12.07.2015 Views

Zelfredzaamheid bij brand; tien mythen ontkracht - NIFV

Zelfredzaamheid bij brand; tien mythen ontkracht - NIFV

Zelfredzaamheid bij brand; tien mythen ontkracht - NIFV

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

4Ook onderkennen mensen het verstikkende gevaar van rookmeestal niet. Hoewel mensen weten dat ze niet door rook moetenvluchten, doen ze dat wel. Tijdens de ontvluchting van de tweetorens van het WTC in New York (1991) vluchtte 94% respectievelijk70% van de aanwezigen door rook. Bijna 50% van de geïnterviewdemensen die uit het WTC waren gevlucht gaf aan dat zij tot aanhet eindpunt door rook hadden gelopen. Dat mensen wel degelijkdoor rook lopen, blijkt ook uit andere onderzoeken. Verder lijkende onderzoeken aan te tonen dat mensen die bekend zijn met eengebouw eerder geneigd zijn door rook te lopen dan mensen die hetgebouw niet goed kennen.Mythe 2. Mensen vluchten zodra ze een <strong>brand</strong>alarm horenDat is wat in de uitgangspunten van de bouwregelgeving wordtaangenomen. Maar in werkelijkheid blijkt dat mensen vaakhelemaal niet vluchten zodra ze een <strong>brand</strong>alarm horen. De reactieop een <strong>brand</strong>alarm kan enkele minuten tot enkele uren duren.Er zijn gevallen bekend waar<strong>bij</strong> mensen pas na vier uur reageerden.Kwam dat doordat ze het geluid van het <strong>brand</strong>alarm nietherkenden? Uit onderzoek blijkt dat mensen doorgaans het signaalwel degelijk herkennen, maar het blijkbaar niet associëren met denoodzaak van een snelle ontvluchting.Slaat u meteen op de vlucht als u op Schiphol een alarm hoort en u in een lange rijstaat om in te checken?


Een ontruimingssignaal is voor velen dan ook geen duidelijke aanwijzingvoor <strong>brand</strong>. Dit komt voornamelijk doordat een <strong>brand</strong>alarmregelmatig ‘loos’ lijkt te zijn, <strong>bij</strong>voorbeeld omdat de <strong>brand</strong>melderwordt geactiveerd door stoomvorming of door een in de kiemgesmoorde <strong>brand</strong>. Hoewel in het laatste geval wel degelijk sprake isvan een werkelijk potentieel gevaar, bestaat doorgaans de neigingde <strong>brand</strong>melding af te doen met de opmerking “niets aan de hand”.Wanneer mensen geen rook ruiken of vlammen zien, zien zij vaakgeen noodzaak tot vluchten. En zelfs al zijn vlammen duidelijkzichtbaar, dan nog reageren mensen niet direct. Het is juist hetgedrag van andere mensen in de omgeving dat een cruciale rolspeelt. Als de mensen in de omgeving geen duidelijk vluchtgedragvertonen, houden zij vast aan de eerdergenoemde rolverwachtingenen negeren zij de signalen van gevaar.5Duidelijke informatie over de ernst van de situatie blijkt belangrijkte zijn voor het vluchtgedrag. Zo wordt een <strong>brand</strong>alarm met eengesproken bericht het meest serieus genomen door de aanwezigenin een gebouw. Tijdens onaangekondigde ontruimingsoefeningenkwam de ontvluchting <strong>bij</strong> een alarmering met gesprokenbericht binnen één minuut op gang. Bij een <strong>brand</strong>alarm zonderaanvullende informatie waren veel van de aanwezigen na vijf<strong>tien</strong>minuten nog niet gestart met de ontvluchting. Als de ontruimingtoch op gang komt, en het <strong>brand</strong>alarm wordt tijdens de evacuatieuitgezet, dan stoppen mensen met vluchten en gaan ze ervan uitdat het gevaar voor<strong>bij</strong> is.Mythe 3. Mensen maken <strong>bij</strong> het vluchten gebruik van degroene vluchtrouteaanduidingenDat is de algemene veronderstelling gezien de aandacht vanbeleidsmakers en –handhavers voor de kleur, het pictogram en delocatie van deze al dan niet verlichte nooduitgangbordjes. Maar inde praktijk blijkt dat mensen niet of nauwelijks gebruik maken vandeze bordjes. Bovendien blijken mensen zich vaak niet eens bewustte zijn van de aanwezigheid van de groene vluchtrouteaanduidingen.Uit incidentevaluaties naar de ontvluchting <strong>bij</strong> <strong>brand</strong> blijkt


