12.07.2015 Views

PGS 28 Vloeibare brandstoffen - Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen

PGS 28 Vloeibare brandstoffen - Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen

PGS 28 Vloeibare brandstoffen - Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIES<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 1 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIES<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 3 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESTen geleideDe <strong>Publicatiereeks</strong> is een handreiking voor bedrijven die gevaarlijke stoffen produceren,transporteren, opslaan of gebruiken en voor overheden die zijn belast met devergunningverlening en het toezicht op deze bedrijven. De publicatiereeks geeft de stand vande techniek weer en daar waar relevant wordt verwezen naar regelgeving en voorschriften.Deze publicatiereeks is het referentiekader, ter invulling van de eigen verantwoordelijkheid vande bedrijven, en kan gebruikt worden bij vergunningverlening, het opstellen van algemeneregels en het toezicht op bedrijven. Hoe om te gaan met verwijzingen vanuit wet- enregelgeving naar <strong>PGS</strong> publicaties staat beschreven in paragraaf 1.1. In de publicatiereeks wordtop integrale wijze aandacht besteed aan arbeidsveiligheid, milieuveiligheid, transportveiligheiden brandveiligheid.De richtlijnen zijn dusdanig geformuleerd dat in voorkomende gevallen een bedrijf op basis vangelijkwaardigheid voor andere maatregelen kan kiezen.Deze <strong>PGS</strong> <strong>28</strong> betreft een volledige revisie van de voorgaande <strong>PGS</strong> <strong>28</strong> van 2005. De <strong>PGS</strong> isvooral aangepast vanwege het feit dat de (installatie)technische voorschriften in eenalomvattende beoordelingsrichtlijn voor tankinstallaties (BRL-K903) zijn opgenomen en dus(grotendeels) uit de <strong>PGS</strong> <strong>28</strong> zijn verdwenen. Er is een nieuwe klassenindeling gemaakt voor<strong>PGS</strong>-klassen 1 t.m. 4 vloeistoffen, die ook van toepassing is voor bio<strong>brandstoffen</strong>.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong> is opgesteld door het <strong>PGS</strong>-team <strong>28</strong> met daarin vertegenwoordigers van de overheid enbedrijfsleven. De leden van dit team zijn opgenomen in bijlage H.De inhoud van de publicatie is vastgesteld door de <strong>PGS</strong> Programmaraad. Deze is gevormddoor vertegenwoordigers vanuit de overheden (het Interprovinciaal Overleg (IPO), deVereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Arbeidsinspectie, de Nederlandse Vereniging voorBrandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) en het Ministerie van I & M), het bedrijfsleven(VNO/NCW en MKB Nederland) en werknemersorganisaties.De <strong>Publicatiereeks</strong> wordt actueel gehouden door de <strong>PGS</strong>-beheerorganisatie onder aansturingvan de <strong>PGS</strong> programmaraad. Meer informatie over de <strong>PGS</strong> en de meest recente publicaties zijnte vinden op: www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl.Een overzicht van het werkveld van de <strong>Publicatiereeks</strong> met daarin ook een overzicht vanrelevante wet- en regelgeving en de betrokken partijen is opgenomen in de notitie ‘juridischecontext <strong>Publicatiereeks</strong> <strong>Gevaarlijke</strong> <strong>Stoffen</strong>’. Deze is te downloaden via genoemde website.De voorzitter van de <strong>PGS</strong> Programmaraad,Gerrit J. van Tongerendecember 2011<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 4 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIES<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 5 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESInhoudTen geleide 4Inhoud 6Leeswijzer 80 Inleiding 90.1 Aanleiding actualisatie 90.2 Relevante andere wet- en regelgeving 90.3 Betrokken overheidsinstanties 121 Toepassing van de publicatie 131.1 Algemeen 131.2 Toepassingsgebied 131.3 <strong>PGS</strong>-Klassenindeling 141.4 Gebruik van normen en richtlijnen 151.5 Relatie met Beoordelingsrichtlijnen en keuringscriteria 151.6 Gelijkwaardigheidsbeginsel 172 Constructie en installatie van de tankinstallatie 182.1 Inleiding 182.2 Constructie van de tankinstallatie 182.3 Het installeren van de tankinstallatie 202.4 Bodembeschermende voorzieningen 232.5 Riolering 242.6 Olie/benzineafscheider en slibvangputten 242.7 Kolken 252.8 Aanvullende voorschriften voor milieubeschermings-gebieden 253 De tankinstallatie in bedrijf <strong>28</strong>3.1 Inleiding <strong>28</strong>3.2 Algemene voorschriften <strong>28</strong>3.3 Het vullen van de tank 293.4 Het afleveren van <strong>brandstoffen</strong> 313.5 Legen van een tank met afgewerkte olie 333.6 Het reinigen van de tank 333.7 Het buiten gebruik stellen van tanks 334 Inspectie, onderhoud, registratie en documentatie 344.1 Inleiding 344.2 Ondergrondse tankinstallaties 344.3 Vloeistofdichte vloer of verharding 374.4 Olie/benzineafscheiders, kolken en putten 384.5 Overige controles en inspectie 384.6 Registratie en documentatie 40<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 6 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIES0 Inleiding0.1 Aanleiding actualisatieDe publicatie is geheel geactualiseerd en de indeling is aangepast aan de nieuwe opmaak dievoor de gehele <strong>PGS</strong>-reeks wordt gehanteerd.De voorgaande versie van de <strong>PGS</strong> <strong>28</strong> was een samenvoeging van de oude CPR-richtlijnen 9-1en 9-5 over <strong>Vloeibare</strong> Aardolieproducten - Ondergrondse Opslag, Afleverinstallaties en Opslagin Kunststof en Stalen tanks.Met de beschikbaarheid van een alomvattende beoordelingsrichtlijn voor tankinstallaties op hetgebied van onder- en bovengrondse opslag (BRL-K903), was een complete revisienoodzakelijk. Daarnaast bevatte het document van 2005 op een aantal punten verouderdebepalingen die in strijd waren met huidige wet- en regelgeving.Bij de actualisatie zijn de ontvangen reacties op <strong>PGS</strong> <strong>28</strong> bij de <strong>PGS</strong>-beheerorganisatie en bij dehelpdesk InfoMil verwerkt.0.2 Relevante andere wet- en regelgeving0.2.1 ATEXATEX 137De Europese kaderrichtlijn ATEX 137 (99/92/EG), opgenomen in hoofdstuk 3 van hetArbobesluit, heeft betrekking op arbeidsomstandigheden in relatie tot explosieve atmosferen.Wanneer explosieve atmosferen zich kunnen voordoen, zoals bij tankstations, moet dewerkgever, als onderdeel van de RIE, een explosieveiligheidsdocument opstellen. Daarinworden o.a. de explosierisico’s beoordeeld en wordt op basis daarvan een gevarenzoneindelingopgesteld.ATEX 95Afhankelijk van de gevarenzone-indeling worden eisen gesteld aan de apparatuur diedaarbinnen mag worden toegepast. Deze apparatuur moet voldoen aan de Europeseproductrichtlijn ATEX 95 (94/9/EG), geïmplementeerd in het Warenwetbesluit ExplosieveiligMaterieel. Dit besluit stelt eisen aan de technische integriteit en bevat doelvoorschriften voorapparatuur en beveiligingssystemen die bedoeld zijn om te worden gebruikt op plaatsen metexplosiegevaar. Het explosiegevaar kan daarbij zowel externe oorzaken hebben als wordenveroorzaakt door de apparatuur zelf. De eisen zijn direct van belang voor fabrikanten enimporteurs van explosieveilig materieel, maar via de gevarenzone-indeling indirect ook voor dewerkgever.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 9 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIES0.2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrechtPer 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van krachtgeworden, met het bijbehorende Besluit omgevingsrecht (Bor) en met de bijbehorendeMinisteriële regeling omgevingsrecht (Mor). Op basis van de Wabo (danwel bijlage 1 van hetBor) zijn ruim 30.000 bedrijven vergunningplichtig voor het oprichten en het veranderen van deinrichting. Dit wordt aangeduid als de omgevingsvergunning, tot 1 oktober 2010 was dat eenvergunning Wet milieubeheer. Wanneer bij een inrichting sprake is (of zal zijn) van deactiviteiten binnen de reikwijdte van deze richtlijn, zijn de voorschriften van deze richtlijn hetuitgangspunt voor de vastelling van vergunningvoorschriften.0.2.3 ActiviteitenbesluitHet Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (‘Barim’ ofwel Activiteitenbesluit)geeft algemene milieuregels voor bedrijven die niet vergunningplichtig zijn. Daarnaast bevat hetActiviteitenbesluit voor bepaalde activiteiten voorschriften, die ook van toepassing zijn opvergunningplichtige inrichtingen. In het Besluit omgevingsrecht staat welke activiteitenvergunningplichtig zijn.Voor inrichtingen die vallen binnen de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit geldt dat,wanneer een ondergrondse tankinstallatie voor vloeibare <strong>brandstoffen</strong> aanwezig is de relevantevoorschriften uit hoofdstuk 4 van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Ook de Regelingalgemene regelingen inrichtingen milieubeheer (‘Rarim’) is dan van toepassing.0.2.4 Besluit bodemkwaliteitIn de voorschriften van <strong>PGS</strong> <strong>28</strong> die betrekking hebben op het verrichten van bodemonderzoeken het aanleggen en inspecteren van vloeistofdichte vloeren of verhardingen is aangegeven datdie activiteiten moeten worden uitgevoerd door een bedrijf dat of een instelling die daartoebeschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit. In dat besluit zijn devoorwaarden opgenomen waaraan bedrijven en instellingen moeten voldoen om voor eenerkenning (in het kader van Kwalibo: kwaliteitsborging in het bodembeheer) in aanmerking tekomen. Daartoe moeten zij o.a. beschikken over een certificatie of een accreditatie. Certificatieen accreditatie geschieden op basis van normdocumenten (normen, beoordelingsrichtlijnen,keuringscriteria, enz.). De werkzaamheden met bijbehorende documenten staan opgesomd inde regeling die is gebaseerd op het Besluit bodemkwaliteit.Kwalibo staat voor kwaliteitsborging in het bodembeheer. Het is een van de maatregelen omhet bodembeheer te verbeteren. Kwalibo kent drie speerpunten:kwaliteitsverbetering bij de overheid;versterking van het toezicht en de handhaving;erkenningsregeling bodemintermediairs.Een overzicht van erkende bodemintermediairs is te raadplegen op de website van Bodem+,(www.agentschapnl.nl/bodemplus) in het zoekmenu ‘erkenningen’.0.2.5 Besluit omgevingsrechtHet Besluit omgevingsrecht (Bor) bevat onder meer de eis dat bij de verlening van deomgevingsvergunning, de technieken moeten worden voorgeschreven die zijn te beschouwenals BBT (Best beschikbare technieken, voorheen aangeduid als Stand der techniek). Dezerichtlijn is te beschouwen als BBT voor de hierin genoemde activiteiten. (zie 0.2.2).<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 10 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIES0.2.6 Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB)De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) heeft als uitgangspunt eenverwaarloosbaar bodemrisico te realiseren door een combinatie van voorzieningen enmaatregelen.Met betrekking tot de voorschriften van <strong>PGS</strong> <strong>28</strong> geldt dat relevante voorschriften uit de NRB, uitpraktische overwegingen, in de <strong>PGS</strong> zijn overgenomen.0.2.7 Gebruiksbesluit0.2.8 <strong>PGS</strong> 30Per 1 november 2008 gelden landelijke voorschriften voor het brandveilige gebruik vanbouwwerken. Met de inwerkingtreding van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (hierna:Gebruiksbesluit) vervallen de gemeentelijke voorschriften die nu zijn vastgelegd in dezelandelijke reeks aan voorschriften.De <strong>PGS</strong> 30 richtlijn is van toepassing op de drukloze, bovengrondse opslag van vloeistoffen,zijnde vloeibare <strong>brandstoffen</strong> en/of minerale olieproducten met een vlampunt hoger dan 23 ºCbehorende tot <strong>PGS</strong>-klassen 2 t.m. 4 in één of meer tanks met een opslagcapaciteit van tenhoogste 150 m 3 per tank evenals op de hieraan gekoppelde afleverinstallaties voorkleinschalige aflevering.Een uitzondering hierop zijn de voorschriften voor de aflevering vanuit mobieleafleverinstallaties voor mengsmering: deze zijn opgenomen in bijlage D van <strong>PGS</strong> <strong>28</strong>.0.2.9 Ministeriele regeling omgevingsrechtBijlage 1 van de ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) omvat de zogeheten AanwijzingBBT-documenten. Op deze lijst staan ook de <strong>PGS</strong>-richtlijnen. Dit betekent dat bedrijven enbevoegd gezag bij de vergunningverlening, en het Rijk bij het opstellen van algemenemilieuregels, met deze richtlijn rekening moeten houden. (zie ook 0.2.2)0.2.10 WaterwetDe Waterwet heeft een aantal wetten geheel vervangen waaronder de Wet verontreinigingoppervlaktewateren. Op indirecte lozingen (lozing op het gemeenteriool) en sommige in hetActiviteitenbesluit omschreven directe lozingen (lozing direct op het oppervlaktewater) is hetActiviteitenbesluit van toepassing. Het bevoegd gezag voor indirecte lozingen is hetzelfdeorgaan als voor de omgevingsvergunning (gemeente of provincie).De waterschappen zijn op basis van de Waterwet het bevoegd gezag voor overige directelozingen in wateren die niet als rijkswater kunnen worden aangemerkt.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 11 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIES0.3 Betrokken overheidsinstanties0.3.1 Gemeente en provincieVoor de meeste inrichtingen is de gemeente het bevoegd gezag voor de Wabo. De provincieszijn voor de meeste grotere en vaak risicovollere bedrijven of bedrijven met een zwaarderemilieubelasting het bevoegd gezag. Voor ondergrondse tankinstallaties die vallen onder hetActiviteitenbesluit maar die aanwezig zijn binnen vergunningplichtige inrichtingen wordt hettoezicht uitgevoerd door het bevoegd gezag dat tevens de omgevingsvergunning verleent. Erkan worden gekozen voor de uitvoering van taken van het bevoegd gezag gebruik te makenvan een regionale uitvoeringsdienst (RUD).0.3.2 Ministerie van IenM / ministerie van ELIIn uitzonderingsgevallen is de Minister van Infrastructuur en milieu (IenM) (vooral bijdefensieterreinen) of de Minister van Economie, landbouw en Innovatie (ELI) (bijmijnbouwactiviteiten en bij olie- en gaswinning) het bevoegd gezag ten aanzien van deomgevingsvergunning.0.3.3 BrandweerIn het kader van deze <strong>PGS</strong> kan de brandweer vanuit twee lagen betrokken zijn, te weten deregionale brandweer en de gemeentelijke brandweer.De regionale brandweer is betrokken bij vergunningverlening vanuit haar wettelijke adviestaakin de situatie waarbij er sprake is van een bedrijf dat onder het BRZO en/of het Bevi valt.De gemeentelijke brandweer is in dit kader geen wettelijk adviseur, maar kan door het bevoegdgezag (Wabo) worden geraadpleegd bij het vaststellen van eisen aan brandpreventieve enbrandrepressieve voorzieningen, die in omgevingsvergunningen worden vastgelegd.Daarnaast is de brandweer ook betrokken als dé hulpdienst die bij incidenten zal moetenoptreden. De gevarenindeling van benzines, kerosines en diesel volgens de <strong>PGS</strong>-klassenindelingis terug te vinden in dit document. Om op te kunnen treden moeten er een aantal op debrandweer gerichte maatregelen zijn getroffen, zie hiervoor hoofdstuk 6. Ten slotte zal debrandweer voor het optreden zich moeten voorbereiden en dus op de hoogte moeten zijn vande situatie ter plaatse.0.3.4 Arbeidsinspectie (AI)Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is verantwoordelijk voor alleregelgeving met betrekking tot arbeidsomstandigheden. De Arbeidsinspectie ziet toe op denaleving van deze regelgeving. Voor ondergrondse tankinstallaties betreft dit over het algemeende Arbeidsomstandighedenwet en het Arbobesluit.0.3.5 Rijkswaterstaat en de WaterschappenDe Minister van Infrastructuur en Milieu is het bevoegd orgaan voor de Waterwet.. Hierondervallen onder meer de kustwateren, de Waddenzee, Eems en Dollard, het IJsselmeer, de Maas,de Rijn, de IJssel en de Zeeuwse wateren. In de praktijk is Rijkswaterstaat degene die namensde minister de Waterwet-vergunning afgeeft.De waterschappen zijn het bevoegd orgaan voor de overige wateren die niet tot de rijkswaterenbehoren.