05.02.2015 Views

werkblad 1 jouw geld - Nibud

werkblad 1 jouw geld - Nibud

werkblad 1 jouw geld - Nibud

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

WERKBLAD 1<br />

JOUW GELD<br />

Kleed<strong>geld</strong> = Veel scholieren krijgen <strong>geld</strong> van hun ouders om kleren<br />

te kopen. Dat is kleed<strong>geld</strong>. Kleed<strong>geld</strong> is een vast bedrag per maand.<br />

Je kan kleed<strong>geld</strong> natuurlijk maar één keer uitgeven.<br />

Zak<strong>geld</strong> = Zak<strong>geld</strong> is een vast bedrag dat je van je ouders krijgt. Zak<strong>geld</strong> krijg je<br />

iedere week, of iedere maand. Niet iedereen krijgt evenveel zak<strong>geld</strong>, want niet alle<br />

ouders hebben evenveel <strong>geld</strong>.<br />

HOE KOM JE AAN GELD<br />

1. Zak<strong>geld</strong><br />

Ik krijg . . . euro zak<strong>geld</strong> per week. Als je<br />

iedere maand zak<strong>geld</strong> krijgt in plaats<br />

van iedere week vul je het hier in.<br />

Pak je rekenmachine.<br />

Doe dit bedrag x 52.<br />

Dat is . . . euro per jaar.<br />

Deel het jaarbedrag door 12.<br />

Dat is . . . euro per maand.<br />

2. Bijbaantje/klusjes (bijverdienste)<br />

Ik verdien . . . euro per uur.<br />

(Als je geen bijbaantje hebt en geen klusjes doet kan je naar vraag 3.)<br />

Ik werk . . . uur per maand.<br />

Pak je rekenmachine en reken uit:<br />

. . . euro per uur x . . . uur per maand = . . . euro per maand.<br />

3. Kleed<strong>geld</strong><br />

Ik krijg . . . euro kleed<strong>geld</strong> per maand.<br />

WERKBLAD 1 VOORKANT


Tel nu alles bij elkaar op;<br />

Zak<strong>geld</strong> per maand . . . euro<br />

Bijverdienste per maand . . . euro<br />

Kleed<strong>geld</strong> per maand . . . euro<br />

Hoeveel <strong>geld</strong> heb jij in totaal<br />

per maand<br />

. . . euro<br />

VAN WIE KRIJG JE GELD<br />

1. Zak<strong>geld</strong> krijg ik van<br />

Mijn ouders<br />

Iemand anders, namelijk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

2. Geld van bijbaantje/klusjes krijg ik van<br />

Mijn ouders<br />

Iemand anders, namelijk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

3. Kleed<strong>geld</strong> krijg ik van<br />

Mijn ouders<br />

Iemand anders, namelijk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

Van wie krijg je iedere maand het meeste <strong>geld</strong><br />

Mijn ouders<br />

Iemand anders, namelijk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

WAT KOOP JE ERVOOR<br />

Schrijf op wat jij koopt van je eigen <strong>geld</strong>.<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

WERKBLAD 1 ACHTERKANT


WERKBLAD 1<br />

JOUW GELD<br />

Leerdoel<br />

Aan het eind van de les hebben de leerlingen een<br />

overzicht gemaakt van hun inkomsten en uitgaven.<br />

De begrippen zak<strong>geld</strong> en kleed<strong>geld</strong> zijn uitgelegd.<br />