6dat 92% van de overlevenden zich niet bewust is van de aanwezigheidvan groene bordjes of deze simpelweg negeert. Zo bleek eenpersoon <strong>bij</strong> een incident zelfs langs acht nooduitgangen te lopenom uiteindelijk via de hoofduitgang het gebouw te verlaten.Daarnaast hangen de bordjes meestal op een onstrategische plaats.Over het algemeen worden ze vlak onder het plafond en boven eendeur geplaatst. Maar warme rook stijgt op, waardoor de bordjes inde rooklaag komen te hangen. Het licht van de bordjes wordt doorde rook weerkaatst, zoals ook gebeurt <strong>bij</strong> autolampen <strong>bij</strong> het rijdendoor mist. Hierdoor zijn de bordjes niet meer zichtbaar.En als er veel ‘ruis’ in de omgeving is, zoals reclame-uitingen,blijkt de vluchtrouteaanduiding nog minder op te vallen.Alternatieve oplossingen zijn fotoluminescente aanduidingenop oog-, taille- of vloerhoogte. Ook geluidssignalen en dynamischevluchtrouteaanduidingen, zoals de ‘lopende’ lampjes ineen vliegtuigvloer, zijn mogelijke alternatieven voor de groenetransparanten boven deuren. Hoewel de effecten van veel vandergelijke alternatieven nog niet bekend zijn, zien de resultatenvan experimenten met geluidsbakens er veelbelovend uit.Begrijpt u wat deze aanduiding betekent?Vluchtrouteaanduiding in de terminal van de luchthaven van Hong Kong.Mythe 4. Mensen vluchten via de dichtst<strong>bij</strong>zijnde nooduitgangWas het maar waar. Dan zouden de discussies over de draairichtingvan deuren en de kostbare inbraakbeveiliging van nooduitgangenniet alleen vervelend maar ook nuttig zijn voor gebouwbeheerderszijn.


Maar het gebruik van de dichtst<strong>bij</strong>zijnde nooduitgang is niet vanzelfsprekend.Het is niet zozeer de afstand tot de nooduitgang diede keuze voor een bepaalde uitgang bepaalt. Nee, mensen vluchtendoorgaans via de route waarmee ze bekend zijn. Over het algemeenis dit de (hoofd)ingang waardoor zij zijn binnengekomen. Zonderuitdrukkelijke aanwijzingen van personeel zullen ze dan ook viadeze (hoofd)ingang vluchten. En dit is niet altijd de kortste enmeest veilige uitgang.Daar<strong>bij</strong> lijkt het zo te zijn dat de uitvoering van de nooduitgangenbepaalt of mensen via die uitgang zullen vluchten. Deuren die zijnvoorzien van een noodontgrendeling met een daaraan gekoppeldalarm blijken <strong>bij</strong>voorbeeld een negatieve associatie te hebben <strong>bij</strong>gebouwgebruikers. Deuren met een dergelijke noodontgrendelingworden dan ook niet of nauwelijks gebruikt <strong>bij</strong> een ontvluchting.Zo werd <strong>bij</strong> een <strong>brand</strong> in een verzorgingstehuis 95% van de patiëntendoor het personeel via één trappenhuis gered, terwijl drieandere trappenhuizen beschikbaar waren. De toegangsdeuren totdeze drie trappenhuizen waren echter voorzien van een alarm.Deze negatieve associatie leidde ertoe dat deze trappenhuizen -zelfs in een noodsituatie - niet gebruikt werden.7Dit natuurlijke gedrag van mensen heeft grote consequenties voorde bepaling van de <strong>brand</strong>veiligheid van een gebouwontwerp.Bij de berekening van de benodigde vluchtcapaciteit en devluchtsnelheid wordt er namelijk van uitgegaan dat alle uitgangenoptimaal gebruikt worden. En als de hoofdtrap zich in eenatrium bevindt, wordt deze trap, vanwege de ‘extra’ noodzakelijkerookcompartimentering, soms buiten de berekening gehouden.Dat terwijl in geval van <strong>brand</strong> naar verwachting de meeste gebouwbezoekersgebruik zullen maken van deze trap in het atrium en devaak weggestopte noodtrappenhuizen links zullen laten liggen.De consequenties zijn dat de vluchtcapaciteit van de hoofdingang(en)waarschijnlijk niet is afgestemd op het werkelijkeaantal mensen dat via deze uitgang(en) wil vluchten. Daardoor isde benodigde vluchttijd langer dan tijdens de ontwerpfase van hetgebouw is berekend. Verder zal, zoals in atria mogelijk het geval is,


