Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong><br />
Financiële steun van <strong>ouders</strong> aan hun<br />
volwassen kinderen
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong><br />
Financiële steun van <strong>ouders</strong> aan hun<br />
volwassen kinderen<br />
<strong>Nibud</strong>, 2010
Samenvatting<br />
Het <strong>Nibud</strong> heeft onderzoek gedaan naar de financiële relatie tussen <strong>ouders</strong> en hun<br />
volwassen kinderen. Vanuit de gedachtengang dat <strong>ouders</strong> het vandaag de dag in<br />
financieel opzicht wellicht beter voor elkaar hebben dan hun kinderen, is onderzocht of<br />
<strong>ouders</strong> en hun volwassen kinderen een financiële relatie met elkaar hebben en hoe die<br />
relatie eruit ziet. Hebben volwassen kinderen de financiële steun van hun <strong>ouders</strong> nodig<br />
En <strong>als</strong> dit zo is: hoe ziet die financiële steun er in de praktijk dan uit Gaat het om een<br />
incidentele bijdrage van <strong>ouders</strong> richting kinderen, of worden de fiscale mogelijkheden<br />
van het schenkingsrecht optimaal benut Weet de jongere generatie op welk bedrag zij<br />
kunnen rekenen <strong>als</strong> financiële ondersteuning van de oudere; houden zij hier wellicht<br />
zelfs al rekening mee in hun financiële planning In de statistieken hebben deze<br />
onderhandse en informele betalingen tussen huishoudens nauwelijks een plaats.<br />
Om antwoord te krijgen op bovenstaande vragen is een vragenlijst uitgezet onder het<br />
panel van Survey Sampling International (SSI). Hierbij is gekozen voor twee groepen<br />
respondenten:<br />
personen van 45 jaar of ouder met zelfstandig wonende kinderen (de oudere<br />
generatie);<br />
financieel onafhankelijke kinderen tot en met 55 jaar, waarvan minstens één van<br />
de <strong>ouders</strong> nog in leven is (de jongere generatie).<br />
Beide groepen is een aparte vragenlijst voorgelegd. Door de analyses van beide<br />
vragenlijsten naast elkaar te leggen, ontstaat een beeld van de financiële relatie tussen<br />
<strong>ouders</strong> en volwassen kinderen.<br />
In totaal hebben 756 <strong>ouders</strong> en 482 kinderen de vragen beantwoord. Het betrof twee<br />
aparte steekproeven: een respondent uit de ene steekproef is geen ouder / kind van<br />
een respondent uit de andere steekproef.<br />
Achtergrondkenmerken<br />
<strong>De</strong> jongere generatie is over het algemeen hoger opgeleid dan de oudere. Ook leven zij<br />
meer in een verstedelijkte omgeving dan de oudere. Beide generaties hebben een<br />
vergelijkbaar netto inkomen. <strong>De</strong> oudere generatie heeft wel een hoger vermogen dan de<br />
jongere. Bovendien heeft de oudere generatie meer overwaarde in de eigen woning.<br />
Resultaten<br />
Financiële steun van <strong>ouders</strong> aan kinderen vindt plaats bij 25 procent (antwoord van de<br />
jongere generatie) tot 40 procent (antwoord van de oudere generatie) van de<br />
respondenten. Dit gebeurt verreweg het meest op onregelmatige basis, <strong>als</strong> het kind<br />
geld nodig heeft of er om vraagt. Ouders kunnen er ook voor kiezen hun kinderen op<br />
structurele basis te ondersteunen. Jaarlijks mogen <strong>ouders</strong> een bedrag van 5000 euro
(4.556 euro in 2009) belastingvrij aan hun kinderen schenken. Bovendien mogen<br />
<strong>ouders</strong> hun kinderen van 35 jaar of jonger eenmalig een bedrag van 24.000 (22.760<br />
euro in 2009) schenken. Dit zijn hoge bedragen en <strong>ouders</strong> kunnen uiteraard alleen van<br />
deze mogelijkheid gebruik maken <strong>als</strong> zij daarvoor de middelen hebben. Voor ongeveer<br />
een derde van de <strong>ouders</strong> is deze vorm van financiële ondersteuning daarom niet aan de<br />
orde: bij hen ontbreekt simpelweg het geld daarvoor.<br />
Van de <strong>ouders</strong> die daartoe wel de middelen hebben, hevelt slechts een klein deel<br />
systematisch en doelbewust vermogen over naar hun kinderen (ongeveer 5 tot 10<br />
procent van de <strong>ouders</strong>).<br />
Financiële steun komt meer voor naarmate het inkomen en vermogen van de <strong>ouders</strong><br />
hoger is en dat van het kind lager. Ook de gezinsgrootte speelt mee: hoe meer<br />
kinderen, hoe kleiner de kans op financiële steun van de <strong>ouders</strong>. Een hoger<br />
opleidingsniveau (zowel van de <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> van de kinderen) verhoogt juist de kans op<br />
financiële ondersteuning.<br />
Over het algemeen behandelen <strong>ouders</strong> hun kinderen in financieel opzicht gelijk. Ruim<br />
driekwart van de respondenten (van beide generaties) geeft / ontvangt ongeveer<br />
evenveel <strong>als</strong> de andere kinderen in het gezin. In 11 procent van de gevallen is de<br />
financiële situatie van het kind hierbij bepalend.<br />
Financiële steun van kinderen aan <strong>ouders</strong> is uiteraard ook mogelijk, maar dat komt in<br />
de praktijk slechts weinig voor. Ruim 95 procent van de oudere generatie zegt geen<br />
financiële steun van zijn kinderen te krijgen; 10 procent van de jongere generatie geeft<br />
af en toe iets aan de <strong>ouders</strong>. Dit laatste percentage ligt hoger <strong>als</strong> slechts één van de<br />
<strong>ouders</strong> nog in leven is (15 procent).<br />
Aanbevelingen<br />
Uit het onderzoek blijkt verder dat <strong>ouders</strong> en volwassen kinderen vaak niet goed op de<br />
hoogte zijn van elkaars financiële situatie. Ongeveer een derde van de respondenten<br />
heeft geen idee of het eigen inkomen hoger of lager is dan dat van zijn <strong>ouders</strong> /<br />
kinderen. Bijna de helft van de jongere generatie weet niet of hun <strong>ouders</strong> hun iets zullen<br />
nalaten. Verder denken <strong>ouders</strong> vaak dat hun kinderen geen financiële steun nodig<br />
hebben, terwijl kinderen vaak denken dat hun <strong>ouders</strong> van mening zijn dat zij (de<br />
kinderen dus) in hun eigen financiën moeten voorzien.<br />
Ouders en volwassen kinderen praten ongetwijfeld met elkaar over geld. Vaak gebeurt<br />
dat naar aanleiding van een specifieke gebeurtenis, bijvoorbeeld wanneer een kind op<br />
het punt staat een huis te kopen, de <strong>ouders</strong> hun huis juist verkopen, wanneer de <strong>ouders</strong><br />
met pensioen gaan of <strong>als</strong> één van de <strong>ouders</strong> komt te overlijden. Het zijn vaak beladen<br />
momenten, waarbij meestal onder tijdsdruk beslissingen genomen moeten worden die<br />
grote financiële gevolgen hebben. Geld op een rustiger moment bespreekbaar maken,<br />
kan ertoe bijdragen dat dit soort beslissingen beter overwogen worden en daarom voor<br />
beide partijen gunstiger uitpakken.
Inhoud<br />
1 INLEIDING .................................................................................. 2<br />
Doel onderzoek ....................................................................................... 3<br />
Leeswijzer ............................................................................................... 3<br />
2 ONDERZOEKSRESULTATEN OUDERS ..................................... 4<br />
2.1 Achtergrondkenmerken <strong>ouders</strong> .................................................... 4<br />
2.2 Achtergrondkenmerken kinderen ................................................. 7<br />
2.3 Financiële ondersteuning in het algemeen ................................... 7<br />
2.3.1 Wel of geen financiële ondersteuning ............................................................ 7<br />
2.3.2 Fiscale mogelijkheden voor schenkingen ......................................................... 8<br />
2.3.3 Geld uitlenen en schulden aflossen ................................................................ 10<br />
2.4 Financiële steun bij aankoop woning .......................................... 11<br />
2.5 Schenken en erven .................................................................... 12<br />
2.5.1 Sparen voor de (klein)kinderen ...................................................................... 12<br />
2.5.2 Erven ............................................................................................................. 13<br />
2.5.3 Financiële behandeling van kinderen ............................................................. 14<br />
2.6 Conclusies <strong>ouders</strong> ..................................................................... 14<br />
3 ONDERZOEKSRESULTATEN KINDEREN................................ 16<br />
3.1 Achtergrondkenmerken kinderen ............................................... 16<br />
3.2 Achtergrondkenmerken <strong>ouders</strong> .................................................. 18<br />
3.3 Financiële ondersteuning in het algemeen ................................. 19<br />
3.3.1 Wel of geen financiële ondersteuning .......................................................... 19<br />
3.3.2 Bekendheid met de fiscale mogelijkheden voor schenkingen ......................... 20<br />
3.3.3 Het gebruik van fiscale mogelijkheden voor schenkingen ............................... 21<br />
3.3.4 Geld uitlenen en schulden aflossen ................................................................ 22<br />
3.4 Financiële ondersteuning bij aankoop woning ............................ 24<br />
3.5 Schenken en erven .................................................................... 24<br />
3.5.1 Sparen voor de kleinkinderen ......................................................................... 24<br />
3.5.2 Erven ............................................................................................................. 25<br />
3.5.3 Financiële ondersteuning van kinderen aan <strong>ouders</strong> ....................................... 26<br />
3.5.4 Financiële behandeling van kinderen ............................................................. 26<br />
3.5.5 Opvattingen over schenkingen ....................................................................... 27<br />
3.6 Conclusies kinderen .................................................................. 28
4 VERGELIJKING RESULTATEN OUDERE EN JONGERE<br />
GENERATIE .......................................................................................... 29<br />
4.1 Achtergrondgegevens ................................................................ 29<br />
4.2 Financiële ondersteuning in het algemeen ................................. 29<br />
4.2.1 Schenkingen .................................................................................................. 30<br />
4.3 Leningen .................................................................................... 31<br />
4.4 <strong>De</strong> eigen woning ........................................................................ 32<br />
4.5 Sparen voor de kleinkinderen..................................................... 32<br />
4.6 <strong>De</strong> nalatenschap ........................................................................ 32<br />
4.7 Verschillen in reacties van <strong>ouders</strong> en kinderen .......................... 33<br />
5 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ....................................... 34<br />
5.1 Financiële steun door kinderen aan <strong>ouders</strong> ................................ 34<br />
5.2 Financiële steun door <strong>ouders</strong> aan kinderen ................................ 34<br />
5.3 Praten over geld ........................................................................ 36
1 Inleiding<br />
Generaties lang hebben <strong>ouders</strong> ernaar gestreefd dat hun kinderen het in ieder geval<br />
beter zouden krijgen dan zijzelf. Met een groeiende welvaart is deze wens ook meestal<br />
wel te realiseren.<br />
Aan de andere kant waren kinderen ook een soort van pensioenvoorziening. Kinderen<br />
werden geacht hun <strong>ouders</strong> te ondersteunen, wanneer deze oud en gebrekkig waren<br />
geworden.<br />
Ouders ondersteunden hun kinderen om later zelf ondersteund te kunnen worden.<br />
Veelal gebeurde dit in natura: <strong>ouders</strong> voedden en kleedden de kinderen en zorgden<br />
voor geborgenheid en een opleiding. Later ontvingen <strong>ouders</strong> zorg of konden ze<br />
intrekken bij één van de kinderen. Financiële betrekkingen bestonden vooral wanneer<br />
er sprake was een familiebedrijf, bijvoorbeeld een boerderij.<br />
Dit impliciete verbond tussen generaties is in de 19 e en 20 e eeuw veranderd. Meer en<br />
