12.07.2015 Views

Eberspächer Technische beschrijving ... - Equipment

Eberspächer Technische beschrijving ... - Equipment

Eberspächer Technische beschrijving ... - Equipment

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

L<strong>Technische</strong> <strong>beschrijving</strong>InbouwhandleidingGebruiksaanwijzingOnderhoudsaanwijzingenEberspächerJ. EberspächerGmbH & Co. KGEberspächerstr. 24D -73730 EsslingenTelefoon (algemeen)(0711) 939-00Telefax(0711) 939-0500www.eberspaecher.comMotoronafhankelijke luchtverwarmingAIRTRONIC L voor benzineMotoronafhankelijke luchtverwarmingAIRTRONIC L voor dieselVerwarmingBestelnr.VerwarmingBestelnr.AIRTRONIC L – B5, 12 volt 20 1859 05 00 00AIRTRONIC L – D5, 12 volt 25 2361 05 00 00AIRTRONIC L – D5, 24 volt 25 2362 05 00 00Deze documentatie na de inbouw van deverwarming a.u.b. aan de gebruiker overhandigen.25 2361 90 97 64 NL 08.2005 Wijzigingen voorbehouden Printed in Germany © J. Eberspächer GmbH & Co. KG


1 InleidingInhoudsopgaveHoofdstuk Naam hoofdstuk Inhoud hoofdstuk Pagina12345678InleidingProduct-informatieInbouwBedrijf en functieElektrischeaansluitingStoringOnderhoudServiceMilieuIndex• Inhoudsopgave ........................................................................................... 2• Doel van deze documentatie ..................................................................... 3• Speciale schrijfwijzen, weergaven en pictogrammen ............................... 4• Belangrijke informatie voor de aanvang van werkzaamheden .................. 4• Wettelijke voorschriften ......................................................................... 5, 6• Veiligheidsaanwijzingen voor inbouw en gebruik .................................. 6, 7• Bescherming tegen ongevallen ................................................................. 7• Leveringsomvang ................................................................................... 8, 9• <strong>Technische</strong> gegevens ............................................................................... 10• Hoofdafmetingen ....................................................................................... 11• Montage en inbouwplaats ........................................................................ 12• Inbouw van de verwarming – 24 volt in een voertuigvoor het transport van gevaarlijke goederen conform ADR / ADR99 ....... 12• Inbouwplaats ............................................................................................ 13• Toelaatbare inbouwstanden ..................................................................... 14• Montage en bevestiging ........................................................................... 15• Fabrieksplaatje ......................................................................................... 16• Warme luchtgeleiding ............................................................................... 17• Uitlaatgasafvoer ........................................................................................ 18• Verbrandingsluchttoevoer ......................................................................... 19• Brandstofverzorging ......................................................................... 20 – 24• Gebruiksaanwijzing / Belangrijke aanwijzingen voor het gebruik ............ 25• Eerste in gebruikname .............................................................................. 25• Functie<strong>beschrijving</strong> ................................................................................... 26• Stuur- en beveiligingsvoorzieningen / NOOD-UIT ..................................... 27• Bedrading van de verwarming .................................................................. 28• Verklaring voor elektrische schema’s ................................................ 28, 29• Elektrische schema's ....................................................................... 34 – 41• Bij eventuele storingen de volgende punten controleren ......................... 30• Verhelpen van storingen ........................................................................... 30• Onderhoudsaanwijzingen ......................................................................... 30• Service ..................................................................................................... 30• Certificering .............................................................................................. 31• Afvoeren van oude materialen .................................................................. 31• EG-conformiteitsverklaring ........................................................................ 31• Trefwoorden register .......................................................................... 32, 33• Afkortingen index ..................................................................................... 332


1InleidingDoel van deze documentatieDeze documentatie heeft als doel deinbouwwerkplaats bij de inbouw van de verwarmingte ondersteunen en de gebruiker alle belangrijkeinformatie over de verwarming te geven.Om de diverse informaties snel te kunnen vinden is inhoofdstuk 8 een index weergegeven.1InleidingHier vindt U belangrijke, inleidende informatievoor de inbouw van de verwarming alsook overde opbouw van deze documentatie.5Elektrische aansluitingHier vindt u informatie over de elektrischeaansluitingen en componenten van deverwarming.2Product-informatieHier vindt U informatie betreffende deleveringsomvang, de technische gegevens en deafmetingen van de verwarming.6Storing / Onderhoud / ServiceHier vindt U informatie bij eventueel optredendestoringen, het verhelpen van storingen, hetonderhoud en telefoon/faxnummer voor service.3InbouwHier vindt U belangrijke informatie enaanwijzingen die van belang zijn bij de inbouwvan de verwarming.7MilieuHier vindt U informatie over de certificering,afvoer van oude materialen en de EGconformiteitsverklaring.4Bedrijf en functieHier vindt U informatie voor het gebruik en defunctie van de verwarming.8IndexHier vindt U de trefwoorden register en deafkortingen index.3


1InleidingSpeciale schrijfwijzen, weergaven enpictogrammenIn deze documentatie worden verschillendeonderwerpen door bijzondere schrijfwijzen enpictogrammen weergegeven.Betekenissen en overeenkomstig handelen kuntU uit de volgende voorbeelden halen.Bijzondere schrijfwijzen en weergavenEen punt (•) geeft een opsomming aan, welke dooreen titel ingeleid wordt.Volgt na een punt een ingesprongen streep (–), valtdeze opsomming onder het onderwerp van de punt.PictogrammenVoorschrift!Dit pictogram met de aanduiding „Voorschrift“ verwijstnaar een wettelijk voorschrift.Wordt dit voorschrift niet in acht genomen, voert dittot vervallen van de typegoedkeuring van deverwarming en tot uitsluiting van garantie enaansprakelijkheid van de zijde van de firmaJ. Eberspächer GmbH & Co. KG.Gevaar!Dit pictogram met de aanwijzing „Gevaar“ verwijstnaar een dreigend gevaar voor lichaam engezondheid.Wordt deze aanwijzing niet in acht genomen, kanonder omstandigheden lichamelijk letsel of dood hetgevolg zijn.Let op!Dit pictogram met de aanwijzing „Let op“ verwijst naareen gevaarlijke situatie voor een persoon en / of hetproduct.Wordt deze aanwijzing niet in acht genomen, kanpersoonlijk letsel en / of schade aan materiaal hetgevolg zijn.Opletten a.u.b.!Deze aanwijzing geeft een aanbeveling voor hetgebruik, of een nuttige tip voor de inbouw van deverwarming aan.Belangrijke informatie voor de aanvangvan werkzaamhedenToepassingsgebied van de verwarmingDe motoronafhankelijke luchtverwarming is onderinachtneming van zijn capaciteit toe te passen in devolgende voer- en vaartuigen:• Allerlei soorten vrachtwagens en de bijbehorendeaanhangers / opleggers• Bouwmachines• Arbeidsmachines in de agrarische sector• Boten, schepen en jachtenOpletten a.u.b.!• De verwarming is goedgekeurd voor het inbouwenin door personen gebruikte voertuigen (max. 9zitplaatsen), met in acht neming van de in de inhoudafgedrukte wettelijke voorschriften en aanwijzingen.• De inbouw van de verwarming AIRTRONIC L – D5(24 volt) in voertuigen, die voor het vervoer vangevaarlijke stoffen volgens ADR / ADR99 wordengebruikt, is toegestaan.Toepassingsdoel van de verwarming• Voorverwarmen, ruiten ontdooien• Verwarming en warm houden van:– Voertuig- resp. bouwmachinecabines– Vrachtruimten– Scheepscabines– Personen- en manschappentransportruimtenOp basis van hun opbouw en functionele doel is deverwarming voor de volgende toepassingen niettoegelaten:• Langdurig continugebruik, bijv. voor het warmhouden van:– Woonruimten– Garages– Werkplaatsbarakken, weekendhuizen enblokhutten– Woonboten e.a.• Opwarmen resp. drogen van:– Levende wezens (mens of dier) door directaanblazen met hete lucht– Voorwerpen– Inblazen van hete lucht in verpakkingenLet op!Veiligheidsaanwijzing voor de toepassing en hetgebruiksdoel!• De verwarming mag alleen voor het door defabrikant aangegeven gebruiksdoel onderinachtneming van de bij iedere verwarmingbijgeleverde documentatie toegepast en gebruiktworden.4