de vluchtroute waarlangs de meeste mensen zullen vluchten nietvrij zijn van giftige en zichtbelemmerende rook. Een pragmatischeoplossing zou zijn om alle (nood)trappen en (nood)uitgangen zo uitte voeren dat deze ook geschikt zijn voor dagelijks gebruik en omalle beschikbare trappen en uitgangen mee te nemen in de ontruimingsberekeningen.Daar<strong>bij</strong> zou de verdeling van de aantallenmensen over de uitgangen niet per definitie evenredig moeten zijn,maar zou deze moeten afhangen van het te verwachten (alledaagse)gebruik van de uitgangen.8Weet u waar de dichtst<strong>bij</strong>zijnde nooduitgang is?


Mythe 5. In gebouwen met een hoge bezettingsdichtheidwordt de zelfredzaamheid <strong>bij</strong> <strong>brand</strong> bepaald door het aantalnooduitgangen en de deurbreedteDe Nederlandse wet- en regelgeving schrijft voor welke deurbreedtenoodzakelijk is voor een snelle en veilige ontvluchting uit eengebouw, en daarmee indirect hoeveel nooduitgangen een gebouwmoet hebben. Hierboven is al genoemd dat niet alle uitgangen ingeval van <strong>brand</strong> gebruikt zullen worden en dat er geen sprake isvan een evenredige verdeling van de aanwezigen over de beschikbareuitgangen. Bovendien blijken de aannamen in de wet- enregelgeving over de doorstroomsnelheid van nooduitgangen nietjuist te zijn. Er wordt al sinds de wederopbouw na de TweedeWereldoorlog, uitgegaan van de gouden handregel van 100 personenper 1,1 meter uitgangsbreedte. Dat is ongeveer 90 personenper meter. En sinds de invoering van het Bouwbesluit 2003 wordtuitgegaan van de nog optimistischere gouden handregel van135 personen per meter uitgangsbreedte.9Zijn deze waarden dan echt te optimistisch gesteld? Ja, wantuit diverse praktijkstudies blijkt het aannemelijk te zijn dat <strong>bij</strong>een daadwerkelijke ontvluchting slechts 60 personen per meterOp 12 september 2007 opende elektronicagigant Media Markt zijn deuren in Berlijn.Vergelijkbare taferelen vinden ook in Nederland plaats, zoals tijdens de Drie DwazeDagen van de Bijenkorf en tijdens de H&M-acties met de verkoop van beroemdedesignercollecties.


