16.11.2014 Views

VERBOD EN BEPERKING VAN VRIJ VERKEER - Advocatennet

VERBOD EN BEPERKING VAN VRIJ VERKEER - Advocatennet

VERBOD EN BEPERKING VAN VRIJ VERKEER - Advocatennet

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

KATHOLIE KE UN IVERS ITE IT LEUV<strong>EN</strong><br />

FACULTE IT RECHTSGE LEE RDHE ID<br />

Acad emi ej aar 2010-2 0 1 1<br />

<strong>VERBOD</strong> <strong>EN</strong> <strong>BEPERKING</strong><br />

<strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong><br />

Een wetshistorische en rechtsvergelijkende studie<br />

Wetshistorische en rechtsvergelijkende analyse van het verbod en de<br />

beperking van vrij verkeer ten aanzien van een in voorlopige hechtenis<br />

genomen verdachte, zoals beschreven in artikel 20 van de wet van 20<br />

juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, met het oog op het<br />

bereiken van een optimaal evenwicht tussen de noodwendigheden van<br />

het strafonderzoek en de individuele rechten van de verdachte.<br />

“Si l’homme échoue à concilier la justice et la liberté,<br />

alors il échoue à tout.”<br />

Albert CAMUS – Carnets<br />

Masterscriptie, ingediend door<br />

Promotor: Prof. Dr. R. VERSTRAET<strong>EN</strong><br />

Thomas INCALZA<br />

bij het eindexamen voor de graad van<br />

MASTER IN DE RECHT<strong>EN</strong>


KATHOLIE KE UN IVERS ITE IT LEUV<strong>EN</strong><br />

FACULTE IT RECHTSGE LEE RDHE ID<br />

Acad emi ej aar 2010-2 0 1 1<br />

<strong>VERBOD</strong> <strong>EN</strong> <strong>BEPERKING</strong><br />

<strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong><br />

Een wetshistorische en rechtsvergelijkende studie<br />

Wetshistorische en rechtsvergelijkende analyse van het verbod en de<br />

beperking van vrij verkeer ten aanzien van een in voorlopige hechtenis<br />

genomen verdachte, zoals beschreven in artikel 20 van de wet van 20<br />

juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, met het oog op het<br />

bereiken van een optimaal evenwicht tussen de noodwendigheden van<br />

het strafonderzoek en de individuele rechten van de verdachte.<br />

“Si l’homme échoue à concilier la justice et la liberté,<br />

alors il échoue à tout.”<br />

Albert CAMUS – Carnets<br />

Masterscriptie, ingediend door<br />

Promotor: Prof. Dr. R. VERSTRAET<strong>EN</strong><br />

Thomas INCALZA<br />

bij het eindexamen voor de graad van<br />

MASTER IN DE RECHT<strong>EN</strong>


SAM<strong>EN</strong>VATTING<br />

Dit werkstuk biedt een wetshistorische en rechtsvergelijkende analyse van het verbod en de<br />

beperking van vrij verkeer ten aanzien van een in voorlopige hechtenis genomen verdachte,<br />

zoals beschreven in artikel 20 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige<br />

hechtenis. In een eerste, inleidend onderdeel wordt de wetshistorische achtergrond geschetst<br />

van elk van beide maatregelen, waarbij vooral aandacht wordt besteed aan de inquisitoriale<br />

procedure van het Ancien Régime en aan latere Frans-revolutionaire en napoleontische<br />

wetgeving. Een tweede onderdeel bestudeert elk van beide onderzoeksmaatregelen zoals zij in<br />

het huidige Belgische recht van kracht zijn. Zowel verbod als beperking van vrij verkeer<br />

worden daartoe ontleed naargelang hun inhoud, hun personele draagwijdte, hun<br />

toepassingsgebied en toepassingsvoorwaarden, hun maximale duur, de rechtsmiddelen die<br />

ertegen openstaan en de wijze waarop een overtreding ervan kan worden gesanctioneerd.<br />

Daarbij wordt telkens in de eerste plaats het mensenrechtelijk minimumkader geschetst<br />

waarbinnen elke toekomstige wetswijziging noodzakelijkerwijs zal moeten laveren, gevolgd<br />

door een uiteenzetting van de Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief. Ter<br />

vergelijking wordt gekozen voor de Franse, Nederlandse en Engelse rechtsstelsels, die elk een<br />

heel eigen regeling kennen inzake verbod en beperking van vrij verkeer. Het resultaat van<br />

deze studie mondt uit in een aantal suggesties de lege ferenda, die een optimaal evenwicht<br />

trachten te zoeken tussen de grondrechten van de verdachte en de noodwendigheden van het<br />

strafonderzoek, rekening houdend met intern- en internationaalrechtelijke vereisten.


VOORWOORD<br />

VOORWOORD<br />

Een eindwerk is zeker niet alleen de verdienste van een eenzaam schrijver, maar even zo<br />

zeer van al diegenen die hem de pen hebben aangereikt. Bij wijze van voorwoord druk ik dan<br />

ook graag mijn diepe dankbaarheid uit voor hen die mij tijdens het schrijven van dit werkstuk<br />

hebben bijgestaan, met name mijn dierbare familieleden en vrienden, die mijn afwezigheid bij<br />

ettelijke gelegenheden met veel begrip hebben aanvaard. Een bijzonder woord van dank richt<br />

ik uiteraard aan hen die dit werkstuk inhoudelijk hebben bijgestuurd. Zo dank ik in de eerste<br />

plaats van harte mijn promotor, professor Raf VERSTRAET<strong>EN</strong>, die ondanks een bijzonder<br />

drukke agenda steeds de tijd heeft gevonden voor persoonlijk overleg. In de tweede plaats<br />

dank ik van harte mijn begeleider, de heer Joost HUYSMANS, bij wie ik steeds terecht kon voor<br />

bijkomende vragen mijnentwege en kritische bedenkingen zijnentwege. Tot slot dank ik graag<br />

in het algemeen de docenten en assistenten verbonden aan het Instituut voor Strafrecht, die<br />

dankzij hun beslagen onderricht doorheen de jaren een ware ‘amour du droit’ in mij hebben<br />

losgemaakt, zoals die, als in geen enkele andere rechtstak, tot uitdrukking komt in het formele<br />

strafprocesrecht.<br />

Thomas INCALZA<br />

Leuven, 29 april 2011<br />

iii


INHOUDSOPGAVE<br />

INHOUDSOPGAVE<br />

LIJST <strong>VAN</strong> AFKORTING<strong>EN</strong> ........................................................................................................ VII<br />

LIJST <strong>VAN</strong> BIJLAG<strong>EN</strong> ................................................................................................................. IX<br />

INLEIDING .................................................................................................................................. 1<br />

ONDERZOEK ............................................................................................................................... 4<br />

I. WETSHISTORISCHE ACHTERGROND ..................................................................................... 4<br />

A. Opsecreetstelling ........................................................................................................ 5<br />

B. Verbod en beperking van vrij verkeer ........................................................................ 7<br />

1. Gestadige inperking van het verbod van vrij verkeer ...................................... 10<br />

a. Inperking van de duur van de maatregel .................................................. 11<br />

b. Inperking van de personele draagwijdte van de maatregel ...................... 12<br />

2. Recente inperking van de beperking van vrij verkeer ...................................... 14<br />

II. HUIDIGE RECHT ................................................................................................................. 16<br />

A. Verbod van vrij verkeer ........................................................................................... 16<br />

1. Inhoud van de maatregel .................................................................................. 17<br />

2. Personele draagwijdte van de maatregel .......................................................... 19<br />

a. Raadsman ................................................................................................. 19<br />

i. Mensenrechtelijk minimumkader..................................................... 20<br />

ii. Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief ....................... 27<br />

b. Andere personen ....................................................................................... 34<br />

i. Mensenrechtelijk minimumkader..................................................... 35<br />

ii. Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief ....................... 41<br />

3. Toepassingsgebied ........................................................................................... 48<br />

a. Toepassingsgebied ratione personae ....................................................... 48<br />

b. Toepassingsgebied ratione materiae ........................................................ 51<br />

c. Toepassingsgebied ratione temporis ........................................................ 53<br />

4. Toepassingsvoorwaarden ................................................................................. 58<br />

a. Materiële voorwaarden ............................................................................. 58<br />

b. Formele voorwaarden ............................................................................... 60<br />

i. Gemotiveerde rechterlijke beslissing ............................................... 60<br />

iv


INHOUDSOPGAVE<br />

ii. Overschrijving in het register van de gevangenis ............................ 61<br />

5. Duur van de maatregel ..................................................................................... 62<br />

a. Beginpunt van de termijn ......................................................................... 62<br />

b. Eindpunt van de termijn ........................................................................... 63<br />

6. Rechtsmiddelen ................................................................................................ 65<br />

a. In hoofde van de verdachte ...................................................................... 65<br />

b. In hoofde van het Openbaar Ministerie .................................................... 71<br />

7. Sanctionering van overtreding van de maatregel ............................................. 71<br />

B. Beperking van vrij verkeer ....................................................................................... 72<br />

1. Inhoud van de maatregel .................................................................................. 73<br />

2. Personele draagwijdte van de maatregel .......................................................... 74<br />

a. Raadsman ................................................................................................. 74<br />

i. Mensenrechtelijk minimumkader..................................................... 74<br />

ii. Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief ....................... 79<br />

b. Andere personen ....................................................................................... 81<br />

i. Mensenrechtelijk minimumkader..................................................... 81<br />

ii. Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief ....................... 84<br />

3. Toepassingsgebied ........................................................................................... 88<br />

a. Toepassingsgebied ratione personae ....................................................... 88<br />

b. Toepassingsgebied ratione materiae ........................................................ 90<br />

c. Toepassingsgebied ratione temporis ........................................................ 90<br />

4. Toepassingsvoorwaarden ................................................................................. 91<br />

a. Materiële voorwaarden ............................................................................. 91<br />

b. Formele voorwaarden ............................................................................... 92<br />

5. Duur van de maatregel ..................................................................................... 92<br />

6. Rechtsmiddelen ................................................................................................ 93<br />

a. In hoofde van de verdachte ...................................................................... 94<br />

b. In hoofde van het Openbaar Ministerie .................................................... 99<br />

7. Sanctionering van overtreding van de maatregel ........................................... 100<br />

C. Verhouding tussen verbod en beperking van vrij verkeer ..................................... 100<br />

1. Opeenvolgende en gelijktijdige oplegging van verbod en<br />

beperking van vrij verkeer ............................................................................. 100<br />

2. Herkwalificatie van beperking naar verbod van vrij verkeer? ....................... 101<br />

BESLUIT .................................................................................................................................. 104<br />

v


INHOUDSOPGAVE<br />

BIBLIOGRAFIE ........................................................................................................................ 107<br />

I. WETGEVING .................................................................................................................... 107<br />

A. Belgische wetgeving .............................................................................................. 107<br />

B. Franse wetgeving ................................................................................................... 108<br />

C. Nederlandse wetgeving .......................................................................................... 109<br />

D. Engelse wetgeving ................................................................................................. 109<br />

II. RECHTSPRAAK ................................................................................................................ 109<br />

A. Belgische rechtspraak ............................................................................................. 111<br />

B. Franse rechtspraak .................................................................................................. 111<br />

C. Nederlandse rechtspraak ........................................................................................ 111<br />

D. Engelse rechtspraak ................................................................................................ 112<br />

III. RECHTSLEER ................................................................................................................... 112<br />

A. Belgische rechtsleer ............................................................................................... 112<br />

B. Franse rechtsleer ..................................................................................................... 114<br />

C. Nederlandse rechtsleer ........................................................................................... 115<br />

D. Engelse rechtsleer ................................................................................................... 116<br />

IV. PARLEM<strong>EN</strong>TAIRE DOCUM<strong>EN</strong>T<strong>EN</strong> ...................................................................................... 116<br />

A. Belgische parlementaire documenten .................................................................... 116<br />

B. Franse parlementaire documenten .......................................................................... 118<br />

C. Nederlandse parlementaire documenten ................................................................ 118<br />

V. OMZ<strong>EN</strong>DBRIEV<strong>EN</strong> ............................................................................................................ 118<br />

A. Belgische omzendbrieven ...................................................................................... 118<br />

B. Franse omzendbrieven ........................................................................................... 118<br />

BIJLAG<strong>EN</strong> ............................................................................................................................... 119<br />

I. STATISTISCHE GEGEV<strong>EN</strong>S ................................................................................................ 119<br />

A. Statistische gegevens uit de jaren 1980-1988<br />

(art. 3 lid 2 wet 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis) ..................... 119<br />

B. Statistische gegevens uit de jaren 2001-2009<br />

(art. 20 §2 wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis) ........................ 120<br />

II. SUGGESTIES DE LEGE FER<strong>EN</strong>DA ........................................................................................ 125<br />

vi


LIJST <strong>VAN</strong> AFKORTING<strong>EN</strong><br />

LIJST <strong>VAN</strong> AFKORTING<strong>EN</strong><br />

AIS<br />

MB 12 juli 1971 houdende algemene instructie voor de strafinrichting<br />

ARS KB 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de<br />

strafinrichtingen<br />

BUPO-verdrag<br />

BW<br />

Code C<br />

Code H<br />

CPP<br />

ECRM<br />

EHRM<br />

Everberg-wet<br />

EVRM<br />

Ger.W.<br />

Gw.<br />

IVRK<br />

Ndl.Sv.<br />

Verdrag 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten<br />

Burgerlijk Wetboek<br />

PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and<br />

questioning of persons by police officers<br />

PACE Code H: Code of practice in connection with the detention,<br />

treatment and questioning by police officers of persons under Section<br />

41 of, and Schedule 8 to, the Terrorism Act 2000<br />

Code de procédure pénale du 31 décembre 1957 (Frankrijk)<br />

Europese Commissie voor de Rechten van de Mens<br />

Europees Hof voor de Rechten van de Mens<br />

Wet 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van<br />

minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd<br />

Verdrag 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de<br />

mens en de fundamentele vrijheden<br />

Gerechtelijk Wetboek<br />

Grondwet<br />

Verdrag 20 november 1989 inzake de rechten van het kind<br />

Wetboek van Strafvordering 15 januari 1921 (Nederland)<br />

vii


LIJST <strong>VAN</strong> AFKORTING<strong>EN</strong><br />

PACE<br />

Sv.<br />

Sw.<br />

TA<br />

TA-S8<br />

WIRP<br />

WJB<br />

WVH<br />

WVH 1852<br />

WVH 1874<br />

Police and Criminal Evidence Act 1984 (Verenigd Koninkrijk)<br />

Wetboek van Strafvordering<br />

Strafwetboek<br />

Terrorism Act (Verenigd Koninkrijk)<br />

Terrorism Act: Schedule 8 (Verenigd Koninkrijk)<br />

Basiswet 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden<br />

Wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste<br />

nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben<br />

gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade<br />

Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis<br />

Wet 18 februari 1852 betreffende de voorlopige hechtenis<br />

Wet 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis<br />

viii


LIJST <strong>VAN</strong> BIJLAG<strong>EN</strong><br />

LIJST <strong>VAN</strong> BIJLAG<strong>EN</strong><br />

I. STATISTISCHE GEGEV<strong>EN</strong>S ................................................................................................ 119<br />

A. Statistische gegevens uit de jaren 1980-1988<br />

(art. 3 lid 2 wet 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis) ..................... 119<br />

B. Statistische gegevens uit de jaren 2001-2009<br />

(art. 20 §2 wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis) ........................ 120<br />

II. SUGGESTIES DE LEGE FER<strong>EN</strong>DA ........................................................................................ 125<br />

ix


INLEIDING<br />

INLEIDING<br />

1. GERINGE AANTREKKINGSKRACHT – In schril contrast met een aantal decennia geleden, toen<br />

zelfs algemene leerstukken over strafprocesrecht tientallen bladzijden commentaar wijdden<br />

aan deze maatregel 1 , gaat in de huidige Belgische rechtsleer nauwelijks aandacht uit naar het<br />

verbod van vrij verkeer, zoals beschreven in artikel 20 van de wet van 20 juli 1990<br />

betreffende de voorlopige hechtenis (hierna: ‘WVH’). De geringe aantrekkingskracht van<br />

deze nochtans bijzonder ingrijpende maatregel is allicht te wijten aan het feit dat de huidige<br />

regeling grotendeels tegemoetkomt aan de belangrijkste bezwaren van weleer. Zo werd<br />

enerzijds de duur van het verbod doorheen de jaren teruggebracht tot een niet-hernieuwbare<br />

termijn van drie dagen 2 en werd anderzijds de maatregel volledig opgeheven ten aanzien van<br />

de raadsman van de verdachte 3 .<br />

2. PROBLEEMSTELLING – Een eenvoudige rechtsvergelijkende toets leert dat de Belgische<br />

regeling daardoor wellicht een van de meest ‘verdachtevriendelijke’ geworden is binnen de<br />

rechtssystemen met een inquisitoriale traditie. Aldus rijst de vraag of de huidige regelgeving<br />

de noodwendigheden van het strafonderzoek nog wel voldoende weet te bevredigen. Zo kent<br />

het Franse interdiction de communiquer een veel langere, tiendaagse termijn die zelfs kan<br />

worden verlengd tot twintig dagen 4 , en beschouwt de Nederlandse wetgever het geenszins als<br />

vanzelfsprekend dat tussen de verdachte en zijn raadsman een absolute vrijheid van verkeer<br />

zou moeten gelden 5 . Vanuit het standpunt van de verdachte kan dan weer de vraag worden<br />

gesteld of men het verbod van vrij verkeer niet eerder beschouwen moet als een nare erfenis<br />

van de opsecreetstelling uit het Ancien Régime 6 . Accusatoire systemen, zoals het Engelse,<br />

hebben immers nooit een uitdrukkelijke regeling voor een dergelijk absoluut verbod gekend 7<br />

en ook Nederland lijkt zijn voorkeur uit te drukken voor een proportionele beperking van het<br />

1 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 119-140; F. HÉLIE, Traité de<br />

l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant, 1865, 441-443;<br />

Novelles, Droit pénal, 453-455, nrs. 122-145; Pand.b., v° Détention préventive, 752-757, nrs. 225-246; RPDB,<br />

v° Détention préventive, 715-716, nrs. 112-126.<br />

2 Art. 3 wet 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 22 april 1874, 1165.<br />

3 Art. 20 wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 14 augustus 1990, 15779.<br />

4 Infra nrs. 18, 64, 78 en 93.<br />

5 Infra nrs. 44 en 93.<br />

6 Infra nrs. 7-9.<br />

7 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 114; G. TIMMERMANS, Étude<br />

sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 122.<br />

1


INLEIDING<br />

vrij verkeer 8 , eerder dan voor een volledig verbod ervan. In België gingen overigens reeds in<br />

1874 stemmen op om het verbod van vrij verkeer in zijn geheel af te schaffen 9 .<br />

3. DOELSTELLING – Dit werkstuk beoogt dan ook in de eerste plaats het Belgische art. 20<br />

WVH opnieuw in de schijnwerpers te brengen en het via een wetshistorisch en<br />

rechtsvergelijkend onderzoek op zijn doeltreffendheid te beoordelen. Naast het algehele<br />

verbod van vrij verkeer, worden ook de mogelijkheden tot beperking ervan bestudeerd,<br />

vermits beide maatregelen dermate met elkaar verweven zijn dat zij onmogelijk los van elkaar<br />

kunnen worden behandeld. Terecht immers, wezen de opstellers van de basiswet van 12<br />

januari 2005 op de van oudsher 10 moeilijke verhouding tussen het uitdrukkelijk geregelde<br />

verbod van vrij verkeer in art. 20 §2 WVH en het toenmalige art. 613 lid 2 Sv. dat de<br />

onderzoeksrechter in het algemeen de mogelijkheid verschafte “om in de gevangenis de<br />

maatregelen te nemen die hij nodig acht voor zijn onderzoek” 11 , en achtten zij een meer<br />

gedetailleerde regeling noodzakelijk in de laatste paragrafen van art. 20 WVH 12 .<br />

4. CAVEAT – Tot slot past ten geleide nog de opmerking dat zelfs het Belgische verbod van<br />

vrij verkeer, dat hierboven als ‘verdachtevriendelijk’ werd omschreven 13 , niettemin bijzonder<br />

ingrijpende gevolgen heeft voor de verdachte, die immers gedurende een driedaagse periode<br />

die voor hem ondraaglijk lang kan lijken, wordt afgezonderd “de sa famille et de ses amis, au<br />

moment où il a le plus de besoin de leur secours” 14 . Zelfs Josef K. werd door KAFKA niet op<br />

secreet gesteld 15 . Om die reden alleen al moet uiterst omzichtig worden omgesprongen met<br />

een eventuele navolging van het Nederlandse of het Franse systeem en is het des te meer zaak<br />

na te gaan of de redenen voor die gestrengheid wel voldoende gestaafd kunnen worden. Het<br />

resultaat van deze studie moge dan ook hopelijk enige houvast bieden bij het opstellen van<br />

8 G. CORST<strong>EN</strong>S, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer, Kluwer, 2008, 438-441; infra nr. 65.<br />

9 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 110; A. DE NAUW en M.<br />

<strong>VAN</strong>DEBOTERMET, “Het bevel tot aanhouding” in L. DUPONT, R. DECLERCQ, B. SPRIET, C. FIJNAUT, A. DE<br />

NAUW, M. <strong>VAN</strong>DEBOTERMET, M. ROZIE, A. <strong>VAN</strong>DEPLAS, F. HUTSEBAUT, J. D’HA<strong>EN</strong><strong>EN</strong>S en R. VERSTRAET<strong>EN</strong>,<br />

Voorlopige hechtenis: de wet van 20 juli 1990 in KUL: Publikaties van het Instituut voor strafrecht, Leuven,<br />

Acco, 1991, (89) 124.<br />

10 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 132.<br />

11 Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden: verslag namens de commissie<br />

voor de justitie uitgebracht door de heer André PERPÈTE, Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 51-0231/015, 51.<br />

12 Infra nrs. 22 en 110.<br />

13 Supra nr. 2.<br />

14 F. HÉLIE, Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant,<br />

1865, 442.<br />

15 F. KAFKA, Het proces, Amsterdam, Querido, 1953, 30.<br />

2


INLEIDING<br />

een evenwichtige regeling die, de caveat van CAMUS indachtig 16 , vrijheid hoopt te kunnen<br />

verzoenen met gerechtigheid.<br />

16 A. CAMUS, Carnets (1942-1951), Parijs, Gallimard, 1962, 153: “Si l’homme échoue à concilier la justice et la<br />

liberté, alors il échoue à tout”.<br />

3


ONDERZOEK<br />

ONDERZOEK<br />

5. OVERZICHT – Vanuit de wetenschap dat het vigerende recht uiteindelijk altijd de kroost is<br />

van een eeuwenlange geschiedenis, wordt hieronder in een eerste, inleidend onderdeel de<br />

wetshistorische achtergrond geschetst, zowel van het verbod als van de beperking van vrij<br />

verkeer. Een tweede onderdeel behandelt elk van beide maatregelen zoals zij in het huidige<br />

Belgische recht van kracht zijn.<br />

I. WETSHISTORISCHE ACHTERGROND<br />

6. TERMINOLOGIE – De huidige maatregel van het verbod van vrij verkeer wordt in bepaalde<br />

rechtsleer 17 dikwijls op onnauwkeurige wijze aangeduid met ‘mise au secret’ of<br />

‘opsecreetstelling’, een begrip dat overigens nog steeds gebezigd wordt in een heel aantal<br />

hedendaagse parlementaire documenten 18 . Nochtans werd de Belgische Senaat er reeds in<br />

1874 door professor NYPELS op gewezen dat “les mots ‘mise au secret’ devraient être bannis<br />

de la langue juridique, parce qu’ils ne correspondent ni à une réalité, ni à un texte de loi” 19 .<br />

17 M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, Manuel de procédure pénale in Collection de la Faculté de<br />

droit de l’Université de Liège, Brussel, Larcier, 2009, 618; P. CHAMBON en C. GUÉRY, Droit et pratique de<br />

l’instruction préparatoire: juge d’instruction – chambre de l’instruction, Parijs, Dalloz, 2007, 1080, 318; G.<br />

STÉFANI, G. LEVASSEUR en B. BOULOC, Procédure pénale, Parijs, Dalloz, 2006, 689; P. CHAMBON, Le juge<br />

d’instruction: théorie et pratique de la procédure, Parijs, Dalloz, 1997, 171; B. DEJEMEPPE, “La loi du 20<br />

juillet 1990 relative à la détention préventive” in JT 1990, (581) 589-590; X., “Projet de loi modifiant la loi du<br />

20 avril 1874 relative à la détention préventive” in Journ.proc. 1989, afl. 154, (28) 28.<br />

18 Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden: amendementen, Parl.St. Kamer<br />

2003-04, nr. 51-0231/007, 11; Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden:<br />

verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer André PERPÈTE, Parl.St. Kamer 2003-<br />

04, nr. 51-0231/015, 89; Hand. Senaat 1989-90, 3 juli 1990, nr. 87, 2418; Wetsontwerp betreffende de<br />

voorlopige hechtenis, wetsvoorstel tot openbaarmaking van de zitting voor de raadkamer en de kamer van<br />

inbeschuldigingstelling op verzoek van de verdachte, wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 april 1874<br />

op de voorlopige hechtenis, met betrekking tot het recht van inzage van het dossier van het onderzoek: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer LAUR<strong>EN</strong>T, Parl.St. Kamer 1989-90, nr. 47-<br />

1255/2, 41; Voorstel van wet betreffende het gerechtelijk onderzoek, de gerechtelijke ondervraging, het arrest<br />

ter woonplaats en de voorlopige hechtenis (ingediend door de heer BLANPAIN), Parl.St. Senaat BZ 1988, nr.<br />

421-1, 5; Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 212; Ontwerp van wet tot wijziging van de<br />

wet van 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 683-2, 8; Wetsvoorstel tot wijziging van de wet<br />

van 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis, wetsvoorstel tot wijziging van artikel 3 van de wet van<br />

20 april 1874 op de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de<br />

heer COLLIGNON, Parl.St. Kamer 1984-85, nr. 948-5, 9; Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 april<br />

1874 betreffende de voorlopige hechtenis: amendementen voorgesteld door de heer DIERICKX op de tekst<br />

aangenomen door de Commissie, Parl.St. Kamer 1984-85, nr. 948-6, 2.<br />

19 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive: extrait du rapport sur l’avant-projet de la commission<br />

de révision, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 154.<br />

4


ONDERZOEK<br />

In navolging van TIMMERMANS, die eveneens de term ‘interdiction de communiquer’ verkoos<br />

boven ‘mise au secret’ 20 , wordt in dit werkstuk dan ook een duidelijk onderscheid gemaakt<br />

tussen het huidige verbod van vrij verkeer enerzijds en de opsecreetstelling uit de prille<br />

levensjaren van de inquisitoriale procedure anderzijds 21 .<br />

A. OPSECREETSTELLING<br />

7. NOODZAKELIJK GEACHT CORRELAAT <strong>VAN</strong> DE INQUISITORIALE PROCEDURE – De<br />

vooraanstaande Franse rechtsgeleerde Faustin HÉLIE laat weten dat de opsecreetstelling als<br />

juridisch omkaderde onderzoeksdaad “est née avec la procédure inquisitoriale” 22 , in welk<br />

opzicht zij beschouwd kan worden als een noodzakelijk geacht correlaat van “[le] système de<br />

l’instruction secrète [de] la fin du moyen age” 23 . Als eerste wetgevende teksten die de<br />

opsecreetstelling invoerden, worden in de rechtsleer 24 dan ook de vijftiende- en zestiendeeeuwse<br />

ordonnanties aangeduid van de Franse vorsten Karel VII, Karel VIII en Frans I, die<br />

alle bepaalden dat “quand aucuns prisonniers seront amenés pour cas criminel, le Geôlier<br />

sera tenu de les mettre en prison fermée, de telle manière que nuls ne parlent à eux, et en ce<br />

poinct les tenir tant qu’il y ait autre mandement de la Cour ou du Iuge qui l’aura fait<br />

constituer prisonnier” 25 . Opvallend is dat hier als algemene regel duidelijk de onvrijheid<br />

wordt vooropgesteld en de vrijheid van verkeer slechts als uitzondering blijkt te gelden,<br />

terwijl in de huidige wetgeving precies het omgekeerde het geval is. Op enigszins overbodige<br />

wijze, benadrukten de ordonnanties van Karel VIII en Frans I bovendien dat “le Geôlier ni ses<br />

gens ne pourront demander ni prendre argent d’aucuns prisonniers, ni de leurs amis, pour les<br />

faire parler à eux sur les carreaux, ni autre part” 26 , hetgeen het grote belang aantoont dat de<br />

20 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 120.<br />

21 Infra nr. 9.<br />

22 F. HÉLIE, Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant,<br />

1865, 441.<br />

23 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 146.<br />

24 F. HÉLIE, Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant,<br />

1865, 441.<br />

25 Art. 32 ordonnance de Charles VII ième d’avril 1452, aangehaald door P. BORNIER, Conférences des<br />

ordonnances de Louis XIV, Roy de France et de Navarre, II, Parijs, Les Associez choisis par ordre de Sa<br />

Majesté pour l’impression de ses nouvelles Ordonnances, 1755, 153; chap. 13 art. 4 ordonnance de Charles<br />

VIII ième de 1485, aangehaald door G. MICHEL DE LA ROCHEMAILLET, Les édicts et ordonnances des rois de<br />

France, depuis Louis VI dit le Gros, jusques à présent, I, Parijs, Fontanon, 1611, 226; chap. 21 art. 3<br />

ordonnance de François I er d’octobre 1535, aangehaald door G. MICHEL DE LA ROCHEMAILLET, Les édicts et<br />

ordonnances des rois de France, depuis Louis VI dit le Gros, jusques à présent, I, Parijs, Fontanon, 1611,<br />

322.<br />

26 Chap. 11 art. 9 ordonnance de Charles VIII ième de 1485, aangehaald door G. MICHEL DE LA ROCHEMAILLET,<br />

Les édicts et ordonnances des rois de France, depuis Louis VI dit le Gros, jusques à présent, I, Parijs,<br />

Fontanon, 1611, 227; chap. 21 art. 6 ordonnance de François I er d’octobre 1535, aangehaald door G. MICHEL<br />

DE LA ROCHEMAILLET, Les édicts et ordonnances des rois de France, depuis Louis VI dit le Gros, jusques à<br />

présent, I, Parijs, Fontanon, 1611, 322.<br />

5


ONDERZOEK<br />

overheid hechtte aan een principieel contactverbod met de buitenwereld. Ook onder het<br />

bewind van Lodewijk XIV werd het bij ordonnantie uitdrukkelijk verboden “aux Geôliers et<br />

Guichetiers de permettre la communication de quelque personne que ce soit avec les<br />

prisonniers détenus pour crimes, avant leur interrogatoire, ni même après, s’il est ainsi<br />

ordonné par le Iuge” 27 . De gevangenisbewaker die een opsecreetgestelde alsnog in contact<br />

liet treden met andere personen, hetzij wetens en willens, hetzij zelfs uit nalatigheid, werd<br />

overigens gestraft met de doodstraf 28 . Toch was het o.i. precies Lodewijk XIV die de eerste<br />

stap zette richting de opsecreetstelling als uitzondering op de regel van het vrij verkeer. Zo<br />

bepaalde hij dat “les Iuges [pourront] après l’interrogatoire permettre aux accusés de<br />

conférer avec qui bon leur semblera, si le crime n’est pas capital” 29 . Aldus genoot de<br />

verdachte van een minder ernstig misdrijf, na zijn ondervraging in de regel vrijheid van<br />

verkeer, “puisqu’[on] ne veut pas qu’elle [lui] soit interdite en ce cas” 30 , maar kon die<br />

vrijheid hem bij wijze van uitzondering worden ontnomen door een rechterlijk bevel.<br />

Gedurende de periode voorafgaand aan de ondervraging en bij ernstige misdrijven zelfs<br />

daarna 31 , bleef de opsecreetstelling echter als regel overeind.<br />

8. DE OPSECREETSTELLING ALS ONDERZOEKSMAATREGEL – Uit de uitdrukkelijke verwijzing<br />

naar de ondervraging van de verdachte blijkt dat de koninklijke ordonnanties de<br />

opsecreetstelling in de eerste plaats huldigden als onderzoeksmaatregel en niet als straf of<br />

louter arbitraire beslissing vanwege het gevangenispersoneel. De bedoeling van het<br />

contactverbod tussen de verdachte en andere personen was dan ook, aldus de achttiendeeeuwse<br />

rechtsgeleerde BORNIER, “afin qu’on ne les instruise pas et qu’on ne leur donne pas<br />

des moyens pour le sauver, ou des instruments pour se faire voie et ouverture” 32 . Anders dan<br />

het verbod van vrij verkeer, beperkte de opsecreetstelling zich evenwel niet tot een louter<br />

communicatieverbod met medegedetineerden en personen extra muros, maar had zij ook een<br />

weerslag op de rechtspositie intra muros van de verdachte. Toch moet de insinuatie van<br />

27 Tit. 13 art. 16 ordonnance de Louis XIV ième d’août 1670, aangehaald door F. ISAMBERT en A. TAILLANDIER,<br />

Recueil général des anciennes lois françaises: depuis l’an 420 jusqu’à la révolution de 1789, XIX, Parijs,<br />

Belin-Le Prieur, 395.<br />

28 P. BORNIER, Conférences des ordonnances de Louis XIV, Roy de France et de Navarre, II, Parijs, Les<br />

Associez choisis par ordre de Sa Majesté pour l’impression de ses nouvelles Ordonnances, 1755, 153; infra<br />

nr. 81.<br />

29 Tit. 14 art. 9 ordonnance de Louis XIV ième d’août 1670, aangehaald door F. ISAMBERT en A. TAILLANDIER,<br />

Recueil général des anciennes lois françaises: depuis l’an 420 jusqu’à la révolution de 1789, XIX, Parijs,<br />

Belin-Le Prieur, 399.<br />

30 P. BORNIER, Conférences des ordonnances de Louis XIV, Roy de France et de Navarre, II, Parijs, Les<br />

Associez choisis par ordre de Sa Majesté pour l’impression de ses nouvelles Ordonnances, 1755, 200.<br />

31 P. PÉCHART, Manuel des prisons et des dépôts de mendicité, Imprimerie de Cosson, Parijs, 1822, vii.<br />

32 P. BORNIER, Conférences des ordonnances de Louis XIV, Roy de France et de Navarre, II, Parijs, Les<br />

Associez choisis par ordre de Sa Majesté pour l’impression de ses nouvelles Ordonnances, 1755, 153.<br />

6


ONDERZOEK<br />

NYPELS als ware bij een opsecreetstelling hoegenaamd geen sprake van om het even welke<br />

medische verzorging 33 , in belangrijke mate genuanceerd worden. Zo werd een<br />

opsecreetgestelde zelfs onder het absolutistische regime van Lodewijk XIV niet de toegang<br />

verboden “aux Médecins et autres personnes dont le service est nécessaire lorsque les<br />

prisonniers sont malades; car, quoiqu’ils fussent serrés étroitement et enfermés dans les<br />

cachots: valetudinem sane suam curare inclusi possunt” 34 .<br />

9. VERSCHIL MET HET <strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> – Het ware onderscheid tussen een<br />

opsecreetstelling en een zuiver verbod van vrij verkeer ligt o.i. dan ook veeleer hierin dat een<br />

opsecreetgestelde werkelijk werd overgeplaatst naar het cachot 35 , door BALLOT omschreven<br />

als “un lieu resserré où l’on repose à peine, et où l’on ne peut ni voir ni être vu”, waar de<br />

verdachte elke mogelijkheid van ontspanning, bijvoorbeeld in de vorm van lectuur, wordt<br />

ontnomen en waar “on n’y souffre nulle table, nulle chaise; de sorte que le prisonnier est<br />

obligé d’être constamment couché ou debout” 36 . Dat belangrijke verschil in inhoud van de<br />

maatregel verraadt o.i. ook een verschil in doelstelling. Zo kan het ontnemen van<br />

ontspanningsmogelijkheden bezwaarlijk geacht worden te zijn gericht op het vermijden van<br />

collusie of verduistering van bewijzen, zodat de opsecreetstelling daarnaast ook gebaseerd<br />

lijkt te zijn geweest op een idee van tortuur. Zulks ontneemt haar weliswaar niet het karakter<br />

van een onderzoeksmaatregel, maar toont niettemin een duidelijk onderscheid aan met het<br />

verbod van vrij verkeer, dat in geen geval gebruikt mag worden als foltertechniek 37 .<br />

B. <strong>VERBOD</strong> <strong>EN</strong> <strong>BEPERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong><br />

10. ZUIVER COMMUNICATIE<strong>VERBOD</strong> – Het was o.i. de Frans-revolutionaire wetgever die de<br />

opsecreetstelling voorgoed inruilde voor een zuiver communicatieverbod. Aldus bepaalde de<br />

wet van 16-29 september 1791 dat “[les] parents, voisins ou amis de l’arrêté, porteurs de<br />

l’ordre de l’officier municipal, lequel ne pourra le refuser, auront […] le droit de se faire<br />

représenter la personne du détenu, et le gardien ne pourra s’en dispenser qu’en justifiant de<br />

l’ordre exprès du juge inscrit sur son registre, de le tenir au secret” 38 . Bovendien werd de<br />

33 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive: extrait du rapport sur l’avant-projet de la commission<br />

de révision, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 154.<br />

34 P. BORNIER, Conférences des ordonnances de Louis XIV, Roy de France et de Navarre, II, Parijs, Les<br />

Associez choisis par ordre de Sa Majesté pour l’impression de ses nouvelles Ordonnances, 1755, 154.<br />

35 P. PÉCHART, Manuel des prisons et des dépôts de mendicité, Imprimerie de Cosson, Parijs, 1822, vii.<br />

36 C. BALLOT, “De la mise au secret des accusés” in Revue pratique de droit français: jurisprudence, doctrine,<br />

législation, XIV, Parijs, Marescq, 1862, (543) 549-550.<br />

37 Infra nrs. 48 et seq. en 76.<br />

38 Tit. 15 art. 8 Loi des 16-29 septembre 1791, aangehaald door A. RAY, Réimpression de l’ancien Moniteur<br />

(mai 1789-novembre 1799), VII, Parijs, Plon, 1861, 327.<br />

7


ONDERZOEK<br />

strafbaarstelling in hoofde van de gevangenisbewaker omgekeerd en werd hij aldus crimineel<br />

vervolgd, niet wanneer hij het contactverbod schond 39 , maar wel wanneer hij net weigerde “de<br />

montrer au porteur de l’ordre de l’officier municipal la personne de l’arrêté […] ou de<br />

montrer l’ordre […] qui le lui défend” 40 .<br />

11. FINALITEIT <strong>VAN</strong> WAARHEIDSVINDING <strong>EN</strong> RELATIEVE MAXIMUMTERMIJN – Ondanks hevig<br />

protest van vurige tegenstanders van het verbod van vrij verkeer 41 , beschouwde ook latere<br />

revolutionaire wetgeving deze maatregel als onontbeerlijk voor een efficiënt strafonderzoek.<br />

Zo bevatte het wetboek van 25 oktober 1795 in dezen quasi-identieke bepalingen als de wet<br />

van 16-29 september 1791 42 en erkende het daarnaast dat “[le] président du tribunal peut […]<br />

donner tous les ordres qu’il juge nécessaires pour l’instruction et le jugement” 43 . Wel werd<br />

ditmaal ook het vrij verkeer van de verdachte met zijn raadsman uitdrukkelijk als regel<br />

erkend, doch slechts na zijn ondervraging 44 , zoals nog steeds het geval is in het huidige art. 20<br />

§1 WVH. Die vrijheid werd evenwel meteen al sterk ingeperkt in het daarop volgende artikel<br />

dat de voorzitter toeliet “lorsqu’il le juge utile pour découvrir la vérité, [de] différér ou [de]<br />

suspendre cette communication, et [de] tenir l’accusé au secret pendant un temps déterminé,<br />

pourvu qu’il lui en laisse un espace suffisant pour préparer ses moyens de défense avant<br />

l’assemblée du jury de jugement” 45 . Aldus werd ten aanzien van de raadsman van de<br />

verdachte, zowel het verbod als de beperking van het vrij verkeer, enerzijds uitdrukkelijk<br />

gekoppeld aan de finaliteit van waarheidsvinding – hoewel het nog steeds de bevoegde rechter<br />

was die daarover soeverein oordeelde – en was anderzijds reeds de kiem merkbaar van een<br />

maximumtermijn, die evenwel nog op slechts relatieve wijze was omschreven. In hoofde van<br />

39 Supra nr. 7.<br />

40 Tit. 15 art. 9 Loi des 16-29 septembre 1791, aangehaald door A. RAY, Réimpression de l’ancien Moniteur<br />

(mai 1789-novembre 1799), VII, Parijs, Plon, 1861, 327.<br />

41 L. PRUDHOMME, Révolutions de Paris, dédiées à la nation et au Districts des Petits-Augustins, VII, Parijs,<br />

L’imprimerie de P. de Lormel, 1791, 274-275.<br />

42 Art. 588-589 Code du 3 brumaire an IV, aangehaald door D. DALLOZ (ed.), Répertoire méthodique et<br />

alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence, XXX, Parijs, Bureau de la Jurisprudence<br />

générale du royaume, 1853, 254.<br />

43 Art. 579 al. 2 Code du 3 brumaire an IV, aangehaald door D. DALLOZ (ed.), Répertoire méthodique et<br />

alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence, XXX, Parijs, Bureau de la Jurisprudence<br />

générale du royaume, 1853, 253.<br />

44 Art. 322 Code du 3 brumaire an IV, aangehaald door D. DALLOZ (ed.), Répertoire méthodique et alphabétique<br />

de législation, de doctrine et de jurisprudence, XXX, Parijs, Bureau de la Jurisprudence générale du royaume,<br />

1853, 247.<br />

45 Art. 323 Code du 3 brumaire an IV, aangehaald door D. DALLOZ (ed.), Répertoire méthodique et alphabétique<br />

de législation, de doctrine et de jurisprudence, XXX, Parijs, Bureau de la Jurisprudence générale du royaume,<br />

1853, 247.<br />

8


ONDERZOEK<br />

de ouders en de vrienden van de verdachte werd het vrij verkeer overigens zelfs als<br />

grondrecht erkend 46 .<br />

12. DE NAPOLEONTISCHE WETGEVER – De napoleontische wetgever daarentegen, koos enkel<br />

voor een herneming van de algemene bepaling dat “[le] juge d’instruction et le président des<br />

assises pourront […] donner respectivement tous les ordres qui devront être exécutés dans les<br />

maisons d’arrêt et de justice, et qu’ils croiront nécessaires, soit pour l’instruction, soit pour<br />

le jugement” 47 en van de strafbaarstelling in hoofde van de gevangenisbewaker die het vrij<br />

verkeer weigerde zonder een rechterlijk bevel te kunnen voorleggen 48 . Beide bepalingen<br />

vonden tijdens de Franse overheersing hun weg naar het Belgische Wetboek van<br />

Strafvordering als het vroegere art. 613 lid 2 Sv. en het huidige art. 618 Sv., zodat zowel<br />

verbod als beperking van vrij verkeer aanvankelijk hun grondslag vonden in de bijzonder<br />

ruime bevoegdheid van de onderzoeksrechter om iedere maatregel te bevelen die hij<br />

noodzakelijk achtte voor het strafonderzoek.<br />

13. MISBRUIK<strong>EN</strong> <strong>VAN</strong> HET <strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> LEIDD<strong>EN</strong> TOT DE FACTO<br />

OPSECREETSTELLING<strong>EN</strong> – Het behoeft geen betoog dat een dergelijke ‘open norm’-werkwijze<br />

in de praktijk aanleiding gaf tot bijzonder grote moeilijkheden. Zo rezen, zowel in België als<br />

in Frankrijk, vrijwel meteen ernstige klachten over al dan niet bewuste misbruiken van het<br />

verbod van vrij verkeer 49 . In een aantal gevallen betekende zulks zelfs een feitelijke terugkeer<br />

naar de opsecreetstelling van het Ancien Régime, zoals in de beruchte zaak Rosalie DOIZE,<br />

die gedurende twee maanden werd opgesloten “dans un cachot [noir] qui manquait d’air et<br />

de lumière” 50 . Hierbij moet o.i. evenwel een belangrijk onderscheid worden gemaakt tussen<br />

de onderzoeksmaatregel de iure, zoals die door het recht erkend en begrensd wordt, en de<br />

vaak foutieve wijze waarop die maatregel de facto in de praktijk werd ingevuld. Terecht<br />

merkt HÉLIE dan ook op dat het de misbruiken waren van het verbod van vrij verkeer “qui ont<br />

élevé les plaintes” 51 en niet zozeer het verbod van vrij verkeer op zichzelf. Wanneer bijgevolg<br />

vanaf de negentiende eeuw sprake was van feitelijke omstandigheden die overeenkwamen<br />

met die van een opsecreetstelling, kon o.i. hoogstens sprake zijn van een opsecreetstelling de<br />

46 Art. 80 Constitution du 22 frimaire an VIII, aangehaald door D. DALLOZ (ed.), Répertoire méthodique et<br />

alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence, XVIII, Parijs, Bureau de la Jurisprudence<br />

générale du royaume, 1850, 314.<br />

47 Art. 613 al. 2 Code d’instruction criminelle du 17 novembre 1808, Bull.Off. 27 novembre 1808, 214bis.<br />

48 Art. 618 Code d’instruction criminelle du 17 novembre 1808, Bull.Off. 27 novembre 1808, 214bis.<br />

49 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 149-151; F. HÉLIE, Traité de<br />

l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant, 1865, 442.<br />

50 Annales du Sénat et du Corps Législatif, IX, Parijs, l’Administration du Moniteur Universel, 1865, 71.<br />

51 F. HÉLIE, Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant,<br />

1865, 442.<br />

9


ONDERZOEK<br />

facto, vermits de opsecreetstelling de iure reeds sedert de Franse Revolutie voorgoed uit het<br />

Frans-Belgische rechtsbestel was verdwenen 52 . Door de napoleontische wetgever 53 werd het<br />

cachot dan ook gereserveerd als straf wegens wangedrag in de gevangenis of in de huizen van<br />

arrest 54 . Bovendien werden reeds in de vroegnegentiende-eeuwse Franse wetgeving<br />

bepalingen opgenomen die ertoe strekten een verdachte onder verbod van vrij verkeer zo veel<br />

mogelijk op dezelfde wijze te behandelen als andere verdachten 55 . Te dien einde had<br />

overigens ook de Franse minister van Justitie DE SERRE reeds in een omzendbrief van 10<br />

februari 1819 geëist dat “le prévenu, momentanément privé de communication, [soit] être à<br />

tout autre égard traité comme les autres détenus” 56 .<br />

14. WETGEV<strong>EN</strong>DE INITIATIEV<strong>EN</strong> OM MISBRUIK<strong>EN</strong> TEG<strong>EN</strong> TE GAAN – Niettegenstaande die<br />

waarborgen, werd de napoleontische wetgeving door een heel aantal rechtsgeleerden als<br />

onbevredigend ervaren 57 . Wetgevende machten aller landen ondernamen dan ook meerdere<br />

pogingen om misbruiken van de mogelijkheid tot weigering van vrij verkeer tegen te gaan 58 .<br />

In het Belgische rechtsbestel is o.i. wat dat betreft een dubbele evolutie merkbaar, namelijk<br />

enerzijds een gestadige inperking van het verbod van vrij verkeer en anderzijds een vrij<br />

recente inperking van de mogelijkheid tot beperking ervan.<br />

1. Gestadige inperking van het verbod van vrij verkeer<br />

15. BIJZONDERE WETGEVING – In afwachting van een volledige herziening van het Wetboek<br />

van Strafvordering 59 , werd het Belgische verbod van vrij verkeer doorheen de jaren steeds<br />

strikter gereglementeerd in bijzondere wetgeving betreffende de voorlopige hechtenis.<br />

Zodoende werd het verbod van vrij verkeer stapsgewijs uit de lex generalis van het<br />

52 Supra nr. 10.<br />

53 Art. 173 en 177-180 réglement du ministre de l’intérieur du 27 octobre 1808, aangehaald door P. PÉCHART,<br />

Manuel des prisons et des dépôts de mendicité, Imprimerie de Cosson, Parijs, 1822, 201.<br />

54 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive: extrait du rapport sur l’avant-projet de la commission<br />

de révision, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 154.<br />

55 Art. 15 arrêté du 5 décembre 1819 sur la police des prisons départementales, aangehaald door P. PÉCHART,<br />

Manuel des prisons et des dépôts de mendicité, Imprimerie de Cosson, Parijs, 1822, 154.<br />

56 Circulaire du ministre de la justice du 10 février 1819, aangehaald door D. DALLOZ (ed.), Répertoire<br />

méthodique et alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence, XXVIII, Parijs, Bureau de la<br />

jurisprudence générale, 1854, 168; F. HÉLIE, Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code<br />

d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant, 1865, 443.<br />

57 Infra nr. 110.<br />

58 Infra nrs. 18 en 20.<br />

59 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 147.<br />

10


ONDERZOEK<br />

voormalige art. 613 lid 2 Sv. getild en nader omschreven in, wat die aspecten betreft,<br />

voorrang genietende leges speciales 60 .<br />

a. Inperking van de duur van de maatregel<br />

16. VOORLOPIGE HECHT<strong>EN</strong>ISWET <strong>VAN</strong> 18 FEBRUARI 1852: ONBEPERKT HERNIEUWBARE<br />

TI<strong>EN</strong>DAAGSE TERMIJN – Op voorstel van liberaal volksvertegenwoordiger ORTS, die verlangde<br />

dat “la mise au secret ne fût plus complètement arbitraire, quant à sa durée et quant à la<br />

faculté de l’imposer” 61 , werd met de wet van 18 februari 1852 betreffende de voorlopige<br />

hechtenis 62 (hierna: ‘WVH 1852 ’) een eerste stap gezet in de richting van een absolute<br />

maximumduur van het verbod van vrij verkeer. Te dien einde bepaalde art. 30 lid 1 WVH 1852<br />

dat wanneer de onderzoeksrechter gebruik maakt van zijn bevoegdheid in art. 613 lid 2 Sv.<br />

om een verbod van vrij verkeer uit te vaardigen, “[cette] interdiction ne pourra s’étendre au<br />

delà de dix jours”. Ingevolge art. 30 lid 2 WVH 1852 was die tiendaagse termijn echter nog<br />

steeds onbeperkt hernieuwbaar. Wel stond tegen een dergelijk hernieuwd verbod een verzoek<br />

tot opheffing open, in welk geval de raadkamer binnen twee dagen na het verzoek uitspraak<br />

zou doen 63 .<br />

17. VOORLOPIGE HECHT<strong>EN</strong>ISWET <strong>VAN</strong> 20 APRIL 1874: NIET-HERNIEUWBARE DRIEDAAGSE<br />

TERMIJN – De belangrijkste inperking van de duur van het verbod van vrij verkeer kwam er<br />

evenwel pas met de wet van 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis 64 (hierna:<br />

‘WVH 1874 ’) die enerzijds de maximumtermijn aanzienlijk verkortte en hem anderzijds een<br />

waar absoluut karakter verleende. Vanuit de vaststelling dat “les espérances que la législation<br />

de 1852 avait fait concevoir [n’étaient] pas réalisées” 65 , verklaarde aldus art. 3 WVH 1874 dat<br />

“[l’interdiction de communiquer] ne pourra s’étendre au delà de trois jours à partir de la<br />

première audition” en dat “elle ne pourra être renouvelée”, een bepaling die vandaag de dag<br />

nog steeds voortleeft in art. 20 §2 WVH in fine.<br />

18. RECHTSVERGELIJKING – In de Franse en Nederlandse rechtsstelsels is een gelijkaardige<br />

evolutie te ontwaren, doch in geen van beide werd de duur van het verbod zo danig ingeperkt<br />

60 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 150; Hand. Kamer 1873-74,<br />

18 maart 1874, 707.<br />

61 Loi du 20 février 1852 sur la détention préventive, Pasin. 1852, XXII, nr. 64, 83.<br />

62 Wet 18 februari 1852 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 20 februari 1852, nr. 51.<br />

63 Infra nr. 150.<br />

64 Wet 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 22 april 1874, 1165.<br />

65 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive: rapport fait au nom de la commission de la chambre<br />

par M. THONISS<strong>EN</strong>, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 112.<br />

11


ONDERZOEK<br />

als in het Belgische recht. Zo onderwierp de Franse Code de procédure pénale van 1957 66<br />

(hierna: ‘CPP’) het interdiction de communiquer in het toenmalige art. 116 CPP – dat intussen<br />

hernummerd werd naar art. 145-4 CPP, doch inhoudelijk nagenoeg hetzelfde is gebleven 67 –<br />

aan een veel langere, tiendaagse termijn die zelfs eenmaal kan worden verlengd 68 . Zo ook<br />

beperkte de Nederlandse wetgever reeds in zijn Wetboek van Strafvordering van 1921 69<br />

(hierna: ‘Ndl.Sv.’) de duur van zowel verbod als beperking van vrij verkeer in art. 50 Ndl.Sv.<br />

tot een hernieuwbare 70 termijn van zes dagen 71 , doch slechts voor wat betreft de raadsman van<br />

de verdachte en, ingevolge art. 490 Ndl.Sv., de ouders van de minderjarige verdachte 72 . Voor<br />

andere personen hanteert het Nederlandse recht daarentegen tot op heden een ‘open norm’ in<br />

art. 62 lid 2 juncto 76 Ndl.Sv. 73 , namelijk dat “tegen de […] verdachte maatregelen in het<br />

belang van het onderzoek [kunnen] worden bevolen” en is bijgevolg geen maximumtermijn<br />

voorgeschreven.<br />

b. Inperking van de personele draagwijdte van de maatregel<br />

19. VOORLOPIGE HECHT<strong>EN</strong>ISWET <strong>VAN</strong> 20 JULI 1990: AFSCHAFFING <strong>VAN</strong> HET <strong>VERBOD</strong> T.A.V. DE<br />

RAADSMAN – Ook qua personele draagwijdte was het verbod van vrij verkeer in het<br />

oorspronkelijke art. 613 lid 2 Sv. volstrekt onbepaald, hetgeen een verbod toeliet ten aanzien<br />

van alle personen van buiten de gevangenis, met inbegrip van de raadsman van de verdachte.<br />

In de tweede voorlopige hechteniswet van 1874 werd het verbod zelfs uitdrukkelijk<br />

gekoppeld aan het vrij verkeer met de raadsman, daar het onmiddellijk volgde op de bepaling<br />

in art. 3 lid 1 WVH 1874 dat “[immédiatement] après la première audition, l’inculpé pourra<br />

communiquer librement avec son conseil”. Zodoende was het verbod zelfs hoofdzakelijk<br />

bedoeld voor de communicatie tussen raadsman en verdachte, maar kon het, aldus minister<br />

van Justitie DE LANTSHEERE, worden ‘uitgebreid’ “aux membres de la famille des inculpés et<br />

66 Code de procédure pénale du 31 décembre 1957, JORF 8 janvier 1958, 258.<br />

67 Circulaire générale du 1 mars 1993, C. 145-3 [C. 145-4], aangehaald door J. R<strong>EN</strong>UCCI, Code de procédure<br />

pénale in Codes Dalloz, Parijs, Dalloz, 2007, 412.<br />

68 Infra nrs. 78 en 93.<br />

69 Wetboek van Strafvordering 15 januari 1921, Stb. 1921, 14.<br />

70 Contra C. VEREECKE, De positie van de advokaat in het vooronderzoek in België en Nederland, onuitg.<br />

licentiescriptie Rechten K.U.Leuven, 1984-85, 66.<br />

71 Kamerstukken I, 1920/21, 18, nr. 10a, 8-9; T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong><br />

(eds.), Handboek verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, (29) 58; G. MOLS, J. SERRAR<strong>EN</strong>S en T. SPRONK<strong>EN</strong>,<br />

“Een Europese schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde en raadsman” in G. MOLS (ed.), Schaduwen<br />

vooruit: rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend onderzoek in strafzaken, Arnhem, Gouda Quint,<br />

1992, (79) 84; contra C. VEREECKE, De positie van de advokaat in het vooronderzoek in België en Nederland,<br />

onuitg. licentiescriptie Rechten K.U.Leuven, 1984-85, 66.<br />

72 G. CORST<strong>EN</strong>S, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer, Kluwer, 2008, 824.<br />

73 S. FRANK<strong>EN</strong> en A. RÖTTGERING, “De raadsman in het vooronderzoek” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.),<br />

Handboek verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, (201) 255.<br />

12


ONDERZOEK<br />

aux personnes étrangères” 74 , hetgeen door BOUTMANS terecht een “merkwaardige omkering<br />

van de volgorde” 75 wordt genoemd. Het was dan ook pas de huidige voorlopige hechteniswet<br />

van 1990 die, onder impuls van het arrest Lamy t. België van het Europees Hof voor de<br />

Rechten van de Mens 76 (hierna: ‘EHRM’), voorgoed komaf maakte met het verbod van vrij<br />

verkeer tussen raadsman en verdachte 77 . Sedertdien bepaalt art. 20 §2 WVH dat de<br />

onderzoeksrechter het vrij verkeer “met andere personen dan de advocaat [kan] verbieden” 78 ,<br />

overwegende dat “[het] verbod van vrij verkeer t.o.v. de advocaat […] op zichzelf een teken<br />

[is] van wantrouwen t.o.v. de balie” 79 .<br />

20. RECHTSVERGELIJKING – Vergeleken met de Franse wetgever 80 , die het verbod van vrij<br />

verkeer met de raadsman reeds in 1897 had afgeschaft 81 , heeft de Belgische wetgever zich<br />

nauwelijks gehaast om de personele draagwijdte van de maatregel op dit vlak in te perken.<br />

