13.07.2015 Views

nhm mei 2004vrs4/2 - Nationaal Park De Meinweg

nhm mei 2004vrs4/2 - Nationaal Park De Meinweg

nhm mei 2004vrs4/2 - Nationaal Park De Meinweg

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

MEI 2004 JAARGANG 93167DE ACHTERUITGANG VAN DE ADDERPOPULATIE IN HET GAGELVELD(MEINWEGGEBIED)MOGELIJKE OORZAKEN EN DE KANSEN OP HERSTELA.J.W. Lenders, Groenstraat 106, 6074 EL MelickTegen het einde van de jaren zeventig van de vorige eeuw vormde hetGagelveld ongetwijfeld een van de beste kerngebieden voor de Adder(Vipera berus) in het <strong>Meinweg</strong>gebied. Er werden in die periode meerdan honderd dieren in dit ongeveer acht hectare grote deelgebied vande <strong>Meinweg</strong> aangetroffen. In de daarop volgende jaren is de adderstandin het Gagelveld onrustbarend afgenomen, zelfs zodanig dat thansmoet worden gevreesd dat er geen dieren meer voorkomen. Dit artikelgaat in op de oorzaken van deze desastreuze afname en poogt eenopening te geven naar een mogelijke rekolonisatie in de toekomst.DE SITUATIE EIND JARENZEVENTIGAl vanaf de start van het herpetologisch onderzoekin het <strong>Meinweg</strong>gebied was duidelijk dat hetGagelveld voor de Adder (figuur 1) van bijzonderebetekenis was. Inventarisaties in 1977 (FRIG-GE et al., 1978) en 1978 (KLOMPEN & SMEETS,1979) toonden aan dat het Gagelveld in die tijdeen uitstekend adderbiotoop vormde. In totaalwerden verdeeld over de twee onderzoeksjaren144 verschillende dieren gemerkt, waarvan 31adulte mannetjes en 33 adulte vrouwtjes. Metname in voor- en najaar als de dieren zich concentrerenrond de overwinteringsplekken moethet Gagelveld een adderdichtheid hebben gekendvan ongeveer acht volwassen dieren perhectare. In die tijd waren er in het terrein minimaalvijf hibernacula bekend, die allemaal eengoede bezetting hadden (LENDERS, 2003).Het Gagelveld maakte van oorsprong deel uitvan het Elvermersven dat bij de aanleg van deIJzeren Rijn, de spoorlijn die Antwerpen methet Rurgebied verbindt, gedeeltelijk werddrooggelegd. <strong>De</strong> ontwikkeling van het terreinis door LENDERS (1999) uitvoerig beschreven.Het Gagelveld was in de jaren zeventig metname rond de centraal gelegen afwateringslootbehoorlijk nat. Rond deze sloot overheerste deWilde gagel (Myrica gale) met een ondergroeivan Gewone dophei (Erica tetralix) en diversemossen. Dit deel stond meestal geheel onderwater, zelfs tot ver in de zomer. Langs de bosrandenwas Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum)aanwezig. <strong>De</strong> tussenliggende vlakte werd in hetzuiden gedomineerd door Bochtige smele (<strong>De</strong>schampsiaflexuosa) en in het noorden door Pijpenstrootje(Molinea caerulea). In het gebiedwas een duidelijke gradiënt herkenbaar van natnaar droog (KLOMPEN & SMEETS, 1979).DE POPULATIEONTWIKKELINGSINDS 1978Met de oprichting van de Herpetologische Studiegroepin 1979 werd het adderonderzoekdoor de auteur gecontinueerd. Vanaf 1980vonden er jaarlijks veldbezoeken aan het gebiedplaats. Het aantal inventarisaties varieerdevan één (in 1988 en 1994) tot negen (in1995). <strong>De</strong> periode tussen de inventarisatiesbesloeg minstens enkele weken, waardoor erin jaren met veel bezoeken sprake was van eenbehoorlijke spreiding van het veldwerk.Doordat het mogelijk is Adders individueel aanhun kopschilden te herkennen (LENDERS, 2000),kunnen van het Gagelveld jaarlijks minimaleaantalschattingen worden gegeven. Opvallendbij deze gegevens (tabel I) is dat er relatief wei-FIGUUR 1Een vrouwelijke Adder (Vipera berus), zonnend bij eenhibernaculum in het Gagelveld (foto: A. Lenders).