10deurbreedte per minuut door de nooduitgangen kunnen. De cruxzit vooral in het feit dat mensen van nature altijd een vrije ruimteaanhouden tot aan de wanden en de deurkozijnen. Er moet nietgerekend worden met de daadwerkelijke uitgangsbreedte, maarmet de effectieve uitgangsbreedte. Daar komt nog <strong>bij</strong> dat uit onderzoekis gebleken dat veel nooduitgangen <strong>bij</strong> een daadwerkelijke<strong>brand</strong> afgesloten of gebarricadeerd zijn door opgeslagen goederen.De zelfredzaamheid <strong>bij</strong> <strong>brand</strong> wordt dus niet (uitsluitend) bepaalddoor het aantal nooduitgangen en de deurbreedte. Het zijn vooralde snelheid en de juistheid van de reactie van de aanwezigen ineen gebouw die de zelfredzaamheid bepalen. Dit is in het <strong>bij</strong>zonderhet geval in een gebouw met een hoge bezettingsdichtheid, zekerwanneer iedereen via de hoofdingang het gebouw wil verlaten.Mythe 6. Liften en roltrappen zijn niet geschikt voor hetvluchten <strong>bij</strong> <strong>brand</strong>In elk ontruimingsplan envlak<strong>bij</strong> <strong>bij</strong>na iedere lift is het telezen: Gebruik <strong>bij</strong> <strong>brand</strong> nooitde lift. Het verbod om een liftte gebruiken komt voort uitde mogelijkheid dat de lift stilkomt te staan door stroomuitval,waardoor de liftgebruikersgeen kant meer op kunnen. Eenveilige ontvluchting is dus nietgegarandeerd. Maar zijn liftenen roltrappen echt niet geschiktvoor het vluchten <strong>bij</strong> <strong>brand</strong>?Uit een onderzoek naar de WTCrampvan 9/11 bleek dat 27% vande overlevenden gebruik hadgemaakt van de lift.Vlucht u liever via de roltrap of via eenvaste trap?


De schatting is dat circa 3000 mensen uit WTC 2 de ramp hebbenoverleefd door een zelfstandige ontvluchting via de liften gedurendede eerste 16 minuten van de ramp. Blijkbaar is het gebruikvan liften, en in mindere mate van roltrappen, een mogelijkheidom de ontruiming te versnellen en om levens te redden. Verderspeelt het natuurlijke gedrag om via de bekende route te vluchteneen rol. Als mensen zich normaal gesproken via een lift ofeen roltrap in een gebouw verplaatsen, zullen ze dat ook willendoen wanneer er sprake is van een noodsituatie. Zo zijn er diverse<strong>brand</strong>en bekend waar<strong>bij</strong> mensen via een lift of een roltrap hebbengeprobeerd te vluchten.11In Nederland is er discussie of een roltrap gelijkwaardig is aan eenvaste trap. Er is nog weinig wetenschappelijk onderzoek gedaannaar het <strong>brand</strong>veilig gebruik van roltrappen en liften <strong>bij</strong> ontvluchting.Het zou zeer wenselijk zijn dit onderwerp verder te onderzoeken.Vooral in zeer hoge of in complexe en drukke gebouwen,zoals treinstations, zou de ontvluchting via roltrappen en lifteneen gewenste aanvulling kunnen zijn. Daarnaast is de zelfstandigeontvluchting van mensen met een fysieke beperking, zoals rolstoelgebruikers,nauwelijks mogelijk zonder het gebruik van een lift.Verder is de ontvluchting in opgaande richting, <strong>bij</strong>voorbeeld vanafde perrons naar de bovenliggende terminal van een treinstation,naar verwachting eenvoudiger via een roltrap dan via een vastetrap.Mythe 7. Bedrijfshulpverleners zijn overbodig: de technische<strong>brand</strong>veiligheidsmaatregelen zijn veel belangrijkerTot op heden richten beleidshandhavers hun aandacht vooral op detechnische <strong>brand</strong>veiligheidsmaatregelen in een gebouw. De organisatorischeaspecten van <strong>brand</strong>veiligheid, zoals good housekeeping enbedrijfshulpverlening, zijn een ondergeschoven kindje.Natuurlijk zijn technische maatregelen erg belangrijk. Voorbeeldenvan technische maatregelen zijn bouwkundige <strong>brand</strong>compartimenteringen <strong>brand</strong>meld- en ontruimingsalarminstallaties.