Het lijkt ons plausibel zulks te wijten aan het feit dat de Belgische wetgever reeds in 1874 de<br />

maximumduur van het verbod van vrij verkeer had teruggebracht tot drie dagen, hetgeen<br />

uiteraard minder tegen de borst stuitte dan het Franse verbod, dat toen qua duur nog volstrekt<br />

onbepaald was. De jarenlange Belgische inertie op dit vlak is overigens zeker geen<br />

uitzondering te noemen. Zo erkent het Nederlandse art. 50 Ndl.Sv. nog steeds de mogelijkheid<br />

van een verbod van vrij verkeer tussen raadsman en verdachte en heeft het zelfs tot 1999<br />

geduurd 82 eer dat verbod enigszins verzacht werd door een nieuw art. 50a Ndl.Sv. dat voorziet<br />

in de toevoeging van een plaatsvervangend raadsman “zolang het bevel van kracht is en voor<br />

zover het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte daardoor wordt beperkt” 83 .<br />

74 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 150; Hand. Kamer 1873-74,<br />

18 maart 1874, 707.<br />

75 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71.<br />

76 EHRM 30 maart 1989, Lamy/België, JLMB 1989, 682, noot A. JACOBS en http://www.echr.coe.int; Ontwerp<br />

van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door<br />

de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 81; Ontwerp van wet tot wijziging van de wet van 20 april<br />

1874 betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de<br />

heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 683-2, 3; X., “Projet de loi modifiant la loi du 20 avril 1874 relative à<br />

la détention préventive” in Journ.proc. 1989, afl. 154, (28) 28.<br />

77 Infra nrs. 31-33.<br />

78 Infra nr. 37 et seq.<br />

79 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 79.<br />

80 Infra nr. 42.<br />

81 Art. 8 al. 3 loi du 8 décembre 1897 ayant pour objet de modifier certaines règles de l’instruction préalable en<br />

matière de crimes et de délits, JORF 10 décembre 1897, 6907.<br />

82 Art. I.G wet 27 mei 1999 tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafvordering (herziening van het<br />

gerechtelijk vooronderzoek), Stb. 1999, 243.<br />

83 Infra nrs. 44 en 93.<br />

13


ONDERZOEK<br />

2. Recente inperking van de beperking van vrij verkeer<br />

21. PROBLEEMSTELLING: MOEILIJKE VERHOUDING TUSS<strong>EN</strong> ART. 613 LID 2 SV. <strong>EN</strong> ART. 20 §2<br />

WVH – Doorheen de gestadige inperking van het verbod van vrij verkeer 84 , is de<br />

mogelijkheid tot beperking ervan niettemin bewaard gebleven in de lex generalis van art. 613<br />

lid 2 Sv. Het behoeft geen betoog dat zulks aanleiding gaf tot belangrijke<br />

interpretatieproblemen omtrent de vraag of een bepaalde door de onderzoeksrechter bevolen<br />

maatregel, een verbod van vrij verkeer betrof, waarop art. 20 §2 WVH van toepassing is, dan<br />

wel slechts een beperking ervan, waarop tot voor kort het ruime art. 613 lid 2 Sv. kon worden<br />

toegepast. Gelet op art. 23 WVH 1874 en op de uitdrukkelijk geuite wens van de minister van<br />

Justitie om art. 613 lid 2 Sv. te beschouwen als zijnde opgeheven door art. 3 lid 2 WVH 1874<br />

“en tant qu’il autorise les juges d’instruction et les présidents des assises à prescrire<br />

l’interdiction de communiquer” 85 , werd door de rechtspraktijk nagenoeg elke weigering van<br />

vrij verkeer uit voorzorg gekwalificeerd als een verbod van vrij verkeer in de zin van art. 20<br />

§2 WVH. Ter illustratie kan worden verwezen naar eindnegentiende-eeuwse<br />

cassatierechtspraak waarin het Hof overwoog dat “[l]a défense pour un détenu sous mandat<br />

d’arrêt de recevoir un membre de sa famille, autrement qu’en présence d’un gardien, après<br />

une interdiction de communiquer de trois jours, […] équivaut à un renouvellement non<br />

autorisé” 86 . Zodoende herkwalificeerde het Hof van Cassatie een bezoekverbod ten aanzien<br />

van een welbepaald familielid, naar een algeheel verbod van vrij verkeer in de zin van art. 20<br />

§2 WVH. Die werkwijze lijkt ons echter voor enige juridisch-technische kritiek vatbaar, daar<br />

art. 23 WVH 1874 de bevoegdheden van de onderzoeksrechter onder art. 613 lid 2 Sv. enkel had<br />

opgeheven voor wat betreft een algeheel verbod van vrij verkeer, doch niet voor een loutere<br />

beperking ervan.<br />

22. BASISWET <strong>VAN</strong> 12 JANUARI 2005: <strong>BEPERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> IN ART. 20 §3-6 WVH –<br />

Om een einde te stellen aan de aldus tot stand gekomen regel “dat de beperking van het vrij<br />

verkeer maar drie dagen kan duren” 87 , voegde de basiswet van 12 januari 2005 betreffende<br />

het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden (hierna: ‘WIRP’) vier<br />

84 Supra nrs. 15-20.<br />

85 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 150; Hand. Kamer 1873-74,<br />

18 maart 1874, 707.<br />

86 Cass. 19 juli 1897, Pas. 1897, I, 261; RPDB, v° Détention préventive, 715-716, nr. 124.<br />

87 Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden: verslag namens de commissie<br />

voor de justitie uitgebracht door de heer André PERPÈTE, Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 51-0231/015, 51.<br />

14


ONDERZOEK<br />

paragrafen toe aan art. 20 WVH 88 , dat sedertdien een beperking van vrij verkeer toelaat “voor<br />

de strikt noodzakelijke duur door de onderzoeksrechter bepaald en uiterlijk tot op het<br />

ogenblik dat hij het dossier overzendt aan de procureur des Konings overeenkomstig [art. 127<br />

lid 1 Sv.]”. Die schijnbare uitbreiding van de mogelijkheden tot beperking van het vrij verkeer<br />

moet o.i. echter eerder beschouwd worden als een inperking ervan, vermits art. 20 WVH<br />

sindsdien op gedetailleerde wijze omschrijft in welke vorm de beschikking tot beperking van<br />

vrij verkeer moet worden genomen, welke de gevolgen daarvan zijn en welke rechtsmiddelen<br />

ertegen kunnen worden aangewend, hetgeen voordien hoegenaamd niet het geval was.<br />

Bovendien lijkt de stelling van de commissie dat een loutere beperking van vrij verkeer<br />

slechts gedurende drie dagen zou kunnen worden opgelegd, ons juridisch-technisch niet<br />

helemaal correct, maar heeft de rechtspraktijk enkel uit voorzorg elke beperking van vrij<br />

verkeer onder het strikte regime van art. 20 §2 WVH gebracht 89 . Gelet op het betrekkelijk<br />

recente karakter van die ontwikkelingen, wordt hierop dieper ingegaan in het tweede<br />

onderdeel van dit werkstuk 90 .<br />

SCHEMA 1: WETSHISTORISCHE EVOLUTIE <strong>VAN</strong> HET <strong>VERBOD</strong> <strong>EN</strong> DE <strong>BEPERKING</strong><br />

<strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> IN BELGIË<br />

Wetswijziging Verbod van vrij verkeer Beperking van vrij verkeer<br />

Wetboek van Strafvordering<br />

van 17 november 1808<br />

Voorlopige hechteniswet<br />

van 18 februari 1852<br />

Voorlopige hechteniswet<br />

van 20 april 1874<br />

Voorlopige hechteniswet<br />

van 20 juli 1990<br />

Basiswet<br />

van 12 januari 2005<br />

open norm (art. 613 lid 2 Sv.)<br />

duur: onbeperkt<br />

personele draagwijdte: iedereen<br />

beperkte norm (art. 29-31 WVH 1852)<br />

duur: 10 dagen (onbeperkt hernieuwbaar)<br />

personele draagwijdte: iedereen<br />

beperkte norm (art. 3 lid 2 WVH 1874)<br />

duur: 3 dagen (niet hernieuwbaar)<br />

personele draagwijdte: iedereen<br />

beperkte norm (art. 20 §2 WVH)<br />

duur: 3 dagen (niet hernieuwbaar)<br />

personele draagwijdte: iedereen behalve raadsman<br />

beperkte norm (art. 20 §2 WVH)<br />

duur: 3 dagen (niet hernieuwbaar)<br />

personele draagwijdte: iedereen behalve raadsman<br />

open norm<br />

(art. 613 lid 2 Sv.)<br />

open norm<br />

(art. 613 lid 2 Sv.)<br />

open norm<br />

(art. 613 lid 2 Sv.)<br />

open norm<br />

(art. 613 lid 2 Sv.)<br />

beperkte norm<br />

(art. 20 §3-6 WVH)<br />

88 Art. 179 basiswet 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden,<br />

BS 1 februari 2005, 2815.<br />

89 Supra nr. 21.<br />

90 Infra nr. 108 et seq.<br />

15


ONDERZOEK<br />

II. HUIDIGE RECHT<br />

23. OVERZICHT – Hieronder worden de onderzoeksmaatregelen van het verbod en de<br />

beperking van vrij verkeer telkens volgens hetzelfde stramien ontleed, zoals zij in de huidige<br />

Belgische wetgeving van kracht zijn.<br />

A. <strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong><br />

24. ABSOLUTE TO<strong>EN</strong>AME, MAAR RELATIEVE AFNAME – Alvorens dieper in te gaan op de<br />

precieze inhoud en draagwijdte van het verbod van vrij verkeer, lijkt het ons waardevol enige<br />

aandacht te besteden aan de vraag hoe dikwijls deze ingrijpende maatregel in de praktijk<br />

daadwerkelijk wordt uitgesproken. Op basis van statistische gegevens van de FOD Justitie<br />

(zie bijlage I), kan over de jaren 2001 tot 2009 een gemiddelde worden vastgesteld van 499<br />

beschikkingen per jaar (zie tabel 2). Vergeleken met het jaarlijkse gemiddelde van 396<br />

dergelijke beschikkingen over de jaren 1980 tot 1988 (zie tabel 1), kan men in absolute cijfers<br />

derhalve gewagen van grofweg een kwarttoename van het aantal beschikkingen tot weigering<br />

van vrij verkeer sedert de afschaffing ervan ten aanzien van de raadsman. Beschouwt men<br />

echter het aantal dergelijke beschikkingen in verhouding tot het totaal aantal jaarlijkse<br />

aanhoudingsbevelen, dan is daarentegen een afname met de helft merkbaar, waaruit kan<br />

worden besloten dat aan de stijging van het aantal verboden van vrij verkeer, een veel sterkere<br />

stijging beantwoordt van het aantal bevelen tot aanhouding. Daar waar immers in het jaar<br />

2002 nog aan ongeveer 6,54% van de aanhoudingsbevelen ook een verbod van vrij verkeer<br />

beantwoordde, is doorheen latere jaren wat dat betreft een geleidelijke afname merkbaar tot<br />

uiteindelijk ongeveer 3,46% in 2009 (zie grafiek c).<br />

25. GROTE VERSCHILL<strong>EN</strong> NAARGELANG HET RECHTSGEBIED – Tijdens de parlementaire<br />

werkzaamheden van de WVH werd opgemerkt dat “[noch] de statistische gegevens […],<br />

noch de ervaring van de leden […] misbruiken [laten] uitschijnen” 91 van het verbod van vrij<br />

verkeer. Toch werd in de commissie de breed gedeelde mening geventileerd dat “statistieken<br />

[…] in deze materie geen argument [opleveren]”, vermits “[de] praktijk [uitwijst] dat het<br />

voldoende is dat in een bepaald arrondissement […] bepaalde onderzoeksrechters worden<br />

benoemd om plots een inflatie te krijgen van weigering van vrij verkeer” 92 . Wanneer men de<br />

aanzienlijke verschillen bekijkt tussen de verschillende ressorten van het Rijk (zie grafiek e),<br />

91 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 77.<br />

92 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 79.<br />

16


ONDERZOEK<br />

lijkt die berisping ons inderdaad niet geheel ongegrond. Zo worden in het ressort Gent per jaar<br />

gemiddeld 198 beschikkingen tot weigering van vrij verkeer uitgesproken, hetgeen meer is<br />

dan het jaarlijkse gemiddelde van de ressorten Brussel, Bergen en Luik tezamen. Bovendien<br />

beantwoordt aan wel 10,59% van de Gentse aanhoudingsmandaten, ook een verbod van vrij<br />

verkeer, terwijl dat aandeel in de andere ressorten gevoelig lager ligt.<br />

1. Inhoud van de maatregel<br />

26. <strong>VRIJ</strong>HEIDSB<strong>EN</strong>EM<strong>EN</strong>DE ONDERZOEKSMAATREGEL – Overeenkomstig art. 20 §2 WVH kan<br />

het verbod van vrij verkeer enkel worden opgelegd “[w]anneer zulks voor het onderzoek<br />

noodzakelijk is”. Meer nog dan de voorlopige hechtenis zelf, moet het verbod van vrij<br />

verkeer, evenals de vroegere opsecreetstelling 93 , dan ook beschouwd worden als een<br />

onderzoekshandeling 94 en niet als straf 95 , noch als veiligheidsmaatregel. Als<br />

‘vrijheidsbenemende maatregel’ in de zin van art. 2, 3° WIRP, valt het verbod van vrij<br />

verkeer bovendien onder het toepassingsgebied van de WIRP, zodat de uitvoering ervan o.i.<br />

onderworpen is aan de relevante bepalingen ervan 96 . In die zin merkt ook M<strong>EN</strong>NES op dat art.<br />

10 WIRP veronderstelt dat “elke schijn moet worden vermeden dat [de] vrijheidsbeneming<br />

het karakter van een straf heeft” 97 . Zulks heeft ook tot gevolg dat de uitvoeringsbepalingen<br />

van het algemeen reglement van de strafinrichtingen (hierna: ‘ARS’) die betrekking hebben<br />

op het verbod van vrij verkeer 98 , moeten worden geïnterpreteerd in overeenstemming met de<br />

WIRP en dat latere wijzigingen aan dat reglement er geen afbreuk aan kunnen doen.<br />

27. ZUIVER COMMUNICATIE<strong>VERBOD</strong> – Inhoudelijk beperkt het verbod van vrij verkeer zich<br />

tot een zuiver communicatieverbod. De verdachte wordt immers slechts één zaak ontnomen,<br />

namelijk “la communication avec les personnes du dehors” 99 en met medegedetineerden 100 .<br />

Een belangrijk gevolg daarvan is dat de zogenaamde ‘strafcel’ o.i. niet kan worden gehanteerd<br />

93 Supra nr. 8.<br />

94 F. HÉLIE, Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant,<br />

1865, 442.<br />

95 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 125; Novelles, Droit pénal, 453, nr.<br />

130; RPDB, v° Détention préventive, 715, nr. 117; Pand.b., v° Détention préventive, 754, nr. 234.<br />

96 Art. 5, 6 en 10-13 basiswet 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de<br />

gedetineerden, BS 1 februari 2005, 2815.<br />

97 I. M<strong>EN</strong>NES, “Art. 20 WVH” in M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. <strong>VAN</strong> DER KEL<strong>EN</strong> en J. VERBIST (eds.),<br />

Strafprocesrecht in Wet en duiding, Brussel, Larcier, 2010, (552) 553.<br />

98 Art. 17-18, 24 §2, 30-31 en 92 KB 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, BS 25<br />

mei 1965.<br />

99 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive: extrait du rapport sur l’avant-projet de la commission<br />

de révision, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 154; G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste,<br />

1878, 120.<br />

100 Infra nr. 56 et seq.<br />

17


ONDERZOEK<br />

als een modern equivalent van het cachot, te meer daar de – weliswaar nog niet in werking<br />

getreden 101 – art. 134 e.v. WIRP de ‘opsluiting in een strafcel’ voorzien als tuchtsanctie en<br />

niet als onderzoeksmaatregel. Het verbod van vrij verkeer moet o.i. dan ook noodzakelijk<br />

worden uitgevoerd bij wege van afzondering op de eigen cel, niet overeenkomstig art. 140<br />

e.v. WIRP, maar wel omdat dat de enige manier is waarop het verbod van vrij verkeer beperkt<br />

wordt tot een louter communicatieverbod. In die zin kan worden verwezen naar<br />

TIMMERMANS, die schreef dat “le local où [le prévenu] est enfermé, ne soit pas par lui-même<br />

une aggravation de son incarcération” 102 , en naar art. 6 WIRP en art. 92 ARS, die elk het<br />

verbod van vrij verkeer uitdrukkelijk beperken tot een zuiver communicatieverbod. Een<br />

overplaatsing naar de strafcel, bijvoorbeeld wegens overbevolking in de gevangenis, lijkt ons<br />

dan ook geen correcte uitvoering van het verbod van vrij verkeer, daar zij, ingevolge art. 134<br />

§1 WIRP, uitgevoerd wordt “in een speciaal daartoe uitgeruste cel” en derhalve “een<br />

zwaardere maatregel” 103 uitmaakt dan de afzondering op de eigen cel.<br />

28. VOLLEDIG COMMUNICATIE<strong>VERBOD</strong> BEHOUD<strong>EN</strong>S ANDERSLUID<strong>EN</strong>DE BESLISSING <strong>VAN</strong> DE<br />

ONDERZOEKSRECHTER – Anderzijds impliceert het verbod van vrij verkeer in beginsel wel een<br />

volledig communicatieverbod. Aldus bepaalt art. 92 ARS dat het verbod de ontzegging<br />

inhoudt van “elke omgang met personen van buiten, behalve met zijn advocaat, […] of met de<br />

andere gedetineerden”, zodat meteen ook elke vorm van briefwisseling 104 of telefonische<br />

contacten uitgesloten is. Ingevolge art. 18 lid 1 ARS worden de brieven die geadresseerd zijn<br />

aan een verdachte onder verbod van vrij verkeer, onverwijld overgemaakt aan de<br />

onderzoeksrechter, een regel die allicht ook geldt voor brieven door de verdachte zelf<br />

geschreven 105 . De briefwisseling van de verdachte met zijn raadsman geniet evenwel een<br />

101 Art. 31 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene<br />

bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden, BS 21 april 2011, 24716.<br />

102 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 130.<br />

103 Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden: verslag namens de commissie<br />

voor de justitie uitgebracht door de heer André PERPÈTE, Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 51-0231/015, 145.<br />

104 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 140; H. BOSLY, D. <strong>VAN</strong>DERMEERSCH en M. BEERNAERT, Droit de<br />

la procédure pénale, Brugge, La Charte, 2008, 1010; R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering,<br />

Antwerpen, Maklu, 2007, 517; J. D’HA<strong>EN</strong><strong>EN</strong>S, Belgisch strafprocesrecht, Gent, Story-Scientia, 1985, 391;<br />

M. BOCKSTAELE, G. BOURDOUX, S. CRIEL, E. DE FORMANOIR, T. DE MEESTER, S. DE MOOR, L. D<strong>EN</strong>YS, T.<br />

DESCHEPPER, C. DE VALK<strong>EN</strong>EER, G. <strong>VAN</strong>DER ZWALM<strong>EN</strong> en A. WINANTS, De voorlopige hechtenis in Reeks<br />

strafrecht & strafvordering, Diegem, Kluwer, 2000, 152; G. TIMMERMANS, Étude sur la détention<br />

préventive, Gent, Hoste, 1878, 132; RPDB, v° Détention préventive, 715, nr. 113.<br />

105 H. BOSLY, D. <strong>VAN</strong>DERMEERSCH en M. BEERNAERT, Droit de la procédure pénale, Brugge, La Charte, 2008,<br />

1010; E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71.<br />

18


ONDERZOEK<br />

bevoorrecht statuut 106 . Daarnaast werd bij omzendbrief bepaald dat tijdens de volledige duur<br />

van het verbod “de verbinding dient te worden verbroken tussen de radio-installatie van de<br />

inrichting en de [cel] van de [beklaagde]” 107 . Op grond van een teleologische interpretatie,<br />

mag o.i. worden aangenomen dat hetzelfde geldt voor de televisietoestellen van de inrichting<br />

en eveneens – anders dan SMAERS lijkt te suggereren 108 – voor eventuele radio- en<br />

televisietoestellen die aan de gedetineerde zelf toebehoren. Dat het communicatieverbod in<br />

beginsel algemeen is, doet o.i. evenwel niets af aan het adagium ‘qui peut le plus, peut le<br />

moins’ 109 , zodat niets zich ertegen verzet dat de onderzoeksrechter, binnen de driedaagse<br />

termijn, alsnog bepaalde vormen van communicatie toelaat 110 , bijvoorbeeld in de vorm van<br />

een bezoek onder toezicht. Na de driedaagse termijn dient de onderzoeksrechter echter<br />

noodzakelijkerwijs terug te vallen op art. 20 §3 WVH 111 .<br />

2. Personele draagwijdte van de maatregel<br />

29. OVERZICHT – Aangezien de raadsman van de verdachte, zowel in het Belgische interne<br />

recht als vanuit mensenrechtelijk oogpunt, duidelijk een bevoorrechte positie inneemt 112 ,<br />

wordt hieronder een onderscheid gemaakt tussen het verbod van het vrij verkeer met de<br />

raadsman enerzijds en met andere personen anderzijds.<br />

a. Raadsman<br />

30. RELE<strong>VAN</strong>TIE <strong>VAN</strong> DE STRAATSBURGSE RECHTSPRAAK VOOR EV<strong>EN</strong>TUELE TOEKOMSTIGE<br />

WETSWIJZIGING<strong>EN</strong> – Sedert de voorlopige hechteniswet van 1990, kan het verbod van vrij<br />

verkeer in geen geval nog worden opgelegd ten aanzien van de raadsman van de verdachte 113 .<br />

Zulks neemt evenwel niet de relevantie weg van de Straatsburgse rechtspraak voor eventuele<br />

toekomstige wetswijzigingen. De vraag kan immers worden gesteld of de afschaffing van het<br />

verbod ten aanzien van de raadsman van de verdachte, beschouwd moet worden als een louter<br />

politieke beleidskeuze, dan wel als een juridische noodzakelijkheid.<br />

106 Infra nrs. 115 en 119.<br />

107 Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1301/VII van 22 april 1977 betreffende de afzondering, Bull.Strafinr.<br />

1977, 120.<br />

108 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 211.<br />

109 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 132.<br />

110 Contra D. <strong>VAN</strong>DERMEERSCH, “Le mandat d’arrêt” in B. DEJEMEPPE (ed.), La détention préventive, Brussel,<br />

Larcier, 1992, (98) 132.<br />

111 Infra nr. 108 et seq.<br />

112 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 157; G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius<br />

Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 158 en 257.<br />

113 Supra nr. 19.<br />

19


ONDERZOEK<br />

i. Mensenrechtelijk minimumkader<br />

31. RECHT OP TOEGANG TOT E<strong>EN</strong> ADVOCAAT VÓÓR DE EERSTE VERSCHIJNING VOOR DE<br />

RAADKAMER (ART. 5.4 EVRM) – Een eerste mensenrechtelijke grens werd o.i. reeds<br />

getrokken in 1989 door het arrest Lamy t. België, waarin het EHRM op grond van art. 5.4<br />

EVRM oordeelde dat, gelet op het beginsel van de wapengelijkheid, de raadsman van de<br />

verdachte inzage moet worden gegund in het strafdossier vóór diens eerste verschijning voor<br />

de raadkamer, daar “[a]ccess to these documents was essential for the applicant at this<br />

crucial stage in the proceedings” 114 . Ofschoon dit arrest geenszins de problematiek van het<br />

verbod van vrij verkeer zelf betrof, leidde de Belgische Regering uit dat inzagerecht af dat<br />

ook het vrij verkeer tussen de verdachte en zijn raadsman moest worden gegarandeerd vóór<br />

diens eerste verschijning voor de raadkamer 115 . Haar oorspronkelijke wetsontwerp behield<br />

dan ook aanvankelijk het oude art. 3 lid 2 WVH 1874 met dien verstande dat het “[v]rij verkeer<br />

tussen de verdachte en zijn advocaat [hoe dan ook is] toegelaten de laatste werkdag die de<br />

verschijning voor de raadkamer voorafgaat” 116 . Hoewel het EVRM o.i. – anders dan de<br />

Regering voorhield – zeker geen ‘garantie van vrij verkeer’ oplegt daar het zich niet verzet<br />

tegen verregaande beperkingen 117 , lijkt de redenering van het EHRM over de relatie tussen de<br />

raadsman en het strafdossier, ons inderdaad mutatis mutandis toepasselijk op de verhouding<br />

van de raadsman tot zijn cliënt: zoals art. 5.4 EVRM vereist dat de raadsman van de<br />

verdachte, vóór diens eerste verschijning voor de raadkamer, inzage moet hebben gekregen in<br />

het strafdossier, zo vereist datzelfde artikel dat hij minstens enige vorm van contact moet<br />

hebben gehad met zijn cliënt, die hem immers, beter dan het strafdossier zelf, kan inlichten<br />

over zijn persoonlijke standpunt in de zaak.<br />

32. EVOLUTIE IN DE STRAATSBURGSE RECHTSPRAAK – Die stelling is echter zeker geen<br />

vanzelfsprekendheid te noemen. In twee arresten, daterend van vóór de zaak Lamy t. België,<br />

was het Belgische Hof van Cassatie immers tot precies het tegenovergestelde besluit<br />

gekomen. Zo oordeelde het op 16 maart 1988 dat het feit dat de verdachte in casu contact had<br />

kunnen opnemen met zijn raadsman vóór zijn verschijning voor de kamer van<br />

inbeschuldigingstelling, “le privé de l’intérêt nécessaire à l’introduction d’un pourvoi fondé<br />

sur la violation des droits de la défense en ce qu’il n’avait pu communiquer avec son conseil<br />

114 EHRM 30 maart 1989, Lamy/België, http://www.echr.coe.int, §29.<br />

115 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: memorie van toelichting, Parl.St. Senaat 1988-89, nr.<br />

658-1, 10.<br />

116 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-1, 30.<br />

117 Infra nrs. 35 en 113-117.<br />

20


ONDERZOEK<br />

avant l’audience de la chambre du conseil” 118 . Nog scherper stelde een later cassatiearrest<br />

van 22 juli 1988 dat art. 5.4 EVRM “niet [bepaalt] dat de verdachte, vóór zijn verschijning<br />

voor de raadkamer […], een advocaat moet hebben kunnen raadplegen en evenmin dat hij op<br />

de terechtzitting van dat onderzoeksgerecht door een advocaat moet worden bijgestaan” 119 .<br />

Die arresten lijken ons evenwel op de leest geschoeid van verouderde cassatierechtspraak 120 ,<br />

die meer in het algemeen voorhield dat art. 5.4 EVRM “n’implique pas celle de l’égalité des<br />

armes entre le ministère public et l’inculpé” 121 , waarmee het Hof de toepasbaarheid van art. 6<br />

EVRM afwees in de fase van het vooronderzoek, allicht het arrest Neumeister t. Oostenrijk<br />

indachtig 122 , waarin ook het EHRM stelde dat het niet mogelijk is “to justify application of the<br />

principle of ‘equality of arms’ to proceedings against detention on remand” 123 . Door in het<br />

arrest Lamy t. België het beginsel van de wapengelijkheid uit art. 6.3 EVRM – weliswaar<br />

slechts op zeer impliciete wijze 124 – te extrapoleren naar art. 5.4 EVRM, deed het EHRM o.i.<br />

echter toen reeds afstand van zijn vroegere restrictieve interpretatie, zodat die<br />

cassatierechtspraak sedertdien niet meer kan worden bijgetreden. Zoals JACOBS terecht<br />

opmerkt, dreigt zij immers art. 5.4 EVRM te ontdoen “petit à petit de tout son contenu” 125 .<br />

33. BESLUIT – Aldus kan worden besloten dat reeds sedert het arrest Lamy t. België een eerste<br />

mensenrechtelijke minimumgrens werd opgelegd aan het verbod van vrij verkeer ten aanzien<br />

van de raadsman, namelijk dat het, ingevolge art. 5.4 EVRM, minstens moet worden<br />

opgeheven vóór de eerste verschijning voor de raadkamer. Het oorspronkelijke wetsontwerp<br />

van de Regering leek ons dan ook reeds in voldoende mate rekening te houden met de<br />

toenmalige Straatsburgse rechtspraak 126 . Daarmee is echter nog niet de vraag beantwoord of<br />

andere mensenrechten van de verdachte, in hun huidige interpretatie door het EHRM, niet<br />

alsnog de algehele afschaffing van het verbod ten aanzien van de raadsman, vereisen.<br />

34. RECHT OP VOLDO<strong>EN</strong>DE TIJD <strong>EN</strong> FACILITEIT<strong>EN</strong> VOOR E<strong>EN</strong> ADEQUATE VERDEDIGING (ART.<br />

6.3.B EVRM) – In de tweede plaats moet immers rekening worden gehouden met art. 6.3.b<br />

118 Cass. 16 maart 1988, JLMB 1988, 661.<br />

119 Cass. 22 juli 1988, Arr.Cass. 1987-88, 1453, Bull. 1988, 1346, JLMB 1989, 682, noot A. JACOBS, Pas. 1988,<br />

I, 1346 en RDPC 1988, 1084, noot J.S.<br />

120 J.S., noot onder Cass. 22 juli 1988, RDPC 1988, (1084) 1087.<br />

121 Cass. 21 januari 1987, Arr.Cass. 1986-87, 645, Bull. 1987, 596 en Pas. 1987, I, 596.<br />

122 A. JACOBS, noot onder Cass. 22 juli 1988, JLMB 1989, (682) 699.<br />

123 EHRM 27 juni 1968, Neumeister/Oostenrijk, http://www.echr.coe.int, §24.<br />

124 EHRM 30 maart 1989, Lamy/België, http://www.echr.coe.int, §36-37; RPDB, v° Convention européenne des<br />

droits de l’homme, 321, nr. 586.<br />

125 A. JACOBS, noot onder Cass. 22 juli 1988, JLMB 1989, (682) 699.<br />

126 Contra Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 77.<br />

21


ONDERZOEK<br />

EVRM, dat iedere verdachte het recht toekent “te beschikken over voldoende tijd en<br />

faciliteiten welke nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging”. Ofschoon die<br />

bepaling het recht op vrij verkeer met een advocaat niet uitdrukkelijk erkent, hebben zowel<br />

EHRM 127 als ECRM 128 dat recht niettemin bij herhaling afgeleid uit art. 6.3.b EVRM,<br />

overwegende dat “the opportunity for the accused to confer with his defence counsel is<br />

fundamental to the preparation of his defence” 129 en zulks op grond van een samenlezing met<br />

art. 14.3.b BUPO-verdrag, dat wel een dergelijk recht bevat 130 . Aangezien het hier derhalve<br />

slechts gaat om een ‘impliciet recht’, zijn volgens de ECRM per definitie ook impliciete<br />

beperkingen mogelijk 131 , vermits, aldus SMAERS, “enkel de jurisprudentie de grenzen van dit<br />

recht kan afbakenen” 132 . Met verwijzing naar een drietal zaken voor de ECRM tegen<br />

Zwitserland 133 – waarin telkens werd besloten tot verenigbaarheid van de betrokken maatregel<br />

met art. 6.3.b EVRM – besluit VERSTRAET<strong>EN</strong> dan ook dat een verbod van vrij verkeer tussen<br />

raadsman en verdachte mensenrechtelijk kan worden aanvaard, in welk geval “[d]e<br />

verzoenbaarheid van [het verbod] met art. 6.3.b [EVRM] in concreto [moet worden]<br />

beoordeeld door de rechter” 134 .<br />

35. ECRM-RECHTSPRAAK OMTR<strong>EN</strong>T ART. 6.3.B EVRM BIEDT GE<strong>EN</strong> UITSLUITSEL – Een nadere<br />

studie van die rechtspraak leidt ons echter tot de vaststelling dat, wat betreft de raadsman van<br />

de verdachte, in geen enkele van de aangehaalde zaken sprake was van een algeheel verbod<br />

van vrij verkeer, doch veeleer van een beperking ervan. Zo stelde de ECRM zich in de zaak<br />

Bonzi t. Zwitserland weliswaar de vraag of een één maand lang durende periode van ‘eenzame<br />

opsluiting’ op zichzelf een schending uitmaakt van art. 6.3.b EVRM, maar oordeelde zij<br />

uiteindelijk van niet, vermits “the applicant was free to inform his counsel in writing, under<br />

supervision of the court, of the progress of the investigatory proceedings” en hij bovendien<br />

127 EHRM 12 februari 1985, Colozza/Italië, http://www.echr.coe.int; EHRM 28 juni 1984, Campbell &<br />

Fell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

128 ECRM 10 november 1983, Kröcher & Möller/Zwitserland, DR, afl. 26, (24) 52-53; ECRM 12 juli 1979,<br />

Schertenleib/Zwitserland, DR, afl. 17, (180) 226; ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl. 12, (185)<br />

190.<br />

129 ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl.12, (185) 190.<br />

130 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 70; R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 755; G.<br />

SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 105; G. MOLS, J.<br />

SERRAR<strong>EN</strong>S en T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Een Europese schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde en raadsman” in<br />

G. MOLS (ed.), Schaduwen vooruit: rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend onderzoek in strafzaken,<br />

Arnhem, Gouda Quint, 1992, (79) 117.<br />

131 ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl.12, (185) 190.<br />

132 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 106.<br />

133 ECRM 10 november 1983, Kröcher & Möller/Zwitserland, DR, afl. 26, (24) 52-53; ECRM 12 juli 1979,<br />

Schertenleib/Zwitserland, DR, afl. 17, (180) 226; ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl. 12, (185)<br />

190.<br />

134 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 756.<br />

22


ONDERZOEK<br />

“could have requested a relaxation of his isolation where his counsel’s visits were<br />

concerned” 135 . Zo ook genoot de verdachte in de zaak Schertenleib t. Zwitserland, gedurende<br />

zijn ‘eenzame opsluiting’ van zes maanden, de mogelijkheid “to confer virtually every day<br />

without witnesses with his wife, who is also his counsel” 136 . Ten slotte behielden ook de<br />

verdachten in de zaak Kröcher & Möller t. Zwitserland de mogelijkheid “to talk to their<br />

lawyers twice a week […] for periods of one hour” en konden zij te allen tijde schriftelijk met<br />

hun advocaten corresponderen “under the judge’s supervision” 137 . Uit de rechtspraak van de<br />

ECRM kan o.i. dan ook niet worden besloten dat art. 6.3.b EVRM een volledig verbod van<br />

vrij verkeer ten aanzien van de raadsman, zou toelaten, doch hoogstens een – weliswaar zeer<br />

verregaande – beperking ervan.<br />

36. RECHT OP TOEGANG TOT E<strong>EN</strong> ADVOCAAT (ART. 6.3.C EVRM) – In tegenstelling tot een<br />

loutere beperking van vrij verkeer, houdt een absoluut verbod ervan per definitie een algeheel<br />

contactverbod in, zodat het ons, ten aanzien van de raadsman van de verdachte, niet alleen op<br />

gespannen voet lijkt te staan met het in art. 6.3.b EVRM vervatte recht op voldoende tijd en<br />

faciliteiten voor een adequate verdediging 138 , maar ook met het veel fundamentelere recht in<br />

art. 6.3.c EVRM op juridische bijstand an sich. Zulks werd overigens met zoveel woorden<br />

bevestigd in het arrest Campbell & Fell t. Verenigd Koninkrijk waarin het EHRM overwoog<br />

dat “a lawyer could scarcely ‘assist’ his client – in terms of sub-paragraph (c) (art. 6-3-c) –<br />

unless there had been some previous consultation between them” 139 . De mensenrechtelijke<br />

aanvaardbaarheid van het verbod van vrij verkeer ten aanzien van de raadsman, moet o.i. dan<br />

ook in de eerste plaats worden beoordeeld in het licht van het recht op ‘toegang tot een<br />

advocaat’, waaromtrent het EHRM zich in meer recente rechtspraak heel wat strenger toont.<br />

Zo stelde het veelbesproken arrest Salduz t. Turkije dat art. 6 EVRM “requires that, as a rule,<br />

access to a lawyer should be provided as from the first interrogation of a suspect by the<br />

police” 140 , waaruit in de Belgische rechtsleer 141 en rechtspraak 142 overwegend wordt afgeleid<br />

135 ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl.12, (185) 190.<br />

136 ECRM 12 juli 1979, Schertenleib/Zwitserland, DR, afl. 17, (180) 226.<br />

137 ECRM 10 november 1983, Kröcher & Möller/Zwitserland, DR, afl. 26, (24) 53-54.<br />

138 COMMISSIE HERIJKING WETBOEK <strong>VAN</strong> STRAFVORDERING (VOORZITTER C. MOONS), Herziening van het<br />

gerechtelijk vooronderzoek: een rapport van de Commissie herijking Wetboek van Strafvordering, Arnhem,<br />

Gouda Quint, 1990, 126.<br />

139 EHRM 3 mei 1983, Campbell & Fell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §99.<br />

140 EHRM 27 november 2008, Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int, §55.<br />

141 P. <strong>VAN</strong>WALLEGHEM, “Cassatie verbreekt veroordeling na bekentenis zonder aanwezigheid advocaat”,<br />

Juristenkrant 2011, afl. 221, (2) 2; M. BEERNAERT, “Salduz et le droit à l’assistance d’un avocat dès les<br />

premiers interrogatoires de police”, RDPC 2009, (971) 985.<br />

23


ONDERZOEK<br />

dat het huidige art. 20 §1 WVH op zichzelf reeds strijdig is met art. 6.3.c EVRM door het vrij<br />

verkeer met een advocaat pas te garanderen “onmiddellijk na het eerste verhoor”.<br />

37. RECHT OP TOEGANG TOT E<strong>EN</strong> ADVOCAAT <strong>VAN</strong>AF HET EERSTE VERHOOR – Aldus rijst de<br />

cruciale vraag of de verdachte ook na dat verhoor recht op toegang tot zijn raadsman blijft<br />

genieten dan wel of die toegang hem zou kunnen worden ontnomen door een verbod van vrij<br />

verkeer. Op het eerste gezicht lijkt de Salduz-rechtspraak enkel juridische bijstand te vereisen<br />

wanneer de verdachte ook effectief verhoord wordt, daar het als sanctie vooropstelt dat geen<br />

rekening mag worden gehouden met zelfincriminerende verklaringen die de verdachte aflegt<br />

tijdens een verhoor zonder bijstand van zijn raadsman 143 . Daaruit leiden MICHIELS en JACOBS<br />

a contrario af dat “il ne peut être question d’une violation de l’équité du procès si les<br />

déclarations faites […] en l’absence de son conseil ne servent pas à justifier une<br />

condamnation” 144 . In dat opzicht zou een verbod van vrij verkeer ten aanzien van de<br />

raadsman nog steeds mogelijk zijn, namelijk wanneer gedurende de periode van het verbod<br />

geen verhoor zou worden afgenomen, vermits de verdachte dan ook geen zelfincriminerende<br />

verklaringen kan afleggen. Een dergelijke interpretatie lijkt ons echter niet in<br />

overeenstemming met de geest van de Salduz-rechtspraak, die de toegang tot een advocaat<br />

garandeert vanaf het eerste verhoor 145 en niet alleen tijdens dat verhoor, zodat die toegang<br />

hem nadien evenmin nog kan worden ontzegd. Bovendien heeft het EHRM in twee latere<br />

arresten uitdrukkelijk gesteld dat een verdachte vanaf zijn arrestatie juridische bijstand moet<br />

kunnen genieten “et cela indépendamment des interrogatoires qu’il subit”, vermits de taak<br />

van een advocaat zich niet beperkt tot bijstand tijdens het verhoor zelf, maar zich ook uitstrekt<br />

tot bijvoorbeeld “l’organisation de la défense, la recherche des preuves favorables à l’accusé,<br />

la préparation des interrogatoires, le soutien de l’accusé en détresse et le contrôle des<br />

conditions de détention” 146 . Zo luidde overigens ook reeds een concurring opinion bij het<br />

arrest Salduz t. Turkije zelf van rechter ZAGREBELSKY, die van oordeel was dat “normally and<br />

apart from exceptional limitations, an accused person in custody is entitled, right from the<br />

142 Cass. 15 december 2010, JT 2011, afl. 6421, 48, noot, JLMB 2011, afl. 3, 118, noot L. K<strong>EN</strong>NES, NJW 2011,<br />

afl. 236, 104, noot S. BOUZOUMITA, T.Strafr. 2011, afl. 1, 74, noot T.D. en Vigiles 2011, afl. 1, 262, noot F.<br />

GOOSS<strong>EN</strong>S.<br />

143 EHRM 23 februari 2010, Yoldas/Turkije, http://www.echr.coe.int, §49; EHRM 8 december 2009,<br />

Savas/Turkije, http://www.echr.coe.int, §63; EHRM 20 oktober 2009, Yunus Aktaş et al./Turkije,<br />

http://www.echr.coe.int, §42; EHRM 11 december 2008, Panovits/Cyprus, http://www.echr.coe.int, §83-84;<br />

EHRM 27 november 2008, Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int, §55.<br />

144 A. JACOBS en O. MICHIELS, “Les implications de la jurisprudence récente de la Cour européenne des droits<br />

de l’homme sur les preuves”, JT 2011, (153) 156.<br />

145 EHRM 27 november 2008, Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int, §55.<br />

146 EHRM 2 maart 2010, Adamkiewicz/Polen, http://www.echr.coe.int, §84; EHRM 13 oktober 2009,<br />

Dayanan/Turkije, http://www.echr.coe.int, §32.<br />

24


ONDERZOEK<br />

beginning of police custody or pre-trial detention, to be visited by defence counsel to discuss<br />

everything concerning his defence and his legitimate needs” en dat “[f]ailure to allow that<br />

possibility, regardless of the question of interrogations and their use by the courts, amounts,<br />

subject to exceptions, to a violation of Article 6” 147 . Daaruit kan o.i. worden besloten dat niet<br />

alleen art. 20 §1 WVH, maar ook een verbod van vrij verkeer ten aanzien van de raadsman, in<br />

beginsel een schending zou uitmaken van art. 6.3.c EVRM en dat het bijgevolg moet worden<br />

getoetst aan de zeer strenge Salduz-criteria.<br />

38. TOETSING AAN DE SALDUZ-CRITERIA – Ingevolge die criteria, bestaat de enige<br />

mogelijkheid om de verdachte de toegang tot zijn raadsman te ontnemen, in “particular<br />

circumstances of each case that there are compelling reasons to restrict this right” 148 . Het<br />

spreekt voor zich dat een uitzonderingsgrond als deze, een uiterst restrictieve interpretatie<br />

vergt, zoals duidelijk blijkt uit de zich steeds verstrengende rechtspraak 149 . Daar waar het<br />

EHRM in eerdere arresten nog gewaagde van “restrictions for good cause” 150 of ‘geldige<br />

redenen’, stapte het in zijn arrest Salduz t. Turkije immers over naar het veel engere begrip<br />

“compelling reasons” 151 of ‘dwingende redenen’ die bovendien ‘eigen moeten zijn aan de<br />

omstandigheden van de zaak’. Een dergelijke restrictieve interpretatie indachtig, moet de<br />

vraag of het verbod van vrij verkeer geacht kan worden te zijn gesteund op dergelijke<br />

‘dwingende redenen’, o.i. in de regel ontkennend worden beantwoord. Het begrip ‘dwingende<br />

redenen’ lijkt ons immers, eerder dan op een weloverwogen oordeel als het verbod van vrij<br />

verkeer, te doelen op een praktische onmogelijkheid, zoals “een moord waar een dader op<br />

heterdaad betrapt wordt en snel moet worden ondervraagd teneinde de voortvluchtige<br />

mededader te kunnen vatten” of “de situatie waar de […] advocaat […] niet tijdig aanwezig<br />

is op het verhoor” 152 . Als onderzoeksmaatregel – te onderscheiden van een<br />

veiligheidsmaatregel 153 – lijkt een absoluut verbod van vrij verkeer ten aanzien van de<br />

raadsman, ons dan ook mensenrechtelijk onaanvaardbaar. Anders dan de categorische<br />

weigering door art. 20 §1 WVH van juridische bijstand tijdens het eerste verhoor, wordt het<br />

147 EHRM 27 november 2008, Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int.<br />

148 EHRM 27 november 2008, Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int, §55.<br />

149 T. DECAIGNY, “De bijstand van een advocaat tijdens het eerste verhoor”, T.Strafr. 2010, afl. 1, (4) 6; M.<br />

BEERNAERT, “Salduz et le droit à l’assistance d’un avocat dès les premiers interrogatoires de police”, RDPC<br />

2009, (971) 972.<br />

150 EHRM 16 oktober 2001, Brennan/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §45; EHRM 8 februari<br />

1996, John Murray/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §63.<br />

151 EHRM 27 november 2008, Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int, §55.<br />

152 L. <strong>VAN</strong> PUY<strong>EN</strong>BROECK en G. VERMEUL<strong>EN</strong>, “Hoe kan de bijstand van een advocaat bij het verhoor in de<br />

Belgische praktijk geregeld worden?”, T.Strafr. 2009, afl. 4, (212) 216.<br />

153 Infra nr. 117.<br />

25


ONDERZOEK<br />

verbod van art. 20 §2 WVH immers weliswaar opgelegd door een rechterlijke beslissing,<br />

zodat het inderdaad rekening zou houden met ‘concrete omstandigheden eigen aan de zaak’,<br />

maar de gronden waarop de maatregel steunt, namelijk de ‘noodwendigheden van het<br />

strafonderzoek’ in het algemeen, kunnen o.i. bezwaarlijk doorgaan voor ‘dwingende redenen’.<br />

Het volstaat overigens te verwijzen naar het Nederlandse systeem van de toegevoegde<br />

raadsman 154 , om aan te tonen dat dergelijke risico’s ook kunnen worden opgevangen met<br />

minder ingrijpende inbreuken op het vrij verkeer. Bovendien heeft het EHRM in bepaalde<br />

situaties de toegang tot een raadsman zelfs als een absoluut recht erkend, waarop geen<br />

uitzonderingen zijn toegestaan. Zo benadrukte het arrest Salduz t. Turkije dat “[e]ven where<br />

compelling reasons might exceptionally justify denial of access to a lawyer, such restriction –<br />

whatever its justification – must not have unduly prejudiced the rights of the accused under<br />

Article 6” 155 . In die zin stelde het arrest John Murray t. Verenigd Koninkrijk heel concreet dat<br />

“[t]o deny access to a lawyer for the first 48 hours of police questioning, in a situation where<br />

the rights of the defence may well be irretrievably prejudiced, is – whatever the justification<br />

for such denial – incompatible with the rights of the accused under Article 6” 156 . Nog strenger<br />

luidde het arrest Averill t. Verenigd Koninkrijk, waarin het EHRM oordeelde dat “a refusal to<br />

allow an accused under caution to consult a lawyer during the first twenty-four hours of<br />

police questioning must still be considered incompatible with the rights guaranteed to him by<br />

Article 6” 157 .<br />

39. BESLUIT – Uit het voorgaande kan worden besloten dat het oorspronkelijke wetsontwerp<br />

voor de WVH 158 weliswaar voldeed aan de toenmalige rechtspraak van het EHRM in het<br />

arrest Lamy t. België 159 , doch gelet op de vigerende Salduz-rechtspraak allicht niet meer kan<br />

worden aanvaard 160 . Ten aanzien van de raadsman, komt het verbod van vrij verkeer immers<br />

onvermijdelijk in botsing met art. 6.3.c EVRM, op grond waarvan het EHRM een quasiabsoluut<br />

recht op toegang tot een advocaat heeft erkend vanaf het begin van het eerste<br />

verhoor. Tot datzelfde besluit kwam overigens de Nederlandse Commissie MOONS,<br />

overwegende dat “[h]et hier […] een elementair verdedigingsrecht [betreft], waarop geen<br />

154 Infra nrs. 44-46.<br />

155 EHRM 27 november 2008, Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int, §55.<br />

156 EHRM 8 februari 1996, John Murray/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §66.<br />

157 EHRM 6 juni 2000, Averill/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §60.<br />

158 Supra nr. 31.<br />

159 Supra nrs. 31-33.<br />

160 Supra nrs. 36-38.<br />

26


ONDERZOEK<br />

beperkingen door de nationale wetgever in het belang van het onderzoek toegelaten zijn” 161 .<br />

Wenst de wetgever alsnog in te grijpen in het vrij verkeer tussen de verdachte en zijn<br />

raadsman, dan liggen voor hem derhalve slechts twee wegen open: ofwel moet hij zich<br />

getroosten met een loutere beperking van het vrij verkeer, ofwel moet hij ervoor zorgen dat<br />

het absolute karakter van het verbod enigszins verzacht wordt door bijvoorbeeld te opteren<br />

voor een navolging van het Nederlandse systeem van de toegevoegde raadsman 162 .<br />

ii. Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief<br />

40. DE HOEDANIGHEID <strong>VAN</strong> ‘RAADSMAN’ – Volgens art. 20 §2 WVH kan het verbod van vrij<br />

verkeer in geen geval worden opgelegd ten aanzien van de ‘advocaat’ van de verdachte. In<br />

navolging van de Nederlandse terminologie 163 , lijkt het ons evenwel juister te spreken van<br />

‘raadsman’ dan van ‘advocaat’ 164 . Het vrij verkeer wordt hem immers niet toegelaten “omdat<br />

hij advocaat is, [maar] omdat hij raadsman van de gedetineerde is” 165 . Eens evenwel aan die<br />

laatste voorwaarde is voldaan, geniet de verdachte met zijn raadsman volledige vrijheid van<br />

verkeer, hetgeen o.i. impliceert dat zij niet alleen geldt voor juridische bijstand sensu stricto,<br />

maar voor elke communicatie die de verdachte met zijn advocaat voert. In die zin schrijft ook<br />

CLITEUR over het Nederlandse recht dat “[d]e relatie tussen advocaat en verdachte […] met<br />

zich [meebrengt] dat de advocaat ook niet-strikt-juridische zaken voor de verdachte kan<br />

regelen” 166 . De uitzondering van het verbod van vrij verkeer kleeft o.i. dan ook aan de<br />

hoedanigheid van ‘raadsman’ qualitate qua van een welbepaalde verdachte. In die zin wijst<br />

overigens ook de rechtspraak van het EHRM die “geen onderscheid [maakt] naargelang de<br />

inhoud van de correspondentie” 167 tussen de verdachte en zijn raadsman 168 . Een belangrijk<br />

161 COMMISSIE HERIJKING WETBOEK <strong>VAN</strong> STRAFVORDERING (VOORZITTER C. MOONS), Herziening van het<br />

gerechtelijk vooronderzoek: een rapport van de Commissie herijking Wetboek van Strafvordering, Arnhem,<br />

Gouda Quint, 1990, 126; T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek<br />

verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, (29) 66; G. MOLS, J. SERRAR<strong>EN</strong>S en T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Een Europese<br />

schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde en raadsman” in G. MOLS (ed.), Schaduwen vooruit:<br />

rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend onderzoek in strafzaken, Arnhem, Gouda Quint, 1992, (79)<br />

82-83.<br />

162 Infra nr. 44 et seq.<br />

163 G. MOLS, J. SERRAR<strong>EN</strong>S en T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Een Europese schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde en<br />

raadsman” in G. MOLS (ed.), Schaduwen vooruit: rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend onderzoek<br />

in strafzaken, Arnhem, Gouda Quint, 1992, (79) 80.<br />

164 Contra G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 113.<br />

165 J. STEV<strong>EN</strong>S, Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Kluwer, 1997, 475.<br />

166 P. CLITEUR, Nederlands recht, Deventer, Kluwer, 2005, 98.<br />

167 EHRM 25 maart 1992, Campbell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §48; Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE,<br />

Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek strafrecht Larcier,<br />

Brussel, Larcier, 2006, 80; G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen,<br />

Maklu, 1994, 258.<br />

168 Infra nr. 115.<br />

27


ONDERZOEK<br />

gevolg hiervan is dat de verdachte zelf o.i. geen tuchtstraf riskeert wanneer hij met zijn<br />

raadsman andere dan strikt juridische zaken bespreekt 169 .<br />

41. INVLOED <strong>VAN</strong> HET <strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> OP DE COMMUNICATIE TUSS<strong>EN</strong> DE<br />

VERDACHTE <strong>EN</strong> ZIJN RAADSMAN – Toch wordt ook de communicatie tussen de verdachte en<br />

zijn raadsman op één belangrijk punt ingeperkt ten gevolge van een verbod van vrij verkeer.<br />

Via ministeriële omzendbrief werd namelijk bepaald dat de verdachte onder verbod van vrij<br />

verkeer, niet persoonlijk telefonisch contact mag opnemen met zijn raadsman 170 , maar dat<br />

“[o]p vraag van de gedetineerde […] de advokaat onmiddellijk telefonisch gecontacteerd<br />

[zal] worden door een lid van het administratief personeel of, desgevallend, door een lid van<br />

het bewaarderspersoneel” 171 . Een dergelijke regeling lijkt ons inderdaad verdedigbaar om<br />

praktische redenen. Zij strekt er immers enkel toe na te gaan of het werkelijk de raadsman is<br />

die wordt gecontacteerd. In die zin verwacht ook het toekomstige 172 art. 66 §1 lid 2 WIRP van<br />

de verdachte en zijn raadsman dat zij hun onderlinge briefwisseling duidelijk adresseren,<br />

zodat het gevangenispersoneel o.i. niet kan worden verweten een brief alsnog in beslag te<br />

hebben genomen wanneer nergens uit blijkt dat hij gericht is aan of afkomstig is van een<br />

advocaat 173 .<br />

42. DE FRANSE LOI CONSTANS – Het Franse recht laat evenmin een verbod van vrij verkeer toe<br />

ten aanzien van de raadsman en zulks reeds vanaf de loi Constans van 8 december 1897 174 ,<br />

die de verdachte voor het eerst uitdrukkelijk het recht gunde op juridische bijstand van een<br />

advocaat in alle fasen van het strafonderzoek 175 . Inmiddels bepaalt het huidige art. 145-4 CPP<br />

dat “[e]n aucun cas, l’interdiction de communiquer ne s’applique à l’avocat de la personne<br />

mise en examen”, een regel die wordt herhaald door art. D56 CPP. In die zin benadrukt ook<br />

art. 715-1 CPP dat “[t]outes communications et toutes facilités compatibles avec les exigences<br />

de la sécurité de la prison sont accordées aux personnes mises en examen, prévenus et<br />

accusés pour l’exercice de leur défense”, een bepaling waaruit in de rechtsleer wordt afgeleid<br />

169 Infra nr. 105.<br />

170 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 276.<br />

171 Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1561/VII van 21 december 1990 betreffende beklaagden onder het<br />

verbod van vrij verkeer: telefoon, Code pénitentiaire 1990, afl. 3, 175.<br />

172 Art. 31 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene<br />

bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden, BS 21 april 2011, 24716.<br />

173 Infra nr. 119.<br />

174 Loi du 8 décembre 1897 ayant pour objet de modifier certaines règles de l’instruction préalable en matière de<br />

crimes et de délits, JORF 10 décembre 1897, 6907.<br />

175 P. CHAMBON en C. GUÉRY, Droit et pratique de l’instruction préparatoire: juge d’instruction – chambre de<br />

l’instruction, Parijs, Dalloz, 2007, 317.<br />

28


ONDERZOEK<br />

dat de verdachte een recht op vrij verkeer met zijn raadsman kan laten gelden 176 . Toch is op<br />

één punt een belangrijk inhoudelijk verschil merkbaar met de Belgische regeling, namelijk dat<br />

gedurende het communicatieverbod van art. 145-4 CPP, de Franse onderzoeksrechter de<br />

brieven van de verdachte gericht aan zijn raadsman, tijdelijk in beslag mag nemen, zonder ze<br />

evenwel te openen 177 . Die regel lijkt ons echter weinig navolgbaar, daar hij een belangrijke<br />

inbreuk betekent op art. 6 EVRM, zonder noemenswaardige voordelen voor het<br />

strafonderzoek.<br />

43. HET <strong>EN</strong>GELSE DELAY OF ACCESS TO A SOLICITOR – Toch is de Frans-Belgische radicale<br />

uitzondering op het verbod van vrij verkeer ten aanzien van de raadsman, niet zonder meer<br />

vanzelfsprekend. Zo kent het Engelse recht nog steeds de mogelijkheid van delay of access to<br />

a solicitor 178 , zoals geregeld door de zogenaamde PACE Act 179 (hierna: ‘PACE’) en de PACE<br />

Code C 180 (hierna: ‘Code C’). Ingevolge s. 58 PACE geniet een gearresteerde verdachte in<br />

beginsel het recht “to consult a solicitor privately at any time”, maar kan dat recht hem in<br />

bepaalde gevallen, gedurende ten hoogste 36 uur, worden ontnomen op voorwaarde dat de<br />

betrokkene verdacht wordt van een indictable offence, in het Belgische recht vergelijkbaar<br />

met een misdaad of een ernstig wanbedrijf 181 . Een dergelijk delay of access to a solicitor is<br />

ingevolge s. 58(8) PACE enkel mogelijk wanneer sprake is van “reasonable grounds for<br />

believing” dat de uitoefening van dat recht zal leiden tot een van de drie volgende<br />

omstandigheden, namelijk “interference with or harm to evidence connected with an<br />

indictable offence or interference with or physical injury to other persons”, “the alerting of<br />

other persons suspected of having committed such an offence but not yet arrested for it” of<br />