1InleidingWettelijke voorschriftenVoorschrift!Montage van de verwarming in een voertuig voorhet vervoer van gevaarlijke stoffen volgens ADR /ADR99• Voor de inbouw van de verwarming in voertuigenvoor het vervoer van gevaarlijke stoffen moetenbovendien de voorschriften van het ADR / ADR99aangehouden worden. Uitgebreide informatie metbetrekking tot de voorschriften van ADR / ADR99zijn in het informatieblad met nummer 25 2161 9515 80 weergegeven (zie ook pag. 12 en 27).Opletten a.u.b.!• Het opvolgen van de wettelijke voorschriften en deveiligheidsaanwijzingen is noodzakelijk om evt.aanspraak te kunnen maken op garantie ofaansprakelijkheid.Bij het niet opvolgen van de wettelijke voorschriftenen veiligheidsaanwijzingen, alsook bij nietterzakekundige reparatie en gebruik van nietoriginele onderdelen vervalt de garantie en voert dittot uitsluiting van enige aansprakelijkheid van dezijde van de fa. J. Eberspächer GmbH & Co. KG.• Voor het naderhand inbouwen van de verwarmingmoeten de voorschriften en aanwijzingen uit dezeinbouwhandleiding opgevolgd worden.• De wettelijke voorschriften zijn bindend en moetenin landen waar geen specifieke voorschriften geldentoch aangehouden worden.• Bij de inbouw van de verwarming in voer- envaartuigen, welke niet onder de wegenverkeerswetvallen (bijv. schepen), moeten de daarvoor geldendevoorschriften aangehouden worden.• Bij de inbouw van de verwarming in specialevoertuigen moeten de speciaal daarvoor geldendevoorschriften in acht worden genomen (bijv. voorvoertuigen voor het transport van gevaarlijke stoffenvolgens ADR / ADR99).• Overige inbouweisen zijn in de desbetreffendehoofdstukken van deze inbouwhandleidingweergegeven.Veiligheidsaanwijzingen voor inbouw engebruikGevaar!Letsel-, brand- en vergiftigingsgevaar!• De verwarming mag alleen met gemonteerdeaanzuig- en uitstroomkap in bedrijf gezet worden.• Voor de aanvang van alle werkzaamheden de voerofvaartuigaccu loskoppelen.• Voor werkzaamheden aan de verwarming, deverwarming uitschakelen en alle hete componentenlaten afkoelen.• In gesloten ruimten, bijv. in garages ofparkeergarages mag de verwarming niet gebruiktworden.• Verstelbare warme luchtuitstromers moeten altijdzodanig gericht zijn, dat levende wezens (personen,dieren) alsook temperatuurgevoelige voorwerpen(hetzij los of bevestigd) niet direct door de warmelucht aangeblazen kunnen worden.Let op!Veiligheidsaanwijzingen voor de inbouw en het gebruik!• Het jaar van de eerste ingebruikname moet op hetfabrieksplaatje weergegeven worden.• De warmtewisselaars van luchtverwarmingen, welkede thermisch hoogst belaste onderdelen zijn,moeten 10 jaar na de eerste ingebruikname van deverwarming vervangen worden.Daarbij moet op het plaatje „Originalersatzteil“, datbij de nieuwe warmtewisselaar wordt meegeleverd,de inbouwdatum aangegeven worden. Vervolgensmoet het plaatje naast het fabrieksplaatje op deverwarming aangebracht worden.• De verwarming mag alleen door een door defabrikant geautoriseerde JE-partner volgens devoorschriften uit deze documentatie, eventueelspeciale inbouwvoorschriften ingebouwd of in gevalvan reparatie of garantie gerepareerd worden.• Voor de bediening van de verwarming mogen alleende door de Fa. Eberspächer vrijgegevenbedieningselementen toegepast worden.Toepassen van andere bedieningselementen kan totfunctiestoringen leiden.6


1InleidingVeiligheidsaanwijzingen voor inbouw engebruikLet op!Veiligheidsaanwijzingen voor de inbouw en het gebruik!• Reparaties door niet-geautoriseerde derden en / ofmet niet-originele reserveonderdelen zijn gevaarlijken derhalve niet toegestaan, hierdoor wordt detypegoedkeuring van de verwarming buiten werkinggesteld en daarmee bij vrachtwagens onderbepaalde omstandigheden tot het vervallen van detypegoedkeuring van het voertuig.• Volgende maatregelen zijn niet toegestaan:– Veranderingen aan relevante onderdelen.– Toepassen van door de Fa. Eberspächer nietvrijgegeven vreemde artikelen.– Afwijkingen bij de inbouw of bij het gebruik van dewettelijke, veiligheids- en / of functierelevantevoorschriften welke in deze documentatiebeschreven worden. Dit geldt in het bijzonder voorde elektrische bedrading, de brandstofverzorging,de verbrandingsluchttoevoer en deuitlaatgasafvoer.• Defecte zekeringen mogen alleen door zekeringenmet de voorgeschreven waarde vervangen worden.• Lekt brandstof uit het brandstofsysteem van deverwarming (lekkage), de schade direct bij eenEberspächer-Servicepartner laten verhelpen /repareren.• De naloop van de verwarming mag niet, door bijv.bedienen van de accu hoofdschakelaar, vroegtijdigafgebroken worden, behalve bij nooduitschakeling.Bescherming tegen ongevallenAls basis moeten de algemene voorschriften voor hetvoorkomen van ongevallen en de desbetreffendewerkplaats- en bedrijfs-beschermings-aanwijzingen inacht genomen worden.• Bij inbouw of reparatie mogen alleen origineletoebehoren en originele onderdelen gebruiktworden.• Bij elektrische laswerkzaamheden aan het voertuigmoet ter bescherming van het stuurapparaat depluskabel van de accu los gemaakt worden en aande massa gelegd worden.• Niet toegestaan is het gebruik van de verwarming,daar waar zich ontvlambare dampen of stof kunnenvormen, bijv. in de buurt van een– brandstofopslagplaats– kolenopslagplaats– houtopslagplaats– graanopslagplaats of gelijksoortige.• Bij het tanken moet de verwarming altijduitgeschakeld zijn.• De inbouwruimte van de verwarming, voor zoverdeze in een beschermkast gemonteerd is, is geenopbergruimte en moet vrij blijven.In het bijzonder brandstof-reservetankjes,oliebussen, spuitbussen, gaspatronen,brandblussers, poetslappen, kledingstukken, papiere.d. mogen niet op of naast de verwarmingopgeborgen of getransporteerd worden.7


2Product-informatieLeveringsomvang voor AIRTRONIC L - B5Aantal/omschrijvingBestelnr.Verklaring bij figuur „leveringsomvang“ op pag. 91 AIRTRONIC L – B5, 12 V 20 1859 05 00 00Daarbij apart te bestellen:1 Universele-inbouwset 25 2361 80 00 001 Bedieningselement –Leveringsomvang voor verwarmingPos.-nr.Omschrijving1 Verwarming2 DoseerpompLeveringsomvang voor AIRTRONIC L - B5Leveringsomvang voor universele-inbouwsetAantal / omschrijvingBestelnr.Pos.-nr.Omschrijving1 AIRTRONIC L – D5, 12 V 25 2361 05 00 001 AIRTRONIC L – D5, 24 V 25 2362 05 00 00Daarbij apart te bestellen:1 Universele-inbouwset 25 2361 80 00 001 Bedieningselement –* Bedieningselementen zie prijslijst c.q.toebehorencatalogus.3 Rooster, Ø 90 mm4 Uitstromer5 Slangklem, Ø 90 mm – 110 mm (2x)6 Flexibele leiding, Ø 90 mm7 Console (3x)8 Klem, Ø 50 mm9 Aanzuiggeluiddemper10 Flexibele uitlaatleiding, Ø 24 mm11 Kabelbandjes 200 (2x 10 stuks)12 Brandstofleiding, 4 x 1,25, 7,5 m lang13 Zekeringenhouder14 Pluskabel, 1 2 rt15 Pluskabel, 4 2 rt16 Kabelboom17 Houder, doseerpomp18 Brandstofleiding, 6 x 2, 1,5 m lang19 Slangverbinding 8 / 6 / 820 Slangverbinding 10 / 6 / 10Opletten a.u.b.!• Artikelen zonder pos.-nr. zijn kleine delen en inplastic zakjes verpakt.• Zijn voor de inbouw meer artikelen noodzakelijk, ziehiervoor de toebehorencatalogus.8