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 12 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIES1 Toepassing van de publicatie1.1 AlgemeenToezicht, handhaving en vergunningverlening zijn geregeld in de betreffende wetgeving.Bedrijven moeten aan de beschreven stand der techniek voldoen, wanneer vanuit een bindenddocument wordt verwezen naar de <strong>PGS</strong>. Een bindend document is bijvoorbeeld hetActiviteitenbesluit of een omgevingsvergunning. Voor de werknemersbescherming kan debeschreven stand der techniek in een Arbocatalogus zijn opgenomen, waarmee het voor debetreffende branche (of doelgroep) het referentiepunt voor toezicht is. Een andere mogelijkheidis dat <strong>PGS</strong> voorschriften via een eis tot naleving door de Arbeidsinspectie worden opgelegd aaneen bedrijf.Voor de toepassing van een geactualiseerde <strong>PGS</strong> voor vergunningverlening in het kader van deWet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kunnen we onderscheid maken tussen devolgende situaties:nieuw op te richten bedrijf;uitbreiding resp. wijziging van een bestaand bedrijf;bestaand bedrijf.Voor een aantal vragen over de toepassing van een geactualiseerde <strong>PGS</strong> in bestaandesituaties of bij een uitbreiding resp. wijziging van een bestaand bedrijf kunt u terecht bij de‘Vragen en antwoorden’ op www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl.1.2 ToepassingsgebiedDeze publicatie is van toepassing op de drukloze, ondergrondse opslag van vloeibare<strong>brandstoffen</strong> en/of minerale olieproducten behorende tot <strong>PGS</strong>-klassen 1 t.m. 4 in één of meertanks met een opslagcapaciteit van ten hoogste 150 m 3 per tank, evenals op de hieraangekoppelde afleverinstallaties voor grootschalige aflevering.Toelichting:We spreken van grootschalige aflevering bij een jaarlijkse doorzet van minimaal 25 m 3 .In bijlage D zijn eveneens voorschriften opgenomen die speciaal gericht zijn op het veiligedagelijks gebruik van de mobiele afleverinstallatie voor mengsmering. Hieronder wordt onderandere verstaan de constructie-eisen aan deze installatie en de gebruiksvoorschriften zoals hetvullen van de tank en het afleveren van de mengsmering. Dit betreft alleen de aflevering vanmengsmering; de aflevering van andere <strong>brandstoffen</strong> uit tijdelijke niet-stationaire opslag- enafleverinstallaties staat beschreven in <strong>PGS</strong> 30.Toelichting:De mobiele afleverinstallaties voor mengsmering betreft bovengrondse installaties. Omdat dezeinstallaties vaak voorkomen op tankstations voor het wegverkeer is ervoor gekozen devoorschriften onder te brengen in <strong>PGS</strong> <strong>28</strong>. De aflevering van andere <strong>brandstoffen</strong> uit mobieleafleverinstallaties staat beschreven in <strong>PGS</strong> 30.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 13 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIES1.3 <strong>PGS</strong>-klassenindelingIn deze richtlijn wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende klassen van vloeibare<strong>brandstoffen</strong>. Bij opstellen van deze klassenindeling is gebruik gemaakt van zowel de indelingin EU-GHS-klassen, de ADR-klassen en de oude indeling in WMS-klassen. Deze indeling in<strong>PGS</strong>-klassen wordt naast deze <strong>PGS</strong> <strong>28</strong> ook toegepast in <strong>PGS</strong> 30 en BRL-K903.Tabel 1.1 - <strong>PGS</strong>-klassenindeling<strong>PGS</strong>-klasseProducten<strong>PGS</strong>-klasse 0 Vloeistoffen met een vlampunt < 23 °C en een beginkookpunt ≤ 35 °C<strong>PGS</strong>-klasse 1<strong>PGS</strong>-klasse 2Vloeistoffen met een vlampunt < 23 °C en een beginkookpunt > 35 °C aVloeistoffen met een vlampunt ≥ 23 °C en ≤ 55 °C b<strong>PGS</strong>-klasse 3 Vloeistoffen met een vlampunt > 55 °C b en ≤ 100 °C<strong>PGS</strong>-klasse 4 Vloeistoffen met een vlampunt > 100 °CaVoor de toepassing van deze <strong>PGS</strong> <strong>28</strong> geldt dat benzine (motorbrandstof) voor het gebruik vanonstekingsmotoren (bijvoorbeeld in auto's, vast opgestelde motoren en andere motoren) in deze positiemoet worden ingedeeld, ongeacht de vluchtigheid.bVoor de toepassing van deze <strong>PGS</strong> <strong>28</strong> voor opslag geldt de vlampuntsgrens van 55 °C tussen <strong>PGS</strong>klassen2 en 3. Deze grens is anders voor etikettering en verpakking; in de EU-GHS- en de ADRindelingloopt de grens namelijk vanaf 60 °C.<strong>PGS</strong>-klasse 0 valt niet onder de werkingssfeer van deze richtlijn.Bio<strong>brandstoffen</strong><strong>Vloeibare</strong> <strong>brandstoffen</strong> bevatten in toenemende mate bio<strong>brandstoffen</strong>. Sommige van dezebio<strong>brandstoffen</strong> hebben een aanzienlijk lager vlampunt dan de op aardolie gebaseerde<strong>brandstoffen</strong> waaraan de biobrandstof wordt toegevoegd. Indien het vlampunt van dezebiobrandstof tussen 23 °C en 55 °C is, dan valt de brandstof in <strong>PGS</strong>-klasse 2.Overige eigenschappenIn verband met het eventueel vrijkomen van damp of vloeistof bij het vullen van tanks(verdringingsverlies), bij lekkage en bij ongevallen, moet tevoren aandacht zijn besteed aanandere gevaarlijke, milieubedreigende of hinderlijke eigenschappen van de opgeslagenproducten zoals bijtende, stankverwekkende, toxische en carcinogene eigenschappen.Afgewerkte olieHet landelijk afvalbeheersplan (LAP) verstaat onder ‘afgewerkte olie’ kortweg smeer- ensysteemolie die in het afvalstadium is geraakt. Deze olie komt vooral vrij bijverbrandingsmotoren, transmissiesystemen, machines, turbines en hydraulische systemen. Nietalleen de herkomst bepaalt echter de vraag of een afvalolie onder deze definitie valt: doorvermenging met andere afvalstoffen kan deze zo vervuild raken dat het geen ‘afgewerkte olie’meer is. Het gevolg is dan dat het niet meer (of veel moeilijker) kan worden opgewerkt tot eennuttig toepasbaar product (bv. bunkerolie voor de scheepvaart) maar als afval moet wordenverbrand. Tot de eisen van de kwalificatie ‘afgewerkte olie’ behoort onder meer hetvlampunt: dit moet minimaal 55 °C bedragen. Is het vlampunt lager, dan is er geen sprake meervan ‘afgewerkte olie’. Dit kan vooral worden veroorzaakt door het toevoegen van (ook kleinehoeveelheden) benzine. Ook het vermengen met andere stoffen kan tot gevolg hebben dat ergeen sprake meer is van ‘afgewerkte olie’, zoals door accuzuur of remolie. In het kader vandeze richtlijn leidt een vlampunt van minder dan 55 °C er toe dat er geen sprake meer is van<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 14 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESeen <strong>PGS</strong> klasse 3 product maar van een <strong>PGS</strong> klasse 2 of zelfs <strong>PGS</strong> klasse 1 product waarvoordeels strengere opslageisen gelden.Verwarmde productenDoor verwarming kan de opslagtemperatuur boven of nabij het vlampunt liggen, zodat hetopgeslagen product wordt gerekend tot <strong>PGS</strong>-klasse 1. Technische maatregelen voor de opslagvan verwarmde producten zijn beschreven in vs 2.2.10.1.4 Gebruik van normen en richtlijnenDaar waar naar andere normen en richtlijnen (bijvoorbeeld NEN, NEN-EN, ISO, BRL) wordtverwezen geldt die versie die ten tijde van publicatie van deze <strong>PGS</strong> van kracht is.1.5 Relatie met Beoordelingsrichtlijnen en keuringscriteria1.5.1 BRL-K 903In de Beoordelingsrichtlijn voor het procescertificaat voor de Regeling Erkenning InstallateursTankinstallaties (REIT), kortweg BRL-K903, zijn alle relevante eisen opgenomen die door decertificatie-instelling worden gehanteerd als grondslag voor de afgifte en instandhouding voorde Regeling Erkenning Installateurs Tankinstallaties (REIT), een en ander op basis van hetReglement voor de Productcertificatie van de certificatie-instelling.De in BRL-K903 opgenomen processen zijn bestemd om te worden toegepast op hetontwerpen, installeren, opleveren en onderhouden van onder andere ondergrondsetankinstallaties voor vloeibare aardolieproducten. In de BRL-K903 zijn de constructie-eisen voortankinstallaties opgenomen. Na de uitvoering van installatie- of reparatiewerkzaamheden moetdoor de tankinstallateur een bij de certificatie-instelling geregistreerd installatiecertificaat wordenafgegeven volgens BRL-K903. Het installatiecertificaat is gericht op verantwoord gebruik van degehele installatie in de Nederlandse situatie, en de beoordelingsrichtlijn BRL-K903 borgt daarbijde ontwerp-, installatie-, opleverings- en onderhoudseisen.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 15 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIES1.5.2 Producten voorzien van CE-markeringComponenten van een installatie moeten zijn voorzien van CE-markering wanneer deze wordentoegepast in een toepassingsgebied vallend onder een van de richtlijnen (directives) vermeld opde website van de Europese Commissie. Voor dit document zijn de volgende richtlijnen vanbelang:Electro Magnetic Compatibility (EMC);Low Voltage Directive (LVD);Pressure Equipment Directive (PED);Machine Directive;Construction Products Directive (CPD; Richtlijn Bouwproducten).Producten vallend onder de CPD moeten voorzien zijn van CE-markering. Voor anderetoepassingen dan vernoemd in bijlage ZA van de desbetreffende geharmoniseerdeproductnorm is het voeren van de CE-markering niet verplicht.Voor alle producten die onder de CPD vallen mogen geen aanvullende eisen worden gesteldten aanzien van de producteigenschappen die zijn genoemd in de CE-markeringen. Het stellenvan andere aanvullende eisen is wel toegelaten.In tabel 1.2 is een overzicht opgenomen van toegelaten (aanvullende) eisen.Tabel 1.2 - CE markering in relatie tot toepassingsgebiedToepassingsgebied Document Gebouwgebonden Niet-gebouwgebondenThermoplastische tanksStalen tanksOvervulbeveiligingNEN-EN 13341XBRL-K21002 X a XNEN-EN 12<strong>28</strong>5-2XBRL-K796 X XNEN-EN 13616XBRL-K636 X a XLekdetectieNEN-EN 13160-1 enNEN-EN 13160-2XBRL-K910 X a XaToepassing alleen toegelaten wanneer deze is voorzien van een CE-markering volgens bijlage ZA.De tabel is uniform voor <strong>PGS</strong> <strong>28</strong>, <strong>PGS</strong> 30 en BRL-K903 en verwijst zodoende zowel naarondergrondse als bovengrondse installaties. Er zijn momenteel geen geharmoniseerdeEuropese normen voor ondergrondse tanks.1.5.3 KC-106In de Keuringscriteria voor de (her)keuring van ondergrondse drukloze tank(opslag)installaties(kunststof en staal), kortweg KC-106, zijn regels en eisen opgenomen die door eenonafhankelijke inspectie-instelling moeten worden gehanteerd om door (her)keuring de conditieen de betrouwbaarheid van een ondergrondse tank(opslag)installatie te bepalen.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 16 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESOpmerking:De KC-106 wordt naar verwachting in 2011 vervangen door AS 6810 Herkeuring vanondergrondse tanks en/of ondergronds leidingwerk bijbehorend bij onder- of bovengrondsetanks - uitvoeren bodemweerstandsmeting.1.6 GelijkwaardigheidsbeginselVoor de toepassing van <strong>PGS</strong> <strong>28</strong> geldt het gelijkwaardigheidsbeginsel. Dit houdt in dat anderemaatregelen kunnen worden getroffen dan in de voorschriften van deze <strong>PGS</strong> <strong>28</strong> zijnopgenomen. In de praktijk betekent dit dat tijdens het vooroverleg, in het kader van een meldingof in de vergunningaanvraag gegevens moeten worden overgelegd waaruit blijkt dat minimaaleen gelijkwaardige bescherming van het milieu, arbeidsveiligheid of brandveiligheid kan wordenbereikt. Het bevoegd gezag beoordeelt in het kader van de vergunningverlening of meldinguiteindelijk of met de toepassing van het andere middel een gelijkwaardige bescherming kanworden bereikt. De AI beoordeelt dit bij inspecties in het kader van de handhaving van deArbeidsomstandighedenwetgeving.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 17 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIES2 Constructie en installatie van detankinstallatie2.1 InleidingIn BRL-K903 wordt een groot aantal constructie-eisen uitputtend beschreven. Om dubbele teksten het risico op uiteenlopende voorschriften voor een en hetzelfde onderwerp zo veel mogelijkte voorkomen is besloten om ten aanzien van de constructie van de installatie zoveel mogelijkte verwijzen naar de BRL-K903. Ten aanzien van de constructie en installatie van tanks entoebehoren zijn in de <strong>PGS</strong> <strong>28</strong> alleen eisen opgenomen ten aanzien van onderwerpen die niet ofonvoldoende zijn uitgewerkt in BRL-K903.2.2 Constructie van de tankinstallatieNormen en beoordelingsrichtlijnenDe constructie-eisen die aan tanks voor de ondergrondse opslag worden gesteld zijnopgenomen in een aantal beoordelingsrichtlijnen (BRL's) die in overleg met de marktpartijen zijnopgesteld.De belangrijkste, en eigenlijk alles omvattende BRL die voor dit soort installaties van toepassingis, is de BRL-K903 voor nieuwe installaties en de KC 106 voor de inspectie.N.B. In BRL-K903 wordt aangegeven welke typen tanks mogen worden toegepast en welkeafzonderlijke BRL’s daar op van toepassing zijn.vs 2.2.1De gehele installatie inclusief leidingen en appendages moet worden geïnstalleerd dooreen gecertificeerd installateur conform BRL-K903 en de onderliggende normen en wordenvoorzien van een installatiecertificaat. De installatie moet vloeistofdicht zijn, voldoendesterk zijn en waar nodig doeltreffend tegen beschadiging van buitenaf zijn beveiligd.Bij de ontwikkeling van nieuwe producten zullen in beginsel nog geen beoordelingsrichtlijnen ofnormen bestaan. Voordat een nieuw product bij de (nieuw)bouw door een installateur ofaannemer wordt toegepast moet het vergunningverlenende gezag schriftelijk door deinstallateur of aannemer worden geïnformeerd. Bij het toepassen van een experimenteelproduct zal veelal een aanvullend keuringsregime van een onafhankelijke certificatie- enkeuringsinstelling noodzakelijk zijn om ongewenste en onvoorziene situaties tijdig te signaleren;een aanvullend keuringsregime moet daartoe door het bevoegd gezag worden opgenomen inde vergunningsvoorschriften of in de maatwerkvoorschriften van het Activiteitenbesluit. Ten tijdevan een experimenteel product moet een onafhankelijke certificatie- en keuringsinstellingkeuringen uitvoeren waarbij kennis en inzicht kan worden verkregen bij het tot stand komen vannieuwe functionele eisen.In het navolgende zijn aanvullende voorschriften weergegeven die niet in BRL-K903 zijnopgenomen.