“the recovery of any property obtained as a result of such an offence”. Een recent<br />

aangevuld 182 s. 58(8A) PACE voegt daar nog een omstandigheid aan toe, namelijk dat “the<br />

person detained for the indictable offence has benefited from his criminal conduct and […]<br />

the recovery of the value of the property constituting the benefit will be hindered by the<br />

exercise of the right [to consult a solicitor]”. In de Engelse rechtsleer en rechtspraak werd<br />

176 F. DESPORTES en L. LAZERGES-COUSQUER, Traité de procédure pénale, Parijs, Economica, 2009, 1638; P.<br />

CHAMBON, Le juge d’instruction: théorie et pratique de la procédure, Parijs, Dalloz, 1997, 170-171.<br />

177 Cass. crim. 31 décembre 1897, Bull.crim., nr. 311; P. CHAMBON en C. GUÉRY, Droit et pratique de<br />

l’instruction préparatoire: juge d’instruction – chambre de l’instruction, Parijs, Dalloz, 2007, 318; P.<br />

CHAMBON, Le juge d’instruction: théorie et pratique de la procédure, Parijs, Dalloz, 1997, 172.<br />

178 P. MURPHY, J. PHILLIPS en D. ORMEROD, Blackstone’s criminal practice 2010, Oxford, Oxford University<br />

Press, 2009, 1172.<br />

179 Police and Criminal Evidence Act 1984 (c. 60).<br />

180 PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and questioning of persons by police officers.<br />

181 J. LAW en E. MARTIN, Oxford dictionary of law, Oxford, Oxford University Press, 2009, 280.<br />

182 S. 456 en 458 (1)(3) Proceeds of Crime Act 2002 (c. 29).<br />

29


ONDERZOEK<br />

erop gewezen dat de bevoegde autoriteit “must believe that the consequence will very<br />

probably happen” 183 , hetgeen een zekere terughoudendheid veronderstelt. Zo kan de toegang<br />

tot een raadsman bijvoorbeeld niet geweigerd worden “on the grounds that legal advice will<br />

be to remain silent” 184 . In die zin verduidelijkt de memorie van toelichting bij Code C dat<br />

“[a] decision to delay access to a solicitor is likely to be a rare occurrence and only when it<br />

can be shown the suspect is capable of misleading that particular solicitor and there is more<br />

than a substantial risk that the suspect will succeed in causing information to be conveyed<br />

which will lead to one or more of the specified consequences” 185 . De weigering van vrij<br />

verkeer geldt bijgevolg enkel voor een welbepaalde raadsman, bijvoorbeeld “where he is<br />

known or suspected to be a member of a criminal gang” 186 , zodat het de verdachte in dat<br />

geval vrij staat een andere raadsman te kiezen. Toch werd er in de Engelse rechtsleer, met<br />

verwijzing naar de Salduz-rechtspraak 187 , o.i. terecht voor gewaarschuwd dat “[d]elaying<br />

access to a solicitor under these provisions may well infringe the right to fair trial guaranteed<br />

by the ECHR” 188 , daar het niet uitgesloten is dat meerdere door de verdachte gekozen<br />

advocaten, geweigerd zouden worden. Zo is de Engelse rechtspraak die voorhield dat de<br />

verdachte geen nood had aan juridische bijstand, daar hij ‘gewend’ was aan<br />

politieverhoren 189 , ten zeerste bekritiseerbaar in het licht van art. 6 EVRM. In geen geval<br />

echter, mag de weigering van vrij verkeer met een raadsman langer duren dan 36 uur, hetgeen<br />

op zichzelf een relatief korte periode is, maar niettemin alsnog kan worden veroordeeld door<br />

het EHRM 190 . Bovendien bevat Schedule 8 van de Terrorism Act van 2000 191 (hierna: ‘TA-<br />

S8’ resp. ‘TA’) een strengere regeling inzake terroristische misdrijven, die een ‘arrest without<br />

warrant’ toelaat op grond van s. 41 TA gedurende 48 uur. Ingevolge par. 8 TA-S8 kan in dat<br />

geval, gedurende die volledige periode, de toegang tot een raadsman worden verboden<br />

183 R v Samuel [1988] 2 All. E.R. 135, [1988] Crim. L.R. 299, QB 615; P. MURPHY, J. PHILLIPS en D.<br />

ORMEROD, Blackstone’s criminal practice 2010, Oxford, Oxford University Press, 2009, 1172.<br />

184 S. UGLOW, Criminal justice, Londen, Sweet & Maxwell, 1995, 91; infra nr. 115.<br />

185 PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and questioning of persons by police officers,<br />

Note for guidance B3, 71.<br />

186 P. MURPHY, J. PHILLIPS en D. ORMEROD, Blackstone’s criminal practice 2010, Oxford, Oxford University<br />

Press, 2009, 1172.<br />

187 EHRM 11 december 2008, Panovits/Cyprus, http://www.echr.coe.int; EHRM 27 november 2008,<br />

Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int; EHRM 8 februari 1996, John Murray/Verenigd Koninkrijk,<br />

http://www.echr.coe.int.<br />

188 P. MURPHY, J. PHILLIPS en D. ORMEROD, Blackstone’s criminal practice 2010, Oxford, Oxford University<br />

Press, 2009, 1172; C. TAPPER en R. CROSS, Cross & Tapper on evidence, Oxford, Oxford University Press,<br />

2007, 698.<br />

189 R v Alladice [1988] Crim.L.R. 608; S. UGLOW, Criminal justice, Londen, Sweet & Maxwell, 1995, 92.<br />

190 EHRM 6 juni 2000, Averill/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §60; supra nr. 38.<br />

191 Terrorism Act 2000 (c. 11).<br />

30


ONDERZOEK<br />

wanneer die toegang redelijkerwijs zou kunnen leiden tot een zevental risicovolle situaties 192<br />

of, naar analogie met s. 58(8A) PACE, wanneer “the detained person has benefited from his<br />

criminal conduct, and […] the recovery of the value of the property constituting the benefit<br />

will be hindered by […] the exercise of the right [to consult a solicitor]”. In terrorismeaangelegenheden<br />

laat het Engelse recht bijgevolg gedurende wel 48 uur een verbod van vrij<br />

verkeer toe ten aanzien van de raadsman van de verdachte 193 , hetgeen ons des te meer<br />

bedenkelijk lijkt in het licht van hetgeen hierboven werd uiteengezet omtrent art. 6.3.c<br />

EVRM 194 .<br />

44. HET NEDERLANDSE SYSTEEM <strong>VAN</strong> DE ‘TOEGEVOEGDE RAADSMAN’ – Meer verdedigbaar<br />

lijkt ons dan ook het Nederlandse systeem van de ‘toegevoegde raadsman’. Ofschoon hij<br />

oorspronkelijk het voorbeeld van de Franse loi Constans had willen volgen 195 , heeft de<br />

Nederlandse wetgever immers weliswaar het verbod van vrij verkeer ten aanzien van de<br />

raadsman bewaard, mits evenwel, in tegenstelling tot de Engelse wetgever, de nodige<br />

verzachtingen. Overeenkomstig art. 50 lid 2 Ndl.Sv. kan namelijk worden bevolen dat “de<br />

raadsman geen toegang tot den verdachte zal hebben” indien “uit bepaalde omstandigheden<br />

een ernstig vermoeden voortvloeit dat het vrije verkeer tusschen raadsman en verdachte”<br />

hetzij “zal strekken om den verdachte bekend te maken met eenige omstandigheid waarvan hij<br />

in het belang van het onderzoek onkundig moet blijven”, hetzij “wordt misbruikt voor<br />

pogingen om de opsporing te waarheid te belemmeren”. Die mogelijkheid tot weigering van<br />

vrij verkeer blijkt niet alleen te zijn gesteund op een zeker wantrouwen ten aanzien van de<br />

advocatuur, maar eveneens op de overweging dat “ook de consciëntieuze raadsman […] niet<br />

gerechtigd [is] zijn cliënt onkundig te laten van hetgeen hem omtrent diens zaak is bekend<br />

geworden” 196 . Bij wetswijziging van 1999 197 werd die bepaling evenwel in belangrijke mate<br />

192 S. 8(4) Terrorism Act 2000: Schedule 8 (c. 11): “Those consequences are (a) interference with or harm to<br />

evidence of a serious offence, (b) interference with or physical injury to any person, (c) the alerting of<br />

persons who are suspected of having committed a serious offence but who have not been arrested for it, (d)<br />

the hindering of the recovery of property obtained as a result of a serious offence or in respect of which a<br />

forfeiture order could be made under section 23, (e) interference with the gathering of information about the<br />

commission, preparation or instigation of acts of terrorism, (f) the alerting of a person and thereby making it<br />

more difficult to prevent an act of terrorism, and (g) the alerting of a person and thereby making it more<br />

difficult to secure a person’s apprehension, prosecution or conviction in connection with the commission,<br />

preparation or instigation of an act of terrorism”.<br />

193 PACE Code H: Code of practice in connection with the detention, treatment and questioning by police<br />

officers of persons under Section 41 of, and Schedule 8 to, the Terrorism Act 2000, Annex B, 143-144<br />

(Annex B).<br />

194 EHRM 8 februari 1996, John Murray/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §66; supra nrs. 36-39.<br />

195 J. <strong>VAN</strong> BEMMEL<strong>EN</strong>, Strafvordering: leerboek van het Nederlandsche strafprocesrecht, ’s Gravenhage,<br />

Nijhoff, 1936, 89; supra nr. 42.<br />

196 Handelingen II, 1919/20, 18, nr. 1, 4.<br />

31


ONDERZOEK<br />

verzacht door een nieuw art. 50a Ndl.Sv. dat de verplichting oplegt aan de voorzitter van de<br />

rechtbank om onverwijld een plaatsvervangend raadsman aan de verdachte toe te voegen 198 .<br />

Zulks gebeurde op voorstel van de commissie MOONS die – o.i. geheel terecht 199 – opmerkte<br />

dat het toelaten van een absoluut verbod van vrij verkeer tussen raadsman en verdachte “op<br />

gespannen voet staat met [art. 6.3.c EVRM] en [art. 14.3.b BUPO-verdrag] dat de verdachte<br />

het recht op contact met een raadsman van zijn keuze garandeert” 200 .<br />

45. M<strong>EN</strong>S<strong>EN</strong>RECHTELIJKE AANVAARDBAARHEID <strong>VAN</strong> HET NEDERLANDSE SYSTEEM – Dankzij<br />

de toevoeging van een plaatsvervangend raadsman, voldoet het Nederlandse systeem o.i. op<br />

het eerste gezicht aan het recht op juridische bijstand van de verdachte. Wel vormt het nog<br />

steeds een inbreuk op het recht van de verdachte op vrije keuze van zijn raadsman, dat<br />

eveneens gewaarborgd wordt door art. 6.3.c EVRM en art. 14.3.b BUPO-verdrag. Dat vrije<br />

keuzerecht weegt echter gevoelig minder zwaar door dan het recht op juridische bijstand an<br />

sich, zodat beperkingen eraan wellicht gemakkelijker aanvaard zullen worden. In die zin kan<br />

worden verwezen naar vaststaande rechtspraak van het EHRM dat “the right to choose one’s<br />

own counsel cannot be considered to be absolute” 201 , zulks in tegenstelling tot – althans in<br />

bepaalde situaties – het recht op juridische bijstand zelf 202 . Zo keurde de ECRM in de zaak<br />

Ensslin, Baader & Raspe t. Duitsland een rechterlijke beslissing goed “to exclude certain<br />

lawyers”, daar zij genomen werd “because they were strongly suspected of supporting the<br />

criminal association with the accused” 203 . Zo ook aanvaardt het EHRM dat de verdachte in<br />

zijn vrije keuze beperkt kan worden “when there are relevant and sufficient grounds for<br />

holding that this is necessary in the interests of justice” 204 , waarmee het duidelijk een minder<br />

streng criterium hanteert dan de ‘dwingende redenen’ die vereist zijn voor een absoluut<br />

197 Art. I.G wet 27 mei 1999 tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafvordering (herziening van het<br />

gerechtelijk vooronderzoek), Stb. 1999, 243.<br />

198 Supra nr. 20.<br />

199 Supra nrs. 36-39.<br />

200 COMMISSIE HERIJKING WETBOEK <strong>VAN</strong> STRAFVORDERING (VOORZITTER C. MOONS), Herziening van het<br />

gerechtelijk vooronderzoek: een rapport van de Commissie herijking Wetboek van Strafvordering, Arnhem,<br />

Gouda Quint, 1990, 125-127; T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.),<br />

Handboek verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, (29) 66; G. MOLS, J. SERRAR<strong>EN</strong>S en T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Een<br />

Europese schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde en raadsman” in G. MOLS (ed.), Schaduwen vooruit:<br />

rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend onderzoek in strafzaken, Arnhem, Gouda Quint, 1992, (79)<br />

82-83.<br />

201 EHRM 16 november 2006, Klimentyev/Rusland, http://www.echr.coe.int, §116; EHRM 13 juli 2006,<br />

Popov/Rusland, http://www.echr.coe.int, §171; EHRM 14 januari 2003, Lagerblom/Zweden,<br />

http://www.echr.coe.int, §54; EHRM 25 september 1992, Croissant/Duitsland, http://www.echr.coe.int, §29.<br />

202 Supra nr. 38.<br />

203 ECRM 8 juli 1978, Ensslin, Baader & Raspe/Duitsland, DR, afl. 14, (64) 107, §53.<br />

204 EHRM 14 januari 2003, Lagerblom/Zweden, http://www.echr.coe.int, §54; EHRM 25 september 1992,<br />

Croissant/Duitsland, http://www.echr.coe.int, §29.<br />

32


ONDERZOEK<br />

verbod van vrij verkeer 205 . Wanneer aan een van de twee specifieke voorwaarden in art. 50 lid<br />

2 Ndl.Sv. voldaan is, lijkt een beperking van het vrije keuzerecht ons dan ook<br />

mensenrechtelijk aanvaardbaar.<br />

46. NAVOLGBAARHEID <strong>VAN</strong> HET NEDERLANDSE SYSTEEM – Toch rijst de vraag naar de<br />

toegevoegde waarde van een dergelijke regeling. Het lijdt immers weliswaar geen twijfel dat<br />

het in het Belgische recht nagenoeg volledig vrije verkeer tussen de verdachte en zijn<br />

raadsman in bepaalde gevallen een zeker risico inhoudt voor het strafonderzoek, maar dat is<br />

het geval voor nagenoeg alle rechten die men de verdachte gunt. De risico’s die de Belgische<br />

regeling inhoudt, werden tijdens de parlementaire werkzaamheden van de WVH samengevat<br />

in de volgende drie aandachtspunten. In de eerste plaats werd gewezen op mogelijke<br />

“inbreuken op de deontologie die opzettelijk door een advocaat kunnen worden gepleegd” 206 ,<br />

waartegen meteen de vraag kan worden opgeworpen of de bestaande tuchtrechtelijke en<br />

strafrechtelijke bepalingen niet reeds een voldoende ontradend effect bieden 207 . In de tweede<br />

plaats waarschuwde men voor eventuele onopzettelijke indiscreties, zoals de boekhouder die<br />

“uit de vragen die de advocaat te goeder trouw had gesteld, [kon] afleiden welke maatregelen<br />

[getroffen moesten] worden om het misdrijf te verbergen” 208 . Die problemen lijken ons echter<br />

evenmin oplosbaar met het systeem van een toegevoegd raadsman, vermits in vele gevallen<br />

de schade reeds geschied zal zijn en het risico voor het strafonderzoek derhalve niet meer<br />

bestaat. Bovendien kan ook de toegevoegde raadsman zelf onopzettelijke indiscreties begaan.<br />

Een derde en laatste argument, namelijk de opvatting dat “[h]et verbod van vrij verkeer […]<br />

des te meer noodzakelijk [is] wanneer meerdere betichten dezelfde raadsman hebben”, lijkt<br />

ons ten slotte moeilijk verzoenbaar met de opvatting van het EHRM dat “[t]here is nothing<br />

extraordinary in a number of defence counsel collaborating with a view to co-ordinating their<br />

defence strategy” 209 . Bovendien moet erop worden gewezen dat het systeem van de<br />

‘toegevoegde raadsman’ in de Nederlandse rechtsleer als onbevredigend wordt ervaren en<br />

bijvoorbeeld door MANNHEIMS wordt bestempeld als “[e]en voorbeeld van<br />

machtsconcentratie [in hoofde van het Openbaar Ministerie] die eerder vandaag dan morgen<br />

205 Supra nr. 38.<br />

206 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 75.<br />

207 Infra nrs. 106-107.<br />

208 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 75-76.<br />

209 EHRM 28 november 1991, S./Zwitserland, http://www.echr.coe.int, §49; infra nr. 114.<br />

33


ONDERZOEK<br />

moet worden afgeschaft” 210 . Daarnaast merkt SPRONK<strong>EN</strong> op dat de verdachte in dit systeem in<br />

feite “opgescheept [zit] met twee ‘gehandicapte’ raadslieden: de vervangende raadsman kan<br />

op korte termijn niet veel doen omdat hij zich eerst nog moet inwerken in de zaak en de<br />

oorspronkelijke raadsman kan niet veel doen omdat hij niet kan overleggen met zijn cliënt” 211 .<br />

De zeer schaarse Nederlandse rechtspraak omtrent art. 50 lid 2 juncto 50a Ndl.Sv. 212 , toont<br />

overigens aan dat ook de rechtspraktijk slechts weinig waarde hecht aan de mogelijkheid tot<br />

verhindering van het vrij verkeer tussen de verdachte en zijn raadsman 213 . Aldus kan worden<br />

besloten dat het Nederlandse systeem vanuit mensenrechtelijk oogpunt weliswaar nagevolgd<br />

mag worden, maar dat zulks naar onze bescheiden mening alvast weinig wenselijk is. Mocht<br />

de Belgische wetgever alsnog een gelijkaardige maatregel willen invoeren, dan zou hij de<br />

voorwaarden o.i. best beperken tot de gevallen waarin sprake is van een werkelijk<br />

aantoonbaar misbruik van het vrij verkeer 214 , teneinde het risico op oneigenlijk gebruik ervan<br />

zo veel mogelijk tegen te gaan.<br />

b. Andere personen<br />

47. OVERZICHT – Ten aanzien van andere personen dan de advocaat, laten zowel de<br />

Straatsburgse rechtspraak als de Belgische wetgever veel ingrijpender inbreuken toe. In dit<br />

geval zijn immers niet meer de strenge voorwaarden van art. 5 en 6 EVRM in het geding,<br />

maar wel andere grondrechten van de verdachte, zoals het recht op eerbiediging van het<br />

privéleven van art. 8 EVRM en het verbod van foltering en onmenselijke of vernederende<br />

behandeling van art. 3 EVRM 215 , die een meer terughoudende benadering vereisen. Gelet op<br />

het zeer casuïstische karakter van de Straatsburgse rechtspraak, is het echter geen sinecure er<br />

algemene grenzen uit te distilleren.<br />

210 L. MANNHEIMS, Artikel 50 lid 2 Sv moet (in zijn huidige vorm) worden geschrapt in Lezingenreeks NVSA, ’s<br />

Gravenhage, Sdu Uitgevers, 2010, 10; infra nr. 84.<br />

211 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 68.<br />

212 Rb. Utrecht 29 mei 2007, LJN BA6570; Rb. Den Bosch 28 oktober 2004, NbSr 2004, 452; Rb. Den Bosch 22<br />

oktober 2004, NbSr 2004, 449; Rb. Amsterdam 6 februari 1998, NJ 1998, 322; Rb. Breda 16 mei 1988, NJ<br />

1988, 769; Rb. Alkmaar 15 januari 1987, NJ 1987, 547; Rb. Alkmaar 9 januari 1986, NJB 1986, 878; Rb.<br />

Arnhem 22 maart 1979, NJ 1979, 298; Rb. Leeuwarden 15 maart 1978, NJ 1978, 427; Rb. Maastricht 19<br />

september 1975, NJ 1976, 195; Rb. Alkmaar 30 april 1974, NJ 1975, 316; Rb. Dordrecht 19 maart 1955, NJ<br />

1955, 633; Rb. Amsterdam 3 mei 1940, NJ 1940, 494.<br />

213 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 59-66.<br />

214 L. MANNHEIMS, Artikel 50 lid 2 Sv moet (in zijn huidige vorm) worden geschrapt in Lezingenreeks NVSA, ’s<br />

Gravenhage, Sdu Uitgevers, 2010, 10.<br />

215 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 151 en 154.<br />

34


ONDERZOEK<br />

i. Mensenrechtelijk minimumkader<br />

48. <strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> FOLTERING <strong>EN</strong> ONM<strong>EN</strong>SELIJKE OF VERNEDER<strong>EN</strong>DE BEHANDELING (ART. 3<br />

EVRM) – Teneinde de verenigbaarheid van een isolatiemaatregel met art. 3 EVRM te<br />

beoordelen, kan als basisarrest gelden 216 de zaak Ensslin, Baader & Raspe t. Duitsland,<br />

waarin de ECRM oordeelde dat rekening moet worden gehouden met “the stringency of the<br />

measure, its duration, the objective pursued and its effects on the person concerned” 217 . Het<br />

spreekt voor zich dat elk van die vier richtsnoeren moet worden betrokken in één grote<br />

evenredigheidstoets die de grondrechten van de verdachte afweegt tegen de noodwendigheden<br />

van het strafonderzoek 218 . Uit de Straatsburgse rechtspraak blijkt evenwel dat, wat betreft<br />

andere personen dan de raadsman, de balans duidelijk doorweegt in het voordeel van het<br />

belang van het onderzoek, daar de nationale overheden een bijzonder ruime<br />

beoordelingsmarge wordt gegund.<br />

49. STRIKTHEID <strong>VAN</strong> DE MAATREGEL – Zo oordeelden zowel ECRM als EHRM over de<br />

striktheid van de maatregel dat “solitary confinement is not in itself in breach of Article 3” en<br />

dat enkel “[c]omplete sensory isolation coupled with complete social isolation” 219 , niet kan<br />

worden gerechtvaardigd. Minder verregaande maatregelen, zoals het Belgische verbod van<br />

vrij verkeer, kunnen derhalve volkomen verantwoord zijn wanneer zij voldoen aan de<br />

algemene evenredigheidstoets.<br />

50. DUUR <strong>VAN</strong> DE MAATREGEL – Ook met betrekking tot de duur van de maatregel stelt<br />

Straatsburg zich bijzonder terughoudend op. Hoewel de ECRM langdurige sociale isolatie als<br />

‘onwenselijk’ beschouwt 220 , “especially where the person is detained on remand” 221 , worden<br />

in de rechtsleer 222 ‘afzonderingsperiodes’ aangehaald van 10 maanden 223 , van 760 dagen 224 en<br />

van wel 17 maanden gedurende voorlopige hechtenis 225 , die niet strijdig werden geacht met<br />

art. 3 EVRM, “zolang de duur van de maatregel niet excessief [is], rekening houdend met alle<br />

216 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 198.<br />

217 ECRM 8 juli 1978, Ensslin, Baader & Raspe/Duitsland, DR, afl. 14, (64) 109, §5.<br />

218 ECRM 11 maart 1985, R./Denemarken, DR, afl. 41, (149) 154.<br />

219 EHRM 21 juli 2005, Rohde/Denemarken, http://www.echr.coe.int, §93; ECRM 8 juli 1978, Ensslin, Baader<br />

& Raspe/Duitsland, DR, afl. 14, (64) 109, §5.<br />

220 ECRM 11 maart 1985, R./Denemarken, DR, afl. 41, (149) 154; ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR,<br />

afl. 12, (185) 189.<br />

221 ECRM 8 juli 1978, Ensslin, Baader & Raspe/Duitsland, DR, afl. 14, (64) 110.<br />

222 M. NOWAK, U.N. Covenant on Civil and Political Rights: CCPR Commentary, Kehl am Rhein, Engel, 2005,<br />

178; G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 199-200.<br />

223 ECRM 10 november 1983, Kröcher & Möller/Zwitserland, DR, afl. 26, (24) 43.<br />

224 ECRM 10 juli 1980 X./Verenigd Koninkrijk, DR, afl. 21, (95) 99, §11.<br />

225 ECRM 11 maart 1985, R./Denemarken, DR, afl. 41, (149) 154.<br />

35


ONDERZOEK<br />

relevante omstandigheden” 226 . Bij het bestuderen van die rechtspraak moet men o.i. echter<br />

oog hebben voor de concrete feitelijke achtergrond ervan, waaruit veelal blijkt dat het<br />

isolatieregime niet altijd even absoluut was. Zo werd de verdachte in de zaak R. t.<br />

Denemarken bijvoorbeeld, één bezoek per week toegelaten 227 , zodat bezwaarlijk kan worden<br />

gesproken van een 17 maanden durend verbod van vrij verkeer, doch eerder van een reeks<br />

opeenvolgende afzonderingsperiodes die elk ‘slechts’ één week duurden. Toch kan uit een<br />

aantal andere arresten alsnog worden besloten dat de duur van de maatregel zelden<br />

doorslaggevend is geweest voor het vaststellen van een schending van art. 3 EVRM. Zo<br />

aanvaardde de ECRM isolatieperiodes van één maand 228 , twee maanden 229 , tot zelfs drie<br />

maanden 230 en stelt ook het EHRM zich in meer recente arresten bijzonder terughoudend op.<br />

Zo bevond het in de zaak Argenti t. Italië een jarenlange opeenvolging van telkens één maand<br />

lang durende afzonderingsperiodes, niet strijdig met art. 3 EVRM, daar het zich niet in staat<br />

achtte “[de] retenir une durée précise comme le moment à partir duquel est atteint le seuil<br />

minimum de gravité pour tomber dans le champ d’application de l’article 3” 231 . Toch moet<br />

hierbij worden gewezen op een zekere onenigheid binnen het Hof wanneer een<br />

isolatiemaatregel gedurende een lange periode bij herhaling wordt opgelegd. In de zaak Rohde<br />

t. Denemarken bijvoorbeeld, werd de verdachte gedurende bijna een jaar slechts één wekelijks<br />

bezoek van één uur toegestaan. Hoewel het Hof die maatregel uiteindelijk niet<br />

veroordeelde 232 , besloten drie rechters in een dissenting opinion wel tot een schending van art.<br />

3 EVRM, overwegende dat “in any event all forms of solitary confinement should be as short<br />

as possible” 233 . Ook het strikte veiligheidsregime in de zaak Ramirez Sanchez t. Frankrijk, dat<br />

wel acht jaar duurde, maar waar de familieleden van de verdachte niet onderworpen waren<br />

aan “any restrictions on visiting rights” 234 , werd in een dissenting opinion door vier rechters<br />

veroordeeld, overwegende dat “[e]ven if his isolation was only partial or relative, the<br />

situation became increasingly serious with the passage of time” 235 . Het criterium van de duur<br />

van de maatregel is derhalve onlosmakelijk verbonden met de striktheid van het<br />

afzonderingsregime. Wanneer het gaat om een werkelijk absoluut contactverbod, zoals dat<br />

van art. 20 §2 WVH, lijkt het ons dan ook onwaarschijnlijk dat het EHRM het maandenlang<br />

226 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 199.<br />

227 ECRM 11 maart 1985, R./Denemarken, DR, afl. 41, (149) 152.<br />

228 ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl. 12, (185) 189.<br />

229 ECRM 8 juli 1978, Ensslin, Baader & Raspe/Duitsland, DR, afl. 14, (64) 109.<br />

230 ECRM 9 oktober 1986, Hauschildt/Denemarken, DR, afl. 49, (86) 91.<br />

231 EHRM 10 februari 2006, Argenti/Italië, http://www.echr.coe.int, §7, 21 en 23.<br />

232 EHRM 21 juli 2005, Rohde/Denemarken, http://www.echr.coe.int, §93-98.<br />

233 EHRM 21 juli 2005, Rohde/Denemarken, http://www.echr.coe.int.<br />

234 EHRM 4 juli 2006, Ramirez Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §131.<br />

235 EHRM 4 juli 2006, Ramirez Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

36


ONDERZOEK<br />

voortduren ervan zou aanvaarden en zal het allicht eisen dat toch enige vorm van<br />

communicatie wordt toegelaten, zij het bijvoorbeeld in de vorm van een bezoek onder<br />

toezicht 236 . Ook de European Prison Rules bevatten overigens de aanbeveling dat<br />

“[c]ommunication and visits may be subject to restrictions and monitoring necessary for the<br />

requirements of continuing criminal investigations”, maar dat “such restrictions, including<br />

specific restrictions ordered by a judicial authority, shall nevertheless allow an acceptable<br />

minimum level of contact” 237 .<br />

51. DOEL <strong>VAN</strong> DE MAATREGEL – Teneinde de draagwijdte van dit derde criterium te<br />

beoordelen, moeten uiteraard vooral die zaken worden bestudeerd waarin een in voorlopige<br />

hechtenis genomen verdachte in het belang van het onderzoek in volledige afzondering wordt<br />

geplaatst, hetgeen in het bijzonder het geval was in een drietal zaken voor de ECRM tegen<br />

Denemarken 238 , die alledrie uitmondden in een beslissing van onontvankelijkheid. In de zaak<br />

X. t. Denemarken leek de ECRM een isolatiemaatregel in de fase van het vooronderzoek,<br />

gemakkelijker te aanvaarden wanneer de verdachte beschuldigd wordt van ernstige<br />

misdrijven 239 , in casu drughandel. Zulks bleek nadien bevestigd in de zaken R. t. Denemarken<br />

en Hauschildt t. Denemarken, waarin de ECRM oordeelde dat “[t]he decision to isolate the<br />

applicant [was] justified by the nature of the charges against him” 240 , in casu moord en zware<br />

drugsmisdrijven resp. ernstige financiële fraude. Een dergelijke opvatting lijkt ons echter<br />

moeilijk verenigbaar met het absolute karakter van het folterverbod van art. 3 EVRM. Geheel<br />

terecht keerde het EHRM die rechtspraak dan ook de rug toe in zijn arrest Ramirez Sanchez t.<br />

Frankrijk, waarin het benadrukte dat “[t]he nature of the offence allegedly committed by the<br />

applicant is […] irrelevant for the purposes of Article 3” 241 . Voor het overige nam het EHRM<br />

in dit arrest echter de vroegere restrictieve ECRM-rechtspraak over in een samenvattend<br />

overzicht 242 , waaruit kan worden afgeleid dat het zich verder akkoord verklaart met het<br />

oordeel van de ECRM inzake isolatiemaatregelen in de onderzoeksfase, namelijk dat zulks in<br />

beginsel geen probleem vormt in het licht van art. 3 EVRM.<br />

236 EHRM 10 februari 2006, Argenti/Italië, http://www.echr.coe.int, §26-31.<br />

237 Rule 24.2 Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European<br />

Prison Rules, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747.<br />

238 ECRM 9 oktober 1986, Hauschildt/Denemarken, DR, afl. 41, 86; ECRM 11 maart 1985, R./Denemarken,<br />

DR, afl. 41, 149; ECRM 16 december 1981, X./Denemarken, DR, afl. 27, 50.<br />

239 ECRM 16 december 1981, X./Denemarken, DR, afl. 27, (50) 54.<br />

240 ECRM 9 oktober 1986, Hauschildt/Denemarken, DR, afl. 41, (86) 97; ECRM 11 maart 1985,<br />

R./Denemarken, DR, afl. 41, (149) 154.<br />

241 EHRM 4 juli 2006, Ramirez Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §116.<br />

242 EHRM 4 juli 2006, Ramirez Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §115-125.<br />

37


ONDERZOEK<br />

52. EFFECT<strong>EN</strong> <strong>VAN</strong> DE MAATREGEL – De weinige zaken die in dezen een schending<br />

opleverden van art. 3 EVRM, situeren zich hoofdzakelijk rond de effecten van de<br />

afzonderingsmaatregel op de verdachte. Ook hier worden echter bijzonder hoge maatstaven<br />

gehanteerd. De ECRM eiste van de verdachte medisch bewijsmateriaal dat aantoont dat de<br />

afzondering hem “severe mental and physical suffering” 243 heeft veroorzaakt die uiteindelijk<br />

zou leiden tot de vernietiging van zijn persoonlijkheid. Terecht merkt SMAERS op dat “[e]en<br />

dergelijk bewijs […] uiteraard zeer moeilijk te leveren [is]” 244 . Ook het EHRM toont zich,<br />

aldus NOWAK, behoorlijk terughoudend om een schending van art. 3 EVRM vast te stellen “in<br />

the absence of specific proof of ill-treatment […] which is, however, more or less impossible<br />

for the victim or family members to provide” 245 . In de zaak Van der Ven t. Nederland<br />

bijvoorbeeld, besloot het Hof weliswaar tot een schending van art. 3 EVRM, doch slechts<br />

omdat de isolatiemaatregel “[in] combination of routine strip-searching and the other<br />

stringent security measures […] must have given rise to feelings of anguish and inferiority<br />

capable of humiliating and debasing him” 246 , hetgeen werd aangetoond door de behandelende<br />

psychiater.<br />

53. PROCEDURELE WAARBORG<strong>EN</strong> – Naast die vier inhoudelijke richtlijnen, heeft het EHRM in<br />

zijn recente arrest Onoufriou t. Cyprus o.i. ook een viertal procedurele waarborgen geëist “in<br />

order to avoid any risk of arbitrariness resulting from a decision to place a prisoner in<br />

solitary confinement” 247 . In de eerste plaats mag slechts uitzonderlijk en subsidiair naar een<br />

afzonderingsmaatregel worden gegrepen. Ten tweede moet de beslissing steunen op<br />

waarachtige gronden en wel zolang de afzondering voortduurt. Zulks vereist o.i. in het<br />

Belgische recht een voortdurende waakzaamheid vanwege de onderzoeksrechter, die het<br />

verbod van vrij verkeer dient op te heffen van zodra het zijn noodzakelijkheid verliest 248 . In<br />

de derde plaats moet de beslissing het gevolg zijn van een concreet onderzoek van de<br />

omstandigheden en moet zij gesteund zijn op substantiële redenen die bovendien, naarmate de<br />

maatregel verlengd wordt, steeds nauwkeuriger moeten worden omschreven en een steeds<br />

dwingender karakter moeten hebben. Ten vierde eist het EHRM een systeem van “regular<br />

243 ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl. 12, (185) 189; ECRM 8 juli 1978, Ensslin, Baader &<br />

Raspe/Duitsland, DR, afl. 14, (64) 111 §10.<br />

244 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 201.<br />

245 M. NOWAK, U.N. Covenant on Civil and Political Rights: CCPR Commentary, Kehl am Rhein, Engel, 2005,<br />

176.<br />

246 EHRM 4 februari 2003, Van der Ven/Nederland, http://www.echr.coe.int, §62-63.<br />

247 EHRM 7 januari 2010, Onoufriou/Cyprus, http://www.echr.coe.int, §70; EHRM 4 juli 2006, Ramirez<br />

Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §139.<br />

248 Infra nr. 91.<br />

38


ONDERZOEK<br />

monitoring of the prisoner’s physical and mental condition” 249 . In zijn arrest Ramirez Sanchez<br />

t. Frankrijk lijkt het EHRM ons ten slotte nog een vijfde waarborg te eisen, namelijk dat<br />

“having regard to the serious repercussions which solitary confinement has on the conditions<br />

of detention, an effective remedy before a judicial body is essential” 250 . In het Belgische recht<br />

lijkt het er evenwel op dat de voortdurende rechterlijke controle door de onderzoeksrechter<br />

zelf 251 , reeds in voldoende mate tegemoetkomt aan die voorwaarde, mede gelet op de<br />

bijzonder korte duur van het verbod van vrij verkeer.<br />

54. RECHT OP EERBIEDIGING <strong>VAN</strong> PRIVÉ-, FAMILIE- <strong>EN</strong> GEZINSLEV<strong>EN</strong> (ART. 8 EVRM) – Ook<br />

omtrent art. 8 EVRM toont de Straatsburgse rechtspraak zich niet overdreven streng. Als<br />

model kan o.i. gelden de zaak Messina t. Italië, waarin de verdachte zich onder meer bekloeg<br />

over het feit dat zijn familieleden slechts één maandelijks bezoek van één uur werd<br />

toegelaten 252 . In die zaak erkende het EHRM het verbod van vrij verkeer ten aanzien van de<br />

familieleden van de verdachte als een inmenging in de zin van art. 8 EVRM, die bijgevolg bij<br />

wet voorzien moet zijn, een legitiem doel moet nastreven en bovendien noodzakelijk moet<br />

zijn in een democratische samenleving 253 . Aangezien art. 8 EVRM, in tegenstelling tot art. 3<br />

EVRM 254 , geen absoluut karakter geniet, houdt het Hof bij zijn proportionaliteitstoets aan art.<br />

8.2 EVRM echter wel rekening met de ernst van de feiten, in casu “la criminalité organisée et<br />

notamment de type mafieux, où les relations familiales jouent souvent un rôle primordial” 255 .<br />

Uiteindelijk besloot het Hof dat het contactverbod in casu gerechtvaardigd kon worden ‘ter<br />

bescherming van de openbare orde’ en ‘ter voorkoming van strafbare feiten’ 256 , hetgeen<br />

bevestiging verkreeg in de zaak Argenti t. Italië over een gelijkaardige isolatiemaatregel 257 .<br />

Aldus kan worden besloten dat een verbod van vrij verkeer, voor zover het proportioneel blijft<br />

en noodzakelijk voor het strafonderzoek, vrij gemakkelijk zal kunnen worden gerechtvaardigd<br />

ter ‘voorkoming van strafbare feiten’ in art. 8.2 EVRM, een rechtvaardigingsgrond waarmee<br />

immers ook “[a]lle beperkende maatregelen opgelegd aan personen in voorlopige hechtenis<br />

in het kader van het strafonderzoek, [kunnen] worden gelegitimeerd” 258 . Wel moet de<br />

249 EHRM 7 januari 2010, Onoufriou/Cyprus, http://www.echr.coe.int, §70; EHRM 4 juli 2006, Ramirez<br />

Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §139.<br />

250 EHRM 4 juli 2006, Ramirez Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §165.<br />

251 Infra nr. 91.<br />

252 EHRM 28 september 2000, Messina/Italië (No. 2), http://www.echr.coe.int, §13.<br />

253 EHRM 28 september 2000, Messina/Italië (No. 2), http://www.echr.coe.int, §62-63.<br />

254 Supra nrs. 48-53.<br />

255 EHRM 28 september 2000, Messina/Italië (No. 2), http://www.echr.coe.int, §66.<br />

256 EHRM 28 september 2000, Messina/Italië (No. 2), http://www.echr.coe.int, §74.<br />

257 EHRM 10 februari 2006, Argenti/Italië, http://www.echr.coe.int, §30; supra nr. 50.<br />

258 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 82.<br />

39


ONDERZOEK<br />

maatregel steeds voldoen aan een algemene proportionaliteitstoets 259 , hetgeen het EHRM er in<br />

twee arresten toe bracht een meer dan een jaar durend absoluut contactverbod tussen de<br />

gedetineerde en zijn echtgenote, te veroordelen 260 . Zo stelde het arrest Lavents t. Letland dat<br />

“si les restrictions apportées aux visites familiales d’un détenu provisoire peuvent se justifier<br />

par une multitude de facteurs – le risque de collusion ou de soustraction, la protection des<br />

témoins, la nécessité d'assurer un bon déroulement de l’instruction – encore faut-il que ces<br />

restrictions se fondent sur un besoin social impérieux et qu’elles demeurent proportionnées<br />

aux buts légitimes recherchés” 261 . Een langdurig contactverbod ten aanzien van naaste<br />

familieleden zal o.i. bijgevolg niet alleen moeten kunnen bogen op een van de ‘legitieme<br />

doelen’ van art. 8.2 EVRM, maar vereist bovendien een ‘dwingende sociale behoefte’. Zulks<br />

werd overigens kort nadien nogmaals bevestigd in de zaak Klamecki t. Polen, waarin het Hof<br />

oordeelde dat “it is a duty of the respondent State to demonstrate the existence of the pressing<br />

social need behind the interference” 262 .<br />

55. RECHT OP K<strong>EN</strong>NISGEVING AAN FAMILIELED<strong>EN</strong>? – Een laatste cruciale vraag in dit verband<br />

is of de verdachte niet minstens het recht geniet op kennisgeving van het feit an sich dat hij in<br />

voorlopige hechtenis is genomen. Op mensenrechtelijk vlak moet immers een belangrijk<br />

onderscheid worden gemaakt tussen solitary confinement enerzijds en incommunicado<br />

detention anderzijds 263 . In dat laatste geval is niet alleen sprake van een communicatieverbod,<br />

maar is bovendien, behalve de gerechtelijke autoriteiten, niemand op de hoogte van het<br />

loutere feit dat de verdachte wordt vastgehouden. In zijn General Comment No. 20 benadrukte<br />

het VN Mensenrechtencomité de plicht van de nationale overheden om wettelijke waarborgen<br />

te voorzien tegen zulke praktijken 264 . Ook de Belgische regeling lijkt ons op dit punt voor<br />

verbetering vatbaar 265 . Aldus beval het Europees Anti-Foltercomité België aan “uitdrukkelijk<br />

het recht van een gerechtelijk aangehouden persoon te waarborgen om – vanaf het begin van<br />

de vrijheidsberoving – een familielid of een derde van zijn keuze van zijn toestand op de<br />

259 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 92.<br />

260 EHRM 3 april 2003, Klamecki/Polen, http://www.echr.coe.int; EHRM 28 november 2002, Lavents/Letland,<br />

http://www.echr.coe.int.<br />

261 EHRM 28 november 2002, Lavents/Letland, http://www.echr.coe.int, §141.<br />

262 EHRM 3 april 2003, Klamecki/Polen, http://www.echr.coe.int, §144.<br />

263 M. NOWAK, U.N. Covenant on Civil and Political Rights: CCPR Commentary, Kehl am Rhein, Engel, 2005,<br />

176.<br />

264 OFFICE OF THE HIGH COMISSIONER FOR HUMAN RIGHTS, CCPR General Comment No. 20, 10 maart 1992,<br />

http://www2.ohchr.org/english/bodies/hrc/comments.htm, §11.<br />

265 Infra nr. 63.<br />

40


ONDERZOEK<br />

hoogte te brengen” 266 en benadrukte het VN Mensenrechtencomité reeds in 1981 op basis van<br />

art. 7 BUPO-verdrag “the right of family members to know” 267 . Ofschoon het recht van de<br />

verdachte op kennisgeving van zijn aanhouding vooralsnog weinig aandacht geniet van het<br />

EHRM 268 , lijkt het ons inderdaad erg raadzaam een dergelijk recht uitdrukkelijk op te nemen<br />

in de nationale wetgeving. Er mag overigens op worden gewezen dat de European Prison<br />

Rules de aanbeveling bevatten een aan geen beperkingen onderworpen recht te waarborgen<br />

dat “[p]risoners shall be allowed to inform their families immediately of their<br />

imprisonment” 269 , een beginsel dat ook gehuldigd wordt door de Body of Principles for the<br />

protection of all persons under any form of detention or imprisonment 270 .<br />

ii. Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief<br />

56. MEDEGEDETINEERD<strong>EN</strong> – Op grond van het huidige art. 20 §2 WVH kan de<br />

onderzoeksrechter “het vrije verkeer met andere personen dan de advocaat verbieden”.<br />

Ofschoon in de parlementaire werkzaamheden veelal slechts sprake is van een contactverbod<br />

met personen extra muros 271 , lijkt het ons vanzelfsprekend dat een dergelijk verbod van vrij<br />

verkeer ook geldt ten aanzien van medegedetineerden 272 . Zulks wordt overigens uitdrukkelijk<br />

bevestigd door art. 92 ARS, daar het verbod anders al te eenvoudig te omzeilen zou zijn. In<br />

die zin houdt het verbod van vrij verkeer een inherente uitzondering in op art. 48 WIRP, dat in<br />

de regel een gemeenschapsregime voorschrijft.<br />

57. PERSONEELSLED<strong>EN</strong> <strong>VAN</strong> DE INRICHTING – Anders dan men zou verwachten, doelt het<br />

begrip ‘andere personen’ in art. 20 §2 WVH echter niet op alle ‘andere personen dan de<br />

advocaat’ van de verdachte. Verschillende voorschriften bevatten immers categorieën van<br />

personen die, net als de raadsman, uitgezonderd zijn van het verbod van vrij verkeer. Zo<br />

bepaalt in de eerste plaats art. 92 ARS dat de verdachte nog steeds bezoek mag ontvangen<br />

266 RAAD <strong>VAN</strong> EUROPA, Tussentijds verslag van de Belgische Regering als antwoord op het verslag van het<br />

Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing<br />

naar aanleiding van het bezoek aan België van 31 augustus tot 12 september 1997, CPT/Inf (99)6,<br />

http://www.just.fgov.be/fr_htm/organisation/htm_admi_centrale/html_dg1/verslcpt.htm.<br />

267 VN Mensenrechtencomité, Quinteros Almeida/Uruguay, No. 107/1981, §14; M. NOWAK, U.N. Covenant on<br />

Civil and Political Rights: CCPR Commentary, Kehl am Rhein, Engel, 2005, 176.<br />

268 EHRM 4 juli 2006, Ramirez Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §131.<br />

269 Rule 24.8 Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European<br />

Prison Rules, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747.<br />

270 Principle 16.1 Body of Principles for the protection of all persons under any form of detention or<br />

imprisonment, http://www.un.org/documents/ga/res/43/a43r173.htm.<br />

271 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive: extrait du rapport sur l’avant-projet de la commission<br />

de révision, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 154.<br />

272 H. BOSLY, D. <strong>VAN</strong>DERMEERSCH en M. BEERNAERT, Droit de la procédure pénale, Brugge, La Charte, 2008,<br />

787; E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71.<br />

41


ONDERZOEK<br />

“van de aalmoezenier, islamconsulent of van de moreel consulent en van de personeelsleden<br />

van de inrichting”.<br />

58. G<strong>EN</strong>EESHEER – Evenmin verhindert een verbod van vrij verkeer o.i. het bezoek van de<br />

aan de gevangenis verbonden geneesheer overeenkomstig art. 96 e.v. ARS. Hierbij moet o.i.<br />

echter worden opgemerkt dat art. 86 ARS bepaalt dat “[d]e geneesheer […] dagelijks de<br />

gedetineerden, die in een strafcel zijn geplaatst, [moet] bezoeken”, terwijl zulks niet is<br />

voorgeschreven voor de verdachte onder verbod van vrij verkeer. Ofschoon de opsluiting in<br />

een strafcel inhoudelijk een ‘zwaardere’ maatregel uitmaakt dan het verbod van vrij<br />

verkeer 273 , lijkt het ons wenselijk het dagelijks bezoek van de geneesheer uit te breiden tot de<br />

verdachten ten aanzien van wie een verbod van vrij verkeer werd uitgesproken, waarmee<br />

immers, meer dan vandaag de dag het geval is, het hoofd zou worden geboden aan de<br />

mensenrechtelijke verplichting tot “regular monitoring of the prisoner’s physical and mental<br />

condition” 274 .<br />

59. BRIEFWISSELING MET PERSON<strong>EN</strong> <strong>EN</strong> INSTANTIES VERMELD IN ART. 57 WIRP – Daarnaast<br />

bevat art. 57 WIRP een lijst van personen en instanties waarmee de verdachte<br />

ongecensureerde briefwisseling mag voeren, die in grote mate overeenkomt met die van art.<br />

24 ARS, op één punt na, namelijk dat in art. 57 WIRP ook de Stafhouder van de Orde van<br />

advocaten wordt vermeld. Aldus rijst de vraag of een verbod van vrij verkeer het recht van de<br />

verdachte op briefwisseling met die personen en instanties, alsnog verhindert of niet. Onder<br />

het vroegere regime van art. 24 ARS stelde <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE reeds dat “[o]ok gedetineerden<br />

die het voorwerp uitmaken van een verbod van vrij verkeer […] met deze personen of<br />

overheden briefwisseling [mogen] voeren” 275 en ook SMAERS was van oordeel dat “[h]et door<br />

art. 24 §1 [ARS] gegarandeerde recht […] een absoluut recht [is]” 276 . Die opvatting lijkt ons<br />

inderdaad navolgbaar, daar art. 24 §1 ARS de verduidelijking bevat dat het recht op<br />

ongecensureerde briefwisseling “te allen tijde” geldt, “zelfs wanneer de mogelijkheid om met<br />

de buitenwereld te corresponderen hun bij wijze van straf ontzegd is”. In het huidige art. 57<br />

WIRP zijn die inleidende bewoordingen, die aan de lijst van art. 24 ARS een absoluut<br />

karakter verleenden, echter niet mee overgenomen, zodat de vraag kan worden gesteld of die<br />

interpretatie vandaag de dag nog steeds voldoende grondslag geniet. Zulks lijkt ons evenwel<br />

273 Supra nr. 27.<br />

274 EHRM 7 januari 2010, Onoufriou/Cyprus, http://www.echr.coe.int, §70; EHRM 4 juli 2006, Ramirez<br />

Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §139; supra nr. 53.<br />

275 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 76.<br />

276 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 157.<br />

42


ONDERZOEK<br />

alsnog het geval. Uit geen enkele bepaling blijkt immers dat de wetgever van de vroegere<br />

regeling heeft willen afwijken. Bovendien werd tijdens de parlementaire werkzaamheden van<br />

de WIRP uitdrukkelijk verwezen naar art. 24 ARS 277 . Toch getuigt de wetgeving op dit vlak<br />

van weinig elegantie. Naast het wegvallen van de bewoordingen ‘te allen tijde’, heeft de<br />

WIRP immers nog een tweede legistiek probleem gecreëerd, namelijk dat art. 20 §5 lid 2<br />

WVH enkel voor de beperking van vrij verkeer verwijst naar de lijst van art. 57 WIRP, zodat<br />

men a contrario zou kunnen argumenteren dat die uitzonderingsgevallen blijkbaar niet gelden<br />

voor een verbod van vrij verkeer. Een meer algemeen verwoorde uitzonderingsbepaling lijkt<br />

ons dan ook geen overbodigheid.<br />

60. BEZOEK <strong>VAN</strong> PERSON<strong>EN</strong> <strong>EN</strong> INSTANTIES VERMELD IN ART. 57 WIRP – Op het eerste gezicht<br />

lijkt het verbod van vrij verkeer daarentegen wel het bezoek te verhinderen van de personen<br />

en instanties vermeld in art. 57 WIRP, daar zowel art. 57 WIRP als art. 24 ARS – en<br />

overigens ook art. 20 §5 lid 2 WVH – enkel gewag maken van vrije ‘briefwisseling’. Hierbij<br />

moet evenwel worden gewezen op een vroegere ministeriële omzendbrief, die bepaalde dat<br />

“[n]aar analogie van het bepaalde inzake schriftelijk verkeer van [art. 24 §1 ARS], kan<br />

worden gesteld dat de betrokkenen het bezoek mogen ontvangen van d (sic) voorzitter van de<br />

Bestuurscommissie en van de maandcommissaris” 278 . Aangezien wederom uit geen enkele<br />

bepaling blijkt dat de wetgever van die regeling heeft willen afwijken, lijkt het erop dat ook<br />

onder het huidige regime van art. 57 WIRP, een bezoek van die instanties, opgesomd in art.<br />

57 §1, 7° WIRP, niet wordt verhinderd door een verbod van vrij verkeer. Terecht merkt <strong>VAN</strong><br />

D<strong>EN</strong> BERGE immers op dat die omzendbrief steunde op de algemene overweging dat hun<br />

bezoek “kadert binnen het toezicht op het regime in de gevangenis dat aan de commissies<br />

wordt opgedragen” 279 . Opnieuw echter 280 waarborgen art. 113 §3 en 137 §3 WIRP het vrije<br />

bezoekrecht van “[d]e personen of instanties die belast zijn met het toezicht en de controle<br />

over de gevangenissen of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende<br />

maatregel” enkel voor gedetineerden in een veiligheids- of strafcel. Ook op dit punt lijkt een<br />

uitbreiding tot verdachten onder verbod van vrij verkeer ons meer dan wenselijk.<br />

277 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 230.<br />

278 Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1479/VII van 11 september 1984 betreffende gedetineerden<br />

onderworpen aan een wettelijk verbod van vrij verkeer, http://www.just.fgov.be; Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE,<br />

Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek strafrecht Larcier,<br />

Brussel, Larcier, 2006, 83-84.<br />

279 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 84.<br />

280 Supra nr. 58.<br />

43


ONDERZOEK<br />

61. DIPLOMATIEKE <strong>EN</strong> CONSULAIRE AMBT<strong>EN</strong>AR<strong>EN</strong> – Hoewel een Belgische verdachte wel<br />

vrije briefwisseling kan voeren met bijvoorbeeld de Koning, zijn ministers of de<br />

parlementsvoorzitters, wordt een gedetineerde met een buitenlandse nationaliteit, ingevolge<br />

een verbod van vrij verkeer, alle contact verboden met de diplomatieke en consulaire<br />

ambtenaren van zijn land 281 , namelijk door art. 69 WIRP en vroeger reeds door art. 24 §2 en<br />

30 ARS. Zelfs een loutere kennisgeving van zijn aanhouding aan de ambassade van zijn land<br />

wordt een buitenlandse verdachte uitdrukkelijk verboden 282 . Zulks vormt evenwel allicht geen<br />

mensenrechtelijk probleem, daar art. 6.3.b EVRM “n’impose pas le droit pour l’accusé de<br />

communiquer avec l’ambassade de son Etat” 283 , en evenmin een schending van het<br />

gelijkheidsbeginsel, vermits het uiteraard ook een buitenlandse gedetineerde is toegestaan vrij<br />

te corresponderen met de Belgische overheden vermeld in art. 57 WIRP 284 . Toch kan hierbij<br />

de bedenking worden gemaakt of deze bepaling niet getuigt van een zeker wantrouwen aan<br />

het adres van buitenlandse overheden, terwijl de diplomatie juist moet bogen op een niet in<br />

belang te onderschatten interstatelijk vertrouwen. Er mag overigens op worden gewezen dat<br />

het Vedrag van Wenen inzake consulair verkeer de bepaling bevat dat “consular officers shall<br />

have the right to visit a national of the sending state who is in prison, custody or detention, to<br />

converse and correspond with him and to arrange for his legal representation” 285 . In die zin<br />

bevelen ook de European Prison Rules aan dat “[p]risoners who are foreign nationals shall<br />

be informed, without delay, of their right to request contact and be allowed reasonable<br />

facilities to communicate with the diplomatic or consular representative of their state” 286 , een<br />

bepaling die ook voorkomt in de Body of Principles for the protection of all persons under<br />

any form of detention or imprisonment 287 . Het Engelse recht overigens, waarborgt wel een<br />

onvoorwaardelijk recht op toegang tot consulaire en diplomatieke instanties, dat de<br />

buitenlandse verdachte in geen geval kan worden ontzegd 288 .<br />

281 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 271 en 158.<br />

282 Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1730 van 24 oktober 2001 betreffende kennisgeving van de<br />

opsluiting van gedetineerden met een vreemde nationaliteit aan hun consulaire en diplomatieke ambtenaren,<br />

http://www.just.fgov.be.<br />

283 RPDB, v° Convention européenne des droits de l’homme, 323, nr. 594.<br />

284 Supra nr. 60.<br />

285 Art. 36 verdrag 24 april 1963 inzake consulair verkeer, United Nations Treaty Series, afl. 596, 261; D.<br />

WILLIAMS, “Consular access to detained persons”, ICLQ 1980, afl. 29, (238) 239.<br />

286 Rule 37.1 Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European<br />

Prison Rules, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747.<br />

287 Principle 16.2 Body of Principles for the protection of all persons under any form of detention or<br />

imprisonment, http://www.un.org/documents/ga/res/43/a43r173.htm.<br />

288 L. DUPONT, C. FIJNAUT en R. BLANPAIN (eds.), International Encyclopaedia of Laws: criminal law, V,<br />

Deventer, Kluwer, losbl., 170.<br />

44


ONDERZOEK<br />

62. NAAR E<strong>EN</strong> UITBREIDING <strong>VAN</strong> DE UITZONDERING<strong>EN</strong>? – Tijdens de parlementaire<br />

werkzaamheden van de WVH, werd verwezen naar het voorstel van de heer BLANPAIN “die<br />

de mogelijkheid tot vrij verkeer met de advocaat wou uitbreiden tot de hulpverleners die op<br />

grond van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 instaan voor de sociale hulp aan<br />

gedetineerden met het oog op hun sociale reïntegratie” 289 . Hierbij kan o.i. echter de vraag<br />

worden gesteld of sociale reïntegratie wel een primordiale overweging moet zijn in dit prille<br />

stadium van de voorlopige hechtenis. Toch lijkt de positie van de maatschappelijk<br />

medewerker in dezen aan terrein te winnen. Zo leefde ook in de commissie FRANCHIMONT de<br />

gedachte dat “het misschien nuttig zou zijn te voorzien dat de rechter kan beslissen<br />

privéboodschappen te laten overbrengen bijvoorbeeld door een sociaal assistent” 290 .<br />

Daarnaast had de Orde van Vlaamse Balies voorgesteld de verdachte onder verbod van vrij<br />

verkeer “het recht te geven om zijn ambassade in België […] in te lichten zodat deze de<br />

naasten of derden van de aangehouden persoon kan inlichten over de aanhouding” 291 , gelet<br />

op de specifieke taalproblematiek van buitenlandse gevangenen.<br />

63. RECHT OP K<strong>EN</strong>NISGEVING AAN FAMILIELED<strong>EN</strong>? – Hierboven werd reeds besloten dat het<br />

recht van de verdachte op kennisgeving van zijn aanhouding aan zijn familieleden, door een<br />

heel aantal mensenrechtelijke instanties als grondrecht wordt erkend op basis van art. 8<br />