2Product-informatieLeveringsomvang9


2Product-informatie<strong>Technische</strong> gegevensVerwarmingWarmtemediumRegeling van de capaciteitCapaciteit (Watt)Warme luchtverplaatsing zonder tegendruk (kg/h)Weerstandsgetal apparaatBrandstofverbruik (l/h)Elektrisch verbruik (Watt)in werkingtijdens opstartenNominale spanning (Volt)SpanningsbereikOnderste spanningsgrens:Een in het stuurapparaat ingebouwdeonderspanningsbeveiliging schakelt deverwarming bij ca. 10,5 Volt resp. ca. 21 Volt uit.Bovenste spanningsgrens:Een in het stuurapparaat ingebouwdeoverspanningsbeveiliging schakelt deverwarming bij ca. 16 Volt resp. ca. 32 Volt uit.Brandstof„Brandstofkwaliteit“ en „brandstof bij lagetemperaturen“ zie pagina 24.Toelaatbare omgevingstemperatuurGeluidsemissie – binnenruimteMaximale lucht-aanzuigtemperatuurOntstoringsgraadGewichtVentilatiewerkingBedrijfOpslagAIRTRONIC L – B5AIRTRONIC L – D5LuchtLuchtStandStandPower Vol Midden Klein Power Vol Midden Klein5500 4800 2700 2000 5500 4800 2700 1200280 275 180 125 280 275 180 12510 100,75 0,65 0,37 0,27 0,66 0,58 0,34 0,1585 80 30 15 85 80 30 15< 250 < 25012 12 / 24ca. 10,5 Volt resp. ca. 21 VoltAanspreektijd onderspanningsbeveiliging: 20 secondenca. 16 Volt resp. ca. 32 VoltAanspreektijd overspanningsbeveiliging: 20 secondenBenzine – gebruikelijkeDiesel – gebruikelijk(DIN EN 51600 / DIN EN 228) (DIN EN 590)Ver- Stuur- Doseer- Ver- Stuur- Doseerwarmingapparaat pomp warming apparaat pomp–40 °C tot –40 °C tot –40 °C tot –40 °C tot –40 °C tot –40 °C tot+50 °C +75 °C +20 °C +70 °C +75 °C +50 °C–40 °C tot –40 °C tot –40 °C tot –40 °C tot –40 °C tot –40 °C tot+85 °C +85 °C +85 °C +85 °C +85 °C +85 °CDe hoogste geluidsdruk is


2Product-informatieHoofdafmetingen170 Minimale inbouwruimte (vrije ruimte) voor hetaanzuigen van de warme lucht en het demonterenvan de aanzuigkap. Minimale inbouwruimte (vrije ruimte) voor dedemontage van de gloeispiraal en hetstuurapparaat. Kabelboomaansluiting, rechts of links mogelijk (zie„Kabelboomaansluiting, rechts of links).A = UitlaatgasB = BrandstofV = VerbrandingsluchtKabelboomaansluiting, rechts of linksIndien gewenst kan de kabelboom naar detegenoverliggende zijde van de verwarmingomgebouwd worden. Na de demontage van deafzuigkap kan de stuurapparaat worden uitgebouwd.Op de stuurapparaat de halfrondekabelboomafdekking uitklappen en de kabelboomopnieuw verleggen. Daarna de halfrondekabelboomafdekking weer sluiten. Het stuurapparaatinbouwen.De tule op de kabelboom en de blinde tule in dedesbetreffende gaten van de bovenste mantelschaalplaatsen. De aanzuigkap weer monteren.11


3InbouwMontage en inbouwplaatsDe verwarming is geschikt en toegelaten voor de inbouwin door personen gebruikte ruimten van voertuigen.De inbouw in de bestuurders- of passagiersruimte vanautobussen met meer als 9 zitplaatsen is niet toegestaan.Bij de inbouw in door personen gebruikte ruimtenmogen uitlaatgas-, verbrandingslucht- enbrandstofleidingen in deze ruimten geen losmaakbareverbindingen hebben en moeten deze bij de doorvoernaar buiten gasdicht uitgevoerd zijn.Daarom kan de verwarming met zijn montagevoet,met gebruik van de op deze voet gemonteerdemontageflenspakking, op de cabinebodem of aan eenbuitenwand van het voertuig gemonteerd worden.De elektronische besturing is in de verwarminggeïntegreerd, waardoor de bedrading bij de inbouweenvoudig gehouden kan worden.Opletten a.u.b.!• Bij de montage van de verwarming moet opvoldoende vrije ruimte voor de aan te zuigen warmelucht en voor de demontage van de gloeispiraal ende het stuurapparaat gelet worden.Montage van een verwarming – 24 Volt ineen voertuig voor het vervoer vangevaarlijke stoffen volgens ADR / ADR99De inbouw van de verwarming in vrachtwagens,welke voor het vervoer van gevaarlijke stoffen volgensADR / ADR99 ingezet worden, is toegestaan.Met de desbetreffende elektrische bedrading vervultde verwarming de voorschriften van het ADR /ADR99, zie hiervoor de elektrische schema’s aan heteind van deze documentatie.Uitgebreide informatie bij de voorschriften voor ADR /ADR99 is in het informatieblad met druknummer25 2161 95 15 80 weergegeven.Opetten a.u.b.!Voor de inbouw van de verwarming in voertuigen voorhet vervoer van gevaarlijke stoffen moeten bovendiende voorschriften van het ADR / ADR99 aangehoudenworden.• De voorschriften en veiligheidsaanwijzingen voor ditonderwerp op pagina 4 – 7 in acht nemen.12


3InbouwInbouwplaatsInbouwplaats in een bestelautoBij een bestelauto wordt de verwarming bij voorkeurin het voertuiginterieur c.q. de laadruimte ingebouwd.Is op deze genoemde plaatsen geen inbouw mogelijk,dan kan de verwarming ook onder de vloer aan devoertuigbodem bevestigd worden.Inbouwplaats in een aanhangerBij een aanhanger wordt de verwarming bij voorkeurin een kast aan de kopse kant, aan de bovenkantvan de aanhanger gemonteerd.Hierbij moet bij de circulatiewerking voor deaanzuiging van de warme lucht onderin en deuitstroming van de warme lucht aan de bovenkantvan de aanhanger worden gekozen. Verwarming in het voertuiginterieur c.q. laadruimte Verwarming onder de vloer aan de voertuigbodembevestigd Verwarming Accu Flexibele leiding voor warme lucht Uitstromer voor warme lucht Extra brandstoftank Uitlaatleiding Verbrandingsluchtslang BrandstofdoseerpompOpletten a.u.b.!• De in de inbouwhandleiding gemaakteinbouwvoorstellen zijn voorbeelden.Andere inbouwplaatsen zijn ook toegestaan, mitsaan de in deze inbouwhandleiding gegeveninbouweisen wordt voldaan.• Verdere inbouwinformatie (bijv. voor boten enschepen) zijn bij de fabrikant op aanvraag teverkrijgen.• Toelaatbare inbouwstanden, alsookomgevingstemperaturen in acht nemen.13


3InbouwToelaatbare inbouwstandenDe inbouw van de verwarming dient bij voorkeur in denormale stand – zoals in de schets weergegeven –plaats te vinden.Afhankelijk van de inbouwomstandigheden kan deverwarming volgens de schets tot max. 30° gekanteld(stromingsrichting naar onderen!) resp. tot max. 90°om zijn eigen langsas gedraaid (uitlaatgaspijpjeverticaal, gloeispiraal wijst naar boven!) ingebouwdworden.Tijdens het bedrijf kunnen de weergegeven normaleresp. maximale inbouwstanden – eventueel doorscheefgang van het voertuig of de boot – tot +15° inalle richtingen afwijken, zonder de functie van hetapparaat nadelig te beïnvloeden.Normale stand horizontaal (uitlaatgaspijpje naaronderen) met toelaatbare afwijkingen3 Aanzuigopening warme lucht (ventilatieblad) Stromingsrichting Positie van de gloeispiraal14


113InbouwMontage en bevestigingDoorvoeren voor uitlaatgas, verbrandingslucht enbrandstof volgens het weergegeven gatenpatroonuitvoeren.GatenpatroonHet aanligoppervlak voor de montagevoet moet vlakzijn.Het gat Ø 10,5 mm voor de kabelstreng „doseerpomp“is niet in het gatenpatroon weergegeven en moetafhankelijk van de inbouw geboord worden.1Is de plaatdikte van het aanligoppervlak dunner als1,5 mm moet als extra versteviging eenversterkingsplaat gemonteerd worden.1 11Bestelnr. – Versterkingsplaat 25 1729 89 00 03Verwarming op de cabinevloer bevestigenVerwarming verticaal aan de cabinewandbevestigen3 Vrije ruimte tussen verwarming en cabinebodem isabsoluut noodzakelijk – na het inbouwen hetventilatieblad op vrijlopen controleren Montagevlak moet vlak zijn Flenspakking moet gemonteerd zijn. Cabinewand moet vlak zijn. Veerring Zeskantmoer M8 (Aandraaimoment 11 +1 Nm) Versterkingsplaat (indien nodig,bestelnr. 25 1729 89 00 03)15


3InbouwFabrieksplaatjeHet typeplaatje is op de bovenste mantelschaalbevestigd. Een 2e typeplaatje (duplicaat) is als optieverkrijgbaar.Opletten a.u.b.!• De voorschriften en veiligheidsaanwijzingen bij ditonderwerp op pagina 5 in acht nemen.• Aanvullende informatie ten aanzien van het 2etypeplaatje (duplicaat) zie toebehorencatalogus. Originele fabrieksplaatje16