De leerling<br />

• kan verschillende inkomsten uit elkaar halen<br />

• weet hoeveel zak<strong>geld</strong> hij/zij krijgt<br />

• weet hoeveel kleed<strong>geld</strong> hij/zij krijgt<br />

• weet hoeveel <strong>geld</strong> hij/zij verdient met klusjes of<br />

bijbaantjes<br />

• weet van wie hij/zij de verschillende inkomsten<br />

krijgt<br />

• kan berekeningen maken met de rekenmachine<br />

over zijn/haar inkomsten<br />

Benodigd materiaal<br />

Werkblad 1 “ Jouw Geld”<br />

Rekenmachine<br />

kolommen. Een kolom “moeten” en een kolom<br />

“mogen”. Uitgaven waar je afspraken over hebt<br />

gemaakt, met je ouders of een bedrijf, noemen we<br />

de uitgaven die ‘moeten’. Verdeel de uitgaven<br />

hieronder. De bedoeling is dat het de leerlingen<br />

duidelijk wordt dat er keuzemomenten zijn. Wat doe<br />

je als je te weinig <strong>geld</strong> hebt om alles te doen Wat<br />

betaal je dan als eerste (de uitgaven die moeten).<br />

Informatie voor de docent<br />

Lesniveau<br />

Leerlingen moeten overweg kunnen met de rekenmachine.<br />

Meer informatie<br />

Nationaal Scholieren Onderzoek (als pdf op de site<br />

www.nibud.nl).<br />

Zie ook de website www.nibudjong.nl.<br />

Werkwijze<br />

U kunt de leerlingen het <strong>werkblad</strong> individueel laten<br />

invullen.<br />

U kunt de les vooraf laten gaan door een gesprek<br />

over hoe de leerlingen aan <strong>geld</strong> komen. Weten ze<br />

hoeveel ze te besteden hebben Waarom is het<br />

belangrijk om te weten hoeveel je hebt<br />

Aanvullende lessuggesties<br />

Kleed<strong>geld</strong><br />

Inventariseer welke leerlingen kleed<strong>geld</strong> krijgen.<br />

Vraag aan leerlingen die geen kleed<strong>geld</strong> krijgen hoe<br />

zij dan aan nieuwe kleren komen. Leg uit dat er dus<br />

een verschil is tussen kinderen die kleed<strong>geld</strong> krijgen<br />

en zelf moeten bedenken wat ze ervoor kopen en<br />

kinderen die met hun ouders kleren kopen. Bespreek<br />

de voor- en nadelen. Vinden uw leerlingen kleed<strong>geld</strong><br />

handig, of juist niet<br />

Moeten en mogen<br />

Laat iedere leerling vijf dingen opschrijven waaraan<br />

hij/zij <strong>geld</strong> uitgeeft. Bespreek met de leerlingen<br />

welke uitgaven ze hebben. Maak een staat met twee<br />

JOUW GELD VOOR HET PRAKTIJKONDERWIJS HANDLEIDING DOCENTEN | 6


WERKBLAD 3<br />

UITGEVEN<br />

JE KAN NIET ALLES KOPEN!<br />

Je hebt iedere week 12,50 euro in je portemonnee.<br />

Wat kan je daarvoor kopen<br />

Je kan niet meer uitgeven dan je hebt!<br />

Je gaat iedere week met je vrienden naar het<br />

winkelcentrum. Daar kan je de volgende dingen kopen:<br />

Patat<br />

Cola<br />

Computerspel<br />

Beltegoed<br />

Snoep<br />

Bioscoopkaartje<br />

Dvd<br />

2,25 euro<br />

1,50 euro<br />

10,00 euro<br />

10,00 euro<br />

3,50 euro<br />

7,50 euro<br />

10,00 euro<br />

De eerste week wil je patat met cola en een bioscoopkaartje kopen.<br />

Hoeveel kosten die dingen samen<br />

. . . . . . . . . euro<br />

Heb je dan genoeg aan 12,50 euro Ja Nee<br />

De tweede week wil je een dvd en een computerspel kopen.<br />

Hoeveel kosten die dingen samen<br />

. . . . . . . . . euro<br />

Heb je dan genoeg aan 12,50 euro Ja Nee<br />

De derde week wil je snoep en beltegoed kopen.<br />

Hoeveel kosten die dingen samen<br />

. . . . . . . . . euro<br />

Heb je dan genoeg aan 12,50 euro Ja Nee<br />

In welke week had je genoeg aan 12,50 euro om te kunnen kopen wat je wilde<br />

Zet een kruisje bij de goede week.<br />

de eerste week<br />

de tweede week<br />

de derde week<br />

WERKBLAD 3 VOORKANT


WAT MOET EN WAT MAG<br />

Geld kan je aan van alles uitgeven; snoep, patat, cola, kleren, een fiets of<br />

