10.07.2015 Views

Taylor - Cursus 1 - Leesvragen - Maieutiek

Taylor - Cursus 1 - Leesvragen - Maieutiek

Taylor - Cursus 1 - Leesvragen - Maieutiek

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Leesvragen</strong> hoofdstuk11Wat verstaat <strong>Taylor</strong> ( voorlopig) onder het zelf?2Wat bedoelt <strong>Taylor</strong> met sterke waardering?3Hoe verhouden intuïtieve moraal en ethische verklaring zich tot elkaar?4Hoe oordeelt <strong>Taylor</strong> over de socio-biologische grond van onze moraal?5Wat is ontologische moraal en hoe verhoudt die zich tot onze instinctieve moraal?6Waarom is het begrip autonomie van belang in het spreken over natuurlijke of universelerechten?7Ethiek heeft relatie met respect voor de ander maar ook met jezelf. Hoe legt <strong>Taylor</strong> dit uit?8Waarom voert <strong>Taylor</strong> de term attitudinaal respect in?9Welke dimensies van waardigheid onderscheidt <strong>Taylor</strong>?10Waarom zoekt <strong>Taylor</strong> een referentiekader voor onze waarden?11Wat duidt het begrip besef van een kwalitatief contrast aan?<strong>Leesvragen</strong> hoofdstuk 21Wat is de rol van een referentiekader volgens <strong>Taylor</strong>?2Hoe verhouden identiteit en referentiekader zich tot elkaar?3 In welke zin kun je alleen met iemand een moreel contrast voelen als er sprake is van eenreferentiekader?4 Welk ‘zelf’ is allemaal geen zelf in de zin waarin <strong>Taylor</strong> dit begripwil onderzoeken?5 Welke problemen onderkent hij in het ‘zelf als object van onderzoek’?6 Welke rol speelt taal?7 Welk onderscheid beschrijft <strong>Taylor</strong> tussen de zelfervaring in India en Europa?8 Wat is de ‘temporele structuur van het zijn’?9 waarom spreekt <strong>Taylor</strong> van een ‘eenheid apriori’ van het menselijke leven?<strong>Leesvragen</strong> hoofdstuk 31Op welke twee manieren kan het begrip ‘projectie’ –een onderscheid dat Hume a.h.v.scheiding tussen ‘wat is’ en ‘wat behoort te zijn’- m.b.t. het omgaan met waarden wordenopgevat? (blz 101/102)2Waarom is het volgens <strong>Taylor</strong> belangrijk om een onderscheid te maken tussen loutereverschijningsvormen die bij verklaringen niet serieus hoeven te worden genomen enwaarderende begrippen die ons in staat stellen het leven te verklaren of te doorzien? Ben jedat met hem eens? (blz 106-107)3Welke drie “aanvallen” richt <strong>Taylor</strong> tegen het “door het naturalisme geïnspireerdmetafysisch beeld” (blz 108-110)4Wat is een hyperwaarde? (blz114)5Waarom zijn hyperwaarden bronnen van conflict? (blz115)6Waarom is het voor het betoog van belang om duidelijk te maken dat “het formuleren vaneen visie op het goede niet het beiden van een fundamentele beweegreden is.”? En wat is hetverschil? (blz131)7Wat is het bezwaar van <strong>Taylor</strong> tegen ethiek die zich bezig houdt met wat wij zouden behorente doen? (blz140)