3InbouwWarme luchtgeleidingIn de leveringsomvang van de universele inbouwset isvoor de geleiding van de warme lucht een 0,5 mlange flexibele leiding, een uitstromer, drie consolesmet kabelbandjes en een beschermroosteropgenomen.Zie voor de overige luchtgeleidende onderdelen detoebehorencatalogus.Gevaar!Verbrandings- en letselgevaar!• De slangen voor de warme luchtgeleiding en ookhun warme luchtuitgangen moeten zo gemonteerden bevestigd worden, dat door deze geentemperatuurgevaar voor mens, dier oftemperatuurgevoelige materialen door straling /aanraking of direct aanblazen ontstaat.Indien nodig over de warme luchtgeleiding resp. dewarme luchtuitgang een afdekking aanbrengen.• Aan de warme lucht-uitstroomzijde moet eenuitstroomkap gemonteerd zijn.• Op de lucht-zuigzijde en de uitstroomzijde moet –als er geen luchtslangen gemonteerd zijn – eenbeschermrooster aangebracht worden, om letseldoor het warme luchtventilator resp. verbrandingdoor de warmtewisselaar te vermijden.• Aan de warme luchtgeleiding treden tijdens en nogenige tijd na het bedrijf hoge temperaturen op.Vermijdt daarom tijdens het bedrijf werkzaamhedenin de omgeving van de warme luchtgeleiding.Schakel in zulke gevallen de verwarming uit enwacht totdat alle delen volledig zijn afgekoeld.Indien nodig handschoenen dragen.Let op!Veiligheidsaanwijzing!• De aanzuigopeningen van de warme lucht moetenzo geplaatst zijn, dat onder normaleomstandigheden het aanzuigen van uitlaatgassenvan de voertuigmotor of van de verwarming niet teverwachten is en dat de warme lucht niet door stof,strooizoutnevel e.d. vervuild kan worden.• Bij toepassen van omlooplucht de aanzuigopeningzo monteren, dat de uitstromende warme lucht nietdirect weer aangezogen kan worden.• In geval van eventuele oververhitting kunnen netvoor de storingsuitschakeling de warmeluchttemperaturen plaatselijk tot max. 150 °C resp.oppervlaktetemperaturen tot max. 90 °C optreden.Voor de warme luchtgeleiding mogen daarom alleende door Eberspächer vrijgegeven,temperatuurbestendige warme luchtslangentoegepast worden!• Bij de functiecontrole mag na ongeveer 10 min.de gemiddelde uitstroomtemperatuur, gemeten ca.30 cm na de uitstroomopening, niet hoger wordendan 110 °C (instroomtemperatuur daarbij ca. 20°).• Als de bestuurder en de passagiers tijdens normaalrijden de verwarming aan kunnen raken, is eenbeschermplaat noodzakelijk.Opletten a.u.b.!• De voorschriften en veiligheidsaanwijzingen bij ditonderwerp op pagina 4 – 7 in acht nemen.• Bij de montage van luchtvoerende artikelen, hetweerstandsgetal van de verwarming in de technischegegevens (pagina 10) in acht nemen.Warme luchtgeleiding (voorbeeld) Aansluitflens met beschermrooster Slangklem Flexibele leiding Beschermrooster Uitstromer17


3InbouwUitlaatgasafvoer(Schets bij de uitlaatgasafvoer zie pag. 19)Uitlaatgasafvoer monterenIn de leveringsomvang van de universele-inbouwset iseen flexibele uitlaatleiding, inw.-Ø 24 mm, 1.300 mmlang opgenomen. De flexibele uitlaatleiding kanafhankelijk van de inbouwomstandigheden tot 20 cmingekort of tot max. 2 m verlengd worden.Bovendien kan een uitlaatgasgeluiddemper in deuitlaatgasafvoer worden geplaatst. Hierbij deuitlaatgasgeluiddemper op een geschikte plaats aanhet voertuig bevestigen. De flexibele uitlaatleidingvanaf de verwarming naar de uitlaatgasgeluiddempervoeren en met de juiste klem vastzetten.Aan het uitlaatgasgeluiddemper nog een uitlaateindstukje met een eindhuls en een klem monteren.Let op!Veiligheidsaanwijzing!De gehele uitlaatgasafvoer wordt tijdens en direct nahet bedrijf zeer heet.Daarom mag niet afgeweken worden van de regelsvoor de uitlaatgasafvoer welke in dezeinbouwhandleiding weergegeven zijn.Gevaar!Verbrandings- en vergiftigingsgevaar!Bij iedere verbranding ontstaan hoge temperaturen engiftige uitlaatgassen. Daarom mag niet afgewekenworden van de regels voor het uitlaatgasafvoer welkein deze inbouwhandleiding weergegeven zijn.• Tijdens het bedrijf geen werkzaamheden in deomgeving van het uitlaatgasafvoer uitvoeren.• Bij werkzaamheden aan het uitlaatgasafvoer, eerstde verwarming uitschakelen en wachten totdat alledelen voldoende zijn afgekoeld, indien nodighandschoenen dragen.• Geen uitlaatgassen inademen.Opletten a.u.b.!• De voorschriften en veiligheidsaanwijzingen bij ditonderwerp op pagina 4 – 7 in acht nemen.• De uitlaat eindstukje moet duidelijk korter zijn als deflexibele uitlaatleiding tussen de verwarming en deuitlaatgasgeluiddemper.• De uitlaatgas uitstroomopening moet buitenuitkomen.• De uitlaatleiding mag niet buiten de zijdelingsebegrenzingen van het voertuig uitsteken.• De uitlaatleiding licht dalend monteren, indien nodigop het laagste punt een gaatje van ca. Ø 5 mmvoor condensafvoer aanbrengen.• Belangrijke voertuigdelen mogen in hun functie nietnadelig beïnvloed worden (genoeg afstandbewaren).• De uitlaatleiding met voldoende afstand totwarmtegevoelige delen monteren. In het bijzondermoet daarbij op brandstofleidingen (van kunststof ofmetaal), elektrische bekabeling alsook opremleidingen e.a. gelet worden!• Uitlaatleidingen moeten stevig (aanbevolenrichtwaarde: op afstanden van 50 cm) bevestigdworden om schade door trillingen te voorkomen.• Uitlaatgasafvoer zo monteren, dat de uitlaatgassenniet als verbrandingslucht aangezogen kunnenworden.• De monding van de uitlaatleiding mag niet door vuilof sneeuw kunnen verstoppen.• De monding van de uitlaatleiding niet tegen derijrichting in monteren.• De uitlaatgasgeluiddemper moet apart aan hetvoertuig vastgemaakt worden.18


3InbouwVerbrandingsluchttoevoerVerbrandingsluchttoevoer monterenIn de leveringsomvang van de universele-inbouwset iseen verbrandingsluchtgeluiddemper opgenomen diemoet worden gemonteerd.De verbrandingsluchttoevoer kan indien noodzakelijkmet een verbindingsstuk en een flexibeleverbrandingsluchtslang, inw. Ø 25 mm tot max. 2 mverlengd worden (bestelnr. zie toebehorencatalogus).De verbrandingsluchtgeluiddemper met een klem opde verwarming aansluiten en op een geschikte plaatsmet een slangklem bevestigen.Opletten a.u.b.!• De verbrandingsluchtgeluiddemper moet absoluutworden gemonteerd.• De voorschriften en veiligheidsaanwijzingen bij ditonderwerp op pagina 4 – 7 in acht nemen.Let op!Veiligheidsaanwijzingen voor deverbrandingsluchttoevoer!• De verbrandingsluchtaanzuigopening moet altijd vrijzijn.• Verbrandingsluchtaanzuigopening zo monteren, datuitlaatgassen niet als verbrandingslucht aangezogenkunnen worden.• Verbrandingsluchtaanzuigopening niet tegen derijwind in monteren.• Verbrandingsluchtaanzuigopening mag niet door vuilof sneeuw kunnen verstoppen.• De verbrandingsluchtleiding licht aflopend monteren,indien nodig op het laagste punt een afvoergaatjevan ca. Ø 5 mm voor condenswater aanbrengen.max. 2 mmin. 0,2 m tot max. 2 m Verbrandingsluchtgeluiddemper Verbindingsleiding, naar keuze Verbrandingsluchtslang, naar keuze Flexibele uitlaatleiding, di = 24 mm Uitlaatgasgeluiddemper, naar keuze Uitlaat eindstukje met eindhuls Verbrandingsluchtaansluitpijpje Uitlaatgaspijpje19