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 18 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESTanks, leidingen en appendagesvs 2.2.2Tanks en leidingen moeten bestand zijn tegen het opgeslagen product voor een minimaleperiode van 15 jaar. Indien een inwendige coating is aangebracht, moet deze bestand zijntegen het opgeslagen product gedurende een minimale periode van 20 jaar.Toelichting:Brandstoffen zoals benzine kunnen een biobrandstof component bevatten. Deze componentenkunnen agressief zijn en corrosie bij metalen veroorzaken. Water in het product kantankwanden corroderen. Inwendige coatings (zie 4.2.4) kunnen door producten wordenaangetast. Let zeker op bij productwissel dat de installatie ook geschikt is voor het nieuweproduct.vs 2.2.3Alle leidingen en appendages moeten vloeistofdicht zijn, voldoende sterk zijn en waarnodig doeltreffend tegen beschadiging zijn beschermd.Toelichting:Leidingen kunnen worden uitgevoerd als onderdrukleidingen (zuigleidingen) ofoverdrukleidingen (persleidingen).Kathodische bescherming ondergrondse installatiedelenvs 2.2.4De kathodische bescherming moet zodanig zijn geïnstalleerd, door een bedrijf datbeschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit, en zodanig wordenonderhouden en gebruikt dat er geen schade aan ondergrondse objecten zoalsgasleidingen en telefoonkabels in de omgeving van de installatie kan wordentoegebracht.Toelichting:De constructie-eisen met betrekking tot de kathodische bescherming en de tankinstallatie zijnopgenomen in BRL-K903. De keuringseisen voor kathodische bescherming zijn opgenomen inAP 08 (AS 6801).Elektronisch lekdetectiesysteemvs 2.2.5Indien een elektronisch detectiesysteem wordt gebruikt, moet dit systeem ‘fail-safe’ zijnontworpen, dat wil zeggen: zelfmeldend bij defecten en geïnstalleerd zijn door eengecertificeerd installateur conform BRL-K903.vs 2.2.6Een duidelijk hoorbaar of zichtbaar alarm moet worden gegeven op het moment dat eenafwijking optreedt. Dit alarm moet worden gegeven op een plaats waar dit door de drijvervan de inrichting (beheerder van de tank), kan worden waargenomen. Het alarm moetvoortduren totdat actie is ondernomen.Het lekdetectiesysteem moet doelmatig zijn en moet functioneren gedurende het ingebruik zijn van de tank. Indien een defect aan het lekdetectiesysteem wordtgeconstateerd moet direct contact worden opgenomen met een gecertificeerdeinstallateur.vs 2.2.7Het elektronisch lekdetectiesysteem moet zijn voorzien van een proefinrichting, waarmeede goede werking van het alarmsysteem kan worden gecontroleerd. Het (proef)alarm vanhet lekdetectiesysteem moet maandelijks door de beheerder van de tank wordengecontroleerd.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 19 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESDampretourvs 2.2.8Voor lichte olie is dampretour ‘stage I’ verplicht. Dit is niet van toepassing voor eentankstation met een jaarlijkse doorzet van minder dan 100 m 3 per jaar.Toelichting:Deze ondergrens volgt uit de “Benzineregeling”, zie staatsblad 1995, 250.. staatsblad 2010-231). Lichte olie (benzine) betreft over het algemeen vloeistoffen van <strong>PGS</strong>-klasse 1. Door deaard van andere vloeistoffen die bijvoorbeeld toxisch zijn of stinken, kan het noodzakelijk zijnhet vrijkomen van deze stof op soortgelijke wijze te beperken. Bij stankhindervs 2.2.9Voor lichte olie is dampretour stage II ook verplicht. Dit is niet van toepassing voor hetafleveren met een maximale afleversnelheid van 10 l per min of minder.Toelichting:Lichte olie (benzine) betreft over het algemeen vloeistoffen van <strong>PGS</strong>-klasse 1. Door de aardvan andere vloeistoffen die bijvoorbeeld toxisch zijn of stinken, kan het noodzakelijk zijn hetvrijkomen van deze stof op soortgelijke wijze te beperken. Bij stankhinder kan doorgaans eenoplossing worden gevonden door het verplaatsen van het ontluchtingspunt.Verwarmde productenvs 2.2.10 Verwarmde producten moeten bij voorkeur niet in ondergrondse tanks wordenopgeslagen.Indien dit noodzakelijk is, mogen verwarmde producten uitsluitend zijn opgeslagen ininwendig onbeklede stalen tanks waarvan de uitwendige bekleding bestand moet zijntegen de ten gevolge van de verwarming van het product optredende temperaturen. Doorverwarming kan de opslagtemperatuur boven of nabij het vlampunt liggen, zodat hetopgeslagen product wordt gerekend tot <strong>PGS</strong>-klasse 1.Toelichting:Kunststof tanks en inwendige bekleding van stalen tanks zijn niet bestand tegen de bijverwarming optredende temperaturen. Daarom mogen deze materialen niet worden toegepast.De inwendig niet-beklede stalen tanks moeten uitwendig zijn voorzien van een speciale isolatieen daarop aangebrachte bekleding die bestand zijn tegen de optredende temperaturen.Ook moet de nodige aandacht worden besteed aan de corrosie van het verwarmingssysteemzelf. Indien voldoende onderbouwd kan worden aangetoond dat er een (voor verwarmdeproducten) geschikte (gecertificeerde) inwendige coating kan worden aangebracht in de tank,dan is een inwendige coating ook toegelaten.2.3 Het installeren van de tankinstallatieIn BRL-K903 zijn eisen opgenomen voor de installatie van de tankinstallatie. Dit betreft onderandere:plaatsing van de tanks;aanleg van de leidingen;aanleg van vulpunten;aanleg kathodische bescherming;dampretoursystemen ‘stage I en II’.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 20 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESGecertificeerde installateurvs 2.3.1Binnen een maand na afronding van de installatiewerkzaamheden moet eeninstallatiecertificaat volgens BRL-K903 voorhanden zijn (Installatieboek). Hetgeregistreerde installatiecertificaat moet zijn afgegeven door een installateur die isgecertificeerd op basis van BRL-K903.vs 2.3.2Na uitvoering van installatie- of reparatiewerkzaamheden moet door de installateur eendoor een certificerende instelling geregistreerd installatiecertificaat worden afgegeven.Alle geregistreerde installatiecertificaten moeten door de eigenaar binnen de inrichtingworden bewaard om aan het bevoegd gezag te kunnen tonen. Deze bepaling geldt nietvoor kleine reparaties zoals het vervangen van een peildop, vuldop, peilstok, afleverslang,vulpistool, of vlamkerende voorziening.In het navolgende zijn aanvullende voorschriften weergegeven die niet in de BRL-K903 zijnopgenomen en voorschriften betreffende aflevertoestellen en pompeilanden.Omgeving van tanksvs 2.3.3Tot op 7,5 m van de tank met asfaltbitumen bekleding mag geen beplanting aanwezig zijn,waarvan de wortels in de bekleding van de tank kunnen groeien. Het beschermen van detank met kunststoffen folies of damwanden is verboden.Toelichting:Tanks voorzien van epoxy-bekleding en leidingen voorzien van polyetheen bekleding ofkunststoffen pijpwikkelband zijn niet gevoelig voor wortel ingroei. Het toepassen vankunststoffen folie of damwanden ter voorkoming van bijvoorbeeld wortel ingroei in de bekledingkan vanwege het elektrisch isolerend effect het functioneren van de kathodische beschermingnegatief beïnvloeden. Ook bij het uitvoeren van bekledingscontroles en herkeuringen geeft eenfolie of damwand problemen. Indien een tank tegen wortelgroei moet worden beschermd,verdient het aanbeveling een onafhankelijk certificatie- en keuringsinstelling te raadplegen overde in dit verband te treffen voorzieningen.Aanleg van vulpuntenvs 2.3.4Een vulpunt of een leegzuigpunt van een ondergrondse tank mag zich niet binnen eengebouw bevinden, tenzij de tank wordt gebruikt voor de opslag van stoffen in<strong>PGS</strong>-klasse 3 of <strong>PGS</strong>-klasse 4 of van afgewerkte olie die voldoet aan de kwaliteitseisenzoals omschreven in de definities van deze <strong>PGS</strong>-richtlijn.vs 2.3.5Een aansluitpunt van een vul- of leegzuigleiding moet zijn geplaatst boven of in eenvulpuntmorsbak of boven een vloeistofdichte vloer of verharding. Een vloeistofdichtevloer of verharding voor tankstations moet voldoen aan BRL-2319 of BRL-2362. Deminimale oppervlakte van de vloeistofdichte vloer of verharding bij een vulpunt moet12 m 2 bedragen bij voorkeur met een afmeting van 4 m 3 m.Vulpuntvs 2.3.6Bij elk vulpunt moet duidelijk zijn aangegeven wat de netto-inhoud van de tank is evenalsvoor welk product die tank is bestemd. Indien er meer dan één tank is, moet op duidelijkewijze zijn aangegeven welk vulpunt en welke peilopening van de tank bij elkaar horen. Bijhet vulpunt is het noodzakelijk om aan te geven welk type overvulbeveiliging isgemonteerd in verband met de instructie aan de tankwagenchauffeur.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 21 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESvs 2.3.7De vulleiding mag niet elektrisch geïsoleerd zijn van de tank. Bij een kunststof vulleidingmoet het vulpunt apart geaard zijn.Aflevertoestellenvs 2.3.8Aflevertoestellen, ook wel dispenser genoemd, moeten zijn opgesteld op een afstand vande lengte van de afleverslang plus 1 m, met een minimum van 5 m van een (riool)put ofeen andere laag gelegen ruimte waarin gemorst product kan uitstromen. Deze afstandgeldt niet ten opzichte van de onderdelen van het opvangsysteem voor gemorst product.vs 2.3.9Ieder aflevertoestel moet zijn geplaatst boven een vloeistofdichte voorziening waarmeewordt voorkomen dat lekkage van de pomp verontreiniging van de bodem of hetgrondwater veroorzaakt. Doorvoeringen en afsluitingen door deze vloeistofdichtevoorziening moeten eveneens vloeistofdicht zijn. De opvangvoorziening moet eventuelelekkage afvoeren naar de vloeistofdichte verharding/voorziening of hetafwateringssysteem.vs 2.3.10 Eventuele afsluiters en/of terugslagkleppen zijn geplaatst boven een vloeistofdichtevoorziening.vs 2.3.11 Het aflevertoestel moet zodanig zijn ingericht dat bij het plotseling sluiten van hetvulpistool een eventueel optredende drukstoot wordt opgevangen.vs 2.3.12 Het motor- of meetkamercompartiment van een aflevertoestel voor levering van brandstofzonder toezicht moet zijn voorzien van een temperatuurgevoelig element, welke bijstijging van de temperatuur boven de 70°C (343K) in de directe omgeving, allespanningsvoerende delen van het aflevertoestel direct buiten werking stelt. Tevens moethiermee de beheerder of een door deze daartoe aangewezen persoon direct automatischworden gealarmeerd. Alleen de beheerder of een hiertoe aangewezen persoon mag hetaflevertoestel weer in werking stellen.Toelichting:Dit temperatuurgevoelig element dient als veiligheidsvoorziening om apparatuur uit teschakelen en de beheerder te waarschuwen. Het dient niet als detectieapparatuur waarmee(in)direct hulpdiensten worden gealarmeerd.Pompeilandenvs 2.3.13 Vaste aflevertoestellen zijn geplaatst op een terreingedeelte dat ongeveer 0,1 m hoger ligtdan de aansluitende vloeistofdichte verharding, tenzij de veiligheid op een andere wijzewordt gewaarborgd.vs 2.3.14 Pompeilanden en aanwezige doorvoeren moeten vloeistofdicht zijn en aangelegd zijnovereenkomstig BRL-2319 of BRL-2362.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 22 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESToelichting:In BRL-K903 is opgenomen dat er duidelijke schriftelijke afspraken moeten worden gemaaktover de verantwoordelijkheid van de aanleg en de controle van de doorvoeringen (zie 2.4).2.4 Bodembeschermende voorzieningenvs 2.4.1Het grootschalig afleveren van vloeibare <strong>brandstoffen</strong> vindt plaats boven eenvloeistofdichte vloer of verharding. De vloeistofdichte vloer of verharding strekt zich, voorzover erfafscheidingen, gebouwen en andere fysieke begrenzingen dit toelaten, vanaf hetaflevertoestel uit over een afstand van ten minste de lengte van de afleverslang plus 1 m,met een minimum van 5 m. Indien de vloeistofdichte vloer of verharding zich daardoorzou uitstrekken tot over de openbare weg dan strekt deze vloer of verharding zich uit totde openbare weg met als voorwaarde dat deze afstand niet minder bedraagt dan 3 m. Inde laatste situatie is de afleverslang niet langer dan 4 m. De minimumafstand van 5 m isniet van toepassing op een vloeistofdichte vloer of verharding bij een afleverinstallatievan mengsmering. Aan de zijde waar geen tankende voertuigen kunnen worden opgesteldstrekt de vloeistofdichte vloer of verharding zich uit tot een afstand van ten minste 1 mvanaf het hart van het aflevertoestel.vs 2.4.2Bij een tankstation voor wegverkeer moet de vloeistofdichte vloer of verharding altijdworden aangelegd door een aannemer die daarvoor gecertificeerd en erkend is.Toelichting:Een vloeistofdichte vloer of verharding wordt (onder certificaat) aangelegd volgens BRL-2319 ofBRL-2362 door een bedrijf dat beschikt over een erkenning op grond van hetBesluit bodemkwaliteit.vs 2.4.3Een vloeistofdichte vloer of verharding moet voor tankstations onder certificaataangelegd worden volgens BRL-2319 (bestratingselementen) of BRL-2362 (gestort beton).Toelichting:Het aanlegcertificaat volgens BRL-2319 of BRL-2362 dient als bewijs dat goedgekeurde ofgelijkwaardige componenten zijn gebruikt.vs 2.4.4Indien een vloeistofdichte vloer of verharding onder certificaat moet worden aangelegd,kan de opdrachtgever volstaan met het “Bewijs van aanleg onder certificaatvloeistofdichte voorzieningen” (BAOC) dat door een gecertificeerde en erkende aannemerkan worden afgegeven.Toelichting:Indien de aannemer niet gecertificeerd en erkend is kan na de aanleg een ‘VerklaringVloeistofdichte Voorziening’ (VVV) worden afgegeven door een daartoe gecertificeerde enerkende instantie. Dit geldt niet voor openbare verkooppunten van motor<strong>brandstoffen</strong>(tankstations).vs 2.4.5Ondergrondse opvangbakken van folie worden bij voorkeur niet gebruikt.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 23 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESvs 2.4.6Indien een ondergrondse opvangbak wordt toegepast moet deze zijn voorzien van eencertificaat volgens BRL-K908. Ondergrondse opvangbakken mogen worden toegepast inbestaande situaties waarbij het niet mogelijk is de verharding vloeistofdicht uit te voerenzoals bijvoorbeeld bij stoepstations.2.5 Rioleringvs 2.5.1De afwateringssystemen van de vloeistofdichte voorziening voor tankstations moetenvloeistofdicht zijn uitgevoerd zoals beschreven in BRL-2319 en BRL-2362.vs 2.5.2Na installatie en beproeving op dichtheid moet de riolering direct worden afgedekt omontoelaatbare materiaalspanning door zonnewarmte te voorkomen.vs 2.5.3De toegepaste materialen moeten chemisch bestand zijn tegen de opgeslagen vloeibare<strong>brandstoffen</strong> en/of minerale olieproducten. Onderdelen van beton moeten voldoen aanmilieuklasse 5d, volgens NEN-EN 206-1. Leidingen en appendages van PVC mogen nietworden toegepast. Elementen van beton voor lijnafwateringen moeten zijn voorzien vaneen certificaat volgens BRL-5211.Toelichting:Indien ureum / katalysatorvloeistof wordt geleverd ten behoeve van vrachtwagens die op dieselrijden dient specifiek rekening te worden gehouden met het feit dat ureum sterkcorrosiebevorderend is.vs 2.5.4Kunststof buizen en hulpstukken van PE moeten respectievelijk zijn uitgevoerd volgensBRL-2005 en BRL-2006. Afdichtingen moeten voldoen aan BRL-2013.2.6 Olie/benzineafscheider en slibvangputtenvs 2.6.1De riolering, de olie/benzineafscheider en kolken en putten voor tankstations worden(onder certificaat) aangelegd volgens BRL-2319 of BRL-2362 door een bedrijf dat beschiktover een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit.Toelichting:Op het aanlegcertificaat voor vloeistofdichte voorzieningen staat aangegeven of deze volgensde beoordelingsrichtlijn zijn aangelegd. Bestaande onderdelen, die niet zijn voorzien van eencertificaat, doch wel zijn aangelegd onder de BRL-2319 of BRL-2362 zoals blijkt uit hetaanlegcertificaat worden gezien als gelijkwaardig. De jaarlijkse zelfinspectie en de zesjaarlijkseinspectie op vloeistofdichtheid van de riolering en de olie/benzineafscheiders zijn niet verplicht.Het wordt de eigenaar van de vloeistofdichte vloer of verharding echter wel aanbevolen om deriolering en de olie/benzineafscheider op eigen initiatief ook te laten inspecteren opvloeistofdichtheid.