31.07.2015 Views

Beheerplan Natura 2000 Kampina & Oisterwijkse Vennen (133)

Beheerplan Natura 2000 Kampina & Oisterwijkse Vennen (133)

Beheerplan Natura 2000 Kampina & Oisterwijkse Vennen (133)

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Beheerplan</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong><strong>Vennen</strong> (<strong>133</strong>)CONCEPTProvincie Noord-BrabantSeptember 2010Werkdocument9


Boschveldweg 21Postbus 5255201 AM 's-Hertogenbosch+31 (0)73 687 41 11 Telefoon+31 (0)73 612 07 76 Faxinfo@den-bosch.royalhaskoning.com E-mailwww.royalhaskoning.com InternetArnhem 09122561 KvKDocumenttitelVerkorte documenttitelStatus<strong>Beheerplan</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong> (<strong>133</strong>)Concept<strong>Beheerplan</strong> N-<strong>2000</strong> <strong>Kampina</strong>WerkdocumentDatum 23 september 2010Projectnaam <strong>Beheerplan</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>ProjectnummerOpdrachtgeverReferentieFoto’s9v5463Provincie Noord-Brabant9v5463/R00001/901805/DenBBij foto’s is de bron vermeld, de overige zijnafkomstig van Royal Haskoning of ProvincieNoord-Brabant.Auteur(s)Gebiedsteam <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>Collegiale toetsDatum/paraaf …………………. ………………….Vrijgegeven doorDatum/paraaf …………………. ………………….


SAMENVATTINGDe Provincie Noord-Brabant heeft samen met betrokken partijen uit het gebied gewerktaan het voorliggende beheerplan. Het ontwerp-aanwijzingsbesluit zoals gepubliceerd in2007 door het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit vormthiervoor de basis. Het voorliggende document is bedoeld als ontwerpbeheerplan dat deinspraak in zal gaan. Hierna zal een definitief beheerplan worden opgesteld.Figuur 0.1: “<strong>Kampina</strong>”Het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied “<strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> vennen” wordt gekenmerktdoor bos-, heide- en vennen en isgelegen ten zuiden van Oisterwijk en deKapelweg (N624) en ten noorden vanMoergestel. Het gebied is circa 2.294hectare groot en is in zijn geheelgelegen in de provincie Noord-Brabanten in de gemeenten Boxtel, Oisterwijk,Oirschot en Tilburg. Verder kent hetgebied twee grote eigenaren, te wetenNatuurmonumenten, Brabants Landschap en diverse particuliere eigendommenwaaronder landgoed Rosephoeve en landgoed Ter Braeken.<strong>Kampina</strong> is een voorbeeld van het halfnatuurlijke Kempense heidelandschap, met drogeen vochtige heidevegetaties, akkertjes, een meanderend riviertje, voedselarme vennenen blauwgraslanden. In de oeverzones van sommige vennen komt noghoogveenvorming voor, in het zuiden liggen dopheidevelden. De vennen in het gebiedzijn vaak langgerekt in zuidwest-noordoostelijke richting, de dominerende windrichtingvan de laatste ijstijd, toen dit landschap grotendeels werd gevormd. <strong>Kampina</strong> is vooralvan belang vanwege de natte heide en de fraaie overgangen naar schraallanden(Smalbroeken). Het hele gebied is van groot belang voor de vennen.Uit het gebiedsproces is naar voren gekomen dat het gebied recreatief zeer in trek is,met name <strong>Kampina</strong>. De voorgestelde recreatieve zonering is echter voldoende om deinstandhoudingsdoelstellingen te waarborgen, met dien verstande dat verdereextensivering van de recreatiedruk (met behoud van recreatieve waarde) wordtnagestreefd.Het gebied wordt omgeven door agrarisch gebied, woonkernen en infrastructuur.Wat betreft bestaand gebruik zijn vrijwel geen gebruiksvormen uit het gebiedsprocesnaar voren gekomen die leiden tot significant negatieve effecten die niet oplosbaar zijnmet maatregelen. Gebruik dat leidt tot uitstoot van stikstof en beïnvloeding van hetondiepe grondwater kan wel aanleiding geven tot significante effecten.De instandhoudingsdoelstellingen kunnen binnen het gebied worden gerealiseerd dooraan te sluiten bij al bestaand beleid, met name de opgave voor de ecologischehoofdstructuur (EHS). Voor realisatie van de EHS zijn inrichtingsplannen aan de ordedie in grote mate bijdragen aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen.De maatregelen sluiten dan ook in grote mate aan bij het uitvoeren van bestaand beleid.- i - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


INHOUDSOPGAVE1 INLEIDING 11.1 <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> 11.2 Doel van het beheerplan 11.3 Status en vaststellingsprocedure beheerplan 21.3.1 Aanwijzing van gebieden 21.3.2 Opstellen en vaststellen beheerplan 21.3.3 Inspraak en beroep 31.3.4 Looptijd en evaluatie 31.4 Ligging plangebied 31.5 Leeswijzer 51.6 Meer informatie 52 INSTANDHOUDINGSDOELEN 62.1 Instandhoudingsdoelen 62.2 Kernopgave en Sense of Urgency 82.3 Uitwerking van instandhoudingsdoelen in omvang, ruimte en tijd 92.3.1 Algemeen 112.3.2 Visie Kernopgaves 112.3.3 Visie overige instandhoudingsdoelstellingen 152.3.4 Synthese 172.4 Ecologische vereisten van instandhoudingsdoelen 183 UITGANGSSITUATIE NATUUR EN BESTAAND GEBRUIK 203.1 Uitgangssituatie natuur 203.1.1 Abiotiek en biotiek 203.1.2 Voorkomen en trends habitattypen 243.1.3 Voorkomen en trends van habitat- en vogelrichtlijnsoorten 353.1.4 Ingrepen en beheer in verleden 383.1.5 Plannen voor de toekomst 393.1.6 Sleutelprocessen 393.2 Huidig bestaand gebruik 403.2.1 Inleiding 403.2.2 Natuur- en bosbeheer 413.2.3 Recreatie 423.2.4 Infrastructuur en verkeer 443.2.5 Watergebruik 453.2.6 Agrarisch gebruik 463.2.7 Wildbeheer en jacht 463.3 Relatie met andere relevante plannen en beleid 464 BEOORDELING BESTAAND GEBRUIK 504.1 Inleiding 504.2 Uitwerking bestaand gebruik 544.2.1 Globaal overzicht van effecten 544.2.2 Bepalen relevante storingsfactoren “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong>vennen” 62Blz.- ii - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


4.2.3 Beoordeling bestaand gebruik 704.3 Kansen en knelpunten voor de instandhoudingsdoelen in dehuidige situatie 784.3.1 Habitattypen 784.3.2 Habitatrichtlijnsoorten 794.3.3 Vogelrichtlijnsoorten 795 MAATREGELEN 805.1 Ontwikkelingsstrategie 805.2 Beschrijving maatregelen 816 DOORKIJK NAAR DE TOEKOMST 846.1 Toekomstig gebruik 846.2 Toetsing van toekomstig gebruik 866.3 Sociaal-economische gevolgen van de maatregelen in hetbeheerplan 886.4 Vergunningen en handhaving 907 UITVOERINGSPROGRAMMA, COMMUNICATIE, MONITORING, KOSTEN,FINANCIERING 937.1 Uitvoering maatregelen: verantwoordelijkheden en kostenfinanciering 937.2 Communicatie en educatie voor begrip en draagvlak 957.2.1 Communicatiedoelen gericht op bevordering draagvlak en helderimago 957.2.2 Communicatie over belang beheerplan, achtergrond enprocedures 967.2.3 Overzicht communicatiemiddelen per partij 967.3 Monitoring en evaluatie instandhoudingsdoelen en maatregelen 978 LITERATUUR 99BIJLAGEN 102- iii - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


1 INLEIDING1.1 <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>Binnen Europa is een veelheid aan waardevolle natuur te vinden. Op veel plaatsenstaan de natuurwaarden echter onder druk, onder meer in termen van verlies aanbiodiversiteit. De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld uiterlijk in 2010 deachteruitgang van de biodiversiteit te stoppen. De Europese Commissie wil dit bereikendoor een netwerk van belangrijke natuurgebieden te realiseren, het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>netwerk. Alle lidstaten nemen maatregelen die nodig zijn om een gunstige staat vaninstandhouding te realiseren van soorten en habitattypen waarvoor de aangewezengebieden van <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> een belangrijke functie vervullen (LNV, 2006a) 1 .De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zijn twee belangrijke instrumenten om dedoelstellingen van <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> te realiseren. In deze richtlijnen is bepaald dat delidstaten beschermde gebieden voor de kwetsbare soorten en habitattypen aanwijzen.Nederland draagt met 162 gebieden bij aan dit <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> netwerk. Deze gebiedenworden zowel door het rijk (Rijkswaterstaat, Defensie, Dienst der Domeinen enStaatsbosbeheer) beheerd, als door grote terreinbeherende organisaties en particulierebeheerders. De wettelijke bescherming van de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden is per 1 oktober2005 geregeld in de vernieuwde Natuurbeschermingswet 1998 (LNV, 2006a).1.2 Doel van het beheerplanOp grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is het opstellen van een beheerplanvoor de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden verplicht. Het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-beheerplan werkt deinstandhoudingsdoelstellingen die voor een <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied zijn geformuleerdverder uit in omvang, ruimte en tijd. Het beheerplan beschrijft de resultaten die bereiktmoeten worden om het behoud of indien van toepassing het herstel of versterking vandeze natuurlijke habitats en soorten mogelijk te maken. Het beheerplan geeft eenoverzicht op hoofdlijnen van de maatregelen die in de planperiode (6 jaar) genomenmoeten worden om de instandhoudingsdoelstellingen ten aanzien van de aangewezennatuurlijke habitats en soorten te garanderen. Verder wordt ook op hoofdlijneninzichtelijk gemaakt welke overige maatregelen nodig zijn (LNV, 2005a) 2 , maar nietbinnen de eerste beheerplanperiode (2010-2016) kunnen worden uitgevoerd.Daarnaast geeft het beheerplan aan onder welke voorwaarden het (mede)gebruik kanplaatsvinden zonder nadelige gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van hetgebied. Het beheerplan heeft na goedkeuring een juridische status en fungeert vanafdat moment als een afwegingskader voor de vergunningverlening in het kader van deNatuurbeschermingswet 1998 (LNV, 2005a).1 LNV; 2006a; <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> doelendocument - Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimtelaten; Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; Den Haag.2 LNV, 2005a; Handreiking <strong>Beheerplan</strong>nen- -<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden; Ministerie vanLandbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; Den Haag.- 1 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


1.3 Status en vaststellingsprocedure beheerplan1.3.1 Aanwijzing van gebiedenDe aanwijzing van een <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied vindt plaats door middel van eenaanwijzingsbesluit. In dit besluit staan de exacte begrenzingen van het gebied en deinstandhoudingsdoelstellingen voor beschermde soorten en leefgebieden.De “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” is (deels) in 1986 aangewezen alsVogelrichtlijngebied (LNV, 1986 3 ) en is (deels) in 2003 aangemeld bij de EuropeseCommissie als Habitarichtlijngebied. In oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet vankracht geworden waarna in januari 2007 het ontwerp- aanwijzingsbesluit in procedure isgebracht (LNV, 2007) 4 . Op basis van dit ontwerp-besluit is onder leiding van deprovincie Noord-Brabant in 2009 een concept beheerplan opgesteld. Dit is aan deminister van LNV aangeboden. Het gebied is in 2010 definitief aangewezen. Daarna isdit ontwerpbeheerplan opgesteld dat na inspraak en eventuele aanpassing zal wordenvastgesteld door het bevoegd gezag (Gedeputeerde Staten).1.3.2 Opstellen en vaststellen beheerplanDe formele vaststelling van het beheerplan gebeurt door Gedeputeerde Staten vanNoord-Brabant. Het opstellen van het ontwerp-beheerplan heeft de Provincie Noord-Brabant gezamenlijk opgepakt met betrokken partijen in het gebied met toepassing vande Mutual Gains Approach (MGA). Dit is een belangenmanagementmethode die vakergehanteerd wordt om complexe maatschappelijke vraagstukken integraal op te lossenen uit te voeren. Tot de deelnemers aan het gebiedsproces behoren gemeentes,waterschappen, eigenaren en belangengroepen. Vanuit alle relevante organisatieswaren deskundige vertegenwoordigers betrokken waardoor de bestaandegebiedskennis optimaal ingezet is. In werkateliers zijn deelvraagstukken voor dethema’s Inrichting en beheer, Water en Ammoniak nader uitgewerkt. Afweging vanbelangen heeft plaatsgevonden in zogenoemde integratieateliers en vervolgens is hetbeheerplan door de bestuurders van de betrokken organisaties in de BestuurlijkeAdviesgroep vastgesteld.In bijlage 1 is de projectstructuur opgenomen inclusief leden van de verschillendewerkgroepen (werkateliers, integratieateliers, gebiedsteam en ambtelijke en bestuurlijkeadviesgroep) die heeft geleid tot voorliggend beheerplan. In dit beheerplan wordtverwezen naar het “gebiedsproces” om aan te geven waarover en welke inbreng doorde deelnemers van gebiedsteam en adviesgroepen is geleverd.3 LNV; 1986; Aanwijzingsbesluit Vogelrichtlijngebied <strong>Kampina</strong>; Ministerie van Landbouw,Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; Den Haag4 LNV; 2007; Ontwerpbesluit <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen; Ministerie van Landbouw,Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; Den Haag- 2 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


1.3.3 Inspraak en beroepGedeputeerde Staten van Noord-Brabant bieden het ontwerp-beheerplan terinspraak aan. Tijdens de inspraakperiode van zes weken, ligt het ontwerpbeheerplanter inzage en kunnen belanghebbenden hun zienswijzen over hetbeheerplan naar voren brengen. Na afronding van de inspraak stelt de provincie hetdefinitieve beheerplan vast. Tegen het definitieve beheerplan is beroep mogelijk bijde Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor de exacte periodewaarin dit beheerplan ter inspraak ligt, verwijzen we naar de publicaties ter zake.1.3.4 Looptijd en evaluatieHet beheerplan heeft een maximale geldigheidsduur van 6 jaar. Bevoegd gezagheeft de mogelijkheid na elke zes jaar de geldigheid van het beheerplan met zesjaar te verlengen. Er moet dan wel een evaluatie hebben plaatsgevonden waaruitblijkt dat een verlenging gerechtvaardigd is en het opstellen van een nieuwbeheerplan niet noodzakelijk is (LNV, 2005a).De voortgang van de uitvoering van de maatregelen en vergunningverlening zaltussentijds (na 3 jaar) geëvalueerd worden. De maatregelen zullen zonodig wordenbijgesteld in de volgende beheerplanperiode. Als tussentijdse monitoring aanleidingis voor aanvullende maatregelen, dan kunnen deze in overleg met betrokkenengenomen worden. Daarnaast zal er een meer algemene evaluatie zijn waarvoor deMinister van LNV verantwoordelijk is.1.4 Ligging plangebiedHet <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” bestaat uit het bos-, heideenvennencomplex ten zuiden van Oisterwijk en de Kapelweg (N624) en ten noordenvan Moergestel. In het westen liggen de <strong>Oisterwijkse</strong> vennen en bossen (figuur 1.1 enbijlage 2). Het <strong>Natura</strong>-<strong>2000</strong> gebied is circa 2.294 hectare groot en is in zijn geheelgelegen in de provincie Noord-Brabant en in de gemeenten Boxtel, Oisterwijk, Oirschoten Tilburg. Verder kent het gebied twee grote eigenaren, te weten Natuurmonumenten,Brabants Landschap en diverse particuliere eigenaren waaronder die van landgoedRosephoeve en landgoed Ter Braeken (LNV, 2007).- 3 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Figuur 1.1: <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen”<strong>Kampina</strong> is een voorbeeld van het halfnatuurlijke Kempense heidelandschap, met drogeen vochtige heidevegetaties, akkertjes, een meanderend riviertje, voedselarme vennenen blauwgraslanden. In de oeverzones van sommige vennen komt noghoogveenvorming voor, in het zuiden liggen dopheidevelden. De vennen in het gebiedzijn vaak langgerekt in zuidwest-noordoostelijke richting, de dominerende windrichtingvan de laatste ijstijd, toen dit landschap grotendeels werd gevormd. <strong>Kampina</strong> is vooralvan belang vanwege de natte heide en de fraaie overgangen naar schraallanden(Smalbroeken). Het hele gebied is van groot belang voor de vennen (LNV, 2007).- 4 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


1.5 LeeswijzerIn hoofdstuk 2 wordt dieper in gegaan op het gebied “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen”in termen van biotiek en abiotiek, maar wordt ook aandacht besteed aan de visie voorhet gebied vanuit <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>. In hoofdstuk 3 wordt met name ingegaan op bestaandgebruik. Het in hoofdstuk 3 geïdentificeerde bestaand gebruik wordt in hoofdstuk 4getoetst aan de instandhoudingsdoelstellingen. Hier ontstaat een beeld van welkeactiviteiten in de toekomst vergunningsplichtig zijn en welke activiteiten in principezonder vergunning kunnen plaatsvinden. Hoofdstuk 5 geeft een overzicht vanmaatregelen die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen (op termijn) terealiseren. Hoofdstuk 6 beschrijft een doorkijk naar de toekomst. Hoe dit beheerplan inde praktijk gerealiseerd zal worden, is beschreven in hoofdstuk 7..Naamgeving en -gebruikVoor dit document worden in het vervolg de volgende benamingen gebruikt:• <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen; betreft het gehele <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied;• <strong>Kampina</strong>; betreft het begrensde gebied oostelijk van de Rosep;• <strong>Oisterwijkse</strong> bossen; betreft het begrensde gebied westelijk van de Rosep.1.6 Meer informatieDit beheerplan is opgesteld in opdracht van de Provincie Noord-Brabant. Meerinformatie is verkrijgbaar bij:Provincie Noord-BrabantDirectie Ecologie, Bureau NatuurverkenningenPostbus 901515200 MC ’s-HERTOGENBOSCH073 – 681 2812- 5 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


2 INSTANDHOUDINGSDOELEN2.1 InstandhoudingsdoelenVoor het gebied zijn voor dertien habitattypen, vier habitatrichtlijnsoorten en drievogelrichtlijnsoorten (waarvan twee broedvogelsoorten) instandhoudingsdoelstellingen(IHD) geformuleerd in het ontwerpbesluit (LNV, 2007). In tabel 2.1a en b zijn de IHDweergegeven voor respectievelijk de habitattypen en de habitat- en vogelrichtlijnsoorten.Deze IHD waren leidend bij het opstellen van het beheerplan. Verder is aangegeven inwelke mate “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” bijdraagt aan de instandhouding van dezesoorten, welke verantwoording Nederland heeft voor deze soorten en wat de huidigestaat van instandhouding van de beschermde natuurwaarden is. Zonder uitzonderingzijn deze parameters bepaald door het Ministerie van LNV. Zie hiervoor LNV (2007) enbijbehorende achtergronddocumenten (LNV, 2005a 5 , 2006a en 2006b 6 ).Tabel 2.1a: Instandhoudingsdoelstellingen Habitattypen “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” (LNV,2007 en 2006b)Nederlandse naam SvI** RBE** RBNL* Doelstelling*Stuifzandheiden metstruikhei [H2310]Zeer ongunstig Zeer groot + Uitbreiden oppervlakte en verbeterenkwaliteitZandverstuivingen[H2330]Zeer ongunstig Groot - Uitbreiden oppervlakte en verbeterenkwaliteitZeer zwakgebufferde vennenZeer ongunstig Groot + Uitbreiden oppervlakte en verbeterenkwaliteit[H3110]Zwak gebufferdevennen [H3130]Matig ongunstig Zeer groot ++ Uitbreiden oppervlakte en verbeterenkwaliteitZure vennen [H3160] Matig ongunstig Groot + Behoud oppervlakte en verbeterenkwaliteitVochtige heiden[H4010]Matig ongunstig Zeer groot + Uitbreiding oppervlakte en verbeterenkwaliteitDroge heiden[H4030]Zeer ongunstig Groot + Uitbreiding oppervlakte en verbeterenkwaliteitBlauwgraslanden[H6410]Zeer ongunstig Zeer groot - Uitbreiden oppervlakte en verbeterenkwaliteitActieve hoogvenen[H7110]Matig ongunstig Zeer groot - Uitbreiden oppervlakte en verbeterenkwaliteitPioniervegetatiesmet snavelbiezenMatig ongunstig - + Uitbreiden oppervlakte en behoudkwaliteit[H7150]Galigaanmoerassen[H7210]Matig ongunstig Groot + Behoud oppervlakte en verbeterenkwaliteitOude eikenbossen[H9190]Matig ongunstig Zeer groot + Behoud oppervlakte en verbeterenkwaliteit5 LNV, 2005a; Handreiking <strong>Beheerplan</strong>nen- -<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden; Ministerie vanLandbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; Den Haag.6 LNV; 2006b; Gebiedendocument <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied <strong>133</strong> - <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong>vennen; Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; Den Haag.- 6 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Nederlandse naam SvI** RBE** RBNL* Doelstelling*Vochtige alluvialebossen [H91E0]subtype CMatig ongunstig Zeer groot/Groot + Behoud oppervlakte en verbeterenkwaliteit*: Volgt uit LNV (2007)**: Volgt uit LNV (2006b), voor achtergrond bij de begrippen zie LNV (2006a)RBE: Relatieve bijdrage Nederland aan Europese instandhoudingRBNL: Relatieve bijdrage van het gebied aan Staat van Instandhouding in NederlandSvI: Staat van Instandhouding in Nederland--: zeer ongunstig; -: ongunstig; +: gunstig; ++: zeer gunstig; ND: Niet gedefinieerdTabel 2.1b: Instandhoudingsdoelstellingen Habitat- en vogelrichtlijnsoorten “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong>vennen” (LNV, 2007 en 2006b)Soort SvI** RBE** RBNL* Doelstelling*Gestreeptewaterroofkever [H1082]Kleine modderkruiper[H1149]Zeer ongunstig Groot + Uitbreiding omvang en verbeteringkwaliteit leefgebied voor behoudpopulatieGunstig Zeer groot - Behoud omvang en kwaliteit leefgebiedvoor behoud populatieKamsalamander [H1166] Matig ongunstig Groot + Uitbreiding omvang en verbeteringDrijvende waterweegbree[H1831]kwaliteit leefgebied voor uitbreidingpopulatieMatig ongunstig Zeer groot ++ Uitbreiding omvang en verbeteringkwaliteit biotoopvoor uitbreidingpopulatieDodaars [A004] Gunstig ND - Behoud omvang en kwaliteit leefgebiedmet een draagkracht voor een populatievan ten minste 30 paren.Roodborsttapuit [A276] Gunstig ND - Behoud omvang en kwaliteit leefgebiedTaigarietgans (nietbroedvogel) [A039]Aanvullende doelen:Gevlekte witsnuitlibel[H1042]met een draagkracht voor een populatievan ten minste 35 paren.Gunstig ND s+ Behoud omvang en kwaliteit leefgebiedmet een draagkracht voor een populatievan ten minste 300 vogels(seizoensmaximum).Zeer ongunstig ND ND Uitbreiding omvang en verbeteringkwaliteit leefgebied en vestigingduurzame populatie van ten minste 500volwassen individuen.*: Volgt uit LNV (2007)**: Volgt uit LNV (2006b), voor achtergrond bij de begrippen zie LNV (2006a)RBE: Relatieve bijdrage Nederland aan Europese instandhoudingRBNL: Relatieve bijdrage van het gebied aan Staat van Instandhouding in NederlandSvI: Staat van Instandhouding in Nederland--: zeer ongunstig; -: ongunstig; +: gunstig; ++: zeer gunstig; ND: Niet gedefinieerd; s: slaapplaats- 7 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Uit de tabellen is af te lezen dat de staat van instandhouding van de alle toegewezenhabitattypen voor de “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” op nationaal niveau matig totzeer ongunstig is. Dit wil zeggen dat als er geen maatregelen genomen worden, hetperspectief voor het voortbestaan van de habitattypen in Nederland ongunstig is. Hetbelang van deze habitattypen voor geheel Europa is echter (zeer) groot. Dit omdatNederland bijvoorbeeld in het centrum van het verspreidingsgebied ligt of omdat er eenrelatief groot areaal bewaard is gebleven in vergelijking met de ons omringende landen.2.2 Kernopgave en Sense of UrgencyAanvullend op de bovenstaande IHDs zijn in het gebiedendocument (LNV, 2006b) ookeen vijftal kernopgaven voor de soorten en habitats in het algemeen geformuleerd (ziebox). De kernopgaven zijn gebaseerd op de belangrijkste verbeteropgaven van dehabitattypen en soorten, de bijdragen van gebieden, en de “knoppen waaraan gedraaidkan worden”. De kernopgaven geven in feite aan wat in een gebied de belangrijkstebijdrage is voor het realiseren van de landelijke doelen (LNV, 2006a). In dekernopgaven kunnen soorten en habitattypen genoemd staan, waarvoor “<strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> vennen” niet is aangewezen. In dat geval gelden deze onderdelen van dekernopgave niet voor dit gebied (LNV, 2009a) 7 . Een zogenoemde “Sense of Urgency” 8is voor “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” niet toegekend. De kernopgaven uit hetgebiedendocument (LNV (2006b) en de instandhoudingsdoelstellingen in hetaanwijzingsbesluit liggen in elkaars verlengde.Kernopgaven “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” (LNV, 2006b)• 6.01. Mineraalarme Zeer zwakgebufferde vennen: Herstel en duurzaam behoud van grotezeer zwak gebufferde vennen [H3110] in grote open heidevelden.• 6.02. Zwak gebufferde vennen: Kwaliteitsverbetering (ook latere successiestadia) van• zwakgebufferde vennen [H3130] mede als habitat voor gevlekte witsnuitlibel en geoorde• fuut.• 6.03. Zure vennen waaronder dystrofe poelen en meren: Kwaliteitsverbetering. Een deelvan de vennen mag ontwikkeld worden naar de andere ventypen.• 6.05. Natte heiden: Kwaliteitsverbetering en regionaal vergroting oppervlakte vochtige heiden[H4010] en pioniervegetaties met snavelbiezen [H7150] en actieve hoogvenen(heideveentjes) [H7110_B] in de vorm van hellingveentjes.• 6.06. Schrale graslanden: Kwaliteitsverbetering en (indien mogelijk) oppervlakte uitbreidingblauwgraslanden [H6410] in kansrijke situaties (op schrale leemhoudende zandgronden).Kernopgaven geven verbeteringen aan voor clusters van habitattypen en soorten diesterk onder druk staan en waarvoor Nederland van groot tot zeer groot belang is. Dezekernopgaven vergen op landschapsniveau en op gebiedsniveau een samenhangendeaanpak in beheer en inrichting.7 LNV, 2009a; <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-Essentietabellen - -Leeswijzer; Ministerie van Landbouw,Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; Den Haag.8 Voor een aantal kernopgaven is aan concrete gebieden een ‘Sense of Urgency’ toegekend.Deze ‘Sense of Urgency’ is toegekend als binnen de eerste beheerplanperiode mogelijk eenonherstelbare situatie ontstaat. De inschatting is gemaakt dat een kernopgave en dedaaronder liggende verplichting om minimaal de huidige waarden in stand te houden, nietmeer realiseerbaar is als er niet in de eerste planperiode maatregelen worden genomen(LNV, 2009a).- 8 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


2.3 Uitwerking van instandhoudingsdoelen in omvang, ruimte en tijdDe instandhoudingsdoelen worden in omvang, ruimte en tijd uitgewerkt. Er ontstaat eenvisie voor het gehele gebied. Daarbij wordt waar mogelijk onderscheid gemaakt voordoelen voor lange termijn (volgende beheerplanperioden) en voor de korte termijn(eerste beheerplanperiode van 6 jaar).In deze paragraaf komen de maatregelen niet aan de orde, die komen aan de orde inhoofdstuk 5. Deze paragraaf is beter leesbaar met inzicht in de werking van het systeem(hoofdstuk 3) en de kansen en knelpunten in het gebied (hoofdstuk 4), alsmede delandelijke kansen en knelpunten voor habitattypen en soorten.Per habitattype en habitatrichtlijnsoort zijn de (ontwerp) instandhoudingsdoelstellingenhieronder uitgewerkt in ruimte en tijd. Het onderstaande vormt de uitkomst van hetgebiedsproces tot maart 2009. Een en ander is in figuur 2.1 uitgewerkt op kaart.- 9 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Figuur 2.1: Visiekaart “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen”- 10 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


2.3.1 Algemeen“<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” is rijk aan habitats. Voor een deel komen de habitatsin samenhang voor en kunnen een aanzienlijk oppervlak bereiken. Bijzonder in het oogspringend in dit verband is de grote centrale heide op <strong>Kampina</strong> waar droge tot vochtigeheide met gagelmoeras aanwezig is in combinatie met verschillende soorten vennen,pioniervegetaties met snavelbiezen, open zand en overgangen naar bos of beekdal.Hier broeden de meeste Roodborsttapuiten, een deel van de Dodaarsen en verblijft inhet winterhalfjaar de Taigarietgans. Deze hoedanigheid dient ook op lange termijn instand te blijven.Aansluitend, oostelijk, in het beekdal van de Beerze met de Smalbroeken en de Logtsevelden komen de habitats blauwgrasland, beekdalbos en het zwakgebufferdeWinkelsven voor met soorten als de Kamsalamander. In het beekdal zal in debestaande natuur op lange en korte termijn uitbreiding plaats vinden van de genoemdehabitats.Ten westen van het beekje de Rosep liggen verschillende soorten vennen met soortenals Dodaars en Gevlekte witsnuitlibel, kleinere veldjes met vochtige heide engagelmoeras en kleine oppervlakten met blauwgrasland, beekbegeleidend bos en openzand in een overwegend bosachtige omgeving. De naamgeving van het gebied duidthier al op: <strong>Oisterwijkse</strong> bossen en vennen. Het landschappelijk karakter van dit deel vanhet <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied verandert weinig. Op lange termijn gaat het er hier vooral om dekwaliteit van de betreffende habitats op orde te krijgen. Wel zal een aantal vennen in ditdeelgebied, die nu niet als habitat zijn aan te merken, worden ontwikkeld tot dehabitattypen mineraalarm of zwakgebufferd ven.In de beekdalen van de Rosep en de Reusel-Achterste Stroom komen op dit momentgeen of weinig beoogde habitats voor. De beste kansen op lange termijn binnen debegrenzing van “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” voor ontwikkeling van habitats, diepassen in beekdalen, liggen in het dal van de Rosep (en de Beerze zoals eerder alaangegeven). In het dal van de Reusel komt bebouwing voor, waardoor vanuitecologisch oogpunt noodzakelijke vernatting bij eventuele ontwikkeling van habitats nietgoed is te realiseren.2.3.2 Visie KernopgavesDe kernopgave voor “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” (paragraaf 2.2) ligt bij vijfhabitattypen. De uitbreiding en verbetering van de kwaliteit van de mineraalarme, zeerzwakgebufferde vennen richt zich op locaties waar deze habitat aanwezig is of tot na1950 heeft weten stand te houden. Het gaat in de komende beheerplanperiode(n) om:• behoud en monitoring van de al aanwezige habitat met onder andere Drijvendewaterweegbree in het Staalbergven, Witven en Van Esschenven;• ontwikkeling van de habitat in het Galgeven door aanvoer van gebufferdgrondwater (al enkele jaren gaande) en in de komende beheerplanperiode doorkap van omringend bos in een zone van circa 50 meter en verwijdering vanorganisch bladmateriaal langs oevers; meer licht en minder blad is gunstig vooreen gezonde oever- en watervegetatie.• ontwikkeling van de habitat in het Groot Huisven door vergroting van degrondwatervoeding door kap van bos (reeds uitgevoerd) en baggeren van desliblaag;- 11 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


• vrijstellen van de oeverzone in de Centrale vennen (Voorste Goorven, Witven,Van Esschenven) waar een aantal jaren terug reeds maatregelen voorvenherstel hebben plaats gevonden. Hier komt ook de Gestreeptewaterroofkever voor.Wellicht zijn er nog andere vennen waar dit habitat ooit aanwezig was. Voor die vennenis nu minder goed bekend of ze zijn te herstellen. Voor een deel zijn ze gerekend tot dezwakgebufferde vennen (zie volgende categorie).De uitbreiding en verbetering van de kwaliteit van de zwakgebufferde vennen richt zichop locaties waar zwakgebufferd water aanwezig is of kan zijn vanwege de gunstigeecohydrologische positie nabij een beekdal. In de komende planperiode gaat het om:• behoud en monitoring van de aanwezige habitats in het Winkelsven (en vanDrijvende waterweegbree), Centrale vennen (in mozaïek met anderevenhabitats) en Belversven;• ontwikkeling van de habitat in het Beeldven onder andere door afkoppeling vande wateraanvoer,• ontwikkeling van de habitat in het Rietven door baggeren en maatregelen voorTer Braakloop• ontwikkeling van de habitat in één of meer van de Kolkvennen, waarbij de thansaanwezige hengelsportactiviteit zal worden verplaatst naar een locatie buiten“<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” en de aanvoer van water uit landbouwgebiednaar het Achterste Kolkven wordt verlegd.Het areaal aan zure vennen (exclusief eerder genoemde vennen die zijn te ontwikkelennaar andere typen) blijft in stand. Kwaliteitsverbetering vindt plaats in deze en denavolgende planperiode door de reductie van de atmosferische depositie vanverzurende en vermestende stoffen, het vrijstellen van venoevers en in sommigegevallen door het baggeren van de organische laag.Figuur 2.2: voorbeeld van een zuur ven- 12 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Voor de vochtige tot natte heide met of zonder gagelmoeras is kwaliteitsverbetering vanbelang in combinatie met regionale vergroting van het oppervlakte vochtige heiden[H4010] en pioniervegetaties met snavelbiezen [H7150] en actieve hoogvenen(heideveentjes) [H7110_B]. Het laatstgenoemde zal vooral plaats hebben op langeretermijn door natuurlijke verlanding en successie in bepaalde zure vennen. Hetverbeteren van de kwaliteit van de vochtige heide en pioniervegetaties wordt vooraluitgevoerd door het herhaald terugdringen van Pijpenstrootje en boomopslag metbeheersmaatregelen nu en in de komende planperiode. Naarmate de atmosferischedepositie van verzurende en vermestende stoffen verder afneemt, kan deherhalingsfrequentie van beheersingrepen in de toekomst steeds meer wordenverlaagd.Figuur 2.3: een vochtige heide overgaand in droge heide op de <strong>Kampina</strong>- 13 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