meer werden zaken via collectieve instituties geregeld. Pensioenvoorziening werd<br />
voornamelijk een zaak van overheid (AOW) en werkgevers/werknemers<br />
(pensioenfondsen). Zorg en verzorging werd geregeld via ziekenfondsen en<br />
verzekeringen, eventueel via bejaarden- of verzorgingshuizen. Voor <strong>financier</strong>ing konden<br />
volwassen kinderen bij banken en kredietverstrekkers terecht.<br />
Daarmee lijkt de ene kant van de wederzijdse ondersteuning verdwenen. Zijn er anno<br />
2010 nog <strong>ouders</strong> die financieel afhankelijk zijn van hun kinderen<br />
<strong>De</strong> andere kant is echter niet verdwenen en misschien wel sterker dan ooit. Kinderen<br />
zijn gewenster dan ooit. Uit diverse Scholierenonderzoeken van het <strong>Nibud</strong> blijkt dat<br />
<strong>ouders</strong> hun thuiswonende, minderjarige kinderen ook financieel een behoorlijk bedrag<br />
toestoppen: via kleedgeld, zakgeld of een ouderlijke bijdrage <strong>als</strong> het kind gaat studeren.<br />
Maar een derde van de werkende, thuiswonende kinderen betaalt kostgeld.<br />
Natuurlijk is dat niet zo vreemd. (Een groot deel van) de zogenoemde babyboom<br />
generatie heeft kunnen profiteren van jarenlange economische groei gecombineerd met<br />
de mogelijkheid van een glansrijke carrière en een sterke stijging van de huizenprijzen.<br />
<strong>De</strong>ze groep heeft een relatief hoog inkomen en een flink vermogen, al dan niet <strong>als</strong><br />
overwaarde in de eigen woning.<br />
<strong>De</strong> huidige generatie starters staat pas aan het begin van hun carrière, dus hun<br />
inkomen is nog relatief laag. Zij hebben nog niet de mogelijkheid (of de wil) gehad om<br />
een vermogen op te bouwen. Bovendien zijn de huizenprijzen de laatste decennia zo<br />
hard gestegen, dat starters op de huizenmarkt erg diep in hun buidel moeten tasten om<br />
een huis te kopen en relatief hoge hypotheeklasten moeten accepteren.<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 2
Aan de ene kant lijkt er dus een generatie te zijn met flink wat vermogen en relatief<br />
goede geregelde pensioen- en zorgaanspraken, terwijl aan de andere kant hun<br />
kinderen zorgvuldig met geld om moeten gaan om rond te kunnen komen en waarbij<br />
pensioen- en zorgaanspraken verminderd worden.<br />
Dit alles overziend, lijkt het dan ook logisch dat er eerder financiën worden<br />
overgeheveld van de oudere generatie naar de jongere dan andersom.<br />
Doel onderzoek<br />
Doel van het onderzoek is na te gaan of <strong>ouders</strong> en hun volwassen kinderen een<br />
financiële relatie met elkaar hebben en hoe die relatie eruit ziet. Heeft de jongste<br />
generatie het in financieel opzicht beter dan de oudere Hebben volwassen kinderen de<br />
financiële steun van hun <strong>ouders</strong> nodig En <strong>als</strong> dit zo is: hoe ziet die financiële steun er<br />
in de praktijk dan uit Gaat het om een incidentele bijdrage van <strong>ouders</strong> richting<br />
kinderen, of worden de fiscale mogelijkheden van het schenkingsrecht optimaal benut<br />
Weet de jongere generatie op welk bedrag zij kunnen rekenen <strong>als</strong> financiële<br />
ondersteuning van de oudere; houden zij hier wellicht zelfs al rekening mee in hun<br />
financiële planning In de statistieken hebben deze onderhandse en informele<br />
betalingen tussen huishoudens nauwelijks een plaats.<br />
Het onderzoek is uitgevoerd onder twee groepen respondenten:<br />
personen van 45 jaar of ouder met zelfstandig wonende kinderen (de <strong>ouders</strong>);<br />
financieel onafhankelijke kinderen tot en met 55 jaar, waarvan minstens één van<br />
de <strong>ouders</strong> nog in leven is (de kinderen).<br />
Beide groepen is een aparte vragenlijst voorgelegd. Door de analyses van beide<br />
vragenlijsten naast elkaar te leggen, ontstaat een beeld van de financiële relatie tussen<br />
<strong>ouders</strong> en volwassen kinderen.<br />
Alle respondenten zijn lid van het panel van Survey Sampling International (SSI). In<br />
totaal hebben 756 <strong>ouders</strong> en 482 kinderen de vragen beantwoord. Het betrof twee<br />
aparte steekproeven: een respondent uit de ene steekproef is geen ouder / kind van<br />
een respondent uit de andere steekproef.<br />
Leeswijzer<br />
Het rapport bespreekt eerst de onderzoeksresultaten van de <strong>ouders</strong>, vervolgens die van<br />
de kinderen. Daarna worden de resultaten van beide onderzoeken met elkaar<br />
vergeleken. Het rapport wordt afgesloten met een aantal conclusies.<br />
3 / <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong>
2 Onderzoeksresultaten <strong>ouders</strong><br />
2.1 Achtergrondkenmerken <strong>ouders</strong><br />
<strong>De</strong> steekproef „<strong>ouders</strong>‟ bestond uit ongeveer evenveel mannen <strong>als</strong> vrouwen (376<br />
mannen en 380 vrouwen). Alle respondenten hebben financieel onafhankelijke /<br />
uitwonende kinderen en zijn 45 jaar of ouder. Ruim 40 procent van de respondenten is<br />
60 jaar of jonger, bijna een kwart is tussen de 61 en 65 jaar en bijna 35 procent ouder<br />
dan 65 jaar.<br />
Het opleidingsniveau van de respondenten is weergegeven in tabel 1.<br />
Tabel 1: Opleidingsniveau (N=756)<br />
Percentage<br />
Lagere school 4<br />
Vmbo/lbo/mavo 31<br />
Havo/vwo/atheneum/gymnasium/hbs 14<br />
Mbo 25<br />
Hbo 22<br />
Universiteit 5<br />
In dit rapport is het opleidingsniveau teruggebracht tot drie niveaus: laag, middelbaar en<br />
hoog. Laag is maximaal een vmbo/lbo/mavo-opleiding (35 procent van de<br />
respondenten), middelbaar is gelijk aan havo/vwo en mbo (39 procent) en hoog een<br />
afgeronde hbo- of universitaire opleiding (27 procent).<br />
Tabel 2 geeft de inkomensverdeling weer. Het gaat hierbij om het inkomen per<br />
huishouden. Alleenstaanden vallen daardoor eerder in de lagere inkomenscategorieën,<br />
terwijl (echt)paren vaker een hoger inkomen hebben. 1<br />
Tabel 2: Totaal netto huishoudinkomen per maand (N = 756)<br />
Percentage<br />
Minder dan € 1.500 24<br />
€ 1.500 - € 3.000 56<br />
€ 3.000 - € 4.500 16<br />
Meer dan € 4.500 4<br />
1 Aan het onderzoek hebben 160 alleenstaanden meegedaan, 35 respondenten wonen alleen met hun kinderen en<br />
de overige 561 respondenten wonen samen met hun partner (waarvan er 95 ook thuiswonende kinderen hebben).<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 4
Naast de hoogte van het inkomen, is ook gevraagd naar de bron van inkomsten (zie<br />
tabel 3). Respondenten konden meerdere antwoorden geven, waardoor de percentages<br />
optellen tot meer dan 100 procent.<br />
Tabel 3: Inkomstenbronnen (N=756)<br />
Percentage<br />
Inkomsten uit arbeid 31<br />
VUT/ AOW zonder aanvullende aanvullend pensioen 13<br />
VUT/AOW plus pensioen 38<br />
Een andere uitkering 17<br />
Inkomsten uit vermogen 4<br />
Overige inkomsten 4<br />
Geen eigen inkomsten 7<br />
<strong>De</strong> meeste respondenten hebben inkomsten uit arbeid of een VUT/AOW -uitkering met<br />
een aanvullend pensioen.<br />
Behalve het inkomen, kan ook naar het vermogen gekeken worden (zie tabel 4).<br />
Tabel 4: Totale vermogen van het huishouden (N=756)<br />
Percentage<br />
Minder dan € 5.000 30<br />
Tussen € 5.000 en € 10.000 8<br />
Tussen € 10.000 en € 25.000 10<br />
Tussen € 25.000 en € 50.000 10<br />
Tussen € 50.000 en € 100.000 7<br />
Tussen € 100.00 en € 250.000 5<br />
Meer dan € 250.000 4<br />
Weet ik niet 26<br />
Ruim een kwart van de respondenten weet niet over hoeveel vermogen het huishouden<br />
beschikt (zie tabel 4). Iets minder dan een derde heeft een vermogen van minder dan<br />
5.000 euro; 10 procent beschikt over 10.000 tot 25.000 euro en nog eens 10 procent<br />
over 25.000 tot 50.000 euro.<br />
Een eventuele overwaarde 2 van de eigen woning moest niet worden meegeteld bij het<br />
vermogen. Respondenten met een koopwoning is gevraagd hiervan apart een schatting<br />
te maken. Het ging om ruim de helft van de respondenten (41 procent heeft een<br />
huurwoning, de overige 8 procent heeft de vraag niet beantwoord). Van de<br />
2 Onder overwaarde wordt verstaan het verschil tussen de waarde die de woning zou opbrengen indien deze<br />
nu verkocht zou worden en de hypotheek die op de woning rust.<br />
5 / <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong>
espondenten met een koopwoning, heeft bijna een kwart een overwaarde van 100.000<br />
tot 200.000 euro; ruim een vijfde heeft meer dan 200.000 euro overwaarde. Ruim 15<br />
procent weet niet hoeveel overwaarde het huishouden in de eigen woning heeft.<br />
Tot slot is gevraagd of de kinderen van de respondent weten hoe hoog het vermogen<br />
van hun <strong>ouders</strong> ongeveer is. Ruim de helft van de respondenten denkt dat hun kinderen<br />
dat wel weten, 37 procent zegt dat hun kinderen dat niet weten en bijna 13 procent weet<br />
niet of hun kinderen dat weten.<br />
Tabel 5 geeft inzicht in de woonomgeving van de respondenten. Wellicht hebben<br />
<strong>ouders</strong> op het platteland andere ideeën over de financiële ondersteuning van hun<br />
kind(eren) dan <strong>ouders</strong> in de grote stad.<br />
Tabel 5: Woonomgeving (N = 721)<br />
Percentage<br />
Platteland 24<br />
Verstedelijkt platteland 21<br />
Kleine stad 35<br />
Grote stad 20<br />
Tabel 6 laat zien hoeveel kinderen de respondenten hebben. Vooral het onderscheid<br />
tussen één of meerdere kinderen kan invloed hebben op de wijze waarop <strong>ouders</strong> hun<br />
kinderen ondersteunen. Ouders met één kind hoeven zich slechts op dit ene kind te<br />
richten, terwijl <strong>ouders</strong> van meerdere kinderen ook keuzes moeten maken over de<br />
verdeling van hun financiële bijdragen. In onderstaande tabel is de verdeling van het<br />
aantal kinderen weergegeven.<br />
Tabel 6: Aantal kinderen (N = 756)<br />
Percentage<br />
1 12<br />
2 51<br />
3 24<br />
4 7<br />
5 3<br />
6 of meer 2<br />
Van de respondenten heeft 12 procent één kind; iets meer dan de helft heeft twee<br />
kinderen en 36 procent heeft drie of meer kinderen. In het vervolg van deze rapportage<br />
wordt aangegeven of het aantal kinderen van invloed is geweest op de g egeven<br />
antwoorden.<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 6
2.2 Achtergrondkenmerken kinderen<br />
<strong>De</strong> respondenten uit de steekproef „<strong>ouders</strong>‟ hebben allen minimaal één kind dat een<br />
eigen huishouding voert en financieel onafhankelijk is van de <strong>ouders</strong>. Studerende<br />
kinderen vallen hier niet onder. <strong>De</strong>ze kinderen variëren in leeftijd van 18 tot en met 60<br />
jaar; bijna de helft is 35 jaar of jonger. Bijna driekwart is samenwonend of getrou wd, 22<br />
procent is alleenstaand en 58 procent heeft zelf kinderen. Verreweg het grootste deel<br />
van de kinderen heeft inkomsten uit arbeid.<br />
Aan de respondenten is gevraagd of het netto inkomen van hun kinderen hoger of lager<br />
is dan het eigen inkomen. Bijna 30 procent kon deze vraag niet beantwoorden, 27<br />
procent schat het inkomen van de kinderen lager in dan het eigen inkomen en 31<br />
procent denkt dat het inkomen van de kinderen hoger ligt. In 12 procent van de gevallen<br />
is het inkomen volgens de <strong>ouders</strong> ongeveer gelijk.<br />
2.3 Financiële ondersteuning in het algemeen<br />
2.3.1 Wel of geen financiële ondersteuning<br />
Aan de <strong>ouders</strong> is een aantal stellingen voorgelegd over de financiële ondersteuning van<br />
hun kinderen. <strong>De</strong> stellingen sluiten elkaar niet uit, waardoor de percentages in tabel 7<br />
optellen tot meer dan 100 procent.<br />
Tabel 7: Uitspraken over financiële ondersteuning (meerdere antwoorden mogelijk) (N=756)<br />
Percentage<br />
Ik ondersteun mijn kind niet financieel 59<br />
Ik heb mijn kind een lening verstrekt 7<br />
Ik geef mijn kind op onregelmatige basis af en toe geld 14<br />
Ik geef mijn kind geld <strong>als</strong> hij dat nodig heeft of erom vraagt 14<br />
Ik geef mijn kind regelmatig een vast bedrag 2<br />
Ik betaal bepaalde dingen voor mijn kind 10<br />
Anders, namelijk…. 5<br />
Bijna 60 procent van de respondenten geeft hun kind geen financiële steun; slechts 2<br />
procent geeft regelmatig een vast bedrag. Van de respondenten geeft 14 procent af en<br />
toe geld; nog eens 14 procent geeft zijn kind geld <strong>als</strong> hij dat nodig heeft of erom vraagt.<br />
Uit de antwoordcategorie “anders” blijkt dat respondenten zo nu en dan iets aan de<br />