EVRM 292 . Geheel terecht stelde de commissie FRANCHIMONT dan ook voor dat “de persoon<br />

die van zijn vrijheid is benomen, […] een naaste of bij gebrek aan een naaste een derde naar<br />

keuze [kan] inlichten over zijn aanhouding aan de hand van het meest aangewezen<br />

communicatiemiddel”, doch met deze correctie dat “[i]ndien […] kan worden gevreesd dat<br />

deze mededeling collusie tussen de aangehouden persoon en zijn gesprekpartner tot gevolg<br />

kan hebben, […] de magistraat die de vrijheidsbeneming heeft bevolen, de officier van<br />

gerechtelijke politie [belast] om zelf de mededeling te voeren” 293 . Een dergelijke wijziging<br />

kon zich volgens de commissie “inschrijven in de minimumnormen die de Raad van Europa<br />

289 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 82.<br />

290 Wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door mevrouw DE T’ SERCLAES, mevrouw LALOY en de heer WILLEMS (deel I), Parl.St. Senaat<br />

2005-06, nr. 3-450/20, 461.<br />

291 Wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door mevrouw DE T’ SERCLAES, mevrouw LALOY en de heer WILLEMS (deel I), Parl.St. Senaat<br />

2005-06, nr. 3-450/20, 1384.<br />

292 Supra nr. 55.<br />

293 Wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht: tekst aangenomen door de commissie voor de<br />

justitie, Parl.St. Senaat 2005-06, nr. 3-450/21, 132; O. MICHIELS, D. CHICHOYAN en P. THEVISS<strong>EN</strong>, La<br />

détention préventive in Criminalis, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, 52.<br />

45


ONDERZOEK<br />

momenteel uitwerkt” 294 , waarmee uiteraard gedoeld wordt op de European Prison Rules, die<br />

inderdaad de regel bevatten dat “[p]risoners shall be allowed to inform their families<br />

immediately of their imprisonment” 295 . Het valt dan ook te betreuren dat art. 64 §2 WIRP het<br />

recht van de pas van zijn vrijheid beroofde verdachte op één kosteloos telefoongesprek,<br />

afhankelijk maakt van “de wettelijk bepaalde uitzonderingen”, zodat het hem in beginsel<br />

wordt ontnomen door een verbod van vrij verkeer. Er mag overigens op worden gewezen dat<br />

het Engelse recht de verdachte wel een dergelijk right to notification toekent 296 , dat ingevolge<br />

s. 56 PACE slechts mag worden uitgesteld gedurende ten hoogste 36 uur 297 – of, wanneer het<br />

gaat om terroristische misdrijven, ingevolge par. 8 TA-S8, gedurende 48 uur 298 – en zulks<br />

onder dezelfde voorwaarden als deze die gelden voor een delay of access to a solicitor 299 . Zo<br />

kan dergelijk uitstel bijvoorbeeld worden bevolen “in cases of drug trafficking where it is<br />

thought that telling another of the arrest will hinder the recovery of illicit drug profits” 300 .<br />

64. HET FRANSE INTERDICTION DE COMMUNIQUER – Zoals hierboven reeds vermeld 301 , laat ook<br />

het Franse recht een interdiction de communiquer toe ten aanzien van andere personen dan de<br />

raadsman van de verdachte. Aldus bepaalt art. 145-4 CPP dat “[l]orsque la personne mise en<br />

examen est placée en détention provisoire, le juge d’instruction peut prescrire à son encontre<br />

l’interdiction de communiquer pour une période de dix jours [qui] peut être renouvelée, mais<br />

pour une nouvelle période de dix jours seulement”. Net zoals het Belgische verbod van vrij<br />

verkeer 302 , behelst het Franse interdiction de communiquer een volledig contactverbod met<br />

medegedetineerden en met personen extra muros behalve de raadsman. In die zin<br />

verduidelijkt art. D56 CPP dat “[e]n aucun cas, l’interdiction de communiquer ne s’applique<br />

au conseil de la personne mise en examen”, maar dat “elle s’oppose à ce que le détenu qu’elle<br />

concerne soit visité par toute autre personne étrangère à l’administration pénitentiaire ou<br />

corresponde avec elle”. Aldus wordt ook de briefwisseling van de verdachte met andere<br />

294 Wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door mevrouw DE T’ SERCLAES, mevrouw LALOY en de heer WILLEMS (deel I), Parl.St. Senaat<br />

nr. 3-450/20, 463.<br />

295 Rule 24.8 Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European<br />

Prison Rules, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747.<br />

296 P. MURPHY, J. PHILLIPS en D. ORMEROD, Blackstone’s criminal practice 2010, Oxford, Oxford University<br />

Press, 2009, 1169.<br />

297 PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and questioning of persons by police officers,<br />

70-71.<br />

298 PACE Code H: Code of practice in connection with the detention, treatment and questioning by police<br />

officers of persons under Section 41 of, and Schedule 8 to, the Terrorism Act 2000, Annex B, 143-144.<br />

299 Supra nr. 43.<br />

300 L. DUPONT, C. FIJNAUT en R. BLANPAIN (eds.), International Encyclopaedia of Laws: criminal law, V,<br />

Deventer, Kluwer, losbl., 169.<br />

301 Supra nr. 42.<br />

302 Supra nrs. 28 en 56 et seq.<br />

46


ONDERZOEK<br />

personen dan zijn raadsman, in beginsel verboden 303 . Mede gelet op zijn bijzonder lange duur,<br />

wordt art. 145-4 CPP in de Franse rechtsleer een ingrijpende maatregel genoemd, “qui ne peut<br />

être prise qu’en raison de circonstances exceptionnelles, qui a pour but d’isoler dans sa<br />

cellule le mis en examen […] pour les nécessités de l’information” 304 . Het is dan ook<br />

opmerkelijk dat art. 145-4 CPP niet voorziet in enige motiveringsverplichting in hoofde van<br />

de onderzoeksrechter, noch in enige mogelijkheid van hoger beroep door de verdachte 305 .<br />

Desondanks werd art. 145-4 CPP door de Franse rechtspraak verenigbaar geacht met het<br />

EVRM 306 .<br />

65. DE NEDERLANDSE MAATREGEL<strong>EN</strong> IN HET BELANG <strong>VAN</strong> HET ONDERZOEK – Overeenkomstig<br />

art. 62 lid 2 juncto 76 Ndl.Sv. kunnen ten aanzien van een in verzekering gestelde of in<br />

voorlopige hechtenis genomen verdachte “maatregelen in het belang van het onderzoek<br />

worden bevolen”, namelijk ‘onder meer’ “beperkingen met betrekking tot het ontvangen van<br />

bezoek, telefoonverkeer, briefwisseling en de uitreiking van kranten, lectuur of andere<br />

gegevensdragers, dan wel andere maatregelen betrekking hebbend op het verblijf in het kader<br />

van de vrijheidsbeneming”. Zodoende lijkt ook de Nederlandse wetgever zijn voorkeur uit te<br />

drukken voor een proportionele beperking van vrij verkeer. Zulks neemt evenwel niet weg dat<br />

ook in het Nederlandse recht alsnog een algeheel verbod kan worden uitgesproken, namelijk<br />

wanneer zulks, overeenkomstig art. 62 lid 1 Ndl.Sv., “volstrekt noodzakelijk [is] in het belang<br />

van het onderzoek”. Er mag overigens op worden gewezen dat art. 62 lid 2 Ndl.Sv. geen<br />

limitatieve opsomming geeft van de mogelijke onderzoeksmaatregelen, zodat het ook kan<br />

worden aangegrepen met het oog op “het vermijden van contact met (bepaalde)<br />

medeverdachten [of] het uitsluiten van de verdachte aan groepsactiviteiten” 307 .<br />

66. HET <strong>EN</strong>GELSE ‘<strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong>’ – Ook het Engelse recht sluit een verbod van<br />

vrij verkeer niet uit, daar Code C bepaalt dat de aangehouden verdachte slechts bezoek mag<br />

ontvangen “at the custody officer’s discretion” 308 . Daarbij wordt evenwel verduidelijkt dat<br />

“visits should be allowed when possible, subject to having sufficient personnel to supervise a<br />

303 F. DESPORTES en L. LAZERGES-COUSQUER, Traité de procédure pénale, Parijs, Economica, 2009, 1637.<br />

304 P. CHAMBON en C. GUÉRY, Droit et pratique de l’instruction préparatoire: juge d’instruction – chambre de<br />

l’instruction, Parijs, Dalloz, 2007, 318; P. CHAMBON, Le juge d’instruction: théorie et pratique de la<br />

procédure, Parijs, Dalloz, 1997, 171.<br />

305 Infra nr. 101.<br />

306 Paris 20 juillet 1989, Gaz.Pal. 17 février 1990, 9, note; G. STÉFANI, G. LEVASSEUR en B. BOULOC,<br />

Procédure pénale, Parijs, Dalloz, 2006, 689.<br />

307 C. CLEIR<strong>EN</strong> en J. NIJBOER, Strafvordering: tekst & commentaar, Deventer, Kluwer, 2009, 266.<br />

308 PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and questioning of persons by police officers,<br />

17.<br />

47


ONDERZOEK<br />

visit and any possible hindrance to the investigation” 309 . Aldus lijkt ook het Engelse recht een<br />

proportionele beperking van het vrij verkeer te verkiezen, hoewel gelet op de bijzonder ruim<br />

omschreven voorwaarde van ‘elke mogelijke hinder voor het onderzoek’, ook een algeheel<br />

bezoekverbod kan worden opgelegd. Een verbod van briefwisseling of telefonische contacten<br />

is daarentegen enkel mogelijk wanneer gevreesd wordt voor dezelfde omstandigheden als<br />

hierboven vermeld aangaande het delay of access to a solicitor 310 . Wanneer bijgevolg sprake<br />

is van zulke omstandigheden, kan een bezoekverbod worden gecombineerd met een verbod<br />

van briefwisseling en telefonische contacten. In ieder geval echter, moet iedere weigering van<br />

vrij verkeer voldoen aan de voorwaarden van proportionaliteit en noodzakelijkheid 311 .<br />

Bovendien kan een Engels ‘verbod van vrij verkeer’ geen afbreuk doen aan het recht op<br />

juridische bijstand, noch aan het recht op kennisgeving van de aanhouding aan<br />

familieleden 312 , die immers slechts gedurende een beperkte periode van 36 uur – of, in<br />

terrorisme-aangelegenheden, 48 uur – kunnen worden uitgesteld 313 .<br />

3. Toepassingsgebied<br />

67. OVERZICHT – Hieronder wordt een onderscheid gemaakt tussen het toepassingsgebied<br />

ratione personae van het verbod enerzijds, waarmee de hoedanigheid van de verdachte zelf<br />

wordt beoogd, en het toepassingsgebied ratione materiae van de maatregel anderzijds, dat<br />

betrekking heeft op de misdrijven waarvan hij verdacht wordt.<br />

a. Toepassingsgebied ratione personae<br />

68. VROEGERE DISCRIMINATIE <strong>VAN</strong> DE MINDERJARIGE VERDACHTE OP VLAK <strong>VAN</strong> DE DUUR <strong>VAN</strong><br />

HET <strong>VERBOD</strong> – Wat betreft het personele toepassingsgebied van het verbod van vrij verkeer,<br />

moet o.i. vooral worden gewezen op de rechtspositie van de minderjarige verdachte, zoals<br />

geregeld door de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming 314 (hierna: ‘WJB’).<br />

Ingevolge art. 52 WJB, kan immers ook de jeugdrechtbank de minderjarige die een als<br />

309 PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and questioning of persons by police officers,<br />

18.<br />

310 P. MURPHY, J. PHILLIPS en D. ORMEROD, Blackstone’s criminal practice 2010, Oxford, Oxford University<br />

Press, 2009, 1169; supra nr. 43.<br />

311 PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and questioning of persons by police officers,<br />

17; P. MURPHY, J. PHILLIPS en D. ORMEROD, Blackstone’s criminal practice 2010, Oxford, Oxford<br />

University Press, 2009, 1169.<br />

312 PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and questioning of persons by police officers,<br />

17.<br />

313 Supra nr. 43.<br />

314 Wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als<br />

misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, BS 15 april<br />

1965.<br />

48


ONDERZOEK<br />

misdrijf omschreven feit heeft gepleegd, het verbod opleggen vrij verkeer te hebben met<br />

andere personen dan zijn raadsman, die hij evenwel nominatim moet aanwijzen. Net zoals art.<br />

20 §2 WVH, behelst die maatregel “een volledig contactverbod met de aangewezen<br />

personen” 315 . Vóór 2006 kon een dergelijk contactverbod wel dertig dagen duren en was het<br />

bovendien onbeperkt hernieuwbaar, zodat de positie van de minderjarige verdachte duidelijk<br />

“minder gunstig [was] dan die van de meerderjarige verdachte” 316 . Nadat die bepaling zowel<br />

in de rechtsleer 317 als door beleidsmakers 318 als discriminerend werd veroordeeld, werd zij in<br />

2006 gewijzigd 319 , zodat het huidige art. 52 WJB sedertdien bepaalt dat de maatregel nog<br />

slechts gedurende ‘drie kalenderdagen’ kan worden opgelegd. Een dergelijke wijziging werd<br />

door commissielid STORMS noodzakelijk geacht teneinde “het onaanvaardbare verschil weg<br />

te werken tussen de voorlopige plaatsing in een gemeenschapsinstelling en in het centrum De<br />

Grubbe te Everberg op het vlak van de maximale duurtijd van een eventueel verbod op vrij<br />

verkeer” 320 .<br />

69. LATERE DISCRIMINATIE <strong>VAN</strong> DE MINDERJARIGE VERDACHTE OP VLAK <strong>VAN</strong> DE<br />

HERNIEUWBAARHEID <strong>VAN</strong> HET <strong>VERBOD</strong>? – Hoewel hij met de wetswijziging van 2006 aldus<br />

meer gelijkheid nastreefde tussen de minderjarige en de meerderjarige verdachte, lijkt de<br />

wetgever ons destijds echter niet in zijn opzet te zijn geslaagd. Het huidige art. 52 WJB bevat<br />

immers nog steeds de formulering dat het contactverbod kan worden opgelegd “voor een<br />

hernieuwbare termijn van maximum drie kalenderdagen”, zulks uiteraard in tegenstelling tot<br />

het verbod van vrij verkeer van art. 20 §2 WVH, dat in geen geval kan worden hernieuwd 321 .<br />

Bovendien lijkt het begrip ‘kalenderdagen’ ons erop te wijzen dat de driedaagse termijn van<br />

315 Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming: verslag namens de<br />

commissie voor de justitie uitgebracht door de heer LANDUYT, Parl.St. Kamer 1991-92, nr. 532/9, 27; G.<br />

CAPPELAERE en J. SMETS, “De gerechtelijke jeugdbescherming na de Wet van 2 februari 1994 (deel 1)”,<br />

Panopticon 1995, (274) 280.<br />

316 C<strong>EN</strong>TRUM VOOR BEROEPSVERVOLMAKING IN DE RECHT<strong>EN</strong> (ed.), De procesbekwaamheid van minderjarigen,<br />

Antwerpen, Intersentia, 2006, 225.<br />

317 J. PUT, Handboek jeugdbeschermingsrecht, Brugge, die Keure, 2006, 286; J. SMETS,<br />

Jeugdbeschermingsrecht in APR, Deurne, Kluwer, 1996, 369; J. PEETERS, “De nieuwe wet tot wijziging van<br />

de Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming”, Panopticon 1994, (391) 391; C. ELIAERTS en P.<br />

<strong>VAN</strong>STE<strong>EN</strong>KISTE, “De Wet van 2 februari 1994 betreffende de jeugdbescherming: een moeizame geboorte<br />

van een nieuw jeugdrecht”, RW 1994-95, (209) 218.<br />

318 Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming: verslag namens de<br />

commissie voor de justitie uitgebracht door de heer LANDUYT, Parl.St. Kamer 1991-92, nr. 532/9, 27;<br />

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming: verslag namens de<br />

commissie voor de justitie uitgebracht door de heer PATAER, Parl.St. Senaat 1992-93, nr. 633/2, 69; Hand.<br />

Senaat 1992-93, 8 juli 1993, 3364 en 3368.<br />

319 Art. 17, 2° wet 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste<br />

nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, BS 19 juli 2006, 36088.<br />

320 Amendement nr. 98 (A. STORMS), Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1467/009, 2.<br />

321 Infra nr. 78.<br />

49


ONDERZOEK<br />

art. 52 WJB moet worden gerekend van dag tot dag, terwijl die van art. 20 §2 WVH van uur<br />

tot uur moet worden geteld 322 . Die ongelijke behandeling wordt des te opmerkelijker wanneer<br />

men bedenkt dat de minderjarige in een gemeenschapsinstelling voor jeugdbescherming, op<br />

dit vlak een minder gunstig regime geniet dan de minderjarige die werd toevertrouwd aan het<br />

Centrum ‘De Grubbe’ te Everberg, in de zin van de wet van 1 maart 2002 betreffende de<br />

voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben<br />

gepleegd 323 (hierna: ‘Everberg-wet’). In art. 6 §1 Everberg-wet wordt immers uitdrukkelijk<br />

bepaald dat de jeugdrechtbank of de onderzoeksrechter “de betrokkene, gedurende maximaal<br />

drie kalenderdagen het vrij verkeer [kan] verbieden met de personen die hij bij naam<br />

aanwijst, zijn raadsman uitgezonderd”, zodat een hernieuwing van het verbod in dit geval wel<br />

uitgesloten lijkt. Vergeleken met art. 6 Everberg-wet, loopt het contactverbod van art. 52 WJB<br />

o.i. dan ook een belangrijk risico op ongrondwettigverklaring door het Grondwettelijk Hof<br />

wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. Vóór de inwerkingtreding van art. 20 §3 WVH<br />

op 15 januari 2007 324 , lijkt zulks ons eveneens het geval te zijn geweest voor de verhouding<br />

tussen art. 52 WJB en het verbod van vrij verkeer van art. 20 §2 WVH, gelet op de zeer<br />

restrictieve houding die de rechtspraak destijds aannam inzake de mogelijkheden van de<br />

onderzoeksrechter om het vrij verkeer van een meerderjarige verdachte te beperken 325 . Sedert<br />

die inwerkingtreding daarentegen, moet de grondwettelijke aanvaardbaarheid van art. 52 WJB<br />

o.i. eerder worden beoordeeld in vergelijking met de beperkingsmaatregelen van art. 20 §3<br />

WVH 326 . Het contactverbod van art. 52 WJB kan immers enkel worden opgelegd ten aanzien<br />

van nominatim aangewezen personen, zodat het geen ware ‘isolatiemaatregel’ uitmaakt 327 , en<br />

derhalve eerder vergelijkbaar is met een beperking van vrij verkeer dan met een algeheel<br />

verbod ervan.<br />

70. HUIDIGE ONGELIJKE BEHANDELING <strong>VAN</strong> DE MINDERJARIGE VERDACHTE: <strong>VERBOD</strong> OOK<br />

MOGELIJK TIJD<strong>EN</strong>S E<strong>EN</strong> OPSPORINGSONDERZOEK – In tegenstelling tot het verbod van vrij<br />

verkeer van art. 20 §2 WVH, kan zowel het contactverbod van art. 52 WJB, als dat van art. 6<br />

Everberg-wet, ook worden opgelegd tijdens een opsporingsonderzoek. SMETS 328 merkt op dat<br />

die mogelijkheid in de kamercommissie werd ingevoerd “om te beletten dat een gerechtelijk<br />

322 Infra nr. 92.<br />

323 Wet 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit<br />

hebben gepleegd, BS 1 maart 2002, 8202.<br />

324 Art. 2 KB 28 december 2006 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS<br />

4 januari 2007, 166, err. BS 23 maart 2007, 16322.<br />

325 Cass. 19 juli 1897, Pas. 1897, I, 261; RPDB, v° Détention préventive, 715-716, nr. 124; supra nr. 21.<br />

326 Infra nr. 134.<br />

327 J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht in APR, Deurne, Kluwer, 1996, 368.<br />

328 J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht in APR, Deurne, Kluwer, 1996, 368.<br />

50


ONDERZOEK<br />

onderzoek zou worden gevorderd enkel en alleen met het oog op het opleggen van een verbod<br />

van vrij verkeer” 329 , een overweging die ons inderdaad niet ongegrond lijkt. In tegenstelling<br />

tot de meerderjarige verdachte, bevindt de minderjarige zich immers niet in voorlopige<br />

hechtenis, maar wordt hij ter beveiliging ‘vastgehouden’ in een instelling, zodat – bij gebrek<br />

aan de mogelijkheid van een mini-instructie in de zin van art. 28septies Sv. –<br />

noodzakelijkerwijs een gerechtelijk onderzoek zou moeten worden opgestart, mocht niet<br />

voorzien zijn in de mogelijkheid om een contactverbod op te leggen tijdens het<br />

opsporingsonderzoek. Bovendien bieden zowel art. 52 WJB als art. 6 Everberg-wet o.i. op dit<br />

vlak voldoende rechtsstatelijke garanties, vermits uiteindelijk het oordeel van de<br />

jeugdrechtbank en niet dat van het Openbaar Ministerie, beslissend zal zijn.<br />

SCHEMA 2: VERSCHILL<strong>EN</strong> IN BEHANDELING TUSS<strong>EN</strong> MINDERJARIG<strong>EN</strong> ONDERLING <strong>EN</strong> TUSS<strong>EN</strong><br />

MINDERJARIG<strong>EN</strong> <strong>EN</strong> MEERDERJARIG<strong>EN</strong> ONDER <strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong><br />

Minderjarige in het Centrum Minderjarige in een gemeenschaps-instelling<br />

Meerderjarige verdachte<br />

‘De Grubbe’ te Everberg<br />

voor jeugdbescherming<br />

(art. 20 §2 WVH)<br />

(art. 6 Everberg-wet)<br />

(art. 52 WJB)<br />

3 dagen (van uur tot uur) 3 kalenderdagen (van dag tot dag?)<br />

iedereen behalve raadsman<br />

niet hernieuwbaar<br />

onbeperkt hernieuwbaar<br />

nominatim aangewezen personen behalve raadsman<br />

enkel tijdens een gerechtelijk onderzoek<br />

zowel tijdens een opsporingsonderzoek als tijdens een gerechtelijk onderzoek<br />

b. Toepassingsgebied ratione materiae<br />

71. GE<strong>EN</strong> MATERIËLE <strong>BEPERKING</strong><strong>EN</strong> QUA MISDRIJF OF QUA STRAF – In het Belgische recht kan<br />

een verbod van vrij verkeer worden opgelegd voor om het even welk misdrijf, strafbaar met<br />

om het even welke straf 330 . Voorwaarde is uiteraard wel dat de verdachte reeds in voorlopige<br />

hechtenis is genomen, zodat de minimumstrafdrempel van art. 16 §1 WVH van één jaar<br />

vrijheidsstraf, op onrechtstreekse wijze toepassing vindt. Voor het overige wordt echter geen<br />

enkele strafdrempel opgelegd, waarbij men zich de vraag kan stellen of het niet wenselijk zou<br />

zijn op dit vlak een inperking in te voeren van het materiële toepassingsgebied van deze<br />

ingrijpende onderzoeksmaatregel. Theoretisch beschikt de wetgever daartoe over twee<br />

mogelijkheden: ofwel bepaalt hij een limitatieve lijst van misdrijven waarvoor een verbod van<br />

vrij verkeer kan worden opgelegd, ofwel legt hij een minimumstrafdrempel op.<br />

329 Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming: verslag namens de<br />

commissie voor de justitie uitgebracht door de heer LANDUYT, Parl.St. Kamer 1991-92, nr. 532/9, 28-29.<br />

330 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 128.<br />

51


ONDERZOEK<br />

72. LIMITATIEVE LIJST <strong>VAN</strong> MISDRIJV<strong>EN</strong>? – Tijdens de parlementaire werkzaamheden van de<br />

WVH liet de minister weten dat het “het zeer moeilijk [is] gebleken de misdrijven te<br />

omschrijven of op te sommen die aanleiding zouden kunnen geven tot de maatregel” 331 .<br />

Anderzijds was de Regering wel van oordeel dat normalerwijze enkel beroep mag worden<br />

gedaan op het verbod van vrij verkeer “[in] de gevallen van de ‘georganiseerde misdaad’, een<br />

begrip waarvoor thans nog geen wettelijke definitie bestaat” 332 . Hierbij kan men zich o.i. de<br />

vraag stellen of die laatste overweging de wetgever wel verhindert dat begrip alsnog in de<br />

wetgeving op te nemen en het oordeel of werkelijk sprake is van ‘georganiseerde misdaad’,<br />

over te laten aan de onderzoeksrechter, die immers nu reeds een zeer ruime<br />

beoordelingsvrijheid geniet. Een andere mogelijkheid ligt o.i. in een verwijzing naar art. 90ter<br />

Sv., dat de misdrijven opsomt die in aanmerking komen voor het afluisteren, kennisnemen en<br />

opnemen van privé- en telecommunicatie. Het verbod van vrij verkeer lijkt ons immers in<br />

belangrijke mate op dezelfde overwegingen te steunen als de tapmaatregel van art. 90ter Sv.:<br />

beide maatregelen vormen een inbreuk op de communicatie van de verdachte met een derde<br />

persoon, die in beide gevallen duidelijk wordt gewantrouwd. De lijst van art. 90ter Sv. is<br />

bovendien, aldus de wetgever zelf, “beperkt […] tot vormen van zware criminaliteit, die met<br />

name algemeen worden aangeduid als terrorisme, groot banditisme of georganiseerde<br />

misdaad” 333 , zodat zij o.i. een heel concrete invulling biedt van het begrip ‘georganiseerde<br />

misdaad’, waartoe de Regering het verbod van vrij verkeer destijds wilde beperken. In<br />

rechtsvergelijkend perspectief zou een dergelijke wetswijziging overigens geen origineel<br />

concept zijn, gelet op het onderscheid dat ook in het Engelse recht gemaakt wordt tussen<br />

terrorismegerelateerde en andere misdrijven 334 .<br />

73. MINIMUMSTRAFDREMPEL? – Een andere mogelijkheid om het materiële<br />

toepassingsgebied van het verbod van vrij verkeer in te perken, bestaat in het opleggen van<br />

een strafdrempel, die uiteraard hoe dan ook hoger zou moeten liggen dan de drempel van één<br />

jaar vrijheidsstraf in art. 16 §1 WVH. Gelet op haar hoge graad van abstractie, lijkt deze piste<br />

ons evenwel minder verdedigbaar. Ter illustratie kan worden verwezen naar de retorische<br />

vraag van procureur-generaal KRINGS of “het vermoeden van onschuld soms minder groot [is]<br />

331 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 75.<br />

332 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-1, 10.<br />

333 Wetsontwerp ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en<br />

opnemen van privécommunicatie en telecommunicatie: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer BEAUFAYS, Parl.St. Kamer 1993-94, nr. 1450/3, 4.<br />

334 Supra nrs. 43 en 66.<br />

52


ONDERZOEK<br />

wanneer de misdaad zwaarder is” 335 . Voor de voorlopige hechtenis zelf lijkt een strafdrempel<br />

ons nog verdedigbaar, daar de samenleving inderdaad een groter belang heeft bij het<br />

vasthouden van vermoedelijke daders van ernstige misdrijven, die immers in de regel een<br />

grotere schade zouden aanrichten wanneer zij tot dezelfde feiten zouden hervallen. Het verbod<br />

van vrij verkeer daarentegen, dat in geen geval kan bogen op vlucht- of recidivegevaar 336 , lijkt<br />

ons echter zeer moeilijk te kunnen worden gekoppeld aan een strafdrempel, zonder te<br />

vervallen in arbitraire strafwetgeving.<br />

c. Toepassingsgebied ratione temporis<br />

74. ONDERSCHEID MET DE DUUR <strong>VAN</strong> DE MAATREGEL – Het temporele toepassingsgebied van<br />

de maatregel moet o.i. scherp worden onderscheiden van de maximale geldingsduur ervan. De<br />

bewoordingen “[h]et verbod geldt ten hoogste voor drie dagen na het eerste verhoor” in art.<br />

20 §2 WVH, bieden immers geen uitsluitsel over de vraag op welk ogenblik de maatregel<br />

moet worden getroffen. Dat subtiele onderscheid tussen de duur van de maatregel en zijn<br />

temporele toepassingsgebied, wordt in de rechtsleer echter zelden zorgvuldig gemaakt. Zo<br />

houdt TIMMERMANS bijvoorbeeld voor dat de onderzoeksrechter gedurende de volledige<br />

driedaagse periode de mogelijkheid zou genieten een verbod van vrij verkeer op te leggen 337 ,<br />

hetgeen ook verdedigd lijkt te worden door de meer hedendaagse auteur PIEDBŒUF 338 . In dat<br />

opzicht zou hij zelfs nog 48 uur na het eerste verhoor het vrij verkeer kunnen verbieden, doch<br />

slechts voor de daarop volgende 24 uur.<br />

75. ONMIDDELLIJK NA HET EERSTE VERHOOR – Die opvatting kan o.i. echter niet worden<br />

gedeeld. Terecht wordt in de Novelles dan ook vermeld dat “[l’]interdiction de communiquer<br />

doit être ordonnée immédiatement après la première audition” 339 en blijkt ook BOUTMANS<br />

van mening dat het verbod slechts kan worden opgelegd “onmiddellijk na het eerste<br />

verhoor” 340 . De tijdsbepalingen in art. 20 WVH moeten immers in hun historische context<br />

worden beschouwd, namelijk toen het verbod van vrij verkeer nog kon worden opgelegd ten<br />

aanzien van de raadsman van de verdachte. Uit de samenlezing van art. 3 lid 1 WVH 1874 en<br />

art. 3 lid 2 WVH 1874 kan immers worden afgeleid dat het toenmalige verbod van vrij verkeer<br />

enkel onmiddellijk na het eerste verhoor kon worden opgelegd, vermits dat precies het<br />

335 E. KRINGS, “Overwegingen bij de toepassing van de wet op de voorlopige hechtenis”, RW 1984-85, (561)<br />

566.<br />

336 Infra nr. 81.<br />

337 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 133.<br />

338 F. PIEDBŒUF, noot onder KI Luik 11 mei 1983, JL 1983, (413) 413-414.<br />

339 Novelles, Droit pénal, 454, nr. 133.<br />

340 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71.<br />

53


ONDERZOEK<br />

moment is waarop het vrij verkeer hem in de regel werd toegestaan. Hoewel sedert de<br />

afschaffing van het verbod ten aanzien van de raadsman, beide bepalingen enigszins uit elkaar<br />

zijn gegroeid, blijft art. 20 §1 WVH o.i. een indicatie van die historische ratio legis van het<br />

verbod dat het enkel in het prille begin van het gerechtelijk onderzoek kan worden bevolen 341 .<br />

De nakende aanpassing van art. 20 §1 WVH aan de Salduz-rechtspraak van het EHRM, lijkt<br />

ons hieraan overigens vooralsnog geen afbreuk te doen. In het wetsvoorstel dat onlangs door<br />

de Senaat werd goedgekeurd, wordt immers slechts vermeld dat “[o]nverminderd de<br />

bepalingen in de artikelen 2bis, 15bis en 16, […] de verdachte onmiddellijk na het eerste<br />

verhoor door de onderzoeksrechter vrij verkeer [kan] hebben met zijn advocaat” 342 , zodat het<br />

toekomstige art. 20 §1 WVH hoogstwaarschijnlijk nog steeds de bewoordingen ‘onmiddellijk<br />

na het eerste verhoor’ zal bevatten, die de historische ratio legis van de daarop volgende<br />

paragraaf, in stand houden.<br />

76. HET BEGRIP ‘EERSTE VERHOOR’ – Geheel bewust blijkt de wetgever te hebben gekozen<br />

voor het begrip ‘eerste verhoor’ en niet voor ‘ondervraging’, teneinde te vermijden dat “cet<br />

interrogatoire pourrait se prolonger durant plusieurs jours, ce qui amènerait à une<br />

prolongation indéfinie [de l’interdiction]” 343 . Tijdens de parlementaire werkzaamheden van<br />

de WVH werd verduidelijkt dat “het gaat om het verhoor waarop [art. 16 WVH] doelt” 344 .<br />

Onmiddellijk na het verhoor bedoeld in art. 16 WVH, dient de onderzoeksrechter derhalve<br />

zowel te beslissen over het al dan niet uitvaardigen van een aanhoudingsbevel als over de<br />

noodzaak van een verbod van vrij verkeer. Tijdens de parlementaire werkzaamheden van de<br />

vroegere WVH 1874 werd echter wel benadrukt dat het moet gaan om een ‘ernstig’ verhoor en<br />

341 B. VERDOODT, “De wettigheid en de regelmatigheid van het bevel tot aanhouding”, AJT 1998-99, (575) 579;<br />

M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, Manuel de procédure pénale, Luik, Ed. Collection Scientifique<br />

de la Faculté de Droit de Liège, 1989, 429.<br />

342 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het<br />

Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt<br />

beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden<br />

bijgestaan, Parl.St. Senaat 2010-11, nr. 5-663/1, 41; Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990<br />

betreffende de voorlopige hechtenis en van het Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt<br />

verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een<br />

advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan: tekst geamendeerd door de commissie voor de<br />

justitie, Parl.St. Senaat 2010-11, nr. 5-663/5, 8.<br />

343 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 146; Pand.b., v° Détention<br />

préventive, 756, nr. 242.<br />

344 Wetsontwerp betreffende de voorlopige hechtenis, wetsvoorstel tot openbaarmaking van de zitting voor de<br />

raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling op verzoek van de verdachte, wetsvoorstel tot wijziging<br />

van de wet van 20 april 1874 op de voorlopige hechtenis, met betrekking tot het recht van inzage van het<br />

dossier van het onderzoek: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer LAUR<strong>EN</strong>T,<br />

Parl.St. Kamer 1989-90, nr. 47-1255/2, 41; A. DE NAUW en M. <strong>VAN</strong>DEBOTERMET, “Het bevel tot<br />

aanhouding” in L. DUPONT, R. DECLERCQ, B. SPRIET, C. FIJNAUT, A. DE NAUW, M. <strong>VAN</strong>DEBOTERMET, M.<br />

ROZIE, A. <strong>VAN</strong>DEPLAS, F. HUTSEBAUT, J. D’HA<strong>EN</strong><strong>EN</strong>S en R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Voorlopige hechtenis: de wet van<br />

20 juli 1990 in KUL: Publikaties van het Instituut voor strafrecht, Leuven, Acco, 1991, (89) 128.<br />

54


ONDERZOEK<br />

niet om een ‘schijnvertoning’ waarin “l’inculpé refusait de répondre et cherchait ainsi à<br />

éluder les effets de [l’interdiction de communiquer]” 345 . Die negentiende-eeuwse opvatting<br />

lijkt ons vandaag de dag echter niet meer houdbaar, daar zij onvermijdelijk in botsing komt<br />

met het zwijgrecht van de verdachte 346 . In die zin schrijft BOUTMANS dan ook – over het<br />

verhoor bedoeld in art. 16 WVH – dat “de verdachte […] van zijn kant geenszins verplicht<br />

[is] enige verklaring af te leggen” 347 . Hult de verdachte zich aldus in stilzwijgen, dan zal de<br />

onderzoeksrechter op basis van andere feitelijke gegevens dan het verhoor, moeten beslissen<br />

of een verbod van vrij verkeer zich opdringt.<br />

77. TEZAM<strong>EN</strong> MET HET BEVEL TOT AANHOUDING UITGEVAARDIGD OVERE<strong>EN</strong>KOMSTIG ART. 16<br />

WVH? – Het lijkt er dan ook op dat het verbod van vrij verkeer in wezen reeds moet worden<br />

opgenomen in het aanhoudingsbevel zelf of minstens tezamen met het aanhoudingsbevel moet<br />

worden opgelegd, vermits het op een later moment bezwaarlijk nog kan worden geacht<br />

‘onmiddellijk na het eerste verhoor’ te zijn uitgevaardigd. Ook het aanhoudingsbevel zelf<br />

moet immers “dadelijk na de ondervraging [bedoeld in art. 16 WVH] verleend [worden]” 348 .<br />

De stelling in de rechtsleer die voorhoudt dat “le mandat d’arrêt et l’ordonnance interdisant<br />

de communiquer ne seront […] pas datés du même jour, le premier étant antérieur à la<br />

seconde” 349 , lijkt ons dan ook weinig navolgbaar. Toch komt niet elk bevel tot aanhouding in<br />

aanmerking voor een verbod van vrij verkeer. Zo kan het vrij verkeer volgens een<br />

meerderheidsopvatting 350 niet meer worden ontnomen in het kader van een ‘uitgesteld’ of<br />

‘nieuw’ aanhoudingsbevel in de zin van art. 28 WVH 351 , wanneer de verdachte voordien reeds<br />

werd verhoord door de onderzoeksrechter. Het ‘eerste verhoor’ heeft in dat geval immers<br />

reeds geruime tijd voordien plaatsgevonden. In die zin werd ook vroeger omtrent art. 8<br />

WVH 1874 aangenomen dat “het [verbod] niet [kan] worden uitgesproken bij een nieuwe of<br />

345 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 153; G. TIMMERMANS, Étude<br />

sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 112; Pand.b., v° Détention préventive, 756, nr. 243.<br />

346 EHRM 25 februari 1993, Funke/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §44; C. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> WYNGAERT, Strafrecht<br />

en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2009, 707.<br />

347 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 47; P. QUARRÉ, “Le<br />

droit au silence”, JT 1974, (525) 526.<br />

348 R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, 467.<br />

349 Novelles, Droit pénal, 454, nr. 135.<br />

350 I. M<strong>EN</strong>NES, “Art. 20 WVH” in M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. <strong>VAN</strong> DER KEL<strong>EN</strong> en J. VERBIST (eds.),<br />

Strafprocesrecht in Wet en duiding, Brussel, Larcier, 2010, (552) 554; F. HUTSEBAUT, Voorlopige hechtenis:<br />

overzicht van rechtspraak en rechtsleer 1990-1992, Gent, Mys & Breesch, 1993, 41; A. DE NAUW en M.<br />

<strong>VAN</strong>DEBOTERMET, “Het bevel tot aanhouding” in L. DUPONT, R. DECLERCQ, B. SPRIET, C. FIJNAUT, A. DE<br />

NAUW, M. <strong>VAN</strong>DEBOTERMET, M. ROZIE, A. <strong>VAN</strong>DEPLAS, F. HUTSEBAUT, J. D’HA<strong>EN</strong><strong>EN</strong>S en R. VERSTRAET<strong>EN</strong>,<br />

Voorlopige hechtenis: de wet van 20 juli 1990 in KUL: Publikaties van het Instituut voor strafrecht, Leuven,<br />

Acco, 1991, (89) 124.<br />

351 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 515-516.<br />

55


ONDERZOEK<br />

latere aanhouding” 352 . Ook bij een aanhoudingsbevel ‘na ontlasting’, is o.i. een verbod van<br />

vrij verkeer uitgesloten 353 . Op voorwaarde dat het onderzoek nog niet is afgesloten 354 , lijkt<br />

een aanhoudingsbevel bij verstek in de zin van art. 34 WVH, ons daarentegen wel vatbaar<br />

voor een verbod van vrij verkeer 355 , vermits in dat geval per definitie nog geen verhoor heeft<br />

plaatsgevonden. Volgens een navolgbare meerderheidsstrekking moet na een<br />

aanhoudingsbevel bij verstek immers, ingevolge art. 34 §2 WVH, een ‘nieuw’<br />

aanhoudingsbevel worden uitgevaardigd 356 , zodat een eventueel verbod van vrij verkeer<br />

tezamen met dat laatste aanhoudingsbevel kan worden opgelegd. Ten slotte kan de vraag<br />

worden gesteld of een verbod van vrij verkeer nog mogelijk is ten aanzien van de verdachte<br />

die, na een eerste maal te zijn verhoord overeenkomstig art. 16 WVH, in vrijheid werd gesteld<br />

en vervolgens een tweede strafbaar feit pleegt. Wanneer de verdachte wegens dat tweede feit<br />

wordt aangehouden, lijkt het ons vanzelfsprekend dat hem, tezamen met het<br />

aanhoudingsbevel, nog steeds – en zelfs opnieuw 357 – een verbod van vrij verkeer kan worden<br />

opgelegd 358 . In dat geval gaat het immers – anders dan bij een ‘uitgesteld’ of ‘nieuw’<br />

aanhoudingsbevel in de zin van art. 28 WVH – om een volkomen nieuw strafonderzoek, zodat<br />

het verhoor over dit tweede feit kan gelden als ‘eerste verhoor’ in de zin van art. 20 WVH.<br />

78. NIET-HERNIEUWBAARHEID <strong>VAN</strong> DE MAATREGEL – In tegenstelling tot het Franse art. 145-4<br />

CPP, dat een eenmalige hernieuwing toelaat van het tiendaagse interdiction de communiquer,<br />

bepaalt art. 20 §2 WVH uitdrukkelijk dat het verbod van vrij verkeer “niet [kan] worden<br />

vernieuwd”. Op grond van die bepaling verklaarde de kamer van inbeschuldigingstelling te<br />

Luik een verbod van vrij verkeer dat tezamen met een aanhoudingsbevel wegens valsheid in<br />

geschriften was opgelegd, nietig omdat eerder in de strafprocedure, tijdens dezelfde<br />

voorlopige hechtenis, reeds een eerste maal een verbod van vrij verkeer was opgelegd,<br />

namelijk tezamen met een eerste aanhoudingsbevel wegens poging tot diefstal 359 . Uit dat<br />

arrest leidt bepaalde rechtsleer in het algemeen af dat het verbod in personam geldt en niet in<br />

rem, zodat “indien tegen eenzelfde verdachte twee verschillende aanhoudingsbevelen werden<br />

352 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 70; G. TIMMERMANS,<br />

Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 147; Novelles, Droit pénal, 454, nr. 136.<br />

353 B. VERDOODT, “De wettigheid en de regelmatigheid van het bevel tot aanhouding”, AJT 1998-99, (575) 579.<br />

354 Infra nr. 82.<br />

355 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 70; Novelles, Droit<br />

pénal, 454, nr. 135.<br />

356 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 515.<br />

357 Infra nr. 78.<br />

358 Novelles, Droit pénal, 454, nr. 137.<br />

359 KI Luik 11 mei 1983, JL 1983, 412, noot F. PIEDBŒUF.<br />

56


ONDERZOEK<br />

uitgevaardigd, het verbod van vrij verkeer slechts éénmaal kan worden opgelegd” 360 . Een<br />

dergelijke samenvatting lijkt ons evenwel in strijd met hetgeen hierboven werd verdedigd 361 ,<br />

namelijk dat een verbod van vrij verkeer wel nog mogelijk is wanneer de verdachte na zijn<br />

invrijheidstelling een nieuw strafbaar feit pleegt. Zij gaat immers voorbij aan de specifieke<br />

feitelijke achtergrond van het arrest, waaruit duidelijk blijkt dat de verdachte in casu zich nog<br />

steeds onafgebroken in voorlopige hechtenis bevond wanneer hem voor de tweede maal het<br />

vrij verkeer werd verboden 362 , zodat het oordeel van de Luikse kamer van<br />

inbeschuldigingstelling niet kan worden geëxtrapoleerd naar de situatie waarin de verdachte<br />

door de onderzoeksrechter in vrijheid werd gesteld. Bovendien dateerden de feiten die<br />

aanleiding hadden gegeven tot het tweede aanhoudingsbevel, van vóór het eerste<br />

aanhoudingsbevel, zodat bezwaarlijk kan worden gesproken van een ‘nieuw’ strafonderzoek.<br />

79. DE LEGE FER<strong>EN</strong>DA? – Uit de parlementaire werkzaamheden van de WVH blijkt dat de<br />

toenmalige Belgische Regering niet onverdeeld gelukkig was met de niet-hernieuwbaarheid<br />

van het verbod van vrij verkeer. Haar oorspronkelijke wetsontwerp stelde dan ook voor dat<br />

“[h]et [verbod] niet hernieuwd [kan] worden in de loop van hetzelfde onderzoek, tenzij, na<br />

invrijheidsstelling (sic), een ander bevel tot aanhouding wordt verleend” 363 . Een<br />

wetswijziging in die zin lijkt ons inderdaad wenselijk, met dien verstande dat een verbod van<br />

vrij verkeer naar onze mening enkel mogelijk zou mogen zijn wanneer de verdachte wordt<br />

aangehouden op grond van art. 28 §1, 2° WVH, in welk geval de bijkomende voorwaarde dat<br />

sprake moet zijn van “nieuwe en ernstige omstandigheden [die de aanhouding] noodzakelijk<br />

maken”, een voldoende bescherming kan bieden tegen eventuele misbruiken. Wanneer<br />

dergelijke ‘nieuwe en ernstige omstandigheden’ voorhanden zijn, lijkt een verbod van vrij<br />

verkeer ons immers een bijzonder waardevolle onderzoeksmaatregel, die de<br />

onderzoeksrechter momenteel wordt ontnomen. Zo is het niet ondenkbaar dat de dader van<br />

een misdrijf pas het risico zou nemen in contact te treden met mogelijke getuigen wanneer hij<br />

zelf vermoedt dat de onderzoeksrechter over meer aanwijzingen van schuld beschikt dan deze<br />

die hem ter kennis waren ten tijde van het allereerste verhoor.<br />

360 C. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2009, 1091; M.<br />

BOCKSTAELE, G. BOURDOUX, S. CRIEL, E. DE FORMANOIR, T. DE MEESTER, S. DE MOOR, L. D<strong>EN</strong>YS, T.<br />

DESCHEPPER, C. DE VALK<strong>EN</strong>EER, G. <strong>VAN</strong>DER ZWALM<strong>EN</strong> en A. WINANTS, De voorlopige hechtenis in Reeks<br />

strafrecht & strafvordering, Diegem, Kluwer, 2000, 152.<br />

361 Supra nr. 77.<br />

362 F. PIEDBŒUF, noot onder KI Luik 11 mei 1983, JL 1983, (413) 413-414.<br />

363 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 160.<br />

57


ONDERZOEK<br />

4. Toepassingsvoorwaarden<br />

80. OVERZICHT – Qua toepassingsvoorwaarden kan een onderscheid worden gemaakt tussen<br />

de materiële en de formele voorwaarden die vervuld moeten zijn opdat een verbod van vrij<br />

verkeer van kracht zou kunnen worden.<br />

a. Materiële voorwaarden<br />

81. NOODZAKELIJKHEID VOOR HET ONDERZOEK – Naast de voor de hand liggende vereiste dat<br />

de verdachte zich reeds in voorlopige hechtenis bevindt 364 , bestaat de enige materiële<br />

voorwaarde die in art. 20 §2 WVH wordt voorgeschreven, in de ‘noodzakelijkheid voor het<br />

onderzoek’. De term ‘noodzakelijk’ wijst volgens BOUTMANS “op zeer bijzondere redenen die<br />

in de beschikking moeten worden opgegeven, daar ze gemotiveerd moeten zijn” 365 . Aan te<br />

stippen valt dat het gaat om de noodzakelijkheid ‘voor het onderzoek’, zodat het verbod van<br />

vrij verkeer – anders dan de opsecreetstelling uit het Ancien Régime 366 – o.i. niet kan worden<br />

opgelegd wegens vlucht- of recidivegevaar, doch enkel wegens collusie- of<br />

verduisteringsgevaar. In die zin verdedigt ook CORST<strong>EN</strong>S over art. 62 Ndl.Sv. dat “[t]ijdens<br />

een op recidivegevaar gegronde voorlopige hechtenis […] geen onderzoeksmaatregelen ten<br />

opzichte van de verdachte [mogen] worden getroffen” 367 . Zowel in de parlementaire<br />

voorbereiding als in de rechtsleer worden inderdaad enkel situaties aangehaald die onder de<br />

noemer ‘collusie- of verduisteringsgevaar’ kunnen worden gebracht 368 . Zo bewijst het<br />

Belgische verbod van vrij verkeer volgens PRAKK<strong>EN</strong> vooral zijn nut wanneer “bijvoorbeeld<br />

nog een […] getuige moet worden gehoord of nog een bepaalde huiszoeking moet worden<br />

gedaan” 369 . Wel omvat de ruime voorwaarde ‘noodzakelijkheid voor het onderzoek’ o.i. ook<br />

de situatie waarin het niet de verdachte zelf is, maar wel een derde die tot collusie of<br />

verduistering van bewijzen zou overgaan. Een gelijkaardige interpretatie wordt overigens in<br />

de Nederlandse rechtsleer voorgestaan omtrent art. 50 Ndl.Sv., namelijk dat “[d]e verdachte<br />

[…] part noch deel [moet] hebben gehad aan de omstandigheden die aanleiding hebben<br />

364 H. BOSLY, D. <strong>VAN</strong>DERMEERSCH en M. BEERNAERT, Droit de la procédure pénale, Brugge, La Charte, 2008,<br />

1009; Novelles, Droit pénal, 454, nr. 133.<br />

365 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 70.<br />

366 P. BORNIER, Conférences des ordonnances de Louis XIV, Roy de France et de Navarre, II, Parijs, Les<br />

Associez choisis par ordre de Sa Majesté pour l’impression de ses nouvelles Ordonnances, 1755, 153; supra<br />

nr. 8.<br />

367 G. CORST<strong>EN</strong>S, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer, Kluwer, 2008, 440.<br />

368 Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 145; R. VERSTRAET<strong>EN</strong>,<br />

Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 511; G. TIMMERMANS, Étude sur la détention<br />

préventive, Gent, Hoste, 1878, 124-125.<br />

369 T. PRAKK<strong>EN</strong>, “De Nederlandse raadsman in België” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek<br />

verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, (1157) 1168.<br />

58


ONDERZOEK<br />

gegeven tot het bevel” 370 . Vergeleken met art. 20 §3 WVH, kan hierbij de vraag worden<br />

gesteld of zulks geen schending uitmaakt van art. 10-11 Gw., aangezien een beperking van<br />

vrij verkeer wel enkel kan worden opgelegd wanneer het de verdachte zelf is die “zou pogen<br />

bewijzen te laten verdwijnen of zich zou verstaan met derden” 371 . Het verdient o.i. dan ook<br />

aanbeveling de materiële voorwaarde in art. 20 §2 WVH op te stellen naar het model van art.<br />

20 §3 WVH, bijvoorbeeld met de bewoordingen ‘wanneer zulks volstrekt noodzakelijk is om<br />

te vermijden dat de verdachte bewijzen zou laten verdwijnen of zich zou verstaan met<br />

derden’. Men zou zelfs kunnen opteren voor een gedetailleerde omschrijving van de<br />

omstandigheden waarvoor precies gevreesd wordt, met als voorbeeld de Engelse s. 56 en 58<br />

PACE en par. 8 TA-S8 372 . De overstap naar een criterium van ‘volstrekte noodzakelijkheid’,<br />

dat overigens ook gehuldigd wordt in art. 62 lid 1 Ndl.Sv., zou alvast een signaal kunnen zijn<br />

richting magistratuur dat het verbod van vrij verkeer als een hoogst uitzonderlijke maatregel<br />

moet worden beschouwd 373 .<br />

82. NIET MOGELIJK WANNEER HET ONDERZOEK REEDS IS AFGESLOT<strong>EN</strong> – Aangezien het verbod<br />

van vrij verkeer enkel kan bogen op de noodzakelijkheid voor het onderzoek, kan het<br />

onmogelijk nog worden opgelegd wanneer het onderzoek reeds is afgesloten. Om die reden<br />

werd destijds aangenomen dat het verbod niet kan worden opgelegd in het kader van een<br />

bevel tot aanhouding met het oog op onmiddellijke verschijning 374 op grond van het<br />

inmiddels gedeeltelijk vernietigde art. 20bis WVH 375 . Om dezelfde reden komt een<br />

aanhoudingsbevel bij verstek in de zin van art. 34 WVH, o.i. niet in aanmerking voor een<br />

verbod van vrij verkeer wanneer het onderzoek reeds is afgesloten.<br />

370 COMMISSIE HERIJKING WETBOEK <strong>VAN</strong> STRAFVORDERING (VOORZITTER C. MOONS), Herziening van het<br />

gerechtelijk vooronderzoek: een rapport van de Commissie herijking Wetboek van Strafvordering, Arnhem,<br />

Gouda Quint, 1990, 126; G. MOLS, J. SERRAR<strong>EN</strong>S en T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Een Europese schets van het vrij<br />

verkeer tussen gedetineerde en raadsman” in G. MOLS (ed.), Schaduwen vooruit: rechtsgeleerde opstellen<br />

over het voorbereidend onderzoek in strafzaken, Arnhem, Gouda Quint, 1992, (79) 82.<br />

371 Infra nr. 140.<br />

372 Supra nr. 43.<br />

373 EHRM 7 januari 2010, Onoufriou/Cyprus, http://www.echr.coe.int, §70; EHRM 4 juli 2006, Ramirez<br />

Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int, §139; C. CLEIR<strong>EN</strong> en J. NIJBOER, Strafvordering: tekst &<br />

commentaar, Deventer, Kluwer, 2009, 265-266; supra nrs. 25 en 53.<br />

374 M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, Manuel de procédure pénale in Collection de la Faculté de<br />

droit de l’Université de Liège, Brussel, Larcier, 2009, 618; P. COLLIGNON, “La procédure de comparution<br />

immédiate devant le tribunal correctionnel”, JT 2000, (345) 350.<br />

375 Arbitragehof 28 maart 2002, nr. 56/2002, BS 13 april 2002, 15215, JLMB 2002, afl. 16, 664, RW 2002-03,<br />

afl. 17, 650 en T.Strafr. 2002, afl. 3, 137, noot J. MEESE.<br />

59


ONDERZOEK<br />

b. Formele voorwaarden<br />

83. OVERZICHT – Daarnaast legt art. 20 §2 WVH nog twee formele voorwaarden op,<br />

namelijk dat het verbod moet worden opgelegd door een gemotiveerde rechterlijke beslissing,<br />

die bovendien moet worden overgeschreven in het register van de gevangenis.<br />

i. Gemotiveerde rechterlijke beslissing<br />

84. BEVOEGDE ‘RECHTER’ IS DE ONDERZOEKSRECHTER – De ‘rechter’ waarvan sprake in art.<br />

20 §2 WVH, is uiteraard de onderzoeksrechter. Daaronder moeten vanzelfsprekend ook de<br />

leden van de kamer van inbeschuldigingstelling worden begrepen, “quand ils en exercent les<br />

fonctions” 376 , bijvoorbeeld na evocatie overeenkomstig art. 235 Sv. of in geval van voorrecht<br />

van rechtsmacht in de zin van art. 103 Gw. en art. 480 Sv. In het Belgische recht lijkt de<br />

onderzoeksrechter ons inderdaad de meest aangewezen bevoegde autoriteit om een verbod<br />

van vrij verkeer uit te vaardigen. Dat deze bevoegdheid in het Nederlandse recht ook toekomt<br />

aan het Openbaar Ministerie, lijkt ons dan ook voor scherpe kritiek vatbaar 377 .<br />

85. MOGELIJK OP VORDERING <strong>VAN</strong> HET OP<strong>EN</strong>BAAR MINISTERIE – Op grond van zijn algemeen<br />

vorderingsrecht inzake onderzoeksmaatregelen, waarvan immers enkel het bevel tot<br />

aanhouding zelf is uitgezonderd 378 , kan het Openbaar Ministerie daarentegen wel vorderen dat<br />

een verbod van vrij verkeer wordt opgelegd 379 . Het weze echter duidelijk dat de uiteindelijke<br />

beslissingsmacht bij de onderzoeksrechter ligt, die immers “niet verplicht is op een vordering<br />

van de [p]rocureur des Konings in te gaan, maar […] anderzijds het verbod ook zonder deze<br />

[kan] opleggen” 380 .<br />

86. BETEK<strong>EN</strong>ING AAN DE VERDACHTE – Ofschoon art. 20 §2 WVH zulks niet uitdrukkelijk<br />

vermeldt, wordt in de rechtsleer aangenomen dat het verbod van vrij verkeer moet worden<br />

betekend aan de verdachte, vermits, aldus TIMMERMANS, “les principes du droit le veulent<br />

ainsi” 381 . Wederom verdient het o.i. echter aanbeveling zulks uitdrukkelijk in de wettekst<br />

voorzien, vermits ook een bevel tot beperking van vrij verkeer, ingevolge art. 20 §4 WVH,<br />

376 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 126.<br />

377 L. MANNHEIMS, Artikel 50 lid 2 Sv moet (in zijn huidige vorm) worden geschrapt in Lezingenreeks NVSA, ’s<br />

Gravenhage, Sdu Uitgevers, 2010, 10.<br />

378 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 401.<br />

379 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 70; G. TIMMERMANS,<br />

Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 126; RPDB, v° Détention préventive, 715, nr. 119.<br />

380 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 70; G. TIMMERMANS,<br />

Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 126; Novelles, Droit pénal, 454, nr. 139.<br />

381 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 137; RPDB, v° Détention préventive,<br />

715, nr. 125.<br />

60


ONDERZOEK<br />

aan de verdachte moet worden betekend. Het verbod zou o.i. overigens het best worden<br />

betekend tezamen met het bevel tot aanhouding in de vorm voorgeschreven in art. 18<br />