168 MEI 2004 JAARGANG 93TABEL IOverzicht van het aantal veldbezoeken en vangstresultaten per onderzoeksjaar in het Gagelveld. Tussen haakjes staat het aantal verschillende dieren aagegeven.Jaar Aantal Aantal vangsten (verschillende dieren) Waarnemingen van adulte en subadulte dierenveldbezoeken man vrouw subadult juveniel aantal gemiddeld per aantal gemiddeld pervangsten bezoek dieren bezoek1980 3 6(6) 9(9) 3(3) 0(0) 18 6,00 18 6,001981 7 29(22) 10(8) 1(1) 1(1) 40 5,71 31 4,431982 3 8(8) 1(1) 1(1) 0(0) 10 3,33 10 3,331983 2 2(2) 0(0) 1(1) 0(0) 3 1,50 3 1,501984 3 6(6) 1(1) 0(0) 0(0) 7 2,33 7 2,331985 4 3(2) 3(2) 3(3) 0(0) 9 2,25 7 1,751986 5 6(3) 6(6) 0(0) 0(0) 12 2,40 9 1,801987 4 6(3) 5(1) 0(0) 0(0) 11 2,75 4 1,001988 1 1(1) 1(1) 1(1) 0(0) 3 3,00 3 3,001989 2 5(5) 2(2) 2(2) 0(0) 9 4,50 9 4,501990 2 3(3) 5(5) 1(1) 0(0) 9 4,50 9 4,501991 5 14(11) 12(9) 1(1) 0(0) 27 5,40 21 4,201992 2 2(2) 5(5) 4(4) 2(2) 11 5,50 11 5,501993 3 4(4) 12(12) 2(2) 9(9) 18 6,00 18 6,001994 1 2(2) 1(1) 0(0) 1(1) 3 3,00 3 3,001995 9 6(6) 1(1) 5(5) 2(2) 12 1,33 12 1,331996 8 5(5) 6(5) 1(1) 1(1) 12 1,50 11 1,381997 8 6(6) 1(1) 1(1) 0(0) 8 1,00 8 1,001998 8 6(6) 4(3) 0(0) 0(0) 10 1,25 9 1,131999 8 4(4) 2(2) 0(0) 1(1) 6 0,75 6 0,752000 7 5(4) 3(3) 1(1) 0(0) 9 1,29 8 1,142001 7 1(1) 1(1) 1(1) 0(0) 3 0,43 3 0,432002 7 2(2) 0(0) 1(1) 0(0) 3 0,43 3 0,432003 7 0(0) 0(0) 0(0) 0(0) 0 0,00 0 0,00nig terugvangsten worden gedaan. Natuurlijkspeelt de inventarisatiefrequentie hierbij eenrol, maar ook in de laatste jaren van de studiemet relatief veel veldbezoeken zijn bij iederezoekbeurt vrijwel alleen nieuwe dieren geregistreerd.Het verloop van de aantalschommelingenvan de minimaal in het terrein aanwezigeAdders wordt weergegeven in figuur 2. Hierinzijn alleen de adulte en subadulte dieren opgenomenomdat er onder juveniele Adders normalitereen grote sterfte optreedt en dezegroep dus minder representatief is voor schattingenvan de populatieomvang. Bovendien ishet vinden van juvenielen sterk toevalsafhankelijk.Uit het blokdiagram blijkt dat het maximaleaantal verschillende dieren (31) werd geregistreerdin 1981. Daarna zien we een sterke teruglooptot nul in 2003, met een opleving in hetbegin van de jaren negentig.Vanaf 1995 is het Gagelveld opgenomen in hetMeetnet Reptielen van de Werkgroep Monitoringvan de Stichting RAVON. Bij het uitwerkenvan de resultaten wordt het aantal waarnemingengerelateerd aan het aantal trajectbezoeken,waardoor een relatieve maat ontstaat voor hetaantal waargenomen dieren. Uit deze waardenkunnen na verloop van jaren trends worden afgelezenmet betrekking tot fluctuaties in de omvangvan populaties. <strong>De</strong>zelfde benadering is gekozenvoor de uitwerking van de hier gepresenteerdegegevens (figuur 3). Duidelijk is dat de laatste25 jaar tweemaal een sterke afname van hetaantal Adders