kinderen schenken. Hier worden veelal zaken in natura genoemd, zo<strong>als</strong> een fles wijn,<br />
de boodschappen of een verrassing. In deze categorie worden tevens de kleinkinderen<br />
een aantal maal genoemd: zij krijgen cadeautjes of de (groot)<strong>ouders</strong> passen gratis op.<br />
Blijkbaar wordt dit ook <strong>als</strong> een vorm van financiële ondersteuning gezien.<br />
7 / <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong>
Of respondenten hun kinderen financieel ondersteunen, blijkt afhankelijk te zijn van het<br />
inkomen. Van de respondenten met een inkomen tot 1.500 euro per maand geeft 65<br />
procent geen financiële steun aan hun kind, tegen 41 procent van de respondenten met<br />
een inkomen van meer dan 4.500 euro per maand.<br />
Ook is gevraagd of de respondenten financiële steun krijgen van hun kinderen. Dit komt<br />
echter maar heel sporadisch voor. Het overgrote deel van de respondenten (ruim 95<br />
procent) krijgt geen financiële steun van hun kinderen.<br />
2.3.2 Fiscale mogelijkheden voor schenkingen<br />
Een deel van de respondenten geeft hun kind, al dan niet regelmatig, geld. Een vraag<br />
daarbij is of zij gebruik maken van de fiscale mogelijkheden van het schenkingsrecht.<br />
Daarvoor moeten zij uiteraard wel op de hoogte zijn van die mogelijkheden. Het blijkt<br />
dat bijna 55 procent van de respondenten zich niet heeft verdiept in deze<br />
mogelijkheden; 38 procent kent ze maar houdt er geen rekening mee en 8 procent<br />
stemt de financiële steun wél af op de fiscale mogelijkheden voor schenkingen.<br />
Eén fiscale mogelijkheid is dat <strong>ouders</strong> hun kinderen jaarlijks een bepaald bedrag<br />
belastingvrij mogen schenken (in 2009 was dit 4556 euro, in 2010 is dit verhoogd naar<br />
5000 euro). Opmerkelijk genoeg en ondanks het bovenstaande, zegt 84 procent van de<br />
respondenten op de hoogte te zijn van deze bepaling. Een verklaring kan zijn dat de<br />
respondenten bij „fiscale mogelijkheden‟ denken aan bepaalde ingewikkelde<br />
constructies en niet aan deze regeling. In tabel 8 staat in hoeverre de respondenten<br />
hun kind jaarlijks een bedrag belastingvrij schenken.<br />
Tabel 8: Schenkt jaarlijks belastingvrij een bedrag (N=631, allen bekend met de regeling)<br />
Percentage<br />
Ja, regelmatig / al meerdere jaren 6<br />
Ja, eenmalig/ heel af en toe 7<br />
Nee, nu niet, maar in de toekomst mogelijk wel 19<br />
Nee, ik heb daar de financiële middelen niet voor 35<br />
Nee, mijn kind heeft dat gezien zijn financiële situatie niet nodig 21<br />
Nee, ik vind dat mijn kind in zijn eigen financiën moet voorzien 12<br />
Anders, namelijk… 1<br />
Een klein deel van de respondenten (6 procent) maakt al meerdere jaren van deze<br />
regeling gebruik. Ruim een derde van de respondenten zegt er de financiële middelen<br />
niet voor te hebben. Bijna 20 procent wil in de toekomst mogelijk wel van de regeling<br />
gebruik gaan maken; ruim 20 procent vindt dat het kind dit gezien zijn financiële situatie<br />
niet nodig heeft. Bij de antwoordcategorie „anders‟ werd onder andere genoemd: „Niet<br />
bij het oudste kind‟, „Ik heb dat in het verleden gedaan maar nu niet meer‟, en „Gaat<br />
jullie niet aan‟.<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 8
Aan de respondenten die niet van de regeling op de hoogte waren is gevraagd of zij, nu<br />
zij de regeling wel kennen, hier in de toekomst gebruik van gaan maken. Van de 124<br />
respondenten antwoordt ruim 45 procent dat hiervoor de financiële middelen ontbreken,<br />
32 procent weet het nog niet en één op de tien vindt dat het kind in zijn eigen financiën<br />
moet voorzien.<br />
Behalve een vast bedrag per jaar, mogen <strong>ouders</strong> hun kinderen eenmalig een bedrag<br />
schenken (22.760 euro in 2009, 24.000 euro in 2010 3 ). Voorwaarde is dat het kind 35<br />
jaar of jonger is (of een partner van die leeftijd heeft). Van de respondenten kent 63<br />
procent deze mogelijkheid. In tabel 9 staat in hoeverre deze respondenten hun kind<br />
eenmalig een bedrag belastingvrij schenken. Ook hier antwoordt één op de drie dat zij<br />
er de financiële middelen niet voor hebben. Acht procent heeft wel van de regeling<br />
gebruik gemaakt.<br />
Tabel 9: Schenkt eenmalig belastingvrij een bedrag (N=477, allen bekend met de regeling)<br />
Percentage<br />
Ja, ik heb hier gebruik van gemaakt 8<br />
Nee, en mijn kind is inmiddels ouder dan 35 jaar 23<br />
Nee, nu niet, maar in de toekomst mogelijk wel 11<br />
Nee, ik heb daar de financiële middelen niet voor 34<br />
Nee, mijn kind heeft dat gezien zijn financiële situatie niet nodig 13<br />
Nee, ik vind dat mijn kind in zijn eigen financiën moet voorzien 9<br />
Anders, namelijk… 2<br />
Van de respondenten die niet op de hoogte waren van de regeling, antwoordt 38<br />
procent dat de financiële middelen ontbreken om er in de toekomst gebruik van te gaan<br />
maken. Bijna een kwart weet niet of zij er gebruik van gaan maken; 2 procent is dit wel<br />
van plan.<br />
Onderzocht is in hoeverre de bekendheid met de regelingen en het gebruik ervan,<br />
afhangt van kenmerken van de respondenten, zo<strong>als</strong> de leeftijd, het opleidingsniveau,<br />
het inkomen en het vermogen. Ook is gekeken naar de invloed van het aantal kinderen<br />
en de woonomgeving.<br />
<strong>De</strong> bekendheid met de regelingen neemt significant toe met de leeftijd van de<br />
respondenten. Ook geldt dat naarmate het vermogen, het inkomen en het<br />
opleidingsniveau toenemen, de respondenten beter bekend raken met de regelingen.<br />
Ten slotte blijkt dat respondenten uit de grote stad significant minder goed van de<br />
regelingen op de hoogte te zijn.<br />
3 Sinds 2010 mag dit bedrag verhoogd worden tot 50.000 euro <strong>als</strong> het kind het geld gebruikt om een<br />
dure studie te betalen of om een eigen woning te kopen.<br />
9 / <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong>
In hoeverre de respondenten gebruik maken van de regelingen, hangt samen met hun<br />
inkomen, vermogen en opleidingsniveau. Respondenten met een hoog inkomen, een<br />
hoog vermogen en/of een hoge opleiding maken relatief meer gebruik van de<br />
regelingen. Bij respondenten met laag inkomen, een laag vermogen en/of een lage<br />
opleiding ontbreken vaker de financiële middelen om gebruik te kunnen maken van de<br />
regelingen.<br />
Of de respondenten hun kind eenmalig een hoog bedrag ineens schenken, hangt af van<br />
hun leeftijd: hoe jonger de respondent, hoe meer de financiële middelen hiervoor<br />
ontbreken. Opmerkelijk is dat respondenten uit de hoogste inkomenscategorie vaak van<br />
mening zijn dat hun kinderen in hun eigen financiën moeten voorzien (23 procent tegen<br />
9 procent gemiddeld). Tot slot hebben respondenten met één kind significant vaker een<br />
hoog bedrag ineens geschonken dan respondenten met meer kinderen. Bij<br />
respondenten met drie of meer kinderen ontbreken vaak de financiële middelen om hun<br />
kinderen jaarlijks een bedrag te schenken.<br />
2.3.3 Geld uitlenen en schulden aflossen<br />
<strong>De</strong> respondenten is gevraagd óf en zo ja waarvoor zij hun kinderen wel eens geld<br />
hebben geleend (tabel 10).<br />
Tabel 10: Geld geleend voor een ander doel dan een huis (meerdere antwoorden mogelijk)<br />
(N=756)<br />
Percentage<br />
Ja, voor een studie 10<br />
Ja, voor (het starten van) een eigen onderneming 3<br />
Ja, voor de aankoop van een auto 13<br />
Ja, voor het aflossen van een lening (niet hypotheek) 6<br />
Ja, anders… 8<br />
Nee 64<br />
<strong>De</strong> meeste respondenten hebben hun kind geen geld geleend, maar 13 procent heeft<br />
wel eens geholpen bij de aankoop van een auto en één op de tien heeft zijn kind geld<br />
geleend voor een studie. Bij de antwoordcategorie „anders‟ werd onder andere<br />
genoemd: „voor de inrichting van de woning‟, „voor een verbouwing‟ of „voor kosten in<br />
verband met levensonderhoud‟. Het meest werd hier echter genoemd „voor de aflossing<br />
van schulden‟.<br />
Over het aflossen van schulden (anders dan de hypotheek) is apart een vraag gesteld.<br />
Van de respondenten antwoordde 36 procent dat het kind nooit schulden had gehad. <strong>De</strong><br />
respondenten waarvan het kind wel een schuld had, hielpen hun kind in 18 procent van<br />
de gevallen bij de aflossing ervan. Een ruime meerderheid doet dit dus niet.<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 10
2.4 Financiële steun bij aankoop woning<br />
Van de respondenten heeft 66 procent een kind met een eigen huis; 59 procent woont<br />
zelf in een koopwoning. Twaalf procent van de respondenten heeft zijn kind financieel<br />
ondersteund bij de aankoop van een woning. <strong>De</strong> belangrijkste redenen hiervoor zijn „het<br />
kind kon de woning zonder financiële steun niet kopen‟ (27 keer genoemd), „ik wil het<br />
kind een steuntje in de rug geven‟ (17 keer genoemd) en „ik wil gebruik maken van de<br />
gunstige fiscale regelingen op dit gebied‟ (8 keer genoemd). Drie respondenten zien<br />
deze financiële steun <strong>als</strong> hun ouderlijke verantwoordelijkheid.<br />
<strong>De</strong> financiële steun is op verschillende manieren geboden: door middel van een<br />
schenking (29 keer genoemd), een lening (22 keer genoemd) of garant staan voor (een<br />
gedeelte van) de hypotheek (9 keer genoemd). Combinaties van deze opties zijn ook<br />
genoemd. Fiscaal mag een ouder zijn kind geld lenen en de rente die dat kind<br />
verschuldigd is, belastingvrij schenken aan het kind (6 keer genoemd).<br />
Respondenten die zelf in een koopwoning wonen, ondersteunen hun kind vaker bij de<br />
aankoop van een huis dan respondenten die zelf in een huurwoning wonen (14 tegen 7<br />
procent).<br />
Van de respondenten heeft 88 procent geen financiële steun verleend aan hun kind bij<br />
de aankoop van een eigen woning. In tabel 11 staan de redenen hiervoor. Bijna de helft<br />
van de respondenten vindt financiële steun niet nodig en ruim 30 procent heeft daar de<br />
financiële middelen niet voor.<br />
Tabel 11: Reden om kind niet financieel te steunen bij de aankoop van een huis (N=436, allen<br />
geen financiële steun verleend aan kinderen bij aankoop eigen woning)<br />
Percentage<br />
Ik wist niet dat dat kon 1<br />
Ik heb daar de financiële middelen niet voor 31<br />
Mijn kind heeft dit gezien zijn financiële situatie niet nodig 47<br />
Ik vind dat mijn kind in zijn eigen financiën moet voorzien 17<br />
Anders, namelijk… 4<br />
Respondenten met een maandinkomen van 4.500 euro of meer verlenen hun kind<br />
significant vaker financiële steun bij de aankoop van een eigen woning dan<br />
respondenten met een inkomen tot 1.500 euro per maand (26 procent tegen 4 procent).<br />
Respondenten met een hoge opleiding verlenen hun kind significant vaker financiële<br />
steun bij de aankoop van een eigen woning dan respondenten met een lage opleiding,<br />
al is het verschil kleiner dan bij het inkomensniveau (18 procent tegen 8 procent).<br />
Op de vraag waarom de respondenten hun kind geen financiële steun hebben verleend<br />
bij de aankoop van een woning, werd <strong>als</strong> volgt geantwoord:<br />
11 / <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong>
66 procent van de respondenten met een inkomen tot 1.500 euro per maand<br />
beschikt niet over de middelen om hun kind financiële steun te verlenen bij de<br />
aankoop van een eigen woning, tegen geen enkele respondent met een<br />
maandinkomen van 4.500 euro of meer;<br />
42 procent van de respondenten met een lage opleiding beschikt niet over de<br />
middelen om hun kind financiële steun te verlenen bij de aankoop van een eigen<br />
woning, tegen 17 procent van de respondenten met een hoge opleiding;<br />
56 procent van de respondent met een maandinkomen van 4.500 euro of meer<br />
vindt dat hun kind geen financiële steun nodig heeft, tegen 27 procent van de<br />
respondenten met een inkomen tot 1.500 euro per maand;<br />
56 procent van de respondenten met een hoge opleiding vindt dat hun kind<br />
geen financiële steun nodig heeft, tegen 39 procent van de respondenten met<br />
een lage opleiding.<br />
Respondenten die zelf in een huurwoning wonen, verlenen hun kinderen significant<br />
vaker dan gemiddeld geen financiële steun omdat zij daar de financiële middelen niet<br />
voor hebben. Respondenten die zelf in een koopwoning wonen, verlenen vaker dan<br />