WVH 382 .<br />

ii. Overschrijving in het register van de gevangenis<br />

87. SUBSTANTIËLE VORMVEREISTE OF LOUTERE FORMALITEIT? – Ingevolge art. 20 §2 WVH<br />

moet de beschikking van de onderzoeksrechter worden “overgeschreven in het register van de<br />

gevangenis”. Aldus rijst de vraag wat de sanctie is wanneer een dergelijke overschrijving niet<br />

of nog niet gebeurd is. Daarover stelt TIMMERMANS dat “[e]n l’absence de la formalité de la<br />

transcription, [la famille] de l’inculpé [peut] communiquer avec lui dans les limites des<br />

règlements de la prison, sans intervention de l’autorité judiciaire” 383 , hetgeen werd<br />

overgenomen door latere encyclopedische rechtsleer 384 . Ook BOUTMANS blijkt van oordeel<br />

dat het verbod slechts geldt “zo het in het gevangenisregister is overgeschreven” 385 . Ten slotte<br />

oordeelde ook het hof van beroep te Brussel reeds in 1854 dat “[e]n l’absence de ces<br />

formalités, la famille reste libre de communiquer dans les limites des règlements de la<br />

prisons” 386 . Die opvatting kan o.i. echter niet worden gedeeld om een drietal redenen. In de<br />

eerste plaats moet worden gewezen op het feit dat art. 618 Sv. een gevangenisbewaarder die<br />

de toegang weigert tot een gevangene, er slechts toe verplicht de registers over te leggen aan<br />

de politierechter. Aan andere personen moet hij slechts het bevel zelf vertonen dat hem zulks<br />

verbiedt, waaruit kan worden afgeleid dat de verplichte overschrijving in het<br />

gevangenisregister veeleer tot doel heeft een hiërarchische controle toe te laten, dan dat men<br />

er zich in een individueel geval op zou kunnen beroepen om een bepaalde nietigheid op te<br />

werpen. Bovendien heeft de wetgever zelf bij de invoering van deze formaliteit in art. 29<br />

WVH 1852 benadrukt dat “[c]et article prescrit une mesure d’ordre […]; le contrôle est ainsi<br />

plus facile et plus sûr” 387 . Ten slotte mag o.i. de waarde niet worden onderschat van de<br />

komma in art. 20 §2 WVH tussen de woorden ‘beschikking’ en ‘die’, die taalkundig wijst op<br />

een bijzin van ondergeschikt belang. De Belgische rechtspraktijk blijkt zich echter minder<br />

exegetisch op te stellen en erkent de overschrijving in het gevangenisregister als een<br />

substantiële vormvereiste, bij gebreke waarvan de verdachte in de regel geen contact kan<br />

worden verboden met de buitenwereld.<br />

382 Supra nr. 77.<br />

383 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 137.<br />

384 RPDB, v° Détention préventive, 715, nr. 121; Novelles, Droit pénal, 454, nr. 142.<br />

385 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 72.<br />

386 Brussel 24 maart 1854, Pas. 1854, II, 397.<br />

387 Loi du 20 février 1852 sur la détention préventive, Pasin. 1852, XXII, nr. 64, 83.<br />

61


ONDERZOEK<br />

5. Duur van de maatregel<br />

88. OVERZICHT – Het verbod van vrij verkeer geldt, aldus art. 20 §2 WVH, “ten hoogste voor<br />

drie dagen na het eerste verhoor”. Ofschoon de wettekst op het eerste gezicht weinig ruimte<br />

laat voor twijfel, wordt hieronder toch dieper ingegaan op de vraag naar het precieze beginen<br />

eindpunt van de driedaagse termijn, waaromtrent in de rechtsleer immers enige verwarring<br />

blijkt te bestaan.<br />

a. Beginpunt van de termijn<br />

89. <strong>VAN</strong>AF HET EINDE <strong>VAN</strong> HET EERSTE VERHOOR – Hierboven werd reeds vermeld dat het<br />

begrip ‘eerste verhoor’ doelt op het verhoor vermeld in art. 16 WVH 388 . Bijgevolg begint ook<br />

de driedaagse termijn reeds te lopen vanaf het verhoor bedoeld in art. 16 WVH en<br />

desgevallend “vanaf het verhoor […] in het kader van een bevel tot medebrenging” 389 .<br />

Minder duidelijkheid heerst er over de vraag of als beginpunt van de termijn het begin, dan<br />

wel het einde van dat verhoor in aanmerking moet worden genomen. Nagenoeg de enige<br />

auteurs die deze vraag uitdrukkelijk behandelen, blijken van oordeel dat de termijn moet<br />

worden berekend “du début de l’interrogatoire” 390 . Op grond van dezelfde historische context<br />

als hierboven geschetst 391 , moet die interpretatie o.i. echter worden afgewezen. Aangezien de<br />

verdachte hoe dan ook geen vrij verkeer genoot met zijn raadsman tijdens het eerste verhoor,<br />

wordt het verbod van vrij verkeer vanaf het begin van dat verhoor immers zonder voorwerp.<br />

Bovendien zou de uitdrukkelijke keuze van de wetgever voor het begrip ‘verhoor’ en niet<br />

‘ondervraging’ 392 , volgens die interpretatie volstrekt overbodig worden.<br />

90. <strong>VAN</strong>AF HET BEVEL TOT AANHOUDING? – Opnieuw kan hierbij de vraag worden gesteld of<br />

de driedaagse termijn niet reeds begint te lopen vanaf het bevel tot aanhouding 393 . Uit de<br />

schaarse rechtspraak over het verbod van vrij verkeer, blijkt dat de driedaagse termijn in de<br />

praktijk inderdaad reeds wordt berekend vanaf het aanhoudingsbevel 394 of zelfs vanaf een<br />

388 Supra nr. 76.<br />

389 Wetsontwerp betreffende de voorlopige hechtenis, wetsvoorstel tot openbaarmaking van de zitting voor de<br />

raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling op verzoek van de verdachte, wetsvoorstel tot wijziging<br />

van de wet van 20 april 1874 op de voorlopige hechtenis, met betrekking tot het recht van inzage van het<br />

dossier van het onderzoek: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer LAUR<strong>EN</strong>T,<br />

Parl.St. Kamer 1989-90, nr. 47-1255/2, 41.<br />

390 H. BOSLY, D. <strong>VAN</strong>DERMEERSCH en M. BEERNAERT, Droit de la procédure pénale, Brugge, La Charte, 2008,<br />

1010.<br />

391 Supra nr. 75.<br />

392 Supra nr. 76.<br />

393 Supra nr. 75.<br />

394 Cass. 22 juli 1988, Arr.Cass. 1987-88, 1453, Bull. 1988, 1346, JLMB 1989, 682, noot A. JACOBS, Pas. 1988,<br />

I, 1346 en RDPC 1988, 1084, noot J.S.; KI Luik 11 mei 1983, JL 1983, 412, noot F. PIEDBŒUF.<br />

62


ONDERZOEK<br />

vroeger tijdstip 395 . In antwoord op een parlementaire vraag liet de minister van Justitie<br />

overigens duidelijk verstaan dat “[h]et wettelijk verbod van vrij verkeer […] slechts [is]<br />

toegelaten gedurende ten hoogste drie dagen, volgend op het verlenen van een bevel tot<br />

aanhouding” 396 .<br />

b. Eindpunt van de termijn<br />

91. ZOLANG DE NOODZAKELIJKHEID VOOR HET ONDERZOEK VOORTDUURT, MET E<strong>EN</strong> MAXIMUM<br />

<strong>VAN</strong> DRIE DAG<strong>EN</strong> – Dat het verbod van vrij verkeer ten hoogste drie dagen kan duren, betekent<br />

echter niet dat het, eens opgelegd, in elk geval drie dagen zal kunnen voortbestaan. Zodra zijn<br />

noodzakelijkheid voor het onderzoek wegvalt, moet het verbod immers onmiddellijk worden<br />

opgeheven, daar het vanaf dat moment elke legitieme grondslag mist. Bijgevolg dient de<br />

onderzoeksrechter niet alleen de noodzaak van het opleggen van het verbod, maar ook die van<br />

het voortduren ervan, blijvend te beoordelen. Anders dan bij een beperking van vrij<br />

verkeer 397 , is de onderzoeksrechter echter niet verplicht de duur van het verbod reeds ab initio<br />

te bepalen. Bij stilzwijgen van de onderzoeksrechter, wordt ervan uitgegaan dat het verbod<br />

werd bevolen gedurende de volledige termijn van drie dagen 398 .<br />

92. BEREK<strong>EN</strong>ING <strong>VAN</strong> DE DRIEDAAGSE TERMIJN – Ook omtrent het eindpunt van de driedaagse<br />

termijn bestaat enige onduidelijkheid, met name over de vraag hoe de termijn moet worden<br />

berekend. In ieder geval is de berekeningswijze van art. 48 Ger.W. niet van toepassing, “daar<br />

het niet gaat om een termijn om een proceshandeling te verrichten” 399 . Minder duidelijk is de<br />

vraag of de driedaagse termijn van dag tot dag dan wel van uur tot uur moet worden berekend.<br />

Een minderheidsstrekking houdt voor dat zulks van dag tot dag moet gebeuren 400 , in welk<br />

opzicht een verbod van vrij verkeer dat bijvoorbeeld bevolen werd op 1 maart 2011 om 15:00<br />

uur, pas zou eindigen op 4 maart 2011 om middernacht, vermits de dies a quo volgens die<br />

berekeningswijze niet zou moeten worden meegerekend. Ter ondersteuning van die stelling,<br />

verwijst TIMMERMANS naar art. 2260 BW “d’après lequel la prescription se compte par jours<br />

et non par heures” 401 . Zulks lijkt ons echter moeilijk verenigbaar met de uitdrukkelijke<br />

bepaling in art. 20 §2 WVH dat het verbod ten hoogste drie dagen kan duren “na het eerste<br />

395 KI Gent 5 maart 1990, TGR 1990, 66.<br />

396 Vr. en Antw. Kamer 1992-93, 14 december 1992, 2919 (Vr. nr. 174 L. STANDAERT); Vr. en Antw. Kamer<br />

1992-93, 30 september 1992, 2482 (Vr. nr. 174 L. STANDAERT).<br />

397 Infra nr. 145.<br />

398 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 133.<br />

399 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71.<br />

400 J. D’HA<strong>EN</strong><strong>EN</strong>S, Belgisch strafprocesrecht, Gent, Story-Scientia, 1985, 392; G. TIMMERMANS, Étude sur la<br />

détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 135-136; RPDB, v° Détention préventive, 715, nr. 246.<br />

401 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 136.<br />

63


ONDERZOEK<br />

verhoor”, hetgeen er o.i. op wijst dat de termijn reeds ingaat vanaf het ogenblik zelf dat het<br />

verhoor afgelopen is. Meer verdedigbaar lijkt ons dan ook de meerderheidsstrekking die de<br />

driedaagse termijn van uur tot uur rekent 402 . Ook de wetgever zelf blijkt overigens een<br />

dergelijke berekeningswijze toegenegen, gelet op zijn omschrijving van de duurtijd van het<br />

verbod als een van ‘72 uur’ en niet van ‘drie dagen’ 403 . Aldus vindt een verbod dat werd<br />

opgelegd op 1 maart 2011 om 15:00 uur, noodzakelijkerwijs reeds een einde op 4 maart 2011<br />

om 15:00 uur. Toch doet de onderzoeksrechter er, aldus BOUTMANS, “alleszins goed aan het<br />

einduur te vermelden, om interpretatieproblemen te vermijden” 404 .<br />

93. RECHTSVERGELIJKING – In rechtsvergelijkend perspectief is de maximale duur van het<br />

verbod van vrij verkeer in het Belgische recht opvallend kort. Zo kent het inhoudelijk zeer<br />

vergelijkbare Franse interdiction de communiquer een veel langere, tiendaagse termijn, die<br />

zelfs eenmaal kan worden verlengd 405 . In de Nederlandse en Engelse rechtsstelsels, die eerder<br />

beperkingsmaatregelen voorschrijven, maar zodoende ook een algeheel contactverbod<br />

toelaten 406 , is zelfs geen enkele maximumtermijn voorgeschreven en hangt de duur van het<br />

verbod eenvoudigweg af van zijn noodzakelijkheid voor het onderzoek. Ook het Nederlandse<br />

verbod van vrij verkeer ten aanzien van de raadsman, overeenkomstig art. 50 lid 2 Ndl.Sv.,<br />

kan overigens meerdere malen worden uitgevaardigd 407 .<br />

402 I. M<strong>EN</strong>NES, “Art. 20 WVH” in M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. <strong>VAN</strong> DER KEL<strong>EN</strong> en J. VERBIST (eds.),<br />

Strafprocesrecht in Wet en duiding, Brussel, Larcier, 2010, (552) 553; O. MICHIELS, D. CHICHOYAN en P.<br />

THEVISS<strong>EN</strong>, La détention préventive in Criminalis, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, 49; E. BOUTMANS,<br />

Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71; R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek<br />

strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 517; H. BOSLY, D. <strong>VAN</strong>DERMEERSCH en M. BEERNAERT, Droit de<br />

la procédure pénale, Brugge, La Charte, 2008, 1010; DECAIGNY, T., “Berekening van termijnen”, noot onder<br />

KI Antwerpen 3 januari 2008, T.Strafr. 2008, afl. 2, (131) 132; M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET,<br />

Manuel de procédure pénale, Luik, Ed. Collection Scientifique de la Faculté de Droit de Liège, 1989, 428;<br />

Novelles, Droit pénal, 454, nr. 144; Pand.b., v° Détention préventive, 755, nrs. 245-246.<br />

403 Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 85.<br />

404 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71.<br />

405 Contra A. JACOBS, noot onder Cass. 22 juli 1988, JLMB 1989, (682) 702; contra M. FRANCHIMONT, A.<br />

JACOBS en A. MASSET, Manuel de procédure pénale, Luik, Ed. Collection Scientifique de la Faculté de Droit<br />

de Liège, 1989, 428.<br />

406 Supra nrs. 65-66.<br />

407 Kamerstukken I, 1920/21, 18, nr. 10a, 8-9; T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong><br />

(eds.), Handboek verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, (29) 58; G. MOLS, J. SERRAR<strong>EN</strong>S en T. SPRONK<strong>EN</strong>,<br />

“Een Europese schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde en raadsman” in G. MOLS (ed.), Schaduwen<br />

vooruit: rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend onderzoek in strafzaken, Arnhem, Gouda Quint,<br />

1992, (79) 84; contra C. VEREECKE, De positie van de advokaat in het vooronderzoek in België en<br />

Nederland, onuitg. licentiescriptie Rechten K.U.Leuven, 1984-85, 66.<br />

64


ONDERZOEK<br />

6. Rechtsmiddelen<br />

94. OVERZICHT – Hieronder worden achtereenvolgens de rechtsmiddelen besproken in<br />

hoofde van de verdachte zelf en die in hoofde van het Openbaar Ministerie.<br />

a. In hoofde van de verdachte<br />

95. THEORETISCHE MOGELIJKHEID <strong>VAN</strong> HOGER BEROEP? – Het overgrote merendeel van de<br />

rechtsleer blijkt van oordeel dat de verdachte – althans in theorie – over een<br />

beroepsmogelijkheid beschikt tegen de verbodsmaatregel bij de kamer van<br />

inbeschuldigingstelling 408 . Desondanks houden DECLERCQ en <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE vol, met<br />

verwijzing naar een tweetal cassatiearresten 409 , dat “het onderzoeksgerecht zich niet [heeft]<br />

uit te spreken [over dit verbod]” 410 . Die dissidente stelling lijkt ons echter te berusten op een<br />

onvolledige lezing van de aangehaalde cassatierechtspraak, waarin het Hof immers enkel<br />

oordeelde dat de kamer van inbeschuldigingstelling zich niet heeft uit te spreken over een<br />

door de onderzoeksrechter opgelegd verbod van vrij verkeer “waarop het hoger beroep van<br />

de verdachte geen betrekking had” 411 . Uit die laatste overweging kan o.i. a contrario worden<br />

afgeleid dat het Hof van Cassatie de verdachte in beginsel wel degelijk een<br />

beroepsmogelijkheid gunt, namelijk wanneer de verbodsmaatregel wel deel uitmaakt van zijn<br />

hoger beroep, een redenering die ook gevolgd lijkt te worden door een belangrijke strekking<br />

in de rechtsleer 412 . Toch is die beroepsmogelijkheid geenszins vanzelfsprekend, daar zij een<br />

408 I. M<strong>EN</strong>NES, “Art. 20 WVH” in M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. <strong>VAN</strong> DER KEL<strong>EN</strong> en J. VERBIST (eds.),<br />

Strafprocesrecht in Wet en duiding, Brussel, Larcier, 2010, (552) 553; R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek<br />

strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 517; M. BOCKSTAELE, G. BOURDOUX, S. CRIEL, E. DE FORMANOIR,<br />

T. DE MEESTER, S. DE MOOR, L. D<strong>EN</strong>YS, T. DESCHEPPER, C. DE VALK<strong>EN</strong>EER, G. <strong>VAN</strong>DER ZWALM<strong>EN</strong> en A.<br />

WINANTS, De voorlopige hechtenis in Reeks strafrecht & strafvordering, Diegem, Kluwer, 2000, 152; P.<br />

<strong>VAN</strong> LINTHOUT, De voorlopige hechtenis in AdvocatenPraktijk: strafrecht, Antwerpen, Kluwer, 1998, 34-35;<br />

M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, Manuel de procédure pénale, Luik, Ed. Collection Scientifique<br />

de la Faculté de Droit de Liège, 1989, 429; E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk,<br />

Antwerpen, Kluwer, 1985, 71; G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 138-<br />

139; F. HÉLIE, Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel,<br />

Bruylant, 1865, 443; Pand.b., v° Détention préventive, 756, nr. 244; Novelles, Droit pénal, 455, nr. 145;<br />

contra G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 210.<br />

409 Cass. 17 maart 1992, AR 6449, Arr.Cass. 1991-92, 698 en Pas. 1992, I, 653; Cass. 19 juni 1990, AR 4597,<br />

Arr.Cass. 1989-90, 1341, Bull. 1990, 1189 en Pas. 1990, I, 1189.<br />

410 R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, 475 en 555; R. DECLERCQ,<br />

Onderzoeksgerechten in APR, Deurne, Kluwer, 1993, 271; Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van<br />

vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006,<br />

75.<br />

411 Cass. 17 maart 1992, AR 6449, Arr.Cass. 1991-92, 698 en Pas. 1992, I, 653; Cass. 19 juni 1990, AR 4597,<br />

Arr.Cass. 1989-90, 1341, Bull. 1990, 1189 en Pas. 1990, I, 1189.<br />

412 I. M<strong>EN</strong>NES, “Art. 20 WVH” in M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. <strong>VAN</strong> DER KEL<strong>EN</strong> en J. VERBIST (eds.),<br />

Strafprocesrecht in Wet en duiding, Brussel, Larcier, 2010, (552) 553; R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek<br />

strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 517; M. BOCKSTAELE, G. BOURDOUX, S. CRIEL, E. DE FORMANOIR,<br />

T. DE MEESTER, S. DE MOOR, L. D<strong>EN</strong>YS, T. DESCHEPPER, C. DE VALK<strong>EN</strong>EER, G. <strong>VAN</strong>DER ZWALM<strong>EN</strong> en A.<br />

65


ONDERZOEK<br />

noodzakelijke afwijking inhoudt van het niet-contradictoir karakter van het onderzoek.<br />

Anders dan de negentiende-eeuwse rechtsleer 413 , neemt de huidige rechtsleer immers<br />

overwegend aan dat voor privépartijen – afgezien van het strafrechtelijk kort geding<br />

overeenkomstig art. 28sexies en art. 61quater-61quinquies Sv. – “geen hoger beroep mogelijk<br />

is tegen een beslissing van de onderzoeksrechter waarbij deze weigert in te gaan op de vraag<br />

om een bepaalde onderzoeksverrichting te stellen, of waarbij hij beslist over te gaan tot een<br />

bepaalde onderzoeksverrichting” 414 . Aangezien het verbod van vrij verkeer precies<br />

beschouwd moet worden als een dergelijke ‘onderzoeksverrichting’ 415 , lijkt het nietcontradictoir<br />

karakter van het onderzoek ons dan ook, ingevolge art. 2 Ger.W., de algemene<br />

beroepsmogelijkheid van art. 616 Ger.W. uit te sluiten, bij gebrek aan een uitdrukkelijke<br />

wettelijke bepaling in die zin 416 . Ter ondersteuning van die stelling, kan worden verwezen<br />

naar de discussie die destijds aanleiding gaf tot het invoeren van het strafrechtelijk kort<br />

geding door de wet van 12 maart 1998 417 . Reeds vóór die wetswijziging, nam bepaalde<br />

rechtsleer en rechtspraak namelijk aan dat tegen een beslagmaatregel getroffen tijdens het<br />

strafonderzoek, hoger beroep zou openstaan bij de kamer van inbeschuldigingstelling 418 ,<br />

hetgeen door VERSTRAET<strong>EN</strong> terecht verworpen wordt als “ten zeerste bekritiseerbaar in het<br />

licht van de aard van een beslissing tot weigering tot opheffing van een beslag en het beginsel<br />

van het niet-contradictoir karakter van het onderzoek” 419 . Eenzelfde redenering lijkt ons<br />

toepasbaar op het verbod van vrij verkeer: zoals een beslagmaatregel destijds niet vatbaar kon<br />

worden geacht voor hoger beroep door privépartijen, zo ook staat hun o.i. geen hoger beroep<br />

open tegen een verbod van vrij verkeer. Bovendien lijkt ook de wetgever zelf van oordeel te<br />

zijn geweest dat de onderzoeksrechter in laatste aanleg oordeelt, daar hij de vroegere<br />

procedure van art. 30 WVH 1852 tot opheffing van het verbod 420 , niet heeft hernomen in art. 3<br />

WINANTS, De voorlopige hechtenis in Reeks strafrecht & strafvordering, Diegem, Kluwer, 2000, 152; P.<br />

<strong>VAN</strong> LINTHOUT, De voorlopige hechtenis in AdvocatenPraktijk: strafrecht, Antwerpen, Kluwer, 1998, 35.<br />

413 P. MORLET, “Des recours contre les ordonnances du juge d’instruction”, RDPC 1988, (135) 137; G.<br />

TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 138; Pand.b., v° Détention préventive,<br />

756, nr. 244; Novelles, Droit pénal, 455, nr. 145; RPDB, v° Détention préventive, 716, nr. 125.<br />

414 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 402; R. DECLERCQ, Beginselen van<br />

strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, 285.<br />

415 Supra nr. 26.<br />

416 Contra G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 138-139.<br />

417 Wet 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en<br />

het gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998, 10027.<br />

418 KI Brussel 28 november 1951, Pas. 1952, II, 9; KI Brussel 15 mei 1950, aangehaald door P. MORLET, “Des<br />

recours contre les ordonnances du juge d’instruction”, RDPC 1988, (135) 163.<br />

419 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 402; J. DE CODT, “L’autonomie du<br />

droit pénal et la juridiction des référés”, RDPC 1991, (225) 233.<br />

420 Supra nr. 16.<br />

66


ONDERZOEK<br />

lid 2 WVH 1874 , noch in art. 20 §2 WVH. De hierboven aangehaalde cassatierechtspraak 421 , die<br />

een dergelijke beroepsmogelijkheid alsnog lijkt te aanvaarden, is o.i. dan ook voor scherpe<br />

kritiek vatbaar. Zulks neemt evenwel niet weg dat zij intussen deel uitmaakt van de Belgische<br />

rechtsorde, in welk opzicht verschillende kamers van inbeschuldigingstelling het hoger beroep<br />

van de verdachte tegen een verbod van vrij verkeer, terecht ontvankelijk verklaarden 422 .<br />

96. PRAKTISCH SLAG<strong>EN</strong> <strong>VAN</strong> HOGER BEROEP? – Nu de maximale duur van het verbod van vrij<br />

verkeer werd teruggebracht tot drie dagen, is de discussie over een beroepsmogelijkheid in<br />

hoofde van de verdachte, echter grotendeels een academische geworden. Gelet op de<br />

afwezigheid van schorsende werking, zal het hoger beroep immers, aldus VERSTRAET<strong>EN</strong>,<br />

“praktisch geen nut hebben” 423 , daar het veelal zonder voorwerp zal worden en<br />

onontvankelijk zal worden verklaard wegens gebrek aan belang 424 . Daarmee wordt evenwel<br />

tegelijkertijd duidelijk dat de verdachte wel degelijk over een effectief hoger beroep beschikt<br />

wanneer het verbod hem gedurende een onwettig lange periode zou worden opgelegd. Duurt<br />

het verbod van vrij verkeer nog voort op het ogenblik dat de kamer van<br />

inbeschuldigingstelling zijn oordeel velt, dan zal de maatregel immers alsnog kunnen worden<br />

opgeheven. In die zin kan worden verwezen naar het hierboven reeds aangehaalde arrest van<br />

de kamer van inbeschuldigingstelling te Luik, dat besloot tot de nietigverklaring van een<br />

verbod van vrij verkeer dat een vorig verbod hernieuwde 425 .<br />

97. THEORETISCHE MOGELIJKHEID <strong>VAN</strong> CASSATIEVOORZI<strong>EN</strong>ING? – Een gelijkaardige<br />

redenering kan worden gevolgd aangaande de voorziening in cassatie, namelijk dat in theorie<br />

cassatieberoep openstaat tegen een voor de verdachte ongunstig arrest 426 , maar dat het veelal<br />

onontvankelijk zal worden verklaard wegens gebrek aan belang, daar het driedaagse verbod al<br />

lang opgehouden zal zijn uitwerking te hebben. Gelet op art. 416 Sv., lijkt ons overigens<br />

enkel uitgesteld cassatieberoep mogelijk.<br />

421 Cass. 17 maart 1992, AR 6449, Arr.Cass. 1991-92, 698 en Pas. 1992, I, 653; Cass. 19 juni 1990, AR 4597,<br />

Arr.Cass. 1989-90, 1341, Bull. 1990, 1189 en Pas. 1990, I, 1189.<br />

422 KI Gent 5 maart 1990, TGR 1990, 66; KI Luik 11 mei 1983, JL 1983, 412, noot F. PIEDBŒUF.<br />

423 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 517; I. M<strong>EN</strong>NES, “Art. 20 WVH” in<br />

M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. <strong>VAN</strong> DER KEL<strong>EN</strong> en J. VERBIST (eds.), Strafprocesrecht in Wet en duiding,<br />

Brussel, Larcier, 2010, (552) 553; P. <strong>VAN</strong> LINTHOUT, De voorlopige hechtenis in AdvocatenPraktijk:<br />

strafrecht, Antwerpen, Kluwer, 1998, 35.<br />

424 M. BOCKSTAELE, G. BOURDOUX, S. CRIEL, E. DE FORMANOIR, T. DE MEESTER, S. DE MOOR, L. D<strong>EN</strong>YS, T.<br />

DESCHEPPER, C. DE VALK<strong>EN</strong>EER, G. <strong>VAN</strong>DER ZWALM<strong>EN</strong> en A. WINANTS, De voorlopige hechtenis in Reeks<br />

strafrecht & strafvordering, Diegem, Kluwer, 2000, 152.<br />

425 KI Luik 11 mei 1983, JL 1983, 412, noot F. PIEDBŒUF; supra nr. 78.<br />

426 Contra Cass. crim. 10 décembre 1847, Journ.Pal. 1848, 471, aangehaald door G. TIMMERMANS, Étude sur la<br />

détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 140.<br />

67


ONDERZOEK<br />

98. REMEDIËRING DOOR DE ONDERZOEKSGERECHT<strong>EN</strong>? – Onder het vroegere regime van art. 3<br />

lid 2 WVH 1874 werd in de rechtsleer wel eens verdedigd dat de onderzoeksgerechten de<br />

verdere aanhouding van de verdachte zouden kunnen weigeren “wanneer het verbod van vrij<br />

verkeer onwettig was […] en voor zover daardoor de rechten van de verdediging zijn<br />

geschonden” 427 . Nu het verbod echter volledig werd opgeheven ten aanzien van de raadsman,<br />

“zal het […] bijzonder moeilijk worden te bewijzen dat de rechten van verdediging<br />

geschonden zijn” 428 . Bovendien werd reeds onder het oude regime van art. 3 lid 2 WVH 1874<br />

geoordeeld dat de verdachte weliswaar “in de onmogelijkheid werd gesteld contact te hebben<br />

met zijn raadsman, vooraleer over de bevestiging van het bevel tot aanhouding was beslist”<br />

en dat “zulks een schending uitmaakt van [zijn] rechten van de verdediging”, maar dat er<br />

niettemin “[voldoende] gronden bestaan om het bevel tot aanhouding te bevestigen” 429 .<br />

Daarmee wordt evenwel wederom duidelijk dat de verdachte wel beschikt over een effectief<br />

‘rechtsmiddel’ tegen een verbod opgelegd ten aanzien van zijn raadsman, in welk geval de<br />

onderzoeksgerechten – zeker in het licht van de vigerende Salduz-rechtspraak 430 – een<br />

schending zullen kunnen vaststellen van zijn recht van verdediging.<br />

99. BURGERRECHTELIJK KORT GEDING? – Gelet op het gebrek aan een effectieve<br />

beroepsmogelijkheid 431 , kan de vraag worden gesteld of de verdachte op basis van art. 584<br />

Ger.W. geen burgerrechtelijk kort geding zou kunnen inspannen tegen het voortduren van een<br />

verbod van vrij verkeer, in welk geval de procedure immers veel sneller zou verlopen. Meer<br />

nog dan een klassiek hoger beroep 432 , moet een dergelijk kort geding o.i. echter worden<br />

afgewezen in het licht van het niet-contradictoir karakter van het onderzoek. Opnieuw kan<br />

hier de parallel worden getrokken met de discussie die noopte tot de invoering van het<br />

strafrechtelijk kort geding in 1998 433 . Vóór 1998 hadden bepaalde voorzitters zich namelijk<br />

bevoegd verklaard om in kort geding te oordelen over een beslagmaatregel getroffen tijdens<br />

het strafrechtelijk onderzoek 434 . Die opvatting werd door het Hof van Cassatie 435 evenwel<br />

terecht afgewezen “op grond van art. 2 Ger.W. in combinatie het beginsel van het niet-<br />

427 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 72.<br />

428 M. BOCKSTAELE, G. BOURDOUX, S. CRIEL, E. DE FORMANOIR, T. DE MEESTER, S. DE MOOR, L. D<strong>EN</strong>YS, T.<br />

DESCHEPPER, C. DE VALK<strong>EN</strong>EER, G. <strong>VAN</strong>DER ZWALM<strong>EN</strong> en A. WINANTS, De voorlopige hechtenis in Reeks<br />

strafrecht & strafvordering, Diegem, Kluwer, 2000, 152.<br />

429 KI Gent 5 maart 1990, TGR 1990, (66) 67.<br />

430 Supra nrs. 36-39.<br />

431 Supra nrs. 95-98.<br />

432 Supra nr. 95.<br />

433 Supra nr. 95.<br />

434 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 402.<br />

435 Cass. 27 juni 1986, RW 1986-87, 1682 en Arr.Cass. 1985-86, 1477.<br />

68


ONDERZOEK<br />

contradictoir karakter van het onderzoek” 436 , een redenering die ons ook toepasbaar lijkt op<br />

het verbod van vrij verkeer. Bovendien bevindt de rechter in kort geding zich op hetzelfde<br />

rechtsprekend niveau als de onderzoeksrechter, zodat kan hij o.i., evenmin als de<br />

raadkamer 437 , afbreuk kan doen aan het gezag van gewijsde van een beslissing van de<br />

onderzoeksrechter, die immers niet alleen het verbod oplegt, maar ook de noodzaak van het<br />

voortduren ervan, blijvend beoordeelt 438 . Terecht stelt de Belgische rechtspraak in kort geding<br />

zich dan ook behoorlijk terughoudend op tegenover isolatiemaatregelen die door verdachten<br />

worden aangevochten 439 . Zo verklaarde de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te<br />

Brussel zich in de zaak Paternostre onbevoegd om de isolatiemaatregel in casu te beoordelen,<br />

overwegende dat “nous ne pouvons que souligner que certaines de ces mesures ont été<br />

ordonnées par le juge d’instruction” 440 . Bijgevolg komen enkel feitelijke belemmeringen van<br />

het vrij verkeer of isolatiemaatregelen die door de administratie, bijvoorbeeld om<br />

veiligheidsredenen, werden opgelegd, in aanmerking voor een burgerrechtelijk kort geding.<br />

100. NAAR E<strong>EN</strong> UITBREIDING <strong>VAN</strong> HET STRAFRECHTELIJK KORT GEDING? – Uit het voorgaande<br />

kan worden besloten dat de verdachte enkel op een effectief rechtsmiddel kan hopen in geval<br />

het verbod hem gedurende een onwettig lange periode zou worden opgelegd 441 of wanneer het<br />

verbod zijn recht van verdediging zou schenden doordat het ook zijn raadsman zou treffen 442 .<br />

De noodzakelijkheid voor het onderzoek blijkt echter uitsluitend te worden beoordeeld door<br />

de onderzoeksrechter zelf. Samen met het bevel tot aanhouding, toont het verbod van vrij<br />

verkeer dan ook een niet te onderschatten machtsconcentratie aan in hoofde van de<br />

onderzoeksrechter, waarbij uiteraard bijzonder kritische vragen kunnen worden gesteld.<br />

Minstens zou o.i. een contradictoir debat voorzien mogen worden voor de onderzoeksrechter<br />

zelf waarin de verdachte de mogelijkheid zou genieten zijn argumenten contra het verbod<br />

uiteen te zetten. Men zou echter nog een stap verder kunnen gaan door de verdachte daarnaast<br />

ook een effectieve beroepsmogelijkheid te gunnen, bijvoorbeeld via een kortgedingprocedure<br />

voor de voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling. Aangezien de dubbele aanleg<br />

noch een algemeen rechtsbeginsel is, noch een mensenrecht van de verdachte 443 , bestaat er<br />

436 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 402.<br />

437 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 139; F. HÉLIE, Traité de l’instruction<br />

criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant, 1865, 443; infra nr. 150.<br />

438 Supra nr. 91.<br />

439 KG Brussel 10 januari 1991, Journ.Proc. 1991, 27; KG Brussel 14 mei 1986, JT 1987, 724; G. SMAERS,<br />

Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 207-208.<br />

440 KG Brussel 14 mei 1986, JT 1987, (724) 725.<br />

441 Supra nr. 96.<br />

442 Supra nr. 98.<br />

443 R. DECLERCQ, “Voorlopige hechtenis en rechtsmiddelen”, RW 1991-92, afl. 4, (105) 105.<br />

69


ONDERZOEK<br />

weliswaar geen juridische verplichting tot een dergelijke uitbreiding van het strafrechtelijk<br />

kort geding, maar het lijkt ons niettemin zeer verdedigbaar teneinde machtsconcentraties te<br />

vermijden.<br />

101. HET FRANSE GEBREK AAN E<strong>EN</strong> HOGER BEROEP – In vergelijking met het Franse recht is<br />

de Belgische regeling ook op het vlak van de rechtsmiddelen eerder ‘verdachtevriendelijk’ te<br />

noemen. Het gebrek aan een effectief rechtsmiddel in het Belgische recht is immers<br />

uitsluitend te wijten aan de korte duur van het verbod. Zulks is hoegenaamd niet in het geval<br />

bij het Franse interdiction de communiquer, waartegen immers geen enkel rechtsmiddel<br />

openstaat 444 , ondanks het feit dat het gedurende een veel langere periode kan worden<br />

opgelegd 445 . In samenhang met het gebrek aan een motiveringsverplichting in hoofde van de<br />

onderzoeksrechter, kan de vraag worden gesteld of die regeling wel voldoende waarborgen<br />

biedt in het licht van het recht van verdediging. De Franse rechtsleer lijkt zich echter<br />

vooralsnog niet overdreven kritisch op te stellen 446 .<br />

102. HET NEDERLANDSE ‘KORT GEDING’ – Het Nederlandse recht daarentegen, biedt de<br />

verdachte o.i. wel een ware kortgedingprocedure. Zo kan het verbod van vrij verkeer ten<br />

aanzien van de raadsman weliswaar ook door de officier van justitie worden opgelegd, maar is<br />

het, ingevolge art. 50 lid 3 Ndl.Sv., uiteindelijk altijd de rechtbank die “zoo spoedig mogelijk<br />

[beslist] na den raadsman te hebben gehoord, althans schriftelijk opgeroepen”. Uit de<br />

vermelding dat de rechtbank “bij hare beslissing het bevel [kan] opheffen, wijzigen of<br />

aanvullen”, kan worden afgeleid dat die procedure geen schorsende werking geniet 447 . Ook<br />

tegen een weigering van het vrij verkeer met andere personen, staat een effectief rechtsmiddel<br />

open, namelijk via een bezwaarschrift bij de rechtbank of het rechterlijk college dat oordeelt<br />

omtrent de voortzetting van de voorlopige hechtenis, overeenkomstig art. 62a lid 4 Ndl.Sv.,<br />

een recht waarop de verdachte overigens, ingevolge art. 62 lid 5 Ndl.Sv., uitdrukkelijk moet<br />

worden gewezen. Het bijzondere aan die procedure is dat zij in beginsel wel schorsende<br />

werking geniet, zodat een Nederlandse verdachte wel over een effectief rechtsmiddel<br />

444 P. CHAMBON en C. GUÉRY, Droit et pratique de l’instruction préparatoire: juge d’instruction – chambre de<br />

l’instruction, Parijs, Dalloz, 2007, 318; P. CHAMBON, Le juge d’instruction: théorie et pratique de la<br />

procédure, Parijs, Dalloz, 1997, 171.<br />

445 Supra nr. 93.<br />

446 F. DESPORTES en L. LAZERGES-COUSQUER, Traité de procédure pénale, Parijs, Economica, 2009, 1637-<br />

1638; P. CHAMBON en C. GUÉRY, Droit et pratique de l’instruction préparatoire: juge d’instruction –<br />

chambre de l’instruction, Parijs, Dalloz, 2007, 318; J. BUISSON en S. GUINCHARD, Procédure pénale, Parijs,<br />

Litec, 2005, 794-795; P. CONTE en P. MAISTRE DU CHAMBON, Procédure pénale, Parijs, Colin, 2001, 254; P.<br />

CHAMBON, Le juge d’instruction: théorie et pratique de la procédure, Parijs, Dalloz, 1997, 171.<br />

447 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 57.<br />

70


ONDERZOEK<br />

beschikt. Slechts indien, aldus art. 62a lid 4 Ndl.Sv., “degene die het bevel heeft gegeven een<br />

onverwijlde uitvoering in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk acht”, wordt de<br />

schorsende werking opgeheven. Een dergelijk systeem lijkt ons zeker voor navolging vatbaar,<br />

afgezien evenwel van de schorsende werking ervan. Het lijkt ons immers zeer<br />

onwaarschijnlijk dat de bevoegde autoriteit die reeds besloten heeft tot een maatregel die hij<br />

‘volstrekt noodzakelijk’ acht in het belang van het onderzoek, de onmiddellijke uitvoering<br />

ervan niet als volstrekt noodzakelijk zou beschouwen.<br />

b. In hoofde van het Openbaar Ministerie<br />

103. THEORETISCHE MOGELIJKHEID <strong>VAN</strong> HOGER BEROEP – In de rechtsleer wordt overwegend<br />

aangenomen dat het Openbaar Ministerie tegen een weigering door de onderzoeksrechter het<br />

vrij verkeer te verbieden, in theorie hoger beroep zou kunnen instellen bij de kamer van<br />

inbeschuldigingstelling wegens ‘strijdig bevel’ 448 . Gelet op het algemeen vorderingsrecht van<br />

het Openbaar Ministerie 449 , lijkt die stelling ons inderdaad de juiste.<br />

104. PRAKTISCH SLAG<strong>EN</strong> <strong>VAN</strong> HOGER BEROEP? – Aangezien de procureur des Konings – in<br />

tegenstelling tot de Nederlandse officier van justitie 450 – niet de mogelijkheid geniet het<br />

verbod van vrij verkeer zelf op te leggen, is ook de slaagkans van zijn hoger beroep echter<br />

miniem, daar “de [kamer van inbeschuldigingstelling] het verbod niet zou kunnen opleggen,<br />

wat immers slechts onmiddellijk na het eerste verhoor kan” 451 .<br />

7. Sanctionering van overtreding van de maatregel<br />

105. VERDACHTE <strong>EN</strong> ‘MEDEPLICHTIGE’ GEDETINEERD<strong>EN</strong>: TUCHTSANCTIE MOGELIJK OP GROND<br />

<strong>VAN</strong> ART. 130, 5° WIRP – Het behoeft geen betoog dat de correcte uitvoering van het verbod<br />

van vrij verkeer in de eerste plaats behoort tot de verantwoordelijkheid van het<br />

gevangenispersoneel zelf. Het is dan ook zeer de vraag of de verdachte wel enige sanctie kan<br />

worden opgelegd wanneer hij zelf het verbod overtreedt. Zulks lijkt ons evenwel alsnog het<br />

geval, gelet op het – weliswaar nog niet in werking getreden – art. 130, 5° WIRP dat als<br />

tuchtrechtelijke inbreuk van de tweede categorie beschouwt “het op onregelmatige wijze<br />

communiceren met een medegedetineerde of een persoon vreemd aan de gevangenis”. Aldus<br />

448 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71; G. TIMMERMANS,<br />

Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 139; Novelles, Droit pénal, 454, nr. 140; RPDB, v°<br />

Détention préventive, 715, nr. 119.<br />

449 Supra nr. 85.<br />

450 Supra nrs. 84 en 102.<br />

451 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 71; RPDB, v° Détention<br />

préventive, 715, nr. 119; Novelles, Droit pénal, 454, nr. 140; supra nr. 77.<br />

71


ONDERZOEK<br />

riskeert de verdachte die een verbod van vrij verkeer overtreedt, o.i. een van de tuchtsancties<br />

omschreven in art. 132 e.v. WIRP 452 . Ingevolge art. 131 §2 WIRP wordt een eventuele<br />

‘medeplichtige’ gedetineerde bovendien gestraft als ware hij de hoofddader.<br />

106. RAADSMAN: TUCHTSANCTIE MOGELIJK OP GROND <strong>VAN</strong> ZIJN DEONTOLOGIE – Ook de<br />

raadsman van de verdachte riskeert o.i. een tuchtsanctie, zij het uiteraard op grond van zijn<br />

deontologische verplichtingen 453 . Aldus is het, volgens STEV<strong>EN</strong>S, de raadsman bijvoorbeeld<br />

deontologisch verboden “een gedetineerde foto’s van zijn burgerlijk huwelijk, of private<br />

papieren over te maken, en evenmin lectuur die […] de gevangene ontzegd is” 454 . In die zin<br />

schrijft ook ARNOU dat de advocaat geen misbruik mag maken van zijn vrij verkeer met de<br />

verdachte “om op te gaan treden als een ongecontroleerde verbindingsman tussen de<br />

gedetineerde en derden” 455 . Dergelijke inbreuken worden overigens beschouwd als zware<br />

deontologische fouten, daar zij het noodzakelijk vertrouwen van de administratie van justitie<br />

in de advocatuur beschamen 456 .<br />

107. STRAFRECHTELIJKE VERVOLGING MOGELIJK OVERE<strong>EN</strong>KOMSTIG HET GEM<strong>EN</strong>E RECHT – Ten<br />

slotte riskeert uiteraard eenieder een strafrechtelijke vervolging overeenkomstig het gemene<br />

recht wanneer hij, ingevolge de communicatie met de verdachte, bepaalde misdrijven pleegt<br />

of daaraan deelneemt. Aldus kan de raadsman bijvoorbeeld ook strafrechtelijk gesanctioneerd<br />

worden “wanneer een gedetineerde vanuit de gevangenis misdrijven laat uitvoeren en zijn<br />

advocaat daarbij optreedt als noodzakelijke of nuttige verbindingsman tussen de gedetineerde<br />

en zijn handlangers buiten de gevangenis” 457 .<br />

B. <strong>BEPERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong><br />

108. OVERZICHT – Sedert de gedeeltelijke inwerkingtreding van art. 179 WIRP op 15 januari<br />

2007 458 , is art. 20 WVH aangevuld met een viertal paragrafen die de beperking van vrij<br />

verkeer uitdrukkelijk regelen 459 . Hieronder wordt deze betrekkelijk jonge<br />

onderzoeksmaatregel volgens hetzelfde stramien bestudeerd, waarbij desgevallend zal worden<br />

terugverwezen naar hetgeen hierboven reeds werd uiteengezet.<br />

452 Supra nr. 40.<br />

453 Contra T. PRAKK<strong>EN</strong>, “De Nederlandse raadsman in België” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.),<br />

Handboek verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, (1157) 1168.<br />

454 J. STEV<strong>EN</strong>S, Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Kluwer, 1997, 475-476.<br />

455 P. ARNOU, “Raadsman en mededader”, RW 1988-89, afl. 29, (969) 976.<br />

456 J. STEV<strong>EN</strong>S, Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Kluwer, 1997, 476.<br />

457 P. ARNOU, “Raadsman en mededader”, RW 1988-89, afl. 29, (969) 976.<br />

458 Art. 2 KB 28 december 2006 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS<br />

4 januari 2007, 166, err. BS 23 maart 2007, 16322.<br />

459 Supra nrs. 21-22.<br />

72


ONDERZOEK<br />

1. Inhoud van de maatregel<br />

109. VIER MAATREGEL<strong>EN</strong> TOT <strong>BEPERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> – Krachtens art. 20 §3 WVH<br />

beschikt de onderzoeksrechter over een viertal maatregelen tot beperking van vrij verkeer 460 .<br />

Zo kan hij ten aanzien van medegedetineerden “bevelen om een verdachte gescheiden te<br />

houden van andere verdachten”. Ten aanzien van personen extra muros, behalve de raadsman<br />

van de verdachte, kan hij bovendien verbieden dat de verdachte bezoek ontvangt van,<br />

briefwisseling voert met of telefonische contacten heeft met “individueel in het bevel<br />

vermelde personen”.<br />

110. INPERKING <strong>VAN</strong> DE <strong>BEPERKING</strong>SMOGELIJKHED<strong>EN</strong> – Die aanvulling op het verbod van vrij<br />

verkeer in art. 20 §2 WVH door art. 179 WIRP, lijkt op het eerste gezicht een uitbreiding van<br />

de mogelijkheden tot beperking van vrij verkeer, in welk opzicht “[l]a loi du 12 janvier 2005<br />

[…] va plus loin en cette matière” 461 . Zoals hierboven reeds verdedigd 462 , gaat die uitleg o.i.<br />

echter voorbij aan het gegeven dat de onderzoeksrechter vroeger reeds, op grond van het oude<br />

art. 613 lid 2 Sv., over verregaande beperkingsmogelijkheden beschikte en dat het de<br />

rechtspraktijk was die een beperking van vrij verkeer in het belang van het onderzoek,<br />

herkwalificeerde naar een volledig verbod van vrij verkeer 463 . Anderzijds stond geen enkele<br />

wettelijke bepaling een voor de verdachte minder gunstige interpretatie van art. 613 lid 2 Sv.<br />

in de weg. Om die redenen werd art. 613 lid 2 Sv. door professor DUPONT beschouwd als<br />

“een permanente bron van mogelijke conflicten […] strijdig met het legaliteitsbeginsel” 464 .<br />

Precies met als oogmerk de rechtspositie van gedetineerden te verstevigen, besloten de<br />

opstellers van de WIRP dan ook tot “modulering van het regime van verdachten in functie<br />

van de noodwendigheden van het onderzoek” en zulks “[o]m te verhinderen dat op grond van<br />

een niet te verantwoorden, al te extensieve interpretatie van [art. 613 lid 2 Sv.], de rechten<br />

die in de Basiswet aan verdachten wordt (sic) verleend op het vlak van de deelname aan<br />

gemeenschappelijke activiteiten, bezoek, briefwisseling en gebruik van de telefoon, zouden<br />

worden uitgehold” 465 . De invoeging van art. 20 §3-6 WVH moet dan ook in samenhang<br />

worden beschouwd met de wijziging van art. 613 lid 2 Sv., zodat zij o.i. neerkomt op een<br />

460 Infra nrs. 126-132.<br />

461 H. BOSLY, D. <strong>VAN</strong>DERMEERSCH en M. BEERNAERT, Droit de la procédure pénale, Brugge, La Charte, 2008,<br />

1010.<br />

462 Supra nrs. 21-22.<br />

463 Cass. 19 juli 1897, Pas. 1897, I, 261; RPDB, v° Détention préventive, 715-716, nr. 124.<br />

464 Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden: verslag namens de commissie<br />

voor de justitie uitgebracht door de heer André PERPÈTE, Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 51-0231/015, 51.<br />

465 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 141.<br />

73


ONDERZOEK<br />

inperking van de bevoegdheden van de onderzoeksrechter, eerder dan op een uitbreiding<br />

ervan.<br />

2. Personele draagwijdte van de maatregel<br />

111. OVERZICHT – Wat betreft de personele draagwijdte van de maatregel, moet wederom<br />

een belangrijk onderscheid worden gemaakt tussen de raadsman van de verdachte en andere<br />

personen.<br />

a. Raadsman<br />

112. RELE<strong>VAN</strong>TIE <strong>VAN</strong> DE STRAATSBURGSE RECHTSPRAAK VOOR EV<strong>EN</strong>TUELE TOEKOMSTIGE<br />

WETSWIJZIGING<strong>EN</strong> – Evenmin als het verbod van vrij verkeer 466 , kan een beperking van vrij<br />

verkeer worden opgelegd ten aanzien van de raadsman van de verdachte. Ook op dit vlak<br />

voldoet de Belgische regeling derhalve duidelijk aan de minimumeisen van het EVRM,<br />

hetgeen evenwel niet de relevantie wegneemt van de Straatsburgse rechtspraak voor eventuele<br />

toekomstige wetswijzigingen.<br />

i. Mensenrechtelijk minimumkader<br />

113. VEROUDERDE ECRM-RECHTSPRAAK – Uit haar hierboven reeds aangehaalde<br />

rechtspraak 467 , blijkt dat de vroegere ECRM zich inzake isolatiemaatregelen behoorlijk<br />

terughoudend opstelde. Bij wijze van voorbeeld kan worden verwezen naar de zeer<br />

verregaande communicatiebeperkingen in de zaken Bonzi t. Zwitserland en Kröcher & Möller<br />

t. Zwitserland, die alle door de ECRM werden aanvaard, omdat de verdachten de<br />

mogelijkheid hadden te allen tijde met hun advocaten schriftelijk te corresponderen 468 . Aldus<br />

achtte de ECRM “beperkingen in het contact met de advocaat gedurende een tijdelijke<br />

isolatie van de verdachte […] niet strijdig […] met art. 6 EVRM […] mits er maar enige vorm<br />

van contact mogelijk is, hetzij schriftelijk hetzij mondeling” 469 . Nagenoeg de enige<br />

uitzondering op die restrictieve rechtspraak vormde de zaak Can t. Oostenrijk over een<br />

verdachte die zijn raadsman, gedurende de eerste drie maanden van zijn voorlopige hechtenis,<br />

466 Supra nr. 40 et seq.<br />

467 Supra nr. 35.<br />

468 ECRM 10 november 1983, Kröcher & Möller/Zwitserland, DR, afl. 26, 53-54; ECRM 12 juli 1978,<br />

Bonzi/Zwitserland, DR, afl. 12, (185) 190.<br />

469 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 74.<br />

74


ONDERZOEK<br />

enkel onder toezicht had kunnen spreken 470 , hetgeen door de ECRM als ‘zonder meer<br />

excessief’ werd beschouwd 471 . Ten gevolge van een minnelijke schikking heeft het EHRM<br />

zich in die zaak echter niet meer kunnen uitspreken 472 . In meer recente rechtspraak lijkt het<br />

EHRM zich ten opzichte van verregaande beperkingen van vrij verkeer tussen de verdachte en<br />

zijn raadsman, echter enigszins strenger op te stellen dan de vroegere ECRM.<br />

114. RECHT OP ‘<strong>VRIJ</strong>’ BEZOEK (ART. 6 EVRM) – Wat betreft het recht van de verdachte op<br />

bezoek van zijn raadsman, kan in de eerste plaats worden verwezen naar de zaak Öcalan t.<br />

Turkije, waarin de raadsman slechts tweemaal per week een bezoek van één uur werd<br />

toegestaan, hetgeen door het EHRM werd aangestipt als “one of the factors that made the<br />

preparation of his defence difficult” 473 . Aldus blijkt het EHRM van oordeel dat het in het licht<br />

van art. 6.3.b EVRM “een verplichting van een lidstaat is om voldoende bezoekfaciliteiten<br />

mogelijk te maken” 474 . Een beperking van vrij verkeer lijkt ons ten aanzien van de raadsman<br />

derhalve – zelfs al zou de verdachte het recht op schriftelijke communicatie met zijn<br />

raadsman volledig behouden 475 – bezwaarlijk nog te kunnen bestaan in een langdurig<br />

bezoekverbod, tenzij gedurende die periode, zoals in het Nederlandse recht, een<br />

plaatsvervangend raadsman zou optreden 476 . Daarnaast stelt het EHRM ook eisen met<br />

betrekking tot de wijze waarop het advocatenbezoek moet kunnen verlopen. Anders dan het<br />

Amerikaans mensenrechtenverdrag 477 , waarborgt het EVRM weliswaar niet uitdrukkelijk het<br />

recht op ‘ongehinderd’ advocatenbezoek 478 , maar, zoals hierboven reeds vermeld 479 , werd een<br />

dergelijk recht wel reeds door de ECRM afgeleid uit art. 6 EVRM 480 . In zijn arrest Campbell<br />

& Fell t. Verenigd Koninkrijk erkende ten slotte ook het EHRM op grond van art. 6.1 EVRM<br />

470 M. MELCHIOR, “Le procès équitable dans la jurisprudence de la Cour et de la Commission européennes des<br />

droits de l’homme” in Les droits de la défense en matière pénale, Luik, Jeune barreau, 1985, (239) 260.<br />

471 ECRM 12 juli 1984, Can/Oostenrijk, Publ.Eur.Court H.R., A, nr. 96, §55; G. MOLS, J. SERRAR<strong>EN</strong>S en T.<br />

SPRONK<strong>EN</strong>, “Een Europese schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde en raadsman” in G. MOLS (ed.),<br />

Schaduwen vooruit: rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend onderzoek in strafzaken, Arnhem,<br />

Gouda Quint, 1992, (79) 118.<br />

472 EHRM 30 september 1985, Can/Oostenrijk, http://www.echr.coe.int, §14-18.<br />

473 EHRM 12 maart 2003, Öcalan/Turkije, http://www.echr.coe.int, §137.<br />

474 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 81.<br />

475 Supra nr. 113.<br />

476 Supra nrs. 44-46.<br />

477 Art. 8.2.d American Convention on Human Rights, ondertekend te San José op 22 november 1969,<br />

http://www.cidh.org/Basicos/English/Basic3.American%20Convention.htm; T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in<br />

T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, (29) 69.<br />

478 EHRM 28 november 1991, S./Zwitserland, http://www.echr.coe.int, §48.<br />

479 Supra nr. 34.<br />

480 ECRM 10 november 1983, Kröcher & Möller/Zwitserland, DR, afl. 26, (24) 52-53; ECRM 12 juli 1979,<br />

Schertenleib/Zwitserland, DR, afl. 17, (180) 226; ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl. 12, (185)<br />

190.<br />

75


ONDERZOEK<br />

het recht van de verdachte op vertrouwelijke contacten met zijn raadsman 481 , hetgeen<br />

impliceert dat het advocatenbezoek “out of the hearing of a prison officer” 482 moet kunnen<br />

plaatsvinden. In de zaak S. t. Zwitserland koppelde het Hof die regel zelfs aan art. 6.3.c<br />

EVRM, overwegende dat “[i]f a lawyer were unable to confer with his client and receive<br />

confidential instructions from him without such surveillance, his assistance would lose much<br />

of its usefulness” en zulks met verwijzing naar de European Prison Rules van 1973 483 ,<br />

hetgeen nadien bevestiging verkreeg 484 . Een eventueel toezicht op het advocatenbezoek mag<br />

derhalve in beginsel enkel een visueel, maar geen auditief karakter hebben 485 . Het arrest<br />

Castravet t. Moldavië benadrukte bovendien dat zelfs al een vermoeden van afluistering<br />

volstaat voor een schending 486 . Toch verleent het Hof aan dit recht op ongecontroleerd bezoek<br />

geen absoluut karakter, daar het in de zaak S. t. Zwitserland uitdrukkelijk toegeeft dat “[t]he<br />

risk of ‘collusion’ relied on by the Government does, however, merit consideration” 487 . Dat<br />

‘collusiegevaar’ bleek in casu te bestaan in het feit dat de advocaten van verschillende<br />

verdachten in de zaak hadden verklaard hun verdedigingsstrategie op elkaar af te stemmen,<br />

waarover het Hof evenwel oordeelde dat zulks op zichzelf niet ongebruikelijk, laat staan<br />

ontoelaatbaar is 488 . Daarnaast wees het Hof onder meer op het feit dat noch de deontologie<br />

van de advocaten, noch hun concrete gedrag misbruiken lieten uitschijnen 489 . De zeer<br />

algemene voorwaarde van ‘collusie- of verduisteringsgevaar’ in art. 20 §3 WVH lijkt ons dan<br />

ook bezwaarlijk extrapoleerbaar naar de raadsman van de verdachte. Mocht de Belgische<br />

wetgever het bezoek tussen de verdachte en zijn raadsman alsnog willen beperken in het<br />

belang van het onderzoek, dan zal hij o.i. allicht moeten opteren voor een restrictiever<br />

criterium, zoals ‘aantoonbare misbruiken van het vrij verkeer’. Daar het recht op vrij<br />

advocatenbezoek werd afgeleid uit art. 6 EVRM, mogen dergelijke beperkingen bovendien in<br />

geen geval “in het licht van de procedure als geheel het recht op een eerlijk proces […]<br />

aantasten” 490 .<br />

481 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 257.<br />

482 EHRM 28 juni 1984, Campbell & Fell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §111-113.<br />

483 EHRM 28 november 1991, S./Zwitserland, http://www.echr.coe.int, §48.<br />

484 EHRM 13 maart 2007, Castravet/Moldavië, http://www.echr.coe.int, §50; EHRM 12 maart 2003,<br />

Öcalan/Turkije, http://www.echr.coe.int, §133.<br />

485 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 756.<br />

486 EHRM 13 maart 2007, Castravet/Moldavië, http://www.echr.coe.int, §51.<br />

487 EHRM 28 november 1991, S./Zwitserland, http://www.echr.coe.int, §49.<br />

488 Supra nr. 46.<br />

489 EHRM 28 november 1991, S./Zwitserland, http://www.echr.coe.int, §49.<br />

490 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 80.<br />

76


ONDERZOEK<br />

115. RECHT OP <strong>VRIJ</strong>E BRIEFWISSELING (ART. 8 EVRM) – In het arrest Campbell t. Verenigd<br />

Koninkrijk bevestigde het EHRM op grond van art. 8 EVRM dat het beginsel van vrij overleg<br />

ook geldt voor de briefwisseling die de verdachte met zijn raadsman voert 491 , in welk opzicht<br />