- 14 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Figuur 2.4: hier liggen potenties voor blauwgrasland, bijvoorbeeld door hetplaggen van de toplaagKwaliteitsverbetering en waar mogelijk oppervlakte uitbreiding van blauwgraslanden[H6410] vindt als volgt plaats:• behoud van het aanwezige areaal aan blauwgrasland in de Smalbroeken tenoosten van de Beerze en verbetering van de kwaliteit door begunstiging vankwel (zo mogelijk opheffen drainerende werking van de Heiloop);• ontwikkeling van een areaal van 2-5 hectare habitat voor blauwgrasland op dewestelijke flank van het Beerzedal (Papenhoefse veld) door plaggen van detoplaag. Op de visiekaart is het zoekgebied aangegeven;• ontwikkeling van 2-5 hectare habitat voor blauwgrasland, door vermestbeekwater en achterwege blijven van beheer verloren geraakt (Cools et al.,2006 9 ), in het Beerzedal ter plaatse van het Logtse veld door vermindering vande overstromingsfrequentie, het plaggen van de toplaag en het uitvoeren vanbijpassend graslandbeheer. Op de visiekaart (figuur 2.1) is het zoekgebiedaangegeven.2.3.3 Visie overige instandhoudingsdoelstellingenVoor de overige habitattypen is het voornemen:• uitbreiding van het huidige areaal aan droge heide en stuifzandheide, met dekanttekening dat waar de droge heide kan worden vernat naar vochtige heide ditelders zal worden begunstigd. Immers een deel van de vochtige heide is doorverdroging veranderd in droge heide of een vervangingsgemeenschap.9 Cools, J., Velde, Y. van der, Runhaar, H., Stuurman, R.; 2006; Herstel en OntwikkelplanSchraallanden; Uitgave Provincie Noord-Brabant.- 15 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Uitbreiding van droge en stuifzandheide is inmiddels al in gang gezet doorkappen van bos in duingebied rond de Huisvennen. Het verbeteren van dekwaliteit van de heide wordt uitgevoerd door het periodiek terugdringen vanboomopslag met in acht neming van behoud van voldoende broedgelegenheidvoor soorten als Roodborsttapuit en Nachtzwaluw. Door aanpassing van derecreatieve ontsluiting in het kerngebied gedurende de komende planperiodewordt de verstorende invloed van recreatie op broedende vogels van hetheidelandschap verminderd;• uitbreiding en verbetering van de kwaliteit van open grasland op landduinenvindt kleinschalig en in mozaiek plaats op landduinen rondom de Huisvennen.Aldaar is inmiddels de noodzakelijke boskap uitgevoerd en/of wordt begraasdzodat de noodzakelijke erosie optreedt;• behoud van oppervlakte en verbetering van kwaliteit van het galigaanmoeras inhet Winkelsven. De verbetering van de kwaliteit is inmiddels uitgevoerd doorvenherstel aldaar, waarbij tevens gebufferd water wordt aangevoerd naar hetWinkelsven;• het areaal aan oude zuurminnende bossen op zandvlakten is nu beperkt tot eenklein deel van het bos aan de noordzijde van <strong>Kampina</strong>. Op lange termijn isverbetering van de kwaliteit en uitbreiding van areaal mogelijk door het latenverouderen van het bestaande areaal en het omringende bos;• het geringe areaal aan alluviaal bos voor zover aanwezig in de beekdalen vanBeerze en Reusel blijft behouden en de kwaliteit neemt toe naarmate dekwaliteit van het beekwater kan toenemen.Het beheerplan richt zich op in stand houding van Drijvende waterweegbree (zie eerderbij de vennen), populaties van Gestreepte waterroofkever, Gevlekte witsnuitlibel, Kleinemodderkruiper, Kamsalamander, Dodaars als broedvogel (tenminste 30 paar),Roodborsttapuit (tenminste 35 paar) als broedvogel en Taigarietgans (slaapgelegenheidin het winterhalfjaar met seizoensmaximum voor tenminste 300 ganzen).Het beoogde behoud en herstel van vennen biedt gezien de reeds bereikte resultaten(paragraaf 3.1.3) voldoende perspectief voor Gestreepte waterroofkever, Gevlektewitsnuitlibel en Dodaars.Verbetering van de kwaliteit van de habitat vochtige en droge heide betekent een beterperspectief voor met name heidevogels en Roodborsttapuit door een nog beterezonering van de recreatie in het kerngebied op korte termijn. Er blijft voldoende rust voor’s winters overnachtende Taigarietgans.Herinrichting van door Natuurmonumenten verworven, voormalige landbouwpercelenten zuiden van Banisveld in de komende of navolgende planperiode kan leiden tot eenvoedselgebied voor vogels van heide, Roodborsttapuit en tot uitbreiding van leefgebiedvoor de Kamsalamander. Dergelijke gebieden rondom het uitgestrekte heide enbosgebied zijn hard nodig om soorten van het heidelandschap voedsel te bieden.- 16 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


2.3.4 SyntheseHet bovenstaande is in tabel 2.2 samengevat.Tabel 2.2: Instandhoudingsdoelstellingen “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” in ruimte en tijdNederlandse naam Huidig areaal* Toekomstigareaal**FaseringStuifzandheiden met struikhei [H2310] 18,2 20 beheerplanperiodeZandverstuivingen [H2330] 0,6 1 beheerplanperiodeZeer zwak gebufferde vennen [H3110] 7,9 > 8 <strong>Beheerplan</strong>periodeen langere termijnZwak gebufferde vennen [H3130] 23 >25 <strong>Beheerplan</strong>periodeen langere termijnZure vennen [H3160] 47,2 47,2 beheerplanperiodeVochtige heiden [H4010] 40,1 > 45 beheerplanperiodeVochtige heiden met Gagel [H4010] 11,7 > 11,7 beheerplanperiodeDroge heiden [H4030] 145,7 > 150 <strong>Beheerplan</strong>periodeBlauwgraslanden [H6410] 2,2 2,5 <strong>Beheerplan</strong>periodeen langere termijnActieve hoogvenen [H7110] < 1 1 <strong>Beheerplan</strong>periodeen langere termijnPioniervegetaties met snavelbiezen [H7150] 21,3 25 beheerplanperiodeGaligaanmoerassen [H7210] 1,4 1,4 beheerplanperiodeOude eikenbossen [H9190] 0,9 0,9 beheerplanperiodeVochtige alluviale bossen [H91E0] 3,3 3,3 beheerplanperiode*: Bepaald aan de hand van de habitattypenkaart uit het gebiedsproces (maart 2009)**: Indien uitbreiding dan bepaald aan de hand van figuur 2.1 of uitbreiding met 5 á 10% of metondergrens (> x).Tabel 2.2 laat zien dat een aanzienlijke bijdrage wordt geleverd aan deinstandhoudingsdoelstellingen. Overigens worden de overige voor het gebiedbelangrijke natuurwaarden op deze manier niet vergeten.- 17 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


2.4 Ecologische vereisten van instandhoudingsdoelenAchtergrondinformatie.Deze paragraaf bevat onderbouwing en achtergrondinformatie. Om de hoofdlijnen vanhet beheerplan te volgen is deze paragraaf niet noodzakelijk.De abiotische randvoorwaarden die de habitattypen en habitatrichtlijnsoorten aan hunomgeving stellen zijn in veel gevallen in detail bekend uit de literatuur (bijvoorbeeld Balet al., 2001 10 of Weeda et al., 1985 11 ). Het Ministerie van LNV heeft deze informatiegedurende de periode 2006-2010 gebundeld in zogenoemde “profieldocumenten” voorde afzonderlijke habitattypen en habitatrichtlijnsoorten. Ook zijn hierin voor habitattypentypische soorten gedefinieerd, welke ook in hoofdstuk 3 voor elk habitattype zijnweergegeven. De profieldocumenten worden af en toe geactualiseerd, vanwege nieuwinzichten en informatie. Voor de meest recente informatie wordt daarom verwezen naarwww.minlnv.nl.Deze ecologische vereisten zijn onderstaand samengevat en meer uitgebreid in bijlage3 opgenomen. Voor de gedetailleerde beschrijving als ook definities van habitattypen intermen van vegetatiegemeenschappen wordt verwezen naar de profieldocumenten(LNV, 2008) 12 . Hieronder wordt volstaan met een beschrijving van de voornaamsteprocessen die ten grondslag liggen aan het behoud en de ontwikkeling van deinstandhoudingsdoelstellingen en een samenvatting van de abiotische randvoorwaardenvan habitattypen en habitatrichtlijnsoorten relevant voor “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong>vennen”.De meeste van de aangewezen habitats vereisen een voedselarme bodem of waterlaagwaarin fosfor en stikstof nauwelijks in beschikbare vorm aanwezig is. Onder dezeomstandigheden kunnen droge tot vochtige heide, vennen, venen, blauwgraslanden,oude zuurminnende eikenbossen en soorten als Drijvende waterweegbree, Gestreeptewaterroofkever, Gevlekte witsnuitlibel en Roodborsttapuit zich goed handhaven. Hetgrond- en oppervlaktewater dient voedselarm, zuur tot zwakgebufferd en in debeekdalen gebufferd te zijn, in samenhang met een zo natuurlijk mogelijke afwatering enstroming tussen waterscheiding en beekdal.Een deel van de habitats zoals mineraalarme vennen, droge en vochtige heide,stuifzand en slenken en de Roodborsttapuit komen bij uitstek voor in een halfnatuurlijkheidelandschap. Dit houdt in dat maatregelen als plaggen, begrazen of maaien vanheide nodig is voor de instandshoudingsdoelen. Verschillende soorten kenmerkend voorhabitats van het open landschap behoeven daarbij rust in tenminste een deel van hetjaar.10 Bal, D., Beije, H.M., Fellinger, M., Havenman, R., Opstal, A.J.F.M. van, Zadelhoff, F.J.van; 2001; Handboek Natuurdoeltypen; Expertisecentrum LNV; Wageningen11 Weeda, E.J., Westra, R., Westra, Ch., Westra, T.; 1985; Nederlandse Oecologische Flora- Wilde planten en hun relaties; ISBN 90/6301/018/412 LNV; 2008; Profieldocumenten habitattypen en habitatrichtlijnsoorten; Ministerie vanLandbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; Den Haag. Zie ook LNV; 2009;http://www.minlnv.nl.- 18 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


De voortplanting van bepaalde faunasoorten geschiedt in het heide- of boslandschap,maar de meer voedselrijke omgeving van <strong>Kampina</strong> en <strong>Oisterwijkse</strong> bossen is vanbelang als voedselgebied. Verder zijn er soorten, zoals Kamsalamander enRoodborsttapuit, die zowel binnen in natuurgebied als buiten het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebiedleven. Dergelijke soorten stellen eisen aan de omgeving van het natuurgebied zoalsaanwezigheid van kleine landschapselementen waaronder poelen, bosjes, hagen, ruigeoverhoeken of ruige bermen. In samenhang met het voorgaande zijn bepaalde soortengevoelig voor versnippering door infrastructuur, intensief gebruikt cultuurland, grotebebouwingsoppervlakten.- 19 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


3 UITGANGSSITUATIE NATUUR EN BESTAAND GEBRUIK3.1 Uitgangssituatie natuurIn dit hoofdstuk worden de instandhoudingsdoelen besproken. Daarnaast worden desturende factoren gebiedsspecifiek ingevuld. Er is met name geput uit Royal Haskoning(2007a 13 en b 14 ), Kiwa (2007) 15 en Brabants Landschap (2009 16 ). Indien anderebronnen zijn gebruikt, is dit in de tekst weergegeven.Achtergrondinformatie.Deze paragraaf bevat onderbouwing en achtergrondinformatie. Om de hoofdlijnen vanhet beheerplan te volgen is deze paragraaf niet noodzakelijk.3.1.1 Abiotiek en biotiek<strong>Kampina</strong> en de naastgelegen <strong>Oisterwijkse</strong> vennen en bossen vormen samen een vande fraaiste voorbeelden van een Brabants dekzandlandschap, met bossen, vennen,heide en overgangen naar beekdalen. “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” ligt in deCentrale Slenk, op een strook dek- en stuifzandruggen, die zich van west naar oostuitstrekt. Deze dekzandgronden worden doorsneden door de beekdalen van Beerze,Rosep en Reusel, die naar het noorden afstromen.De bodemIn het gebied treedt op de hogere gronden podzolering op (uitloging, vorming vanoerbanken), op natte plaatsen met waterstagnatie kan veenvorming optreden en in debeekdalen is afzetting van sedimenten door overstroming van belang. Kortom in hetgebied zijn verschillende bodemeenheden te onderscheiden.In de <strong>Kampina</strong> en de <strong>Oisterwijkse</strong> bossen domineren podzolgronden. Dehaarpodzolgronden liggen op de hoogste delen in het landschap. Veelal zijn dezegronden beplant met bos (Stiboka, 1981 17 ). De Huisvennen liggen in een gebied metveldpodzolgronden, die onder natte omstandigheden zijn ontstaan. Momenteel hebbenze voor een deel een diepe ontwatering. Ter plaatse van de Huisvennen en de directeomgeving is in de ondiepe ondergrond een leem- en veenlaag aanwezig tot 4 m –mv(Aquasense, 2004 18 ).Het Winkelsven ligt in een gebied met diverse bodemtypen. Er komen eerdgrondenvoor, gooreerdgronden en veldpodzolen. Het Belversven wordt deels omgeven door13 Royal Haskoning; 2007a; Ecohydrologische quickscan natte natuurparelNemelaer; 9R9090/R00007/902005/DenB; Royal Haskoning; ‘s-Hertogenbosch14 Royal Haskoning; 2007b; Ecohydrologische quickscan natte natuurparel<strong>Kampina</strong>; 9R9090/R00012/902005/DenB; Royal Haskoning; ‘s-Hertogenbosch15 KIWA; 2007; Knelpunten- en kansenanalyse <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied <strong>133</strong> - <strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> vennen; Kiwa Water Research/EGG-consult16 Brabants Landschap; 2009; Actualisering beheerplan Nemerlaer - <strong>Beheerplan</strong> Nemerlaer,Uilenbroek, Seters Heike en beekdal Essche Stroom 2009-2019; Brabants Landschap;17 Stiboka; 1981; Geomorfologische Kaart van Nederland 1:50.000 IN KIWA; 2007;Knelpunten- en kansenanalyse <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied <strong>133</strong> - <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen;Kiwa Water Research/EGG-consult18 Aquasense; 2004; OBNvooronderzoeken Huisvennen en Winkelsven; RapportAquasense; Amsterdam.- 20 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


eekeerdgrond. Deze gronden bevatten roest die binnen 35 cm begint en doorloopt totdieper dan 120 cm.In het beekdal van de Beerze is naast zand ook leem afgezet. Ter plaatse van hetbeekdal komen de leemlagen tot dicht bij het maaiveld voor en zijn enkele meters dik. Inhet beekdal van de Rosep liggen vooral vlierveengronden op zand. Deze grondenbestaan uit broekveen. Veel van deze gronden komen voor onder bos en hebben geenof slechts een zeer dunne, veraarde bovengrond (Royal Haskoning, 2009 19 ).Geologie en hydrogeologieHet topsysteem bestaat uit een circa 25 meter dik pakket met dekzanden en leemlagenen plaatselijk stuifzanden of beekdalopvullingen, die tot de Nuenen Groep gerekendworden (pleistocene en holocene afzettingen).Het eerste watervoerend pakket is circa 65 meter dik en bestaat uit grove zanden vande Formaties van Veghel en Sterksel. Het onderste deel van dit pakket is veelal kalkrijk.Onder dit pakket ligt de circa 45 meter dikke scheidende laag van kleien uit deFormaties van Kedichem en Tegelen. De Formatie van Tegelen en Maassluis vormenhet 2 de watervoerend pakket, aan de onderzijde hiervan ligt een dunne laag Kalloklei, deFormatie van Oosterhout vormt het 3 de watervoerend pakket en de Formatie van Bredade geohydrologische basis. De grondwaterstroming in het 1 ste , 2 de , en 3 de watervoerendpakket is in hoofdzaak noord-noordwestelijk gericht. In het 1 ste watervoerend pakket isdaarnaast een deel van de stroming gericht op de drainerende beeksystemen.De (voormalige) heidecomplexen functioneren als infiltratiegebieden die vooral hettopsysteem en het eerste watervoerend pakket voeden. Deze gebieden zelf wordenalleen gevoed door ter plekke gevallen neerslagwater. Door de aanwezige leemlagenwordt de wegzijging naar de diepere ondergrond vertraagd en treedt opbolling van hetfreatisch vlak op. Daardoor stroomt een deel van het geïnfiltreerde regenwater lateraalaf naar laagten, waar het als lokale kwel aan de oppervlakte kan komen in vennen en opflanken van beekdalen.OppervlaktewatersysteemDrie beken doorsnijden de dekzandrug waarop “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” isgelegen. De Beerze heeft een groot stroomgebied. <strong>Kampina</strong> ligt benedenstrooms, nietver van de samenvloeiing met de Essche Stroom. De Beerze meandert in <strong>Kampina</strong> enis bovenstrooms van de Logtse Baan en benedenstrooms van Smalbroekengenormaliseerd. Door de normalisatie zou de Beerze in de niet gekanaliseerde trajectenter hoogte van de Logtse Velden en Smalbroeken regelmatig overstromen. Om dit tevoorkomen is de Beerze in de Logtse Velden tussen kaden gelegd en is een deel vande afvoer in het verleden omgeleid in een nieuw gegraven watergang, de Heiloop. Ooktussen de Logtse Baan en Viermannekesbrug is de Beerze voorzien van kaden. DeHeiloop voert nu het water van zowel de vroegere Kleine Stroom als van de flanken vande kleine <strong>Oisterwijkse</strong> Heide af (Royal Haskoning, 2009).De Rosep heeft in vergelijking met de beide andere beken een relatief kleinstroomgebied en slingert langs het <strong>Oisterwijkse</strong> bos en door het westelijk deel van<strong>Kampina</strong>. De benedenloop van de Reusel is genormaliseerd en gestuwd. Deze passeertin het westen de <strong>Oisterwijkse</strong> bossen en de Hondsberg.19 Royal Haskoning; 2009; Scenariostudie en inrichtingsplan natte natuurparel <strong>Kampina</strong> en<strong>Oisterwijkse</strong> bossen en vennen; 9T1955/R00002/501329/BW/DenB; Concept rapport; RoyalHaskoning B.V.; ‘s-Hertogenbosch- 21 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


<strong>Vennen</strong>Het gebied is van oost naar west rijk aan stagnante oppervlaktewateren (vennen). Zowelgrote als kleine, zeer ondiepe, tot diepere, zure tot zwakgebufferde of geëutrofieerde,zandige tot venige vennen komen in dit gebied voor.Figuur 3.1: een (zwak) gebufferd ven in de <strong>Oisterwijkse</strong> bossenGrond- en oppervlaktewaterkwaliteitHet beekdal van de Beerze (Logtse Velden en Smalbroeken) wordt vanouds gevoeddoor een combinatie van overstroming met Beerzewater en lokale of subregionale kwelvanuit het topsysteem. Water uit het eerste watervoerend pakket komt alleen voor terplaatse van de Heiloop. Dit heeft geleid tot een gradiënt van voedselrijk, basenrijk nabijde beek naar matig voedselrijk, matig basenrijk aan de dalrandzijde met een vrij kortegradiënt naar zuur, voedselarm op de dalflank. Door de overstromingen is beekleemafgezet, dat ook in drogere perioden een bufferende werking heeft.Het beekdal van de Rosep wordt gevoed door kwel vanuit de omliggende dekzandcomplexen.Het oorspronggebied van de Rosep is grotendeels in intensief agrarischgebruik. Daardoor is het afgevoerde overtollige water dat door de Rosep stroomt nietalleen basenrijk, maar ook rijker aan nutriënten.Het beekdal van de Reusel binnen “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” wordt doorstroomdmet vanouds basenrijke, maar door het bovenstroomse landgebruik thans ook zeernutriëntenrijke, beekwater. Dit water kan aanliggende gronden overstromen. Daarnaasttreedt voeding met basenarm lokaal grondwater.Nemerlaerbroek ligt op de overgang van de dekzandrug van <strong>Oisterwijkse</strong> Bossen en<strong>Vennen</strong> naar de Essche Stroom. De hogere delen zijn inzijggebied, onderaan dedalflanken treedt lokale kwel op. In het verleden traden ook overstromingen metbeekwater op.- 22 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


BiotiekIn het ontwerp-aanwijzingsbesluit ligt de nadruk op natuurwaarden die vanuit Europeesperspectief relevant zijn. Hieronder volgt een beschrijving van de biotische waarden indit gebied waarbij ook overige natuurwaarden vermeld worden. Deze beschrijving is eensamenvatting en verre van compleet. Er is met name geput uit Eichhorn (2005 20 ), Kiwa(2007), Natuurbalans (2008a 21 en b 22 ), van Erve (2009 23 ) en Brabants Landschap(2009). Voor details wordt verwezen naar genoemde literatuur.FloraDe <strong>Kampina</strong>se heide bestaat grotendeels uit Figuur 3.2: Moerashertshooidroge en natte heide met veel vennen onderandere in de heide. Het noordelijk deelbestaat vooral uit bos. Ook de zuidoostrandop de overgang naar het Beerzedal bestaatuit bos (Eiken-Berkenbos, Berkenbroekbos)en naaldbossen. Op lage delen van deafgegraven akker Banisveld zijn in 2006plaatselijk Pilvarenassociatie, Associatie vanVlottende Bies waargenomen, naastvoorkomens van Moeraswolfsklauw, Kleinezonnedauw, Grondster, Veelstengeligewaterbies en Moerashertshooi. Op de hogedelen komt inmiddels veel Struikheide voor.De <strong>Oisterwijkse</strong> vennen en bossen zijn eengrotendeels met dennenbos beplantvoormalig heidegebied, waarin een grootaantal vennen en enkele heiderestantenliggen.Op de hogere delen van Nemerlaerbroekkomen Eiken-Berkenbos, droge en vochtigeheide voor. Deze vegetatie wordt doorregenwater gevoed. Verder ligt er een ven, gagelmoeras en veenmosrijkedopheidegemeenschappen met Beenbreek. Op de dalflank komen onder anderegraslandjes met veel Veldrus en Gagelstruweel voor. In het beekdal komen plaatselijk(meest fragmentair ontwikkeld) gemeenschappen met Dotterbloem, de Associatie vanZompzegge en Moerasstruisgras en Grote zegge-gemeenschappen voor. Locaal zijnfragmenten van Blauwgrasland of Pijpenstrootjesverbond aanwezig. In het dal van deRosep komen Elzenbroekbossen voor, onder andere met veel Bosbies.FaunaDe uitgestrektheid en verscheidenheid aan bos in het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied bepaalt derijkdom aan bosvogels en aan bos gebonden dieren zoals bijvoorbeeld de Eekhoorn. Bijuitbreiding van habitats zoals droge en vochtige heide is het van belang om hierop goedin te spelen.20 Eichhorn, K.A.O.; 2005; Vegetatiekartering Belversven - <strong>Kampina</strong>; EE-506a21 Natuurbalans; 2008; De libellen van de <strong>Oisterwijkse</strong> vennen - Veldinventarisatie gericht opdoelsoorten en soortenrijkdom; 08-027; Natuurbalans - Limes Divergens22 Natuurbalans; 2008; VISSEN IN DE KAMPINA & OISTERWIJKSE VENNEN -Verspreidingsanalyse van <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> doelsoorten; Natuurbalans - Limes Divergens23 Erve, F. van; 2009; Broedvogelmonitoring vennen en centrale heide kampina 2008.- 23 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


De beken hebben een bijzondere fauna met soorten als Bos- en Weidebeekjuffer,beekrombout, beekschaatsenrijder, stromingminnende macrofauna en vissoorten zoalsBermpje, Kopvoorn en Serpeling en beektypische broedvogels ijsvogel. Dit geldtexpliciet voor de Beerze in de Smalbroeken en voor de Rosep. In de beekdalen komenmoerassige zones voor en overstroomde tot weinig overstroomde delen metbijvoorbeeld Waterral, Porseleinhoen, Watersnip, Blauwborst, Rijstgras, Waterlepeltje,Grote weerschijnvlinder en amfibieën. Eventuele veranderingen in profiel, waterregime,begroeiing en beekbegeleidende zone van de beken en beekdalen dienen met zorgplaats te vinden.SysteemanalyseEen belangrijk deel van “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” ligt op een dekzandrug metlandduinen en uitgestoven of in het laatglaciaal afgesnoerde laagten en met leemlagenin de ondergrond. Daardoor komen voedselarme, droge tot natte milieus geschakeerdvoor. De gradiënten vanwege verschillen in hoogte, vocht en invloed van grondwaterworden nog eens extra vergroot vanwege de doorsnijding van de dekzandrug metbeekdalen. Op de dekzandrug liggen waterscheidingen tussen de beekdalen. Vanwaterscheiding naar beekdal verandert de bodem, neemt de invloed van grondwatertoe, worden de vennen minder zuur. De belangrijkste gradiënten worden kort toegelicht.De variatie in zuurgraad en voedselrijkdom wordt in het Beerzedal (tot in hetWinkelsven) bepaald door gradiënten in de invloed van basenarm lokaal kwelwatervanuit <strong>Kampina</strong> en (vroegere) Banisveldse Heide en overstromingen met Beerzewater.In de huidige situatie met zeer nutriëntenrijk beekwater is dit een gradiënt van hypertroofvia eutroof naar licht eutroof-neutraal en mesotroof-zwak zuur onderaan de dalflank.Kleine hoogteverschillen bepalen vanouds verschillen in natheid en stagnatie van beekofregenwater. Deze processen bepaalden ook in het verleden de gradiënten. Echterdoor ontwatering, beekomleiding en eutrofiëring van het beekwater zijn de standplaatsconditiessterk gewijzigd.Het dal van de Rosep kent aan beide zijden een overgang van de hogere, voedselarmegronden naar het zandige tot venige dal. In Nemerlaerbroek is een gradiënt aanwezigvan regenwatergevoede hogere gronden naar het door lokale kwel en vroegereoverstromingen bepaalde dal van de Achterste Stroom. Door het uitblijven vanoverstromingen zijn op diverse plaatsen regenwater-lenzen ontstaan en zijn Grotezeggenvegetaties verzuurd. Voor de vennen op de hogere gronden wordt de,zuurgraad, de mate van buffering en de trofie bepaald door neerslagoverschot,eventuele voeding door CO 2 -houdend lokaal grondwater en/of de instroom of doorvoervan oppervlaktewater vanuit andere vennen of vanuit beken.3.1.2 Voorkomen en trends habitattypenLeeswijzer paragraaf 3.1.2Deze paragraaf heeft uitsluitend betrekking op de huidige situatie. Dat wil zeggen het huidigevoorkomen van habitattypen zoals gedefinieerd in de instandhoudingsdoelstellingen (LNV, 2007 enLNV, 2008). Kansen, knelpunten en toetsing worden elders beschreven en de doelstellingen zijn reedsin hoofdstuk 2 uitgewerkt in ruimte en tijd.In het aanwijzingsbesluit zijn ” <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” aangewezen voordertien habitattypen. In figuur 3.1 zijn de habitattypen op kaart weergegeven. Deze issamengesteld uit false colour luchtfoto’s van begin 2008. De kartering is uitgevoerd doorde provincie Noord-Brabant. Tijdens de werkateliers is deze kaart vervolmaakt aan dehand van gebiedskennis van de deelnemers. Ook de tabellen horende bij de- 24 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


habitatbeschrijvingen in onderstaande paragraaf zijn hiermee nu up to date. In bijlage 4is een overzichtstabel opgenomen met toestand en trend van de habitattypen ensoorten.Het habitattype Vochtige alluviale bossen H91E0 is schaars. Bos in het beekdal ismeestal niet goed ontwikkeld om tot dit type te kunnen worden gerekend. Hetheideareaal is groter dan de habitatkaart laat zien, omdat een deel van de heide is tebeschouwen als gedegeneerd.Achtergrondinformatie.Deze paragraaf bevat onderbouwing en achtergrondinformatie. Om de hoofdlijnen vanhet beheerplan te volgen is deze paragraaf niet noodzakelijk.Figuur 3.3: Habitattypenkaart “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen”. Op de kaart is ook de‘gedegenereerde’ heide weergegeven. Dit is nu geen habitattype.Stuifzandheide met struikhei [H2310]Dit habitattype is aangetroffen rond de Kromvennen en de Zandbergsvennen. Hetverschil met habitattype H4030 is gemaakt op basis van de locatie van landduinen op detopografische kaart en de situatie in het veld. Heide met een bedekking tot 70 procentmet Molinia is nog gerekend tot dit habitattype. Dit habitattype is gevoelig voorbetreding. In delen van dit habitattype is de recreatiedruk erg hoog, hetgeen eenbedreiging vormt.De bij dit habitattype behorende typische soorten zijn weergegeven in tabel 3.1. Vandeze soorten komen ten minste 9 soorten daadwerkelijk voor in “<strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> vennen”.- 25 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Tabel 3.1: Typische soorten H2310 (Profieldocument LNV, 2008)Soort Taxonomische groep AanwezigBlauwvleugelsprinkhaan Sprinkhanen en Krekels OnbekendBoomleeuwerik Vogels JaGedrongen schoffelmos Korstmossen NeeGekroesd gaffeltandmos Mossen NeeGewoon trapmos Mossen JaGlanzend tandmos Mossen NeeGroentje Dagvlinders JaGrote wolfsklauw Vaatplanten NeeHeivlinder Dagvlinders NeeKaal tandmos Mossen NeeKlapekster Vogels NeeKlein warkruid Vaatplanten JaKleine wolfsklauw Vaatplanten NeeKleine wrattenbijter Sprinkhanen en Krekels NeeKommavlinder Dagvlinders NeeKronkelheidestaartje Korstmossen NeeKruipbrem Vaatplanten JaOpen rendiermos Korstmossen JaRode heidelucifer Korstmossen NeeRoodborsttapuit Vogels JaStekelbrem Vaatplanten JaTapuit Vogels NeeVeldleeuwerik Vogels JaZadelsprinkhaan Sprinkhanen en Krekels NeeZandhagedis Reptielen NeeZoemertje Sprinkhanen en Krekels NeeZandverstuivingen [H2330]In het westen op de Pierenberg komt een klein oppervlak van dit habitattype voor eneen klein oppervlak van dit habitattype is aangetroffen in het noordoosten van hetgebied (de Witte Bergen). De vegetatieloze vorm van dit type is alleen aangetroffen opde Pierenberg. Er zijn geen aanwijzingen voor voor- of achteruitgang van dit habitat.De bij dit habitattype behorende typische soorten zijn weergegeven in tabel 3.2. Vandeze soorten komen ten minste 4 soorten daadwerkelijk voor in “<strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> vennen”.- 26 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Tabel 3.2: Typische soorten H2330 (Profieldocument LNV, 2008)Soort Taxonomische groep AanwezigBoomleeuwerik Vogels JaBuntgras Vaatplanten JaDuinpieper Vogels NeeEzelspootje Korstmossen JaHamerblaadje Korstmossen NeeHeidespurrie Vaatplanten JaHeivlinder Dagvlinders NeeIJslands mos Korstmossen NeeKleine heivlinder Dagvlinders NeePlomp bekermos Korstmossen NeeRuig schapengras Vaatplanten NeeSlank stapelbekertje Korstmossen NeeStuifzandkorrelloof Korstmossen NeeStuifzandstapelbekertje Korstmossen NeeWollig korrelloof Korstmossen NeeWrattig bekermos Korstmossen NeeMineraalarme, zeer zwak gebufferde vennen [H3110]Type is plaatselijk goed, overwegend matig ontwikkeld aanwezig (Staalbergven) en uitdiverse vennen (Galgeven, Groot huisven) verdwenen. In het Staalbergven is onderandere veel Littorella uniflora aangetroffen. Aan de oostkant van dit ven bevindt zich eenpopulatie Luronium natans. Dit habitat wordt sterk bedreigd en houdt al jaren alleen nogstand in het Staalbergven. De afname van de atmosferische depositie leidt totverbetering van het perspectief.De bij dit habitattype behorende typische soorten zijn weergegeven in tabel 3.3. Vandeze soorten komen ten minste 4 soorten daadwerkelijk voor in “<strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> vennen”.Tabel 3.3: Typische soorten H3110 (Profieldocument LNV, 2008)Soort Taxonomische groep AanwezigGrote biesvaren Vaatplanten JaHeikikker Amfibieën JaKleine biesvaren Vaatplanten NeeOeverkruid Vaatplanten JaPoelkikker Amfibieën JaWaterlobelia Vaatplanten NeeZwak gebufferde vennen [H3130]Het type is plaatselijk goed, overwegend matig ontwikkeld (Belversven, Winkelsven,Centrale vennen Oisterwijk) of afwezig. De trend is positief. Het Winkelsven is herstelden vrijwel alle plantensoorten waaronder de zeer zeldzame Moerassmele zijnteruggekeerd. In het Belversven, eveneens vrij recent uitgebaggerd, komen inmiddelszeldzame waterplanten voor (gegevens PKN-excursie in 2008). De uitgevoerdeherstelmaatregelen in de Centrale vennen hebben wel effect gehad, maar het resultaatheeft nog niet geleid tot een bijzonder goed ontwikkelde vegetatie en planktonbeeld.- 27 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