gemiddeld geen financiële steun omdat hun kinderen dat niet nodig hebben.<br />
Respondenten met drie of meer kinderen verlenen hun kinderen significant vaker dan<br />
gemiddeld geen financiële steun bij de aankoop van een woning. <strong>De</strong> redenen hiervoor<br />
wijken niet af van die van respondenten met minder kinderen.<br />
2.5 Schenken en erven<br />
<strong>De</strong> vragen in de voorgaande paragrafen zijn door de respondenten beantwoord voor<br />
hun oudste, financieel onafhankelijke kind. Er zijn ook vragen gesteld van meer<br />
algemene aard, die niet alleen betrekking hebben op het oudste kind, maar die voor alle<br />
kinderen opgaan. <strong>De</strong>ze worden hieronder behandeld.<br />
2.5.1 Sparen voor de (klein)kinderen<br />
Van de 441 respondenten met kleinkinderen, heeft ruim een kwart (27 procent) iets<br />
geregeld voor hen, zo<strong>als</strong> een spaarrekening geopend. Respondenten die hun kinderen<br />
financiële steun verlenen, doen vaker iets voor de kleinkinderen dan respondenten die<br />
hun kinderen geen financiële steun verlenen.<br />
Bijna een kwart van de respondenten spaart of heeft gespaard met <strong>als</strong> expliciet doel om<br />
dit geld aan de kinderen te schenken; 76 procent van de respondenten deed of doet dit<br />
dus niet. Respondenten in de leeftijd van 46 tot en met 55 jaar sparen significant vaker<br />
dan gemiddeld voor dit doel. Respondenten in de leeftijd van 61 tot en met 65 jaar doen<br />
dit juist minder vaak dan gemiddeld.<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 12
2.5.2 Erven<br />
Ruim de helft van de respondenten (52 procent) heeft een testament laten opmaken.<br />
Het inkomen van de respondenten speelt hierbij een belangrijke rol. Van de<br />
respondenten met een inkomen tot 1.500 euro per maand heeft 35 procent een<br />
testament, tegen 76 procent van de respondenten met een maandinkomen van 4.500<br />
euro of meer. Ook neemt het percentage respondenten met een testament toe<br />
naarmate het vermogen toeneemt.<br />
Verder is het opleidingsniveau van invloed. Van de respondenten met een lage<br />
opleiding heeft 43 procent een testament, tegen 52 procent van de respondenten met<br />
een middelhoge opleiding en 62 procent van de respondenten met een hoge opleiding.<br />
Via een testament kan bijvoorbeeld geregeld worden dat de aangetrouwde kinderen<br />
uitgesloten worden van het geld dat de kinderen erven. Ruim een derde van de<br />
respondenten met een testament heeft hiervoor gekozen. Ook kan in een testament<br />
vastgelegd worden dat de langstlevende partner alles erft. Bijna 70 procent<br />
respondenten met een testament heeft hiervoor gekozen.<br />
Andere mogelijkheden zijn dat het ene kind meer erft dan het andere, dat de kinderen<br />
meer erven dan de partner of dat de erfenis direct naar de kleinkinderen of naar een<br />
goed doel gaat. <strong>De</strong>ze mogelijkheden komen maar weinig voor; één tot drie procent van<br />
de respondenten noemt (één van) deze mogelijkheden.<br />
In tabel 12 staat een aantal algemene opvattingen over de nalatenschap, in relatie tot<br />
de kinderen.<br />
Tabel 12: Opvattingen over de nalatenschap (N=756)<br />
Percentage<br />
Als mijn kinderen goed voor mij zorgen, wil ik ze graag een<br />
behoorlijke erfenis nalaten<br />
3<br />
Ik wil mijn kinderen sowieso een goede erfenis nalaten 21<br />
Ik heb geen (grote) erfenis om na te laten 53<br />
Ik ben niet van plan mijn kinderen een erfenis na te laten 5<br />
Geen van deze uitspraken 19<br />
Ruim één op de vijf respondenten wil de kinderen sowieso een goede erfenis nalaten;<br />
53 procent van de respondenten laat geen hoog bedrag na. Slechts een kleine<br />
3 procent van de respondenten stelt <strong>als</strong> voorwaarde voor de nalatenschap dat de<br />
kinderen goed voor hen zorgen. Bijna 5 procent van de respondenten tot slot, is niet<br />
van plan om de kinderen iets na te laten.<br />
13 / <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong>
2.5.3 Financiële behandeling van kinderen<br />
Ruim driekwart van de respondenten behandelt hun kinderen financieel gelijk. Bij 11<br />
procent van de respondenten speelt de financiële situatie van de kinderen mee; de<br />
gezinssituatie of het financieel gedrag van de kinderen zijn veel minder van belang. Ook<br />
de emotionele band met de kinderen heeft weinig invloed op de manier waarop de<br />
respondenten hun kinderen financieel steunen.<br />
Tabel13: Financiële behandeling kinderen (N=663, allen meer dan één kind)<br />
Percentage<br />
Ja, ik let erop dat mijn kinderen ongeveer hetzelfde krijgen 77<br />
Nee, dat hangt van de financiële situatie van mijn kinderen af 11<br />
Nee, dat hangt van de gezinssituatie van mijn kinderen af 3<br />
Nee, dat hangt van het financieel gedrag van mijn kinderen af 2<br />
Nee, dat hangt van mijn emotionele band met mijn kinderen af 3<br />
Anders, namelijk 5<br />
Bij de antwoordcategorie „anders‟ werd onder andere genoemd: „ik kan mijn eigen<br />
lasten al bijna niet betalen‟, „ik heb niets te verdelen‟ en „mijn kinderen hebben geen<br />
financiële steun nodig‟. <strong>De</strong>ze antwoorden ondersteunen de algehele tendens van dit<br />
onderzoek: anno 2010 zijn kinderen voornamelijk op zichzelf aangewezen <strong>als</strong> het gaat<br />
om hun financieel welzijn; ondersteuning door de <strong>ouders</strong> is slechts voor een beperkte<br />
groep weggelegd.<br />
2.6 Conclusies <strong>ouders</strong><br />
Zijn <strong>ouders</strong> beter af dan hun kinderen Verlenen zij financiële steun aan hun kinderen<br />
Hebben die kinderen dat ook nodig (volgens de <strong>ouders</strong>)<br />
30 procent van de respondenten weet niet of het eigen inkomen hoger of lager<br />
is dan dat van de kinderen; 27 procent denkt dat inkomen van de kinderen lager<br />
is en 31 procent dat het hoger is.<br />
2 procent van de respondenten geeft de kinderen regelmatig een vast bedrag;<br />
60 procent van de respondenten verleent geen financiële steun. Op<br />
onregelmatige basis verlenen de respondenten vaker financiële steun. Hoe<br />
vaak, hangt af van het inkomen en het aantal kinderen van de respondenten.<br />
<strong>De</strong> fiscale mogelijkheid om jaarlijks belastingvrij een bedrag te schenken, is bij<br />
84 procent van de respondenten bekend; bij 35 procent daarvan ontbreken<br />
hiervoor de financiële middelen en volgens 21 procent hebben de kinderen het<br />
geld niet nodig. Zes procent van de respondenten maakt al meerdere jaren van<br />
de regeling gebruik.<br />
Van de respondenten die niet op de hoogte waren van deze mogelijkheid, heeft<br />
45 procent er de middelen niet voor.<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 14
<strong>De</strong> fiscale mogelijkheid om eenmalig belastingvrij een hoog bedrag te schenken,<br />
is bij 63 procent van de respondenten bekend; bij 34 procent van de<br />
respondenten die van de mogelijkheid op de hoogte zijn ontbreken hiervoor de<br />
financiële middelen. Acht procent van de respondenten heeft van de regeling<br />
gebruik gemaakt.<br />
Of de respondenten gebruik maken van de fiscale mogelijkheden, hangt af van<br />
hun inkomen, vermogen en van het aantal kinderen.<br />
Van de respondenten heeft 88 procent hun kinderen geen financiële steun<br />
verleend bij de aankoop van een eigen woning. In de helft van de gevallen werd<br />
<strong>als</strong> reden genoemd dat de kinderen die steun (volgens de <strong>ouders</strong>) niet nodig<br />
hadden; bij bijna een derde ontbraken daarvoor de financiële middelen.<br />
Overigens verlenen respondenten die zelf in een koopwoning wonen hun<br />
kinderen vaker financiële steun bij de aankoop van een eigen woning dan<br />
respondenten die in een huurwoning wonen. Bij respondenten die in een<br />
huurwoning wonen, ontbreken hiervoor vaker de financiële middelen dan bij<br />
respondenten die in een koopwoning wonen. Ook het inkomen en<br />
opleidingsniveau van de respondenten spelen hierbij een rol. Belangrijkste<br />
reden om de kinderen wel financiële steun te verlenen bij de aankoop van een<br />
woning, is dat zij anders niet in staat zouden zijn geweest om de woning te<br />
kopen.<br />
Van de respondenten heeft 64 procent nooit geld geleend aan de kinderen. Van<br />
de respondenten die kinderen hebben met schulden, heeft 18 procent geholpen<br />
bij de aflossing ervan; 82 procent heeft dat dus niet gedaan.<br />
Ruim de helft van de respondenten heeft een testament. Bij bijna 70 procent van<br />
deze groep gaat de totale erfenis naar de langstlevende partner; ruim een derde<br />
sluit aangetrouwde kinderen uit van de erfenis.<br />
Meer dan de helft van de respondenten heeft geen grote nalatenschap.<br />
Ruim driekwart van de respondenten behandelt kinderen in financieel opzicht<br />
gelijk; bij 11 procent van de respondenten speelt de financiële situatie van de<br />
kinderen mee. Veel respondenten zeggen dat „er weinig te ondersteunen valt‟.<br />
Kortom: de meerderheid van de <strong>ouders</strong> verleent hun kinderen geen financiële steun.<br />
Vaak ontbreken daarvoor de financiële middelen of (iets minder vaak) hebben de<br />
kinderen die steun (volgens de <strong>ouders</strong>) niet nodig. Inkomen, vermogen een aantal<br />
kinderen spelen hierbij een rol.<br />
Ook lenen de meeste <strong>ouders</strong> hun kinderen geen geld en helpen ze ook niet bij de<br />
aflossing van schulden.<br />
Van de <strong>ouders</strong> met een testament heeft een meerderheid bepaald dat de langstlevende<br />
partner alles erft, maar meer dan de helft heeft geen grote nalatenschap.<br />
<strong>De</strong> meeste <strong>ouders</strong> behandelen hun kinderen gelijk, hoewel er financieel gezien niet<br />
altijd veel te verdelen valt.<br />
15 / <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong>
3 Onderzoeksresultaten kinderen<br />
3.1 Achtergrondkenmerken kinderen<br />
<strong>De</strong> steekproef „kinderen‟ bestond uit ongeveer evenveel mannen <strong>als</strong> vrouwen (247<br />
mannen en 235 vrouwen). Alle respondenten zijn financieel onafhankelijk en niet ouder<br />
dan 55 jaar.<br />
In tabel 14 is de leeftijdsverdeling weergegeven.<br />
Tabel 14: Leeftijdsverdeling (N = 482)<br />
Percentage<br />
25 of jonger 8<br />
26-35 26<br />
36-45 32<br />
46-55 34<br />
In tabel 15 is het opleidingsniveau van de respondenten weergegeven. In dit rapport is<br />
het opleidingsniveau teruggebracht tot drie niveaus: laag, middelbaar en hoog. Laag is<br />
maximaal een vmbo/lbo/mavo-opleiding (24 procent van de respondenten), middelbaar<br />
is gelijk aan havo/vwo en mbo (43 procent) en hoog een afgeronde hbo- of universitaire<br />
opleiding (33 procent).<br />
Tabel 15: Opleidingsniveau (N = 482)<br />
Percentage<br />
Lagere school 1<br />
Vmbo/lbo/mavo 23<br />
Havo/vwo/atheneum/gymnasium/hbs 11<br />
Mbo 32<br />
Hbo 24<br />
Universiteit 9<br />
Van de respondenten is 25 procent alleenstaand en 5 procent alleenstaande ouder. <strong>De</strong><br />
overige 69 procent woont samen met een partner; 43 procent van alle respondenten<br />
heeft behalve een partner ook kinderen.<br />
Tabel 16 geeft de inkomensverdeling weer. Het gaat hierbij om het inkomen per<br />
huishouden. Alleenstaanden vallen daardoor eerder in de lagere inkomenscategorieën,<br />
terwijl (echt)paren vaker een hoger inkomen hebben.<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 16
Tabel 16: Inkomensverdeling (N = 482)<br />
Netto huishoudinkomen per maand<br />
Percentage<br />
minder dan € 1.500 25<br />
€ 1.500 - € 3.000 52<br />
€ 3.000 - € 4.500 19<br />
meer dan € 4.500 5<br />
Een derde van de respondenten weet niet over hoeveel vermogen het huishouden<br />
beschikt (zie tabel 17). Een derde van de respondenten heeft een vermogen van minder<br />
dan 5.000 euro.<br />
Tabel 17: Vermogenssituatie (N = 482)<br />
Netto vermogen (excl. overwaarde woning)<br />
Percentage<br />
Minder dan € 5.000 34<br />
€ 5.000 - € 10.000 11<br />
€ 10.000 - € 25.000 11<br />
€ 25.000 - € 50.000 6<br />
€ 50.000 - € 100.000 3<br />
€ 100.000 - € 250.000 4<br />
Meer dan € 250.000 2<br />
Weet ik niet 29<br />
Tabel 18 laat zien hoeveel broers en/of zussen de respondenten hebben. Het<br />
onderscheid tussen één of meerdere broers en/of zussen kan invloed hebben op<br />
de financiële steun van de <strong>ouders</strong>.<br />
Tabel 18: Aantal broers en/of zussen (N = 482)<br />
Aantal broers/zussen<br />
Percentage<br />
0 7<br />