in het Gagelveld heeft plaatsgevonden,eenmaal in het begin van de jaren tachtig eneenmaal in het begin van de jaren negentig.OORZAKEN VANACHTERUITGANGHet Gagelveld is in de afgelopen jaren sterk verdroogd(LENDERS, 1999). Het gebied behoorttot meest verdroogde delen van de <strong>Meinweg</strong>.Volgens LENDERS (2003) heeft er een verschuivingplaatsgevonden in de bedekkinggraad vanWilde gagel via Pijpenstrootje, Gewone dophei,Sporkehout (Rhamnus frangula), Bochtige smele,Adelaarsvaren naar Struikhei (Calluna vulgaris).Wanneer we de situatie van 2003 in dit opzichtvergelijken met die van 1978 (KLOMPEN &SMEETS, 1979) blijkt het areaal aan Adelaarsvarenen Struikhei inderdaad te zijn toegenomen,terwijl het oppervlak aan Wilde gagel is gereduceerd.Er heeft een verschuiving plaatsgevondenvan de natte naar de droge heide, waarmeein het terrein voor de Adder goede schuilplaatsenen onontbeerlijke vochtige plekken verlorenzijn gegaan.Al in 1980 werd om de verdroging te stoppen,een proef genomen met het dempen van deontwateringsloot. In 1986 werd de sloot aande benedenzijde geheel afgedamd (LENDERS,1999). Aanvankelijk werd hierdoor in eenoplopende gradiënt meer water in het Gagelveldvastgehouden. Het verdrogingsproceszette echter door. In 1990 werden diverseontwateringgreppels gedicht. In 1997 werd desloot op diverse plaatsen dichtgeschoven,waardoor in winter en voorjaar grote terreingedeeltenonder water kwamen te staan.Mogelijk zijn door het opzetten van het waterpeiltijdens de winterperiode Adders in de hibernaculaverdronken (LENDERS et al., 2002;LENDERS, 2003). Al deze maatregelen haddenslechts een tijdelijk effect en hebben het verdrogingsprocesniet kunnen stoppen.<strong>De</strong> sterke afname van de Adders in het beginvan de jaren tachtig is waarschijnlijk toe te schrijvenaan het wegvangen van een groot aantaldieren. Na het verschijnen van de publicatiesvan de door de Universiteit van Nijmegen uitgevoerdeinventarisaties kreeg het gebied alsnel bekendheid bij de ‘liefhebbers’, hetgeenwerd geconstateerd aan de toenemende ‘herpeto-recreatie’.In die jaren werden diversemalen mensen uit andere delen van het landbetrapt op het wegvangen van amfibieën enreptielen. Door het gebrek aan voldoende toezichtkunnen veel dieren zijn gevangen en meegenomen.Behalve voor eigen liefhebberij bestaaner ook aanwijzingen dat reptielen en amfibieënin het commerciële circuit zijn terechtgekomen.Het toezicht werd daarop uitgebreiden verscherpt. Daarna heeft de populatie zichgoed hersteld (figuur 3).Daarnaast heeft ook het begrazingsbeheereen behoorlijke impact gehad op de adderstand.In 1987 is het zuidelijk deel van het Gagelveldgebruikt als parkeerweide voor eenkudde van ongeveer 200 schapen. Elke avondwerden de dieren binnen een raster bij elkaargezet. Het resultaat was dat op het einde van