De bij dit habitattype behorende typische soorten zijn weergegeven in tabel 3.4. Vandeze soorten komen ten minste 17 soorten daadwerkelijk voor in “<strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> vennen”.Tabel 3.4: Typische soorten H3130 (Profieldocument LNV, 2008)Soort Taxonomische groep AanwezigAgrypnia obsoleta Kokerjuffer JaBruine winterjuffer Libellen JaDodaars Vogels JaDrijvende waterweegbree Vaatplanten JaDuizendknoopfonteinkruid Vaatplanten JaGesteeld glaskroos Vaatplanten JaHeikikker Amfibieën JaKempense heidelibel Libellen NeeKleinste egelskop Vaatplanten OnbekendKruipende moerasweegbree Vaatplanten JaLeptophlebia vespertina Haften JaMoerashertshooi Vaatplanten JaMoerassmele Vaatplanten JaOeverkruid Vaatplanten JaOngelijkbladig fonteinkruid Vaatplanten JaOostelijke witsnuitlibel Libellen NeePilvaren Vaatplanten JaPoelkikker Amfibieën JaSierlijke witsnuitlibel Libellen NeeSpeerwaterjuffer Libellen JaVeelstengelige waterbies Vaatplanten JaVlottende bies Vaatplanten JaWitte waterranonkel Vaatplanten JaZure vennen [H3160]Het habitattype is voornamelijk aanwezig in de vennen rond de heide en rond destuifduinen. Het type is plaatselijk goed, overwegend matig ontwikkeld. De laatste jarennemen soorten als Veelstengelige waterbies en Waterdrieblad toe (bijlage 4). Dit duidter op dat de kwaliteit van de vennen een positieve trend kent.De bij dit habitattype behorende typische soorten zijn weergegeven in tabel 3.5. Vandeze soorten komen ten minste 6 soorten daadwerkelijk voor in “<strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> vennen”.- 28 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Tabel 3.5: Typische soorten H3160 (Profieldocument LNV, 2008)Soort Taxonomische groep AanwezigDof veenmos Mossen NeeDrijvende egelskop Vaatplanten NeeGeoord veenmos Mossen JaGeoorde fuut Vogels JaHeikikker Amfibieën JaNoordse glazenmaker Libellen NeeSlijkzegge Vaatplanten NeeVeenbloembies Vaatplanten NeeVenwitsnuitlibel Libellen JaVinpootsalamander Amfibieën JaWintertaling Vogels JaVochtige heiden [H4010]Binnen dit type is onderscheid gemaakt tussen gagelstruwelen en “echte” heide. Eengroot deel van <strong>Kampina</strong> bestaat uit heiden, in de andere deelgebieden zijn het kleinerevoorkomens. Op veel plekken groeit kleine zonnedauw, moeraswolfsklauw en beidesnavelbiezen. Ook klokjesgentiaan komt regelmatig voor. In het zuidelijk deel zijnplekken met vrij veel veenbies. Bij minder dan 20 procent dophei is de vegetatie onderhabitattype H7150 geschaard. Op <strong>Kampina</strong> was de heide veelal vergrast metPijpenstrootje, door grootschalig plaggen in de jaren negentig trad veel herstel op, maardaarna trad weer een snelle hervergrassing (med. R. Ketelaar Natuurmonumenten) op.De bij dit habitattype behorende typische soorten zijn weergegeven in tabel 3.6. Vandeze soorten komen ten minste 11 soorten daadwerkelijk voor in “<strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> vennen”.Tabel 3.6: Typische soorten H4010A (Profieldocument LNV, 2008)Soort Taxonomische groep AanwezigAdder Reptielen NeeBeenbreek Vaatplanten JaBroedkelkje Mossen JaGentiaanblauwtje Dagvlinders JaGroentje Dagvlinders JaHeidesabelsprinkhaan Sprinkhanen en Krekels JaKlokjesgentiaan Vaatplanten JaKortharig kronkelsteeltje Mossen NeeKussentjesveenmos Mossen JaLevendbarende hagedis Reptielen JaMoerassprinkhaan Sprinkhanen en Krekels JaVeenbies Vaatplanten JaZacht veenmos Mossen Ja- 29 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Droge heiden [H4030]Dit habitattype is aangetroffen in het centrale deel van de <strong>Kampina</strong>. Het verschil methabitattype H2310 is gemaakt op basis van de locatie van landduinen op detopografische kaart en de situatie in het veld. Heide met een bedekking tot 70 procentmet Molinia is nog gerekend tot dit habitattype. Een flinke uitbreiding is gaande inBanisveld. De trend is daardoor positief. Een aandachtspunt is de opslag van bos inheide.De bij dit habitattype behorende typische soorten zijn weergegeven in tabel 3.7. Vandeze soorten komen ten minste 10 soorten daadwerkelijk voor in “<strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> vennen”.Tabel 3.7: Typische soorten H4030 (Profieldocument LNV, 2008)Soort Taxonomische groep AanwezigBlauwvleugelsprinkhaan Sprinkhanen en Krekels OnbekendBoomleeuwerik Vogels JaGekroesd gaffeltandmos Mossen NeeGlanzend tandmos Mossen NeeGroentje Dagvlinders JaHeideblauwtje Dagvlinders JaHeivlinder Dagvlinders NeeKaal tandmos Mossen NeeKlapekster Vogels NeeKlein warkruid Vaatplanten JaKleine schorseneer Vaatplanten NeeKommavlinder Dagvlinders NeeKronkelheidestaartje Korstmossen NeeKruipbrem Vaatplanten JaLevendbarende hagedis Reptielen JaOpen rendiermos Korstmossen JaRode dophei Vaatplanten NeeRode heidelucifer Korstmossen NeeRoodborsttapuit Vogels JaStekelbrem Vaatplanten JaVals heideblauwtje Dagvlinders NeeVeldleeuwerik Vogels JaWrattenbijter Sprinkhanen en Krekels NeeZadelsprinkhaan Sprinkhanen en Krekels NeeZandhagedis Reptielen NeeZoemertje Sprinkhanen en Krekels Nee- 30 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Blauwgraslanden [H6410]Een aantal percelen met dit habitattype liggen in de Smalbroeken. Desoortensamenstelling lijkt in de tijd stabiel te blijven. Het oppervlak neemt af doorbosopslag. De schraallanden maken namelijk deel uit van een gebied met de statusbosreservaat. De schraallanden zijn voortgekomen uit verschraling vanDotterbloemhooilanden (Calthion) na het wegvallen van regelmatige overstromingen; devegetatie ontwikkelt zich richting de Veldrusrijke variant.Deze schraallanden dreigen te verzuren sinds het wegvallen van inundaties en deverminderde kwel als gevolg van de omleiding van de Heiloop. Het opheffen van deHeiloop geeft aanleiding tot meer overstroming in de Smalbroeken (met eutroofbeekwater) of vraagt meer waterberging. Kortom een ingewikkeld verhaal, waar noggeen goede oplossing voor is. Feitelijk moet de standplaats van blauwgrasland weermigreren naar de flank van het beekdal, waar deze van nature thuishoren.In het noorden in Nemerlaer-zuid liggen enkele zeer natte percelen ten zuiden van deEssche Stroom met veel veldrus en snavelzegge waar vroeger blauwgrasland aanwezigwas. De soortensamenstelling was niet voldoende om dit habitattype hier toe te kennen.Het Brabants Landschap heeft aangegeven dit type op deze locatie wel te willenontwikkelen. Nader onderzoek heeft inmiddels uitgewezen dat als gevolg van deverruiming van de Essche Stroom in de zestiger jaren de condities zodanig zijnveranderd, dat op de bedoelde locatie het blauwgrasland niet meer is te herstellen. Hethabitattype lijkt stand te houden in de Smalbroeken. Uitbreiding oppervlakte enverbetering van de kwaliteit is zeer wenselijk.De bij dit habitattype behorende typische soorten zijn weergegeven in tabel 3.9. Vandeze soorten komen ten minste 6 soorten daadwerkelijk voor in “<strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> vennen”.Tabel 3.9: Typische soorten H6410 (Profieldocument LNV, 2008)Soort Taxonomische groep AanwezigBlauwe zegge Vaatplanten JaBlauweknoop Vaatplanten JaBlonde zegge Vaatplanten NeeKlein glidkruid Vaatplanten OnbekendKleine valeriaan Vaatplanten JaKnotszegge Vaatplanten NeeKranskarwij Vaatplanten JaMelkviooltje Vaatplanten NeeMoerasparelmoervlinder Dagvlinders NeeSpaanse ruiter Vaatplanten JaVlozegge Vaatplanten NeeWatersnip Vogels JaZilverenmaan Dagvlinders Nee- 31 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Actieve hoogvenen [H7110]Op basis van het provinciaal meetnet is dit habitattype toegekend aan een deel bij deHuisvennen. In enkele vennen is vergaande verlanding opgetreden, zodat heideveentjeszijn ontstaan. Naast de noordelijke Huisvennen treedt ook veenverlanding op aan deoostrand van het Belversven en in Tongbersven-west. De kwaliteit wordt nog matiggenoemd (concrete vegetatiegegevens ontbraken). De bij dit habitattype behorendetypische soorten zijn weergegeven in tabel 3.10. Van deze soorten komen ten minste 6soorten daadwerkelijk voor in “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen”.Tabel 3.10: Typische soorten H7110B (Profieldocument LNV, 2008)Soort Taxonomische groep AanwezigHoogveenglanslibel Libellen OnbekendHoogveenlevermos Mossen NeeHoogveenveenmos Mossen NeeKleine veenbes Vaatplanten JaLange zonnedauw Vaatplanten NeeLavendelhei Vaatplanten JaLevendbarende hagedis Reptielen JaRood veenmos Mossen NeeVeenbesblauwtje Dagvlinders NeeVeenbesparelmoervlinder Dagvlinders NeeVeengaffeltandmos Mossen NeeVeenhooibeestje Dagvlinders NeeVeenorchis Vaatplanten NeeVijfrijig veenmos Mossen NeeWatersnip Vogels JaWintertaling Vogels JaWitte snavelbies Vaatplanten JaWrattig veenmos Mossen NeePioniervegetaties met snavelbiezen [H7150]Het habitattype is aangetroffen rond verscheidene vennen en in verlande vennen.Daarnaast op diverse geplagde of anderszins lage plekken. Rond en in de vennenbestond de vegetatie vooral uit Sphagnum spec. en Eleocharis multicaulis. Op deoverige plekken stond meestal massaal (ook) Rhynchospora fusca, Drosera intermediaen Lycopodiella inunadata. Regelmatig ook Rhynchospora alba. In 2006 zijn de soortenook aangetroffen op de afgegraven akker Banisveld. De trend is positief.De bij dit habitattype behorende typische soorten zijn weergegeven in tabel 3.11. Vandeze soorten komen deze 3 soorten daadwerkelijk voor in “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong>vennen”.Tabel 3.11: Typische soorten H7150 (Profieldocument LNV, 2008)Soort Taxonomische groep AanwezigBruine snavelbies Vaatplanten JaKleine zonnedauw Vaatplanten JaMoeraswolfsklauw Vaatplanten Ja- 32 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Galigaanmoerassen [H7210]Dit habitattype is alleen aanwezig in het Winkelsven met een aanzienlijke oppervlakte.Het Winkelsven is recent geschoond, maar een deel van het Galigaanmoeras isbehouden gebleven. Deze vegetatie kan zich in principe weer uitbreiden. Verrassend isde vestiging van Galigaan op het Banisveld (PKN-excursie in 2008). Voor dit habitattypeis alleen de Blauwborst als typische soort aangemerkt (LNV, 2008), welke ookdaadwerkelijk voorkomt in het gebied.Oude eikenbossen [H9190]Een klein oppervlak van dit type is aangetroffen in het noordoosten van het gebied (deWitte Bergen). De overige eikenbossen voldeden niet aan de criteria en waren veelal tejong. In het noordelijk deel van het gebied, ten zuiden van de spoorlijn, bestond deondergroei op diverse plaatsen uit veel bosbes (Vaccinium myrtillus). De boomlaagbestond echter vooral uit den (Pinus).De bij dit habitattype behorende typische soorten zijn weergegeven in tabel 3.12. Vandeze soorten komen ten minste 7 soorten daadwerkelijk voor in “<strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> vennen”.Tabel 3.12: Typische soorten H9190 (Profieldocument LNV, 2008)Soort Taxonomische groep AanwezigEikenpage Dagvlinders JaHanenkam Paddestoelen JaHengel Vaatplanten JaKussentjesmos Mossen JaMatkop Vogels JaRegenboogrussula Paddestoelen OnbekendSmakelijke russula Paddestoelen JaWespendief Vogels JaZwavelmelkzwam Paddestoelen OnbekendVochtige alluviale bossen [H91E0]Een klein stukje slecht ontwikkeld Essenbos is gevonden langs de Reusel. Langs deRosep stond het naaldbos tot tegen de beek of groeide lokaal wilgenstruweel. Langs deBeerze groeide vooral wilgenstruweel met lokaal groepjes elzen, populieren of eiken. Inhet provinciaal onderzoek wordt opgemerkt dat mogelijk te streng naar het bos isgekeken en de groepjes elzen mogelijk onder dit type geschaard kunnen worden.Bovendien was de ondergroei veelal dermate ruig dat het niet doenlijk was om het bosbeter te onderzoeken. In de Smalbroeken begeleidde vooral eiken/berkenbos de beek.Nader onderzoek is wenselijk.De bij dit habitattype behorende typische soorten zijn weergegeven in tabel 3.13. Vandeze soorten komen ten minste 7 soorten daadwerkelijk voor in “<strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> vennen”.- 33 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Tabel 3.13: Typische soorten H91E0C (Profieldocument LNV, 2008)Soort Taxonomische groep AanwezigAlpenheksenkruid Vaatplanten NeeAppelvink Vogels JaBittere veldkers Vaatplanten JaBloedzuring Vaatplanten NeeBoomklever Vogels JaBosereprijs Vaatplanten NeeBosmuur Vaatplanten NeeBospaardenstaart Vaatplanten NeeBoswederik Vaatplanten NeeGele monnikskap Vaatplanten NeeGladde zegge Vaatplanten NeeGroot springzaad Vaatplanten NeeGrote bonte specht Vogels JaGrote ijsvogelvlinder Dagvlinders NeeGrote weerschijnvlinder Dagvlinders JaHangende zegge Vaatplanten NeeKlein heksenkruid Vaatplanten NeeKleine ijsvogelvlinder Dagvlinders JaKleine ijsvogelvlinder Dagvlinders NeeKnikkend nagelkruid Vaatplanten NeeLepidostoma hirtum kokerjuffer OnbekendMatkop Vogels JaPaarbladig goudveil Vaatplanten NeeReuzenpaardenstaart Vaatplanten NeeSlanke zegge Vaatplanten NeeVerspreidbladig goudveil Vaatplanten NeeVuursalamander Amfibieën NeeWaterspitsmuis zoogdieren OnbekendWitte rapunzel Vaatplanten Nee- 34 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


3.1.3 Voorkomen en trends van habitat- en vogelrichtlijnsoortenLeeswijzer paragraaf 3.1.3Deze paragraaf heeft uitsluitend betrekking op de huidige situatie. Dat wil zeggen het huidigevoorkomen van soorten zoals gedefinieerd in de ontwerp-instandhoudingsdoelstellingen (LNV, 2007 enLNV, 2008). Hoewel enkele instandhoudingsdoelstellingen in dit gebied een uitbreidingsopgavekennen, is daarvoor in deze paragraaf geen plaats. Kansen, knelpunten en toetsing worden eldersbeschreven en de doelstellingen zijn reeds in hoofdstuk 2 uitgewerkt in ruimte en tijd.De Gestreepte waterroofkever, Kleine Modderkruiper, Kamsalamander en de Drijvendewaterweegbree zijn doelsoorten in “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>”. Het voorkomenzoals nu bekend, is weergegeven in figuur 3.2 (zie ook bijlage 2). Figuur 3.2 is voor watbetreft het voorkomen van de Roodborsttapuit op <strong>Kampina</strong> niet volledig. In bijlage 7 iseen detailkaart opgenomen uit van Erve (2009) waarop het voorkomen van deRoodborsttapuit correct kan worden afgeleid.Figuur 3.4: Voorkomen van aangewezen soorten Habitat- en Vogelrichtlijn “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong><strong>Vennen</strong>”. De waarnemingen van soorten buiten de begrenzing van het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied blijvenbuiten beschouwing bij de beoordeling van bestaand gebruik.- 35 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Achtergrondinformatie.Deze paragraaf bevat onderbouwing en achtergrondinformatie. Om de hoofdlijnen vanhet beheerplan te volgen is deze paragraaf niet noodzakelijk.Gestreepte waterroofkever [H1082]De Gestreepte waterroofkever heeft een zeer ongunstige staat van instandhouding en isvrijwel geheel beperkt tot laagveenmoerassen. In dit gebied leeft de soort echter in hetVoorste Goorven. Vermoed wordt dat de soort ter plekke afhankelijk is van de inlaat vangebufferd water (KIWA/ECLG, 2007), maar dan is dat voor een waterkever vooralindirect van belang. Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied vooruitbreiding populatie is gewenst. (LNV, 2010).Kleine modderkruiper [H1149]De Kleine modderkruiper is recent slechts op één locatie in de Beerze en één locatie inde Heiloop waargenomen (van Kessel en Dorenbosch, 2008). De soort is bekend vande Rosep (Buskens, ongepubliceerd). In de Reusel is de soort alleen ten zuiden van hetgebied aangetroffen. Net buiten de grenzen van het gebied is de soort op twee locatiesin het Smalwater aangetroffen, waarbij het in totaal 4 exemplaren van de soort betrof. In“<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” is de Kleine modderkruiper zeldzaam. Er kan nietgesproken worden van een stabiele populatie, de soort maakt slechts onregelmatiggebruik van het gebied en is slechts in zeer lage dichtheden aanwezig. Depopulatiegrootte wordt ingeschat als ‘klein’.De populatie en daarmee de instandhouding beperkt zich niet tot de beektrajectenbinnen “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen”. Zowel boven- als benedenstrooms vinden nuen in de komende jaren ecologisch gerichte maatregelen plaats zoals beekherstel enopheffing van migratiebarrieres. Het perspectief voor deze soort is daarom gunstig.Lokaal zoals in de Heiloop kan dichtgroeien met lisdoddes een bedreiging vormen enkunnen compenserende maatregelen wenselijk zijn.Kamsalamander [H1166]De Kamsalamander is in Noord-Brabant sterk achteruitgegaan en komt ook in dit gebiednog maar spaarzaam voor. Er bevindt zich een populatie in het beekdal van de Beerzenabij Balsvoort. De soort is in het noorden bekend van landgoed Nemerlaer. Ten westenvan Moergestel bevindt zich een andere relictpopulatie. Verondersteld wordt dat detrend momenteel niet negatief is. Gezien de geplande aanleg van 9 poelen rondomBalsvoort in <strong>Kampina</strong> zijn de ontwikkelingskansen gunstig.Drijvende waterweegbree [H1831]De Drijvende waterweegbree is in het Staalbergven duurzaam aanwezig. De soort isweer present in het opgeschoonde Winkelsven (PKN-excursie 2008). In het verledenwas de soort ook aanwezig op andere plekken (zoals Groot Huisven en Witven). Inlaatstgenoemd ven en in het Van Esschenven zou de soort volgens Natuurmonumentennog aanwezig zijn.Gevlekte witsnuitlibel [H1042]De Gevlekte witsnuitlibel is waargenomen bij het Achterste Goorven. Het betrof éénpatrouillerend mannetje. De habitats in het Achterste Goorven zijn geschikt voor dezesoort, desondanks is geen populatie vastgesteld (Natuurbalans, 2008a).- 36 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Taigarietgans (ten minste 300 vogels (seizoensmaximum))De Taigarietgans is broedvogel in Siberië en overwintert al vele tientallen jaren inNederland. De Huisvennen worden al jaren lang gebruikt als slaapplaats (maar niet elkenacht). Het gaat hierbij voornamelijk om de noordelijke Huisvennen, het Meeuwenvenen het Ganzenven. Het afgelopen jaar waren er minder dan 200 individuen (med. F. vanErve). Concurrentie met andere soorten ganzen speelt geen rol. In het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied is voldoende rust van belang. Daar wordt tot op heden aan voldaan (mond. med.Natuurmomumenten).Roodborsttapuit (een populatie van ten minste 35 paren)In <strong>Kampina</strong> komen zeker 30 broedparen voor, waarbij met name de centrale heide eenbelangrijk gebied is. In Banisveld en ook in agrarisch gebied rondom <strong>Kampina</strong> is desoort ook aanwezig. Instandhouden van het microreliëf (slootrandjes, greppels), hetlaten staan van boompjes op de hei en een wat ruigere structuur zijn de belangrijkstevoorwaarden (van Erve, 2009). Het huidig beheer voldoet voor deze soort.Dodaars (een populatie van ten minste 30 paren)In <strong>Kampina</strong> alleen al zijn 25 paren aanwezig, met belangrijke concentraties in deHuisvennen en het Belversven (van Erve, 2009). Daarnaast is aantal paar in hetdeelgebied <strong>Oisterwijkse</strong> bossen en vennen aanwezig. De populatie voldoet aan hetgestelde aantal en is behoorlijk constant in de tijd (med. F. van Erve).SyntheseIn tabel 3.14 is het voorgaande samengevat.Tabel 3.14. Huidige staat van instandhoudingNederlandse naam Huidige staat vanOpmerkingeninstandhouding en trendStuifzandheiden met Goed ontwikkeldRecreatie vormt bedreigingstruikhei [H2310]Zandverstuivingen Stabiel, maar kleine arealen[H2330]Zeer zwak gebufferdevennen [H3110]Goed tot matig ontwikkeld mogelijknegatieve trendZwak gebufferdevennen [H3130]Goed tot matig ontwikkeld met eenpsoitieve trendZure vennen [H3160] Goed tot matig ontwikkeld met eenpositieve trendVochtige heiden StabielAfhankelijk van beheer[H4010]Droge heiden [H4030] Positieve trend Afhankelijk van beheerBlauwgraslanden Stabiel[H6410]Actieve hoogvenen Negatieve trend[H7110]Pioniervegetaties metsnavelbiezen [H7150]Goed ontwikkeld met een psoitievetrendGaligaanmoerassen[H7210]Beperkt aanwezig, maar uitbreidingmogelijk- 37 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Nederlandse naamOude eikenbossen[H9190]Vochtige alluvialebossen [H91E0]Huidige staat vaninstandhouding en trendKleine arealen, maar stabielOpmerkingenDoorontwikkeling van overig eikenboskan bijdrage aan een toename inareaal van dit typeNader onderzoek nodigGestreeptewaterroofkever[H1082]Kleine modderkruiper[H1149]Kamsalamander[H1166]Drijvendewaterweegbree[H1831]Dodaars [A004]Roodborsttapuit[A276]Taigarietgans (nietbroedvogel) [A039]Aanvullende doelen:Gevlekte witsnuitlibel[H1042]Stabiel maar kwetsbaarZeldzaam, maar stabielNeutrale trendStabielStabielStabielStabielGeen populatie aanwezigGeschikt habitat beperkt aanwezigBeheer voldoet voor deze soort3.1.4 Ingrepen en beheer in verledenHet <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied wordt al sinds de eerste kartering van de topografische kaartenrond1840 gekenmerkt door een open heidelandschap (<strong>Kampina</strong>) en vennen in bos bijOisterwijk. Belangrijke ingrepen rondom het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied hebben zichvoorgedaan door veranderingen in de waterhuishouding: aanpassing van beken,uitbreiding detailontwatering en winningen van grondwater. De achtergrondverdroging isdaardoor toegenomen en nog steeds een probleem voor het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied.De veranderingen in de landbouw, de uitbreiding van omliggende dorpen en deverbetering van infrastructuur en bereikbaarheid hebben de ecologische geschiktheidvan het omringende gebied voor veel soorten planten en dieren sterk doen afnemen.Een belangrijke invloed is de luchtverontreiniging die reikt tot in het hart van het <strong>Natura</strong><strong>2000</strong>-gebied. Het onderzoek aan zure regen in de tachtiger jaren speelde zich o.a. afrond de <strong>Oisterwijkse</strong> vennen.In het westen (<strong>Oisterwijkse</strong> vennen, landgoed Hondsberg, Ter Braeken en Galgevene.o.) heeft in het verleden bosaanplant plaatsgevonden en staat in veel gevallen het bosnog tot aan de randen van de vennen. Voor zover het bos in eigendom is vannatuurorganisaties vindt een meer geïntegreerd en ecologisch georiënteerd bosbeheerplaats.Grote delen van het natuurgebied worden al sinds het begin van de 20 e eeuw beheerdals natuur. De <strong>Kampina</strong>sche heide is een van de weinige grote heidegebieden in Noord-Brabant die gespaard is gebleven sinds de omvangrijke ontginningen, die hebben- 38 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


geduurd tot begin 1960. Al die tijd is een groot deel van <strong>Kampina</strong> beheerd als eenheidelandschap. In de negentiger jaren is over een groot areaal van <strong>Kampina</strong> eenintegraal begrazingsbeheer gevoerd. Dit beheer is nadien aangepast. Nu vindt een meerhabitatgericht beheer plaats.3.1.5 Plannen voor de toekomstLeeswijzer paragraaf 3.1.5De hieronder beschreven plannen in of bij het gebied kunnen worden gebruikt om bij aan te sluiten intermen van maatregelen of kunnen beschouwd worden in termen van cumulatieve effecten. Indien eenontwikkeling hieronder wordt genoemd, betekent dit niet dat deze vergunningvrij is. Toekomstigeontwikkelingen vallen buiten dit beheerplan en dienen separaat te worden getoetst.Let op: onderstaande opsomming is op geen enkele wijze limitatief, maar behelst enkele bekendegrotere ontwikkelingen.3.1.6 Sleutelprocessen• Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Natte Natuurparels (NNP)“<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” is gelegen in de Ecologische Hoofdstructuuren is Natte Natuurparel (zie figuur 1.1). Dit betekent dat voor het gebied vanuitde EHS natuurdoeltypen zijn vastgesteld waarvoor de inrichting van het gebiedin 2018 gereed moet zijn. Eventueel noodzakelijke verwerving van grondengebeurt in principe op basis van vrijwilligheid.Voor de natte natuurparel <strong>Kampina</strong> en <strong>Oisterwijkse</strong> bossen is eenvoorkeursscenario met maatregelen uitgewerkt. Dit maatregelenpakket leidt totverbetering van de perspectieven voor de habitats (Royal Haskoning, in prep).• Recreatieve zoneringEen camping gelegen tussen <strong>Kampina</strong> en de <strong>Oisterwijkse</strong> bossen zal wordenuitgeplaatst naar een locatie ten zuiden van het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied. Dit biedtmogelijk ook perspectief voor de Hengelsportvereniging die nu activiteitenontplooit op het Kolkven.• Robuuste verbinding BeerzeDe robuuste ecologische verbinding Beerze-Dommel is bedoeld als eenversterking van de EHS en biedt tegelijkertijd de mogelijkheid om waterdoelen terealiseren en de robuuste verbinding in te bedden in een gebied dat economischfloreert en dit kan blijven doen. Het oogmerk is om 1150 ha nieuwe natuur enbeheersgebied in te richten in aansluiting op de EHS. Op dit moment wordt doorde provincie een structuurvisie voor de robuuste verbinding uitgewerkt.In een zandlandschap zoals dat van <strong>Kampina</strong> en <strong>Oisterwijkse</strong> bossen en vennen zijnwinderosie en verstuiving, bosontwikkeling, stagnatie van water en veenvorming,begrazing, stroming en meandering van water te benoemen als belangrijke ecologischeprocessen.In een belangrijk deel van het gebied, met name westelijk van de Rosep, is al sinds de19 e eeuw bosontwikkeling gaande. Dit geschiedt vooral op de dekzandrug en verder in- 39 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


de beekdalen van Rosep en de Beerze. Dit proces is van belang voor de habitats zure,oude eikenbossen en de alluviale bossen.In <strong>Kampina</strong> blijft een deel van het gebied open ten gunste van de habitats vochtige endroge heide en soorten als Roodborsttapuit. Ook in Nemerlaer zuid en langs deOirschotse weg liggen dergelijke habitats. Ten dele blijft de openheid van deheidevelden in stand door het zeer natte karakter, zoals de gagelvelden. Om deopenheid in stand te houden is bij een voldoende groot oppervlak begrazing als procestoe te passen. Alleen de centrale heide e.o. in <strong>Kampina</strong> is hiervoor goed geschikt.Daarom worden ook andere beheermaatregelen zoals plaggen en verwijderen vanopslag toegepast.De habitats zandverstuiving en stuifzandheide hebben in dit <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied eengeringe verspreiding en een beperkt oppervlak. Winderosie en verstuiving hebben in ditgebied geen belangrijke rol meer omdat het overgrote deel van het gebied is bedektgeraakt met bos. Lokaal bij grote vennen is de factor wind wel van belang en in en omde centrale heide van <strong>Kampina</strong> waar landduinen voorkomen en waar tegelijkertijd ookbegrazing plaats vindt.Stagnatie van water en veenvorming is in het gehele gebied van groot belang. Overalzijn laagtes en vennen aanwezig en afhankelijk van de grootte, de ecohydrologischepositie en de omgeving kan in vennen verlanding en veenvorming plaats hebben. Hetleidt tot een verscheidenheid aan habitats van vennen, biotoop voor waterkevers enlibellen zoals de gevlekte witsnuitlibel en broedgelegenheid voor dodaars.In de beekdalen is stroming van water aan de orde en in de Beerze ook meandering.Voor de aangewezen instandhoudingsdoelstellingen is dit proces niet van belang. Welrelevant is de kwel van grondwater in met name de beekdalen. De habitatsblauwgrasland, alluviaal bos, zwakgebufferde vennen, galigaanmoeras en gagelmoerasblijven beter in stand bij aanwezigheid van kwel.3.2.1 Inleiding3.2 Huidig bestaand gebruikDeze paragraaf beschrijft op hoofdlijnen de uitgangspunten en trends van bestaandgebruik. Aandachtpunt is dat deze paragraaf uitsluitend betrekking heeft op bestaandgebruik en nadrukkelijk niet ingaat op nieuwe ontwikkeling of het behalen van deinstandhoudingsdoelstellingen (uitbreidingsdoelen). Dit is onderwerp van volgendehoofdstukken. Wel zal waar mogelijk worden aangeven wat de verwachte trend is metbetrekking tot de ontwikkeling van bestaand gebruik.- 40 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Definitie Bestaand gebuikIn dit plan geldt als ‘bestaand gebruik’ het gebruik conform de definitie in artikel 1m onder mvan de Natuurbeschermingswet 1998 (wettekst per 31 maart 2010):1° iedere handeling die op 1 oktober 2005 werd verricht en sindsdien niet of niet inbetekenende mate is gewijzigd.2° iedere handeling die op het moment van aanwijzing van een gebied als beschermdnatuurmonument of ter uitvoering van richtlijn 79/409/EEG dan wel op het moment vanaanmelding bij de Europese Commissie van een gebied ter uitvoering van artikel 4,eerste lid, van richtlijn 92/43/EEG werd verricht en sindsdien niet of niet in betekenendemate is gewijzigd, voor zover die aanwijzing of aanmelding plaatsvindt na 1 oktober2005.Het bestaand gebruik is daarmee een juridisch gedefinieerd begrip welke de beginsituatiebeschrijft ten tijde van de inwerkingtreding van de Nbwet en uitgangspunt is geweest voor detoetsing en de in het plan opgenomen maatregelen.De term "bestaand gebruik" valt daardoor niet noodzakelijk samen met de feitelijkegebruikstoestand bij de inwerkingtreding van het plan.Deze beginsituatie is het uitgangspunt is voor de in het plan opgenomen maatregelen.Voor het bestaande gebruik en de sinds 1 oktober 2005 opgetreden wijzigingen (= hetverschil tussen de beginsituatie en het bestaande gebruik) gelden verschillende juridischeregimes, die aanleiding kunnen geven tot een differentiatie in de maatregelen. Zie hiervoorook Hoofdstuk 6, par. 6.2 “Toetsing van toekomstig gebruik”.Naast bestaand gebruik, is er ook het huidige gebruik. Dit is het bestaand gebruik watten tijde van de toetsing nog steeds plaatsvindt (er is namelijk ook gebruik wat in 2005wel plaatsvond stopgezet) plus gebruik dat pas na 1 oktober 2005 is ontstaan ofveranderd. In de praktijk verandert dat dus nog steeds. Voor de toetsing en het opstellenvan de maatregelen is in eerste instantie uitgegaan van bestaand gebruik, maar heefthuidige gebruik, tot aan het moment van toetsing of opstellen van de maatregelen weleen rol gespeeld en is, indien relevant, genoemd.3.2.2 Natuur- en bosbeheerTen westen van de Reusel beheert Brabants Landschap het Galgeven met de directeomgeving, landgoed Ter Braakloop, het Schaapsven en de Hondsberg op basis vanbeheerplannen. Brabants Landschap (2009) geeft aan dat:• de bossen op vochtige zandgrond voldoen aan de doelstellingen. Die op drogezandgrond hebben over het algemeen nog veel weg van productiebossen.• door het gevoerde kleinschalig heidebeheer blijven pioniersituaties aanwezig dievele bijzondere planten herbergen. Gevaar is wel dat gagelstruwelen op denduur verbossen. Ingrijpen is hier noodzakelijk.• de uitbreiding van het aantal poelen gunstig is geweest voor vooral amfibieën.De poelen verdienen aandacht in de toekomst, maar voldoen nu nog prima.• de koppeling tussen Broek en het Beeldven de buffering van het Beeldvenwaarborgt.• de graslanden prima voldoen door jaarlijks te hooien en te weiden.Het beheer is hier niet specifiek gericht geweest op de instandhoudingsdoelstellingen,maar laat ook geen strijdigheden zien.De <strong>Oisterwijkse</strong> vennen en bossen worden evenals <strong>Kampina</strong> beheerd doorNatuurmonumenten. Hierbij wordt uitgegaan van een beheerplan op ecologische- 41 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


grondslag. Voor <strong>Kampina</strong> zijn sinds 1978 beheersrichtlijnen en plannen vastgesteld. Debossen kennen een bosbouwhistorie, maar worden geleidelijk omgevormd naar eenmeer natuurlijk bos. Het beheer van het bos is gericht op behoud en ontwikkeling vanlevensgemeenschappen van structuurrijk bos met inheemse en ter plaatse thuishorendeboomsoorten. Daarvoor is gedund ten gunste van inheemse soorten en zijn sommigeopstanden met exoten gekapt ten gunste van heide of aangeplant met Zomereik.Uitheemse soorten als Amerikaanse vogelkers en Krentenboompje zijn bestreden.Het doel van het heidebeheer in <strong>Kampina</strong> is niet alleen het instandhouden en verkrijgenvan een voedselarme situatie, maar vooral het ontwikkelen van vochtige tot nattecondities voor de habitats. Daarvoor wordt het terrein, met name de centrale heide van<strong>Kampina</strong>, integraal begraasd, tot in de jaren tachtig met behulp van schapen en latermet runderen en paarden. Aanvullend hierop is geplagd en gemaaid. De effecten vanbegrazing zijn wisselend. Op de overgang van natte naar droge heide is de vergrassingmet Pijpenstrootje slechts in geringe mate teruggedrongen. Op de natte terreindelenwas begrazing niet afdoende tegen vergrassing. Plaggen en chopperen hebben opgrote schaal plaatsgevonden.Voor vennen is het beheer erop gericht verdroging, verzuring en eutrofiëring tegen tegaan. Herstelmaatregelen van vennen, zoals opschonen en plaggen wordenprojectmatig aangepakt, waarbij zwak gebufferde vennen eerste prioriteit hebben enzure heidevennen tweede prioriteit. Voor de zwakgebufferde <strong>Oisterwijkse</strong> vennen zijninmiddels maatregelen uitgevoerd. Ook een aantal heidevennen van <strong>Kampina</strong> zijn reedsaangepakt (Belversven, Groot Huisven, Winkelsven).De overige terreinen binnen de begrenzing van “<strong>Kampina</strong> & Oisterwjkse vennen” zijnparticulier eigendom. Er is geen specifiek beheer gevoerd voor de (eventueel)aanwezige habitats en soorten. Een deel wordt aangewend voor houtteelt (zowel naaldalsinlands loofhout). De particuliere eigendommen zijn afgerasterd, vooral langs padenom de rust in dit gebied te waarborgen.3.2.3 Recreatie“<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong>vennen” is al sinds jaar en dageen zeer druk bezocht gebied.In het beleidsplan vanOisterwijk (GemeenteOisterwijk, 2005 24 ) wordenaantallen van enigehonderdduizenden bezoekersper jaar genoemd. Hetwerkelijke aantaldagbezoekers in Oisterwijk isbeduidend groter, vooral doorhet grote, maar onbekende,aantal wandelaars en fietsersin het buitengebied enbezoekers van evenementen.Figuur 3.5: wandelaars in de <strong>Kampina</strong>24 Gemeente Oisterwijk; 2005; Beleidsplan Toerisme en recreatie Oisterwijk 2005-2010;34.0054- 42 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


De <strong>Oisterwijkse</strong> bossen zijn recreatief goed ontsloten en er zijn veel recreatievevoorzieningen en horecagelegenheden in of om het natuur- en bosgebied. <strong>Kampina</strong> iseen goed bezocht en goed ontsloten natuurgebied voor wandelaars en fietsers. Hetdeelgebied ten westen van de Reusel is het minst ontsloten.Recreatie versus Natuur?Natuur en recreatie worden vaak als tegenpolen gezien. Wanneer echter het recreatieve gebruik metbehoud van belevingswaarde is afgestemd op de (meest kwetsbare) natuurwaarden, gaan de tweeogenschijnlijke tegenpolen wel degelijk samen. Een voorbeeld van het afstemmen van recreatie opnatuurwaarden is bijvoorbeeld een adequate recreatiezonering. Overigens is recreatief medegerbuikvan natuur met een hoge belevingswaarde goed voor het draagvlak voor natuurbeheer ennatuurontwikkeling of herstel.Tijdens het gebiedsproces (onder meer terreinbeheerders en vertegenwoordigers van derecreatiesector) is duidelijk geworden dat ten aanzien van “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” demogelijkheid bestaat om recreatief aantrekkelijke natuurwaarden beleefbaar te houden. Kortom: Natuuren recreatie kunnen hier samengaan, ook in het licht van de Natuurbeschermingswet.Wandelen en fietsenEr geldt een vrije toegang op alle wegen en paden met uitzondering van de particuliereeigendommen in het westen. In en rond het gebied is in totaal een twintigtalparkeerplaatsen gelegen. Vanaf deze parkeerplaatsen starten wandel- en fietsroutes.Aan de oostzijde van het gebied zijn de parkeerplaatsen voorzien van informatieborden.De parkeergelegenheden zijn op de verschillende verkrijgbare recreatieve kaarten vanhet gebied weergegeven.In het gebied tussen Reusel en de Beerze zijn fietspaden en enkele doorgaande wegengesitueerd. Er zijn geen mountainbike routes. Een onbekend deel van de wandelaarsvoert een of enkele honden mee. In veel gevallen is de hond niet aangelijnd. Degebodsbepaling dienaangaande, aangegeven met bebording, wordt overtreden.In het gehele gebied zijn een twintigtal wandelroutes gelegen, waarvan drie Lange-Afstand-Wandelpaden (LAW). De aanwezige routes hebben een lengte variërend van 2tot 10 kilometer. Naast reguliere wandelroutes is er in het gebied een tweetalrolstoelroutes aanwezig.Recreatie op water (zwemmen, kanovaart, hengelsport, schaatsen)Zowel het Staalbergven als het Baksven aan de westelijke grens zijn in gebruik alsnatuurbad. Het Staalbergven is een openbaar zwembad. Het Baksven wordt al sinds1909 onafgebroken gebruikt als zwembad door de zwemvereniging “het Baksven”. Dezevereniging heeft circa 5.000 leden. Voor het zuiver houden van het buitenzwembad nabijhet Staalbergven wordt chloor toegepast. Recent is ontdekt dat bij onderhoudswerkgevaar bestaat voor lekkage van chloorhoudend water naar het ven.Kanovaart op de beken die door “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” stromen, is niettoegestaan (Waterschap De Dommel, 2004 25 ). Wel wordt sinds 2005 met kano’sgeoefend op het Staalbergven.In het Kolkven vindt sportvisserij plaats, waarbij ook gebruik wordt gemaakt vanbijvoeren. De hengelsport op het Belversven (onder meer met bootjes) is enkele jarenterug afgebouwd en verplaatst naar het Kolkven. De hengelsportvereniging heeft circa25 Waterschap De Dommel; 2004; Gewijzigde Nota Nautisch Beheer; Waterschap DeDommel; Boxtel- 43 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