“routine scrutiny […] is not in keeping with the principles of confidentiality and professional<br />

privilege attaching to relations between a lawyer and his client” 492 . Opvallend is dat het Hof<br />

hierbij “geen onderscheid [maakt] naargelang van de inhoud van de correspondentie” 493 ,<br />

zodat ook briefwisseling die geen betrekking heeft op een hangend rechtsgeding, een<br />

geprivilegieerde positie geniet 494 . Het Hof leidde het recht op vrije briefwisseling met de<br />

raadsman evenwel niet af uit art. 6 EVRM, maar wel uit art. 8 EVRM, zodat een beperking<br />

ervan moet voldoen aan de klassieke drieledige toets van legaliteit, legitimiteit en<br />

noodzakelijkheid in een democratische samenleving. Daarrond ontwikkelde het EHRM in de<br />

zaak Campbell t. Verenigd Koninkrijk een aantal duidelijke voorwaarden 495 . Een brief<br />

afkomstig van of gericht aan de raadsman van de verdachte, mag enkel worden geopend in het<br />

bijzijn van de gedetineerde en wanneer sprake is van “reasonable cause to believe that it<br />

contains an illicit enclosure which the normal means of detection have failed to disclose” 496 .<br />

Het lezen van de brief is volgens het Hof enkel toelaatbaar in uitzonderlijke omstandigheden<br />

“when the authorities have reasonable cause to believe that the privilege is being abused in<br />

that the contents of the letter endanger prison security or the safety of others or are otherwise<br />

of a criminal nature” 497 . Gelet op die bewoordingen, lijkt het onderscheppen van<br />

briefwisseling tussen de verdachte en zijn raadsman ons enkel aanvaardbaar als<br />

veiligheidsmaatregel teneinde toekomstige misdrijven te vermijden, doch niet als<br />

onderzoeksmaatregel teneinde een reeds gepleegd misdrijf te kunnen vervolgen. In die zin kan<br />

worden verwezen naar de zaak Schönenberger & Durmaz t. Zwitserland, waarin een brief<br />

afkomstig van de raadsman van een verdachte, werd gestopt door het Openbaar Ministerie,<br />

omdat hij de raad bevatte dat het ‘in zijn voordeel’ zou spelen geen enkele verklaring af te<br />

leggen, hetgeen door het EHRM werd veroordeeld, daar de brief niets meer deed dan de<br />

491 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 257.<br />

492 EHRM 25 maart 1992, Campbell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §47.<br />

493 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 80; G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius<br />

Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 258.<br />

494 P. CLITEUR, Nederlands recht, Deventer, Kluwer, 2005, 98; supra nr. 40.<br />

495 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 258; Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong><br />

BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek strafrecht Larcier,<br />

Brussel, Larcier, 2006, 80.<br />

496 EHRM 25 maart 1992, Campbell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §48.<br />

497 EHRM 25 maart 1992, Campbell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §48.<br />

77


ONDERZOEK<br />

verdachte wijzen op “a certain tactic, lawful in itself” 498 , namelijk gebruik te maken van zijn<br />

zwijgrecht 499 . In de zaak Campbell t. Verenigd Koninkrijk wees het EHRM er bovendien op<br />

dat de deontologische regels waaraan advocaten onderworpen zijn, reeds een aanzienlijke<br />

waarborg bieden tegen misbruiken van het recht op vrije briefwisseling 500 . Een voorbeeld van<br />

een zaak waarin een controle van de briefwisseling wel werd aanvaard, is het arrest Erdem t.<br />

Duitsland, waarin precies sprake was van een ‘veiligheidstoezicht’ teneinde toekomstige<br />

terroristische aanslagen te vermijden, hetgeen door het Hof niet als strijdig met art. 8 EVRM<br />

werd beschouwd, te meer daar “the power to monitor correspondence was vested in an<br />

independent judge who had to be unconnected with the investigation and was under a duty to<br />

keep the information thus obtained confidential” 501 .<br />

116. RECHT OP <strong>VRIJ</strong>E TELEFONISCHE CONTACT<strong>EN</strong>? – Voor een recht op telefonisch contact<br />

tussen de verdachte en zijn raadsman is “in het internationale recht geen wettelijke basis te<br />

vinden” 502 . Het lijkt ons echter aanneembaar dat ook telefonisch overleg met een raadsman,<br />

dat immers een veel minder groot veiligheidsrisico inhoudt dan een werkelijk bezoek, in<br />

beginsel vrij moet kunnen geschieden, zodat het allicht ook de bescherming geniet van art. 6.3<br />

EVRM en art. 8 EVRM.<br />

117. BESLUIT – Gelet op het zeer casuïstische karakter van de Straatsburgse rechtspraak, is<br />

voorzichtigheid geboden bij het aflijnen van algemene principes. De enige ware toetssteen<br />

bestaat immers, wat betreft art. 6 EVRM, in de vraag “in hoeverre de verdediging in zijn<br />

geheel door de opgelegde restricties is beperkt” 503 en, wat betreft art. 8 EVRM, in de<br />

drieledige toets van legaliteit, legitimiteit en noodzakelijkheid in een democratische<br />

samenleving. Toch lijkt het EHRM enigszins afkeurend te staan tegenover beperkingen van<br />

het vrij verkeer ten aanzien van de raadsman in het belang van een lopend strafonderzoek,<br />

daar het het ongehinderd overleg tussen beiden beschouwt als “part of the basic requirements<br />

of a fair trial in a democratic society” 504 . Zoals hierboven herhaaldelijk is gebleken 505 , lijkt<br />

het erop dat beperkingen enkel kunnen worden aanvaard wanneer sprake is van aantoonbare<br />

498 EHRM 20 juni 1988, Schönenberger & Durmaz/Zwitserland, http://www.echr.coe.int, §28.<br />

499 Supra nr. 43.<br />

500 EHRM 25 maart 1992, Campbell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §52.<br />

501 EHRM 5 oktober 2001, Erdem/Duitsland, http://www.echr.coe.int, §67.<br />

502 G. MOLS, J. SERRAR<strong>EN</strong>S en T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Een Europese schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde en<br />

raadsman” in G. MOLS (ed.), Schaduwen vooruit: rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend onderzoek<br />

in strafzaken, Arnhem, Gouda Quint, 1992, (79) 122.<br />

503 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 74.<br />

504 EHRM 28 november 1991, S./Zwitserland, http://www.echr.coe.int, §48.<br />

505 Supra nrs. 114-115.<br />

78


ONDERZOEK<br />

misbruiken van het recht op vrij verkeer die ertoe zouden strekken bepaalde misdrijven te<br />

plegen. Te denken valt bijvoorbeeld aan heling (art. 505 lid 1, 1° Sw.), omkoping van<br />

getuigen (art. 223 Sw.) of valsheid in geschriften (art. 193 e.v. Sw.), in welk geval een<br />

beperking van vrij verkeer in het belang van het strafonderzoek ons inderdaad een<br />

mogelijkheid lijkt.<br />

ii. Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief<br />

118. <strong>VRIJ</strong> BEZOEK – Ingevolge art. 20 §5 lid 1 WVH, laat “[d]e beslissing van de<br />

onderzoeksrechter tot beperking van bezoek, briefwisseling en telefoongesprekken […] de<br />

rechten van de verdachte op deze contactmogelijkheden met zijn advocaat onverlet”. De<br />

Koning heeft zelfs bijzondere maatregelen getroffen teneinde de vrijheid van verkeer tussen<br />

de verdachte en zijn raadsman, te verzekeren. Zo bepaalt art. 29 §1 ARS onder meer dat “[d]e<br />

advocaten […] op elk uur van de dag vrij in verbinding [mogen] staan […] met de niet<br />

definitief veroordeelde gedetineerden door wie zij werden geroepen of met wier bijstand zij<br />

werden belast echter slechts na hun eerste verhoor” 506 . Zo ook bevat de algemene instructie<br />

voor de strafinrichting (hierna: ‘AIS’) de regel dat “[h]et bezoek van de advocaat<br />

[plaatsvindt] in een afgesloten spreekkamer zonder aanwezigheid van een personeelslid” 507 .<br />

Het toekomstige 508 art. 67 WIRP ten slotte, bepaalt dat “[t]ijdens het gesprek van de advocaat<br />

met de gedetineerde […] geen ander dan visueel toezicht uitgeoefend [kan] worden”, waarin<br />

de rechtspraak weerklinkt van het EHRM 509 . Enkel wegens ernstig gevaar voor de veiligheid<br />

in de gevangenis, kan de directeur, ingevolge art. 67 §5 WIRP, de advocaat voorlopig de<br />

toegang tot de gevangenis ontzeggen, in afwachting van een beslissing van de Stafhouder.<br />

119. <strong>VRIJ</strong>E BRIEFWISSELING – Ook het recht op vrije briefwisseling met een advocaat geniet<br />

een bijzondere bescherming, daar art. 29 §3 ARS bepaalt dat “[gedetineerden] met een<br />

advocaat briefwisseling mogen voeren, zelfs indien deze niet de vroegere raadsman is, zonder<br />

dat enige censuur mag worden uitgeoefend”. Ingevolge het toekomstige 510 art. 66 §1 WIRP is<br />

506 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 86-87; E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk,<br />

Antwerpen, Kluwer, 1985, 69.<br />

507 Art. 69 MB 12 juli 1971 houdende algemene instructie voor de strafinrichting, BS 10 augustus 1971.<br />

508 Art. 31 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene<br />

bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden, BS 21 april 2011, 24716.<br />

509 EHRM 28 november 1991, S./Zwitserland, http://www.echr.coe.int; EHRM 28 juni 1984, Campbell &<br />

Fell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int; supra nr. 114.<br />

510 Art. 31 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene<br />

bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden, BS 21 april 2011, 24716.<br />

79


ONDERZOEK<br />

dergelijke briefwisseling zelfs niet onderworpen aan de gebruikelijke veiligheidscontrole door<br />

de gevangenisdirecteur, maar moet “[t]eneinde de vrije briefwisseling te verzekeren [wel] de<br />

hoedanigheid en het beroepsadres van de advocaat en de identiteit van de gedetineerde op de<br />

briefomslag [worden] vermeld”. Toch is een beperkt veiligheidstoezicht niet geheel<br />

uitgesloten, daar art. 66 §2 WIRP daaraan toevoegt dat “[i]ndien de directeur ernstige<br />

gronden heeft om aan te nemen dat de briefwisseling tussen de advocaat en de gedetineerde<br />

geen betrekking heeft op rechtshulpverlening, […] hij de ter verzending aangeboden of<br />

toegezonden brieven aan de controle [kan] onderwerpen van de Stafhouder van de Orde van<br />

advocaten van het gerechtelijk arrondissement waar de gevangenis gelegen is”. Die bepaling<br />

lijkt ons een codificatie van de reeds bestaande praktijk die reeds geruime tijd door het Hof<br />

van Cassatie en door de ECRM werd aanvaard 511 . Wegens gebrek aan een wettelijke basis<br />

hiervoor, werd die praktijk evenwel terecht bekritiseerd in de rechtsleer 512 . Het<br />

legaliteitsbeginsel neergelegd in art. 8.2 EVRM, maar vooral dat van art. 22 Gw., dat immers<br />

een wet in formele zin vereist, noopt o.i. inderdaad tot een spoedige inwerkingtreding van art.<br />

66 §2 WIRP, die onlangs werd vastgesteld op 1 september 2011 513 .<br />

120. <strong>VRIJ</strong>E TELEFONISCHE CONTACT<strong>EN</strong> – Ingevolge het toekomstige art. 68 §1 WIRP, heeft de<br />

gedetineerde het recht “om op zijn kosten dagelijks te telefoneren met zijn advocaat […]<br />

[b]ehoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen”. Bovendien bepaalt art. 68<br />

§2 WIRP dat een ontzegging van het recht om te telefoneren in beginsel “niet van toepassing<br />

[is] op telefoongesprekken van de gedetineerde met zijn advocaat”, maar dat zij “er echter op<br />

toepasselijk [kan] worden gemaakt na gunstig advies van de [S]tafhouder”. Die ontzegging<br />

is, aldus art. 64 §3 WIRP, evenwel enkel mogelijk “wanneer er geïndividualiseerde<br />

aanwijzingen bestaan dat het telefonisch gesprek de handhaving van de orde of de veiligheid<br />

kan bedreigen”, zodat het wederom om een veiligheidsmaatregel gaat en niet om een<br />

onderzoekshandeling. Toch lijkt ook de onderzoeksmaatregel van beperking van vrij verkeer<br />

ons in dezen een zekere invloed uit te oefenen. De regel dat de verdachte onder verbod van<br />

vrij verkeer niet persoonlijk telefonisch contact mag opnemen met zijn raadsman 514 , lijkt ons<br />

511 ECRM 14 oktober 1980, Vanderlinden/België, DR, afl. 23, 127 en JT 1981, 475; Cass. 12 mei 1977,<br />

Arr.Cass. 1977, 936, RW 1977-78, 827 en JT 1977, 708.<br />

512 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 81; G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius<br />

Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 258-259.<br />

513 Art. 31 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene<br />

bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden, BS 21 april 2011, 24716.<br />

514 Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1561/VII van 21 december 1990 betreffende beklaagden onder het<br />

verbod van vrij verkeer: telefoon, Code pénitentiaire 1990, afl. 3, 175; supra nr. 41.<br />

80


ONDERZOEK<br />

immers mutatis mutandis van toepassing op de situatie waarin de verdachte, ingevolge art. 20<br />

§3, 3° WVH, de beperking krijgt opgelegd niet te mogen telefoneren met bepaalde personen.<br />

b. Andere personen<br />

121. OVERZICHT – Ten aanzien van andere personen dan de raadsman, kan de<br />

onderzoeksrechter wel een beperking van vrij verkeer uitspreken. Hieronder wordt wederom<br />

het mensenrechtelijk minimumkader geschetst, gevolgd door een uiteenzetting van de<br />

Belgische regeling ter zake.<br />

i. Mensenrechtelijk minimumkader<br />

122. RECHT OP EERBIEDIGING <strong>VAN</strong> PRIVÉ-, FAMILIE- <strong>EN</strong> GEZINSLEV<strong>EN</strong> (ART. 8 EVRM) –<br />

Hierboven werd reeds aangetoond dat het EHRM zelfs een volledig verbod van vrij verkeer<br />

vrij gemakkelijk verenigbaar verklaart met art. 3 EVRM 515 , waaruit kan worden afgeleid dat<br />

zulks a fortiori het geval zal zijn voor een loutere beperking van vrij verkeer. De<br />

mensenrechtelijke grenzen voor een beperking van vrij verkeer worden dan ook veeleer dan<br />

door het folterverbod van art. 3 EVRM, getrokken door het recht op eerbiediging van het<br />

privéleven van art. 8 EVRM. Daarnaast kan in het algemeen worden gewezen op de European<br />

Prison Rules die de aanbeveling bevatten dat “[u]nless there is a specific prohibition for a<br />

specified period by a judicial authority in an individual case, untried prisoners […] shall<br />

receive visits and be allowed to communicate with family and other persons in the same way<br />

as convicted prisoners, […] may receive additional visits and have additional access to other<br />

forms of communication; and […] shall have access to books, newspapers and other news<br />

media” 516 . Aangezien de beperkingsmaatregelen van art. 20 §3 WVH moeten worden<br />

opgelegd door de onderzoeksrechter, lijkt het Belgische recht ons alvast aan die aanbeveling<br />

te voldoen.<br />

123. BEZOEK – Ook omtrent art. 8 EVRM echter, tonen “[d]e Commissie en het Hof [zich]<br />

zeer mild in de beoordeling van de beperkingen op het bezoekrecht van de gedetineerden,<br />

vooral wanneer het gaat om contacten met andere dan de familieleden” 517 . Zoals hierboven<br />

reeds aangestipt 518 , kunnen met de rechtvaardigingsgrond ‘het voorkomen van strafbare<br />

515 Supra nrs. 48-53.<br />

516 Rule 99 Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European<br />

Prison Rules, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747.<br />

517 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 91.<br />

518 Supra nr. 54.<br />

81


ONDERZOEK<br />

feiten’ in art. 8.2 EVRM namelijk ook “[a]lle beperkende maatregelen opgelegd aan<br />

personen in voorlopige hechtenis in het kader van het strafonderzoek, […] worden<br />

gelegitimeerd” 519 . In die zin schrijft ook <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE dat “[h]et bezoek […] bijvoorbeeld<br />

beperkt [kan] worden, zowel naar frequentie als naar uitvoering, omwille van het gevaar van<br />

collusie voor gedetineerden in voorlopige hechtenis” 520 . Toch is enige voorzichtigheid<br />

geboden, vooral wanneer het gaat om naaste familieleden, in welk geval het EHRM immers<br />

een ‘billijk evenwicht’ eist “entre les exigences de l’investigation et les droits du détenu”,<br />

maar tegelijkertijd oordeelt dat “[e]n tout état de cause, une interdiction absolue de visites<br />

[familiales] ne peut se justifier que par des circonstances exceptionnelles” 521 . Daar het<br />

bezoekverbod van art. 20 §3, 1° WVH niet is onderworpen aan enige absolute<br />

maximumtermijn, zal ook de Belgische onderzoeksrechter derhalve moeten waken voor een al<br />

te lange duur van deze beperkingsmaatregel 522 . In die zin wijzen overigens ook de European<br />

Prison Rules die uitdrukkelijk stellen dat “[c]ommunication and visits may be subject to<br />

restrictions and monitoring necessary for the requirements of continuing criminal<br />

investigations […] but such restrictions, including specific restrictions ordered by a judicial<br />

authority, shall nevertheless allow an acceptable minimum level of contact” 523 .<br />

124. BRIEFWISSELING – Als basisarrest inzake de bescherming van de briefwisseling van<br />

gedetineerden 524 , geldt nog steeds het arrest Silver et al. t. Verenigd Koninkrijk, waarin zowel<br />

ECRM als EHRM de zogenaamde ‘friends and relatives rule’ afkeurden, die inhield dat een<br />

gedetineerde geen enkele briefwisseling zou mogen voeren met andere personen dan<br />

bestaande vrienden of verwanten 525 . Een dergelijke beperking lijkt echter wel aanvaard te<br />

kunnen worden wanneer zij in het bijzonder gemotiveerd wordt met redenen die haar<br />

noodzakelijk maken voor het strafonderzoek, zoals precies het geval is bij de Belgische<br />

beperking van vrij verkeer overeenkomstig art. 20 §3, 2° WVH. In het arrest Pfeifer & Plankl<br />

t. Oostenrijk bevond het Hof bovendien niet alleen het algeheel verbieden van de<br />

briefwisseling met de buitenwereld, maar ook het schrappen van bepaalde passages omdat zij<br />

519 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 82.<br />

520 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 91-92.<br />

521 EHRM 28 november 2002, Lavents/Letland, http://www.echr.coe.int, §141.<br />

522 Supra nr. 146.<br />

523 Rule 24.2 Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European<br />

Prison Rules, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747.<br />

524 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 79; G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius<br />

Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 255.<br />

525 EHRM 25 maart 1983, Silver et al./Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §99.<br />

82


ONDERZOEK<br />

als ‘beledigend’ werden ervaren door het gevangenispersoneel, strijdig met art. 8 EVRM,<br />

overwegende dat “[t]he deletion of passages is admittedly a less serious interference [than<br />

the stopping of a letter], but in the circumstances of the case this too appears<br />

disproportionate” 526 . Aldus blijkt het Hof a contrario geen graten te zien in beperkingen aan<br />

de briefwisseling van verdachten, doch op voorwaarde dat zij berusten op een wettelijke<br />

grondslag, een legitiem doel nastreven en vooral noodzakelijk zijn in een democratische<br />

samenleving, hetgeen een proportionaliteitstoets veronderstelt. Het Hof erkent immers<br />

weliswaar dat “some measure of control over prisoners’ correspondence is not of itself<br />

incompatible with the Convention”, maar voegt daaraan toe dat “the resulting interference<br />

must not exceed what is required by the legitimate aim pursued” 527 , waarbij voor ogen moet<br />

worden gehouden dat “briefwisseling voor […] gedetineerden vaak het enige of het<br />

belangrijkste middel is om contacten met de buitenwereld te onderhouden” 528 .<br />

125. TELEFONISCHE CONTACT<strong>EN</strong> – Reeds in een aantal oudere zaken voor de ECRM werd<br />

een beperkt ‘recht op telefonische contacten’ afgeleid uit art. 8 EVRM 529 . In de zaak Klass et<br />

al. t. Duitsland overwoog ook het EHRM dat “[a]lthough telephone conversations are not<br />

expressly mentioned in paragraph 1 of Article 8 (art. 8-1), […] such conversations are<br />

covered by the notions of ‘private life’ and ‘correspondence’ referred to by this provision” 530 ,<br />

zodat ook beperkingen aan telefoongesprekken van gedetineerden moeten kunnen worden<br />

verantwoord op grond van art. 8.2 EVRM. Terecht merkt <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE echter op dat het<br />

EHRM in de zaak A.B. t. Nederland zijn rechtspraak enigszins bijstuurde 531 , in die zin dat art.<br />

8 EVRM “cannot be interpreted as guaranteeing prisoners the right to make telephone calls,<br />

in particular where the facilities for contact by way of correspondence are available and<br />

adequate” 532 . Een verbod op telefoongesprekken in het belang van het onderzoek, lijkt ons<br />

dan ook mensenrechtelijk volkomen aanvaardbaar.<br />

526 EHRM 25 februari 1992, Pfeifer & Plankl/Oostenrijk, http://www.echr.coe.int, §47.<br />

527 EHRM 25 februari 1992, Pfeifer & Plankl/Oostenrijk, http://www.echr.coe.int, §46; EHRM 25 maart 1983,<br />

Silver et al./Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int, §98.<br />

528 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 79.<br />

529 ECRM 11 mei 1981, X./Verenigd Koninkrijk, DR, afl. 24, 57; ECRM 18 maart 1981, McVeigh, O’Neill &<br />

Evans/Verenigd Koninkrijk, DR, afl. 25, 15; G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune,<br />

Antwerpen, Maklu, 1994, 254.<br />

530 EHRM 6 september 1978, Klass et al./Duitsland, http://www.echr.coe.int, §41.<br />

531 Y. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 96.<br />

532 EHRM 29 januari 2002, A.B./Nederland, http://www.echr.coe.int, §92.<br />

83


ONDERZOEK<br />

ii. Belgische regeling in rechtsvergelijkend perspectief<br />

126. GESCHEID<strong>EN</strong> REGIME (ART. 20 §3 WVH) – Overeenkomstig art. 20 §3 WVH kan de<br />

onderzoeksrechter “bevelen om een verdachte gescheiden te houden van andere verdachten”.<br />

Anders dan het verbod van vrij verkeer, vormt een gescheiden regime op grond van art. 20 §3<br />

WVH, echter geen inherente uitzondering op het gemeenschapsregime van art. 48 e.v. WIRP,<br />

daar het o.i. enkel de afzondering van andere verdachten ‘in dezelfde strafzaak’ tot gevolg<br />

lijkt te hebben en niet van andere gedetineerden in het betreffende huis van arrest. Toch ware<br />

het o.i. wenselijk zulks ook uitdrukkelijk in de wettekst te voorzien, vermits de huidige<br />

bepaling een absoluut isolatieregime intra muros niet helemaal uitsluit. Ingevolge art. 11<br />

WIRP en art. 604 Sv., moeten verdachten immers reeds gescheiden gehouden worden van<br />

veroordeelden – een bepaling die evenwel, vanwege de overbevolking, nog nauwelijks wordt<br />

toegepast 533 – zodat een gescheiden regime van andere verdachten op grond van art. 20 §3<br />

WVH de betrokkene volledig zou kunnen afzonderen van al zijn medegedetineerden.<br />

Bovendien bevat deze bepaling niet de verplichting voor de onderzoeksrechter om de<br />

verdachten van wie de betrokkene gescheiden moet blijven, nominatim in zijn bevel te<br />

vermelden, waardoor een belangrijke waarborg wegvalt tegen een te verregaande<br />

isolatiemaatregel.<br />

127. HET FRANSE PLACEM<strong>EN</strong>T À L’ISOLEM<strong>EN</strong>T – Hierboven werd reeds vermeld dat art. 62 lid<br />

2, a Ndl.Sv. ook kan worden aangegrepen om een van andere verdachten gescheiden regime<br />

op te leggen 534 . Het Franse recht daarentegen, kent een afzonderlijke regeling van de<br />

zogenaamde placement à l’isolement in art. 145-4-1 CPP, dat immers bepaalt dat “[l]e juge<br />

d’instruction ou le juge des libertés et de la détention peut prescrire, par ordonnance motivée,<br />

que la personne placée en détention soit soumise à l’isolement aux fins d’être séparée des<br />

autres personnes détenues, si cette mesure est indispensable aux nécessités de l'information,<br />

pour une durée qui ne peut excéder celle du mandat de dépôt et qui peut être renouvelée à<br />

chaque prolongation de la détention”. Opvallend is dat deze maatregel, in tegenstelling tot het<br />

interdiction de communiquer 535 , wel onderworpen is aan een uitdrukkelijke<br />

motiveringsverplichting, hoewel het verbod van vrij verkeer inhoudelijk toch strenger is.<br />

Bovendien staat tegen deze isolatiemaatregel wel hoger beroep open, namelijk bij “le<br />

président de la chambre de l’instruction”, hetgeen een soort kortgedingprocedure lijkt in te<br />

533 I. M<strong>EN</strong>NES, “Art. 20 WVH” in M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. <strong>VAN</strong> DER KEL<strong>EN</strong> en J. VERBIST (eds.),<br />

Strafprocesrecht in Wet en duiding, Brussel, Larcier, 2010, (552) 554.<br />

534 C. CLEIR<strong>EN</strong> en J. NIJBOER, Strafvordering: tekst & commentaar, Deventer, Kluwer, 2009, 266; supra nr. 65.<br />

535 Supra nr. 101.<br />

84


ONDERZOEK<br />

houden. Dat het enkel gaat om een afzondering intra muros, wordt benadrukt door art. R57-5-<br />

8 juncto R57-7-62 CPP met de bepaling dat de verdachte “conserve ses droits à l’information,<br />

aux visites, à la correspondance écrite et téléphonique, à l’exercice du culte et à l’utilisation<br />

de son compte nominatif”.<br />

128. BEZOEK<strong>VERBOD</strong> (ART. 20 §3, 1° WVH) – Krachtens art. 20 §3, 1° WVH, kan de<br />

onderzoeksrechter “het bezoek verbieden van individueel in het bevel vermelde personen van<br />

buiten de inrichting”. Aangezien zij zich niet ‘buiten de inrichting’ bevinden, kan een<br />

dergelijk bezoekverbod o.i. niet het gevangenispersoneel treffen, noch de aalmoezenier of de<br />

moreel consulent. Naar analogie met het verbod van vrij verkeer, mag o.i. bovendien worden<br />

aangenomen dat hetzelfde geldt voor de geneesheer en dat de regeling betreffende de<br />

personen en instanties vermeld in art. 57 WIRP, mutatis mutandis van toepassing is op de<br />

beperking van vrij verkeer 536 . Aangezien art. 69 §1 WIRP enkel gewag maakt van het<br />

“wettelijk uitgevaardigd verbod van vrij verkeer” in de zin van art. 20 §2 WVH, lijkt een<br />

beperking van vrij verkeer op grond van art. 20 §3 WVH, ons echter niet van toepassing op<br />

consulaire en diplomatieke ambtenaren.<br />

129. MACHTSOVERSCHRIJDING DOOR DE KONING? – Belangrijker lijkt het ons evenwel te<br />

wijzen op een voorlopig onopgemerkt gebleven grondwettelijk probleem met het koninklijk<br />

besluit dat deze beperkingsmogelijkheid in werking liet treden. In art. 20 §5 lid 3 WVH heeft<br />

de wetgever van 2005 immers bepaald dat de onderzoeksrechter “onverminderd [art. 59 §1<br />

lid 2 WIRP], het bezoek van de in [art. 59 §1 lid 1 WIRP] bedoelde personen, enkel [kan]<br />

beperken indien deze personen in verdenking werden gesteld”. Die waarborg strekte ertoe “de<br />

relaties tussen de gedetineerde verdachte en zijn familiaal milieu maximaal te vrijwaren” 537 ,<br />

een doelstelling die overigens zeer op prijs wordt gesteld door het EHRM 538 . Om onduidelijke<br />

redenen besloot de Koning die bepaling echter nog niet in werking te laten treden op 15<br />

januari 2007 539 , hetgeen ons voorkomt als een overschrijding van zijn, ingevolge art. 108<br />

Gw., louter uitvoerende bevoegdheid, daar het door de wetgever gezochte evenwicht daardoor<br />

volledig uit balans wordt getrokken. Door die slechts gedeeltelijke inwerkingtreding, kan de<br />

536 Supra nrs. 58-60.<br />

537 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 143.<br />

538 EHRM 28 november 2002, Lavents/Letland, http://www.echr.coe.int, §141; supra nr. 123.<br />

539 Art. 2 KB 28 december 2006 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS<br />

4 januari 2007, 166, err. BS 23 maart 2007, 16322.<br />

85


ONDERZOEK<br />

onderzoeksrechter sedert 15 januari 2007 540 , de verdachte immers het bezoek verbieden van<br />

zijn naaste familieleden, terwijl hij die mogelijkheid voordien niet had, gelet op de zeer<br />

restrictieve houding die de rechtspraak aannam tegenover zijn bevoegdheden onder het oude<br />

art. 613 lid 2 Sv. 541 . Zodoende kende de Koning de onderzoeksrechter ruimere bevoegdheden<br />

toe, niet alleen dan de wetgever van 2005, maar ook dan de regeling getroffen door de<br />

wetgever van 1874 en overgenomen door die van 1990, zoals die door het Hof van Cassatie<br />

werd geïnterpreteerd 542 . Inmiddels heeft een recent koninklijk besluit de datum van<br />

inwerkingtreding van art. 20 §5 lid 3 WVH vastgelegd op 1 september 2011 543 . Op grond van<br />

een grondwetsconforme interpretatie lijkt het ons echter zeer aangeraden het bezoekverbod<br />

van art. 20 §3, 1° WVH ook in tussentijd slechts toe te passen als ware art. 20 §5 lid 3 WVH<br />

wel reeds in werking getreden.<br />

130. HET FRANSE REFUS D’UN PERMIS DE VISITE – In rechtsvergelijkend perspectief kan<br />

worden gewezen op de bijzonder strenge Franse bezoekregeling in de fase van het<br />

vooronderzoek. Ingevolge art. 145-4 lid 2 CPP heeft de verdachte immers slechts het recht om<br />

“avec l’autorisation du juge d’instruction, recevoir des visites sur son lieu de détention”,<br />

zodat voor elk bezoek de toelating van de onderzoeksrechter vereist is, terwijl in het<br />

Belgische recht precies het omgekeerde het geval is. Wel bevat art. 145-4 lid 3 CPP de<br />

verduidelijking dat na een periode van één maand het bezoek van een familielid enkel nog kan<br />

worden geweigerd “par une décision écrite et spécialement motivée au regard des nécessités<br />

de l’instruction”, die ingevolge art. 145-4 lid 4 CPP vatbaar is voor hoger beroep bij “le<br />

président de la chambre de l’instruction qui statue dans un délai de cinq jours par une<br />

décision écrite et motivée non susceptible de recours”. Gedurende de eerste maand van<br />

voorlopige hechtenis beschikt de verdachte derhalve over geen enkel rechtsmiddel tegen een<br />

weigering van bezoek door de onderzoeksrechter, die bovendien aan geen enkele<br />

motiveringsverplichting onderworpen is. Daarna bestaat een dergelijke<br />

motiveringsverplichting wel, maar is nog steeds het bezoekverbod de regel en de toelating<br />

ervan de uitzondering. Geheel terecht heeft de Belgische wetgever er uitdrukkelijk voor<br />

geopteerd het Franse voorbeeld op dit punt niet te volgen, overwegende dat “de penitentiaire<br />

administratie in het kader van de interne aspecten van de vrijheidsbeneming bij<br />

540 Art. 2 KB 28 december 2006 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS<br />

4 januari 2007, 166, err. BS 23 maart 2007, 16322.<br />

541 Cass. 19 juli 1897, Pas. 1897, I, 261; RPDB, v° Détention préventive, 715-716, nr. 124.<br />

542 Supra nr. 21.<br />

543 Art. 31 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene<br />

bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden, BS 21 april 2011, 24716.<br />

86


ONDERZOEK<br />

uitnemendheid geroepen is tot vrijwaring of realisering van de basisbeginselen die [de WIRP]<br />

reguleren, zoals bijvoorbeeld de beperking van detentieschade” 544 .<br />

131. <strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> BRIEFWISSELING (ART. 20 §3, 2° WVH) – Overeenkomstig art. 20 §3, 2°<br />

WVH kan de onderzoeksrechter “de briefwisseling verbieden gericht aan of uitgaande van<br />

individueel in het bevel vermelde personen”. Ingevolge art. 20 §5 lid 2 WVH laat die<br />

beslissing “de rechten van de verdachte op briefwisseling met personen met wie hij krachtens<br />

[art. 57 WIRP] zonder controle briefwisseling mag voeren, onverlet”. Ofschoon die bepaling<br />

het enkel heeft over ‘personen’, is zij allicht eveneens van toepassing op de ‘instanties’<br />

vermeld in art. 57 WIRP 545 . Opnieuw lijkt het verbod van briefwisseling ons, gelet op art. 69<br />

§1 WIRP, niet van toepassing op consulaire en diplomatieke ambtenaren 546 .<br />

132. <strong>VERBOD</strong> <strong>VAN</strong> TELEFONISCHE CONTACT<strong>EN</strong> (ART. 20 §3, 3° WVH) – Krachtens art. 20 §3,<br />

3° WVH ten slotte, kan de onderzoeksrechter de verdachte “telefonische contacten verbieden<br />

met individueel in het bevel vermelde personen”. Reeds van oudsher bepaalt art. 35bis, 1°<br />

ARS overigens dat “de verdachte niet [mag] telefoneren binnen vijf dagen na de betekening<br />

van een bevel tot aanhouding [tenzij] met schriftelijke toestemming van de<br />

onderzoeksrechter”. De verdachte die langer dan vijf dagen gevangen wordt gehouden, mag<br />

evenwel, ingevolge art. 35bis, 2° lid 1 ARS, telefoneren met zijn naaste familieleden, een<br />

recht dat hem sedert 15 januari 2007 547 kan worden ontnomen door dit verbod van<br />

telefonische contacten. Daarnaast bepaalt art. 35bis, 2° lid 2 ARS dat “[d]e gedetineerde van<br />

vreemde nationaliteit mag telefoneren met de diplomatieke en consulaire ambtenaren van zijn<br />

land”. Wederom gelet op art. 69 §1 WIRP, lijkt ook dat recht ons niet te kunnen worden<br />

ontnomen door een verbod van telefonische contacten 548 .<br />

544 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 142.<br />

545 Supra nr. 59.<br />

546 Supra nr. 128.<br />

547 Art. 2 KB 28 december 2006 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS<br />

4 januari 2007, 166, err. BS 23 maart 2007, 16322.<br />

548 Supra nr. 128.<br />

87


ONDERZOEK<br />

3. Toepassingsgebied<br />

133. OVERZICHT – Naar analogie van hetgeen hierboven besproken werd aangaande het<br />

verbod van vrij verkeer 549 , wordt hieronder opnieuw een onderscheid gemaakt naargelang het<br />

personele, materiële en temporele toepassingsgebied van de maatregel.<br />

a. Toepassingsgebied ratione personae<br />

134. HUIDIGE DISCRIMINATIE <strong>VAN</strong> DE MINDERJARIGE VERDACHTE – Hierboven werd reeds<br />

betoogd dat, sedert de inwerkingtreding van art. 20 §3 WVH 550 , de verenigbaarheid van art.<br />

52 WJB met art. 10-11 Gw., niet meer uitsluitend kan worden beoordeeld in vergelijking met<br />

het verbod van vrij verkeer van art. 20 §2 WVH, maar dat bij die beoordeling ook de<br />

beperkingsmaatregelen van art. 20 §3 WVH moeten worden betrokken 551 . Gelet op de zeer<br />

restrictieve houding die de rechtspraak aannam ten aanzien van mogelijke<br />

beperkingsmaatregelen op grond van art. 613 lid 2 Sv. 552 , kwam de uitdrukkelijke regeling<br />

ervan in het nieuwe art. 20 §3 WVH, in de praktijk immers neer op een minder gunstige<br />

rechtspositie van de meerderjarige verdachte, zodat moet worden nagegaan of de minderjarige<br />

sedertdien nog steeds gediscrimineerd wordt. Zulks lijkt ons evenwel alsnog het geval.<br />

Hoewel het contactverbod van art. 52 WJB weliswaar slechts kan worden opgelegd ten<br />

aanzien van nominatim aangewezen personen, in welk opzicht het weinig verschilt van art. 20<br />

§3 WVH, is de rechtspositie van de minderjarige verdachte immers in tweeërlei zin nog steeds<br />

minder gunstig dan die van de meerderjarige. In de eerste plaats impliceert het contactverbod<br />

van art. 52 WJB namelijk nog steeds een algeheel contactverbod, terwijl art. 20 §3 WVH in<br />

beginsel slechts een van de vier aldaar vermelde beperkingsmaatregelen beoogt, hoewel een<br />

cumulatieve toepassing ervan niet kan worden uitgesloten 553 . Een tweede, belangrijker<br />

verschil ligt o.i. hierin dat het toekomstige 554 art. 20 §5 lid 3 WVH een beperkingsmaatregel<br />

ten aanzien van de naaste familieleden vermeld in art. 59 §1 lid 1 WIRP, slechts toelaat indien<br />

die personen ook in verdenking werden gesteld, een waarborg die niet is opgenomen in art. 52<br />

WJB. Over het oude art. 52 WJB werd wel eens betoogd dat een verschil in behandeling van<br />

549 Supra nr. 67 et seq.<br />

550 Art. 2 KB 28 december 2006 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS<br />

4 januari 2007, 166, err. BS 23 maart 2007, 16322.<br />

551 Supra nr. 69.<br />

552 Cass. 19 juli 1897, Pas. 1897, I, 261; RPDB, v° Détention préventive, 715-716, nr. 124; supra nrs. 21-22 en<br />

110.<br />

553 Infra nr. 162.<br />

554 Art. 31 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene<br />

bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden, BS 21 april 2011, 24716; supra nr. 129.<br />

88


ONDERZOEK<br />

de minderjarige verdedigbaar zou zijn omdat “het verbod van vrij verkeer in het<br />

jeugdbeschermingsrecht wordt ingesteld met het oog op het belang van de betrokkene” 555 ,<br />

maar gelet op het feit dat art. 52 WJB nog steeds zijn grondslag vindt in “de<br />

noodwendigheden van het opsporingsonderzoek of van het gerechtelijk onderzoek”, komt een<br />

dergelijke verantwoording ons voor als weinig overtuigend. Het huidige art. 52 WJB lijkt ons<br />

dan ook een ernstig risico te lopen op een ongrondwettigverklaring door het Grondwettelijk<br />

Hof wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. Het is dan ook niet verwonderlijk dat<br />

tijdens de parlementaire werkzaamheden van de Everberg-wet voorstellen werden ingediend<br />

om de wetgeving te wijzigen in deze zin dat “[i]n ieder geval […] de minderjarige steeds het<br />

recht [heeft] vrij verkeer te hebben met de persoon die over hem het ouderlijk gezag<br />

uitoefent” 556 . Elk van die voorstellen werd door de minister echter afgewezen met het<br />

argument dat die bekommernis reeds vervat ligt in art. 4 Everberg-wet waarin wordt<br />

gestipuleerd dat het verbod van vrij verkeer steeds moet worden uitgevoerd met inachtname<br />

van art. 37 en 40 IVRK 557 , een argument dat o.i. weinig overtuigingskracht geniet, daar art. 37<br />

IVRK nog steeds toelaat in uitzonderlijke omstandigheden het contact van het kind met zijn<br />

familie te ontnemen. Er mag overigens op worden gewezen dat het Nederlandse art. 490<br />

Ndl.Sv. de ouders of voogd van de minderjarige verdachte juridisch gelijkstelt met zijn<br />

raadsman, zodat zij, ingevolge art. 50 Ndl.Sv. “hun rechtens van zijn vrijheid beroofde kind of<br />

pupil [mogen] bezoeken, hem alleen [mogen] spreken, en ongecensureerd met hem [mogen]<br />

corresponderen, net zoals advocaten dat kunnen” 558 .<br />

SCHEMA 3: VERSCHILL<strong>EN</strong> IN BEHANDELING TUSS<strong>EN</strong> MINDERJARIG<strong>EN</strong> <strong>EN</strong> MEERDERJARIG<strong>EN</strong> ONDER<br />

<strong>BEPERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong><br />

Minderjarige in een gemeenschapsinstelling voor<br />

Meerderjarige verdachte<br />

jeugdbescherming<br />

(art. 20 §3 juncto 20 §5 lid 3 WVH)<br />

(art. 52 WJB)<br />

slechts een van de vier beperkingsmaatregelen (in beginsel)<br />

strikt noodzakelijke duur door de onderzoeksrechter bepaald en uiterlijk tot de<br />

beschikking tot mededeling<br />

nominatim aangewezen personen behalve raadsman en behalve de personen<br />

vermeld in art. 59 §1 lid 1 WIRP tenzij in verdenking gesteld<br />

enkel tijdens een gerechtelijk onderzoek<br />

algeheel contactverbod<br />

onbeperkt hernieuwbare termijn van 3 kalenderdagen<br />

nominatim aangewezen personen behalve raadsman<br />

zowel tijdens een opsporingsonderzoek als tijdens een<br />

gerechtelijk onderzoek<br />

555 Hand. Senaat 1992-93, 8 juli 1993, 3364; J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht in APR, Deurne, Kluwer, 1996,<br />

370.<br />

556 Amendement nr. 2 (V. <strong>VAN</strong> QUICK<strong>EN</strong>BORNE), Parl.St. Senaat 2001-02, nr. 2-1062/2, 2; Amendement nr. 2<br />

(F. BORGINON en E. <strong>VAN</strong> WEERT), Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50-1640/002, 2.<br />

557 Wetsontwerp betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit<br />

hebben gepleegd: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door mevrouw TAELMAN,<br />

Parl.St. Senaat 2001-02, nr. 2-1062/3, 32; Wetsvoorstel betreffende de voorlopige plaatsing van<br />

minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd: verslag namens de commissie voor de<br />

justitie uitgebracht door mevrouw Anne BARZIN, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50-1640/004, 20.<br />

558 G. DE JONGE en A. <strong>VAN</strong> DER LIND<strong>EN</strong>, Jeugd en strafrecht, Deventer, Kluwer, 2007, 200.<br />

89


ONDERZOEK<br />

b. Toepassingsgebied ratione materiae<br />

135. TERUGVERWIJZING – Evenmin als het verbod van vrij verkeer 559 , is de beperking van<br />

vrij verkeer begrensd in haar materiële toepassingsgebied. Wat betreft de wenselijkheid van<br />

een limitatieve lijst van misdrijven of een minimumstrafdrempel, kan worden verwezen naar<br />

hetgeen hierboven reeds werd uiteengezet 560 .<br />

c. Toepassingsgebied ratione temporis<br />

136. NIET NOODZAKELIJK ONMIDDELLIJK NA HET EERSTE VERHOOR – Anders dan een verbod<br />

van vrij verkeer 561 , moet een beperkingsmaatregel o.i. niet noodzakelijk worden opgelegd<br />

onmiddellijk na het eerste verhoor, laat staan tezamen met het aanhoudingsbevel. In art. 20 §4<br />

lid 1 WVH wordt immers een afzonderlijke betekening voorzien aan de verdachte, hetgeen<br />

erop wijst dat een beperkingsmaatregel ook later in de periode van voorlopige hechtenis kan<br />

worden opgelegd. Bovendien bevat de regeling inzake beperking van vrij verkeer geen enkel<br />

hernieuwingsverbod en werd zij pas in 2005 ingevoerd, zodat een koppeling aan de<br />

historische ratio legis van het verbod van vrij verkeer, terug te vinden in het aloude art. 20 §1<br />

WVH, nog weinig verdedigbaar zou zijn 562 .<br />

137. NIET MEER MOGELIJK NA DE BESCHIKKING TOT MEDEDELING – Ingevolge art. 20 §4 lid 2<br />

WVH vindt een beperking van vrij verkeer noodzakelijkerwijs een einde op het moment van<br />

de zogenaamde ‘beschikking tot mededeling’ bedoeld in art. 127 §1 lid 1 Sv. 563 . Aldus mag<br />

worden aangenomen dat zij ook niet meer voor het eerst kan worden opgelegd na de<br />

beschikking tot mededeling, in welk geval het onderzoek immers reeds als voltooid<br />

beschouwd wordt 564 .<br />

138. HERNIEUWBAARHEID <strong>VAN</strong> DE MAATREGEL – In tegenstelling tot het verbod van vrij<br />

verkeer 565 , is de loutere beperking ervan onbeperkt hernieuwbaar en kan bovendien worden<br />

overgeschakeld van de ene beperkingsmaatregel naar de andere. Zolang de onderzoeksrechter<br />

erin slaagt zijn maatregel afdoende te motiveren, vormt die hernieuwbaarheid allicht geen<br />

559 Supra nr. 71.<br />

560 Supra nrs. 72-73.<br />

561 Supra nr. 75.<br />

562 Supra nr. 75.<br />

563 F. VERBRUGG<strong>EN</strong> en R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Strafrecht en strafprocesrecht voor bachelors, I, Antwerpen, Maklu,<br />

2010, 240; infra nr. 146.<br />

564 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 143.<br />

565 Supra nr. 78.<br />

90


ONDERZOEK<br />

mensenrechtelijk probleem 566 , daar de beperking van vrij verkeer geen algemene strekking<br />

heeft 567 .<br />

4. Toepassingsvoorwaarden<br />

139. OVERZICHT – Qua toepassingsvoorwaarden wordt hieronder wederom een onderscheid<br />

gemaakt tussen de materiële voorwaarden enerzijds en de formele voorwaarden anderzijds,<br />

die vervuld moeten zijn voor een geldige beperking van vrij verkeer.<br />

a. Materiële voorwaarden<br />

140. COLLUSIE- OF VERDUISTERINGSGEVAAR – Een beperking van vrij verkeer kan, ingevolge<br />

art. 20 §3 WVH, enkel worden opgelegd “[a]ls er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat<br />

een verdachte zou pogen bewijzen te laten verdwijnen of zich zou verstaan met derden”.<br />

Opvallend aan die formulering is dat zij uitdrukkelijk gewag maakt van ‘collusie- of<br />

verduisteringsgevaar’, in tegenstelling tot de regeling inzake het verbod van vrij verkeer, die<br />

het enkel heeft over de ‘noodzakelijkheid voor het onderzoek’ 568 . Als uitgangspunt voor de<br />

regeling in art. 20 §3-6 WVH gold immers dat “het strijdig zou zijn met de ratio van de<br />

[WVH] zelf, indien de personen die worden aangehouden, onder meer om te verhinderen dat<br />

zij zouden pogen bewijzen te laten verdwijnen of om collusie te vermijden ([art. 16 §1 lid 3<br />

WVH]), de realisering van deze doelstellingen zouden ondermijnen langs de omweg van de<br />

modale regeling van het bezoek, de briefwisseling, en het gebruik van de telefoon” 569 . Daaruit<br />

blijkt o.i. evenwel ook meteen dat de materiële voorwaarden van art. 20 §3 WVH enkel een<br />

beperkingsmaatregel toelaten wanneer gevreesd wordt dat de verdachte zelf tot collusie of<br />

verduistering zou overgaan, zulks in tegenstelling tot het verbod van vrij verkeer van art. 20<br />

§2 WVH 570 .<br />

141. ONDERZOEKSMAATREGEL – Aangezien zij duidelijk in het belang van het strafonderzoek<br />

wordt opgelegd, moet ook de beperking van vrij verkeer beschouwd worden als een<br />

onderzoeksmaatregel, zodat zij o.i. niet kan worden opgelegd in het kader van een bevel tot<br />

566 Supra nr. 122 et seq.<br />

567 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 142; infra nr. 163.<br />

568 Supra nr. 81 et seq.<br />

569 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 142.<br />

570 Supra nr. 81.<br />

91


ONDERZOEK<br />

aanhouding bij verstek, bedoeld in art. 34 WVH, wanneer het onderzoek reeds als afgesloten<br />

wordt beschouwd 571 .<br />

b. Formele voorwaarden<br />

142. GEMOTIVEERDE RECHTERLIJKE BESLISSING <strong>EN</strong> OVERSCHRIJVING IN HET REGISTER <strong>VAN</strong> DE<br />

GE<strong>VAN</strong>G<strong>EN</strong>IS – De formele voorwaarden voor een geldige beperking van vrij verkeer zijn<br />

grotendeels dezelfde als die voor een verbod van vrij verkeer, zodat hetgeen hierboven werd<br />

uiteengezet mutatis mutandis van toepassing kan worden geacht. Ook hier moet de verplichte<br />

overschrijving in het register van de gevangenis – o.i. evenwel onterecht – allicht worden<br />

beschouwd als een substantiële vormvereiste 572 .<br />

143. MOGELIJK OP VORDERING <strong>VAN</strong> HET OP<strong>EN</strong>BAAR MINISTERIE MET UITSLUITING <strong>VAN</strong> DE<br />

VORDERING<strong>EN</strong> BEDOELD IN ART. 127 §1 LID 2 SV. – Aangenomen mag worden dat het<br />

Openbaar Ministerie, op grond van zijn algemeen vorderingsrecht, ook een beperking van vrij<br />

verkeer kan vorderen en dat het, bij weigering door de onderzoeksrechter, over een<br />

beroepsmogelijkheid beschikt bij de kamer van inbeschuldigingstelling 573 . Hierbij moet<br />

evenwel de belangrijke kanttekening worden gemaakt dat de beperking van vrij verkeer niet<br />

meer kan worden opgelegd na de beschikking tot mededeling bedoeld in art. 127 §1 lid 1<br />

Sv. 574 , zodat de ‘onderzoekshandelingen’ bedoeld in art. 127 §1 lid 2 Sv., die de procureur des<br />

Konings nog kan vorderen na de beschikking tot mededeling, o.i. geen beperking van vrij<br />

verkeer meer kunnen inhouden.<br />

144. BETEK<strong>EN</strong>ING AAN DE VERDACHTE DOOR DE GE<strong>VAN</strong>G<strong>EN</strong>ISDIRECTEUR – Anders dan art. 20<br />

§2 WVH, voorziet art. 20 §4 lid 1 WVH uitdrukkelijk de verplichting in hoofde van de<br />

gevangenisdirecteur tot betekening van het bevel tot beperking van vrij verkeer. Hierboven<br />

werd reeds onze wens verdedigd zulks eveneens te voorzien voor het verbod van vrij<br />

verkeer 575 .<br />

5. Duur van de maatregel<br />

145. STRIKT NOODZAKELIJKE DUUR DOOR DE ONDERZOEKSRECHTER BEPAALD – De beslissing<br />

van de onderzoeksrechter tot beperking van vrij verkeer geldt slechts, aldus art. 20 §4 lid 2<br />

571 Supra nrs. 77 en 82.<br />

572 Supra nr. 87.<br />

573 Infra nr. 156.<br />

574 Supra nr. 137.<br />

575 Supra nr. 86.<br />

92


ONDERZOEK<br />

WVH, “voor de strikt noodzakelijke duur door de onderzoeksrechter bepaald”. Aldus dient de<br />

onderzoeksrechter reeds ab initio te bepalen hoe lang de beperkingsmaatregel zal duren, iets<br />

waar hij niet toe verplicht is bij een verbod van vrij verkeer 576 . Mocht zijn noodzakelijkheid<br />

teneinde collusie- of verduisteringsgevaar te vermijden, nog binnen de vooraf bepaalde duur<br />

wegvallen, dan moet de beperkingsmaatregel o.i. onmiddellijk worden opgeheven. Bepaalt de<br />

onderzoeksrechter geen geldingsduur, dan is zijn beslissing tot beperking van vrij verkeer<br />

ongeldig en kan het vrij verkeer o.i. niet worden verhinderd in het belang van het onderzoek.<br />

Zulks is fundamenteel verschillend van de regeling inzake het verbod van vrij verkeer, in<br />

welk geval bij stilzwijgen van de onderzoeksrechter wordt uitgegaan van een verbod van drie<br />

dagen 577 . Wel kan o.i. worden aanvaard dat de onderzoeksrechter reeds ab initio zou bepalen<br />

dat de beperkingsmaatregel zal voortduren ‘tot de beschikking tot mededeling’. Anders dan<br />

het begrip ‘termijn’ bijvoorbeeld, lijkt de term ‘duur’ ons immers niet te wijzen op een door<br />

vooraf vaststaande data vastgelegde periode.<br />

146. UITERLIJK TOT DE BESCHIKKING TOT MEDEDELING – In art. 20 §4 lid 2 WVH wordt<br />

bepaald dat de beperkingsmaatregel noodzakelijkerwijs een einde vindt “op het ogenblik dat<br />

[de onderzoeksrechter] het dossier overzendt aan de procureur des Konings overeenkomstig<br />

[art. 127 lid 1 Sv.]”. Die beschikking tot mededeling 578 is immers, aldus de parlementaire<br />

voorbereiding, “het ogenblik waarop de onderzoeksrechter van oordeel is dat zijn onderzoek<br />

is voltooid, zodat hij er redelijkerwijze op dat ogenblik kan van uitgaan dat contacten van<br />

gedetineerde verdachten met derden geen negatieve repercussies meer kunnen hebben op zijn<br />

onderzoek” 579 . Hierboven werd reeds verdedigd dat die bepaling eveneens een beperking<br />

verhindert van het vrij verkeer op vordering van het Openbaar Ministerie overeenkomstig art.<br />

127 §1 lid 2 Sv. 580 .<br />

6. Rechtsmiddelen<br />

147. OVERZICHT – Wat betreft de rechtsmiddelen, moet opnieuw een onderscheid worden<br />

gemaakt tussen de rechtsmiddelen in hoofde van de verdachte zelf enerzijds en die waarover<br />

het Openbaar Ministerie beschikt anderzijds.<br />

576 Supra nr. 88 et seq.<br />

577 Supra nr. 91.<br />

578 F. VERBRUGG<strong>EN</strong> en R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Strafrecht en strafprocesrecht voor bachelors, I, Antwerpen, Maklu,<br />

2010, 240.<br />

579 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 143.<br />

580 Supra nr. 143.<br />

93


ONDERZOEK<br />

a. In hoofde van de verdachte<br />

148. VERZOEKSCHRIFT TOT OPHEFFING OF WIJZIGING <strong>VAN</strong> DE <strong>BEPERKING</strong>SMAATREGEL –<br />

Tijdens de parlementaire werkzaamheden van de WIRP werd het terecht ‘essentieel’ genoemd<br />

“dat de verdachte de mogelijkheid heeft […] de beslissing van de onderzoeksrechter aan te<br />

vechten voor de onderzoeksgerechten” 581 . Daarom kent art. 20 §6 lid 1 WVH hem de<br />

mogelijkheid toe “bij het onderzoeksgerecht dat oordeelt over de voorlopige hechtenis een<br />

verzoekschrift [in te dienen] tot wijziging of opheffing van de door de onderzoeksrechter […]<br />

opgelegde maatregelen”, in welk geval “[h]et verzoekschrift […] bij het dossier van de<br />

voorlopige hechtenis [wordt] gevoegd”. Enige onzorgvuldigheid bij het opstellen van het<br />

wetsontwerp 582 , heeft er echter toe geleid dat die bepaling tweemaal de bewoordingen ‘bij het<br />

onderzoeksgerecht dat oordeelt over de voorlopige hechtenis’ bevat, hetgeen noopt tot een<br />

erratum in een volgend Belgisch Staatsblad.<br />

149. PROCEDURE OVERE<strong>EN</strong>KOMSTIG DE BEPALING<strong>EN</strong> <strong>VAN</strong> ART. 21-24 WVH – Dat<br />

‘onderzoeksgerecht’ zal in de meeste gevallen uiteraard de raadkamer zijn, hoewel het zeker<br />

niet uitgesloten is dat het verzoekschrift zelfs voor de eerste maal wordt ingediend bij de<br />

kamer van inbeschuldigingstelling wanneer die uitspraak doet over de voorlopige hechtenis,<br />

bijvoorbeeld na hoger beroep tegen een beschikking van de raadkamer tot handhaving van de<br />

voorlopige hechtenis 583 , na evocatie overeenkomstig art. 235 Sv. 584 of in geval van voorrecht<br />

van rechtsmacht 585 in de zin van art. 103 Gw. en art. 480 Sv. Om ‘redenen van de efficiëntie<br />

van de rechtspleging’, besloot de wetgever de procedure voor het desbetreffende<br />

onderzoeksgerecht gelijklopend te construeren met de procedure betreffende de voorlopige<br />

hechtenis ten gronde 586 . Aldus bepaalt art. 20 §6 lid 2 WVH dat “[d]e procedure verloopt<br />

overeenkomstig de bepalingen van [art. 21-24 WVH]”, waarmee, zo blijkt uit de<br />

parlementaire voorbereiding, bedoeld wordt dat “[w]anneer het onderzoeksgerecht uitspraak<br />