1 40<br />
2 24<br />
3 15<br />
4 5<br />
5 4<br />
6 of meer 4<br />
Tabel 19 geeft inzicht in de woonomgeving van de respondenten. Wellicht ontvangen<br />
kinderen op het platteland op een andere manier financiële steun van hun <strong>ouders</strong> dan<br />
kinderen in de grote stad.<br />
17 / <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong>
Tabel 19: Woonomgeving (N = 482)<br />
Mate van stedelijkheid<br />
Percentage<br />
Platte land 18<br />
Verstedelijkt platte land 16<br />
Kleine stad 33<br />
Grote stad 28<br />
Onbekend 5<br />
3.2 Achtergrondkenmerken <strong>ouders</strong><br />
Bij 54 procent van de respondenten uit de steekproef „kinderen‟ zijn beide <strong>ouders</strong> nog in<br />
leven en bij elkaar; bij 9 procent zijn de <strong>ouders</strong> gescheiden en bij 37 procent is één van<br />
de <strong>ouders</strong> overleden. Of één of beide <strong>ouders</strong> nog in leven zijn, houdt verband met de<br />
leeftijd van de respondenten. Van 13 procent van de respondenten in de leeftijd tot 35<br />
jaar, is één van de <strong>ouders</strong> nog in leven, tegen 59 procent van de respondenten in de<br />
leeftijd van 45 jaar en ouder.<br />
Tabel 20: Inkomstenbronnen <strong>ouders</strong> (meerdere antwoorden mogelijk) (percentages)<br />
Beide <strong>ouders</strong><br />
Eén ouder<br />
<strong>De</strong> netto inkomsten van mijn<br />
in leven<br />
in leven<br />
<strong>ouders</strong> zijn:<br />
(N=303)<br />
(N=179)<br />
Inkomsten uit arbeid 42 13<br />
VUT/AOW zonder aanvullend pensioen 15 21<br />
VUT/AOW met aanvullend pensioen 48 60<br />
Ander type uitkering 8 7<br />
Inkomsten uit vermogen 3 3<br />
Overige inkomsten 2 1<br />
<strong>De</strong> respondenten is gevraagd uit welke bronnen hun <strong>ouders</strong> inkomsten hebben (zie<br />
tabel 20). Bij de respondenten waarvan beide <strong>ouders</strong> in leven zijn, gaat het om de<br />
inkomensbronnen van beide <strong>ouders</strong>. Driekwart van de <strong>ouders</strong> met een VUT/AOWuitkering<br />
heeft daarnaast een aanvullend pensioen. Onder respondenten waarvan één<br />
ouder nog leeft, is het percentage <strong>ouders</strong> met alleen AOW hoger dan onder<br />
respondenten waarvan beide <strong>ouders</strong> leven. Dat komt doordat <strong>ouders</strong> waarvan de<br />
partner is overleden, gemiddeld iets ouder zijn dan <strong>ouders</strong> waarvan de partner nog<br />
leeft.<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 18
3.3 Financiële ondersteuning in het algemeen<br />
3.3.1 Wel of geen financiële ondersteuning<br />
Aan de respondenten is de vraag voorgelegd of zij financiële ondersteund word en door<br />
hun <strong>ouders</strong>. Doordat iemand op meerdere manieren ondersteund kan worden, sluiten<br />
de antwoorden elkaar niet uit. Hierdoor tellen de percentages in tabel 21 op tot meer<br />
dan 100 procent.<br />
Tabel 21: Uitspraken over financiële ondersteuning (meerdere antwoorden mogelijk) (N = 482)<br />
Percentage<br />
Mijn <strong>ouders</strong> ondersteunen mij niet financieel 74<br />
Mijn <strong>ouders</strong> hebben mij een lening verstrekt 4<br />
Mijn <strong>ouders</strong> geven mij op onregelmatige basis af en toe geld 11<br />
Mijn <strong>ouders</strong> geven mij geld <strong>als</strong> ik dat nodig heb of er om vraag 10<br />
Mijn <strong>ouders</strong> geven mij regelmatig een vast bedrag 3<br />
Mijn <strong>ouders</strong> betalen bepaalde dingen voor mij 6<br />
Anders 2<br />
Driekwart van de respondenten ontvangt geen financiële steun van zijn <strong>ouders</strong>. <strong>De</strong><br />
respondenten die wel financiële steun ontvangen, krijgen dit veelal op onregelmatige<br />
basis. Bij de antwoordcategorie „anders‟ werd onder andere genoemd: „ik krijg af en toe<br />
materiële spullen en „ik krijg (financieel) advies en alleen in noodgevallen een klein<br />
geldbedrag‟.<br />
Respondenten met een inkomen tot 1.500 euro per maand, krijgen vaker financiële<br />
steun van hun <strong>ouders</strong> dan gemiddeld (40 tegen 26 procent).<br />
Respondenten in de leeftijd tot 35 jaar krijgen vaker financiële steun van hun <strong>ouders</strong><br />
dan respondenten in de leeftijd van 46 tot en met 55 jaar (37 tegen 15 procent).<br />
Factoren die een bepalende invloed hebben op de kans dat een respondent financiële<br />
steun ontvangt van zijn <strong>ouders</strong>, zijn leeftijd en inkomen, het aantal broers en/of zussen<br />
dat hij heeft en de woonsituatie van de <strong>ouders</strong>. <strong>De</strong> kans dat een respondent financiële<br />
steun ontvangt van zijn <strong>ouders</strong>, is groter naarmate de respondent:<br />
jonger is;<br />
een lager netto huishoudinkomen heeft;<br />
minder broers en/of zussen heeft;<br />
<strong>ouders</strong> heeft die in een koopwoning wonen in plaats van een huurwoning.<br />
Er zijn in dit onderzoek geen gegevens over de inkomens- en/of vermogensituatie van<br />
de <strong>ouders</strong> van de respondenten. Mogelijk dat de woningsituatie van de <strong>ouders</strong> iets zegt<br />
over deze financiële situatie. Hierbij gaan we er van uit dat <strong>ouders</strong> met een koopwoning<br />
kapitaalkrachtiger zijn dan <strong>ouders</strong> in een huurwoning.<br />
19 / <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong>
Het opleidingsniveau, de huishoudsamenstelling, de woonsituatie en leefomgeving<br />
(stad/platteland) van de respondent, en/of hij vroeger wel of geen kostgeld heeft<br />
betaald, zijn factoren die geen invloed hebben op de kans financiële ondersteuning te<br />
ontvangen.<br />
3.3.2 Bekendheid met de fiscale mogelijkheden voor schenkingen<br />
Ouders mogen hun kinderen belastingvrij bepaalde bedragen schenken. Eén fiscale<br />
mogelijkheid is dat <strong>ouders</strong> hun kinderen jaarlijks een bepaald bedrag belastingvrij<br />
mogen schenken (in 2009 was dit 4.556 euro). Behalve een vast bedrag per jaar,<br />
mogen <strong>ouders</strong> hun kinderen eenmalig een hoog bedrag schenken (in 2009 was dit<br />
22.760 euro). Voorwaarde is dat het kind 35 jaar of jonger is (of een partner van die<br />
leeftijd heeft).<br />
<strong>De</strong> respondenten is gevraagd in hoeverre zij weten dat er fiscale mogelijkheden<br />
bestaan voor schenkingen. Het blijkt dat het merendeel van de respondenten (70<br />
procent) dat niet weet; 23 procent weet dat wel, maar doet verder niets met deze<br />
kennis. Van de respondenten ontvangt 7 procent financiële steun van de <strong>ouders</strong> op<br />
basis van de fiscale mogelijkheden die daarvoor bestaan.<br />
Vervolgens is gevraagd in hoeverre de respondenten bekend zijn met de mogelijkheid<br />
dat <strong>ouders</strong> hun kinderen jaarlijks een bepaald bedrag belastingvrij mogen schenken.<br />
Opmerkelijk genoeg en ondanks het bovenstaande, is 65 procent van de respondenten<br />
opeens wél op de hoogte van deze bepaling. Een verklaring kan zijn dat de<br />
respondenten bij „fiscale mogelijkheden‟ denken aan bepaalde ingewikkelde<br />
constructies en niet aan deze regeling. <strong>De</strong> mogelijkheid dat <strong>ouders</strong> eenmalig een hoog<br />
bedrag schenken voordat het kind 35 jaar is, is veel minder bekend. Ongeveer de helft<br />
van de respondenten is hiervan op de hoogte.<br />
Tabel 22 laat zien dat respondenten met een lage opleiding veel minder goed op de<br />
hoogte zijn van de fiscale mogelijkheden voor schenkingen dan respondenten met een<br />
hoge opleiding.<br />
Respondenten met een inkomen tot 1.500 euro per maand zijn minder goed op de<br />
hoogte van de mogelijkheden dan respondenten met een maandinkomen van 3.000<br />
euro of meer.<br />
Tabel 22: Bekendheid van de fiscale mogelijkheden voor schenking (N=482)<br />
(in percentages, naar opleidingsniveau)<br />
Fiscale mogelijkheden voor<br />
financiële ondersteuning<br />
Totaal Laag Middelbaar Hoog<br />
30 13 34 37<br />
Eenmalige schenking 48 35 47 58<br />
Jaarlijkse schenking 65 50 66 75<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 20
3.3.3 Het gebruik van fiscale mogelijkheden voor schenkingen<br />
Tabel 23 laat zien in hoeverre de <strong>ouders</strong> van de respondenten die weten dat <strong>ouders</strong><br />
hun kinderen jaarlijks belastingvrij een bedrag mogen schenken, ook gebruik maken of<br />
hebben gemaakt van deze regeling.<br />
<strong>De</strong> respondenten die de regeling niet kenden, is gevraagd of zij verwachtten of hun<br />
<strong>ouders</strong> hiervan in de toekomst gebruik zouden gaan maken.<br />
Tabel 23: Gebruik of gebruik gemaakt van de jaarlijkse schenkingsmogelijkheid (N=315, allen<br />
bekend met de mogelijkheid)<br />
Percentage<br />
Ja, regelmatig/al meerdere keren 11<br />
Ja, eenmalig/heel af en toe 19<br />
Nee, nu niet, maar in de toekomst wellicht wel 7<br />
Nee, mijn <strong>ouders</strong> hebben daar de financiële<br />
middelen niet voor<br />
Nee, mijn <strong>ouders</strong> vinden dat gezien mijn<br />
financiële situatie niet nodig<br />
30<br />
8<br />
Nee, mijn <strong>ouders</strong> vinden dat ik zelf in mijn<br />
financiën moet voorzien<br />
17<br />
Nee, want … 5<br />
Anders 3<br />
Van de respondenten die weten dat <strong>ouders</strong> jaarlijks belastingvrij geld mogen schenken,<br />
heeft één op de drie al één of meer keren op die manier geld gekregen. Van de<br />
respondenten die de regeling niet kennen, verwacht 2 procent dat hun <strong>ouders</strong> hier in de<br />
toekomst gebruik van zullen gaan maken; de meesten (43 procent) weten niet of hun<br />
<strong>ouders</strong> dat zullen doen.<br />
Bij beide groepen respondenten zegt 30 procent dat hun <strong>ouders</strong> niet over de financiële<br />
middelen beschikken om jaarlijks belastingvrij geld te schenken.<br />
Bij de categorieën „anders‟ en „nee, want…‟ antwoordden de respondenten die weten<br />
dat <strong>ouders</strong> jaarlijks belastingvrij geld mogen schenken, dat zij het geld niet nodig<br />
hebben, het niet nodig vinden of zelfs niet willen hebben. <strong>De</strong> respondenten die de<br />
regeling niet kennen, antwoordden: „daar denken mijn <strong>ouders</strong> niet aan‟, „daar zijn mijn<br />
<strong>ouders</strong> te krenterig voor‟, „ik denk dat ik eerder mijn <strong>ouders</strong> zal ondersteunen‟ en „mijn<br />
<strong>ouders</strong> moeten zelf doen wat zij met hun geld willen‟.<br />
Respondenten met een hoge opleiding profiteren significant vaker van de jaarlijkse<br />
belastingvrije schenking; 30 procent heeft deze schenking eenmalig ontvangen (tegen<br />
19 procent gemiddeld) en 15 procent regelmatig (tegen 11 procent gemiddeld).<br />
21 / <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong>
Tabel 24: Gebruik gemaakt van de eenmalige schenkingsmogelijkheid gebruik (allen bekend<br />
met de mogelijkheid)<br />
Percentage<br />
Ja 16<br />
Nog niet, maar in de toekomst wellicht wel 4<br />
Nee, en ik ben inmiddels ouder dan 35 jaar 34<br />
Nee, mijn <strong>ouders</strong> hebben daar de financiële<br />
middelen niet voor<br />
Nee, mijn <strong>ouders</strong> vinden dat gezien mijn<br />
financiële situatie niet nodig<br />
23<br />
5<br />
Nee, mijn <strong>ouders</strong> vinden dat ik zelf in mijn<br />
financiën moet voorzien<br />
10<br />
Nee, maar ik weet niet waarom niet 5<br />
Anders 3<br />
Van de respondenten heeft 16 procent het eenmalige hoge belastingvrije bedrag van<br />
zijn <strong>ouders</strong> gekregen (zie tabel 24). Van deze mogelijkheid maken <strong>ouders</strong> dus minder<br />
gebruik dan van de jaarlijkse belastingvrije schenking. Bijna een kwart van de<br />
respondenten antwoordt dat de <strong>ouders</strong> niet over de financiële middelen beschikken om<br />
het hoge belastingvrije bedrag te kunnen schenken. Het percentage respondenten bij<br />
dit antwoord is vergelijkbaar met dat bij de jaarlijkse schenking.<br />
Respondenten die de regeling niet kenden, is gevraagd in hoeverre zij verwachtten dat<br />
hun <strong>ouders</strong> hier in de toekomst gebruik van zouden gaan maken. Van deze groep zegt<br />
28 procent dat niet te weten. <strong>De</strong>ze antwoordmogelijkheid is door minder respondenten<br />
gekozen dan bij de vraag over de jaarlijkse schenking (43 procent). <strong>De</strong> leeftijd van de<br />
respondenten kan hiervoor een verklaring zijn; 28 procent komt namelijk niet in<br />
aanmerking voor het hoge belastingvrije bedrag omdat zij ouder zijn dan 35 jaar.<br />