650 leden en circa 800 gebruikers. De overeenkomst met Natuurmonumenten metbetrekking tot hengelsport (en gebruik van bootjes) vanaf de oever loopt tot 2015 en vanrechtswege verlengt als niet voor een bepaalde datum is opgezegd.In winters met voldoende vorst wordt geschaatst op de vennen Brandven en Kolkven.De schaatsvereniging De <strong>Vennen</strong> heeft hiervoor een draaiboek, treft maatregelen enzorgt ervoor dat de natuur geen hinder ondervindt. Op het Staalbergven laat debeheerder toe dat er geschaatst wordt mede vanwege de aanwezige verlichting (tot22.00 ’s avonds).VerblijfsrecreatieIn of om “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” ligt een groot aantal verblijfsrecreatiecentra,waaronder:• een achttal campings (onder meer De Reebok en Anne-Mariehoeve), waarvaneen natuurcamping (Morgenrood);• een zevental bungalowparken van verschillende omvang (onder meer De Parel,Sparrenburg en Klein Alder);Het aantal bezoekers varieert. Niet alle verblijfsrecreatie is het gehele jaar geopend. Debezoekers gebruiken het natuurgebied om te recreëren, met name wandelen en fietsenof paardrijden (vanuit manege ’t Halster).DagrecreatieIn het natuurgebied “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” ligt een aantal gelegenheden datgebruikt wordt voor dagrecreatie, zoals:• Informatiecentrum <strong>Oisterwijkse</strong> bossen en vennen van Natuurmonumenten. Vanafdit punt beginnen verschillende wandelroutes;• Observatiepunten in het Ganzenven, Meeuwenven en Kolkven;• Uitzichtspunten nabij Zandbergsvennen en KolkvenConferentieoorden en horecaIn en rondom “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” zijn een achttientalhorecagelegenheden te vinden, waaronder Keyzres Palace, Klein Speyck, GrootSpeyck, Piet Plezier, De Brabants Bourgondiër, De Blauwe Kei, Boshuijs Hermitage, DePaddestoel, Net even anders, De Waterput en Stille wilde. De hoogste dichtheid wordtgevonden tussen de Scheibaan en de Burgemeester van de Oeverweg westelijk van deRosep.OverigNachtelijke recreatie is in het gebied niet toegestaan zonder toestemming van deterreinbeherende instanties. Deze verbinden veelal voorwaarden aan de toestemming,welke nageleefd dienen te worden. Andere vormen van recreatief gebruik zoalsgroepsactiviteiten, huifkartochten over doorgaande wegen, geocatch, vliegeren enballonvaart zijn niet in georganiseerde vorm in het gebied aanwezig.3.2.4 Infrastructuur en verkeerTen noorden van het plangebied loopt de spoorweg Oisterwijk-Boxtel. Aan dezuidwestzijde grenst het plangebied aan de A58, terwijl de A65 op enige afstand in hetnoordwesten is gelegen. Het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied wordt verder doorsneden doordoorgaande wegen, met als voornaamste aders de Oirschotsebaan, Moergestelsewegen de <strong>Oisterwijkse</strong>weg. Er bestaan plannen om in de toekomst enkele lokale wegen diehet gebied doorsnijden af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer. Op beperkte schaal is- 44 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


deze trend nu al in gang gezet door dergelijke wegen minder aantrekkelijk te makenvoor ditzelfde gemotoriseerde verkeer. Richting de toekomst zal de verkeersdruk binnenhet gebied daarmee afnemen.3.2.5 WatergebruikOnttrekkingenEr zijn in de omgeving verschillende grondwaterwinningen ten behoeve van drinkwateren industrie aanwezig. Een overzicht is gegeven in tabel 3.9. De vergundehoeveelheden liggen overigens hoger, waarbij opgemerkt moet worden dat het verschiltussen vergund en feitelijk gebruik kleiner is naarmate de zomer warmer is (groterewatervraag).Tabel 3.9: Grondwateronttrekkingen industrie en drinkwaterOnttrekker Locatie Feitelijk 2003-2007 Feitelijk 2005miljoen m 3 miljoen m 3Brabant waterHaaren (diep) 5,8-7,0 6,8 8,0Oirschot (diep) 1,9-3,4 1,6 3,0Vergundmiljoen m 3Daarnaast is een aantal industriële winningen aanwezig. Op 1 km ten noordwesten vanhet gebied ligt een industriële winning van gemiddeld 0,15 Mm 3 /j, op circa 1,4 km tenoosten van het gebied ligt een industriële onttrekking van 0,08 Mm 3 /j. Ook ligt er opcirca 5,1 km ten noorden een grondwateronttrekking van 1,8 Mm 3 /j (gegevens RIZA;Kiwa, 2007).Beregeningen en drainageIn de omgeving van het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied vinden ook onttrekkingen ten behoeve vanberegening plaats. Omdat de bestaande situatie voor wat betreft mogelijke effecten ophet <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied onvoldoende in beeld was, is dit nader onderzocht. Voor<strong>Kampina</strong> en <strong>Oisterwijkse</strong> bossen is in opdracht van de Provincie Noord-Brabant hetexpert-judgement aangevuld met een analyse en berekeningen ten behoeve van het<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-beheerplan (zie hiervoor paragraaf 4.2.3) .Beheer waterlopenWaterschap De Dommel voert het beheer over de waterlopen in en om “<strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> vennen”. Voor zover bekend voert het Waterschap voor de watergangendie onder haar beheer vallen regulier maai- en schoonbeheer uit. Dat wil zeggen een tottwee maal per jaar maaien, waarbij het maaisel al dan niet wordt afgevoerd.PeilbeheerWaterschap De Dommel stelt periodiek een waterbeheerplan op, waarin het omgaanmet water is vastgelegd. Het beheer van de waterlopen wordt geregeld met stuwen diezijn of worden (zie waterbeheerplan) ingesteld in samenhang met het grondgebruik ende functies van waterlopen en de omgeving.Beheer vennenIn enkele vennen wordt gebufferd grondwater aangevoerd, enkel om de antropogeneverzuring als gevolg van atmosferische depositie te verminderen en habitats in stand te- 45 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


houden of te ontwikkelen. Het gaat om het Galgeven, het Staalbergven (al jaren) en hetVoorste Goorven. Voor het zwemwater Baksven is vergunning voor aanvoer metgrondwater ten behoeve van verhoging pH en doorzicht (zwemwaternorm). HetWinkelsven wordt sinds kort gevoed met overtollig spoelwater afkomstig vanpompstation Oirschot.3.2.6 Agrarisch gebruikIn en rondom het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied bevinden zich meerdere actieve agrarischebedrijven waaronder melkveehouderijbedrijven, akkerbouwbedrijven, boomteeltbedrijvenen een intensieve veehouderij bedrijven.Beregening op de agrarische percelen komt maar in beperkte mate voor en isbesproken in paragraaf 3.2.5. Dit geldt ook voor de drainages in de percelen.3.2.7 Wildbeheer en jachtIn het gehele gebied (en rondom) vindt beheer van reeën plaats op basis van eendaartoe door GS verleende ontheffing gebaseerd op het faunabeheerplan en Flora- enfaunawet.• In het terrein toebehorend aan Natuurmonumenten worden geen anderehandelingen uitgevoerd dan de hierboven genoemde.• Voor zover toebehorend aan Brabants Landschap wordt op deze gronden in deperiode gelegen tussen 15 oktober en 1 januari zowel gejaagd als beheerd enbestreden in het kader van reewildbeheer. Brabants Landschap heeft, behalve debeperking in tijd daarnaast voor een groot deel van haar gronden mitigerendevoorwaarden gesteld aan deze activiteiten.• Op gronden niet toebehorend aan de bovengenoemde terreinbeherendeorganisaties en gelegen binnen het plangebied, wordt gejaagd/ beheerd enbestreden in de meest ruime zin zoals de wet dat toelaat. Dit gebruik is ook aan deorde in de terreinen gelegen rondom het plangebied.Ten behoeve van de bestrijding van overlast door vossen afkomstig uit het plangebied,is door GS van Noord Brabant aan de WBE Moergestel en omstreken een ontheffing(faunabeheerplan inclusief flora- en faunawet) verleend om met gebruik van kunstlichtvossen te doden. Eerder genoemde terreinbeherende organisaties staan het gebruikvan kunstlicht voor bestrijding van de vos in hun terreinen niet toe (schriftelijkemededeling KNVJ, 2008).In <strong>Kampina</strong> heeft afschot met vergunning plaats gevonden van niet-inheemsewatervogels zoals Nijlgans en Canadese gans om eutrofiëring van vennen tevoorkomen.3.3 Relatie met andere relevante plannen en beleidVoor de totstandkoming van dit beheerplan wordt zoveel mogelijk aangesloten bijbestaand beleid en bestaande plannen. Zonder volledig te willen zijn hieronder debelangrijkste:• EHS en Natte natuurparels• Landelijk en provinciaal ammoniakbeleid;• Reconstructieplannen• KaderRichtlijn Water (KRW)- 46 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


• BestemmingsplannenIn de praktijk overlappen voornoemde beleidslijnen regelmatig en zijn de geformuleerdeplannen en maatregelen al grotendeels op elkaar afgestemd.Onderstaand een korte toelichting voor elk van de relevante beleidslijnen.EHS en Natte Natuurparels“<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” maakt in haar geheel onderdeel uit van deEcologische Hoofdstructuur en is aangewezen als Natte Natuurparel (zie ook figuur 1.1).Voor achtergrond informatie over beide begrippen verwijzen wij naar Provincie Noord-Brabant (2002 26 ) en http://www.brabant.nl/. Concreet betekent dit dat op het gebiedzogenoemde Natuurdoeltypen van toepassing zijn.Het gaat onder meer om de volgende typen:• Begeleid natuurlijke eenheid (bos)• Blauwgrasland;• Berken-Eikenbos (v, d);• Natte heide;• Gagelstruweel;• <strong>Vennen</strong>;• Droge heide;• Vochtig schraallandIn 2009 heeft LNV, samen met provincies en terreinbeherende organisatie, een nieuwenatuurtypologie, de Index Natuur en Landschap, opgezet. Deze is nog steeds inintwikkeling. De typologie bestaat vooralsnog uit 23 natuurtypen op het hoogsteaggregatieniveau, waarvan 17 voor natuurgebied, 4 voor landschapselementen en 2voor agrarisch natuurgebied. Deze natuurtypen zijn onderverdeeld in beheertypen,respectievelijk 47 beheertypen voor natuur, 20 voor landschap en 5 voor agrarischenatuur. De natuurtypen zijn vooral bedoeld voor landelijke sturing en rapportage; debeheertypen vooral voor sturing, monitoring en evaluatie op gebiedsniveau. Debeschrijvingen van de beheertypen zijn beschikbaar waarbij ook een vertaling gemaaktis naar de onderliggende natuurdoeltypen. Vanaf 2010 zullen beheertypen denatuurdoeltypen gaan vervangen in het beleid en de uitvoering van de EHS.Structuurvisie 2010Op dit moment is de Interimstructuurvisie (2008) van kracht. Tegelijkertijd werkt deprovincie aan een nieuwe structuurvisie. Deze wordt in het najaar 2010 vastgesteld. DeStructuurvisie RO geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (meteen doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van deprovincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet diede Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andereprovinciale beleidsterreinen.Landelijk en provinciaal ammoniakbeleidDepositie van stikstof (N), waarvan ammoniak (NH 3 ) een van de bronnen is naastverkeer en industrie (ook vanuit het buitenland), leidt onder meer tot vermesting van26 Provincie Noord-Brabant; 2002; Streekplan 2002; Provincie Noord-Brabant; ‘s-Hertogenbosch- 47 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


natuurgebieden en daarin gelegen habitattypen. Voor de habitattypen is berekend(Dobben & Hinsberg, 2008 27 ) hoe hoog de depositie mag zijn, voordat de habitattypenhier nadelig door beïnvloed kunnen worden. Gebleken is dat de achtergronddepositie inNoord-Brabant vele malen hoger is dan de kritische depositiewaarden van veelhabitattypen. Op advies van de landelijke overheid -die heeft aangegeven dat eengebiedsgerichte aanpak de voorkeur geniet- heeft provincie Noord-Brabant kadersopgesteld waaraan emissies van vermestende stoffen getoetst moeten worden. Ditkader is opgenomen in bijlage 5. In dit beheerplan geldt dit kader als PassendeBeoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet.ReconstructieplannenDe reconstructieplannen zijn “doelenplannen” en geven aan welke doelen op termijngerealiseerd moeten worden met betrekking tot het verbeteren van deomgevingskwaliteit (de thema's bodem, water, natuur) en het verbeteren van de socialeen economische omstandigheden (de thema's landbouw, recreatie, leefbaarheid).Duidelijk is daarmee dat deze plannen breder zijn dan het beheerplan. Vanuit natuur isin de Reconstructie al rekening gehouden met de EHS en Natte Natuurparels. Hetbeheerplan kan gezien worden als een uitwerking van het thema natuur en daarinleidend over de Reconstructieplannen. Als gevolg van de toetsing van huidig gebruik enals kader voor toekomstig gebruik heeft het beheerplan ook consequenties voor overigethema’s van de Reconstructie. Het beheerplan heeft als uitwerking van Europeserichtlijnen en de NBwet prevaleert boven de Reconstructie. In de praktijk is nauwaangesloten bij de Reconstructie omdat veel doelen (EHS-NNP) grotendeels overlappenmet de Instandhoudingsdoelen.Kaderrichtlijn Water (KRW)De KRW is gericht op een verbetering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit envormt een Europese Richtlijn. In de periode tot 2009 moeten waterbeheerders enoverheden deels zelf doelen vaststellen om ervoor te zorgen dat de waterkwaliteit in ditstroomgebied voldoet aan de Europese eisen. Tevens moeten zij vaststellen welkemaatregelen zij willen uitvoeren om deze doelen te bereiken. “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong>vennen” is overigens gelegen in KRW-stroomgebied “Maas”, waarbij de groterewaterlopen aangewezen zijn als waterlichamen onder de KRW waarvoor maatregelenen doelen moeten worden opgesteld. Hieraan is invulling gegeven in onder meerProvincie Noord-Brabant (2008 28 ) en Waterschap De Dommel (2009 29 ). Opgemerktmoet overigens worden dat de maatregelen in voornoemd document verder gaan danalleen de KRW. Ook maatregelen vanuit bijvoorbeeld de reconstructie zijn hierinopgenomen. Ten aanzien van dit beheerplan is, waar mogelijk en noodzakelijk vanuit deinstandhoudingsdoelstellingen, aangesloten bij deze maatregelen.27 Dobben, H.F., van, Hinsberg, A. van; 2008; Overzicht van kritische depositiewaarden voorstikstof, toegepast op habitattypen en <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden; Alterra rapport 1654; Alterra;Wageningen28 Provincie Noord-Brabant; 2008; Ontwerp Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2010-2015Kaderrichtlijn Water-doelstellingen en -onderbouwing; Provincie Noord-Brabant; ‘s-Hertogenbosch29 Waterschap De Dommel; 2009; Krachtig water - Ontwerp Waterbeheerplan 2010-2015;concept.- 48 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


BestemmingsplannenDe gemeenten waarbinnen het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied ligt hebben allen vigerendebestemmingsplannen buitengebied die ook gelden binnen het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied. Tenaanzien van bestaand gebruik is in deze plannen aangegeven welke activiteiten waarmogelijk zijn en onder welke voorwaarden. Hierbij is rekening gehouden met de kadersvan de Natuurbeschermingswet. Bij het vaststellen van de bestemmingsplannen warende IHD nog niet zo concreet als nu of zelfs nog niet bekend. Bij de nadere uitwerking inconcrete projecten dient gekeken te worden of een nadere toetsing aan de NB-wetalsnog nodig is.- 49 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


4 BEOORDELING BESTAAND GEBRUIKLeeswijzer beoordeling bestaand gebruikOnderstaande toetsing heeft uitsluitend betrekking op bestaand gebruik, zoals in hoofdstuk 3gedefinieerd en beschreven. Met bestaand gebruik wordt het gebruik bedoeld dat op 1 oktober 2005werd verricht, en sedertdien niet of niet in betekenende mate is gewijzigd (zie artikel 1, lid m, van deNb-wet). Voor bestaand gebruik voor stikstoftoetsing geldt als gevolg van de Crisis en Herstelwet dedatum 7 december 2004. Bij inschattingen of sprake is van verstoring door bestaand gebruik wordtindien relevant gebruik gemaakt van de variatie in de periode 2003-2008. Veel vormen van gebruik zijnniet continue hetzelfde, waardoor beperken tot één dag als referentie geen recht doet aan de intentie.Met variatie wordt de range bedoeld tussen het minimum en het maximum gebruik in de periode 2003-2008. Er is gekozen voor een meerjarige range aangezien er in het normale gebruik variaties optredenals gevolg van bijvoorbeeld een nat of een droog jaar. De gegevens van bestaand gebruik van één jaarzijn daarom niet representatief voor bestaand gebruik over een langere periode. Uitgangspunt is dateen periode van 5 jaar voldoende is om de normale variatie van het gebruik te bevatten. Indien ersprake is van een wezenlijke verandering van het gebruik, dan is dit geen bestaand gebruik meer,maar een nieuwe ontwikkeling.Bestaand gebruik en huidig gebruikDe term bestaand gebruik is hierboven beschreven. Huidig gebruik is het gebruik zoals dat ten tijdevan het opstellen van dit Ontwerpbeheerplan plaatsvond (2009-2010). Dit omvat dus naast ‘bestaandgebruik’ ook alle overige vormen van gebruik. In het beheerplan wordt ‘bestaand gebruik’ toegepast alshet gaat om het gebruik zoals bedoeld in de NB-wet op 1 oktober 2005 (of 7 december 2004 voorstikstof) als referentie om aan te toetsen, en ‘huidig gebruik’ voor alle feitelijke vormen van gebruik tentijde van het opstellen van het beheerplan.Nieuwe plannen en ontwikkelingenEnkele bestaande plannen zijn, indien deze al concreet genoeg zijn, kort beschreven. Nieuwe plannenen ontwikkelingen zijn geen onderwerp van deze beoordeling en maken ook geen onderdeel uit van ditbeheerplan.4.1 InleidingVanuit de Natuurbeschermingswet dient het bestaand gebruik te worden beoordeeld inhet licht van de ontwerp-instandhoudingsdoelstellingen.Toetsing van bestaand gebruik aan de Natuurbeschermingswet verloopt volgens eenvast patroon (figuur 4.1). Voor de verschillende vormen van bestaand gebruik moet dusbepaald worden óf er sprake is van kans op (significant) negatieve effecten. Detoetsdatum die voor dit beheerplan wordt aangehouden is 1 oktober 2005, de datumwaarop de Natuurbeschermingswet 1998 in werking is getreden. Het gebruik dat toen inhet gebied aanwezig was en nog steeds in het gebied aanwezig is, kan in dit beheerplanworden beoordeeld.Veel vormen van gebruik laten een zekere vorm van variatie zien in de loop van de tijdzonder dat meteen sprake is van een verandering van gebruik. Om deze reden isbestaand gebruik in dit beheerplan gedefinieerd als het gebruik dat in 2005 plaatsvondinclusief de variatie binnen een priode van 5 jaar (dus 2003 – 2008) voor zover er geenwezenlijke veranderingen plaatsvonden. Hierdoor behoren normale variaties in gebruiken bedrijfsvoering dus binnen de range van bestaand gebruik. Ter illustratie de volgendevoorbeelden:- 50 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


- Grondwateronttrekking. Afhankelijk van een droog of nat jaar wordt meerwater onttrokken. De variatie van de periode 2003 – 2008 geldt als bestaandgebruik tenzij er een substantiële uitbreiding is geweest in het distributienetof de gebruikersgroep. Let op: conform bestuurlijke afspraken rondom wateris ook gekeken naar vergund gebruik.- Veeteelt. Niet elk jaar wordt dezelfde hoeveelheid dieren gehouden.Bestaand gebruik is de range van dieren die in de periode 2003-2008 zijngehouden tenzij de capaciteit vergroot is (bouw stallen/installaties). Normaalonderhoud of zelfs vervangen van stallen met eenzelfde capaciteit hoort bijhuidig gebruik.- Landbouw. Niet elk jaar wordt op een perceel het zelfde gewas verbouwd.Bestaand gebruik is voortzetten van het gebruik van de afgelopen jarenwaarbij dezelfde type gewassen gebruikt en eventueel geroteerd wordentussen percelen. Het telen van een geheel nieuw gewas (dus niet eenandere variëteit) waarbij duidelijk andere grondbewerking ofteeltondersteunende maatregelen of beregening nodig zijn, is géénbestaand gebruik.- Recreatie. Bestaand gebruik is het voortzetten van dezelfde typen enintensiteit van recreatie zoals gebruikelijk deze 5 jaar. Als er sprake is vaneen duidelijke en continue stijging dan is dit geen bestaand gebruik.Toekomstige initiatieven kunnen nog niet worden opgenomen in dit beheerplan. Wel zalhet beheerplan dienen als kader bij in de toekomst te verlenen vergunningen omdat deInstandhoudingsdoelen hierin duidelijk uitgewerkt worden in tijd en ruimte en daardoorals basis kunnen dienen voor de toetsing. In hoofdstuk 6 is een voorzet voor gegevenvan activiteiten die vergund kunnen worden.Onderstaand worden de verschillende stappen uit figuur 4.1 toegelicht.Stap1In deze stap wordt afwogen of er een kans op negatieve effecten bestaat en indien dathet geval is of deze significant negatief kunnen zijn en dus het behalen van deinstandhoudingsdoelstellinegen in de weg kunnen staan. Bestaat die kans niet dan zijndeze vormen van gebruik vergunningvrij opgenomen in het beheerplan. Het kan dus nogsteeds zijn dat er wel negatieve effecten optreden, maar deze zijn dusdanig beperkt induur, omvang of impact dat ze niet significant negatief zijn. Voor deze toetsing is gebruikgemaakt van ervaring van feitelijke toetsingen aan de NBwet, de kennis van deterreinbeheerders en expert- opinion.Hiervoor is gekeken naar bestaand gebruik, inclusief de algemene wettelijke bepalingenén specifieke bepalingen die door de terreinbeheerder of lokale overheid genomen zijnten behoeve van het beschermen van natuurwaarden (zoals sluiten in broedseizoen endergelijke). Omdat deze voorwaarden of maatregelen voldoende zijn hoeven geenwijzigingen of aanvullende mitigerende maatregelen getroffen te worden ten opzichtevan regelingen en voorwaarden in de huidige situatie. Er is geen overzicht van dezemaatregelen beschikbaar, elke terreinbeheerder heeft hiervoor een eigen beleid enbetreft vergunningen, verboden toegang, beperkte toegang en is vaak door middel vanborden in het veld aangegeven.- 51 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Bestaat er wel een kans op significant negatieve effecten of is dit onvoldoende bekend,dan is stap 2 doorlopen.Figuur 4.1: Stappenplan behorend bij de toetsing van bestaand gebruik aan deNatuurbeschermingswetStap 2In deze stap is afgewogen of er gebiedsspecifieke maatregelen genomen kunnenworden om de significant negatieve effecten met zekerheid te voorkomen. Dezemaatregelen moeten daadwerkelijk uitgevoerd worden in de eerste beheerplanperiode.Dit betreft vormen van gebruik die in de huidige situatie leiden of kunnen leiden, totsignificant negatieve effecten op ontwerp-instandhoudingsdoelstellingen, zoalsgedefinieerd in hoofdstuk 2 en waarvoor wijzigingen of aanvullende mitigerendemaatregelen nodig zijn om deze effecten te voorkomen. Negatieve effecten bestaanbijvoorbeeld uit verslechtering van de kwaliteit van de aangewezen habitatttypen of deleefgebieden van de aangewezen soorten, of zijn een verstorende factor voor desoorten waarvoor de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden zijn aangewezen of voor de typischesoorten. Een verslechtering of een verstoring kan worden gemitigeerd wanneer aangebruiksvormen algemene mitigerende voorwaarden in beheerplannen kunnen wordenverbonden, waardoor deze gebruiksvormen niet structureel inwerken op de bestaande<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-waarden van het gebied. Dit kunnen bijvoorbeeld zijn: tijdelijkheid van deactiviteiten, ruimtelijke zonering, seizoensperiode en vermindering van intensiteit van deactiviteiten.Wanneer met nieuwe maatregelen zekerheid kan worden verschaft dat significantnegatieve effecten niet optreden kan deze vorm van gebruik vergunningvrij wordenopgenomen (figuur 4.1). Kan met eventueel aanvullende gebiedsspecifieke maatregelende zekerheid dat er geen significant negatieve effecten optreden niet gegeven worden,dan valt het betreffende gebruik in 3 (figuur 4.1).- 52 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Stap 3Als er geen zekerheid verkregen kan worden over het uitblijven van significant negatieveeffecten kan in sommige gevallen verwezen worden naar een gebiedsoverschrijdendgeneriek kader. Vooralsnog geldt dit alleen voor stikstof, maar het is waarschijnlijk datook zaken als SOx en militaire vliegbewegingen in een dergelijk kader geplaatst worden.Van belang daarbij is dat generieke maatregelen (vaak met ook een lokale component)op termijn zullen leiden tot een afname van de effecten, en daardoor bijdragen aan hetbehalen van de instandhoudingsdoelstellingen.Vergunningverlening voor dergelijke algemene vormen van gebruik, met vaak verreikende effecten, kan niet per beheerplan opgelost worden, omdat de gebruiksvormenen hun effecten simpelweg de reikwijdte daarvan overschrijden. Indien de regionale oflandelijke overheid zorg draagt voor voldoende waarborging dat door middel vangenerieke maatregelen er geen kans meer bestaat voor significant negatievemaatregelen, hoeft voor deze vormen van gebruik geen verdere vergunningsproceduredoorlopen te worden.Vormen van bestaand gebruik waarvoor géén gebiedsoverschrijdend kader opgesteldzal worden en waarover ook geen zekerheid verkregen kan worden dat er geensignificant negatieve effecten optreden, moeten verder getoetst worden (stap 4).Vergunningverlening kan dan nodig blijken. De eventuele maatregelen (mitigatie ofcompensatie) die hieruit voortvloeien zijn geen onderdeel van de eerste generatiebeheerplannen. Het is echter wel aannemelijk dat eventuele mitigerende encompenserende maatregelen gebaseerd worden op dit beheerplan. Ook is het mogelijkdat een dergelijk vergund gebruik in een volgend beheerplan opgenomen wordt –inclusief de daarbij behorende voorwaarden of maatregelen.Voor bestaand gebruik wordt dus bepaald of er kans op significant negatieve effectenbestaat. Voor veel bestaand gebruik kan met zekerheid gesteld worden dat het niet zalleiden tot significant negatieve effecten (zie paragraaf 4.2). Voor deze vormen vanbestaand gebruik hoeft geen nadere toetsing te worden uitgevoerd en is een NBwetvergunningzeker niet nodig. Deze vormen van bestaand gebruik kunnen in hetdefinitieve beheerplan worden opgenomen als “vergunningsvrij”.Andere vormen van gebruik geven wel een kans op significant negatieve effecten. Dezevormen van bestaand gebruik zijn in de volgende paragraaf beoordeeld en hiervoor isvastgesteld of deze vormen van bestaand gebruik in de toekomst alleen nog “ondervoorwaarden” kunnen plaatsvinden óf in de toekomst eerst nader getoetst moetenworden. Externe werking en cumulatie zijn hierbij ook beschouwd tot op het niveauwaarop dit met de huidige stand van kennis mogelijk bleek. Waar de kennis over deeffecten van bepaalde vormen van bestaand gebruik onvoldoende bekend is, zijn dievormen van bestaand gebruik beoordeeld als “effecten onvoldoende duidelijk” enmoeten ze dus nader getoetst worden.Het vertrekpunt voor de beoordeling zijn de Instandhoudingsdoelen. Het gaat hierbij omde huidige ligging en kwaliteit van de habitattypen en leefgebieden, plus de uitbreidingsofverbeteringsdoelen. De instandhoudingsdoelen hebben betrekking op de doelsoortenen de habitattypen inclusief de daarbij behorende typische soorten.- 53 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


In eerste instantie zal gekeken worden naar de storingsfactoren. Vervolgens zalingegaan worden op de activiteiten die de verstoring veroorzaken. Het resultaat van debeoordeling kan zijn:• geen negatief effect,• wel effect maar zeker niet significant negatief,• (mogelijk) wel significant negatief effect.Meerdere op zichzelf staande negatieve effecten die sec bezien niet significant zijn,kunnen beoordeeld in onderlinge samenhang wel significant negatief zijn. Op dezemanier wordt invulling gegeven aan het begrip cumulatie.Verder is de term ‘externe werking’ van belang aangezien activiteiten buiten een <strong>Natura</strong><strong>2000</strong>-gebied ook effecten binnen dat gebied kunnen veroorzaken.Cumulatieve effecten en Externe werkingCumulatieve effectenDit zijn de effecten van activiteiten en andere projecten, plannen of activiteiten die een negatief effecthebben op dezelfde beschermde soorten of habitattypen in <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden welke effectenondervinden van het te toetsen project, plan of activiteit. Hierbij wordt geen rekening gehouden metprovincie- of landsgrenzen. De activiteit van één inrichting of persoon kan een bijzonder gering effecthebben, echter de som van activiteiten van meerdere inrichtingen en/of personen kan wel een duidelijksignificant negatief effect hebben.Externe werkingHet is mogelijk dat ook bestaand gebruik dat búiten een <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied plaatsvindt, leidt totnegatieve effecten binnen het gebied. Denk hierbij aan de gevolgen van licht, geluid of emissies vangassen of vloeistoffen of aan wateronttrekkingen. Dergelijk bestaand gebruik valt onder het regime vande externe werking op het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied. Dit gebruik dient dezelfde procedure te doorlopen alsbestaand gebruik binnen een <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied. De feitelijke grens van het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied isdaarvoor niet van belang.4.2 Uitwerking bestaand gebruik4.2.1 Globaal overzicht van effectenAchtergrondinformatie.Deze paragraaf bevat onderbouwing en achtergrondinformatie. Om de hoofdlijnen vanhet beheerplan te volgen is deze paragraaf niet noodzakelijk.Alvorens in te gaan op de toetsing van bestaand gebruik in “<strong>Kampina</strong> & Oisterwjksevennen” zal iets dieper in gegaan worden op verstoringsbronnen en hun effecten. Hetbetreft een algemene beschouwing, die bedoeld is om de onderstaande toetsing beterleesbaar te maken en enige houvast te bieden maar is zeker niet absoluut. De effectenverschillen immers per soort, moment in de tijd en plaats in de ruimte. Effecten van licht,geluid, emissies en recreatie zullen kort worden besproken. Uiteraard kunnenverschillende vormen van bestaand gebruik meerdere effecten sorteren of een interactietussen effecten opleveren. Tevens wordt geprobeerd op basis van beschikbareinformatie verstoringscontouren te definiëren. Deze zijn gebruikt als hulpmiddel bij detoetsing van huidig gebruik. Per situatie is echter apart beoordeeld welke effectenfeitelijk op kunnen treden.- 54 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


