16.11.2014 Views

VERBOD EN BEPERKING VAN VRIJ VERKEER - Advocatennet

VERBOD EN BEPERKING VAN VRIJ VERKEER - Advocatennet

VERBOD EN BEPERKING VAN VRIJ VERKEER - Advocatennet

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

KATHOLIE KE UN IVERS ITE IT LEUV<strong>EN</strong><br />

FACULTE IT RECHTSGE LEE RDHE ID<br />

Acad emi ej aar 2010-2 0 1 1<br />

<strong>VERBOD</strong> <strong>EN</strong> <strong>BEPERKING</strong><br />

<strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong><br />

Een wetshistorische en rechtsvergelijkende studie<br />

Wetshistorische en rechtsvergelijkende analyse van het verbod en de<br />

beperking van vrij verkeer ten aanzien van een in voorlopige hechtenis<br />

genomen verdachte, zoals beschreven in artikel 20 van de wet van 20<br />

juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, met het oog op het<br />

bereiken van een optimaal evenwicht tussen de noodwendigheden van<br />

het strafonderzoek en de individuele rechten van de verdachte.<br />

“Si l’homme échoue à concilier la justice et la liberté,<br />

alors il échoue à tout.”<br />

Albert CAMUS – Carnets<br />

Masterscriptie, ingediend door<br />

Promotor: Prof. Dr. R. VERSTRAET<strong>EN</strong><br />

Thomas INCALZA<br />

bij het eindexamen voor de graad van<br />

MASTER IN DE RECHT<strong>EN</strong>


KATHOLIE KE UN IVERS ITE IT LEUV<strong>EN</strong><br />

FACULTE IT RECHTSGE LEE RDHE ID<br />

Acad emi ej aar 2010-2 0 1 1<br />

<strong>VERBOD</strong> <strong>EN</strong> <strong>BEPERKING</strong><br />

<strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong><br />

Een wetshistorische en rechtsvergelijkende studie<br />

Wetshistorische en rechtsvergelijkende analyse van het verbod en de<br />

beperking van vrij verkeer ten aanzien van een in voorlopige hechtenis<br />

genomen verdachte, zoals beschreven in artikel 20 van de wet van 20<br />

juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, met het oog op het<br />

bereiken van een optimaal evenwicht tussen de noodwendigheden van<br />

het strafonderzoek en de individuele rechten van de verdachte.<br />

“Si l’homme échoue à concilier la justice et la liberté,<br />

alors il échoue à tout.”<br />

Albert CAMUS – Carnets<br />

Masterscriptie, ingediend door<br />

Promotor: Prof. Dr. R. VERSTRAET<strong>EN</strong><br />

Thomas INCALZA<br />

bij het eindexamen voor de graad van<br />

MASTER IN DE RECHT<strong>EN</strong>


SAM<strong>EN</strong>VATTING<br />

Dit werkstuk biedt een wetshistorische en rechtsvergelijkende analyse van het verbod en de<br />

beperking van vrij verkeer ten aanzien van een in voorlopige hechtenis genomen verdachte,<br />

zoals beschreven in artikel 20 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige<br />

hechtenis. In een eerste, inleidend onderdeel wordt de wetshistorische achtergrond geschetst<br />

van elk van beide maatregelen, waarbij vooral aandacht wordt besteed aan de inquisitoriale<br />

procedure van het Ancien Régime en aan latere Frans-revolutionaire en napoleontische<br />

wetgeving. Een tweede onderdeel bestudeert elk van beide onderzoeksmaatregelen zoals zij in<br />

het huidige Belgische recht van kracht zijn. Zowel verbod als beperking van vrij verkeer<br />

worden daartoe ontleed naargelang hun inhoud, hun personele draagwijdte, hun<br />

toepassingsgebied en toepassingsvoorwaarden, hun maximale duur, de rechtsmiddelen die<br />

ertegen openstaan en de wijze waarop een overtreding ervan kan worden gesanctioneerd.<br />

Daarbij wordt telkens in de eerste plaats het mensenrechtelijk minimumkader geschetst<br />

waarbinnen elke toekomstige wetswijziging noodzakelijkerwijs zal moeten laveren, gevolgd<br />

door een uiteenzetting van de Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief. Ter<br />

vergelijking wordt gekozen voor de Franse, Nederlandse en Engelse rechtsstelsels, die elk een<br />

heel eigen regeling kennen inzake verbod en beperking van vrij verkeer. Het resultaat van<br />

deze studie mondt uit in een aantal suggesties de lege ferenda, die een optimaal evenwicht<br />

trachten te zoeken tussen de grondrechten van de verdachte en de noodwendigheden van het<br />

strafonderzoek, rekening houdend met intern- en internationaalrechtelijke vereisten.


VOORWOORD<br />

VOORWOORD<br />

Een eindwerk is zeker niet alleen de verdienste van een eenzaam schrijver, maar even zo<br />

zeer van al diegenen die hem de pen hebben aangereikt. Bij wijze van voorwoord druk ik dan<br />

ook graag mijn diepe dankbaarheid uit voor hen die mij tijdens het schrijven van dit werkstuk<br />

hebben bijgestaan, met name mijn dierbare familieleden en vrienden, die mijn afwezigheid bij<br />

ettelijke gelegenheden met veel begrip hebben aanvaard. Een bijzonder woord van dank richt<br />

ik uiteraard aan hen die dit werkstuk inhoudelijk hebben bijgestuurd. Zo dank ik in de eerste<br />

plaats van harte mijn promotor, professor Raf VERSTRAET<strong>EN</strong>, die ondanks een bijzonder<br />

drukke agenda steeds de tijd heeft gevonden voor persoonlijk overleg. In de tweede plaats<br />

dank ik van harte mijn begeleider, de heer Joost HUYSMANS, bij wie ik steeds terecht kon voor<br />

bijkomende vragen mijnentwege en kritische bedenkingen zijnentwege. Tot slot dank ik graag<br />

in het algemeen de docenten en assistenten verbonden aan het Instituut voor Strafrecht, die<br />

dankzij hun beslagen onderricht doorheen de jaren een ware ‘amour du droit’ in mij hebben<br />

losgemaakt, zoals die, als in geen enkele andere rechtstak, tot uitdrukking komt in het formele<br />

strafprocesrecht.<br />

Thomas INCALZA<br />

Leuven, 29 april 2011<br />

iii


INHOUDSOPGAVE<br />

INHOUDSOPGAVE<br />

LIJST <strong>VAN</strong> AFKORTING<strong>EN</strong> ........................................................................................................ VII<br />

LIJST <strong>VAN</strong> BIJLAG<strong>EN</strong> ................................................................................................................. IX<br />

INLEIDING .................................................................................................................................. 1<br />

ONDERZOEK ............................................................................................................................... 4<br />

I. WETSHISTORISCHE ACHTERGROND ..................................................................................... 4<br />

A. Opsecreetstelling ........................................................................................................ 5<br />

B. Verbod en beperking van vrij verkeer ........................................................................ 7<br />

1. Gestadige inperking van het verbod van vrij verkeer ...................................... 10<br />

a. Inperking van de duur van de maatregel .................................................. 11<br />

b. Inperking van de personele draagwijdte van de maatregel ...................... 12<br />

2. Recente inperking van de beperking van vrij verkeer ...................................... 14<br />

II. HUIDIGE RECHT ................................................................................................................. 16<br />

A. Verbod van vrij verkeer ........................................................................................... 16<br />

1. Inhoud van de maatregel .................................................................................. 17<br />

2. Personele draagwijdte van de maatregel .......................................................... 19<br />

a. Raadsman ................................................................................................. 19<br />

i. Mensenrechtelijk minimumkader..................................................... 20<br />

ii. Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief ....................... 27<br />

b. Andere personen ....................................................................................... 34<br />

i. Mensenrechtelijk minimumkader..................................................... 35<br />

ii. Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief ....................... 41<br />

3. Toepassingsgebied ........................................................................................... 48<br />

a. Toepassingsgebied ratione personae ....................................................... 48<br />

b. Toepassingsgebied ratione materiae ........................................................ 51<br />

c. Toepassingsgebied ratione temporis ........................................................ 53<br />

4. Toepassingsvoorwaarden ................................................................................. 58<br />

a. Materiële voorwaarden ............................................................................. 58<br />

b. Formele voorwaarden ............................................................................... 60<br />

i. Gemotiveerde rechterlijke beslissing ............................................... 60<br />

iv


INHOUDSOPGAVE<br />

ii. Overschrijving in het register van de gevangenis ............................ 61<br />

5. Duur van de maatregel ..................................................................................... 62<br />

a. Beginpunt van de termijn ......................................................................... 62<br />

b. Eindpunt van de termijn ........................................................................... 63<br />

6. Rechtsmiddelen ................................................................................................ 65<br />

a. In hoofde van de verdachte ...................................................................... 65<br />

b. In hoofde van het Openbaar Ministerie .................................................... 71<br />

7. Sanctionering van overtreding van de maatregel ............................................. 71<br />

B. Beperking van vrij verkeer ....................................................................................... 72<br />

1. Inhoud van de maatregel .................................................................................. 73<br />

2. Personele draagwijdte van de maatregel .......................................................... 74<br />

a. Raadsman ................................................................................................. 74<br />

i. Mensenrechtelijk minimumkader..................................................... 74<br />

ii. Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief ....................... 79<br />

b. Andere personen ....................................................................................... 81<br />

i. Mensenrechtelijk minimumkader..................................................... 81<br />

ii. Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief ....................... 84<br />

3. Toepassingsgebied ........................................................................................... 88<br />

a. Toepassingsgebied ratione personae ....................................................... 88<br />

b. Toepassingsgebied ratione materiae ........................................................ 90<br />

c. Toepassingsgebied ratione temporis ........................................................ 90<br />

4. Toepassingsvoorwaarden ................................................................................. 91<br />

a. Materiële voorwaarden ............................................................................. 91<br />

b. Formele voorwaarden ............................................................................... 92<br />

5. Duur van de maatregel ..................................................................................... 92<br />

6. Rechtsmiddelen ................................................................................................ 93<br />

a. In hoofde van de verdachte ...................................................................... 94<br />

b. In hoofde van het Openbaar Ministerie .................................................... 99<br />

7. Sanctionering van overtreding van de maatregel ........................................... 100<br />

C. Verhouding tussen verbod en beperking van vrij verkeer ..................................... 100<br />

1. Opeenvolgende en gelijktijdige oplegging van verbod en<br />

beperking van vrij verkeer ............................................................................. 100<br />

2. Herkwalificatie van beperking naar verbod van vrij verkeer? ....................... 101<br />

BESLUIT .................................................................................................................................. 104<br />

v


INHOUDSOPGAVE<br />

BIBLIOGRAFIE ........................................................................................................................ 107<br />

I. WETGEVING .................................................................................................................... 107<br />

A. Belgische wetgeving .............................................................................................. 107<br />

B. Franse wetgeving ................................................................................................... 108<br />

C. Nederlandse wetgeving .......................................................................................... 109<br />

D. Engelse wetgeving ................................................................................................. 109<br />

II. RECHTSPRAAK ................................................................................................................ 109<br />

A. Belgische rechtspraak ............................................................................................. 111<br />

B. Franse rechtspraak .................................................................................................. 111<br />

C. Nederlandse rechtspraak ........................................................................................ 111<br />

D. Engelse rechtspraak ................................................................................................ 112<br />

III. RECHTSLEER ................................................................................................................... 112<br />

A. Belgische rechtsleer ............................................................................................... 112<br />

B. Franse rechtsleer ..................................................................................................... 114<br />

C. Nederlandse rechtsleer ........................................................................................... 115<br />

D. Engelse rechtsleer ................................................................................................... 116<br />

IV. PARLEM<strong>EN</strong>TAIRE DOCUM<strong>EN</strong>T<strong>EN</strong> ...................................................................................... 116<br />

A. Belgische parlementaire documenten .................................................................... 116<br />

B. Franse parlementaire documenten .......................................................................... 118<br />

C. Nederlandse parlementaire documenten ................................................................ 118<br />

V. OMZ<strong>EN</strong>DBRIEV<strong>EN</strong> ............................................................................................................ 118<br />

A. Belgische omzendbrieven ...................................................................................... 118<br />

B. Franse omzendbrieven ........................................................................................... 118<br />

BIJLAG<strong>EN</strong> ............................................................................................................................... 119<br />

I. STATISTISCHE GEGEV<strong>EN</strong>S ................................................................................................ 119<br />

A. Statistische gegevens uit de jaren 1980-1988<br />

(art. 3 lid 2 wet 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis) ..................... 119<br />

B. Statistische gegevens uit de jaren 2001-2009<br />

(art. 20 §2 wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis) ........................ 120<br />

II. SUGGESTIES DE LEGE FER<strong>EN</strong>DA ........................................................................................ 125<br />

vi


LIJST <strong>VAN</strong> AFKORTING<strong>EN</strong><br />

LIJST <strong>VAN</strong> AFKORTING<strong>EN</strong><br />

AIS<br />

MB 12 juli 1971 houdende algemene instructie voor de strafinrichting<br />

ARS KB 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de<br />

strafinrichtingen<br />

BUPO-verdrag<br />

BW<br />

Code C<br />

Code H<br />

CPP<br />

ECRM<br />

EHRM<br />

Everberg-wet<br />

EVRM<br />

Ger.W.<br />

Gw.<br />

IVRK<br />

Ndl.Sv.<br />

Verdrag 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten<br />

Burgerlijk Wetboek<br />

PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and<br />

questioning of persons by police officers<br />

PACE Code H: Code of practice in connection with the detention,<br />

treatment and questioning by police officers of persons under Section<br />

41 of, and Schedule 8 to, the Terrorism Act 2000<br />

Code de procédure pénale du 31 décembre 1957 (Frankrijk)<br />

Europese Commissie voor de Rechten van de Mens<br />

Europees Hof voor de Rechten van de Mens<br />

Wet 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van<br />

minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd<br />

Verdrag 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de<br />

mens en de fundamentele vrijheden<br />

Gerechtelijk Wetboek<br />

Grondwet<br />

Verdrag 20 november 1989 inzake de rechten van het kind<br />

Wetboek van Strafvordering 15 januari 1921 (Nederland)<br />

vii


LIJST <strong>VAN</strong> AFKORTING<strong>EN</strong><br />

PACE<br />

Sv.<br />

Sw.<br />

TA<br />

TA-S8<br />

WIRP<br />

WJB<br />

WVH<br />

WVH 1852<br />

WVH 1874<br />

Police and Criminal Evidence Act 1984 (Verenigd Koninkrijk)<br />

Wetboek van Strafvordering<br />

Strafwetboek<br />

Terrorism Act (Verenigd Koninkrijk)<br />

Terrorism Act: Schedule 8 (Verenigd Koninkrijk)<br />

Basiswet 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden<br />

Wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste<br />

nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben<br />

gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade<br />

Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis<br />

Wet 18 februari 1852 betreffende de voorlopige hechtenis<br />

Wet 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis<br />

viii


LIJST <strong>VAN</strong> BIJLAG<strong>EN</strong><br />

LIJST <strong>VAN</strong> BIJLAG<strong>EN</strong><br />

I. STATISTISCHE GEGEV<strong>EN</strong>S ................................................................................................ 119<br />

A. Statistische gegevens uit de jaren 1980-1988<br />

(art. 3 lid 2 wet 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis) ..................... 119<br />

B. Statistische gegevens uit de jaren 2001-2009<br />

(art. 20 §2 wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis) ........................ 120<br />

II. SUGGESTIES DE LEGE FER<strong>EN</strong>DA ........................................................................................ 125<br />

ix


INLEIDING<br />

INLEIDING<br />

1. GERINGE AANTREKKINGSKRACHT – In schril contrast met een aantal decennia geleden, toen<br />

zelfs algemene leerstukken over strafprocesrecht tientallen bladzijden commentaar wijdden<br />

aan deze maatregel 1 , gaat in de huidige Belgische rechtsleer nauwelijks aandacht uit naar het<br />

verbod van vrij verkeer, zoals beschreven in artikel 20 van de wet van 20 juli 1990<br />

betreffende de voorlopige hechtenis (hierna: ‘WVH’). De geringe aantrekkingskracht van<br />

deze nochtans bijzonder ingrijpende maatregel is allicht te wijten aan het feit dat de huidige<br />

regeling grotendeels tegemoetkomt aan de belangrijkste bezwaren van weleer. Zo werd<br />

enerzijds de duur van het verbod doorheen de jaren teruggebracht tot een niet-hernieuwbare<br />

termijn van drie dagen 2 en werd anderzijds de maatregel volledig opgeheven ten aanzien van<br />

de raadsman van de verdachte 3 .<br />

2. PROBLEEMSTELLING – Een eenvoudige rechtsvergelijkende toets leert dat de Belgische<br />

regeling daardoor wellicht een van de meest ‘verdachtevriendelijke’ geworden is binnen de<br />

rechtssystemen met een inquisitoriale traditie. Aldus rijst de vraag of de huidige regelgeving<br />

de noodwendigheden van het strafonderzoek nog wel voldoende weet te bevredigen. Zo kent<br />

het Franse interdiction de communiquer een veel langere, tiendaagse termijn die zelfs kan<br />

worden verlengd tot twintig dagen 4 , en beschouwt de Nederlandse wetgever het geenszins als<br />

vanzelfsprekend dat tussen de verdachte en zijn raadsman een absolute vrijheid van verkeer<br />

zou moeten gelden 5 . Vanuit het standpunt van de verdachte kan dan weer de vraag worden<br />

gesteld of men het verbod van vrij verkeer niet eerder beschouwen moet als een nare erfenis<br />

van de opsecreetstelling uit het Ancien Régime 6 . Accusatoire systemen, zoals het Engelse,<br />

hebben immers nooit een uitdrukkelijke regeling voor een dergelijk absoluut verbod gekend 7<br />

en ook Nederland lijkt zijn voorkeur uit te drukken voor een proportionele beperking van het<br />

1 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 119-140; F. HÉLIE, Traité de<br />

l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant, 1865, 441-443;<br />

Novelles, Droit pénal, 453-455, nrs. 122-145; Pand.b., v° Détention préventive, 752-757, nrs. 225-246; RPDB,<br />

v° Détention préventive, 715-716, nrs. 112-126.<br />

2 Art. 3 wet 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 22 april 1874, 1165.<br />

3 Art. 20 wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 14 augustus 1990, 15779.<br />

4 Infra nrs. 18, 64, 78 en 93.<br />

5 Infra nrs. 44 en 93.<br />

6 Infra nrs. 7-9.<br />

7 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 114; G. TIMMERMANS, Étude<br />

sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 122.<br />

1


INLEIDING<br />

vrij verkeer 8 , eerder dan voor een volledig verbod ervan. In België gingen overigens reeds in<br />

1874 stemmen op om het verbod van vrij verkeer in zijn geheel af te schaffen 9 .<br />

3. DOELSTELLING – Dit werkstuk beoogt dan ook in de eerste plaats het Belgische art. 20<br />

WVH opnieuw in de schijnwerpers te brengen en het via een wetshistorisch en<br />

rechtsvergelijkend onderzoek op zijn doeltreffendheid te beoordelen. Naast het algehele<br />

verbod van vrij verkeer, worden ook de mogelijkheden tot beperking ervan bestudeerd,<br />

vermits beide maatregelen dermate met elkaar verweven zijn dat zij onmogelijk los van elkaar<br />

kunnen worden behandeld. Terecht immers, wezen de opstellers van de basiswet van 12<br />

januari 2005 op de van oudsher 10 moeilijke verhouding tussen het uitdrukkelijk geregelde<br />

verbod van vrij verkeer in art. 20 §2 WVH en het toenmalige art. 613 lid 2 Sv. dat de<br />

onderzoeksrechter in het algemeen de mogelijkheid verschafte “om in de gevangenis de<br />

maatregelen te nemen die hij nodig acht voor zijn onderzoek” 11 , en achtten zij een meer<br />

gedetailleerde regeling noodzakelijk in de laatste paragrafen van art. 20 WVH 12 .<br />

4. CAVEAT – Tot slot past ten geleide nog de opmerking dat zelfs het Belgische verbod van<br />

vrij verkeer, dat hierboven als ‘verdachtevriendelijk’ werd omschreven 13 , niettemin bijzonder<br />

ingrijpende gevolgen heeft voor de verdachte, die immers gedurende een driedaagse periode<br />

die voor hem ondraaglijk lang kan lijken, wordt afgezonderd “de sa famille et de ses amis, au<br />

moment où il a le plus de besoin de leur secours” 14 . Zelfs Josef K. werd door KAFKA niet op<br />

secreet gesteld 15 . Om die reden alleen al moet uiterst omzichtig worden omgesprongen met<br />

een eventuele navolging van het Nederlandse of het Franse systeem en is het des te meer zaak<br />

na te gaan of de redenen voor die gestrengheid wel voldoende gestaafd kunnen worden. Het<br />

resultaat van deze studie moge dan ook hopelijk enige houvast bieden bij het opstellen van<br />

8 G. CORST<strong>EN</strong>S, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer, Kluwer, 2008, 438-441; infra nr. 65.<br />

9 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 110; A. DE NAUW en M.<br />

<strong>VAN</strong>DEBOTERMET, “Het bevel tot aanhouding” in L. DUPONT, R. DECLERCQ, B. SPRIET, C. FIJNAUT, A. DE<br />

NAUW, M. <strong>VAN</strong>DEBOTERMET, M. ROZIE, A. <strong>VAN</strong>DEPLAS, F. HUTSEBAUT, J. D’HA<strong>EN</strong><strong>EN</strong>S en R. VERSTRAET<strong>EN</strong>,<br />

Voorlopige hechtenis: de wet van 20 juli 1990 in KUL: Publikaties van het Instituut voor strafrecht, Leuven,<br />

Acco, 1991, (89) 124.<br />

10 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 132.<br />

11 Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden: verslag namens de commissie<br />

voor de justitie uitgebracht door de heer André PERPÈTE, Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 51-0231/015, 51.<br />

12 Infra nrs. 22 en 110.<br />

13 Supra nr. 2.<br />

14 F. HÉLIE, Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant,<br />

1865, 442.<br />

15 F. KAFKA, Het proces, Amsterdam, Querido, 1953, 30.<br />

2


INLEIDING<br />

een evenwichtige regeling die, de caveat van CAMUS indachtig 16 , vrijheid hoopt te kunnen<br />

verzoenen met gerechtigheid.<br />

16 A. CAMUS, Carnets (1942-1951), Parijs, Gallimard, 1962, 153: “Si l’homme échoue à concilier la justice et la<br />

liberté, alors il échoue à tout”.<br />

3


ONDERZOEK<br />

ONDERZOEK<br />

5. OVERZICHT – Vanuit de wetenschap dat het vigerende recht uiteindelijk altijd de kroost is<br />

van een eeuwenlange geschiedenis, wordt hieronder in een eerste, inleidend onderdeel de<br />

wetshistorische achtergrond geschetst, zowel van het verbod als van de beperking van vrij<br />

verkeer. Een tweede onderdeel behandelt elk van beide maatregelen zoals zij in het huidige<br />

Belgische recht van kracht zijn.<br />

I. WETSHISTORISCHE ACHTERGROND<br />

6. TERMINOLOGIE – De huidige maatregel van het verbod van vrij verkeer wordt in bepaalde<br />

rechtsleer 17 dikwijls op onnauwkeurige wijze aangeduid met ‘mise au secret’ of<br />

‘opsecreetstelling’, een begrip dat overigens nog steeds gebezigd wordt in een heel aantal<br />

hedendaagse parlementaire documenten 18 . Nochtans werd de Belgische Senaat er reeds in<br />

1874 door professor NYPELS op gewezen dat “les mots ‘mise au secret’ devraient être bannis<br />

de la langue juridique, parce qu’ils ne correspondent ni à une réalité, ni à un texte de loi” 19 .<br />

17 M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, Manuel de procédure pénale in Collection de la Faculté de<br />

droit de l’Université de Liège, Brussel, Larcier, 2009, 618; P. CHAMBON en C. GUÉRY, Droit et pratique de<br />

l’instruction préparatoire: juge d’instruction – chambre de l’instruction, Parijs, Dalloz, 2007, 1080, 318; G.<br />

STÉFANI, G. LEVASSEUR en B. BOULOC, Procédure pénale, Parijs, Dalloz, 2006, 689; P. CHAMBON, Le juge<br />

d’instruction: théorie et pratique de la procédure, Parijs, Dalloz, 1997, 171; B. DEJEMEPPE, “La loi du 20<br />

juillet 1990 relative à la détention préventive” in JT 1990, (581) 589-590; X., “Projet de loi modifiant la loi du<br />

20 avril 1874 relative à la détention préventive” in Journ.proc. 1989, afl. 154, (28) 28.<br />

18 Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden: amendementen, Parl.St. Kamer<br />

2003-04, nr. 51-0231/007, 11; Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden:<br />

verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer André PERPÈTE, Parl.St. Kamer 2003-<br />

04, nr. 51-0231/015, 89; Hand. Senaat 1989-90, 3 juli 1990, nr. 87, 2418; Wetsontwerp betreffende de<br />

voorlopige hechtenis, wetsvoorstel tot openbaarmaking van de zitting voor de raadkamer en de kamer van<br />

inbeschuldigingstelling op verzoek van de verdachte, wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 april 1874<br />

op de voorlopige hechtenis, met betrekking tot het recht van inzage van het dossier van het onderzoek: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer LAUR<strong>EN</strong>T, Parl.St. Kamer 1989-90, nr. 47-<br />

1255/2, 41; Voorstel van wet betreffende het gerechtelijk onderzoek, de gerechtelijke ondervraging, het arrest<br />

ter woonplaats en de voorlopige hechtenis (ingediend door de heer BLANPAIN), Parl.St. Senaat BZ 1988, nr.<br />

421-1, 5; Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 212; Ontwerp van wet tot wijziging van de<br />

wet van 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 683-2, 8; Wetsvoorstel tot wijziging van de wet<br />

van 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis, wetsvoorstel tot wijziging van artikel 3 van de wet van<br />

20 april 1874 op de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de<br />

heer COLLIGNON, Parl.St. Kamer 1984-85, nr. 948-5, 9; Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 april<br />

1874 betreffende de voorlopige hechtenis: amendementen voorgesteld door de heer DIERICKX op de tekst<br />

aangenomen door de Commissie, Parl.St. Kamer 1984-85, nr. 948-6, 2.<br />

19 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive: extrait du rapport sur l’avant-projet de la commission<br />

de révision, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 154.<br />

4


ONDERZOEK<br />

In navolging van TIMMERMANS, die eveneens de term ‘interdiction de communiquer’ verkoos<br />

boven ‘mise au secret’ 20 , wordt in dit werkstuk dan ook een duidelijk onderscheid gemaakt<br />

tussen het huidige verbod van vrij verkeer enerzijds en de opsecreetstelling uit de prille<br />

levensjaren van de inquisitoriale procedure anderzijds 21 .<br />

A. OPSECREETSTELLING<br />

7. NOODZAKELIJK GEACHT CORRELAAT <strong>VAN</strong> DE INQUISITORIALE PROCEDURE – De<br />

vooraanstaande Franse rechtsgeleerde Faustin HÉLIE laat weten dat de opsecreetstelling als<br />

juridisch omkaderde onderzoeksdaad “est née avec la procédure inquisitoriale” 22 , in welk<br />

opzicht zij beschouwd kan worden als een noodzakelijk geacht correlaat van “[le] système de<br />

l’instruction secrète [de] la fin du moyen age” 23 . Als eerste wetgevende teksten die de<br />

opsecreetstelling invoerden, worden in de rechtsleer 24 dan ook de vijftiende- en zestiendeeeuwse<br />

ordonnanties aangeduid van de Franse vorsten Karel VII, Karel VIII en Frans I, die<br />

alle bepaalden dat “quand aucuns prisonniers seront amenés pour cas criminel, le Geôlier<br />

sera tenu de les mettre en prison fermée, de telle manière que nuls ne parlent à eux, et en ce<br />

poinct les tenir tant qu’il y ait autre mandement de la Cour ou du Iuge qui l’aura fait<br />

constituer prisonnier” 25 . Opvallend is dat hier als algemene regel duidelijk de onvrijheid<br />

wordt vooropgesteld en de vrijheid van verkeer slechts als uitzondering blijkt te gelden,<br />

terwijl in de huidige wetgeving precies het omgekeerde het geval is. Op enigszins overbodige<br />

wijze, benadrukten de ordonnanties van Karel VIII en Frans I bovendien dat “le Geôlier ni ses<br />

gens ne pourront demander ni prendre argent d’aucuns prisonniers, ni de leurs amis, pour les<br />

faire parler à eux sur les carreaux, ni autre part” 26 , hetgeen het grote belang aantoont dat de<br />

20 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 120.<br />

21 Infra nr. 9.<br />

22 F. HÉLIE, Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant,<br />

1865, 441.<br />

23 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 146.<br />

24 F. HÉLIE, Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant,<br />

1865, 441.<br />

25 Art. 32 ordonnance de Charles VII ième d’avril 1452, aangehaald door P. BORNIER, Conférences des<br />

ordonnances de Louis XIV, Roy de France et de Navarre, II, Parijs, Les Associez choisis par ordre de Sa<br />

Majesté pour l’impression de ses nouvelles Ordonnances, 1755, 153; chap. 13 art. 4 ordonnance de Charles<br />

VIII ième de 1485, aangehaald door G. MICHEL DE LA ROCHEMAILLET, Les édicts et ordonnances des rois de<br />

France, depuis Louis VI dit le Gros, jusques à présent, I, Parijs, Fontanon, 1611, 226; chap. 21 art. 3<br />

ordonnance de François I er d’octobre 1535, aangehaald door G. MICHEL DE LA ROCHEMAILLET, Les édicts et<br />

ordonnances des rois de France, depuis Louis VI dit le Gros, jusques à présent, I, Parijs, Fontanon, 1611,<br />

322.<br />

26 Chap. 11 art. 9 ordonnance de Charles VIII ième de 1485, aangehaald door G. MICHEL DE LA ROCHEMAILLET,<br />

Les édicts et ordonnances des rois de France, depuis Louis VI dit le Gros, jusques à présent, I, Parijs,<br />

Fontanon, 1611, 227; chap. 21 art. 6 ordonnance de François I er d’octobre 1535, aangehaald door G. MICHEL<br />

DE LA ROCHEMAILLET, Les édicts et ordonnances des rois de France, depuis Louis VI dit le Gros, jusques à<br />

présent, I, Parijs, Fontanon, 1611, 322.<br />

5


ONDERZOEK<br />

overheid hechtte aan een principieel contactverbod met de buitenwereld. Ook onder het<br />

bewind van Lodewijk XIV werd het bij ordonnantie uitdrukkelijk verboden “aux Geôliers et<br />

Guichetiers de permettre la communication de quelque personne que ce soit avec les<br />

prisonniers détenus pour crimes, avant leur interrogatoire, ni même après, s’il est ainsi<br />

ordonné par le Iuge” 27 . De gevangenisbewaker die een opsecreetgestelde alsnog in contact<br />

liet treden met andere personen, hetzij wetens en willens, hetzij zelfs uit nalatigheid, werd<br />

overigens gestraft met de doodstraf 28 . Toch was het o.i. precies Lodewijk XIV die de eerste<br />

stap zette richting de opsecreetstelling als uitzondering op de regel van het vrij verkeer. Zo<br />

bepaalde hij dat “les Iuges [pourront] après l’interrogatoire permettre aux accusés de<br />

conférer avec qui bon leur semblera, si le crime n’est pas capital” 29 . Aldus genoot de<br />

verdachte van een minder ernstig misdrijf, na zijn ondervraging in de regel vrijheid van<br />

verkeer, “puisqu’[on] ne veut pas qu’elle [lui] soit interdite en ce cas” 30 , maar kon die<br />

vrijheid hem bij wijze van uitzondering worden ontnomen door een rechterlijk bevel.<br />

Gedurende de periode voorafgaand aan de ondervraging en bij ernstige misdrijven zelfs<br />

daarna 31 , bleef de opsecreetstelling echter als regel overeind.<br />

8. DE OPSECREETSTELLING ALS ONDERZOEKSMAATREGEL – Uit de uitdrukkelijke verwijzing<br />

naar de ondervraging van de verdachte blijkt dat de koninklijke ordonnanties de<br />

opsecreetstelling in de eerste plaats huldigden als onderzoeksmaatregel en niet als straf of<br />

louter arbitraire beslissing vanwege het gevangenispersoneel. De bedoeling van het<br />

contactverbod tussen de verdachte en andere personen was dan ook, aldus de achttiendeeeuwse<br />

rechtsgeleerde BORNIER, “afin qu’on ne les instruise pas et qu’on ne leur donne pas<br />

des moyens pour le sauver, ou des instruments pour se faire voie et ouverture” 32 . Anders dan<br />

het verbod van vrij verkeer, beperkte de opsecreetstelling zich evenwel niet tot een louter<br />

communicatieverbod met medegedetineerden en personen extra muros, maar had zij ook een<br />

weerslag op de rechtspositie intra muros van de verdachte. Toch moet de insinuatie van<br />

27 Tit. 13 art. 16 ordonnance de Louis XIV ième d’août 1670, aangehaald door F. ISAMBERT en A. TAILLANDIER,<br />

Recueil général des anciennes lois françaises: depuis l’an 420 jusqu’à la révolution de 1789, XIX, Parijs,<br />

Belin-Le Prieur, 395.<br />

28 P. BORNIER, Conférences des ordonnances de Louis XIV, Roy de France et de Navarre, II, Parijs, Les<br />

Associez choisis par ordre de Sa Majesté pour l’impression de ses nouvelles Ordonnances, 1755, 153; infra<br />

nr. 81.<br />

29 Tit. 14 art. 9 ordonnance de Louis XIV ième d’août 1670, aangehaald door F. ISAMBERT en A. TAILLANDIER,<br />

Recueil général des anciennes lois françaises: depuis l’an 420 jusqu’à la révolution de 1789, XIX, Parijs,<br />

Belin-Le Prieur, 399.<br />

30 P. BORNIER, Conférences des ordonnances de Louis XIV, Roy de France et de Navarre, II, Parijs, Les<br />

Associez choisis par ordre de Sa Majesté pour l’impression de ses nouvelles Ordonnances, 1755, 200.<br />

31 P. PÉCHART, Manuel des prisons et des dépôts de mendicité, Imprimerie de Cosson, Parijs, 1822, vii.<br />

32 P. BORNIER, Conférences des ordonnances de Louis XIV, Roy de France et de Navarre, II, Parijs, Les<br />

Associez choisis par ordre de Sa Majesté pour l’impression de ses nouvelles Ordonnances, 1755, 153.<br />

6


ONDERZOEK<br />

NYPELS als ware bij een opsecreetstelling hoegenaamd geen sprake van om het even welke<br />

medische verzorging 33 , in belangrijke mate genuanceerd worden. Zo werd een<br />

opsecreetgestelde zelfs onder het absolutistische regime van Lodewijk XIV niet de toegang<br />

verboden “aux Médecins et autres personnes dont le service est nécessaire lorsque les<br />

prisonniers sont malades; car, quoiqu’ils fussent serrés étroitement et enfermés dans les<br />

cachots: valetudinem sane suam curare inclusi possunt” 34 .<br />

9. VERSCHIL MET HET <strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> – Het ware onderscheid tussen een<br />

opsecreetstelling en een zuiver verbod van vrij verkeer ligt o.i. dan ook veeleer hierin dat een<br />

opsecreetgestelde werkelijk werd overgeplaatst naar het cachot 35 , door BALLOT omschreven<br />

als “un lieu resserré où l’on repose à peine, et où l’on ne peut ni voir ni être vu”, waar de<br />

verdachte elke mogelijkheid van ontspanning, bijvoorbeeld in de vorm van lectuur, wordt<br />

ontnomen en waar “on n’y souffre nulle table, nulle chaise; de sorte que le prisonnier est<br />

obligé d’être constamment couché ou debout” 36 . Dat belangrijke verschil in inhoud van de<br />

maatregel verraadt o.i. ook een verschil in doelstelling. Zo kan het ontnemen van<br />

ontspanningsmogelijkheden bezwaarlijk geacht worden te zijn gericht op het vermijden van<br />

collusie of verduistering van bewijzen, zodat de opsecreetstelling daarnaast ook gebaseerd<br />

lijkt te zijn geweest op een idee van tortuur. Zulks ontneemt haar weliswaar niet het karakter<br />

van een onderzoeksmaatregel, maar toont niettemin een duidelijk onderscheid aan met het<br />

verbod van vrij verkeer, dat in geen geval gebruikt mag worden als foltertechniek 37 .<br />

B. <strong>VERBOD</strong> <strong>EN</strong> <strong>BEPERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong><br />

10. ZUIVER COMMUNICATIE<strong>VERBOD</strong> – Het was o.i. de Frans-revolutionaire wetgever die de<br />

opsecreetstelling voorgoed inruilde voor een zuiver communicatieverbod. Aldus bepaalde de<br />

wet van 16-29 september 1791 dat “[les] parents, voisins ou amis de l’arrêté, porteurs de<br />

l’ordre de l’officier municipal, lequel ne pourra le refuser, auront […] le droit de se faire<br />

représenter la personne du détenu, et le gardien ne pourra s’en dispenser qu’en justifiant de<br />

l’ordre exprès du juge inscrit sur son registre, de le tenir au secret” 38 . Bovendien werd de<br />

33 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive: extrait du rapport sur l’avant-projet de la commission<br />

de révision, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 154.<br />

34 P. BORNIER, Conférences des ordonnances de Louis XIV, Roy de France et de Navarre, II, Parijs, Les<br />

Associez choisis par ordre de Sa Majesté pour l’impression de ses nouvelles Ordonnances, 1755, 154.<br />

35 P. PÉCHART, Manuel des prisons et des dépôts de mendicité, Imprimerie de Cosson, Parijs, 1822, vii.<br />

36 C. BALLOT, “De la mise au secret des accusés” in Revue pratique de droit français: jurisprudence, doctrine,<br />

législation, XIV, Parijs, Marescq, 1862, (543) 549-550.<br />

37 Infra nrs. 48 et seq. en 76.<br />

38 Tit. 15 art. 8 Loi des 16-29 septembre 1791, aangehaald door A. RAY, Réimpression de l’ancien Moniteur<br />

(mai 1789-novembre 1799), VII, Parijs, Plon, 1861, 327.<br />

7


ONDERZOEK<br />

strafbaarstelling in hoofde van de gevangenisbewaker omgekeerd en werd hij aldus crimineel<br />

vervolgd, niet wanneer hij het contactverbod schond 39 , maar wel wanneer hij net weigerde “de<br />

montrer au porteur de l’ordre de l’officier municipal la personne de l’arrêté […] ou de<br />

montrer l’ordre […] qui le lui défend” 40 .<br />

11. FINALITEIT <strong>VAN</strong> WAARHEIDSVINDING <strong>EN</strong> RELATIEVE MAXIMUMTERMIJN – Ondanks hevig<br />

protest van vurige tegenstanders van het verbod van vrij verkeer 41 , beschouwde ook latere<br />

revolutionaire wetgeving deze maatregel als onontbeerlijk voor een efficiënt strafonderzoek.<br />

Zo bevatte het wetboek van 25 oktober 1795 in dezen quasi-identieke bepalingen als de wet<br />

van 16-29 september 1791 42 en erkende het daarnaast dat “[le] président du tribunal peut […]<br />

donner tous les ordres qu’il juge nécessaires pour l’instruction et le jugement” 43 . Wel werd<br />

ditmaal ook het vrij verkeer van de verdachte met zijn raadsman uitdrukkelijk als regel<br />

erkend, doch slechts na zijn ondervraging 44 , zoals nog steeds het geval is in het huidige art. 20<br />

§1 WVH. Die vrijheid werd evenwel meteen al sterk ingeperkt in het daarop volgende artikel<br />

dat de voorzitter toeliet “lorsqu’il le juge utile pour découvrir la vérité, [de] différér ou [de]<br />

suspendre cette communication, et [de] tenir l’accusé au secret pendant un temps déterminé,<br />

pourvu qu’il lui en laisse un espace suffisant pour préparer ses moyens de défense avant<br />

l’assemblée du jury de jugement” 45 . Aldus werd ten aanzien van de raadsman van de<br />

verdachte, zowel het verbod als de beperking van het vrij verkeer, enerzijds uitdrukkelijk<br />

gekoppeld aan de finaliteit van waarheidsvinding – hoewel het nog steeds de bevoegde rechter<br />

was die daarover soeverein oordeelde – en was anderzijds reeds de kiem merkbaar van een<br />

maximumtermijn, die evenwel nog op slechts relatieve wijze was omschreven. In hoofde van<br />

39 Supra nr. 7.<br />

40 Tit. 15 art. 9 Loi des 16-29 septembre 1791, aangehaald door A. RAY, Réimpression de l’ancien Moniteur<br />

(mai 1789-novembre 1799), VII, Parijs, Plon, 1861, 327.<br />

41 L. PRUDHOMME, Révolutions de Paris, dédiées à la nation et au Districts des Petits-Augustins, VII, Parijs,<br />

L’imprimerie de P. de Lormel, 1791, 274-275.<br />

42 Art. 588-589 Code du 3 brumaire an IV, aangehaald door D. DALLOZ (ed.), Répertoire méthodique et<br />

alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence, XXX, Parijs, Bureau de la Jurisprudence<br />

générale du royaume, 1853, 254.<br />

43 Art. 579 al. 2 Code du 3 brumaire an IV, aangehaald door D. DALLOZ (ed.), Répertoire méthodique et<br />

alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence, XXX, Parijs, Bureau de la Jurisprudence<br />

générale du royaume, 1853, 253.<br />

44 Art. 322 Code du 3 brumaire an IV, aangehaald door D. DALLOZ (ed.), Répertoire méthodique et alphabétique<br />

de législation, de doctrine et de jurisprudence, XXX, Parijs, Bureau de la Jurisprudence générale du royaume,<br />

1853, 247.<br />

45 Art. 323 Code du 3 brumaire an IV, aangehaald door D. DALLOZ (ed.), Répertoire méthodique et alphabétique<br />

de législation, de doctrine et de jurisprudence, XXX, Parijs, Bureau de la Jurisprudence générale du royaume,<br />

1853, 247.<br />

8


ONDERZOEK<br />

de ouders en de vrienden van de verdachte werd het vrij verkeer overigens zelfs als<br />

grondrecht erkend 46 .<br />

12. DE NAPOLEONTISCHE WETGEVER – De napoleontische wetgever daarentegen, koos enkel<br />

voor een herneming van de algemene bepaling dat “[le] juge d’instruction et le président des<br />

assises pourront […] donner respectivement tous les ordres qui devront être exécutés dans les<br />

maisons d’arrêt et de justice, et qu’ils croiront nécessaires, soit pour l’instruction, soit pour<br />

le jugement” 47 en van de strafbaarstelling in hoofde van de gevangenisbewaker die het vrij<br />

verkeer weigerde zonder een rechterlijk bevel te kunnen voorleggen 48 . Beide bepalingen<br />

vonden tijdens de Franse overheersing hun weg naar het Belgische Wetboek van<br />

Strafvordering als het vroegere art. 613 lid 2 Sv. en het huidige art. 618 Sv., zodat zowel<br />

verbod als beperking van vrij verkeer aanvankelijk hun grondslag vonden in de bijzonder<br />

ruime bevoegdheid van de onderzoeksrechter om iedere maatregel te bevelen die hij<br />

noodzakelijk achtte voor het strafonderzoek.<br />

13. MISBRUIK<strong>EN</strong> <strong>VAN</strong> HET <strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> LEIDD<strong>EN</strong> TOT DE FACTO<br />

OPSECREETSTELLING<strong>EN</strong> – Het behoeft geen betoog dat een dergelijke ‘open norm’-werkwijze<br />

in de praktijk aanleiding gaf tot bijzonder grote moeilijkheden. Zo rezen, zowel in België als<br />

in Frankrijk, vrijwel meteen ernstige klachten over al dan niet bewuste misbruiken van het<br />

verbod van vrij verkeer 49 . In een aantal gevallen betekende zulks zelfs een feitelijke terugkeer<br />

naar de opsecreetstelling van het Ancien Régime, zoals in de beruchte zaak Rosalie DOIZE,<br />

die gedurende twee maanden werd opgesloten “dans un cachot [noir] qui manquait d’air et<br />

de lumière” 50 . Hierbij moet o.i. evenwel een belangrijk onderscheid worden gemaakt tussen<br />

de onderzoeksmaatregel de iure, zoals die door het recht erkend en begrensd wordt, en de<br />

vaak foutieve wijze waarop die maatregel de facto in de praktijk werd ingevuld. Terecht<br />

merkt HÉLIE dan ook op dat het de misbruiken waren van het verbod van vrij verkeer “qui ont<br />

élevé les plaintes” 51 en niet zozeer het verbod van vrij verkeer op zichzelf. Wanneer bijgevolg<br />

vanaf de negentiende eeuw sprake was van feitelijke omstandigheden die overeenkwamen<br />

met die van een opsecreetstelling, kon o.i. hoogstens sprake zijn van een opsecreetstelling de<br />

46 Art. 80 Constitution du 22 frimaire an VIII, aangehaald door D. DALLOZ (ed.), Répertoire méthodique et<br />

alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence, XVIII, Parijs, Bureau de la Jurisprudence<br />

générale du royaume, 1850, 314.<br />

47 Art. 613 al. 2 Code d’instruction criminelle du 17 novembre 1808, Bull.Off. 27 novembre 1808, 214bis.<br />

48 Art. 618 Code d’instruction criminelle du 17 novembre 1808, Bull.Off. 27 novembre 1808, 214bis.<br />

49 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 149-151; F. HÉLIE, Traité de<br />

l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant, 1865, 442.<br />

50 Annales du Sénat et du Corps Législatif, IX, Parijs, l’Administration du Moniteur Universel, 1865, 71.<br />

51 F. HÉLIE, Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant,<br />

1865, 442.<br />

9


ONDERZOEK<br />

facto, vermits de opsecreetstelling de iure reeds sedert de Franse Revolutie voorgoed uit het<br />

Frans-Belgische rechtsbestel was verdwenen 52 . Door de napoleontische wetgever 53 werd het<br />

cachot dan ook gereserveerd als straf wegens wangedrag in de gevangenis of in de huizen van<br />

arrest 54 . Bovendien werden reeds in de vroegnegentiende-eeuwse Franse wetgeving<br />

bepalingen opgenomen die ertoe strekten een verdachte onder verbod van vrij verkeer zo veel<br />

mogelijk op dezelfde wijze te behandelen als andere verdachten 55 . Te dien einde had<br />

overigens ook de Franse minister van Justitie DE SERRE reeds in een omzendbrief van 10<br />

februari 1819 geëist dat “le prévenu, momentanément privé de communication, [soit] être à<br />

tout autre égard traité comme les autres détenus” 56 .<br />

14. WETGEV<strong>EN</strong>DE INITIATIEV<strong>EN</strong> OM MISBRUIK<strong>EN</strong> TEG<strong>EN</strong> TE GAAN – Niettegenstaande die<br />

waarborgen, werd de napoleontische wetgeving door een heel aantal rechtsgeleerden als<br />

onbevredigend ervaren 57 . Wetgevende machten aller landen ondernamen dan ook meerdere<br />

pogingen om misbruiken van de mogelijkheid tot weigering van vrij verkeer tegen te gaan 58 .<br />

In het Belgische rechtsbestel is o.i. wat dat betreft een dubbele evolutie merkbaar, namelijk<br />

enerzijds een gestadige inperking van het verbod van vrij verkeer en anderzijds een vrij<br />

recente inperking van de mogelijkheid tot beperking ervan.<br />

1. Gestadige inperking van het verbod van vrij verkeer<br />

15. BIJZONDERE WETGEVING – In afwachting van een volledige herziening van het Wetboek<br />

van Strafvordering 59 , werd het Belgische verbod van vrij verkeer doorheen de jaren steeds<br />

strikter gereglementeerd in bijzondere wetgeving betreffende de voorlopige hechtenis.<br />

Zodoende werd het verbod van vrij verkeer stapsgewijs uit de lex generalis van het<br />

52 Supra nr. 10.<br />

53 Art. 173 en 177-180 réglement du ministre de l’intérieur du 27 octobre 1808, aangehaald door P. PÉCHART,<br />

Manuel des prisons et des dépôts de mendicité, Imprimerie de Cosson, Parijs, 1822, 201.<br />

54 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive: extrait du rapport sur l’avant-projet de la commission<br />

de révision, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 154.<br />

55 Art. 15 arrêté du 5 décembre 1819 sur la police des prisons départementales, aangehaald door P. PÉCHART,<br />

Manuel des prisons et des dépôts de mendicité, Imprimerie de Cosson, Parijs, 1822, 154.<br />

56 Circulaire du ministre de la justice du 10 février 1819, aangehaald door D. DALLOZ (ed.), Répertoire<br />

méthodique et alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence, XXVIII, Parijs, Bureau de la<br />

jurisprudence générale, 1854, 168; F. HÉLIE, Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code<br />

d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant, 1865, 443.<br />

57 Infra nr. 110.<br />

58 Infra nrs. 18 en 20.<br />

59 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 147.<br />

10


ONDERZOEK<br />

voormalige art. 613 lid 2 Sv. getild en nader omschreven in, wat die aspecten betreft,<br />

voorrang genietende leges speciales 60 .<br />

a. Inperking van de duur van de maatregel<br />

16. VOORLOPIGE HECHT<strong>EN</strong>ISWET <strong>VAN</strong> 18 FEBRUARI 1852: ONBEPERKT HERNIEUWBARE<br />

TI<strong>EN</strong>DAAGSE TERMIJN – Op voorstel van liberaal volksvertegenwoordiger ORTS, die verlangde<br />

dat “la mise au secret ne fût plus complètement arbitraire, quant à sa durée et quant à la<br />

faculté de l’imposer” 61 , werd met de wet van 18 februari 1852 betreffende de voorlopige<br />

hechtenis 62 (hierna: ‘WVH 1852 ’) een eerste stap gezet in de richting van een absolute<br />

maximumduur van het verbod van vrij verkeer. Te dien einde bepaalde art. 30 lid 1 WVH 1852<br />

dat wanneer de onderzoeksrechter gebruik maakt van zijn bevoegdheid in art. 613 lid 2 Sv.<br />

om een verbod van vrij verkeer uit te vaardigen, “[cette] interdiction ne pourra s’étendre au<br />

delà de dix jours”. Ingevolge art. 30 lid 2 WVH 1852 was die tiendaagse termijn echter nog<br />

steeds onbeperkt hernieuwbaar. Wel stond tegen een dergelijk hernieuwd verbod een verzoek<br />

tot opheffing open, in welk geval de raadkamer binnen twee dagen na het verzoek uitspraak<br />

zou doen 63 .<br />

17. VOORLOPIGE HECHT<strong>EN</strong>ISWET <strong>VAN</strong> 20 APRIL 1874: NIET-HERNIEUWBARE DRIEDAAGSE<br />

TERMIJN – De belangrijkste inperking van de duur van het verbod van vrij verkeer kwam er<br />

evenwel pas met de wet van 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis 64 (hierna:<br />

‘WVH 1874 ’) die enerzijds de maximumtermijn aanzienlijk verkortte en hem anderzijds een<br />

waar absoluut karakter verleende. Vanuit de vaststelling dat “les espérances que la législation<br />

de 1852 avait fait concevoir [n’étaient] pas réalisées” 65 , verklaarde aldus art. 3 WVH 1874 dat<br />

“[l’interdiction de communiquer] ne pourra s’étendre au delà de trois jours à partir de la<br />

première audition” en dat “elle ne pourra être renouvelée”, een bepaling die vandaag de dag<br />

nog steeds voortleeft in art. 20 §2 WVH in fine.<br />

18. RECHTSVERGELIJKING – In de Franse en Nederlandse rechtsstelsels is een gelijkaardige<br />

evolutie te ontwaren, doch in geen van beide werd de duur van het verbod zo danig ingeperkt<br />

60 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 150; Hand. Kamer 1873-74,<br />

18 maart 1874, 707.<br />

61 Loi du 20 février 1852 sur la détention préventive, Pasin. 1852, XXII, nr. 64, 83.<br />

62 Wet 18 februari 1852 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 20 februari 1852, nr. 51.<br />

63 Infra nr. 150.<br />

64 Wet 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 22 april 1874, 1165.<br />

65 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive: rapport fait au nom de la commission de la chambre<br />

par M. THONISS<strong>EN</strong>, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 112.<br />

11


ONDERZOEK<br />

als in het Belgische recht. Zo onderwierp de Franse Code de procédure pénale van 1957 66<br />

(hierna: ‘CPP’) het interdiction de communiquer in het toenmalige art. 116 CPP – dat intussen<br />

hernummerd werd naar art. 145-4 CPP, doch inhoudelijk nagenoeg hetzelfde is gebleven 67 –<br />

aan een veel langere, tiendaagse termijn die zelfs eenmaal kan worden verlengd 68 . Zo ook<br />

beperkte de Nederlandse wetgever reeds in zijn Wetboek van Strafvordering van 1921 69<br />

(hierna: ‘Ndl.Sv.’) de duur van zowel verbod als beperking van vrij verkeer in art. 50 Ndl.Sv.<br />

tot een hernieuwbare 70 termijn van zes dagen 71 , doch slechts voor wat betreft de raadsman van<br />

de verdachte en, ingevolge art. 490 Ndl.Sv., de ouders van de minderjarige verdachte 72 . Voor<br />

andere personen hanteert het Nederlandse recht daarentegen tot op heden een ‘open norm’ in<br />

art. 62 lid 2 juncto 76 Ndl.Sv. 73 , namelijk dat “tegen de […] verdachte maatregelen in het<br />

belang van het onderzoek [kunnen] worden bevolen” en is bijgevolg geen maximumtermijn<br />

voorgeschreven.<br />

b. Inperking van de personele draagwijdte van de maatregel<br />

19. VOORLOPIGE HECHT<strong>EN</strong>ISWET <strong>VAN</strong> 20 JULI 1990: AFSCHAFFING <strong>VAN</strong> HET <strong>VERBOD</strong> T.A.V. DE<br />

RAADSMAN – Ook qua personele draagwijdte was het verbod van vrij verkeer in het<br />

oorspronkelijke art. 613 lid 2 Sv. volstrekt onbepaald, hetgeen een verbod toeliet ten aanzien<br />

van alle personen van buiten de gevangenis, met inbegrip van de raadsman van de verdachte.<br />

In de tweede voorlopige hechteniswet van 1874 werd het verbod zelfs uitdrukkelijk<br />

gekoppeld aan het vrij verkeer met de raadsman, daar het onmiddellijk volgde op de bepaling<br />

in art. 3 lid 1 WVH 1874 dat “[immédiatement] après la première audition, l’inculpé pourra<br />

communiquer librement avec son conseil”. Zodoende was het verbod zelfs hoofdzakelijk<br />

bedoeld voor de communicatie tussen raadsman en verdachte, maar kon het, aldus minister<br />

van Justitie DE LANTSHEERE, worden ‘uitgebreid’ “aux membres de la famille des inculpés et<br />

66 Code de procédure pénale du 31 décembre 1957, JORF 8 janvier 1958, 258.<br />

67 Circulaire générale du 1 mars 1993, C. 145-3 [C. 145-4], aangehaald door J. R<strong>EN</strong>UCCI, Code de procédure<br />

pénale in Codes Dalloz, Parijs, Dalloz, 2007, 412.<br />

68 Infra nrs. 78 en 93.<br />

69 Wetboek van Strafvordering 15 januari 1921, Stb. 1921, 14.<br />

70 Contra C. VEREECKE, De positie van de advokaat in het vooronderzoek in België en Nederland, onuitg.<br />

licentiescriptie Rechten K.U.Leuven, 1984-85, 66.<br />

71 Kamerstukken I, 1920/21, 18, nr. 10a, 8-9; T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong><br />

(eds.), Handboek verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, (29) 58; G. MOLS, J. SERRAR<strong>EN</strong>S en T. SPRONK<strong>EN</strong>,<br />

“Een Europese schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde en raadsman” in G. MOLS (ed.), Schaduwen<br />

vooruit: rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend onderzoek in strafzaken, Arnhem, Gouda Quint,<br />

1992, (79) 84; contra C. VEREECKE, De positie van de advokaat in het vooronderzoek in België en Nederland,<br />

onuitg. licentiescriptie Rechten K.U.Leuven, 1984-85, 66.<br />

72 G. CORST<strong>EN</strong>S, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer, Kluwer, 2008, 824.<br />

73 S. FRANK<strong>EN</strong> en A. RÖTTGERING, “De raadsman in het vooronderzoek” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.),<br />

Handboek verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, (201) 255.<br />

12


ONDERZOEK<br />

aux personnes étrangères” 74 , hetgeen door BOUTMANS terecht een “merkwaardige omkering<br />

van de volgorde” 75 wordt genoemd. Het was dan ook pas de huidige voorlopige hechteniswet<br />

van 1990 die, onder impuls van het arrest Lamy t. België van het Europees Hof voor de<br />

Rechten van de Mens 76 (hierna: ‘EHRM’), voorgoed komaf maakte met het verbod van vrij<br />

verkeer tussen raadsman en verdachte 77 . Sedertdien bepaalt art. 20 §2 WVH dat de<br />

onderzoeksrechter het vrij verkeer “met andere personen dan de advocaat [kan] verbieden” 78 ,<br />

overwegende dat “[het] verbod van vrij verkeer t.o.v. de advocaat […] op zichzelf een teken<br />