Respondenten met een hoge opleiding hebben vaker dan gemiddeld het hoge<br />
belastingvrije bedrag ontvangen van hun <strong>ouders</strong> (23 procent tegen 16 procent<br />
gemiddeld).<br />
3.3.4 Geld uitlenen en schulden aflossen<br />
<strong>De</strong> respondenten is gevraagd óf en zo ja, waarvoor zij wel eens geld hebben geleend<br />
van hun <strong>ouders</strong>. Gevraagd is naar leendoelen anders dan voor een woning. Bijna<br />
driekwart van de respondenten heeft nog nooit geld geleend van zijn <strong>ouders</strong> (tabel 25).<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 22
Tabel 25: Geld geleend van <strong>ouders</strong> voor een ander doel dan voor een huis<br />
(meerdere antwoorden mogelijk) (N = 482)<br />
Percentage<br />
Nee, nog nooit 73<br />
Voor een studie 8<br />
Voor (de start van) een onderneming 2<br />
Voor de aankoop van een auto 9<br />
Voor het aflossen van een lening (niet hypotheek) 5<br />
Voor vaste lasten (bijv. huur) en dagelijkse boodschappen* 2<br />
Voor verbouwing in en rond woning* 1<br />
Voor witgoed en huishoudelijke apparaten* 1<br />
Anders 3<br />
*<strong>De</strong>ze categorie is achteraf gemaakt, gezien het aantal antwoorden bij de categorie „anders‟<br />
Respondenten in de leeftijd tot en met 35 jaar lenen vaker van hun <strong>ouders</strong> dan<br />
gemiddeld (35 procent tegen 27 procent gemiddeld). Respondenten in de leeftijd vanaf<br />
46 jaar lenen juist minder vaak van hun <strong>ouders</strong> dan gemiddeld (19 procent).<br />
Respondenten met een hoge opleiding lenen vaker van hun <strong>ouders</strong> dan gemiddeld (37<br />
procent tegen 27 procent gemiddeld).<br />
Bij de antwoordcategorie „anders‟ werd onder andere genoemd: „voor een trouwerij‟,<br />
„voor een rijbewijs‟ en „voor een kleding‟.<br />
Van alle respondenten heeft 5 procent geld geleend van de <strong>ouders</strong> voor het aflossen<br />
van een lening. Van de respondenten die geld hebben geleend van de <strong>ouders</strong>, gebruikt<br />
19 procent dit voor het aflossen van schulden.<br />
In plaats van geld lenen voor het aflossen van schulden, kunnen <strong>ouders</strong> er ook voor<br />
kiezen (een deel van) de schulden van het kind af te lossen.<br />
Over hulp van <strong>ouders</strong> bij het aflossen van schulden (anders dan de hypotheek) is apart<br />
een vraag gesteld. Van de respondenten antwoordde 31 procent dat zij nooit schulden<br />
hadden gehad, 61 procent kreeg geen hulp van de <strong>ouders</strong> bij de (gedeeltelijke)<br />
aflossing van de schulden en 8 procent wel. Omgerekend betekent dit dat 12 procent<br />
van de respondenten met schulden, hulp heeft gekregen van de <strong>ouders</strong> bij de<br />
(gedeeltelijke) aflossing ervan.<br />
Respondenten met drie of meer broers en/of zussen krijgen minder vaak hulp van de<br />
<strong>ouders</strong> bij de (gedeeltelijke) aflossing van schulden, dan respondenten met één broer of<br />
zus (3 tegen 14 procent).<br />
23 / <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong>
3.4 Financiële ondersteuning bij aankoop woning<br />
Van de respondenten woont 61 procent in een koopwoning; van de <strong>ouders</strong> is dit 52<br />
procent.<br />
Vijf procent van de respondenten met een koopwoning heeft financiële steun gekregen<br />
van zijn <strong>ouders</strong> bij de aankoop ervan. <strong>De</strong> redenen hiervoor zijn: „ik kon de woning<br />
zonder financiële steun niet kopen‟, „mijn <strong>ouders</strong> wilden mij een steuntje in de rug<br />
geven‟ en „mijn <strong>ouders</strong> wilden gebruik maken van de fiscale mogelijkheden op dit<br />
gebied‟.<br />
Een belangrijke reden voor het ontbreken van financiële steun door de <strong>ouders</strong>, is dat zij<br />
daar geen geld voor hebben. Ook zijn de <strong>ouders</strong> van veel respondenten van mening dat<br />
hun kinderen financieel zelfstandig moeten zijn (zie tabel 26).<br />
Tabel 26: Reden dat de <strong>ouders</strong> geen financiële steun hebben verleend bij de aankoop van een<br />
woning (N = 277)<br />
Percentage<br />
Ik en/of mijn <strong>ouders</strong> wist(en) niet dat dat kon 0<br />
Mijn <strong>ouders</strong> hadden daar de financiële middelen niet voor 28<br />
Mijn <strong>ouders</strong> vonden dat gezien mijn<br />
financiële situatie niet nodig<br />
15<br />
Mijn <strong>ouders</strong> vonden dat ikzelf in<br />
mijn financiën moet voorzien<br />
26<br />
Weet ik niet 6<br />
Anders 24<br />
Bij de antwoordcategorie „anders‟ werden -in verschillende bewoordingen- de volgende<br />
twee antwoorden veel gegeven:<br />
ik had het niet nodig / ik had zelf voldoende geld om een hypotheek te krijgen;<br />
Ik vind dat ik zelf in mijn financiën moet voorzien / ik wil geen hulp<br />
Het antwoord „ik vind het niet nodig‟ lijkt op het antwoord „mijn <strong>ouders</strong> vonden dat<br />
gezien mijn financiële situatie niet nodig‟ maar er is uiteraard een duidelijk verschil in<br />
perspectief. In het eerste geval gaat het om de mening van de respondent zelf, in het<br />
tweede geval om die van de <strong>ouders</strong>.<br />
3.5 Schenken en erven<br />
3.5.1 Sparen voor de kleinkinderen<br />
Van de 482 respondenten hebben er 290 zelf kinderen. Voor 22 procent daarvan<br />
hebben de <strong>ouders</strong> iets geregeld voor de kinderen, zo<strong>als</strong> een spaarrekening geopend.<br />
Voor respondenten in de leeftijd tot en met 35 jaar, gebeurt dit vaker dan voor<br />
respondenten uit de andere leeftijdscategorieën, namelijk voor 34 procent. Een<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 24
verklaring hiervoor kan zijn dat groot<strong>ouders</strong> alleen sparen voor de kleinkinderen <strong>als</strong><br />
deze nog klein zijn (en jongere respondenten hebben vaker kleine kinderen dan<br />
oudere). Een andere verklaring kan zijn dat <strong>ouders</strong> van oudere respondenten wel<br />
sparen voor de kleinkind(eren), maar dat de respondenten dit zelf vergeten zijn doordat<br />
de kinderen al ouder zijn (en de spaarrekening langer geleden is afgesloten dan voor<br />
kleine kinderen).<br />
3.5.2 Erven<br />
<strong>De</strong> meeste respondenten weten nog niet of zij geld van hun <strong>ouders</strong> zullen erven (zie<br />
tabel 27). Iets minder dan één op de vijf respondenten weet zeker dat dit niet zal<br />
gebeuren.<br />
Tabel 27: Al dan geen erfenis van de <strong>ouders</strong> na hun overlijden (N=482)<br />
Percentage<br />
Ja 38<br />
Nee 17<br />
Weet ik niet 45<br />
Van de 38 procent die rekent op een erfenis, weet 26 procent om welk bedrag het<br />
ongeveer gaat.<br />
Van de respondenten met een inkomen tot 1500 euro per maand rekent een relatief<br />
laag percentage op een erfenis (24 procent tegen 38 procent gemiddeld). Het<br />
merendeel van deze groep (57 procent) weet niet of het op een erfenis kan rekenen.<br />
Van de respondenten met een hoge opleiding rekent 54 procent op een erfenis, tegen<br />
20 procent van de respondenten met een lage opleiding.<br />
Van de respondenten in de leeftijd tot en met 35 jaar weet 55 procent niet of zij op een<br />
erfenis kunnen rekenen, tegen 35 procent van de respondenten in de leeftijd van 46<br />
jaar en ouder. <strong>De</strong>ze laatste groep weet juist meer dan gemiddeld vaak zeker dat zij<br />
geen erfenis zullen ontvangen (26 procent tegen 17 procent gemiddeld).<br />
Nagenoeg geen enkele respondent 4 (3 procent)heeft de erfenis al in zijn financiële<br />
planning verwerkt.<br />
4 Het gaat hier om de respondenten die hebben aangegeven een erfenis te verwachten of niet weten of zij een<br />
erfenis zullen krijgen.<br />
25 / <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong>
3.5.3 Financiële ondersteuning van kinderen aan <strong>ouders</strong><br />
Van de respondenten verleent 10 procent zelf financiële steun aan de <strong>ouders</strong>. Tabel 28<br />
laat zien op welke manier dit gebeurt.<br />
Tabel 28: Financiële steun aan <strong>ouders</strong> (N=482)<br />
Percentage<br />
Nee 90<br />
Ik heb mijn <strong>ouders</strong> een lening verstrekt 1<br />
Ik schenk mijn <strong>ouders</strong> onregelmatig af en toe geld 3<br />
Ik schenk mijn <strong>ouders</strong> geld <strong>als</strong> ze daar om vragen 2<br />
Ik schenk mijn <strong>ouders</strong> regelmatig een vast bedrag 1<br />
Ik betaal bepaalde dingen voor mijn <strong>ouders</strong> 4<br />
Respondenten waarvan nog één ouder in leven is, verlenen iets vaker financiële steun<br />
aan hun <strong>ouders</strong> dan respondenten waarvan beide <strong>ouders</strong> nog leven (15 tegen 8<br />
procent).<br />
3.5.4 Financiële behandeling van kinderen<br />
Ouders kunnen er om verschillende redenen voor kiezen het ene kind m eer financiële<br />
steun te verlenen dan het andere. Redenen zijn bijvoorbeeld dat dat kind die steun<br />
harder nodig heeft of omdat de <strong>ouders</strong> meer contact hebben met dat kind. T abel 29 laat<br />
zien dat <strong>ouders</strong> dit onderscheid nauwelijks maken. Driekwart van de respondenten (met<br />
minimaal één broer of zus) ontvangt dezelfde financiële steun van zijn <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> zijn<br />
broers en/of zussen. <strong>De</strong> belangrijkste reden dat <strong>ouders</strong> hiervan afwijken is een verschil<br />
in de financiële situatie van de broers en/of zussen.<br />
Bij de antwoordcategorie „anders‟ gaf bijna iedereen een antwoord in de trant van „geen<br />
idee‟, ‟weet ik niet‟ en ‟daar wordt niet over gesproken‟.<br />
Tabel 29: Financiële behandeling door <strong>ouders</strong> (meerdere antwoorden mogelijk) (N=325)<br />
Percentage<br />
Ja, alle kinderen krijgen ongeveer hetzelfde 76<br />
Nee, dat hangt van financiële situatie van de kinderen af 11<br />
Nee, dat hangt van gezinssituatie van de kinderen af 2<br />
Nee, dat hangt van financieel gedrag van de kinderen af 2<br />
Nee, dat hangt van emotionele band met de kinderen af 6<br />
Anders 5<br />
<strong>De</strong> manier waarop <strong>ouders</strong> hun kinderen behandelen, verschilt niet tussen de<br />
verschillende generaties kinderen. Ook de inkomenspositie, de opleiding en het aantal<br />
aanwezige broers en/of zussen van de respondent doen er niet toe.<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 26
3.5.5 Opvattingen over schenkingen<br />
<strong>De</strong> meeste respondenten (62 procent) vinden financiële steun door hun <strong>ouders</strong> niet<br />
nodig (tabel 30). Wel vinden ze het sympathiek. Slechts 8 procent vindt het „logisch‟ dat<br />
<strong>ouders</strong> dat doen.<br />
Tabel 30: Opvattingen over schenkingen (meerdere antwoorden mogelijk) (N = 447/N=325)<br />
Percentage<br />
Ik heb nog geen schenkingen ontvangen, maar zou het wel graag<br />
willen<br />
Ik vind het logisch dat <strong>ouders</strong> hun kinderen ook op latere leeftijd<br />
financieel ondersteunen<br />
10<br />
4<br />
Ik vind het logisch, want mijn <strong>ouders</strong> hebben het financieel veel<br />
beter dan ik<br />
4<br />
Ik vind het sympathiek maar niet nodig 48<br />
Ik vind het absoluut onnodig 14<br />
Anders 8<br />
Geen mening 13<br />
Bij de antwoordcategorie „anders‟ noemden de respondenten vaak dat zij blij zijn met en<br />
dankbaar voor de schenkingen, maar dat de <strong>ouders</strong> er wel eerst voor moeten zorgen<br />
dat ze zelf kunnen rondkomen. Een aantal reacties:<br />
„eerst moet mijn moeder goed kunnen rondkomen, mocht er daarna ooit iets<br />
overblijven, dan is dat meegenomen‟;<br />
„geven met warme hand is voor iedereen beter‟;<br />
„de Belastingdienst dwingt je eigenlijk‟;<br />
„ik vind het uiterst sympathiek en het komt goed van pas!‟;<br />
„ik vind het fantastisch‟.<br />
Er zijn geen verschillen in hun opvattingen over schenken naar leeftijd.<br />
Hoogopgeleiden antwoorden bovengemiddeld vaak dat zij het logisch vinden een<br />
schenking te ontvangen: 14 procent van hen tegenover 8 procent van alle<br />
respondenten.<br />
Respondenten met een inkomen van minder dan 1.500 euro per maand geven minder<br />
vaak het antwoord „ik vind het sympathiek, maar niet nodig‟: 33 procent van hen ten<br />
opzichte van een gemiddelde van 48 procent. Daarentegen geven zij bovengemiddeld<br />
vaak dat zij „geen mening‟ hebben over het schenken.<br />
27 / <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong>
3.6 Conclusies kinderen<br />
Hieronder volgen de belangrijkste conclusies van dit deel van het onderzoek. Van de<br />
respondenten:<br />