3InbouwBrandstofverzorgingDoseerpomp monteren, brandstofleidingenwegleggen en brandstoftank monterenBij de montage van de doseerpomp, bij het wegleggenvan de brandstofleidingen en de montage vaneen brandstoftank moeten de volgendeveiligheidsaanwijzingen in acht worden genomen.Afwijkingen van de hier gegeven aanwijzingen zijnniet toegestaan.Worden deze niet in acht genomen kunnenfunctiestoringen optreden.Gevaar!Brand-, explosie-, vergiftigings- en letselgevaar!Voorzichtig bij de omgang met brandstof.• Voor het tanken en bij werkzaamheden aan debrandstofverzorging de voertuigmotor en deverwarming uitschakelen.• Brandstofvoerende delen moeten tegenbedrijfsstorende warmte beschermd worden.• Brandstofleidingen nooit in de omgeving vanuitlaatgasafvoeren van het voertuig of van de motorwegleggen of daaraan bevestigen.Bij kruisen van uitlaatdelen altijd voldoende afstandin acht nemen, indien nodig hitteschilden monteren.• Wegdruppelende brandstof of brandstofdamp mogenzich niet kunnen verzamelen of aan hete delen ofelektrische voorzieningen kunnen ontsteken.• Bij verbindingen van brandstofleidingen met eenbrandstofslang de brandstofleidingen in de slangtegen elkaar aan monteren, zodat zich geenluchtbellen kunnen vormen.• Vermijdt open vuur bij de omgang met brandstof.• Niet roken.• Brandstofdamp niet inademen.• Huidcontact vermijden. Juiste montage Verkeerde montage – luchtbelvormingLet op!Veiligheidsaanwijzingen voor het wegleggen vanbrandstofleidingen!• Brandstofslangen en -leidingen alleen met eenscherp mes inkorten.De uiteinden mogen niet ingedrukt of gerafeld zijn.• Brandstofleidingen van de doseerpomp naar deverwarming liefst stijgend wegleggen.• Brandstofleidingen moeten stevig bevestigd worden,om schade en / of geluidsvorming door trillingen tevermijden (aanbevolen richtwaarde: op afstandenvan ca. 50 cm).• Brandstofleidingen moeten tegen mechanischebeschadigingen beschermd zijn.Let op!Veiligheidsaanwijzingen voor brandstofleidingen enbrandstoftanks in bussen!• Bij bussen mogen de brandstofleidingen enbrandstoftanks zich niet in de passagiers- ofbestuurderscabine bevinden.• Brandstoftanks moeten bij bussen zodanigingebouwd worden, dat in geval van brand deuitgangen niet direct in gevaar gebracht worden.Opletten a.u.b.!De voorschriften en veiligheidsaanwijzingen bij ditonderwerp op pagina 4 – 7 in acht nemen.• Brandstofleidingen zo wegleggen, dat bewegendedelen van het voertuig, bewegende delen van demotor en dergelijke geen nadelige invloed op dedegelijkheid van deze leidingen kunnen uitoefenen.20


3InbouwBrandstofverzorgingBrandstofafname met T-stuk uit de brandstoftoevoerleiding van detankarmatuur naar de voertuigmotor Brandstoftoevoerleiding van tankaansluiting Brandstofretourleiding van tankaansluiting Doseerpomp T-stuk Brandstoffilter – alleen bij kans op vuile brandstofnoodzakelijk Brandstofslang, 5 x 3 (di = Ø 5 mm) Brandstofleiding, 6 x 2 (di = Ø 2 mm) Brandstofleiding, 4 x 1,25 (di = Ø 1,5 mm) Brandstofslang, 5 x 3 (di = Ø 5 mm),ca. 50 mm lang Brandstofslang, 3,5 x 3 (di = Ø 3,5 mm),ca. 50 mm lang Naar voertuigmotor, mechanische brandstof ofinspuitpomp.Toelaatbare leidinglengtenZuigzijdea = max. 2 mOpletten a.u.b.!Drukzijdeb = max. 4 m bij benzineb = max. 6 m bij diesel• T-stuk voor de opvoerpomp in debrandstoftoevoerleiding koppelen.• De pos. bevindt zich niet in de leveringsomvang„inbouwset“. Bestelnr. zie toebehoren-catalogus.Toelaatbare inbouwstand van het T-stukBij toepassen van een T-stuk de in de figuurweergegeven inbouwstand in acht nemen. Doorstroomrichting – vanaf de tank Doorstroomrichting – naar de motor21


3InbouwBrandstofverzorgingBrandstofafname bij benzine-inspuitmotoren endieselmotoren Tankaansluiting voor metalen tank –di = Ø 2 mm, da = Ø 6 mm Tankaansluiting voor tankarmatuur –di = Ø 2 mm, da = Ø 4 mm Doseerpomp Brandstoffilter – alleen bij kans op vuile brandstofnoodzakelijk Brandstofslang, 5 x 3 (di = Ø 5 mm) Brandstofleiding, 6 x 2 (di = Ø 2 mm) Brandstofleiding, 4 x 1 (di = Ø 2 mm) Brandstofslang, 3,5 x 3 (di = Ø 3,5 mm),ca. 50 mm lang Brandstofslang, 5 x 3 (di = Ø 5 mm),ca. 50 mm lang Brandstofleiding, 4 x 1,25 (di = Ø 1,5 mm) Aansluitwartel, du = Ø 4 mmToelaatbare leidinglengtenZuigzijdea = max. 2 mOpletten a.u.b.!Drukzijdeb = max. 4 m bij benzineb = max. 6 m bij dieselDe pos. , en bevinden zich in de aparte set„Tankaansluiting“.Let op!Veiligheidsaanwijzingen voor de brandstofverzorging!• De toevoer van de brandstof mag niet doorzwaartekracht of overdruk in de brandstoftankplaatsvinden.• De brandstofafname na de voertuigeigenopvoerpomp is niet toegestaan.• Bij drukken in de brandstofleiding boven 0,2 bar totmax. 2,0 bar moet een drukregelaar (bestelnr.22 1000 20 08 00) of een aparte tankaansluitingtoegepast worden.• Bij drukken in de brandstofleiding boven 2,0 bar ofbij een terugslagventiel in de retourleiding (in detank) moet een aparte tankaansluiting toegepastworden.• Bij plaatsen van een T-stuk in een kunststofleidingaltijd steunhulzen in de kunststofleiding monteren.Het T-stuk en de kunststofleiding met de juiste maatbrandstofslangen verbinden en met slangklemmengoed vastzetten.22


3InbouwBrandstofverzorgingInbouwstand van de doseerpompDe doseerpomp altijd met de drukzijde naar bovenstijgend inbouwen.Hierbij is iedere inbouwstand boven 15° toegestaan,echter gaat de voorkeur uit naar een inbouwstandtussen 15° en 35°. Inbouwstand in het bereik 0° – 15° is niet toegestaan. Voorkeur inbouwstand tussen 15° – 35°. Inbouwstand tussen 35° – 90° is toegestaan.Toelaatbare zuig- en drukhoogten van dedoseerpompDrukhoogte van de voertuigtank naar de doseerpomp:a = max. 3000 mmZuighoogte bij drukloze voertuigtank:b = max. 500 mm bij benzineb = max. 1000 mm bij dieselZuighoogte bij een voertuigtank, waarin bij de afnameonderdruk ontstaat (ventiel met 0,03 bar in detankdop):b = max. 150 mm bij benzineb = max. 400 mm bij dieselDrukhoogte van de doseerpomp naar de verwarming:c = max. 2000 mmOpletten a.u.b.!Tankontluchting controleren. Aansluiting aan verwarming Max. brandstofspiegel Min. brandstofspiegelLet op!Veiligheidsaanwijzingen voor de inbouw van dedoseerpomp!• Doseerpomp altijd met de drukzijde naar bovenstijgend inbouwen – minimaal 15°.• Doseerpomp en filter tegen ontoelaatbare warmtebeschermen, niet in de buurt van uitlaatdempers enuitlaatleidingen monteren.23


3InbouwBrandstofverzorgingBrandstofkwaliteit voor benzineverwarmingDe verwarming werkt probleemloos met gebruikelijkebrandstof, volgens DIN EN 51600 / DIN EN 228, welkeu normaal voor uw motor gebruikt.Brandstofkwaliteit voor dieselverwarmingDe verwarming werkt probleemloos met gebruikelijkebrandstof, volgens DIN EN 590, welke u normaal vooruw motor gebruikt.Brandstof voor speciale gevallenIn speciale gevallen kan voor de verwarming ooklichte stookolie (boven 0 °C) of petroleum gebruiktworden.Opletten a.u.b.!• Bijmengen van afgewerkte olie is niet toegestaan!• De brandstofleidingen en de doseerpomp moeten natanken van winter- of koudediesel resp. deaangegeven mengsels door de verwarming15 minuten in bedrijf te nemen met de nieuwebrandstof gevuld worden!Toepassen van bio-diesel (PME)De verwarming is niet voor gebruik met bio-dieselconform DIN V 51606 toegestaan.Brandstof bij lage temperaturenEen aanpassing aan de gangbare wintertemperaturenwordt door de raffinaderijen resp. tankstationsautomatisch doorgevoerd (winterdiesel).Problemen kunnen daarom alleen bij extreem lagetemperaturen optreden – zoals ook met devoertuigmotor – zie hiervoor hetvoertuiginstructieboekje.Wordt voor de verwarming brandstof uit een apartetank gebruikt, dan moeten de volgende regels in achtworden genomen:Bij temperaturen boven 0 °C kan iedere soortdieselbrandstof volgens DIN EN 590 gebruikt worden.Is bij lage temperaturen geen speciale dieselbrandstofbeschikbaar, dan kan petroleum of benzine, volgensonderstaande tabel, toegevoegd worden.Temperatuur Winterdiesel Bijmenging–20°C tot –25°C 100 % ––––25°C tot –40°C 150%* 50% petroleumof benzine* of 100 % speciale koudediesel (arctic-diesel)24