Deze moeten functioneren en effectief zijn in geval van <strong>brand</strong>.Dit betekent dat nadrukkelijke aandacht nodig is voor de uitvoeringen het onderhoud van technische maatregelen. Uit onderzoekblijkt dat het slecht gesteld is met de handhaving van technischemaatregelen. Zo worden elektriciteitsleidingen door compartimenteringsmurengelegd, is er onnodig vaak loos alarm van ontruimingsinstallatiesdoor slecht onderhoud of onjuist geprojecteerde<strong>brand</strong>melders en zijn nooduitgangen vaak afgesloten. Veiligheidsmanagementin gebouwen is dan ook zeer belangrijk.12Maar ook al is een gebouw <strong>brand</strong>veilig uitgevoerd, dan nog bepaalthet gedrag van de aanwezige mensen uiteindelijk voor een belangrijkdeel de zelfredzaamheid <strong>bij</strong> <strong>brand</strong>. Mensen laten zich sterkbeïnvloeden door het gedrag van anderen en passen hun eigengedrag daarop aan. Mensen zijn geneigd instructies van anderenop te volgen, vooral als ze afkomstig zijn van mensen met autoriteiten als de instructies overeenkomen met de eigen beoordelingvan de situatie. Verder zijn personeelsleden vaak beter bekendmet de nooduitgangen, zeker wanneer ze goed getraind zijn inontruiming, en kunnen zij bezoekers of klanten aansporen om denooduitgangen te gebruiken. Uit incidentevaluaties en experimentenblijkt dat een goed functionerende bedrijfshulpverleningsorganisatiede reactietijd ongeveer <strong>tien</strong>maal kan verkorten ten opzichtevan de situatie waarin de ontvluchting niet door getraind personeelwordt begeleid.Het Centraal Station in Rotterdam wordt op de avond van woensdag 25 april 2007geheel ontruimd vanwege een grote <strong>brand</strong> in een intercitytrein.


Mythe 8. Mensen met een permanente functionele beperkingzijn het minst zelfredzaam <strong>bij</strong> <strong>brand</strong>Vooralsnog werd aangenomen dat mensen met een handicap nietin staat zijn zichzelf te redden in geval van <strong>brand</strong>. Maar de resultatenuit de literatuurstudie tonen aan dat mensen met een functionelebeperking <strong>bij</strong> <strong>brand</strong> niet per definitie minder zelfredzaam zijndan mensen zonder functionele beperking. Wat betreft het waarnemingsvermogenzijn blinde mensen <strong>bij</strong> slecht zicht als gevolg van<strong>bij</strong>voorbeeld lichtuitval beter in staat zich te oriënteren dan nietvisueel gehandicapte mensen. Daar staat tegenover dat mensen dieslechtziend, slechthorend of een beperking aan het reukvermogenhebben, een lager waarnemingsvermogen hebben dan mensen zonderdergelijke beperkingen. Toch is niet alleen het waarnemingsvermogenvan belang voor de zelfredzaamheid <strong>bij</strong> <strong>brand</strong>. Het gaatmet name om de gevaarsdreiging, de acties die mensen uitvoerennadat een <strong>brand</strong> is ontdekt en de vluchtmogelijkheden die er zijn.13Een zorgcentrum in Gouda wordt op de vroege ochtend van zondag 8 juni 2003 na eenuitslaande <strong>brand</strong> in zijn geheel ontruimd.