krijgt 74 procent geen financiële steun van de <strong>ouders</strong>;<br />
krijgt 30 procent de jaarlijkse belastingvrije schenking;<br />
heeft 16 procent de eenmalige belastingvrije schenking gekregen;<br />
heeft 5 procent financiële steun gekregen voor de aankoop van een eigen<br />
woning;<br />
is 25 procent niet op de hoogte van de inkomenssituatie van de <strong>ouders</strong> (ten<br />
opzichte van de eigen situatie);<br />
heeft 27 procent geld geleend van de <strong>ouders</strong>;<br />
is 8 procent financiële ondersteund doordat <strong>ouders</strong> de schulden (gedeeltelijk)<br />
hebben afgelost.<br />
Jongere respondenten en respondenten met een laag inkomen geven in verhouding<br />
vaak aan financiële steun te ontvangen van de <strong>ouders</strong>. Jongere respondenten lenen<br />
ook vaker geld van hun <strong>ouders</strong> dan gemiddeld.<br />
Bij navraag naar specifieke vormen van financiële ondersteuning (jaarlijkse en<br />
eenmalige belastingvrije schenking en ondersteuning bij aankoop woning) blijkt het<br />
inkomen van de respondent niet van invloed op de ondersteuning door de <strong>ouders</strong>.<br />
Respondenten met een hoge opleiding en een hoger inkomen, zijn wel beter op de<br />
hoogte van de fiscale mogelijkheden voor schenkingen door <strong>ouders</strong>.<br />
Verder valt op dat:<br />
één op de drie respondenten niet weet hoe hoog zijn eigen vermogen is;<br />
veel respondenten uit zichzelf het bestaan van fiscale mogelijkheden voor<br />
schenkingen niet kunnen benoemen. Als echter specifiek naar de jaarlijkse en<br />
de eenmalige belastingvrije schenking wordt gevraagd, kennen de meeste deze<br />
mogelijkheden wel.<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 28
4 Vergelijking resultaten oudere en jongere<br />
generatie<br />
4.1 Achtergrondgegevens<br />
<strong>De</strong> jongere generatie is over het algemeen hoger opgeleid dan de oudere. Ook leven zij<br />
meer in een verstedelijkte omgeving dan de oudere. Beide generaties hebben een<br />
vergelijkbaar netto inkomen. Dit is ook ongeveer de inschatting van de <strong>ouders</strong>. Hoewel<br />
maar 12 procent van de oudere generatie zegt dat hun inkomen ongeveer gelijk is aan<br />
dat van hun kinderen, is de groep die zegt een hoger inkomen te hebben , even groot<br />
<strong>als</strong> de groep die zegt een lager inkomen te hebben. Eén op de drie respondenten van<br />
de oudere generatie weet niet hoe hun inkomen zich verhoudt tot dat van hun kinderen.<br />
<strong>De</strong> oudere generatie heeft een hoger vermogen dan de jongere (exclusief overwaarde<br />
in de woning). Ongeveer 25 procent van oudere generatie heeft een vermogen van<br />
meer dan 25.000 euro, terwijl van de jongere generatie ongeveer 15 procent een<br />
dergelijk vermogen heeft. Bovendien heeft bijna een kwart van de oudere generatie<br />
100.000 tot 200.000 euro overwaarde in de eigen woning (93 respondenten). Een vijfde<br />
van de oudere generatie heeft meer dan 200.000 euro in de eigen woning (80<br />
respondenten).<br />
4.2 Financiële ondersteuning in het algemeen<br />
Financiële steun van <strong>ouders</strong> aan kinderen gebeurt bij 25 procent (antwoord van de<br />
jongere generatie) tot 40 procent (antwoord van de oudere generatie) van de<br />
respondenten. Dit gebeurt verreweg het meest op onregelmatige basis, <strong>als</strong> het kind<br />
geld nodig heeft of er om vraagt. Ook betalen <strong>ouders</strong> soms zaken voor hun kind (bij 6<br />
tot 10 procent van de respondenten). Het komt sporadisch voor dat <strong>ouders</strong> bepaalde<br />
vaste uitgaven betalen voor hun kind (2 à 3 procent), of hun kind geld lenen (4 tot 7<br />
procent).<br />
Financiële steun komt meer voor naarmate het inkomen van de <strong>ouders</strong> hoger is en dat<br />
van het kind lager. Ook de gezinsgrootte speelt mee: hoe meer kinderen, hoe kleiner de<br />
kans op financiële steun van de <strong>ouders</strong>.<br />
Over het algemeen behandelen <strong>ouders</strong> hun kinderen in financieel opzicht gelijk. Ruim<br />
driekwart van de respondenten (van beide generaties) geeft / ontvangt ongeveer<br />
evenveel <strong>als</strong> de andere kinderen in het gezin. In 11 procent van de gevallen is de<br />
financiële situatie van het kind hierbij bepalend.<br />
Financiële steun van kinderen aan <strong>ouders</strong> is uiteraard ook mogelijk, maar dat komt in<br />
de praktijk slechts weinig voor. Ruim 95 procent van de oudere generatie zegt geen<br />
financiële steun van zijn kinderen te krijgen; 10 procent van de jongere generatie geeft<br />
29 / <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong>
af en toe iets aan de <strong>ouders</strong>. Dit laatste percentage ligt hoger <strong>als</strong> slechts één van de<br />
<strong>ouders</strong> nog in leven is (15 procent).<br />
4.2.1 Schenkingen<br />
Voor schenkingen van <strong>ouders</strong> aan hun kinderen bestaan fiscale regelingen. Slechts 7<br />
tot 8 procent van alle respondenten maakt hiervan bewust gebruik. Meer dan de helft<br />
van de oudere generatie en 70 procent van de jongere, weet niet dat er fiscale<br />
mogelijkheden bestaan voor schenkingen van <strong>ouders</strong> aan hun kinderen.<br />
Wanneer er vervolgens gevraagd wordt in hoeverre men bekend is met de mogelijkheid<br />
dat <strong>ouders</strong> hun kinderen jaarlijks een bepaald bedrag belastingvrij mogen schenken,<br />
blijken veel meer respondenten op de hoogte: 65 procent van de jongere generatie en<br />
84 procent van de oudere. Ook de mogelijkheid kinderen voor hun 35-ste eenmalig<br />
belastingvrij een hoog bedrag te schenken, is dan redelijk bekend. Bijna de helft van de<br />
jongere generatie en 63 procent van de oudere kent deze regeling.<br />
<strong>De</strong> vraag over het gebruik van de regelingen wordt door de oudere en de jongere<br />
generatie iets anders beantwoord: 30 procent van de jongere generatie tegen 13<br />
procent van de oudere generatie ontvangt / schenkt de jaarlijkse vrijstelling. <strong>De</strong>ze<br />
percentages zijn echter niet één op één met elkaar te vergelijken. Het gaat hier immers<br />
alleen om de respondenten die de regeling kennen, en van de oudere generatie is een<br />
veel hoger percentage op de hoogte van de regeling dan van de jongere (84 tegen 65<br />
procent). Nemen we deze percentages in ogenschouw, dan wordt het verschil tussen<br />
beide groepen respondenten kleiner, namelijk 20 procent van de jongere generatie<br />
tegen 11 procent van de oudere. Bij de eenmalige schenking voor de 35-ste verjaardag,<br />
liggen deze percentages op 7 en 5 procent.<br />
<strong>De</strong>ze verschillen kunnen mogelijk verklaard worden uit de leeftijd van de kinderen. <strong>De</strong><br />
respondenten uit de jongere generatie zijn gemiddeld iets ouder dan de kinderen van de<br />
respondenten uit de oudere generatie. Dit gegeven wordt weerspiegeld in de<br />
antwoordcategorie „Ik (mijn <strong>ouders</strong>) maak nu nog geen gebruik van de regeling, maar in<br />
de toekomst wellicht wel‟. Veel meer respondenten uit de oudere generatie dan uit de<br />
jongere generatie kozen voor dit antwoord.<br />
Een andere discrepantie tussen de oudere en de jongere generatie is te zien bij de<br />
antwoordcategorie „Mijn kind heeft dat gezien zijn financiële situatie niet nodig / mijn<br />
<strong>ouders</strong> vinden dat niet nodig‟. <strong>De</strong> oudere generatie kiest veel vaker voor dit antwoord<br />
dan de jongere. Bij de vraag over de jaarlijkse belastingvrije schenking liggen de<br />
percentages op 21 tegen 8 procent. <strong>De</strong> jongere generatie daarentegen, kiest vaker voor<br />
het antwoord „Mijn <strong>ouders</strong> vinden dat ik zelf in mijn financiën moet voorzien‟. Beide<br />
antwoorden lijken op elkaar, maar er is een interpretatieverschil. Waar de oudere<br />
generatie veronderstelt dat hun kinderen geen financiële steun nodig hebben, denkt de<br />
jongere generatie dat hun <strong>ouders</strong> uit principiële motieven geen financiële steun<br />
verlenen.<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 30
<strong>De</strong> belangrijkste reden dat <strong>ouders</strong> geen gebruik maken van de fiscale mogelijkheden<br />
voor schenkingen, is het ontbreken van de financiële middelen hiervoor. Dit antwoord is<br />
gegeven door ruim een derde van de oudere generatie, en door 23 procent (bij de<br />
eenmalige schenking) respectievelijk 30 procent (bij de jaarlijkse schenking) van de<br />
jongere generatie.<br />
Vooral de respondenten met een hoge opleiding en die met een hoger inkomen, zijn<br />
goed op de hoogte van de fiscale mogelijkheden voor schenkingen door <strong>ouders</strong>. Dat<br />
geldt voor zowel de respondenten uit de oudere, <strong>als</strong> die uit de jongere generatie. Bij de<br />
oudere generatie neemt de bekendheid met de regelingen ook toe met de leeftijd en<br />
met het vermogen van de respondenten. Ten slotte blijkt bij deze groep dat<br />
respondenten uit de grote stad minder goed van de regelingen op de hoogte te zijn dan<br />
de respondenten uit de minder verstedelijkte gebieden.<br />
Of <strong>ouders</strong> gebruik maken van de regelingen, hangt samen met het opleidingsniveau van<br />
de respondenten. Hoogopgeleide respondenten uit beide groepen, schenken /<br />
ontvangen vaker een belastingvrij bedrag wanneer zij bekend zijn met de regeling, dan<br />
respondenten met een lagere opleiding. Dit geldt zowel voor de eenmalige <strong>als</strong> de<br />
jaarlijkse vrijstelling.<br />
Bij respondenten uit de oudere generatie met een lage opleiding, ontbreken vaker de<br />
financiële middelen om gebruik te maken van de regelingen, dan bij respondenten uit<br />
die groep met een hogere opleiding.<br />
Bij de oudere generatie maken respondenten met een hoog inkomen en/of hoog<br />
vermogen meer gebruik van de regelingen, dan respondenten met een lager inkomen<br />
en/of lager vermogen. Respondenten uit deze groep met meer kinderen, maken minder<br />
gebruik van de regelingen dan respondenten met een kleiner gezin. Bij de jongere<br />
generatie zijn al deze factoren niet van invloed.<br />
4.3 Leningen<br />
Een minderheid van de <strong>ouders</strong> leent hun kinderen geld: 64 procent van de oudere<br />
generatie en 73 procent van de jongere zegt dat dit (nog) nooit is voorgekomen.<br />
Leningen die wel worden afgesloten, zijn meestal bedoeld voor een auto of voor een<br />
studie.<br />
Ook komt het weinig voor dat <strong>ouders</strong> schulden van hun kinderen aflossen. Van zowel<br />
de respondenten uit de jongere generatie, <strong>als</strong> van de kinderen van de respondenten uit<br />
de oudere generatie heeft ongeveer tweederde wel eens schulden gehad. Van de<br />
<strong>ouders</strong> zegt 18 procent dat zij hun kind geholpen hebben met de aflossing van die<br />
schuld; van de kinderen zegt 12 procent dat zij hulp van hun <strong>ouders</strong> hebben gehad.<br />
31 / <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong>
4.4 <strong>De</strong> eigen woning<br />
Ook financiële steun door de <strong>ouders</strong> bij de aankoop van een woning, komt weinig voor.<br />
Slechts 12 procent van de oudere generatie en 5 procent van de jongere zegt dat dit in<br />
hun geval is voorgekomen, meestal in de vorm van een schenking. Financiële steun<br />
blijft in bijna een derde van de gevallen achterwege, omdat de <strong>ouders</strong> er de financiële<br />
middelen niet voor hebben. Een vergelijkbaar deel van de <strong>ouders</strong> maakte overigens<br />
eerder in dit rapport om dezelfde reden geen gebruik van de fiscale mogelijkheden voor<br />
schenkingen.<br />
Financiële steun blijft ook achterwege, omdat <strong>ouders</strong> denken dat hun kind die steun<br />
helemaal niet nodig heeft. Van de oudere generatie noemt 47 procent dit <strong>als</strong> reden,<br />
terwijl van de jongere generatie slechts 15 procent denkt dat dit de belangrijkste reden<br />
van hun <strong>ouders</strong> is geweest. Bijna een kwart van de jongere generatie denkt dat<br />
financiële steun achterwege is gebleven, omdat hun <strong>ouders</strong> van mening zijn dat zijzelf<br />
in hun financiën moeten voorzien. Beide redenen liggen in elkaars verlengde, maar de<br />
laatste (mijn <strong>ouders</strong> vinden dat ik in mijn eigen financiën moet voorzien) is principiëler<br />