4Bedrijf en functieGebruiksaanwijzingDe verwarming wordt via een bedieningselementingeschakeld.Het bedieningselement is absoluut noodzakelijk.Opletten a.u.b.!Bij de bedieningselementen (bijv. mini-schakelklok,moduulklok) hoort een gebruiksaanwijzing, welkedoor het inbouwstation meegeleverd wordt.Belangrijke aanwijzingen voor het gebruikVeiligheidscontrole voor de start doorvoerenNa langere bedrijfspauzen (zomermaanden) moet dezekering gemonteerd en / of de verwarming op deaccu(‘s) aangesloten worden.Alle onderdelen op goede montage controleren(indien nodig de schroeven of bouten natrekken).Het brandstofsysteem door zichtcontrole op juistedichtheid controleren.Eerste in gebruiknameDe onderstaand genoemde punten moeten tijdens deeerste in gebruikname door de inbouwwerkplaatsworden gecontroleerd.• Na de inbouw van de verwarming moet het gehelebrandstofsysteem zorgvuldig ontlucht worden.Hiervoor de voorschriften van de voertuigfabrikant inacht nemen.• Tijdens het proefdraaien van de verwarming moetenalle brandstofaansluitingen en verbindingen opgoede afdichting en goed vastzitten gecontroleerdworden.• Gaat de verwarming tijdens het bedrijf op storing,moet met behulp van een diagnoseapparaat deoorzaak uitgelezen en verholpen worden.Tijdens bedrijf op grote hoogtenTijdens bedrijf op grote hoogten het volgende in achtnemen:• Tijdens bedrijf op hoogten tot 1500 m:– Onbeperkt verwarmen mogelijk.• Gebruik op hoogten boven 1500 m:– Bij kortstondig verblijf (bijv. pasoverschreidingen ofrustpauzen) is verwarmen zonder problemenmogelijk.– Bij langer verblijf (bijv. wintercamping) is eenhoogteaanpassing van de brandstofverzorging nodig.Neem a.u.b. contact op met een Eberspächer dealer.25


4Bedrijf en functieFunctie<strong>beschrijving</strong>Inschakelen / starten van de verwarmingMet het inschakelen licht de controlelamp in hetbedieningselement op.De ventilator begint in de ventilatorstand „LAAG“ metdraaien. De gloeispiraal start met een vertraging van3 seconden. Na ca. 45 sec. begint debrandstoftoevoer en wordt het brandstof-luchtmengselin de verbrandingskamer aangestoken.De ventilator wisselt van de ventilatorstand „LAAG“naar de ventilatorstand „MIDDEN“. Na 165 seconden,wanneer een stabiele vlam is gevormd, wordt degloeispiraal uitgeschakeld.De ventilator wisselt van de ventilatorstand „MIDDEN”naar de ventilatorstand „HOOG“.Om de bedrijfstemperatuur van de verwarming snel tekunnen bereiken, werkt de verwarming met eenverhoogd verwarmingsvermogen van 5,5 kW. Wanneerde bedrijfstemperatuur van de verwarming is bereikt,wordt het verwarmingsvermogen tot 4,8 kWgereduceerd. De duur, waarmee de verwarming meteen hogere verwarmingscapaciteit draait, isafhankelijk van de omgevingstemperatuur.VentilatiefunctieWanneer de verwarming op het bedieningselement op„Ventileren“ wordt ingesteld, draait de ventilator metmaximaal toerental.UitschakelenAls de verwarming wordt uitgeschakeld gaat decontrolelamp in de bediening uit en wordt debrandstoftoevoer uitgeschakeld.Om de componenten van de verwarming af te koelendraait de ventilatormotor nog ca. 4 – 5 minuten door.Regeling tijdens bedrijfWanneer op de bedieningsvoorziening de ingesteldeaanzuig- c.q. ruimtetemperatuur (10 °C tot 30 °C)wordt bereikt, wordt de verwarming automatisch inde stand „LAAG“ gezet en draait daarna met eenlager toerental van de ventilatormotor door.Wanneer de capaciteit in de regelstand „LAAG“ van1,2 kW c.q. 2,0 kW onvoldoende is, wordt deverwarming automatisch in de regelstand „MIDDEL“geschakeld. De ventilator blijft met een lagertoerental doordraaien. In de meeste gevallen zal deregeling „LAAG – MIDDEL – LAAG“ bij een lagertoerental de gewenste warmtebehoefte afdekken.Wanneer de capaciteit in de regelstand „MIDDEL“onvoldoende is, wordt de verwarming automatischweer in de regelstand „HOOG“ terug gezet. Hierdoordraait de ventilatormotor weer op maximaal toerental.Wanneer in bijzondere gevallen nog minder capaciteitnodig is, dan de verwarming in de regelstand „LAAG“levert, wordt de verwarming automatisch in deregelstand „UIT“ geschakeld.De ventilator draait nog ca. 4 – 5 minuten door enalleen bij circulatiewerking een constant naventilerentot aan het opnieuw opstarten. Het opnieuwopstarten gebeurt in de regelstand „MIDDEL“ bij eenlager toerental van de ventilatormotor.26


4Bedrijf en functieStuur- en beveiligingsvoorzieningen• Ontsteekt de verwarming binnen 90 sec. na hetbegin van de brandstoftoevoer niet, wordtautomatisch de start herhaald. Ontsteekt deverwarming binnen nogmaals 90 sec. na het beginvan de vernieuwde brandstoftoevoer nog niet, volgteen storingsuitschakeling. Dat betekent, dat debrandstoftoevoer stopt en de ventilatormotor nogca. 4 minuten doordraait. Na een ontoelaatbaaraantal niet succesvolle startpogingen achter elkaarvolgt een inschakelblokkering van hetstuurapparaat*.• Gaat de vlam tijdens het bedrijf van zelf uit, wordtautomatisch een nieuwe start doorgevoerd.Ontsteekt de verwarming binnen 90 sec. na hetnieuwe begin van de brandstoftoevoer niet, of gaatbinnen 15 minuten weer uit, volgt eenstoringsuitschakeling. Dat betekent, dat debrandstoftoevoer stopt en de ventilatormotor nogca. 4 minuten doordraait. Door kort uit en weer inte schakelen kan de storingsuitschakeling weeropgeheven worden. Uit- en weer inschakelen nietmeer als 2 maal achter elkaar herhalen.• In geval van oververhitting (gemeten door decombivoeler = vlamvoeler / oververhittingsvoeler)wordt de brandstoftoevoer onderbroken en volgteen storingsuitschakeling. Nadat deoververhittingsoorzaak is weggenomen kan deverwarming door uit en weer in te schakelenopnieuw gestart worden. Na een ontoelaatbaaraantal niet succesvolle startpogingen achter elkaarvolgt een inschakelblokkering van hetstuurapparaat*.• Wordt de onderste resp. bovenste spanningsgrensbereikt, volgt na 20 seconden eenstoringsuitschakeling.• Bij een defecte gloeispiraal, ventilatormotor ofonderbroken elektrische bedrading naar dedoseerpomp start de verwarming niet.• Bij defecte combivoeler (vlamvoeler /oververhittingsvoeler) of onderbroken elektrischebekabeling start de verwarming wel, maar tijdensdeze startfase volgt een storingsuitschakeling.• Het toerental van de ventilatormotor wordt continugecontroleerd. Start de ventilatormotor niet, of wijkthet toerental meer als 10 % af, volgt na30 seconden een storingsuitschakeling.• Als de verwarming wordt uitgeschakeld, gaat degloeispiraal de eerste 40 seconden tijdens hetdoordraaien van de ventilator aan (nagloeien), omde gloeispiraal van verbrandingsresten te reinigen.* Resetten van inschakelblokkering resp. uitlezen vande storingen is mogelijk:• met de moduulklok• met de afstandsbediening TP5.Bij andere bedieningselementen door aansluiten van:• het diagnoseapparaat• het dealertestprogramma KD2000.Bediening en foutcodelijst zijn te vinden in de metdeze artikelen meegeleverde gebruiksaanwijzingenresp. in de storingssleutel en reparatiehandleiding vande verwarming.Opletten a.u.b.!Uit- en weer inschakelen niet meer als 2 maal achterelkaar herhalen.Dwangmatige uitschakeling bij ADR / ADR99Bij voertuigen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen(bijv. tankauto’s) moet de verwarming, voordat meneen terrein op rijdt waar zich gevaarlijke stoffenbevinden (bijv. raffinaderijen, tankstations e.d.),uitgeschakeld worden.Bij het niet opvolgen schakelt de verwarmingautomatisch uit, als:• de voertuigmotor stilgezet wordt,• een PTO (nevenverbruiker bijv. pomp om te lossen)ingeschakeld wordt,• een voertuigdeur geopend wordt (ADR99-voorschrift,alleen voor Frankrijk).Aansluitend draait de ventilator nog maximaal 40 sec.door.Nooduitschakeling – NOOD-UITIs tijdens bedrijf een nooduitschakeling – NOOD-UIT– noodzakelijk, moet het volgende gedaan worden:• Hoofdschakelaar van het voertuig uitschakelen of• zekering van de verwarming eruit trekken of• verwarming van accu(‘s) onderbreken.27