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 24 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESOlie/benzineafscheiders en slibvangputten moeten gedimensioneerd zijn volgens NEN-EN858-1 en NEN-EN 858-2 en vloeistofdicht zijn en geïnstalleerd volgens BRL-2362 enBRL-2319.vs 2.6.2vs 2.6.3Plaatstalen olie/ benzineafscheiders en slibvangputten moeten zijn voorzien van eenkathodische bescherming overeenkomstig NEN-EN-ISO 13636 indien de specifiekeelektrische weerstand van de bodem kleiner is dan 100 ohm-m.2.7 Kolkenvs 2.7.1Kolken die behoren tot de vloeistofdichte voorziening moeten zijn voorzien van eencertificaat.Betonnen kolken met een stalen rooster moeten zijn voorzien van een certificaat volgensBRL-9204.Kunststof kolken moeten zijn voorzien van een certificaat volgens BRL-2021.vs 2.7.2De dimensionering van kolken die behoren tot de vloeistofdichte voorziening moet zijnuitgevoerd volgens NEN 7067. Roosters en deksels voor putten en kolken voorverkeersgebieden moeten zijn uitgevoerd volgens BRL-9203.2.8 Aanvullende voorschriften voor milieubeschermings-gebiedenAanvullende voorschriften voor ondergrondse opslag binnen milieubeschermingsgebiedenvoor grondwaterIn deze paragraaf zijn alleen de aanvullende voorschriften voor opslag binnenmilieubeschermingsgebieden voor grondwater opgenomen. Alle overige voorschriften in dezerichtlijn zijn - voor zover deze relevant zijn - óók op de opslag binnenmilieubeschermingsgebieden voor grondwater van toepassing.De aanvullende voorschriften hebben betrekking op de (constructie van de) installatie, dekeuringen en het keuringsregime. Het is altijd aan bevoegd gezag te bepalen of het aanleggenvan een installatie in een mileubeschermingsgebied noodzakelijk is.Voor de openbare watervoorziening wordt in belangrijke mate van grondwater gebruik gemaakt,omdat dit voor de kwaliteit van het drinkwater grote voordelen biedt. Grondwater is namelijkminder rechtstreeks aan verontreiniging blootgesteld dan oppervlaktewater.Er moet daarbij echter worden gewaakt voor verontreinigingen van het grondwater. Immersdoor dergelijke verontreinigingen kan grondwater voor grondwaterwinningen onbruikbaarworden.Dubbelwandige installaties zijn volgens het gestelde in BRL-K903, verplicht inmilieubeschermingsgebieden voor grondwater.In het kader van de Wabo zijn in alle provincies provinciale milieuverordeningen van kracht. Indeze verordeningen geldt in beginsel een verbod voor het opslaan van vloeibareaardolieproducten, omdat hierbij lekkages van die producten in de bodem mogelijk zijn. Vooral<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 25 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESde ondergrondse opslag is in dit verband riskant, omdat hierbij mogelijke lekkages vanaardolieproducten in de bodem vaak pas na geruime tijd worden ontdekt en aardolieproducteneen zeer nadelig effect hebben op de kwaliteit van grondwater bestemd voor de bereiding vandrinkwater. Ook de ondergrondse opslag van een groot aantal andere vloeibare en schadelijkeproducten is niet toegelaten.Er kunnen zich echter bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan, bij wijze vanuitzondering, het toelaten van ondergrondse opslag voor aardolieproducten in overweging kanworden genomen.Dergelijke omstandigheden zouden zich bijvoorbeeld kunnen voordoen indien de verwijderingvan reeds bestaande installaties in redelijkheid niet kan worden geëist of indien het belang vande bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning zich tegende vestiging van nieuwe dan wel de wijziging van bestaande installaties niet verzet.Bij een eventuele ontheffingsverlening kunnen de in dit hoofdstuk gegeven voorschriftenworden gehanteerd als aanvulling op de algemene voorschriften die in de voorgaandehoofdstukken zijn gegeven. Hiermee wordt beoogd dat in alle provincies zoveel mogelijkuniforme voorschriften worden gehanteerd, waarmee het risico van bodem- en/ofgrondwaterverontreiniging tot een voor deze gebieden noodzakelijk minimum wordt beperkt.Peilopeningenvs 2.8.1De tank moet - ongeacht de lengte - aan beide uiteinden zijn voorzien van eenpeilopening, die moet zijn voorzien van een productplaat waarop is aangegeven op welketank en aan welk uiteinde (het hoge of het lage) de buis is gemonteerd.Toelichting:Bij een aan beide zijden met een peilopeningen uitgeruste ondergrondse tank kan altijd deagressieve laag bezinksel worden verwijderd, onafhankelijk van de richting waarin de tank isverzakt.Keuringen van dubbelwandige stalen tanks en leidingenvs 2.8.2Een ondergrondse dubbelwandige opslagtank van staal met de daarbij behorendeleidingen en appendages waarin vloeibare brandstof is opgeslagen inmilieubeschermingsgebieden voor grondwater wordt ten minste eens in de 10 jaarovereenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezennormdocument (KC-106) beoordeeld en goedgekeurd door een instelling, die daartoebeschikt over een erkenning op grond van dat besluit.vs 2.8.3Indien de certificaten van keuringen en controles bij bestaande tanks als bedoeld inBRL-K903 niet kunnen worden overgelegd, moet de tank inwendig worden gekeurd. Dezekeuring mag niet afhankelijk worden gesteld van de onderzoeksresultaten van heteventueel aanwezige water/bezinksel in de tank, zoals is aangegeven in vs 4.5.6.vs 2.8.4Een tank is afgekeurd indien er als gevolg van putvormige corrosie minder dan 75 % vande genormeerde wanddikte resteert of als er door oppervlaktecorrosie minder dan 95 %van de genormeerde wanddikte resteert. Een tank komt niet in aanmerking voor hersteldoor conserveren van de beschadigingen door het aanbrengen van een inwendigebekleding.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 26 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESDrukverzorgende systemen voor aflevering van <strong>brandstoffen</strong>vs 2.8.5In milieubeschermingsgebieden voor grondwater zijn ondergrondse leidingsystemen metoverdruk (persleidingen) niet toegelaten.Toelichting:In milieubeschermingsgebieden voor grondwater wordt geadviseerd om in afwachting vanresultaten van opgedane ervaringen met dergelijke systemen in den lande nog geenopslaginstallaties met een drukverzorgend systeem op te richten. Vooralsnog behoort inmilieubeschermingsgebieden voor grondwater het zuigverzorgend systeem opopslaginstallaties te worden toegepast.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 27 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIES3 De tankinstallatie in bedrijf3.1 InleidingIn dit hoofdstuk zijn de voorschriften opgenomen die gericht zijn op het veilige gebruik van detankinstallatie. Hieronder wordt onder andere verstaan het vullen van de tank, het afleveren vande brandstof, het legen en reinigen van de tank.Voorschriften voor mobiele afleverinstallaties voor mengsmering zijn opgenomen in bijlage D.Het voorkomen van ongewenste situaties is voor elke inrichting een essentieel onderdeel vaneen goede bedrijfsvoering en zorgplicht (‘good housekeeping’).3.2 Algemene voorschriftenGehele installatievs 3.2.1De gehele installatie met toebehoren moet in goede staat van onderhoud verkeren.Toelichting:Bij voorkeur regelmatig, maar tenminste eenmaal per jaar is controle op beschadigingen,lekkage, afsluiters, het lekdetectiesysteem en bodembeschermende voorzieningennoodzakelijk.vs 3.2.2De omgeving van de installatie moet schoon worden gehouden.vs 3.2.3Bij reparatie en onderhoud moet eventueel vrijkomende vloeistof zorgvuldig wordenopgevangen en opgeruimd.vs 3.2.4Werknemers die bij of aan installaties van de inrichting werkzaamheden verrichtenmoeten bekend zijn met de geldende veiligheidsvoorschriften, de werkinstructiebetreffende vloeistofdichte voorziening, het praktisch gebruik van kleine blusmiddelen ende voorschriften in geval van brand, voor zover een en ander op hen van toepassing is.Verlichtingvs 3.2.5Ter plaatse van aflevertoestellen en de voertuigen die brandstof of andere vloeistoffenladen of lossen moet voldoende licht aanwezig zijn om de benodigde handelingen veiligte kunnen verrichten. De gehele inrichting moet tijdens het laden en lossen dusdanigverlicht zijn dat voldoende overzicht gewaarborgd is.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA <strong>28</strong> VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIES3.3 Het vullen van de tankVerschillende aansluiting van vulleiding, zuigleiding, enz.vs 3.3.1De uitmonding van een peilleiding, een vulleiding en een leegzuigleiding moeten zodanigin uitvoering en afmetingen verschillen, dat het niet mogelijk is de slang van een tankautoop de verkeerde leiding aan te sluiten.Mate van vulling, peilen, peilstokvs 3.3.2Een tank mag voor ten hoogste 97 % met vloeistof worden gevuld.Alvorens met het vullen wordt begonnen moet de mate van vulling nauwkeurig wordengepeild. Het peilen van de vloeistofinhoud moet handmatig kunnen geschieden in depeilleiding, die behoudens tijdens het peilen gesloten moet zijn, of kan door automatischepeilinrichtingen worden uitgelezen.Toelichting:Voor bestaande tanks geldt een vulling van ten hoogste 98 %. Vulling van een bestaande tanktot 98 % is alleen toegelaten, indien dit in de regelgeving het vastgestelde niveau was bij deaanleg van de tankinstallatie.vs 3.3.3Peilstokken moeten zijn vervaardigd van kunststof of van een metaal dat onedeler is danhet materiaal waarvan de tank is gemaakt, zodat vonkvorming en galvanische en/ofelektrostatische corrosie zo veel mogelijk wordt tegengegaan. Peilstokken voor stalentanks mogen niet van aluminium zijn. Tevens moeten peilstokken die worden gebruikt ineen aan de binnenkant gecoate tank zijn voorzien van een elastisch uiteinde om tevoorkomen dat de tankcoating wordt beschadigd door het peilen.Het (bij)vullenvs 3.3.4Nadat de mate van vulling is gepeild, moet de bij te vullen hoeveelheid worden bepaald.Bij het vullen van de tank moet zijn gewaarborgd, dat niet méér wordt afgeleverd dan detevoren vastgestelde hoeveelheid.Toelichting:Dit kan worden bereikt door de af te leveren hoeveelheid in te stellen op eenhoeveelheidsmeter, die het vullen automatisch stopt indien de ingestelde hoeveelheid isafgeleverd. Een andere mogelijkheid is het beladen van de tankwagen met de tevorenvastgestelde afleverhoeveelheid.vs 3.3.5Bij het vullen van gekoppelde tanks moet altijd het niveau in beide tanks worden gepeild.Het vullen van een tank vanuit een tankwagenvs 3.3.6Het vullen van een tank uit een tankwagen moet geschieden door een zowel aan deaanvoerende tankwagen als aan de vulleiding gekoppelde slang. De tankwagen moettijdens het lossen in de open lucht zijn opgesteld. Het vullen van een tank moet zonderlekken of morsen van vloeistof geschieden. Tijdens het vullen mag de peilleiding niet zijngeopend.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 29 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESvs 3.3.7De tankwagen moet tijdens het lossen in de open lucht zijn opgesteld. De motor van detankwagen mag gedurende het aan- en afkoppelen van de losslang(en) niet in werkingzijn. Indien het nodig is om de motor te laten draaien in verband met het doelmatigfunctioneren van de tot het voertuig behorende afleverpomp moet de motor naaankoppelen weer worden gestart en voor afkoppelen weer worden afgezet.Toelichting:Bij bijzondere omstandigheden kan worden overwogen om verlading van niet toxischeproducten van <strong>PGS</strong>-klassen 3 of 4 te laten plaatsvinden in gesloten ruimten met mechanischeventilatie die in bedrijf moet zijn gedurende de tijd dat de verlading plaatsvindt en deafleverpomp in werking is. Verlading van extreem gevaarlijke stoffen valt niet onder dezerichtlijn.Het vullen van een tank bestemd voor de opslag van vloeistof van <strong>PGS</strong>-klasse 1 of <strong>PGS</strong>-klasse 2 uit een tankwagen mag slechts door vrije val geschieden, tenzij dit technisch nietmogelijk is.vs 3.3.8Toelichting:Het vullen met behulp van een pomp, compressor of perslucht is gevaarlijk in verband metstatische elektriciteit en overvulgevaar. Omdat bij het vullen van de tank onder vrije val minderkans op overvullen aanwezig is, verdient het aanbeveling om ook de vloeistoffen van <strong>PGS</strong>klassen3 en 4 onder vrije val te doen geschieden. Het vullen van een hoger gelegen tank doorvrije val van vloeistof is technisch niet mogelijk.Afvoeren van statische elektriciteitvs 3.3.9Bij het vullen van een tank met een vloeistof van voldoende hoge specifieke weerstandkan door statische oplading vonkvorming optreden. Indien de vloeistof een temperatuurheeft, die zich boven het vlampunt bevindt kan dit een brand of explosie tot gevolghebben (bijvoorbeeld bij producten van <strong>PGS</strong>-klasse 1).In deze gevallen moeten afdoende maatregelen worden getroffen om statische elektriciteitaf te voeren.vs 3.3.10 Bij het vullen van een tank bestemd voor de opslag van vloeistof van <strong>PGS</strong>-klasse 1 of<strong>PGS</strong>-klasse 2 uit een tankwagen moeten maatregelen tot het afvoeren van statischeelektriciteit worden getroffen.Hiertoe moet de tankwagen elektrisch geleidend worden verbonden met de ondergrondsetank of met de aarding van het vulpunt. De aardingsverbinding of potentiaalvereffeningmoet als eerste verbinding worden gemaakt ter voorkoming van vonkvorming bij hetkoppelen van de vul- en/of dampretourleiding. De werkvolgorde hierbij is:1. aarding/potentiaalvereffening aanbrengen;2. vul- of losslang aankoppelen, eerst aan de tankwagen daarna aan de installatie;3. dampretourleiding aankoppelen, eerst aan de tankwagen daarna aan de installatie.Afkoppelen gebeurt in omgekeerde volgorde.De dampretouraansluitingen moeten eveneens zijn geaard. Bij aansluiten aan detankwagen moet potentiaalvereffening zijn gewaarborgd.Toelichting:Voor de aarding/potentiaalvereffing is er een aardleiding aanwezig op de tankwagen, welkeblijvend met het voertuig is verbonden, tegen weersinvloeden is beschermd en van een verende<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 30 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESroestvaste aansluitklem is voorzien. De lengte van deze aardleiding bedraagt ten minste 15 men de middellijn is ten minste 4 mm of aantoonbaar gelijkwaardig.vs 3.3.11 Lossende voertuigen mogen zich tijdens deze handelingen bij voorkeur niet op deopenbare weg bevinden.Afsluiting vulpunt of vulleidingvs 3.3.12 Onmiddellijk nadat de vloeistof in een tank is overgebracht en de slang is losgekoppeld,moet de vulleiding met een goed sluitende dop worden gesloten.vs 3.3.13 Een vulpunt dat vrij toegankelijk is voor derden moet zijn vergrendeld met een slot.3.4 Het afleveren van <strong>brandstoffen</strong>Bij het afleveren van <strong>brandstoffen</strong> wordt onderscheid gemaakt tussen kleinschalige engrootschalige aflevering. De voorschriften voor grootschalige aflevering zijn opgenomen in<strong>PGS</strong> <strong>28</strong> omdat deze <strong>PGS</strong> is gericht op de opslag en het afleveren van <strong>brandstoffen</strong> op eenschaal zoals die bij een tankstation voor het wegverkeer. De voorschriften voor kleinschaligeaflevering zijn opgenomen in <strong>PGS</strong> 30 omdat kleinschalige aflevering vaak voorkomt bijbovengrondse opslag van vloeibare <strong>brandstoffen</strong>. Beide <strong>PGS</strong>-en verwijzen voor het deel dat zijzelf niet beschrijven over en weer naar elkaar. Hiermee wordt dubbele tekst voorkomen.Grootschalige aflevering van <strong>brandstoffen</strong>Er is sprake van grootschalige aflevering indien het afleveren van vloeibare <strong>brandstoffen</strong> vanuiteen opslagtank aan voertuigen of apparaten plaatsvindt waarbij meer dan 25 m 3 per jaar wordtgetankt.In deze paragraaf worden de voorschriften voor het gebruik van de stationaire ondergrondsetankinstallatie gegeven. Voor het gebruik van mobiele (niet-stationaire) afleverinstallaties voormengsmering wordt verwezen naar bijlage D.2.Aflevering van brandstofvs 3.4.1Aflevering van brandstof (aan voertuigen) moet met zodanige voorzorgen geschieden datlekken en morsen van vloeistof wordt voorkomen.vs 3.4.2Tankende voertuigen mogen zich tijdens deze handelingen bij voorkeur niet op deopenbare weg bevinden.vs 3.4.3Verlading en aflevering van stoffen van <strong>PGS</strong>-klasse 1 en <strong>PGS</strong>-klasse 2 moet in de openlucht geschieden, op goed toegankelijke en goed geventileerde plaatsen.