<strong>Leesvragen</strong> hoofdstuk 41Waarom is verwoording belangrijk voor ons idee van het goede volgens <strong>Taylor</strong>? (blz 151)2Wat zijn constitutieve waarden? (blz 151)3<strong>Taylor</strong> stelt dat “de hoofdstroom van de moraalfilosofie, die elke formulering van waardenschuwt” niet om kan gaan met de tegenstrijdigheid van gewone waarden en hyperwaarden.(blz 163) Wat bedoelt hij hier en in hoeverre ben je het met hem eens?4Waarom moet het verleden een rol spelen in de verwoording van moderne inzichten in hetgoede? (blz 164/165)5<strong>Taylor</strong> vermoedt dat zijn onderzoek eerder zal leiden tot zicht op meer dan op minderconflicten in onze morele situatie. Waarom vindt hij het dan (toch) belangrijk om ditonderzoek te doen?6In dit hoofdstuk, dat gezien kan worden als het eind van de inleiding, herformuleert hij zijndoel. Wat is (nu) zijn doel? (blz 168)<strong>Leesvragen</strong> hoofdstuk 51Wij spreken allemaal over het onbewuste als een binnenwereld. Welke kanttekening maakt<strong>Taylor</strong> hierbij? (blz 171)2Hoe verbindt <strong>Taylor</strong> deze gedachte van het onbewuste als binnenwereld aan ons besef vanmorele bronnen? (171-172)3Waarom volgt uit zijn kanttekening bij dit vanzelfsprekende onderscheid de noodzaak toteen historisch onderzoek? (174)<strong>Leesvragen</strong> hoofdstuk 61Als we Plato lezen als een tekst met een mensbeeld dat we herkennen ontgaat ons iets. Watis dat? (175-176)2De held die groot wordt door goddelijke hulp ervaart geen afbreuk aan zijn heldendom doordeze hulp van buitenaf . Waarin verschilt dit mensbeeld van het hedendaags westersemensbeeld? (179)3<strong>Taylor</strong> benadrukt dat de mens als redelijk wezen niet als vanzelfsprekend effect zijngevoelens hoeft te onderdrukken. Hoe ligt de veranderende invloed van gevoelens bij eengroei van de rede dan wel? (180-181)4Wat is “de substantiële opvatting van de rede” die Plato biedt? (Blz 183)5<strong>Taylor</strong> spreekt van “De transformatie die ik ‘internalisatie’ wil noemen” Wat bedoelt hijhiermee voorlopig aan te geven? (blz186)<strong>Leesvragen</strong> hoofdstuk 71Hoe paste Augustinus de rol van God en de eeuwige Ideeën van Plato in elkaar? (blz 191)2Hoe is de rol van de menselijke rede in dit wereldbeeld vervat? (192)3Waarom ziet <strong>Taylor</strong> de weg naar verinnerlijking ( van ons onbewuste zelf) via Augustinuslopen? (blz 193-194)4Wat verstaat <strong>Taylor</strong> onder radicale reflexiviteit? (blz 195)5Wat is het verschil dat <strong>Taylor</strong> constateert tussen het ene bijzondere waarmee de mens van deklassieke oudheid zich bezig hield en waarmee de moderne mens zich bezig houdt? (196)


6Wat is het verschil tussen de kennis/ herinnering van de ideeën bij Plato en de aangeborenideeën van Augustinus en waarom heeft deze overgang een grote invloed gehad op onsmoderne zelfbeeld? (200-201)7Welke stap in zijn denken maakt dat in het mensbeeld van én na Augustinus de mensen nietmeer vanuit henzelf naar het goede kunnen zoeken, maar daaraan voorafgaand de genade vanGod nodig hebben? (205-206)<strong>Leesvragen</strong> hoofdstuk 81Waarom is na Galilei wetenschappelijke kennis representatief te noemen? (blz 212)2In welke zin begint bij Descartes de onttovering van de wereld volgens <strong>Taylor</strong>? (blz 214)3Descartes geeft ook richting aan de opvatting van toenemende rede als een toenemendebeheersing van de wereld waarin verschil dit van de rol van de rede bij de klassieken?4Descartes geeft de emoties wel een rol als zinvol. Welke? En hoe verhoudt de rol van deemoties zich tot die van de rede? (blz 219-220)5Het begrip ‘edelmoedig’ wordt door <strong>Taylor</strong> uitvoerig belicht in zijn betekenisverandering.Wat zijn de meest kenmerkende veranderingen? (blz 223-225)6Descartes nam God als beslissende verbinding tussen menselijke kennis en waarheid tochluidt hij de overgang in naar een twijfel aan God en tenslotte ongeloof. Hoe zit dat? (blz228)<strong>Leesvragen</strong> hoofdstuk 91De overgang naar ‘het puntvormig zelf’ wordt gemaakt door een tot object maken van deervaring. <strong>Taylor</strong> schrijft op blz 233 “ Door de ervaring tot object te maken aanvaard ik haarniet langer als datgene wat mijn norm bepaalt voor wat het is kennis van deze eigenschappente hebben.” Wat betekent dit voor de relatie binnen- buiten? (blz 233)2<strong>Taylor</strong> beschrijft dat de keuze voor kennis door onthechting en controle niet vanzelfsprekendis, hoe komt het volgens hem dat deze stap toch min of meer als vanzelfsprekend gemaaktwerd? (blz 235)3Locke radicaliseert de onthechting stelt <strong>Taylor</strong>. Dit betekent dat wij ons zelf ook moetengaan zien als iets dat geen vaste vorm heeft maar ook herschapen kan en moet worden.Waarom zouden wij onszelf moeten zien als ‘objecten voor verreikende hervorming’? (243)4Op blz 244 beschrijft <strong>Taylor</strong> wat hij verstaat onder puntvormig zelf. Kun je dit in eigenwoorden formuleren? (blz 244)5In welke zin is het puntvormig zelf in overeenstemming met onze opvatting over hetverantwoordelijke subject met een mogelijkheid tot zelfkritiek? (o.a. blz 248)6<strong>Taylor</strong> constateert een paradox als de onthechte en tot object gemaakte mens zichzelf wel‘ik’ noemt en over zichzelf als ‘ik’ spreekt en denkt. Waar zit de paradox? (blz 249)<strong>Leesvragen</strong> hoofdstuk 101Waarvan is de gedachte “dat we een zelf ‘hebben’ zoals we een hoofd hebben” eenweerspiegeling? (251)2Welke nieuwe houding wordt van belang na of door Montaigne? (252)3Hoe kan het dat wij onszelf moeten leren kennen in een wereld die voortdurend inverandering is? (253)4Welke rol heeft zelfkennis bij Montaigne? (254)5Waar ligt het cruciale verschil tussen Descartes (de cartesiaan) en Montaigne? (257)6In welke zin wordt het beschrijven van identiteit juist tijdens en na Montaigne debeschrijving van ‘mijzelf als een zelf’?(259)