[is] van wantrouwen t.o.v. de balie” 79 .<br />

20. RECHTSVERGELIJKING – Vergeleken met de Franse wetgever 80 , die het verbod van vrij<br />

verkeer met de raadsman reeds in 1897 had afgeschaft 81 , heeft de Belgische wetgever zich<br />

nauwelijks gehaast om de personele draagwijdte van de maatregel op dit vlak in te perken.<br />

Het lijkt ons plausibel zulks te wijten aan het feit dat de Belgische wetgever reeds in 1874 de<br />

maximumduur van het verbod van vrij verkeer had teruggebracht tot drie dagen, hetgeen<br />

uiteraard minder tegen de borst stuitte dan het Franse verbod, dat toen qua duur nog volstrekt<br />

onbepaald was. De jarenlange Belgische inertie op dit vlak is overigens zeker geen<br />

uitzondering te noemen. Zo erkent het Nederlandse art. 50 Ndl.Sv. nog steeds de mogelijkheid<br />

van een verbod van vrij verkeer tussen raadsman en verdachte en heeft het zelfs tot 1999<br />

geduurd 82 eer dat verbod enigszins verzacht werd door een nieuw art. 50a Ndl.Sv. dat voorziet<br />

in de toevoeging van een plaatsvervangend raadsman “zolang het bevel van kracht is en voor<br />

zover het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte daardoor wordt beperkt” 83 .<br />

74 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 150; Hand. Kamer 1873-74,<br />

18 maart 1874, 707.<br />

75 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71.<br />

76 EHRM 30 maart 1989, Lamy/België, JLMB 1989, 682, noot A. JACOBS en http://www.echr.coe.int; Ontwerp<br />

van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door<br />

de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 81; Ontwerp van wet tot wijziging van de wet van 20 april<br />

1874 betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de<br />

heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 683-2, 3; X., “Projet de loi modifiant la loi du 20 avril 1874 relative à<br />

la détention préventive” in Journ.proc. 1989, afl. 154, (28) 28.<br />

77 Infra nrs. 31-33.<br />

78 Infra nr. 37 et seq.<br />

79 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 79.<br />

80 Infra nr. 42.<br />

81 Art. 8 al. 3 loi du 8 décembre 1897 ayant pour objet de modifier certaines règles de l’instruction préalable en<br />

matière de crimes et de délits, JORF 10 décembre 1897, 6907.<br />

82 Art. I.G wet 27 mei 1999 tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafvordering (herziening van het<br />

gerechtelijk vooronderzoek), Stb. 1999, 243.<br />

83 Infra nrs. 44 en 93.<br />

13


ONDERZOEK<br />

2. Recente inperking van de beperking van vrij verkeer<br />

21. PROBLEEMSTELLING: MOEILIJKE VERHOUDING TUSS<strong>EN</strong> ART. 613 LID 2 SV. <strong>EN</strong> ART. 20 §2<br />

WVH – Doorheen de gestadige inperking van het verbod van vrij verkeer 84 , is de<br />

mogelijkheid tot beperking ervan niettemin bewaard gebleven in de lex generalis van art. 613<br />

lid 2 Sv. Het behoeft geen betoog dat zulks aanleiding gaf tot belangrijke<br />

interpretatieproblemen omtrent de vraag of een bepaalde door de onderzoeksrechter bevolen<br />

maatregel, een verbod van vrij verkeer betrof, waarop art. 20 §2 WVH van toepassing is, dan<br />

wel slechts een beperking ervan, waarop tot voor kort het ruime art. 613 lid 2 Sv. kon worden<br />

toegepast. Gelet op art. 23 WVH 1874 en op de uitdrukkelijk geuite wens van de minister van<br />

Justitie om art. 613 lid 2 Sv. te beschouwen als zijnde opgeheven door art. 3 lid 2 WVH 1874<br />

“en tant qu’il autorise les juges d’instruction et les présidents des assises à prescrire<br />

l’interdiction de communiquer” 85 , werd door de rechtspraktijk nagenoeg elke weigering van<br />

vrij verkeer uit voorzorg gekwalificeerd als een verbod van vrij verkeer in de zin van art. 20<br />

§2 WVH. Ter illustratie kan worden verwezen naar eindnegentiende-eeuwse<br />

cassatierechtspraak waarin het Hof overwoog dat “[l]a défense pour un détenu sous mandat<br />

d’arrêt de recevoir un membre de sa famille, autrement qu’en présence d’un gardien, après<br />

une interdiction de communiquer de trois jours, […] équivaut à un renouvellement non<br />

autorisé” 86 . Zodoende herkwalificeerde het Hof van Cassatie een bezoekverbod ten aanzien<br />

van een welbepaald familielid, naar een algeheel verbod van vrij verkeer in de zin van art. 20<br />

§2 WVH. Die werkwijze lijkt ons echter voor enige juridisch-technische kritiek vatbaar, daar<br />

art. 23 WVH 1874 de bevoegdheden van de onderzoeksrechter onder art. 613 lid 2 Sv. enkel had<br />

opgeheven voor wat betreft een algeheel verbod van vrij verkeer, doch niet voor een loutere<br />

beperking ervan.<br />

22. BASISWET <strong>VAN</strong> 12 JANUARI 2005: <strong>BEPERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> IN ART. 20 §3-6 WVH –<br />

Om een einde te stellen aan de aldus tot stand gekomen regel “dat de beperking van het vrij<br />

verkeer maar drie dagen kan duren” 87 , voegde de basiswet van 12 januari 2005 betreffende<br />

het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden (hierna: ‘WIRP’) vier<br />

84 Supra nrs. 15-20.<br />

85 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 150; Hand. Kamer 1873-74,<br />

18 maart 1874, 707.<br />

86 Cass. 19 juli 1897, Pas. 1897, I, 261; RPDB, v° Détention préventive, 715-716, nr. 124.<br />

87 Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden: verslag namens de commissie<br />

voor de justitie uitgebracht door de heer André PERPÈTE, Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 51-0231/015, 51.<br />

14


ONDERZOEK<br />

paragrafen toe aan art. 20 WVH 88 , dat sedertdien een beperking van vrij verkeer toelaat “voor<br />

de strikt noodzakelijke duur door de onderzoeksrechter bepaald en uiterlijk tot op het<br />

ogenblik dat hij het dossier overzendt aan de procureur des Konings overeenkomstig [art. 127<br />

lid 1 Sv.]”. Die schijnbare uitbreiding van de mogelijkheden tot beperking van het vrij verkeer<br />

moet o.i. echter eerder beschouwd worden als een inperking ervan, vermits art. 20 WVH<br />

sindsdien op gedetailleerde wijze omschrijft in welke vorm de beschikking tot beperking van<br />

vrij verkeer moet worden genomen, welke de gevolgen daarvan zijn en welke rechtsmiddelen<br />

ertegen kunnen worden aangewend, hetgeen voordien hoegenaamd niet het geval was.<br />

Bovendien lijkt de stelling van de commissie dat een loutere beperking van vrij verkeer<br />

slechts gedurende drie dagen zou kunnen worden opgelegd, ons juridisch-technisch niet<br />

helemaal correct, maar heeft de rechtspraktijk enkel uit voorzorg elke beperking van vrij<br />

verkeer onder het strikte regime van art. 20 §2 WVH gebracht 89 . Gelet op het betrekkelijk<br />

recente karakter van die ontwikkelingen, wordt hierop dieper ingegaan in het tweede<br />

onderdeel van dit werkstuk 90 .<br />

SCHEMA 1: WETSHISTORISCHE EVOLUTIE <strong>VAN</strong> HET <strong>VERBOD</strong> <strong>EN</strong> DE <strong>BEPERKING</strong><br />

<strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> IN BELGIË<br />

Wetswijziging Verbod van vrij verkeer Beperking van vrij verkeer<br />

Wetboek van Strafvordering<br />

van 17 november 1808<br />

Voorlopige hechteniswet<br />

van 18 februari 1852<br />

Voorlopige hechteniswet<br />

van 20 april 1874<br />

Voorlopige hechteniswet<br />

van 20 juli 1990<br />

Basiswet<br />

van 12 januari 2005<br />

open norm (art. 613 lid 2 Sv.)<br />

duur: onbeperkt<br />

personele draagwijdte: iedereen<br />

beperkte norm (art. 29-31 WVH 1852)<br />

duur: 10 dagen (onbeperkt hernieuwbaar)<br />

personele draagwijdte: iedereen<br />

beperkte norm (art. 3 lid 2 WVH 1874)<br />

duur: 3 dagen (niet hernieuwbaar)<br />

personele draagwijdte: iedereen<br />

beperkte norm (art. 20 §2 WVH)<br />

duur: 3 dagen (niet hernieuwbaar)<br />

personele draagwijdte: iedereen behalve raadsman<br />

beperkte norm (art. 20 §2 WVH)<br />

duur: 3 dagen (niet hernieuwbaar)<br />

personele draagwijdte: iedereen behalve raadsman<br />

open norm<br />

(art. 613 lid 2 Sv.)<br />

open norm<br />

(art. 613 lid 2 Sv.)<br />

open norm<br />

(art. 613 lid 2 Sv.)<br />

open norm<br />

(art. 613 lid 2 Sv.)<br />

beperkte norm<br />

(art. 20 §3-6 WVH)<br />

88 Art. 179 basiswet 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden,<br />

BS 1 februari 2005, 2815.<br />

89 Supra nr. 21.<br />

90 Infra nr. 108 et seq.<br />

15


ONDERZOEK<br />

II. HUIDIGE RECHT<br />

23. OVERZICHT – Hieronder worden de onderzoeksmaatregelen van het verbod en de<br />

beperking van vrij verkeer telkens volgens hetzelfde stramien ontleed, zoals zij in de huidige<br />

Belgische wetgeving van kracht zijn.<br />

A. <strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong><br />

24. ABSOLUTE TO<strong>EN</strong>AME, MAAR RELATIEVE AFNAME – Alvorens dieper in te gaan op de<br />

precieze inhoud en draagwijdte van het verbod van vrij verkeer, lijkt het ons waardevol enige<br />

aandacht te besteden aan de vraag hoe dikwijls deze ingrijpende maatregel in de praktijk<br />

daadwerkelijk wordt uitgesproken. Op basis van statistische gegevens van de FOD Justitie<br />

(zie bijlage I), kan over de jaren 2001 tot 2009 een gemiddelde worden vastgesteld van 499<br />

beschikkingen per jaar (zie tabel 2). Vergeleken met het jaarlijkse gemiddelde van 396<br />

dergelijke beschikkingen over de jaren 1980 tot 1988 (zie tabel 1), kan men in absolute cijfers<br />

derhalve gewagen van grofweg een kwarttoename van het aantal beschikkingen tot weigering<br />

van vrij verkeer sedert de afschaffing ervan ten aanzien van de raadsman. Beschouwt men<br />

echter het aantal dergelijke beschikkingen in verhouding tot het totaal aantal jaarlijkse<br />

aanhoudingsbevelen, dan is daarentegen een afname met de helft merkbaar, waaruit kan<br />

worden besloten dat aan de stijging van het aantal verboden van vrij verkeer, een veel sterkere<br />

stijging beantwoordt van het aantal bevelen tot aanhouding. Daar waar immers in het jaar<br />

2002 nog aan ongeveer 6,54% van de aanhoudingsbevelen ook een verbod van vrij verkeer<br />

beantwoordde, is doorheen latere jaren wat dat betreft een geleidelijke afname merkbaar tot<br />

uiteindelijk ongeveer 3,46% in 2009 (zie grafiek c).<br />

25. GROTE VERSCHILL<strong>EN</strong> NAARGELANG HET RECHTSGEBIED – Tijdens de parlementaire<br />

werkzaamheden van de WVH werd opgemerkt dat “[noch] de statistische gegevens […],<br />

noch de ervaring van de leden […] misbruiken [laten] uitschijnen” 91 van het verbod van vrij<br />

verkeer. Toch werd in de commissie de breed gedeelde mening geventileerd dat “statistieken<br />

[…] in deze materie geen argument [opleveren]”, vermits “[de] praktijk [uitwijst] dat het<br />

voldoende is dat in een bepaald arrondissement […] bepaalde onderzoeksrechters worden<br />

benoemd om plots een inflatie te krijgen van weigering van vrij verkeer” 92 . Wanneer men de<br />

aanzienlijke verschillen bekijkt tussen de verschillende ressorten van het Rijk (zie grafiek e),<br />

91 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 77.<br />

92 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 79.<br />

16


ONDERZOEK<br />

lijkt die berisping ons inderdaad niet geheel ongegrond. Zo worden in het ressort Gent per jaar<br />

gemiddeld 198 beschikkingen tot weigering van vrij verkeer uitgesproken, hetgeen meer is<br />

dan het jaarlijkse gemiddelde van de ressorten Brussel, Bergen en Luik tezamen. Bovendien<br />

beantwoordt aan wel 10,59% van de Gentse aanhoudingsmandaten, ook een verbod van vrij<br />

verkeer, terwijl dat aandeel in de andere ressorten gevoelig lager ligt.<br />

1. Inhoud van de maatregel<br />

26. <strong>VRIJ</strong>HEIDSB<strong>EN</strong>EM<strong>EN</strong>DE ONDERZOEKSMAATREGEL – Overeenkomstig art. 20 §2 WVH kan<br />

het verbod van vrij verkeer enkel worden opgelegd “[w]anneer zulks voor het onderzoek<br />

noodzakelijk is”. Meer nog dan de voorlopige hechtenis zelf, moet het verbod van vrij<br />

verkeer, evenals de vroegere opsecreetstelling 93 , dan ook beschouwd worden als een<br />

onderzoekshandeling 94 en niet als straf 95 , noch als veiligheidsmaatregel. Als<br />

‘vrijheidsbenemende maatregel’ in de zin van art. 2, 3° WIRP, valt het verbod van vrij<br />

verkeer bovendien onder het toepassingsgebied van de WIRP, zodat de uitvoering ervan o.i.<br />

onderworpen is aan de relevante bepalingen ervan 96 . In die zin merkt ook M<strong>EN</strong>NES op dat art.<br />

10 WIRP veronderstelt dat “elke schijn moet worden vermeden dat [de] vrijheidsbeneming<br />

het karakter van een straf heeft” 97 . Zulks heeft ook tot gevolg dat de uitvoeringsbepalingen<br />

van het algemeen reglement van de strafinrichtingen (hierna: ‘ARS’) die betrekking hebben<br />

op het verbod van vrij verkeer 98 , moeten worden geïnterpreteerd in overeenstemming met de<br />

WIRP en dat latere wijzigingen aan dat reglement er geen afbreuk aan kunnen doen.<br />

27. ZUIVER COMMUNICATIE<strong>VERBOD</strong> – Inhoudelijk beperkt het verbod van vrij verkeer zich<br />

tot een zuiver communicatieverbod. De verdachte wordt immers slechts één zaak ontnomen,<br />

namelijk “la communication avec les personnes du dehors” 99 en met medegedetineerden 100 .<br />

Een belangrijk gevolg daarvan is dat de zogenaamde ‘strafcel’ o.i. niet kan worden gehanteerd<br />

93 Supra nr. 8.<br />

94 F. HÉLIE, Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant,<br />

1865, 442.<br />

95 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 125; Novelles, Droit pénal, 453, nr.<br />

130; RPDB, v° Détention préventive, 715, nr. 117; Pand.b., v° Détention préventive, 754, nr. 234.<br />

96 Art. 5, 6 en 10-13 basiswet 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de<br />

gedetineerden, BS 1 februari 2005, 2815.<br />

97 I. M<strong>EN</strong>NES, “Art. 20 WVH” in M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. <strong>VAN</strong> DER KEL<strong>EN</strong> en J. VERBIST (eds.),<br />

Strafprocesrecht in Wet en duiding, Brussel, Larcier, 2010, (552) 553.<br />

98 Art. 17-18, 24 §2, 30-31 en 92 KB 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, BS 25<br />

mei 1965.<br />

99 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive: extrait du rapport sur l’avant-projet de la commission<br />

de révision, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 154; G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste,<br />

1878, 120.<br />

100 Infra nr. 56 et seq.<br />

17


ONDERZOEK<br />

als een modern equivalent van het cachot, te meer daar de – weliswaar nog niet in werking<br />

getreden 101 – art. 134 e.v. WIRP de ‘opsluiting in een strafcel’ voorzien als tuchtsanctie en<br />

niet als onderzoeksmaatregel. Het verbod van vrij verkeer moet o.i. dan ook noodzakelijk<br />

worden uitgevoerd bij wege van afzondering op de eigen cel, niet overeenkomstig art. 140<br />

e.v. WIRP, maar wel omdat dat de enige manier is waarop het verbod van vrij verkeer beperkt<br />

wordt tot een louter communicatieverbod. In die zin kan worden verwezen naar<br />

TIMMERMANS, die schreef dat “le local où [le prévenu] est enfermé, ne soit pas par lui-même<br />

une aggravation de son incarcération” 102 , en naar art. 6 WIRP en art. 92 ARS, die elk het<br />

verbod van vrij verkeer uitdrukkelijk beperken tot een zuiver communicatieverbod. Een<br />

overplaatsing naar de strafcel, bijvoorbeeld wegens overbevolking in de gevangenis, lijkt ons<br />

dan ook geen correcte uitvoering van het verbod van vrij verkeer, daar zij, ingevolge art. 134<br />

§1 WIRP, uitgevoerd wordt “in een speciaal daartoe uitgeruste cel” en derhalve “een<br />

zwaardere maatregel” 103 uitmaakt dan de afzondering op de eigen cel.<br />

28. VOLLEDIG COMMUNICATIE<strong>VERBOD</strong> BEHOUD<strong>EN</strong>S ANDERSLUID<strong>EN</strong>DE BESLISSING <strong>VAN</strong> DE<br />

ONDERZOEKSRECHTER – Anderzijds impliceert het verbod van vrij verkeer in beginsel wel een<br />

volledig communicatieverbod. Aldus bepaalt art. 92 ARS dat het verbod de ontzegging<br />

inhoudt van “elke omgang met personen van buiten, behalve met zijn advocaat, […] of met de<br />

andere gedetineerden”, zodat meteen ook elke vorm van briefwisseling 104 of telefonische<br />

contacten uitgesloten is. Ingevolge art. 18 lid 1 ARS worden de brieven die geadresseerd zijn<br />

aan een verdachte onder verbod van vrij verkeer, onverwijld overgemaakt aan de<br />

onderzoeksrechter, een regel die allicht ook geldt voor brieven door de verdachte zelf<br />

geschreven 105 . De briefwisseling van de verdachte met zijn raadsman geniet evenwel een<br />

101 Art. 31 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene<br />

bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden, BS 21 april 2011, 24716.<br />

102 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 130.<br />

103 Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden: verslag namens de commissie<br />

voor de justitie uitgebracht door de heer André PERPÈTE, Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 51-0231/015, 145.<br />

104 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 140; H. BOSLY, D. <strong>VAN</strong>DERMEERSCH en M. BEERNAERT, Droit de<br />

la procédure pénale, Brugge, La Charte, 2008, 1010; R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering,<br />

Antwerpen, Maklu, 2007, 517; J. D’HA<strong>EN</strong><strong>EN</strong>S, Belgisch strafprocesrecht, Gent, Story-Scientia, 1985, 391;<br />

M. BOCKSTAELE, G. BOURDOUX, S. CRIEL, E. DE FORMANOIR, T. DE MEESTER, S. DE MOOR, L. D<strong>EN</strong>YS, T.<br />

DESCHEPPER, C. DE VALK<strong>EN</strong>EER, G. <strong>VAN</strong>DER ZWALM<strong>EN</strong> en A. WINANTS, De voorlopige hechtenis in Reeks<br />

strafrecht & strafvordering, Diegem, Kluwer, 2000, 152; G. TIMMERMANS, Étude sur la détention<br />

préventive, Gent, Hoste, 1878, 132; RPDB, v° Détention préventive, 715, nr. 113.<br />

105 H. BOSLY, D. <strong>VAN</strong>DERMEERSCH en M. BEERNAERT, Droit de la procédure pénale, Brugge, La Charte, 2008,<br />

1010; E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71.<br />

18


ONDERZOEK<br />

bevoorrecht statuut 106 . Daarnaast werd bij omzendbrief bepaald dat tijdens de volledige duur<br />

van het verbod “de verbinding dient te worden verbroken tussen de radio-installatie van de<br />

inrichting en de [cel] van de [beklaagde]” 107 . Op grond van een teleologische interpretatie,<br />

mag o.i. worden aangenomen dat hetzelfde geldt voor de televisietoestellen van de inrichting<br />

en eveneens – anders dan SMAERS lijkt te suggereren 108 – voor eventuele radio- en<br />

televisietoestellen die aan de gedetineerde zelf toebehoren. Dat het communicatieverbod in<br />

beginsel algemeen is, doet o.i. evenwel niets af aan het adagium ‘qui peut le plus, peut le<br />

moins’ 109 , zodat niets zich ertegen verzet dat de onderzoeksrechter, binnen de driedaagse<br />

termijn, alsnog bepaalde vormen van communicatie toelaat 110 , bijvoorbeeld in de vorm van<br />

een bezoek onder toezicht. Na de driedaagse termijn dient de onderzoeksrechter echter<br />

noodzakelijkerwijs terug te vallen op art. 20 §3 WVH 111 .<br />

2. Personele draagwijdte van de maatregel<br />

29. OVERZICHT – Aangezien de raadsman van de verdachte, zowel in het Belgische interne<br />

recht als vanuit mensenrechtelijk oogpunt, duidelijk een bevoorrechte positie inneemt 112 ,<br />

wordt hieronder een onderscheid gemaakt tussen het verbod van het vrij verkeer met de<br />

raadsman enerzijds en met andere personen anderzijds.<br />

a. Raadsman<br />

30. RELE<strong>VAN</strong>TIE <strong>VAN</strong> DE STRAATSBURGSE RECHTSPRAAK VOOR EV<strong>EN</strong>TUELE TOEKOMSTIGE<br />

WETSWIJZIGING<strong>EN</strong> – Sedert de voorlopige hechteniswet van 1990, kan het verbod van vrij<br />

verkeer in geen geval nog worden opgelegd ten aanzien van de raadsman van de verdachte 113 .<br />

Zulks neemt evenwel niet de relevantie weg van de Straatsburgse rechtspraak voor eventuele<br />

toekomstige wetswijzigingen. De vraag kan immers worden gesteld of de afschaffing van het<br />

verbod ten aanzien van de raadsman van de verdachte, beschouwd moet worden als een louter<br />

politieke beleidskeuze, dan wel als een juridische noodzakelijkheid.<br />

106 Infra nrs. 115 en 119.<br />

107 Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1301/VII van 22 april 1977 betreffende de afzondering, Bull.Strafinr.<br />

1977, 120.<br />

108 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 211.<br />

109 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 132.<br />

110 Contra D. <strong>VAN</strong>DERMEERSCH, “Le mandat d’arrêt” in B. DEJEMEPPE (ed.), La détention préventive, Brussel,<br />

Larcier, 1992, (98) 132.<br />

111 Infra nr. 108 et seq.<br />

112 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 157; G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius<br />

Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 158 en 257.<br />

113 Supra nr. 19.<br />

19


ONDERZOEK<br />

i. Mensenrechtelijk minimumkader<br />

31. RECHT OP TOEGANG TOT E<strong>EN</strong> ADVOCAAT VÓÓR DE EERSTE VERSCHIJNING VOOR DE<br />

RAADKAMER (ART. 5.4 EVRM) – Een eerste mensenrechtelijke grens werd o.i. reeds<br />

getrokken in 1989 door het arrest Lamy t. België, waarin het EHRM op grond van art. 5.4<br />

EVRM oordeelde dat, gelet op het beginsel van de wapengelijkheid, de raadsman van de<br />

verdachte inzage moet worden gegund in het strafdossier vóór diens eerste verschijning voor<br />

de raadkamer, daar “[a]ccess to these documents was essential for the applicant at this<br />

crucial stage in the proceedings” 114 . Ofschoon dit arrest geenszins de problematiek van het<br />

verbod van vrij verkeer zelf betrof, leidde de Belgische Regering uit dat inzagerecht af dat<br />

ook het vrij verkeer tussen de verdachte en zijn raadsman moest worden gegarandeerd vóór<br />

diens eerste verschijning voor de raadkamer 115 . Haar oorspronkelijke wetsontwerp behield<br />

dan ook aanvankelijk het oude art. 3 lid 2 WVH 1874 met dien verstande dat het “[v]rij verkeer<br />

tussen de verdachte en zijn advocaat [hoe dan ook is] toegelaten de laatste werkdag die de<br />

verschijning voor de raadkamer voorafgaat” 116 . Hoewel het EVRM o.i. – anders dan de<br />

Regering voorhield – zeker geen ‘garantie van vrij verkeer’ oplegt daar het zich niet verzet<br />

tegen verregaande beperkingen 117 , lijkt de redenering van het EHRM over de relatie tussen de<br />

raadsman en het strafdossier, ons inderdaad mutatis mutandis toepasselijk op de verhouding<br />

van de raadsman tot zijn cliënt: zoals art. 5.4 EVRM vereist dat de raadsman van de<br />

verdachte, vóór diens eerste verschijning voor de raadkamer, inzage moet hebben gekregen in<br />

het strafdossier, zo vereist datzelfde artikel dat hij minstens enige vorm van contact moet<br />

hebben gehad met zijn cliënt, die hem immers, beter dan het strafdossier zelf, kan inlichten<br />

over zijn persoonlijke standpunt in de zaak.<br />

32. EVOLUTIE IN DE STRAATSBURGSE RECHTSPRAAK – Die stelling is echter zeker geen<br />

vanzelfsprekendheid te noemen. In twee arresten, daterend van vóór de zaak Lamy t. België,<br />

was het Belgische Hof van Cassatie immers tot precies het tegenovergestelde besluit<br />

gekomen. Zo oordeelde het op 16 maart 1988 dat het feit dat de verdachte in casu contact had<br />

kunnen opnemen met zijn raadsman vóór zijn verschijning voor de kamer van<br />

inbeschuldigingstelling, “le privé de l’intérêt nécessaire à l’introduction d’un pourvoi fondé<br />

sur la violation des droits de la défense en ce qu’il n’avait pu communiquer avec son conseil<br />

114 EHRM 30 maart 1989, Lamy/België, http://www.echr.coe.int, §29.<br />

115 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: memorie van toelichting, Parl.St. Senaat 1988-89, nr.<br />

658-1, 10.<br />

116 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-1, 30.<br />

117 Infra nrs. 35 en 113-117.<br />

20


ONDERZOEK<br />

avant l’audience de la chambre du conseil” 118 . Nog scherper stelde een later cassatiearrest<br />

van 22 juli 1988 dat art. 5.4 EVRM “niet [bepaalt] dat de verdachte, vóór zijn verschijning<br />

voor de raadkamer […], een advocaat moet hebben kunnen raadplegen en evenmin dat hij op<br />

de terechtzitting van dat onderzoeksgerecht door een advocaat moet worden bijgestaan” 119 .<br />

Die arresten lijken ons evenwel op de leest geschoeid van verouderde cassatierechtspraak 120 ,<br />

die meer in het algemeen voorhield dat art. 5.4 EVRM “n’implique pas celle de l’égalité des<br />

armes entre le ministère public et l’inculpé” 121 , waarmee het Hof de toepasbaarheid van art. 6<br />

EVRM afwees in de fase van het vooronderzoek, allicht het arrest Neumeister t. Oostenrijk<br />

indachtig 122 , waarin ook het EHRM stelde dat het niet mogelijk is “to justify application of the<br />

principle of ‘equality of arms’ to proceedings against detention on remand” 123 . Door in het<br />

arrest Lamy t. België het beginsel van de wapengelijkheid uit art. 6.3 EVRM – weliswaar<br />

slechts op zeer impliciete wijze 124 – te extrapoleren naar art. 5.4 EVRM, deed het EHRM o.i.<br />

echter toen reeds afstand van zijn vroegere restrictieve interpretatie, zodat die<br />

cassatierechtspraak sedertdien niet meer kan worden bijgetreden. Zoals JACOBS terecht<br />

opmerkt, dreigt zij immers art. 5.4 EVRM te ontdoen “petit à petit de tout son contenu” 125 .<br />

33. BESLUIT – Aldus kan worden besloten dat reeds sedert het arrest Lamy t. België een eerste<br />

mensenrechtelijke minimumgrens werd opgelegd aan het verbod van vrij verkeer ten aanzien<br />

van de raadsman, namelijk dat het, ingevolge art. 5.4 EVRM, minstens moet worden<br />

opgeheven vóór de eerste verschijning voor de raadkamer. Het oorspronkelijke wetsontwerp<br />

van de Regering leek ons dan ook reeds in voldoende mate rekening te houden met de<br />

toenmalige Straatsburgse rechtspraak 126 . Daarmee is echter nog niet de vraag beantwoord of<br />

andere mensenrechten van de verdachte, in hun huidige interpretatie door het EHRM, niet<br />

alsnog de algehele afschaffing van het verbod ten aanzien van de raadsman, vereisen.<br />

34. RECHT OP VOLDO<strong>EN</strong>DE TIJD <strong>EN</strong> FACILITEIT<strong>EN</strong> VOOR E<strong>EN</strong> ADEQUATE VERDEDIGING (ART.<br />

6.3.B EVRM) – In de tweede plaats moet immers rekening worden gehouden met art. 6.3.b<br />

118 Cass. 16 maart 1988, JLMB 1988, 661.<br />

119 Cass. 22 juli 1988, Arr.Cass. 1987-88, 1453, Bull. 1988, 1346, JLMB 1989, 682, noot A. JACOBS, Pas. 1988,<br />

I, 1346 en RDPC 1988, 1084, noot J.S.<br />

120 J.S., noot onder Cass. 22 juli 1988, RDPC 1988, (1084) 1087.<br />

121 Cass. 21 januari 1987, Arr.Cass. 1986-87, 645, Bull. 1987, 596 en Pas. 1987, I, 596.<br />

122 A. JACOBS, noot onder Cass. 22 juli 1988, JLMB 1989, (682) 699.<br />

123 EHRM 27 juni 1968, Neumeister/Oostenrijk, http://www.echr.coe.int, §24.<br />

124 EHRM 30 maart 1989, Lamy/België, http://www.echr.coe.int, §36-37; RPDB, v° Convention européenne des<br />

droits de l’homme, 321, nr. 586.<br />

125 A. JACOBS, noot onder Cass. 22 juli 1988, JLMB 1989, (682) 699.<br />

126 Contra Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 77.<br />

21


ONDERZOEK<br />

EVRM, dat iedere verdachte het recht toekent “te beschikken over voldoende tijd en<br />

faciliteiten welke nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging”. Ofschoon die<br />

bepaling het recht op vrij verkeer met een advocaat niet uitdrukkelijk erkent, hebben zowel<br />

EHRM 127 als ECRM 128 dat recht niettemin bij herhaling afgeleid uit art. 6.3.b EVRM,<br />

overwegende dat “the opportunity for the accused to confer with his defence counsel is<br />

fundamental to the preparation of his defence” 129 en zulks op grond van een samenlezing met<br />

art. 14.3.b BUPO-verdrag, dat wel een dergelijk recht bevat 130 . Aangezien het hier derhalve<br />

slechts gaat om een ‘impliciet recht’, zijn volgens de ECRM per definitie ook impliciete<br />

beperkingen mogelijk 131 , vermits, aldus SMAERS, “enkel de jurisprudentie de grenzen van dit<br />

recht kan afbakenen” 132 . Met verwijzing naar een drietal zaken voor de ECRM tegen<br />

Zwitserland 133 – waarin telkens werd besloten tot verenigbaarheid van de betrokken maatregel<br />

met art. 6.3.b EVRM – besluit VERSTRAET<strong>EN</strong> dan ook dat een verbod van vrij verkeer tussen<br />

raadsman en verdachte mensenrechtelijk kan worden aanvaard, in welk geval “[d]e<br />

verzoenbaarheid van [het verbod] met art. 6.3.b [EVRM] in concreto [moet worden]<br />

beoordeeld door de rechter” 134 .<br />

35. ECRM-RECHTSPRAAK OMTR<strong>EN</strong>T ART. 6.3.B EVRM BIEDT GE<strong>EN</strong> UITSLUITSEL – Een nadere<br />

studie van die rechtspraak leidt ons echter tot de vaststelling dat, wat betreft de raadsman van<br />

de verdachte, in geen enkele van de aangehaalde zaken sprake was van een algeheel verbod<br />

van vrij verkeer, doch veeleer van een beperking ervan. Zo stelde de ECRM zich in de zaak<br />

Bonzi t. Zwitserland weliswaar de vraag of een één maand lang durende periode van ‘eenzame<br />

opsluiting’ op zichzelf een schending uitmaakt van art. 6.3.b EVRM, maar oordeelde zij<br />

uiteindelijk van niet, vermits “the applicant was free to inform his counsel in writing, under<br />

supervision of the court, of the progress of the investigatory proceedings” en hij bovendien<br />

127 EHRM 12 februari 1985, Colozza/Italië, http://www.echr.coe.int; EHRM 28 juni 1984, Campbell &<br />

Fell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

128 ECRM 10 november 1983, Kröcher & Möller/Zwitserland, DR, afl. 26, (24) 52-53; ECRM 12 juli 1979,<br />

Schertenleib/Zwitserland, DR, afl. 17, (180) 226; ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl. 12, (185)<br />

190.<br />

129 ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl.12, (185) 190.<br />

130 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 70; R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 755; G.<br />

SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 105; G. MOLS, J.<br />

SERRAR<strong>EN</strong>S en T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Een Europese schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde en raadsman” in<br />

G. MOLS (ed.), Schaduwen vooruit: rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend onderzoek in strafzaken,<br />

Arnhem, Gouda Quint, 1992, (79) 117.<br />

131 ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl.12, (185) 190.<br />

132 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 106.<br />

133 ECRM 10 november 1983, Kröcher & Möller/Zwitserland, DR, afl. 26, (24) 52-53; ECRM 12 juli 1979,<br />

Schertenleib/Zwitserland, DR, afl. 17, (180) 226; ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl. 12, (185)<br />

190.<br />

134 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 756.<br />

22


ONDERZOEK<br />

“could have requested a relaxation of his isolation where his counsel’s visits were<br />

concerned” 135 . Zo ook genoot de verdachte in de zaak Schertenleib t. Zwitserland, gedurende<br />

zijn ‘eenzame opsluiting’ van zes maanden, de mogelijkheid “to confer virtually every day<br />

without witnesses with his wife, who is also his counsel” 136 . Ten slotte behielden ook de<br />

verdachten in de zaak Kröcher & Möller t. Zwitserland de mogelijkheid “to talk to their<br />

lawyers twice a week […] for periods of one hour” en konden zij te allen tijde schriftelijk met<br />

hun advocaten corresponderen “under the judge’s supervision” 137 . Uit de rechtspraak van de<br />

ECRM kan o.i. dan ook niet worden besloten dat art. 6.3.b EVRM een volledig verbod van<br />

vrij verkeer ten aanzien van de raadsman, zou toelaten, doch hoogstens een – weliswaar zeer<br />

verregaande – beperking ervan.<br />

36. RECHT OP TOEGANG TOT E<strong>EN</strong> ADVOCAAT (ART. 6.3.C EVRM) – In tegenstelling tot een<br />

loutere beperking van vrij verkeer, houdt een absoluut verbod ervan per definitie een algeheel<br />

contactverbod in, zodat het ons, ten aanzien van de raadsman van de verdachte, niet alleen op<br />

gespannen voet lijkt te staan met het in art. 6.3.b EVRM vervatte recht op voldoende tijd en<br />

faciliteiten voor een adequate verdediging 138 , maar ook met het veel fundamentelere recht in<br />

art. 6.3.c EVRM op juridische bijstand an sich. Zulks werd overigens met zoveel woorden<br />

bevestigd in het arrest Campbell & Fell t. Verenigd Koninkrijk waarin het EHRM overwoog<br />

dat “a lawyer could scarcely ‘assist’ his client – in terms of sub-paragraph (c) (art. 6-3-c) –<br />

unless there had been some previous consultation between them” 139 . De mensenrechtelijke<br />

aanvaardbaarheid van het verbod van vrij verkeer ten aanzien van de raadsman, moet o.i. dan<br />

ook in de eerste plaats worden beoordeeld in het licht van het recht op ‘toegang tot een<br />

advocaat’, waaromtrent het EHRM zich in meer recente rechtspraak heel wat strenger toont.<br />

Zo stelde het veelbesproken arrest Salduz t. Turkije dat art. 6 EVRM “requires that, as a rule,<br />

access to a lawyer should be provided as from the first interrogation of a suspect by the<br />

police” 140 , waaruit in de Belgische rechtsleer 141 en rechtspraak 142 overwegend wordt afgeleid<br />

135 ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl.12, (185) 190.<br />

136 ECRM 12 juli 1979, Schertenleib/Zwitserland, DR, afl. 17, (180) 226.<br />

137 ECRM 10 november 1983, Kröcher & Möller/Zwitserland, DR, afl. 26, (24) 53-54.<br />

138 COMMISSIE HERIJKING WETBOEK <strong>VAN</strong> STRAFVORDERING (VOORZITTER C. MOONS), Herziening van het<br />

gerechtelijk vooronderzoek: een rapport van de Commissie herijking Wetboek van Strafvordering, Arnhem,<br />

Gouda Quint, 1990, 126.<br />

139 EHRM 3 mei 1983, Campbell & Fell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §99.<br />

140 EHRM 27 november 2008, Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int, §55.<br />

141 P. <strong>VAN</strong>WALLEGHEM, “Cassatie verbreekt veroordeling na bekentenis zonder aanwezigheid advocaat”,<br />

Juristenkrant 2011, afl. 221, (2) 2; M. BEERNAERT, “Salduz et le droit à l’assistance d’un avocat dès les<br />

premiers interrogatoires de police”, RDPC 2009, (971) 985.<br />

23


ONDERZOEK<br />

dat het huidige art. 20 §1 WVH op zichzelf reeds strijdig is met art. 6.3.c EVRM door het vrij<br />

verkeer met een advocaat pas te garanderen “onmiddellijk na het eerste verhoor”.<br />

37. RECHT OP TOEGANG TOT E<strong>EN</strong> ADVOCAAT <strong>VAN</strong>AF HET EERSTE VERHOOR – Aldus rijst de<br />

cruciale vraag of de verdachte ook na dat verhoor recht op toegang tot zijn raadsman blijft<br />

genieten dan wel of die toegang hem zou kunnen worden ontnomen door een verbod van vrij<br />

verkeer. Op het eerste gezicht lijkt de Salduz-rechtspraak enkel juridische bijstand te vereisen<br />

wanneer de verdachte ook effectief verhoord wordt, daar het als sanctie vooropstelt dat geen<br />

rekening mag worden gehouden met zelfincriminerende verklaringen die de verdachte aflegt<br />

tijdens een verhoor zonder bijstand van zijn raadsman 143 . Daaruit leiden MICHIELS en JACOBS<br />

a contrario af dat “il ne peut être question d’une violation de l’équité du procès si les<br />

déclarations faites […] en l’absence de son conseil ne servent pas à justifier une<br />

condamnation” 144 . In dat opzicht zou een verbod van vrij verkeer ten aanzien van de<br />

raadsman nog steeds mogelijk zijn, namelijk wanneer gedurende de periode van het verbod<br />

geen verhoor zou worden afgenomen, vermits de verdachte dan ook geen zelfincriminerende<br />

verklaringen kan afleggen. Een dergelijke interpretatie lijkt ons echter niet in<br />

overeenstemming met de geest van de Salduz-rechtspraak, die de toegang tot een advocaat<br />

garandeert vanaf het eerste verhoor 145 en niet alleen tijdens dat verhoor, zodat die toegang<br />

hem nadien evenmin nog kan worden ontzegd. Bovendien heeft het EHRM in twee latere<br />

arresten uitdrukkelijk gesteld dat een verdachte vanaf zijn arrestatie juridische bijstand moet<br />

kunnen genieten “et cela indépendamment des interrogatoires qu’il subit”, vermits de taak<br />

van een advocaat zich niet beperkt tot bijstand tijdens het verhoor zelf, maar zich ook uitstrekt<br />

tot bijvoorbeeld “l’organisation de la défense, la recherche des preuves favorables à l’accusé,<br />

la préparation des interrogatoires, le soutien de l’accusé en détresse et le contrôle des<br />

conditions de détention” 146 . Zo luidde overigens ook reeds een concurring opinion bij het<br />

arrest Salduz t. Turkije zelf van rechter ZAGREBELSKY, die van oordeel was dat “normally and<br />

apart from exceptional limitations, an accused person in custody is entitled, right from the<br />

142 Cass. 15 december 2010, JT 2011, afl. 6421, 48, noot, JLMB 2011, afl. 3, 118, noot L. K<strong>EN</strong>NES, NJW 2011,<br />

afl. 236, 104, noot S. BOUZOUMITA, T.Strafr. 2011, afl. 1, 74, noot T.D. en Vigiles 2011, afl. 1, 262, noot F.<br />

GOOSS<strong>EN</strong>S.<br />

143 EHRM 23 februari 2010, Yoldas/Turkije, http://www.echr.coe.int, §49; EHRM 8 december 2009,<br />

Savas/Turkije, http://www.echr.coe.int, §63; EHRM 20 oktober 2009, Yunus Aktaş et al./Turkije,<br />

http://www.echr.coe.int, §42; EHRM 11 december 2008, Panovits/Cyprus, http://www.echr.coe.int, §83-84;<br />

EHRM 27 november 2008, Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int, §55.<br />

144 A. JACOBS en O. MICHIELS, “Les implications de la jurisprudence récente de la Cour européenne des droits<br />

de l’homme sur les preuves”, JT 2011, (153) 156.<br />

145 EHRM 27 november 2008, Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int, §55.<br />

146 EHRM 2 maart 2010, Adamkiewicz/Polen, http://www.echr.coe.int, §84; EHRM 13 oktober 2009,<br />

Dayanan/Turkije, http://www.echr.coe.int, §32.<br />

24


ONDERZOEK<br />

beginning of police custody or pre-trial detention, to be visited by defence counsel to discuss<br />

everything concerning his defence and his legitimate needs” en dat “[f]ailure to allow that<br />

possibility, regardless of the question of interrogations and their use by the courts, amounts,<br />

subject to exceptions, to a violation of Article 6” 147 . Daaruit kan o.i. worden besloten dat niet<br />

alleen art. 20 §1 WVH, maar ook een verbod van vrij verkeer ten aanzien van de raadsman, in<br />

beginsel een schending zou uitmaken van art. 6.3.c EVRM en dat het bijgevolg moet worden<br />

getoetst aan de zeer strenge Salduz-criteria.<br />

38. TOETSING AAN DE SALDUZ-CRITERIA – Ingevolge die criteria, bestaat de enige<br />

mogelijkheid om de verdachte de toegang tot zijn raadsman te ontnemen, in “particular<br />

circumstances of each case that there are compelling reasons to restrict this right” 148 . Het<br />

spreekt voor zich dat een uitzonderingsgrond als deze, een uiterst restrictieve interpretatie<br />

vergt, zoals duidelijk blijkt uit de zich steeds verstrengende rechtspraak 149 . Daar waar het<br />

EHRM in eerdere arresten nog gewaagde van “restrictions for good cause” 150 of ‘geldige<br />

redenen’, stapte het in zijn arrest Salduz t. Turkije immers over naar het veel engere begrip<br />

“compelling reasons” 151 of ‘dwingende redenen’ die bovendien ‘eigen moeten zijn aan de<br />

omstandigheden van de zaak’. Een dergelijke restrictieve interpretatie indachtig, moet de<br />

vraag of het verbod van vrij verkeer geacht kan worden te zijn gesteund op dergelijke<br />

‘dwingende redenen’, o.i. in de regel ontkennend worden beantwoord. Het begrip ‘dwingende<br />

redenen’ lijkt ons immers, eerder dan op een weloverwogen oordeel als het verbod van vrij<br />

verkeer, te doelen op een praktische onmogelijkheid, zoals “een moord waar een dader op<br />

heterdaad betrapt wordt en snel moet worden ondervraagd teneinde de voortvluchtige<br />

mededader te kunnen vatten” of “de situatie waar de […] advocaat […] niet tijdig aanwezig<br />

is op het verhoor” 152 . Als onderzoeksmaatregel – te onderscheiden van een<br />

veiligheidsmaatregel 153 – lijkt een absoluut verbod van vrij verkeer ten aanzien van de<br />

raadsman, ons dan ook mensenrechtelijk onaanvaardbaar. Anders dan de categorische<br />

weigering door art. 20 §1 WVH van juridische bijstand tijdens het eerste verhoor, wordt het<br />

147 EHRM 27 november 2008, Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int.<br />

148 EHRM 27 november 2008, Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int, §55.<br />

149 T. DECAIGNY, “De bijstand van een advocaat tijdens het eerste verhoor”, T.Strafr. 2010, afl. 1, (4) 6; M.<br />

BEERNAERT, “Salduz et le droit à l’assistance d’un avocat dès les premiers interrogatoires de police”, RDPC<br />

2009, (971) 972.<br />

150 EHRM 16 oktober 2001, Brennan/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §45; EHRM 8 februari<br />

1996, John Murray/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §63.<br />

151 EHRM 27 november 2008, Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int, §55.<br />

152 L. <strong>VAN</strong> PUY<strong>EN</strong>BROECK en G. VERMEUL<strong>EN</strong>, “Hoe kan de bijstand van een advocaat bij het verhoor in de<br />

Belgische praktijk geregeld worden?”, T.Strafr. 2009, afl. 4, (212) 216.<br />

153 Infra nr. 117.<br />

25


ONDERZOEK<br />

verbod van art. 20 §2 WVH immers weliswaar opgelegd door een rechterlijke beslissing,<br />

zodat het inderdaad rekening zou houden met ‘concrete omstandigheden eigen aan de zaak’,<br />

maar de gronden waarop de maatregel steunt, namelijk de ‘noodwendigheden van het<br />

strafonderzoek’ in het algemeen, kunnen o.i. bezwaarlijk doorgaan voor ‘dwingende redenen’.<br />

Het volstaat overigens te verwijzen naar het Nederlandse systeem van de toegevoegde<br />

raadsman 154 , om aan te tonen dat dergelijke risico’s ook kunnen worden opgevangen met<br />

minder ingrijpende inbreuken op het vrij verkeer. Bovendien heeft het EHRM in bepaalde<br />

situaties de toegang tot een raadsman zelfs als een absoluut recht erkend, waarop geen<br />

uitzonderingen zijn toegestaan. Zo benadrukte het arrest Salduz t. Turkije dat “[e]ven where<br />

compelling reasons might exceptionally justify denial of access to a lawyer, such restriction –<br />

whatever its justification – must not have unduly prejudiced the rights of the accused under<br />

Article 6” 155 . In die zin stelde het arrest John Murray t. Verenigd Koninkrijk heel concreet dat<br />

“[t]o deny access to a lawyer for the first 48 hours of police questioning, in a situation where<br />

the rights of the defence may well be irretrievably prejudiced, is – whatever the justification<br />

for such denial – incompatible with the rights of the accused under Article 6” 156 . Nog strenger<br />

luidde het arrest Averill t. Verenigd Koninkrijk, waarin het EHRM oordeelde dat “a refusal to<br />

allow an accused under caution to consult a lawyer during the first twenty-four hours of<br />

police questioning must still be considered incompatible with the rights guaranteed to him by<br />

Article 6” 157 .<br />

39. BESLUIT – Uit het voorgaande kan worden besloten dat het oorspronkelijke wetsontwerp<br />

voor de WVH 158 weliswaar voldeed aan de toenmalige rechtspraak van het EHRM in het<br />

arrest Lamy t. België 159 , doch gelet op de vigerende Salduz-rechtspraak allicht niet meer kan<br />

worden aanvaard 160 . Ten aanzien van de raadsman, komt het verbod van vrij verkeer immers<br />

onvermijdelijk in botsing met art. 6.3.c EVRM, op grond waarvan het EHRM een quasiabsoluut<br />

recht op toegang tot een advocaat heeft erkend vanaf het begin van het eerste<br />

verhoor. Tot datzelfde besluit kwam overigens de Nederlandse Commissie MOONS,<br />

overwegende dat “[h]et hier […] een elementair verdedigingsrecht [betreft], waarop geen<br />

154 Infra nrs. 44-46.<br />

155 EHRM 27 november 2008, Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int, §55.<br />

156 EHRM 8 februari 1996, John Murray/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §66.<br />

157 EHRM 6 juni 2000, Averill/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §60.<br />

158 Supra nr. 31.<br />

159 Supra nrs. 31-33.<br />

160 Supra nrs. 36-38.<br />

26


ONDERZOEK<br />

beperkingen door de nationale wetgever in het belang van het onderzoek toegelaten zijn” 161 .<br />

Wenst de wetgever alsnog in te grijpen in het vrij verkeer tussen de verdachte en zijn<br />

raadsman, dan liggen voor hem derhalve slechts twee wegen open: ofwel moet hij zich<br />

getroosten met een loutere beperking van het vrij verkeer, ofwel moet hij ervoor zorgen dat<br />

het absolute karakter van het verbod enigszins verzacht wordt door bijvoorbeeld te opteren<br />

voor een navolging van het Nederlandse systeem van de toegevoegde raadsman 162 .<br />

ii. Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief<br />

40. DE HOEDANIGHEID <strong>VAN</strong> ‘RAADSMAN’ – Volgens art. 20 §2 WVH kan het verbod van vrij<br />

verkeer in geen geval worden opgelegd ten aanzien van de ‘advocaat’ van de verdachte. In<br />

navolging van de Nederlandse terminologie 163 , lijkt het ons evenwel juister te spreken van<br />

‘raadsman’ dan van ‘advocaat’ 164 . Het vrij verkeer wordt hem immers niet toegelaten “omdat<br />

hij advocaat is, [maar] omdat hij raadsman van de gedetineerde is” 165 . Eens evenwel aan die<br />

laatste voorwaarde is voldaan, geniet de verdachte met zijn raadsman volledige vrijheid van<br />

verkeer, hetgeen o.i. impliceert dat zij niet alleen geldt voor juridische bijstand sensu stricto,<br />

maar voor elke communicatie die de verdachte met zijn advocaat voert. In die zin schrijft ook<br />

CLITEUR over het Nederlandse recht dat “[d]e relatie tussen advocaat en verdachte […] met<br />

zich [meebrengt] dat de advocaat ook niet-strikt-juridische zaken voor de verdachte kan<br />

regelen” 166 . De uitzondering van het verbod van vrij verkeer kleeft o.i. dan ook aan de<br />

hoedanigheid van ‘raadsman’ qualitate qua van een welbepaalde verdachte. In die zin wijst<br />

overigens ook de rechtspraak van het EHRM die “geen onderscheid [maakt] naargelang de<br />

inhoud van de correspondentie” 167 tussen de verdachte en zijn raadsman 168 . Een belangrijk<br />

161 COMMISSIE HERIJKING WETBOEK <strong>VAN</strong> STRAFVORDERING (VOORZITTER C. MOONS), Herziening van het<br />

gerechtelijk vooronderzoek: een rapport van de Commissie herijking Wetboek van Strafvordering, Arnhem,<br />

Gouda Quint, 1990, 126; T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek<br />

verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, (29) 66; G. MOLS, J. SERRAR<strong>EN</strong>S en T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Een Europese<br />

schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde en raadsman” in G. MOLS (ed.), Schaduwen vooruit:<br />

rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend onderzoek in strafzaken, Arnhem, Gouda Quint, 1992, (79)<br />

82-83.<br />

162 Infra nr. 44 et seq.<br />

163 G. MOLS, J. SERRAR<strong>EN</strong>S en T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Een Europese schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde en<br />

raadsman” in G. MOLS (ed.), Schaduwen vooruit: rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend onderzoek<br />

in strafzaken, Arnhem, Gouda Quint, 1992, (79) 80.<br />

164 Contra G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 113.<br />

165 J. STEV<strong>EN</strong>S, Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Kluwer, 1997, 475.<br />

166 P. CLITEUR, Nederlands recht, Deventer, Kluwer, 2005, 98.<br />

167 EHRM 25 maart 1992, Campbell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §48; Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE,<br />

Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek strafrecht Larcier,<br />

Brussel, Larcier, 2006, 80; G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen,<br />

Maklu, 1994, 258.<br />

168 Infra nr. 115.<br />

27


ONDERZOEK<br />

gevolg hiervan is dat de verdachte zelf o.i. geen tuchtstraf riskeert wanneer hij met zijn<br />

raadsman andere dan strikt juridische zaken bespreekt 169 .<br />

41. INVLOED <strong>VAN</strong> HET <strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> OP DE COMMUNICATIE TUSS<strong>EN</strong> DE<br />

VERDACHTE <strong>EN</strong> ZIJN RAADSMAN – Toch wordt ook de communicatie tussen de verdachte en<br />

zijn raadsman op één belangrijk punt ingeperkt ten gevolge van een verbod van vrij verkeer.<br />

Via ministeriële omzendbrief werd namelijk bepaald dat de verdachte onder verbod van vrij<br />

verkeer, niet persoonlijk telefonisch contact mag opnemen met zijn raadsman 170 , maar dat<br />

“[o]p vraag van de gedetineerde […] de advokaat onmiddellijk telefonisch gecontacteerd<br />

[zal] worden door een lid van het administratief personeel of, desgevallend, door een lid van<br />

het bewaarderspersoneel” 171 . Een dergelijke regeling lijkt ons inderdaad verdedigbaar om<br />

praktische redenen. Zij strekt er immers enkel toe na te gaan of het werkelijk de raadsman is<br />

die wordt gecontacteerd. In die zin verwacht ook het toekomstige 172 art. 66 §1 lid 2 WIRP van<br />

de verdachte en zijn raadsman dat zij hun onderlinge briefwisseling duidelijk adresseren,<br />

zodat het gevangenispersoneel o.i. niet kan worden verweten een brief alsnog in beslag te<br />

hebben genomen wanneer nergens uit blijkt dat hij gericht is aan of afkomstig is van een<br />

advocaat 173 .<br />

42. DE FRANSE LOI CONSTANS – Het Franse recht laat evenmin een verbod van vrij verkeer toe<br />

ten aanzien van de raadsman en zulks reeds vanaf de loi Constans van 8 december 1897 174 ,<br />

die de verdachte voor het eerst uitdrukkelijk het recht gunde op juridische bijstand van een<br />

advocaat in alle fasen van het strafonderzoek 175 . Inmiddels bepaalt het huidige art. 145-4 CPP<br />

dat “[e]n aucun cas, l’interdiction de communiquer ne s’applique à l’avocat de la personne<br />

mise en examen”, een regel die wordt herhaald door art. D56 CPP. In die zin benadrukt ook<br />

art. 715-1 CPP dat “[t]outes communications et toutes facilités compatibles avec les exigences<br />

de la sécurité de la prison sont accordées aux personnes mises en examen, prévenus et<br />

accusés pour l’exercice de leur défense”, een bepaling waaruit in de rechtsleer wordt afgeleid<br />

169 Infra nr. 105.<br />

170 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 276.<br />

171 Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1561/VII van 21 december 1990 betreffende beklaagden onder het<br />

verbod van vrij verkeer: telefoon, Code pénitentiaire 1990, afl. 3, 175.<br />

172 Art. 31 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene<br />

bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden, BS 21 april 2011, 24716.<br />

173 Infra nr. 119.<br />

174 Loi du 8 décembre 1897 ayant pour objet de modifier certaines règles de l’instruction préalable en matière de<br />

crimes et de délits, JORF 10 décembre 1897, 6907.<br />

175 P. CHAMBON en C. GUÉRY, Droit et pratique de l’instruction préparatoire: juge d’instruction – chambre de<br />

l’instruction, Parijs, Dalloz, 2007, 317.<br />

28


ONDERZOEK<br />

dat de verdachte een recht op vrij verkeer met zijn raadsman kan laten gelden 176 . Toch is op<br />

één punt een belangrijk inhoudelijk verschil merkbaar met de Belgische regeling, namelijk dat<br />

gedurende het communicatieverbod van art. 145-4 CPP, de Franse onderzoeksrechter de<br />

brieven van de verdachte gericht aan zijn raadsman, tijdelijk in beslag mag nemen, zonder ze<br />

evenwel te openen 177 . Die regel lijkt ons echter weinig navolgbaar, daar hij een belangrijke<br />

inbreuk betekent op art. 6 EVRM, zonder noemenswaardige voordelen voor het<br />

strafonderzoek.<br />

43. HET <strong>EN</strong>GELSE DELAY OF ACCESS TO A SOLICITOR – Toch is de Frans-Belgische radicale<br />

uitzondering op het verbod van vrij verkeer ten aanzien van de raadsman, niet zonder meer<br />

vanzelfsprekend. Zo kent het Engelse recht nog steeds de mogelijkheid van delay of access to<br />

a solicitor 178 , zoals geregeld door de zogenaamde PACE Act 179 (hierna: ‘PACE’) en de PACE<br />

Code C 180 (hierna: ‘Code C’). Ingevolge s. 58 PACE geniet een gearresteerde verdachte in<br />

beginsel het recht “to consult a solicitor privately at any time”, maar kan dat recht hem in<br />

bepaalde gevallen, gedurende ten hoogste 36 uur, worden ontnomen op voorwaarde dat de<br />

betrokkene verdacht wordt van een indictable offence, in het Belgische recht vergelijkbaar<br />

met een misdaad of een ernstig wanbedrijf 181 . Een dergelijk delay of access to a solicitor is<br />

ingevolge s. 58(8) PACE enkel mogelijk wanneer sprake is van “reasonable grounds for<br />

believing” dat de uitoefening van dat recht zal leiden tot een van de drie volgende<br />

omstandigheden, namelijk “interference with or harm to evidence connected with an<br />

indictable offence or interference with or physical injury to other persons”, “the alerting of<br />

other persons suspected of having committed such an offence but not yet arrested for it” of<br />