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 31 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESvs 3.4.4De motor van een voertuig waaraan brandstof wordt afgeleverd moet buiten werking zijngesteld.Aflevering van product onder toezichtvs 3.4.5De afleverinstallatie van een bemand station moet, indien geen toezicht wordt gehouden,zodanig buiten werking zijn gesteld, dat onbevoegden haar niet in werking kunnenstellen.Aflevering van product zonder toezichtHieronder worden verstaan afleverinstallaties waarbij apparatuur is geïnstalleerd waardoor menmet behulp van een betaalkaart of door invoer van bankbiljetten en geldstukken een bepaaldehoeveelheid motorbrandstof door zelfbediening kan verkrijgen en geen personeel voor directtoezicht aanwezig is.vs 3.4.6Bij afleverautomaten waarbij een tevoren bepaalde hoeveelheid wordt afgeleverd, moettijdens het afleveren de vloeistofstroom op ieder gewenst moment kunnen wordenonderbroken.Vulpistool met automatische afslagvs 3.4.7Het aflevertoestel moet zodanig zijn ingericht, dat slechts gedurende een daartoestrekkende opzettelijke bediening van het vulpistool vloeistof kan worden afgeleverd. Eenautomatisch afslagmechanisme moet zijn aangebracht waarmee het vulpistool wordtgesloten als de tank waaraan wordt afgeleverd, vrijwel is gevuld.vs 3.4.8Het afslagmechanisme moet tevens in werking treden bij een lichte schok, bijv. tengevolge van vallen.vs 3.4.9De greep van het vulpistool op een bediend station mag voorzien zijn van een origineelvastzetmechanisme.Toelichting:Onder een bediend station wordt verstaan een tankstation waar de afleverinstallatie wordtbediend door een pompbediende of de pompbediende aanwezig is en het overzicht (en deverantwoordelijkheid) heeft met betrekking tot de gebruikte afleverinstallaties (de kassier ishierbij nadrukkelijk uitgesloten).Het vulpistool van een zogenoemde ‘high speed’ dieselafleverinstallatie (afleverdebiet meer dan60 l/min) die bijvoorbeeld bestemd is voor de aflevering aan vrachtwagens en autobussen, magook zonder toezicht van een vastzetinrichting zijn voorzien.vs 3.4.10 De greep van een vulpistool, dat niet is voorzien van een originele vastzetinrichting, magniet in geopende stand worden vastgezet.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 32 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESBedieningsvoorschriftvs 3.4.11 Een duidelijk leesbaar bedieningsvoorschrift dat bij onvoldoende daglicht door kunstlichtwordt verlicht gedurende de tijd, dat het aflevertoestel kan worden gebruikt, moet op hetaflevertoestel, of zichtbaar vanaf de afleverplaats, zijn aangebracht alsmede het opschrift‘MOTOR AFZETTEN, ROKEN EN VUUR VERBODEN’ of een veiligheidssignalering(pictogram) overeenkomstig NEN 3011.3.5 Legen van een tank met afgewerkte olievs 3.5.1Bij het leegzuigen van een tank moeten maatregelen tot het afvoeren van statischeelektriciteit worden getroffen (zie vs 3.3.10); de elektrische verbinding tussen tankwagenen tank en/of aardingspunt moet tot stand zijn gebracht alvorens de zuigslang wordtaangesloten en mag slechts worden verbroken nadat de zuigslang is afgekoppeld.vs 3.5.2Een tankwagen moet tijdens het leegzuigen in de open lucht zijn opgesteld; de motor vaneen tankwagen mag gedurende het aan- en afkoppelen van de zuigslang niet in werkingzijn.Onmiddellijk nadat de afgewerkte olie uit een tank is gezogen en de zuigslang islosgekoppeld, moet de zuigleiding dan wel zuigopening met een goed sluitende dopworden afgesloten.3.6 Het reinigen van de tankvs 3.6.1Het reinigen van een tank, bijvoorbeeld ten behoeve van een inwendige inspectie, eenreparatie of hergebruik, moet plaatsvinden conform BRL-K905.3.7 Het buiten gebruik stellen van tanksAfkeuren en buiten gebruik stellen van tanks en leidingenvs 3.7.1Indien een ondergrondse opslagtank is afgekeurd of anderszins buiten gebruik wordtgesteld, moet:• dit terstond worden gemeld aan het bevoegd gezag;• het opslaan van vloeistoffen in de ondergrondse opslagtank zo spoedig mogelijk dochuiterlijk binnen twee maanden worden beëindigd en de vloeistof die zich in deopslagtank bevindt, worden verwijderd;• de ondergrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendagesbinnen vier maanden na de beëindiging worden verwijderd. Indien verwijdering alsgevolg van de ligging redelijkerwijs niet kan worden gevergd wordt de ondergrondseopslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages binnen vier maandenna de beëindiging onklaar gemaakt;• worden nagegaan of bodemverontreiniging is opgetreden.Saneren en vervangenvs 3.7.2Wanneer een tankinstallatie wordt vervangen of buiten gebruik wordt gesteld moet ditgebeuren volgens BRL-K902 of BRL-K904 en moet door een dienovereenkomstiggecertificeerd bedrijf een saneringscertificaat worden afgegeven.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 33 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIES4 Inspectie, onderhoud, registratie endocumentatie4.1 InleidingIn dit hoofdstuk zijn de voorschriften opgenomen met betrekking tot de inspectie voor deingebruikname, de periodieke inspectie en de registratie hiervan en de benodigdedocumentatie. Hierbij wordt ingegaan op de ondergrondse tankinstallatie, de vloeistofdichtevloer of verharding, de riolering, de olie-benzine afscheider en de kolken.In de keuringscriteria voor (her)keuring van ondergrondse drukloze tank(opslag)installaties(kunststof en staal), kortweg de KC-106, zijn regels en eisen opgenomen die door eenonafhankelijke inspectie-instelling moeten worden gehanteerd om door (her)keuring de conditieen de betrouwbaarheid van een ondergrondse tank(opslag)installatie te bepalen.4.2 Ondergrondse tankinstallatiesInstallatiecertificaatvs 4.2.1Na uitvoering van installatie- of reparatiewerkzaamheden moet door de installateur eendoor een certificerende instelling geregistreerd installatiecertificaat worden afgegeven.Alle geregistreerde installatiecertificaten moeten door de eigenaar binnen de inrichtingworden bewaard om aan het bevoegd gezag te kunnen tonen. Kleine reparaties zoals hetvervangen van een peildop, vuldop, peilstok, afleverslang, vulpistool (en/of aangegevenin de BRL-K903) kunnen zonder afgifte van een installatiecertificaat worden uitgevoerd.Toelichting:Het is van belang dat het installatiecertificaat door de installateur goed wordt opgesteld; dit wilzeggen dat bijv. de oorspronkelijke, beoogde keuringstermijnen en dergelijke (bij tussentijdsereparatie/aanpassing) gehandhaafd blijven. Bij onbemande stations kunnen de documenten inoverleg met het bevoegd gezag ook op een andere locatie worden bewaard.vs 4.2.2Indien bij ingebruikname van de installatie - door de geroerde grond - de kathodischebescherming nog niet betrouwbaar kan worden doorgemeten, kan bij de opleveringworden volstaan met een verklaring van deugdelijke aanleg door de installateur.Herkeuringvs 4.2.3Een ondergrondse opslagtank van staal met de daarbij behorende leidingen enappendages waarin vloeibare brandstof is opgeslagen wordt ten minste eens in de 15 jaarbeoordeeld en goedgekeurd. Deze (her)keuring gebeurt overeenkomstig het daartoekrachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument (KC-106) door eeninstelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 34 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESvs 4.2.4De in vs 4.2.3 genoemde termijn is 20 jaar indien de opslagtank aantoonbaar is voorzienvan een inwendige coating overeenkomstig BRL-K779 en aangebracht door een BRL-K790 gecertificeerd bedrijf dan wel dubbelwandig is uitgevoerd met een systeem voorlekdetectie in de wand. Een inwendige beoordeling is niet noodzakelijk indien de tankdubbelwandig is uitgevoerd met een systeem voor lekdetectie. Het lekdectiesysteemvoldoet aan de BRL-K910 en wordt ten minste eens per jaar beoordeeld en goedgekeurdovereenkomstig BRL-K903.vs 4.2.5De beoordeling en goedkeuring van een ondergrondse tank vindt ten minste eens in de15 jaar plaats indien de ondergrondse kunststof opslagtank is vervaardigd. Deze(her)keuring gebeurt overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteitaangewezen normdocument (KC-105 en KC-106) door een instelling, die daartoe beschiktover een erkenning op grond van dat besluit.HerkeuringstermijnenDe faalkans en degradatie van een ondergrondse tankinstallatie is afhankelijk van een aantalfactoren:de toegepaste materialen;de kwaliteit van constructieve verbindingen;de eigenschappen van het opgeslagen product;het technisch beheer (reguliere controles of periodieke inspecties); enaanwezigheid van additionele preventieve voorzieningen/systemen die de integriteit vande tankinstallatie verhogen.Op basis van bovenstaande factoren zijn voor verschillende tankinstallaties en productenrichtlijnen en termijnen vastgesteld. Deze zijn weergegeven in Tabel 4.1.Toelichting:In de huidige wetgeving wordt verwezen naar diverse certificatieregelingen die bijdragen aan dekwaliteit van nieuw te bouwen installaties.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 35 VAN 65


<strong>PGS</strong> <strong>28</strong> VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESTabel 4.1 - (Her)keuringstermijnen voor ondergrondse tankinstallaties (inclusief bijbehorende leidingen en appendages)voor <strong>PGS</strong>-klasse 1, <strong>PGS</strong>-klasse 2 en <strong>PGS</strong>-klasse 3 productenTanktype 1 ste herkeuring volgende herkeuringstermijnInclusief jaarlijksemonitoringInclusief jaarlijksemonitoringStaal enkelwandigZonder coating of 1/3 de gecoat 15 jaar - 15 jaar -Volledig gecoat niet volgens BRL-K790/BRL-K779 15 jaar - 20 jaar -Volledig gecoat volgens BRL-K790/BRL-K779 20 jaar - 20 jaar -Staal dubbelwandig met lekdetectie volgens BRL-K910Zonder coating of 1/3e gecoat 15 jaar 15 jaar 15 jaar 20 jaarVolledig gecoat niet volgens BRL-K790/BRL-K779 15 jaar 20 jaar 20 jaar 20 jaarVolledig gecoat volgens BRL-K790/BRL-K779 20 jaar 20 jaar 20 jaar 20 jaarKunststof enkelwandig of dubbelwandigEnkelwandige / dubbelwandige GVK 15 jaar - 15 jaar -Toelichting:1) Er wordt geen verschil gemaakt in minerale- of bio<strong>brandstoffen</strong> vanwege de verplichte bijmenging van bio<strong>brandstoffen</strong>.2) Vanaf 2011 loopt er een onderzoek naar de invloed van bio<strong>brandstoffen</strong> en de aanwezigheid van (put-)corrosie. De resultaten (eind 2014) hiervan kunnen leiden tot eenaanpassing van de herkeuringstermijnen.3) Voor alle installaties geldt het volgende:- Jaarlijks controle van de kathodische bescherming van ondergrondse stalen leidingen - indien aanwezig;- Jaarlijks controle van de lekdetectie van dubbelwandige tanks en/of leidingen - indien aanwezig;- Jaarlijks controle op afwezigheid van water en bezinksel in de stalen tanks. Wanneer bij de 3 e opeenvolgende meting van de zuurgraad en de elektrische geleidbaarheidvan het aangetroffen water blijkt dat deze buiten de normeisen valt dient een inwendig inspectie plaats te vinden;- Jaarlijkse controle van de afwezigheid van water en bezinksel is niet noodzakelijk bij producten zoals smeerolie, e.d. Voor afgewerkte olie opslag geldt dat deze 1 x per5 jaar inwendig moet worden geïnspecteerd;- Driejaarlijkse controle op afwezigheid van water en bezinksel in de stalen tanks die voorzien zijn van een inwendige coating volgens BRL-K779;- Jaarlijkse controle van de potentiaal vereffening van de vul- en dampretourleiding.4) Opslagtanks dienen bij de herclassificatie altijd inwendig te worden beoordeeld. Voor opslagtankinstallaties in grondwaterbeschermingsgebieden is een herclassificatietermijn van10 jaar altijd van toepassing.5) Er zijn nog geen ervaringen bekend met dubbelwandige kunststof tanks vanuit de praktijk.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 36 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESInwendige inspectie van tanksvs 4.2.6Een inwendige inspectie overeenkomstig KC-105 moet iedere vijf jaar worden uitgevoerdop stalen tanks die afgewerkte olie, water- of slurry-houdende olieproducten bevatten.vs 4.2.7Tanks die inwendig moeten worden geïnspecteerd, moeten worden gereinigd doorbedrijven die zijn gecertificeerd voor tankreiniging volgens BRL-K905.vs 4.2.8Indien een tank niet kan worden betreden, dan is de tank bij herkeuring afgekeurd. Delevensduur van de tank is in dat geval beperkt tot de termijn waarbinnen deze moetworden herkeurd.4.3 Vloeistofdichte vloer of verhardingBedrijfsinterne controlevs 4.3.1Na aanleg van de vloeistofdichte vloer of verharding is diegene die de inrichting drijftverplicht om jaarlijks aantoonbaar een bedrijfsinterne controle (zelfinspectie) uit te voerenvolgens CUR/PBV aanbeveling 44 bijlage D. Deze controle mag ook worden uitbesteed.Opmerking:AS SIKB 6700 gaat naar verwachting in 2011 de huidige accreditatieregeling voor inspectievloeistofdichte bodembeschermende voorzieningen - met als technische grondslag deCUR/PBV-Aanbeveling 44 vervangen.vs 4.3.2Indien uit de jaarlijkse bedrijfsinterne controle (zelfinspectie) blijkt dat er afwijkingenworden aangetroffen moet een herstelmaatregel worden genomen.Herkeuringvs 4.3.3Uiterlijk zes jaar na oplevering van de vloeistofdichte vloer of verharding dient eeninspectie volgens CUR/PBV aanbeveling 44 te worden uitgevoerd ter beoordeling van devloeistofdichtheid van de voorziening door een daartoe geaccrediteerd bedrijf. Hetgoedkeuringsrapport met daarin opgenomen de ‘Verklaring Vloeistofdichte Voorziening’(VVV) heeft vervolgens weer een geldigheid van zes jaar.Toelichting:De ‘Verklaring Vloeistofdichte Voorziening’ (VVV) verliest de geldigheid door het verstrijken vande vermelde termijn, of wanneer de wettelijk voorgeschreven bedrijfsinterne controles nietaantoonbaar zijn uitgevoerd.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 37 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIES4.4 Olie/benzineafscheiders, kolken en puttenInspectie zand/slibvanger en olie/benzine-afscheidersvs 4.4.1De zand/slibvanger en de olie/benzine-afscheider moeten ten minste eenmaal per zesmaanden worden gecontroleerd op goede werking en zo vaak als nodig wordenleeggemaakt volgens NEN-EN 858-2. Het verwijderde materiaal moet volgens de geldendevoorschriften worden afgevoerd. Indien de olie/benzine-afscheider ten behoeve van deinspectie wordt geleegd moet deze nadien worden gevuld met water.4.5 Overige controles en inspectieDampretour stage IIvs 4.5.1Een systeem voor dampretour ‘stage II’ wordt vóór ingebruikname en daarna eenmaal perdrie jaar gecontroleerd op de goede werking. Deze controle moet overeenkomstig de ‘TestProcedure voor Damp Retour Systemen in Benzinepompen voor Nederland’ van hetNederlands Meetinstituut plaatsvinden door een onafhankelijke inspectie-instelling. Indientijdens de uitvoering van deze controle afwijkingen worden geconstateerd, worden dezeafwijkingen onverwijld opgeheven.Bodemweerstand en stroomopdrukproefvs 4.5.2Bij een installatie die is uitgevoerd met (een) stalen tank(s), stalen leidingen of plaatstalenolie/benzineafscheider(s) en slibvangputten moet iedere 10, 15 of 20 jaar een (specifieke)elektrische bodemweerstandsmeting worden uitgevoerd. De uitvoeringstermijn van debodemweerstandsmeting is gelijk aan de keuringstermijn van de tank. Bij eenbodemweerstand kleiner dan 100 ohm-m moet de installatie kathodisch wordenbeschermd.vs 4.5.3Indien een stalen tankinstallatie niet is voorzien van een kathodische bescherming, wordttenminste eens per jaar een stroomopdrukproef uitgevoerd overeenkomstig het daartoekrachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument (KC-103) door eeninstelling, die voor deze werkzaamheid beschikt over een erkenning op grond van datbesluit, tenzij de specifieke elektrische weerstand van de bodem meer bedraagt dan100 ohm-m en beschadiging van de tankinstallatie door zwerfstromen niet te verwachtenis.Inspectie van de kathodische beschermingvs 4.5.4Indien een stalen installatie is voorzien van een kathodische bescherming moet deze tenminste 1 keer per jaar op zijn goede werking worden gecontroleerd volgens het daartoekrachtens het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer aangewezen normdocument(AP08) door een instelling die daartoe beschikt over een erkenning op grond van datbesluit.Eventuele plaatsen waar de uitwendige bekleding van de installatie is beschadigd en dieniet kunnen worden gerepareerd, mogen kathodisch worden beschermd indien deisolatieweerstand van de uitwendige bekleding, bepaald volgens KC-103, groter is dan25 kOhm/m 2 .