14Naast de omgeving en het waarnemingsvermogen is de mobiliteitvan mensen een van de kenmerken die de zelfredzaamheid bepalen.Wat betreft de mobiliteit kan een onderscheid gemaakt wordentussen verminderd zelfstandig mobiele mensen, zoals rolstoelgebruikers,ouderen en kinderen, en verhinderd zelfstandig mobielemensen, <strong>bij</strong>voorbeeld mensen die bedgebonden zijn of in een celzitten. Verhinderd mobiele mensen kunnen zichzelf niet redden enhebben altijd de hulp van anderen nodig. Voor verminderd mobielemensen is de noodzaak van hulp niet vanzelfsprekend. Zo blijkenmensen met een permanente functionele beperking in geval vaneen noodsituatie prima in staat te zijn om zich in een gebouw teverplaatsen, zoals zij dat ook kunnen in normale situaties. Rolstoelgebruikersen niet-rolstoelgebruikers blijken elkaar daar<strong>bij</strong> niet tebelemmeren.Mythe 9. Mensen zijn zelfredzaam <strong>bij</strong> <strong>brand</strong> als zij zich ondernormale omstandigheden zelfstandig in een gebouw kunnenverplaatsenTot nu toe ging het alleen over mensen met permanente functionelebeperkingen. Maar mensen die in een normale situatie als ‘gemiddeldmobiel’ aangemerkt worden, blijken in geval van een incidenthelemaal niet zo mobiel te zijn als wordt aangenomen. Vooral inhoge gebouwen, waar<strong>bij</strong> veel trappen afgedaald moeten worden,blijken veel mensen last te ondervinden van tijdelijke beperkingen.Deze tijdelijke beperkingen kunnen ontstaan als gevolg van<strong>brand</strong>effecten, zoals lichamelijke reacties op hitte en rook (slechtzicht, bewusteloosheid, et cetera). Tijdelijke beperkingen kunnenook ontstaan door zwangerschap, operaties, overgewicht, astmaen dergelijke. Zo is de schatting dat ongeveer duizend overlevendenvan de ramp in de twee WTC-torens in New York (2001) lasthebben gehad van tijdelijke beperkingen. Mensen met tijdelijkebeperkingen verplaatsen zich langzamer dan gemiddeld en moetenregelmatig rusten. Ook vrouwen met hoge hakken en mannenmet knellende schoenen blijken problemen te krijgen tijdens deontvluchting en kunnen daardoor opstoppingen veroorzaken.


De zelfredzaamheid <strong>bij</strong> <strong>brand</strong> is dus geen permanente persoonlijkeeigenschap, maar een dynamische omstandigheid.De zelfredzaamheid <strong>bij</strong> <strong>brand</strong> wordt bepaald door menskenmerken,gebouwkenmerken en <strong>brand</strong>kenmerken. Voorbeelden vanmenskenmerken zijn mobiliteit, gevaarsperceptie en opmerkzaamheid.Voorbeelden van gebouwkenmerken zijn de aanwezigheid vaneen automatisch blussysteem, de uitvoering van de vluchtwegenen de bezettingsdichtheid. Voorbeelden van <strong>brand</strong>kenmerkenzijn de snelheid van de ontwikkeling van de <strong>brand</strong>, de hitte en detoxiciteit van de rookgassen. Een uitgebreide bespreking van dekenmerken die invloed hebben op zelfredzaamheid vindt u in deeerdergenoemde literatuurstudie.15De <strong>brand</strong>weer redt mensen uit de <strong>brand</strong> in het Opera Hotel in Parijsop de vroege ochtend van 15 april 2005.