misschien zelfs een scooter.<br />

Sommige dingen MOET je echt kopen.<br />

Andere dingen MAG je kopen als je <strong>geld</strong> over hebt.<br />

Je kan van alles kopen met <strong>geld</strong>. Wat moet Wat mag<br />

MOET<br />

MAG<br />

Snoep <br />

Eten <br />

Drinken <br />

Kleren <br />

Make-up <br />

Geld voor de disco <br />

Bus- of tramkaart <br />

Cadeautjes <br />

Dvd <br />

Computergame <br />

Telefoonrekening <br />

1<br />

KOOP IK DIT KOOP IK DAT<br />

Je kan <strong>geld</strong> maar één keer uitgeven.<br />

Iemand die zuinig is, geeft weinig <strong>geld</strong> uit.<br />

Iemand die zuinig is denkt heel goed na,<br />

voordat hij of zij iets koopt.<br />

KIJK GOED NAAR DE 2 PLAATJES<br />

OP DEZE BLADZIJDE<br />

2<br />

In welk plaatje zie je iemand<br />

die zuinig is<br />

plaatje 1<br />

plaatje 2<br />

En hoe zit dat met jou Ben jij zuinig<br />

of smijt je je <strong>geld</strong> over de balk<br />

Ik ben<br />

zuinig<br />

niet zuinig<br />

WERKBLAD 3 ACHTERKANT


WERKBLAD 3<br />

UITGEVEN<br />

Leerdoel<br />

Aan het einde van de les weten de leerlingen dat ze<br />

moeten rekenen om te kunnen bepalen hoeveel ze<br />

voor hun <strong>geld</strong> kunnen kopen. Ze weten dat er<br />

onderscheid is tussen uitgaven die moeten en uitgaven<br />

die mogen. Ze weten wat zuinig betekent.<br />

De leerling<br />

• kan prijzen van producten bij elkaar optellen<br />

• kan berekenen hoeveel hij/zij voor zijn/haar <strong>geld</strong><br />

kan kopen<br />

• kan uitleggen wat ‘zuinig’ betekent<br />

• kan uitleggen of hij/zij zelf zuinig is of niet<br />

• kan het verschil zien tussen producten die je<br />

móet kopen en die je mág kopen<br />

Benodigd materiaal<br />

Werkblad 3 ‘Uitgeven’<br />

Werkwijze<br />

U kunt de leerlingen het <strong>werkblad</strong> individueel laten<br />

invullen. U kunt de opdracht ‘Wat moet en wat<br />

mag’ ook met de hele klas behandelen.<br />

Aanvullende lessuggesties<br />

Op het <strong>werkblad</strong> oefenen de leerlingen met het<br />

bepalen van de uitgaven binnen een gesteld budget.<br />

Hun eigen situatie is misschien vergelijkbaar maar<br />

misschien ook heel anders.<br />

Laat de leerlingen een inkomsten- en uitgavendagboek<br />

bijhouden.<br />

De laatste opdracht van het <strong>werkblad</strong> gaat over<br />

zuinig zijn. Hoe ga je met je <strong>geld</strong> om.<br />

Op basis van dit ingevulde schema kunt u met de<br />

leerlingen bepalen hoe ze met hun <strong>geld</strong> omgaan.<br />

Geven ze alles meteen uit Houden ze wat apart<br />

Kopen ze wat er in ze opkomt of hebben ze een doel<br />

voor ogen Met andere woorden, zijn ze zuinig, of<br />

smijten ze met <strong>geld</strong><br />

Informatie voor de docent<br />

Lesniveau<br />

De leerlingen moeten kunnen optellen met getallen<br />

onder de 20.<br />

Antwoorden<br />

De eerste week € 11,25.<br />

Heb je dan genoeg aan €12,50 Ja<br />

De tweede week € 20,-.<br />

Heb je dan genoeg aan €12,50 Nee<br />

De derde week € 13,50.<br />

Heb je dan genoeg aan €12,50 Nee<br />

■ de eerste week<br />

Moet<br />

Mag<br />

Snoep ■<br />

Eten ■ <br />

Drinken ■ <br />

Kleren ■ <br />

Make-up ■<br />

Geld voor de disco ■<br />

Bus- of tramkaart ■ <br />

Cadeautjes ■<br />

Dvd ■<br />

Computergame ■<br />

Telefoonrekening ■ <br />

■ plaatje 1<br />

Dag Geld gekregen € … Iets gekocht Wat Dat kostte €… Ik heb nog € …<br />

Maandag 5 euro zak<strong>geld</strong> snoep 1,50 3,50<br />

Dinsdag<br />

JOUW GELD VOOR HET PRAKTIJKONDERWIJS HANDLEIDING DOCENTEN | 8

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!