“the recovery of any property obtained as a result of such an offence”. Een recent<br />

aangevuld 182 s. 58(8A) PACE voegt daar nog een omstandigheid aan toe, namelijk dat “the<br />

person detained for the indictable offence has benefited from his criminal conduct and […]<br />

the recovery of the value of the property constituting the benefit will be hindered by the<br />

exercise of the right [to consult a solicitor]”. In de Engelse rechtsleer en rechtspraak werd<br />

176 F. DESPORTES en L. LAZERGES-COUSQUER, Traité de procédure pénale, Parijs, Economica, 2009, 1638; P.<br />

CHAMBON, Le juge d’instruction: théorie et pratique de la procédure, Parijs, Dalloz, 1997, 170-171.<br />

177 Cass. crim. 31 décembre 1897, Bull.crim., nr. 311; P. CHAMBON en C. GUÉRY, Droit et pratique de<br />

l’instruction préparatoire: juge d’instruction – chambre de l’instruction, Parijs, Dalloz, 2007, 318; P.<br />

CHAMBON, Le juge d’instruction: théorie et pratique de la procédure, Parijs, Dalloz, 1997, 172.<br />

178 P. MURPHY, J. PHILLIPS en D. ORMEROD, Blackstone’s criminal practice 2010, Oxford, Oxford University<br />

Press, 2009, 1172.<br />

179 Police and Criminal Evidence Act 1984 (c. 60).<br />

180 PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and questioning of persons by police officers.<br />

181 J. LAW en E. MARTIN, Oxford dictionary of law, Oxford, Oxford University Press, 2009, 280.<br />

182 S. 456 en 458 (1)(3) Proceeds of Crime Act 2002 (c. 29).<br />

29


ONDERZOEK<br />

erop gewezen dat de bevoegde autoriteit “must believe that the consequence will very<br />

probably happen” 183 , hetgeen een zekere terughoudendheid veronderstelt. Zo kan de toegang<br />

tot een raadsman bijvoorbeeld niet geweigerd worden “on the grounds that legal advice will<br />

be to remain silent” 184 . In die zin verduidelijkt de memorie van toelichting bij Code C dat<br />

“[a] decision to delay access to a solicitor is likely to be a rare occurrence and only when it<br />

can be shown the suspect is capable of misleading that particular solicitor and there is more<br />

than a substantial risk that the suspect will succeed in causing information to be conveyed<br />

which will lead to one or more of the specified consequences” 185 . De weigering van vrij<br />

verkeer geldt bijgevolg enkel voor een welbepaalde raadsman, bijvoorbeeld “where he is<br />

known or suspected to be a member of a criminal gang” 186 , zodat het de verdachte in dat<br />

geval vrij staat een andere raadsman te kiezen. Toch werd er in de Engelse rechtsleer, met<br />

verwijzing naar de Salduz-rechtspraak 187 , o.i. terecht voor gewaarschuwd dat “[d]elaying<br />

access to a solicitor under these provisions may well infringe the right to fair trial guaranteed<br />

by the ECHR” 188 , daar het niet uitgesloten is dat meerdere door de verdachte gekozen<br />

advocaten, geweigerd zouden worden. Zo is de Engelse rechtspraak die voorhield dat de<br />

verdachte geen nood had aan juridische bijstand, daar hij ‘gewend’ was aan<br />

politieverhoren 189 , ten zeerste bekritiseerbaar in het licht van art. 6 EVRM. In geen geval<br />

echter, mag de weigering van vrij verkeer met een raadsman langer duren dan 36 uur, hetgeen<br />

op zichzelf een relatief korte periode is, maar niettemin alsnog kan worden veroordeeld door<br />

het EHRM 190 . Bovendien bevat Schedule 8 van de Terrorism Act van 2000 191 (hierna: ‘TA-<br />

S8’ resp. ‘TA’) een strengere regeling inzake terroristische misdrijven, die een ‘arrest without<br />

warrant’ toelaat op grond van s. 41 TA gedurende 48 uur. Ingevolge par. 8 TA-S8 kan in dat<br />

geval, gedurende die volledige periode, de toegang tot een raadsman worden verboden<br />

183 R v Samuel [1988] 2 All. E.R. 135, [1988] Crim. L.R. 299, QB 615; P. MURPHY, J. PHILLIPS en D.<br />

ORMEROD, Blackstone’s criminal practice 2010, Oxford, Oxford University Press, 2009, 1172.<br />

184 S. UGLOW, Criminal justice, Londen, Sweet & Maxwell, 1995, 91; infra nr. 115.<br />

185 PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and questioning of persons by police officers,<br />

Note for guidance B3, 71.<br />

186 P. MURPHY, J. PHILLIPS en D. ORMEROD, Blackstone’s criminal practice 2010, Oxford, Oxford University<br />

Press, 2009, 1172.<br />

187 EHRM 11 december 2008, Panovits/Cyprus, http://www.echr.coe.int; EHRM 27 november 2008,<br />

Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int; EHRM 8 februari 1996, John Murray/Verenigd Koninkrijk,<br />

http://www.echr.coe.int.<br />

188 P. MURPHY, J. PHILLIPS en D. ORMEROD, Blackstone’s criminal practice 2010, Oxford, Oxford University<br />

Press, 2009, 1172; C. TAPPER en R. CROSS, Cross & Tapper on evidence, Oxford, Oxford University Press,<br />

2007, 698.<br />

189 R v Alladice [1988] Crim.L.R. 608; S. UGLOW, Criminal justice, Londen, Sweet & Maxwell, 1995, 92.<br />

190 EHRM 6 juni 2000, Averill/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §60; supra nr. 38.<br />

191 Terrorism Act 2000 (c. 11).<br />

30


ONDERZOEK<br />

wanneer die toegang redelijkerwijs zou kunnen leiden tot een zevental risicovolle situaties 192<br />

of, naar analogie met s. 58(8A) PACE, wanneer “the detained person has benefited from his<br />

criminal conduct, and […] the recovery of the value of the property constituting the benefit<br />

will be hindered by […] the exercise of the right [to consult a solicitor]”. In terrorismeaangelegenheden<br />

laat het Engelse recht bijgevolg gedurende wel 48 uur een verbod van vrij<br />

verkeer toe ten aanzien van de raadsman van de verdachte 193 , hetgeen ons des te meer<br />

bedenkelijk lijkt in het licht van hetgeen hierboven werd uiteengezet omtrent art. 6.3.c<br />

EVRM 194 .<br />

44. HET NEDERLANDSE SYSTEEM <strong>VAN</strong> DE ‘TOEGEVOEGDE RAADSMAN’ – Meer verdedigbaar<br />

lijkt ons dan ook het Nederlandse systeem van de ‘toegevoegde raadsman’. Ofschoon hij<br />

oorspronkelijk het voorbeeld van de Franse loi Constans had willen volgen 195 , heeft de<br />

Nederlandse wetgever immers weliswaar het verbod van vrij verkeer ten aanzien van de<br />

raadsman bewaard, mits evenwel, in tegenstelling tot de Engelse wetgever, de nodige<br />

verzachtingen. Overeenkomstig art. 50 lid 2 Ndl.Sv. kan namelijk worden bevolen dat “de<br />

raadsman geen toegang tot den verdachte zal hebben” indien “uit bepaalde omstandigheden<br />

een ernstig vermoeden voortvloeit dat het vrije verkeer tusschen raadsman en verdachte”<br />

hetzij “zal strekken om den verdachte bekend te maken met eenige omstandigheid waarvan hij<br />

in het belang van het onderzoek onkundig moet blijven”, hetzij “wordt misbruikt voor<br />

pogingen om de opsporing te waarheid te belemmeren”. Die mogelijkheid tot weigering van<br />

vrij verkeer blijkt niet alleen te zijn gesteund op een zeker wantrouwen ten aanzien van de<br />

advocatuur, maar eveneens op de overweging dat “ook de consciëntieuze raadsman […] niet<br />

gerechtigd [is] zijn cliënt onkundig te laten van hetgeen hem omtrent diens zaak is bekend<br />

geworden” 196 . Bij wetswijziging van 1999 197 werd die bepaling evenwel in belangrijke mate<br />

192 S. 8(4) Terrorism Act 2000: Schedule 8 (c. 11): “Those consequences are (a) interference with or harm to<br />

evidence of a serious offence, (b) interference with or physical injury to any person, (c) the alerting of<br />

persons who are suspected of having committed a serious offence but who have not been arrested for it, (d)<br />

the hindering of the recovery of property obtained as a result of a serious offence or in respect of which a<br />

forfeiture order could be made under section 23, (e) interference with the gathering of information about the<br />

commission, preparation or instigation of acts of terrorism, (f) the alerting of a person and thereby making it<br />

more difficult to prevent an act of terrorism, and (g) the alerting of a person and thereby making it more<br />

difficult to secure a person’s apprehension, prosecution or conviction in connection with the commission,<br />

preparation or instigation of an act of terrorism”.<br />

193 PACE Code H: Code of practice in connection with the detention, treatment and questioning by police<br />

officers of persons under Section 41 of, and Schedule 8 to, the Terrorism Act 2000, Annex B, 143-144<br />

(Annex B).<br />

194 EHRM 8 februari 1996, John Murray/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §66; supra nrs. 36-39.<br />

195 J. <strong>VAN</strong> BEMMEL<strong>EN</strong>, Strafvordering: leerboek van het Nederlandsche strafprocesrecht, ’s Gravenhage,<br />

Nijhoff, 1936, 89; supra nr. 42.<br />

196 Handelingen II, 1919/20, 18, nr. 1, 4.<br />

31


ONDERZOEK<br />

verzacht door een nieuw art. 50a Ndl.Sv. dat de verplichting oplegt aan de voorzitter van de<br />

rechtbank om onverwijld een plaatsvervangend raadsman aan de verdachte toe te voegen 198 .<br />

Zulks gebeurde op voorstel van de commissie MOONS die – o.i. geheel terecht 199 – opmerkte<br />

dat het toelaten van een absoluut verbod van vrij verkeer tussen raadsman en verdachte “op<br />

gespannen voet staat met [art. 6.3.c EVRM] en [art. 14.3.b BUPO-verdrag] dat de verdachte<br />

het recht op contact met een raadsman van zijn keuze garandeert” 200 .<br />

45. M<strong>EN</strong>S<strong>EN</strong>RECHTELIJKE AANVAARDBAARHEID <strong>VAN</strong> HET NEDERLANDSE SYSTEEM – Dankzij<br />

de toevoeging van een plaatsvervangend raadsman, voldoet het Nederlandse systeem o.i. op<br />

het eerste gezicht aan het recht op juridische bijstand van de verdachte. Wel vormt het nog<br />

steeds een inbreuk op het recht van de verdachte op vrije keuze van zijn raadsman, dat<br />

eveneens gewaarborgd wordt door art. 6.3.c EVRM en art. 14.3.b BUPO-verdrag. Dat vrije<br />

keuzerecht weegt echter gevoelig minder zwaar door dan het recht op juridische bijstand an<br />

sich, zodat beperkingen eraan wellicht gemakkelijker aanvaard zullen worden. In die zin kan<br />

worden verwezen naar vaststaande rechtspraak van het EHRM dat “the right to choose one’s<br />

own counsel cannot be considered to be absolute” 201 , zulks in tegenstelling tot – althans in<br />

bepaalde situaties – het recht op juridische bijstand zelf 202 . Zo keurde de ECRM in de zaak<br />

Ensslin, Baader & Raspe t. Duitsland een rechterlijke beslissing goed “to exclude certain<br />

lawyers”, daar zij genomen werd “because they were strongly suspected of supporting the<br />

criminal association with the accused” 203 . Zo ook aanvaardt het EHRM dat de verdachte in<br />

zijn vrije keuze beperkt kan worden “when there are relevant and sufficient grounds for<br />

holding that this is necessary in the interests of justice” 204 , waarmee het duidelijk een minder<br />

streng criterium hanteert dan de ‘dwingende redenen’ die vereist zijn voor een absoluut<br />

197 Art. I.G wet 27 mei 1999 tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafvordering (herziening van het<br />

gerechtelijk vooronderzoek), Stb. 1999, 243.<br />

198 Supra nr. 20.<br />

199 Supra nrs. 36-39.<br />

200 COMMISSIE HERIJKING WETBOEK <strong>VAN</strong> STRAFVORDERING (VOORZITTER C. MOONS), Herziening van het<br />

gerechtelijk vooronderzoek: een rapport van de Commissie herijking Wetboek van Strafvordering, Arnhem,<br />

Gouda Quint, 1990, 125-127; T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.),<br />

Handboek verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, (29) 66; G. MOLS, J. SERRAR<strong>EN</strong>S en T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Een<br />

Europese schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde en raadsman” in G. MOLS (ed.), Schaduwen vooruit:<br />

rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend onderzoek in strafzaken, Arnhem, Gouda Quint, 1992, (79)<br />

82-83.<br />

201 EHRM 16 november 2006, Klimentyev/Rusland, http://www.echr.coe.int, §116; EHRM 13 juli 2006,<br />

Popov/Rusland, http://www.echr.coe.int, §171; EHRM 14 januari 2003, Lagerblom/Zweden,<br />

http://www.echr.coe.int, §54; EHRM 25 september 1992, Croissant/Duitsland, http://www.echr.coe.int, §29.<br />

202 Supra nr. 38.<br />

203 ECRM 8 juli 1978, Ensslin, Baader & Raspe/Duitsland, DR, afl. 14, (64) 107, §53.<br />

204 EHRM 14 januari 2003, Lagerblom/Zweden, http://www.echr.coe.int, §54; EHRM 25 september 1992,<br />

Croissant/Duitsland, http://www.echr.coe.int, §29.<br />

32


ONDERZOEK<br />

verbod van vrij verkeer 205 . Wanneer aan een van de twee specifieke voorwaarden in art. 50 lid<br />

2 Ndl.Sv. voldaan is, lijkt een beperking van het vrije keuzerecht ons dan ook<br />

mensenrechtelijk aanvaardbaar.<br />

46. NAVOLGBAARHEID <strong>VAN</strong> HET NEDERLANDSE SYSTEEM – Toch rijst de vraag naar de<br />

toegevoegde waarde van een dergelijke regeling. Het lijdt immers weliswaar geen twijfel dat<br />

het in het Belgische recht nagenoeg volledig vrije verkeer tussen de verdachte en zijn<br />

raadsman in bepaalde gevallen een zeker risico inhoudt voor het strafonderzoek, maar dat is<br />

het geval voor nagenoeg alle rechten die men de verdachte gunt. De risico’s die de Belgische<br />

regeling inhoudt, werden tijdens de parlementaire werkzaamheden van de WVH samengevat<br />

in de volgende drie aandachtspunten. In de eerste plaats werd gewezen op mogelijke<br />

“inbreuken op de deontologie die opzettelijk door een advocaat kunnen worden gepleegd” 206 ,<br />

waartegen meteen de vraag kan worden opgeworpen of de bestaande tuchtrechtelijke en<br />

strafrechtelijke bepalingen niet reeds een voldoende ontradend effect bieden 207 . In de tweede<br />

plaats waarschuwde men voor eventuele onopzettelijke indiscreties, zoals de boekhouder die<br />

“uit de vragen die de advocaat te goeder trouw had gesteld, [kon] afleiden welke maatregelen<br />

[getroffen moesten] worden om het misdrijf te verbergen” 208 . Die problemen lijken ons echter<br />

evenmin oplosbaar met het systeem van een toegevoegd raadsman, vermits in vele gevallen<br />

de schade reeds geschied zal zijn en het risico voor het strafonderzoek derhalve niet meer<br />

bestaat. Bovendien kan ook de toegevoegde raadsman zelf onopzettelijke indiscreties begaan.<br />

Een derde en laatste argument, namelijk de opvatting dat “[h]et verbod van vrij verkeer […]<br />

des te meer noodzakelijk [is] wanneer meerdere betichten dezelfde raadsman hebben”, lijkt<br />

ons ten slotte moeilijk verzoenbaar met de opvatting van het EHRM dat “[t]here is nothing<br />

extraordinary in a number of defence counsel collaborating with a view to co-ordinating their<br />

defence strategy” 209 . Bovendien moet erop worden gewezen dat het systeem van de<br />

‘toegevoegde raadsman’ in de Nederlandse rechtsleer als onbevredigend wordt ervaren en<br />

bijvoorbeeld door MANNHEIMS wordt bestempeld als “[e]en voorbeeld van<br />

machtsconcentratie [in hoofde van het Openbaar Ministerie] die eerder vandaag dan morgen<br />

205 Supra nr. 38.<br />

206 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 75.<br />

207 Infra nrs. 106-107.<br />

208 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 75-76.<br />

209 EHRM 28 november 1991, S./Zwitserland, http://www.echr.coe.int, §49; infra nr. 114.<br />

33


ONDERZOEK<br />

moet worden afgeschaft” 210 . Daarnaast merkt SPRONK<strong>EN</strong> op dat de verdachte in dit systeem in<br />

feite “opgescheept [zit] met twee ‘gehandicapte’ raadslieden: de vervangende raadsman kan<br />

op korte termijn niet veel doen omdat hij zich eerst nog moet inwerken in de zaak en de<br />

oorspronkelijke raadsman kan niet veel doen omdat hij niet kan overleggen met zijn cliënt” 211 .<br />

De zeer schaarse Nederlandse rechtspraak omtrent art. 50 lid 2 juncto 50a Ndl.Sv. 212 , toont<br />

overigens aan dat ook de rechtspraktijk slechts weinig waarde hecht aan de mogelijkheid tot<br />

verhindering van het vrij verkeer tussen de verdachte en zijn raadsman 213 . Aldus kan worden<br />

besloten dat het Nederlandse systeem vanuit mensenrechtelijk oogpunt weliswaar nagevolgd<br />

mag worden, maar dat zulks naar onze bescheiden mening alvast weinig wenselijk is. Mocht<br />

de Belgische wetgever alsnog een gelijkaardige maatregel willen invoeren, dan zou hij de<br />

voorwaarden o.i. best beperken tot de gevallen waarin sprake is van een werkelijk<br />

aantoonbaar misbruik van het vrij verkeer 214 , teneinde het risico op oneigenlijk gebruik ervan<br />

zo veel mogelijk tegen te gaan.<br />

b. Andere personen<br />

47. OVERZICHT – Ten aanzien van andere personen dan de advocaat, laten zowel de<br />

Straatsburgse rechtspraak als de Belgische wetgever veel ingrijpender inbreuken toe. In dit<br />

geval zijn immers niet meer de strenge voorwaarden van art. 5 en 6 EVRM in het geding,<br />

maar wel andere grondrechten van de verdachte, zoals het recht op eerbiediging van het<br />

privéleven van art. 8 EVRM en het verbod van foltering en onmenselijke of vernederende<br />

behandeling van art. 3 EVRM 215 , die een meer terughoudende benadering vereisen. Gelet op<br />

het zeer casuïstische karakter van de Straatsburgse rechtspraak, is het echter geen sinecure er<br />

algemene grenzen uit te distilleren.<br />

210 L. MANNHEIMS, Artikel 50 lid 2 Sv moet (in zijn huidige vorm) worden geschrapt in Lezingenreeks NVSA, ’s<br />

Gravenhage, Sdu Uitgevers, 2010, 10; infra nr. 84.<br />

211 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 68.<br />

212 Rb. Utrecht 29 mei 2007, LJN BA6570; Rb. Den Bosch 28 oktober 2004, NbSr 2004, 452; Rb. Den Bosch 22<br />

oktober 2004, NbSr 2004, 449; Rb. Amsterdam 6 februari 1998, NJ 1998, 322; Rb. Breda 16 mei 1988, NJ<br />

1988, 769; Rb. Alkmaar 15 januari 1987, NJ 1987, 547; Rb. Alkmaar 9 januari 1986, NJB 1986, 878; Rb.<br />

Arnhem 22 maart 1979, NJ 1979, 298; Rb. Leeuwarden 15 maart 1978, NJ 1978, 427; Rb. Maastricht 19<br />

september 1975, NJ 1976, 195; Rb. Alkmaar 30 april 1974, NJ 1975, 316; Rb. Dordrecht 19 maart 1955, NJ<br />

1955, 633; Rb. Amsterdam 3 mei 1940, NJ 1940, 494.<br />

213 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 59-66.<br />

214 L. MANNHEIMS, Artikel 50 lid 2 Sv moet (in zijn huidige vorm) worden geschrapt in Lezingenreeks NVSA, ’s<br />

Gravenhage, Sdu Uitgevers, 2010, 10.<br />

215 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 151 en 154.<br />

34


ONDERZOEK<br />

i. Mensenrechtelijk minimumkader<br />

48. <strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> FOLTERING <strong>EN</strong> ONM<strong>EN</strong>SELIJKE OF VERNEDER<strong>EN</strong>DE BEHANDELING (ART. 3<br />

EVRM) – Teneinde de verenigbaarheid van een isolatiemaatregel met art. 3 EVRM te<br />

beoordelen, kan als basisarrest gelden 216 de zaak Ensslin, Baader & Raspe t. Duitsland,<br />

waarin de ECRM oordeelde dat rekening moet worden gehouden met “the stringency of the<br />

measure, its duration, the objective pursued and its effects on the person concerned” 217 . Het<br />

spreekt voor zich dat elk van die vier richtsnoeren moet worden betrokken in één grote<br />

evenredigheidstoets die de grondrechten van de verdachte afweegt tegen de noodwendigheden<br />

van het strafonderzoek 218 . Uit de Straatsburgse rechtspraak blijkt evenwel dat, wat betreft<br />

andere personen dan de raadsman, de balans duidelijk doorweegt in het voordeel van het<br />

belang van het onderzoek, daar de nationale overheden een bijzonder ruime<br />

beoordelingsmarge wordt gegund.<br />

49. STRIKTHEID <strong>VAN</strong> DE MAATREGEL – Zo oordeelden zowel ECRM als EHRM over de<br />

striktheid van de maatregel dat “solitary confinement is not in itself in breach of Article 3” en<br />

dat enkel “[c]omplete sensory isolation coupled with complete social isolation” 219 , niet kan<br />

worden gerechtvaardigd. Minder verregaande maatregelen, zoals het Belgische verbod van<br />

vrij verkeer, kunnen derhalve volkomen verantwoord zijn wanneer zij voldoen aan de<br />

algemene evenredigheidstoets.<br />

50. DUUR <strong>VAN</strong> DE MAATREGEL – Ook met betrekking tot de duur van de maatregel stelt<br />

Straatsburg zich bijzonder terughoudend op. Hoewel de ECRM langdurige sociale isolatie als<br />

‘onwenselijk’ beschouwt 220 , “especially where the person is detained on remand” 221 , worden<br />

in de rechtsleer 222 ‘afzonderingsperiodes’ aangehaald van 10 maanden 223 , van 760 dagen 224 en<br />

van wel 17 maanden gedurende voorlopige hechtenis 225 , die niet strijdig werden geacht met<br />

art. 3 EVRM, “zolang de duur van de maatregel niet excessief [is], rekening houdend met alle<br />

216 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 198.<br />

217 ECRM 8 juli 1978, Ensslin, Baader & Raspe/Duitsland, DR, afl. 14, (64) 109, §5.<br />

218 ECRM 11 maart 1985, R./Denemarken, DR, afl. 41, (149) 154.<br />

219 EHRM 21 juli 2005, Rohde/Denemarken, http://www.echr.coe.int, §93; ECRM 8 juli 1978, Ensslin, Baader<br />

& Raspe/Duitsland, DR, afl. 14, (64) 109, §5.<br />

220 ECRM 11 maart 1985, R./Denemarken, DR, afl. 41, (149) 154; ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR,<br />

afl. 12, (185) 189.<br />

221 ECRM 8 juli 1978, Ensslin, Baader & Raspe/Duitsland, DR, afl. 14, (64) 110.<br />

222 M. NOWAK, U.N. Covenant on Civil and Political Rights: CCPR Commentary, Kehl am Rhein, Engel, 2005,<br />

178; G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 199-200.<br />

223 ECRM 10 november 1983, Kröcher & Möller/Zwitserland, DR, afl. 26, (24) 43.<br />

224 ECRM 10 juli 1980 X./Verenigd Koninkrijk, DR, afl. 21, (95) 99, §11.<br />

225 ECRM 11 maart 1985, R./Denemarken, DR, afl. 41, (149) 154.<br />

35


ONDERZOEK<br />

relevante omstandigheden” 226 . Bij het bestuderen van die rechtspraak moet men o.i. echter<br />

oog hebben voor de concrete feitelijke achtergrond ervan, waaruit veelal blijkt dat het<br />

isolatieregime niet altijd even absoluut was. Zo werd de verdachte in de zaak R. t.<br />

Denemarken bijvoorbeeld, één bezoek per week toegelaten 227 , zodat bezwaarlijk kan worden<br />

gesproken van een 17 maanden durend verbod van vrij verkeer, doch eerder van een reeks<br />

opeenvolgende afzonderingsperiodes die elk ‘slechts’ één week duurden. Toch kan uit een<br />

aantal andere arresten alsnog worden besloten dat de duur van de maatregel zelden<br />

doorslaggevend is geweest voor het vaststellen van een schending van art. 3 EVRM. Zo<br />

aanvaardde de ECRM isolatieperiodes van één maand 228 , twee maanden 229 , tot zelfs drie<br />

maanden 230 en stelt ook het EHRM zich in meer recente arresten bijzonder terughoudend op.<br />

Zo bevond het in de zaak Argenti t. Italië een jarenlange opeenvolging van telkens één maand<br />

lang durende afzonderingsperiodes, niet strijdig met art. 3 EVRM, daar het zich niet in staat<br />

achtte “[de] retenir une durée précise comme le moment à partir duquel est atteint le seuil<br />

minimum de gravité pour tomber dans le champ d’application de l’article 3” 231 . Toch moet<br />

hierbij worden gewezen op een zekere onenigheid binnen het Hof wanneer een<br />

isolatiemaatregel gedurende een lange periode bij herhaling wordt opgelegd. In de zaak Rohde<br />

t. Denemarken bijvoorbeeld, werd de verdachte gedurende bijna een jaar slechts één wekelijks<br />

bezoek van één uur toegestaan. Hoewel het Hof die maatregel uiteindelijk niet<br />

veroordeelde 232 , besloten drie rechters in een dissenting opinion wel tot een schending van art.<br />

3 EVRM, overwegende dat “in any event all forms of solitary confinement should be as short<br />

as possible” 233 . Ook het strikte veiligheidsregime in de zaak Ramirez Sanchez t. Frankrijk, dat<br />

wel acht jaar duurde, maar waar de familieleden van de verdachte niet onderworpen waren<br />

aan “any restrictions on visiting rights” 234 , werd in een dissenting opinion door vier rechters<br />

veroordeeld, overwegende dat “[e]ven if his isolation was only partial or relative, the<br />

situation became increasingly serious with the passage of time” 235 . Het criterium van de duur<br />

van de maatregel is derhalve onlosmakelijk verbonden met de striktheid van het<br />

afzonderingsregime. Wanneer het gaat om een werkelijk absoluut contactverbod, zoals dat<br />

van art. 20 §2 WVH, lijkt het ons dan ook onwaarschijnlijk dat het EHRM het maandenlang<br />

226 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 199.<br />

227 ECRM 11 maart 1985, R./Denemarken, DR, afl. 41, (149) 152.<br />

228 ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl. 12, (185) 189.<br />

229 ECRM 8 juli 1978, Ensslin, Baader & Raspe/Duitsland, DR, afl. 14, (64) 109.<br />

230 ECRM 9 oktober 1986, Hauschildt/Denemarken, DR, afl. 49, (86) 91.<br />

231 EHRM 10 februari 2006, Argenti/Italië, http://www.echr.coe.int, §7, 21 en 23.<br />

232 EHRM 21 juli 2005, Rohde/Denemarken, http://www.echr.coe.int, §93-98.<br />

233 EHRM 21 juli 2005, Rohde/Denemarken, http://www.echr.coe.int.<br />

234 EHRM 4 juli 2006, Ramirez Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §131.<br />

235 EHRM 4 juli 2006, Ramirez Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

36


ONDERZOEK<br />

voortduren ervan zou aanvaarden en zal het allicht eisen dat toch enige vorm van<br />

communicatie wordt toegelaten, zij het bijvoorbeeld in de vorm van een bezoek onder<br />

toezicht 236 . Ook de European Prison Rules bevatten overigens de aanbeveling dat<br />

“[c]ommunication and visits may be subject to restrictions and monitoring necessary for the<br />

requirements of continuing criminal investigations”, maar dat “such restrictions, including<br />

specific restrictions ordered by a judicial authority, shall nevertheless allow an acceptable<br />

minimum level of contact” 237 .<br />

51. DOEL <strong>VAN</strong> DE MAATREGEL – Teneinde de draagwijdte van dit derde criterium te<br />

beoordelen, moeten uiteraard vooral die zaken worden bestudeerd waarin een in voorlopige<br />

hechtenis genomen verdachte in het belang van het onderzoek in volledige afzondering wordt<br />

geplaatst, hetgeen in het bijzonder het geval was in een drietal zaken voor de ECRM tegen<br />

Denemarken 238 , die alledrie uitmondden in een beslissing van onontvankelijkheid. In de zaak<br />

X. t. Denemarken leek de ECRM een isolatiemaatregel in de fase van het vooronderzoek,<br />

gemakkelijker te aanvaarden wanneer de verdachte beschuldigd wordt van ernstige<br />

misdrijven 239 , in casu drughandel. Zulks bleek nadien bevestigd in de zaken R. t. Denemarken<br />

en Hauschildt t. Denemarken, waarin de ECRM oordeelde dat “[t]he decision to isolate the<br />

applicant [was] justified by the nature of the charges against him” 240 , in casu moord en zware<br />

drugsmisdrijven resp. ernstige financiële fraude. Een dergelijke opvatting lijkt ons echter<br />

moeilijk verenigbaar met het absolute karakter van het folterverbod van art. 3 EVRM. Geheel<br />

terecht keerde het EHRM die rechtspraak dan ook de rug toe in zijn arrest Ramirez Sanchez t.<br />

Frankrijk, waarin het benadrukte dat “[t]he nature of the offence allegedly committed by the<br />

applicant is […] irrelevant for the purposes of Article 3” 241 . Voor het overige nam het EHRM<br />

in dit arrest echter de vroegere restrictieve ECRM-rechtspraak over in een samenvattend<br />

overzicht 242 , waaruit kan worden afgeleid dat het zich verder akkoord verklaart met het<br />

oordeel van de ECRM inzake isolatiemaatregelen in de onderzoeksfase, namelijk dat zulks in<br />

beginsel geen probleem vormt in het licht van art. 3 EVRM.<br />

236 EHRM 10 februari 2006, Argenti/Italië, http://www.echr.coe.int, §26-31.<br />

237 Rule 24.2 Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European<br />

Prison Rules, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747.<br />

238 ECRM 9 oktober 1986, Hauschildt/Denemarken, DR, afl. 41, 86; ECRM 11 maart 1985, R./Denemarken,<br />

DR, afl. 41, 149; ECRM 16 december 1981, X./Denemarken, DR, afl. 27, 50.<br />

239 ECRM 16 december 1981, X./Denemarken, DR, afl. 27, (50) 54.<br />

240 ECRM 9 oktober 1986, Hauschildt/Denemarken, DR, afl. 41, (86) 97; ECRM 11 maart 1985,<br />

R./Denemarken, DR, afl. 41, (149) 154.<br />

241 EHRM 4 juli 2006, Ramirez Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §116.<br />

242 EHRM 4 juli 2006, Ramirez Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §115-125.<br />

37


ONDERZOEK<br />

52. EFFECT<strong>EN</strong> <strong>VAN</strong> DE MAATREGEL – De weinige zaken die in dezen een schending<br />

opleverden van art. 3 EVRM, situeren zich hoofdzakelijk rond de effecten van de<br />

afzonderingsmaatregel op de verdachte. Ook hier worden echter bijzonder hoge maatstaven<br />

gehanteerd. De ECRM eiste van de verdachte medisch bewijsmateriaal dat aantoont dat de<br />

afzondering hem “severe mental and physical suffering” 243 heeft veroorzaakt die uiteindelijk<br />

zou leiden tot de vernietiging van zijn persoonlijkheid. Terecht merkt SMAERS op dat “[e]en<br />

dergelijk bewijs […] uiteraard zeer moeilijk te leveren [is]” 244 . Ook het EHRM toont zich,<br />

aldus NOWAK, behoorlijk terughoudend om een schending van art. 3 EVRM vast te stellen “in<br />

the absence of specific proof of ill-treatment […] which is, however, more or less impossible<br />

for the victim or family members to provide” 245 . In de zaak Van der Ven t. Nederland<br />

bijvoorbeeld, besloot het Hof weliswaar tot een schending van art. 3 EVRM, doch slechts<br />

omdat de isolatiemaatregel “[in] combination of routine strip-searching and the other<br />

stringent security measures […] must have given rise to feelings of anguish and inferiority<br />

capable of humiliating and debasing him” 246 , hetgeen werd aangetoond door de behandelende<br />

psychiater.<br />

53. PROCEDURELE WAARBORG<strong>EN</strong> – Naast die vier inhoudelijke richtlijnen, heeft het EHRM in<br />

zijn recente arrest Onoufriou t. Cyprus o.i. ook een viertal procedurele waarborgen geëist “in<br />

order to avoid any risk of arbitrariness resulting from a decision to place a prisoner in<br />

solitary confinement” 247 . In de eerste plaats mag slechts uitzonderlijk en subsidiair naar een<br />

afzonderingsmaatregel worden gegrepen. Ten tweede moet de beslissing steunen op<br />

waarachtige gronden en wel zolang de afzondering voortduurt. Zulks vereist o.i. in het<br />

Belgische recht een voortdurende waakzaamheid vanwege de onderzoeksrechter, die het<br />

verbod van vrij verkeer dient op te heffen van zodra het zijn noodzakelijkheid verliest 248 . In<br />

de derde plaats moet de beslissing het gevolg zijn van een concreet onderzoek van de<br />

omstandigheden en moet zij gesteund zijn op substantiële redenen die bovendien, naarmate de<br />

maatregel verlengd wordt, steeds nauwkeuriger moeten worden omschreven en een steeds<br />

dwingender karakter moeten hebben. Ten vierde eist het EHRM een systeem van “regular<br />

243 ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl. 12, (185) 189; ECRM 8 juli 1978, Ensslin, Baader &<br />

Raspe/Duitsland, DR, afl. 14, (64) 111 §10.<br />

244 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 201.<br />

245 M. NOWAK, U.N. Covenant on Civil and Political Rights: CCPR Commentary, Kehl am Rhein, Engel, 2005,<br />

176.<br />

246 EHRM 4 februari 2003, Van der Ven/Nederland, http://www.echr.coe.int, §62-63.<br />

247 EHRM 7 januari 2010, Onoufriou/Cyprus, http://www.echr.coe.int, §70; EHRM 4 juli 2006, Ramirez<br />

Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §139.<br />

248 Infra nr. 91.<br />

38


ONDERZOEK<br />

monitoring of the prisoner’s physical and mental condition” 249 . In zijn arrest Ramirez Sanchez<br />

t. Frankrijk lijkt het EHRM ons ten slotte nog een vijfde waarborg te eisen, namelijk dat<br />

“having regard to the serious repercussions which solitary confinement has on the conditions<br />

of detention, an effective remedy before a judicial body is essential” 250 . In het Belgische recht<br />

lijkt het er evenwel op dat de voortdurende rechterlijke controle door de onderzoeksrechter<br />

zelf 251 , reeds in voldoende mate tegemoetkomt aan die voorwaarde, mede gelet op de<br />

bijzonder korte duur van het verbod van vrij verkeer.<br />

54. RECHT OP EERBIEDIGING <strong>VAN</strong> PRIVÉ-, FAMILIE- <strong>EN</strong> GEZINSLEV<strong>EN</strong> (ART. 8 EVRM) – Ook<br />

omtrent art. 8 EVRM toont de Straatsburgse rechtspraak zich niet overdreven streng. Als<br />

model kan o.i. gelden de zaak Messina t. Italië, waarin de verdachte zich onder meer bekloeg<br />

over het feit dat zijn familieleden slechts één maandelijks bezoek van één uur werd<br />

toegelaten 252 . In die zaak erkende het EHRM het verbod van vrij verkeer ten aanzien van de<br />

familieleden van de verdachte als een inmenging in de zin van art. 8 EVRM, die bijgevolg bij<br />

wet voorzien moet zijn, een legitiem doel moet nastreven en bovendien noodzakelijk moet<br />

zijn in een democratische samenleving 253 . Aangezien art. 8 EVRM, in tegenstelling tot art. 3<br />

EVRM 254 , geen absoluut karakter geniet, houdt het Hof bij zijn proportionaliteitstoets aan art.<br />

8.2 EVRM echter wel rekening met de ernst van de feiten, in casu “la criminalité organisée et<br />

notamment de type mafieux, où les relations familiales jouent souvent un rôle primordial” 255 .<br />

Uiteindelijk besloot het Hof dat het contactverbod in casu gerechtvaardigd kon worden ‘ter<br />

bescherming van de openbare orde’ en ‘ter voorkoming van strafbare feiten’ 256 , hetgeen<br />

bevestiging verkreeg in de zaak Argenti t. Italië over een gelijkaardige isolatiemaatregel 257 .<br />

Aldus kan worden besloten dat een verbod van vrij verkeer, voor zover het proportioneel blijft<br />

en noodzakelijk voor het strafonderzoek, vrij gemakkelijk zal kunnen worden gerechtvaardigd<br />

ter ‘voorkoming van strafbare feiten’ in art. 8.2 EVRM, een rechtvaardigingsgrond waarmee<br />

immers ook “[a]lle beperkende maatregelen opgelegd aan personen in voorlopige hechtenis<br />

in het kader van het strafonderzoek, [kunnen] worden gelegitimeerd” 258 . Wel moet de<br />

249 EHRM 7 januari 2010, Onoufriou/Cyprus, http://www.echr.coe.int, §70; EHRM 4 juli 2006, Ramirez<br />

Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §139.<br />

250 EHRM 4 juli 2006, Ramirez Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §165.<br />

251 Infra nr. 91.<br />

252 EHRM 28 september 2000, Messina/Italië (No. 2), http://www.echr.coe.int, §13.<br />

253 EHRM 28 september 2000, Messina/Italië (No. 2), http://www.echr.coe.int, §62-63.<br />

254 Supra nrs. 48-53.<br />

255 EHRM 28 september 2000, Messina/Italië (No. 2), http://www.echr.coe.int, §66.<br />

256 EHRM 28 september 2000, Messina/Italië (No. 2), http://www.echr.coe.int, §74.<br />

257 EHRM 10 februari 2006, Argenti/Italië, http://www.echr.coe.int, §30; supra nr. 50.<br />

258 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 82.<br />

39


ONDERZOEK<br />

maatregel steeds voldoen aan een algemene proportionaliteitstoets 259 , hetgeen het EHRM er in<br />

twee arresten toe bracht een meer dan een jaar durend absoluut contactverbod tussen de<br />

gedetineerde en zijn echtgenote, te veroordelen 260 . Zo stelde het arrest Lavents t. Letland dat<br />

“si les restrictions apportées aux visites familiales d’un détenu provisoire peuvent se justifier<br />

par une multitude de facteurs – le risque de collusion ou de soustraction, la protection des<br />

témoins, la nécessité d'assurer un bon déroulement de l’instruction – encore faut-il que ces<br />

restrictions se fondent sur un besoin social impérieux et qu’elles demeurent proportionnées<br />

aux buts légitimes recherchés” 261 . Een langdurig contactverbod ten aanzien van naaste<br />

familieleden zal o.i. bijgevolg niet alleen moeten kunnen bogen op een van de ‘legitieme<br />

doelen’ van art. 8.2 EVRM, maar vereist bovendien een ‘dwingende sociale behoefte’. Zulks<br />

werd overigens kort nadien nogmaals bevestigd in de zaak Klamecki t. Polen, waarin het Hof<br />

oordeelde dat “it is a duty of the respondent State to demonstrate the existence of the pressing<br />

social need behind the interference” 262 .<br />

55. RECHT OP K<strong>EN</strong>NISGEVING AAN FAMILIELED<strong>EN</strong>? – Een laatste cruciale vraag in dit verband<br />

is of de verdachte niet minstens het recht geniet op kennisgeving van het feit an sich dat hij in<br />

voorlopige hechtenis is genomen. Op mensenrechtelijk vlak moet immers een belangrijk<br />

onderscheid worden gemaakt tussen solitary confinement enerzijds en incommunicado<br />

detention anderzijds 263 . In dat laatste geval is niet alleen sprake van een communicatieverbod,<br />

maar is bovendien, behalve de gerechtelijke autoriteiten, niemand op de hoogte van het<br />

loutere feit dat de verdachte wordt vastgehouden. In zijn General Comment No. 20 benadrukte<br />

het VN Mensenrechtencomité de plicht van de nationale overheden om wettelijke waarborgen<br />

te voorzien tegen zulke praktijken 264 . Ook de Belgische regeling lijkt ons op dit punt voor<br />

verbetering vatbaar 265 . Aldus beval het Europees Anti-Foltercomité België aan “uitdrukkelijk<br />

het recht van een gerechtelijk aangehouden persoon te waarborgen om – vanaf het begin van<br />

de vrijheidsberoving – een familielid of een derde van zijn keuze van zijn toestand op de<br />

259 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 92.<br />

260 EHRM 3 april 2003, Klamecki/Polen, http://www.echr.coe.int; EHRM 28 november 2002, Lavents/Letland,<br />

http://www.echr.coe.int.<br />

261 EHRM 28 november 2002, Lavents/Letland, http://www.echr.coe.int, §141.<br />

262 EHRM 3 april 2003, Klamecki/Polen, http://www.echr.coe.int, §144.<br />

263 M. NOWAK, U.N. Covenant on Civil and Political Rights: CCPR Commentary, Kehl am Rhein, Engel, 2005,<br />

176.<br />

264 OFFICE OF THE HIGH COMISSIONER FOR HUMAN RIGHTS, CCPR General Comment No. 20, 10 maart 1992,<br />

http://www2.ohchr.org/english/bodies/hrc/comments.htm, §11.<br />

265 Infra nr. 63.<br />

40


ONDERZOEK<br />

hoogte te brengen” 266 en benadrukte het VN Mensenrechtencomité reeds in 1981 op basis van<br />

art. 7 BUPO-verdrag “the right of family members to know” 267 . Ofschoon het recht van de<br />

verdachte op kennisgeving van zijn aanhouding vooralsnog weinig aandacht geniet van het<br />

EHRM 268 , lijkt het ons inderdaad erg raadzaam een dergelijk recht uitdrukkelijk op te nemen<br />

in de nationale wetgeving. Er mag overigens op worden gewezen dat de European Prison<br />

Rules de aanbeveling bevatten een aan geen beperkingen onderworpen recht te waarborgen<br />

dat “[p]risoners shall be allowed to inform their families immediately of their<br />

imprisonment” 269 , een beginsel dat ook gehuldigd wordt door de Body of Principles for the<br />

protection of all persons under any form of detention or imprisonment 270 .<br />

ii. Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief<br />

56. MEDEGEDETINEERD<strong>EN</strong> – Op grond van het huidige art. 20 §2 WVH kan de<br />

onderzoeksrechter “het vrije verkeer met andere personen dan de advocaat verbieden”.<br />

Ofschoon in de parlementaire werkzaamheden veelal slechts sprake is van een contactverbod<br />

met personen extra muros 271 , lijkt het ons vanzelfsprekend dat een dergelijk verbod van vrij<br />

verkeer ook geldt ten aanzien van medegedetineerden 272 . Zulks wordt overigens uitdrukkelijk<br />

bevestigd door art. 92 ARS, daar het verbod anders al te eenvoudig te omzeilen zou zijn. In<br />

die zin houdt het verbod van vrij verkeer een inherente uitzondering in op art. 48 WIRP, dat in<br />

de regel een gemeenschapsregime voorschrijft.<br />

57. PERSONEELSLED<strong>EN</strong> <strong>VAN</strong> DE INRICHTING – Anders dan men zou verwachten, doelt het<br />

begrip ‘andere personen’ in art. 20 §2 WVH echter niet op alle ‘andere personen dan de<br />

advocaat’ van de verdachte. Verschillende voorschriften bevatten immers categorieën van<br />

personen die, net als de raadsman, uitgezonderd zijn van het verbod van vrij verkeer. Zo<br />

bepaalt in de eerste plaats art. 92 ARS dat de verdachte nog steeds bezoek mag ontvangen<br />

266 RAAD <strong>VAN</strong> EUROPA, Tussentijds verslag van de Belgische Regering als antwoord op het verslag van het<br />

Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing<br />

naar aanleiding van het bezoek aan België van 31 augustus tot 12 september 1997, CPT/Inf (99)6,<br />

http://www.just.fgov.be/fr_htm/organisation/htm_admi_centrale/html_dg1/verslcpt.htm.<br />

267 VN Mensenrechtencomité, Quinteros Almeida/Uruguay, No. 107/1981, §14; M. NOWAK, U.N. Covenant on<br />

Civil and Political Rights: CCPR Commentary, Kehl am Rhein, Engel, 2005, 176.<br />

268 EHRM 4 juli 2006, Ramirez Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §131.<br />

269 Rule 24.8 Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European<br />

Prison Rules, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747.<br />

270 Principle 16.1 Body of Principles for the protection of all persons under any form of detention or<br />

imprisonment, http://www.un.org/documents/ga/res/43/a43r173.htm.<br />

271 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive: extrait du rapport sur l’avant-projet de la commission<br />

de révision, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 154.<br />

272 H. BOSLY, D. <strong>VAN</strong>DERMEERSCH en M. BEERNAERT, Droit de la procédure pénale, Brugge, La Charte, 2008,<br />

787; E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71.<br />

41


ONDERZOEK<br />

“van de aalmoezenier, islamconsulent of van de moreel consulent en van de personeelsleden<br />

van de inrichting”.<br />

58. G<strong>EN</strong>EESHEER – Evenmin verhindert een verbod van vrij verkeer o.i. het bezoek van de<br />

aan de gevangenis verbonden geneesheer overeenkomstig art. 96 e.v. ARS. Hierbij moet o.i.<br />

echter worden opgemerkt dat art. 86 ARS bepaalt dat “[d]e geneesheer […] dagelijks de<br />

gedetineerden, die in een strafcel zijn geplaatst, [moet] bezoeken”, terwijl zulks niet is<br />

voorgeschreven voor de verdachte onder verbod van vrij verkeer. Ofschoon de opsluiting in<br />

een strafcel inhoudelijk een ‘zwaardere’ maatregel uitmaakt dan het verbod van vrij<br />

verkeer 273 , lijkt het ons wenselijk het dagelijks bezoek van de geneesheer uit te breiden tot de<br />

verdachten ten aanzien van wie een verbod van vrij verkeer werd uitgesproken, waarmee<br />

immers, meer dan vandaag de dag het geval is, het hoofd zou worden geboden aan de<br />

mensenrechtelijke verplichting tot “regular monitoring of the prisoner’s physical and mental<br />

condition” 274 .<br />

59. BRIEFWISSELING MET PERSON<strong>EN</strong> <strong>EN</strong> INSTANTIES VERMELD IN ART. 57 WIRP – Daarnaast<br />

bevat art. 57 WIRP een lijst van personen en instanties waarmee de verdachte<br />

ongecensureerde briefwisseling mag voeren, die in grote mate overeenkomt met die van art.<br />

24 ARS, op één punt na, namelijk dat in art. 57 WIRP ook de Stafhouder van de Orde van<br />

advocaten wordt vermeld. Aldus rijst de vraag of een verbod van vrij verkeer het recht van de<br />

verdachte op briefwisseling met die personen en instanties, alsnog verhindert of niet. Onder<br />

het vroegere regime van art. 24 ARS stelde <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE reeds dat “[o]ok gedetineerden<br />

die het voorwerp uitmaken van een verbod van vrij verkeer […] met deze personen of<br />

overheden briefwisseling [mogen] voeren” 275 en ook SMAERS was van oordeel dat “[h]et door<br />

art. 24 §1 [ARS] gegarandeerde recht […] een absoluut recht [is]” 276 . Die opvatting lijkt ons<br />

inderdaad navolgbaar, daar art. 24 §1 ARS de verduidelijking bevat dat het recht op<br />

ongecensureerde briefwisseling “te allen tijde” geldt, “zelfs wanneer de mogelijkheid om met<br />

de buitenwereld te corresponderen hun bij wijze van straf ontzegd is”. In het huidige art. 57<br />

WIRP zijn die inleidende bewoordingen, die aan de lijst van art. 24 ARS een absoluut<br />

karakter verleenden, echter niet mee overgenomen, zodat de vraag kan worden gesteld of die<br />

interpretatie vandaag de dag nog steeds voldoende grondslag geniet. Zulks lijkt ons evenwel<br />

273 Supra nr. 27.<br />

274 EHRM 7 januari 2010, Onoufriou/Cyprus, http://www.echr.coe.int, §70; EHRM 4 juli 2006, Ramirez<br />

Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §139; supra nr. 53.<br />

275 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 76.<br />

276 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 157.<br />

42


ONDERZOEK<br />

alsnog het geval. Uit geen enkele bepaling blijkt immers dat de wetgever van de vroegere<br />

regeling heeft willen afwijken. Bovendien werd tijdens de parlementaire werkzaamheden van<br />

de WIRP uitdrukkelijk verwezen naar art. 24 ARS 277 . Toch getuigt de wetgeving op dit vlak<br />

van weinig elegantie. Naast het wegvallen van de bewoordingen ‘te allen tijde’, heeft de<br />

WIRP immers nog een tweede legistiek probleem gecreëerd, namelijk dat art. 20 §5 lid 2<br />

WVH enkel voor de beperking van vrij verkeer verwijst naar de lijst van art. 57 WIRP, zodat<br />

men a contrario zou kunnen argumenteren dat die uitzonderingsgevallen blijkbaar niet gelden<br />

voor een verbod van vrij verkeer. Een meer algemeen verwoorde uitzonderingsbepaling lijkt<br />

ons dan ook geen overbodigheid.<br />

60. BEZOEK <strong>VAN</strong> PERSON<strong>EN</strong> <strong>EN</strong> INSTANTIES VERMELD IN ART. 57 WIRP – Op het eerste gezicht<br />

lijkt het verbod van vrij verkeer daarentegen wel het bezoek te verhinderen van de personen<br />

en instanties vermeld in art. 57 WIRP, daar zowel art. 57 WIRP als art. 24 ARS – en<br />

overigens ook art. 20 §5 lid 2 WVH – enkel gewag maken van vrije ‘briefwisseling’. Hierbij<br />

moet evenwel worden gewezen op een vroegere ministeriële omzendbrief, die bepaalde dat<br />

“[n]aar analogie van het bepaalde inzake schriftelijk verkeer van [art. 24 §1 ARS], kan<br />

worden gesteld dat de betrokkenen het bezoek mogen ontvangen van d (sic) voorzitter van de<br />

Bestuurscommissie en van de maandcommissaris” 278 . Aangezien wederom uit geen enkele<br />

bepaling blijkt dat de wetgever van die regeling heeft willen afwijken, lijkt het erop dat ook<br />

onder het huidige regime van art. 57 WIRP, een bezoek van die instanties, opgesomd in art.<br />

57 §1, 7° WIRP, niet wordt verhinderd door een verbod van vrij verkeer. Terecht merkt <strong>VAN</strong><br />

D<strong>EN</strong> BERGE immers op dat die omzendbrief steunde op de algemene overweging dat hun<br />

bezoek “kadert binnen het toezicht op het regime in de gevangenis dat aan de commissies<br />

wordt opgedragen” 279 . Opnieuw echter 280 waarborgen art. 113 §3 en 137 §3 WIRP het vrije<br />

bezoekrecht van “[d]e personen of instanties die belast zijn met het toezicht en de controle<br />

over de gevangenissen of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende<br />

maatregel” enkel voor gedetineerden in een veiligheids- of strafcel. Ook op dit punt lijkt een<br />

uitbreiding tot verdachten onder verbod van vrij verkeer ons meer dan wenselijk.<br />

277 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 230.<br />

278 Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1479/VII van 11 september 1984 betreffende gedetineerden<br />

onderworpen aan een wettelijk verbod van vrij verkeer, http://www.just.fgov.be; Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE,<br />

Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek strafrecht Larcier,<br />

Brussel, Larcier, 2006, 83-84.<br />

279 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 84.<br />

280 Supra nr. 58.<br />

43


ONDERZOEK<br />

61. DIPLOMATIEKE <strong>EN</strong> CONSULAIRE AMBT<strong>EN</strong>AR<strong>EN</strong> – Hoewel een Belgische verdachte wel<br />

vrije briefwisseling kan voeren met bijvoorbeeld de Koning, zijn ministers of de<br />

parlementsvoorzitters, wordt een gedetineerde met een buitenlandse nationaliteit, ingevolge<br />

een verbod van vrij verkeer, alle contact verboden met de diplomatieke en consulaire<br />

ambtenaren van zijn land 281 , namelijk door art. 69 WIRP en vroeger reeds door art. 24 §2 en<br />

30 ARS. Zelfs een loutere kennisgeving van zijn aanhouding aan de ambassade van zijn land<br />

wordt een buitenlandse verdachte uitdrukkelijk verboden 282 . Zulks vormt evenwel allicht geen<br />

mensenrechtelijk probleem, daar art. 6.3.b EVRM “n’impose pas le droit pour l’accusé de<br />

communiquer avec l’ambassade de son Etat” 283 , en evenmin een schending van het<br />

gelijkheidsbeginsel, vermits het uiteraard ook een buitenlandse gedetineerde is toegestaan vrij<br />

te corresponderen met de Belgische overheden vermeld in art. 57 WIRP 284 . Toch kan hierbij<br />

de bedenking worden gemaakt of deze bepaling niet getuigt van een zeker wantrouwen aan<br />

het adres van buitenlandse overheden, terwijl de diplomatie juist moet bogen op een niet in<br />

belang te onderschatten interstatelijk vertrouwen. Er mag overigens op worden gewezen dat<br />

het Vedrag van Wenen inzake consulair verkeer de bepaling bevat dat “consular officers shall<br />

have the right to visit a national of the sending state who is in prison, custody or detention, to<br />

converse and correspond with him and to arrange for his legal representation” 285 . In die zin<br />

bevelen ook de European Prison Rules aan dat “[p]risoners who are foreign nationals shall<br />

be informed, without delay, of their right to request contact and be allowed reasonable<br />

facilities to communicate with the diplomatic or consular representative of their state” 286 , een<br />

bepaling die ook voorkomt in de Body of Principles for the protection of all persons under<br />

any form of detention or imprisonment 287 . Het Engelse recht overigens, waarborgt wel een<br />

onvoorwaardelijk recht op toegang tot consulaire en diplomatieke instanties, dat de<br />

buitenlandse verdachte in geen geval kan worden ontzegd 288 .<br />

281 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 271 en 158.<br />

282 Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1730 van 24 oktober 2001 betreffende kennisgeving van de<br />

opsluiting van gedetineerden met een vreemde nationaliteit aan hun consulaire en diplomatieke ambtenaren,<br />

http://www.just.fgov.be.<br />

283 RPDB, v° Convention européenne des droits de l’homme, 323, nr. 594.<br />

284 Supra nr. 60.<br />

285 Art. 36 verdrag 24 april 1963 inzake consulair verkeer, United Nations Treaty Series, afl. 596, 261; D.<br />

WILLIAMS, “Consular access to detained persons”, ICLQ 1980, afl. 29, (238) 239.<br />

286 Rule 37.1 Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European<br />

Prison Rules, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747.<br />

287 Principle 16.2 Body of Principles for the protection of all persons under any form of detention or<br />

imprisonment, http://www.un.org/documents/ga/res/43/a43r173.htm.<br />

288 L. DUPONT, C. FIJNAUT en R. BLANPAIN (eds.), International Encyclopaedia of Laws: criminal law, V,<br />

Deventer, Kluwer, losbl., 170.<br />

44


ONDERZOEK<br />

62. NAAR E<strong>EN</strong> UITBREIDING <strong>VAN</strong> DE UITZONDERING<strong>EN</strong>? – Tijdens de parlementaire<br />

werkzaamheden van de WVH, werd verwezen naar het voorstel van de heer BLANPAIN “die<br />

de mogelijkheid tot vrij verkeer met de advocaat wou uitbreiden tot de hulpverleners die op<br />

grond van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 instaan voor de sociale hulp aan<br />

gedetineerden met het oog op hun sociale reïntegratie” 289 . Hierbij kan o.i. echter de vraag<br />

worden gesteld of sociale reïntegratie wel een primordiale overweging moet zijn in dit prille<br />

stadium van de voorlopige hechtenis. Toch lijkt de positie van de maatschappelijk<br />

medewerker in dezen aan terrein te winnen. Zo leefde ook in de commissie FRANCHIMONT de<br />

gedachte dat “het misschien nuttig zou zijn te voorzien dat de rechter kan beslissen<br />

privéboodschappen te laten overbrengen bijvoorbeeld door een sociaal assistent” 290 .<br />