Mythe 10. Mensen raken in geval van <strong>brand</strong> in paniek16De laatste en hardnekkigste mythe is dat mensen in paniek rakenals er <strong>brand</strong> uitbreekt. Al sinds 1954 wordt deze mythe door veleonderzoekers <strong>ontkracht</strong>. Quarantelli was de eerste sociologischewetenschapper die geen bewijs vond voor de associatie van paniekmet grote rampen. Toch blijft de associatie van paniek met <strong>brand</strong>telkens terugkomen, vooral wanneer in de media wordt berichtover ernstige <strong>brand</strong>en. Blijkbaar is dat wat we willen geloven enwat we graag in stand houden. Maar, zoals met alle <strong>mythen</strong>, is hettegendeel waar. In veel gevallen doen mensen namelijk helemaalniets <strong>bij</strong> het zien van <strong>brand</strong>. Ze blijven staan kijken of gaan doormet de activiteiten die ze al deden. Of erger nog, ze komen juistnaar de <strong>brand</strong> toe om het natuurverschijnsel van zo dicht<strong>bij</strong> mogelijkte ervaren. Zo is in een video-opname van een <strong>brand</strong> in eenkiosk te zien dat een moeder met twee kleine kinderen de kioskbinnenloopt om naar de <strong>brand</strong> te kijken.Een video-opname van de <strong>brand</strong> in The Station Nightclub (2003)laat zien dat het publiek <strong>bij</strong> een optreden van een rockband pasop de <strong>brand</strong> reageert, wanneer de band op het podium stopt metspelen. Daarna lopen de bezoekers relatief rustig de nachtclub uit.Van wild geduw of getrek is geen sprake. In de video-opname vande <strong>brand</strong> in het voetbalstadion van Bradford (1985) is te zien dat<strong>brand</strong> uitbreekt op de overkapte tribune. De rook en hitte vullen delege ruimte onder de kap.Brandontwikkeling gedurende 136 seconden. Yorkshire Television (1985) Live videoregistratievan voetbalwedstrijd Bradford City en Lincoln City.


In plaats van te blussen of te vluchten, reageren de meeste aanwezigenenthousiast op de <strong>brand</strong>. Pas als de situatie zeer kritiek isgeworden, vluchten de mensen richting het voetbalveld. Hoewel devideobeelden zeer dramatisch zijn, lijkt van paniek geen sprake tezijn: de mensen reageren zeer logisch en beheerst.Hoewel gedacht wordt dat mensen <strong>bij</strong> <strong>brand</strong> in paniek raken envoornamelijk voor zichzelf zorgen, is het zo dat mensen in noodsituatiesjuist samenwerken en gericht zijn op het redden van elkaar.Uit veel incidentevaluaties blijkt dat mensen elkaar helpen, <strong>bij</strong>voorbeelddoor elkaar te ondersteunen en te kalmeren met bemoedigendeopmerkingen. Verder kan een sterk leidende persooneen grote groep aanwezigen op gecontroleerde wijze in veiligheidbrengen door aan anderen aan te geven hoe zij de ontvluchting opgang moeten brengen. Dit is <strong>bij</strong>voorbeeld gebleken uit interviewsna de <strong>brand</strong> in een Brussels warenhuis (1969).17ConclusieUit de hierboven beschreven <strong>tien</strong> <strong>mythen</strong> kan de indruk ontstaandat mensen helemaal niet zo zelfredzaam zijn <strong>bij</strong> <strong>brand</strong>. Dit isechter slechts ten dele waar. Wat er vooral aan de hand is, is datde <strong>brand</strong>veiligheidsmaatregelen in gebouwen niet voldoende zijnafgestemd op het menselijk gedrag <strong>bij</strong> <strong>brand</strong>. Dit zou beter kunnen.Nader onderzoek is hiervoor noodzakelijk.Verder lijken mensen moeite te hebben met het inschatten van hetgevaar van <strong>brand</strong>. Om dit te verbeteren zou er geïnvesteerd moetenworden in voorlichting aan burgers en training van bedrijfshulpverleners.Hier<strong>bij</strong> moet het huidige gedrag van mensen <strong>bij</strong> <strong>brand</strong>het uitgangspunt zijn.