<strong>Leesvragen</strong> hoofdstuk 111Welke drie “aspecten van het ontluikende moderne individualisme” benoemt <strong>Taylor</strong> hier?(261)2In welk opzicht verandert de lokalisatie van waardebepalingen “wanneer we ons onthechtenen theorieën van een ontisch logos dientengevolge hun betekenis voor onsverliezen”?(263/264)3Subject en object komen tegenover elkaar te staan en ook het lichamelijke en psychischebeschrijft <strong>Taylor</strong>. Wat verandert dit t.a.v. kennis over de wereld van de objecten als we hetvergelijken met het wereldbeeld van Plato en Aristoteles? (264/265)4Waarom wordt in de onttoverde wereld magie tot iets wat tegenover het geloof en ooktegenover de persoonlijke vrijheid staat? (269)5“Hoe ontstaat de gemeenschap (..) het begint nu vanzelfsprekend te lijken dat deze kwestieaan de orde moet worden gesteld.” Waardoor is dat nu ineens belangrijk? (271)6Ook denkers die de gemeenschap niet louter als instrumenteel zien moeten nu degemeenschap verklaren hoe komt dat? Wat vindt <strong>Taylor</strong> daarvan? (274)7Wat zijn “poietische vermogens” ? In welke zin zijn het “uitlopers van de nominalistischetheorieën”? (274/275)8Taal krijgt een nieuwe expressieve betekenis waarom neemt hiermee het belang van onzepoietische capaciteit verder toe? (277)<strong>Leesvragen</strong> hoofdstuk 121<strong>Taylor</strong> beschrijft wat zijn werk allemaal niet is niet historisch, geen idealistische verklaring,maar wat is het dan wel wat hij neerzet? (283)2Waarom beschrijft hij dat hij zich bij voorbaat verontschuldigt voor het onvolledige karaktervan deze studie? En in welk zin vindt hij dat hij zich juist niet hoeft te verontschuldigen(284/285)3Wat is diachronische veroorzaking volgens <strong>Taylor</strong>? (285)4Welke twee bewegingen of richtingen onderscheid <strong>Taylor</strong> bij concrete historischeontwikkelingen of veranderingen? (287)<strong>Leesvragen</strong> hoofdstuk 131‘Het gewone leven’ Wat is dat? (293)2Welke verandering constateert <strong>Taylor</strong> tussen de waardering van het gewone leven t.o.v. dewetenschap voor en na Bacon (1561-1626)? (295/296)3Eenzelfde hiërarchische herwaardering ziet hij ook in religieuze zin door de opkomst van hetprotestantisme. Wat verandert er in de religieuze opvatting t.a.v. het gewone leven? (305-306)4“God houdt van bijwoorden” komt uit een tekst van Hall. Welke verandering beschrijft Hallt.a.v. het Goede. (308)5Welke overeenkomst ziet <strong>Taylor</strong> tussen het puritanisme en de wetenschapsopvatting vanBacon? (316)6Wat bedoelt <strong>Taylor</strong> met zijn bewering “dat aan de instrumentele houding tegenover dewereld een nieuwe en belangrijke spirituele betekenis is gegeven.” ? (318)<strong>Leesvragen</strong> hoofdstuk 141Hoe kan het dat Locke alle orde terugbrengt tot rationele verbindingen van waarnemingen entegelijkertijd er van uitgaat dat God onze ethisch gezien de wet stelt? (322/323)