Daarnaast had de Orde van Vlaamse Balies voorgesteld de verdachte onder verbod van vrij<br />

verkeer “het recht te geven om zijn ambassade in België […] in te lichten zodat deze de<br />

naasten of derden van de aangehouden persoon kan inlichten over de aanhouding” 291 , gelet<br />

op de specifieke taalproblematiek van buitenlandse gevangenen.<br />

63. RECHT OP K<strong>EN</strong>NISGEVING AAN FAMILIELED<strong>EN</strong>? – Hierboven werd reeds besloten dat het<br />

recht van de verdachte op kennisgeving van zijn aanhouding aan zijn familieleden, door een<br />

heel aantal mensenrechtelijke instanties als grondrecht wordt erkend op basis van art. 8<br />

EVRM 292 . Geheel terecht stelde de commissie FRANCHIMONT dan ook voor dat “de persoon<br />

die van zijn vrijheid is benomen, […] een naaste of bij gebrek aan een naaste een derde naar<br />

keuze [kan] inlichten over zijn aanhouding aan de hand van het meest aangewezen<br />

communicatiemiddel”, doch met deze correctie dat “[i]ndien […] kan worden gevreesd dat<br />

deze mededeling collusie tussen de aangehouden persoon en zijn gesprekpartner tot gevolg<br />

kan hebben, […] de magistraat die de vrijheidsbeneming heeft bevolen, de officier van<br />

gerechtelijke politie [belast] om zelf de mededeling te voeren” 293 . Een dergelijke wijziging<br />

kon zich volgens de commissie “inschrijven in de minimumnormen die de Raad van Europa<br />

289 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 82.<br />

290 Wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door mevrouw DE T’ SERCLAES, mevrouw LALOY en de heer WILLEMS (deel I), Parl.St. Senaat<br />

2005-06, nr. 3-450/20, 461.<br />

291 Wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door mevrouw DE T’ SERCLAES, mevrouw LALOY en de heer WILLEMS (deel I), Parl.St. Senaat<br />

2005-06, nr. 3-450/20, 1384.<br />

292 Supra nr. 55.<br />

293 Wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht: tekst aangenomen door de commissie voor de<br />

justitie, Parl.St. Senaat 2005-06, nr. 3-450/21, 132; O. MICHIELS, D. CHICHOYAN en P. THEVISS<strong>EN</strong>, La<br />

détention préventive in Criminalis, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, 52.<br />

45


ONDERZOEK<br />

momenteel uitwerkt” 294 , waarmee uiteraard gedoeld wordt op de European Prison Rules, die<br />

inderdaad de regel bevatten dat “[p]risoners shall be allowed to inform their families<br />

immediately of their imprisonment” 295 . Het valt dan ook te betreuren dat art. 64 §2 WIRP het<br />

recht van de pas van zijn vrijheid beroofde verdachte op één kosteloos telefoongesprek,<br />

afhankelijk maakt van “de wettelijk bepaalde uitzonderingen”, zodat het hem in beginsel<br />

wordt ontnomen door een verbod van vrij verkeer. Er mag overigens op worden gewezen dat<br />

het Engelse recht de verdachte wel een dergelijk right to notification toekent 296 , dat ingevolge<br />

s. 56 PACE slechts mag worden uitgesteld gedurende ten hoogste 36 uur 297 – of, wanneer het<br />

gaat om terroristische misdrijven, ingevolge par. 8 TA-S8, gedurende 48 uur 298 – en zulks<br />

onder dezelfde voorwaarden als deze die gelden voor een delay of access to a solicitor 299 . Zo<br />

kan dergelijk uitstel bijvoorbeeld worden bevolen “in cases of drug trafficking where it is<br />

thought that telling another of the arrest will hinder the recovery of illicit drug profits” 300 .<br />

64. HET FRANSE INTERDICTION DE COMMUNIQUER – Zoals hierboven reeds vermeld 301 , laat ook<br />

het Franse recht een interdiction de communiquer toe ten aanzien van andere personen dan de<br />

raadsman van de verdachte. Aldus bepaalt art. 145-4 CPP dat “[l]orsque la personne mise en<br />

examen est placée en détention provisoire, le juge d’instruction peut prescrire à son encontre<br />

l’interdiction de communiquer pour une période de dix jours [qui] peut être renouvelée, mais<br />

pour une nouvelle période de dix jours seulement”. Net zoals het Belgische verbod van vrij<br />

verkeer 302 , behelst het Franse interdiction de communiquer een volledig contactverbod met<br />

medegedetineerden en met personen extra muros behalve de raadsman. In die zin<br />

verduidelijkt art. D56 CPP dat “[e]n aucun cas, l’interdiction de communiquer ne s’applique<br />

au conseil de la personne mise en examen”, maar dat “elle s’oppose à ce que le détenu qu’elle<br />

concerne soit visité par toute autre personne étrangère à l’administration pénitentiaire ou<br />

corresponde avec elle”. Aldus wordt ook de briefwisseling van de verdachte met andere<br />

294 Wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door mevrouw DE T’ SERCLAES, mevrouw LALOY en de heer WILLEMS (deel I), Parl.St. Senaat<br />

nr. 3-450/20, 463.<br />

295 Rule 24.8 Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European<br />

Prison Rules, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747.<br />

296 P. MURPHY, J. PHILLIPS en D. ORMEROD, Blackstone’s criminal practice 2010, Oxford, Oxford University<br />

Press, 2009, 1169.<br />

297 PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and questioning of persons by police officers,<br />

70-71.<br />

298 PACE Code H: Code of practice in connection with the detention, treatment and questioning by police<br />

officers of persons under Section 41 of, and Schedule 8 to, the Terrorism Act 2000, Annex B, 143-144.<br />

299 Supra nr. 43.<br />

300 L. DUPONT, C. FIJNAUT en R. BLANPAIN (eds.), International Encyclopaedia of Laws: criminal law, V,<br />

Deventer, Kluwer, losbl., 169.<br />

301 Supra nr. 42.<br />

302 Supra nrs. 28 en 56 et seq.<br />

46


ONDERZOEK<br />

personen dan zijn raadsman, in beginsel verboden 303 . Mede gelet op zijn bijzonder lange duur,<br />

wordt art. 145-4 CPP in de Franse rechtsleer een ingrijpende maatregel genoemd, “qui ne peut<br />

être prise qu’en raison de circonstances exceptionnelles, qui a pour but d’isoler dans sa<br />

cellule le mis en examen […] pour les nécessités de l’information” 304 . Het is dan ook<br />

opmerkelijk dat art. 145-4 CPP niet voorziet in enige motiveringsverplichting in hoofde van<br />

de onderzoeksrechter, noch in enige mogelijkheid van hoger beroep door de verdachte 305 .<br />

Desondanks werd art. 145-4 CPP door de Franse rechtspraak verenigbaar geacht met het<br />

EVRM 306 .<br />

65. DE NEDERLANDSE MAATREGEL<strong>EN</strong> IN HET BELANG <strong>VAN</strong> HET ONDERZOEK – Overeenkomstig<br />

art. 62 lid 2 juncto 76 Ndl.Sv. kunnen ten aanzien van een in verzekering gestelde of in<br />

voorlopige hechtenis genomen verdachte “maatregelen in het belang van het onderzoek<br />

worden bevolen”, namelijk ‘onder meer’ “beperkingen met betrekking tot het ontvangen van<br />

bezoek, telefoonverkeer, briefwisseling en de uitreiking van kranten, lectuur of andere<br />

gegevensdragers, dan wel andere maatregelen betrekking hebbend op het verblijf in het kader<br />

van de vrijheidsbeneming”. Zodoende lijkt ook de Nederlandse wetgever zijn voorkeur uit te<br />

drukken voor een proportionele beperking van vrij verkeer. Zulks neemt evenwel niet weg dat<br />

ook in het Nederlandse recht alsnog een algeheel verbod kan worden uitgesproken, namelijk<br />

wanneer zulks, overeenkomstig art. 62 lid 1 Ndl.Sv., “volstrekt noodzakelijk [is] in het belang<br />

van het onderzoek”. Er mag overigens op worden gewezen dat art. 62 lid 2 Ndl.Sv. geen<br />

limitatieve opsomming geeft van de mogelijke onderzoeksmaatregelen, zodat het ook kan<br />

worden aangegrepen met het oog op “het vermijden van contact met (bepaalde)<br />

medeverdachten [of] het uitsluiten van de verdachte aan groepsactiviteiten” 307 .<br />

66. HET <strong>EN</strong>GELSE ‘<strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong>’ – Ook het Engelse recht sluit een verbod van<br />

vrij verkeer niet uit, daar Code C bepaalt dat de aangehouden verdachte slechts bezoek mag<br />

ontvangen “at the custody officer’s discretion” 308 . Daarbij wordt evenwel verduidelijkt dat<br />

“visits should be allowed when possible, subject to having sufficient personnel to supervise a<br />

303 F. DESPORTES en L. LAZERGES-COUSQUER, Traité de procédure pénale, Parijs, Economica, 2009, 1637.<br />

304 P. CHAMBON en C. GUÉRY, Droit et pratique de l’instruction préparatoire: juge d’instruction – chambre de<br />

l’instruction, Parijs, Dalloz, 2007, 318; P. CHAMBON, Le juge d’instruction: théorie et pratique de la<br />

procédure, Parijs, Dalloz, 1997, 171.<br />

305 Infra nr. 101.<br />

306 Paris 20 juillet 1989, Gaz.Pal. 17 février 1990, 9, note; G. STÉFANI, G. LEVASSEUR en B. BOULOC,<br />

Procédure pénale, Parijs, Dalloz, 2006, 689.<br />

307 C. CLEIR<strong>EN</strong> en J. NIJBOER, Strafvordering: tekst & commentaar, Deventer, Kluwer, 2009, 266.<br />

308 PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and questioning of persons by police officers,<br />

17.<br />

47


ONDERZOEK<br />

visit and any possible hindrance to the investigation” 309 . Aldus lijkt ook het Engelse recht een<br />

proportionele beperking van het vrij verkeer te verkiezen, hoewel gelet op de bijzonder ruim<br />

omschreven voorwaarde van ‘elke mogelijke hinder voor het onderzoek’, ook een algeheel<br />

bezoekverbod kan worden opgelegd. Een verbod van briefwisseling of telefonische contacten<br />

is daarentegen enkel mogelijk wanneer gevreesd wordt voor dezelfde omstandigheden als<br />

hierboven vermeld aangaande het delay of access to a solicitor 310 . Wanneer bijgevolg sprake<br />

is van zulke omstandigheden, kan een bezoekverbod worden gecombineerd met een verbod<br />

van briefwisseling en telefonische contacten. In ieder geval echter, moet iedere weigering van<br />

vrij verkeer voldoen aan de voorwaarden van proportionaliteit en noodzakelijkheid 311 .<br />

Bovendien kan een Engels ‘verbod van vrij verkeer’ geen afbreuk doen aan het recht op<br />

juridische bijstand, noch aan het recht op kennisgeving van de aanhouding aan<br />

familieleden 312 , die immers slechts gedurende een beperkte periode van 36 uur – of, in<br />

terrorisme-aangelegenheden, 48 uur – kunnen worden uitgesteld 313 .<br />

3. Toepassingsgebied<br />

67. OVERZICHT – Hieronder wordt een onderscheid gemaakt tussen het toepassingsgebied<br />

ratione personae van het verbod enerzijds, waarmee de hoedanigheid van de verdachte zelf<br />

wordt beoogd, en het toepassingsgebied ratione materiae van de maatregel anderzijds, dat<br />

betrekking heeft op de misdrijven waarvan hij verdacht wordt.<br />

a. Toepassingsgebied ratione personae<br />

68. VROEGERE DISCRIMINATIE <strong>VAN</strong> DE MINDERJARIGE VERDACHTE OP VLAK <strong>VAN</strong> DE DUUR <strong>VAN</strong><br />

HET <strong>VERBOD</strong> – Wat betreft het personele toepassingsgebied van het verbod van vrij verkeer,<br />

moet o.i. vooral worden gewezen op de rechtspositie van de minderjarige verdachte, zoals<br />

geregeld door de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming 314 (hierna: ‘WJB’).<br />

Ingevolge art. 52 WJB, kan immers ook de jeugdrechtbank de minderjarige die een als<br />

309 PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and questioning of persons by police officers,<br />

18.<br />

310 P. MURPHY, J. PHILLIPS en D. ORMEROD, Blackstone’s criminal practice 2010, Oxford, Oxford University<br />

Press, 2009, 1169; supra nr. 43.<br />

311 PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and questioning of persons by police officers,<br />

17; P. MURPHY, J. PHILLIPS en D. ORMEROD, Blackstone’s criminal practice 2010, Oxford, Oxford<br />

University Press, 2009, 1169.<br />

312 PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and questioning of persons by police officers,<br />

17.<br />

313 Supra nr. 43.<br />

314 Wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als<br />

misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, BS 15 april<br />

1965.<br />

48


ONDERZOEK<br />

misdrijf omschreven feit heeft gepleegd, het verbod opleggen vrij verkeer te hebben met<br />

andere personen dan zijn raadsman, die hij evenwel nominatim moet aanwijzen. Net zoals art.<br />

20 §2 WVH, behelst die maatregel “een volledig contactverbod met de aangewezen<br />

personen” 315 . Vóór 2006 kon een dergelijk contactverbod wel dertig dagen duren en was het<br />

bovendien onbeperkt hernieuwbaar, zodat de positie van de minderjarige verdachte duidelijk<br />

“minder gunstig [was] dan die van de meerderjarige verdachte” 316 . Nadat die bepaling zowel<br />

in de rechtsleer 317 als door beleidsmakers 318 als discriminerend werd veroordeeld, werd zij in<br />

2006 gewijzigd 319 , zodat het huidige art. 52 WJB sedertdien bepaalt dat de maatregel nog<br />

slechts gedurende ‘drie kalenderdagen’ kan worden opgelegd. Een dergelijke wijziging werd<br />

door commissielid STORMS noodzakelijk geacht teneinde “het onaanvaardbare verschil weg<br />

te werken tussen de voorlopige plaatsing in een gemeenschapsinstelling en in het centrum De<br />

Grubbe te Everberg op het vlak van de maximale duurtijd van een eventueel verbod op vrij<br />

verkeer” 320 .<br />

69. LATERE DISCRIMINATIE <strong>VAN</strong> DE MINDERJARIGE VERDACHTE OP VLAK <strong>VAN</strong> DE<br />

HERNIEUWBAARHEID <strong>VAN</strong> HET <strong>VERBOD</strong>? – Hoewel hij met de wetswijziging van 2006 aldus<br />

meer gelijkheid nastreefde tussen de minderjarige en de meerderjarige verdachte, lijkt de<br />

wetgever ons destijds echter niet in zijn opzet te zijn geslaagd. Het huidige art. 52 WJB bevat<br />

immers nog steeds de formulering dat het contactverbod kan worden opgelegd “voor een<br />

hernieuwbare termijn van maximum drie kalenderdagen”, zulks uiteraard in tegenstelling tot<br />

het verbod van vrij verkeer van art. 20 §2 WVH, dat in geen geval kan worden hernieuwd 321 .<br />

Bovendien lijkt het begrip ‘kalenderdagen’ ons erop te wijzen dat de driedaagse termijn van<br />

315 Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming: verslag namens de<br />

commissie voor de justitie uitgebracht door de heer LANDUYT, Parl.St. Kamer 1991-92, nr. 532/9, 27; G.<br />

CAPPELAERE en J. SMETS, “De gerechtelijke jeugdbescherming na de Wet van 2 februari 1994 (deel 1)”,<br />

Panopticon 1995, (274) 280.<br />

316 C<strong>EN</strong>TRUM VOOR BEROEPSVERVOLMAKING IN DE RECHT<strong>EN</strong> (ed.), De procesbekwaamheid van minderjarigen,<br />

Antwerpen, Intersentia, 2006, 225.<br />

317 J. PUT, Handboek jeugdbeschermingsrecht, Brugge, die Keure, 2006, 286; J. SMETS,<br />

Jeugdbeschermingsrecht in APR, Deurne, Kluwer, 1996, 369; J. PEETERS, “De nieuwe wet tot wijziging van<br />

de Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming”, Panopticon 1994, (391) 391; C. ELIAERTS en P.<br />

<strong>VAN</strong>STE<strong>EN</strong>KISTE, “De Wet van 2 februari 1994 betreffende de jeugdbescherming: een moeizame geboorte<br />

van een nieuw jeugdrecht”, RW 1994-95, (209) 218.<br />

318 Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming: verslag namens de<br />

commissie voor de justitie uitgebracht door de heer LANDUYT, Parl.St. Kamer 1991-92, nr. 532/9, 27;<br />

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming: verslag namens de<br />

commissie voor de justitie uitgebracht door de heer PATAER, Parl.St. Senaat 1992-93, nr. 633/2, 69; Hand.<br />

Senaat 1992-93, 8 juli 1993, 3364 en 3368.<br />

319 Art. 17, 2° wet 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste<br />

nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, BS 19 juli 2006, 36088.<br />

320 Amendement nr. 98 (A. STORMS), Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1467/009, 2.<br />

321 Infra nr. 78.<br />

49


ONDERZOEK<br />

art. 52 WJB moet worden gerekend van dag tot dag, terwijl die van art. 20 §2 WVH van uur<br />

tot uur moet worden geteld 322 . Die ongelijke behandeling wordt des te opmerkelijker wanneer<br />

men bedenkt dat de minderjarige in een gemeenschapsinstelling voor jeugdbescherming, op<br />

dit vlak een minder gunstig regime geniet dan de minderjarige die werd toevertrouwd aan het<br />

Centrum ‘De Grubbe’ te Everberg, in de zin van de wet van 1 maart 2002 betreffende de<br />

voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben<br />

gepleegd 323 (hierna: ‘Everberg-wet’). In art. 6 §1 Everberg-wet wordt immers uitdrukkelijk<br />

bepaald dat de jeugdrechtbank of de onderzoeksrechter “de betrokkene, gedurende maximaal<br />

drie kalenderdagen het vrij verkeer [kan] verbieden met de personen die hij bij naam<br />

aanwijst, zijn raadsman uitgezonderd”, zodat een hernieuwing van het verbod in dit geval wel<br />

uitgesloten lijkt. Vergeleken met art. 6 Everberg-wet, loopt het contactverbod van art. 52 WJB<br />

o.i. dan ook een belangrijk risico op ongrondwettigverklaring door het Grondwettelijk Hof<br />

wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. Vóór de inwerkingtreding van art. 20 §3 WVH<br />

op 15 januari 2007 324 , lijkt zulks ons eveneens het geval te zijn geweest voor de verhouding<br />

tussen art. 52 WJB en het verbod van vrij verkeer van art. 20 §2 WVH, gelet op de zeer<br />

restrictieve houding die de rechtspraak destijds aannam inzake de mogelijkheden van de<br />

onderzoeksrechter om het vrij verkeer van een meerderjarige verdachte te beperken 325 . Sedert<br />

die inwerkingtreding daarentegen, moet de grondwettelijke aanvaardbaarheid van art. 52 WJB<br />

o.i. eerder worden beoordeeld in vergelijking met de beperkingsmaatregelen van art. 20 §3<br />

WVH 326 . Het contactverbod van art. 52 WJB kan immers enkel worden opgelegd ten aanzien<br />

van nominatim aangewezen personen, zodat het geen ware ‘isolatiemaatregel’ uitmaakt 327 , en<br />

derhalve eerder vergelijkbaar is met een beperking van vrij verkeer dan met een algeheel<br />

verbod ervan.<br />

70. HUIDIGE ONGELIJKE BEHANDELING <strong>VAN</strong> DE MINDERJARIGE VERDACHTE: <strong>VERBOD</strong> OOK<br />

MOGELIJK TIJD<strong>EN</strong>S E<strong>EN</strong> OPSPORINGSONDERZOEK – In tegenstelling tot het verbod van vrij<br />

verkeer van art. 20 §2 WVH, kan zowel het contactverbod van art. 52 WJB, als dat van art. 6<br />

Everberg-wet, ook worden opgelegd tijdens een opsporingsonderzoek. SMETS 328 merkt op dat<br />

die mogelijkheid in de kamercommissie werd ingevoerd “om te beletten dat een gerechtelijk<br />

322 Infra nr. 92.<br />

323 Wet 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit<br />

hebben gepleegd, BS 1 maart 2002, 8202.<br />

324 Art. 2 KB 28 december 2006 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS<br />

4 januari 2007, 166, err. BS 23 maart 2007, 16322.<br />

325 Cass. 19 juli 1897, Pas. 1897, I, 261; RPDB, v° Détention préventive, 715-716, nr. 124; supra nr. 21.<br />

326 Infra nr. 134.<br />

327 J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht in APR, Deurne, Kluwer, 1996, 368.<br />

328 J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht in APR, Deurne, Kluwer, 1996, 368.<br />

50


ONDERZOEK<br />

onderzoek zou worden gevorderd enkel en alleen met het oog op het opleggen van een verbod<br />

van vrij verkeer” 329 , een overweging die ons inderdaad niet ongegrond lijkt. In tegenstelling<br />

tot de meerderjarige verdachte, bevindt de minderjarige zich immers niet in voorlopige<br />

hechtenis, maar wordt hij ter beveiliging ‘vastgehouden’ in een instelling, zodat – bij gebrek<br />

aan de mogelijkheid van een mini-instructie in de zin van art. 28septies Sv. –<br />

noodzakelijkerwijs een gerechtelijk onderzoek zou moeten worden opgestart, mocht niet<br />

voorzien zijn in de mogelijkheid om een contactverbod op te leggen tijdens het<br />

opsporingsonderzoek. Bovendien bieden zowel art. 52 WJB als art. 6 Everberg-wet o.i. op dit<br />

vlak voldoende rechtsstatelijke garanties, vermits uiteindelijk het oordeel van de<br />

jeugdrechtbank en niet dat van het Openbaar Ministerie, beslissend zal zijn.<br />

SCHEMA 2: VERSCHILL<strong>EN</strong> IN BEHANDELING TUSS<strong>EN</strong> MINDERJARIG<strong>EN</strong> ONDERLING <strong>EN</strong> TUSS<strong>EN</strong><br />

MINDERJARIG<strong>EN</strong> <strong>EN</strong> MEERDERJARIG<strong>EN</strong> ONDER <strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong><br />

Minderjarige in het Centrum Minderjarige in een gemeenschaps-instelling<br />

Meerderjarige verdachte<br />

‘De Grubbe’ te Everberg<br />

voor jeugdbescherming<br />

(art. 20 §2 WVH)<br />

(art. 6 Everberg-wet)<br />

(art. 52 WJB)<br />

3 dagen (van uur tot uur) 3 kalenderdagen (van dag tot dag?)<br />

iedereen behalve raadsman<br />

niet hernieuwbaar<br />

onbeperkt hernieuwbaar<br />

nominatim aangewezen personen behalve raadsman<br />

enkel tijdens een gerechtelijk onderzoek<br />

zowel tijdens een opsporingsonderzoek als tijdens een gerechtelijk onderzoek<br />

b. Toepassingsgebied ratione materiae<br />

71. GE<strong>EN</strong> MATERIËLE <strong>BEPERKING</strong><strong>EN</strong> QUA MISDRIJF OF QUA STRAF – In het Belgische recht kan<br />

een verbod van vrij verkeer worden opgelegd voor om het even welk misdrijf, strafbaar met<br />

om het even welke straf 330 . Voorwaarde is uiteraard wel dat de verdachte reeds in voorlopige<br />

hechtenis is genomen, zodat de minimumstrafdrempel van art. 16 §1 WVH van één jaar<br />

vrijheidsstraf, op onrechtstreekse wijze toepassing vindt. Voor het overige wordt echter geen<br />

enkele strafdrempel opgelegd, waarbij men zich de vraag kan stellen of het niet wenselijk zou<br />

zijn op dit vlak een inperking in te voeren van het materiële toepassingsgebied van deze<br />

ingrijpende onderzoeksmaatregel. Theoretisch beschikt de wetgever daartoe over twee<br />

mogelijkheden: ofwel bepaalt hij een limitatieve lijst van misdrijven waarvoor een verbod van<br />

vrij verkeer kan worden opgelegd, ofwel legt hij een minimumstrafdrempel op.<br />

329 Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming: verslag namens de<br />

commissie voor de justitie uitgebracht door de heer LANDUYT, Parl.St. Kamer 1991-92, nr. 532/9, 28-29.<br />

330 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 128.<br />

51


ONDERZOEK<br />

72. LIMITATIEVE LIJST <strong>VAN</strong> MISDRIJV<strong>EN</strong>? – Tijdens de parlementaire werkzaamheden van de<br />

WVH liet de minister weten dat het “het zeer moeilijk [is] gebleken de misdrijven te<br />

omschrijven of op te sommen die aanleiding zouden kunnen geven tot de maatregel” 331 .<br />

Anderzijds was de Regering wel van oordeel dat normalerwijze enkel beroep mag worden<br />

gedaan op het verbod van vrij verkeer “[in] de gevallen van de ‘georganiseerde misdaad’, een<br />

begrip waarvoor thans nog geen wettelijke definitie bestaat” 332 . Hierbij kan men zich o.i. de<br />

vraag stellen of die laatste overweging de wetgever wel verhindert dat begrip alsnog in de<br />

wetgeving op te nemen en het oordeel of werkelijk sprake is van ‘georganiseerde misdaad’,<br />

over te laten aan de onderzoeksrechter, die immers nu reeds een zeer ruime<br />

beoordelingsvrijheid geniet. Een andere mogelijkheid ligt o.i. in een verwijzing naar art. 90ter<br />

Sv., dat de misdrijven opsomt die in aanmerking komen voor het afluisteren, kennisnemen en<br />

opnemen van privé- en telecommunicatie. Het verbod van vrij verkeer lijkt ons immers in<br />

belangrijke mate op dezelfde overwegingen te steunen als de tapmaatregel van art. 90ter Sv.:<br />

beide maatregelen vormen een inbreuk op de communicatie van de verdachte met een derde<br />

persoon, die in beide gevallen duidelijk wordt gewantrouwd. De lijst van art. 90ter Sv. is<br />

bovendien, aldus de wetgever zelf, “beperkt […] tot vormen van zware criminaliteit, die met<br />

name algemeen worden aangeduid als terrorisme, groot banditisme of georganiseerde<br />

misdaad” 333 , zodat zij o.i. een heel concrete invulling biedt van het begrip ‘georganiseerde<br />

misdaad’, waartoe de Regering het verbod van vrij verkeer destijds wilde beperken. In<br />

rechtsvergelijkend perspectief zou een dergelijke wetswijziging overigens geen origineel<br />

concept zijn, gelet op het onderscheid dat ook in het Engelse recht gemaakt wordt tussen<br />

terrorismegerelateerde en andere misdrijven 334 .<br />

73. MINIMUMSTRAFDREMPEL? – Een andere mogelijkheid om het materiële<br />

toepassingsgebied van het verbod van vrij verkeer in te perken, bestaat in het opleggen van<br />

een strafdrempel, die uiteraard hoe dan ook hoger zou moeten liggen dan de drempel van één<br />

jaar vrijheidsstraf in art. 16 §1 WVH. Gelet op haar hoge graad van abstractie, lijkt deze piste<br />

ons evenwel minder verdedigbaar. Ter illustratie kan worden verwezen naar de retorische<br />

vraag van procureur-generaal KRINGS of “het vermoeden van onschuld soms minder groot [is]<br />

331 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 75.<br />

332 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-1, 10.<br />

333 Wetsontwerp ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en<br />

opnemen van privécommunicatie en telecommunicatie: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer BEAUFAYS, Parl.St. Kamer 1993-94, nr. 1450/3, 4.<br />

334 Supra nrs. 43 en 66.<br />

52


ONDERZOEK<br />

wanneer de misdaad zwaarder is” 335 . Voor de voorlopige hechtenis zelf lijkt een strafdrempel<br />

ons nog verdedigbaar, daar de samenleving inderdaad een groter belang heeft bij het<br />

vasthouden van vermoedelijke daders van ernstige misdrijven, die immers in de regel een<br />

grotere schade zouden aanrichten wanneer zij tot dezelfde feiten zouden hervallen. Het verbod<br />

van vrij verkeer daarentegen, dat in geen geval kan bogen op vlucht- of recidivegevaar 336 , lijkt<br />

ons echter zeer moeilijk te kunnen worden gekoppeld aan een strafdrempel, zonder te<br />

vervallen in arbitraire strafwetgeving.<br />

c. Toepassingsgebied ratione temporis<br />

74. ONDERSCHEID MET DE DUUR <strong>VAN</strong> DE MAATREGEL – Het temporele toepassingsgebied van<br />

de maatregel moet o.i. scherp worden onderscheiden van de maximale geldingsduur ervan. De<br />

bewoordingen “[h]et verbod geldt ten hoogste voor drie dagen na het eerste verhoor” in art.<br />

20 §2 WVH, bieden immers geen uitsluitsel over de vraag op welk ogenblik de maatregel<br />

moet worden getroffen. Dat subtiele onderscheid tussen de duur van de maatregel en zijn<br />

temporele toepassingsgebied, wordt in de rechtsleer echter zelden zorgvuldig gemaakt. Zo<br />

houdt TIMMERMANS bijvoorbeeld voor dat de onderzoeksrechter gedurende de volledige<br />

driedaagse periode de mogelijkheid zou genieten een verbod van vrij verkeer op te leggen 337 ,<br />

hetgeen ook verdedigd lijkt te worden door de meer hedendaagse auteur PIEDBŒUF 338 . In dat<br />

opzicht zou hij zelfs nog 48 uur na het eerste verhoor het vrij verkeer kunnen verbieden, doch<br />

slechts voor de daarop volgende 24 uur.<br />

75. ONMIDDELLIJK NA HET EERSTE VERHOOR – Die opvatting kan o.i. echter niet worden<br />

gedeeld. Terecht wordt in de Novelles dan ook vermeld dat “[l’]interdiction de communiquer<br />

doit être ordonnée immédiatement après la première audition” 339 en blijkt ook BOUTMANS<br />

van mening dat het verbod slechts kan worden opgelegd “onmiddellijk na het eerste<br />

verhoor” 340 . De tijdsbepalingen in art. 20 WVH moeten immers in hun historische context<br />

worden beschouwd, namelijk toen het verbod van vrij verkeer nog kon worden opgelegd ten<br />

aanzien van de raadsman van de verdachte. Uit de samenlezing van art. 3 lid 1 WVH 1874 en<br />

art. 3 lid 2 WVH 1874 kan immers worden afgeleid dat het toenmalige verbod van vrij verkeer<br />

enkel onmiddellijk na het eerste verhoor kon worden opgelegd, vermits dat precies het<br />

335 E. KRINGS, “Overwegingen bij de toepassing van de wet op de voorlopige hechtenis”, RW 1984-85, (561)<br />

566.<br />

336 Infra nr. 81.<br />

337 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 133.<br />

338 F. PIEDBŒUF, noot onder KI Luik 11 mei 1983, JL 1983, (413) 413-414.<br />

339 Novelles, Droit pénal, 454, nr. 133.<br />

340 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71.<br />

53


ONDERZOEK<br />

moment is waarop het vrij verkeer hem in de regel werd toegestaan. Hoewel sedert de<br />

afschaffing van het verbod ten aanzien van de raadsman, beide bepalingen enigszins uit elkaar<br />

zijn gegroeid, blijft art. 20 §1 WVH o.i. een indicatie van die historische ratio legis van het<br />

verbod dat het enkel in het prille begin van het gerechtelijk onderzoek kan worden bevolen 341 .<br />

De nakende aanpassing van art. 20 §1 WVH aan de Salduz-rechtspraak van het EHRM, lijkt<br />

ons hieraan overigens vooralsnog geen afbreuk te doen. In het wetsvoorstel dat onlangs door<br />

de Senaat werd goedgekeurd, wordt immers slechts vermeld dat “[o]nverminderd de<br />

bepalingen in de artikelen 2bis, 15bis en 16, […] de verdachte onmiddellijk na het eerste<br />

verhoor door de onderzoeksrechter vrij verkeer [kan] hebben met zijn advocaat” 342 , zodat het<br />

toekomstige art. 20 §1 WVH hoogstwaarschijnlijk nog steeds de bewoordingen ‘onmiddellijk<br />

na het eerste verhoor’ zal bevatten, die de historische ratio legis van de daarop volgende<br />

paragraaf, in stand houden.<br />

76. HET BEGRIP ‘EERSTE VERHOOR’ – Geheel bewust blijkt de wetgever te hebben gekozen<br />

voor het begrip ‘eerste verhoor’ en niet voor ‘ondervraging’, teneinde te vermijden dat “cet<br />

interrogatoire pourrait se prolonger durant plusieurs jours, ce qui amènerait à une<br />

prolongation indéfinie [de l’interdiction]” 343 . Tijdens de parlementaire werkzaamheden van<br />

de WVH werd verduidelijkt dat “het gaat om het verhoor waarop [art. 16 WVH] doelt” 344 .<br />

Onmiddellijk na het verhoor bedoeld in art. 16 WVH, dient de onderzoeksrechter derhalve<br />

zowel te beslissen over het al dan niet uitvaardigen van een aanhoudingsbevel als over de<br />

noodzaak van een verbod van vrij verkeer. Tijdens de parlementaire werkzaamheden van de<br />

vroegere WVH 1874 werd echter wel benadrukt dat het moet gaan om een ‘ernstig’ verhoor en<br />

341 B. VERDOODT, “De wettigheid en de regelmatigheid van het bevel tot aanhouding”, AJT 1998-99, (575) 579;<br />

M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, Manuel de procédure pénale, Luik, Ed. Collection Scientifique<br />

de la Faculté de Droit de Liège, 1989, 429.<br />

342 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het<br />

Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt<br />

beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden<br />

bijgestaan, Parl.St. Senaat 2010-11, nr. 5-663/1, 41; Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990<br />

betreffende de voorlopige hechtenis en van het Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt<br />

verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een<br />

advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan: tekst geamendeerd door de commissie voor de<br />

justitie, Parl.St. Senaat 2010-11, nr. 5-663/5, 8.<br />

343 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 146; Pand.b., v° Détention<br />

préventive, 756, nr. 242.<br />

344 Wetsontwerp betreffende de voorlopige hechtenis, wetsvoorstel tot openbaarmaking van de zitting voor de<br />

raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling op verzoek van de verdachte, wetsvoorstel tot wijziging<br />

van de wet van 20 april 1874 op de voorlopige hechtenis, met betrekking tot het recht van inzage van het<br />

dossier van het onderzoek: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer LAUR<strong>EN</strong>T,<br />

Parl.St. Kamer 1989-90, nr. 47-1255/2, 41; A. DE NAUW en M. <strong>VAN</strong>DEBOTERMET, “Het bevel tot<br />

aanhouding” in L. DUPONT, R. DECLERCQ, B. SPRIET, C. FIJNAUT, A. DE NAUW, M. <strong>VAN</strong>DEBOTERMET, M.<br />

ROZIE, A. <strong>VAN</strong>DEPLAS, F. HUTSEBAUT, J. D’HA<strong>EN</strong><strong>EN</strong>S en R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Voorlopige hechtenis: de wet van<br />

20 juli 1990 in KUL: Publikaties van het Instituut voor strafrecht, Leuven, Acco, 1991, (89) 128.<br />

54


ONDERZOEK<br />

niet om een ‘schijnvertoning’ waarin “l’inculpé refusait de répondre et cherchait ainsi à<br />

éluder les effets de [l’interdiction de communiquer]” 345 . Die negentiende-eeuwse opvatting<br />

lijkt ons vandaag de dag echter niet meer houdbaar, daar zij onvermijdelijk in botsing komt<br />

met het zwijgrecht van de verdachte 346 . In die zin schrijft BOUTMANS dan ook – over het<br />

verhoor bedoeld in art. 16 WVH – dat “de verdachte […] van zijn kant geenszins verplicht<br />

[is] enige verklaring af te leggen” 347 . Hult de verdachte zich aldus in stilzwijgen, dan zal de<br />

onderzoeksrechter op basis van andere feitelijke gegevens dan het verhoor, moeten beslissen<br />

of een verbod van vrij verkeer zich opdringt.<br />

77. TEZAM<strong>EN</strong> MET HET BEVEL TOT AANHOUDING UITGEVAARDIGD OVERE<strong>EN</strong>KOMSTIG ART. 16<br />

WVH? – Het lijkt er dan ook op dat het verbod van vrij verkeer in wezen reeds moet worden<br />

opgenomen in het aanhoudingsbevel zelf of minstens tezamen met het aanhoudingsbevel moet<br />

worden opgelegd, vermits het op een later moment bezwaarlijk nog kan worden geacht<br />

‘onmiddellijk na het eerste verhoor’ te zijn uitgevaardigd. Ook het aanhoudingsbevel zelf<br />

moet immers “dadelijk na de ondervraging [bedoeld in art. 16 WVH] verleend [worden]” 348 .<br />

De stelling in de rechtsleer die voorhoudt dat “le mandat d’arrêt et l’ordonnance interdisant<br />

de communiquer ne seront […] pas datés du même jour, le premier étant antérieur à la<br />

seconde” 349 , lijkt ons dan ook weinig navolgbaar. Toch komt niet elk bevel tot aanhouding in<br />

aanmerking voor een verbod van vrij verkeer. Zo kan het vrij verkeer volgens een<br />

meerderheidsopvatting 350 niet meer worden ontnomen in het kader van een ‘uitgesteld’ of<br />

‘nieuw’ aanhoudingsbevel in de zin van art. 28 WVH 351 , wanneer de verdachte voordien reeds<br />

werd verhoord door de onderzoeksrechter. Het ‘eerste verhoor’ heeft in dat geval immers<br />

reeds geruime tijd voordien plaatsgevonden. In die zin werd ook vroeger omtrent art. 8<br />

WVH 1874 aangenomen dat “het [verbod] niet [kan] worden uitgesproken bij een nieuwe of<br />

345 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 153; G. TIMMERMANS, Étude<br />

sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 112; Pand.b., v° Détention préventive, 756, nr. 243.<br />

346 EHRM 25 februari 1993, Funke/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §44; C. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> WYNGAERT, Strafrecht<br />

en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2009, 707.<br />

347 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 47; P. QUARRÉ, “Le<br />

droit au silence”, JT 1974, (525) 526.<br />

348 R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, 467.<br />

349 Novelles, Droit pénal, 454, nr. 135.<br />

350 I. M<strong>EN</strong>NES, “Art. 20 WVH” in M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. <strong>VAN</strong> DER KEL<strong>EN</strong> en J. VERBIST (eds.),<br />

Strafprocesrecht in Wet en duiding, Brussel, Larcier, 2010, (552) 554; F. HUTSEBAUT, Voorlopige hechtenis:<br />

overzicht van rechtspraak en rechtsleer 1990-1992, Gent, Mys & Breesch, 1993, 41; A. DE NAUW en M.<br />

<strong>VAN</strong>DEBOTERMET, “Het bevel tot aanhouding” in L. DUPONT, R. DECLERCQ, B. SPRIET, C. FIJNAUT, A. DE<br />

NAUW, M. <strong>VAN</strong>DEBOTERMET, M. ROZIE, A. <strong>VAN</strong>DEPLAS, F. HUTSEBAUT, J. D’HA<strong>EN</strong><strong>EN</strong>S en R. VERSTRAET<strong>EN</strong>,<br />

Voorlopige hechtenis: de wet van 20 juli 1990 in KUL: Publikaties van het Instituut voor strafrecht, Leuven,<br />

Acco, 1991, (89) 124.<br />

351 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 515-516.<br />

55


ONDERZOEK<br />

latere aanhouding” 352 . Ook bij een aanhoudingsbevel ‘na ontlasting’, is o.i. een verbod van<br />

vrij verkeer uitgesloten 353 . Op voorwaarde dat het onderzoek nog niet is afgesloten 354 , lijkt<br />

een aanhoudingsbevel bij verstek in de zin van art. 34 WVH, ons daarentegen wel vatbaar<br />

voor een verbod van vrij verkeer 355 , vermits in dat geval per definitie nog geen verhoor heeft<br />

plaatsgevonden. Volgens een navolgbare meerderheidsstrekking moet na een<br />

aanhoudingsbevel bij verstek immers, ingevolge art. 34 §2 WVH, een ‘nieuw’<br />

aanhoudingsbevel worden uitgevaardigd 356 , zodat een eventueel verbod van vrij verkeer<br />

tezamen met dat laatste aanhoudingsbevel kan worden opgelegd. Ten slotte kan de vraag<br />

worden gesteld of een verbod van vrij verkeer nog mogelijk is ten aanzien van de verdachte<br />

die, na een eerste maal te zijn verhoord overeenkomstig art. 16 WVH, in vrijheid werd gesteld<br />

en vervolgens een tweede strafbaar feit pleegt. Wanneer de verdachte wegens dat tweede feit<br />

wordt aangehouden, lijkt het ons vanzelfsprekend dat hem, tezamen met het<br />

aanhoudingsbevel, nog steeds – en zelfs opnieuw 357 – een verbod van vrij verkeer kan worden<br />

opgelegd 358 . In dat geval gaat het immers – anders dan bij een ‘uitgesteld’ of ‘nieuw’<br />

aanhoudingsbevel in de zin van art. 28 WVH – om een volkomen nieuw strafonderzoek, zodat<br />

het verhoor over dit tweede feit kan gelden als ‘eerste verhoor’ in de zin van art. 20 WVH.<br />

78. NIET-HERNIEUWBAARHEID <strong>VAN</strong> DE MAATREGEL – In tegenstelling tot het Franse art. 145-4<br />

CPP, dat een eenmalige hernieuwing toelaat van het tiendaagse interdiction de communiquer,<br />

bepaalt art. 20 §2 WVH uitdrukkelijk dat het verbod van vrij verkeer “niet [kan] worden<br />

vernieuwd”. Op grond van die bepaling verklaarde de kamer van inbeschuldigingstelling te<br />

Luik een verbod van vrij verkeer dat tezamen met een aanhoudingsbevel wegens valsheid in<br />

geschriften was opgelegd, nietig omdat eerder in de strafprocedure, tijdens dezelfde<br />

voorlopige hechtenis, reeds een eerste maal een verbod van vrij verkeer was opgelegd,<br />

namelijk tezamen met een eerste aanhoudingsbevel wegens poging tot diefstal 359 . Uit dat<br />

arrest leidt bepaalde rechtsleer in het algemeen af dat het verbod in personam geldt en niet in<br />

rem, zodat “indien tegen eenzelfde verdachte twee verschillende aanhoudingsbevelen werden<br />

352 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 70; G. TIMMERMANS,<br />

Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 147; Novelles, Droit pénal, 454, nr. 136.<br />

353 B. VERDOODT, “De wettigheid en de regelmatigheid van het bevel tot aanhouding”, AJT 1998-99, (575) 579.<br />

354 Infra nr. 82.<br />

355 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 70; Novelles, Droit<br />

pénal, 454, nr. 135.<br />

356 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 515.<br />

357 Infra nr. 78.<br />

358 Novelles, Droit pénal, 454, nr. 137.<br />

359 KI Luik 11 mei 1983, JL 1983, 412, noot F. PIEDBŒUF.<br />

56


ONDERZOEK<br />

uitgevaardigd, het verbod van vrij verkeer slechts éénmaal kan worden opgelegd” 360 . Een<br />

dergelijke samenvatting lijkt ons evenwel in strijd met hetgeen hierboven werd verdedigd 361 ,<br />

namelijk dat een verbod van vrij verkeer wel nog mogelijk is wanneer de verdachte na zijn<br />

invrijheidstelling een nieuw strafbaar feit pleegt. Zij gaat immers voorbij aan de specifieke<br />

feitelijke achtergrond van het arrest, waaruit duidelijk blijkt dat de verdachte in casu zich nog<br />

steeds onafgebroken in voorlopige hechtenis bevond wanneer hem voor de tweede maal het<br />

vrij verkeer werd verboden 362 , zodat het oordeel van de Luikse kamer van<br />

inbeschuldigingstelling niet kan worden geëxtrapoleerd naar de situatie waarin de verdachte<br />

door de onderzoeksrechter in vrijheid werd gesteld. Bovendien dateerden de feiten die<br />

aanleiding hadden gegeven tot het tweede aanhoudingsbevel, van vóór het eerste<br />

aanhoudingsbevel, zodat bezwaarlijk kan worden gesproken van een ‘nieuw’ strafonderzoek.<br />

79. DE LEGE FER<strong>EN</strong>DA? – Uit de parlementaire werkzaamheden van de WVH blijkt dat de<br />

toenmalige Belgische Regering niet onverdeeld gelukkig was met de niet-hernieuwbaarheid<br />

van het verbod van vrij verkeer. Haar oorspronkelijke wetsontwerp stelde dan ook voor dat<br />

“[h]et [verbod] niet hernieuwd [kan] worden in de loop van hetzelfde onderzoek, tenzij, na<br />

invrijheidsstelling (sic), een ander bevel tot aanhouding wordt verleend” 363 . Een<br />

wetswijziging in die zin lijkt ons inderdaad wenselijk, met dien verstande dat een verbod van<br />

vrij verkeer naar onze mening enkel mogelijk zou mogen zijn wanneer de verdachte wordt<br />

aangehouden op grond van art. 28 §1, 2° WVH, in welk geval de bijkomende voorwaarde dat<br />

sprake moet zijn van “nieuwe en ernstige omstandigheden [die de aanhouding] noodzakelijk<br />

maken”, een voldoende bescherming kan bieden tegen eventuele misbruiken. Wanneer<br />

dergelijke ‘nieuwe en ernstige omstandigheden’ voorhanden zijn, lijkt een verbod van vrij<br />

verkeer ons immers een bijzonder waardevolle onderzoeksmaatregel, die de<br />

onderzoeksrechter momenteel wordt ontnomen. Zo is het niet ondenkbaar dat de dader van<br />

een misdrijf pas het risico zou nemen in contact te treden met mogelijke getuigen wanneer hij<br />

zelf vermoedt dat de onderzoeksrechter over meer aanwijzingen van schuld beschikt dan deze<br />

die hem ter kennis waren ten tijde van het allereerste verhoor.<br />

360 C. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2009, 1091; M.<br />

BOCKSTAELE, G. BOURDOUX, S. CRIEL, E. DE FORMANOIR, T. DE MEESTER, S. DE MOOR, L. D<strong>EN</strong>YS, T.<br />

DESCHEPPER, C. DE VALK<strong>EN</strong>EER, G. <strong>VAN</strong>DER ZWALM<strong>EN</strong> en A. WINANTS, De voorlopige hechtenis in Reeks<br />

strafrecht & strafvordering, Diegem, Kluwer, 2000, 152.<br />

361 Supra nr. 77.<br />

362 F. PIEDBŒUF, noot onder KI Luik 11 mei 1983, JL 1983, (413) 413-414.<br />

363 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 160.<br />

57


ONDERZOEK<br />

4. Toepassingsvoorwaarden<br />

80. OVERZICHT – Qua toepassingsvoorwaarden kan een onderscheid worden gemaakt tussen<br />

de materiële en de formele voorwaarden die vervuld moeten zijn opdat een verbod van vrij<br />

verkeer van kracht zou kunnen worden.<br />

a. Materiële voorwaarden<br />

81. NOODZAKELIJKHEID VOOR HET ONDERZOEK – Naast de voor de hand liggende vereiste dat<br />

de verdachte zich reeds in voorlopige hechtenis bevindt 364 , bestaat de enige materiële<br />

voorwaarde die in art. 20 §2 WVH wordt voorgeschreven, in de ‘noodzakelijkheid voor het<br />

onderzoek’. De term ‘noodzakelijk’ wijst volgens BOUTMANS “op zeer bijzondere redenen die<br />

in de beschikking moeten worden opgegeven, daar ze gemotiveerd moeten zijn” 365 . Aan te<br />

stippen valt dat het gaat om de noodzakelijkheid ‘voor het onderzoek’, zodat het verbod van<br />

vrij verkeer – anders dan de opsecreetstelling uit het Ancien Régime 366 – o.i. niet kan worden<br />

opgelegd wegens vlucht- of recidivegevaar, doch enkel wegens collusie- of<br />

verduisteringsgevaar. In die zin verdedigt ook CORST<strong>EN</strong>S over art. 62 Ndl.Sv. dat “[t]ijdens<br />

een op recidivegevaar gegronde voorlopige hechtenis […] geen onderzoeksmaatregelen ten<br />

opzichte van de verdachte [mogen] worden getroffen” 367 . Zowel in de parlementaire<br />

voorbereiding als in de rechtsleer worden inderdaad enkel situaties aangehaald die onder de<br />

noemer ‘collusie- of verduisteringsgevaar’ kunnen worden gebracht 368 . Zo bewijst het<br />

Belgische verbod van vrij verkeer volgens PRAKK<strong>EN</strong> vooral zijn nut wanneer “bijvoorbeeld<br />

nog een […] getuige moet worden gehoord of nog een bepaalde huiszoeking moet worden<br />

gedaan” 369 . Wel omvat de ruime voorwaarde ‘noodzakelijkheid voor het onderzoek’ o.i. ook<br />

de situatie waarin het niet de verdachte zelf is, maar wel een derde die tot collusie of<br />

verduistering van bewijzen zou overgaan. Een gelijkaardige interpretatie wordt overigens in<br />

de Nederlandse rechtsleer voorgestaan omtrent art. 50 Ndl.Sv., namelijk dat “[d]e verdachte<br />

[…] part noch deel [moet] hebben gehad aan de omstandigheden die aanleiding hebben<br />

364 H. BOSLY, D. <strong>VAN</strong>DERMEERSCH en M. BEERNAERT, Droit de la procédure pénale, Brugge, La Charte, 2008,<br />

1009; Novelles, Droit pénal, 454, nr. 133.<br />

365 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 70.<br />

366 P. BORNIER, Conférences des ordonnances de Louis XIV, Roy de France et de Navarre, II, Parijs, Les<br />

Associez choisis par ordre de Sa Majesté pour l’impression de ses nouvelles Ordonnances, 1755, 153; supra<br />

nr. 8.<br />

367 G. CORST<strong>EN</strong>S, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer, Kluwer, 2008, 440.<br />

368 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 145; R. VERSTRAET<strong>EN</strong>,<br />

Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 511; G. TIMMERMANS, Étude sur la détention<br />

préventive, Gent, Hoste, 1878, 124-125.<br />

369 T. PRAKK<strong>EN</strong>, “De Nederlandse raadsman in België” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek<br />

verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, (1157) 1168.<br />

58


ONDERZOEK<br />

gegeven tot het bevel” 370 . Vergeleken met art. 20 §3 WVH, kan hierbij de vraag worden<br />

gesteld of zulks geen schending uitmaakt van art. 10-11 Gw., aangezien een beperking van<br />

vrij verkeer wel enkel kan worden opgelegd wanneer het de verdachte zelf is die “zou pogen<br />

bewijzen te laten verdwijnen of zich zou verstaan met derden” 371 . Het verdient o.i. dan ook<br />

aanbeveling de materiële voorwaarde in art. 20 §2 WVH op te stellen naar het model van art.<br />

20 §3 WVH, bijvoorbeeld met de bewoordingen ‘wanneer zulks volstrekt noodzakelijk is om<br />

te vermijden dat de verdachte bewijzen zou laten verdwijnen of zich zou verstaan met<br />

derden’. Men zou zelfs kunnen opteren voor een gedetailleerde omschrijving van de<br />

omstandigheden waarvoor precies gevreesd wordt, met als voorbeeld de Engelse s. 56 en 58<br />

PACE en par. 8 TA-S8 372 . De overstap naar een criterium van ‘volstrekte noodzakelijkheid’,<br />

dat overigens ook gehuldigd wordt in art. 62 lid 1 Ndl.Sv., zou alvast een signaal kunnen zijn<br />

richting magistratuur dat het verbod van vrij verkeer als een hoogst uitzonderlijke maatregel<br />

moet worden beschouwd 373 .<br />

82. NIET MOGELIJK WANNEER HET ONDERZOEK REEDS IS AFGESLOT<strong>EN</strong> – Aangezien het verbod<br />

van vrij verkeer enkel kan bogen op de noodzakelijkheid voor het onderzoek, kan het<br />

onmogelijk nog worden opgelegd wanneer het onderzoek reeds is afgesloten. Om die reden<br />

werd destijds aangenomen dat het verbod niet kan worden opgelegd in het kader van een<br />

bevel tot aanhouding met het oog op onmiddellijke verschijning 374 op grond van het<br />

inmiddels gedeeltelijk vernietigde art. 20bis WVH 375 . Om dezelfde reden komt een<br />

aanhoudingsbevel bij verstek in de zin van art. 34 WVH, o.i. niet in aanmerking voor een<br />

verbod van vrij verkeer wanneer het onderzoek reeds is afgesloten.<br />

370 COMMISSIE HERIJKING WETBOEK <strong>VAN</strong> STRAFVORDERING (VOORZITTER C. MOONS), Herziening van het<br />

gerechtelijk vooronderzoek: een rapport van de Commissie herijking Wetboek van Strafvordering, Arnhem,<br />

Gouda Quint, 1990, 126; G. MOLS, J. SERRAR<strong>EN</strong>S en T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Een Europese schets van het vrij<br />

verkeer tussen gedetineerde en raadsman” in G. MOLS (ed.), Schaduwen vooruit: rechtsgeleerde opstellen<br />

over het voorbereidend onderzoek in strafzaken, Arnhem, Gouda Quint, 1992, (79) 82.<br />

371 Infra nr. 140.<br />

372 Supra nr. 43.<br />

373 EHRM 7 januari 2010, Onoufriou/Cyprus, http://www.echr.coe.int, §70; EHRM 4 juli 2006, Ramirez<br />

Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §139; C. CLEIR<strong>EN</strong> en J. NIJBOER, Strafvordering: tekst &<br />

commentaar, Deventer, Kluwer, 2009, 265-266; supra nrs. 25 en 53.<br />

374 M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, Manuel de procédure pénale in Collection de la Faculté de<br />

droit de l’Université de Liège, Brussel, Larcier, 2009, 618; P. COLLIGNON, “La procédure de comparution<br />

immédiate devant le tribunal correctionnel”, JT 2000, (345) 350.<br />

375 Arbitragehof 28 maart 2002, nr. 56/2002, BS 13 april 2002, 15215, JLMB 2002, afl. 16, 664, RW 2002-03,<br />

afl. 17, 650 en T.Strafr. 2002, afl. 3, 137, noot J. MEESE.<br />

59


ONDERZOEK<br />

b. Formele voorwaarden<br />

83. OVERZICHT – Daarnaast legt art. 20 §2 WVH nog twee formele voorwaarden op,<br />

namelijk dat het verbod moet worden opgelegd door een gemotiveerde rechterlijke beslissing,<br />

die bovendien moet worden overgeschreven in het register van de gevangenis.<br />

i. Gemotiveerde rechterlijke beslissing<br />

84. BEVOEGDE ‘RECHTER’ IS DE ONDERZOEKSRECHTER – De ‘rechter’ waarvan sprake in art.<br />

20 §2 WVH, is uiteraard de onderzoeksrechter. Daaronder moeten vanzelfsprekend ook de<br />

leden van de kamer van inbeschuldigingstelling worden begrepen, “quand ils en exercent les<br />

fonctions” 376 , bijvoorbeeld na evocatie overeenkomstig art. 235 Sv. of in geval van voorrecht<br />

van rechtsmacht in de zin van art. 103 Gw. en art. 480 Sv. In het Belgische recht lijkt de<br />

onderzoeksrechter ons inderdaad de meest aangewezen bevoegde autoriteit om een verbod<br />

van vrij verkeer uit te vaardigen. Dat deze bevoegdheid in het Nederlandse recht ook toekomt<br />

aan het Openbaar Ministerie, lijkt ons dan ook voor scherpe kritiek vatbaar 377 .<br />

85. MOGELIJK OP VORDERING <strong>VAN</strong> HET OP<strong>EN</strong>BAAR MINISTERIE – Op grond van zijn algemeen<br />

vorderingsrecht inzake onderzoeksmaatregelen, waarvan immers enkel het bevel tot<br />

aanhouding zelf is uitgezonderd 378 , kan het Openbaar Ministerie daarentegen wel vorderen dat<br />

een verbod van vrij verkeer wordt opgelegd 379 . Het weze echter duidelijk dat de uiteindelijke<br />

beslissingsmacht bij de onderzoeksrechter ligt, die immers “niet verplicht is op een vordering<br />

van de [p]rocureur des Konings in te gaan, maar […] anderzijds het verbod ook zonder deze<br />

[kan] opleggen” 380 .<br />

86. BETEK<strong>EN</strong>ING AAN DE VERDACHTE – Ofschoon art. 20 §2 WVH zulks niet uitdrukkelijk<br />

vermeldt, wordt in de rechtsleer aangenomen dat het verbod van vrij verkeer moet worden<br />

betekend aan de verdachte, vermits, aldus TIMMERMANS, “les principes du droit le veulent<br />

ainsi” 381 . Wederom verdient het o.i. echter aanbeveling zulks uitdrukkelijk in de wettekst<br />

voorzien, vermits ook een bevel tot beperking van vrij verkeer, ingevolge art. 20 §4 WVH,<br />

376 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 126.<br />

377 L. MANNHEIMS, Artikel 50 lid 2 Sv moet (in zijn huidige vorm) worden geschrapt in Lezingenreeks NVSA, ’s<br />

Gravenhage, Sdu Uitgevers, 2010, 10.<br />

378 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 401.<br />

379 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 70; G. TIMMERMANS,<br />

Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 126; RPDB, v° Détention préventive, 715, nr. 119.<br />

380 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 70; G. TIMMERMANS,<br />

Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 126; Novelles, Droit pénal, 454, nr. 139.<br />

381 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 137; RPDB, v° Détention préventive,<br />