5Elektrische aansluitingBedrading van de verwarmingLet op!Veiligheidsaanwijzingen voor de bedrading van deverwarming!De verwarming dient volgens de EMC-richtlijnenelektrisch aangesloten te worden.Door ondeskundige ingrepen kan de EMC beïnvloedworden, daarom moet het volgende in acht wordengenomen:• Bij de elektrische bekabeling moet erop geletworden, dat hun isolatie niet beschadigd wordt.Vermijdt het volgende: Doorschuren, afknikken,inklemmen of warmte-inwerking.• Bij waterdichte stekkers moeten de niet gebruikteaansluitingen met blindstopjes, vuil- en waterdichtafgesloten worden.• Elektrische stekker- en massaverbindingen moetencorrosievrij en vast gemonteerd zijn.• Stekker- en massaverbindingen buiten hetvoertuiginterieur met contactbeschermingsmiddelinvetten.Opletten a.u.b.!Bij de elektrische bedrading van de verwarming,alsook van het bedieningselement moet het volgendein acht genomen worden:• Elektrische leidingen, schakel- en stuurapparatenmoeten in het voertuig zo gemonteerd zijn, dat hunfunctie onder normale bedrijfsomstandigheden nietnadelig beïnvloed kan worden (bijv. doorwarmteinwerking, vochtigheid e.d.).• De volgende kabeldoorsneden, tussen accu(‘s) enverwarming dienen aangehouden te worden.Daardoor wordt de max. toelaatbare spanningsvalover de bekabeling van 0,5 V bij 12 V resp. 1 V bij24 V nominale spanning niet overschreden.Kabeldoorsnede bij een kabellengte (pluskabel +massakabel):– tot 5 m = kabeldoorsnede 4 mm 2– van 5 m tot 8 m = kabeldoorsnede 6 mm 2• Is de aansluiting van de pluskabel in dezekeringenkast van het voertuig (bijv. klem 30), moetook de voertuig-eigen kabellengte van de accu naarde zekeringenkast bij de totale lengte in deberekening worden meegenomen. Indien nodig moetdeze opnieuw gedimensioneerd worden.• Niet benutte kabeluiteinden isoleren.Verklaring voor elektrische schema’sDe elektrische schema’s zijn aan het einde van dezedocumentatie te vinden.Verklaring voor elektrische schema’s AIRTRONIC L1.1 Elektromotor1.2 Gloeispiraal1.5 Oververhittings- en vlamvoeler2.1 Stuurapparaat2.2 Doseerpomp2.7 Hoofdzekering12 Volt = 25 A24 Volt = 20 A2.7.1 Zekering, bediening (5 A)5.1 Accu’s5.2.1 Accu hoofdschakelaar(werking, bijvoorbeeld via contactslot) d)5.2.2 Accu hoofdschakelaar(NOOD-UIT-fucntie bij ADR/ADR99) d)5.3 Nevenverbruiker (PTO+)5.3.1 Schakelaar, PTO5.5 Dynamo klem (D+)a) Aansluiting bedieningselementen entemperatuurvoeler, extern, overeenkomstig hetelektrische schema „Bedieningselementen“.• ge Inschakelsignaal (S+)• brws Sensor referentiesignaal• grrt Temperatuur (ingestelde waarde)• blws Diagnose• br Voeding, massa (klem 31)• wsrt Interieurcontrole alarm uitschakelen(ADR / ADR99 – terugmelding voorschakelklok)• gr Temperatuur (gemeten waarde)• rt Voeding, Plus (klem 30)b) Optie• Ventilator voor frisse lucht• Voertuigventilatorbesturingc) ADR / ADR99 transport van gevaarlijkegoederen op het gebied vangebruiksvoertuigen (bijv. tankopleggers)d) Bij toepassing van slechts één schakelelementvoor pos. 5.2.1 en 5.2.2 moet gewaarborgdzijn, dat bij bedienen van de functie „Openenvan de accuhoofdshakelaar“ (NOOD-UITfunctiebij ADR / ADR99 e.a.) de schakelaaraltijd direct (zonder te letten op de toestandvan de verwarming) opent en allestroomkringen van de verwarming van de accuonderbreekt.Opletten a.u.b.!• Niet gebruikte kabeluiteinden isoleren.• Stekker- en contactbehuizingen zijn vanaf dekabelinvoerzijde weergegeven.28


5Elektrische aansluitingVerklaring voor elektrische schema’sDe elektrische schema’s zijn aan het einde van dezedocumentatie te vinden.Verklaring voor de elektrische schema’sbedieningselementen2.15.1 Temperatuurvoeler, extern (optie voor regeling)2.15.9 Temperatuurvoeler buitentemperatuur3.1.9 Omschakelaar „Verwarmen/Ventileren“3.1.16 Drukknop afstandsbediening3.1.17 Mini-regelaar AIRTRONIC3.1.18 Drukknop CALLTRONIC3.2.8 Moduulklok (ADR/ADR99 – met instelpotmeter)3.2.12 Schakelklok, Mini 12 / 24 Volt3.2.14 Verlichting schakelklok, Mini – alleen 12 Volt3.3.6 Afstandsbediening stationaire deel TP41i3.3.7 Afstandsbediening stationaire deel TP53.3.8 Afstandsbediening CALLTRONIC3.8.3 Antenne3.9.1 Diagnose, Eberspächer-diagnosea) Aansluitingen bedieningselementen aan deAIRTRONIC• rt Voeding, Plus – klem +30• ge Inschakelsignaal – S+• gr Temperatuur – gemeten waarde• wsrt Interieurcontrole alarm uitschakelen(ADR/ADR99 – terugmelding voorschakelklok)• br Voeding, massa – klem 31• blws Diagnose• grrt Temperatuur – ingestelde waarde• brws Massa aansluiting voor externetemperatuurvoeler eninstelpotentiometerb) Klem 15 – nodig bij aansluiten TP4ic) Verlichting, klem 58d) Aansluiten, diagnoseapparaate) Aansluiten, temperatuurvoeler, externg) Aansluiten, externe aan/uit knoph) Aansluiten, afstandsbediening TP4ij) Aansluiten, temperatuurvoeler(buitentemperatuur)l) Aansluiten omschakelaar „verwarmen/ventileren“ (optie) Inbedrijfstelling:Omschakelaar „verwarmen/ventileren“bedienen, dan AIRTRONIC inschakelen.z) Verlichting, klem 58Kabelkleurensw = zwartws = witwsrt = wit / roodrt = roodge = geelgn = groenvi = violetbr = bruinbrws = bruin / witgr = grijsgrrt = grijs / roodbl = blauwblws = blauw / witli = lilaOpletten a.u.b.!• Niet gebruikte kabeluiteinden isoleren.• Stekker- en contactbehuizingen zijn vanaf dekabelinvoerzijde weergegeven.29


6Storing / Onderhoud / ServiceBij eventuele storingen de volgendepunten controleren• Start de verwarming na het inschakelen niet:– Verwarming uit- en weer inschakelen.• Start de verwarming dan nog niet, dan controlerenof:– er voldoende brandstof in de tank is– de zekeringen in orde zijn– elektrische leidingen, verbindingen enaansluitingen in orde zijn– warme luchtgeleiding, verbrandingsluchttoevoer ofuitlaatgasafvoer niet verstopt zijn.Verhelpen van storingenWanneer de verwarming ook na controle van dezepunten in storing blijft of anderszins niet goed werkt,verzoeken wij u om contact op te nemen met:• Bij het inbouwen vanaf fabriek met uwdealerwerkplaats.• Bij het naderhand inbouwen met uwinbouwwerkplaats.Opletten a.u.b.!Wij verzoeken u om er op te letten datgarantieaanspraken kunnen vervallen, wanneer deverwarming door derden of door het inbouwen vanniet-originele onderdelen wordt gewijzigd.Onderhoudsaanwijzingen• Schakel de verwarming ook buiten hetgebruiksseizoen ca. éénmaal per maand gedurendeca. 10 minuten in.• Voor iedere gebruiksperiode moet met deverwarming proef gedraaid worden. Ontstaat er eenlang aanhoudende sterke rook, treden er abnormaleverbrandingsgeluiden op of ontstaat er eenduidelijke geur van brandstof of oververhitteelektrische / elektronische onderdelen, moet deverwarming uitgeschakeld worden en doorverwijderen van de zekeringen buiten bedrijf gesteldworden. Opnieuw in gebruik nemen mag pas na eengrondige controle van door Eberspächer geschooldevakmensen.• De openingen van de warme luchtgeleiding, deverbrandingsluchttoevoer en de uitlaatgasafvoermoeten na langere stilstand eerst gecontroleerd enindien nodig gereinigd worden.ServiceHeeft U technische vragen of een probleem met Uwverwarming, kunt U zich wenden tot de volgendeservicenummers:HotlineTel.: 0049 (0)0800 / 1234300Fax-HotlineFax: 0049 (0)1805 / 26262430