2Hoe redeneert Locke volgens <strong>Taylor</strong> toe naar een bevestiging van het gewone leven? (326)3Welke omkering der waarden leidt tot een ‘burgerlijk ideaal’ volgens <strong>Taylor</strong>? (327/328)4Deïsme haalt de invloed van God uit de wereld (mysterie en genade verliezen hun rol) wat isde invloed daarvan op de positie van het gewone leven? (336)<strong>Leesvragen</strong> hoofdstuk 151In welke zin is het utilitarisme een vervolg op de gedachte dat God buiten de wereld van demensen staat? En waarom leidt deze gedachte (o.a. bij Hobbes1588-1679) tot een strijd vanallen tegen allen?(340)2Wat is de tegenbeweging die de Romantiek inzet tegen deze opvatting over het gewoneleven?3Het probleem waarom wij het goede verlangen en hoe wij het herkennen is een modernprobleem. Waardoor ontstaat dat probleem? (350)4Hutcheson (1694-1746)introduceert en moreel zintuig waarom is dit in de opvatting van<strong>Taylor</strong> een cruciale overgang? (353/354)5Voor Hutcheson waren er geen tegengestelde belangen tussen eigenbelang en het belang vanhet geheel. Waarom niet? (355)6Hutcheson lijkt in zijn deïsme op Locke, maar er is een cruciaal verschil t.a.v. hechting watis dat verschil? In welke zin is dit een scheiding die we verder in de geschiedenis nogtegenkomen? (359-360)<strong>Leesvragen</strong> hoofdstuk 161Welke grote verandering t.a.v. relatie God/goden en mens beschrijft <strong>Taylor</strong> ten tijde van hetdeisme? (363)2Welke twee ontwikkelingen beschrijft <strong>Taylor</strong> als na het deïsme ontstaan? ( 367/368)3Welke nieuwe invulling van het begrip orde komt op in de wereld die vol is van de nieuwemechanistische wetenschap? (374)4Hoe kunnen eigenbelang en inspanning zo’n positieve ethische positie in gaan nemen? (378en 380)5Welke drie posities moeten mensen in het nieuwe deïstische denken vermijden? (381)6Hoe ligt het luisteren naar gevoelens in één lijn met denkwijzen die de natuur als uitdrukkingvan het Goede of de Orde of God zien en die begon met een exclusief rationeletoegangswijze? (382 en 385)<strong>Leesvragen</strong> hoofdstuk 171In welke zin veranderde de opvatting over beschaafd gedrag met de opkomst van “le douxcommerce”? (387)2In welk zin verbindt <strong>Taylor</strong> de opkomst van de roman met de opkomst van de “douxcommerce’? (388-389)3Waarom onstaat er juist in het toenemend individualisme van de 17 de eeuw een idealiseringvan het huwelijk? (329)4In welk opzicht verandert de positie van het gezin en daarmee de positie van het kind eind17 de begin 18 de eeuw en welke extra dimensie krijgt deze verandering aan het eind van de 18 deeeuw en begin 19 de eeuw ? (394-396)5<strong>Taylor</strong> beschrijft op blz 406 dat het verlies van een omvattende betekenisvolle orde in hetwetenschappelijke wereldbeeld na Descartes en Locke juist een nadruk op deontvankelijkheid voor de natuur wakker roept. Hoe ziet hij deze relatie?

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!