715, nr. 125.<br />

60


ONDERZOEK<br />

aan de verdachte moet worden betekend. Het verbod zou o.i. overigens het best worden<br />

betekend tezamen met het bevel tot aanhouding in de vorm voorgeschreven in art. 18<br />

WVH 382 .<br />

ii. Overschrijving in het register van de gevangenis<br />

87. SUBSTANTIËLE VORMVEREISTE OF LOUTERE FORMALITEIT? – Ingevolge art. 20 §2 WVH<br />

moet de beschikking van de onderzoeksrechter worden “overgeschreven in het register van de<br />

gevangenis”. Aldus rijst de vraag wat de sanctie is wanneer een dergelijke overschrijving niet<br />

of nog niet gebeurd is. Daarover stelt TIMMERMANS dat “[e]n l’absence de la formalité de la<br />

transcription, [la famille] de l’inculpé [peut] communiquer avec lui dans les limites des<br />

règlements de la prison, sans intervention de l’autorité judiciaire” 383 , hetgeen werd<br />

overgenomen door latere encyclopedische rechtsleer 384 . Ook BOUTMANS blijkt van oordeel<br />

dat het verbod slechts geldt “zo het in het gevangenisregister is overgeschreven” 385 . Ten slotte<br />

oordeelde ook het hof van beroep te Brussel reeds in 1854 dat “[e]n l’absence de ces<br />

formalités, la famille reste libre de communiquer dans les limites des règlements de la<br />

prisons” 386 . Die opvatting kan o.i. echter niet worden gedeeld om een drietal redenen. In de<br />

eerste plaats moet worden gewezen op het feit dat art. 618 Sv. een gevangenisbewaarder die<br />

de toegang weigert tot een gevangene, er slechts toe verplicht de registers over te leggen aan<br />

de politierechter. Aan andere personen moet hij slechts het bevel zelf vertonen dat hem zulks<br />

verbiedt, waaruit kan worden afgeleid dat de verplichte overschrijving in het<br />

gevangenisregister veeleer tot doel heeft een hiërarchische controle toe te laten, dan dat men<br />

er zich in een individueel geval op zou kunnen beroepen om een bepaalde nietigheid op te<br />

werpen. Bovendien heeft de wetgever zelf bij de invoering van deze formaliteit in art. 29<br />

WVH 1852 benadrukt dat “[c]et article prescrit une mesure d’ordre […]; le contrôle est ainsi<br />

plus facile et plus sûr” 387 . Ten slotte mag o.i. de waarde niet worden onderschat van de<br />

komma in art. 20 §2 WVH tussen de woorden ‘beschikking’ en ‘die’, die taalkundig wijst op<br />

een bijzin van ondergeschikt belang. De Belgische rechtspraktijk blijkt zich echter minder<br />

exegetisch op te stellen en erkent de overschrijving in het gevangenisregister als een<br />

substantiële vormvereiste, bij gebreke waarvan de verdachte in de regel geen contact kan<br />

worden verboden met de buitenwereld.<br />

382 Supra nr. 77.<br />

383 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 137.<br />

384 RPDB, v° Détention préventive, 715, nr. 121; Novelles, Droit pénal, 454, nr. 142.<br />

385 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 72.<br />

386 Brussel 24 maart 1854, Pas. 1854, II, 397.<br />

387 Loi du 20 février 1852 sur la détention préventive, Pasin. 1852, XXII, nr. 64, 83.<br />

61


ONDERZOEK<br />

5. Duur van de maatregel<br />

88. OVERZICHT – Het verbod van vrij verkeer geldt, aldus art. 20 §2 WVH, “ten hoogste voor<br />

drie dagen na het eerste verhoor”. Ofschoon de wettekst op het eerste gezicht weinig ruimte<br />

laat voor twijfel, wordt hieronder toch dieper ingegaan op de vraag naar het precieze beginen<br />

eindpunt van de driedaagse termijn, waaromtrent in de rechtsleer immers enige verwarring<br />

blijkt te bestaan.<br />

a. Beginpunt van de termijn<br />

89. <strong>VAN</strong>AF HET EINDE <strong>VAN</strong> HET EERSTE VERHOOR – Hierboven werd reeds vermeld dat het<br />

begrip ‘eerste verhoor’ doelt op het verhoor vermeld in art. 16 WVH 388 . Bijgevolg begint ook<br />

de driedaagse termijn reeds te lopen vanaf het verhoor bedoeld in art. 16 WVH en<br />

desgevallend “vanaf het verhoor […] in het kader van een bevel tot medebrenging” 389 .<br />

Minder duidelijkheid heerst er over de vraag of als beginpunt van de termijn het begin, dan<br />

wel het einde van dat verhoor in aanmerking moet worden genomen. Nagenoeg de enige<br />

auteurs die deze vraag uitdrukkelijk behandelen, blijken van oordeel dat de termijn moet<br />

worden berekend “du début de l’interrogatoire” 390 . Op grond van dezelfde historische context<br />

als hierboven geschetst 391 , moet die interpretatie o.i. echter worden afgewezen. Aangezien de<br />

verdachte hoe dan ook geen vrij verkeer genoot met zijn raadsman tijdens het eerste verhoor,<br />

wordt het verbod van vrij verkeer vanaf het begin van dat verhoor immers zonder voorwerp.<br />

Bovendien zou de uitdrukkelijke keuze van de wetgever voor het begrip ‘verhoor’ en niet<br />

‘ondervraging’ 392 , volgens die interpretatie volstrekt overbodig worden.<br />

90. <strong>VAN</strong>AF HET BEVEL TOT AANHOUDING? – Opnieuw kan hierbij de vraag worden gesteld of<br />

de driedaagse termijn niet reeds begint te lopen vanaf het bevel tot aanhouding 393 . Uit de<br />

schaarse rechtspraak over het verbod van vrij verkeer, blijkt dat de driedaagse termijn in de<br />

praktijk inderdaad reeds wordt berekend vanaf het aanhoudingsbevel 394 of zelfs vanaf een<br />

388 Supra nr. 76.<br />

389 Wetsontwerp betreffende de voorlopige hechtenis, wetsvoorstel tot openbaarmaking van de zitting voor de<br />

raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling op verzoek van de verdachte, wetsvoorstel tot wijziging<br />

van de wet van 20 april 1874 op de voorlopige hechtenis, met betrekking tot het recht van inzage van het<br />

dossier van het onderzoek: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer LAUR<strong>EN</strong>T,<br />

Parl.St. Kamer 1989-90, nr. 47-1255/2, 41.<br />

390 H. BOSLY, D. <strong>VAN</strong>DERMEERSCH en M. BEERNAERT, Droit de la procédure pénale, Brugge, La Charte, 2008,<br />

1010.<br />

391 Supra nr. 75.<br />

392 Supra nr. 76.<br />

393 Supra nr. 75.<br />

394 Cass. 22 juli 1988, Arr.Cass. 1987-88, 1453, Bull. 1988, 1346, JLMB 1989, 682, noot A. JACOBS, Pas. 1988,<br />

I, 1346 en RDPC 1988, 1084, noot J.S.; KI Luik 11 mei 1983, JL 1983, 412, noot F. PIEDBŒUF.<br />

62


ONDERZOEK<br />

vroeger tijdstip 395 . In antwoord op een parlementaire vraag liet de minister van Justitie<br />

overigens duidelijk verstaan dat “[h]et wettelijk verbod van vrij verkeer […] slechts [is]<br />

toegelaten gedurende ten hoogste drie dagen, volgend op het verlenen van een bevel tot<br />

aanhouding” 396 .<br />

b. Eindpunt van de termijn<br />

91. ZOLANG DE NOODZAKELIJKHEID VOOR HET ONDERZOEK VOORTDUURT, MET E<strong>EN</strong> MAXIMUM<br />

<strong>VAN</strong> DRIE DAG<strong>EN</strong> – Dat het verbod van vrij verkeer ten hoogste drie dagen kan duren, betekent<br />

echter niet dat het, eens opgelegd, in elk geval drie dagen zal kunnen voortbestaan. Zodra zijn<br />

noodzakelijkheid voor het onderzoek wegvalt, moet het verbod immers onmiddellijk worden<br />

opgeheven, daar het vanaf dat moment elke legitieme grondslag mist. Bijgevolg dient de<br />

onderzoeksrechter niet alleen de noodzaak van het opleggen van het verbod, maar ook die van<br />

het voortduren ervan, blijvend te beoordelen. Anders dan bij een beperking van vrij<br />

verkeer 397 , is de onderzoeksrechter echter niet verplicht de duur van het verbod reeds ab initio<br />

te bepalen. Bij stilzwijgen van de onderzoeksrechter, wordt ervan uitgegaan dat het verbod<br />

werd bevolen gedurende de volledige termijn van drie dagen 398 .<br />

92. BEREK<strong>EN</strong>ING <strong>VAN</strong> DE DRIEDAAGSE TERMIJN – Ook omtrent het eindpunt van de driedaagse<br />

termijn bestaat enige onduidelijkheid, met name over de vraag hoe de termijn moet worden<br />

berekend. In ieder geval is de berekeningswijze van art. 48 Ger.W. niet van toepassing, “daar<br />

het niet gaat om een termijn om een proceshandeling te verrichten” 399 . Minder duidelijk is de<br />

vraag of de driedaagse termijn van dag tot dag dan wel van uur tot uur moet worden berekend.<br />

Een minderheidsstrekking houdt voor dat zulks van dag tot dag moet gebeuren 400 , in welk<br />

opzicht een verbod van vrij verkeer dat bijvoorbeeld bevolen werd op 1 maart 2011 om 15:00<br />

uur, pas zou eindigen op 4 maart 2011 om middernacht, vermits de dies a quo volgens die<br />

berekeningswijze niet zou moeten worden meegerekend. Ter ondersteuning van die stelling,<br />

verwijst TIMMERMANS naar art. 2260 BW “d’après lequel la prescription se compte par jours<br />

et non par heures” 401 . Zulks lijkt ons echter moeilijk verenigbaar met de uitdrukkelijke<br />

bepaling in art. 20 §2 WVH dat het verbod ten hoogste drie dagen kan duren “na het eerste<br />

395 KI Gent 5 maart 1990, TGR 1990, 66.<br />

396 Vr. en Antw. Kamer 1992-93, 14 december 1992, 2919 (Vr. nr. 174 L. STANDAERT); Vr. en Antw. Kamer<br />

1992-93, 30 september 1992, 2482 (Vr. nr. 174 L. STANDAERT).<br />

397 Infra nr. 145.<br />

398 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 133.<br />

399 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71.<br />

400 J. D’HA<strong>EN</strong><strong>EN</strong>S, Belgisch strafprocesrecht, Gent, Story-Scientia, 1985, 392; G. TIMMERMANS, Étude sur la<br />

détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 135-136; RPDB, v° Détention préventive, 715, nr. 246.<br />

401 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 136.<br />

63


ONDERZOEK<br />

verhoor”, hetgeen er o.i. op wijst dat de termijn reeds ingaat vanaf het ogenblik zelf dat het<br />

verhoor afgelopen is. Meer verdedigbaar lijkt ons dan ook de meerderheidsstrekking die de<br />

driedaagse termijn van uur tot uur rekent 402 . Ook de wetgever zelf blijkt overigens een<br />

dergelijke berekeningswijze toegenegen, gelet op zijn omschrijving van de duurtijd van het<br />

verbod als een van ‘72 uur’ en niet van ‘drie dagen’ 403 . Aldus vindt een verbod dat werd<br />

opgelegd op 1 maart 2011 om 15:00 uur, noodzakelijkerwijs reeds een einde op 4 maart 2011<br />

om 15:00 uur. Toch doet de onderzoeksrechter er, aldus BOUTMANS, “alleszins goed aan het<br />

einduur te vermelden, om interpretatieproblemen te vermijden” 404 .<br />

93. RECHTSVERGELIJKING – In rechtsvergelijkend perspectief is de maximale duur van het<br />

verbod van vrij verkeer in het Belgische recht opvallend kort. Zo kent het inhoudelijk zeer<br />

vergelijkbare Franse interdiction de communiquer een veel langere, tiendaagse termijn, die<br />

zelfs eenmaal kan worden verlengd 405 . In de Nederlandse en Engelse rechtsstelsels, die eerder<br />

beperkingsmaatregelen voorschrijven, maar zodoende ook een algeheel contactverbod<br />

toelaten 406 , is zelfs geen enkele maximumtermijn voorgeschreven en hangt de duur van het<br />

verbod eenvoudigweg af van zijn noodzakelijkheid voor het onderzoek. Ook het Nederlandse<br />

verbod van vrij verkeer ten aanzien van de raadsman, overeenkomstig art. 50 lid 2 Ndl.Sv.,<br />

kan overigens meerdere malen worden uitgevaardigd 407 .<br />

402 I. M<strong>EN</strong>NES, “Art. 20 WVH” in M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. <strong>VAN</strong> DER KEL<strong>EN</strong> en J. VERBIST (eds.),<br />

Strafprocesrecht in Wet en duiding, Brussel, Larcier, 2010, (552) 553; O. MICHIELS, D. CHICHOYAN en P.<br />

THEVISS<strong>EN</strong>, La détention préventive in Criminalis, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, 49; E. BOUTMANS,<br />

Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71; R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek<br />

strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 517; H. BOSLY, D. <strong>VAN</strong>DERMEERSCH en M. BEERNAERT, Droit de<br />

la procédure pénale, Brugge, La Charte, 2008, 1010; DECAIGNY, T., “Berekening van termijnen”, noot onder<br />

KI Antwerpen 3 januari 2008, T.Strafr. 2008, afl. 2, (131) 132; M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET,<br />

Manuel de procédure pénale, Luik, Ed. Collection Scientifique de la Faculté de Droit de Liège, 1989, 428;<br />

Novelles, Droit pénal, 454, nr. 144; Pand.b., v° Détention préventive, 755, nrs. 245-246.<br />

403 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 85.<br />

404 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71.<br />

405 Contra A. JACOBS, noot onder Cass. 22 juli 1988, JLMB 1989, (682) 702; contra M. FRANCHIMONT, A.<br />

JACOBS en A. MASSET, Manuel de procédure pénale, Luik, Ed. Collection Scientifique de la Faculté de Droit<br />

de Liège, 1989, 428.<br />

406 Supra nrs. 65-66.<br />

407 Kamerstukken I, 1920/21, 18, nr. 10a, 8-9; T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong><br />

(eds.), Handboek verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, (29) 58; G. MOLS, J. SERRAR<strong>EN</strong>S en T. SPRONK<strong>EN</strong>,<br />

“Een Europese schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde en raadsman” in G. MOLS (ed.), Schaduwen<br />

vooruit: rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend onderzoek in strafzaken, Arnhem, Gouda Quint,<br />

1992, (79) 84; contra C. VEREECKE, De positie van de advokaat in het vooronderzoek in België en<br />

Nederland, onuitg. licentiescriptie Rechten K.U.Leuven, 1984-85, 66.<br />

64


ONDERZOEK<br />

6. Rechtsmiddelen<br />

94. OVERZICHT – Hieronder worden achtereenvolgens de rechtsmiddelen besproken in<br />

hoofde van de verdachte zelf en die in hoofde van het Openbaar Ministerie.<br />

a. In hoofde van de verdachte<br />

95. THEORETISCHE MOGELIJKHEID <strong>VAN</strong> HOGER BEROEP? – Het overgrote merendeel van de<br />

rechtsleer blijkt van oordeel dat de verdachte – althans in theorie – over een<br />

beroepsmogelijkheid beschikt tegen de verbodsmaatregel bij de kamer van<br />

inbeschuldigingstelling 408 . Desondanks houden DECLERCQ en <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE vol, met<br />

verwijzing naar een tweetal cassatiearresten 409 , dat “het onderzoeksgerecht zich niet [heeft]<br />

uit te spreken [over dit verbod]” 410 . Die dissidente stelling lijkt ons echter te berusten op een<br />

onvolledige lezing van de aangehaalde cassatierechtspraak, waarin het Hof immers enkel<br />

oordeelde dat de kamer van inbeschuldigingstelling zich niet heeft uit te spreken over een<br />

door de onderzoeksrechter opgelegd verbod van vrij verkeer “waarop het hoger beroep van<br />

de verdachte geen betrekking had” 411 . Uit die laatste overweging kan o.i. a contrario worden<br />

afgeleid dat het Hof van Cassatie de verdachte in beginsel wel degelijk een<br />

beroepsmogelijkheid gunt, namelijk wanneer de verbodsmaatregel wel deel uitmaakt van zijn<br />

hoger beroep, een redenering die ook gevolgd lijkt te worden door een belangrijke strekking<br />

in de rechtsleer 412 . Toch is die beroepsmogelijkheid geenszins vanzelfsprekend, daar zij een<br />

408 I. M<strong>EN</strong>NES, “Art. 20 WVH” in M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. <strong>VAN</strong> DER KEL<strong>EN</strong> en J. VERBIST (eds.),<br />

Strafprocesrecht in Wet en duiding, Brussel, Larcier, 2010, (552) 553; R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek<br />

strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 517; M. BOCKSTAELE, G. BOURDOUX, S. CRIEL, E. DE FORMANOIR,<br />

T. DE MEESTER, S. DE MOOR, L. D<strong>EN</strong>YS, T. DESCHEPPER, C. DE VALK<strong>EN</strong>EER, G. <strong>VAN</strong>DER ZWALM<strong>EN</strong> en A.<br />

WINANTS, De voorlopige hechtenis in Reeks strafrecht & strafvordering, Diegem, Kluwer, 2000, 152; P.<br />

<strong>VAN</strong> LINTHOUT, De voorlopige hechtenis in AdvocatenPraktijk: strafrecht, Antwerpen, Kluwer, 1998, 34-35;<br />

M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, Manuel de procédure pénale, Luik, Ed. Collection Scientifique<br />

de la Faculté de Droit de Liège, 1989, 429; E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk,<br />

Antwerpen, Kluwer, 1985, 71; G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 138-<br />

139; F. HÉLIE, Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel,<br />

Bruylant, 1865, 443; Pand.b., v° Détention préventive, 756, nr. 244; Novelles, Droit pénal, 455, nr. 145;<br />

contra G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 210.<br />

409 Cass. 17 maart 1992, AR 6449, Arr.Cass. 1991-92, 698 en Pas. 1992, I, 653; Cass. 19 juni 1990, AR 4597,<br />

Arr.Cass. 1989-90, 1341, Bull. 1990, 1189 en Pas. 1990, I, 1189.<br />

410 R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, 475 en 555; R. DECLERCQ,<br />

Onderzoeksgerechten in APR, Deurne, Kluwer, 1993, 271; Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van<br />

vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006,<br />

75.<br />

411 Cass. 17 maart 1992, AR 6449, Arr.Cass. 1991-92, 698 en Pas. 1992, I, 653; Cass. 19 juni 1990, AR 4597,<br />

Arr.Cass. 1989-90, 1341, Bull. 1990, 1189 en Pas. 1990, I, 1189.<br />

412 I. M<strong>EN</strong>NES, “Art. 20 WVH” in M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. <strong>VAN</strong> DER KEL<strong>EN</strong> en J. VERBIST (eds.),<br />

Strafprocesrecht in Wet en duiding, Brussel, Larcier, 2010, (552) 553; R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek<br />

strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 517; M. BOCKSTAELE, G. BOURDOUX, S. CRIEL, E. DE FORMANOIR,<br />

T. DE MEESTER, S. DE MOOR, L. D<strong>EN</strong>YS, T. DESCHEPPER, C. DE VALK<strong>EN</strong>EER, G. <strong>VAN</strong>DER ZWALM<strong>EN</strong> en A.<br />

65


ONDERZOEK<br />

noodzakelijke afwijking inhoudt van het niet-contradictoir karakter van het onderzoek.<br />

Anders dan de negentiende-eeuwse rechtsleer 413 , neemt de huidige rechtsleer immers<br />

overwegend aan dat voor privépartijen – afgezien van het strafrechtelijk kort geding<br />

overeenkomstig art. 28sexies en art. 61quater-61quinquies Sv. – “geen hoger beroep mogelijk<br />

is tegen een beslissing van de onderzoeksrechter waarbij deze weigert in te gaan op de vraag<br />

om een bepaalde onderzoeksverrichting te stellen, of waarbij hij beslist over te gaan tot een<br />

bepaalde onderzoeksverrichting” 414 . Aangezien het verbod van vrij verkeer precies<br />

beschouwd moet worden als een dergelijke ‘onderzoeksverrichting’ 415 , lijkt het nietcontradictoir<br />

karakter van het onderzoek ons dan ook, ingevolge art. 2 Ger.W., de algemene<br />

beroepsmogelijkheid van art. 616 Ger.W. uit te sluiten, bij gebrek aan een uitdrukkelijke<br />

wettelijke bepaling in die zin 416 . Ter ondersteuning van die stelling, kan worden verwezen<br />

naar de discussie die destijds aanleiding gaf tot het invoeren van het strafrechtelijk kort<br />

geding door de wet van 12 maart 1998 417 . Reeds vóór die wetswijziging, nam bepaalde<br />

rechtsleer en rechtspraak namelijk aan dat tegen een beslagmaatregel getroffen tijdens het<br />

strafonderzoek, hoger beroep zou openstaan bij de kamer van inbeschuldigingstelling 418 ,<br />

hetgeen door VERSTRAET<strong>EN</strong> terecht verworpen wordt als “ten zeerste bekritiseerbaar in het<br />

licht van de aard van een beslissing tot weigering tot opheffing van een beslag en het beginsel<br />

van het niet-contradictoir karakter van het onderzoek” 419 . Eenzelfde redenering lijkt ons<br />

toepasbaar op het verbod van vrij verkeer: zoals een beslagmaatregel destijds niet vatbaar kon<br />

worden geacht voor hoger beroep door privépartijen, zo ook staat hun o.i. geen hoger beroep<br />

open tegen een verbod van vrij verkeer. Bovendien lijkt ook de wetgever zelf van oordeel te<br />

zijn geweest dat de onderzoeksrechter in laatste aanleg oordeelt, daar hij de vroegere<br />

procedure van art. 30 WVH 1852 tot opheffing van het verbod 420 , niet heeft hernomen in art. 3<br />

WINANTS, De voorlopige hechtenis in Reeks strafrecht & strafvordering, Diegem, Kluwer, 2000, 152; P.<br />

<strong>VAN</strong> LINTHOUT, De voorlopige hechtenis in AdvocatenPraktijk: strafrecht, Antwerpen, Kluwer, 1998, 35.<br />

413 P. MORLET, “Des recours contre les ordonnances du juge d’instruction”, RDPC 1988, (135) 137; G.<br />

TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 138; Pand.b., v° Détention préventive,<br />

756, nr. 244; Novelles, Droit pénal, 455, nr. 145; RPDB, v° Détention préventive, 716, nr. 125.<br />

414 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 402; R. DECLERCQ, Beginselen van<br />

strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, 285.<br />

415 Supra nr. 26.<br />

416 Contra G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 138-139.<br />

417 Wet 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en<br />

het gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998, 10027.<br />

418 KI Brussel 28 november 1951, Pas. 1952, II, 9; KI Brussel 15 mei 1950, aangehaald door P. MORLET, “Des<br />

recours contre les ordonnances du juge d’instruction”, RDPC 1988, (135) 163.<br />

419 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 402; J. DE CODT, “L’autonomie du<br />

droit pénal et la juridiction des référés”, RDPC 1991, (225) 233.<br />

420 Supra nr. 16.<br />

66


ONDERZOEK<br />

lid 2 WVH 1874 , noch in art. 20 §2 WVH. De hierboven aangehaalde cassatierechtspraak 421 , die<br />

een dergelijke beroepsmogelijkheid alsnog lijkt te aanvaarden, is o.i. dan ook voor scherpe<br />

kritiek vatbaar. Zulks neemt evenwel niet weg dat zij intussen deel uitmaakt van de Belgische<br />

rechtsorde, in welk opzicht verschillende kamers van inbeschuldigingstelling het hoger beroep<br />

van de verdachte tegen een verbod van vrij verkeer, terecht ontvankelijk verklaarden 422 .<br />

96. PRAKTISCH SLAG<strong>EN</strong> <strong>VAN</strong> HOGER BEROEP? – Nu de maximale duur van het verbod van vrij<br />

verkeer werd teruggebracht tot drie dagen, is de discussie over een beroepsmogelijkheid in<br />

hoofde van de verdachte, echter grotendeels een academische geworden. Gelet op de<br />

afwezigheid van schorsende werking, zal het hoger beroep immers, aldus VERSTRAET<strong>EN</strong>,<br />

“praktisch geen nut hebben” 423 , daar het veelal zonder voorwerp zal worden en<br />

onontvankelijk zal worden verklaard wegens gebrek aan belang 424 . Daarmee wordt evenwel<br />

tegelijkertijd duidelijk dat de verdachte wel degelijk over een effectief hoger beroep beschikt<br />

wanneer het verbod hem gedurende een onwettig lange periode zou worden opgelegd. Duurt<br />

het verbod van vrij verkeer nog voort op het ogenblik dat de kamer van<br />

inbeschuldigingstelling zijn oordeel velt, dan zal de maatregel immers alsnog kunnen worden<br />

opgeheven. In die zin kan worden verwezen naar het hierboven reeds aangehaalde arrest van<br />

de kamer van inbeschuldigingstelling te Luik, dat besloot tot de nietigverklaring van een<br />

verbod van vrij verkeer dat een vorig verbod hernieuwde 425 .<br />

97. THEORETISCHE MOGELIJKHEID <strong>VAN</strong> CASSATIEVOORZI<strong>EN</strong>ING? – Een gelijkaardige<br />

redenering kan worden gevolgd aangaande de voorziening in cassatie, namelijk dat in theorie<br />

cassatieberoep openstaat tegen een voor de verdachte ongunstig arrest 426 , maar dat het veelal<br />

onontvankelijk zal worden verklaard wegens gebrek aan belang, daar het driedaagse verbod al<br />

lang opgehouden zal zijn uitwerking te hebben. Gelet op art. 416 Sv., lijkt ons overigens<br />

enkel uitgesteld cassatieberoep mogelijk.<br />

421 Cass. 17 maart 1992, AR 6449, Arr.Cass. 1991-92, 698 en Pas. 1992, I, 653; Cass. 19 juni 1990, AR 4597,<br />

Arr.Cass. 1989-90, 1341, Bull. 1990, 1189 en Pas. 1990, I, 1189.<br />

422 KI Gent 5 maart 1990, TGR 1990, 66; KI Luik 11 mei 1983, JL 1983, 412, noot F. PIEDBŒUF.<br />

423 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 517; I. M<strong>EN</strong>NES, “Art. 20 WVH” in<br />

M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. <strong>VAN</strong> DER KEL<strong>EN</strong> en J. VERBIST (eds.), Strafprocesrecht in Wet en duiding,<br />

Brussel, Larcier, 2010, (552) 553; P. <strong>VAN</strong> LINTHOUT, De voorlopige hechtenis in AdvocatenPraktijk:<br />

strafrecht, Antwerpen, Kluwer, 1998, 35.<br />

424 M. BOCKSTAELE, G. BOURDOUX, S. CRIEL, E. DE FORMANOIR, T. DE MEESTER, S. DE MOOR, L. D<strong>EN</strong>YS, T.<br />

DESCHEPPER, C. DE VALK<strong>EN</strong>EER, G. <strong>VAN</strong>DER ZWALM<strong>EN</strong> en A. WINANTS, De voorlopige hechtenis in Reeks<br />

strafrecht & strafvordering, Diegem, Kluwer, 2000, 152.<br />

425 KI Luik 11 mei 1983, JL 1983, 412, noot F. PIEDBŒUF; supra nr. 78.<br />

426 Contra Cass. crim. 10 décembre 1847, Journ.Pal. 1848, 471, aangehaald door G. TIMMERMANS, Étude sur la<br />

détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 140.<br />

67


ONDERZOEK<br />

98. REMEDIËRING DOOR DE ONDERZOEKSGERECHT<strong>EN</strong>? – Onder het vroegere regime van art. 3<br />

lid 2 WVH 1874 werd in de rechtsleer wel eens verdedigd dat de onderzoeksgerechten de<br />

verdere aanhouding van de verdachte zouden kunnen weigeren “wanneer het verbod van vrij<br />

verkeer onwettig was […] en voor zover daardoor de rechten van de verdediging zijn<br />

geschonden” 427 . Nu het verbod echter volledig werd opgeheven ten aanzien van de raadsman,<br />

“zal het […] bijzonder moeilijk worden te bewijzen dat de rechten van verdediging<br />

geschonden zijn” 428 . Bovendien werd reeds onder het oude regime van art. 3 lid 2 WVH 1874<br />

geoordeeld dat de verdachte weliswaar “in de onmogelijkheid werd gesteld contact te hebben<br />

met zijn raadsman, vooraleer over de bevestiging van het bevel tot aanhouding was beslist”<br />

en dat “zulks een schending uitmaakt van [zijn] rechten van de verdediging”, maar dat er<br />

niettemin “[voldoende] gronden bestaan om het bevel tot aanhouding te bevestigen” 429 .<br />

Daarmee wordt evenwel wederom duidelijk dat de verdachte wel beschikt over een effectief<br />

‘rechtsmiddel’ tegen een verbod opgelegd ten aanzien van zijn raadsman, in welk geval de<br />

onderzoeksgerechten – zeker in het licht van de vigerende Salduz-rechtspraak 430 – een<br />

schending zullen kunnen vaststellen van zijn recht van verdediging.<br />

99. BURGERRECHTELIJK KORT GEDING? – Gelet op het gebrek aan een effectieve<br />

beroepsmogelijkheid 431 , kan de vraag worden gesteld of de verdachte op basis van art. 584<br />

Ger.W. geen burgerrechtelijk kort geding zou kunnen inspannen tegen het voortduren van een<br />

verbod van vrij verkeer, in welk geval de procedure immers veel sneller zou verlopen. Meer<br />

nog dan een klassiek hoger beroep 432 , moet een dergelijk kort geding o.i. echter worden<br />

afgewezen in het licht van het niet-contradictoir karakter van het onderzoek. Opnieuw kan<br />

hier de parallel worden getrokken met de discussie die noopte tot de invoering van het<br />

strafrechtelijk kort geding in 1998 433 . Vóór 1998 hadden bepaalde voorzitters zich namelijk<br />

bevoegd verklaard om in kort geding te oordelen over een beslagmaatregel getroffen tijdens<br />

het strafrechtelijk onderzoek 434 . Die opvatting werd door het Hof van Cassatie 435 evenwel<br />

terecht afgewezen “op grond van art. 2 Ger.W. in combinatie het beginsel van het niet-<br />

427 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 72.<br />

428 M. BOCKSTAELE, G. BOURDOUX, S. CRIEL, E. DE FORMANOIR, T. DE MEESTER, S. DE MOOR, L. D<strong>EN</strong>YS, T.<br />

DESCHEPPER, C. DE VALK<strong>EN</strong>EER, G. <strong>VAN</strong>DER ZWALM<strong>EN</strong> en A. WINANTS, De voorlopige hechtenis in Reeks<br />

strafrecht & strafvordering, Diegem, Kluwer, 2000, 152.<br />

429 KI Gent 5 maart 1990, TGR 1990, (66) 67.<br />

430 Supra nrs. 36-39.<br />

431 Supra nrs. 95-98.<br />

432 Supra nr. 95.<br />

433 Supra nr. 95.<br />

434 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 402.<br />

435 Cass. 27 juni 1986, RW 1986-87, 1682 en Arr.Cass. 1985-86, 1477.<br />

68


ONDERZOEK<br />

contradictoir karakter van het onderzoek” 436 , een redenering die ons ook toepasbaar lijkt op<br />

het verbod van vrij verkeer. Bovendien bevindt de rechter in kort geding zich op hetzelfde<br />

rechtsprekend niveau als de onderzoeksrechter, zodat kan hij o.i., evenmin als de<br />

raadkamer 437 , afbreuk kan doen aan het gezag van gewijsde van een beslissing van de<br />

onderzoeksrechter, die immers niet alleen het verbod oplegt, maar ook de noodzaak van het<br />

voortduren ervan, blijvend beoordeelt 438 . Terecht stelt de Belgische rechtspraak in kort geding<br />

zich dan ook behoorlijk terughoudend op tegenover isolatiemaatregelen die door verdachten<br />

worden aangevochten 439 . Zo verklaarde de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te<br />

Brussel zich in de zaak Paternostre onbevoegd om de isolatiemaatregel in casu te beoordelen,<br />

overwegende dat “nous ne pouvons que souligner que certaines de ces mesures ont été<br />

ordonnées par le juge d’instruction” 440 . Bijgevolg komen enkel feitelijke belemmeringen van<br />

het vrij verkeer of isolatiemaatregelen die door de administratie, bijvoorbeeld om<br />

veiligheidsredenen, werden opgelegd, in aanmerking voor een burgerrechtelijk kort geding.<br />

100. NAAR E<strong>EN</strong> UITBREIDING <strong>VAN</strong> HET STRAFRECHTELIJK KORT GEDING? – Uit het voorgaande<br />

kan worden besloten dat de verdachte enkel op een effectief rechtsmiddel kan hopen in geval<br />

het verbod hem gedurende een onwettig lange periode zou worden opgelegd 441 of wanneer het<br />

verbod zijn recht van verdediging zou schenden doordat het ook zijn raadsman zou treffen 442 .<br />

De noodzakelijkheid voor het onderzoek blijkt echter uitsluitend te worden beoordeeld door<br />

de onderzoeksrechter zelf. Samen met het bevel tot aanhouding, toont het verbod van vrij<br />

verkeer dan ook een niet te onderschatten machtsconcentratie aan in hoofde van de<br />

onderzoeksrechter, waarbij uiteraard bijzonder kritische vragen kunnen worden gesteld.<br />

Minstens zou o.i. een contradictoir debat voorzien mogen worden voor de onderzoeksrechter<br />

zelf waarin de verdachte de mogelijkheid zou genieten zijn argumenten contra het verbod<br />

uiteen te zetten. Men zou echter nog een stap verder kunnen gaan door de verdachte daarnaast<br />

ook een effectieve beroepsmogelijkheid te gunnen, bijvoorbeeld via een kortgedingprocedure<br />

voor de voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling. Aangezien de dubbele aanleg<br />

noch een algemeen rechtsbeginsel is, noch een mensenrecht van de verdachte 443 , bestaat er<br />

436 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 402.<br />

437 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 139; F. HÉLIE, Traité de l’instruction<br />

criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant, 1865, 443; infra nr. 150.<br />

438 Supra nr. 91.<br />

439 KG Brussel 10 januari 1991, Journ.Proc. 1991, 27; KG Brussel 14 mei 1986, JT 1987, 724; G. SMAERS,<br />

Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 207-208.<br />

440 KG Brussel 14 mei 1986, JT 1987, (724) 725.<br />

441 Supra nr. 96.<br />

442 Supra nr. 98.<br />

443 R. DECLERCQ, “Voorlopige hechtenis en rechtsmiddelen”, RW 1991-92, afl. 4, (105) 105.<br />

69


ONDERZOEK<br />

weliswaar geen juridische verplichting tot een dergelijke uitbreiding van het strafrechtelijk<br />

kort geding, maar het lijkt ons niettemin zeer verdedigbaar teneinde machtsconcentraties te<br />

vermijden.<br />

101. HET FRANSE GEBREK AAN E<strong>EN</strong> HOGER BEROEP – In vergelijking met het Franse recht is<br />

de Belgische regeling ook op het vlak van de rechtsmiddelen eerder ‘verdachtevriendelijk’ te<br />

noemen. Het gebrek aan een effectief rechtsmiddel in het Belgische recht is immers<br />

uitsluitend te wijten aan de korte duur van het verbod. Zulks is hoegenaamd niet in het geval<br />

bij het Franse interdiction de communiquer, waartegen immers geen enkel rechtsmiddel<br />

openstaat 444 , ondanks het feit dat het gedurende een veel langere periode kan worden<br />

opgelegd 445 . In samenhang met het gebrek aan een motiveringsverplichting in hoofde van de<br />

onderzoeksrechter, kan de vraag worden gesteld of die regeling wel voldoende waarborgen<br />

biedt in het licht van het recht van verdediging. De Franse rechtsleer lijkt zich echter<br />

vooralsnog niet overdreven kritisch op te stellen 446 .<br />

102. HET NEDERLANDSE ‘KORT GEDING’ – Het Nederlandse recht daarentegen, biedt de<br />

verdachte o.i. wel een ware kortgedingprocedure. Zo kan het verbod van vrij verkeer ten<br />

aanzien van de raadsman weliswaar ook door de officier van justitie worden opgelegd, maar is<br />

het, ingevolge art. 50 lid 3 Ndl.Sv., uiteindelijk altijd de rechtbank die “zoo spoedig mogelijk<br />

[beslist] na den raadsman te hebben gehoord, althans schriftelijk opgeroepen”. Uit de<br />

vermelding dat de rechtbank “bij hare beslissing het bevel [kan] opheffen, wijzigen of<br />

aanvullen”, kan worden afgeleid dat die procedure geen schorsende werking geniet 447 . Ook<br />

tegen een weigering van het vrij verkeer met andere personen, staat een effectief rechtsmiddel<br />

open, namelijk via een bezwaarschrift bij de rechtbank of het rechterlijk college dat oordeelt<br />

omtrent de voortzetting van de voorlopige hechtenis, overeenkomstig art. 62a lid 4 Ndl.Sv.,<br />

een recht waarop de verdachte overigens, ingevolge art. 62 lid 5 Ndl.Sv., uitdrukkelijk moet<br />

worden gewezen. Het bijzondere aan die procedure is dat zij in beginsel wel schorsende<br />

werking geniet, zodat een Nederlandse verdachte wel over een effectief rechtsmiddel<br />

444 P. CHAMBON en C. GUÉRY, Droit et pratique de l’instruction préparatoire: juge d’instruction – chambre de<br />

l’instruction, Parijs, Dalloz, 2007, 318; P. CHAMBON, Le juge d’instruction: théorie et pratique de la<br />

procédure, Parijs, Dalloz, 1997, 171.<br />

445 Supra nr. 93.<br />

446 F. DESPORTES en L. LAZERGES-COUSQUER, Traité de procédure pénale, Parijs, Economica, 2009, 1637-<br />

1638; P. CHAMBON en C. GUÉRY, Droit et pratique de l’instruction préparatoire: juge d’instruction –<br />

chambre de l’instruction, Parijs, Dalloz, 2007, 318; J. BUISSON en S. GUINCHARD, Procédure pénale, Parijs,<br />

Litec, 2005, 794-795; P. CONTE en P. MAISTRE DU CHAMBON, Procédure pénale, Parijs, Colin, 2001, 254; P.<br />

CHAMBON, Le juge d’instruction: théorie et pratique de la procédure, Parijs, Dalloz, 1997, 171.<br />

447 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 57.<br />

70


ONDERZOEK<br />

beschikt. Slechts indien, aldus art. 62a lid 4 Ndl.Sv., “degene die het bevel heeft gegeven een<br />

onverwijlde uitvoering in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk acht”, wordt de<br />

schorsende werking opgeheven. Een dergelijk systeem lijkt ons zeker voor navolging vatbaar,<br />

afgezien evenwel van de schorsende werking ervan. Het lijkt ons immers zeer<br />

onwaarschijnlijk dat de bevoegde autoriteit die reeds besloten heeft tot een maatregel die hij<br />

‘volstrekt noodzakelijk’ acht in het belang van het onderzoek, de onmiddellijke uitvoering<br />

ervan niet als volstrekt noodzakelijk zou beschouwen.<br />

b. In hoofde van het Openbaar Ministerie<br />

103. THEORETISCHE MOGELIJKHEID <strong>VAN</strong> HOGER BEROEP – In de rechtsleer wordt overwegend<br />

aangenomen dat het Openbaar Ministerie tegen een weigering door de onderzoeksrechter het<br />

vrij verkeer te verbieden, in theorie hoger beroep zou kunnen instellen bij de kamer van<br />

inbeschuldigingstelling wegens ‘strijdig bevel’ 448 . Gelet op het algemeen vorderingsrecht van<br />

het Openbaar Ministerie 449 , lijkt die stelling ons inderdaad de juiste.<br />

104. PRAKTISCH SLAG<strong>EN</strong> <strong>VAN</strong> HOGER BEROEP? – Aangezien de procureur des Konings – in<br />

tegenstelling tot de Nederlandse officier van justitie 450 – niet de mogelijkheid geniet het<br />

verbod van vrij verkeer zelf op te leggen, is ook de slaagkans van zijn hoger beroep echter<br />

miniem, daar “de [kamer van inbeschuldigingstelling] het verbod niet zou kunnen opleggen,<br />

wat immers slechts onmiddellijk na het eerste verhoor kan” 451 .<br />

7. Sanctionering van overtreding van de maatregel<br />

105. VERDACHTE <strong>EN</strong> ‘MEDEPLICHTIGE’ GEDETINEERD<strong>EN</strong>: TUCHTSANCTIE MOGELIJK OP GROND<br />

<strong>VAN</strong> ART. 130, 5° WIRP – Het behoeft geen betoog dat de correcte uitvoering van het verbod<br />

van vrij verkeer in de eerste plaats behoort tot de verantwoordelijkheid van het<br />

gevangenispersoneel zelf. Het is dan ook zeer de vraag of de verdachte wel enige sanctie kan<br />

worden opgelegd wanneer hij zelf het verbod overtreedt. Zulks lijkt ons evenwel alsnog het<br />

geval, gelet op het – weliswaar nog niet in werking getreden – art. 130, 5° WIRP dat als<br />

tuchtrechtelijke inbreuk van de tweede categorie beschouwt “het op onregelmatige wijze<br />

communiceren met een medegedetineerde of een persoon vreemd aan de gevangenis”. Aldus<br />

448 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71; G. TIMMERMANS,<br />

Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 139; Novelles, Droit pénal, 454, nr. 140; RPDB, v°<br />

Détention préventive, 715, nr. 119.<br />

449 Supra nr. 85.<br />

450 Supra nrs. 84 en 102.<br />

451 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71; RPDB, v° Détention<br />

préventive, 715, nr. 119; Novelles, Droit pénal, 454, nr. 140; supra nr. 77.<br />

71


ONDERZOEK<br />

riskeert de verdachte die een verbod van vrij verkeer overtreedt, o.i. een van de tuchtsancties<br />

omschreven in art. 132 e.v. WIRP 452 . Ingevolge art. 131 §2 WIRP wordt een eventuele<br />

‘medeplichtige’ gedetineerde bovendien gestraft als ware hij de hoofddader.<br />

106. RAADSMAN: TUCHTSANCTIE MOGELIJK OP GROND <strong>VAN</strong> ZIJN DEONTOLOGIE – Ook de<br />

raadsman van de verdachte riskeert o.i. een tuchtsanctie, zij het uiteraard op grond van zijn<br />

deontologische verplichtingen 453 . Aldus is het, volgens STEV<strong>EN</strong>S, de raadsman bijvoorbeeld<br />

deontologisch verboden “een gedetineerde foto’s van zijn burgerlijk huwelijk, of private<br />

papieren over te maken, en evenmin lectuur die […] de gevangene ontzegd is” 454 . In die zin<br />

schrijft ook ARNOU dat de advocaat geen misbruik mag maken van zijn vrij verkeer met de<br />

verdachte “om op te gaan treden als een ongecontroleerde verbindingsman tussen de<br />

gedetineerde en derden” 455 . Dergelijke inbreuken worden overigens beschouwd als zware<br />

deontologische fouten, daar zij het noodzakelijk vertrouwen van de administratie van justitie<br />

in de advocatuur beschamen 456 .<br />

107. STRAFRECHTELIJKE VERVOLGING MOGELIJK OVERE<strong>EN</strong>KOMSTIG HET GEM<strong>EN</strong>E RECHT – Ten<br />

slotte riskeert uiteraard eenieder een strafrechtelijke vervolging overeenkomstig het gemene<br />

recht wanneer hij, ingevolge de communicatie met de verdachte, bepaalde misdrijven pleegt<br />

of daaraan deelneemt. Aldus kan de raadsman bijvoorbeeld ook strafrechtelijk gesanctioneerd<br />

worden “wanneer een gedetineerde vanuit de gevangenis misdrijven laat uitvoeren en zijn<br />

advocaat daarbij optreedt als noodzakelijke of nuttige verbindingsman tussen de gedetineerde<br />

en zijn handlangers buiten de gevangenis” 457 .<br />

B. <strong>BEPERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong><br />

108. OVERZICHT – Sedert de gedeeltelijke inwerkingtreding van art. 179 WIRP op 15 januari<br />

2007 458 , is art. 20 WVH aangevuld met een viertal paragrafen die de beperking van vrij<br />

verkeer uitdrukkelijk regelen 459 . Hieronder wordt deze betrekkelijk jonge<br />

onderzoeksmaatregel volgens hetzelfde stramien bestudeerd, waarbij desgevallend zal worden<br />

terugverwezen naar hetgeen hierboven reeds werd uiteengezet.<br />

452 Supra nr. 40.<br />

453 Contra T. PRAKK<strong>EN</strong>, “De Nederlandse raadsman in België” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.),<br />

Handboek verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, (1157) 1168.<br />

454 J. STEV<strong>EN</strong>S, Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Kluwer, 1997, 475-476.<br />

455 P. ARNOU, “Raadsman en mededader”, RW 1988-89, afl. 29, (969) 976.<br />

456 J. STEV<strong>EN</strong>S, Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Kluwer, 1997, 476.<br />

457 P. ARNOU, “Raadsman en mededader”, RW 1988-89, afl. 29, (969) 976.<br />

458 Art. 2 KB 28 december 2006 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS<br />

4 januari 2007, 166, err. BS 23 maart 2007, 16322.<br />

459 Supra nrs. 21-22.<br />

72


ONDERZOEK<br />

1. Inhoud van de maatregel<br />

109. VIER MAATREGEL<strong>EN</strong> TOT <strong>BEPERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> – Krachtens art. 20 §3 WVH<br />

beschikt de onderzoeksrechter over een viertal maatregelen tot beperking van vrij verkeer 460 .<br />

Zo kan hij ten aanzien van medegedetineerden “bevelen om een verdachte gescheiden te<br />

houden van andere verdachten”. Ten aanzien van personen extra muros, behalve de raadsman<br />

van de verdachte, kan hij bovendien verbieden dat de verdachte bezoek ontvangt van,<br />

briefwisseling voert met of telefonische contacten heeft met “individueel in het bevel<br />

vermelde personen”.<br />

110. INPERKING <strong>VAN</strong> DE <strong>BEPERKING</strong>SMOGELIJKHED<strong>EN</strong> – Die aanvulling op het verbod van vrij<br />

verkeer in art. 20 §2 WVH door art. 179 WIRP, lijkt op het eerste gezicht een uitbreiding van<br />

de mogelijkheden tot beperking van vrij verkeer, in welk opzicht “[l]a loi du 12 janvier 2005<br />

[…] va plus loin en cette matière” 461 . Zoals hierboven reeds verdedigd 462 , gaat die uitleg o.i.<br />

echter voorbij aan het gegeven dat de onderzoeksrechter vroeger reeds, op grond van het oude<br />

art. 613 lid 2 Sv., over verregaande beperkingsmogelijkheden beschikte en dat het de<br />

rechtspraktijk was die een beperking van vrij verkeer in het belang van het onderzoek,<br />

herkwalificeerde naar een volledig verbod van vrij verkeer 463 . Anderzijds stond geen enkele<br />

wettelijke bepaling een voor de verdachte minder gunstige interpretatie van art. 613 lid 2 Sv.<br />

in de weg. Om die redenen werd art. 613 lid 2 Sv. door professor DUPONT beschouwd als<br />

“een permanente bron van mogelijke conflicten […] strijdig met het legaliteitsbeginsel” 464 .<br />

Precies met als oogmerk de rechtspositie van gedetineerden te verstevigen, besloten de<br />

opstellers van de WIRP dan ook tot “modulering van het regime van verdachten in functie<br />

van de noodwendigheden van het onderzoek” en zulks “[o]m te verhinderen dat op grond van<br />

een niet te verantwoorden, al te extensieve interpretatie van [art. 613 lid 2 Sv.], de rechten<br />

die in de Basiswet aan verdachten wordt (sic) verleend op het vlak van de deelname aan<br />

gemeenschappelijke activiteiten, bezoek, briefwisseling en gebruik van de telefoon, zouden<br />

worden uitgehold” 465 . De invoeging van art. 20 §3-6 WVH moet dan ook in samenhang<br />

worden beschouwd met de wijziging van art. 613 lid 2 Sv., zodat zij o.i. neerkomt op een<br />

460 Infra nrs. 126-132.<br />

461 H. BOSLY, D. <strong>VAN</strong>DERMEERSCH en M. BEERNAERT, Droit de la procédure pénale, Brugge, La Charte, 2008,<br />

1010.<br />

462 Supra nrs. 21-22.<br />

463 Cass. 19 juli 1897, Pas. 1897, I, 261; RPDB, v° Détention préventive, 715-716, nr. 124.<br />

464 Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden: verslag namens de commissie<br />

voor de justitie uitgebracht door de heer André PERPÈTE, Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 51-0231/015, 51.<br />

465 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 141.<br />

73


ONDERZOEK<br />

inperking van de bevoegdheden van de onderzoeksrechter, eerder dan op een uitbreiding<br />

ervan.<br />

2. Personele draagwijdte van de maatregel<br />

111. OVERZICHT – Wat betreft de personele draagwijdte van de maatregel, moet wederom<br />

een belangrijk onderscheid worden gemaakt tussen de raadsman van de verdachte en andere<br />

personen.<br />

a. Raadsman<br />

112. RELE<strong>VAN</strong>TIE <strong>VAN</strong> DE STRAATSBURGSE RECHTSPRAAK VOOR EV<strong>EN</strong>TUELE TOEKOMSTIGE<br />

WETSWIJZIGING<strong>EN</strong> – Evenmin als het verbod van vrij verkeer 466 , kan een beperking van vrij<br />

verkeer worden opgelegd ten aanzien van de raadsman van de verdachte. Ook op dit vlak<br />

voldoet de Belgische regeling derhalve duidelijk aan de minimumeisen van het EVRM,<br />

hetgeen evenwel niet de relevantie wegneemt van de Straatsburgse rechtspraak voor eventuele<br />

toekomstige wetswijzigingen.<br />

i. Mensenrechtelijk minimumkader<br />

113. VEROUDERDE ECRM-RECHTSPRAAK – Uit haar hierboven reeds aangehaalde<br />

rechtspraak 467 , blijkt dat de vroegere ECRM zich inzake isolatiemaatregelen behoorlijk<br />

terughoudend opstelde. Bij wijze van voorbeeld kan worden verwezen naar de zeer<br />

verregaande communicatiebeperkingen in de zaken Bonzi t. Zwitserland en Kröcher & Möller<br />

t. Zwitserland, die alle door de ECRM werden aanvaard, omdat de verdachten de<br />

mogelijkheid hadden te allen tijde met hun advocaten schriftelijk te corresponderen 468 . Aldus<br />

achtte de ECRM “beperkingen in het contact met de advocaat gedurende een tijdelijke<br />

isolatie van de verdachte […] niet strijdig […] met art. 6 EVRM […] mits er maar enige vorm<br />

van contact mogelijk is, hetzij schriftelijk hetzij mondeling” 469 . Nagenoeg de enige<br />

uitzondering op die restrictieve rechtspraak vormde de zaak Can t. Oostenrijk over een<br />

verdachte die zijn raadsman, gedurende de eerste drie maanden van zijn voorlopige hechtenis,<br />

466 Supra nr. 40 et seq.<br />

467 Supra nr. 35.<br />

468 ECRM 10 november 1983, Kröcher & Möller/Zwitserland, DR, afl. 26, 53-54; ECRM 12 juli 1978,<br />

Bonzi/Zwitserland, DR, afl. 12, (185) 190.<br />

469 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 74.<br />

74


ONDERZOEK<br />

enkel onder toezicht had kunnen spreken 470 , hetgeen door de ECRM als ‘zonder meer<br />

excessief’ werd beschouwd 471 . Ten gevolge van een minnelijke schikking heeft het EHRM<br />

zich in die zaak echter niet meer kunnen uitspreken 472 . In meer recente rechtspraak lijkt het<br />

EHRM zich ten opzichte van verregaande beperkingen van vrij verkeer tussen de verdachte en<br />

zijn raadsman, echter enigszins strenger op te stellen dan de vroegere ECRM.<br />

114. RECHT OP ‘<strong>VRIJ</strong>’ BEZOEK (ART. 6 EVRM) – Wat betreft het recht van de verdachte op<br />

bezoek van zijn raadsman, kan in de eerste plaats worden verwezen naar de zaak Öcalan t.<br />

Turkije, waarin de raadsman slechts tweemaal per week een bezoek van één uur werd<br />

toegestaan, hetgeen door het EHRM werd aangestipt als “one of the factors that made the<br />

preparation of his defence difficult” 473 . Aldus blijkt het EHRM van oordeel dat het in het licht<br />

van art. 6.3.b EVRM “een verplichting van een lidstaat is om voldoende bezoekfaciliteiten<br />

mogelijk te maken” 474 . Een beperking van vrij verkeer lijkt ons ten aanzien van de raadsman<br />

derhalve – zelfs al zou de verdachte het recht op schriftelijke communicatie met zijn<br />

raadsman volledig behouden 475 – bezwaarlijk nog te kunnen bestaan in een langdurig<br />

bezoekverbod, tenzij gedurende die periode, zoals in het Nederlandse recht, een<br />

plaatsvervangend raadsman zou optreden 476 . Daarnaast stelt het EHRM ook eisen met<br />

betrekking tot de wijze waarop het advocatenbezoek moet kunnen verlopen. Anders dan het<br />

Amerikaans mensenrechtenverdrag 477 , waarborgt het EVRM weliswaar niet uitdrukkelijk het<br />

recht op ‘ongehinderd’ advocatenbezoek 478 , maar, zoals hierboven reeds vermeld 479 , werd een<br />

dergelijk recht wel reeds door de ECRM afgeleid uit art. 6 EVRM 480 . In zijn arrest Campbell<br />

& Fell t. Verenigd Koninkrijk erkende ten slotte ook het EHRM op grond van art. 6.1 EVRM<br />

470 M. MELCHIOR, “Le procès équitable dans la jurisprudence de la Cour et de la Commission européennes des<br />

droits de l’homme” in Les droits de la défense en matière pénale, Luik, Jeune barreau, 1985, (239) 260.<br />

471 ECRM 12 juli 1984, Can/Oostenrijk, Publ.Eur.Court H.R., A, nr. 96, §55; G. MOLS, J. SERRAR<strong>EN</strong>S en T.<br />

SPRONK<strong>EN</strong>, “Een Europese schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde en raadsman” in G. MOLS (ed.),<br />

Schaduwen vooruit: rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend onderzoek in strafzaken, Arnhem,<br />

Gouda Quint, 1992, (79) 118.<br />

472 EHRM 30 september 1985, Can/Oostenrijk, http://www.echr.coe.int, §14-18.<br />

473 EHRM 12 maart 2003, Öcalan/Turkije, http://www.echr.coe.int, §137.<br />

474 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 81.<br />

475 Supra nr. 113.<br />

476 Supra nrs. 44-46.<br />

477 Art. 8.2.d American Convention on Human Rights, ondertekend te San José op 22 november 1969,<br />

http://www.cidh.org/Basicos/English/Basic3.American%20Convention.htm; T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in<br />

T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, (29) 69.<br />

478 EHRM 28 november 1991, S./Zwitserland, http://www.echr.coe.int, §48.<br />

479 Supra nr. 34.<br />

480 ECRM 10 november 1983, Kröcher & Möller/Zwitserland, DR, afl. 26, (24) 52-53; ECRM 12 juli 1979,<br />

Schertenleib/Zwitserland, DR, afl. 17, (180) 226; ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl. 12, (185)<br />

190.<br />

75


ONDERZOEK<br />

het recht van de verdachte op vertrouwelijke contacten met zijn raadsman 481 , hetgeen<br />

impliceert dat het advocatenbezoek “out of the hearing of a prison officer” 482 moet kunnen<br />

plaatsvinden. In de zaak S. t. Zwitserland koppelde het Hof die regel zelfs aan art. 6.3.c<br />

EVRM, overwegende dat “[i]f a lawyer were unable to confer with his client and receive<br />

confidential instructions from him without such surveillance, his assistance would lose much<br />

of its usefulness” en zulks met verwijzing naar de European Prison Rules van 1973 483 ,<br />

hetgeen nadien bevestiging verkreeg 484 . Een eventueel toezicht op het advocatenbezoek mag<br />

derhalve in beginsel enkel een visueel, maar geen auditief karakter hebben 485 . Het arrest<br />

Castravet t. Moldavië benadrukte bovendien dat zelfs al een vermoeden van afluistering<br />

volstaat voor een schending 486 . Toch verleent het Hof aan dit recht op ongecontroleerd bezoek<br />

geen absoluut karakter, daar het in de zaak S. t. Zwitserland uitdrukkelijk toegeeft dat “[t]he<br />

risk of ‘collusion’ relied on by the Government does, however, merit consideration” 487 . Dat<br />