dan de meer praktische reden „mijn <strong>ouders</strong> vonden het niet nodig‟.<br />
<strong>De</strong> kans dat respondenten uit de oudere generatie hun kind financiële steun verlenen bij<br />
de aankoop van een woning, neemt toe <strong>als</strong><br />
zij zelf ook in een eigen woning wonen;<br />
zij een hoger inkomen hebben;<br />
zij een hogere opleiding hebben gevolgd.<br />
Respondenten uit de oudere generatie met drie of meer kinderen, verlenen hun kind<br />
juist minder vaak financiële steun bij de aankoop van een woning.<br />
4.5 Sparen voor de kleinkinderen<br />
Van de respondenten uit de oudere generatie die kleinkinderen hebben, spaart 27<br />
procent op één of andere manier voor de kleinkinderen. Van de respondenten uit de<br />
jongere generatie, zegt 22 procent dat hun <strong>ouders</strong> dat inderdaad doen. <strong>De</strong>ze<br />
percentages zijn relatief hoog wanneer je ze afzet tegen de 25 tot 40 procent van de<br />
kinderen die financiële steun krijgen van hun <strong>ouders</strong>.<br />
Van de respondenten uit de jongere generatie die jonger zijn dan 35 jaar, spaart een<br />
groter deel van de <strong>ouders</strong> voor hun kleinkinderen dan gemiddeld.<br />
4.6 <strong>De</strong> nalatenschap<br />
Over de erfenis zijn aan de oudere generatie andere vragen voorgelegd dan aan de<br />
jongere. Verwacht werd namelijk dat de jongere generatie niet precies op de hoogte zou<br />
zijn van de keuzes die hun <strong>ouders</strong> hierover hebben gemaakt.<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 32
Van de jongere generatie weet 45 procent niet of zij na de dood van hun <strong>ouders</strong> geld<br />
zullen erven. Dit percentage wordt lager naarmate de leeftijd van de respondenten<br />
toeneemt. Van de jongere generatie verwacht 38 procent t.z.t. een erfenis te ontvangen.<br />
Bij respondenten met een inkomen tot 1500 euro per maand ligt dit percentage echter<br />
op 24, en bij respondenten met een lage opleiding op 20 procent. Overigens houdt<br />
slechts 3 procent van de jongere generatie in zijn financiële planning al rekening met<br />
een eventuele erfenis.<br />
Iets meer dan de helft van de oudere generatie heeft een testament, maar onder<br />
respondenten met een hoog inkomen en/of vermogen, ligt dit percentage veel hoger. In<br />
veruit de meeste gevallen (69 procent) is in het testament vastgelegd dat de gehele<br />
erfenis naar de langstlevende partner gaat.<br />
Wel of geen testament: ruim een vijfde van de oudere generatie vindt een goede erfenis<br />
voor hun kinderen belangrijk. Echter, meer dan de helft van oudere generatie heeft<br />
geen grote nalatenschap. Dit zijn doorgaans de respondenten die geen testament<br />
hebben.<br />
4.7 Verschillen in reacties van <strong>ouders</strong> en kinderen<br />
<strong>De</strong> antwoorden van de oudere en de jongere generatie laten een redelijk consistent<br />
beeld zien van de financiële verhouding tussen beide generaties. Enkele afwijkingen<br />
zijn:<br />
de oudere generatie zegt vaker dat zij hun kinderen financieel steunen, dan dat<br />
jongere generatie zegt dat zij financiële steun ontvangen van hun <strong>ouders</strong>;<br />
de oudere generatie zegt minder vaak dan de jongere dat zij gebruik maken van<br />
de fiscale mogelijkheden voor schenkingen, maar zeggen vaker dan de jongere<br />
generatie dat zij er in de toekomst wellicht wel gebruik van gaan maken;<br />
de oudere generatie zegt vaker dat zij hun kind financieel steunen bij de<br />
aankoop van een eigen huis, dan dat de jongere zegt dat hij hierbij financiële<br />
steun ontvangen van zijn <strong>ouders</strong> (hier is de situatie dus precies andersom dan<br />
bij de vragen over de fiscale mogelijkheden voor schenkingen);<br />
de oudere generatie zegt vaker dan de jongere dat zij hun kind geld hebben<br />
geleend. Ook zeggen zij vaker dan de jongere generatie dat zij (een deel van)<br />
de schuld van hun kind hebben afgelost.<br />
<strong>De</strong>ze verschillen kunnen mogelijk verklaard worden uit de leeftijd van de kinderen. <strong>De</strong><br />
respondenten uit de jongere generatie zijn gemiddeld iets ouder dan de kinderen van de<br />
respondenten uit de oudere generatie. Zo<strong>als</strong> uit dit onderzoek blijkt, bepaalt de leeftijd<br />
van de <strong>ouders</strong> in belangrijke mate in hoeverre zij hun kind het eenmalige hoge bedrag<br />
belastingvrij schenken: hoe jonger de <strong>ouders</strong>, hoe vaker hiervoor de financiële middelen<br />
ontbreken.<br />
33 / <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong>
5 Conclusies en aanbevelingen<br />
Uit diverse onderzoeken van het <strong>Nibud</strong> komt naar voren dat <strong>ouders</strong> hun thuiswonende<br />
kinderen financieel in de watten leggen: voor grote uitgaven hoeft nauwelijks meer<br />
gespaard te worden en kostgeld wordt slechts door een derde van de thuiswonende<br />
werkende jongeren betaald. 5 Maar hoe zit dit wanneer de kinderen eenmaal het huis uit<br />
zijn en financieel zelfstandig kunnen leven Zijn <strong>ouders</strong> dan nog steeds bereid (en in<br />
staat) hun kinderen financieel te steunen En zo ja, op welke manier doen zij dit dan<br />
En waarom (niet)<br />
In de officiële statistieken komen deze transacties tussen huishoudens nauwelijks voor.<br />
Toch kan financiële steun soms het verschil uitmaken tussen net wel en net niet kunnen<br />
rondkomen, of wensen bereikbaar maken die men zelf financieel (nog) niet kan<br />
realiseren. Directe familieleden zijn daarbij waarschijnlijk coulantere geldverstrekkers<br />
dan commerciële banken en <strong>financier</strong>ingsondernemingen.<br />
5.1 Financiële steun door kinderen aan <strong>ouders</strong><br />
Lang geleden waren de kinderen de pensioenvoorziening voor de <strong>ouders</strong>. Wanneer<br />
men oud en gebrekkig werd, kon men rekenen op steun en zorg van de kinderen. In de<br />
20 e eeuw is de collectieve pensioenvoorziening ontstaan, in de vorm van AOW, een<br />
bedrijfspensioen en door producten van banken en verzekeraars. Rechtstreekse steun<br />
van kinderen aan <strong>ouders</strong> komt nog sporadisch voor; ongeveer 10 procent van de<br />
kinderen doet dat, voornamelijk door onregelmatig geld te geven of door spullen voor<br />
hun <strong>ouders</strong> te kopen.<br />
5.2 Financiële steun door <strong>ouders</strong> aan kinderen<br />
Ouders kunnen hun kinderen alleen financieel steunen <strong>als</strong> zij daarvoor de middelen<br />
hebben. Voor ongeveer een derde van de <strong>ouders</strong> is financiële steun daarom niet aan de<br />
orde: bij hen ontbreekt simpelweg het geld daarvoor.<br />
Van de <strong>ouders</strong> die daartoe wel de middelen hebben, hevelt slechts een klein deel<br />
systematisch en doelbewust vermogen over naar hun kinderen (ongeveer 5 tot 10<br />
procent van de <strong>ouders</strong>). Ouders stoppen hun financieel onafhankelijke kinderen af en<br />
toe wel eens iets toe, maar van systematische financiële steun is nauwelijks sprake.<br />
Ouders zeggen weinig te weten van fiscale constructies voor financiële steun aan<br />
kinderen, maar kennen desgevraagd wel de specifieke regelingen voor belastingvrije<br />
schenkingen.<br />
Natuurlijk is het aan de <strong>ouders</strong> zelf om te beslissen wat zij met hun geld doen.<br />
Financiële steun aan volwassen kinderen is maar één van de mogelijke doelen die<br />
<strong>ouders</strong> hebben met hun geld. Redenen voor financiële steun zijn om de kinderen extra<br />
5 Financieel gedrag van werkende jongen, <strong>Nibud</strong> (2006).<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 34
te helpen, of om hun net iets meer financiële ruimte te geven bij bijvoorbeeld de<br />
aankoop een auto of een eigen woning. Ouders zullen hun middelen tegen<br />
aantrekkelijker voorwaarden ter beschikking stellen dan financiële instellingen. Maar<br />
ook het vermijden van erfbelasting speelt ongetwijfeld een rol.<br />
Over het algemeen is de kans dat <strong>ouders</strong> vermogen overhevelen naar hun volwassen<br />
kinderen, groter <strong>als</strong>:<br />
1) het kind jonger is.<br />
Ouders verlenen hun kind vooral financiële steun bij het begin van de loopbaan,<br />
zo<strong>als</strong> bij de studie, of een lening voor de eerste auto. <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> zelf zijn dan<br />
ook nog jonger, en hebben relatief hoog inkomen doordat zij nog werken en niet<br />
met pensioen zijn.<br />
2) het kind een lager netto huishoudinkomen heeft.<br />
Een veel genoemde reden om geen vermogen over te hevelen, is dat het kind<br />
dat in financieel opzicht niet nodig heeft.<br />
3) de <strong>ouders</strong> een hoger inkomen en vermogen hebben.<br />
Hoewel kinderen met een laag inkomen vaker financiële steun ontvangen dan<br />
kinderen met een hoger inkomen, zien we dit niet terug bij de specifieke vormen<br />
van inkomensondersteuning waar in dit onderzoek naar gevraagd is. 6 Dit<br />
verband is wel zichtbaar bij het inkomen van de <strong>ouders</strong>: <strong>ouders</strong> met een hoog<br />
inkomen maken vaker gebruik van de jaarlijkse en de eenmalige belastingvrije<br />
schenking en steunen hun kind vaker bij de aankoop van een huis.<br />
4) het kind minder broers en/of zussen heeft.<br />
Van de <strong>ouders</strong> vindt 80 procent het belangrijk om hun kinderen gelijk te<br />
behandelen. Hoe groter het gezin, hoe minder er per kind is om te verdelen.<br />
5) <strong>ouders</strong> en kinderen hoger opgeleid zijn.<br />
Een verklaring kan zijn dat hoger opgeleiden meer weten van fiscale regelingen<br />
dan lager opgeleiden. Ook kan het zijn dat zij meer met elkaar praten over geld<br />
dan lager opgeleiden.<br />
Uit het onderzoek onder de jongere generatie bleek verder dat respondenten in de<br />
leeftijd tot en met 35 jaar ten opzichte van oudere respondenten:<br />
1. vaker financiële steun ontvangen;<br />
2. vaker financiële steun ontvangen bij de aankoop van een eigen huis;<br />
3. bovengemiddeld vaak geld van hun <strong>ouders</strong> lenen.<br />
6 Alleen de ondersteuning bij de aankoop van een huis komt significant vaker voor bij kinderen met een laag<br />
inkomen.<br />
35 / <strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong>
Een mogelijke verklaring hiervoor is dat deze groep zich financieel afhankelijker opstelt<br />
ten opzichte van hun <strong>ouders</strong> dan de respondenten in de hogere leeftijdscategorieën.<br />
Aan de andere kant profiteren zij juist meer van de belastingvrije schenkingen door hun<br />
<strong>ouders</strong>. Dat komt wellicht weer doordat de <strong>ouders</strong> dan ook ouder zijn en meer<br />
vermogen hebben opgebouwd, en bovendien meer zicht hebben op (de rest van) hun<br />
financiële levensloop. Daardoor zijn zij wellicht meer op zoek naar mogelijkheden om<br />
hun kinderen in hun welvaart te laten delen.<br />
5.3 Praten over geld<br />
Uit het onderzoek blijkt dat <strong>ouders</strong> en volwassen kinderen vaak niet goed op de hoogte<br />
zijn van elkaars financiële situatie. Dat men niet tot in detail op de hoogte is, is logisch.<br />
Maar ongeveer een derde van de respondenten heeft zelfs geen idee of het eigen<br />
inkomen hoger of lager is dan dat van zijn <strong>ouders</strong> / kinderen. Bijna de helft van de<br />
jongere generatie weet niet of hun <strong>ouders</strong> hun iets zullen nalaten. Verder denken<br />
<strong>ouders</strong> vaak dat hun kinderen geen financiële steun nodig hebben, terwijl kinderen vaak<br />
denken dat hun <strong>ouders</strong> van mening zijn dat zij (de kinderen dus) in hun eigen financiën<br />
moeten voorzien.<br />
Ouders en volwassen kinderen praten ongetwijfeld met elkaar over geld. Vaak gebeurt<br />
dat naar aanleiding van een specifieke gebeurtenis, bijvoorbeeld wanneer een kind op<br />
het punt staat een huis te kopen, de <strong>ouders</strong> hun huis juist verkopen, wanneer de <strong>ouders</strong><br />
met pensioen gaan of <strong>als</strong> één van de <strong>ouders</strong> komt te overlijden. Het zijn vaak beladen<br />
momenten, waarbij meestal onder tijdsdruk beslissingen genomen moeten worden die<br />
grote financiële gevolgen hebben. Geld op een rustiger moment bespreekbaar maken,<br />
kan ertoe bijdragen dat dit soort beslissingen beter overwogen worden en daarom voor<br />
beide partijen gunstiger uitpakken.<br />
<strong>De</strong> <strong>ouders</strong> <strong>als</strong> <strong>financier</strong> / 36