Nader onderzoek naar het menselijk gedrag <strong>bij</strong> <strong>brand</strong>18In de huidige praktijk van <strong>brand</strong>veiligheid in gebouwen staat detechniek centraal. Maatregelen die technisch gezien perfect zijn,blijken in de gebruikspraktijk van gebouwen niet doeltreffend tezijn. Zo blijken de keurig verborgen en inbraakveilige nooduitgangenin geval van een echte <strong>brand</strong> helemaal niet toegankelijk te zijnvoor gebouwbezoekers. Uit de literatuurstudie is verder naar vorengekomen dat de huidige uitvoering van vluchtrouteaanduidingniet of nauwelijks <strong>bij</strong>draagt aan de zelfredzaamheid <strong>bij</strong> <strong>brand</strong>. Datterwijl nooduitgangen en vluchtrouteaanduidingen bedoeld zijnom aanwezigen in gebouwen te ondersteunen <strong>bij</strong> het snel vluchten<strong>bij</strong> <strong>brand</strong>. Als deze maatregelen niet effectief zijn, welke maatregelenzijn dan wel doeltreffend om via de dichtst<strong>bij</strong>zijnde en veiligsteuitgang te vluchten? En op welke wijze moeten de maatregelenuitgevoerd worden, zodat ze aansluiten <strong>bij</strong> het werkelijke gedragvan mensen?Niet de techniek, maar de mens zou centraal moeten staan <strong>bij</strong> de<strong>brand</strong>veiligheid van gebouwen. We weten uit incidenten en experimenten<strong>bij</strong>voorbeeld dat aanwezigen in gebouwen doorgaans via debekende uitgang vluchten en niet direct reageren op een <strong>brand</strong>alarm.Maar waarom vluchten mensen niet via de nooduitgang enwaarom beginnen mensen niet meteen met vluchten als zij een<strong>brand</strong>alarm horen? Om bovengenoemde en andere vragen over hetmenselijk gedrag <strong>bij</strong> <strong>brand</strong> te kunnen onderzoeken, heeft het <strong>NIFV</strong>een onderzoeks- en beoordelingsinstrument ontwikkeld. Dit onderzoeksinstrumentis de Behavioural Assessment and Research Tool in devirtuele omgeving van de Advanced Disaster Management Simulator,kortweg ADMS-BART. Het instrument maakt gebruik van seriousgaming. Dit houdt in dat mensen door middel van een computerspelin een virtueel gebouw kunnen rondlopen en kunnen reageren opveranderende omgevingssituaties. Zo is het mogelijk mensen opeen veilige wijze te confronteren met <strong>brand</strong> in een gebouw.Het gedragsonderzoek in ADMS-BART levert naar verwachting dewetenschappelijke kennis op, die gebouwontwerpers en beleidsmakersnodig hebben om een gebouw <strong>brand</strong>veilig te maken.


Meer informatieMeer informatie over het onderzoek naar zelfredzaamheid <strong>bij</strong><strong>brand</strong> vindt u op onze website www.nifv.nl onderzoek.Ook kunt u contact opnemen met projectleider Nancy Oberijé,telefoon 026 355 23 26, e-mail nancy.oberije@nifv.nl.ColofonDeze brochure is ontwikkeld door het Nederlands Instituut FysiekeVeiligheid Nibra met subsidie van de directie Brandweer en GHORvan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.De brochure en de publicatie <strong>Zelfredzaamheid</strong> <strong>bij</strong> <strong>brand</strong>: kritischefactoren voor het veilig vluchten uit gebouwen zijn producten uit hetmeerjarenonderzoeksprogramma <strong>Zelfredzaamheid</strong> van het <strong>NIFV</strong>en het onderzoek van promovenda Margrethe Kobes naar detoepassing van serious gaming <strong>bij</strong> onderzoek naar het menselijkgedrag <strong>bij</strong> <strong>brand</strong>. Het promotieonderzoek voert Kobes uit binnen deleerstoel Crisis beheersing en Fysieke Veiligheid van de Vrije UniversiteitAmsterdam, in samenwerking met het <strong>NIFV</strong> en de leerstoelArchitectonische Ontwerpsystemen van de Technische UniversiteitEindhoven.Tekst:Karin Groenewegen-Ter Morsche en Margrethe KobesFotografie:ANP pag 3, 4, 9, 12, 13, 15Eric Didderen: pag 10Margrethe Kobes: pag 6, 8


Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid NibraPostbus 70106801 HA ArnhemT 026 355 24 00F 026 351 50 51www.nifv.nl

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!