<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 38 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESInspectie lekdetectiesysteemvs 4.5.5Lekdetectiesystemen moeten jaarlijks door een gecertificeerd bedrijf volgens BRL-K903worden geïnspecteerd.Controle op water/bezinkselvs 4.5.6Een tank moet ten minste eenmaal per jaar worden gecontroleerd op de aanwezigheid vanwater/bezinksel volgens het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezennormdocument (KC-102) door een onafhankelijke inspectie-instelling. Aanwezigwater/bezinksel moet onmiddellijk worden verwijderd. Een metalen tank, inwendigvoorzien van een coating volgens BRL-K779, heeft een beschermende laag. Omdateventueel aanwezig water in de tank de tankwand niet kan corroderen kan de frequentievan de controle op aanwezigheid van water/bezinksel worden verlaagd van jaarlijks naareenmaal per drie jaar.Indien op grond van de beoordeling volgens het daartoe krachtens het Besluitbodemkwaliteit aangewezen normdocument (KC-102) een inwendige beoordeling van detank noodzakelijk is, wordt deze beoordeling uitgevoerd volgens het daartoe krachtenshet Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument (KC-105) door een onafhankelijkeinspectie-instelling. De noodzaak van het uitvoeren van een inwendige beoordeling vande tank wordt terstond aan het bevoegd gezag medegedeeld.Dit voorschrift is niet van toepassing voor afgewerkte olie tanks. Afgewerkte olie tanksworden minimaal jaarlijks geheel geledigd.Toelichting:Microbiologische groei is in verband met corrosie vooral een aandachtspunt bij water inbio<strong>brandstoffen</strong>. KC-102 wordt momenteel herzien en geëvalueerd op dit gebied.Inspectie van de aardingen van vulpunten, dampretourpuntenvs 4.5.7De aardingsweerstand tussen de uitmonding van het vulpunt en het aardingsaansluitpunt,als ook de potentiaalvereffening van het aardpunt naar de rest van de installatie, moetjaarlijks worden gemeten door een daartoe geaccrediteerd bedrijf.Toelichting:AS 6803 zal hier in de toekomst meer over uitweiden.Blustoestellen en temperatuurdetectievs 4.5.8Eenmaal per twee jaar moeten de buiten opgestelde blustoestellen worden gecontroleerdovereenkomstig NEN 2559.De controle van blustoestellen binnen gebouwen is geregeld in het gebruiksbesluit.vs 4.5.9Het temperatuurgevoelig element in het aflevertoestel moet eenmaal per twee jaar opgoede werking door een daartoe opgeleide persoon of installateur worden gecontroleerd.DichtheidsbeproevingEen ondergrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages waarinvloeibare brandstof is opgeslagen wordt beoordeeld en gekeurd overeenkomstig het daartoekrachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument (KC-104 en KC-106).<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 39 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESDe door de fabrikant opgegeven beproevingsdruk mag niet worden overschreden, zieBRL-K903.Grondwatermonitoringvs 4.5.10 Overeenkomstig NEN 5744 moeten de vereiste grondwaterpeilbuizen zo vaak als deomstandigheden daartoe aanleiding geven, doch ten minste jaarlijks worden bemonsterden geanalyseerd. De grondwatermonsters worden geanalyseerd op aanwezigheid vanminerale oliecomponenten overeenkomstig NEN-EN-ISO 9377, vluchtige aromaten (BTEX)volgens NEN-EN-ISO 15680, en voor lichte olie (benzine) opslag ook op methyl-tertialbutylether(MTBE) en Ethyl-tertiar-Butyl-Ether (ETBE) overeenkomstig NEN-ISO 22155door een laboratorium, dat daartoe beschikt over een erkenning op grond van het Besluitbodemkwaliteit.vs 4.5.11 In het geval van opslag van benzine, geldt ook op MTBE en ETBE eenmonitoringsverplichting voor de grondwatermonsters die in het kader van deActiviteitenregeling worden genomen. De drijver van de inrichting moet aan het bevoegdgezag krachtens artikel 27 Wet bodembescherming bovengenoemde analysegegevensdirect door sturen indien:a. de geanalyseerde waarde van de MTBE- en/of ETBE-verontreiniging hoger is dan 1 µg/lvoor zover de locatie zich bevindt binnen een grondwaterbeschermingsgebied;b. de geanalyseerde waarde van de MTBE- en/of ETBE-verontreiniging hoger is dan15 µg/l voor zover de locatie zich bevindt buiten een grondwaterbeschermingsgebied.Inspectie foliebaksysteemvs 4.5.12 Rondom een foliebaksysteem moet grondwaterstroomafwaarts een peilbuis zijn geplaatst.Indien de strekkende lengte loodrecht op de stroomrichting meer dan 60 m bedraagt,moet per strekkende lengte van 60 m nog een peilbuis zijn geplaatst. Bij een strekkendelengte van 70 m moeten dus 2 peilbuizen worden geplaatst.Peilbuizen moeten jaarlijks worden bemonsterd, zoals beschreven in vs 4.5.10.In de foliebak moet een peilbuis zijn geplaatst, die jaarlijks wordt bemonsterd op dehoogte van de drijflaag in relatie tot het niveau van de olie/benzine-afscheider.De uitvoering van de grondwaterpeilbuizen moet in overeenstemming zijn met NEN 5740.4.6 Registratie en documentatieInstallatieboek (logboek)vs 4.6.1Van alle keuringen, inspecties en controles die van toepassing zijn moet een afschriftworden opgenomen in het installatieboek (logboek)De actuele situatie van de installatie en van de bodembeschermende voorzieningen moet zijnweergegeven in het installatieboek (logboek). Certificaten, meet- en keuringsrapporten enoverige bescheiden moeten aanwezig zijn, zoals:een geregistreerd installatiecertificaat met daarbij behorende geregistreerdetankcertificaten;eventuele installatiecertificaten van aanpassingen of herstelwerkzaamheden;<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 40 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESeventuele aanvullende certificaten zoals bijvoorbeeld voor een lekdetectiesysteem ofapplicatie van inwendige bekleding;een geregistreerd certificaat van de vloeistofdichte vloer of verharding (volgens BRL-2319of BRL-2362) of een introductie-keuringsrapport of een aanlegcertificaat van een foliebaksysteem;de resultaten van de jaarlijkse controle van de vloeistofdichte vloer of verhardingovereenkomstig bijlage D van de CUR/PBV-aanbeveling 44;De zesjaarlijkse inspectierapporten op vloeistofdichtheid volgens de CUR/PBVaanbeveling44 (de VVV-verklaring);een geregistreerd rapport van bodemweerstandsmeting of installatiecertificaat waarop debodemweerstandsmeting is vermeld;de jaarlijkse rapporten van de kathodische bescherming controlemeting;de rapportage van de onafhankelijke inspectie-instelling betreffende deopleveringscontrole van het systeem voor dampretour ‘stage II’, de driejaarlijkse controleen het productcertificaat; het bodemonderzoeksrapport voor het vastleggen van de nulsituatie (NEN 5740); de rapporten van de water/bezinksel-controle; de jaarlijkse rapporten van elektrische overgangsweerstand bij vulpuntaardingen; de jaarlijkse rapporten van de grondwaterbewaking; de tweejaarlijkse waarmerken van de inspectie van blustoestellen (op blustoestelaanwezig); een eventueel rapport(en) van herkeuring(en); een eventueel rapport vandichtheidsbeproeving(en); een rapport van de tweejaarlijkse controle op de werking van hettemperatuurdetectiesyteem in de aflevertoestellen; een tekening waarop de ligging van de tank(s), leidingen en appendages is aangegeven;eventuele wijzigingen moeten direct op deze tekening worden bijgewerkt en gedateerd; een vermelding van de opgeslagen producten vergezeld van eenveiligheidsinformatieblad.vs 4.6.2Het installatieboek (logboek) en alle bijbehorende bescheiden moeten te allen tijde voorhet bevoegd gezag ter inzage gereed liggen. Bij onbemande tankstations, wordt in overlegmet het bevoegd gezag bepaald waar en hoe het installatieboek wordt bewaard.Bewaartermijnenvs 4.6.3Gedurende de levensduur van de installatie moeten installatiecertificaten bewaard blijven.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 41 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIES5 Veiligheidsmaatregelen5.1 InleidingIn dit hoofdstuk zijn de voorschriften opgenomen met additionele veiligheidseisen naast dealgemene installatie-eisen, gebruikseisen en onderhoudseisen. Dit betreft onder andere eisenaan in- en externe veiligheidsafstanden, de elektrische installatie, maatregelen die gericht zijnop het voorkomen en beperken van brand- en explosiegevaar, en overige maatregelen.5.2 Algemeenvs 5.2.1De algemene inrichting van opslaginstallaties en installaties voor aflevering van brandstofmoet zo overzichtelijk mogelijk zijn, zowel uit het oogpunt van onbelemmerde toegang enafrit voor afnemers en toelevering van product, als uit het oogpunt van veiligheid, waarbijgelet moet worden op:• goed overzicht van de installatie voor het bedienend personeel zowel vanuit hetbedieningsgebouw als vanaf de afleverinstallaties;• overzichtelijke indeling van opritten, afritten en terreinverharding met het oog opaanrijdingsgevaar;• goed doordachte maatregelen en voorzieningen ter bevordering van veiligheid enmilieubescherming;• het voorzien in een goede standplaats voor de afleverende tankwagen zodat deze geenof een minimale belemmering voor het verkeer op de openbare weg vormt en zodatdeze tijdens de aflevering (vullen van tanks) de goede bediening en het overzicht overde gehele installatie niet nadelig beïnvloedt;• goede toegankelijkheid van installatieonderdelen voor bediening en onderhoud;• goede toegankelijkheid van de installatie bij bestrijding van een eventuele brand;• ontvluchtingmogelijkheid bij incidenten.5.3 Interne veiligheidsafstandenDe ondergrondse tanks en leidingen geven geen aanleiding om rekening te houden met interneafstanden omdat deze onderdelen geen invloed hebben op een eventuele brand.Voor de interne veiligheidsafstanden zijn verder de bovengrondse installatie-onderdelen (zoalsde vulpunten, de be- en ontluchtingspunten, de afleverzuil inclusief slang en vulpistool en deschacht van de dompelpomp) beschouwd in relatie tot interne afstanden. Deze bovengrondseinstallatie-onderdelen bevatten echter zo weinig brandstof dat dit ook nagenoeg geen invloedheeft op een brand.Ten slotte zijn de overige objecten in ogenschouw genomen zoals de shop/kiosk, de luifel, debedrijfswoning, de werkplaats en de tankende voertuigen. Ook dit zijn geen objecten die moetenworden beschermd bij een brand. Wel te beschermen objecten zijn de tankwagen en de opslagvan gevaarlijke stoffen. Hiervoor gelden de volgende opmerkingen;<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 42 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESTankwagen: de chauffeur van de tankwagen is verantwoordelijk voor zijn voertuig en heeftde verplichting om deze bij een brand in veiligheid te brengen (eventueel afkoppelen enwegrijden) met inachtneming van de eigen veiligheid.Opslag gevaarlijke stoffen: in <strong>PGS</strong> 15 (Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen) zijnvoorschriften en afstanden opgenomen ten aanzien van een veilige opslag, namelijk 10 mafstand of 60 min brandwerend (of 5 m afstand of 30 min brandwerend).In <strong>PGS</strong> <strong>28</strong> zijn voor zowel de tankwagen als de opslag van gevaarlijke stoffen hiervoor dusgeen aanvullende voorschriften opgenomen.5.4 Externe veiligheidsafstandenIndien bij de onbemande aflevering van vloeibare <strong>brandstoffen</strong> er minder dan 20 m afstand istussen de afleverzuil en een woning van derden, sporthal, zwembad, winkel, hotel, restaurant,kantoorgebouw, bedrijfsgebouw, speeltuin, sportveld, camping, volkstuinencomplex,recreatieterrein, bejaardenoord, verpleeginrichting, ziekenhuis, sanatorium,zwakzinnigeninrichting, gezinsvervangend tehuis, school, telefooncentrale, gebouw metvluchtleidingsapparatuur, elektriciteitscentrale, hoofdschakelstation van dehoofdspoorweginfrastructuur, bedoeld in de Spoorwegwet, object met een hoge infrastructurelewaarde, installatie en bovengrondse opslagtank voor brandbare, explosieve of giftige stoffen, eneen plaats ten behoeve van de bewaring van gasflessen waarvan de gezamenlijke inhoud meerdan 2500 l (waterinhoud) bedraagt van derden, dan is het Activiteitenbesluit niet vantoepassing, en is de activiteit vergunningplichtig.5.5 Elektrische installatie en explosieveiligheidElektrische voorzieningenvs 5.5.1Ieder aflevertoestel moet voorzien zijn van een schakelaar waarmee de elektrischeinstallatie van de afleverinstallatie kan worden uitgeschakeld. Bij deze schakelaar moetende schakelstanden duidelijk zijn aangegeven. De schakelaar mag tevens dienen alswerkschakelaar.Behalve de genoemde schakelaar moet ter plaatse een schakelaar voor het in- enuitschakelen van de elektromotor van de pomp zijn aangebracht bijvoorbeeld in of aan deomkasting van de afleverinstallatie.Toelichting:De schakelaar van de elektrische installatie van de verschillende aflevertoestellen bevindt zichveelal in de kiosk, terwijl de schakelaar van de elektromotor van een individueel aflevertoestelzich bevindt bij het vulpistool.vs 5.5.2De elektrische installatie in en aan de afleverinstallatie moet voldoen aan de bepalingenzoals vermeld in de NEN 1010, NEN 3140 en NEN-EN-IEC 60079-14 en moet waar nodigbestand tegen weersinvloeden zijn uitgevoerd.vs 5.5.3Aan de afleverinstallatie mogen geen contactdozen zijn aangebracht.