GeluidTen aanzien van habitattypen, habitatrichtlijnsoorten en typische soorten (behorend bijde habitattypen) zijn vooral zoogdieren, amfibieën en vogels van belang. De overigesoortengroepen worden niet of nauwelijks door geluid beïnvloed (Visser, 1996 30 ). Vissenzijn wel gevoelig voor onderwatergeluiden.Voor de habitatrichtlijnsoorten beschermd in “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” isoverigens geen soortspecifieke informatie voorhanden. Voor (kleine) zoogdieren isnauwelijks iets bekend met betrekking tot verstoring als gevolg van geluid. Voor grotezoogdieren, waaronder hertachtigen (Cervidae), is wel onderzoek gedaan naar heteffect van aanvliegende vliegtuigen (zie onder meer Smit (2001 31 ) voor een overzicht).Het zijn echter veelal vogels waarvoor het effect van geluidverstoring is onderzocht, watwaarschijnlijk samenhangt met het feit dat verstoring bij vogels makkelijker waar tenemen is (Smit, 2001).Toch is ook ten aanzien van vogels soortspecifieke dosis-effect relaties maar beperktbeschikbaar (maar zie Bijlsma, 2006 32 ). Wel zijn verschillende onderzoeken voorhandendie inzicht geven in verstoring door vliegtuigen (voor een overzicht zie Smit (2001)) enverkeerslawaai (onder meer Reijnen et al, 1987 33 , 1992 34 , 1995 35 , 1996 36 en Reijnen &Foppen, 1994 37 ; SOVON, 2002 38 ).Het vaststellen van algemene richtlijnen is wenselijk om zo eenvoudig mogelijkbestaand gebruik te kunnen toetsen. Bijvoorbeeld door een contour in meters. Het isechter belangrijk te vermelden dat dergelijke afstanden per gebied, soort, locatie, tijd ofontwikkeling verschillen en dat het daarmee geen algemeen geldende waarhedenbetreft! Onderstaand is beschreven hoe gekomen is tot een algemene richtlijn, welke30 Visser; 1996; Invloed van wandelrecreatie op de fauna van de Amsterdamsewaterleidingduinen - Een inventariserend literatuuronderzoek; IN Smit, C.; 2001; Effectenvan militair gebruik en recreatie op flora en fauna – een literatuuronderzoek;Expertisecentrum LNV; nr.2001-037; Wageningen.31 Smit, C.; 2001; Effecten van militair gebruik en recreatie op flora en fauna – eenliteratuuronderzoek; Expertisecentrum LNV; nr.2001-037; Wageningen.32 Bijlsma, R.G.; 2006; Effecten van menselijke verstoring op grondbroedende vogels vanPlanken Wambuis; De Levende Natuur; 107 (5); 191-19833 Reijnen, M.J.S.M., Thissen, J.B.M.; 1987; The effects from road traffic on breeding-birdpopulations in woodland; Annual report 1986; 121-132; Research Institute for NatureManagement; Leersum.34 Reijnen, M.J.S.M., Veenbaas, G., Foppen, R.P.B.; 1992; Het voorspellen van het effectvan snelverkeer op broedvogelpopulaties; P-DWW-92-709.35 Reijnen, R., Foppen, R., Braak, C. ter, Thissen, J.; 1995; The effects of car traffic onbreeding bird populations in woodland III – reduction of density in relation to the proximity ofmain roads; The journal of applied ecology; 32(1); 187-202.36 Reijnen, R., Foppen, R., Meeuwsen, H.; 1996; The effects of traffic on the density ofbreeding birds in Dutch agricultural grasslands; Biological conservation; 75; 255-260.37 Reijnen, R., Foppen, R.; 1994; The effects of car traffic on breeding bird populations inwoodland I – Evidence of reduced habitat quality for willow warblers (Phylloscopus trochilus)breeding close to a highway; The journal of applied ecology; 31(1); 85-94.38 SOVON; 2002; Broedvogels en de invloed van hoofdwegen – een nationaal perspectief;SOVON onderzoeksrapport 2002/08; Beek-Ubbergen.- 55 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


voor veel vormen van gebruik in en rondom het gebied toegepast kan worden. Hierbijmoet gedacht worden aan agrarische bedrijfsvoering, woningen en verkeer.De geluidsterkte neemt vanaf een bron af met de afstand met ongeveer 6 dB per 100meter voor een puntbron en 3 dB voor lijnbronnen in de middenrange van hetmeetbereik. Als uitgegaan wordt van een maximale bronsterkte van 70dB (maximaaltoegestaan voor woonbebouwing, in de meeste gevallen ligt deze waarde overigensveel lager) en het optreden van effecten op broedvogels vanaf 43 dB (Reijnen et al.,1995), dan is een afstand van 27dB/6 = 450 m minimaal van woningen (met of zonderagrarisch bedrijf) voldoende, en geldt 27dB/3=900m vanaf wegen. Grotere wegenproduceren meer geluid (80-90 dB voor snelwegen, dus dan grotere afstand effectenmogelijk, tot bijna 2 kilometer). In tabel 4.1 zijn enkele maximale afstanden opgesomdwaarbij van een bepaald type gebruik nog effect op kan treden op diersoorten. Hetbetreft zoals eerder uitgelegd, een algemene richtlijn van de ordegrootte van effecten.Voor elke specifieke situatie in en rondom dit <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied kunnen deze waardennet verschillend zijn.Tabel 4.1: Richtafstanden GeluidType gebruikWoning, recreatiebedrijf,agrarisch bedrijfMaximalebronsterkte geluid70 dB 450 mSnelweg 90 dB <strong>2000</strong> mOverige wegen 70 dB 900 mMaximale afstandwaarop effectenoptredenOp grotere afstand dan deze waarden heeft het geluid van het aangegeven type gebruikvrijwel zeker geen kans op significant negatief effect op diersoorten. Als de activiteit opkortere afstand plaatsvindt, dan zal nader onderzocht moeten worden wat de feitelijkegeluidsproductie is én wat de gevoeligheid is van de betreffende soorten. Geluid kánsamen met bijvoorbeeld licht, beweging of trilling tot cumulatie van effecten leiden. Ookhiervoor is een situatiespecifieke benadering nodig.LichtVan verlichting is bekend dat deze negatieve effecten kan hebben op natuurwaarden(Molenaar et al., 1997 39 ; Gezondheidsraad, <strong>2000</strong> 40 ; Vegte, <strong>2000</strong> 41 ; Smit, 2001;Rich &Longcore, 2006 42 ). Onder invloed van licht stemmen dieren en planten hun fysiologischeen fenologische activiteiten en processen af op hun omgeving. Hierbij zijn, in geval vandieren, niet alleen de directe zintuiglijke waarnemingen van belang, maar ook39 Molenaar, J.G., Donkers, D.A., Henkers, R.J.H.G.; 1997; Wegverlichting en natuur I–eenliteratuurstudie naar de werking en effecten van licht en verlichting op de natuur; DienstWeg- en Waterbouwkunde; DWW-rapport W-DWW-97-057; Delft.40 Gezondheidsraad; <strong>2000</strong>; Hinder van nachtelijk kunstlicht voor mens en natuur;Publicatienummer <strong>2000</strong>/25; Den Haag.41 Vegte, J-W van der; <strong>2000</strong>; Ecologische effecten van strooilicht uit de glastuinbouw;IWACO42 Rich, C., Longcore, T.; 2006; Ecological consequences of artificial night lighting;editors;Island Press; p. 459.- 56 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


verschillende hormonale processen die gestuurd worden door licht en een rol spelen inde natuurlijke biologische ritmes. Globaal heeft licht een drietal functies, te weten:• Een regulerende functie;• Een visueel informerende functie;• Een energetische functie.Verstoring door verlichting kan leiden tot (Gezondheidsraad, <strong>2000</strong>; Vegte, <strong>2000</strong>;Longcore & Rich, 2004 43 ; Rich & Longcore, 2006):• verbetering van oriëntatie, maar ook tot verstoring daarvan; Bij dagelijksemigratie tussen rust- en foerageergebied, maar ook bij het zoeken van voedselzelf is een goede oriëntatie van levensbelang. Dieren die zich doorgaans in hetdonker verplaatsen, kunnen zich mogelijk beter oriënteren wanneer deomgeving wordt verlicht. Hierdoor neemt het predatierisico echter ook toe;• aantrekking, fixatie of afstoting; Dieren kunnen worden aangetrokken ofafgestoten door verlichting. Dit beïnvloed natuurlijk gedrag. Zo kan hetjachtsucces erdoor toenemen (positief voor de predatorsoort, maar negatief voorde prooisoorten;• ontregeling van biologische ritmes; Het gedrag van dieren en hun fysieketoestand wordt voor een groot deel bepaald door het licht-duister ritme.Verstoring van deze cyclische ritmes kan leiden tot uitputting als gevolg vanbijvoorbeeld slaapgebrek of verstoren van voortplantingssynchronisatie;• verandering van habitatkwaliteit en populatiedichtheid; Bovenstaande puntenhebben invloed op de mate van bezetting van potentieel geschikt habitat.Verlichting kan ervoor zorgen dat bepaalde soorten geschikt habitat mijden,terwijl andere soorten er in meer dan normale dichtheden voorkomen.Verder moet er verschil gemaakt worden tussen luminantie (lichtsterkte), illuminantie(uitstraling) en de spectrale samenstelling van het licht (Gezondsraad, <strong>2000</strong>; Longcore &Rich, 2004).Voor broedvogels vond Vegte (<strong>2000</strong>) een verstoringscontour van minimaal 200 meternabij kassencomplexen en Molenaar et al (<strong>2000</strong> 44 ) vonden een verstoringscontour langssnelwegen van enkele honderden meters. Hierbij moet overigens worden opgemerkt datonvoldoende duidelijk is in hoeverre het effect door licht dan wel geluid werdveroorzaakt. Uit genoemde bronnen valt af te leiden dat invloed van een verlichting alsstraatlantaarns effecten tot maximaal 200 meter (padden) of tot maximaal 300 meter(grutto) bekend zijn.Voor het bepalen van een waarde waarbij zeker geen kans is op significant negatieveeffecten optreedt, moet uitgegaan worden van waarden welke minder zijn dan delichtsterkte van de volle maan genomen (0,1 – 0,2 lux, afhankelijk van bron).Bij nachtactieve soorten heeft de maancyclus vaak invloed op hun gedrag. Meestal ishet de volle maan die bepaald gedrag synchroniseert of initieert (Rich & Longcore,2006). Er is daarom vanuit gegaan dat verlichting minder sterk dan de volle maan geen43 Longcore, T., Rich, C.; 2004; Ecological light pollution; Frontiers in ecology andenvironment; 2(4); 191-198.44 Molenaar, J.G. de, Jonkers, D.A., Sanders, M.E.; <strong>2000</strong>; Wegverlichting en Natuur III –Lokale invloed van wegverlichting op een gruttopopulatie; Dienst Weg- en WaterbouwkundeOntsnipperingsreeks nr. 38; Rijkswaterstaat en Alterra; Wageningen.- 57 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


effecten meer zullen veroorzaken. Bij welke waarde dat optreedt, hangt samen mettype, voorspelbaarheid, frequentie en duur van de verlichting. De verwachting is datafhankelijk van de soort deze waarde vaak tussen 0,1 en 0,01 lux zal liggen.Een lichtsterkte van 0,01 of 0,1 lux komt volgens interpretatie van recent onderzoek 45globaal overeen met de richtafstanden uit tabel 4.2.Tabel 4.2: Richtafstanden LichtType gebruik 0,1 lux 0,01 luxsnelweg of distributiebedrijf 75 m 150 m24-uurs procesbedrijf (bv elektriciteitscentrale) 150 m 400 m24-uurs containerterminal 500 m 1200 mRondom en in “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” zijn de voornaamsteverlichtingsbronnen de snelwegen, secundaire wegen, woningen en bedrijfsgebouwen.Er zijn geen grote 24-uursinstallaties, dus de 0,01 lux contour is zeker minder dan 400m. Uitgaande van een maximale verlichtingswaarde van ongeveer 0,01 lux zal op eenafstand van 400 m vanaf elke bestaande lichtbron zeker geen significant negatieveeffecten op kunnen tredenAls de activiteit


depositiewaarden. In de begeleidende brief bij het vrijgeven van het rapport vanDobben & Hinsbergen (2008) door het ministerie van LNV met betrekking tot kritischedepositiewaarden is nadrukkelijk gesteld: Voor kritische depositiewaarden geldt datdeze per habitattype een richtinggevend wetenschappelijk hulpmiddel zijn - en geenabsolute waarden - bij het beoordelen van de milieubelasting van <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden(brief LNV TRCJZ/2008/2036, d.d. 16 juli 2008).Bij deposities boven deze waarden bestaat kan een significant negatief effect niet opvoorhand worden uitgesloten. Aan de andere kant betekend een overschrijding vandeze waarde ook zeker niet dat er per sé effecten op zullen treden. Dit hangt ondermeersamen met lokale omstandigheden (bv een kalkrijke bodem of bevloeiing), beheer enomringende vegetatie. Hoge vegetatie kan bijvoorbeeld depositie deels ‘afvangen’.In tabel 4.3 zijn de kritische depositiewaarden weergegeven voor de habitattypenwaarvoor “<strong>Kampina</strong> en <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” zijn aangewezen. In tabel 4.4 is vervolgensweergegeven wat de huidige en toekomstige achtergronddepositie is in het gebied opgrond van berekeningen van de provincie Noord-Brabant van eind 2008. Dedepositiewaarden uit 2007 zijn weergegeven in figuur 4.2.Begin 2010 zijn nieuwe berekeningen bekend gemaakt door het Planbureau voor deLeefomgeving waarbij gebruik gemaakt is van recentere gegevens en een verbeterdrekenmodel. Deze informatie is vooralsnog alleen grootschalig beschikbaar en nog nietvoldoende vertaalbaar naar de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden. Uit de voorlopige informatie blijktover het algemeen een lagere depositiewaarde dan tot nu toe berekend werd. Naarverwachting is dit een gevolg van de veranderde methodiek en niet een feitelijkeafname. Het is niet waarschijnlijk dat deze nieuwe informatie tijdig op gebiedsniveaubeschikbaar komt om opgenomen te worden in het beheerplan. Er is van uitgegaan dathet geen noemenswaardige gevolgen heeft voor de uitgevoerde toetsing envoorgestelde maatregelen. Later updaten alsinfo over stikstof en rekentoolbeschikbaar isTabel 4.3: Kritische depositieHabitattypeKrit. depmol N/ha/jaarStuifzandheide met struikheide [H2310] 1100Zandverstuivingen [H2330] 740Zeer zwak gebufferde vennen [H3110] 410Zwak gebufferde vennen [H3130] 410Zure vennen [H3160] 410Vochtige heide [H4010A] 1300Droge heide [H4030] 1100Blauwgraslanden [H6410] 1100Actieve hoogvenen [H7110B] 400Pioniervegetaties met snavelbiezen [H7150] 1600Galigaanmoerassen [H7210] 1100Oude eikenbossen [H9190] 1100Vochtige alluviale bossen [H91E0C] 1860- 59 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Tabel 4.4: Achtergronddepositie (AO = autonome ontwikkeling).Figuur 4.2: Depositie “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” 2007Op 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet in werking getreden. Op basis van deCrisis- en herstelwet is er (als alleen stikstof (N) in het geding is) geen vergunningplichtin het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, zolang de depositie van het bedrijfniet hoger is dan de depositie op 7 december 2004. Wanneer de depositie als gevolgvan bedrijfsuitbreiding wel hoger is, kan via saldering of aanvullende technieken dedepositie omlaag worden gebracht tot op of onder dit niveau. Anders geldt er eenvergunningplicht en wordt alleen een vergunning afgegeven wanneer deze vergezeldgaat door een passende beoordeling, waaruit blijkt dat een significant negatief effect isuitgesloten. De voorzitter van de Raad van State zal echter altijd uitgaan van eenvergunningplicht.In juli 2010 is de provinciale verordening 'Stikstof en <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>'in werking getreden.De provinciale verordening stelt extra eisen aan staltechnieken bovenop de eisen vanuitde AMvB Huisvesting, en regelt saldering via een door de provincie op te zettendepositiebank. Uitvoering van de provinciale verordening leidt tot een versnelde afname,ten opzichte van de autonome ontwikkeling, van ammoniakdepositie op de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>gebieden en brengt het behalen van de Instandhoudingsdoelen dichterbij.- 60 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


VerdrogingVerdroging kan veroorzaakt worden door drainage, peilbeheer of onttrekking van grondofoppervlaktewater waardoor de vegetatie (in ieder geval tijdelijk) onvoldoende waterkrijgt, of water van ongeschikte kwaliteit krijgt, om zich goed te kunnen ontwikkelen.Over het algemeen geldt dat de grootste effecten in de nabijheid van deze ingrepenplaatsvinden. Denk hierbij voor drainages aan enkele honderden meters en voor grotereonttrekkingen aan enkele kilometers. De precieze afstanden zijn afhankelijk van tijdstip,diepte, hoeveelheid, bodemgesteldheid en type drainage of oppervlaktewater. Insommige gevallen kunnen relatief kleine onttrekkingen op grote afstand toch effectenhebben omdat deze in het inzijggebied of stroombaan liggen van grondwaterstromen.Om bovenstaande redenen is geen harde afstand te noemen waarop met zekerheidgeen effecten meer optreden. Ingrepen in het grond- en oppervlaktewatersysteem zijnoverigens ook op andere gronden toetsingsplichtig. Voor <strong>Kampina</strong> en Nemelaer konzonodig gebruik worden gemaakt van het modelinstrument en de berekeningenuitgevoerd in het kader van NNP/GGOR <strong>Kampina</strong> resp. Nemelaer.Recreatie 46De effecten van recreatie zijn niet of nauwelijks kwantitatief onderzocht (maar zieBijlsma, 2006 en schrift. med. F. van Erve (bijlage 6)). Recreatie is een breed begrip enkan bijvoorbeeld zorgen voor betreding van een habitatype, maar ook voor verstoringvan buiten dat gebied. Wat betreft betreding zijn de gegevens met name empirisch vanaard. Wat betreft de verstoring van een gebied is met name door Krijgsveld et al.(2004 47 en 2008 48 ) onderzoek gedaan naar verstoringsafstanden van vogels in relatietot allerlei vormen van recreatie. In “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen” zijn met namewandelen (met honden) en fietsen van belang.Wat betreft fietsers is de informatie summier. Er wordt aangenomen dat de gemiddeldefietser zich zal begeven op de aangegeven wegen en paden. Omdat de fietser zichrelatief snel, geruisloos en voorspelbaar verplaatst, is de verwachting dat de verstoringminder zal zijn dan door wandelaars.Wandelen heeft een relatief kleine verstoringszone. Dat wil zeggen dat met name degebieden direct langs de paden wordt aangetast. Voor de meeste soorten gaat dithooguit om enkele meters. Echter sommige vogelsoorten zijn zeer gevoelig en kunnenal door wandelaars op enkele kilometers verstoord worden Krijgsveld et al. (2004 en2008). Bij verstoring speelt voorspelbaarheid een belangrijke rol. Wanneer de wandelaargoed zichtbaar is en een voorspelbaar pad aflegt, zal de verstoring relatief kleiner zijn.Loslopende honden kunnen een groot verstorend effect hebben omdat zij groepen(broedende) vogels soms gericht opzoeken en zo opjagen en bovendien geen46 NB: Zoals eerder aangehaald is uit het gebiedsproces gebleken dat recreatie metbijbehorende belevingswaarde in dit gebied samen kunnen gaan met de geformuleerdeinstandhoudingsdoelstellingen.47 Krijgsveld, K.L., Lieshout, S.M.J., van, Winden, J. van der, Dirksen, S.; 2004;Verstoringsgevoeligheid van vogels - literatuurstudie naar de reacties van vogels oprecreatie; Vogelbescherming Nederland.48 Krijgsveld, K.L., Smits, R.R., Winden, J. van der.; 2008; Verstoringsgevoeligheid vanvogels - update literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie; VogelbeschermingNederland.- 61 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


voorspelbaar pad afleggen. Ook wandelaars met aangelijnde honden veroorzakenmeetbaar aanvullende verstoring (Krijgsveld et al. (2008)) ten opzichte van wandelaarszonder honden. In dit zelfde onderzoek is geconcludeerd dat honden bij recreatie opland de meest verstorende factor zijn (dus meer dan wandelaars, vogelaars, ruiters,fietsers en auto’s). In hoeverre dit ook nog geldt indien honden altijd aangelijnd zijn, isonduidelijk.4.2.2 Bepalen relevante storingsfactoren “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen”In tabel 4.5 is de gevoeligheid van de habitattypen en soorten uit het aanwijzingsbesluitweergegeven. Voor achtergronden bij deze tabel wordt verwezen naar Broekmeyer etal. (2005 49 ) met aanvullingen uit LNV (2010 50 ).49 Broekmeyer, M.E.A., Schouwenberg, E.P.A.G., Veen, M. van der, Prins, A.H., Vos, C.C;2005; Effectenindicator <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden - Achtergronden en verantwoordingecologische randvoorwaarden en storende factoren; Alterra-rapport 1375; Alterra;Wageningen50 LNV; 2009; Effectenindicator <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden - Aanvullingen bij het Altarra-rapport1375 uit 2005; http://www.minlnv.nl- 62 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Tabel 4.5: Globale beschrijving storingsfactoren (Effectenindicator; LNV, 2010)NB voor de betekenis van de storingsfactoren, zie. bijlage 9Tabel 4.5 geeft nadrukkelijk een algemeen overzicht en is niet gebiedsspecifiek voor“<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen”. Wel toont het de relevante storingsfactoren voor deaangewezen habitattypen en soorten op algemeen niveau en dus ook voor de ontwerpinstandhoudingsdoelenin “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>”. De invloed die bestaandgebruik heeft op de instandhoudingsdoelstellingen is afhankelijk van de verschillendevormen van bestaand gebruik en het complex aan storingsfactoren dat deze met zichmeedragen. Of een bepaalde vorm van bestaand gebruik invloed heeft op deinstandhoudingsdoelstellingen is verder afhankelijk van de positie in ruimte en tijddaarvan ten opzichte van het bestaand gebruik. Aan de hand van het voorbeeld inonderstaande box “Wandel- en fietspaden door een <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied in relatie tothabitattypen” wordt het bovenstaande toegelicht. Een beknopt overzicht van toegepastedosis-effect-relaties is opgenomen in paragraaf 4.2.1.Individuele storingsfactoren leiden in bepaalde situaties niet tot effecten, maargecumuleerd met andere storingsfactoren mogelijk wel. Tijdens het gebiedsproces is- 63 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


hier ook nadrukkelijk naar gekeken. Indien relevant zijn deze gecumuleerde effecten ookgenoemd.Voorbeeld: infrastructuur door een <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied in relatie tot habitattypenDe weg zorgt mogelijk voor versnippering, vermesting, verzuring, verontreiniging, geluid, licht, trillingenen optische verstoring. Uitgaande van de habitattypen, plantengemeenschappen met bijbehorendetypische soorten, zijn alleen vermesting, verzuring en verontreiniging van belang. De overigestoringsfactoren beïnvloeden de habitattypen niet. Wanneer de habitattypen echter buiten deverstoringscontour gelegen zijn, heeft de weg géén invloed op de habitattypen.De typische soorten, met name vogels, zijn juist gevoelig voor licht, geluid, trillingen en optischeverstoring. Wanneer de weg door open gebied snijdt, kunnen de typische soorten wel een zekerenegatieve beïnvloeding ondervinden door deze weg. Zeker wanneer het een drukke weg is. Is de wegechter afgesloten in het broedseizoen, dan zijn de effecten zeer beperkt. De storingsfactoren vallenimmers weg gedurende de meest gevoelige periode.Bovenstaande maakt duidelijk dat er nauwelijks generieke effecten te bepalen zijn. Toetsing vanvormen bestaand gebruik zal per gebied moeten gebeuren; juist omdat effecten zo beïnvloed wordendoor de lokale situatie in het veld.Om de effecten van huidig gebruik voor “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>” te bepalen,zijn deze uitgebreid aan bod gekomen tijdens het gebiedsproces en is via destoringsfactoren gezocht naar de oorzaken van de waargenomen effecten. Zo isduidelijk geworden welke storingsfactoren van belang zijn in het gebied en voor welkeinstandhoudingsdoelstellingen ze relevant zijn. Op basis hiervan is het eerderbeschreven bestaand gebruik (hoofdstuk 3) getoetst aan de ecologische vereisten vande instandhoudingsdoelstellingen (hoofdstuk 2).Vervolgens is op grond van de algemene visie de IHD in ruimte en tijd uitgewerkt. Hierbijis in eerste instantie gekeken naar de ecologische potentie van het gebied envervolgens naar de knelpunten die de invulling daarvan zou geven in relatie tot huidiggebruik. Per knelpunt is vervolgens overwogen of deze het beste opgelost kondenworden door maatregelen of door het aanpassen van de invulling in tijd en ruimte van deIHD. Hierbij is ook gekeken naar haalbaarheid en betaalbaarheid van de mogelijkemaatregelen. Dit interactieve proces heeft geleid tot de definitieve visie en maatregelen.Achtergrondinformatie.De onderstaande tekst tot paragraaf 4.2.3. bevat onderbouwing enachtergrondinformatie van de toetsing. Deze toetsing komt op hoofdlijnen overeen meteen passende beoordeling. Om de hoofdlijnen van het beheerplan te volgen is het lezenvan deze paragraaf niet noodzakelijk.Van alle bovengenoemde storingsfactoren wordt hieronder aangegeven of en in welkemate ze in <strong>Kampina</strong> en <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong> relevant zijn. Een factor is alleen relevantindien het bestaand gebruik (2003-2008) een negatief effect kan veroorzaken op eenspecifiek instandhoudingsdoel. Het gaat hierbij ook om indirecte effecten (externewerking) van het bestaande gebruik. De onderstaande bespreking heeft betrekking opde instandhoudingsdoelen, dus de huidige natuurwaarden plus de uitbreidings- enverbeterdoelen.Onderstaand worden de voornaamste storingsfactoren besproken in relatie tot huidiggebruik. Deze bespreking heeft betrekking op de instandhoudingsdoelen, dus de huidigenatuurwaarden plus de uitbreidings- en verbeterdoelen.- 64 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


OppervlakteverliesDefinitie (Broekmeyer et al., 2005): Afname beschikbaar oppervlak leefgebied soortenen/of habitattypen.Als gevolg van bestaand gebruik en bekende plannen treedt geen oppervlakteverlies opvoor zover het de instandhoudingsdoelstellingen met een behoudsopgave betreft.Oppervlakteverlies leidt daarmee (in de huidige situatie) in “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong><strong>Vennen</strong>” zeker niet tot significant negatieve effecten.De uitbreidingen van habitats vinden plaats in natuurgebied door vernatting enbeheersmaatregelen. Daarbij wordt een verdringingsreeks gehanteerd, waarbij nattebiotopen (bijv. vochtige heide) zich uitbreiden ten koste van drogere biotopen (bijv.droge hei of bos) en biotopen van open landschap (heide, graslandtypen) voorgaan opbos (tenzij dit een habitattype is). De analyse bij de natte natuurparel heeft uitgewezendat deze verdringingsreeks geen problemen oplevert.Daarnaast is de visiekaart (met uitbreidingen) in het gebiedsproces ontwikkeld engebruikt bij de beschouwingen over huidig en bestaand gebruik.Hiermee is oppervlakteverlies voor dit gebied geen relevante storingsfactor voor debeoordeling van bestaand gebruik.VersnipperingDefinitie (Broekmeyer et al., 2005): Van versnippering is sprake bij het uiteenvallen vanhet leefgebied van soorten.“<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>” wordt doorsneden door wegen, wandelpaden enfietspaden. In de loop der jaren zijn wegen verkeersluw gemaakt of afgesloten (Bosweg,Van Tienhovenlaan). Sinds 2005 is hier, voor zover bekend, niets meer veranderd intermen van kwantiteit. Er zijn geen aanwijzingen dat de huidige habitattypen enpopulaties van habitat- en vogelrichtlijn soorten achteruit gaan als gevolg van de huidigeversnippering door infrastructuur. Er wordt ingezet op het verkeersluwer maken van deverharde wegen en recreatief gebruik is gezoneerd. Dit komt zowel uitbreidings- alsbehoudsopgaven ten goede. Op grond van het bovenstaande moet geconcludeerdworden dat versnippering zeker niet tot significant negatieve effecten zal leiden in“<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>”. Daarmee is het geen relevantebeoordelingsparameter meer voor bestaand gebruik.VerzuringDefinitie (Broekmeyer et al., 2005): Verzuring van bodem of water als gevolg van deemissie van verzurende stoffen zoals zwaveldioxide (SO 2 ), stikstofoxide (NO x ),ammoniak (NH 3 ) en vluchtige organische stoffen (VOS).Er is een permanente hoge depositie van verzurende stoffen in Nederland(Grootschalige concentratiekaarten; MNC, 2009 51 ), waardoor verzuring een probleem isvoor natuurwaarden. Effecten van zure regen op planten- en bosgemeenschappen isruim onderzocht, waarbij negatieve effecten zijn aangetoond (zie verschillendepublicaties van onder meer Universiteit Nijmegen). Een doorvertaling richting kritischedepositie voor habitattypen is voor zover bekend nog niet gemaakt. Door implementatieen uitvoering van onder meer Europese richtlijnen om verzurende emissies vanuit51 MNC; 2009; http://www.mnp.nl Grootschalige concentartiekaarten- 65 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


industrie en verkeer terug te dringen, neemt de depositie wel steeds verder af (MNC,2009). Onbekend is echter of dit ook voor de in “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>”beoogde habitattypen voldoende zal zijn.De hoge achtergronddepositie is in “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>” met name vaninvloed op vennen, droge en vochtige heide en blauwgrasland. Verzuring heeft daarmeemogelijk significant negatieve effecten voor habitattypen en habitat- envogelrichtlijnsoorten binnen “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>”. Deze storingsfactor isrelevant bij de beoordeling van bestaand gebruik.VermestingDefinitie (Broekmeyer et al., 2005): Vermesting is het verrijken van ecosystemen doortoevoeging van met name stikstof (N) en fosfaat (P).De achtergronddepositie van vermestende stoffen (Grootschalige concentratiekaarten,MNC, 2009) is vrijwel overal in Nederland hoger dan de kritische depositiewaarden voorde habitattypen in “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>” (Dobben & Hinsbergen, 2008).Daarnaast kunnen ook andere bronnen van vermesting van invloed zijn (bijv. (nietinheemse)ganzen op vennen).De kwaliteit van habitattypen die afhankelijk zijn van een lage beschikbaarheid vanvoedingsstoffen, zoals vennen, schrale graslanden of zandverstuivingen, wordt hierdoorpotentieel negatief beïnvloed. Beheer kan in sommige gevallen uitkomst bieden, maarrealiseert vaak niet meer dan een stand-still situatie. Vermesting conflicteert dusmogelijk significant met de instandhoudingsdoelstellingen, waardoor vermesting eenrelevante parameter is voor de beoordeling van bestaand gebruik.Verzoeting en verziltingDefinitie (Broekmeyer et al., 2005): Verzoeting en verzilting zijn een verlagingrespectievelijk verhoging van de concentratie oplosbare zouten in bodems en wateren.Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat verzoeting en verzilting, door wat voor oorzaakdan ook, aanwezig zijn in het gebied. Significant negatieve effecten als gevolg vanverzoeting of verzilting zijn daarmee uit te sluiten. Beide verstoringsfactoren zijn daaromniet relevant voor de beoordeling van bestaand gebruik.VerontreinigingDefinitie (Broekmeyer et al., 2005): Er is sprake van verontreiniging als verhoogdeconcentraties van stoffen in een gebied voorkomen die onder natuurlijkeomstandigheden niet of slechts in zeer lage concentraties in dat gebied voorkomen.Verontreiniging betreft alle stoffen die van nature niet in “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong><strong>Vennen</strong>” thuishoren. Deze stoffen kunnen worden aangevoerd, bijv. door overstromingvan beken. Daarnaast gaat het om het risico van chloorlekkage vanuit hetzwembadgedeelte naar het Staalbergven en eventuele invloed van de oude stort in hetBanisveld via het grondwater naar bijvoorbeeld de Heiloop. Óf deze stoffendaadwerkelijk de habitats bereiken of van invloed zijn op de habitattypen is niet vastkomen te staan en is daarmee onbekend. In potentie kunnen significant negatieveeffecten worden veroorzaakt ten aanzien van aanwezige habitats of soorten. Omdat- 66 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten, blijft verontreiniging eenrelevante parameter voor de beoordeling van bestaand gebruik.VerdrogingDefinitie (Broekmeyer et al., 2005): Het verlagen van grondwaterstanden en/of afnemenvan kwel.Evenals vele natuurgebieden in Nederland heeft ook “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>”te leiden onder verdroging. Alle habitattypen die grond- of oppervlaktewatergevoelig zijn(bijvoorbeeld vochtige heide, blauwgrasland, galigaanmoeras), kunnen in dit gebiedworden beïnvloed. Significant negatieve effecten zijn niet uit te sluiten en, als gevolg vanuitstraling richting onder meer bebouwing, is herstel zoals vernatting of herstel van kwelniet altijd mogelijk. Verdroging is hiermee een relevante parameter voor de beoordelingvan bestaand gebruik.VernattingDefinitie (Broekmeyer et al., 2005): Het verhogen van grondwaterstanden en/of hettoenemen van kwel.Uit de beschikbare gegevens is niet naar voren gekomen dat er in het gebied sprake isvan vernatting als gevolg van bestaand gebruik. Wel is naar voren gekomen datvernatting ten behoeve van natuurherstel niet eenvoudig zal zijn in verband metuitstralingseffecten. Significant negatieve effecten als gevolg van vernatting zijn dan ookniet aan de orde voor de instandhoudingsdoelstellingen, waarmee vernatting geenrelevante parameter is voor de beoordeling van bestaand gebruik.Verandering van stroomsnelheid en dynamiek van het substraatDefinitie (Broekmeyer et al., 2005):-Een toe- of afname van stroomsnelheid.-Verandering van bodemdichtheid en/of bodemsamenstelling (dynamiekSubstraat);Er zijn geen habitats aangewezen die kenmerkend zijn voor beken en gevoelig zijn voorverandering van stroomsnelheid en dynamiek van het substraat. De habitatrichtlijnsoortKleine modderkruiper kan wel negatieve effecten ondervinden van veranderenestroomsnelheid of een veranderende substraatdynamiek, met name wanneer debeekhabitats waar deze soort voorkomen worden beïnvloed door bestaand gebruik ofbestaande plannen (herinrichtingsplannen).Verandering van overstromingsfrequentieDefinitie (Broekmeyer et al., 2005): Een toe- of afname van overstromingsfrequentie.Inundatie met gebiedsvreemd water of water waarvan de waterkwaliteit is verslechterdis in “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>” met name aan de orde voor blauwgrasland ensommige zwakgebufferde vennen (Winkelsven). Deze zijn voor een goede kwaliteitonder meer afhankelijk van regelmatige inundatie met water van voldoende kwaliteit(buffering). De waterkwaliteit in de waterlopen binnen “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>”is veelal onvoldoende voor de duurzame instandhouding van deze habitattypen.Een aantal jaren terug zijn maatregelen genomen om de fosfaatbelasting door effluentvan de rwzi van Hapert (bovenstrooms) te verminderen. Inundaties in de Smalbroeken- 67 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


(Beerzedal) worden in de hand gehouden door het toepassen van waterberging in deLogtse velden en overstromingsmoeras Logtse Baan. Het Winkelsven is gescheidenvan het Beerzedal door een kade.Instandhouding van de huidige habitats is daardoor mogelijk. Uitbreiding van habitats inhet dal van de Beerze wordt echter belemmerd door overstroming met verontreinigdwater. De verandering van overstromingsfrequentie is daarom een aandachtspunt voorde beoordeling van bestaand gebruik.Geluid, Licht, Optische verstoring en TrillingenDefinitie (Broekmeyer et al., 2005):-Verstoring door onnatuurlijke geluidbronnen, zowel permanent als tijdelijk.-Verstoring door kunstmatige lichtbronnen.-Er is sprake van trillingen in bodem en water als dergelijke trillingen doormenselijke activiteiten veroorzaakt worden.-Optische verstoring betreft verstoring door aanwezigheid en/of beweging vanmensen dan wel voorwerpen die niet thuishoren in het natuurlijke systeem.Habitattypen zijn voor zover bekend ongevoelig voor deze typen verstoring. Ook demeeste habitatrichtlijnsoorten zijn (nagenoeg) ongevoelig voor deze verstoringsfactoren.Typische soorten, met name vogels, en vogelrichtlijnsoorten zijn echter wel gevoelig. Zogaan een aantal soorten van de heide achteruit, terwijl de recreatiedruk (beïnvloedingoptisch en door geluid) is toegenomen. Binnen het gebied is sprake van verschillendevormen van bestaand gebruik die emissie van geluid, licht en trillingen in zich dragen.Hierdoor zijn op voorhand significant negatieve effecten (zonder maatregelen) niet uit tesluiten en zijn licht, geluid, optische verstoring en trillingen relevant voor de beoordelingvan bestaand gebruik.Mechanische effectenDefinitie (Broekmeyer et al., 2005): Onder mechanische effecten vallen verstoring doorbetreding, golfslag, luchtwervelingen en dergelijke die optreden ten gevolge vanmenselijke activiteit.Mechanische effecten zijn effecten veroorzaakt door onder meer betreding, hetvertrappen of bewerken van de ondergrond. In “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>” is ditmet name belangrijk vanuit het oogpunt van beheer. Activiteiten als paardrijden, crossenof mountainbike buiten de paden zijn niet toegestaan. Anderzijds vindt begrazing plaatswaardoor paadjes ontstaan en het recreatiepatroon (o.a. betreding) wordt beïnvloed.Indien een afgestemd en juist beheer en toezicht wordt uitgeoefend, kunnen significantnegatieve effecten worden uitgesloten. Een aantal typische soorten van habitats gaanachteruit. Deze parameter moet daarom toch als een relevante parameter voor debeoordeling van bestaand gebruik, met name het huidige beheer, worden meegenomen.Overige parametersDefinitie (Broekmeyer et al., 2005):- 68 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Verandering van soortensamenstelling: Van verandering van soortensamenstelling issprake in geval van herintroductie van soorten of introductie van exoten.Verandering van populatiedynamiek: Verandering in populatiedynamiek treedt op indiener een direct effect is van een activiteit op de populatie-opbouw en/of populatiegrootte,waarbij met name gedoeld wordt op sterfte van individuen.Uit de beschikbare gegevens blijkt dat “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>” te kampenheeft met toename van niet-inheemse ganzensoorten (Verandering vansoortensamenstelling en populatiedynamiek). De habitattypen H3110, H3130 en H3160kunnen hierdoor worden beïnvloed in termen van vermesting (zie aldaar).De Taigarietgans lijkt (nog) niet nadelig beïnvloed te worden (mond. med. F. van Erve).SyntheseIn tabel 4.6 is het bovenstaande samengevat. Tabel 4.6 geeft dus bondig weer welkestoringsfactoren relevant zijn voor de beoordeling van bestaand gebruik in “<strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>”:Opmerking:De relevantie van onderstaande storingsfactoren is bepaald aan de hand van het bestaand gebruik.Bij toekomstige gebruiksvormen/activiteiten dient altijd getoetst te worden of alle hieronder genoemdestoringsfactoren relevant zijn voor <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>, ongeacht of deze nu op ‘Ja’ of‘Nee’ staan in tabel 4.6. Zie ook paragraaf 5.3.Tabel 4.6: Synthese relevante parameters voor beoordeling van bestaand gebruikStoringsfactorOppervlakteverliesVersnipperingVerzuringVermestingVerzoetingVerziltingVerontreinigingVerdrogingVernattingVerandering stroomsnelheidVerandering overstromingsfrequentieVerandering dynamiek substraatGeluidLichtTrillingenOptische verstoringMechanische effectenVerandering populatiedynamiekVerandering soortensamenstellingRelevantNeeNeeJaJaNeeNeeJaJaNeeJaJaJaJaJaJaJaJaNeeJa- 69 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