‘collusiegevaar’ bleek in casu te bestaan in het feit dat de advocaten van verschillende<br />

verdachten in de zaak hadden verklaard hun verdedigingsstrategie op elkaar af te stemmen,<br />

waarover het Hof evenwel oordeelde dat zulks op zichzelf niet ongebruikelijk, laat staan<br />

ontoelaatbaar is 488 . Daarnaast wees het Hof onder meer op het feit dat noch de deontologie<br />

van de advocaten, noch hun concrete gedrag misbruiken lieten uitschijnen 489 . De zeer<br />

algemene voorwaarde van ‘collusie- of verduisteringsgevaar’ in art. 20 §3 WVH lijkt ons dan<br />

ook bezwaarlijk extrapoleerbaar naar de raadsman van de verdachte. Mocht de Belgische<br />

wetgever het bezoek tussen de verdachte en zijn raadsman alsnog willen beperken in het<br />

belang van het onderzoek, dan zal hij o.i. allicht moeten opteren voor een restrictiever<br />

criterium, zoals ‘aantoonbare misbruiken van het vrij verkeer’. Daar het recht op vrij<br />

advocatenbezoek werd afgeleid uit art. 6 EVRM, mogen dergelijke beperkingen bovendien in<br />

geen geval “in het licht van de procedure als geheel het recht op een eerlijk proces […]<br />

aantasten” 490 .<br />

481 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 257.<br />

482 EHRM 28 juni 1984, Campbell & Fell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §111-113.<br />

483 EHRM 28 november 1991, S./Zwitserland, http://www.echr.coe.int, §48.<br />

484 EHRM 13 maart 2007, Castravet/Moldavië, http://www.echr.coe.int, §50; EHRM 12 maart 2003,<br />

Öcalan/Turkije, http://www.echr.coe.int, §133.<br />

485 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 756.<br />

486 EHRM 13 maart 2007, Castravet/Moldavië, http://www.echr.coe.int, §51.<br />

487 EHRM 28 november 1991, S./Zwitserland, http://www.echr.coe.int, §49.<br />

488 Supra nr. 46.<br />

489 EHRM 28 november 1991, S./Zwitserland, http://www.echr.coe.int, §49.<br />

490 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 80.<br />

76


ONDERZOEK<br />

115. RECHT OP <strong>VRIJ</strong>E BRIEFWISSELING (ART. 8 EVRM) – In het arrest Campbell t. Verenigd<br />

Koninkrijk bevestigde het EHRM op grond van art. 8 EVRM dat het beginsel van vrij overleg<br />

ook geldt voor de briefwisseling die de verdachte met zijn raadsman voert 491 , in welk opzicht<br />

“routine scrutiny […] is not in keeping with the principles of confidentiality and professional<br />

privilege attaching to relations between a lawyer and his client” 492 . Opvallend is dat het Hof<br />

hierbij “geen onderscheid [maakt] naargelang van de inhoud van de correspondentie” 493 ,<br />

zodat ook briefwisseling die geen betrekking heeft op een hangend rechtsgeding, een<br />

geprivilegieerde positie geniet 494 . Het Hof leidde het recht op vrije briefwisseling met de<br />

raadsman evenwel niet af uit art. 6 EVRM, maar wel uit art. 8 EVRM, zodat een beperking<br />

ervan moet voldoen aan de klassieke drieledige toets van legaliteit, legitimiteit en<br />

noodzakelijkheid in een democratische samenleving. Daarrond ontwikkelde het EHRM in de<br />

zaak Campbell t. Verenigd Koninkrijk een aantal duidelijke voorwaarden 495 . Een brief<br />

afkomstig van of gericht aan de raadsman van de verdachte, mag enkel worden geopend in het<br />

bijzijn van de gedetineerde en wanneer sprake is van “reasonable cause to believe that it<br />

contains an illicit enclosure which the normal means of detection have failed to disclose” 496 .<br />

Het lezen van de brief is volgens het Hof enkel toelaatbaar in uitzonderlijke omstandigheden<br />

“when the authorities have reasonable cause to believe that the privilege is being abused in<br />

that the contents of the letter endanger prison security or the safety of others or are otherwise<br />

of a criminal nature” 497 . Gelet op die bewoordingen, lijkt het onderscheppen van<br />

briefwisseling tussen de verdachte en zijn raadsman ons enkel aanvaardbaar als<br />

veiligheidsmaatregel teneinde toekomstige misdrijven te vermijden, doch niet als<br />

onderzoeksmaatregel teneinde een reeds gepleegd misdrijf te kunnen vervolgen. In die zin kan<br />

worden verwezen naar de zaak Schönenberger & Durmaz t. Zwitserland, waarin een brief<br />

afkomstig van de raadsman van een verdachte, werd gestopt door het Openbaar Ministerie,<br />

omdat hij de raad bevatte dat het ‘in zijn voordeel’ zou spelen geen enkele verklaring af te<br />

leggen, hetgeen door het EHRM werd veroordeeld, daar de brief niets meer deed dan de<br />

491 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 257.<br />

492 EHRM 25 maart 1992, Campbell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §47.<br />

493 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 80; G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius<br />

Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 258.<br />

494 P. CLITEUR, Nederlands recht, Deventer, Kluwer, 2005, 98; supra nr. 40.<br />

495 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 258; Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong><br />

BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek strafrecht Larcier,<br />

Brussel, Larcier, 2006, 80.<br />

496 EHRM 25 maart 1992, Campbell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §48.<br />

497 EHRM 25 maart 1992, Campbell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §48.<br />

77


ONDERZOEK<br />

verdachte wijzen op “a certain tactic, lawful in itself” 498 , namelijk gebruik te maken van zijn<br />

zwijgrecht 499 . In de zaak Campbell t. Verenigd Koninkrijk wees het EHRM er bovendien op<br />

dat de deontologische regels waaraan advocaten onderworpen zijn, reeds een aanzienlijke<br />

waarborg bieden tegen misbruiken van het recht op vrije briefwisseling 500 . Een voorbeeld van<br />

een zaak waarin een controle van de briefwisseling wel werd aanvaard, is het arrest Erdem t.<br />

Duitsland, waarin precies sprake was van een ‘veiligheidstoezicht’ teneinde toekomstige<br />

terroristische aanslagen te vermijden, hetgeen door het Hof niet als strijdig met art. 8 EVRM<br />

werd beschouwd, te meer daar “the power to monitor correspondence was vested in an<br />

independent judge who had to be unconnected with the investigation and was under a duty to<br />

keep the information thus obtained confidential” 501 .<br />

116. RECHT OP <strong>VRIJ</strong>E TELEFONISCHE CONTACT<strong>EN</strong>? – Voor een recht op telefonisch contact<br />

tussen de verdachte en zijn raadsman is “in het internationale recht geen wettelijke basis te<br />

vinden” 502 . Het lijkt ons echter aanneembaar dat ook telefonisch overleg met een raadsman,<br />

dat immers een veel minder groot veiligheidsrisico inhoudt dan een werkelijk bezoek, in<br />

beginsel vrij moet kunnen geschieden, zodat het allicht ook de bescherming geniet van art. 6.3<br />

EVRM en art. 8 EVRM.<br />

117. BESLUIT – Gelet op het zeer casuïstische karakter van de Straatsburgse rechtspraak, is<br />

voorzichtigheid geboden bij het aflijnen van algemene principes. De enige ware toetssteen<br />

bestaat immers, wat betreft art. 6 EVRM, in de vraag “in hoeverre de verdediging in zijn<br />

geheel door de opgelegde restricties is beperkt” 503 en, wat betreft art. 8 EVRM, in de<br />

drieledige toets van legaliteit, legitimiteit en noodzakelijkheid in een democratische<br />

samenleving. Toch lijkt het EHRM enigszins afkeurend te staan tegenover beperkingen van<br />

het vrij verkeer ten aanzien van de raadsman in het belang van een lopend strafonderzoek,<br />

daar het het ongehinderd overleg tussen beiden beschouwt als “part of the basic requirements<br />

of a fair trial in a democratic society” 504 . Zoals hierboven herhaaldelijk is gebleken 505 , lijkt<br />

het erop dat beperkingen enkel kunnen worden aanvaard wanneer sprake is van aantoonbare<br />

498 EHRM 20 juni 1988, Schönenberger & Durmaz/Zwitserland, http://www.echr.coe.int, §28.<br />

499 Supra nr. 43.<br />

500 EHRM 25 maart 1992, Campbell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §52.<br />

501 EHRM 5 oktober 2001, Erdem/Duitsland, http://www.echr.coe.int, §67.<br />

502 G. MOLS, J. SERRAR<strong>EN</strong>S en T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Een Europese schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde en<br />

raadsman” in G. MOLS (ed.), Schaduwen vooruit: rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend onderzoek<br />

in strafzaken, Arnhem, Gouda Quint, 1992, (79) 122.<br />

503 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 74.<br />

504 EHRM 28 november 1991, S./Zwitserland, http://www.echr.coe.int, §48.<br />

505 Supra nrs. 114-115.<br />

78


ONDERZOEK<br />

misbruiken van het recht op vrij verkeer die ertoe zouden strekken bepaalde misdrijven te<br />

plegen. Te denken valt bijvoorbeeld aan heling (art. 505 lid 1, 1° Sw.), omkoping van<br />

getuigen (art. 223 Sw.) of valsheid in geschriften (art. 193 e.v. Sw.), in welk geval een<br />

beperking van vrij verkeer in het belang van het strafonderzoek ons inderdaad een<br />

mogelijkheid lijkt.<br />

ii. Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief<br />

118. <strong>VRIJ</strong> BEZOEK – Ingevolge art. 20 §5 lid 1 WVH, laat “[d]e beslissing van de<br />

onderzoeksrechter tot beperking van bezoek, briefwisseling en telefoongesprekken […] de<br />

rechten van de verdachte op deze contactmogelijkheden met zijn advocaat onverlet”. De<br />

Koning heeft zelfs bijzondere maatregelen getroffen teneinde de vrijheid van verkeer tussen<br />

de verdachte en zijn raadsman, te verzekeren. Zo bepaalt art. 29 §1 ARS onder meer dat “[d]e<br />

advocaten […] op elk uur van de dag vrij in verbinding [mogen] staan […] met de niet<br />

definitief veroordeelde gedetineerden door wie zij werden geroepen of met wier bijstand zij<br />

werden belast echter slechts na hun eerste verhoor” 506 . Zo ook bevat de algemene instructie<br />

voor de strafinrichting (hierna: ‘AIS’) de regel dat “[h]et bezoek van de advocaat<br />

[plaatsvindt] in een afgesloten spreekkamer zonder aanwezigheid van een personeelslid” 507 .<br />

Het toekomstige 508 art. 67 WIRP ten slotte, bepaalt dat “[t]ijdens het gesprek van de advocaat<br />

met de gedetineerde […] geen ander dan visueel toezicht uitgeoefend [kan] worden”, waarin<br />

de rechtspraak weerklinkt van het EHRM 509 . Enkel wegens ernstig gevaar voor de veiligheid<br />

in de gevangenis, kan de directeur, ingevolge art. 67 §5 WIRP, de advocaat voorlopig de<br />

toegang tot de gevangenis ontzeggen, in afwachting van een beslissing van de Stafhouder.<br />

119. <strong>VRIJ</strong>E BRIEFWISSELING – Ook het recht op vrije briefwisseling met een advocaat geniet<br />

een bijzondere bescherming, daar art. 29 §3 ARS bepaalt dat “[gedetineerden] met een<br />

advocaat briefwisseling mogen voeren, zelfs indien deze niet de vroegere raadsman is, zonder<br />

dat enige censuur mag worden uitgeoefend”. Ingevolge het toekomstige 510 art. 66 §1 WIRP is<br />

506 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 86-87; E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk,<br />

Antwerpen, Kluwer, 1985, 69.<br />

507 Art. 69 MB 12 juli 1971 houdende algemene instructie voor de strafinrichting, BS 10 augustus 1971.<br />

508 Art. 31 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene<br />

bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden, BS 21 april 2011, 24716.<br />

509 EHRM 28 november 1991, S./Zwitserland, http://www.echr.coe.int; EHRM 28 juni 1984, Campbell &<br />

Fell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int; supra nr. 114.<br />

510 Art. 31 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene<br />

bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden, BS 21 april 2011, 24716.<br />

79


ONDERZOEK<br />

dergelijke briefwisseling zelfs niet onderworpen aan de gebruikelijke veiligheidscontrole door<br />

de gevangenisdirecteur, maar moet “[t]eneinde de vrije briefwisseling te verzekeren [wel] de<br />

hoedanigheid en het beroepsadres van de advocaat en de identiteit van de gedetineerde op de<br />

briefomslag [worden] vermeld”. Toch is een beperkt veiligheidstoezicht niet geheel<br />

uitgesloten, daar art. 66 §2 WIRP daaraan toevoegt dat “[i]ndien de directeur ernstige<br />

gronden heeft om aan te nemen dat de briefwisseling tussen de advocaat en de gedetineerde<br />

geen betrekking heeft op rechtshulpverlening, […] hij de ter verzending aangeboden of<br />

toegezonden brieven aan de controle [kan] onderwerpen van de Stafhouder van de Orde van<br />

advocaten van het gerechtelijk arrondissement waar de gevangenis gelegen is”. Die bepaling<br />

lijkt ons een codificatie van de reeds bestaande praktijk die reeds geruime tijd door het Hof<br />

van Cassatie en door de ECRM werd aanvaard 511 . Wegens gebrek aan een wettelijke basis<br />

hiervoor, werd die praktijk evenwel terecht bekritiseerd in de rechtsleer 512 . Het<br />

legaliteitsbeginsel neergelegd in art. 8.2 EVRM, maar vooral dat van art. 22 Gw., dat immers<br />

een wet in formele zin vereist, noopt o.i. inderdaad tot een spoedige inwerkingtreding van art.<br />

66 §2 WIRP, die onlangs werd vastgesteld op 1 september 2011 513 .<br />

120. <strong>VRIJ</strong>E TELEFONISCHE CONTACT<strong>EN</strong> – Ingevolge het toekomstige art. 68 §1 WIRP, heeft de<br />

gedetineerde het recht “om op zijn kosten dagelijks te telefoneren met zijn advocaat […]<br />

[b]ehoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen”. Bovendien bepaalt art. 68<br />

§2 WIRP dat een ontzegging van het recht om te telefoneren in beginsel “niet van toepassing<br />

[is] op telefoongesprekken van de gedetineerde met zijn advocaat”, maar dat zij “er echter op<br />

toepasselijk [kan] worden gemaakt na gunstig advies van de [S]tafhouder”. Die ontzegging<br />

is, aldus art. 64 §3 WIRP, evenwel enkel mogelijk “wanneer er geïndividualiseerde<br />

aanwijzingen bestaan dat het telefonisch gesprek de handhaving van de orde of de veiligheid<br />

kan bedreigen”, zodat het wederom om een veiligheidsmaatregel gaat en niet om een<br />

onderzoekshandeling. Toch lijkt ook de onderzoeksmaatregel van beperking van vrij verkeer<br />

ons in dezen een zekere invloed uit te oefenen. De regel dat de verdachte onder verbod van<br />

vrij verkeer niet persoonlijk telefonisch contact mag opnemen met zijn raadsman 514 , lijkt ons<br />

511 ECRM 14 oktober 1980, Vanderlinden/België, DR, afl. 23, 127 en JT 1981, 475; Cass. 12 mei 1977,<br />

Arr.Cass. 1977, 936, RW 1977-78, 827 en JT 1977, 708.<br />

512 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 81; G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius<br />

Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 258-259.<br />

513 Art. 31 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene<br />

bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden, BS 21 april 2011, 24716.<br />

514 Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1561/VII van 21 december 1990 betreffende beklaagden onder het<br />

verbod van vrij verkeer: telefoon, Code pénitentiaire 1990, afl. 3, 175; supra nr. 41.<br />

80


ONDERZOEK<br />

immers mutatis mutandis van toepassing op de situatie waarin de verdachte, ingevolge art. 20<br />

§3, 3° WVH, de beperking krijgt opgelegd niet te mogen telefoneren met bepaalde personen.<br />

b. Andere personen<br />

121. OVERZICHT – Ten aanzien van andere personen dan de raadsman, kan de<br />

onderzoeksrechter wel een beperking van vrij verkeer uitspreken. Hieronder wordt wederom<br />

het mensenrechtelijk minimumkader geschetst, gevolgd door een uiteenzetting van de<br />

Belgische regeling ter zake.<br />

i. Mensenrechtelijk minimumkader<br />

122. RECHT OP EERBIEDIGING <strong>VAN</strong> PRIVÉ-, FAMILIE- <strong>EN</strong> GEZINSLEV<strong>EN</strong> (ART. 8 EVRM) –<br />

Hierboven werd reeds aangetoond dat het EHRM zelfs een volledig verbod van vrij verkeer<br />

vrij gemakkelijk verenigbaar verklaart met art. 3 EVRM 515 , waaruit kan worden afgeleid dat<br />

zulks a fortiori het geval zal zijn voor een loutere beperking van vrij verkeer. De<br />

mensenrechtelijke grenzen voor een beperking van vrij verkeer worden dan ook veeleer dan<br />

door het folterverbod van art. 3 EVRM, getrokken door het recht op eerbiediging van het<br />

privéleven van art. 8 EVRM. Daarnaast kan in het algemeen worden gewezen op de European<br />

Prison Rules die de aanbeveling bevatten dat “[u]nless there is a specific prohibition for a<br />

specified period by a judicial authority in an individual case, untried prisoners […] shall<br />

receive visits and be allowed to communicate with family and other persons in the same way<br />

as convicted prisoners, […] may receive additional visits and have additional access to other<br />

forms of communication; and […] shall have access to books, newspapers and other news<br />

media” 516 . Aangezien de beperkingsmaatregelen van art. 20 §3 WVH moeten worden<br />

opgelegd door de onderzoeksrechter, lijkt het Belgische recht ons alvast aan die aanbeveling<br />

te voldoen.<br />

123. BEZOEK – Ook omtrent art. 8 EVRM echter, tonen “[d]e Commissie en het Hof [zich]<br />

zeer mild in de beoordeling van de beperkingen op het bezoekrecht van de gedetineerden,<br />

vooral wanneer het gaat om contacten met andere dan de familieleden” 517 . Zoals hierboven<br />

reeds aangestipt 518 , kunnen met de rechtvaardigingsgrond ‘het voorkomen van strafbare<br />

515 Supra nrs. 48-53.<br />

516 Rule 99 Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European<br />

Prison Rules, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747.<br />

517 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 91.<br />

518 Supra nr. 54.<br />

81


ONDERZOEK<br />

feiten’ in art. 8.2 EVRM namelijk ook “[a]lle beperkende maatregelen opgelegd aan<br />

personen in voorlopige hechtenis in het kader van het strafonderzoek, […] worden<br />

gelegitimeerd” 519 . In die zin schrijft ook <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE dat “[h]et bezoek […] bijvoorbeeld<br />

beperkt [kan] worden, zowel naar frequentie als naar uitvoering, omwille van het gevaar van<br />

collusie voor gedetineerden in voorlopige hechtenis” 520 . Toch is enige voorzichtigheid<br />

geboden, vooral wanneer het gaat om naaste familieleden, in welk geval het EHRM immers<br />

een ‘billijk evenwicht’ eist “entre les exigences de l’investigation et les droits du détenu”,<br />

maar tegelijkertijd oordeelt dat “[e]n tout état de cause, une interdiction absolue de visites<br />

[familiales] ne peut se justifier que par des circonstances exceptionnelles” 521 . Daar het<br />

bezoekverbod van art. 20 §3, 1° WVH niet is onderworpen aan enige absolute<br />

maximumtermijn, zal ook de Belgische onderzoeksrechter derhalve moeten waken voor een al<br />

te lange duur van deze beperkingsmaatregel 522 . In die zin wijzen overigens ook de European<br />

Prison Rules die uitdrukkelijk stellen dat “[c]ommunication and visits may be subject to<br />

restrictions and monitoring necessary for the requirements of continuing criminal<br />

investigations […] but such restrictions, including specific restrictions ordered by a judicial<br />

authority, shall nevertheless allow an acceptable minimum level of contact” 523 .<br />

124. BRIEFWISSELING – Als basisarrest inzake de bescherming van de briefwisseling van<br />

gedetineerden 524 , geldt nog steeds het arrest Silver et al. t. Verenigd Koninkrijk, waarin zowel<br />

ECRM als EHRM de zogenaamde ‘friends and relatives rule’ afkeurden, die inhield dat een<br />

gedetineerde geen enkele briefwisseling zou mogen voeren met andere personen dan<br />

bestaande vrienden of verwanten 525 . Een dergelijke beperking lijkt echter wel aanvaard te<br />

kunnen worden wanneer zij in het bijzonder gemotiveerd wordt met redenen die haar<br />

noodzakelijk maken voor het strafonderzoek, zoals precies het geval is bij de Belgische<br />

beperking van vrij verkeer overeenkomstig art. 20 §3, 2° WVH. In het arrest Pfeifer & Plankl<br />

t. Oostenrijk bevond het Hof bovendien niet alleen het algeheel verbieden van de<br />

briefwisseling met de buitenwereld, maar ook het schrappen van bepaalde passages omdat zij<br />

519 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 82.<br />

520 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 91-92.<br />

521 EHRM 28 november 2002, Lavents/Letland, http://www.echr.coe.int, §141.<br />

522 Supra nr. 146.<br />

523 Rule 24.2 Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European<br />

Prison Rules, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747.<br />

524 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 79; G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius<br />

Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 255.<br />

525 EHRM 25 maart 1983, Silver et al./Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §99.<br />

82


ONDERZOEK<br />

als ‘beledigend’ werden ervaren door het gevangenispersoneel, strijdig met art. 8 EVRM,<br />

overwegende dat “[t]he deletion of passages is admittedly a less serious interference [than<br />

the stopping of a letter], but in the circumstances of the case this too appears<br />

disproportionate” 526 . Aldus blijkt het Hof a contrario geen graten te zien in beperkingen aan<br />

de briefwisseling van verdachten, doch op voorwaarde dat zij berusten op een wettelijke<br />

grondslag, een legitiem doel nastreven en vooral noodzakelijk zijn in een democratische<br />

samenleving, hetgeen een proportionaliteitstoets veronderstelt. Het Hof erkent immers<br />

weliswaar dat “some measure of control over prisoners’ correspondence is not of itself<br />

incompatible with the Convention”, maar voegt daaraan toe dat “the resulting interference<br />

must not exceed what is required by the legitimate aim pursued” 527 , waarbij voor ogen moet<br />

worden gehouden dat “briefwisseling voor […] gedetineerden vaak het enige of het<br />

belangrijkste middel is om contacten met de buitenwereld te onderhouden” 528 .<br />

125. TELEFONISCHE CONTACT<strong>EN</strong> – Reeds in een aantal oudere zaken voor de ECRM werd<br />

een beperkt ‘recht op telefonische contacten’ afgeleid uit art. 8 EVRM 529 . In de zaak Klass et<br />

al. t. Duitsland overwoog ook het EHRM dat “[a]lthough telephone conversations are not<br />

expressly mentioned in paragraph 1 of Article 8 (art. 8-1), […] such conversations are<br />

covered by the notions of ‘private life’ and ‘correspondence’ referred to by this provision” 530 ,<br />

zodat ook beperkingen aan telefoongesprekken van gedetineerden moeten kunnen worden<br />

verantwoord op grond van art. 8.2 EVRM. Terecht merkt <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE echter op dat het<br />

EHRM in de zaak A.B. t. Nederland zijn rechtspraak enigszins bijstuurde 531 , in die zin dat art.<br />

8 EVRM “cannot be interpreted as guaranteeing prisoners the right to make telephone calls,<br />

in particular where the facilities for contact by way of correspondence are available and<br />

adequate” 532 . Een verbod op telefoongesprekken in het belang van het onderzoek, lijkt ons<br />

dan ook mensenrechtelijk volkomen aanvaardbaar.<br />

526 EHRM 25 februari 1992, Pfeifer & Plankl/Oostenrijk, http://www.echr.coe.int, §47.<br />

527 EHRM 25 februari 1992, Pfeifer & Plankl/Oostenrijk, http://www.echr.coe.int, §46; EHRM 25 maart 1983,<br />

Silver et al./Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §98.<br />

528 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 79.<br />

529 ECRM 11 mei 1981, X./Verenigd Koninkrijk, DR, afl. 24, 57; ECRM 18 maart 1981, McVeigh, O’Neill &<br />

Evans/Verenigd Koninkrijk, DR, afl. 25, 15; G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune,<br />

Antwerpen, Maklu, 1994, 254.<br />

530 EHRM 6 september 1978, Klass et al./Duitsland, http://www.echr.coe.int, §41.<br />

531 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 96.<br />

532 EHRM 29 januari 2002, A.B./Nederland, http://www.echr.coe.int, §92.<br />

83


ONDERZOEK<br />

ii. Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief<br />

126. GESCHEID<strong>EN</strong> REGIME (ART. 20 §3 WVH) – Overeenkomstig art. 20 §3 WVH kan de<br />

onderzoeksrechter “bevelen om een verdachte gescheiden te houden van andere verdachten”.<br />

Anders dan het verbod van vrij verkeer, vormt een gescheiden regime op grond van art. 20 §3<br />

WVH, echter geen inherente uitzondering op het gemeenschapsregime van art. 48 e.v. WIRP,<br />

daar het o.i. enkel de afzondering van andere verdachten ‘in dezelfde strafzaak’ tot gevolg<br />

lijkt te hebben en niet van andere gedetineerden in het betreffende huis van arrest. Toch ware<br />

het o.i. wenselijk zulks ook uitdrukkelijk in de wettekst te voorzien, vermits de huidige<br />

bepaling een absoluut isolatieregime intra muros niet helemaal uitsluit. Ingevolge art. 11<br />

WIRP en art. 604 Sv., moeten verdachten immers reeds gescheiden gehouden worden van<br />

veroordeelden – een bepaling die evenwel, vanwege de overbevolking, nog nauwelijks wordt<br />

toegepast 533 – zodat een gescheiden regime van andere verdachten op grond van art. 20 §3<br />

WVH de betrokkene volledig zou kunnen afzonderen van al zijn medegedetineerden.<br />

Bovendien bevat deze bepaling niet de verplichting voor de onderzoeksrechter om de<br />

verdachten van wie de betrokkene gescheiden moet blijven, nominatim in zijn bevel te<br />

vermelden, waardoor een belangrijke waarborg wegvalt tegen een te verregaande<br />

isolatiemaatregel.<br />

127. HET FRANSE PLACEM<strong>EN</strong>T À L’ISOLEM<strong>EN</strong>T – Hierboven werd reeds vermeld dat art. 62 lid<br />

2, a Ndl.Sv. ook kan worden aangegrepen om een van andere verdachten gescheiden regime<br />

op te leggen 534 . Het Franse recht daarentegen, kent een afzonderlijke regeling van de<br />

zogenaamde placement à l’isolement in art. 145-4-1 CPP, dat immers bepaalt dat “[l]e juge<br />

d’instruction ou le juge des libertés et de la détention peut prescrire, par ordonnance motivée,<br />

que la personne placée en détention soit soumise à l’isolement aux fins d’être séparée des<br />

autres personnes détenues, si cette mesure est indispensable aux nécessités de l'information,<br />

pour une durée qui ne peut excéder celle du mandat de dépôt et qui peut être renouvelée à<br />

chaque prolongation de la détention”. Opvallend is dat deze maatregel, in tegenstelling tot het<br />

interdiction de communiquer 535 , wel onderworpen is aan een uitdrukkelijke<br />

motiveringsverplichting, hoewel het verbod van vrij verkeer inhoudelijk toch strenger is.<br />

Bovendien staat tegen deze isolatiemaatregel wel hoger beroep open, namelijk bij “le<br />

président de la chambre de l’instruction”, hetgeen een soort kortgedingprocedure lijkt in te<br />

533 I. M<strong>EN</strong>NES, “Art. 20 WVH” in M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. <strong>VAN</strong> DER KEL<strong>EN</strong> en J. VERBIST (eds.),<br />

Strafprocesrecht in Wet en duiding, Brussel, Larcier, 2010, (552) 554.<br />

534 C. CLEIR<strong>EN</strong> en J. NIJBOER, Strafvordering: tekst & commentaar, Deventer, Kluwer, 2009, 266; supra nr. 65.<br />

535 Supra nr. 101.<br />

84


ONDERZOEK<br />

houden. Dat het enkel gaat om een afzondering intra muros, wordt benadrukt door art. R57-5-<br />

8 juncto R57-7-62 CPP met de bepaling dat de verdachte “conserve ses droits à l’information,<br />

aux visites, à la correspondance écrite et téléphonique, à l’exercice du culte et à l’utilisation<br />

de son compte nominatif”.<br />

128. BEZOEK<strong>VERBOD</strong> (ART. 20 §3, 1° WVH) – Krachtens art. 20 §3, 1° WVH, kan de<br />

onderzoeksrechter “het bezoek verbieden van individueel in het bevel vermelde personen van<br />

buiten de inrichting”. Aangezien zij zich niet ‘buiten de inrichting’ bevinden, kan een<br />

dergelijk bezoekverbod o.i. niet het gevangenispersoneel treffen, noch de aalmoezenier of de<br />

moreel consulent. Naar analogie met het verbod van vrij verkeer, mag o.i. bovendien worden<br />

aangenomen dat hetzelfde geldt voor de geneesheer en dat de regeling betreffende de<br />

personen en instanties vermeld in art. 57 WIRP, mutatis mutandis van toepassing is op de<br />

beperking van vrij verkeer 536 . Aangezien art. 69 §1 WIRP enkel gewag maakt van het<br />

“wettelijk uitgevaardigd verbod van vrij verkeer” in de zin van art. 20 §2 WVH, lijkt een<br />

beperking van vrij verkeer op grond van art. 20 §3 WVH, ons echter niet van toepassing op<br />

consulaire en diplomatieke ambtenaren.<br />

129. MACHTSOVERSCHRIJDING DOOR DE KONING? – Belangrijker lijkt het ons evenwel te<br />

wijzen op een voorlopig onopgemerkt gebleven grondwettelijk probleem met het koninklijk<br />

besluit dat deze beperkingsmogelijkheid in werking liet treden. In art. 20 §5 lid 3 WVH heeft<br />

de wetgever van 2005 immers bepaald dat de onderzoeksrechter “onverminderd [art. 59 §1<br />

lid 2 WIRP], het bezoek van de in [art. 59 §1 lid 1 WIRP] bedoelde personen, enkel [kan]<br />

beperken indien deze personen in verdenking werden gesteld”. Die waarborg strekte ertoe “de<br />

relaties tussen de gedetineerde verdachte en zijn familiaal milieu maximaal te vrijwaren” 537 ,<br />

een doelstelling die overigens zeer op prijs wordt gesteld door het EHRM 538 . Om onduidelijke<br />

redenen besloot de Koning die bepaling echter nog niet in werking te laten treden op 15<br />

januari 2007 539 , hetgeen ons voorkomt als een overschrijding van zijn, ingevolge art. 108<br />

Gw., louter uitvoerende bevoegdheid, daar het door de wetgever gezochte evenwicht daardoor<br />

volledig uit balans wordt getrokken. Door die slechts gedeeltelijke inwerkingtreding, kan de<br />

536 Supra nrs. 58-60.<br />

537 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 143.<br />

538 EHRM 28 november 2002, Lavents/Letland, http://www.echr.coe.int, §141; supra nr. 123.<br />

539 Art. 2 KB 28 december 2006 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS<br />

4 januari 2007, 166, err. BS 23 maart 2007, 16322.<br />

85


ONDERZOEK<br />

onderzoeksrechter sedert 15 januari 2007 540 , de verdachte immers het bezoek verbieden van<br />

zijn naaste familieleden, terwijl hij die mogelijkheid voordien niet had, gelet op de zeer<br />

restrictieve houding die de rechtspraak aannam tegenover zijn bevoegdheden onder het oude<br />

art. 613 lid 2 Sv. 541 . Zodoende kende de Koning de onderzoeksrechter ruimere bevoegdheden<br />

toe, niet alleen dan de wetgever van 2005, maar ook dan de regeling getroffen door de<br />

wetgever van 1874 en overgenomen door die van 1990, zoals die door het Hof van Cassatie<br />

werd geïnterpreteerd 542 . Inmiddels heeft een recent koninklijk besluit de datum van<br />

inwerkingtreding van art. 20 §5 lid 3 WVH vastgelegd op 1 september 2011 543 . Op grond van<br />

een grondwetsconforme interpretatie lijkt het ons echter zeer aangeraden het bezoekverbod<br />

van art. 20 §3, 1° WVH ook in tussentijd slechts toe te passen als ware art. 20 §5 lid 3 WVH<br />

wel reeds in werking getreden.<br />

130. HET FRANSE REFUS D’UN PERMIS DE VISITE – In rechtsvergelijkend perspectief kan<br />

worden gewezen op de bijzonder strenge Franse bezoekregeling in de fase van het<br />

vooronderzoek. Ingevolge art. 145-4 lid 2 CPP heeft de verdachte immers slechts het recht om<br />

“avec l’autorisation du juge d’instruction, recevoir des visites sur son lieu de détention”,<br />

zodat voor elk bezoek de toelating van de onderzoeksrechter vereist is, terwijl in het<br />

Belgische recht precies het omgekeerde het geval is. Wel bevat art. 145-4 lid 3 CPP de<br />

verduidelijking dat na een periode van één maand het bezoek van een familielid enkel nog kan<br />

worden geweigerd “par une décision écrite et spécialement motivée au regard des nécessités<br />

de l’instruction”, die ingevolge art. 145-4 lid 4 CPP vatbaar is voor hoger beroep bij “le<br />

président de la chambre de l’instruction qui statue dans un délai de cinq jours par une<br />

décision écrite et motivée non susceptible de recours”. Gedurende de eerste maand van<br />

voorlopige hechtenis beschikt de verdachte derhalve over geen enkel rechtsmiddel tegen een<br />

weigering van bezoek door de onderzoeksrechter, die bovendien aan geen enkele<br />

motiveringsverplichting onderworpen is. Daarna bestaat een dergelijke<br />

motiveringsverplichting wel, maar is nog steeds het bezoekverbod de regel en de toelating<br />

ervan de uitzondering. Geheel terecht heeft de Belgische wetgever er uitdrukkelijk voor<br />

geopteerd het Franse voorbeeld op dit punt niet te volgen, overwegende dat “de penitentiaire<br />

administratie in het kader van de interne aspecten van de vrijheidsbeneming bij<br />

540 Art. 2 KB 28 december 2006 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS<br />

4 januari 2007, 166, err. BS 23 maart 2007, 16322.<br />

541 Cass. 19 juli 1897, Pas. 1897, I, 261; RPDB, v° Détention préventive, 715-716, nr. 124.<br />

542 Supra nr. 21.<br />

543 Art. 31 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene<br />

bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden, BS 21 april 2011, 24716.<br />

86


ONDERZOEK<br />

uitnemendheid geroepen is tot vrijwaring of realisering van de basisbeginselen die [de WIRP]<br />

reguleren, zoals bijvoorbeeld de beperking van detentieschade” 544 .<br />

131. <strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> BRIEFWISSELING (ART. 20 §3, 2° WVH) – Overeenkomstig art. 20 §3, 2°<br />

WVH kan de onderzoeksrechter “de briefwisseling verbieden gericht aan of uitgaande van<br />

individueel in het bevel vermelde personen”. Ingevolge art. 20 §5 lid 2 WVH laat die<br />

beslissing “de rechten van de verdachte op briefwisseling met personen met wie hij krachtens<br />

[art. 57 WIRP] zonder controle briefwisseling mag voeren, onverlet”. Ofschoon die bepaling<br />

het enkel heeft over ‘personen’, is zij allicht eveneens van toepassing op de ‘instanties’<br />

vermeld in art. 57 WIRP 545 . Opnieuw lijkt het verbod van briefwisseling ons, gelet op art. 69<br />

§1 WIRP, niet van toepassing op consulaire en diplomatieke ambtenaren 546 .<br />

132. <strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> TELEFONISCHE CONTACT<strong>EN</strong> (ART. 20 §3, 3° WVH) – Krachtens art. 20 §3,<br />

3° WVH ten slotte, kan de onderzoeksrechter de verdachte “telefonische contacten verbieden<br />

met individueel in het bevel vermelde personen”. Reeds van oudsher bepaalt art. 35bis, 1°<br />

ARS overigens dat “de verdachte niet [mag] telefoneren binnen vijf dagen na de betekening<br />

van een bevel tot aanhouding [tenzij] met schriftelijke toestemming van de<br />

onderzoeksrechter”. De verdachte die langer dan vijf dagen gevangen wordt gehouden, mag<br />

evenwel, ingevolge art. 35bis, 2° lid 1 ARS, telefoneren met zijn naaste familieleden, een<br />

recht dat hem sedert 15 januari 2007 547 kan worden ontnomen door dit verbod van<br />

telefonische contacten. Daarnaast bepaalt art. 35bis, 2° lid 2 ARS dat “[d]e gedetineerde van<br />

vreemde nationaliteit mag telefoneren met de diplomatieke en consulaire ambtenaren van zijn<br />

land”. Wederom gelet op art. 69 §1 WIRP, lijkt ook dat recht ons niet te kunnen worden<br />

ontnomen door een verbod van telefonische contacten 548 .<br />

544 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 142.<br />

545 Supra nr. 59.<br />

546 Supra nr. 128.<br />

547 Art. 2 KB 28 december 2006 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS<br />

4 januari 2007, 166, err. BS 23 maart 2007, 16322.<br />

548 Supra nr. 128.<br />

87


ONDERZOEK<br />

3. Toepassingsgebied<br />

133. OVERZICHT – Naar analogie van hetgeen hierboven besproken werd aangaande het<br />

verbod van vrij verkeer 549 , wordt hieronder opnieuw een onderscheid gemaakt naargelang het<br />

personele, materiële en temporele toepassingsgebied van de maatregel.<br />

a. Toepassingsgebied ratione personae<br />

134. HUIDIGE DISCRIMINATIE <strong>VAN</strong> DE MINDERJARIGE VERDACHTE – Hierboven werd reeds<br />

betoogd dat, sedert de inwerkingtreding van art. 20 §3 WVH 550 , de verenigbaarheid van art.<br />

52 WJB met art. 10-11 Gw., niet meer uitsluitend kan worden beoordeeld in vergelijking met<br />

het verbod van vrij verkeer van art. 20 §2 WVH, maar dat bij die beoordeling ook de<br />

beperkingsmaatregelen van art. 20 §3 WVH moeten worden betrokken 551 . Gelet op de zeer<br />

restrictieve houding die de rechtspraak aannam ten aanzien van mogelijke<br />

beperkingsmaatregelen op grond van art. 613 lid 2 Sv. 552 , kwam de uitdrukkelijke regeling<br />

ervan in het nieuwe art. 20 §3 WVH, in de praktijk immers neer op een minder gunstige<br />

rechtspositie van de meerderjarige verdachte, zodat moet worden nagegaan of de minderjarige<br />

sedertdien nog steeds gediscrimineerd wordt. Zulks lijkt ons evenwel alsnog het geval.<br />

Hoewel het contactverbod van art. 52 WJB weliswaar slechts kan worden opgelegd ten<br />

aanzien van nominatim aangewezen personen, in welk opzicht het weinig verschilt van art. 20<br />

§3 WVH, is de rechtspositie van de minderjarige verdachte immers in tweeërlei zin nog steeds<br />

minder gunstig dan die van de meerderjarige. In de eerste plaats impliceert het contactverbod<br />

van art. 52 WJB namelijk nog steeds een algeheel contactverbod, terwijl art. 20 §3 WVH in<br />

beginsel slechts een van de vier aldaar vermelde beperkingsmaatregelen beoogt, hoewel een<br />

cumulatieve toepassing ervan niet kan worden uitgesloten 553 . Een tweede, belangrijker<br />

verschil ligt o.i. hierin dat het toekomstige 554 art. 20 §5 lid 3 WVH een beperkingsmaatregel<br />

ten aanzien van de naaste familieleden vermeld in art. 59 §1 lid 1 WIRP, slechts toelaat indien<br />

die personen ook in verdenking werden gesteld, een waarborg die niet is opgenomen in art. 52<br />

WJB. Over het oude art. 52 WJB werd wel eens betoogd dat een verschil in behandeling van<br />

549 Supra nr. 67 et seq.<br />

550 Art. 2 KB 28 december 2006 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS<br />

4 januari 2007, 166, err. BS 23 maart 2007, 16322.<br />

551 Supra nr. 69.<br />

552 Cass. 19 juli 1897, Pas. 1897, I, 261; RPDB, v° Détention préventive, 715-716, nr. 124; supra nrs. 21-22 en<br />

110.<br />

553 Infra nr. 162.<br />

554 Art. 31 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene<br />

bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden, BS 21 april 2011, 24716; supra nr. 129.<br />

88


ONDERZOEK<br />

de minderjarige verdedigbaar zou zijn omdat “het verbod van vrij verkeer in het<br />

jeugdbeschermingsrecht wordt ingesteld met het oog op het belang van de betrokkene” 555 ,<br />

maar gelet op het feit dat art. 52 WJB nog steeds zijn grondslag vindt in “de<br />

noodwendigheden van het opsporingsonderzoek of van het gerechtelijk onderzoek”, komt een<br />

dergelijke verantwoording ons voor als weinig overtuigend. Het huidige art. 52 WJB lijkt ons<br />

dan ook een ernstig risico te lopen op een ongrondwettigverklaring door het Grondwettelijk<br />

Hof wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. Het is dan ook niet verwonderlijk dat<br />

tijdens de parlementaire werkzaamheden van de Everberg-wet voorstellen werden ingediend<br />

om de wetgeving te wijzigen in deze zin dat “[i]n ieder geval […] de minderjarige steeds het<br />

recht [heeft] vrij verkeer te hebben met de persoon die over hem het ouderlijk gezag<br />

uitoefent” 556 . Elk van die voorstellen werd door de minister echter afgewezen met het<br />

argument dat die bekommernis reeds vervat ligt in art. 4 Everberg-wet waarin wordt<br />

gestipuleerd dat het verbod van vrij verkeer steeds moet worden uitgevoerd met inachtname<br />

van art. 37 en 40 IVRK 557 , een argument dat o.i. weinig overtuigingskracht geniet, daar art. 37<br />

IVRK nog steeds toelaat in uitzonderlijke omstandigheden het contact van het kind met zijn<br />

familie te ontnemen. Er mag overigens op worden gewezen dat het Nederlandse art. 490<br />

Ndl.Sv. de ouders of voogd van de minderjarige verdachte juridisch gelijkstelt met zijn<br />

raadsman, zodat zij, ingevolge art. 50 Ndl.Sv. “hun rechtens van zijn vrijheid beroofde kind of<br />

pupil [mogen] bezoeken, hem alleen [mogen] spreken, en ongecensureerd met hem [mogen]<br />

corresponderen, net zoals advocaten dat kunnen” 558 .<br />

SCHEMA 3: VERSCHILL<strong>EN</strong> IN BEHANDELING TUSS<strong>EN</strong> MINDERJARIG<strong>EN</strong> <strong>EN</strong> MEERDERJARIG<strong>EN</strong> ONDER<br />

<strong>BEPERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong><br />

Minderjarige in een gemeenschapsinstelling voor<br />

Meerderjarige verdachte<br />

jeugdbescherming<br />

(art. 20 §3 juncto 20 §5 lid 3 WVH)<br />

(art. 52 WJB)<br />

slechts een van de vier beperkingsmaatregelen (in beginsel)<br />

strikt noodzakelijke duur door de onderzoeksrechter bepaald en uiterlijk tot de<br />

beschikking tot mededeling<br />

nominatim aangewezen personen behalve raadsman en behalve de personen<br />

vermeld in art. 59 §1 lid 1 WIRP tenzij in verdenking gesteld<br />

enkel tijdens een gerechtelijk onderzoek<br />

algeheel contactverbod<br />

onbeperkt hernieuwbare termijn van 3 kalenderdagen<br />

nominatim aangewezen personen behalve raadsman<br />

zowel tijdens een opsporingsonderzoek als tijdens een<br />

gerechtelijk onderzoek<br />

555 Hand. Senaat 1992-93, 8 juli 1993, 3364; J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht in APR, Deurne, Kluwer, 1996,<br />

370.<br />

556 Amendement nr. 2 (V. <strong>VAN</strong> QUICK<strong>EN</strong>BORNE), Parl.St. Senaat 2001-02, nr. 2-1062/2, 2; Amendement nr. 2<br />

(F. BORGINON en E. <strong>VAN</strong> WEERT), Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50-1640/002, 2.<br />

557 Wetsontwerp betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit<br />

hebben gepleegd: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door mevrouw TAELMAN,<br />

Parl.St. Senaat 2001-02, nr. 2-1062/3, 32; Wetsvoorstel betreffende de voorlopige plaatsing van<br />

minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd: verslag namens de commissie voor de<br />

justitie uitgebracht door mevrouw Anne BARZIN, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50-1640/004, 20.<br />

558 G. DE JONGE en A. <strong>VAN</strong> DER LIND<strong>EN</strong>, Jeugd en strafrecht, Deventer, Kluwer, 2007, 200.<br />

89


ONDERZOEK<br />

b. Toepassingsgebied ratione materiae<br />

135. TERUGVERWIJZING – Evenmin als het verbod van vrij verkeer 559 , is de beperking van<br />

vrij verkeer begrensd in haar materiële toepassingsgebied. Wat betreft de wenselijkheid van<br />

een limitatieve lijst van misdrijven of een minimumstrafdrempel, kan worden verwezen naar<br />

hetgeen hierboven reeds werd uiteengezet 560 .<br />

c. Toepassingsgebied ratione temporis<br />

136. NIET NOODZAKELIJK ONMIDDELLIJK NA HET EERSTE VERHOOR – Anders dan een verbod<br />

van vrij verkeer 561 , moet een beperkingsmaatregel o.i. niet noodzakelijk worden opgelegd<br />

onmiddellijk na het eerste verhoor, laat staan tezamen met het aanhoudingsbevel. In art. 20 §4<br />

lid 1 WVH wordt immers een afzonderlijke betekening voorzien aan de verdachte, hetgeen<br />

erop wijst dat een beperkingsmaatregel ook later in de periode van voorlopige hechtenis kan<br />

worden opgelegd. Bovendien bevat de regeling inzake beperking van vrij verkeer geen enkel<br />

hernieuwingsverbod en werd zij pas in 2005 ingevoerd, zodat een koppeling aan de<br />

historische ratio legis van het verbod van vrij verkeer, terug te vinden in het aloude art. 20 §1<br />

WVH, nog weinig verdedigbaar zou zijn 562 .<br />

137. NIET MEER MOGELIJK NA DE BESCHIKKING TOT MEDEDELING – Ingevolge art. 20 §4 lid 2<br />

WVH vindt een beperking van vrij verkeer noodzakelijkerwijs een einde op het moment van<br />

de zogenaamde ‘beschikking tot mededeling’ bedoeld in art. 127 §1 lid 1 Sv. 563 . Aldus mag<br />

worden aangenomen dat zij ook niet meer voor het eerst kan worden opgelegd na de<br />

beschikking tot mededeling, in welk geval het onderzoek immers reeds als voltooid<br />

beschouwd wordt 564 .<br />

138. HERNIEUWBAARHEID <strong>VAN</strong> DE MAATREGEL – In tegenstelling tot het verbod van vrij<br />

verkeer 565 , is de loutere beperking ervan onbeperkt hernieuwbaar en kan bovendien worden<br />

overgeschakeld van de ene beperkingsmaatregel naar de andere. Zolang de onderzoeksrechter<br />

erin slaagt zijn maatregel afdoende te motiveren, vormt die hernieuwbaarheid allicht geen<br />

559 Supra nr. 71.<br />

560 Supra nrs. 72-73.<br />

561 Supra nr. 75.<br />

562 Supra nr. 75.<br />

563 F. VERBRUGG<strong>EN</strong> en R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Strafrecht en strafprocesrecht voor bachelors, I, Antwerpen, Maklu,<br />

2010, 240; infra nr. 146.<br />

564 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 143.<br />

565 Supra nr. 78.<br />

90


ONDERZOEK<br />

mensenrechtelijk probleem 566 , daar de beperking van vrij verkeer geen algemene strekking<br />

heeft 567 .<br />

4. Toepassingsvoorwaarden<br />

139. OVERZICHT – Qua toepassingsvoorwaarden wordt hieronder wederom een onderscheid<br />

gemaakt tussen de materiële voorwaarden enerzijds en de formele voorwaarden anderzijds,<br />

die vervuld moeten zijn voor een geldige beperking van vrij verkeer.<br />

a. Materiële voorwaarden<br />

140. COLLUSIE- OF VERDUISTERINGSGEVAAR – Een beperking van vrij verkeer kan, ingevolge<br />

art. 20 §3 WVH, enkel worden opgelegd “[a]ls er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat<br />

een verdachte zou pogen bewijzen te laten verdwijnen of zich zou verstaan met derden”.<br />

Opvallend aan die formulering is dat zij uitdrukkelijk gewag maakt van ‘collusie- of<br />

verduisteringsgevaar’, in tegenstelling tot de regeling inzake het verbod van vrij verkeer, die<br />

het enkel heeft over de ‘noodzakelijkheid voor het onderzoek’ 568 . Als uitgangspunt voor de<br />

regeling in art. 20 §3-6 WVH gold immers dat “het strijdig zou zijn met de ratio van de<br />

[WVH] zelf, indien de personen die worden aangehouden, onder meer om te verhinderen dat<br />

zij zouden pogen bewijzen te laten verdwijnen of om collusie te vermijden ([art. 16 §1 lid 3<br />

WVH]), de realisering van deze doelstellingen zouden ondermijnen langs de omweg van de<br />

modale regeling van het bezoek, de briefwisseling, en het gebruik van de telefoon” 569 . Daaruit<br />

blijkt o.i. evenwel ook meteen dat de materiële voorwaarden van art. 20 §3 WVH enkel een<br />

beperkingsmaatregel toelaten wanneer gevreesd wordt dat de verdachte zelf tot collusie of<br />

verduistering zou overgaan, zulks in tegenstelling tot het verbod van vrij verkeer van art. 20<br />

§2 WVH 570 .<br />

141. ONDERZOEKSMAATREGEL – Aangezien zij duidelijk in het belang van het strafonderzoek<br />

wordt opgelegd, moet ook de beperking van vrij verkeer beschouwd worden als een<br />

onderzoeksmaatregel, zodat zij o.i. niet kan worden opgelegd in het kader van een bevel tot<br />

566 Supra nr. 122 et seq.<br />

567 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 142; infra nr. 163.<br />

568 Supra nr. 81 et seq.<br />

569 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 142.<br />

570 Supra nr. 81.<br />

91


ONDERZOEK<br />

aanhouding bij verstek, bedoeld in art. 34 WVH, wanneer het onderzoek reeds als afgesloten<br />

wordt beschouwd 571 .<br />

b. Formele voorwaarden<br />

142. GEMOTIVEERDE RECHTERLIJKE BESLISSING <strong>EN</strong> OVERSCHRIJVING IN HET REGISTER <strong>VAN</strong> DE<br />

GE<strong>VAN</strong>G<strong>EN</strong>IS – De formele voorwaarden voor een geldige beperking van vrij verkeer zijn<br />

grotendeels dezelfde als die voor een verbod van vrij verkeer, zodat hetgeen hierboven werd<br />

uiteengezet mutatis mutandis van toepassing kan worden geacht. Ook hier moet de verplichte<br />

overschrijving in het register van de gevangenis – o.i. evenwel onterecht – allicht worden<br />

beschouwd als een substantiële vormvereiste 572 .<br />

143. MOGELIJK OP VORDERING <strong>VAN</strong> HET OP<strong>EN</strong>BAAR MINISTERIE MET UITSLUITING <strong>VAN</strong> DE<br />

VORDERING<strong>EN</strong> BEDOELD IN ART. 127 §1 LID 2 SV. – Aangenomen mag worden dat het<br />

Openbaar Ministerie, op grond van zijn algemeen vorderingsrecht, ook een beperking van vrij<br />

verkeer kan vorderen en dat het, bij weigering door de onderzoeksrechter, over een<br />

beroepsmogelijkheid beschikt bij de kamer van inbeschuldigingstelling 573 . Hierbij moet<br />

evenwel de belangrijke kanttekening worden gemaakt dat de beperking van vrij verkeer niet<br />

meer kan worden opgelegd na de beschikking tot mededeling bedoeld in art. 127 §1 lid 1<br />

Sv. 574 , zodat de ‘onderzoekshandelingen’ bedoeld in art. 127 §1 lid 2 Sv., die de procureur des<br />

Konings nog kan vorderen na de beschikking tot mededeling, o.i. geen beperking van vrij<br />

verkeer meer kunnen inhouden.<br />

144. BETEK<strong>EN</strong>ING AAN DE VERDACHTE DOOR DE GE<strong>VAN</strong>G<strong>EN</strong>ISDIRECTEUR – Anders dan art. 20<br />

§2 WVH, voorziet art. 20 §4 lid 1 WVH uitdrukkelijk de verplichting in hoofde van de<br />

gevangenisdirecteur tot betekening van het bevel tot beperking van vrij verkeer. Hierboven<br />

werd reeds onze wens verdedigd zulks eveneens te voorzien voor het verbod van vrij<br />

verkeer 575 .<br />

5. Duur van de maatregel<br />

145. STRIKT NOODZAKELIJKE DUUR DOOR DE ONDERZOEKSRECHTER BEPAALD – De beslissing<br />

van de onderzoeksrechter tot beperking van vrij verkeer geldt slechts, aldus art. 20 §4 lid 2<br />

571 Supra nrs. 77 en 82.<br />

572 Supra nr. 87.<br />

573 Infra nr. 156.<br />

574 Supra nr. 137.<br />

575 Supra nr. 86.<br />

92


ONDERZOEK<br />

WVH, “voor de strikt noodzakelijke duur door de onderzoeksrechter bepaald”. Aldus dient de<br />

onderzoeksrechter reeds ab initio te bepalen hoe lang de beperkingsmaatregel zal duren, iets<br />

waar hij niet toe verplicht is bij een verbod van vrij verkeer 576 . Mocht zijn noodzakelijkheid<br />

teneinde collusie- of verduisteringsgevaar te vermijden, nog binnen de vooraf bepaalde duur<br />

wegvallen, dan moet de beperkingsmaatregel o.i. onmiddellijk worden opgeheven. Bepaalt de<br />

onderzoeksrechter geen geldingsduur, dan is zijn beslissing tot beperking van vrij verkeer<br />

ongeldig en kan het vrij verkeer o.i. niet worden verhinderd in het belang van het onderzoek.<br />

Zulks is fundamenteel verschillend van de regeling inzake het verbod van vrij verkeer, in<br />

welk geval bij stilzwijgen van de onderzoeksrechter wordt uitgegaan van een verbod van drie<br />

dagen 577 . Wel kan o.i. worden aanvaard dat de onderzoeksrechter reeds ab initio zou bepalen<br />

dat de beperkingsmaatregel zal voortduren ‘tot de beschikking tot mededeling’. Anders dan<br />

het begrip ‘termijn’ bijvoorbeeld, lijkt de term ‘duur’ ons immers niet te wijzen op een door<br />

vooraf vaststaande data vastgelegde periode.<br />

146. UITERLIJK TOT DE BESCHIKKING TOT MEDEDELING – In art. 20 §4 lid 2 WVH wordt<br />

bepaald dat de beperkingsmaatregel noodzakelijkerwijs een einde vindt “op het ogenblik dat<br />

[de onderzoeksrechter] het dossier overzendt aan de procureur des Konings overeenkomstig<br />

[art. 127 lid 1 Sv.]”. Die beschikking tot mededeling 578 is immers, aldus de parlementaire<br />

voorbereiding, “het ogenblik waarop de onderzoeksrechter van oordeel is dat zijn onderzoek<br />

is voltooid, zodat hij er redelijkerwijze op dat ogenblik kan van uitgaan dat contacten van<br />

gedetineerde verdachten met derden geen negatieve repercussies meer kunnen hebben op zijn<br />

onderzoek” 579 . Hierboven werd reeds verdedigd dat die bepaling eveneens een beperking<br />

verhindert van het vrij verkeer op vordering van het Openbaar Ministerie overeenkomstig art.<br />

127 §1 lid 2 Sv. 580 .<br />

6. Rechtsmiddelen<br />

147. OVERZICHT – Wat betreft de rechtsmiddelen, moet opnieuw een onderscheid worden<br />

gemaakt tussen de rechtsmiddelen in hoofde van de verdachte zelf enerzijds en die waarover<br />

het Openbaar Ministerie beschikt anderzijds.<br />

576 Supra nr. 88 et seq.<br />

577 Supra nr. 91.<br />

578 F. VERBRUGG<strong>EN</strong> en R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Strafrecht en strafprocesrecht voor bachelors, I, Antwerpen, Maklu,<br />

2010, 240.<br />

579 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 143.<br />

580 Supra nr. 143.<br />

93


ONDERZOEK<br />

a. In hoofde van de verdachte<br />

148. VERZOEKSCHRIFT TOT OPHEFFING OF WIJZIGING <strong>VAN</strong> DE <strong>BEPERKING</strong>SMAATREGEL –<br />

Tijdens de parlementaire werkzaamheden van de WIRP werd het terecht ‘essentieel’ genoemd<br />

“dat de verdachte de mogelijkheid heeft […] de beslissing van de onderzoeksrechter aan te<br />

vechten voor de onderzoeksgerechten” 581 . Daarom kent art. 20 §6 lid 1 WVH hem de<br />

mogelijkheid toe “bij het onderzoeksgerecht dat oordeelt over de voorlopige hechtenis een<br />

verzoekschrift [in te dienen] tot wijziging of opheffing van de door de onderzoeksrechter […]<br />

opgelegde maatregelen”, in welk geval “[h]et verzoekschrift […] bij het dossier van de<br />

voorlopige hechtenis [wordt] gevoegd”. Enige onzorgvuldigheid bij het opstellen van het<br />

wetsontwerp 582 , heeft er echter toe geleid dat die bepaling tweemaal de bewoordingen ‘bij het<br />

onderzoeksgerecht dat oordeelt over de voorlopige hechtenis’ bevat, hetgeen noopt tot een<br />

erratum in een volgend Belgisch Staatsblad.<br />

149. PROCEDURE OVERE<strong>EN</strong>KOMSTIG DE BEPALING<strong>EN</strong> <strong>VAN</strong> ART. 21-24 WVH – Dat<br />