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 43 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESElektrische installatievs 5.5.4Elektrisch isolatiemateriaal moet bestand zijn tegen olieproducten en geschikt zijn voorondergrondse toepassing.vs 5.5.5Elektrische en elektronische apparatuur die in direct contact zijn met het te voerenproduct moeten explosieveilig zijn uitgevoerd volgens de ATEX-regelgeving en zijnvoorzien van een certificaat van een onafhankelijke certificatie-instelling waaruit blijkt dathet toegepaste materieel geschikt is voor toepassing in ruimten waar explosiegevaar kanheersen.Toelichting:Op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen, moeten de algemene bepalingen voorelektrisch materiaal overeenkomstig NEN-EN-IEC 60079-0 worden beschouwd.Markeren van gezoneerd gebiedvs 5.5.6In een ATEX gezoneerd gebied moet op een voldoende aantal plaatsen op duidelijke wijzedoor ten minste 50 mm hoge letters zijn aangegeven: ‘ROKEN EN OPEN VUURVERBODEN’, of een veiligheidssignalering (pictogram) overeenkomstig NEN 3011.In deze gebieden mag niet worden gerookt, zomin als er open vuur of verhitte voorwerpenmet een oppervlaktetemperatuur van meer dan 573 K (300 °C) aanwezig mogen zijn.In die gebieden van het terrein waar onder normale bedrijfsomstandigheden gevaarbestaat voor brand of explosie als gevolg van ontsteking van ontwijkende gassen en/ofdampen mogen zich geen verbrandingsmotoren, machines en toestellen bevinden of zijnopgesteld, tenzij de uitvoering van deze apparaten voldoet aan de eisen die voor dedesbetreffende zone zijn gesteld in NPR 7910 of NEN-EN-IEC 60079-10.5.6 Brand (gevaar/bestrijding)Brandgevaarvs 5.6.1Bij de werkzaamheden voor het aanvoeren van het product en het vullen van de tank zijnroken, open vuur en de aanwezigheid van andere ontstekingsbronnen niet toegelaten.Tijdens het vullen van de tank zijn werkzaamheden als lassen, slijpen en branden niettoegelaten.Brandbestrijdingvs 5.6.2Voor het blussen van branden is bij de opstelplaats van een tankend voertuig ten minsteéén brandblustoestel van 6 kg poeder of schuim aanwezig om een beginnende brandeffectief te kunnen bestrijden. Het brandblustoestel is geschikt voor de brandklassen B enC volgens NEN-EN 2 en voldoet tevens aan de eisen als opgenomen in NEN-EN 3. Deeigenschappen, prestatie-eisen en beproevingsmethoden van het brandblustoestel zijngebaseerd op NEN-EN 3-7, waaruit blijkt dat het geschikt is voor bestrijding vanbrandklassen B en C.Indien meer voertuigen gelijktijdig kunnen tanken is per drie opstelplaatsen ten minsteéén brandblustoestel van 6 kg poeder of schuim aanwezig. Blustoestellen die 24 h perdag buiten hangen worden geplaatst in een behuizing die bestand is tegen het weer.Blustoestellen kunnen als de afleverpunten zijn uitgeschakeld, binnen wordenopgeslagen.Toelichting:Hierbij worden alleen de blusmiddelen bedoeld ten behoeve van het afleverpunt.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 44 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESBrandblusvoorzieningen in een bouwwerk (zoals de shop/kiosk) vallen onder hetGebruiksbesluit.De brandblussers moeten geschikt zijn om brand van brandklasse B (vloeistof) enbrandklasse C (gas) te kunnen blussen. De maatgevende brand is daarom een brandendvoertuig of een brandende plas vloeistof. Het effectiefste blusmiddel hierbij is een schuim omdatde kans op herontsteking geringer is. De keuze van het schuim is echter afhankelijk van devloeistof. Daar waar oxygenaten (zoals ethanol, MTBE en ETBE) als meng-component ofhoofdcomponent in de brandstof worden gebruikt, zal alcoholbestendig schuim moeten wordengebruikt. Beter nog is schuim (multipurpose) dat voor zowel polaire als apolaire vloeistoffengeschikt is.Brandblussers kunnen tegen diefstal worden beveiligd door ze in een kast die bestand is tegenhet weer op te hangen eventueel aangevuld met camerabewaking. Zogenoemde bluswagensbeschikken over een langere slang en kunnen dus worden vastgezet met ketting of staaldraad.Het aantal opstelplaatsen komt overeen met het aantal voertuigen dat gelijktijdig kan tanken.vs 5.6.3Het brandblustoestel kan onbelemmerd worden bereikt en is steeds voor onmiddellijkgebruik beschikbaar en is binnen 20 m van de desbetreffende opstelplaatsen opgesteld.5.7 Overige veiligheidsaspectenMotor afzetten, roken en vuur verbodenvs 5.7.1Een duidelijk leesbaar bedieningsvoorschrift moet op het aflevertoestel, of zichtbaarvanaf de afleverplaats zijn aangebracht alsmede het opschrift ‘MOTOR AFZETTEN,ROKEN EN VUUR VERBODEN’ of het overeenkomstige veiligheidssignaal (pictogram)zoals beschreven in NEN 3011.Aanrijdingsbeveiligingvs 5.7.2Elk onderdeel van de installatie, met name aflevertoestellen, vulpunten en be- enontluchtingsleidingen, moet zodanig gesitueerd zijn, dat geen verhoogd gevaar vanaanrijding ontstaat bij laden en lossen, noch op andere wijze gevaar of schade is teduchten vanuit de omgeving.vs 5.7.3Op plaatsen waar gevaar van aanrijding bestaat, moeten installatieonderdelen in deaanrijdingsrichting op een doelmatige wijze zijn beschermd.Toelichting:Dit kan bijvoorbeeld door een doelmatige geleiderailconstructie volgens de richtlijnen ROA VIIvan Rijkswaterstaat (uitgave november 1974), dan wel door met beton gevulde stalen buizenmet een middellijn van ten minste 0,1 m en een hoogte van ten minste 0,6 m boven hetmaaiveld. De buizen moeten stevig zijn bevestigd in een tot ten minste 0,1 m verhoogde,betegelde, dan wel daaraan gelijkwaardige verharde grondslag, die ten minste0,1 m buiten de buisbescherming reikt. De afstand tussen de buizen mag niet meer bedragendan 1 m. Alleen aan de zijde(n) waar een aanrijding redelijkerwijze mogelijk is, moet deinstallatie tegen aanrijding zijn beschermd. Andere gelijkwaardige bescherming tegen aanrijdingis eveneens toegelaten,<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 45 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESNoodstopvs 5.7.4Bij een tankstation is ten minste één noodstopvoorziening aangebracht. Bij uitsluitendbemande aflevering van vloeibare brandstof is die voorziening bij de kassa van hettankstation te bedienen. Bij geheel of gedeeltelijk onbemande aflevering van vloeibarebrandstof is die voorziening op ten minste één voor een ieder goed bereikbare plaats tebedienen, die duidelijk zichtbaar en aangegeven is bij elke afleverzuil. Het uitschakelenvan de noodstopvoorziening, waardoor het afleveren kan worden hervat, geschiedt eerstnadat de drijver van de inrichting heeft vastgesteld dat de gevaarlijke situatie die heeftgeleid tot het inschakelen van de noodstopvoorziening, is opgeheven.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 46 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIES6 Incidenten en calamiteiten6.1 InleidingIn dit hoofdstuk zijn voorschriften opgenomen met maatregelen om incidenten en calamiteiten tebeperken. Dit betreft onder andere het noodplan en de te nemen acties in geval van lekkage.6.2 Instructies bij incidenten en calamiteitenNoodplan en hulpverleningvs 6.2.1Aan de hand van de opslagcapaciteit, de aard van de opgeslagen producten en de aardvan de inrichting moet in overleg met de bevoegde autoriteiten een doelmatig noodplanzijn opgesteld om in geval van lekkage of brand te trachten deze zo spoedig mogelijkonder controle te krijgen en zonodig hulp te kunnen bieden aan degenen die zich op hetbedrijfsterrein bevinden en aan omwonenden.vs 6.2.2Personeel werkzaam binnen de inrichting moet op de hoogte zijn van de inhoud van hetnoodplan en moet vertrouwd zijn met het gebruik van de beschikbare hulpmiddelen, zodathet personeel in staat is bij een calamiteit zo effectief mogelijk te handelen.vs 6.2.3Het noodplan moet direct beschikbaar zijn; het mag daartoe zijn opgeborgen op een aanhet personeel kenbaar gemaakte plaats, die voor hen direct en onbelemmerd toegankelijkis. Eventueel kan het noodplan duidelijk zichtbaar op een geschikte plaats wordenopgehangen.Toelichting:Een voorbeeld van het noodplan is gegeven in bijlage C. Uitvoeren van het noodplan zal in veelgevallen zó eenvoudig zijn, dat periodieke oefening achterwege kan blijven.Morsing en onderhoud vloeistofdichte voorzieningvs 6.2.4Bij calamiteiten moeten gemorste stoffen onmiddellijk worden opgeruimd en deverharding en voegvulmassa worden gereinigd en gecontroleerd op onthechting,blaasvorming, chemische aantasting, mechanische beschadigingen, deformaties enscheuren.Toelichting:Calamiteiten zijn onder meer gevallen:<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 47 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESwaarbij grotere hoeveelheden stoffen op de vloeistofdichte voorziening terechtkomen danhet morspatroon waarop de voorziening berekend is;waarbij er andere stoffen gemorst worden dan waarvoor de voorziening ontworpen is;van brand.(Vermoeden van) lekkage of bodemverontreinigingvs 6.2.5Indien een redelijk vermoeden bestaat (bij voorbeeld het inwerking treden van het alarmvan een lekdetectiesysteem) dat een tank of een leiding lek is of in slechte toestandverkeert, moet deze terstond worden onderzocht volgens vs 4.5.10.Bij vaststellen van lekkagevs 6.2.6Zodra wordt vastgesteld dat een installatie lek is, moet:• dit terstond worden gemeld aan het bevoegd gezag;• een lek(ke) installatie(deel) direct worden leeggemaakt en zodanig onbruikbaar wordengemaakt, dat deze niet meer kan worden gevuld;• de installatie binnen acht weken worden verwijderd of hersteld door eengecertificeerde installateur.vs 6.2.7Indien verontreiniging van de bodem wordt geconstateerd:• moet deze verontreiniging terstond worden gemeld aan het bevoegd gezag;• moeten overeenkomstig de aanwijzingen van het bevoegd gezag terstonddoeltreffende maatregelen worden getroffen om verdere verontreiniging te voorkomen;• moet de verontreiniging in overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd enafgevoerd; indien grond wordt afgevoerd, moet dit plaatsvinden naar daartoeingerichte verwerkingsinrichtingen;• moeten zonodig de bekleding van de tank(s) en/of de leidingen worden gecontroleerdop aantasting door vloeibare aardolieproducten; beschadigingen moeten terstondworden hersteld;• moeten na reparatie van de installatie de grond rond de tank(s) en de leidingen wordenaangevuld met schone grond, waaruit stenen en scherpe voorwerpen zorgvuldig zijnverwijderd.vs 6.2.8De zand/slibvanger en de olie/benzine-afscheider moeten bij aanzienlijke morsingenworden leeggemaakt. Het materiaal dat wordt verwijderd moet volgens de geldendevoorschriften worden afgevoerd. Na het leegmaken moet de olie/benzine-afscheider weermet water worden gevuld.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 48 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESBijlage A Begrippen en definitiesAfgewerkte olieSmeer- of systeemolie met Eural afvalstoffencode. In deze richtlijn wordt voor afgewerkte oliede definitie gehanteerd zoals opgenomen in art. 1, eerste lid, onderdeel b van het Besluitinzamelen afvalstoffen: afgewerkte olie: smeer- of systeemolie die in de bijlage bij beschikkingnr. 2000/532/EG wordt aangeduid met de afvalstoffencodes 13 01 01* t.m. 13 01 13*, 13 02 04*t.m. 13 02 08* en 13 03 01* t.m. 13 03 10*, op minerale of synthetische basis, die doorvermenging met andere stoffen of op andere wijze onbruikbaar is geworden voor het doelwaarvoor zij oorspronkelijk was bestemd.Toelichting:Staat er een asterisk (*) achter de afvalstoffencode, dan is de stof gevaarlijk.BeginkookpuntThermometeraflezing (gecorrigeerd) die wordt waargenomen op het moment dat de eerstedruppel condensaat van de onderzijde van de condensatie buis valt zoals omschreven inNEN-EN-ISO 3405.Beoordelingsrichtlijn (BRL)Gepubliceerd document waarin alle eisen zijn opgenomen die door een certificerende instellingworden gehanteerd als grondslag voor de afgifte en instandhouding van certificaten.Toelichting:Een aantal relevante BRL's zijn vermeld in bijlage B.2.CUR/PBV-aanbeveling 44De door de Stichting Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving,Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen, uitgegeven richtlijn Beoordelingvloeistofdichtheid van vloeistofdichte voorzieningen, (vierde herziene uitgave, in werkinggetreden op 4 oktober 2008) en in beheer ondergebracht bij SIKB.ErfscheidingGrens van het terrein van de inrichting.ExplosiegebiedGebied rond een opgeslagen product bepaald door de omstandigheden waaronder het producteen zodanige dampdruk (en dampsamenstelling) heeft, dat het damp-luchtmengsel explosief is.Dit gebied ligt tussen de onderste en bovenste explosiegrens.Onderste en bovenste explosiegrens.De onderste explosiegrens is de laagste dampconcentratie waarbij het damp-luchtmengsel nogkan worden ontstoken, waarna dit mengsel verbrandt zonder energietoevoer van buiten.De bovenste explosiegrens is de hoogste dampconcentratie waarbij het damp-luchtmengselnog kan worden ontstoken, waarna dit mengsel verbrandt zonder energietoevoer van buiten.Beneden de onderste explosiegrens is het mengsel te arm, boven de bovenste explosiegrens ishet mengsel te rijk om een verbranding te kunnen onderhouden.Gepubliceerd documentDocument dat vindbaar en beschikbaar is, al dan niet tegen betaling.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 49 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESKeuringscriteria (KC)Hepubliceerd document waarin eisen zijn opgenomen die door een certificerende instellingworden gehanteerd als grondslag voor het keuren en inspecteren van producten en objecten.Toelichting:Een aantal relevante KC's zijn vermeld in bijlage B.3.Kleinschalige aflevering van <strong>brandstoffen</strong>Het afleveren van vloeibare <strong>brandstoffen</strong> vanuit een opslagtank aan voertuigen of apparaten,die bestemd zijn voor eigen bedrijfsmatig gebruik en die niet zijn bestemd voor vervoer over deweg, waarbij minder dan 25 m 3 per jaar wordt getankt.LekbakVoorziening waarvan de bodembeschermende werking door de daarop afgestemdebodembeschermende maatregelen is gewaarborgd, en die zich rondom of onder eenbodembedreigende activiteit bevindt en in staat is de bij normale bedrijfsvoering gemorste ofwegspattende vloeistoffen op te vangenOmgevingsvergunningVergunning zoals gedefinieerd in de wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Tot aanhet in werking treden van de Wabo (2010): milieuvergunning.OpslagtemperatuurMaximale temperatuur die in de opgeslagen vloeistof kan voorkomen tijdens de normalebedrijfsvoering.ProcescertificaatEen document waarin de certificatie-instelling verklaart dat een proces geacht wordt te voldoenaan de in het procescertificaat vastgelegde procescertificatie, en dat volgens dat procesuitgevoerde werkzaamheden geacht worden te voldoen aan de prestatie-eisen, die zijnvastgelegd in de daarvoor geldende beoordelingsrichtlijn, mits:de tijdens het proces toegepaste producten en materialen voldoen aan de in hetprocescertificaat vermelde specificatie;de in het procescertificaat opgenomen verwerkingsvoorschriften worden gehanteerd;de in het procescertificaat vermelde toepassingsvoorwaarden in acht worden genomen.ProductcertificaatDocument waarin de certificatie-instelling verklaart dat een product gespecificeerd op hetcertificaat bij aflevering geacht wordt te voldoen aan de in het productcertificaat vastgelegdeproducteisen.TankinstallatieSamenstel van apparatuur en appendages, zoals opslagtanks, leidingen, vulpunt enafleverinstallatie.TankstationEen inrichting die bestemd is voor de openbare verkoop aan derden van benzine of dieselolievoor motorvoertuigen voor het wegverkeer.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 50 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESVlampuntLaagste temperatuur, waarbij boven de vloeistof nog juist met lucht een brandbaar (explosief)mengsel kan worden gevormd. Het vlampunt tot 55 °C wordt bepaald volgens de methode vanAbel omschreven in NEN-EN-ISO 13736. Het vlampunt boven 55 °C wordt bepaald volgens demethode van Pensky-Martens omschreven in NEN-EN 2719.Toelichting:De vlampunten van stoffen en/of mengsels die verwarmd worden opgeslagen, worden bepaaldaan de hand van NEN-EN ISO 1523.Toelichting:Indien het gaat om een mengsel van stoffen met een wisselende samenstelling moet hetvlampunt genomen worden van de stof met het laagste vlampunt die op enig moment tenminste10 % (volume) of meer deel uitmaakt van het mengsel.<strong>Vloeibare</strong> brandstofLichte olie, halfzware olie of gasolie als bedoeld in de artikelen 26 en <strong>28</strong> van de Wet op deaccijns.Vloeistofdichte vloer of verhardingVloer of verharding direct op de bodem die waarborgt dat geen vloeistof aan de niet metvloeistof belaste zijde van die vloer of verharding kan komen.Vloeistofkerende voorzieningLekbak, tankput, vloer, verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening dievrijgekomen stoffen keert zolang als nodig is om met de daarop afgestemdebodembeschermende maatregelen te voorkomen dat deze stoffen in de bodem kunnengeraken.WaboWet algemene bepalingen omgevingsrecht.