4.2.3 Beoordeling bestaand gebruikBij de beoordeling van bestaand gebruik is gemaakt van:• Informatie over huidig gebruik vanuit algemene bronnen en het gebiedsproces;• De Sectornotities (Arcadis, 2008b 52 );• Literatuur over algemene kennis over dosis-effectrelaties (zie paragraaf 4.2.1.);• Specifieke informatie over dit gebied (paragraaf 4.2.2.) en expert opinion vanprovincie, gebiedsproces en Royal Haskoning.Op basis hiervan zijn de tabellen 4.4. en 4.5. samengesteld voor de storingsfactoren vanbestaand gebruik, toegespitst op “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>”.Leeswijzer paragraaf 4.2.3Onderstaande toetsing heeft uitsluitend betrekking op bestaand gebruik, zoals in hoofdstuk 3gedefinieerd en beschreven. Nieuwe plannen en ontwikkelingen zijn geen onderwerp van dezebeoordeling en maken ook geen onderdeel uit van dit beheerplan. De instandhoudingsdoelstellingen -inclusief uitbreidingsdoelen zoals beschreven in hoofdstuk 2- maken wel deel uit van deze beoordeling,maar in het licht van bestaand gebruik.Storingsfactoren kunnen veroorzaakt worden door verschillende vormen van huidiggebruik en veel vormen van gebruik veroorzaken meerdere storingsfactoren tegelijk. Devormen van bestaand gebruik zullen hieronder geclusterd besproken worden. Hetbetreft vooral vormen van gebruik welke tijdens het gebiedsproces naar voren gekomenzijn. Er zal daarbij vooral ingegaan worden op gebruik dat storingsfactoren veroorzaaktwaarvoor in paragraaf 4.2.2. is vastgesteld dat nadere beoordeling nodig is.Op grond van het gevolgde gebiedsproces is er voldoende zekerheid dat al hetbestaande gebruik dat knelpunten veroorzaakt aan de orde gekomen is. Dus hetoverige bestaande gebruik (huidige locatie, huidige intensiteit), dat niet apartbeschreven is, heeft geen mogelijk significant negatief effect op deinstandhoudingsdoelen en kan dus zonder verder toetsing voortgang blijvenvinden.De beoordeling van bestaand gebruik is waar mogelijk gebaseerd op dosis-effectrelatiesuit wetenschappelijk onderzoek (zie paragraaf 4.2.1). Dit type onderzoek isechter voor lang niet alle soortgroepen of voor elke storingsfactor voor handen en vrijwelhelemaal niet voor combinaties van storingsfactoren. Het is daarom noodzakelijkgeweest om, bij het ontbreken van wetenschappelijk onderzoek, voor dit beheerplan uitte gaan van ervaringen en observaties van vooral terreinbeheerders in het veld(gebiedsproces en expert-judgement). Hierbij is vooral gekeken naar de feitelijkeeffecten op de instandhoudingsdoelen waarbij ook cumulatie van verschillende vormenvan gebruik nadrukkelijk meegenomen is.Natuurbeheer en onderhoudDeze vormen van bestaand gebruik zijn toelaatbaar mits toepassing van huidigemaatregelen zoals Gedragscodes in stand blijft. Verder aandachtspunt is dat met nameactiviteiten als plaggen en begrazen intensief genoeg moeten zijn om een duurzaameffect te hebben. Anderzijds mogen kenmerkende soorten van habitats en soorten alsRoodborsttapuit op de heide niet worden benadeeld. Een kans op effect is alleen onder52 Arcadis; 2008b; Quick scan bestaand gebruik & <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> - Sectornotities;- 70 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


voorwaarden te keren. Met de nieuwe beheerplannen van de terreinbeherendeinstanties kan dit worden verankerd.Voor het overige worden deze activiteiten vaak uitgevoerd aan de hand vanGedragscodes die bedoeld zijn om de schade aan natuurwaarden zoveel mogelijk tebeperken of te voorkomen. Deze activiteiten zijn erop gericht de natuurwaarden teverhogen of in stand te houden, dus negatieve effecten van andere verstorende factorenzoveel mogelijk tegen te gaan. De mechanische effecten die vaak veroorzaakt wordendoor dit type bestaand gebruik dragen bij aan de natuurwaarden of worden hieropafgestemd.Vastgelegd is dat natuurbeheer en -herstel zal worden uitgevoerd volgens:• Gedragscode Natuurbeheer;• Gedragscode voor Waterschappen;• Gedragscode Provinciale infrastructuur• Gedragscode bestendig beheer gemeenteleijke groenvoorzieningen• Beheer en Onderhoudsrichtlijn (BOR) WaterschappenIndien voldaan wordt aan voldoende monitoring en het afstemmen van het onderhouddaarop binnen de gedragscodes en er geen negatieve effecten zijn (blijkt uit monitoring),kan het onderhoud vergunningvrij doorgang blijven vinden. Aandachtpunt is deafstemming tussen de verschillende beheerders (terreinbeheerders, waterschap,particulieren en gemeentes).- 71 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Tabel 4.7: Beoordeling Natuurbeheer en -onderhoudActiviteit Toegestaan Toegestaan onder voorwaarden Nader tePlaggen, maaienBeheer waterlopenOverig beheer buiten leefgebieden enhabitattypen1: Toegestaan met inbegrip van vigerende maatregelen2: Toegestaan onder voorwaarden3: Nader te toetsen12 – naleven voorwaarden omschade op o.a. Roodborsttapuit enhabitattypen; te voorkomen2 - naleven voorwaarden omschade op Drijvendewaterweegbree en Kleinemodderkruiper; te voorkomentoetsenRecreatie“<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>” wordt zeer intensief gebruikt ten behoeve vanrecreatie (hoofdstuk 3). Uit het gebiedsproces is naar voren gekomen dat met name de<strong>Kampina</strong> te druk is en dat een herziening van de bestaande zonering op punten aan deorde is. Deze herziening zal hand in hand gaan met belevingswaarde.Wandelen, fietsen en paardrijden zijn in het gebied alleen toegestaan op wegen enpaden. De verstorende werking in termen van optische verstoring en geluid is in grotedelen van het gebied dusdanig gering dat deze activiteit in de huidige vorm binnen hetgebied is toegestaan. In de centrale heide van <strong>Kampina</strong> is wandelen (en honden) weleen probleem (zie schrift. med. F. van Erve, Bijlage 6). Het kan alleen wordentoegestaan onder voorwaarden en nemen van maatregelen (hoofdstuk 5). Dit betekentoverigens niet dat de recreatieve belevingswaarde van het gebied afneemt.Meer verstorende vormen zoals niet-vergunde nachtelijke activiteiten en loslopendehonden zijn in het gebied nu niet toegestaan en kunnen daarom niet binnen ditbeheerplan worden beoordeeld.Zwemmen is toegestaan in het Staalbergven en bijbehorend zwembad, waar ook hetkwetsbare habitattype Zeer zwakgebufferd ven voorkomt. In de huidige situatie is dezeactiviteit zodanig gereguleerd dat geen verstoring ontstaat. Gesignaleerd is dat er eenrisico van verontreiniging zich kan voordoen bij chloreren van het water in hetbadgedeelte nabij het ven. Zolang het wettelijk kader (zwemwaterbesluit, enz.) wordtgeëffectueerd en de zweminrichting aan de eisen voldoet, is er geen effect.Kanovaart op de Rosep, Reusel en Beerze is niet toegestaan binnen het gebied en nietbeoordeeld omdat het geen bestaand gebruik betreft. Bovendien zijn er geen soorten ofhabitats van beken aangewezen. Sprake van negatieve effecten is er dan ook niet.Sinds 2005 wordt geoefend met kano’s op het Staalbergven. Dit is geen bestaandgebruik en daarom evenmin beoordeeld. Ter plaatse van die delen waar kwetsbarehabitattypen in het ven aanwezig met inbegrip van de Drijvende waterweegbree (metdrijfbladeren die kunnen worden beschadigd) kan een significant effect optreden doorgebruik van kano’s ter plaatse.De Hengelsportvereniging maakt gebruik van het Kolkven. Hier wordt onder meerbijgevoerd. Ook de aanwezige Brasem en Karper dragen bij aan de verstoring. Dit- 72 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


draagt bij aan vermesting van het Kolkven, dat overigens in de huidige situatie al eutroofis. Binnen de huidige vergunningen is het huidig gebruik toegestaan, omdat dit zo goedmogelijk gereguleerd wordt. Bovendien zal deze activiteit op termijn worden uitgeplaatst(hoofdstuk 5).Schaatsen is toegestaan op het Brandven en het Kolkven. De hier aanwezigehabitattypen worden ontzien door de aanwezigheid van een draaiboek bij de betreffendeschaatsvereniging. Mits het draaiboek gevolgd wordt, zijn effecten uit te sluiten.Tabel 4.8: Beoordeling recreatieve activiteitenActiviteit Toegestaan Toegestaan onder voorwaarden Nader teFietsen, wandelen binnen en nabij decentrale weide <strong>Kampina</strong>Fietsen, wandelen binnen en nabij de<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebieden, buiten decentrale weide <strong>Kampina</strong>Schaatsen op Kolkven en Brandven11 conformdraaiboekZwemmen in Staalbergven 1Ballonvaarten1: Toegestaan met inbegrip van vigerende maatregelen2: Toegestaan onder voorwaarden3: Nader te toetsen2: onder voorwaarden dat geplandemtigerende maatregelen wordenuitgevoerd (zie hoofdstuk 5)2 Conform afspraken overbroedseizoen, hoogte, eendekooien enalgemene richtlijn ballonvaartentoetsenVerkeer en infrastructuurDeze vormen van huidig gebruik zijn niet vergunningsvrij op te nemen als gevolg vanemissies van vermestende en verzurende stoffen. Met name effecten van de rijkswegenA58, A/N65 en de A2 bij “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>” zijn qua emissies aan deorde. De belangrijkste effecten zijn uiteraard dicht bij de wegen te vinden, maar dedepositie is uiteindelijk in het hele gebied van belang. Lokale wegen hebben ookeffecten, maar vooral de uitstoot van stoffen is veel lager.Vooral effecten van doorgaande wegen die “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>”doorsnijden zijn aan de orde. Later updaten alstool beschikbaar isBinnen het gebied kan verkeer verstoring veroorzaken door geluid, licht en optischeverstoring. Met name de Vogelrichtlijnsoorten zijn hier gevoelig voor. In bossen reikt heteffect van geluid en licht minder ver. Meest gevoelig zijn de open landschappen zoalsde centrale heide van <strong>Kampina</strong>. Deze worden niet door wegen doorsneden. De trendvan soorten zoals de Roodborsttapuit is positief. Er is geen aanwijsbaar effect vanwegen op populaties van habitatsoorten.De omgang met de depositie van verzurende en vermestende stoffen kan gezien hetverreikende karakter niet in een afzonderlijk beheerplan opgepakt worden. Hiervoorwordt aangesloten bij de provinciale kaders (bijlage 5) die gelden als PassendeBeoordeling en uitgaan van een sterke afname van emissies bij autonome ontwikkelingop basis van bestaand beleid.- 73 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Tabel 4.9: Beoordeling activiteiten verkeer en infrastructuurActiviteit Toegestaan Toegestaan onderEmissies van geluid en optischeverstoringEmissie vermestende en verzurendestoffen1: Toegestaan met inbegrip van vigerende maatregelen2: Toegestaan onder voorwaarden3: Nader te toetsen1voorwaardenNader te toetsen2 of 3. Afhankelijk van voorwaarden PASGrond- en Oppervlaktewater beheerHet betreft onttrekkingen (zowel ten behoeve van drinkwater, als industrie als agrarischgebruik) en peilbeheer. Beiden worden onderstaand besproken.OnttrekkingenTijdens het gebiedsproces is geoordeeld dat industriële en drinkwaterwinningen in deomgeving van het gebied met putten in het diepe grondwater (niet zijnde het eerstewatervoerende pakket in de grove zanden van de Formaties van Sterksel en Veghel)geen significant negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen in hetgebied, gebaseerd op vergunde hoeveelheden. De aanvullende modelberekeningenlaten eenzelfde beeld zien. Wel is geformuleerd dat ten aanzien van “<strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> vennen” nader onderzoek gewenst is naar de oorzaken van deachtergrondverdroging door fysieke ingrepen in het verleden in de wijde omtrek.In de omgeving van het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied vinden ook onttrekkingen ten behoeve vanberegening plaats. Omdat de bestaande situatie voor wat betreft mogelijke effecten ophet <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied onvoldoende in beeld was, is dit nader onderzocht. Het gaat omde volgende vier vormen van watergebruik:1. Het onttrekken van grondwater voor landbouwkundige beregening.2. De aanwezigheid van landbouwkundige buisdrainage.3. De aanwezigheid van onderbemalingen (gemalen).4. De inname van oppervlaktewater ten behoeve van beregening.De doelstelling is het nader kwantificeren van de vier hierboven beschreven vormen vanwatergebruik. De studie heeft betrekking op een deel van de natte natuurparels<strong>Kampina</strong> en landgoed Nemelaer bij Oisterwijk die beide binnen het <strong>Natura</strong>-<strong>2000</strong> gebiedliggen (kaartbijlage 2).- 74 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Tabel 4.10A: Samenvatting van de verwachte effecten binnen <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied 53Nattenatuurparel<strong>Kampina</strong>NattenatuurparelNemelaerBerekend effect met grondwatermodelExpert oordeel oververwacht effectBeregeninggrondwaterBuisdrainage Onderbemaling Beregening metoppervlaktewater< 5 cm Zeer plaatselijk > 5 cm Zeer plaatselijk > 5 cm Regelmatig(bij Rosep)(Winkelsven)beregeningsverbod.Geen effect< 5 cm < 5 cm Niet aanwezig. Geen Regelmatigeffectberegeningsverbod.Geen effectIn tabel 4.10A worden de effecten samengevat. Effecten kleiner dan 5 cm zijn als nietsignificant te beschouwen (onder meer als ondergrens gehanteerd in de passendebeoordeling van het Grensmaasproject) als het gaat om gronden niet zijnde veen (nietveraard) of ongerijpte klei. In het beïnvloedingsgebied gaat het om zandgrond.Conclusie is dat alleen de buisdrainage in de buurt van de Rosep een grotere verlagingin grondwaterstand geeft dan 5 cm. Het raakt een klein deel van de mozaiek van drogetot vochtige heide. In het oosten geeft het gemaal Heibloemdijk ten gevolge vanonderbemaling een verlaging van de GVG groter dan 5 cm net binnen het Winkelsven.Dankzij het standstillbeleid treedt geen verslechtering op. De gronden langs hetWinkelsven zijn inmiddels eigendom van Natuurmonumenten. Onderbemaling enberegening uit grond en oppervlaktewater hebben geen significante negatieve effectenop de <strong>Natura</strong>-<strong>2000</strong> doelstellingen, aldus het onderzoek genoemd in voetnoot 53.Op basis van deze informatie is geoordeeld dat beregeningen, buisdrainage enonderbemalingen geen significant negatief effect hebben op deinstandhoudingsdoelstellingen.Oppervlaktewater- en peilbeheerDe laatste decennia hebben het watersysteem en peilbeheer rondom het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied geen grote veranderingen ondergaan, dan wel zijn ingrepen genomen in hetkader van beekherstel of verdrogingsbestrijding. Met name de Beerze heeft de laatstejaren de nodige veranderingen ondergaan door hermeandering en vergroting vanwaterberging.In het project verdrogingsaanpak van de natte natuurparel <strong>Kampina</strong> en <strong>Oisterwijkse</strong>bossen (Royal Haskoning, in prep) is een maatregelenpakket ontwikkeld voor dewaterhuishouding in en om het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebied, dat a) gunstig is voor de nuaanwezige habitats in het gebied en de doelrealisatie binnen bereik brengt en b)passend is bij de uitbreidingsdoelstellingen. Zie hiervoor hoofdstuk 5. Mochten hierdoortoch (significant) negatieve effecten optreden, dan gaan de eerder genoemdemaatregelen uit het project natte natuurparel alsnog leiden tot het beoogde grond- enoppervlaktewaterregime van de habitats en van het projectgebied.LozingenDe waterlopen die het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied in stromen, zijn belast met stoffen waarondernutriënten uit bovenstrooms gebied als gevolg van lozingen van, overstorten,53 Royal Haskoning; 2010; Effecten bestaand hydrologisch gebruik <strong>Kampina</strong> en Nemelaer;Royal Haskoning B.V.; ‘s-Hertogenbosch- 75 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


ioolwaterzuiveringsinstallaties en agrarische/industriele bedrijvigheid. De meestehabitats liggen niet in de beekdalen en ondervinden hiervan geen schade. Habitats diewel in beekdalen liggen (alluviaal bos, blauwgrasland, Winkelsven) zijn doorvoorzieningen zoals kades, waterberging en stuwbeheer beschermd tegen overstromingmet verontreinigd beekwater. Daarnaast zijn in het eerder genoemde project nattenatuurparel <strong>Kampina</strong> en <strong>Oisterwijkse</strong> bossen (Royal Haskoning, in prep) maatregelenopgenomen voor vennen met te ontwikkelen habitats, waar beïnvloeding is doorwaterlopen (Achterste Kolkven, Rietven, Beeldven).Uitbreiding van habitats in beekdalen vormt echter wel een punt van aandacht. Inoverstromingsgebied is uitbreiding van blauwgrasland niet mogelijk. In de visie isuitbreiding van dergelijke habitats gezocht buiten overstromingszones, bijvoorbeeld opde flanken van het beekdal. Daarnaast is het waterbeheer gericht op inperking vanlozingen en op het bereiken van een meer natuurlijke toestand van het oppervlaktewaterop grond van de Kaderrichtlijn water. Bestaande lozingen zijn te accepteren omdat opbasis van de wettelijke kaders en het beleid een afname van de verontreiniging wordtvoorgestaan.Tabel 4.10: Beoordeling grond- en oppervlaktewaterbeheerActiviteit Toegestaan Toegestaan onder voorwaarden Nader tetoetsenIndustriële onttrekkingen 1Drinkwateronttrekking huidig 1Watersysteembeheer/peilbeheer2 toepassen maatregelen conform beschrijvingin hoofdstuk 5 elozingen 11: Toegestaan met inbegrip van vigerende maatregelen2: Toegestaan onder voorwaarden3: Nader te toetsenAgrarisch gebruikRond en in “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>” is akkerbouw, extensieve en intensieveveeteelt en boomteelt aanwezig. Deze vormen van agrarische bedrijvigheid brengenlegio van inherente activiteiten met zich mee. Deze zijn geclusterd onder “Reguliereagrarische bedrijfsvoering”. Met name bemesting van landbouwgrond en emissiesvanuit intensieve en extensieve veehouderij brengen emissie van verzurende envermestende stoffen naar lucht en water met zich mee.Landbouwkundig gebruik, met name extensieve veeteelt en akkerbouw, vergen ookaanpassingen aan de waterhuishouding. Deze worden niet hier, maar onder peilbeheerbeoordeeld. Onttrekkingen ten behoeve van landbouwkundig gebruik zijn wel onderwerpvan deze paragraaf. Reguliere agrarische bedrijfsvoering is apart beoordeeld, evenalsemissies van vermestende en verzurende stoffen en onttrekkingen.- 76 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Tabel 4.11: Beoordeling Agrarische activiteitenActiviteit Toegestaan Toegestaan onderReguliere agrarische bedrijfsvoering 1voorwaardenNader te toetsenEmissie vermestende en verzurendestoffenWatergebruik door de landbouw 12 of 3. Afhankelijk van specifieke situatie enconform provinciale verordening Later updatenWildbeheer en Jacht 11: Toegestaan met inbegrip van vigerende maatregelen2: Toegestaan onder voorwaarden3: Nader te toetsenReguliere agrarische bedrijfsvoeringDeze agrarische activiteiten zijn toegestaan (tabel 4.11). Activiteiten zoals ploegen enzaaien van gewassen hebben zeker geen negatief effect op deinstandhoudingsdoelstellingen van het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied. Deze werkzaamhedenbeperken zich tot de percelen met agrarisch gebruik en zijn daar dus toegestaan. Verderis de externe werking van bemesting en ingrepen in de hydrologie veel belangrijker inhet licht van de ontwerp-instandhoudingsdoelstellingen. Bij het realiseren van de visieuit hoofdstuk 2, feitelijk het realiseren van de EHS binnen de daarvoor geldendeafspraken, is het niet langer mogelijk grootschalige agrarische activiteiten in het <strong>Natura</strong><strong>2000</strong> gebied te ontplooien, waardoor het regulier agrarisch gebruik aldaar vervalt. Voorhet bestaande gebruik in de enclaves zijn geen (significant) negatieve effecten ophabitats en soorten met een in standhoudingsdoel vastgesteld. Dit gebruik kanondertussen doorgang vinden.Emissie van verzurende en vermestende stoffenDit kan niet vergunningsvrij worden opgenomen binnen het beheerplan. Met nameextensieve en intensieve veehouderij en akkerbouw zorgen voor dit type emissies. Tenaanzien van extensieve veehouderij zijn deze emissies moeilijk te voorkomen, het veeloopt immers gewoon buiten. Intensieve veehouderij heeft de mogelijkheid door middelvan technische oplossingen haar emissies terug te dringen. Voor deze problematiek, dieonder andere ook samenhangt met industrie en verkeer, kunnen binnen dit beheerplangeen oplossingen worden gevonden, maar zijn op provinciaal niveau toetsingskadersvastgesteld.. Later updatenWatergebruik door de landbouwZoals al aangegeven bij watergebruik is gebleken dat eventuele effecten vanberegeningen, buisdrainage en onderbemalingen goed in beeld zijn gebracht en geensignificant negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen.Wildbeheer en jachtEffecten van jacht en beheer- en schadebestrijding zijn onderzocht door Altenburg &Wymenga (2008 54 ). Uit de beschikbare informatie en het gebiedsproces is niet naarvoren gekomen dat jacht en/of beheer- en schadebestrijding negatieve effecten hebben54 Altenburg & Wymenga; 2008; Effectenstudie jacht beheer en schadebestrijding in <strong>Natura</strong><strong>2000</strong>-gebieden; A&W rapport 1036- 77 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


op de instandhoudingsdoelstellingen. Deze vormen van bestaand gebruik zijn dan ooktoegestaan, wanneer de huidige afspraken (Faunabeheerplan) daaromtrent wordennageleefd.Overige vormen van gebruikBebouwingDe huidige bebouwing (incl. onderhoud) binnen en rondom <strong>Kampina</strong> en de <strong>Oisterwijkse</strong><strong>Vennen</strong> hebben vrijwel overal een afstand van meerdere honderden meters tot dehabitats + leefgebieden en/of er liggen houtopstanden tussen woning en habitat +leefgebied. Slechts in enkele gevallen is de woning dichtbij een habitat (bijv.beheerderswoning Kievitsblek in Nemelaer) en gaat het om al lang bestaande situaties.Bebouwing heeft op grond hiervan marginale effecten op gebied van geluid, licht enemissies en heeft zeker geen significant negatief effect op de habitattypen. Dezehuidige vormen van gebruik kunnen daarom zonder aanvullende voorwaardenvoortgezet worden.4.3 Kansen en knelpunten voor de instandhoudingsdoelen in de huidigesituatie4.3.1 HabitattypenStuifzandheide met struikhei [H2310]/ Zandverstuivingen [H2330]/ Vochtige en Drogeheiden [H4010], [H4030]/ Pioniervegetaties met snavelbiezen [H7150]Recreatie vormt in de toekomst, wanneer de bezoekersaantallen (nog) verdertoenemen, een bedreiging voor deze habitattypen. Verder zijn deze habitattypen erggevoelig voor vermesting. De huidige achtergronddepositie is te hoog, waardoor er inhet systeem zelf nog maar weinig tot geen buffercapaciteit voor vermesting aanwezig is.Vermesting wordt met name veroorzaakt door industrie, verkeer en landbouw.Het kappen van bos ter hoogte van de Huisvennen vormt een kans voor de uitbreidingen duurzame ontwikkeling van deze habitattypen. Autonome afname van deachtergronddepositie van verzurende en vermestende depositie, al dan niet incombinatie met lokale maatregelen, zorgt ervoor dat de noodzakelijkbeheermaatregelen een duurzamer effect hebben en minder vaak herhaald hoeven teworden.<strong>Vennen</strong> [H3110], [H3130], [H3160]/ Actieve hoogvenen [H7110]/ Galigaanmoerassen[H7210]Vanwege de lage beschikbaarheid van voedingsstoffen zijn deze habitattypen erggevoelig voor vermesting en verzuring. Omdat de achtergronddepositie in de huidigesituatie te hoog is, is de tolerantie alleen maar lager geworden. Beheer, in de vorm vanhet schonen van vennen, heeft lokaal positieve effecten gehad, maar is nog niet overaldoorgevoerd. Vermesting en verzuring blijven daarmee een kans op significantnegatieve effecten met zich meedragen.Door venoevers vrij te stellen opgaande begroeiing nemen de kansen op deontwikkeling van dit habitattype toe. Afkoppelen van de wateraanvoer in het Beeldvenvormt een kans op uitbreiding van het habitattype zwakgebufferde vennen. Hetzelfdegeldt voor het uitplaatsen van de hengelsport in de Kolkvennen. De autonome afname- 78 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


van de atmosferische depositie al dan niet in combinatie met lokale maatregelen, eenpositieve invloed heeft op de duurzame instandhouding van deze habitattypen.Blauwgraslanden [H6410]Inundatie met beekwater vormt een bedreiging voor dit habitattype. De tegenwoordigekwaliteit van dit water is dusdanig dat het niet langer een bufferende werking heeft,maar eerder vermestend en verzurend werkt. Het nu aanwezige habitat wordt doorbekading en waterberging beschermd tegen overstroming met verontreinigd beekwater.In de beekdalflanken van de Rosep (onder andere Nemerlaer-Zuid) en de westelijkeflank van het Beerzedal liggen kansen voor de ontwikkeling van dit habitattype. Hetverminderen van de overstromingsfrequentie ter plaatse van het Logtse veld vormt eenverdere kans voor de ontwikkeling. Ook hier geldt dat de autonome afname van dedepositie, al dan niet in combinatie met lokale maatregelen, een positieve invloed heeftop de duurzame instandhouding van dit habitattype.Oude eikenbossen [H9190]Uit de toetsing volgen geen knelpunten. Het ongemoeid laten verouderen van dithabitattype is mogelijk en vormt daarmee de grootste kans voor het behalen van deinstandhoudingsdoelstellingen ten aanzien van dit habitattype.Vochtige alluviale bossen [H91E0]Uit de toetsing volgen geen knelpunten voor het nu aanwezige areaal. Verbeteren vande kwaliteit van het beekwater vormt de grootste kans op het verbeteren van de kwaliteitvan dit habitattype, met name gezien het geringe areaal van dit habitattype.4.3.2 HabitatrichtlijnsoortenBeheer en onderhoud van waterlopen en vennen vind plaats op basis vangedragscodes om negatieve effecten voor deze soorten te voorkómen. Hetzelfde geldtvoor maatregelen of bestaand gebruik (bijvoorbeeld venherstel) waarbij de ligging enloop van waterlopen wordt veranderd of gewerkt wordt aan de vennen. In de praktijkheeft het voorgaande met name betrekking op de uitvoering van natuurbeheer. Bijherstel is aandacht en zal moeten zijn voor deze soorten. Maatregelen als venherstelhebben in principe een positief effect op habitatrichtlijnsoorten als Drijvendewaterweegbree en Gestreepte waterroofkever.4.3.3 VogelrichtlijnsoortenMet name recreatie, in termen van optische verstoring en geluid, is relevant voor dezesoorten in het broedseizoen. De invloed van recreëren wordt, ondanks het dichtenetwerk aan paden, beperkt geacht, met uitzondering van de <strong>Kampina</strong>. Hier vormt desteeds toenemende recreatiedruk een knelpunt voor de vogelrichtlijnsoorten, maar ookvoor enkele vogelsoorten die als kenmerkend worden beschouwd voor de verschillendehabitattypen. In de toekomst moet dit een punt van aandacht zijn, ook bijvergunningverlening voor verblijfsrecreatie.Het extensiveren van het padennetwerk of het afsluiten van wegen en paden op de<strong>Kampina</strong> vormt een grote kans voor het behoud en herstel van de populaties vanvogelrichtlijnsoorten op de <strong>Kampina</strong>.- 79 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


5 MAATREGELEN5.1 OntwikkelingsstrategieDe uitbreiding en verbetering van de kwaliteit van de mineraalarme, zeerzwakgebufferde vennen richt zich op locaties waar deze habitat aanwezig is of tot na1950 heeft weten stand te houden. De uitbreiding en verbetering van de kwaliteit van dezwakgebufferde vennen richt zich op locaties waar zwakgebufferd water aanwezig is ofkan zijn vanwege de gunstige ecohydrologische positie nabij een beekdal.Kwaliteitsverbetering vindt plaats in deze en de navolgende planperiode door dereductie van de atmosferische depositie van verzurende en vermestende stoffen, hetvrijstellen van venoevers en in sommige gevallen door het baggeren van de organischelaag. Voor de vochtige tot natte heide met of zonder gagelmoeras iskwaliteitsverbetering van belang in combinatie met regionale vergroting van hetoppervlakte vochtige heiden [H4010] en pioniervegetaties met snavelbiezen [H7150] enactieve hoogvenen (heideveentjes) [H7110_B]. Het laatstgenoemde zal vooral plaatshebben op langere termijn door natuurlijke verlanding en successie in bepaalde zurevennen. Het verbeteren van de kwaliteit van de vochtige heide en pioniervegetatieswordt vooral uitgevoerd door het herhaald terugdringen van Pijpenstrootje enboomopslag met beheersmaatregelen nu en in de komende planperiode. Naarmate deatmosferische depositie van verzurende en vermestende stoffen verder afneemt, kan deherhalingsfrequentie van beheersingrepen in de toekomst steeds meer wordenverlaagd.Het beheerplan richt zich op in stand houding van drijvende waterweegbree (zie eerderbij de vennen), populaties van Gestreepte waterroofkever, Gevlekte witsnuitlibel, Kleinemodderkruiper, Kamsalamander, Dodaars als broedvogel (tenminste 30 paar) ,Roodborsttapuit (tenminste 35 paar) als broedvogel en Taigarietgans (slaapgelegenheidin het winterhalfjaar met seizoensmaximum voor tenminste 300 ganzen).Het beoogde behoud en herstel van vennen biedt voldoende perspectief voorGestreepte waterroofkever, Gevlekte witsnuitlibel en Dodaars.Verbetering van de kwaliteit van de habitat vochtige en droge heide betekent een beterperspectief voor met name heidevogels en Roodborsttapuit door nog betere zoneringvan de recreatie in het kerngebied op korte termijn. Er blijft voldoende rust voor ’swinters overnachtende Taigarietgans.Herinrichting van door Natuurmonumenten verworven, voormalige landbouwpercelenten zuiden van Banisveld in de komende of navolgende planperiode kan leiden tot eenvoedselgebied voor vogels van heide, Roodborsttapuit en tot uitbreiding van leefgebiedvoor de Kamsalamander. Dergelijke gebieden rondom het uitgestrekte heide enbosgebied zijn hard nodig om soorten van het heidelandschap voedsel te bieden.- 80 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


5.2 Beschrijving maatregelenHieronder zijn de maatregelen zoals deze uit het gebiedsproces (bijvoorbeeld GGOR)naar voren zijn gekomen op hoofdlijnen puntsgewijs weergegeven. In bijlage 8 zijn demaatregelen en de dekking uitgebreider weergegeven; deze worden de basis van hetuitvoeringsprogramma genoemd in hoofdstuk 7.Nog afstemmenmet waterschap bij definitieve versie !!Uitbreiden oppervlak en verbeteren kwaliteit stuifzandheide met struikhei enzandverstuiving• Kappen van bos ten noorden van de Huisvennen (reeds uitgevoerd in periode2005-2008)• Reductie van atmosferische depositie van verzurende en vermestende stoffenBehoud oppervlakte en verbeteren kwaliteit vochtige-natte heide (kernopgave),pioniervegetaties met snavelbiezen, droge heide en in stand houden Roodborsttapuit enheidevogels• Extensivering recreatiedruk <strong>Kampina</strong> door afsluiting van wegen (verminderenpadenstructuur) en onaantrekkelijk maken van wegen en paden in het gebiedten behoeve van het verhogen van de rust in <strong>Kampina</strong> voor Vogelrichtlijnsoortenen typische soorten;• Reductie van atmosferische depositie van verzurende en vermestende stoffen• Terugdringen van bosopslag in Moddervelden, Banisveld en andere natteheidevelden in komende beheerplanperiode• Begrazing (en ander heidebeheer) afstemmen op instandhoudingsdoelen inkomende beheerplanperiode• Zonodig plaggen ten gunste van pioniervegetaties met snavelbiezen (inkomende beheerplanperiode)Behoud oppervlakte en verbeteren kwaliteit zure vennen en actieve hoogveentjes(kernopgave) en in stand houding Dodaars en slaapplaats Taigarietgans (Huisvennen);• Reductie van atmosferische depositie van verzurende en vermestende stoffen• Vergroting van grondwatervoeding door boskap ten noorden van de Huisvennen(reeds uitgevoerd in periode 2005-2008)- 81 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


• Schonen van venbodems in Groot Huisven (komende planperiode).• Vrijstellen van venoevers• Behoud rust rondom Huisvennen ten gunste van Taigarietgans;• Continuering van afschot van niet-inheemse ganzenUitbreiden oppervlak en verbeteren kwaliteit van mineraalarme, zeer zwakgebufferdevennen (kernopgave) en in stand houding Dodaars en Drijvende waterweegbree• In stand houden en onderhouden van aanvoer van basenrijk grondwater naarGalgeven, Staalbergven en Voorste Goorven gedurende planperiode, voorzover nodig om verzuring tegen te gaan, d.w.z. alleen om kwalitatieve redenen(geen peilverandering);• Reductie van atmosferische depositie van verzurende en vermestende stoffen• Vrijstellen 55 van venoevers rond Galgeven en Voorste Goorven (komendeplanperiode);• Verwijderen van organisch (blad-)materiaal (exclusief veen) langs venoevers inGalgeven (komende planperiode).Uitbreiden oppervlak en verbeteren kwaliteit van zwakgebufferde vennen (kernopgave)en in stand houding Dodaars, Drijvende waterweegbree, Gestreepte waterrooofkever enGevlekte witsnuitlibel;• In stand houden en onderhouden van aanvoer van basenrijk grondwater naarVoorste Goorven en Winkelsven gedurende planperiode, voor zover nodig omverzuring tegen te gaan, d.w.z. alleen om kwalitatieve redenen (geenpeilverandering);• Vrijstellen van venoevers rond Centrale vennen bij Oisterwijjk (komendeplanperiode);• Omleiding van wandelroutes bij Centrale vennen in komende planperiode;• Afkoppeling van wateraanvoer naar Beeldven;• Hengelsport verplaatsen buiten het gebied ten behoeve van de ontwikkeling vanvenvegetatie in het Kolkven in komende planperiode;• Onderzoek naar verwijdering sliblaag in Groot Kolkven na beëindiginghengelsport (komende planperiode);• Verminderen, verleggen of stoppen van de toevoer van landbouwwater naarKolkvennen en Rietven in komende planperiode;• Reductie van atmosferische depositie van verzurende en vermestende stoffenBehoud oppervlakte en verbeteren kwaliteit galigaanmoeras• In stand houden en onderhouden van aanvoer van basenrijk grondwater naarWinkelsven (groeiplaats) gedurende planperiode, voor zover nodig om verzuringtegen te gaan, d.w.z. alleen om kwalitatieve redenen (geen peilverandering);• Reductie van atmosferische depositie van verzurende en vermestende stoffenUitbreiden oppervlak en verbeteren kwaliteit van blauwgrasland• Reductie van atmosferische depositie van verzurende en vermestende stoffen• Terugdringen van verbossing van bestaand blauwgrasland in Smalbroeken(komende planperiode);55 Met vrijstellen wordt bedoeld het kappen van bomen langs de venoevers.- 82 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