7MilieuCertificeringDe hoge kwaliteit van de Eberspächer producten isde sleutel tot ons succes.Om deze kwaliteit te garanderen, hebben wij in derichting van kwaliteitsmanagement (QM) allearbeidsprocessen in de onderneming georganiseerd.Tegelijkertijd werken wij aan een continue verbeteringvan de productkwaliteit, om aan de steeds groeiendeeisen van de gebruikers te kunnen voldoen.Wat voor het veiligstellen van de kwaliteit nodig is,wordt in internationale normen vastgelegd.Deze kwaliteit is zeer omvangrijk.Zij betreft producten, fabricageprocessen enklantenleveranciers betrekkingen.Officieel toegelaten keuringsinstanties hebben hetsysteem gecontroleerd en goedgekeurd. Dit is doormiddel van de desbetreffende certificatenaangegeven.De Fa. Eberspächer heeft zich reeds voor de volgendestandaards gekwalificeerd:Kwaliteitsmanagement conformDIN EN ISO 9001:2000 en ISO/TS 16949:1999EG-conformiteitsverklaringVoor het volgende apparaatVerwarming type AIRTRONIC Lwordt hiermede bevestigd, dat het apparaat voldoetaan de afschermeisen welke in Richtlijn 89 / 336 /EEG van de Raad betreffende de onderlingeaanpassing van de wetgevingen van de Lid-Stateninzake elektromagnetische compatibiliteit, vastgelegdzijn.Deze verklaring geldt voor alle exemplaren, dievolgens de werktekeningen AIRTRONIC L – welkebestanddelen van deze verklaring zijn – gefabriceerdworden.Voor de beoordeling van de resultaten met betrekkingop de elektromagnetische verdraagzaamheid werdende volgende normen / richtlijnen gebruikt:• EN 50081 – 1 Basisvorm storingsuitzending.• EN 50082 – 1 Basisvorm storingsbestendigheid.• 72 / 245 / EEG – Wijzigingstoestand 95 / 54 / EEGOntstoringsgraad van voertuigenMilieumanagementsysteem conformDIN EN ISO 14001:1996Afvoeren van oude materialenAfvoeren van oude materialenOude apparaten, defecte onderdelen enverpakkingsmateriaal zijn over het algemeen naarsoort te scheiden, zodat indien gewenst alle delenmilieuvriendelijk afgevoerd resp. hergebruikt kunnenworden.Hierbij gelden elektromotoren, stuurapparaten ensensoren (bijv. temperatuurvoelers) als „elektro-afval“.Uit elkaar halen van de verwarmingDe verwarming kan volgens de geldendestoringssleutel en reparatiehandleiding in onderdelenuit elkaar gehaald worden.VerpakkingDe verpakking van de verwarmingen kan voor eeneventuele terugzending bewaard worden.31


8IndexTrefwoorden register pagina A – ZTrefwoordPaginaTrefwoordPaginaAAanwijzingen ......................................................... 4, 5ADR / ADR99 ............................................ 4, 6, 12, 27Afkortingen index ..................................................... 33Afvoeren van oude materialen .................................. 31BBedrading ................................................................. 28Bedrijf en functie ............................................. 25 – 27Bedrijf ....................................................................... 25Belangrijke aanwijzingen voor het gebruik .............. 25Bescherming tegen ongevallen .................................. 7Beschermingswijze ................................................... 10Besturing .................................................................. 27Bevestiging ............................................................... 15Brandstof bij lage temperaturen ............................... 24Brandstof voor speciale gevallen ............................. 24Brandstof ..................................................... 5, 20 – 24Brandstofafname ....................................... 20, 21 – 22Brandstofkwaliteit .............................................. 10, 24Brandstofsysteem ............................................ 20 – 24CCapaciteit ................................................................. 10Certificering .............................................................. 31Conformiteitsverklaring ............................................. 31DDoel van deze documentatie ...................................... 3Doseerpomp ...................................................... 20, 23Drukhoogte ............................................................... 23Drukzijde ........................................................... 21, 22Dwangmatige uitschakeling ..................................... 27EEerste in gebruikname .............................................. 25EG-conformiteitsverklaring ....................................... 31Elektrische aansluitingen .................................. 28, 29Elektronisch verbruik ................................................ 10FFabrieksplaatje ......................................................... 16Functie<strong>beschrijving</strong> ................................................... 26GGatenpatroon ........................................................... 15Gebruiksaanwijzing .................................................. 25Geluidsemissie .......................................................... 10Gevaarlijke stoffen ............................................. 12, 27Gewicht.................................................................... 10HHoofdafmetingen ...................................................... 11Hoogten .................................................................... 25Hotline ...................................................................... 30IInbouw ............................................................ 12 – 24Inbouwplaats ..................................................... 12, 13Inbouwstand van de doseerpomp ............................. 23Inbouwstanden ......................................................... 14Index .................................................................. 32, 33Informatie .................................................................... 4Inhoud ........................................................................ 2Inleiding ............................................................... 2 – 7Inschakelen .............................................................. 26KKabelkleuren ............................................................ 29Keurmerk .................................................................... 5LLeveringsomvang ................................................... 8, 9Luchtbelvorming ....................................................... 20MMaximale lucht-aanzuigtemperatuur ........................ 10Milieubescherming .................................................... 31Montage ............................................................ 12, 15Montagevlak ............................................................. 15NNominale spanning ................................................... 10Nood-uit .................................................................... 27Nooduitschakeling .................................................... 27OOmgevingstemperatuur ............................................ 10Onderhoud ............................................................... 30Ontstoringsgraad ...................................................... 10Opslagtemperatuur ................................................... 10PPictogrammen ............................................................ 4Plaatsing van de verwarming ...................... 5, 12 – 15Product-informatie ............................................. 8 – 11RRegeling tijdens bedrijf ............................................. 2632


8IndexTrefwoorden register pagina A – ZTrefwoordPaginaSSchakelschema's ............................................ 34 – 41Schrijfwijzen ............................................................... 4Service ..................................................................... 30Spanning .................................................................. 10Spanningsgrens ........................................................ 10Start ......................................................................... 26Storing ..................................................................... 30Storingssleutel .......................................................... 30T<strong>Technische</strong> gegevens ............................................... 10Temperatuurinstelling ................................................ 26Tijdens bedrijf .................................................... 25, 26Toebehoren ................................................................. 8Toegestane aanzuig- en drukhoogte ........................ 23Toelaatbare inbouwstanden ..................................... 14Toelaatbare leidinglengten ................................ 21, 22Toelaatbare omgevingstemperatuur ......................... 10Toepassen van bio-diesel (PME) ................................ 24Toepassingsdoel / Gebruiksdoel ................................. 4Transport .................................................................. 12Trefwoorden register .......................................... 32, 33T-stuk ....................................................................... 21Afkortingen indexADREuropese overeenstemming over het internationalevervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.ADR99Voorschriften voor gevaarlijke stoffen in Frankrijk.EG-typegoedkeuringVoor de inbouw van verwarmingen in motorvoertuigenis voor de verwarming door een desbetreffendeinstantie een goedkeuring afgegeven.EMC-richtlijnenElektromagnetische verdraagzaamheid.JE-partnerJ. Eberspächer-partnerPMEBio-diesel volgens DIN V 51606.UUit elkaar halen van de verwarming ........................ 31Uitlaatgas ................................................................. 18Uitlaatgasafvoer ........................................................ 18Uitlaatgassysteem .......................................... 5, 18, 19Uitschakelen ............................................................. 26VVentilatiefunctie ........................................................ 26Verbrandingsluchttoevoer ......................................... 19Verbrandingsluchttoevoer ........................................... 5Verbruik .................................................................... 10Verklaring .......................................................... 28, 29Verpakking ............................................................... 31Voorschriften .......................................................... 5, 6WWarme luchtgeleiding ............................................... 17Weergave van de regelstand ...................................... 5Weergaven ................................................................. 4Weerstandsgetal apparaat ....................................... 10Wettelijke voorschriften ......................................... 5, 6ZZuighoogte ............................................................... 2333


Elektrische schema‘s AIRTRONIC LVerklaring zie pag. 28, 2925 2361 00 98 01 A34


Elektrische schema‘s bedieningselementen25 2069 00 97 01 CVerklaring zie pag. 28, 2925 2069 00 97 03 B35


Elektrische schema‘s bedieningselementenVerklaring zie pag. 28, 2925 2069 00 97 02 A36


Elektrische schema‘s bedieningselementenVerklaring zie pag. 28, 2925 2069 00 97 02 A37


Elektrische schema‘s bedieningselementenVerklaring zie pag. 28, 2925 2069 00 97 04 A38


Elektrische schema‘s bedieningselementenVerklaring zie pag. 28, 2925 2069 00 97 04 A39


Elektrische schema‘s bedieningselementen – ADR / ADR99Verklaring zie pag. 28, 2925 2069 00 96 01 B41

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!