‘onderzoeksgerecht’ zal in de meeste gevallen uiteraard de raadkamer zijn, hoewel het zeker<br />

niet uitgesloten is dat het verzoekschrift zelfs voor de eerste maal wordt ingediend bij de<br />

kamer van inbeschuldigingstelling wanneer die uitspraak doet over de voorlopige hechtenis,<br />

bijvoorbeeld na hoger beroep tegen een beschikking van de raadkamer tot handhaving van de<br />

voorlopige hechtenis 583 , na evocatie overeenkomstig art. 235 Sv. 584 of in geval van voorrecht<br />

van rechtsmacht 585 in de zin van art. 103 Gw. en art. 480 Sv. Om ‘redenen van de efficiëntie<br />

van de rechtspleging’, besloot de wetgever de procedure voor het desbetreffende<br />

onderzoeksgerecht gelijklopend te construeren met de procedure betreffende de voorlopige<br />

hechtenis ten gronde 586 . Aldus bepaalt art. 20 §6 lid 2 WVH dat “[d]e procedure verloopt<br />

overeenkomstig de bepalingen van [art. 21-24 WVH]”, waarmee, zo blijkt uit de<br />

parlementaire voorbereiding, bedoeld wordt dat “[w]anneer het onderzoeksgerecht uitspraak<br />

581 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 143.<br />

582 Ontwerp van basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: tekst<br />

aangenomen door de in de plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, Parl.St. Kamer 2003-04, nr.<br />

51-0231/017, 82.<br />

583 O. MICHIELS, D. CHICHOYAN en P. THEVISS<strong>EN</strong>, La détention préventive in Criminalis, Louvain-la-Neuve,<br />

Anthemis, 2010, 52.<br />

584 R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, 482.<br />

585 F. DESTERBECK, “Voorrecht van rechtsmacht” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, D.<br />

DEWANDELEER, F. DESTERBECK, H. FRANS<strong>EN</strong>, P. HERBOTS, A. MARUT, C. NUYTS, E. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> HEUVEL et al.,<br />

Postal Memorialis, Antwerpen, Kluwer, 2005, (123) 130.<br />

586 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 143.<br />

94


ONDERZOEK<br />

doet over de handhaving van de voorlopige hechtenis, […] het tegelijk ook uitspraak [doet]<br />

over het verzoekschrift” 587 . Hierbij kan men zich evenwel de vraag stellen of die elementaire<br />

verduidelijking niet beter uitdrukkelijk in de wet zou worden opgenomen, daar de huidige<br />

algemene verwijzing voor enige verwarring dreigt te zorgen. De koppeling van de procedure<br />

aan art. 21-24 WVH heeft o.i. ook tot gevolg dat personen die verdacht worden van een nietcorrectionaliseerbare<br />

misdaad in beginsel slechts om de drie maanden de kans krijgen om een<br />

beperkingsmaatregel aan te vechten, vermits de automatische controle door de raadkamer,<br />

ingevolge art. 22 lid 2 WVH, eveneens slechts om de drie maanden geschiedt. Zulks lijkt ons<br />

echter geen discriminatie te vormen, aangezien de verdachte in dat geval nog steeds de<br />

mogelijkheid geniet alsnog een maandelijkse controle af te dwingen via een verzoekschrift tot<br />

invrijheidstelling overeenkomstig art. 22bis WVH 588 , zodat hij op dat moment eveneens zijn<br />

verzoekschrift tot opheffing of wijziging van de beperkingsmaatregel kan neerleggen.<br />

Daarmee wordt echter ook meteen duidelijk dat de verdachte van een nietcorrectionaliseerbare<br />

misdaad, die enkel bezwaren heeft tegen een hem opgelegde<br />

beperkingsmaatregel, maar niet tegen de voorlopige hechtenis als dusdanig, alsnog de<br />

voorlopige hechtenis zelf zal moeten aanvechten via een verzoekschrift tot invrijheidstelling,<br />

aangezien hij enkel op die manier het ‘onderzoeksgerecht dat oordeelt over de voorlopige<br />

hechtenis’, maandelijks kan vatten.<br />

150. UITZONDERING OP HET PRINCIPIËLE GELIJKE NIVEAU <strong>VAN</strong> ONDERZOEKSRECHTER <strong>EN</strong><br />

RAADKAMER – De bevoegdheid van de raadkamer vormt in dezen een opmerkelijke<br />

uitzondering op de regel dat de raadkamer “geen hiërarchische overste [is] van de<br />

onderzoeksrechter” 589 . In dat opzicht verschilt de procedure van art. 20 §6 WVH in<br />

belangrijke mate van die van het strafrechtelijk kort geding in art. 61quater Sv. die, zoals<br />

gebruikelijk 590 , de kamer van inbeschuldigingstelling aanwijst als beroepsinstantie tegen een<br />

door de onderzoeksrechter bevolen beslagmaatregel. Zij verschilt eveneens van de<br />

theoretische beroepsmogelijkheid bij de kamer van inbeschuldigingstelling tegen een verbod<br />

van vrij verkeer 591 . Ten slotte verschilt zij ook van de beoordeling door de raadkamer,<br />

587 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 144.<br />

588 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 540.<br />

589 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 587.<br />

590 F. HÉLIE, Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant,<br />

1865, 443.<br />

591 Supra nr. 103.<br />

95


ONDERZOEK<br />

overeenkomstig art. 21 §4 WVH, van de regelmatigheid van het bevel tot aanhouding 592 , die<br />

immers geen opportuniteitsbeoordeling inhoudt van het aanhoudingsbevel zelf, maar wel van<br />

de verdere handhaving van de voorlopige hechtenis. Toch is de regeling van art. 20 §6 WVH<br />

geen origineel concept 593 . Zoals hierboven reeds terloops vermeld 594 , gunde ook art. 30 lid 2<br />

WVH 1852 de verdachte immers de mogelijkheid om tegen de hernieuwing van een verbod van<br />

vrij verkeer, dat toen nog tot tien dagen kon duren, “présenter une requête à la chambre du<br />

conseil, pour demander la mainlevée de l’interdiction”, in welk geval “[l]a chambre du<br />

conseil, après avoir entendu le juge d’instruction et le procureur du roi, statuera dans les<br />

deux jours de la requête” 595 . Die laatste regel werd echter niet mee overgenomen in art. 20 §6<br />

WVH, daar het onderzoeksgerecht zich pas uitspreekt over de beperkingsmaatregel wanneer<br />

het ook de voorlopige hechtenis zelf beoordeelt 596 .<br />

151. QUID INDI<strong>EN</strong> GE<strong>EN</strong> UITSPRAAK <strong>VAN</strong> HET ONDERZOEKSGERECHT? – MICHIELS, CHICHOYAN<br />

en THEVISS<strong>EN</strong> merken op dat art. 20 §6 WVH “reste […] muet quant à l’absence de décision<br />

par la juridiction d’instruction saisie de la détention préventive alors qu’une requête visant à<br />

la fin de l’interdiction a été déposée” 597 . Naar analogie met de regel dat de verdachte in<br />

vrijheid wordt gesteld bij gebrek aan een tijdige handhaving van de voorlopige hechtenis<br />

overeenkomstig art. 21-24 WVH 598 , mag o.i. worden aangenomen dat ook een<br />

beperkingsmaatregel als opgeheven moet worden beschouwd bij gebrek aan een beslissing<br />

hieromtrent vanwege het bevoegde onderzoeksgerecht.<br />

152. GE<strong>EN</strong> VERPLICHTE MOTIVERING <strong>VAN</strong> HET VERZOEKSCHRIFT – Daarnaast merken dezelfde<br />

auteurs op dat “[l]es dispositions légales ne prévoient aucune motivation obligatoire de la<br />

requête” 599 . Ook op dit punt verschilt de regeling van die van het strafrechtelijk kort geding,<br />

die immers in art. 61quater §2 lid 1 Sv. vereist dat het verzoekschrift ‘met redenen omkleed’<br />

wordt. Aldus bestaat de mogelijkheid dat de verdachte een volstrekt ongegrond verzoekschrift<br />

592 M. BOCKSTAELE, G. BOURDOUX, S. CRIEL, E. DE FORMANOIR, T. DE MEESTER, S. DE MOOR, L. D<strong>EN</strong>YS, T.<br />

DESCHEPPER, C. DE VALK<strong>EN</strong>EER, G. <strong>VAN</strong>DER ZWALM<strong>EN</strong> en A. WINANTS, De voorlopige hechtenis in Reeks<br />

strafrecht & strafvordering, Diegem, Kluwer, 2000, 300.<br />

593 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 143.<br />

594 Supra nr. 16.<br />

595 Loi du 20 février 1852 sur la détention préventive, Pasin. 1852, XXII, nr. 64, 84.<br />

596 Supra nr. 149.<br />

597 O. MICHIELS, D. CHICHOYAN en P. THEVISS<strong>EN</strong>, La détention préventive in Criminalis, Louvain-la-Neuve,<br />

Anthemis, 2010, 51.<br />

598 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 527.<br />

599 O. MICHIELS, D. CHICHOYAN en P. THEVISS<strong>EN</strong>, La détention préventive in Criminalis, Louvain-la-Neuve,<br />

Anthemis, 2010, 51.<br />

96


ONDERZOEK<br />

zou indienen, hoewel zijn slaagkansen in dat geval uiteraard miniem zullen zijn. Aangezien<br />

art. 20 §6 WVH – wederom in tegenstelling tot art. 61quater §8 Sv. en ook tot het oude art. 30<br />

lid 4 WVH 1852 overigens 600 – in geen enkele wachttermijn voorziet 601 , kan zulks bovendien bij<br />

elke maandelijkse verschijning voor de raadkamer gebeuren. De invoering van een<br />

wachttermijn, zoals die van drie maanden in art. 61quater §8 Sv., lijkt ons echter, gelet op het<br />

ingrijpende karakter van een beperking van vrij verkeer, weinig wenselijk.<br />

153. GE<strong>EN</strong> TERMIJN – Ten slotte voorziet art. 20 §6 WVH evenmin een termijn “dans lequel<br />

une telle requête doit être déposée au greffe ou si son dépôt le jour de l’audience, devant la<br />

juridiction, constituerait une cause d’irrecevabilité” 602 . Een dermate laattijdig neergelegd<br />

verzoekschrift lijkt ons inderdaad alsnog in acht te moeten worden genomen door het<br />

onderzoeksgerecht. Het lijkt ons dan ook wenselijk een tijdstip te bepalen waarop het<br />

verzoekschrift ten laatste moet worden ingediend, bijvoorbeeld de laatste werkdag die de<br />

verschijning voor het onderzoeksgerecht voorafgaat, hetgeen een neerlegging op de<br />

zittingsdag zelf zou uitsluiten. Een vroeger tijdstip lijkt ons echter weinig wenselijk,<br />

aangezien het dossier, ingevolge art. 21 §3 WVH, pas “gedurende de laatste werkdag vóór de<br />

verschijning [voor de raadkamer]” ter beschikking moet worden gehouden van de verdachte<br />

en zijn raadsman.<br />

154. HOGER BEROEP <strong>EN</strong> CASSATIEVOORZI<strong>EN</strong>ING ZONDER SCHORS<strong>EN</strong>DE WERKING – In art. 20 §6<br />

lid 2 WVH wordt uitdrukkelijk bepaald dat “[h]oger beroep tegen de beslissing wordt<br />

ingesteld overeenkomstig [art. 30 WVH]”, zodat een beperking van vrij verkeer vatbaar is<br />

voor “un ‘double recours’, d’abord devant la chambre du conseil saisie de la détention<br />

préventive et ensuite devant la chambre des mises en accusation” 603 . In tegenstelling tot het<br />

Franse art. 145-4 lid 4 CPP 604 , laat art. 20 §6 lid 2 WVH zelfs cassatievoorziening toe<br />

“overeenkomstig [art. 31 WVH]”. Ingevolge de toepassing van dezelfde principes en<br />

pleegvormen voor de handhaving van de voorlopige hechtenis, genieten noch hoger beroep,<br />

noch cassatievoorziening schorsende werking “met als gevolg dat de door de<br />

onderzoeksrechter bepaalde beperkingen van kracht blijven tot er een uitspraak is van het<br />

600 Loi du 20 février 1852 sur la détention préventive, Pasin. 1852, XXII, nr. 64, 84.<br />

601 P. GEVAERT, Het gerechtelijk onderzoek: een handleiding, Gent, Story Publishers, 2006, 322.<br />

602 O. MICHIELS, D. CHICHOYAN en P. THEVISS<strong>EN</strong>, La détention préventive in Criminalis, Louvain-la-Neuve,<br />

Anthemis, 2010, 51.<br />

603 O. MICHIELS, D. CHICHOYAN en P. THEVISS<strong>EN</strong>, La détention préventive in Criminalis, Louvain-la-Neuve,<br />

Anthemis, 2010, 52.<br />

604 P. CHAMBON en C. GUÉRY, Droit et pratique de l’instruction préparatoire: juge d’instruction – chambre de<br />

l’instruction, Parijs, Dalloz, 2007, 318; P. CHAMBON, Le juge d’instruction: théorie et pratique de la<br />

procédure, Parijs, Dalloz, 1997, 171.<br />

97


ONDERZOEK<br />

onderzoeksgerecht of van het Hof van Cassatie” 605 , zulks in tegenstelling tot het Nederlandse<br />

recht 606 . Na cassatie met verwijzing zal de kamer van inbeschuldigingstelling o.i., naar<br />

analogie met art. 31 §4 WVH, binnen de termijn van vijftien dagen ook uitspraak moeten<br />

doen over de beperking van vrij verkeer, bij gebreke waarvan zij als opgeheven moet worden<br />

beschouwd. Wordt het cassatieberoep verworpen, dan zal ook de raadkamer zich o.i.,<br />

ingevolge art. 31 §5 WVH, binnen vijftien dagen moeten uitspreken over de beperking van<br />

vrij verkeer, wederom op straffe van opheffing van de maatregel.<br />

155. RECHTSVERGELIJKING – De Belgische regeling in art. 20 §6 WVH bevat opvallende<br />

gelijkenissen met de hierboven reeds besproken Nederlandse procedure op bezwaarschrift,<br />

zoals geregeld door art. 62 lid 4 Ndl.Sv. 607 . Toch zijn er o.i. twee belangrijke verschilpunten.<br />

In de eerste plaats geniet noch de neerlegging van het verzoekschrift, noch het latere hoger<br />

beroep of cassatieberoep schorsende werking, terwijl dat in het Nederlandse recht wel het<br />

geval is, tenzij de bevoegde autoriteit van oordeel is dat een onmiddellijke uitvoering<br />

volstrekt noodzakelijk is in het belang van het onderzoek. Aangezien een beperking van vrij<br />

verkeer, in tegenstelling tot het verbod ervan, niet noodzakelijkerwijs in het begin van het<br />

strafonderzoek moet worden opgelegd 608 , lijkt de invoering van een dergelijk systeem ons niet<br />

onmogelijk, hoewel het o.i. slechts een beperkte toegevoegde waarde zou bieden 609 . Een<br />

tweede belangrijk verschilpunt is dat de Nederlandse rechtbank waarbij het bezwaarschrift<br />

wordt ingediend, niet pas over de beperkingsmaatregel oordeelt wanneer zij ook de<br />

voorlopige hechtenis zelf beoordeelt 610 . Die vaststelling leidt inderdaad tot het besluit dat in<br />

het Belgische recht sprake is van een ongelijke behandeling tussen twee nochtans zeer<br />

vergelijkbare rechtsonderhorigen. De verdachte die een beperking van vrij verkeer krijgt<br />

opgelegd kort nadat de raadkamer over zijn verdere aanhouding beslist heeft, moet immers<br />

bijna een maand wachten op een mogelijke opheffing ervan, terwijl wanneer de<br />

beperkingsmaatregel kort vóór zijn verschijning voor de raadkamer zou zijn opgelegd, de<br />

mogelijke opheffing reeds over een aantal dagen kan gebeuren. Het lijkt ons dan ook niet<br />

onwaarschijnlijk dat de automatische koppeling van de uitspraak van het onderzoeksgerecht<br />

over de beperkingsmaatregel aan die over de voorlopige hechtenis zal worden aangevochten<br />

605 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 144.<br />

606 Supra nr. 102.<br />

607 Supra nr. 102.<br />

608 Supra nr. 136.<br />

609 Supra nr. 102.<br />

610 C. CLEIR<strong>EN</strong> en J. NIJBOER, Strafvordering: tekst & commentaar, Deventer, Kluwer, 2009, 267.<br />

98


ONDERZOEK<br />

voor het Grondwettelijk Hof. Aangezien zij niet per definitie op hetzelfde tijdstip worden<br />

opgelegd, is het bevel tot beperking van vrij verkeer immers fundamenteel verschillend van<br />

het bevel tot aanhouding, zodat de vraag kan worden gesteld of de volkomen gelijkschakeling<br />

van beide herzieningsprocedures, louter omwille van de ‘efficiëntie van de rechtspleging’ 611 ,<br />

wel verantwoord is in het licht van het grondwettelijk gewaarborgde gelijkheidsbeginsel. Een<br />

meer verdedigbare regeling lijkt ons dan ook wederom de invoering van een procedure<br />

vergelijkbaar met die van art. 145-4 en 145-4-1 lid 1 CPP, hetgeen in het Belgische recht zou<br />

betekenen dat de verdachte over een beroepsmogelijkheid zou beschikken bij de voorzitter<br />

van de kamer van inbeschuldigingstelling of bij de kamer van inbeschuldigingstelling zelf, in<br />

welk geval die binnen vijf dagen een oordeel zou vellen.<br />

b. In hoofde van het Openbaar Ministerie<br />

156. HOGER BEROEP – Aangenomen mag worden dat de procureur des Konings in geval van<br />

‘strijdig bevel’ over een beroepsmogelijkheid beschikt bij de kamer van<br />

inbeschuldigingstelling. Zulks volgt o.i. niet alleen uit het algemeen vorderingsrecht van het<br />

parket, maar ook uit art. 30 WVH dat het Openbaar Ministerie de mogelijkheid gunt hoger<br />

beroep in te stellen tegen “de beschikkingen van de raadkamer gegeven in de gevallen<br />

bedoeld in de artikelen 21, 22, 22bis en 28”, zodat ook de beschikkingen van de raadkamer tot<br />

handhaving, opheffing of wijziging van een beperking van vrij verkeer, vatbaar zijn voor een<br />

dergelijk hoger beroep.<br />

157. GE<strong>EN</strong> CASSATIEVOORZI<strong>EN</strong>ING TEG<strong>EN</strong> OPHEFFING <strong>VAN</strong> DE <strong>BEPERKING</strong>SMAATREGEL OF<br />

WIJZIGING ER<strong>VAN</strong> IN HET VOORDEEL <strong>VAN</strong> DE VERDACHTE – Aangezien art. 31 WVH enkel<br />

cassatievoorziening toelaat tegen “arresten en vonnissen waardoor de voorlopige hechtenis<br />

wordt gehandhaafd”, staat het Openbaar Ministerie o.i. daarentegen geen cassatievoorziening<br />

open tegen arresten of vonnissen waardoor een beperking van vrij verkeer wordt opgeheven<br />

of waardoor de maatregel anderszins in het voordeel van de verdachte wordt gewijzigd. Enkel<br />

een handhaving van de beperkingsmaatregel of een wijziging ervan in het nadeel van de<br />

verdachte, is derhalve vatbaar voor cassatievoorziening, die in de regel uiteraard door de<br />

verdachte zal worden ingesteld. Toch is cassatievoorziening door het Openbaar Ministerie<br />

ook in dat geval niet helemaal uitgesloten, net zoals niets het parket belet “een voorziening [in<br />

611 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 143.<br />

99


ONDERZOEK<br />

te stellen] wanneer het de handhaving [van de voorlopige hechtenis zelf] in strijd met de wet<br />

acht” 612 .<br />

7. Sanctionering van overtreding van de maatregel<br />

158. TERUGVERWIJZING – Wat betreft de wijze waarop een overtreding van een<br />

beperkingsmaatregel kan worden gesanctioneerd, kan worden terugverwezen naar hetgeen<br />

hierboven werd verdedigd aangaande het verbod van vrij verkeer 613 .<br />

C. VERHOUDING TUSS<strong>EN</strong> <strong>VERBOD</strong> <strong>EN</strong> <strong>BEPERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong><br />

159. OVERZICHT – In dit laatste, overkoepelend onderdeel wordt aandacht besteed aan twee<br />

specifieke problemen die betrekking hebben op de verhouding tussen het verbod en de<br />

beperking van vrij verkeer, namelijk enerzijds de vraag wat er moet gebeuren wanneer de<br />

onderzoeksrechter zowel een verbod als een beperking van vrij verkeer zou opleggen en<br />

anderzijds de vraag of in bepaalde gevallen een herkwalificatie mogelijk zou zijn van een<br />

ruime beperking van vrij verkeer naar algeheel verbod ervan.<br />

1. Opeenvolgende en gelijktijdige oplegging van verbod en beperking van vrij verkeer<br />

160. OPE<strong>EN</strong>VOLG<strong>EN</strong>DE OPLEGGING <strong>VAN</strong> <strong>VERBOD</strong> <strong>EN</strong> <strong>BEPERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> – Niets<br />

belet de onderzoeksrechter een beperking van vrij verkeer op te leggen nadat hij voordien<br />

reeds een verbod van vrij verkeer heeft bevolen. Aangezien beide maatregelen bogen op<br />

collusie- en verduisteringsgevaar 614 , zal zulks zelfs allicht in het merendeel van de gevallen<br />

gebeuren. De beperking van vrij verkeer werd immers precies ingevoerd omdat de wetgever<br />

van oordeel was dat “het verbod van vrij verkeer, zoals thans bepaald door [art. 20 WVH],<br />

onvoldoende adequaat is om de problemen in verband met de bewijsgaring en de<br />

mogelijkheid van collusie te voorkomen die zich kunnen voordoen naar aanleiding van de<br />

uitoefening van het recht op briefwisseling en bezoek” 615 . Op voorwaarde uiteraard dat het<br />

collusie- of verduisteringsgevaar nog bestaat op het moment dat het verbod van vrij verkeer<br />

wordt beëindigd en een beperking van vrij verkeer noodzakelijk is om dat gevaar te<br />

vermijden, staat o.i. niets een bijkomende beperkingsmaatregel in de weg.<br />

612 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 548.<br />

613 Supra nr. 105 et seq.<br />

614 Supra nrs. 81 en 140.<br />

615 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 142-143.<br />

100


ONDERZOEK<br />

161. GELIJKTIJDIGE OPLEGGING <strong>VAN</strong> <strong>VERBOD</strong> <strong>EN</strong> <strong>BEPERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> – Moeilijker<br />

ligt het wanneer de onderzoeksrechter reeds onmiddellijk na het eerste verhoor zowel een<br />

verbod als een beperking van vrij verkeer zou opleggen, in welk geval de<br />

beperkingsmaatregel automatisch uitwerking zou krijgen op het ogenblik dat het verbod<br />

beëindigd wordt. In dat geval zou de onderzoeksrechter immers anticipatief te werk gaan en<br />

reeds onmiddellijk na het eerste verhoor de noodzakelijkheid beoordelen van een beperking<br />

van vrij verkeer, die evenwel pas drie dagen later zou worden uitgevoerd. Ofschoon een<br />

dergelijke werkwijze ons zeer af te raden lijkt, is zij o.i. niet onwettig, aangezien art. 20 §4 lid<br />

2 WVH van de onderzoeksrechter enkel verlangt de beslissing te treffen “voor de strikt<br />

noodzakelijke duur door [hem] bepaald”, zodat hij ook het beginpunt van de<br />

beperkingsmaatregel in de toekomst kan situeren. Toch neemt de onderzoeksrechter zodoende<br />

een belangrijk risico, namelijk dat na beëindiging van het verbod van vrij verkeer geen<br />

noemenswaardig collusie- of verduisteringsgevaar meer zou bestaan, bijvoorbeeld doordat het<br />

strafonderzoek vlotter is verlopen dan verwacht, in welk geval hij o.i. onmiddellijk op zijn<br />

beslissing tot beperking van vrij verkeer zal moeten terugkomen.<br />

2. Herkwalificatie van beperking naar verbod van vrij verkeer?<br />

162. PROBLEEMSTELLING – Een niet te onderschatten probleem ten slotte, betreft de vraag<br />

wat er moet gebeuren wanneer de onderzoeksrechter zijn beperking van vrij verkeer zo ruim<br />

formuleert dat zij in wezen neerkomt op een algeheel contactverbod, namelijk doordat hij<br />

enerzijds een van alle andere verdachten gescheiden regime zou opleggen 616 en anderzijds<br />

zowel bezoek zou verbieden van, als briefwisseling of telefonische contacten met nagenoeg<br />

iedere aan de verdachte bekende persoon. De huidige regeling lijkt een dergelijke situatie<br />

inderdaad niet uit te sluiten, daar zij geen strengere voorwaarden oplegt voor een cumulatieve<br />

toepassing van de vier maatregelen tot beperking van vrij verkeer. Uit de Nederlandse<br />

rechtspraktijk blijkt overigens dat veelal besloten wordt tot een uitputtende weigering van vrij<br />

verkeer, vermits “er nauwelijks gevallen zijn te bedenken waarbij het zinvol is alleen de<br />

correspondentie of alleen het bezoek toe te staan” 617 . Aldus rijst de vraag of een dermate<br />

ruime beperking van vrij verkeer niet zou moeten worden geherkwalificeerd naar een verbod<br />

van vrij verkeer.<br />

616 Supra nr. 126.<br />

617 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 67.<br />

101


ONDERZOEK<br />

163. HERKWALIFICATIE NIET UITGESLOT<strong>EN</strong> IN AFWACHTING <strong>VAN</strong> DE INWERKINGTREDING <strong>VAN</strong><br />

ART. 20 §5 LID 3 WVH – Een dergelijke herkwalificatie lijkt ons echter weinig juridische<br />

grondslag te genieten. In haar eindverslag benadrukte de commissie immers zelf reeds dat<br />

“[a]lhoewel [art. 20 §3-6 WVH] onder meer de beperking mogelijk maakt van het<br />

bezoekrecht en van het recht om briefwisseling te voeren, ook in een periode volgend op een<br />

[…] verbod van vrij verkeer, [die bepaling] niet strijdig [is] met [art. 20 §2 WVH] dat het<br />

verbod van vrij verkeer beperkt tot een niet verlengbare termijn van drie dagen na het eerste<br />

verhoor” 618 . Kenmerkend voor het verbod van vrij verkeer is immers dat “het een algemene<br />

strekking heeft, terwijl de voorgestelde regeling enkel mogelijk maakt, onder strikte<br />

voorwaarden, het vrij verkeer van de verdachte te verbieden met de in de beslissing van de<br />

onderzoeksrechter individueel te vermelden personen” 619 . De verplichting in hoofde van de<br />

onderzoeksrechter om de personen ten aanzien van wie hij het vrij verkeer beperkt, nominatim<br />

te vermelden in zijn bevel 620 , lijkt ons inderdaad een voldoende beletsel voor een<br />

herkwalificatie naar een verbod van vrij verkeer. Nooit immers zal de onderzoeksrechter erin<br />

slagen elke potentiële gesprekspartner van de verdachte bij naam aan te wijzen, al mag in<br />

deze tijden worden gewezen op het gevaar van de zogenaamde ‘sociale netwerksites’ die<br />

ellenlange vriendenlijsten bevatten waarin de meest dierbare vrienden tot de meest vage<br />

kennissen van de betrokkene met naam en toenaam worden vermeld. Het lijkt ons dan ook<br />

eens te meer aangeraden art. 20 §5 lid 3 WVH spoedig in werking te laten treden 621 , hetgeen<br />

een bijkomende waarborg zou bieden tegen een al te ruim omschreven beperking van vrij<br />

verkeer. In afwachting van die inwerkingtreding, valt het evenwel niet uit te sluiten dat de<br />

rechtspraktijk alsnog een herkwalificatie van beperking naar verbod van vrij verkeer zou<br />

aanvaarden, net zoals dat destijds het geval was in de eindnegentiende-eeuwse<br />

cassatierechtspraak die een bezoekverbod ten aanzien van een familielid – o.i. evenwel<br />

onterecht 622 – herkwalificeerde naar een verbod van vrij verkeer 623 . Mocht inderdaad besloten<br />

worden tot een dergelijke herkwalificatie, dan zal de geldigheid van de maatregel gedurende<br />

de eerste drie dagen afhangen van de vraag of het, in de zin van art. 20 §2 WVH, werkelijk<br />

noodzakelijk was voor het onderzoek, het vrij verkeer van de verdachte te verbieden. Wat<br />

618 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 141.<br />

619 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 141-142.<br />

620 P. GEVAERT, Het gerechtelijk onderzoek: een handleiding, Gent, Story Publishers, 2006, 322.<br />

621 Supra nr. 129.<br />

622 Supra nrs. 21-22.<br />

623 Cass. 19 juli 1897, Pas. 1897, I, 261; RPDB, v° Détention préventive, 715-716, nr. 124.<br />

102


ONDERZOEK<br />

betreft de daarop volgende periode daarentegen, moet de naar verbod geherkwalificeerde<br />

beperkingsmaatregel hoe dan ook worden beschouwd als een onwettige inbreuk op het vrij<br />

verkeer van de verdachte, hetgeen niet alleen een schending uitmaakt van de driedaagse<br />

maximumtermijn van art. 20 §2 WVH, maar bij uitbreiding ook van het legaliteitsbeginsel<br />

van art. 8.2 EVRM.<br />

103


BESLUIT<br />

BESLUIT<br />

164. INTERNRECHTELIJKE PROBLEM<strong>EN</strong> – Besluitend kan worden gesteld dat de huidige<br />

regeling inzake verbod en beperking van vrij verkeer blijkt te kampen met een belangrijk<br />

aantal internrechtelijke problemen. Naast enkele juridisch-technische en terminologische<br />

onvolmaaktheden 624 , bevat zij immers in de eerste plaats een discriminatoire behandeling van<br />

een drietal categorieën van rechtsonderhorigen. Zo is de rechtspositie van de minderjarige<br />

verdachte nog steeds minder gunstig dan die van de meerderjarige verdachte 625 , gelden<br />

minder strenge voorwaarden voor een algeheel verbod van vrij verkeer dan voor een loutere<br />

beperking ervan 626 en zijn ten slotte de rechtsmiddelen in hoofde van de verdachte onder<br />

beperking van vrij verkeer rechtstreeks afhankelijk van het moment waarop de<br />

beperkingsmaatregel wordt opgelegd 627 . In de tweede plaats moet worden gewezen op de<br />

voorlopig nog steeds slechts gedeeltelijke inwerkingtreding van het bezoekverbod bedoeld in<br />

art. 20 §3, 1° juncto 20 §5 lid 3 WVH, hetgeen ons voorkomt als een schending van art. 108<br />

Gw. wegens machtsoverschrijding door de Koning 628 . Ook art. 66 §2 WIRP zou o.i. overigens<br />

best zo snel mogelijk in werking treden, gelet op het huidige gebrek aan een wettelijke<br />

grondslag voor het aldaar beschreven veiligheidstoezicht 629 . Ten slotte lijken enkele<br />

uitvoeringsbepalingen van het ARS en een aantal andere voorschriften van de WIRP ons aan<br />

herziening toe 630 . In navolging van TIMMERMANS 631 , zijn de in dit werkstuk verdedigde<br />

wetswijzigingen als bijlage opgenomen in een schematische voorstelling van suggesties de<br />

lege ferenda (zie bijlage II).<br />

165. VERDACHTEVRI<strong>EN</strong>DELIJKE REGELING – Niettegenstaande die onvolmaaktheden, leert een<br />

rechtsvergelijkende toets dat de Belgische wetgever de grondrechten van de verdachte als een<br />

zeer belangrijke overweging beschouwt. Zo kent het verbod van vrij verkeer in het Franse<br />

recht een veel strenger regime, zowel qua duur 632 als qua inhoud van de maatregel 633 , en<br />

624 Supra nrs. 58-60, 63, 77-79, 81, 84, 86, 126 en 145.<br />

625 Supra nr. 134.<br />

626 Supra nr. 81.<br />

627 Supra nr. 155.<br />

628 Supra nr. 129.<br />

629 Supra nr. 119.<br />

630 Supra nrs. 28, 58, 61 en 63.<br />

631 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, lxxxvi.<br />

632 Supra nr. 93.<br />

104


BESLUIT<br />

geniet de Franse onderzoeksrechter meer verregaande bevoegdheden om het vrij verkeer van<br />

een verdachte te beperken 634 . De Engelse en Nederlandse rechtsstelsels laten zelfs ten aanzien<br />

van de raadsman van de verdachte een weigering van vrij verkeer toe 635 , dat in het<br />

Nederlandse recht evenwel terecht verzacht werd door toevoeging van een plaatsvervangend<br />

raadsman. Voor het overige kent noch het Engelse, noch het Nederlandse recht een<br />

afzonderlijke regeling voor een algeheel verbod van vrij verkeer, zodat daartoe moet worden<br />

teruggegrepen naar de algemene grondslag voor ‘maatregelen in het belang van het<br />

onderzoek’, die aan geen enkele maximumtermijn onderworpen zijn. Toch zijn er o.i. twee<br />

belangrijke aspecten waaromtrent in andere rechtsstelsels meer waarborgen worden geboden.<br />

Zo krijgen in de eerste plaats de rechtsmiddelen tegen een beperkingsmaatregel in het<br />

Nederlandse en in het Franse recht, dadelijk uitwerking, daar de uitspraak van het<br />

onderzoeksgerecht over de beperkingsmaatregel er niet gekoppeld wordt aan de procedure tot<br />

handhaving van de voorlopige hechtenis zelf 636 , en worden in de tweede plaats de materiële<br />

voorwaarden voor een weigering van vrij verkeer in het Engelse recht nauwkeuriger<br />

omschreven dan in het Belgische 637 . Die laatste bemerkingen niet te na gesproken, mag de<br />

Belgische regeling over het algemeen echter terecht ‘verdachtevriendelijk’ genoemd worden.<br />

166. M<strong>EN</strong>S<strong>EN</strong>RECHTELIJK MINIMUMKADER – Vanuit mensenrechtelijk oogpunt blijkt dan ook<br />

weinig in te brengen tegen het Belgische art. 20 §2-6 WVH. Wel zou o.i. meer aandacht<br />

mogen worden geboden aan de verplichting onder art. 3 EVRM tot medisch toezicht op de<br />

uitvoering van een isolatiemaatregel 638 , maar vooral aan het recht van de verdachte op grond<br />

van art. 8 EVRM op kennisgeving van zijn aanhouding aan familieleden of kennissen 639 .<br />

Voor het overige staat het de wetgever vrij alsnog te opteren voor een strengere benadering.<br />

Zo zou hij het verbod van vrij verkeer qua personele draagwijdte kunnen uitbreiden naar de<br />

raadsman van de verdachte, in welk geval de toevoeging van een plaatsvervangend raadsman<br />

ons evenwel meer dan wenselijk lijkt 640 en de weigering van vrij verkeer o.i. moet kunnen<br />

bogen op aantoonbare misbruiken van het vrij verkeer 641 . Ook de driedaagse duur van het<br />

verbod zou kunnen worden uitgebreid, hoewel een maandenlange maximumtermijn ons, ten<br />

633 Supra nr. 42.<br />

634 Supra nr. 130.<br />

635 Supra nrs. 43-44.<br />

636 Supra nrs. 102, 127, 130 en 155.<br />

637 Supra nr. 43.<br />

638 Supra nrs. 53 en 58.<br />

639 Supra nrs. 55 en 63.<br />

640 Supra nr. 44-46.<br />

641 Supra nr. 114.<br />

105


BESLUIT<br />

aanzien van naaste familieleden, moeilijk vol te houden lijkt 642 . Ten slotte zouden ook de<br />

rechtsmiddelen tegen een beperking van vrij verkeer strenger kunnen worden georganiseerd,<br />

daar de verdachte geen grondrecht kan laten gelden op een dubbele aanleg 643 .<br />

167. AFSLUIT<strong>EN</strong>DE BESCHOUWING<strong>EN</strong> – Hoewel het uiteraard aan de wetgever staat de<br />

opportuniteit van een dergelijke wijziging te beoordelen, weze met dit werkstuk alvast een<br />

blijvende aandacht verdedigd voor de rechtspositie van de reeds van zijn vrijheid beroofde<br />

verdachte. Zo lijkt een navolging van het Nederlandse systeem ons niet alleen weinig<br />

toegevoegde waarde te bieden, maar ontneemt zij de verdachte bovendien een belangrijke<br />

toeverlaat in de vorm van een raadsman naar zijn keuze 644 . Ook een uitbreiding van de<br />

maximale duur van het verbod van vrij verkeer, lijkt ons weinig wenselijk. Uit de<br />

wetshistorische inleiding is immers gebleken dat de weigering van vrij verkeer als<br />

onderzoeksmaatregel ontstaan is in de prille levensjaren van de inquisitoriale procedure 645 ,<br />

toen eventuele sporen van een recent gepleegd misdrijf nog op betrekkelijk eenvoudige wijze<br />

aan het gerecht konden worden onttrokken. Aldus kan de terechte vraag worden gesteld of een<br />

moderne samenleving, die immers kan rekenen op hoogtechnologisch forensisch onderzoek,<br />

nog wel evenveel baat heeft bij een dergelijk contactverbod, laat staan bij een verdere<br />

uitbreiding ervan. Gelet op het bijzonder ingrijpende karakter van de maatregel, zou o.i.<br />

integendeel meer aandacht mogen worden geboden aan het standpunt van de verdachte zelf,<br />

bijvoorbeeld in de vorm van een tegensprekelijk debat voor de onderzoeksrechter of eventueel<br />

zelfs in een ware kortgedingprocedure in hoger beroep die zou toelaten ingrijpende<br />

beslissingen in een spoedtempo te herzien. De belangrijkste waarborg voor de verdachte tegen<br />

een al te verregaande weigering van vrij verkeer, lijkt ons immers te bestaan in de<br />

mogelijkheid om de noodzaak van een dergelijke maatregel te laten herbeoordelen door<br />

verschillende rechterlijke instanties. Tot welke regeling de Belgische wetgever in de toekomst<br />

ook zou besluiten, weze met dit werkstuk alvast op beleidsmatig vlak gepleit voor een<br />

belangrijke mate van inlevingsvermogen in de leefwereld van de reeds van zijn vrijheid<br />

beroofde verdachte. Het was dan ook niet zozeer onze doelstelling de vrijheid op zichzelf te<br />

prediken, “mais simplement de rendre la prison visible” 646 .<br />

642 Supra nr. 7-9.<br />

643 Supra nr. 100.<br />

644 Supra nrs. 45-46.<br />

645 Supra nr. 42.<br />

646 P. CLAUDEL, Conversations dans le Loir-et-Cher, Quetigny, Imprimerie Darantière, 1935, 43: “Mon désir<br />

n’est pas de créer l’ordre, mais le désordre au contraire au sein d’un ordre absurde, ni d’apporter la liberté,<br />

mais simplement de rendre la prison visible”.<br />

106


BIBLIOGRAFIE<br />

BIBLIOGRAFIE<br />

I. WETGEVING<br />

Verdrag 20 november 1989 inzake de rechten van het kind, BS 17 januari 1992, 805.<br />

American Convention on Human Rights, ondertekend te San José op 22 november 1969,<br />

http://www.cidh.org/Basicos/English/Basic3.American%20Convention.htm.<br />

Verdrag 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten, BS 6 juli 1983, 8815.<br />

Verdrag 24 april 1963 inzake consulair verkeer, United Nations Treaty Series, afl. 596, 261.<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Verdrag 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, BS<br />

19 augustus 1955, 5029.<br />

Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European Prison<br />

Rules, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747.<br />

Body of Principles for the protection of all persons under any form of detention or imprisonment,<br />

http://www.un.org/documents/ga/res/43/a43r173.htm.<br />

OFFICE OF THE HIGH COMISSIONER FOR HUMAN RIGHTS, CCPR General Comment No. 20 van 10 maart<br />

1992, http://www2.ohchr.org/english/bodies/hrc/comments.htm.<br />

RAAD <strong>VAN</strong> EUROPA, Tussentijds verslag van de Belgische Regering als antwoord op het verslag van het<br />

Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing<br />

naar aanleiding van het bezoek aan België van 31 augustus tot 12 september 1997, CPT/Inf (99)6,<br />

http://www.just.fgov.be/fr_htm/organisation/htm_admi_centrale/html_dg1/verslcpt.htm.<br />

A. BELGISCHE WETGEVING<br />

<br />

Wet 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen<br />

van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, BS 19 juli 2006, 36088.<br />

Basiswet 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS 1<br />

februari 2005, 2815.<br />

<br />

Wet 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven<br />

feit hebben gepleegd, BS 1 maart 2002, 8202.<br />

Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 14 augustus 1990, 15779.<br />

<br />

Wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als<br />

misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, BS 15<br />

april 1965.<br />

Wet 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 22 april 1874, 1165.<br />

Wet 18 februari 1852 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 20 februari 1852, nr. 51.<br />

<br />

Wetboek van Strafvordering 17 november 1808, Bull.Off. 27 november 1808, 214bis.<br />

107


BIBLIOGRAFIE<br />

<br />

KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene<br />

bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en<br />

de rechtspositie van de gedetineerden, BS 21 april 2011, 24716.<br />

KB 28 december 2006 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS 4<br />

januari 2007, 166, err. BS 23 maart 2007, 16322.<br />

KB 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, BS 25 mei 1965.<br />

MB 12 juli 1971 houdende algemene instructie voor de strafinrichting, BS 10 augustus 1971.<br />

B. FRANSE WETGEVING<br />

Code de procédure pénale du 31 décembre 1957, JORF 8 janvier 1958, 258.<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Loi du 8 décembre 1897 ayant pour objet de modifier certaines règles de l’instruction préalable en matière<br />

de crimes et de délits, JORF 10 décembre 1897, 6907.<br />

Code d’instruction criminelle du 17 novembre 1808, Bull.Off. 27 novembre 1808, 214bis.<br />

Réglement du ministre de l’intérieur du 27 octobre 1808, aangehaald door PÉCHART, P., Manuel des<br />

prisons et des dépôts de mendicité, Imprimerie de Cosson, Parijs, 1822, 199-202 en<br />

http://books.google.be/books/download/Manuel_des_prisons_et_des_dépôts_de_me.pdf?id=pJlAAAAAY<br />

AAJ&output=pdf&sig=ACfU3U171nEC5Ry5BQfb763BvTNjRT6ZZQ.<br />

Constitution du 22 frimaire an VIII, aangehaald door DALLOZ, D. (ed.), Répertoire méthodique et<br />

alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence, XVIII, Parijs, Bureau de la Jurisprudence<br />

générale du royaume, 1850, 312-315 en<br />

http://books.google.be/books/download/R%C3%A9pertoire_m%C3%A9thodique_et_alphab%C3%A9tique<br />

.pdf?id=3bRDAAAAcAAJ&hl=nl&capid=AFLRE73zX-R8eFFLJ6VMGuVopiQk625WaI4i2qYC9SrKvl_<br />

UQwBgeVk_pQz2lF0FvK_E3yb7Vy6ij5qchjpQWeThwE0a7Mv7Yg.<br />

Code du 3 brumaire an IV, aangehaald door DALLOZ, D. (ed.), Répertoire méthodique et alphabétique de<br />

législation, de doctrine et de jurisprudence, XXX, Parijs, Bureau de la Jurisprudence générale du royaume,<br />

1853, 239-257 en<br />

http://books.google.be/books/download/R%C3%A9pertoire_m%C3%A9thodique_et_alphab%C3%A9tique<br />

.pdf?id=XnAUAAAAYAAJ&hl=nl&capid=AFLRE73ZsbdV3ZP0kKslC5Gb3MpuOri2sFXiT9AZehFN2_<br />

-obW61I7s6MyUkQ_ir5Ahu-iADjAmn69y6cjaTa5nFcX6UgruTug.<br />

Loi des 16-29 septembre 1791, aangehaald door RAY, A., Réimpression de l’ancien Moniteur (mai 1789-<br />

novembre 1799), VII, Parijs, Plon, 1861, 326-327 en<br />

http://books.google.be/books/download/R%C3%A9impression_de_l_ancien_Moniteur_Const.pdf?id=M5g<br />

MAQAAMAAJ&hl=nl&capid=AFLRE72A69x74GvGDBHyGPvs40_EXjPttPsimlLNXflgthJyEwXpW_VDzl5Eh1z6cut_AVmlEDLwik2tXjySn_3ug07-lGAbQ.<br />

<br />

<br />

<br />

Ordonnance de Louis XIV ième d’août 1670, aangehaald door ISAMBERT, F. en TAILLANDIER, A., Recueil<br />

général des anciennes lois françaises: depuis l'an 420 jusqu'à la révolution de 1789, XIX, Parijs, Belin-Le<br />

Prieur, 371-423 en<br />

http://books.google.be/books/download/Recueil_général_des_anciennes_lois_fra.pdf?id=K_Tk2VtpGqgC<br />

&output=pdf&sig=ACfU3U1l5R<strong>EN</strong>_y9gTNMa7gD7jKZLp2ZRvQ.<br />

Ordonnance de François I er d’octobre 1535, aangehaald door MICHEL DE LA ROCHEMAILLET, G., Les édicts<br />

et ordonnances des rois de France, depuis Louis VI dit le Gros, jusques à présent, I, Parijs, Fontanon,<br />

1611, 255-324 en<br />

http://books.google.be/books/download/Les_%C3%89dicts_et_ordonnances_des_rois_de_F.pdf?id=6w02a<br />

d57eqIC&hl=nl&capid=AFLRE70Lz8DqjY-gyEvcfbq9L3Qub_fGeenqfveOFeXLlPRl22NJKrbgnLMUIW<br />

PclCvXMQny_gwDW5FkAhXPjLNb47Sl5lPdTA.<br />

Ordonnance de Charles VIII ième de 1485, aangehaald door MICHEL DE LA ROCHEMAILLET, G., Les édicts et<br />

ordonnances des rois de France, depuis Louis VI dit le Gros, jusques à présent, I, Parijs, Fontanon, 1611,<br />

215-229 en<br />

http://books.google.be/books/download/Les_%C3%89dicts_et_ordonnances_des_rois_de_F.pdf?id=6w02a<br />

108


BIBLIOGRAFIE<br />

d57eqIC&hl=nl&capid=AFLRE70Lz8DqjY-gyEvcfbq9L3Qub_fGeenqfveOFeXLlPRl22NJKrbgnLMUIW<br />

PclCvXMQny_gwDW5FkAhXPjLNb47Sl5lPdTA.<br />

<br />

Ordonnance de Charles VII ième d’avril 1452, aangehaald door BORNIER, P., Conférences des ordonnances<br />

de Louis XIV, Roy de France et de Navarre, II, Parijs, Les Associez choisis par ordre de Sa Majesté pour<br />

l’impression de ses nouvelles Ordonnances, 1755, 153 en<br />

http://books.google.be/books/download/Conférences_des_ordonnances_de_Louis_XI.pdf?id=LqQiqijxqY<br />

UC&output=pdf&sig=ACfU3U3F6DHC9sJ6ie-Y59PLkBcIBugx1g.<br />

C. NEDERLANDSE WETGEVING<br />

<br />

Wet 27 mei 1999 tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafvordering (herziening van het<br />

gerechtelijk vooronderzoek), Stb. 1999, 243.<br />

Wetboek van Strafvordering 15 januari 1921, Stb. 1921, 14.<br />

D. <strong>EN</strong>GELSE WETGEVING<br />

Serious Organised Crime and Police Act 2005 (c. 15).<br />

Proceeds of Crime Act 2002 (c. 29).<br />

Terrorism Act 2000 (c. 11).<br />

Police and Criminal Evidence Act 1984 (c. 60).<br />

<br />

<br />

PACE Code H: Code of practice in connection with the detention, treatment and questioning by police<br />

officers of persons under Section 41 of, and Schedule 8 to, the Terrorism Act 2000.<br />

PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and questioning of persons by police officers.<br />

II. RECHTSPRAAK<br />

VN Mensenrechtencomité, Quinteros Almeida/Uruguay, No. 107/1981.<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

EHRM 2 maart 2010, Adamkiewicz/Polen, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 23 februari 2010, Yoldas/Turkije, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 7 januari 2010, Onoufriou/Cyprus, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 8 december 2009, Savas/Turkije, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 20 oktober 2009, Yunus Aktaş et al./Turkije, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 13 oktober 2009, Dayanan/Turkije, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 11 december 2008, Panovits/Cyprus, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 27 november 2008, Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 13 maart 2007, Castravet/Moldavië, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 16 november 2006, Klimentyev/Rusland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 13 juli 2006, Popov/Rusland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 4 juli 2006, Ramirez Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 10 februari 2006, Argenti/Italië, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 21 juli 2005, Rohde/Denemarken, http://www.echr.coe.int.<br />

109


BIBLIOGRAFIE<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

EHRM 3 april 2003, Klamecki/Polen, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 12 maart 2003, Öcalan/Turkije, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 4 februari 2003, Van der Ven/Nederland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 14 januari 2003, Lagerblom/Zweden, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 28 november 2002, Lavents/Letland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 29 januari 2002, A.B./Nederland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 16 oktober 2001, Brennan/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 5 oktober 2001, Erdem/Duitsland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 28 september 2000, Messina/Italië (No. 2), http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 6 juni 2000, Averill/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 8 februari 1996, John Murray/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 25 februari 1993, Funke/Frankrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 25 september 1992, Croissant/Duitsland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 25 maart 1992, Campbell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 25 februari 1992, Pfeifer & Plankl/Oostenrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 28 november 1991, S./Zwitserland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 30 maart 1989, Lamy/België, JLMB 1989, 682, noot JACOBS, A. en http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 20 juni 1988, Schönenberger & Durmaz/Zwitserland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 30 september 1985, Can/Oostenrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 12 februari 1985, Colozza/Italië, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 28 juni 1984, Campbell & Fell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 25 maart 1983, Silver et al./Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 6 september 1978, Klass et al./Duitsland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 27 juni 1968, Neumeister/Oostenrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

ECRM 9 oktober 1986, Hauschildt/Denemarken, DR, afl. 49, 86.<br />

ECRM 11 maart 1985, R./Denemarken, DR, afl. 41, 149.<br />

ECRM 12 juli 1984, Can/Oostenrijk, Publ.Eur.Court H.R., A, nr. 96.<br />

ECRM 10 november 1983, Kröcher & Möller/Zwitserland, DR, afl. 26, 24.<br />

ECRM 16 december 1981, X./Denemarken, DR, afl. 27, 50.<br />

ECRM 11 mei 1981, X./Verenigd Koninkrijk, DR, afl. 24, 57.<br />

ECRM 18 maart 1981, McVeigh, O’Neill & Evans/Verenigd Koninkrijk, DR, afl. 25, 15.<br />

ECRM 14 oktober 1980, Vanderlinden/België, DR, afl. 23, 127 en JT 1981, 475.<br />

ECRM 10 juli 1980, X./Verenigd Koninkrijk, DR, afl. 21, 95.<br />

110


BIBLIOGRAFIE<br />

ECRM 12 juli 1979, Schertenleib/Zwitserland, DR, afl. 17, 180.<br />

ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl. 12, 185.<br />

ECRM 8 juli 1978, Ensslin, Baader & Raspe/Duitsland, DR, afl. 14, 64.<br />

A. BELGISCHE RECHTSPRAAK<br />

Arbitragehof 28 maart 2002, nr. 56/2002, BS 13 april 2002, 15215, JLMB 2002, afl. 16, 664, RW 2002-03,<br />

afl. 17, 650 en T.Strafr. 2002, afl. 3, 137, noot MEESE, J.<br />

Cass. 15 december 2010, JT 2011, afl. 6421, 48, noot, JLMB 2011, afl. 3, 118, noot K<strong>EN</strong>NES, L., NJW 2011,<br />

afl. 236, 104, noot BOUZOUMITA, S., T.Strafr. 2011, afl. 1, 74, noot D.T. en Vigiles 2011, afl. 1, 262, noot<br />

GOOSS<strong>EN</strong>S, F.<br />

Cass. 17 maart 1992, AR 6449, Arr.Cass. 1991-92, 698 en Pas. 1992, I, 653.<br />

Cass. 19 juni 1990, AR 4597, Arr.Cass. 1989-90, 1341, Bull. 1990, 1189 en Pas. 1990, I, 1189.<br />

<br />

Cass. 22 juli 1988, Arr.Cass. 1987-88, 1453, Bull. 1988, 1346, JLMB 1989, 682, noot JACOBS, A., Pas.<br />

1988, I, 1346 en RDPC 1988, 1084, noot S.J.<br />

Cass. 16 maart 1988, JLMB 1988, 661.<br />

Cass. 21 januari 1987, Arr.Cass. 1986-87, 645, Bull. 1987, 596 en Pas. 1987, I, 596.<br />

Cass. 27 juni 1986, RW 1986-87, 1682 en Arr.Cass. 1985-86, 1477.<br />

Cass. 12 mei 1977, Arr.Cass. 1977, 936, RW 1977-78, 827 en JT 1977, 708.<br />

Cass. 19 juli 1897, Pas. 1897, I, 261.<br />

KI Gent 5 maart 1990, TGR 1990, 66.<br />

KI Luik 11 mei 1983, JL 1983, 412, noot PIEDBŒUF, F.<br />

KI Brussel 28 november 1951, Pas. 1952, II, 9.<br />

<br />

KI Brussel 15 mei 1950, aangehaald door MORLET, P., “Des recours contre les ordonnances du juge<br />

d’instruction”, RDPC 1988, (135) 163.<br />

Brussel 24 maart 1854, Pas. 1854, II, 397.<br />

KG Brussel 10 januari 1991, Journ.Proc. 1991, 27.<br />

KG Brussel 14 mei 1986, JT 1987, 724.<br />

B. FRANSE RECHTSPRAAK<br />

Cass. crim. 31 décembre 1897, Bull.crim., nr. 311.<br />

<br />

<br />

Cass. crim. 10 décembre 1847, Journ.Pal. 1848, 471, aangehaald door TIMMERMANS, G., Étude sur la<br />

détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 140.<br />

Paris 20 juillet 1989, Gaz.Pal. 17 février 1990, 9, note.<br />

C. NEDERLANDSE RECHTSPRAAK<br />

<br />

Rb. Utrecht 29 mei 2007, LJN BA6570.<br />

Rb. Den Bosch 28 oktober 2004, NbSr 2004, 452.<br />

Rb. Den Bosch 22 oktober 2004, NbSr 2004, 449.<br />

111


BIBLIOGRAFIE<br />

Rb. Amsterdam 6 februari 1998, NJ 1998, 322.<br />

Rb. Breda 16 mei 1988, NJ 1988, 769.<br />

Rb. Alkmaar 15 januari 1987, NJ 1987, 547.<br />

Rb. Alkmaar 9 januari 1986, NJB 1986, 878.<br />

Rb. Arnhem 22 maart 1979, NJ 1979, 298.<br />

Rb. Leeuwarden 15 maart 1978, NJ 1978, 427.<br />

Rb. Maastricht 19 september 1975, NJ 1976, 195.<br />

Rb. Alkmaar 30 april 1974, NJ 1975, 316.<br />

Rb. Dordrecht 19 maart 1955, NJ 1955, 633.<br />

Rb. Amsterdam 3 mei 1940, NJ 1940, 494.<br />

D. <strong>EN</strong>GELSE RECHTSPRAAK<br />

R v Alladice [1988] Crim.L.R. 608.<br />

R v Samuel [1988] 2 All. E.R. 135, [1988] Crim. L.R. 299, QB 615.<br />

III. RECHTSLEER<br />

DUPONT, L., FIJNAUT, C. en BLANPAIN, R. (eds.), International Encyclopaedia of Laws: criminal law, V,<br />

Deventer, Kluwer, losbl.<br />

<br />

NOWAK, M., U.N. Covenant on Civil and Political Rights: CCPR Commentary, Kehl am Rhein, Engel,<br />

2005, 1277 p.<br />

WILLIAMS, D., “Consular access to detained persons”, ICLQ 1980, afl. 29, 238-249.<br />

A. BELGISCHE RECHTSLEER<br />

ARNOU, P., “Raadsman en mededader”, RW 1988-89, afl. 29, 969-977.<br />

<br />

<br />

<br />

BEERNAERT, M., “Salduz et le droit à l’assistance d’un avocat dès les premiers interrogatoires de police”,<br />

RDPC 2009, 971-988.<br />

BOCKSTAELE, M., BOURDOUX, G., CRIEL, S., DE FORMANOIR, E., DE MEESTER, T., DE MOOR, S., D<strong>EN</strong>YS, L.,<br />

DESCHEPPER, T., DE VALK<strong>EN</strong>EER, C., <strong>VAN</strong>DER ZWALM<strong>EN</strong>, G. en WINANTS, A., De voorlopige hechtenis in<br />

Reeks strafrecht & strafvordering, Diegem, Kluwer, 2000, 691 p.<br />

BOSLY, H., <strong>VAN</strong>DERMEERSCH, D. en BEERNAERT, M., Droit de la procédure pénale, Brugge, La Charte,<br />