De hieronder genoemde oplossingsrichtingen zijn nog in onderzoek,of in nadereuitwerking naar haalbaarheid..• Verbetering habitat van voormalig blauwgrasland op beekdalflank vanNemelaer-Zuid;• Begunstiging van kwel naar blauwgraslanden in Smalbroeken;• Uitbreiding van habitat voor heischraal grasland en blauwgrasland op westelijkeflank van Beerzedal door plaggen op nader te bepalen plaatsen;• Verminderen van de overstromingsfrequentie met vervuild beekwater in hetLogtse veld ten behoeve van de ontwikkeling van blauwgraslanden.Behoud oppervlakte en verbeteren kwaliteit oude eikenbossen• Beheer naar oud bos;• Reductie van atmosferische depositie van verzurende en vermestende stoffen.Behoud oppervlakte en verbeteren kwaliteit alluviale bossen en in stand houden KleineModderkruiper in beken• Continuering verbetering waterkwaliteit en terugdringen van antropogeenveroorzaakte afvoerpieken in laaglandbeken (Beerze, Rosep, Reusel)In stand houden Roodborsttapuit en Kamsalamander• Zie ook vochtige en droge heide• Inrichting en beheer van kleine landschapselementen zoals poelen, bosjes,hagen, ruige bermen en overhoeken in Balsvoort, Logtse veld, randzoneBanisveld en Valkeniersheuvel.In bijlage 8 worden de voorwaarden en maatregelen die noodzakelijk zijn voor hetbehalen van de instandhoudingsdoelstellingen puntsgewijs weergegeven. Devoorwaarden en maatregelen zijn naar voren gekomen uit het gebiedsproces.- 83 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


6 DOORKIJK NAAR DE TOEKOMST6.1 Toekomstig gebruikIn deze paragraaf zal ingegaan worden op de gewenste en verwachte ontwikkelingen van devoornaamste vormen van huidig gebruik en mogelijk nieuw toekomstig gebruik. Het onderstaande iseen inschatting, feitelijke ontwikkeling moeten zorgvuldig en individueel afgewogen worden. Dit is geenvergunningkader, doch slechts een verkenning van perspectief voor sectoren. Er kunnen geenrechten ontleend worden aan het onderstaande. Er zal niet ingegaan worden op luchtvervuilingdoor gebruik op wat grotere afstand (meerdere kilometers), zoals stikstofemissies uit landbouw,industrie en wegen, omdat hiervoor regionaal en landelijk beleid wordt ontwikkeld. updatenLandbouw en veeteeltBuiten het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied blijven ook na de definitieve aanwijzing en vaststellingvan het beheerplan mogelijkheden voor de agrarische sector. Vlak buiten het <strong>Natura</strong><strong>2000</strong>-gebied zal de totale oppervlakte landbouwgrond naar verwachting niet afnemen.De maatregelen in <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong> zullen niet ofnauwelijks negatieve invloed hebben op de landbouwactiviteiten buiten het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied. Toekomstige ontwikkelingen in de landbouw zullen veelal mogelijk blijvenzolang voldaan wordt aan de “verordening stikstof en <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> Noord-Brabant” en ergeen negatieve effecten ontstaan op de hydrologie en waterkwaliteit in het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied.De huidige stikstofbelasting is op veel plaatsen te hoog. Door al bestaande landelijkeafspraken, aangevuld met de landelijke Programmatische Aanpak stikstof (PAS) enProvinciale verordening zal deze stikstofbelasting in de komende jaren blijven dalen.Vanuit <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> worden op termijn, los van stikstof, geen aanvullende effectenvoorzien op de landbouw. Toekomstige ontwikkelingen in de landbouw zullen veelalmogelijk blijven zonder vergunning zolang de depositie van stikstof niet toeneemt of ernegatieve effecten zijn op de hydrologie en waterkwaliteit in het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied.Veranderingen van huidig gebruik kunnen onderwerp zijn van toetsing en eenvergunningtraject. Ingrijpende veranderingen in het agrarisch gebruik worden overigensniet verwacht. Toekomstige ontwikkelingen zijn, mits deze geen negatieve effecten opde grondwaterstroming of stikstofemissies hebben waarschijnlijk mogelijk vanuit <strong>Natura</strong><strong>2000</strong>.NatuurbeheerNaast het natuurbeheer welke rechtstreeks te maken heeft met het behalen van deinstandhoudingsdoelen, is er ook sprake van overig natuurbeheer in dit gebied en in dedirecte omgeving. Een groot deel van het gebied is tenslotte niet van belang voor dehabitattypen of doelsoorten. Natuurbeheer in deze gebieden zal zich naar verwachtingblijven richten op het ontwikkelen van de natuurwaarden zoals benoemd in de EHS. Duszaken als omvorming van naaldbos en overige plantages naar meer natuurlijke bossen.Vanuit <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> zal dit vrijwel altijd als gunstig ervaren worden omdat eennatuurlijker systeem robuuster is en een hogere complexiteit mogelijk maakt.Omvorming van naaldbos naar loofbos draagt veelal bij tot een vermindering van deverdamping waardoor lokaal de grondwaterpeilen positief beïnvloed kunnen worden. Deaanleg van poelen, bosrandontwikkeling, een natuurlijker watersysteem zijn allemaal- 84 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


maatregelen waarvan eerder positieve dan negatieve effecten verwacht worden. Vanuithet nu bekende natuurbeheer is er geen beperking vanuit <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>, mits gewerktwordt op basis van gedragscodes en het beheerplan <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>.RecreatieDe “<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>” worden zeer intensief gebruikt ten behoeve vanrecreatie (hoofdstuk 3). Uit het gebiedsproces is naar voren gekomen dat met name de<strong>Kampina</strong> te druk is en dat een herziening van de bestaande zonering op punten aan deorde is. Deze herziening zal hand in hand gaan met belevingswaarde.De geplande herzoneringen, en het verkeersluwer maken van wegen in en rond hetgebied, hebben niet tot doel de recreatiedruk groter of juist minder groot te maken maarhet creëren van een situatie die èn recht doet aan een maximale beleving van hetgebied èn het ontzien van de kwetsbare delen.Indien sprake is van een uitbreiding van een recreatievorm van betekenis dan zal eentoetsing nodig zijn aan de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-doelstellingen.GrondwaterontrekkingenUit onderzoek van Royal Haskoning blijkt dat beregening, buisdrainage enonderbemaling niet of alleen zeer lokaal een verlaging van de grondwaterstand totgevolg heeft (alleen de buisdrainage bij Rosep geeft zeer locaal een verlaging > 5cm).In de toekomst zijn geen veranderingen van het grondwatergebruik verwacht. Indientoch sprake is van een verandering van betekenis van het grondwatergebruik dient ditgetoetst te worden door de grondwaterstandsveranderingen als gevolg hiervan in kaartte brengen. Eventueel zal dit leiden tot aanvullende maatregelen.PeilbeheerIn de huidige situatie geldt dat bij waterschaarste het waterschap een verbod op kanleggen voor de onttrekking van oppervlaktewater. Daarnaast is het zonder vergunningontrekken van oppervlaktewater verboden. Toekomstige vergunningen zullen uiteraardook aan de Nb-wet getoetst moeten worden. Alle overige toekomstigepeilbeheerveranderingen in het gebied worden uitgevoerd in het kader vannatuuherstel/behoud. Het gaat hierbij om twee projecten, te weten “verdrogingsaanpakvan de natte natuurparel <strong>Kampina</strong> en <strong>Oisterwijkse</strong> bossen” en “verdrogingsaanpakNemelaer Zuid”.Infrastructuur en VerkeerHet gebied wordt omgeven door agrarisch gebied, woonkernen en infrastructuur.Grootschalige ontwikkelingen op het gebied van infrastructuur en verkeer worden nietverwacht mede omdat de bestemmingplannen hiervoor geen mogelijkheden bieden.De invloed van infrastructuur en verkeer op <strong>Kampina</strong> e.o. zal in de toekomst daaromnaar verwachting niet substantieel toe- of afnemen.FaunabeheerplanNaast bovengenoemde gebruiksvormen is verder met name faunabeheer en jacht vanbelang. Hiervoor bestaan verschillende regels en voorwaarden, zowel vanuit deterreinbeheerders als GS (zie paragraaf 3.2.8). Ingrijpende wijzigingen van hetfaunabeheer worden in de toekomst niet verwacht. Deze wijzigingen kunnen naarverwachtingen zonder aanvullende toetsing in het kader van <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> doorgangvinden.- 85 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Verder kunnen kleinschalige aanpassingen in de gebruiksvormen bebouwing,bedrijvigheid en ‘kabels en leidingen’ verwacht worden. Deze zullen echter geengrootschalige impact op het gebied hebben.Bij nieuwe gebruiksvormen in en rond het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied dient getoetst te wordenaan de instandhoudingsdoelen. In paragraaf 6.2 wordt hier verder op ingegaan.6.2 Toetsing van toekomstig gebruikNadat het beheerplan is vastgesteld (voorzien in voorjaar 2011), kunnen zich devolgende situaties voordoen:Tabel 6.1: Overzicht mogelijke situaties verandering bestaand gebruik en gevolgenVorm van gebruikBestaand gebruik zoals voorkomend in 2005 envrijgesteld door het <strong>Beheerplan</strong> dat wordtvoortgezet op een vergelijkbare manier.Gebruik zoals dat nu plaatsvindt en waarvooreen NB-wet vergunning is afgegeven en datwordt voortgezet conform de voorwaarden vande vergunning ( of dat inmiddels via hetbeheerplan is vrijgesteld)Er is een handeling of activiteit waardoor hetbestaande gebruik zoals in 2005 aanwezig wasgaat veranderen*Er is komt een geheel nieuwe vorm van gebruikGevolgenGeenGeenHet hele gebruik wordt getoetst, waarbij de bestaandesituatie per 1-10-2005 al inbegrepen is in hetvoorliggende plan (dus toegestaan is) en beoordeeldwordt of dat ook na de verandering (toename) nogsteeds zo is.Het nieuwe gebruik moet getoetst worden aan deinstandhoudingdoelen* Er wordt landelijk nog gewerkt aan een duidelijke definitie wanneer een verandering relevant is in hetkader van de NB wet.In paragraaf 4.1. is de toetsing van het huidig gebruik beschreven. Tijdens hetgebiedsproces is het huidige gebruik getoetst volgens de daar beschreven methode.Vanuit de Natuurbeschermingswet dient ook toekomstige gebruik te worden beoordeeldin het licht van de instandhoudingsdoelstellingen. Toekomstig gebruik kan bestaan uiteen nieuwe gebruiksvorm/activiteit in en rond het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied, maar ook eendusdanige verandering, uitbreiding of intensivering van het huidige gebruik dat eennieuwe toetsing noodzakelijk wordt.Veel vormen van huidig gebruik laten een zekere variatie zien in de loop van de tijdzonder dat meteen sprake is van een verandering van gebruik. De activiteiten die nu alsbestaand gebruik beschreven staan, dienen daarom alleen opnieuw getoetst te wordenals er sprake is van een structurele, significante verandering waarbij beïnvloeding op deinstandhoudingdoelstellingen voor het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied niet kunnen wordenuitgesloten.Bij de toetsing van toekomstig gebruik gaat het nadrukkelijk niet alleen om activiteitenbinnen <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden. Door externe werking kan gebruik namelijk effecten- 86 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


hebben in een <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied op aanzienlijke afstand daarvan. Daarnaast dientook rekening gehouden te worden met cumulatie van effecten, waardoor op zich heelbeperkte vormen van toekomstig gebruik toch effecten kunnen hebben (zie tekstboxparagraaf 4.1.).Voor het toetsen van bestaand gebruik is in dit beheerplan gekeken welkeverstoringfactoren aan de orde zijn. De initiatiefnemer van een nieuw plan of project kandoor te kijken naar die verstoringfactoren een idee vormen of de significante negatieveeffecten zouden kunnen optreden. Ook kan het plan of project ingetoetst worden op deEffectenindicator op de site van LNV om een eerste indicatie te krijgen(www.synbiosys.alterra.nl/<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>/effectenindicatorappl.aspx?subj=effectenmatrix&tab=1).Voor het in de dagelijkse praktijk toetsen van (nieuwe) projecten of plannen heeft LNVeen toetsingskader opgesteld (de zogeheten Habitattoets met als onderdelen devoortoets en de passende beoordeling). Voor het volledig doorlopen hiervan is vrij veelinformatie en kennis nodig. Omdat geen enkele activiteit, plan of project gelijk is, kanmet de huidige stand van kennis nog niet met zekerheid aangegeven worden wanneerwel of juist geen effecten op zullen treden. Op hoofdlijnen zal in deze paragraafaangegeven worden in hoeverre van bepaalde typen van toekomstig gebruik verwachtwordt of deze effecten kunnen hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelen.Een activiteit, plan of project waarvoor te verwachten is dat effecten mogelijk zijn,moeten zeker getoetst worden. Voor de overige activiteiten, plannen en projecten zullende initiatiefnemer, maar ook overige belanghebbenden, af moeten wegen of er een kansop effecten bestaat en er dus noodzaak is voor een toetsing. Verwacht wordt dat snelervaring zal worden opgedaan op dit gebied en dat dus duidelijk zal worden wat voortype projecten wel of juist niet getoetst hoeft te worden.In de onderstaande tabel wordt op grond van ervaringen met toetsingen aangegevenvoor wat voor type activiteiten naar verwachting wel of juist geen effecten optreden. Alser een kans op effecten bestaat dient de activiteit, plan of project getoetst te worden.Tabel 6.2: Voorbeelden van activiteiten waarvoor naar verwachting wel of juist geen effecten op het<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied verwacht wordenType activiteit Naar verwachting geen effecten Naar verwachting wel effectenWoningbouw • Kleine verbouwingen (dakkapel, serre)• Nieuwbouw op dusdanige afstand dat• Nieuwbouw in of vlak bij kwetsbarehabitattypen of leefgebiedengeluid of licht geen hinder geven op deinstandhoudingsdoelenLandbouw • Wijzigen type gewas• Bouwen nieuwe silo• Vervangen gebouwen bij gelijkblijvendeproductie• Uitbreiding stal en veestapel opdusdanige wijze dat er geen toenamevan stikstofdepositie is• Aanleggen drainage waardoor degrondwaterstand bij kwetsbarehabitattypen of leefgebieden verandert• Uitbreiding stal en veestapel opdusdanige afstand dat er een toenamevan stikstofdepositie is, al dan nietbinnen de ruimte van de N-verordeninguit de Crisis- en Herstelwet.Recreatie • Bouwen recreatiehuisjes op dusdanigeafstand dat geluid of licht geen hindergeven op de instandhoudingsdoelen• Nieuwe mountainbikeroute waarbij ookdoor of dicht langs kwetsbarehabitattypen of leefgebieden gereden zal- 87 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Industrie• Nieuwe mountainbikeroute op ruimeafstand van kwetsbare habitattypen ofleefgebieden gereden zal worden• Nieuwbouw op dusdanige afstand datgeluid of licht geen hinder geven op deinstandhoudingsdoelen terwijl ook geenlucht- of watervervuiling het gebied zalbereikenworden• Uitbreiden van de huidige installatiewaardoor licht, geluid of atmosferischedeposities kwetsbare habitattypen ofleefgebieden kunnen bereikenIn hoofdstuk 4 is aangegeven welke storingsfactoren vooral van belang zijn voor huidiggebruik (tabel 4.5). Op hoofdlijnen geldt dit ook voor toekomstig gebruik. Dehabitattypen en typische soorten zijn daarom vooral gevoelig voor toekomstigeactiviteiten in de omgeving van <strong>Kampina</strong>, waarbij atmosferische depositie van stikstof oftoename van licht- en geluidsdruk een rol spelen. Depositie van stikstof heeft doorexterne werking betrekking op vrijwel alle ontwikkelingen op gebied van veeteelt enindustrie tot op meerdere kilometers afstand van het gebied. Beïnvloeding van hetpeilbeheer speelt voor in het gebied zelf en tot hooguit enige honderden meters afstand(attentiezone natte natuurparel) terwijl de grondwaterstand en kwelstromen vooral vanbelang als deze spelen binnen enkele kilometers afstand van het natuurgebied.Omdat er verschillen zijn tussen activiteiten, effecten en deze afhankelijk zijn van despecifieke omstandigheden per locatie, is er nog geen algemene afstand of stelregel tegeven. De verwachting is dat in de loop van de tijd duidelijker wordt welke typeactiviteiten wel of geen vergunning nodig hebben.Eventuele toekomstige activiteiten bínnen het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied en vooral binnenhabitattypen moeten daarnaast uiteraard ook getoetst worden aan zaken alsoppervlakteverlies en versnippering.Het is nadrukkelijk niet toegestaan dat een vorm van toekomstig gebruik eenmitigerende maatregel teniet doet die bedoeld is om bestaand gebruik te mitigeren tenzijhet huidige gebruik stopt of afneemt. In andere woorden: de reeds in dit beheerplanopgestelde mitigerende maatregelen mogen niet minder effectief worden als gevolg vaneen vorm van toekomstig gebruik.6.3 Sociaal-economische gevolgen van de maatregelen in het beheerplanHet vaststellen van het beheerplan, de definitieve aanwijzing van <strong>Kampina</strong> en de<strong>Oisterwijkse</strong> vennen en dientengevolge het realiseren van de in het beheerplangenoemde maatregelen hebben, naast de effecten op de instandhoudingsdoelen, ookeffecten op de maatschappij als geheel. In deze paragraaf zal hier nader op ingegaanworden.Het overgrote deel van de maatregelen genoemd in hoofdstuk 5 komt goeddeels alvoort uit overig beleid, zoals de EHS, en zijn niet het gevolg van <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> opzichzelf. Deze maatregelen zullen wel als geheel behoren tot het pakket om deinstandhoudingdoelen te kunnen behalen.Herstel grondwatersysteemDe hierbij behorende maatregelen komen voort uit herstel van de NatteNatuurparels/EHS en zijn ook al in de Reconstructie vastgelegd. Herstel betekent vooral- 88 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


vernatting. De kosten vloeien goeddeels dus al voort uit ander beleid dan <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>.De effecten blijven in essentie beperkt tot binnen de grenzen van het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied. De winning van grondwater voor landbouw en menselijke consumptie is dankzijmaatregelen uiteindelijk verenigbaar gebleken met de <strong>Natura</strong>-doelen. De aanwezigheidvan veel, schoon water is in het belang van zowel de consumptiewaterwinning als denatuurontwikkeling.Buiten de directe invloedszone voor de vernattingsmaatregelen zullen nauwelijkseffecten optreden. Er zal ruimtelijk wel duidelijkheid ontstaan waar de natuurwaardenleidend zullen zijn en waar niet. Buiten de EHS blijven dus voor de landbouwontwikkelingsmogelijkheden en richt het watersysteem zich op ontwikkelingswensenvanuit deze sector.De sociaal-economische gevolgen van de vanuit EHS/NNP-beleid ingegevenvernattingsmaatregelen treft een aantal agrarische ondernemers. Het vestigingsmilieuvoor bepaalde bedrijven, voornamelijk intensieve veeteelt welke een hogestikstofemissie hebben en mogelijke ook boomkwekerijen die verlaging van degrondwaterstand nodig hebben, zal direct rondom het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebied in potentieafnemen. Voor bedrijven welke geen toename van stikstofuitstoot veroorzaken ofeffecten hebben op grond- of oppervlaktewater binnen het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebied, is deaanwezigheid daarvan nauwelijks relevant. Voor hen blijft het vestigingsmilieu gelijk.Hen helpen nieuwe perspectieven te vinden is de aangewezen weg om de sociaaleconomischegevolgen van de veranderingen te mitigeren, of hen wellicht uiteindelijkzelfs in een perspectiefrijker situatie terecht te doen komen. Maar zoals gezegd, ditonderwerp betreft reeds bestaand beleid rond EHS, NNP en waterberging, en wordtdaarom hier verder niet besproken.Stedelijk vestigingsmilieu; recreatie<strong>Kampina</strong> en de <strong>Oisterwijkse</strong> vennen zijn al sinds jaar en dag geliefde gebieden voorrecreanten en toeristen die wandelen, fietsen en genieten van natuur. Dankzij deuitgstrektheid en de gevarieerdheid is het gebied er omheen inclusief de kernen alsOisterwijk en Boxtel aantrekkelijker voor mensen die graag bij natuur ennatuurrecreatiegebied wonen. De verdere versterking van het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebied, komtde versterking van het vestigingsmilieu voor deze groep mensen ten goede.Vermindering stikstofdepositieHiervoor zullen regionaal, nationaal en internationaal maatregelen getroffen worden. Alsgevolg hiervan zal de depositie van stikstof binnen en buiten de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebiedenafnemen. Tot nu toe is gefocust op de voordelen hiervan binnen de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>gebieden (verbeteren kwaliteit habitattypen en leefgebieden, vermindering van debeheersbehoefte), echter ook buiten de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> zal dit effect merkbaar zijn. De heleEHS zal ervan profiteren, maar zelfs in particuliere tuinen zullen effecten merkbaar zijn.Er kan een grotere variatie aan planten gehouden worden, en door middel vanselectieve bemesting in zowel landbouw als tuinen kan beter gestuurd worden opproductie.Samenvattend<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> leidt hoegenaamd niet tot extra sociaal-economische nadelen voor deomgeving boven hetgeen al aan beperkingen aanwezig of aan veranderingen op komstwas vanuit ander beleid. Dit geldt ook voor de agrarische ondernemers in het gebied.Door dit overige beleid samen met <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> zal een afwaartse beweging ontstaan- 89 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


van stikstof emitterende en grondwaterconsumerende activiteiten, terwijl voor overigeactiviteiten daardoor meer ruimte beschikbaar komt. Via de PAS en provincialeverordening zijn deze ontwikkelingen samen met de betreffende sectoren afgestemdwaarbij rekening gehouden is met de belangen van deze sectoren.De recreatieve aantrekkelijkheid en de kwaliteit van het woon-werkmilieu vooromliggende kernen en regio’s neemt toe. Dit verbetert het vestigingsmilieu voorbepaalde typen bedrijvigheid. Uiteindelijk draagt het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> beheerplan daardoorbij aan de ruimtelijke spreiding van activiteiten op dusdanige wijze dat negatieveeffecten afnemen en kansen ontstaan.6.4 Vergunningen en handhavingIn het beheerplan staat hoe de instandhoudingsdoelstellingen gerealiseerd moetenworden. Behalve door fysieke maatregelen is dat door het stellen van regels ten aanzienvan projecten en activiteiten die een significant negatief effect kunnen hebben op deinstandhoudingsdoelen. Om te borgen dat regels worden nageleefd dient hierop toezichten handhaving plaats te vinden. In figuur 6.1. zijn de verschillende onderdelen van dehandhavingsprocedure benoemd.Toezicht en handhaving zijn geen doelen op zich, maar middelen ter om een adequaatnaleefgedrag van de regels en voorwaarden te bewerkstelligen. Om draagvlak voortoezicht en handhaving te verwerven én om de legitimiteit van de handhaving teverzekeren dient de nieuwe regelgeving duidelijk te zijn en voldoende aandacht enbekendheid te worden gegeven. Communicatie en voorlichting zijn hiervoor belangrijkeinstrumenten.VoorlichtingPreventieToezichtHandhavingSanctionerenRepressieBijzondere proceduresFiguur 6.1: schematische weergave handhavingsprocedure- 90 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Aangenomen wordt dat de noodzaak van handhavend optreden kan worden beperktdoor goede communicatie en voorlichting; in het geval van <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong><strong>Vennen</strong> vormt informatieve bebording met ver- en geboden een belangrijkcommunicatiemiddel.In het gebied hebben diverse instanties bevoegdheden met betrekking tot toezicht enhandhaving. Te denken valt aan de provincie, gemeente, waterschap,Natuurmonumenten, Brabants Landschap, maar ook aan de reguliere politie en deAlgemene Inspectiedienst. De terreinbeherende instanties hebben hierin een specifiekerol, als eigenaar van het gebied en als werkgever van Bijzondereopsporingsambtenaren (BOA’s).Om de doelen van dit beheerplan zo goed en zo efficiënt mogelijk te realiseren, zullenverschillende bevoegde gezagen afspraken maken hoe en in welke gevallen de huntoekomende bevoegdheden het best kunnen worden ingezet. In ieder geval isduidelijkheid over wat en hoe te handhaven van essentieel belang.De provincie Noord-Brabant is bevoegd gezag voor de vergunningverlening in het kadervan de Nb-wet. Het toezicht en handhaving in deze zal zich met name richten op hettoezien op verleende vergunningen en het opvolgen van meldingen over mogelijkevergunningplichtige activiteiten.Voor het toezicht binnen de gebieden, zijn de toezichthouders en BOA’s van deterreinbeheerders de aangewezen personen. Zij kunnen ook als oog en oor dienen voor(grotere) activiteiten buiten de terreinen die mogelijk vergunningplichtig zijn. Afsprakenover informeren over activiteiten en vervolgacties zijn hierbij van belang.Gezien de aard van het gebied, ligt het voor de hand dat de voornaamste rol in hetkader van de Natuurbeschermingswet bij de provincie en terreinbeheerders ligt.In de onderstaande tabel is aangegeven wie op grond waarvan in en om het gebiedtoezicht en handhaving zal bedrijven, en welke accenten door betrokkenen gelegdworden.Het behalen van de instandhoudingsdoelen is enerzijds afhankelijk van het beperkenvan de storingsfactoren en anderzijds uit realiseren van de noodzakelijke maatregelen.De voornaamste storingsfactoren in dit gebied zijn verdroging, vermesting/verzuring enin mindere mate optische verstoring en mechanische effecten. Om de doelen tebereiken is het verreweg het belangrijkste om de verdroging en vermesting op te lossen.Het is daarom logisch dat de handhavingsprocedure zich ook vooral hierop richt.Verdroging zal vooral opgelost worden door realisatie van de Inrichtingsplannen voor deNatte Natuurparels, en vermesting door opstellen en naleven van de PAS en deprovinciale verordening. Hier zal het bevoegd gezag er dus vooral zelf op toe moetenzien dat de plannen uitgevoerd worden. Hierbij kan samengewerkt worden metondermeer gemeentes, terreinbeheerders en landgoedeigenaren. Het behalen van deuitbreidingsdoelen ligt vooral in de handen van de terreinbeheerders. Zij zijn hierbijdeels afhankelijk van grondverwerving en van subsidies. Hierbij is een nauwesamenwerking met elkaar en met de provincie en gemeentes van belang. Handhavingspeelt hierbij nauwelijks een rol.- 91 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied is voor een aanzienlijk deel eigendom van Natuurmonumentenen Brabants Landschap. Dit biedt goede mogelijkheden om in relatie tot ongeoorloofdeverstoring of vervuiling op te treden op grond van artikel 461 Wetboek van strafrecht,‘het verboden toegang voor onbevoegden’.De voornaamste handhavingsproblemen, buiten verdroging en vermesting, binnen hetgebied, qua aantallen en invloed op de instandhoudingsdoelstellingen, vormen op ditmoment:- Illegale betreding natuurgebied- Stropen- Vandalisme- Vuilstort – vuilnis, grof vuil, puin, autobanden- ParkerenTabel 6.3: Toezicht- en handhavingorganisatieHet betreft hier wet- en regelgeving die activiteiten reguleert die mogelijk ook invloed hebben op deinstandhoudingdoelstellingen. Doel en strekking van deze regelgeving is anders dan de Nb-wet. Dit betekent dateen overtreding van onderstaande wetgeving niet per se een overtreding van de Nb-wet vormt, noch dat eenovertreding van de Nb-wet tevens een overtreding van onderstaande regelgeving vormt. Hiermee wordt tevensaangegeven, dat bevoegdheden op grond van deze wetgeving slechts aanvullend kunnen zijn.Wie Welk aspect Welke wetgeving Opmerkingen tav.accentenProvincieVergunningregime NB-wet Activiteiten en projecten metmogelijk significantnegatieve effecten“Grote” onttrekkingen Waterwet Effecten vnl. drink-enindustriewaterTerreinbeheerders(Natuurmonumenten enBrabants Landschap)Gedrag bezoekers Art. 461 Wetboek v.StrafrechtLoslopende honden,betreden buiten paden;fysieke maatregelen,AID Verontrusten fauna Flora- en faunawet Verstoren fauna van buitenhet gebiedWaterschap de Dommel Onttrekkingen Waterwet “Kleine” onttrekkingen, vnl.agrarisch;Beheer en onderhoudwatergangenKeurWaterkwaliteit – directe Waterwet - KeurOppervlaktewaterlozingenlozingenGemeentes (Oisterwijk,Moergestel, Tilburg,Boxtel)Diverse bedrijfsmatigeactiviteitenWet Milieubeheer Effecten op het gebied vangeluid, verstoring,lozing/emissieAfgravenBestemmingsplanaanlegvergunningWaterkwaliteit – indirecte WaterwetLozingen op rioleringlozingenReguliere politie Alle wetgeving In en om het gebied- 92 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


7 UITVOERINGSPROGRAMMA, COMMUNICATIE, MONITORING, KOSTEN,FINANCIERING7.1 Uitvoering maatregelen: verantwoordelijkheden en kosten financieringEr is een inschatting gemaakt van de kosten van de te nemen maatregelen in en rond<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong> en de aanvullende monitoring die noodzakelijk om hetgebied goed te beheren en zonodig bij te sturen. In bijlage 7 is de uitgebreidekostenraming opgenomen. Voor deze kostenraming is gebruik gemaakt van standaardeenheidsprijzen die gehanteerd worden bij de voorgenomen maatregelen. Indien geenstandaard eenheidsprijzen voorhanden zijn, is op basis van expert judgement eeneerste inschatting gemaakt.- 93 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Tabel 7.1: Maatregelenoverzicht en kosten voor eerste beheerplanperiode <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong><strong>Vennen</strong>Type maatregel Deelgebied Maatregelen Deelmaatregelen(o.a.)FysiekemaatregelenHele gebied Afschot niet-inheemseganzen<strong>Kampina</strong> ExtensiveringrecreatiedrukAanpassenrecreatiezoneringGlobalePrestatie2010-2016GlobalePrestatie na2016 (totaal)Eenheid Globale raming 2010-2016 (euro's)Bijdrage mogelijk uitBelanghebbenden(verantwoordelijke)nvt nvt nvt nvt Regulier beheer Terreinbeheerders± <strong>2000</strong> - m 5.000-20.000 Onbekend Terreinbeheerders,Provincie Noord-Brabant,ANWB, TOP-BrabantOpmerkingenHele gebied Inrichten enonderhouden NatteNatuurparelTerugdringenBosopslag doorplaggen, begrazen,terkken etc± 110 ± 48 ha ±680.000 pMJP-ILG, ProgrammabeheerTerreinbeheerdersSchonenvenbodemsGalgenven,Staalbergven,Voortse ChoorvenInstandhouden enonderhoudenaanvoer basenrijkwater Staalbergven,Galgenven,Winkelsven enVoortse Choorven- ±48 ha ±200.000 Terreinbeheerders,Waterschapnvt nvt nvt 5.000-10.000 Terreinbeheerders,Waterschap, ProvincieNoord-BrabantGerekend is met de vastgesteldenormbedragen. Bekend is datdeze in de praktijk geen 100%dekking kunnen leverenVrijstellenvenoeversGalgaven, VoortseChoorven enCentrale vennenAfkoppelingwatertoevoerBeeldven,Kolkvennen enRietvenVerbeteren abiotiekBlauwgrasland- ± 100 ha ±210.000 Terreinbeheerdersnvt nvt nvt 50.000-100.000 Terreinbeheerders,Waterschap, ProvincieNoord-Brabant- ±50 ha ± 370.000 Terreinbeheerders,Provincie Noord-Brabant<strong>Oisterwijkse</strong>bossenInrichting en beheer nvt nvt ha 10.000-50.000 TerreinebheerdersKleineLandschapselementenVerplaatsen Hengelsport nvt nvt nvt 10.000-25.000 Onbekend Gemeenten, ProvincieNoord-Brabant, ANWB,TOP-BrabantSubtotaal 1.540.000-1.665.000Handhaving <strong>Kampina</strong> Behoud rust nvt nvt nvt nvt nvt Regulier volgensbestaande afsprakenSubtotaal -aanpassenafstemmenandererelevanteplannenAlle nvt -CommunicatieSubtotaal -Door LNV aan te leverenMonitoringSubtotaalDoor LNV aan te leverenrelatie met wetenregelgeving(ontheffing,vergunningen,compensatie).Subtotaalnvt nvt nvt nvt nvt nvt nvtSubtotaal -Onderzoek Verwijderen sliblaagGroot Kolkven1 nvt nvt 10.000-25.000 Onbekend LNV, Provincie Noord-Brabant,Terreinbeheerder- 94 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