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 51 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESBijlage B Normen en verwijzingenB.1 NormenNEN-EN 2:1994NEN-EN 3-7+ A1:2007NEN-EN 206-1+ A1+A2 :2005NEN-EN 858-1:2002+A1:2004NEN-EN 858-2:2003NEN 1010:2007+C1:2008NEN-EN-ISO 1523:2002NEN 2559:2001+A3:2009NEN-EN-ISO 2719:2003NEN 3011:2004+C1:2007NEN 3140:2011NEN-EN-ISO 3405:2011NEN 5740:2009NEN 5744:2011NEN 7067:1982+C1:1984NPR 7910-1:2010BrandklassenDraagbare blustoestellen - Deel 7: Eigenschappen,prestatie-eisen en beproevingsmethodenBeton - Deel 1: Specificatie, eigenschappen, vervaardigingen conformiteitAfscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv.olie en benzine) - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving,merken en kwaliteitscontroleAfscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv.olie en benzine) - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting,installatie, functionering en onderhoudVeiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallatiesBepaling van het vlampunt - Evenwichtsmethode metgesloten kroesOnderhoud van draagbare blustoestellenBepaling van het vlampunt - Methode volgens Pensky-Martens met gesloten kroesVeiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in deopenbare ruimteBedrijfsvoering van elektrische installaties - AanvullendeNederlandse bepalingen voor laagspanningsinstallatiesAardolieproducten - Bepaling van de destillatiekromme bijatmosferische drukBodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren vanverkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar demilieuhygiënische kwaliteit van bodem en grondBodem - Monsterneming van grondwaterKolken - Definities, nominale afmetingen en functioneleeisenGevarenzone-indeling met betrekking tot ontploffingsgevaar- Deel 1: Gasontploffingsgevaar, gebaseerd op NEN-EN-IEC 60079-10-1:2009NEN-EN-ISO 9377-1:2000 (Ontw.) Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 1:Methode met vloeistofextractie en gravimetrie<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 52 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESNEN-EN-ISO 9377-2:2000 Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2:Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografieNEN-EN 12<strong>28</strong>5-2:2005 Fabrieksmatig vervaardigde stalen tanks - Deel 2:Horizontale cylindrische enkelwandige en dubbelwandigetanks voor de bovengrondse opslag van brandbare en nietbrandbarewatervervuilende vloeistoffenNEN-EN 13341:2005NEN-EN 13160-1:2003NEN-EN 13160-2:2003NEN-EN 13616:2004 +C1:2006NEN-EN-ISO 13636:2004NEN-EN-ISO 13736:2008NEN-EN-ISO 15680:2003NEN-ISO 22155:2011Thermoplastische niet-verplaatsbare tanks voorbovengrondse opslag van huishoudelijke stookolie,kerosine en dieselbrandstof - Van geblazen polyethyleen,door rotatie gevormde polyetheen en polyamide 6anionische polymerisatie tanks - Eisen enbeproevingsmethodenLekdetectiesystemen - Deel 1: Algemene principesLekdetectiesystemen - Deel 2: Druk- en vacuümsystemenOvervulbeveiligingsmiddelen voor niet-verplaatsbare tanksvoor vloeibare <strong>brandstoffen</strong>Kathodische bescherming van ondergrondse metalen tanksen daarmede verbonden pijpleidingenBepaling van het vlampunt - Methode met gesloten kroesvolgens AbelWater - Gaschromatografische bepaling van een aantalmonocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen enverscheidene gechloreerde verbindingen met ‘purge-andtrap’en thermische desorptieBodem - Gaschromatografische kwantitatieve bepaling vanvluchtige aromatische en gehalogeneerde koolwaterstoffenen geselecteerde ethers - Statische ‘headspace’ methodeNEN-EN-IEC 60079-0:2009 Explosieve atmosferen - Deel 0: Elektrisch materieel -Algemene eisenNEN-EN-IEC 60079-10-1:2009Explosieve atmosfeer - Deel 10-1: Classificatie vangevaarlijke gebieden - Explosieve gasatmosfeerBovenstaande normen zijn te bestellen op www.nen.nl.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 53 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESB.2 BeoordelingsrichtlijnenBRL-K636:2007BRL-K779:2010BRL-K790:1996Overfill prevention devices for storage tanks for liquidpetroleum fuelsInwendige bekleding op stalen tanks voor brandbarevloeistoffenHet appliceren van verfsystemen op stalen opslagtanksvoor vloeistoffenBRL-K796:2006 Bovengrondse horizontale cilindrische stalen tanks tot 150m³ voor de drukloze opslag van vloeistoffenBRL-K902:1999BRL-K903:2011BRL-K904:2005BRL-K905:2000BRL-K908:2004BRL-K910:2002BRL-2005:1988BRL-2006:1988BRL-2013:2005BRL-2021:1988BRL-5211:1996/W2009BRL-5252:2005/W2008BRL-9203:2002/W2008BRL-9204:2002/W2008BRL-K21002:2002/W2005Tanksanering HBO/dieselRegeling Erkenning Installateurs Tankinstallaties (REIT)TanksaneringenTankreinigingAanleg van kunststof geomembraanbaksystemenLekdetectiesystemenPE-buizen voor binnenrioleringPE-hulpstukken voor binnenrioleringGevulkaniseerde rubber afdichtingsringen voorafvalwaterleidingenKolken, samengesteld uit onderdelen van kunststof enandere materialenElementen voor lijnafwateringVetafscheiders en slibvangputtenAfdekkingen voor putten en kolkenKolken, samengesteld uit beton en gietijzerTanks equipped with a spill container made of rotationmoulded PE for above ground storage of kerosene,(bio)diesel, heating oil, waste oil & lubricantsBovenstaande richtlijnen zijn te downloaden op www.kiwa.nl.BRL-2319:2002/W2006/9BRL-2362:1998/W2006/9BRL-2371:1998/W2006/9Aanleg verhardingsconstructies met prefabverhardingselementen van beton die vloeistofdicht zijn voorvloeistoffenAanleg vloeistofdichte voorzieningen in ter plaatse gestortbetonHet vloeistofdichtmaken van draagvloeren van beton<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 54 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESBRL-2372:2003/W2006/9Aanleg vloeistofdichte voorzieningen in asfaltOpmerking:BRL 2319, 2362, 2371 en 2372 worden naar verwachting in 2011 vervangen doorBRL SIKB 7700Bovenstaande richtlijnen zijn te downloaden op www.sikb.nl.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 55 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESB.3 KeuringscriteriaKC 102:2002KC 103:2003KC 104:2002KC 105:2002KC 106:2003AP08:2000Keuringscriteria voor de periodieke controle op deaanwezigheid van water/bezinksel in ondergrondse stalenopslagtanks (deze wordt naar verwachting medio 2011opgenomen in AS 6802)Keuringscriteria voor de controle van ondergrondseuitwendige bekledingen op stalen tanks en leidingenmiddels een stroomopdrukproefKeuringscriteria voor de dichtheidsbeproeving vanondergrondse drukloze (tank)opslag installaties (kunststofen staal)Keuringscriteria voor de inwendige inspectie vanondergrondse tanks (kunststof en staal) voor het bepalenvan de restlevensduur van het tanklichaamKeuringscriteria voor (her)keuring van ondergrondsedrukloze tank(opslag)installaties (kunststof en staal)Controle op het functioneren van de kathodischebescherming bij ondergrondse tankinstallatiesOpmerking:KC 102, 103, 104, 105, 106 en A08 worden naar verwachting in 2011 vervangen door AS SIKB6800 met vier protocollen AS 6801, 6802, 6803 en 6810.Bovenstaande keuringscriteria zijn te downloaden op www.sikb.nl.B.4 Andere verwijzingen<strong>PGS</strong> 15:2011<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011<strong>PGS</strong> 30:2011Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen<strong>Vloeibare</strong> <strong>brandstoffen</strong> - ondergrondse tankinstallaties enafleverinstallaties<strong>Vloeibare</strong> <strong>brandstoffen</strong> - bovengrondse tankinstallaties enafleverinstallaties<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 56 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESBijlage C Voorbeeld noodplanInhoudsopgave1. Sleuteladressenlijst2. Instructie in geval van brand en calamiteiten3. Beschrijving en plattegrond van de opslaginstallatie1. SleuteladressenBedrijf - inrichtingNaam: ........................Adres: ........................Tel.: .......................Directeur(en)Naam: ........................Adres: ........................Tel.: .......................BedrijfsleiderNaam: ........................Adres: ........................Tel.: .......................2. Instructies in geval van brand en calamiteitenVoor iedere installatie moet worden nagegaan welke van de hierna genoemde instructiesrelevant zijn.Bedien de noodstop.Start de sprinklerinstallatie.Doof alle open vuren (o.a. waakvlam van Cv-installatie en geiser).Zet alle auto- en elektromotoren af.Waarschuw de centrale post Brandweer (tel.112).Waarschuw de drijver van de inrichting (beheerder/bedrijfsleider).Waarschuw de in de nabijheid zijnde personen en stuur deze bovenwinds.Bij ongevallen met gevaar voor de omgeving: Indien aanwezig, sluit alle op afstand bedienbare afsluiters. Waarschuw ........................ tel. ................................................ tel. ........................<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 57 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESBedien geen elektrische schakelaars.Start geen motoren.Probeer alleen met inachtneming van de eigen veiligheid met de aanwezigebrandblusmiddelen de brand te blussen.Volg de instructies van de bedrijfsleiding, BHV en de brandweer op.Een ieder die niet betrokken is bij de ongevalsbestrijding moet het terrein/kantooronmiddellijk verlaten.3. Beschrijving en plattegrondbeschrijving van de inrichting;plattegrond;kantoren;magazijnen;terrein met opslagvoorzieningen en brandkranen.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 58 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESBijlage D Mobiele afleverinstallaties voor mengsmeringD.1 InleidingIn deze bijlage zijn de voorschriften opgenomen die speciaal gericht zijn op het veiligedagelijkse gebruik van de mobiele afleverinstallatie voor mengsmering. Hieronder wordtverstaan de constructie-eisen aan deze installatie en de gebruiksvoorschriften zoals het vullenvan de tank en het afleveren van de mengsmering. Dit betreft alleen de aflevering vanmengsmering; de aflevering van andere <strong>brandstoffen</strong> uit mobiele afleverinstallaties staatbeschreven in <strong>PGS</strong> 30.Het voorkomen van ongewenste situaties is ook bij het gebruik van een mobieleafleverinstallatie voor elke inrichting een essentieel onderdeel van goede bedrijfsvoering enzorgplicht (‘good housekeeping’), zie hiervoor 3.2.D.2 Mobiele afleverinstallaties voor mengsmering van <strong>PGS</strong>-klasse 1en <strong>PGS</strong>-klasse 2Tankvs. D.2.1 De inhoud van een tank van een mobiel aflevertoestel voor mengsmering mag tenhoogste 100 l bedragen.vs. D.2.2 De tank van een mobiel aflevertoestel voor mengsmering moet vloeistofdicht zijn enzodanig sterk of beschermd zijn dat bij mechanische beschadigingen door aanrijden ofomvallen en dergelijke geen lekkage kan optreden.Vloeistofdichte vloer of verhardingvs. D.2.3Mobiele afleverinstallaties voor mengsmering van <strong>PGS</strong>-klassen 1 en 2 moeten op eenvloeistofdichte verharding zijn opgesteld, die reikt tot ten minste 1 m buiten de projectievan de mobiele afleverinstallatie voor mengsmering.vs. D.2.4 Indien de ondergrond ter plaatse onvoldoende is gestabiliseerd, moet een doelmatigefundering zijn aangebracht om verzakking door belasting van tankende voertuigen tevoorkomen.Vullen van de tankvs. D.2.5 Het vullen van de mobiele afleverinstallatie voor mengsmering mag alleen in de openlucht plaatsvinden.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 59 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESAfleveren van mengsmeringvs. D.2.6 Aflevering van product uit deze installatie mag uitsluitend onder toezicht plaatsvinden inde buitenlucht op een afstand van ten minste 3 m van een erfscheiding en vanontstekingsbronnen. De motor van het voertuig moet uitgeschakeld zijn.Opstelplaats tijdens bedrijfvs. D.2.7 Wanneer de inrichting geopend is en er toezicht aanwezig is, moet een mobieleinstallatie voor mengsmering op een vaste plaats in de buitenlucht zijn opgesteld.Bedieningsvoorschriftvs. D.2.8 Een duidelijk leesbaar bedieningsvoorschrift moet op de installatie zijn aangebracht.vs. D.2 9 Wanneer de inrichting gesloten is of geen toezicht aanwezig is, moet deze installatiestaan opgesteld:• ofwel in een afgesloten, geventileerde ruimte boven een vloeistofdichte voorziening;• ofwel op een daartoe bestemde plaats in de buitenlucht boven een vloeistofdichtevoorziening, die op doelmatige wijze is beschermd tegen aanrijding en tegen toegangvan onbevoegden.In beide gevallen moet de opvangcapaciteit ten minste gelijk zijn aan de maximaleinhoud van de tank van de mobiele afleverinstallatie voor mengsmering.<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 60 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESBijlage E Vindplaats wet- en regelgevingNederlandse wettenwww.wetten.nlEU GHS Regulation (EC) No 1272/2008, OJ L 353ADR - Annex A Part 2http://www.gevaarlijke-stoffen.be/adr2009Downloads.htm ofhttp://www.ivw.nl/onderwerpen/gevaarlijke_stoffen/wetenregelgeving<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 61 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESBijlage F Vindplaats betrokken instantiesVolgende instanties zijn betrokken bij de totstandkoming van deze <strong>PGS</strong>. Ook is hunvoornaamste specialiteit aangegeven.Instantie Website SpecialiteitBodem+ www.agentschapnl.nl/Bodemplus BodembeschermingInfoMil www.infomil.nl Informeren van overheden overmilieubeleidKiwa www.kiwa.nl CertificatieKiwa Reit www.reit.nl BRL-K903 en gecertificeerdeinstallateursNEN www.nen.nl NEN, EN en ISO NormenNOVE www.nove.nl Branche-organisatie voor handel,verkoop, transport en opslag van<strong>brandstoffen</strong>NVBR www.NVBR.nl Brandweer en brandveiligheid<strong>PGS</strong> beheersorganisatie www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl <strong>PGS</strong> publicatiesSIKB www.sikb.nl Bodembeheer instrumentenVTI www.vtiweb.nl Vereniging van Tankinstallateurs<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 62 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESBijlage G Voorbeeld InstallatiecertificaatG.1 Voorbeeld Installatiecertificaat (pagina 1/2)<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 63 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESG.2 Voorbeeld Installatiecertificaat (pagina 2/2)<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 64 VAN 65


VLOEIBARE BRANDSTOFFEN - ONDERGRONDSE TANKINSTALLATIES EN AFLEVERINSTALLATIESBijlage H Samenstelling <strong>PGS</strong> <strong>28</strong> teamDeelnemerDe heer Eddie AldersDe heer Jan Bessembinders (agendalid)De heer Geerlof Bijsterbosch (agendalid)De heer Han DijkDe heer Michiel FaberDe heer Simon van der HeideDe heer Erik van der Heijden (agendalid)De heer Ton JanssenDe heer Rogier Kuin (agendalid)De heer Anton van LinRonald van Miltenburg (agendalid)De heer Fred Mudde (agendalid)De heer Harold PauwelsDe heer Maikel PrinsDe heer Marco Rams (agendalid)De heer Wim SchoutenDe heer Erik van VlietDe heer Eric VorstmanDe heer Gerard van VuurenOrganisatieVNO-NCW, MKB-Nederland, FME-CWMBOVAGNVBRVNPI, Shell<strong>PGS</strong> beheerorganisatieVNG, MD GroningenVTIVNG, DCMRBovagBETA, BovagNVBRBodem+<strong>PGS</strong> BeheersorganisatieVTIInfoMilNOVE<strong>PGS</strong> beheerorganisatie, voorzitterNVBRKiwa<strong>PGS</strong> <strong>28</strong>:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 65 VAN 65

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!