581 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 143.<br />

582 Ontwerp van basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: tekst<br />

aangenomen door de in de plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, Parl.St. Kamer 2003-04, nr.<br />

51-0231/017, 82.<br />

583 O. MICHIELS, D. CHICHOYAN en P. THEVISS<strong>EN</strong>, La détention préventive in Criminalis, Louvain-la-Neuve,<br />

Anthemis, 2010, 52.<br />

584 R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, 482.<br />

585 F. DESTERBECK, “Voorrecht van rechtsmacht” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, D.<br />

DEWANDELEER, F. DESTERBECK, H. FRANS<strong>EN</strong>, P. HERBOTS, A. MARUT, C. NUYTS, E. <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> HEUVEL et al.,<br />

Postal Memorialis, Antwerpen, Kluwer, 2005, (123) 130.<br />

586 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 143.<br />

94


ONDERZOEK<br />

doet over de handhaving van de voorlopige hechtenis, […] het tegelijk ook uitspraak [doet]<br />

over het verzoekschrift” 587 . Hierbij kan men zich evenwel de vraag stellen of die elementaire<br />

verduidelijking niet beter uitdrukkelijk in de wet zou worden opgenomen, daar de huidige<br />

algemene verwijzing voor enige verwarring dreigt te zorgen. De koppeling van de procedure<br />

aan art. 21-24 WVH heeft o.i. ook tot gevolg dat personen die verdacht worden van een nietcorrectionaliseerbare<br />

misdaad in beginsel slechts om de drie maanden de kans krijgen om een<br />

beperkingsmaatregel aan te vechten, vermits de automatische controle door de raadkamer,<br />

ingevolge art. 22 lid 2 WVH, eveneens slechts om de drie maanden geschiedt. Zulks lijkt ons<br />

echter geen discriminatie te vormen, aangezien de verdachte in dat geval nog steeds de<br />

mogelijkheid geniet alsnog een maandelijkse controle af te dwingen via een verzoekschrift tot<br />

invrijheidstelling overeenkomstig art. 22bis WVH 588 , zodat hij op dat moment eveneens zijn<br />

verzoekschrift tot opheffing of wijziging van de beperkingsmaatregel kan neerleggen.<br />

Daarmee wordt echter ook meteen duidelijk dat de verdachte van een nietcorrectionaliseerbare<br />

misdaad, die enkel bezwaren heeft tegen een hem opgelegde<br />

beperkingsmaatregel, maar niet tegen de voorlopige hechtenis als dusdanig, alsnog de<br />

voorlopige hechtenis zelf zal moeten aanvechten via een verzoekschrift tot invrijheidstelling,<br />

aangezien hij enkel op die manier het ‘onderzoeksgerecht dat oordeelt over de voorlopige<br />

hechtenis’, maandelijks kan vatten.<br />

150. UITZONDERING OP HET PRINCIPIËLE GELIJKE NIVEAU <strong>VAN</strong> ONDERZOEKSRECHTER <strong>EN</strong><br />

RAADKAMER – De bevoegdheid van de raadkamer vormt in dezen een opmerkelijke<br />

uitzondering op de regel dat de raadkamer “geen hiërarchische overste [is] van de<br />

onderzoeksrechter” 589 . In dat opzicht verschilt de procedure van art. 20 §6 WVH in<br />

belangrijke mate van die van het strafrechtelijk kort geding in art. 61quater Sv. die, zoals<br />

gebruikelijk 590 , de kamer van inbeschuldigingstelling aanwijst als beroepsinstantie tegen een<br />

door de onderzoeksrechter bevolen beslagmaatregel. Zij verschilt eveneens van de<br />

theoretische beroepsmogelijkheid bij de kamer van inbeschuldigingstelling tegen een verbod<br />

van vrij verkeer 591 . Ten slotte verschilt zij ook van de beoordeling door de raadkamer,<br />

587 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 144.<br />

588 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 540.<br />

589 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 587.<br />

590 F. HÉLIE, Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, II, Brussel, Bruylant,<br />

1865, 443.<br />

591 Supra nr. 103.<br />

95


ONDERZOEK<br />

overeenkomstig art. 21 §4 WVH, van de regelmatigheid van het bevel tot aanhouding 592 , die<br />

immers geen opportuniteitsbeoordeling inhoudt van het aanhoudingsbevel zelf, maar wel van<br />

de verdere handhaving van de voorlopige hechtenis. Toch is de regeling van art. 20 §6 WVH<br />

geen origineel concept 593 . Zoals hierboven reeds terloops vermeld 594 , gunde ook art. 30 lid 2<br />

WVH 1852 de verdachte immers de mogelijkheid om tegen de hernieuwing van een verbod van<br />

vrij verkeer, dat toen nog tot tien dagen kon duren, “présenter une requête à la chambre du<br />

conseil, pour demander la mainlevée de l’interdiction”, in welk geval “[l]a chambre du<br />

conseil, après avoir entendu le juge d’instruction et le procureur du roi, statuera dans les<br />

deux jours de la requête” 595 . Die laatste regel werd echter niet mee overgenomen in art. 20 §6<br />

WVH, daar het onderzoeksgerecht zich pas uitspreekt over de beperkingsmaatregel wanneer<br />

het ook de voorlopige hechtenis zelf beoordeelt 596 .<br />

151. QUID INDI<strong>EN</strong> GE<strong>EN</strong> UITSPRAAK <strong>VAN</strong> HET ONDERZOEKSGERECHT? – MICHIELS, CHICHOYAN<br />

en THEVISS<strong>EN</strong> merken op dat art. 20 §6 WVH “reste […] muet quant à l’absence de décision<br />

par la juridiction d’instruction saisie de la détention préventive alors qu’une requête visant à<br />

la fin de l’interdiction a été déposée” 597 . Naar analogie met de regel dat de verdachte in<br />

vrijheid wordt gesteld bij gebrek aan een tijdige handhaving van de voorlopige hechtenis<br />

overeenkomstig art. 21-24 WVH 598 , mag o.i. worden aangenomen dat ook een<br />

beperkingsmaatregel als opgeheven moet worden beschouwd bij gebrek aan een beslissing<br />

hieromtrent vanwege het bevoegde onderzoeksgerecht.<br />

152. GE<strong>EN</strong> VERPLICHTE MOTIVERING <strong>VAN</strong> HET VERZOEKSCHRIFT – Daarnaast merken dezelfde<br />

auteurs op dat “[l]es dispositions légales ne prévoient aucune motivation obligatoire de la<br />

requête” 599 . Ook op dit punt verschilt de regeling van die van het strafrechtelijk kort geding,<br />

die immers in art. 61quater §2 lid 1 Sv. vereist dat het verzoekschrift ‘met redenen omkleed’<br />

wordt. Aldus bestaat de mogelijkheid dat de verdachte een volstrekt ongegrond verzoekschrift<br />

592 M. BOCKSTAELE, G. BOURDOUX, S. CRIEL, E. DE FORMANOIR, T. DE MEESTER, S. DE MOOR, L. D<strong>EN</strong>YS, T.<br />

DESCHEPPER, C. DE VALK<strong>EN</strong>EER, G. <strong>VAN</strong>DER ZWALM<strong>EN</strong> en A. WINANTS, De voorlopige hechtenis in Reeks<br />

strafrecht & strafvordering, Diegem, Kluwer, 2000, 300.<br />

593 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 143.<br />

594 Supra nr. 16.<br />

595 Loi du 20 février 1852 sur la détention préventive, Pasin. 1852, XXII, nr. 64, 84.<br />

596 Supra nr. 149.<br />

597 O. MICHIELS, D. CHICHOYAN en P. THEVISS<strong>EN</strong>, La détention préventive in Criminalis, Louvain-la-Neuve,<br />

Anthemis, 2010, 51.<br />

598 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 527.<br />

599 O. MICHIELS, D. CHICHOYAN en P. THEVISS<strong>EN</strong>, La détention préventive in Criminalis, Louvain-la-Neuve,<br />

Anthemis, 2010, 51.<br />

96


ONDERZOEK<br />

zou indienen, hoewel zijn slaagkansen in dat geval uiteraard miniem zullen zijn. Aangezien<br />

art. 20 §6 WVH – wederom in tegenstelling tot art. 61quater §8 Sv. en ook tot het oude art. 30<br />

lid 4 WVH 1852 overigens 600 – in geen enkele wachttermijn voorziet 601 , kan zulks bovendien bij<br />

elke maandelijkse verschijning voor de raadkamer gebeuren. De invoering van een<br />

wachttermijn, zoals die van drie maanden in art. 61quater §8 Sv., lijkt ons echter, gelet op het<br />

ingrijpende karakter van een beperking van vrij verkeer, weinig wenselijk.<br />

153. GE<strong>EN</strong> TERMIJN – Ten slotte voorziet art. 20 §6 WVH evenmin een termijn “dans lequel<br />

une telle requête doit être déposée au greffe ou si son dépôt le jour de l’audience, devant la<br />

juridiction, constituerait une cause d’irrecevabilité” 602 . Een dermate laattijdig neergelegd<br />

verzoekschrift lijkt ons inderdaad alsnog in acht te moeten worden genomen door het<br />

onderzoeksgerecht. Het lijkt ons dan ook wenselijk een tijdstip te bepalen waarop het<br />

verzoekschrift ten laatste moet worden ingediend, bijvoorbeeld de laatste werkdag die de<br />

verschijning voor het onderzoeksgerecht voorafgaat, hetgeen een neerlegging op de<br />

zittingsdag zelf zou uitsluiten. Een vroeger tijdstip lijkt ons echter weinig wenselijk,<br />

aangezien het dossier, ingevolge art. 21 §3 WVH, pas “gedurende de laatste werkdag vóór de<br />

verschijning [voor de raadkamer]” ter beschikking moet worden gehouden van de verdachte<br />

en zijn raadsman.<br />

154. HOGER BEROEP <strong>EN</strong> CASSATIEVOORZI<strong>EN</strong>ING ZONDER SCHORS<strong>EN</strong>DE WERKING – In art. 20 §6<br />

lid 2 WVH wordt uitdrukkelijk bepaald dat “[h]oger beroep tegen de beslissing wordt<br />

ingesteld overeenkomstig [art. 30 WVH]”, zodat een beperking van vrij verkeer vatbaar is<br />

voor “un ‘double recours’, d’abord devant la chambre du conseil saisie de la détention<br />

préventive et ensuite devant la chambre des mises en accusation” 603 . In tegenstelling tot het<br />

Franse art. 145-4 lid 4 CPP 604 , laat art. 20 §6 lid 2 WVH zelfs cassatievoorziening toe<br />

“overeenkomstig [art. 31 WVH]”. Ingevolge de toepassing van dezelfde principes en<br />

pleegvormen voor de handhaving van de voorlopige hechtenis, genieten noch hoger beroep,<br />

noch cassatievoorziening schorsende werking “met als gevolg dat de door de<br />

onderzoeksrechter bepaalde beperkingen van kracht blijven tot er een uitspraak is van het<br />

600 Loi du 20 février 1852 sur la détention préventive, Pasin. 1852, XXII, nr. 64, 84.<br />

601 P. GEVAERT, Het gerechtelijk onderzoek: een handleiding, Gent, Story Publishers, 2006, 322.<br />

602 O. MICHIELS, D. CHICHOYAN en P. THEVISS<strong>EN</strong>, La détention préventive in Criminalis, Louvain-la-Neuve,<br />

Anthemis, 2010, 51.<br />

603 O. MICHIELS, D. CHICHOYAN en P. THEVISS<strong>EN</strong>, La détention préventive in Criminalis, Louvain-la-Neuve,<br />

Anthemis, 2010, 52.<br />

604 P. CHAMBON en C. GUÉRY, Droit et pratique de l’instruction préparatoire: juge d’instruction – chambre de<br />

l’instruction, Parijs, Dalloz, 2007, 318; P. CHAMBON, Le juge d’instruction: théorie et pratique de la<br />

procédure, Parijs, Dalloz, 1997, 171.<br />

97


ONDERZOEK<br />

onderzoeksgerecht of van het Hof van Cassatie” 605 , zulks in tegenstelling tot het Nederlandse<br />

recht 606 . Na cassatie met verwijzing zal de kamer van inbeschuldigingstelling o.i., naar<br />

analogie met art. 31 §4 WVH, binnen de termijn van vijftien dagen ook uitspraak moeten<br />

doen over de beperking van vrij verkeer, bij gebreke waarvan zij als opgeheven moet worden<br />

beschouwd. Wordt het cassatieberoep verworpen, dan zal ook de raadkamer zich o.i.,<br />

ingevolge art. 31 §5 WVH, binnen vijftien dagen moeten uitspreken over de beperking van<br />

vrij verkeer, wederom op straffe van opheffing van de maatregel.<br />

155. RECHTSVERGELIJKING – De Belgische regeling in art. 20 §6 WVH bevat opvallende<br />

gelijkenissen met de hierboven reeds besproken Nederlandse procedure op bezwaarschrift,<br />

zoals geregeld door art. 62 lid 4 Ndl.Sv. 607 . Toch zijn er o.i. twee belangrijke verschilpunten.<br />

In de eerste plaats geniet noch de neerlegging van het verzoekschrift, noch het latere hoger<br />

beroep of cassatieberoep schorsende werking, terwijl dat in het Nederlandse recht wel het<br />

geval is, tenzij de bevoegde autoriteit van oordeel is dat een onmiddellijke uitvoering<br />

volstrekt noodzakelijk is in het belang van het onderzoek. Aangezien een beperking van vrij<br />

verkeer, in tegenstelling tot het verbod ervan, niet noodzakelijkerwijs in het begin van het<br />

strafonderzoek moet worden opgelegd 608 , lijkt de invoering van een dergelijk systeem ons niet<br />

onmogelijk, hoewel het o.i. slechts een beperkte toegevoegde waarde zou bieden 609 . Een<br />

tweede belangrijk verschilpunt is dat de Nederlandse rechtbank waarbij het bezwaarschrift<br />

wordt ingediend, niet pas over de beperkingsmaatregel oordeelt wanneer zij ook de<br />

voorlopige hechtenis zelf beoordeelt 610 . Die vaststelling leidt inderdaad tot het besluit dat in<br />

het Belgische recht sprake is van een ongelijke behandeling tussen twee nochtans zeer<br />

vergelijkbare rechtsonderhorigen. De verdachte die een beperking van vrij verkeer krijgt<br />

opgelegd kort nadat de raadkamer over zijn verdere aanhouding beslist heeft, moet immers<br />

bijna een maand wachten op een mogelijke opheffing ervan, terwijl wanneer de<br />

beperkingsmaatregel kort vóór zijn verschijning voor de raadkamer zou zijn opgelegd, de<br />

mogelijke opheffing reeds over een aantal dagen kan gebeuren. Het lijkt ons dan ook niet<br />

onwaarschijnlijk dat de automatische koppeling van de uitspraak van het onderzoeksgerecht<br />

over de beperkingsmaatregel aan die over de voorlopige hechtenis zal worden aangevochten<br />

605 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 144.<br />

606 Supra nr. 102.<br />

607 Supra nr. 102.<br />

608 Supra nr. 136.<br />

609 Supra nr. 102.<br />

610 C. CLEIR<strong>EN</strong> en J. NIJBOER, Strafvordering: tekst & commentaar, Deventer, Kluwer, 2009, 267.<br />

98


ONDERZOEK<br />

voor het Grondwettelijk Hof. Aangezien zij niet per definitie op hetzelfde tijdstip worden<br />

opgelegd, is het bevel tot beperking van vrij verkeer immers fundamenteel verschillend van<br />

het bevel tot aanhouding, zodat de vraag kan worden gesteld of de volkomen gelijkschakeling<br />

van beide herzieningsprocedures, louter omwille van de ‘efficiëntie van de rechtspleging’ 611 ,<br />

wel verantwoord is in het licht van het grondwettelijk gewaarborgde gelijkheidsbeginsel. Een<br />

meer verdedigbare regeling lijkt ons dan ook wederom de invoering van een procedure<br />

vergelijkbaar met die van art. 145-4 en 145-4-1 lid 1 CPP, hetgeen in het Belgische recht zou<br />

betekenen dat de verdachte over een beroepsmogelijkheid zou beschikken bij de voorzitter<br />

van de kamer van inbeschuldigingstelling of bij de kamer van inbeschuldigingstelling zelf, in<br />

welk geval die binnen vijf dagen een oordeel zou vellen.<br />

b. In hoofde van het Openbaar Ministerie<br />

156. HOGER BEROEP – Aangenomen mag worden dat de procureur des Konings in geval van<br />

‘strijdig bevel’ over een beroepsmogelijkheid beschikt bij de kamer van<br />

inbeschuldigingstelling. Zulks volgt o.i. niet alleen uit het algemeen vorderingsrecht van het<br />

parket, maar ook uit art. 30 WVH dat het Openbaar Ministerie de mogelijkheid gunt hoger<br />

beroep in te stellen tegen “de beschikkingen van de raadkamer gegeven in de gevallen<br />

bedoeld in de artikelen 21, 22, 22bis en 28”, zodat ook de beschikkingen van de raadkamer tot<br />

handhaving, opheffing of wijziging van een beperking van vrij verkeer, vatbaar zijn voor een<br />

dergelijk hoger beroep.<br />

157. GE<strong>EN</strong> CASSATIEVOORZI<strong>EN</strong>ING TEG<strong>EN</strong> OPHEFFING <strong>VAN</strong> DE <strong>BEPERKING</strong>SMAATREGEL OF<br />

WIJZIGING ER<strong>VAN</strong> IN HET VOORDEEL <strong>VAN</strong> DE VERDACHTE – Aangezien art. 31 WVH enkel<br />

cassatievoorziening toelaat tegen “arresten en vonnissen waardoor de voorlopige hechtenis<br />

wordt gehandhaafd”, staat het Openbaar Ministerie o.i. daarentegen geen cassatievoorziening<br />

open tegen arresten of vonnissen waardoor een beperking van vrij verkeer wordt opgeheven<br />

of waardoor de maatregel anderszins in het voordeel van de verdachte wordt gewijzigd. Enkel<br />

een handhaving van de beperkingsmaatregel of een wijziging ervan in het nadeel van de<br />

verdachte, is derhalve vatbaar voor cassatievoorziening, die in de regel uiteraard door de<br />

verdachte zal worden ingesteld. Toch is cassatievoorziening door het Openbaar Ministerie<br />

ook in dat geval niet helemaal uitgesloten, net zoals niets het parket belet “een voorziening [in<br />

611 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 143.<br />

99


ONDERZOEK<br />

te stellen] wanneer het de handhaving [van de voorlopige hechtenis zelf] in strijd met de wet<br />

acht” 612 .<br />

7. Sanctionering van overtreding van de maatregel<br />

158. TERUGVERWIJZING – Wat betreft de wijze waarop een overtreding van een<br />

beperkingsmaatregel kan worden gesanctioneerd, kan worden terugverwezen naar hetgeen<br />

hierboven werd verdedigd aangaande het verbod van vrij verkeer 613 .<br />

C. VERHOUDING TUSS<strong>EN</strong> <strong>VERBOD</strong> <strong>EN</strong> <strong>BEPERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong><br />

159. OVERZICHT – In dit laatste, overkoepelend onderdeel wordt aandacht besteed aan twee<br />

specifieke problemen die betrekking hebben op de verhouding tussen het verbod en de<br />

beperking van vrij verkeer, namelijk enerzijds de vraag wat er moet gebeuren wanneer de<br />

onderzoeksrechter zowel een verbod als een beperking van vrij verkeer zou opleggen en<br />

anderzijds de vraag of in bepaalde gevallen een herkwalificatie mogelijk zou zijn van een<br />

ruime beperking van vrij verkeer naar algeheel verbod ervan.<br />

1. Opeenvolgende en gelijktijdige oplegging van verbod en beperking van vrij verkeer<br />

160. OPE<strong>EN</strong>VOLG<strong>EN</strong>DE OPLEGGING <strong>VAN</strong> <strong>VERBOD</strong> <strong>EN</strong> <strong>BEPERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> – Niets<br />

belet de onderzoeksrechter een beperking van vrij verkeer op te leggen nadat hij voordien<br />

reeds een verbod van vrij verkeer heeft bevolen. Aangezien beide maatregelen bogen op<br />

collusie- en verduisteringsgevaar 614 , zal zulks zelfs allicht in het merendeel van de gevallen<br />

gebeuren. De beperking van vrij verkeer werd immers precies ingevoerd omdat de wetgever<br />

van oordeel was dat “het verbod van vrij verkeer, zoals thans bepaald door [art. 20 WVH],<br />

onvoldoende adequaat is om de problemen in verband met de bewijsgaring en de<br />

mogelijkheid van collusie te voorkomen die zich kunnen voordoen naar aanleiding van de<br />

uitoefening van het recht op briefwisseling en bezoek” 615 . Op voorwaarde uiteraard dat het<br />

collusie- of verduisteringsgevaar nog bestaat op het moment dat het verbod van vrij verkeer<br />

wordt beëindigd en een beperking van vrij verkeer noodzakelijk is om dat gevaar te<br />

vermijden, staat o.i. niets een bijkomende beperkingsmaatregel in de weg.<br />

612 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 548.<br />

613 Supra nr. 105 et seq.<br />

614 Supra nrs. 81 en 140.<br />

615 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 142-143.<br />

100


ONDERZOEK<br />

161. GELIJKTIJDIGE OPLEGGING <strong>VAN</strong> <strong>VERBOD</strong> <strong>EN</strong> <strong>BEPERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> – Moeilijker<br />

ligt het wanneer de onderzoeksrechter reeds onmiddellijk na het eerste verhoor zowel een<br />

verbod als een beperking van vrij verkeer zou opleggen, in welk geval de<br />

beperkingsmaatregel automatisch uitwerking zou krijgen op het ogenblik dat het verbod<br />

beëindigd wordt. In dat geval zou de onderzoeksrechter immers anticipatief te werk gaan en<br />

reeds onmiddellijk na het eerste verhoor de noodzakelijkheid beoordelen van een beperking<br />

van vrij verkeer, die evenwel pas drie dagen later zou worden uitgevoerd. Ofschoon een<br />

dergelijke werkwijze ons zeer af te raden lijkt, is zij o.i. niet onwettig, aangezien art. 20 §4 lid<br />

2 WVH van de onderzoeksrechter enkel verlangt de beslissing te treffen “voor de strikt<br />

noodzakelijke duur door [hem] bepaald”, zodat hij ook het beginpunt van de<br />

beperkingsmaatregel in de toekomst kan situeren. Toch neemt de onderzoeksrechter zodoende<br />

een belangrijk risico, namelijk dat na beëindiging van het verbod van vrij verkeer geen<br />

noemenswaardig collusie- of verduisteringsgevaar meer zou bestaan, bijvoorbeeld doordat het<br />

strafonderzoek vlotter is verlopen dan verwacht, in welk geval hij o.i. onmiddellijk op zijn<br />

beslissing tot beperking van vrij verkeer zal moeten terugkomen.<br />

2. Herkwalificatie van beperking naar verbod van vrij verkeer?<br />

162. PROBLEEMSTELLING – Een niet te onderschatten probleem ten slotte, betreft de vraag<br />

wat er moet gebeuren wanneer de onderzoeksrechter zijn beperking van vrij verkeer zo ruim<br />

formuleert dat zij in wezen neerkomt op een algeheel contactverbod, namelijk doordat hij<br />

enerzijds een van alle andere verdachten gescheiden regime zou opleggen 616 en anderzijds<br />

zowel bezoek zou verbieden van, als briefwisseling of telefonische contacten met nagenoeg<br />

iedere aan de verdachte bekende persoon. De huidige regeling lijkt een dergelijke situatie<br />

inderdaad niet uit te sluiten, daar zij geen strengere voorwaarden oplegt voor een cumulatieve<br />

toepassing van de vier maatregelen tot beperking van vrij verkeer. Uit de Nederlandse<br />

rechtspraktijk blijkt overigens dat veelal besloten wordt tot een uitputtende weigering van vrij<br />

verkeer, vermits “er nauwelijks gevallen zijn te bedenken waarbij het zinvol is alleen de<br />

correspondentie of alleen het bezoek toe te staan” 617 . Aldus rijst de vraag of een dermate<br />

ruime beperking van vrij verkeer niet zou moeten worden geherkwalificeerd naar een verbod<br />

van vrij verkeer.<br />

616 Supra nr. 126.<br />

617 T. SPRONK<strong>EN</strong>, “Vrij verkeer” in T. PRAKK<strong>EN</strong> en T. SPRONK<strong>EN</strong> (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, (29) 67.<br />

101


ONDERZOEK<br />

163. HERKWALIFICATIE NIET UITGESLOT<strong>EN</strong> IN AFWACHTING <strong>VAN</strong> DE INWERKINGTREDING <strong>VAN</strong><br />

ART. 20 §5 LID 3 WVH – Een dergelijke herkwalificatie lijkt ons echter weinig juridische<br />

grondslag te genieten. In haar eindverslag benadrukte de commissie immers zelf reeds dat<br />

“[a]lhoewel [art. 20 §3-6 WVH] onder meer de beperking mogelijk maakt van het<br />

bezoekrecht en van het recht om briefwisseling te voeren, ook in een periode volgend op een<br />

[…] verbod van vrij verkeer, [die bepaling] niet strijdig [is] met [art. 20 §2 WVH] dat het<br />

verbod van vrij verkeer beperkt tot een niet verlengbare termijn van drie dagen na het eerste<br />

verhoor” 618 . Kenmerkend voor het verbod van vrij verkeer is immers dat “het een algemene<br />

strekking heeft, terwijl de voorgestelde regeling enkel mogelijk maakt, onder strikte<br />

voorwaarden, het vrij verkeer van de verdachte te verbieden met de in de beslissing van de<br />

onderzoeksrechter individueel te vermelden personen” 619 . De verplichting in hoofde van de<br />

onderzoeksrechter om de personen ten aanzien van wie hij het vrij verkeer beperkt, nominatim<br />

te vermelden in zijn bevel 620 , lijkt ons inderdaad een voldoende beletsel voor een<br />

herkwalificatie naar een verbod van vrij verkeer. Nooit immers zal de onderzoeksrechter erin<br />

slagen elke potentiële gesprekspartner van de verdachte bij naam aan te wijzen, al mag in<br />

deze tijden worden gewezen op het gevaar van de zogenaamde ‘sociale netwerksites’ die<br />

ellenlange vriendenlijsten bevatten waarin de meest dierbare vrienden tot de meest vage<br />

kennissen van de betrokkene met naam en toenaam worden vermeld. Het lijkt ons dan ook<br />

eens te meer aangeraden art. 20 §5 lid 3 WVH spoedig in werking te laten treden 621 , hetgeen<br />

een bijkomende waarborg zou bieden tegen een al te ruim omschreven beperking van vrij<br />

verkeer. In afwachting van die inwerkingtreding, valt het evenwel niet uit te sluiten dat de<br />

rechtspraktijk alsnog een herkwalificatie van beperking naar verbod van vrij verkeer zou<br />

aanvaarden, net zoals dat destijds het geval was in de eindnegentiende-eeuwse<br />

cassatierechtspraak die een bezoekverbod ten aanzien van een familielid – o.i. evenwel<br />

onterecht 622 – herkwalificeerde naar een verbod van vrij verkeer 623 . Mocht inderdaad besloten<br />

worden tot een dergelijke herkwalificatie, dan zal de geldigheid van de maatregel gedurende<br />

de eerste drie dagen afhangen van de vraag of het, in de zin van art. 20 §2 WVH, werkelijk<br />

noodzakelijk was voor het onderzoek, het vrij verkeer van de verdachte te verbieden. Wat<br />

618 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 141.<br />

619 Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001, 141-142.<br />

620 P. GEVAERT, Het gerechtelijk onderzoek: een handleiding, Gent, Story Publishers, 2006, 322.<br />

621 Supra nr. 129.<br />

622 Supra nrs. 21-22.<br />

623 Cass. 19 juli 1897, Pas. 1897, I, 261; RPDB, v° Détention préventive, 715-716, nr. 124.<br />

102


ONDERZOEK<br />

betreft de daarop volgende periode daarentegen, moet de naar verbod geherkwalificeerde<br />

beperkingsmaatregel hoe dan ook worden beschouwd als een onwettige inbreuk op het vrij<br />

verkeer van de verdachte, hetgeen niet alleen een schending uitmaakt van de driedaagse<br />

maximumtermijn van art. 20 §2 WVH, maar bij uitbreiding ook van het legaliteitsbeginsel<br />

van art. 8.2 EVRM.<br />

103


BESLUIT<br />

BESLUIT<br />

164. INTERNRECHTELIJKE PROBLEM<strong>EN</strong> – Besluitend kan worden gesteld dat de huidige<br />

regeling inzake verbod en beperking van vrij verkeer blijkt te kampen met een belangrijk<br />

aantal internrechtelijke problemen. Naast enkele juridisch-technische en terminologische<br />

onvolmaaktheden 624 , bevat zij immers in de eerste plaats een discriminatoire behandeling van<br />

een drietal categorieën van rechtsonderhorigen. Zo is de rechtspositie van de minderjarige<br />

verdachte nog steeds minder gunstig dan die van de meerderjarige verdachte 625 , gelden<br />

minder strenge voorwaarden voor een algeheel verbod van vrij verkeer dan voor een loutere<br />

beperking ervan 626 en zijn ten slotte de rechtsmiddelen in hoofde van de verdachte onder<br />

beperking van vrij verkeer rechtstreeks afhankelijk van het moment waarop de<br />

beperkingsmaatregel wordt opgelegd 627 . In de tweede plaats moet worden gewezen op de<br />

voorlopig nog steeds slechts gedeeltelijke inwerkingtreding van het bezoekverbod bedoeld in<br />

art. 20 §3, 1° juncto 20 §5 lid 3 WVH, hetgeen ons voorkomt als een schending van art. 108<br />

Gw. wegens machtsoverschrijding door de Koning 628 . Ook art. 66 §2 WIRP zou o.i. overigens<br />

best zo snel mogelijk in werking treden, gelet op het huidige gebrek aan een wettelijke<br />

grondslag voor het aldaar beschreven veiligheidstoezicht 629 . Ten slotte lijken enkele<br />

uitvoeringsbepalingen van het ARS en een aantal andere voorschriften van de WIRP ons aan<br />

herziening toe 630 . In navolging van TIMMERMANS 631 , zijn de in dit werkstuk verdedigde<br />

wetswijzigingen als bijlage opgenomen in een schematische voorstelling van suggesties de<br />

lege ferenda (zie bijlage II).<br />

165. VERDACHTEVRI<strong>EN</strong>DELIJKE REGELING – Niettegenstaande die onvolmaaktheden, leert een<br />

rechtsvergelijkende toets dat de Belgische wetgever de grondrechten van de verdachte als een<br />

zeer belangrijke overweging beschouwt. Zo kent het verbod van vrij verkeer in het Franse<br />

recht een veel strenger regime, zowel qua duur 632 als qua inhoud van de maatregel 633 , en<br />

624 Supra nrs. 58-60, 63, 77-79, 81, 84, 86, 126 en 145.<br />

625 Supra nr. 134.<br />

626 Supra nr. 81.<br />

627 Supra nr. 155.<br />

628 Supra nr. 129.<br />

629 Supra nr. 119.<br />

630 Supra nrs. 28, 58, 61 en 63.<br />

631 G. TIMMERMANS, Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, lxxxvi.<br />

632 Supra nr. 93.<br />

104


BESLUIT<br />

geniet de Franse onderzoeksrechter meer verregaande bevoegdheden om het vrij verkeer van<br />

een verdachte te beperken 634 . De Engelse en Nederlandse rechtsstelsels laten zelfs ten aanzien<br />

van de raadsman van de verdachte een weigering van vrij verkeer toe 635 , dat in het<br />

Nederlandse recht evenwel terecht verzacht werd door toevoeging van een plaatsvervangend<br />

raadsman. Voor het overige kent noch het Engelse, noch het Nederlandse recht een<br />

afzonderlijke regeling voor een algeheel verbod van vrij verkeer, zodat daartoe moet worden<br />

teruggegrepen naar de algemene grondslag voor ‘maatregelen in het belang van het<br />

onderzoek’, die aan geen enkele maximumtermijn onderworpen zijn. Toch zijn er o.i. twee<br />

belangrijke aspecten waaromtrent in andere rechtsstelsels meer waarborgen worden geboden.<br />

Zo krijgen in de eerste plaats de rechtsmiddelen tegen een beperkingsmaatregel in het<br />

Nederlandse en in het Franse recht, dadelijk uitwerking, daar de uitspraak van het<br />

onderzoeksgerecht over de beperkingsmaatregel er niet gekoppeld wordt aan de procedure tot<br />

handhaving van de voorlopige hechtenis zelf 636 , en worden in de tweede plaats de materiële<br />

voorwaarden voor een weigering van vrij verkeer in het Engelse recht nauwkeuriger<br />

omschreven dan in het Belgische 637 . Die laatste bemerkingen niet te na gesproken, mag de<br />

Belgische regeling over het algemeen echter terecht ‘verdachtevriendelijk’ genoemd worden.<br />

166. M<strong>EN</strong>S<strong>EN</strong>RECHTELIJK MINIMUMKADER – Vanuit mensenrechtelijk oogpunt blijkt dan ook<br />

weinig in te brengen tegen het Belgische art. 20 §2-6 WVH. Wel zou o.i. meer aandacht<br />

mogen worden geboden aan de verplichting onder art. 3 EVRM tot medisch toezicht op de<br />

uitvoering van een isolatiemaatregel 638 , maar vooral aan het recht van de verdachte op grond<br />

van art. 8 EVRM op kennisgeving van zijn aanhouding aan familieleden of kennissen 639 .<br />

Voor het overige staat het de wetgever vrij alsnog te opteren voor een strengere benadering.<br />

Zo zou hij het verbod van vrij verkeer qua personele draagwijdte kunnen uitbreiden naar de<br />

raadsman van de verdachte, in welk geval de toevoeging van een plaatsvervangend raadsman<br />

ons evenwel meer dan wenselijk lijkt 640 en de weigering van vrij verkeer o.i. moet kunnen<br />

bogen op aantoonbare misbruiken van het vrij verkeer 641 . Ook de driedaagse duur van het<br />

verbod zou kunnen worden uitgebreid, hoewel een maandenlange maximumtermijn ons, ten<br />

633 Supra nr. 42.<br />

634 Supra nr. 130.<br />

635 Supra nrs. 43-44.<br />

636 Supra nrs. 102, 127, 130 en 155.<br />

637 Supra nr. 43.<br />

638 Supra nrs. 53 en 58.<br />

639 Supra nrs. 55 en 63.<br />

640 Supra nr. 44-46.<br />

641 Supra nr. 114.<br />

105


BESLUIT<br />

aanzien van naaste familieleden, moeilijk vol te houden lijkt 642 . Ten slotte zouden ook de<br />

rechtsmiddelen tegen een beperking van vrij verkeer strenger kunnen worden georganiseerd,<br />

daar de verdachte geen grondrecht kan laten gelden op een dubbele aanleg 643 .<br />

167. AFSLUIT<strong>EN</strong>DE BESCHOUWING<strong>EN</strong> – Hoewel het uiteraard aan de wetgever staat de<br />

opportuniteit van een dergelijke wijziging te beoordelen, weze met dit werkstuk alvast een<br />

blijvende aandacht verdedigd voor de rechtspositie van de reeds van zijn vrijheid beroofde<br />

verdachte. Zo lijkt een navolging van het Nederlandse systeem ons niet alleen weinig<br />

toegevoegde waarde te bieden, maar ontneemt zij de verdachte bovendien een belangrijke<br />

toeverlaat in de vorm van een raadsman naar zijn keuze 644 . Ook een uitbreiding van de<br />

maximale duur van het verbod van vrij verkeer, lijkt ons weinig wenselijk. Uit de<br />

wetshistorische inleiding is immers gebleken dat de weigering van vrij verkeer als<br />

onderzoeksmaatregel ontstaan is in de prille levensjaren van de inquisitoriale procedure 645 ,<br />

toen eventuele sporen van een recent gepleegd misdrijf nog op betrekkelijk eenvoudige wijze<br />

aan het gerecht konden worden onttrokken. Aldus kan de terechte vraag worden gesteld of een<br />

moderne samenleving, die immers kan rekenen op hoogtechnologisch forensisch onderzoek,<br />

nog wel evenveel baat heeft bij een dergelijk contactverbod, laat staan bij een verdere<br />

uitbreiding ervan. Gelet op het bijzonder ingrijpende karakter van de maatregel, zou o.i.<br />

integendeel meer aandacht mogen worden geboden aan het standpunt van de verdachte zelf,<br />

bijvoorbeeld in de vorm van een tegensprekelijk debat voor de onderzoeksrechter of eventueel<br />

zelfs in een ware kortgedingprocedure in hoger beroep die zou toelaten ingrijpende<br />

beslissingen in een spoedtempo te herzien. De belangrijkste waarborg voor de verdachte tegen<br />

een al te verregaande weigering van vrij verkeer, lijkt ons immers te bestaan in de<br />

mogelijkheid om de noodzaak van een dergelijke maatregel te laten herbeoordelen door<br />

verschillende rechterlijke instanties. Tot welke regeling de Belgische wetgever in de toekomst<br />

ook zou besluiten, weze met dit werkstuk alvast op beleidsmatig vlak gepleit voor een<br />

belangrijke mate van inlevingsvermogen in de leefwereld van de reeds van zijn vrijheid<br />

beroofde verdachte. Het was dan ook niet zozeer onze doelstelling de vrijheid op zichzelf te<br />

prediken, “mais simplement de rendre la prison visible” 646 .<br />

642 Supra nr. 7-9.<br />

643 Supra nr. 100.<br />

644 Supra nrs. 45-46.<br />

645 Supra nr. 42.<br />

646 P. CLAUDEL, Conversations dans le Loir-et-Cher, Quetigny, Imprimerie Darantière, 1935, 43: “Mon désir<br />

n’est pas de créer l’ordre, mais le désordre au contraire au sein d’un ordre absurde, ni d’apporter la liberté,<br />

mais simplement de rendre la prison visible”.<br />

106


BIBLIOGRAFIE<br />

BIBLIOGRAFIE<br />

I. WETGEVING<br />

Verdrag 20 november 1989 inzake de rechten van het kind, BS 17 januari 1992, 805.<br />

American Convention on Human Rights, ondertekend te San José op 22 november 1969,<br />

http://www.cidh.org/Basicos/English/Basic3.American%20Convention.htm.<br />

Verdrag 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten, BS 6 juli 1983, 8815.<br />

Verdrag 24 april 1963 inzake consulair verkeer, United Nations Treaty Series, afl. 596, 261.<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Verdrag 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, BS<br />

19 augustus 1955, 5029.<br />

Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European Prison<br />

Rules, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747.<br />

Body of Principles for the protection of all persons under any form of detention or imprisonment,<br />

http://www.un.org/documents/ga/res/43/a43r173.htm.<br />

OFFICE OF THE HIGH COMISSIONER FOR HUMAN RIGHTS, CCPR General Comment No. 20 van 10 maart<br />

1992, http://www2.ohchr.org/english/bodies/hrc/comments.htm.<br />

RAAD <strong>VAN</strong> EUROPA, Tussentijds verslag van de Belgische Regering als antwoord op het verslag van het<br />

Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing<br />

naar aanleiding van het bezoek aan België van 31 augustus tot 12 september 1997, CPT/Inf (99)6,<br />

http://www.just.fgov.be/fr_htm/organisation/htm_admi_centrale/html_dg1/verslcpt.htm.<br />

A. BELGISCHE WETGEVING<br />

<br />

Wet 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen<br />

van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, BS 19 juli 2006, 36088.<br />

Basiswet 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS 1<br />

februari 2005, 2815.<br />

<br />

Wet 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven<br />

feit hebben gepleegd, BS 1 maart 2002, 8202.<br />

Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 14 augustus 1990, 15779.<br />

<br />

Wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als<br />

misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, BS 15<br />

april 1965.<br />

Wet 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 22 april 1874, 1165.<br />

Wet 18 februari 1852 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 20 februari 1852, nr. 51.<br />

<br />

Wetboek van Strafvordering 17 november 1808, Bull.Off. 27 november 1808, 214bis.<br />

107


BIBLIOGRAFIE<br />

<br />

KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene<br />

bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en<br />

de rechtspositie van de gedetineerden, BS 21 april 2011, 24716.<br />

KB 28 december 2006 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS 4<br />

januari 2007, 166, err. BS 23 maart 2007, 16322.<br />

KB 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, BS 25 mei 1965.<br />

MB 12 juli 1971 houdende algemene instructie voor de strafinrichting, BS 10 augustus 1971.<br />

B. FRANSE WETGEVING<br />

Code de procédure pénale du 31 décembre 1957, JORF 8 janvier 1958, 258.<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Loi du 8 décembre 1897 ayant pour objet de modifier certaines règles de l’instruction préalable en matière<br />

de crimes et de délits, JORF 10 décembre 1897, 6907.<br />

Code d’instruction criminelle du 17 novembre 1808, Bull.Off. 27 novembre 1808, 214bis.<br />

Réglement du ministre de l’intérieur du 27 octobre 1808, aangehaald door PÉCHART, P., Manuel des<br />

prisons et des dépôts de mendicité, Imprimerie de Cosson, Parijs, 1822, 199-202 en<br />

http://books.google.be/books/download/Manuel_des_prisons_et_des_dépôts_de_me.pdf?id=pJlAAAAAY<br />

AAJ&output=pdf&sig=ACfU3U171nEC5Ry5BQfb763BvTNjRT6ZZQ.<br />

Constitution du 22 frimaire an VIII, aangehaald door DALLOZ, D. (ed.), Répertoire méthodique et<br />

alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence, XVIII, Parijs, Bureau de la Jurisprudence<br />

générale du royaume, 1850, 312-315 en<br />

http://books.google.be/books/download/R%C3%A9pertoire_m%C3%A9thodique_et_alphab%C3%A9tique<br />

.pdf?id=3bRDAAAAcAAJ&hl=nl&capid=AFLRE73zX-R8eFFLJ6VMGuVopiQk625WaI4i2qYC9SrKvl_<br />

UQwBgeVk_pQz2lF0FvK_E3yb7Vy6ij5qchjpQWeThwE0a7Mv7Yg.<br />

Code du 3 brumaire an IV, aangehaald door DALLOZ, D. (ed.), Répertoire méthodique et alphabétique de<br />

législation, de doctrine et de jurisprudence, XXX, Parijs, Bureau de la Jurisprudence générale du royaume,<br />

1853, 239-257 en<br />

http://books.google.be/books/download/R%C3%A9pertoire_m%C3%A9thodique_et_alphab%C3%A9tique<br />

.pdf?id=XnAUAAAAYAAJ&hl=nl&capid=AFLRE73ZsbdV3ZP0kKslC5Gb3MpuOri2sFXiT9AZehFN2_<br />

-obW61I7s6MyUkQ_ir5Ahu-iADjAmn69y6cjaTa5nFcX6UgruTug.<br />

Loi des 16-29 septembre 1791, aangehaald door RAY, A., Réimpression de l’ancien Moniteur (mai 1789-<br />

novembre 1799), VII, Parijs, Plon, 1861, 326-327 en<br />

http://books.google.be/books/download/R%C3%A9impression_de_l_ancien_Moniteur_Const.pdf?id=M5g<br />

MAQAAMAAJ&hl=nl&capid=AFLRE72A69x74GvGDBHyGPvs40_EXjPttPsimlLNXflgthJyEwXpW_VDzl5Eh1z6cut_AVmlEDLwik2tXjySn_3ug07-lGAbQ.<br />

<br />

<br />

<br />

Ordonnance de Louis XIV ième d’août 1670, aangehaald door ISAMBERT, F. en TAILLANDIER, A., Recueil<br />

général des anciennes lois françaises: depuis l'an 420 jusqu'à la révolution de 1789, XIX, Parijs, Belin-Le<br />

Prieur, 371-423 en<br />

http://books.google.be/books/download/Recueil_général_des_anciennes_lois_fra.pdf?id=K_Tk2VtpGqgC<br />

&output=pdf&sig=ACfU3U1l5R<strong>EN</strong>_y9gTNMa7gD7jKZLp2ZRvQ.<br />

Ordonnance de François I er d’octobre 1535, aangehaald door MICHEL DE LA ROCHEMAILLET, G., Les édicts<br />

et ordonnances des rois de France, depuis Louis VI dit le Gros, jusques à présent, I, Parijs, Fontanon,<br />

1611, 255-324 en<br />

http://books.google.be/books/download/Les_%C3%89dicts_et_ordonnances_des_rois_de_F.pdf?id=6w02a<br />

d57eqIC&hl=nl&capid=AFLRE70Lz8DqjY-gyEvcfbq9L3Qub_fGeenqfveOFeXLlPRl22NJKrbgnLMUIW<br />

PclCvXMQny_gwDW5FkAhXPjLNb47Sl5lPdTA.<br />

Ordonnance de Charles VIII ième de 1485, aangehaald door MICHEL DE LA ROCHEMAILLET, G., Les édicts et<br />

ordonnances des rois de France, depuis Louis VI dit le Gros, jusques à présent, I, Parijs, Fontanon, 1611,<br />

215-229 en<br />

http://books.google.be/books/download/Les_%C3%89dicts_et_ordonnances_des_rois_de_F.pdf?id=6w02a<br />

108


BIBLIOGRAFIE<br />

d57eqIC&hl=nl&capid=AFLRE70Lz8DqjY-gyEvcfbq9L3Qub_fGeenqfveOFeXLlPRl22NJKrbgnLMUIW<br />

PclCvXMQny_gwDW5FkAhXPjLNb47Sl5lPdTA.<br />

<br />

Ordonnance de Charles VII ième d’avril 1452, aangehaald door BORNIER, P., Conférences des ordonnances<br />

de Louis XIV, Roy de France et de Navarre, II, Parijs, Les Associez choisis par ordre de Sa Majesté pour<br />

l’impression de ses nouvelles Ordonnances, 1755, 153 en<br />

http://books.google.be/books/download/Conférences_des_ordonnances_de_Louis_XI.pdf?id=LqQiqijxqY<br />

UC&output=pdf&sig=ACfU3U3F6DHC9sJ6ie-Y59PLkBcIBugx1g.<br />

C. NEDERLANDSE WETGEVING<br />

<br />

Wet 27 mei 1999 tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafvordering (herziening van het<br />

gerechtelijk vooronderzoek), Stb. 1999, 243.<br />

Wetboek van Strafvordering 15 januari 1921, Stb. 1921, 14.<br />

D. <strong>EN</strong>GELSE WETGEVING<br />

Serious Organised Crime and Police Act 2005 (c. 15).<br />

Proceeds of Crime Act 2002 (c. 29).<br />

Terrorism Act 2000 (c. 11).<br />

Police and Criminal Evidence Act 1984 (c. 60).<br />

<br />

<br />

PACE Code H: Code of practice in connection with the detention, treatment and questioning by police<br />

officers of persons under Section 41 of, and Schedule 8 to, the Terrorism Act 2000.<br />

PACE Code C: Code of practice for the detention, treatment and questioning of persons by police officers.<br />

II. RECHTSPRAAK<br />

VN Mensenrechtencomité, Quinteros Almeida/Uruguay, No. 107/1981.<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

EHRM 2 maart 2010, Adamkiewicz/Polen, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 23 februari 2010, Yoldas/Turkije, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 7 januari 2010, Onoufriou/Cyprus, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 8 december 2009, Savas/Turkije, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 20 oktober 2009, Yunus Aktaş et al./Turkije, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 13 oktober 2009, Dayanan/Turkije, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 11 december 2008, Panovits/Cyprus, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 27 november 2008, Salduz/Turkije, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 13 maart 2007, Castravet/Moldavië, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 16 november 2006, Klimentyev/Rusland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 13 juli 2006, Popov/Rusland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 4 juli 2006, Ramirez Sanchez/Frankrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 10 februari 2006, Argenti/Italië, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 21 juli 2005, Rohde/Denemarken, http://www.echr.coe.int.<br />

109


BIBLIOGRAFIE<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

EHRM 3 april 2003, Klamecki/Polen, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 12 maart 2003, Öcalan/Turkije, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 4 februari 2003, Van der Ven/Nederland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 14 januari 2003, Lagerblom/Zweden, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 28 november 2002, Lavents/Letland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 29 januari 2002, A.B./Nederland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 16 oktober 2001, Brennan/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 5 oktober 2001, Erdem/Duitsland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 28 september 2000, Messina/Italië (No. 2), http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 6 juni 2000, Averill/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 8 februari 1996, John Murray/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 25 februari 1993, Funke/Frankrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 25 september 1992, Croissant/Duitsland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 25 maart 1992, Campbell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 25 februari 1992, Pfeifer & Plankl/Oostenrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 28 november 1991, S./Zwitserland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 30 maart 1989, Lamy/België, JLMB 1989, 682, noot JACOBS, A. en http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 20 juni 1988, Schönenberger & Durmaz/Zwitserland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 30 september 1985, Can/Oostenrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 12 februari 1985, Colozza/Italië, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 28 juni 1984, Campbell & Fell/Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 25 maart 1983, Silver et al./Verenigd Koninkrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 6 september 1978, Klass et al./Duitsland, http://www.echr.coe.int.<br />

EHRM 27 juni 1968, Neumeister/Oostenrijk, http://www.echr.coe.int.<br />

ECRM 9 oktober 1986, Hauschildt/Denemarken, DR, afl. 49, 86.<br />

ECRM 11 maart 1985, R./Denemarken, DR, afl. 41, 149.<br />

ECRM 12 juli 1984, Can/Oostenrijk, Publ.Eur.Court H.R., A, nr. 96.<br />

ECRM 10 november 1983, Kröcher & Möller/Zwitserland, DR, afl. 26, 24.<br />

ECRM 16 december 1981, X./Denemarken, DR, afl. 27, 50.<br />

ECRM 11 mei 1981, X./Verenigd Koninkrijk, DR, afl. 24, 57.<br />

ECRM 18 maart 1981, McVeigh, O’Neill & Evans/Verenigd Koninkrijk, DR, afl. 25, 15.<br />

ECRM 14 oktober 1980, Vanderlinden/België, DR, afl. 23, 127 en JT 1981, 475.<br />

ECRM 10 juli 1980, X./Verenigd Koninkrijk, DR, afl. 21, 95.<br />

110


BIBLIOGRAFIE<br />

ECRM 12 juli 1979, Schertenleib/Zwitserland, DR, afl. 17, 180.<br />

ECRM 12 juli 1978, Bonzi/Zwitserland, DR, afl. 12, 185.<br />

ECRM 8 juli 1978, Ensslin, Baader & Raspe/Duitsland, DR, afl. 14, 64.<br />

A. BELGISCHE RECHTSPRAAK<br />

Arbitragehof 28 maart 2002, nr. 56/2002, BS 13 april 2002, 15215, JLMB 2002, afl. 16, 664, RW 2002-03,<br />

afl. 17, 650 en T.Strafr. 2002, afl. 3, 137, noot MEESE, J.<br />

Cass. 15 december 2010, JT 2011, afl. 6421, 48, noot, JLMB 2011, afl. 3, 118, noot K<strong>EN</strong>NES, L., NJW 2011,<br />

afl. 236, 104, noot BOUZOUMITA, S., T.Strafr. 2011, afl. 1, 74, noot D.T. en Vigiles 2011, afl. 1, 262, noot<br />

GOOSS<strong>EN</strong>S, F.<br />

Cass. 17 maart 1992, AR 6449, Arr.Cass. 1991-92, 698 en Pas. 1992, I, 653.<br />

Cass. 19 juni 1990, AR 4597, Arr.Cass. 1989-90, 1341, Bull. 1990, 1189 en Pas. 1990, I, 1189.<br />

<br />

Cass. 22 juli 1988, Arr.Cass. 1987-88, 1453, Bull. 1988, 1346, JLMB 1989, 682, noot JACOBS, A., Pas.<br />

1988, I, 1346 en RDPC 1988, 1084, noot S.J.<br />

Cass. 16 maart 1988, JLMB 1988, 661.<br />

Cass. 21 januari 1987, Arr.Cass. 1986-87, 645, Bull. 1987, 596 en Pas. 1987, I, 596.<br />

Cass. 27 juni 1986, RW 1986-87, 1682 en Arr.Cass. 1985-86, 1477.<br />

Cass. 12 mei 1977, Arr.Cass. 1977, 936, RW 1977-78, 827 en JT 1977, 708.<br />

Cass. 19 juli 1897, Pas. 1897, I, 261.<br />

KI Gent 5 maart 1990, TGR 1990, 66.<br />

KI Luik 11 mei 1983, JL 1983, 412, noot PIEDBŒUF, F.<br />

KI Brussel 28 november 1951, Pas. 1952, II, 9.<br />

<br />

KI Brussel 15 mei 1950, aangehaald door MORLET, P., “Des recours contre les ordonnances du juge<br />

d’instruction”, RDPC 1988, (135) 163.<br />

Brussel 24 maart 1854, Pas. 1854, II, 397.<br />

KG Brussel 10 januari 1991, Journ.Proc. 1991, 27.<br />

KG Brussel 14 mei 1986, JT 1987, 724.<br />

B. FRANSE RECHTSPRAAK<br />

Cass. crim. 31 décembre 1897, Bull.crim., nr. 311.<br />

<br />

<br />

Cass. crim. 10 décembre 1847, Journ.Pal. 1848, 471, aangehaald door TIMMERMANS, G., Étude sur la<br />

détention préventive, Gent, Hoste, 1878, 140.<br />

Paris 20 juillet 1989, Gaz.Pal. 17 février 1990, 9, note.<br />

C. NEDERLANDSE RECHTSPRAAK<br />

<br />

Rb. Utrecht 29 mei 2007, LJN BA6570.<br />

Rb. Den Bosch 28 oktober 2004, NbSr 2004, 452.<br />

Rb. Den Bosch 22 oktober 2004, NbSr 2004, 449.<br />

111


BIBLIOGRAFIE<br />

Rb. Amsterdam 6 februari 1998, NJ 1998, 322.<br />

Rb. Breda 16 mei 1988, NJ 1988, 769.<br />

Rb. Alkmaar 15 januari 1987, NJ 1987, 547.<br />

Rb. Alkmaar 9 januari 1986, NJB 1986, 878.<br />

Rb. Arnhem 22 maart 1979, NJ 1979, 298.<br />

Rb. Leeuwarden 15 maart 1978, NJ 1978, 427.<br />

Rb. Maastricht 19 september 1975, NJ 1976, 195.<br />

Rb. Alkmaar 30 april 1974, NJ 1975, 316.<br />

Rb. Dordrecht 19 maart 1955, NJ 1955, 633.<br />

Rb. Amsterdam 3 mei 1940, NJ 1940, 494.<br />

D. <strong>EN</strong>GELSE RECHTSPRAAK<br />

R v Alladice [1988] Crim.L.R. 608.<br />

R v Samuel [1988] 2 All. E.R. 135, [1988] Crim. L.R. 299, QB 615.<br />

III. RECHTSLEER<br />

DUPONT, L., FIJNAUT, C. en BLANPAIN, R. (eds.), International Encyclopaedia of Laws: criminal law, V,<br />

Deventer, Kluwer, losbl.<br />

<br />

NOWAK, M., U.N. Covenant on Civil and Political Rights: CCPR Commentary, Kehl am Rhein, Engel,<br />

2005, 1277 p.<br />

WILLIAMS, D., “Consular access to detained persons”, ICLQ 1980, afl. 29, 238-249.<br />

A. BELGISCHE RECHTSLEER<br />

ARNOU, P., “Raadsman en mededader”, RW 1988-89, afl. 29, 969-977.<br />

<br />

<br />

<br />

BEERNAERT, M., “Salduz et le droit à l’assistance d’un avocat dès les premiers interrogatoires de police”,<br />

RDPC 2009, 971-988.<br />

BOCKSTAELE, M., BOURDOUX, G., CRIEL, S., DE FORMANOIR, E., DE MEESTER, T., DE MOOR, S., D<strong>EN</strong>YS, L.,<br />

DESCHEPPER, T., DE VALK<strong>EN</strong>EER, C., <strong>VAN</strong>DER ZWALM<strong>EN</strong>, G. en WINANTS, A., De voorlopige hechtenis in<br />

Reeks strafrecht & strafvordering, Diegem, Kluwer, 2000, 691 p.<br />

BOSLY, H., <strong>VAN</strong>DERMEERSCH, D. en BEERNAERT, M., Droit de la procédure pénale, Brugge, La Charte,<br />

2008, 1767 p.<br />

BOUTMANS, E., Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 328 p.<br />

<br />

<br />

CAPPELAERE, G. en SMETS, J., “De gerechtelijke jeugdbescherming na de Wet van 2 februari 1994 (deel<br />

1)”, Panopticon 1995, 274-309.<br />

C<strong>EN</strong>TRUM VOOR BEROEPSVERVOLMAKING IN DE RECHT<strong>EN</strong> (ed.), De procesbekwaamheid van minderjarigen,<br />

Antwerpen, Intersentia, 2006, viii+341 p.<br />

COLLIGNON, P., “La procédure de comparution immédiate devant le tribunal correctionnel”, JT 2000, 345-<br />

355.<br />

D’HA<strong>EN</strong><strong>EN</strong>S, J., Belgisch strafprocesrecht, Gent, Story-Scientia, 1985, 548 p.<br />