2008, 1767 p.<br />

BOUTMANS, E., Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 328 p.<br />

<br />

<br />

CAPPELAERE, G. en SMETS, J., “De gerechtelijke jeugdbescherming na de Wet van 2 februari 1994 (deel<br />

1)”, Panopticon 1995, 274-309.<br />

C<strong>EN</strong>TRUM VOOR BEROEPSVERVOLMAKING IN DE RECHT<strong>EN</strong> (ed.), De procesbekwaamheid van minderjarigen,<br />

Antwerpen, Intersentia, 2006, viii+341 p.<br />

COLLIGNON, P., “La procédure de comparution immédiate devant le tribunal correctionnel”, JT 2000, 345-<br />

355.<br />

D’HA<strong>EN</strong><strong>EN</strong>S, J., Belgisch strafprocesrecht, Gent, Story-Scientia, 1985, 548 p.<br />

112


BIBLIOGRAFIE<br />

DE CODT, J., “L’autonomie du droit pénal et la juridiction des référés”, RDPC 1991, 225-252.<br />

<br />

DE NAUW, A. en <strong>VAN</strong>DEBOTERMET, M., “Het bevel tot aanhouding” in DUPONT, L., DECLERCQ, R., SPRIET,<br />

B., FIJNAUT, C., DE NAUW, A., <strong>VAN</strong>DEBOTERMET, M., ROZIE, M., <strong>VAN</strong>DEPLAS, A., HUTSEBAUT, F.,<br />

D’HA<strong>EN</strong><strong>EN</strong>S, J. en VERSTRAET<strong>EN</strong>, R., Voorlopige hechtenis: de wet van 20 juli 1990 in KUL: Publikaties<br />

van het Instituut voor strafrecht, Leuven, Acco, 1991, 89-136.<br />

DECAIGNY, T., “De bijstand van een advocaat tijdens het eerste verhoor”, T.Strafr. 2010, afl. 1, 4-17.<br />

<br />

DECAIGNY, T., “Berekening van termijnen”, noot onder KI Antwerpen 3 januari 2008, T.Strafr. 2008, afl.<br />

2, 131-133.<br />

DECLERCQ, R., Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, 1722 p.<br />

DECLERCQ, R., Onderzoeksgerechten in APR, Deurne, Kluwer, 1993, 436 p.<br />

DECLERCQ, R., “Voorlopige hechtenis en rechtsmiddelen”, RW 1991-92, afl. 4, 105-117.<br />

DEJEMEPPE, B., “La loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive” in JT 1990, 581-592.<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

DESTERBECK, F., “Voorrecht van rechtsmacht” in BERKMOES, H., BRUGGEMAN, W., DELBROUCK, I.,<br />

DEWANDELEER, D., DESTERBECK, F., FRANS<strong>EN</strong>, H., HERBOTS, P., MARUT, A., NUYTS, C., <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong><br />

HEUVEL, E. et al., Postal Memorialis, Antwerpen, Kluwer, 2005, 123-136.<br />

ELIAERTS, C. en <strong>VAN</strong>STE<strong>EN</strong>KISTE, P., “De Wet van 2 februari 1994 betreffende de jeugdbescherming: een<br />

moeizame geboorte van een nieuw jeugdrecht”, RW 1994-95, 209-220.<br />

FRANCHIMONT, M., JACOBS, A. en MASSET, A., Manuel de procédure pénale in Collection de la Faculté de<br />

droit de l’Université de Liège, Brussel, Larcier, 2009, 1462 p.<br />

FRANCHIMONT, M., JACOBS, A. en MASSET, A., Manuel de procédure pénale, Luik, Ed. Collection<br />

Scientifique de la Faculté de Droit de Liège, 1989, 1157 p.<br />

GEVAERT, P., Het gerechtelijk onderzoek: een handleiding, Gent, Story Publishers, 2006, 542 p.<br />

<br />

<br />

HÉLIE, F., Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, III dln., Brussel,<br />

Bruylant, 1865, 3234 p.<br />

HUTSEBAUT, F., Voorlopige hechtenis: overzicht van rechtspraak en rechtsleer 1990-1992, Gent, Mys &<br />

Breesch, 1993, 103 p.<br />

JACOBS, A., noot onder Cass. 22 juli 1988, JLMB 1989, 682.<br />

KRINGS, E., “Overwegingen bij de toepassing van de wet op de voorlopige hechtenis”, RW 1984-85, 561-<br />

602.<br />

<br />

<br />

<br />

MELCHIOR, M., “Le procès équitable dans la jurisprudence de la Cour et de la Commission européennes des<br />

droits de l’homme” in Les droits de la défense en matière pénale, Luik, Jeune barreau, 1985, 239-261.<br />

M<strong>EN</strong>NES, I., “Art. 20 WVH” in DE BUSSCHER, M., MEESE, J., <strong>VAN</strong> DER KEL<strong>EN</strong>, D. en VERBIST, J. (eds.),<br />

Strafprocesrecht in Wet en duiding, Brussel, Larcier, 2010, 552-554.<br />

MICHIELS, O., CHICHOYAN, D. en THEVISS<strong>EN</strong>, P., La détention préventive in Criminalis, Louvain-la-Neuve,<br />

Anthemis, 2010, 199 p.<br />

MORLET, P., “Des recours contre les ordonnances du juge d’instruction”, RDPC 1988, 135-182.<br />

PIEDBŒUF, F., noot onder KI Luik 11 mei 1983, JL 1983, 413.<br />

PUT, J., Handboek jeugdbeschermingsrecht, Brugge, die Keure, 2006, 429 p.<br />

QUARRÉ, P., “Le droit au silence”, JT 1974, 525-528.<br />

S.J., noot onder Cass. 22 juli 1988, RDPC 1988, 1084.<br />

113


BIBLIOGRAFIE<br />

SMAERS, G., Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 348 p.<br />

SMETS, J., Jeugdbeschermingsrecht in APR, Deurne, Kluwer, 1996, 821 p.<br />

STEV<strong>EN</strong>S, J., Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Kluwer, 1997, 1056 p.<br />

TIMMERMANS, G., Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, xcvi+455 p.<br />

<br />

<strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Y., Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 314 p.<br />

<strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> WYNGAERT, C., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2009, 1364 p.<br />

<strong>VAN</strong> LINTHOUT, P., De voorlopige hechtenis in AdvocatenPraktijk: strafrecht, Antwerpen, Kluwer, 1998,<br />

82 p.<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<strong>VAN</strong> PUY<strong>EN</strong>BROECK, L. en VERMEUL<strong>EN</strong>, G., “Hoe kan de bijstand van een advocaat bij het verhoor in de<br />

Belgische praktijk geregeld worden?”, T.Strafr. 2009, afl. 4, 212-219.<br />

<strong>VAN</strong>DERMEERSCH, D., “Le mandat d’arrêt” in DEJEMEPPE, B. (ed.), La détention préventive, Brussel,<br />

Larcier, 1992, 98-150.<br />

<strong>VAN</strong>WALLEGHEM, P., “Cassatie verbreekt veroordeling na bekentenis zonder aanwezigheid advocaat”,<br />

Juristenkrant 2011, afl. 221, 2-2.<br />

VERBRUGG<strong>EN</strong>, F. en VERSTRAET<strong>EN</strong>, R., Strafrecht en strafprocesrecht voor bachelors, I, Antwerpen,<br />

Maklu, 2010, 359 p.<br />

VERDOODT, B., “De wettigheid en de regelmatigheid van het bevel tot aanhouding”, AJT 1998-99, 575-580.<br />

<br />

VEREECKE, C., De positie van de advokaat in het vooronderzoek in België en Nederland, onuitg.<br />

licentiescriptie Rechten K.U.Leuven, 1984-85, xv+81 p.<br />

VERSTRAET<strong>EN</strong>, R., Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 1193 p.<br />

X., “Projet de loi modifiant la loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive” in Journ.proc. 1989,<br />

afl. 154, 28-29.<br />

Novelles, Droit pénal, 453-455, nrs. 122-145.<br />

Pand.b., v° Détention préventive, 752-757, nrs. 225-246.<br />

RPDB, v° Détention préventive, 715-716, nrs. 112-126.<br />

RPDB, v° Convention européenne des droits de l’homme, 321-323, nrs. 585-594.<br />

B. FRANSE RECHTSLEER<br />

<br />

<br />

BALLOT, C., “De la mise au secret des accusés” in Revue pratique de droit français: jurisprudence,<br />

doctrine, législation, XIV, Parijs, Marescq, 1862, 543-552 en<br />

http://books.google.be/books/download/Revue_pratique_de_droit_français.pdf?id=ffcZAAAAYAAJ&outp<br />

ut=pdf&sig=ACfU3U0jtnsHXegTuHIi7aXDQn50QZxEtg.<br />

BORNIER, P., Conférences des ordonnances de Louis XIV, Roy de France et de Navarre, II, Parijs, Les<br />

Associez choisis par ordre de Sa Majesté pour l’impression de ses nouvelles Ordonnances, 1755, 1000 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/Conférences_des_ordonnances_de_Louis_XI.pdf?id=LqQiqijxqY<br />

UC&output=pdf&sig=ACfU3U3F6DHC9sJ6ie-Y59PLkBcIBugx1g.<br />

BUISSON, J. en GUINCHARD, S., Procédure pénale, Parijs, Litec, 2005, xvi+1098 p.<br />

CHAMBON, P., Le juge d’instruction: théorie et pratique de la procédure, Parijs, Dalloz, 1997, xi+464 p.<br />

114


BIBLIOGRAFIE<br />

<br />

CHAMBON, P. en GUÉRY, C., Droit et pratique de l’instruction préparatoire: juge d’instruction – chambre<br />

de l’instruction, Parijs, Dalloz, 2007, xxi+1040 p.<br />

CONTE, P. en MAISTRE DU CHAMBON, P., Procédure pénale, Parijs, Colin, 2001, xi+426 p.<br />

<br />

<br />

DALLOZ, D. (ed.), Répertoire méthodique et alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence,<br />

XXX, Parijs, Bureau de la Jurisprudence générale du royaume, 1853, 766 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/R%C3%A9pertoire_m%C3%A9thodique_et_alphab%C3%A9tique<br />

.pdf?id=XnAUAAAAYAAJ&hl=nl&capid=AFLRE73ZsbdV3ZP0kKslC5Gb3MpuOri2sFXiT9AZehFN2_<br />

-obW61I7s6MyUkQ_ir5Ahu-iADjAmn69y6cjaTa5nFcX6UgruTug.<br />

DALLOZ, D. (ed.), Répertoire méthodique et alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence,<br />

XVIII, Parijs, Bureau de la Jurisprudence générale du royaume, 1850, 768 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/R%C3%A9pertoire_m%C3%A9thodique_et_alphab%C3%A9tique<br />

.pdf?id=3bRDAAAAcAAJ&hl=nl&capid=AFLRE73zX-R8eFFLJ6VMGuVopiQk625WaI4i2qYC9SrKvl_<br />

UQwBgeVk_pQz2lF0FvK_E3yb7Vy6ij5qchjpQWeThwE0a7Mv7Yg.<br />

DESPORTES, F. en LAZERGES-COUSQUER, L., Traité de procédure pénale, Parijs, Economica, 2009,<br />

xx+2166 p.<br />

<br />

<br />

<br />

ISAMBERT, F., en TAILLANDIER, A., Recueil général des anciennes lois françaises: depuis l'an 420 jusqu'à<br />

la révolution de 1789, XIX, Parijs, Belin-Le Prieur, 442 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/Recueil_général_des_anciennes_lois_fra.pdf?id=K_Tk2VtpGqgC<br />

&output=pdf&sig=ACfU3U1l5R<strong>EN</strong>_y9gTNMa7gD7jKZLp2ZRvQ.<br />

MICHEL DE LA ROCHEMAILLET, G., Les édicts et ordonnances des rois de France, depuis Louis VI dit le<br />

Gros, jusques à présent, I, Parijs, Fontanon, 1611, 1223 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/Les_%C3%89dicts_et_ordonnances_des_rois_de_F.pdf?id=6w02a<br />

d57eqIC&hl=nl&capid=AFLRE70Lz8DqjY-gyEvcfbq9L3Qub_fGeenqfveOFeXLlPRl22NJKrbgnLMUIW<br />

PclCvXMQny_gwDW5FkAhXPjLNb47Sl5lPdTA.<br />

MOREAU-CHRISTOPHE, L., Revue pénitentiaire et des institutions préventives, I, Parijs, Bureau de la revue<br />

pénitentiaire, 1844, 596 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/Revue_pénitentiaire_et_des_institutions.pdf?id=n_xBAAAAcAAJ<br />

&output=pdf&sig=ACfU3U0QHI2qWOj4dXVreP1q7dnHNZHdtQ.<br />

PÉCHART, P., Manuel des prisons et des dépôts de mendicité, Imprimerie de Cosson, Parijs, 1822,<br />

xxxii+211 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/Manuel_des_prisons_et_des_dépôts_de_me.pdf?id=pJlAAAAAY<br />

AAJ&output=pdf&sig=ACfU3U171nEC5Ry5BQfb763BvTNjRT6ZZQ.<br />

<br />

<br />

PRUDHOMME, L., Révolutions de Paris, dédiées à la nation et au Districts des Petits-Augustins, VII, Parijs,<br />

L’imprimerie de P. de Lormel, 1791, 688 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/Révolutions_de_Paris_dédiées_à_la_na.pdf?id=BN9BAAAAcAAJ<br />

&output=pdf&sig=ACfU3U1UdYk-MgrsmW18k9N2iFLk8xvovA.<br />

RAY, A., Réimpression de l’ancien Moniteur (mai 1789-novembre 1799), VII, Parijs, Plon, 1861, 764 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/R%C3%A9impression_de_l_ancien_Moniteur_Const.pdf?id=M5g<br />

MAQAAMAAJ&hl=nl&capid=AFLRE72A69x74GvGDBHyGPvs40_EXjPttPsimlLNXflgt-hJyEwXpW_<br />

VDzl5Eh1z6cut_AVmlEDLwik2tXjySn_3ug07-lGAbQ.<br />

R<strong>EN</strong>UCCI, J., Code de procédure pénale in Codes Dalloz, Parijs, Dalloz, 2007, lv+2503 p.<br />

STÉFANI, G., LEVASSEUR, G. en BOULOC, B., Procédure pénale, Parijs, Dalloz, 2006, x+1034 p.<br />

C. NEDERLANDSE RECHTSLEER<br />

CLEIR<strong>EN</strong>, C., en NIJBOER, J., Strafvordering: tekst & commentaar, Deventer, Kluwer, 2009, 2720 p.<br />

CLITEUR, P., Nederlands recht, Deventer, Kluwer, 2005, 249 p.<br />

CORST<strong>EN</strong>S, G., Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer, Kluwer, 2008, 964 p.<br />

115


BIBLIOGRAFIE<br />

DE JONGE, G. en <strong>VAN</strong> DER LIND<strong>EN</strong>, A., Jeugd en strafrecht, Deventer, Kluwer, 2007, 423 p.<br />

FRANK<strong>EN</strong>, S. en RÖTTGERING, A., “De raadsman in het vooronderzoek” in PRAKK<strong>EN</strong>, T. en SPRONK<strong>EN</strong>, T.<br />

(eds.), Handboek verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, 201-295.<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

MANNHEIMS, L., Artikel 50 lid 2 Sv moet (in zijn huidige vorm) worden geschrapt in Lezingenreeks NVSA,<br />

’s Gravenhage, Sdu Uitgevers, 2010, 25 p.<br />

MOLS, G., SERRAR<strong>EN</strong>S, J. en SPRONK<strong>EN</strong>, T., “Een Europese schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde<br />

en raadsman” in MOLS, G. (ed.), Schaduwen vooruit: rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend<br />

onderzoek in strafzaken, Arnhem, Gouda Quint, 1992, 79-124.<br />

PRAKK<strong>EN</strong>, T., “De Nederlandse raadsman in België” in PRAKK<strong>EN</strong>, T. en SPRONK<strong>EN</strong>, T. (eds.), Handboek<br />

verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, 1157-1191.<br />

SPRONK<strong>EN</strong>, T., “Vrij verkeer” in PRAKK<strong>EN</strong>, T. en SPRONK<strong>EN</strong>, T. (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, 29-96.<br />

<strong>VAN</strong> BEMMEL<strong>EN</strong>, J., Strafvordering: leerboek van het Nederlandsche strafprocesrecht, ’s Gravenhage,<br />

Nijhoff, 1936, 392 p.<br />

D. <strong>EN</strong>GELSE RECHTSLEER<br />

LAW, J. en MARTIN, E., Oxford dictionary of law, Oxford, Oxford University Press, 2009, 602 p.<br />

<br />

MURPHY, P., PHILLIPS, J. en ORMEROD, D., Blackstone’s criminal practice 2010, Oxford, Oxford<br />

University Press, 2009, 3001 p.<br />

TAPPER, C. en CROSS, R., Cross & Tapper on evidence, Oxford, Oxford University Press, 2007, 952 p.<br />

UGLOW, S., Criminal justice, Londen, Sweet & Maxwell, 1995, xxviii+346 p.<br />

IV. PARLEM<strong>EN</strong>TAIRE DOCUM<strong>EN</strong>T<strong>EN</strong><br />

A. BELGISCHE PARLEM<strong>EN</strong>TAIRE DOCUM<strong>EN</strong>T<strong>EN</strong><br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het<br />

Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt<br />

beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden<br />

bijgestaan: tekst geamendeerd door de commissie voor de justitie, Parl.St. Senaat 2010-11, nr. 5-663/5.<br />

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het<br />

Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt<br />

beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden<br />

bijgestaan, Parl.St. Senaat 2010-11, nr. 5-663/1.<br />

Wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht: tekst aangenomen door de commissie voor de<br />

justitie, Parl.St. Senaat 2005-06, nr. 3-450/21.<br />

Wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door mevrouw DE T’ SERCLAES, mevrouw LALOY en de heer WILLEMS (deel I), Parl.St. Senaat<br />

2005-06, nr. 3-450/20.<br />

Amendement nr. 98 (A. STORMS), Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1467/009, 2.<br />

<br />

<br />

Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden: verslag namens de commissie<br />

voor de justitie uitgebracht door de heer André PERPÈTE, Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 51-0231/015.<br />

Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden: amendementen, Parl.St.<br />

Kamer 2003-04, nr. 51-0231/007.<br />

116


BIBLIOGRAFIE<br />

<br />

<br />

Wetsontwerp betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit<br />

hebben gepleegd: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door mevrouw TAELMAN,<br />

Parl.St. Senaat 2001-02, nr. 2-1062/3.<br />

Wetsvoorstel betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit<br />

hebben gepleegd: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door mevrouw Anne BARZIN,<br />

Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50-1640/004.<br />

Amendement nr. 2 (V. <strong>VAN</strong> QUICK<strong>EN</strong>BORNE), Parl.St. Senaat 2001-02, nr. 2-1062/2, 2.<br />

Amendement nr. 2 (F. BORGINON en E. <strong>VAN</strong> WEERT), Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50-1640/002, 2.<br />

<br />

<br />

Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001.<br />

Wetsontwerp ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en<br />

opnemen van privécommunicatie en telecommunicatie: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer BEAUFAYS, Parl.St. Kamer 1993-94, nr. 1450/3.<br />

Hand. Senaat 1992-93, 8 juli 1993.<br />

<br />

<br />

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming: verslag namens<br />

de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer PATAER, Parl.St. Senaat 1992-93, nr. 633/2, 69.<br />

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming: verslag namens<br />

de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer LANDUYT, Parl.St. Kamer 1991-92, nr. 532/9.<br />

Vr. en Antw. Kamer 1992-93, 14 december 1992, 2919.<br />

<br />

<br />

Vr. en Antw. Kamer 1992-93, 30 september 1992, 2482 (Vr. nr. 174 L. STANDAERT).<br />

Wetsontwerp betreffende de voorlopige hechtenis, wetsvoorstel tot openbaarmaking van de zitting voor de<br />

raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling op verzoek van de verdachte, wetsvoorstel tot wijziging<br />

van de wet van 20 april 1874 op de voorlopige hechtenis, met betrekking tot het recht van inzage van het<br />

dossier van het onderzoek: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer<br />

LAUR<strong>EN</strong>T, Parl.St. Kamer 1989-90, nr. 47-1255/2.<br />

Hand. Senaat 1989-90, 3 juli 1990, nr. 87.<br />

<br />

<br />

Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2.<br />

Ontwerp van wet tot wijziging van de wet van 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 683-2.<br />

Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-1.<br />

<br />

<br />

<br />

Voorstel van wet betreffende het gerechtelijk onderzoek, de gerechtelijke ondervraging, het arrest ter<br />

woonplaats en de voorlopige hechtenis (ingediend door de heer BLANPAIN), Parl.St. Senaat BZ 1988, nr.<br />

421-1.<br />

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis, wetsvoorstel<br />

tot wijziging van artikel 3 van de wet van 20 april 1874 op de voorlopige hechtenis: verslag namens de<br />

commissie voor de justitie uitgebracht door de heer COLLIGNON, Parl.St. Kamer 1984-85, nr. 948-5.<br />

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 april 187 betreffende de voorlopige hechtenis:<br />

amendementen voorgesteld door de heer DIERICKX op de tekst aangenomen door de Commissie, Parl.St.<br />

Kamer 1984-85, nr. 948-6.<br />

Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 108.<br />

Hand. Kamer 1873-74, 18 maart 1874.<br />

117


BIBLIOGRAFIE<br />

B. FRANSE PARLEM<strong>EN</strong>TAIRE DOCUM<strong>EN</strong>T<strong>EN</strong><br />

Annales du Sénat et du Corps Législatif, IX, Parijs, l’Administration du Moniteur Universel, 1865, 460 p.<br />

C. NEDERLANDSE PARLEM<strong>EN</strong>TAIRE DOCUM<strong>EN</strong>T<strong>EN</strong><br />

<br />

COMMISSIE HERIJKING WETBOEK <strong>VAN</strong> STRAFVORDERING (VOORZITTER C. MOONS), Herziening van het<br />

gerechtelijk vooronderzoek: een rapport van de Commissie herijking Wetboek van Strafvordering, Arnhem,<br />

Gouda Quint, 1990, xii+191 p.<br />

Kamerstukken I, 1920/21, 18, nr. 10a.<br />

Handelingen II, 1919/20, 18.<br />

V. OMZ<strong>EN</strong>DBRIEV<strong>EN</strong><br />

A. BELGISCHE OMZ<strong>EN</strong>DBRIEV<strong>EN</strong><br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1730 van 24 oktober 2001 betreffende kennisgeving van de<br />

opsluiting van gedetineerden met een vreemde nationaliteit aan hun consulaire en diplomatieke<br />

ambtenaren, http://www.just.fgov.be.<br />

Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1561/VII van 21 december 1990 betreffende beklaagden onder het<br />

verbod van vrij verkeer: telefoon, Code pénitentiaire 1990, afl. 3, 175.<br />

Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1479/VII van 11 september 1984 betreffende gedetineerden<br />

onderworpen aan een wettelijk verbod van vrij verkeer, http://www.just.fgov.be.<br />

Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1301/VII van 22 april 1977 betreffende de afzondering,<br />

Bull.Strafinr. 1977, 120.<br />

B. FRANSE OMZ<strong>EN</strong>DBRIEV<strong>EN</strong><br />

<br />

<br />

Circulaire générale du 1 mars 1993, C. 145-3 [C. 145-4], aangehaald door R<strong>EN</strong>UCCI, J., Code de procédure<br />

pénale in Codes Dalloz, Parijs, Dalloz, 2007, 412.<br />

Circulaire du ministre de la justice du 10 février 1819, aangehaald door DALLOZ, D. (ed.), Répertoire<br />

méthodique et alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence, XXX, Parijs, Bureau de la<br />

Jurisprudence générale du royaume, 1853, 239-257 en<br />

http://books.google.be/books/download/R%C3%A9pertoire_m%C3%A9thodique_et_alphab%C3%A9tique<br />

.pdf?id=XnAUAAAAYAAJ&hl=nl&capid=AFLRE73ZsbdV3ZP0kKslC5Gb3MpuOri2sFXiT9AZehFN2_<br />

-obW61I7s6MyUkQ_ir5Ahu-iADjAmn69y6cjaTa5nFcX6UgruTug.<br />

118


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

BIJLAG<strong>EN</strong><br />

I. STATISTISCHE GEGEV<strong>EN</strong>S<br />

A. STATISTISCHE GEGEV<strong>EN</strong>S UIT DE JAR<strong>EN</strong> 1980-1988 (ART. 3 LID 2 WET 20<br />

APRIL 1874 BETREFF<strong>EN</strong>DE DE VOORLOPIGE HECHT<strong>EN</strong>IS)<br />

Hof van<br />

Beroep<br />

Brussel<br />

Antwerpen<br />

Gent<br />

Luik<br />

Bergen<br />

TABEL 1: AANTAL BESCHIKKING<strong>EN</strong> TOT WEIGERING <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> UITGESPROK<strong>EN</strong><br />

TIJD<strong>EN</strong>S DE JAR<strong>EN</strong> 1980-1988 1<br />

Brussel<br />

Leuven<br />

Nijvel<br />

Arrondissement Totaal 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988<br />

Antwerpen<br />

Mechelen<br />

Turnhout<br />

Hasselt<br />

Tongeren<br />

Gent<br />

Dendermonde<br />

Oudenaarde<br />

Brugge<br />

Kortrijk<br />

Ieper<br />

Veurne<br />

Luik<br />

Aarlen<br />

Dinant<br />

Hoei<br />

Marche-en-Famenne<br />

Namen<br />

Neufchâteau<br />

Verviers<br />

Eupen<br />

Bergen<br />

Charleroi*<br />

Doornik<br />

398<br />

178<br />

108<br />

684<br />

646<br />

119<br />

35<br />

185<br />

83<br />

1068<br />

169<br />

135<br />

8<br />

99<br />

94<br />

25<br />

18<br />

548<br />

518<br />

±68<br />

56<br />

81<br />

35<br />

65<br />

23<br />

±45<br />

0<br />

±891<br />

248<br />

94<br />

36<br />

378<br />

47<br />

4<br />

40<br />

17<br />

11<br />

23<br />

5<br />

7<br />

0<br />

14<br />

0<br />

54<br />

13<br />

5<br />

11<br />

0<br />

12<br />

2<br />

0<br />

32<br />

1<br />

1<br />

28<br />

15<br />

58<br />

8<br />

2<br />

30<br />

15<br />

7<br />

3<br />

11<br />

0<br />

71<br />

6<br />

2<br />

2<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

59<br />

7<br />

11<br />

Totaal............................................................................................................................................................................................................... ±3569<br />

Algemeen gemiddelde per jaar ...................................................................................................................................................................... ±396?<br />

(*) De gegevens van een onderzoeksrechter ontbreken.<br />

31<br />

15<br />

56<br />

15<br />

5<br />

27<br />

8<br />

11<br />

1<br />

23<br />

1<br />

57<br />

4<br />

11<br />

3<br />

7<br />

0<br />

5<br />

1<br />

45<br />

10<br />

1<br />

32<br />

29<br />

99<br />

27<br />

7<br />

29<br />

11<br />

13<br />

0<br />

7<br />

7<br />

72<br />

9<br />

6<br />

9<br />

5<br />

6<br />

4<br />

12<br />

28<br />

21<br />

13<br />

27<br />

44<br />

109<br />

30<br />

3<br />

20<br />

7<br />

4<br />

0<br />

6<br />

5<br />

77<br />

?<br />

10<br />

4<br />

4<br />

12<br />

3<br />

?<br />

27<br />

16<br />

3<br />

42<br />

11<br />

77<br />

7<br />

1<br />

17<br />

8<br />

30<br />

1<br />

4<br />

1<br />

65<br />

?<br />

4<br />

15<br />

4<br />

9<br />

2<br />

?<br />

14<br />

15<br />

3<br />

72<br />

20<br />

76<br />

1<br />

3<br />

14<br />

10<br />

25<br />

0<br />

11<br />

0<br />

39<br />

8<br />

7<br />

13<br />

4<br />

5<br />

3<br />

?<br />

16<br />

9<br />

3<br />

80<br />

19<br />

91<br />

8<br />

3<br />

21<br />

12<br />

17<br />

1<br />

5<br />

3<br />

49<br />

7<br />

5<br />

6<br />

4<br />

15<br />

0<br />

?<br />

12<br />

9<br />

1<br />

39<br />

21<br />

40<br />

6<br />

0<br />

4<br />

7<br />

21<br />

2<br />

13<br />

1<br />

34<br />

6<br />

6<br />

18<br />

3<br />

3<br />

2<br />

?<br />

15<br />

6<br />

0<br />

1 Bron: Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de<br />

justitie uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 227; Ontwerp van wet tot<br />

wijziging van de wet van 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de<br />

commissie voor de justitie uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 683-2, 45.<br />

119


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

B. STATISTISCHE GEGEV<strong>EN</strong>S UIT DE JAR<strong>EN</strong> 2001-2009 (ART. 20 §2 WET 20 JULI<br />

1990 BETREFF<strong>EN</strong>DE DE VOORLOPIGE HECHT<strong>EN</strong>IS)<br />

Hof van<br />

Beroep<br />

Brussel<br />

Antwerpen<br />

Gent<br />

Luik<br />

Bergen<br />

TABEL 2: AANTAL BESCHIKKING<strong>EN</strong> TOT WEIGERING <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> UITGESPROK<strong>EN</strong><br />

TIJD<strong>EN</strong>S DE JAR<strong>EN</strong> 2001-2009 2<br />

Brussel<br />

Leuven<br />

Nijvel<br />

Arrondissement Totaal 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

Antwerpen<br />

Mechelen<br />

Turnhout<br />

Hasselt<br />

Tongeren<br />

Gent<br />

Dendermonde<br />

Oudenaarde<br />

Brugge<br />

Kortrijk<br />

Ieper<br />

Veurne<br />

Luik<br />

Aarlen<br />

Dinant<br />

Hoei<br />

Marche-en-Famenne<br />

Namen<br />

Neufchâteau<br />

Verviers<br />

Eupen<br />

Bergen<br />

Charleroi<br />

Doornik<br />

410<br />

231?<br />

73<br />

714?<br />

657<br />

193<br />

121?<br />

42<br />

47<br />

1060?<br />

631<br />

378<br />

55<br />

495<br />

180<br />

32<br />

15?<br />

1786?<br />

85<br />

23<br />

11<br />

55?<br />

20<br />

19<br />

77<br />

14<br />

14<br />

318?<br />

502<br />

79<br />

35<br />

616<br />

23<br />

12<br />

4<br />

39<br />

24<br />

11<br />

15<br />

1<br />

1<br />

52<br />

53<br />

39<br />

6<br />

102<br />

27<br />

11<br />

4<br />

242<br />

9<br />

7<br />

1<br />

5<br />

9<br />

4<br />

4<br />

1<br />

2<br />

42<br />

55<br />

20<br />

3<br />

78<br />

48<br />

36<br />

11<br />

95<br />

200<br />

38<br />

27<br />

2<br />

6<br />

273<br />

78<br />

46<br />

8<br />

43<br />

28<br />

1<br />

0<br />

204<br />

14<br />

3<br />

0<br />

?<br />

0<br />

2<br />

4<br />

11<br />

0<br />

34?<br />

44<br />

19<br />

1<br />

64<br />

Totaal per jaar ...................................................................... 453 670? 577? 539 485? 541 441? 392 396<br />

Totaal............................................................................................................................................................................................................... 4494?<br />

Algemeen gemiddelde per jaar ........................................................................................................................................................................ 499?<br />

85<br />

16<br />

23<br />

124<br />

96<br />

15<br />

10<br />

1<br />

3<br />

125<br />

77<br />

42<br />

15<br />

52<br />

5<br />

5<br />

?<br />

196?<br />

8<br />

3<br />

1<br />

11<br />

0<br />

2<br />

6<br />

0<br />

1<br />

32<br />

89<br />

11<br />

0<br />

100<br />

27<br />

16<br />

8<br />

51<br />

88<br />

14<br />

7<br />

0<br />

9<br />

118<br />

152<br />

38<br />

4<br />

35<br />

21<br />

8<br />

0<br />

258<br />

10<br />

1<br />

0<br />

11<br />

5<br />

5<br />

17<br />

0<br />

2<br />

51<br />

49<br />

12<br />

0<br />

61<br />

28<br />

44<br />

7<br />

79<br />

45<br />

12<br />

?<br />

1<br />

1<br />

59?<br />

89<br />

60<br />

3<br />

43<br />

19<br />

5<br />

4<br />

223<br />

23<br />

0<br />

2<br />

6<br />

0<br />

0<br />

3<br />

0<br />

2<br />

36<br />

80<br />

3<br />

5<br />

88<br />

TABEL 3: GE<strong>VAN</strong>G<strong>EN</strong>ISBEVOLKING PER JAAR<br />

TIJD<strong>EN</strong>S DE JAR<strong>EN</strong> 2002-2009 3<br />

Wettelijke toestand 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

Evolutie<br />

2002-2009<br />

Totaal aantal<br />

gedetineerden<br />

8605 9308 9245 9375 9635 10008 9858 10159 +1554<br />

Beklaagden onder<br />

3238 3680 3614 3550 3530 3473 3527 3557 +319<br />

aanhoudingsbevel en nietdefinitief<br />

veroordeelden<br />

37,63% 39,54% 39,09% 37,87% 36,64% 34,70% 35,78% 35,01% -2,62%<br />

Algemeen procentueel gemiddelde per jaar ............................................................................................................................................... 37,03%<br />

47<br />

38<br />

2<br />

87<br />

72<br />

31<br />

17<br />

0<br />

6<br />

126<br />

75<br />

53<br />

7<br />

45<br />

34<br />

0<br />

7<br />

221<br />

8<br />

0<br />

5<br />

4<br />

4<br />

0<br />

12<br />

1<br />

2<br />

36<br />

69<br />

2<br />

0<br />

71<br />

50<br />

?<br />

9<br />

59?<br />

61<br />

29<br />

19<br />

23<br />

0<br />

132<br />

61<br />

34<br />

4<br />

62<br />

17<br />

1<br />

0<br />

179<br />

10<br />

4<br />

1<br />

9<br />

1<br />

0<br />

4<br />

0<br />

1<br />

30<br />

29<br />

2<br />

10<br />

41<br />

57<br />

22<br />

1<br />

80<br />

40<br />

27<br />

12<br />

7<br />

14<br />

100<br />

27<br />

34<br />

6<br />

54<br />

12<br />

0<br />

0<br />

133<br />

2<br />

3<br />

0<br />

5<br />

1<br />

3<br />

16<br />

1<br />

1<br />

32<br />

33<br />

5<br />

9<br />

47<br />

45<br />

47<br />

8<br />

100<br />

31<br />

16<br />

14<br />

7<br />

7<br />

75<br />

19<br />

32<br />

2<br />

59<br />

17<br />

1<br />

0<br />

130<br />

1<br />

2<br />

1<br />

4<br />

0<br />

3<br />

11<br />

0<br />

3<br />

25<br />

54<br />

5<br />

7<br />

66<br />

2 Bron: Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting, De jaarlijkse statistieken van de hoven en<br />

rechtbanken, http://www.just.fgov.be/nl_htm/informatie/statistiek/tableau-nl.html.<br />

3 Bron: Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting, Justitie in cijfers 2010,<br />

http://www.just.fgov.be/img_justice/publications/pdf/182.pdf.<br />

120


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

GRAFIEK A: AANTAL BESCHIKKING<strong>EN</strong> TOT WEIGERING <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> PER JAAR T.O.V.<br />

GE<strong>VAN</strong>G<strong>EN</strong>ISBEVOLKING PER JAAR TIJD<strong>EN</strong>S DE JAR<strong>EN</strong> 2002-2009<br />

4000<br />

3500<br />

3238<br />

3680<br />

3614<br />

3550 3530 3473 3527 3557<br />

3000<br />

2500<br />

2000<br />

1500<br />

Beschikkingen tot weigering van vrij verkeer<br />

Beklaagden onder aanhoudingsbevel en nietdefinitief<br />

veroordeelden<br />

1000<br />

500<br />

670<br />

20,69% 577<br />

15,68% 539<br />

14,91% 485<br />

13,66%<br />

541<br />

15,33% 441<br />

12,70% 392<br />

11,11%<br />

396<br />

11,13%<br />

0<br />

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

Beschikkingen tot weigering van vrij verkeer<br />

Beklaagden onder aanhoudingsbevel en niet-definitief veroordeelden<br />

100,00%<br />

90,00%<br />

80,00%<br />

70,00%<br />

60,00%<br />

50,00%<br />

40,00%<br />

30,00%<br />

20,00%<br />

10,00%<br />

0,00%<br />

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

121


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

12000<br />

GRAFIEK B: AANTAL BESCHIKKING<strong>EN</strong> TOT WEIGERING <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> PER JAAR T.O.V.<br />

GE<strong>VAN</strong>G<strong>EN</strong>ISBEVOLKING PER JAAR TIJD<strong>EN</strong>S DE JAR<strong>EN</strong> 2002-2006<br />

10000<br />

8000<br />

Totaal aantal gedetineerden<br />

6000<br />

4000<br />

Beklaagden onder aanhoudingsbevel en<br />

niet-definitief veroordeelden<br />

Beschikkingen tot weigering van vrij<br />

verkeer<br />

2000<br />

0<br />

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

Hof van<br />

Beroep<br />

Brussel<br />

Antwerpen<br />

Gent<br />

Luik<br />

Bergen<br />

Brussel<br />

Leuven<br />

Nijvel<br />

TABEL 4: AANTAL BEVEL<strong>EN</strong> TOT AANHOUDING UITGESPROK<strong>EN</strong><br />

TIJD<strong>EN</strong>S DE JAR<strong>EN</strong> 2001-2009 4<br />

Arrondissement Totaal 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

Antwerpen<br />

Mechelen<br />

Turnhout<br />

Hasselt<br />

Tongeren<br />

Gent<br />

Dendermonde<br />

Oudenaarde<br />

Brugge<br />

Kortrijk<br />

Ieper<br />

Veurne<br />

Luik<br />

Aarlen<br />

Dinant<br />

Hoei<br />

Marche-en-Famenne<br />

Namen<br />

Neufchâteau<br />

Verviers<br />

Eupen<br />

Bergen<br />

Charleroi<br />

Doornik<br />

20687<br />

2490?<br />

1345<br />

24522?<br />

16980<br />

1980<br />

2787<br />

2279<br />

2563<br />

26589<br />

4106<br />

3748<br />

883<br />

4796<br />

1607<br />

934<br />

747<br />

16821<br />

8677<br />

483<br />

1187<br />

544?<br />

664<br />

2738<br />

542<br />

1470<br />

552<br />

16857<br />

2680<br />

5706<br />

1623<br />

10009<br />

1989<br />

291<br />

122<br />

2402<br />

2019<br />

196<br />

246<br />

252<br />

222<br />

2935<br />

350<br />

231<br />

91<br />

449<br />

158<br />

86<br />

89<br />

1454<br />

714<br />

38<br />

106<br />

73<br />

63<br />

269<br />

59<br />

118<br />

64<br />

1504<br />

214<br />

457<br />

205<br />

876<br />

2456<br />

349<br />

111<br />

2916<br />

1859<br />

240<br />

287<br />

216<br />

264<br />

2866<br />

479<br />

336<br />

101<br />

502<br />

182<br />

194<br />

80<br />

1874<br />

800<br />

38<br />

121<br />

?<br />

53<br />

295<br />

62<br />

126<br />

70<br />

1565?<br />

277<br />

600<br />

145<br />

1022<br />

2293<br />

312<br />

116<br />

2721<br />

1862<br />

225<br />

256<br />

269<br />

246<br />

2858<br />

491<br />

342<br />

88<br />

529<br />

155<br />

102<br />

81<br />

1788<br />

1058<br />

55<br />

114<br />

74<br />

62<br />

254<br />

59<br />

134<br />

56<br />

1866<br />

321<br />

631<br />

148<br />

1100<br />

2365<br />

290<br />

137<br />

2792<br />

1705<br />

215<br />

258<br />

240<br />

377<br />

2795<br />

469<br />

351<br />

91<br />

481<br />

184<br />

96<br />

89<br />

1761<br />

1077<br />

61<br />

134<br />

72<br />

61<br />

316<br />

83<br />

149<br />

47<br />

2000<br />

295<br />

649<br />

192<br />

1136<br />

2294<br />

313<br />

157<br />

2764<br />

1892<br />

204<br />

260<br />

270<br />

234<br />

2860<br />

513<br />

532<br />

88<br />

495<br />

161<br />

98<br />

84<br />

1971<br />

1199<br />

60<br />

134<br />

66<br />

82<br />

286<br />

62<br />

139<br />

84<br />

2112<br />

318<br />

581<br />

132<br />

1031<br />

2567<br />

325<br />

143<br />

3035<br />

2063<br />

264<br />

386<br />

239<br />

276<br />

3228<br />

532<br />

501<br />

114<br />

572<br />

206<br />

74<br />

55<br />

2054<br />

1046<br />

60<br />

161<br />

81<br />

72<br />

288<br />

57<br />

192<br />

73<br />

2030<br />

321<br />

713<br />

179<br />

1213<br />

2221<br />

?<br />

203<br />

2424?<br />

1889<br />

210<br />

326<br />

268<br />

296<br />

2989<br />

453<br />

483<br />

113<br />

637<br />

168<br />

78<br />

102<br />

2034<br />

860<br />

51<br />

135<br />

54<br />

100<br />

311<br />

16<br />

159<br />

47<br />

1733<br />

259<br />

823<br />

192<br />

1274<br />

Totaal per jaar .................................................................... 9171 10243? 10333 10484 10738 11560 10454? 10374 11441<br />

Totaal............................................................................................................................................................................................................. 94798?<br />

Algemeen gemiddelde per jaar .................................................................................................................................................................... 10533?<br />

2251<br />

310<br />

131<br />

2692<br />

1588<br />

220<br />

358<br />

277<br />

353<br />

2796<br />

449<br />

490<br />

91<br />

551<br />

203<br />

100<br />

73<br />

1957<br />

710<br />

46<br />

155<br />

60<br />

78<br />

332<br />

73<br />

243<br />

50<br />

1747<br />

283<br />

680<br />

219<br />

1182<br />

2251<br />

300<br />

225<br />

2776<br />

2103<br />

206<br />

410<br />

248<br />

295<br />

3262<br />

370<br />

482<br />

106<br />

580<br />

190<br />

106<br />

94<br />

1928<br />

1213<br />

74<br />

127<br />

64<br />

93<br />

387<br />

71<br />

210<br />

61<br />

2300<br />

392<br />

572<br />

211<br />

1175<br />

4 Bron: Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting, De jaarlijkse statistieken van de hoven en<br />

rechtbanken, http://www.just.fgov.be/nl_htm/informatie/statistiek/tableau-nl.html.<br />

122


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

GRAFIEK C: AANTAL BESCHIKKING<strong>EN</strong> TOT WEIGERING <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> PER JAAR T.O.V.<br />

AANTAL BEVEL<strong>EN</strong> TOT AANHOUDING PER JAAR TIJD<strong>EN</strong>S DE JAR<strong>EN</strong> 2002-2009<br />

14000<br />

12000<br />

10000<br />

10243 10333 10484<br />

10738<br />

11560<br />

10454 10374<br />

11441<br />

8000<br />

6000<br />

Beschikkingen tot weigering van vrij verkeer<br />

Bevelen tot aanhouding<br />

4000<br />

2000<br />

0<br />

670<br />

6,54% 577<br />

5,58%<br />

539<br />

5,14%<br />

485<br />

4,52%<br />

541<br />

4,68% 441<br />

4,22%<br />

392<br />

3,78%<br />

396<br />

3,46%<br />

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

Beschikkingen tot weigering van vrij verkeer<br />

Bevelen tot aanhouding<br />

100,00%<br />

90,00%<br />

80,00%<br />

70,00%<br />

60,00%<br />

50,00%<br />

40,00%<br />

30,00%<br />

20,00%<br />

10,00%<br />

0,00%<br />

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

123


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

14000<br />

GRAFIEK D: AANTAL BESCHIKKING<strong>EN</strong> TOT WEIGERING <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> PER JAAR T.O.V.<br />

AANTAL BEVEL<strong>EN</strong> TOT AANHOUDING PER JAAR TIJD<strong>EN</strong>S DE JAR<strong>EN</strong> 2002-2006<br />

12000<br />

10000<br />

8000<br />

Bevelen tot aanhouding<br />

6000<br />

Beschikkingen tot weigering van vrij<br />

verkeer<br />

4000<br />

2000<br />

0<br />

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

GRAFIEK E: GEMIDDELDE AANTAL BESCHIKKING<strong>EN</strong> TOT WEIGERING <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> PER JAAR<br />

T.O.V. GEMIDDELDE AANTAL BEVEL<strong>EN</strong> TOT AANHOUDING PER JAAR OVER DE JAR<strong>EN</strong> 2001-2009<br />

3500<br />

3000<br />

2725<br />

2954<br />

2500<br />

2000<br />

1500<br />

1000<br />

1869 1873<br />

1112<br />

Beschikkingen tot weigering van vrij verkeer<br />

Bevelen tot aanhouding<br />

500<br />

0<br />

79<br />

2,90%<br />

118<br />

3,99%<br />

198<br />

10,59% 35<br />

1,87%<br />

68<br />

6,12%<br />

Brussel Antwerpen Gent Luik Bergen<br />

124


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

II. SUGGESTIES DE LEGE FER<strong>EN</strong>DA<br />

ART. 20 WVH<br />

§ 1. [Onverminderd de bepalingen in de artikelen 2bis, 15bis en 16] 1 , kan de verdachte<br />

onmiddellijk na het eerste verhoor door de onderzoeksrechter vrij verkeer hebben met zijn advocaat.<br />

§ 2. Wanneer zulks [volstrekt noodzakelijk is om te vermijden dat de verdachte bewijzen zou<br />

laten verdwijnen of zich zou verstaan met derden] 2 , kan de [onderzoeksrechter] 3 het vrije<br />

verkeer met andere personen dan de advocaat verbieden [na de verdachte en zijn advocaat te<br />

hebben gehoord] 4 . Hij geeft te dien einde een met redenen omklede beschikking [in het bevel tot<br />

aanhouding] 5 , die zal worden overgeschreven in het register van de gevangenis. Het verbod geldt<br />

ten hoogste voor drie dagen na het eerste verhoor. Het kan niet worden vernieuwd [[in de loop van<br />

hetzelfde onderzoek] 6 , tenzij, na invrijheidstelling, een ander bevel tot aanhouding wordt<br />

verleend overeenkomstig artikel 28 § 1, 2°] 7 .<br />

§ 3. Als er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat een verdachte zou pogen bewijzen te laten<br />

verdwijnen of zich zou verstaan met derden, kan de onderzoeksrechter bevelen om een verdachte<br />

gescheiden te houden van andere [individueel in het bevel vermelde verdachten in hetzelfde<br />

onderzoek] 8 en, in afwijking van § 2 :<br />

1° het bezoek verbieden van individueel in het bevel vermelde personen van buiten de inrichting;<br />

2° de briefwisseling verbieden gericht aan of uitgaande van individueel in het bevel vermelde<br />

personen;<br />

3° telefonische contacten verbieden met individueel in het bevel vermelde personen.<br />

§ 4. De onderzoeksrechter neemt deze beslissing bij een met redenen omklede beschikking, die<br />

wordt overgeschreven in een daartoe bestemd register in de gevangenis en die door de directeur van<br />

de gevangenis wordt betekend aan de verdachte.<br />

De beslissing geldt voor de strikt noodzakelijke [termijn] 9 door de onderzoeksrechter bepaald en<br />

uiterlijk tot op het ogenblik dat hij het dossier overzendt aan de procureur des Konings<br />

overeenkomstig artikel 127, eerste lid van het Wetboek van strafvordering.<br />

§ 5. De beslissing van de onderzoeksrechter tot beperking van bezoek, briefwisseling en<br />

telefoongesprekken laat de rechten van de verdachte op deze contactmogelijkheden met zijn<br />

advocaat onverlet.<br />

[De beslissing van de onderzoeksrechter tot verbod of beperking van vrij verkeer, laat het<br />

recht van de verdachte onverlet om een naaste of bij gebrek aan een naaste een derde naar<br />

keuze in te lichten over zijn aanhouding aan de hand van het meest aangewezen<br />

communicatiemiddel. Indien echter kan worden gevreesd dat deze mededeling collusie tussen<br />

de verdachte en zijn gesprekpartner tot gevolg kan hebben, belast de magistraat die de<br />

vrijheidsbeneming heeft bevolen, de officier van gerechtelijke politie om zelf de mededeling te<br />

voeren.] 10<br />

De beslissing van de onderzoeksrechter [tot verbod of beperking van vrij verkeer] 11 , laat de<br />

rechten van de verdachte op briefwisseling met personen met wie [en instanties waarmee] 12 hij<br />

krachtens artikel 57 van de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de<br />

gedetineerden zonder controle briefwisseling mag voeren, onverlet.<br />

[De beslissing van de onderzoeksrechter tot verbod of beperking van vrij verkeer,<br />

verhindert niet het bezoek van de personen of instanties die belast zijn met het toezicht en de<br />

controle over de gevangenissen of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of<br />

vrijheidsbenemende maatregel.] 13<br />

[De onderzoeksrechter kan het bezoek van de in artikel 59, § 1, eerste lid, bedoelde<br />

1 Supra nr. 75.<br />

2 Supra nr. 81.<br />

3 Supra nr. 84.<br />

4 Supra nr. 100.<br />

5 Supra nrs. 77 en 86.<br />

6 Supra nrs. 77-78.<br />

7 Supra nr. 79.<br />

8 Supra nr. 126.<br />

9 Supra nr. 145.<br />

10 Supra nrs. 55 en 63.<br />

11 Supra nr. 59.<br />

12 Supra nr. 131.<br />

13 Supra nr. 60.<br />

125


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

personen, enkel beperken indien deze personen in verdenking werden gesteld, onverminderd<br />

de in artikel 59, § 1, tweede lid van de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden bepaalde bepalingen.] 14<br />

[§ 6. De verdachte kan bij de voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling een<br />

verzoekschrift indienen tot [wijziging of] 15 opheffing van het door de onderzoeksrechter<br />

krachtens § 1 opgelegd verbod. Het verzoekschrift wordt bij het dossier van de voorlopige<br />

hechtenis gevoegd. De voorzitter doet zo spoedig mogelijk uitspraak en ten laatste de dag na de<br />

indiening van het verzoekschrift.<br />

Tegen de beslissing van de voorzitter staat geen rechtsmiddel open.] 16<br />

[§ 7.] De verdachte kan [bij de kamer van inbeschuldigingstelling] 17 een verzoekschrift<br />

indienen tot wijziging of opheffing van de door de onderzoeksrechter krachtens van § 3 opgelegde<br />

maatregelen […] 18 . Het verzoekschrift wordt bij het dossier van de voorlopige hechtenis gevoegd.<br />

[De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijf dagen na de indiening van<br />

het verzoekschrift.] 19 [De beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling wordt binnen<br />

vierentwintig uren aan de verdachte betekend in de vorm bepaald in artikel 18.<br />

Tegen de beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling kan cassatieberoep worden<br />

ingesteld binnen een termijn van vierentwintig uren die begint te lopen vanaf de dag waarop<br />

de beslissing aan de verdachte wordt betekend. Het dossier wordt binnen vierentwintig uren te<br />

rekenen van het instellen van het cassatieberoep aan de griffier van het Hof van Cassatie<br />

toegestuurd. Cassatiemiddelen kunnen worden voorgedragen, hetzij in de akte van<br />

voorziening, hetzij in een bij die gelegenheid neergelegd geschrift, hetzij in een memorie die op<br />

de griffie van het Hof van Cassatie moet toekomen uiterlijk de vijfde dag na de datum van de<br />

voorziening.<br />

Het Hof van Cassatie beslist binnen vijftien dagen te rekenen van het instellen van het<br />

cassatieberoep, terwijl de maatregel inmiddels van kracht blijft. De maatregel wordt<br />

opgeheven als het arrest niet gewezen is binnen die termijn.<br />

Na een cassatiearrest met verwijzing, doet de kamer van inbeschuldigingstelling waarnaar<br />

de zaak verwezen is, uitspraak binnen vijf dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest<br />

van het Hof van Cassatie, terwijl de maatregel inmiddels van kracht blijft. De maatregel wordt<br />

opgeheven als het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling niet gewezen is binnen die<br />

termijn.] 20<br />

[De verdachte mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp indienen vooraleer een<br />

termijn van een maand is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft<br />

op hetzelfde voorwerp.] 21<br />

ART. 52 LID 8 WJB<br />

Wanneer de jeugdrechtbank ten aanzien van een persoon die een als misdrijf omschreven feit<br />

heeft gepleegd, voorlopig een van de maatregelen neemt bedoeld in artikel 37, § 2, eerste lid, 8°, kan<br />

zij, omwille van de noodwendigheden van het opsporingsonderzoek of van het gerechtelijk<br />

onderzoek, [het vrij verkeer van de jongere verbieden of beperken op de wijze en onder de<br />

voorwaarden bepaald in artikel 20 §§ 2 en 3 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de<br />

voorlopige hechtenis] 22 .<br />

[In ieder geval heeft de minderjarige steeds het recht vrij verkeer te hebben met de persoon<br />

die over hem het ouderlijk gezag uitoefent.] 23<br />

ART. 6 §1 EVERBERG-WET<br />

De jeugdrechtbank of de onderzoeksrechter kan omwille van de noodwendigheden van het<br />

opsporingsonderzoek of van het gerechtelijk onderzoek, [het vrij verkeer van de betrokkene<br />

14 Supra nrs. 129 en 163.<br />

15 Supra nr. 28.<br />

16 Supra nr. 100.<br />

17 Supra nrs. 127, 130 en 155.<br />

18 Supra nr. 148.<br />

19 Supra nr. 155.<br />

20 Supra nr. 154.<br />

21 Supra nr. 152.<br />

22 Supra nrs. 69 en 134.<br />

23 Supra nr. 134.<br />

126


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

verbieden of beperken op de wijze en onder de voorwaarden bepaald in artikel 20 §§ 2 en 3<br />

van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis] 24 .<br />

[In ieder geval heeft de minderjarige steeds het recht vrij verkeer te hebben met de persoon<br />

die over hem het ouderlijk gezag uitoefent.] 25<br />

ART. 66 §2 WIRP<br />

[§ 2. Indien de directeur ernstige gronden heeft om aan te nemen dat de briefwisseling<br />

tussen de advocaat en de gedetineerde geen betrekking heeft op rechtshulpverlening, kan hij de<br />

ter verzending aangeboden of toegezonden brieven aan de controle onderwerpen van de<br />

Stafhouder van de Orde van advocaten van het gerechtelijk arrondissement waar de<br />

gevangenis gelegen is.] 26<br />

ART. 69 §1 WIRP<br />

§ 1. De gedetineerden van vreemde nationaliteit mogen, zo zij dit wensen, in verbinding treden<br />

met de consulaire en diplomatieke ambtenaren van hun land, in voorkomend geval overeenkomstig<br />

de regelingen vastgesteld in of krachtens internationale overeenkomsten […] 27 onverminderd de<br />

uitzonderingen bepaald in internationale verdragen.<br />

§ 2. De briefwisseling tussen de gedetineerde en de consulaire en diplomatieke ambtenaren van<br />

hun land is niet onderworpen aan de in de artikelen 55 en 56 bedoelde controle van de directeur.<br />

Teneinde de vrije briefwisseling te verzekeren worden de hoedanigheid en het beroepsadres van<br />

de consulaire en diplomatieke ambtenaren en de identiteit van de gedetineerde op de briefomslag<br />

vermeld.<br />

§ 3. De Koning stelt nadere regels voor het bezoek van consulaire en diplomatieke ambtenaren en<br />

betreffende de telefonische contacten tussen gedetineerden van vreemde nationaliteit en de<br />

consulaire en diplomatieke ambtenaren van hun land.<br />

ART. 18 ARS<br />

De adviseur-gevangenisdirecteur doet zonder verwijl aan de onderzoeksrechter de brieven komen<br />

die geadresseerd zijn aan [of geschreven zijn door] 28 de beklaagden aan wie verbod tot vrij verkeer<br />

werd opgelegd.<br />

De brieven geschreven door verdachten, beklaagden en beschuldigden aan wie dit verbod niet<br />

werd opgelegd en de brieven die aan hen zijn geadresseerd, worden enkel aan de rechterlijke<br />

overheden toegezonden indien dezen de adviseur-gevangenisdirecteur bevel hebben gegeven er<br />

beslag op te leggen.<br />

ART. 86 ARS<br />

De geneesheer moet dagelijks de gedetineerden, die in een strafcel zijn geplaatst [of ten aanzien<br />

van wie een verbod van vrij verkeer werd uitgevaardigd overeenkomstig artikel 20 § 2 van de<br />

wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis] 29 , bezoeken.<br />

Indien de gedetineerde ziek is of wordt, gedraagt de adviseur-gevangenisdirecteur zich naar de<br />

richtlijnen van de geneesheer en neemt hij alle passende maatregelen om de doelmatigheid van de<br />

voorgeschreven behandeling te verzekeren.<br />

24 Supra nrs. 69 en 134.<br />

25 Supra nr. 134.<br />

26 Supra nr. 119.<br />

27 Supra nr. 61.<br />

28 Supra nr. 28.<br />

29 Supra nr. 58.<br />

127

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!