MEI 2004 JAARGANG 93169Minimaal aantal aanwezige Adders35302520151050’80 ’81 ’82 ’83 ’84 ’85 ’86 ’87 ’88 ’89 ’90 ’91 ’92 ’93 ’94 ’95 ’96 ’97 ’98 ’99 ’00 ’01 ’02 ’03OnderzoeksjaarFIGUUR 2Het minimaal aanwezige aantal adulte en subadulte Adders (Vipera berus) verdeeld overde onderzoeksjaren.Gemiddeld aantal vangsten van adulte ensubadulte dieren7,06,05,04,03,02,01,00,0’80 ’81 ’82 ’83 ’84 ’85 ’86 ’87 ’88 ’89 ’90 ’91 ’92 ’93 ’94 ’95 ’96 ’97 ’98 ’99 ’00 ’01 ’02 ’03OnderzoeksjaarFIGUUR 3Het gemiddeld aantal vangsten van adulte en subadulte Adders (Vipera berus) perveldbezoek verdeeld over de onderzoeksjaren.het graasseizoen (half september) het terreingedeeltegeheel was kaalgevreten. Hetexperiment werd het jaar daarop gestopt wateen positief effect had op het herstel van depopulatie na het dieptepunt in het begin vandat decennium (figuur 3).Vanaf 1994 is het Gagelveld opgenomen in deintegrale paardenbegrazing met behulp vanIJslandse pony’s. Maar door de grote omvangvan het begrazingsgebied was het niet mogelijkenige sturing aan de begrazing te geven.Dit resulteerde in het gegeven dat de paardeneen groot deel van de tijd doorbrachtenop het Gagelveld, omdat de dieren daar doorhet hoge vochtgehalte van de bodem hetmeeste verse gras aantroffen. Met als gevolgopnieuw overbegrazing, terwijl het juist debedoeling was de vegetatie met name in ditdeel van het <strong>Meinweg</strong> méér structuur te geven.Na enkele jaren werd het Gagelveld uitde begrazing genomen door het plaatsen vaneen tussenraster, maar het kwaad was al geschieden de adderpopulatie drastisch in omvangafgenomen (figuur 3)KANSEN OP HERSTELIn de laatste jaren is duidelijk geworden dat hetverdrogingsproces met de tot nu toe genomenmaatregelen niet kan worden gestopt. Er dientdan ook gekozen te worden voor een rigoureuzeaanpak, waarbij oorspronkelijk ingenomenuitgangspunten moeten worden verlaten. Wilmen een geschikt adderbiotoop terugkrijgen danis het essentieel dat er in het terrein gedurendehet hele jaar open water aanwezig is. <strong>De</strong> aanlegvan een groot ondiep ven in het laagst gelegenzuidelijk deel van het Gagelveld is daarvoor eenmogelijke optie. Vooral gedurende droge zomersverblijven de dieren in vochtige terreindelenen schuwen dan niet om regelmatig het waterop te zoeken. Het gebrek aan schuilplekkenmet een voldoende hoge luchtvochtigheid eneen relatief lage temperatuur (15-20 °C) lijkt hetgrootste probleem voor de Adder in het <strong>Meinweg</strong>gebied(LENDERS, 2003). Dit kan wordenopgelost door de heide opnieuw te laten vergrassen.Een dicht vegetatiedek van Wilde gagelen Pijpenstrootje of Bochtige smele voldoet inhoge mate aan de biotoopeisen van de Adder.Het voorstel is dan ook om het Gagelveld blijvendbuiten de begrazing te houden. Alleen opde hogere terreindelen zou het begrazingsbeheerover enkele jaren opnieuw kunnen wordeningevoerd. In het centrale laaggelegen deel zal deopslag van bomen en struiken handmatig moetenworden verwijderd. <strong>De</strong>ze methode wordtook nu al toegepast. In samenhang met de maatregelenzoals voorgesteld in het AdderbeschermingsplanLimburg (LENDERS et al., 2002) zal doorimmigratie van dieren uit de omgeving weer eengezonde Adderpopulatie in het Gagelveld opgebouwdkunnen worden.DANKWOORDEen speciaal woord van dank gaat uit naar Ger Hendriks(Staatsbosbeheer) die alle gegevens betreffendehet gevoerde beheer beschikbaar heeft gesteld.SUMMARYDECLINING ADDER POPULATIONAT THE GAGELVELD (MEINWEGNATIONAL PARK)POSSIBLE CAUSES AND OPPOR-TUNITIES FOR RECOVERYMonitoring over a period of 24 years at theGagelveld area, part of the <strong>Meinweg</strong> National<strong>Park</strong> (Limburg, Netherlands), hasshown a serious decrease in the number ofAdders (Vipera berus) in this area. The maincause of this decline has been falling watertables, resulting in the vegetation becomingless suitable for adders. Certain managementmeasures taken in the past haveintensified this process, and there are indicationsthat many animals were capturedand removed in the 1980s.It is suggested to dig a shallow fen to ensurethe presence of open water and to stop thegrazing in order to restore the original vegetation.A thick vegetation layer of Purplemoor grass (Molinia caerulea) or Wavy hairgrass (<strong>De</strong>schampsia flexuosa) in combinationwith Sweet gale (Myrica gale) will providemoderate temperatures and the right humidityfor the animals. Only then will theadder be able to recolonise this part of the<strong>Meinweg</strong> park.LITERATUURFRIGGE, P., V. KOBUSSEN, K. MUSTERS & G. VAN WERSCH,1978. Adders in het Meynweggebied. Werkverslag AfdelingDieroecologie no. 150. Katholieke Universiteit,Nijmegen.KLOMPEN, H. & D. SMEETS, 1979. Adders in hetMeynweggebied. Werkverslag Afdeling Dieroecologieno. 163. Katholieke Universiteit, Nijmegen.LENDERS, A.J.W., 1999. <strong>De</strong> amfibieën en reptielen van hetGagelveld (<strong>Meinweg</strong>gebied). Verslag van een zeventalexcursies van de Herpetologische Studiegroep in de jarennegentig. Natuurhistorisch Maandblad 88(11): 262-264.LENDERS, A.J.W., 2000. Merkmethoden bij de herpetofauna.Patronen van kopschilden als individuele herkenning bijde adder. RAVON 3(1): 13-18.LENDERS, A.J.W., 2003. Overwinteringsplekken envoorjaarszonplekken van de Adder in <strong>Nationaal</strong> <strong>Park</strong> <strong>De</strong><strong>Meinweg</strong>. Het belang van vegetatie en vochtigheid inrelatie tot overwintering en zongedrag. NatuurhistorischMaandblad 92(7): 181-189.LENDERS, A.J.W., P. W.A.M. JANSSEN & M. DORENBOSCH,1999. <strong>De</strong> Adder, hét symbool van het <strong>Nationaal</strong> <strong>Park</strong> <strong>De</strong><strong>Meinweg</strong>. Natuurhistorisch Maandblad 88(12): 316-320.LENDERS, A.J.W., M. DORENBOSCH & P. JANSSEN, 2000.Beschermingsplan Adder Limburg. Bureau Natuurbalans– Limes Divergens & Natuurhistorisch Genootschap inLimburg, Nijmegen / Roermond.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!