112


BIBLIOGRAFIE<br />

DE CODT, J., “L’autonomie du droit pénal et la juridiction des référés”, RDPC 1991, 225-252.<br />

<br />

DE NAUW, A. en <strong>VAN</strong>DEBOTERMET, M., “Het bevel tot aanhouding” in DUPONT, L., DECLERCQ, R., SPRIET,<br />

B., FIJNAUT, C., DE NAUW, A., <strong>VAN</strong>DEBOTERMET, M., ROZIE, M., <strong>VAN</strong>DEPLAS, A., HUTSEBAUT, F.,<br />

D’HA<strong>EN</strong><strong>EN</strong>S, J. en VERSTRAET<strong>EN</strong>, R., Voorlopige hechtenis: de wet van 20 juli 1990 in KUL: Publikaties<br />

van het Instituut voor strafrecht, Leuven, Acco, 1991, 89-136.<br />

DECAIGNY, T., “De bijstand van een advocaat tijdens het eerste verhoor”, T.Strafr. 2010, afl. 1, 4-17.<br />

<br />

DECAIGNY, T., “Berekening van termijnen”, noot onder KI Antwerpen 3 januari 2008, T.Strafr. 2008, afl.<br />

2, 131-133.<br />

DECLERCQ, R., Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, 1722 p.<br />

DECLERCQ, R., Onderzoeksgerechten in APR, Deurne, Kluwer, 1993, 436 p.<br />

DECLERCQ, R., “Voorlopige hechtenis en rechtsmiddelen”, RW 1991-92, afl. 4, 105-117.<br />

DEJEMEPPE, B., “La loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive” in JT 1990, 581-592.<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

DESTERBECK, F., “Voorrecht van rechtsmacht” in BERKMOES, H., BRUGGEMAN, W., DELBROUCK, I.,<br />

DEWANDELEER, D., DESTERBECK, F., FRANS<strong>EN</strong>, H., HERBOTS, P., MARUT, A., NUYTS, C., <strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong><br />

HEUVEL, E. et al., Postal Memorialis, Antwerpen, Kluwer, 2005, 123-136.<br />

ELIAERTS, C. en <strong>VAN</strong>STE<strong>EN</strong>KISTE, P., “De Wet van 2 februari 1994 betreffende de jeugdbescherming: een<br />

moeizame geboorte van een nieuw jeugdrecht”, RW 1994-95, 209-220.<br />

FRANCHIMONT, M., JACOBS, A. en MASSET, A., Manuel de procédure pénale in Collection de la Faculté de<br />

droit de l’Université de Liège, Brussel, Larcier, 2009, 1462 p.<br />

FRANCHIMONT, M., JACOBS, A. en MASSET, A., Manuel de procédure pénale, Luik, Ed. Collection<br />

Scientifique de la Faculté de Droit de Liège, 1989, 1157 p.<br />

GEVAERT, P., Het gerechtelijk onderzoek: een handleiding, Gent, Story Publishers, 2006, 542 p.<br />

<br />

<br />

HÉLIE, F., Traité de l’instruction criminelle ou théorie du code d’instruction criminelle, III dln., Brussel,<br />

Bruylant, 1865, 3234 p.<br />

HUTSEBAUT, F., Voorlopige hechtenis: overzicht van rechtspraak en rechtsleer 1990-1992, Gent, Mys &<br />

Breesch, 1993, 103 p.<br />

JACOBS, A., noot onder Cass. 22 juli 1988, JLMB 1989, 682.<br />

KRINGS, E., “Overwegingen bij de toepassing van de wet op de voorlopige hechtenis”, RW 1984-85, 561-<br />

602.<br />

<br />

<br />

<br />

MELCHIOR, M., “Le procès équitable dans la jurisprudence de la Cour et de la Commission européennes des<br />

droits de l’homme” in Les droits de la défense en matière pénale, Luik, Jeune barreau, 1985, 239-261.<br />

M<strong>EN</strong>NES, I., “Art. 20 WVH” in DE BUSSCHER, M., MEESE, J., <strong>VAN</strong> DER KEL<strong>EN</strong>, D. en VERBIST, J. (eds.),<br />

Strafprocesrecht in Wet en duiding, Brussel, Larcier, 2010, 552-554.<br />

MICHIELS, O., CHICHOYAN, D. en THEVISS<strong>EN</strong>, P., La détention préventive in Criminalis, Louvain-la-Neuve,<br />

Anthemis, 2010, 199 p.<br />

MORLET, P., “Des recours contre les ordonnances du juge d’instruction”, RDPC 1988, 135-182.<br />

PIEDBŒUF, F., noot onder KI Luik 11 mei 1983, JL 1983, 413.<br />

PUT, J., Handboek jeugdbeschermingsrecht, Brugge, die Keure, 2006, 429 p.<br />

QUARRÉ, P., “Le droit au silence”, JT 1974, 525-528.<br />

S.J., noot onder Cass. 22 juli 1988, RDPC 1988, 1084.<br />

113


BIBLIOGRAFIE<br />

SMAERS, G., Gedetineerden en mensenrechten in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 348 p.<br />

SMETS, J., Jeugdbeschermingsrecht in APR, Deurne, Kluwer, 1996, 821 p.<br />

STEV<strong>EN</strong>S, J., Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Kluwer, 1997, 1056 p.<br />

TIMMERMANS, G., Étude sur la détention préventive, Gent, Hoste, 1878, xcvi+455 p.<br />

<br />

<strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> BERGE, Y., Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden in Bibliotheek<br />

strafrecht Larcier, Brussel, Larcier, 2006, 314 p.<br />

<strong>VAN</strong> D<strong>EN</strong> WYNGAERT, C., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2009, 1364 p.<br />

<strong>VAN</strong> LINTHOUT, P., De voorlopige hechtenis in AdvocatenPraktijk: strafrecht, Antwerpen, Kluwer, 1998,<br />

82 p.<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<strong>VAN</strong> PUY<strong>EN</strong>BROECK, L. en VERMEUL<strong>EN</strong>, G., “Hoe kan de bijstand van een advocaat bij het verhoor in de<br />

Belgische praktijk geregeld worden?”, T.Strafr. 2009, afl. 4, 212-219.<br />

<strong>VAN</strong>DERMEERSCH, D., “Le mandat d’arrêt” in DEJEMEPPE, B. (ed.), La détention préventive, Brussel,<br />

Larcier, 1992, 98-150.<br />

<strong>VAN</strong>WALLEGHEM, P., “Cassatie verbreekt veroordeling na bekentenis zonder aanwezigheid advocaat”,<br />

Juristenkrant 2011, afl. 221, 2-2.<br />

VERBRUGG<strong>EN</strong>, F. en VERSTRAET<strong>EN</strong>, R., Strafrecht en strafprocesrecht voor bachelors, I, Antwerpen,<br />

Maklu, 2010, 359 p.<br />

VERDOODT, B., “De wettigheid en de regelmatigheid van het bevel tot aanhouding”, AJT 1998-99, 575-580.<br />

<br />

VEREECKE, C., De positie van de advokaat in het vooronderzoek in België en Nederland, onuitg.<br />

licentiescriptie Rechten K.U.Leuven, 1984-85, xv+81 p.<br />

VERSTRAET<strong>EN</strong>, R., Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 1193 p.<br />

X., “Projet de loi modifiant la loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive” in Journ.proc. 1989,<br />

afl. 154, 28-29.<br />

Novelles, Droit pénal, 453-455, nrs. 122-145.<br />

Pand.b., v° Détention préventive, 752-757, nrs. 225-246.<br />

RPDB, v° Détention préventive, 715-716, nrs. 112-126.<br />

RPDB, v° Convention européenne des droits de l’homme, 321-323, nrs. 585-594.<br />

B. FRANSE RECHTSLEER<br />

<br />

<br />

BALLOT, C., “De la mise au secret des accusés” in Revue pratique de droit français: jurisprudence,<br />

doctrine, législation, XIV, Parijs, Marescq, 1862, 543-552 en<br />

http://books.google.be/books/download/Revue_pratique_de_droit_français.pdf?id=ffcZAAAAYAAJ&outp<br />

ut=pdf&sig=ACfU3U0jtnsHXegTuHIi7aXDQn50QZxEtg.<br />

BORNIER, P., Conférences des ordonnances de Louis XIV, Roy de France et de Navarre, II, Parijs, Les<br />

Associez choisis par ordre de Sa Majesté pour l’impression de ses nouvelles Ordonnances, 1755, 1000 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/Conférences_des_ordonnances_de_Louis_XI.pdf?id=LqQiqijxqY<br />

UC&output=pdf&sig=ACfU3U3F6DHC9sJ6ie-Y59PLkBcIBugx1g.<br />

BUISSON, J. en GUINCHARD, S., Procédure pénale, Parijs, Litec, 2005, xvi+1098 p.<br />

CHAMBON, P., Le juge d’instruction: théorie et pratique de la procédure, Parijs, Dalloz, 1997, xi+464 p.<br />

114


BIBLIOGRAFIE<br />

<br />

CHAMBON, P. en GUÉRY, C., Droit et pratique de l’instruction préparatoire: juge d’instruction – chambre<br />

de l’instruction, Parijs, Dalloz, 2007, xxi+1040 p.<br />

CONTE, P. en MAISTRE DU CHAMBON, P., Procédure pénale, Parijs, Colin, 2001, xi+426 p.<br />

<br />

<br />

DALLOZ, D. (ed.), Répertoire méthodique et alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence,<br />

XXX, Parijs, Bureau de la Jurisprudence générale du royaume, 1853, 766 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/R%C3%A9pertoire_m%C3%A9thodique_et_alphab%C3%A9tique<br />

.pdf?id=XnAUAAAAYAAJ&hl=nl&capid=AFLRE73ZsbdV3ZP0kKslC5Gb3MpuOri2sFXiT9AZehFN2_<br />

-obW61I7s6MyUkQ_ir5Ahu-iADjAmn69y6cjaTa5nFcX6UgruTug.<br />

DALLOZ, D. (ed.), Répertoire méthodique et alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence,<br />

XVIII, Parijs, Bureau de la Jurisprudence générale du royaume, 1850, 768 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/R%C3%A9pertoire_m%C3%A9thodique_et_alphab%C3%A9tique<br />

.pdf?id=3bRDAAAAcAAJ&hl=nl&capid=AFLRE73zX-R8eFFLJ6VMGuVopiQk625WaI4i2qYC9SrKvl_<br />

UQwBgeVk_pQz2lF0FvK_E3yb7Vy6ij5qchjpQWeThwE0a7Mv7Yg.<br />

DESPORTES, F. en LAZERGES-COUSQUER, L., Traité de procédure pénale, Parijs, Economica, 2009,<br />

xx+2166 p.<br />

<br />

<br />

<br />

ISAMBERT, F., en TAILLANDIER, A., Recueil général des anciennes lois françaises: depuis l'an 420 jusqu'à<br />

la révolution de 1789, XIX, Parijs, Belin-Le Prieur, 442 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/Recueil_général_des_anciennes_lois_fra.pdf?id=K_Tk2VtpGqgC<br />

&output=pdf&sig=ACfU3U1l5R<strong>EN</strong>_y9gTNMa7gD7jKZLp2ZRvQ.<br />

MICHEL DE LA ROCHEMAILLET, G., Les édicts et ordonnances des rois de France, depuis Louis VI dit le<br />

Gros, jusques à présent, I, Parijs, Fontanon, 1611, 1223 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/Les_%C3%89dicts_et_ordonnances_des_rois_de_F.pdf?id=6w02a<br />

d57eqIC&hl=nl&capid=AFLRE70Lz8DqjY-gyEvcfbq9L3Qub_fGeenqfveOFeXLlPRl22NJKrbgnLMUIW<br />

PclCvXMQny_gwDW5FkAhXPjLNb47Sl5lPdTA.<br />

MOREAU-CHRISTOPHE, L., Revue pénitentiaire et des institutions préventives, I, Parijs, Bureau de la revue<br />

pénitentiaire, 1844, 596 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/Revue_pénitentiaire_et_des_institutions.pdf?id=n_xBAAAAcAAJ<br />

&output=pdf&sig=ACfU3U0QHI2qWOj4dXVreP1q7dnHNZHdtQ.<br />

PÉCHART, P., Manuel des prisons et des dépôts de mendicité, Imprimerie de Cosson, Parijs, 1822,<br />

xxxii+211 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/Manuel_des_prisons_et_des_dépôts_de_me.pdf?id=pJlAAAAAY<br />

AAJ&output=pdf&sig=ACfU3U171nEC5Ry5BQfb763BvTNjRT6ZZQ.<br />

<br />

<br />

PRUDHOMME, L., Révolutions de Paris, dédiées à la nation et au Districts des Petits-Augustins, VII, Parijs,<br />

L’imprimerie de P. de Lormel, 1791, 688 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/Révolutions_de_Paris_dédiées_à_la_na.pdf?id=BN9BAAAAcAAJ<br />

&output=pdf&sig=ACfU3U1UdYk-MgrsmW18k9N2iFLk8xvovA.<br />

RAY, A., Réimpression de l’ancien Moniteur (mai 1789-novembre 1799), VII, Parijs, Plon, 1861, 764 p. en<br />

http://books.google.be/books/download/R%C3%A9impression_de_l_ancien_Moniteur_Const.pdf?id=M5g<br />

MAQAAMAAJ&hl=nl&capid=AFLRE72A69x74GvGDBHyGPvs40_EXjPttPsimlLNXflgt-hJyEwXpW_<br />

VDzl5Eh1z6cut_AVmlEDLwik2tXjySn_3ug07-lGAbQ.<br />

R<strong>EN</strong>UCCI, J., Code de procédure pénale in Codes Dalloz, Parijs, Dalloz, 2007, lv+2503 p.<br />

STÉFANI, G., LEVASSEUR, G. en BOULOC, B., Procédure pénale, Parijs, Dalloz, 2006, x+1034 p.<br />

C. NEDERLANDSE RECHTSLEER<br />

CLEIR<strong>EN</strong>, C., en NIJBOER, J., Strafvordering: tekst & commentaar, Deventer, Kluwer, 2009, 2720 p.<br />

CLITEUR, P., Nederlands recht, Deventer, Kluwer, 2005, 249 p.<br />

CORST<strong>EN</strong>S, G., Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer, Kluwer, 2008, 964 p.<br />

115


BIBLIOGRAFIE<br />

DE JONGE, G. en <strong>VAN</strong> DER LIND<strong>EN</strong>, A., Jeugd en strafrecht, Deventer, Kluwer, 2007, 423 p.<br />

FRANK<strong>EN</strong>, S. en RÖTTGERING, A., “De raadsman in het vooronderzoek” in PRAKK<strong>EN</strong>, T. en SPRONK<strong>EN</strong>, T.<br />

(eds.), Handboek verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, 201-295.<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

MANNHEIMS, L., Artikel 50 lid 2 Sv moet (in zijn huidige vorm) worden geschrapt in Lezingenreeks NVSA,<br />

’s Gravenhage, Sdu Uitgevers, 2010, 25 p.<br />

MOLS, G., SERRAR<strong>EN</strong>S, J. en SPRONK<strong>EN</strong>, T., “Een Europese schets van het vrij verkeer tussen gedetineerde<br />

en raadsman” in MOLS, G. (ed.), Schaduwen vooruit: rechtsgeleerde opstellen over het voorbereidend<br />

onderzoek in strafzaken, Arnhem, Gouda Quint, 1992, 79-124.<br />

PRAKK<strong>EN</strong>, T., “De Nederlandse raadsman in België” in PRAKK<strong>EN</strong>, T. en SPRONK<strong>EN</strong>, T. (eds.), Handboek<br />

verdediging, Deventer, Kluwer, 2009, 1157-1191.<br />

SPRONK<strong>EN</strong>, T., “Vrij verkeer” in PRAKK<strong>EN</strong>, T. en SPRONK<strong>EN</strong>, T. (eds.), Handboek verdediging, Deventer,<br />

Kluwer, 2009, 29-96.<br />

<strong>VAN</strong> BEMMEL<strong>EN</strong>, J., Strafvordering: leerboek van het Nederlandsche strafprocesrecht, ’s Gravenhage,<br />

Nijhoff, 1936, 392 p.<br />

D. <strong>EN</strong>GELSE RECHTSLEER<br />

LAW, J. en MARTIN, E., Oxford dictionary of law, Oxford, Oxford University Press, 2009, 602 p.<br />

<br />

MURPHY, P., PHILLIPS, J. en ORMEROD, D., Blackstone’s criminal practice 2010, Oxford, Oxford<br />

University Press, 2009, 3001 p.<br />

TAPPER, C. en CROSS, R., Cross & Tapper on evidence, Oxford, Oxford University Press, 2007, 952 p.<br />

UGLOW, S., Criminal justice, Londen, Sweet & Maxwell, 1995, xxviii+346 p.<br />

IV. PARLEM<strong>EN</strong>TAIRE DOCUM<strong>EN</strong>T<strong>EN</strong><br />

A. BELGISCHE PARLEM<strong>EN</strong>TAIRE DOCUM<strong>EN</strong>T<strong>EN</strong><br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het<br />

Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt<br />

beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden<br />

bijgestaan: tekst geamendeerd door de commissie voor de justitie, Parl.St. Senaat 2010-11, nr. 5-663/5.<br />

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het<br />

Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt<br />

beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden<br />

bijgestaan, Parl.St. Senaat 2010-11, nr. 5-663/1.<br />

Wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht: tekst aangenomen door de commissie voor de<br />

justitie, Parl.St. Senaat 2005-06, nr. 3-450/21.<br />

Wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door mevrouw DE T’ SERCLAES, mevrouw LALOY en de heer WILLEMS (deel I), Parl.St. Senaat<br />

2005-06, nr. 3-450/20.<br />

Amendement nr. 98 (A. STORMS), Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1467/009, 2.<br />

<br />

<br />

Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden: verslag namens de commissie<br />

voor de justitie uitgebracht door de heer André PERPÈTE, Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 51-0231/015.<br />

Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden: amendementen, Parl.St.<br />

Kamer 2003-04, nr. 51-0231/007.<br />

116


BIBLIOGRAFIE<br />

<br />

<br />

Wetsontwerp betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit<br />

hebben gepleegd: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door mevrouw TAELMAN,<br />

Parl.St. Senaat 2001-02, nr. 2-1062/3.<br />

Wetsvoorstel betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit<br />

hebben gepleegd: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door mevrouw Anne BARZIN,<br />

Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50-1640/004.<br />

Amendement nr. 2 (V. <strong>VAN</strong> QUICK<strong>EN</strong>BORNE), Parl.St. Senaat 2001-02, nr. 2-1062/2, 2.<br />

Amendement nr. 2 (F. BORGINON en E. <strong>VAN</strong> WEERT), Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50-1640/002, 2.<br />

<br />

<br />

Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony <strong>VAN</strong> PARYS,<br />

Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50-1076/001.<br />

Wetsontwerp ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en<br />

opnemen van privécommunicatie en telecommunicatie: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer BEAUFAYS, Parl.St. Kamer 1993-94, nr. 1450/3.<br />

Hand. Senaat 1992-93, 8 juli 1993.<br />

<br />

<br />

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming: verslag namens<br />

de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer PATAER, Parl.St. Senaat 1992-93, nr. 633/2, 69.<br />

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming: verslag namens<br />

de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer LANDUYT, Parl.St. Kamer 1991-92, nr. 532/9.<br />

Vr. en Antw. Kamer 1992-93, 14 december 1992, 2919.<br />

<br />

<br />

Vr. en Antw. Kamer 1992-93, 30 september 1992, 2482 (Vr. nr. 174 L. STANDAERT).<br />

Wetsontwerp betreffende de voorlopige hechtenis, wetsvoorstel tot openbaarmaking van de zitting voor de<br />

raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling op verzoek van de verdachte, wetsvoorstel tot wijziging<br />

van de wet van 20 april 1874 op de voorlopige hechtenis, met betrekking tot het recht van inzage van het<br />

dossier van het onderzoek: verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer<br />

LAUR<strong>EN</strong>T, Parl.St. Kamer 1989-90, nr. 47-1255/2.<br />

Hand. Senaat 1989-90, 3 juli 1990, nr. 87.<br />

<br />

<br />

Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de justitie<br />

uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2.<br />

Ontwerp van wet tot wijziging van de wet van 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis: verslag<br />

namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 683-2.<br />

Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-1.<br />

<br />

<br />

<br />

Voorstel van wet betreffende het gerechtelijk onderzoek, de gerechtelijke ondervraging, het arrest ter<br />

woonplaats en de voorlopige hechtenis (ingediend door de heer BLANPAIN), Parl.St. Senaat BZ 1988, nr.<br />

421-1.<br />

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis, wetsvoorstel<br />

tot wijziging van artikel 3 van de wet van 20 april 1874 op de voorlopige hechtenis: verslag namens de<br />

commissie voor de justitie uitgebracht door de heer COLLIGNON, Parl.St. Kamer 1984-85, nr. 948-5.<br />

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 april 187 betreffende de voorlopige hechtenis:<br />

amendementen voorgesteld door de heer DIERICKX op de tekst aangenomen door de Commissie, Parl.St.<br />

Kamer 1984-85, nr. 948-6.<br />

Loi du 20 avril 1874 relative à la détention préventive, Pasin. 1874, IX, nr. 92, 108.<br />

Hand. Kamer 1873-74, 18 maart 1874.<br />

117


BIBLIOGRAFIE<br />

B. FRANSE PARLEM<strong>EN</strong>TAIRE DOCUM<strong>EN</strong>T<strong>EN</strong><br />

Annales du Sénat et du Corps Législatif, IX, Parijs, l’Administration du Moniteur Universel, 1865, 460 p.<br />

C. NEDERLANDSE PARLEM<strong>EN</strong>TAIRE DOCUM<strong>EN</strong>T<strong>EN</strong><br />

<br />

COMMISSIE HERIJKING WETBOEK <strong>VAN</strong> STRAFVORDERING (VOORZITTER C. MOONS), Herziening van het<br />

gerechtelijk vooronderzoek: een rapport van de Commissie herijking Wetboek van Strafvordering, Arnhem,<br />

Gouda Quint, 1990, xii+191 p.<br />

Kamerstukken I, 1920/21, 18, nr. 10a.<br />

Handelingen II, 1919/20, 18.<br />

V. OMZ<strong>EN</strong>DBRIEV<strong>EN</strong><br />

A. BELGISCHE OMZ<strong>EN</strong>DBRIEV<strong>EN</strong><br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1730 van 24 oktober 2001 betreffende kennisgeving van de<br />

opsluiting van gedetineerden met een vreemde nationaliteit aan hun consulaire en diplomatieke<br />

ambtenaren, http://www.just.fgov.be.<br />

Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1561/VII van 21 december 1990 betreffende beklaagden onder het<br />

verbod van vrij verkeer: telefoon, Code pénitentiaire 1990, afl. 3, 175.<br />

Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1479/VII van 11 september 1984 betreffende gedetineerden<br />

onderworpen aan een wettelijk verbod van vrij verkeer, http://www.just.fgov.be.<br />

Omz. Bestuur van Strafinrichtingen, nr. 1301/VII van 22 april 1977 betreffende de afzondering,<br />

Bull.Strafinr. 1977, 120.<br />

B. FRANSE OMZ<strong>EN</strong>DBRIEV<strong>EN</strong><br />

<br />

<br />

Circulaire générale du 1 mars 1993, C. 145-3 [C. 145-4], aangehaald door R<strong>EN</strong>UCCI, J., Code de procédure<br />

pénale in Codes Dalloz, Parijs, Dalloz, 2007, 412.<br />

Circulaire du ministre de la justice du 10 février 1819, aangehaald door DALLOZ, D. (ed.), Répertoire<br />

méthodique et alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence, XXX, Parijs, Bureau de la<br />

Jurisprudence générale du royaume, 1853, 239-257 en<br />

http://books.google.be/books/download/R%C3%A9pertoire_m%C3%A9thodique_et_alphab%C3%A9tique<br />

.pdf?id=XnAUAAAAYAAJ&hl=nl&capid=AFLRE73ZsbdV3ZP0kKslC5Gb3MpuOri2sFXiT9AZehFN2_<br />

-obW61I7s6MyUkQ_ir5Ahu-iADjAmn69y6cjaTa5nFcX6UgruTug.<br />

118


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

BIJLAG<strong>EN</strong><br />

I. STATISTISCHE GEGEV<strong>EN</strong>S<br />

A. STATISTISCHE GEGEV<strong>EN</strong>S UIT DE JAR<strong>EN</strong> 1980-1988 (ART. 3 LID 2 WET 20<br />

APRIL 1874 BETREFF<strong>EN</strong>DE DE VOORLOPIGE HECHT<strong>EN</strong>IS)<br />

Hof van<br />

Beroep<br />

Brussel<br />

Antwerpen<br />

Gent<br />

Luik<br />

Bergen<br />

TABEL 1: AANTAL BESCHIKKING<strong>EN</strong> TOT WEIGERING <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> UITGESPROK<strong>EN</strong><br />

TIJD<strong>EN</strong>S DE JAR<strong>EN</strong> 1980-1988 1<br />

Brussel<br />

Leuven<br />

Nijvel<br />

Arrondissement Totaal 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988<br />

Antwerpen<br />

Mechelen<br />

Turnhout<br />

Hasselt<br />

Tongeren<br />

Gent<br />

Dendermonde<br />

Oudenaarde<br />

Brugge<br />

Kortrijk<br />

Ieper<br />

Veurne<br />

Luik<br />

Aarlen<br />

Dinant<br />

Hoei<br />

Marche-en-Famenne<br />

Namen<br />

Neufchâteau<br />

Verviers<br />

Eupen<br />

Bergen<br />

Charleroi*<br />

Doornik<br />

398<br />

178<br />

108<br />

684<br />

646<br />

119<br />

35<br />

185<br />

83<br />

1068<br />

169<br />

135<br />

8<br />

99<br />

94<br />

25<br />

18<br />

548<br />

518<br />

±68<br />

56<br />

81<br />

35<br />

65<br />

23<br />

±45<br />

0<br />

±891<br />

248<br />

94<br />

36<br />

378<br />

47<br />

4<br />

40<br />

17<br />

11<br />

23<br />

5<br />

7<br />

0<br />

14<br />

0<br />

54<br />

13<br />

5<br />

11<br />

0<br />

12<br />

2<br />

0<br />

32<br />

1<br />

1<br />

28<br />

15<br />

58<br />

8<br />

2<br />

30<br />

15<br />

7<br />

3<br />

11<br />

0<br />

71<br />

6<br />

2<br />

2<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

59<br />

7<br />

11<br />

Totaal............................................................................................................................................................................................................... ±3569<br />

Algemeen gemiddelde per jaar ...................................................................................................................................................................... ±396?<br />

(*) De gegevens van een onderzoeksrechter ontbreken.<br />

31<br />

15<br />

56<br />

15<br />

5<br />

27<br />

8<br />

11<br />

1<br />

23<br />

1<br />

57<br />

4<br />

11<br />

3<br />

7<br />

0<br />

5<br />

1<br />

45<br />

10<br />

1<br />

32<br />

29<br />

99<br />

27<br />

7<br />

29<br />

11<br />

13<br />

0<br />

7<br />

7<br />

72<br />

9<br />

6<br />

9<br />

5<br />

6<br />

4<br />

12<br />

28<br />

21<br />

13<br />

27<br />

44<br />

109<br />

30<br />

3<br />

20<br />

7<br />

4<br />

0<br />

6<br />

5<br />

77<br />

?<br />

10<br />

4<br />

4<br />

12<br />

3<br />

?<br />

27<br />

16<br />

3<br />

42<br />

11<br />

77<br />

7<br />

1<br />

17<br />

8<br />

30<br />

1<br />

4<br />

1<br />

65<br />

?<br />

4<br />

15<br />

4<br />

9<br />

2<br />

?<br />

14<br />

15<br />

3<br />

72<br />

20<br />

76<br />

1<br />

3<br />

14<br />

10<br />

25<br />

0<br />

11<br />

0<br />

39<br />

8<br />

7<br />

13<br />

4<br />

5<br />

3<br />

?<br />

16<br />

9<br />

3<br />

80<br />

19<br />

91<br />

8<br />

3<br />

21<br />

12<br />

17<br />

1<br />

5<br />

3<br />

49<br />

7<br />

5<br />

6<br />

4<br />

15<br />

0<br />

?<br />

12<br />

9<br />

1<br />

39<br />

21<br />

40<br />

6<br />

0<br />

4<br />

7<br />

21<br />

2<br />

13<br />

1<br />

34<br />

6<br />

6<br />

18<br />

3<br />

3<br />

2<br />

?<br />

15<br />

6<br />

0<br />

1 Bron: Ontwerp van wet betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de commissie voor de<br />

justitie uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 658-2, 227; Ontwerp van wet tot<br />

wijziging van de wet van 20 april 1874 betreffende de voorlopige hechtenis: verslag namens de<br />

commissie voor de justitie uitgebracht door de heer ARTS, Parl.St. Senaat 1988-89, nr. 683-2, 45.<br />

119


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

B. STATISTISCHE GEGEV<strong>EN</strong>S UIT DE JAR<strong>EN</strong> 2001-2009 (ART. 20 §2 WET 20 JULI<br />

1990 BETREFF<strong>EN</strong>DE DE VOORLOPIGE HECHT<strong>EN</strong>IS)<br />

Hof van<br />

Beroep<br />

Brussel<br />

Antwerpen<br />

Gent<br />

Luik<br />

Bergen<br />

TABEL 2: AANTAL BESCHIKKING<strong>EN</strong> TOT WEIGERING <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> UITGESPROK<strong>EN</strong><br />

TIJD<strong>EN</strong>S DE JAR<strong>EN</strong> 2001-2009 2<br />

Brussel<br />

Leuven<br />

Nijvel<br />

Arrondissement Totaal 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

Antwerpen<br />

Mechelen<br />

Turnhout<br />

Hasselt<br />

Tongeren<br />

Gent<br />

Dendermonde<br />

Oudenaarde<br />

Brugge<br />

Kortrijk<br />

Ieper<br />

Veurne<br />

Luik<br />

Aarlen<br />

Dinant<br />

Hoei<br />

Marche-en-Famenne<br />

Namen<br />

Neufchâteau<br />

Verviers<br />

Eupen<br />

Bergen<br />

Charleroi<br />

Doornik<br />

410<br />

231?<br />

73<br />

714?<br />

657<br />

193<br />

121?<br />

42<br />

47<br />

1060?<br />

631<br />

378<br />

55<br />

495<br />

180<br />

32<br />

15?<br />

1786?<br />

85<br />

23<br />

11<br />

55?<br />

20<br />

19<br />

77<br />

14<br />

14<br />

318?<br />

502<br />

79<br />

35<br />

616<br />

23<br />

12<br />

4<br />

39<br />

24<br />

11<br />

15<br />

1<br />

1<br />

52<br />

53<br />

39<br />

6<br />

102<br />

27<br />

11<br />

4<br />

242<br />

9<br />

7<br />

1<br />

5<br />

9<br />

4<br />

4<br />

1<br />

2<br />

42<br />

55<br />

20<br />

3<br />

78<br />

48<br />

36<br />

11<br />

95<br />

200<br />

38<br />

27<br />

2<br />

6<br />

273<br />

78<br />

46<br />

8<br />

43<br />

28<br />

1<br />

0<br />

204<br />

14<br />

3<br />

0<br />

?<br />

0<br />

2<br />

4<br />

11<br />

0<br />

34?<br />

44<br />

19<br />

1<br />

64<br />

Totaal per jaar ...................................................................... 453 670? 577? 539 485? 541 441? 392 396<br />

Totaal............................................................................................................................................................................................................... 4494?<br />

Algemeen gemiddelde per jaar ........................................................................................................................................................................ 499?<br />

85<br />

16<br />

23<br />

124<br />

96<br />

15<br />

10<br />

1<br />

3<br />

125<br />

77<br />

42<br />

15<br />

52<br />

5<br />

5<br />

?<br />

196?<br />

8<br />

3<br />

1<br />

11<br />

0<br />

2<br />

6<br />

0<br />

1<br />

32<br />

89<br />

11<br />

0<br />

100<br />

27<br />

16<br />

8<br />

51<br />

88<br />

14<br />

7<br />

0<br />

9<br />

118<br />

152<br />

38<br />

4<br />

35<br />

21<br />

8<br />

0<br />

258<br />

10<br />

1<br />

0<br />

11<br />

5<br />

5<br />

17<br />

0<br />

2<br />

51<br />

49<br />

12<br />

0<br />

61<br />

28<br />

44<br />

7<br />

79<br />

45<br />

12<br />

?<br />

1<br />

1<br />

59?<br />

89<br />

60<br />

3<br />

43<br />

19<br />

5<br />

4<br />

223<br />

23<br />

0<br />

2<br />

6<br />

0<br />

0<br />

3<br />

0<br />

2<br />

36<br />

80<br />

3<br />

5<br />

88<br />

TABEL 3: GE<strong>VAN</strong>G<strong>EN</strong>ISBEVOLKING PER JAAR<br />

TIJD<strong>EN</strong>S DE JAR<strong>EN</strong> 2002-2009 3<br />

Wettelijke toestand 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

Evolutie<br />

2002-2009<br />

Totaal aantal<br />

gedetineerden<br />

8605 9308 9245 9375 9635 10008 9858 10159 +1554<br />

Beklaagden onder<br />

3238 3680 3614 3550 3530 3473 3527 3557 +319<br />

aanhoudingsbevel en nietdefinitief<br />

veroordeelden<br />

37,63% 39,54% 39,09% 37,87% 36,64% 34,70% 35,78% 35,01% -2,62%<br />

Algemeen procentueel gemiddelde per jaar ............................................................................................................................................... 37,03%<br />

47<br />

38<br />

2<br />

87<br />

72<br />

31<br />

17<br />

0<br />

6<br />

126<br />

75<br />

53<br />

7<br />

45<br />

34<br />

0<br />

7<br />

221<br />

8<br />

0<br />

5<br />

4<br />

4<br />

0<br />

12<br />

1<br />

2<br />

36<br />

69<br />

2<br />

0<br />

71<br />

50<br />

?<br />

9<br />

59?<br />

61<br />

29<br />

19<br />

23<br />

0<br />

132<br />

61<br />

34<br />

4<br />

62<br />

17<br />

1<br />

0<br />

179<br />

10<br />

4<br />

1<br />

9<br />

1<br />

0<br />

4<br />

0<br />

1<br />

30<br />

29<br />

2<br />

10<br />

41<br />

57<br />

22<br />

1<br />

80<br />

40<br />

27<br />

12<br />

7<br />

14<br />

100<br />

27<br />

34<br />

6<br />

54<br />

12<br />

0<br />

0<br />

133<br />

2<br />

3<br />

0<br />

5<br />

1<br />

3<br />

16<br />

1<br />

1<br />

32<br />

33<br />

5<br />

9<br />

47<br />

45<br />

47<br />

8<br />

100<br />

31<br />

16<br />

14<br />

7<br />

7<br />

75<br />

19<br />

32<br />

2<br />

59<br />

17<br />

1<br />

0<br />

130<br />

1<br />

2<br />

1<br />

4<br />

0<br />

3<br />

11<br />

0<br />

3<br />

25<br />

54<br />

5<br />

7<br />

66<br />

2 Bron: Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting, De jaarlijkse statistieken van de hoven en<br />

rechtbanken, http://www.just.fgov.be/nl_htm/informatie/statistiek/tableau-nl.html.<br />

3 Bron: Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting, Justitie in cijfers 2010,<br />

http://www.just.fgov.be/img_justice/publications/pdf/182.pdf.<br />

120


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

GRAFIEK A: AANTAL BESCHIKKING<strong>EN</strong> TOT WEIGERING <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> PER JAAR T.O.V.<br />

GE<strong>VAN</strong>G<strong>EN</strong>ISBEVOLKING PER JAAR TIJD<strong>EN</strong>S DE JAR<strong>EN</strong> 2002-2009<br />

4000<br />

3500<br />

3238<br />

3680<br />

3614<br />

3550 3530 3473 3527 3557<br />

3000<br />

2500<br />

2000<br />

1500<br />

Beschikkingen tot weigering van vrij verkeer<br />

Beklaagden onder aanhoudingsbevel en nietdefinitief<br />

veroordeelden<br />

1000<br />

500<br />

670<br />

20,69% 577<br />

15,68% 539<br />

14,91% 485<br />

13,66%<br />

541<br />

15,33% 441<br />

12,70% 392<br />

11,11%<br />

396<br />

11,13%<br />

0<br />

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

Beschikkingen tot weigering van vrij verkeer<br />

Beklaagden onder aanhoudingsbevel en niet-definitief veroordeelden<br />

100,00%<br />

90,00%<br />

80,00%<br />

70,00%<br />

60,00%<br />

50,00%<br />

40,00%<br />

30,00%<br />

20,00%<br />

10,00%<br />

0,00%<br />

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

121


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

12000<br />

GRAFIEK B: AANTAL BESCHIKKING<strong>EN</strong> TOT WEIGERING <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> PER JAAR T.O.V.<br />

GE<strong>VAN</strong>G<strong>EN</strong>ISBEVOLKING PER JAAR TIJD<strong>EN</strong>S DE JAR<strong>EN</strong> 2002-2006<br />

10000<br />

8000<br />

Totaal aantal gedetineerden<br />

6000<br />

4000<br />

Beklaagden onder aanhoudingsbevel en<br />

niet-definitief veroordeelden<br />

Beschikkingen tot weigering van vrij<br />

verkeer<br />

2000<br />

0<br />

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

Hof van<br />

Beroep<br />

Brussel<br />

Antwerpen<br />

Gent<br />

Luik<br />

Bergen<br />

Brussel<br />

Leuven<br />

Nijvel<br />

TABEL 4: AANTAL BEVEL<strong>EN</strong> TOT AANHOUDING UITGESPROK<strong>EN</strong><br />

TIJD<strong>EN</strong>S DE JAR<strong>EN</strong> 2001-2009 4<br />

Arrondissement Totaal 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

Antwerpen<br />

Mechelen<br />

Turnhout<br />

Hasselt<br />

Tongeren<br />

Gent<br />

Dendermonde<br />

Oudenaarde<br />

Brugge<br />

Kortrijk<br />

Ieper<br />

Veurne<br />

Luik<br />

Aarlen<br />

Dinant<br />

Hoei<br />

Marche-en-Famenne<br />

Namen<br />

Neufchâteau<br />

Verviers<br />

Eupen<br />

Bergen<br />

Charleroi<br />

Doornik<br />

20687<br />

2490?<br />

1345<br />

24522?<br />

16980<br />

1980<br />

2787<br />

2279<br />

2563<br />

26589<br />

4106<br />

3748<br />

883<br />

4796<br />

1607<br />

934<br />

747<br />

16821<br />

8677<br />

483<br />

1187<br />

544?<br />

664<br />

2738<br />

542<br />

1470<br />

552<br />

16857<br />

2680<br />

5706<br />

1623<br />

10009<br />

1989<br />

291<br />

122<br />

2402<br />

2019<br />

196<br />

246<br />

252<br />

222<br />

2935<br />

350<br />

231<br />

91<br />

449<br />

158<br />

86<br />

89<br />

1454<br />

714<br />

38<br />

106<br />

73<br />

63<br />

269<br />

59<br />

118<br />

64<br />

1504<br />

214<br />

457<br />

205<br />

876<br />

2456<br />

349<br />

111<br />

2916<br />

1859<br />

240<br />

287<br />

216<br />

264<br />

2866<br />

479<br />

336<br />

101<br />

502<br />

182<br />

194<br />

80<br />

1874<br />

800<br />

38<br />

121<br />

?<br />

53<br />

295<br />

62<br />

126<br />

70<br />

1565?<br />

277<br />

600<br />

145<br />

1022<br />

2293<br />

312<br />

116<br />

2721<br />

1862<br />

225<br />

256<br />

269<br />

246<br />

2858<br />

491<br />

342<br />

88<br />

529<br />

155<br />

102<br />

81<br />

1788<br />

1058<br />

55<br />

114<br />

74<br />

62<br />

254<br />

59<br />

134<br />

56<br />

1866<br />

321<br />

631<br />

148<br />

1100<br />

2365<br />

290<br />

137<br />

2792<br />

1705<br />

215<br />

258<br />

240<br />

377<br />

2795<br />

469<br />

351<br />

91<br />

481<br />

184<br />

96<br />

89<br />

1761<br />

1077<br />

61<br />

134<br />

72<br />

61<br />

316<br />

83<br />

149<br />

47<br />

2000<br />

295<br />

649<br />

192<br />

1136<br />

2294<br />

313<br />

157<br />

2764<br />

1892<br />

204<br />

260<br />

270<br />

234<br />

2860<br />

513<br />

532<br />

88<br />

495<br />

161<br />

98<br />

84<br />

1971<br />

1199<br />

60<br />

134<br />

66<br />

82<br />

286<br />

62<br />

139<br />

84<br />

2112<br />

318<br />

581<br />

132<br />

1031<br />

2567<br />

325<br />

143<br />

3035<br />

2063<br />

264<br />

386<br />

239<br />

276<br />

3228<br />

532<br />

501<br />

114<br />

572<br />

206<br />

74<br />

55<br />

2054<br />

1046<br />

60<br />

161<br />

81<br />

72<br />

288<br />

57<br />

192<br />

73<br />

2030<br />

321<br />

713<br />

179<br />

1213<br />

2221<br />

?<br />

203<br />

2424?<br />

1889<br />

210<br />

326<br />

268<br />

296<br />

2989<br />

453<br />

483<br />

113<br />

637<br />

168<br />

78<br />

102<br />

2034<br />

860<br />

51<br />

135<br />

54<br />

100<br />

311<br />

16<br />

159<br />

47<br />

1733<br />

259<br />

823<br />

192<br />

1274<br />

Totaal per jaar .................................................................... 9171 10243? 10333 10484 10738 11560 10454? 10374 11441<br />

Totaal............................................................................................................................................................................................................. 94798?<br />

Algemeen gemiddelde per jaar .................................................................................................................................................................... 10533?<br />

2251<br />

310<br />

131<br />

2692<br />

1588<br />

220<br />

358<br />

277<br />

353<br />

2796<br />

449<br />

490<br />

91<br />

551<br />

203<br />

100<br />

73<br />

1957<br />

710<br />

46<br />

155<br />

60<br />

78<br />

332<br />

73<br />

243<br />

50<br />

1747<br />

283<br />

680<br />

219<br />

1182<br />

2251<br />

300<br />

225<br />

2776<br />

2103<br />

206<br />

410<br />

248<br />

295<br />

3262<br />

370<br />

482<br />

106<br />

580<br />

190<br />

106<br />

94<br />

1928<br />

1213<br />

74<br />

127<br />

64<br />

93<br />

387<br />

71<br />

210<br />

61<br />

2300<br />

392<br />

572<br />

211<br />

1175<br />

4 Bron: Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting, De jaarlijkse statistieken van de hoven en<br />

rechtbanken, http://www.just.fgov.be/nl_htm/informatie/statistiek/tableau-nl.html.<br />

122


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

GRAFIEK C: AANTAL BESCHIKKING<strong>EN</strong> TOT WEIGERING <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> PER JAAR T.O.V.<br />

AANTAL BEVEL<strong>EN</strong> TOT AANHOUDING PER JAAR TIJD<strong>EN</strong>S DE JAR<strong>EN</strong> 2002-2009<br />

14000<br />

12000<br />

10000<br />

10243 10333 10484<br />

10738<br />

11560<br />

10454 10374<br />

11441<br />

8000<br />

6000<br />

Beschikkingen tot weigering van vrij verkeer<br />

Bevelen tot aanhouding<br />

4000<br />

2000<br />

0<br />

670<br />

6,54% 577<br />

5,58%<br />

539<br />

5,14%<br />

485<br />

4,52%<br />

541<br />

4,68% 441<br />

4,22%<br />

392<br />

3,78%<br />

396<br />

3,46%<br />

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

Beschikkingen tot weigering van vrij verkeer<br />

Bevelen tot aanhouding<br />

100,00%<br />

90,00%<br />

80,00%<br />

70,00%<br />

60,00%<br />

50,00%<br />

40,00%<br />

30,00%<br />

20,00%<br />

10,00%<br />

0,00%<br />

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

123


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

14000<br />

GRAFIEK D: AANTAL BESCHIKKING<strong>EN</strong> TOT WEIGERING <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> PER JAAR T.O.V.<br />

AANTAL BEVEL<strong>EN</strong> TOT AANHOUDING PER JAAR TIJD<strong>EN</strong>S DE JAR<strong>EN</strong> 2002-2006<br />

12000<br />

10000<br />

8000<br />

Bevelen tot aanhouding<br />

6000<br />

Beschikkingen tot weigering van vrij<br />

verkeer<br />

4000<br />

2000<br />

0<br />

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009<br />

GRAFIEK E: GEMIDDELDE AANTAL BESCHIKKING<strong>EN</strong> TOT WEIGERING <strong>VAN</strong> <strong>VRIJ</strong> <strong>VERKEER</strong> PER JAAR<br />

T.O.V. GEMIDDELDE AANTAL BEVEL<strong>EN</strong> TOT AANHOUDING PER JAAR OVER DE JAR<strong>EN</strong> 2001-2009<br />

3500<br />

3000<br />

2725<br />

2954<br />

2500<br />

2000<br />

1500<br />

1000<br />

1869 1873<br />

1112<br />

Beschikkingen tot weigering van vrij verkeer<br />

Bevelen tot aanhouding<br />

500<br />

0<br />

79<br />

2,90%<br />

118<br />

3,99%<br />

198<br />

10,59% 35<br />

1,87%<br />

68<br />

6,12%<br />

Brussel Antwerpen Gent Luik Bergen<br />

124


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

II. SUGGESTIES DE LEGE FER<strong>EN</strong>DA<br />

ART. 20 WVH<br />

§ 1. [Onverminderd de bepalingen in de artikelen 2bis, 15bis en 16] 1 , kan de verdachte<br />

onmiddellijk na het eerste verhoor door de onderzoeksrechter vrij verkeer hebben met zijn advocaat.<br />

§ 2. Wanneer zulks [volstrekt noodzakelijk is om te vermijden dat de verdachte bewijzen zou<br />

laten verdwijnen of zich zou verstaan met derden] 2 , kan de [onderzoeksrechter] 3 het vrije<br />

verkeer met andere personen dan de advocaat verbieden [na de verdachte en zijn advocaat te<br />

hebben gehoord] 4 . Hij geeft te dien einde een met redenen omklede beschikking [in het bevel tot<br />

aanhouding] 5 , die zal worden overgeschreven in het register van de gevangenis. Het verbod geldt<br />

ten hoogste voor drie dagen na het eerste verhoor. Het kan niet worden vernieuwd [[in de loop van<br />

hetzelfde onderzoek] 6 , tenzij, na invrijheidstelling, een ander bevel tot aanhouding wordt<br />

verleend overeenkomstig artikel 28 § 1, 2°] 7 .<br />

§ 3. Als er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat een verdachte zou pogen bewijzen te laten<br />

verdwijnen of zich zou verstaan met derden, kan de onderzoeksrechter bevelen om een verdachte<br />

gescheiden te houden van andere [individueel in het bevel vermelde verdachten in hetzelfde<br />

onderzoek] 8 en, in afwijking van § 2 :<br />

1° het bezoek verbieden van individueel in het bevel vermelde personen van buiten de inrichting;<br />

2° de briefwisseling verbieden gericht aan of uitgaande van individueel in het bevel vermelde<br />

personen;<br />

3° telefonische contacten verbieden met individueel in het bevel vermelde personen.<br />

§ 4. De onderzoeksrechter neemt deze beslissing bij een met redenen omklede beschikking, die<br />

wordt overgeschreven in een daartoe bestemd register in de gevangenis en die door de directeur van<br />

de gevangenis wordt betekend aan de verdachte.<br />

De beslissing geldt voor de strikt noodzakelijke [termijn] 9 door de onderzoeksrechter bepaald en<br />

uiterlijk tot op het ogenblik dat hij het dossier overzendt aan de procureur des Konings<br />

overeenkomstig artikel 127, eerste lid van het Wetboek van strafvordering.<br />

§ 5. De beslissing van de onderzoeksrechter tot beperking van bezoek, briefwisseling en<br />

telefoongesprekken laat de rechten van de verdachte op deze contactmogelijkheden met zijn<br />

advocaat onverlet.<br />

[De beslissing van de onderzoeksrechter tot verbod of beperking van vrij verkeer, laat het<br />

recht van de verdachte onverlet om een naaste of bij gebrek aan een naaste een derde naar<br />

keuze in te lichten over zijn aanhouding aan de hand van het meest aangewezen<br />

communicatiemiddel. Indien echter kan worden gevreesd dat deze mededeling collusie tussen<br />

de verdachte en zijn gesprekpartner tot gevolg kan hebben, belast de magistraat die de<br />

vrijheidsbeneming heeft bevolen, de officier van gerechtelijke politie om zelf de mededeling te<br />

voeren.] 10<br />

De beslissing van de onderzoeksrechter [tot verbod of beperking van vrij verkeer] 11 , laat de<br />

rechten van de verdachte op briefwisseling met personen met wie [en instanties waarmee] 12 hij<br />

krachtens artikel 57 van de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de<br />

gedetineerden zonder controle briefwisseling mag voeren, onverlet.<br />

[De beslissing van de onderzoeksrechter tot verbod of beperking van vrij verkeer,<br />

verhindert niet het bezoek van de personen of instanties die belast zijn met het toezicht en de<br />

controle over de gevangenissen of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of<br />

vrijheidsbenemende maatregel.] 13<br />

[De onderzoeksrechter kan het bezoek van de in artikel 59, § 1, eerste lid, bedoelde<br />

1 Supra nr. 75.<br />

2 Supra nr. 81.<br />

3 Supra nr. 84.<br />

4 Supra nr. 100.<br />

5 Supra nrs. 77 en 86.<br />

6 Supra nrs. 77-78.<br />

7 Supra nr. 79.<br />

8 Supra nr. 126.<br />

9 Supra nr. 145.<br />

10 Supra nrs. 55 en 63.<br />

11 Supra nr. 59.<br />

12 Supra nr. 131.<br />

13 Supra nr. 60.<br />

125


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

personen, enkel beperken indien deze personen in verdenking werden gesteld, onverminderd<br />

de in artikel 59, § 1, tweede lid van de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de<br />

rechtspositie van de gedetineerden bepaalde bepalingen.] 14<br />

[§ 6. De verdachte kan bij de voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling een<br />

verzoekschrift indienen tot [wijziging of] 15 opheffing van het door de onderzoeksrechter<br />

krachtens § 1 opgelegd verbod. Het verzoekschrift wordt bij het dossier van de voorlopige<br />

hechtenis gevoegd. De voorzitter doet zo spoedig mogelijk uitspraak en ten laatste de dag na de<br />

indiening van het verzoekschrift.<br />

Tegen de beslissing van de voorzitter staat geen rechtsmiddel open.] 16<br />

[§ 7.] De verdachte kan [bij de kamer van inbeschuldigingstelling] 17 een verzoekschrift<br />

indienen tot wijziging of opheffing van de door de onderzoeksrechter krachtens van § 3 opgelegde<br />

maatregelen […] 18 . Het verzoekschrift wordt bij het dossier van de voorlopige hechtenis gevoegd.<br />

[De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijf dagen na de indiening van<br />

het verzoekschrift.] 19 [De beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling wordt binnen<br />

vierentwintig uren aan de verdachte betekend in de vorm bepaald in artikel 18.<br />

Tegen de beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling kan cassatieberoep worden<br />

ingesteld binnen een termijn van vierentwintig uren die begint te lopen vanaf de dag waarop<br />

de beslissing aan de verdachte wordt betekend. Het dossier wordt binnen vierentwintig uren te<br />

rekenen van het instellen van het cassatieberoep aan de griffier van het Hof van Cassatie<br />

toegestuurd. Cassatiemiddelen kunnen worden voorgedragen, hetzij in de akte van<br />

voorziening, hetzij in een bij die gelegenheid neergelegd geschrift, hetzij in een memorie die op<br />

de griffie van het Hof van Cassatie moet toekomen uiterlijk de vijfde dag na de datum van de<br />

voorziening.<br />

Het Hof van Cassatie beslist binnen vijftien dagen te rekenen van het instellen van het<br />

cassatieberoep, terwijl de maatregel inmiddels van kracht blijft. De maatregel wordt<br />

opgeheven als het arrest niet gewezen is binnen die termijn.<br />

Na een cassatiearrest met verwijzing, doet de kamer van inbeschuldigingstelling waarnaar<br />

de zaak verwezen is, uitspraak binnen vijf dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest<br />

van het Hof van Cassatie, terwijl de maatregel inmiddels van kracht blijft. De maatregel wordt<br />

opgeheven als het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling niet gewezen is binnen die<br />

termijn.] 20<br />

[De verdachte mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp indienen vooraleer een<br />

termijn van een maand is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft<br />

op hetzelfde voorwerp.] 21<br />

ART. 52 LID 8 WJB<br />

Wanneer de jeugdrechtbank ten aanzien van een persoon die een als misdrijf omschreven feit<br />

heeft gepleegd, voorlopig een van de maatregelen neemt bedoeld in artikel 37, § 2, eerste lid, 8°, kan<br />

zij, omwille van de noodwendigheden van het opsporingsonderzoek of van het gerechtelijk<br />

onderzoek, [het vrij verkeer van de jongere verbieden of beperken op de wijze en onder de<br />

voorwaarden bepaald in artikel 20 §§ 2 en 3 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de<br />

voorlopige hechtenis] 22 .<br />

[In ieder geval heeft de minderjarige steeds het recht vrij verkeer te hebben met de persoon<br />

die over hem het ouderlijk gezag uitoefent.] 23<br />

ART. 6 §1 EVERBERG-WET<br />

De jeugdrechtbank of de onderzoeksrechter kan omwille van de noodwendigheden van het<br />

opsporingsonderzoek of van het gerechtelijk onderzoek, [het vrij verkeer van de betrokkene<br />

14 Supra nrs. 129 en 163.<br />

15 Supra nr. 28.<br />

16 Supra nr. 100.<br />

17 Supra nrs. 127, 130 en 155.<br />

18 Supra nr. 148.<br />

19 Supra nr. 155.<br />

20 Supra nr. 154.<br />

21 Supra nr. 152.<br />

22 Supra nrs. 69 en 134.<br />

23 Supra nr. 134.<br />

126


BIJLAG<strong>EN</strong><br />

verbieden of beperken op de wijze en onder de voorwaarden bepaald in artikel 20 §§ 2 en 3<br />

van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis] 24 .<br />

[In ieder geval heeft de minderjarige steeds het recht vrij verkeer te hebben met de persoon<br />

die over hem het ouderlijk gezag uitoefent.] 25<br />

ART. 66 §2 WIRP<br />

[§ 2. Indien de directeur ernstige gronden heeft om aan te nemen dat de briefwisseling<br />

tussen de advocaat en de gedetineerde geen betrekking heeft op rechtshulpverlening, kan hij de<br />

ter verzending aangeboden of toegezonden brieven aan de controle onderwerpen van de<br />

Stafhouder van de Orde van advocaten van het gerechtelijk arrondissement waar de<br />

gevangenis gelegen is.] 26<br />

ART. 69 §1 WIRP<br />

§ 1. De gedetineerden van vreemde nationaliteit mogen, zo zij dit wensen, in verbinding treden<br />

met de consulaire en diplomatieke ambtenaren van hun land, in voorkomend geval overeenkomstig<br />

de regelingen vastgesteld in of krachtens internationale overeenkomsten […] 27 onverminderd de<br />

uitzonderingen bepaald in internationale verdragen.<br />

§ 2. De briefwisseling tussen de gedetineerde en de consulaire en diplomatieke ambtenaren van<br />

hun land is niet onderworpen aan de in de artikelen 55 en 56 bedoelde controle van de directeur.<br />

Teneinde de vrije briefwisseling te verzekeren worden de hoedanigheid en het beroepsadres van<br />

de consulaire en diplomatieke ambtenaren en de identiteit van de gedetineerde op de briefomslag<br />

vermeld.<br />

§ 3. De Koning stelt nadere regels voor het bezoek van consulaire en diplomatieke ambtenaren en<br />

betreffende de telefonische contacten tussen gedetineerden van vreemde nationaliteit en de<br />

consulaire en diplomatieke ambtenaren van hun land.<br />

ART. 18 ARS<br />

De adviseur-gevangenisdirecteur doet zonder verwijl aan de onderzoeksrechter de brieven komen<br />

die geadresseerd zijn aan [of geschreven zijn door] 28 de beklaagden aan wie verbod tot vrij verkeer<br />

werd opgelegd.<br />

De brieven geschreven door verdachten, beklaagden en beschuldigden aan wie dit verbod niet<br />

werd opgelegd en de brieven die aan hen zijn geadresseerd, worden enkel aan de rechterlijke<br />

overheden toegezonden indien dezen de adviseur-gevangenisdirecteur bevel hebben gegeven er<br />

beslag op te leggen.<br />

ART. 86 ARS<br />

De geneesheer moet dagelijks de gedetineerden, die in een strafcel zijn geplaatst [of ten aanzien<br />

van wie een verbod van vrij verkeer werd uitgevaardigd overeenkomstig artikel 20 § 2 van de<br />

wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis] 29 , bezoeken.<br />

Indien de gedetineerde ziek is of wordt, gedraagt de adviseur-gevangenisdirecteur zich naar de<br />

richtlijnen van de geneesheer en neemt hij alle passende maatregelen om de doelmatigheid van de<br />

voorgeschreven behandeling te verzekeren.<br />

24 Supra nrs. 69 en 134.<br />

25 Supra nr. 134.<br />

26 Supra nr. 119.<br />

27 Supra nr. 61.<br />

28 Supra nr. 28.<br />

29 Supra nr. 58.<br />

127

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!