7.2 Communicatie en educatie voor begrip en draagvlakHet beheerplan <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong> heeft gevolgen voor bezoekers,gebruikers, omwonenden, belangengroepen en maatschappelijke organisaties in deregio. Voor het slagen van de doelstellingen uit het beheerplan is het belangrijk dezegroepen te informeren over de maatregelen uit het beheerplan en de gevolgen daarvanvoor hun activiteiten en plannen voor de toekomst.De gezamenlijke zoektocht die dit beheerplan is, vraagt om een goedcommunicatieplan. Hiermee waarborgt de provincie dat een ieder die invloed wil hebbenop het beheerplan daarvoor de mogelijkheid krijgt en een perspectief ontstaat voorzowel natuur als voor de economische activiteiten in <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>.Voordat het in goed overleg opgestelde beheerplan vastgesteld wordt, zijn in 2009 en2010 diverse communicatiemiddelen ingezet om de doelgroepen op de hoogte te stellenvan het beheerplan en mee te denken over verdere invulling.Na vaststelling van de begrenzing van het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied en het beheerplan, blijftde inzet van communicatie van belang. De uitvoering van de maatregelen die in hetbeheerplan opgenomen zijn moeten zichtbaar gemaakt worden, net als de samenhangen samenwerking met andere projecten in het gebied. Communicatie in deze fasemaakt duidelijk wat het beheerplan daadwerkelijk voor het gebied betekent en vormt eenbijdrage aan draagvlak voor de volgende beheerplanperiode.7.2.1 Communicatiedoelen gericht op bevordering draagvlak en helder imagoRuimte voor recreatie – belevenRuimte voor recreatie betekent recreëren en natuurontwikkeling samen laten gaan.Daarvoor zijn afspraken nodig tussen overheden, beheerders en gebruikers. Dezeafspraken zijn afhankelijk van de mogelijkheden, de recreatiebehoefte en dewaardevolle natuur die in <strong>Kampina</strong> & Oistrwijkse <strong>Vennen</strong> behouden of ontwikkeld wordt.Economie en ecologie verenigd – gebruikenNaast beleven speelt gebruiken van de natuur een belangrijke rol. Het creëren van eenmooi landschap om in te wonen, werken en recreëren staat hierbij voorop. In <strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong> komen allerlei soorten economisch gebruik voor. Dezegebruiksfuncties bestaan, net als de aanwezige natuur, vaak al jaren en hebben zichsoms samen ontwikkeld. Eén van de instrumenten om de balans tussen wonen, werkenen recreëren te behouden is het opstellen van het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> beheerplan.Zorg voor de natuur – beschermenUiteindelijk gaat het vooral om het beschermen van de natuur. Natuur om trots op tezijn. In dit beheerplan wordt aangegeven hoe beleven, gebruiken en beschermen in hetgebied samen gaan. Het streven is om bestaande activiteiten zoveel mogelijk te blijvenvoortzetten, maar niet alles kan.Belangrijk doel van de communicatie is een realistisch beeld te scheppen van demogelijkheden, beperkingen, maar ook de kansen voor mens en natuur en daarbij eenbreed draagvlak te creëren bij de verschillende doelgroepen. De communicatieinspanningenzijn er tevens op gericht om een bijdrage te leveren aan een positiefimago van het gebied.- 95 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Deze doelstellingen zijn uitgewerkt in vier subdoelstellingen: Doelgroepen informeren over de veranderingen in gebruik van <strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong> en over de mogelijkheden en kansen voor activiteiten in enlangs <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong> per locatie en periode. Gebruikers vanhet gebied informeren waar zij terecht kunnen voor informatie en vragen. Doelgroepen inzicht geven in de achtergronden van maatregelen en begrip voorde afweging tussen enerzijds de natuurbeschermingsopgave en anderzijds derecreatieve en economische belangen. Doelgroepen bekend maken welkehandelingen wel of juist niet mogen en op welke wijze toezicht wordt gehoudenop de naleving van de maatregelen. Doelgroepen informeren over geboekte resultaten met als doel draagvlak tevergroten. Betrokkenen en belanghebbenden bij de realisatie van dit beheerplan actief meelaten werken aan de positieve uitstraling van het gebied.7.2.2 Communicatie over belang beheerplan, achtergrond en proceduresOver het belang van het beheerplan, de achtergronden en de procedures voor wie in hetgebied een activiteit wil ontwikkelen, wordt de volgende informatie beschikbaargemaakt:• Inhoud en belangen beheerplan: Het beheerplan zelf en onderliggende informatieen plannen, zoals de passende beoordeling, het handhavingsplan en hetmonitoringplan; de afwegingen die in het beheerplan zijn gemaakt tussen debelangen van natuurbescherming en het gebruik van het gebied, de maatregelenen de wijze waarop deze maatregelen worden gehandhaafd.• Natuurwaarden <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>: Het zichtbaar maken van denatuurwaarden op grond van informatie uit de monitoring is essentieel omdraagvlak te krijgen voor de bescherming ervan. Het gaat daarbij om zowelactuele informatie (waarnemingen, trends) als om educatieve informatie.• Nieuwe initiatieven: Informatie over stappen en procedures in het kader van ditbeheerplan voor wie plannen heeft voor nieuwe activiteiten in het gebied.De doelgroepen voor de communicatie zijn: Organisaties die zijn betrokken bij de totstandkoming van dit beheerplan en hetbeheer van de <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>; Belangengroepen met betrekking tot met name natuur en milieu, sportvisserij,toerisme en recreatie; Algemeen publiek: de bezoekers, gebruikers, omwonenden van <strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>.7.2.3 Overzicht communicatiemiddelen per partijVoor de gebiedsgerichte communicatie stelt de provincie Noord-Brabant samen metde andere bevoegde gezagen een communicatieplan op. In het communicatieplan iser specifieke aandacht voor bewoners, (agrarische) ondernemers, particulieregrondeigenaren en recreanten. De provincie maakt, indien mogelijk gebruik vanbestaande communicatiemiddelen.- 96 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Voor communicatie naar recreanten spelen de recreatiesector en deterreinbeherende organisaties een belangrijke rol. Bewoners en bedrijven zijneveneens belangrijke doelgroepen. De provincie Noord-Brabant heeft alsvergunningverlener de eerste verantwoordelijkheid voor de communicatie naar henover de specifieke gevolgen van het beheerplan en de vergunningverlening opgrond van de Natuurbeschermingswet. Hiervoor wordt de provinciale websitegebruikt.De provincie heeft ook de taak om de lagere overheden, gemeenten en waterschap,te begeleiden in de afstemming van het beheerplan in beleid en wet- en regelgevingin ruimtelijke plannen. Het Ministerie van LNV heeft een rol in de ‘algemene’communicatie over <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden en gebruikt hiervoor haar website, foldersen publicaties.Terreinbeherende organisaties, gemeenten, recreatieschappen en provincieverzorgen de voorlichting aan het publiek over natuurwaarden, inrichtings- enbeheermaatregelen en over de toegestane activiteiten op <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong><strong>Vennen</strong> via onder meer: Voorlichtingsavonden; Informatieborden langs wandel en fietsroutes; Website; Krantenartikelen (in h.a.h.-bladen); Meeliften jaar van biodiversiteit; Gebiedsexcursie.In bijlage 10 is in tabelvorm aangegeven welke vormen van communicatie door deverschillende betrokken partijen worden uitgevoerd en wat de specifieke doelgroep isper communicatiemiddel.7.3 Monitoring en evaluatie instandhoudingsdoelen en maatregelenGekoppeld aan de instandhoudingsdoelen en de te nemen beheermaatregelen in de<strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong> wordt een monitoringprogramma opgezet.Het monitoringprogramma dient aan de volgende eisen te voldoen:1. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande meetnetten enmonitoringsprogramma’s.2. Met het monitoringsprogramma moet beoordeeld kunnen worden of deinstandhoudingdoelstellingen worden bereikt.3. Het te behouden of uit te breiden oppervlakte en de kwaliteit van habitattypen dientgemonitord te worden.4. De te behouden of uit te breiden omvang, kwaliteit en draagkracht van hetleefgebied van soorten dient gemonitord te worden.5. Binnen het monitoringprogramma dient de effectiviteit van maatregelen te wordenmeegenomen.6. Veranderingen in het gebied en in het gebruik in en om het gebied dienen te wordengemonitord.- 97 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


De monitoring concentreert zich op drie hoofdonderdelen:1. Ecologie (flora & fauna).2. Recreatie(druk).3. Waterkwantiteit/waterkwaliteit.Monitoring van ecologie bestaat uit het inventariseren van de (arealen aan) habitattypenmet het instandhoudingdoelstellingen en tellingen van (typische) soorten. Hierbij wordtzoveel mogelijk aangesloten op het ‘SNL Natuurkwaliteit en monitoring’. Dit programmadient nog in detail uitgewerkt te worden. Momenteel kan dus niet aangegeven hoe demonitoring op ecologie uitgevoerd gaat worden in <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> <strong>Vennen</strong>.Monitoring van de recreatiedruk wordt uitgevoerd door de terreinbeherende instanties.De monitoring van de waterkwantiteit/waterkwaliteit wordt uitgevoerd door Waterschapde Dommel.- 98 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


8 LITERATUUR• Altenburg & Wymenga; 2008; Effectenstudie jacht beheer en schadebestrijding in<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden; A&W rapport 1036• Aquasense; 2004; OBNvooronderzoeken Huisvennen en Winkelsven; RapportAquasense; Amsterdam.• Bal, D., Beije, H.M., Fellinger, M., Havenman, R., Opstal, A.J.F.M. van, Zadelhoff,F.J. van; 2001; Handboek Natuurdoeltypen; Expertisecentrum LNV; Wageningen• Bijlsma, R.G.; 2006; Effecten van menselijke verstoring op grondbroedende vogelsvan Planken Wambuis; De Levende Natuur; 107 (5); 191-198• Brabants Landschap; 2009; Actualisering beheerplan Nemerlaer - <strong>Beheerplan</strong>Nemerlaer, Uilenbroek, Seters Heike en beekdal Essche Stroom 2009-2019;Brabants Landschap;• Broekmeyer, M.E.A., Schouwenberg, E.P.A.G., Veen, M. van der, Prins, A.H., Vos,C.C; 2005; Effectenindicator <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden - Achtergronden enverantwoording ecologische randvoorwaarden en stroende factoren; Alterra-rapport1375; Alterra; Wageningen• Cools, J., Velde, Y. van der, Runhaar, H., Stuurman, R.; 2006; Herstel enOntwikkelplan• Dobben, H.F., van, Hinsberg, A. van; 2008; Overzicht van kritischedepositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden;Alterra rapport 1654; Alterra; Wageningen• Eichhorn, K.A.O.; 2005; Vegetatiekartering Belversven - <strong>Kampina</strong>; EE-506a• Erve, F. van; 2009; Broedvogelmonitoring vennen en centrale heide kampina 2008.• Gemeente Oisterwijk; 2005; Beleidsplan Toerisme en recreatie Oisterwijk 2005-2010; 34.0054• Gezondheidsraad; <strong>2000</strong>; Hinder van nachtelijk kunstlicht voor mens en natuur;Publicatienummer <strong>2000</strong>/25; Den Haag.• Kaderrichtlijn Water-doelstellingen en -onderbouwing; Provincie Noord-Brabant; ‘s-Hertogenbosch• KIWA; 2007; Knelpunten- en kansenanalyse <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied <strong>133</strong> - <strong>Kampina</strong> &<strong>Oisterwijkse</strong> vennen; Kiwa Water Research/EGG-consult• Krijgsveld, K.L., Lieshout, S.M.J., van, Winden, J. van der, Dirksen, S.; 2004;Verstoringsgevoeligheid van vogels - literatuurstudie naar de reacties van vogels oprecreatie; Vogelbescherming Nederland.• Krijgsveld, K.L., Smits, R.R., Winden, J. van der.; 2008; Verstoringsgevoeligheid vanvogels - update literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie;Vogelbescherming Nederland.• LNV, 2005a; Handreiking <strong>Beheerplan</strong>nen- -<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden; Ministerie vanLandbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; Den Haag.• LNV, 2005a; Handreiking <strong>Beheerplan</strong>nen- -<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden; Ministerie vanLandbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; Den Haag.• LNV, 2009a; <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-Essentietabellen - -Leeswijzer; Ministerie van Landbouw,Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; Den Haag.• LNV; 1986; Aanwijzingsbesluit Vogelrichtlijngebied <strong>Kampina</strong>; Ministerie vanLandbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; Den Haag• LNV; 2006a; <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> doelendocument - Duidelijkheid bieden, richting geven enruimte laten; Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; DenHaag.• LNV; 2006b; Gebiedendocument <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied <strong>133</strong> - <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong>vennen; Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; Den Haag- 99 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


• LNV; 2007; Ontwerpbesluit <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen; Ministerie vanLandbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; Den Haag• LNV; 2008; Profieldocumenten habitattypen en habitatrichtlijnsoorten; Ministerie vanLandbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; Den Haag. Zie ook LNV; 2009;http://www.minlnv.nl.• LNV; 2009; Effectenindicator <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden - Aanvullingen bij het Altarrarapport1375 uit 2005; http://www.minlnv.nl• Longcore, T., Rich, C.; 2004; Ecological light pollution; Frontiers in ecology andenvironment; 2(4); 191-198.• Molenaar, J.G. de, Jonkers, D.A., Sanders, M.E.; <strong>2000</strong>; Wegverlichting en Natuur III– Lokale invloed van wegverlichting op een gruttopopulatie; Dienst Weg- enWaterbouwkunde Ontsnipperingsreeks nr. 38; Rijkswaterstaat en Alterra;Wageningen.• Molenaar, J.G., Donkers, D.A., Henkers, R.J.H.G.; 1997; Wegverlichting en natuurI–een literatuurstudie naar de werking en effecten van licht en verlichting op denatuur; Dienst Weg- en Waterbouwkunde; DWW-rapport W-DWW-97-057; Delft.• Natuurbalans; 2008; De libellen van de <strong>Oisterwijkse</strong> vennen - Veldinventarisatiegericht op doelsoorten en soortenrijkdom; 08-027; Natuurbalans - Limes Divergens• Natuurbalans; 2008; VISSEN IN DE KAMPINA & OISTERWIJKSE VENNEN -Verspreidingsanalyse van <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> doelsoorten; Natuurbalans - LimesDivergens• Provincie Noord-Brabant; 2002; Streekplan 2002; Provincie Noord-Brabant; ‘s-Hertogenbosch• Provincie Noord-Brabant; 2008; Ontwerp Provinciaal Waterplan Noord-Brabant2010-2015• Reijnen, M.J.S.M., Thissen, J.B.M.; 1987; The effects from road traffic on breedingbirdpopulations in woodland; Annual report 1986; 121-132; Research Institute forNature Management; Leersum.• Reijnen, M.J.S.M., Veenbaas, G., Foppen, R.P.B.; 1992; Het voorspellen van heteffect van snelverkeer op broedvogelpopulaties; P-DWW-92-709.• Reijnen, R., Foppen, R., Braak, C. ter, Thissen, J.; 1995; The effects of car traffic onbreeding bird populations in woodland III – reduction of density in relation to theproximity of main roads; The journal of applied ecology; 32(1); 187-202.• Reijnen, R., Foppen, R., Meeuwsen, H.; 1996; The effects of traffic on the density ofbreeding birds in Dutch agricultural grasslands; Biological conservation; 75; 255-260.• Reijnen, R., Foppen, R.; 1994; The effects of car traffic on breeding bird populationsin woodland I – Evidence of reduced habitat quality for willow warblers(Phylloscopus trochilus) breeding close to a highway; The journal of applied ecology;31(1); 85-94.• Rich, C., Longcore, T.; 2006; Ecological consequences of artificial nightlighting;editors; Island Press; p. 459.• Royal Haskoning, 2010, Effecten bestaand hydrologisch gebruik <strong>Kampina</strong> enNemelaer; 9V5463/R00001/900642/BW/DenB; Royal Haskoning; ‘s-Hertogenbosch• Royal Haskoning, 2009, Effect onderzoek ENECOGEN in het kader van deNatuurbeschermingswet• Royal Haskoning; 2007a; Ecohydrologische quickscan natte natuurparel Nemelaer;9R9090/R00007/902005/DenB; Royal Haskoning; ‘s-Hertogenbosch• Royal Haskoning; 2007b; Ecohydrologische quickscan natte natuurparel <strong>Kampina</strong>;9R9090/R00012/902005/DenB; Royal Haskoning; ‘s-Hertogenbosch- 100 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


• Royal Haskoning; 2009; Scenariostudie en inrichtingsplan natte natuurparel<strong>Kampina</strong> en <strong>Oisterwijkse</strong> bossen en vennen; 9T1955/R00002/501329/BW/DenB;Concept rapport; Royal Haskoning B.V.; ‘s-Hertogenbosch• Schraallanden; Uitgave Provincie Noord-Brabant• Smit, C.; 2001; Effecten van militair gebruik en recreatie op flora en fauna – eenliteratuuronderzoek; Expertisecentrum LNV; nr.2001-037; Wageningen.• SOVON; 2002; Broedvogels en de invloed van hoofdwegen – een nationaalperspectief; SOVON onderzoeksrapport 2002/08; Beek-Ubbergen.• Stiboka; 1981; Geomorfologische Kaart van Nederland 1:50.000 IN KIWA; 2007;Knelpunten- en kansenanalyse <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied <strong>133</strong> - <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong>vennen; Kiwa Water Research/EGG-consult• Vegte, J-W van der; <strong>2000</strong>; Ecologische effecten van strooilicht uit de glastuinbouw;IWACO• Visser; 1996; Invloed van wandelrecreatie op de fauna van de Amsterdamsewaterleidingduinen - Een inventariserend literatuuronderzoek; IN Smit, C.; 2001;Effecten van militair gebruik en recreatie op flora en fauna – eenliteratuuronderzoek; Expertisecentrum LNV; nr.2001-037; Wageningen.• Waterschap De Dommel; 2004; Gewijzigde Nota Nautisch Beheer; Waterschap DeDommel; Boxtel• Waterschap De Dommel; 2009; Krachtig water - Ontwerp Waterbeheerplan 2010-2015; concept.• Weeda, E.J., Westra, R., Westra, Ch., Westra, T.; 1985; Nederlandse OecologischeFlora - Wilde planten en hun relaties; ISBN 90/6301/018/4- 101 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


BIJLAGEN- 102 - 9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Bijlage 1Projectstructuur9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


GSGebiedsteamOverlegorgaanNationaalParkAmbtelijkeadviesgroepWerkateliersper themaWerkateliersper themainformatieavond(en)Deelnemende instanties GebiedsteamDeelnemende instanties Ambtelijke adviesgroep• Brabants Landschap • ANWB• Gemeente Boxtel • BAJK• Gemeente Oirschot • Brabant Water• Gemeente Oisterwijk • Brabants Landschap• Natuurmonumenten • Brabantse Milieufederatie• Provincie Noord-Brabant • DLG• Royal Haskoning • Gemeente Boxtel• Waterschap De Dommel • Gemeente Haaren• Gemeente Oirschot• Gemeente Oisterwijk• Kamer van Koophandel• Natuurmonumenten• Provincie Noord-Brabant• Sight• TOP Brabant• Waterschap De Dommel• ZLTOBijlage 19v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 1 - 23 september 2010


Bijlage 2Kaarten9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Los in te voegen kaarten:1. Ligging van het gebied;2. Soortenkaart3. Habitattypenkaart4. Visiekaart5. Depositie kaartBijlage 29v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 1 - 23 september 2010


Bijlage 3Abiotische randvoorwaarden soorten en habitattypen9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Habitattype/HabitatrichtlijnsoortPsammofiele heide met Callunaen Genista [H2310]Open grasland metCorynephorus- en Agrostissoortenop landduinen [H2330]Mineraalarme oligotrofe waterenvan de Atlantische zandvlakten[H3110]Ecologische randvoorwaarden Droge tot matig droge bodems: De gemiddeldevoorjaarsgrondwaterstand komt niet hoger dan 40 centimeter benedenmaaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand zakt meer dan 80centimeter beneden maaiveld weg. De vegetatie is goed bestand tegendroogte en wordt uitsluitend met regenwater gevoed. Overstroming metoppervlaktewater wordt niet verdragen. Zure tot matig zure bodems: De pH (H2O) varieert tussen 3,5 en 5,5. Voedselarme bodems: Stikstof en fosfor zijn nauwelijks in beschikbarevorm aanwezig. Ellenberg-klasse 1-4. Dit type is zeer gevoelig voorvermesting door atmosferische depositie. Zandige bodems: het zand mag en leem- en/of een humusfractie kennen,maar wanneer het aandeel hiervan te hoog is, wordt de ontwikkeling vaneen van de andere heidetypen (bijvoorbeeld 4030) meer waarschijnlijk. Droge tot matig droge bodems; De gemiddeldevoorjaarsgrondwaterstand komt niet hoger dan 40 centimeter benedenmaaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand zak meer dan 80centimeter beden maaiveld weg. De vegetatie wordt uitsluitend gevoedmet regenwater en is zeer droogtebestendig. Overstroming metoppervlaktewater wordt niet verdragen. Zure tot zwakzure bodems; De pH (H2O) kan variëren van 3,5 tot 6,5. Voedselarme bodems; Fosfor en stikstof zijn nauwelijks in beschikbarevorm in de bodem aanwezig. Ellenberg-klasse 1-4. Zandige bodems; Als gevolg van begroeiing kan op den duur eenmicropodzol ontstaan, maar de bodem is per definitie zeer humusarm. Flauwe oevers en geleidelijke overgangen. Weinig bomen en struiken langs de rand. Redelijke strijklengte. Open water tot droogvallende wateren; dit habitattype moet het grootstedeel van het jaar overstroomd zijn. De gemiddeldevoorjaarsgrondwaterstand komt doorgaans 20 tot 50 centimeter bovenmaaiveld, maar grote delen van het water vallen jaarlijks korte tijd droog.Het water is voornamelijk afkomstig uit regenwater dat stagneert bovenene lokale slecht doorlatende laag. Ook kan lokaal grondwater devoeding verzorgen. Voorwaarde is dat het weinig bufferstoffen bevat. Water met een EGV < 150 S/cm. Water met een concentratie Calcium: circa 10 mg Ca2+/l. Water met een concentratie Sulfaat:


Habitattype/HabitatrichtlijnsoortOligotrofe tot mesotrofestilstaande wateren met vegetatiebehorend tot het Littorelletaliauniflorae en/of Isoëto-Nanojuncetae [H3130]Dystrofe natuurlijke poelen enmeren [H3160]Noord-Atlantische vochtige heidemet Erica Tetralix [H4010]Ecologische randvoorwaarden Veel verschillende micromilieus op korte afstand. Open water tot natte bodems; dit habitattype moet het grootste deel vanhet jaar overstroomd zijn. De gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand komtdoorgaans 20 tot 50 centimeter boven maaiveld, maar grote delen vanhet water vallen jaarlijks korte tijd droog. Het water is voornamelijkafkomstig uit regenwater dat stagneert boven ene lokale slechtdoorlatende laag. Ook kan lokaal grondwater de voeding verzorgen.Voorwaarde is dat het weinig bufferstoffen bevat. Water met een EGV < 150 S/cm. Water met een concentratie Calcium: circa 10 mg Ca2+/l. Water met een concentratie Sulfaat:


Habitattype/Habitatrichtlijnsoort Ecologische randvoorwaardenDroge Europese heide [H4030] Droge tot matig droge bodems: Dit habitattype is afhankelijk vanregenwater. De gemiddeld laagste grondwaterstand zakt verder dan 80cm-mv weg, terwijl de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand niet hogerkomt dan 40 cm-mv. Dit habitattype kan dan ook gedurende langereperiodes (>32 dagen) tegen droogte. Overstroming met oppervlaktewaterwordt niet verdragen. Zure tot zeer zure bodems: de pH (H 2O) varieert tussen 3,5 tot 5,5. Voedselarme bodems: De bodem bevat zeer weinig beschikbaar fosforen stikstof. Ellenberg klasse 1-4. Zandige, al nat niet leemarm tot lemig, tot grindrijke bodems: Meestal iser sprake van een (typisch) haarpodzolprofiel. Struikheidebegroeiing in de duinen en op verdroogd veen wordt niet totdit habitattype gerekend.Grasland met Molinia opkalkhoudende, venige of lemigekleibodem [H6410] Natte tot matig natte bodems; De gemiddelde voorjaarsgrondwaterstandwordt niet lager dan 40 centimeter beneden maaiveld. De gemiddeldlaagste grondwaterstand mag gedurende korte tijd vrij diepe wegzakken(> 80cm –mv). Dit habitattype is vooral afhankelijk van zwakgebufferdgrondwater, maar voeding met regenwater is ook niet onbelangrijk.Overstroming met oppervlaktewater wordt verdragen. Matig zure bodems; De pH (H2O) varieert tussen 4,5 en 5,5. Voedselarme bodems; Er is wel beschikbaar fosfor en stikstof aanwezig,maar in beperkte hoeveelheden. Ellenberg-klasse 1-4. Zand- of veengrond: kan incidenteel voorkomen op klei op veen.Actief hoogveen [H7110] Matig zure tot zure omstandigheden; pH-H 2O; 5,0 -


Habitattype/HabitatrichtlijnsoortOpen zuurminnende eikenbossenop zandvlakten met Quercusrobur [H9190]Bossen op alluviale grond metAlnus glutinosa en Fraxinusexcelsior [H91E0]Ecologische randvoorwaarden Droge tot matig vochtige bodems: Gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand> 25 centimeter beneden maaiveld. Het grondwater bereikt nooit hetmaaiveld. Het aantal dagen dat droogtestress verdragen kan wordenvarieert van 32 dagen. Water is voornamelijk afkomstig vanregenwater. Stagnerend grondwater kan incidenteel voorkomen alswaterbron; (zeer) arme tot matig voedselrijke bodems: De bodem is arm aanbeschikbaar stikstof en fosfor. Ellenberg stikstofindicatei 1-4; Zeer tot matig zure bodems: pH (H2O) varieert tussen 3,5 en 5,5; Zandige tot lemige bodems. Matig natte tot vochtige bodems: Gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand> 25 centimeter beneden maaiveld. Gemiddeld laagste grondwaterstandmatig diep tot zeer diep (>40 cm beneden maaiveld). Droogtestress magniet langer dan 32 dagen duren. Overstroming komt slechts incidenteelvoor. Matig voedselrijke bodems: De bodem is matig rijk aan stikstof en fosfor.Ellenberg stikstofindicatie 7-8; Matig zure tot neutrale bodems: pH (H2O) varieert tussen 4,5 – 7,5; Lemige, vaak humusrijke tot venige zandbodems.Gestreepte waterroofkever Grote, permanente wateren[H1082] Onvervuild, voedselarm tot matig voedselrijk water van meer dan 50 cmdiepte met een goede waterkwaliteit. Zowel smalle (2,5 meter) als brede (25 meter) sloten of petgaten zijn. Helder water Weinig fytoplankton (microscopische algen) Vegetatie is meestal spaarzaam aanwezig en bestaat in veel gevallen uitsoorten als blaasjeskruid (Utricularia vulgaris), waterviolier (Hottoniapalustris), gele plomp (Nuphar lutea) en kikkerbeet (Hydrocharis morsusranae). De soort ontbreekt in vermest water met een dichte kroosbedekking. De wateren moeten over een grote oppervlakte maximaal ongeveer éénmeter diep zijn met warme, zonnige plekken en oeverbegroeiing. De oeverbegroeiing bestaat op veel vindplaatsen uit veenmossen(Sphagnum) en kleine zeggenvegetatie (Parvocaricetea).Kleine modderkruiper [H1149] Stelt relatief weinig eisen Stilstaande en langzaam stromende wateren. Zandige tot modderige bodemsBijlage 29v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 5 - 23 september 2010


Habitattype/Habitatrichtlijnsoort Ecologische randvoorwaardenKamsalamander [H1166] Geïsoleerd en stilstaand water; (Semi)permanent waterhoudend (droogval eens per tien jaar nietongunstig); Goede waterkwaliteit;o Matig voedselrijk tot voedselrijk;o Niet te zuur (pH >5,5); Ondiepe oeverzones aanwezig (0-0,5 meter diep); Diepe delen aanwezig (1-2 meter diep); Voldoende onderwater- en oevervegetatie (tot 80% van hetwateroppervlak); Voldoende groot: 400-750 m2; Deels onbeschaduwd (maximaal 60% van het wateroppervlak); Geen vis aanwezig; Geschikte andere waterbiotopen op minder dan 500 meter afstand; Cluster van 4-6 poelen aanwezig (minimaal 0,7 optimaal > 4 wateren perkm2); Geschikt landbiotoop (bos) binnen 80 meter van het water; Bufferzone (ruigte en struweel) van minimaal vijf meter breedte rond hetwater.Overstroming van wateren wordt getolereerd, de exacte duur is niet bekend,maar 10-20 dagen overstroomde wateren zijn bekend uit de literatuur(Creemers, 1994).Drijvende waterweegbree [H1831] Het is een plant van vrij voedselarm, zwak zuur “schoon” water Veelal een mengvorm van regen- en kwelwater. Vroeger stond de soort vooral veel in zwakgebufferde vennen. Doorverzuring van vennen en het oprukken van Knolrus en veenmos ruimt deplant in vennen vrij snel het veld. Tegenwoordig wordt de plant vooral gevonden in al of nietgekanaliseerde beken of kanalen en in poelen. In het algemeen heeft desoort in voedselrijkere omgeving een voorkeur voor plaatsen mettoestroom van voedselarmer grondwater of regenwater, waardoor devoedselrijkdom wordt verminderd en zij profiteert van de toevoer vankoolstofdioxide. De plant groeit bij voorkeur in 1-3 meter diep water, waardoor de plantzich een tijdje zich onder water schuil kan houden.VogelrichtlijnsoortenEcologische randvoorwaardenDodaars [A004] Het territorium beslaat 2-5 ha; Half open landschap (open plekken van 5-100 ha); De soort is gebonden aan ondiep open water; De zuurgraad van het water ligt binnen de range pH 4,5-7; Het water is bij voorkeur matig voedselrijk, maar ook voedselarme envoedselrijke wateren worden gebruikt; De soort is gebonden aan zoete wateren wat betreft broedbiotoop; Stilstaande wateren genieten de voorkeur. Langzaam stromendewateren worden minder gebruikt.Enige mate van eutrofiëring wordt verdragen, maar te voedselrijk water isongeschikt (planten, vissoorten en vertroebeling). Een strenge winter gevolgdBijlage 29v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 6 - 23 september 2010


door een droog voorjaar kan de populatie van de Dodaars halveren.Roodborsttapuit [A276] De broedbiotoop van de Roodborsttapuit omvat heide-,hoogveengebieden en duinen. Te vinden in kleinschalige extensief beheerde agrarischecultuurlandschappen. Deze landschappen bevatten dan een grootaandeel aan grasland, enig reliëf met bijv. greppels en paaltjes enstruiken als uitkijkpost. De territoriumgrootte is 1-10 ha. De verstoringsgevoeligheid van de Roodborsttapuit is matig groot(verstoring bij < 100 m afstand). Vanuit populatie-ecologische optiek zijn voor een duurzamesleutelpopulatie van de Roodborsttapuit ten minste 100 paren vereist.Voor een gunstige staat van instandhouding zijn op nationale schaal tenminste 20 sleutelpopulaties vereist (>2.000 paren).Taigarietgans [A039] Komt voor in de nabijheid van natte heide- en hoogveengebieden enbeek- en rivierdalen in Oost- en Zuid-Nederland. De soort kent vaste ‘traditionele’ slaapplaatsen en voedselterreinen. De voedselplaatsen liggen meestal tot op ongeveer 15 km afstand vande slaapplaats met soms uitschieters tot op 30 km afstand. Zowel op slaapplaatsen als voedselterreinen is de taigarietgans gevoeligvoor menselijke verstoring. Specifieke verstoringsafstanden voor de taigarietgans zijn onbekend,maar waarschijnlijk zijn deze vergelijkbaar met die van detoendrarietgans, grauwe gans en kolgans.Bijlage 29v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 7 - 23 september 2010


Bijlage 4Trends habitattypen, habitatrichtlijnsoorten envogelrichtlijnsoortenBijlage 29v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 8 - 23 september 2010


Type Opgave Actuele toestand Trend Potentieel; perspectief AandachtspuntenCode en habitattype Opper-vlakte Kwaliteit Omvang KwaliteitH3110Mineraalarme oligotrofewateren van de AtlantischezandvlaktenH3130Oligotrofe tot mesotrofestilstaande wateren metvegetatie behorend tot hetLittorelletalia uniflorae en/ofIsoeto-NanojunceteaH3160Dystrofe natuurlijke poelen enmerenH4010Noord-Atlantische vochtigeheide met Erica tetralixH4030Droge Europese heideH2310Psammofiele heide metCalluna en GenistaUitbreiden(kernopgave isherstel enduurzaambehoud)Verbeteren Plaatselijk goed, overwegendmatig ontwikkeld aanwezig(Staalbergven) en uit diversevennen verdwenen.+ 0 tot + (lit. 6) De mogelijkheden voorherstel en uitbreidingzijn groot.Afwachten resultaatGalgeven, Belversven.Kans in Gr. HuisvenUitbreiden Verbeteren Plaatselijk goed, overwegend+ 0 tot + De mogelijkheden voor Resultaat Winkelsven,(kernopgave) matig ontwikkeld (Winkelsven;herstel en uitbreiding Centrale vennen?Centrale vennen O’wijk) ofzijn groot.Kans Beeldven?afwezig.Behoud Verbeteren(kernopgave)Het habitattype is aanwezig in eenflink aantal vennen, plaatselijkgoed, overwegend matigontwikkeld.0 Lokaal + (lit.6)Binnen deze vennen zijnde mogelijkheden voorkwaliteits-verbeteringwrs goedO.a. in vennen toenamewaterdrieblad (lit. 6),veelst. WaterbiesUitbreiden Verbeteren(kernopgave)De oppervlakte is zeer aanzienlijk(<strong>Kampina</strong>). De toestand is deelsgoed, deels matig (vergrassing).0 +? (lit. 3) De potenties voorherstel van de kwaliteitzijn groot, mits dehydrologie wordtverbeterd.Vroeger veel geplagd.Snelle hervergrassingUitbreiden Verbeteren Vooral aanwezig op <strong>Kampina</strong> + - (heidevogelsUitbreiding gaande inzie litBanisveld6)Uitbreiden Verbeteren 0 0? Kans bij kap bos oplandduinen bij vennen(zie onderzoek NNP)H2330 Uitbreiden Verbeteren 0 0? Kans bij kap bos op9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Type Opgave Actuele toestand Trend Potentieel; perspectief AandachtspuntenCode en habitattype Opper-vlakte Kwaliteit Omvang KwaliteitOpen grasland metCorynephorus- en Agrostissoorten op landduinenH6410Uitbreiden Verbeteren Het habitattype is met kleine-? (lit. 3) 0 Er zijn goede potentiesGrasland met Molinia op(kernopgave) oppervlakte en matig ontwikkeldvoor verbetering van dekalkhoudende, venige ofaanwezig in de Smalbroekenkwaliteit en plaatselijklemige kleibodem (Molinionook voor uitbreiding vancaeruleae)het oppervlak. Bijaanpassing van hetwaterbeheer enverbetering van debeekwaterkwaliteit zijner mogelijkheden voorverder herstel/uitbreidingoppervlak.7110Uitbreiden Verbeteren Actieve hoogvenen0 0 De potenties voorActief hoogveen (subtype B(heideveentjes) is op diverseverbetering, kwaliteit enheideveentjes)locaties aanwezig, maar nog matiguitbreiding oppervlak zijnontwikkeld.goed in vennen envoldoende stabielewaterstanden.H7150Uitbreiden Behoud Het habitattype is goed ontwikkeld + (lit. 3) 0 Mogelijkheid van herstelSlenken in veengronden metaanwezig op een klein oppervlak.en oppervlakvergrotingvegetatie behorend tot hetdoor herstel van natteRhynchosporionlaagten.H7210Behoud Verbeteren Het habitattype komt met een+ 0 De potenties voorKalkhoudende moerassen metaanzienlijke oppervlakte voor inherstel van de kwaliteitCladium mariscus en soortenWinkelsven, maar is matigzijn goed, mits enigevan het Caricion davallianaeontwikkeld en breidt zich spontaanvoeding met schoon,landduinen bij vennen(zie onderzoek NNP)In onderzoek van NNPZie ook onderzoek vanNNPUitbreiding in Banisveld;afhankelijk van plaggenop vochtige heiProject Winkelsven isinmiddels uitgevoerdBijlage 29v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 2 - 23 september 2010


Type Opgave Actuele toestand Trend Potentieel; perspectief AandachtspuntenCode en habitattype Opper-vlakte Kwaliteit Omvang Kwaliteituit.basenrijkoppervlaktewater kanworden hersteld.H9190Oude zuurminnendeeikenbossen op zandvlaktenmet Quercus roburBehoud Verbeteren 0 ? (afnamebosvogels; lit6)Afname bosvogelrelevant? (beperktareaal van het typegekarteerd).H91E0Bossen op alluviale grond metAlnus glutinosa en FraxinusexcelsiorBehoud Verbeteren Type beekbegeleidende bossen isbeperkt aanwezig0 - (afnamevlinders; lit 7)Kwaliteitsverbeteringkan op de huidigelocaties plaatsvinden,maar vergt herstel vande hydrologie enverbetering van deoppervlaktekwantiteit.H1831Drijvende waterweegbreeUitbreiden Verbeteren Duurzaam aanwezig inStaalbergven (lit 1.)+ (lit. 6) Zie H3110 enH3130Vroeger ook in GrootHuisven en WitvenH1082Uitbreiden Verbeteren Bekend van Voorste Goorven (lit.0 0Gestreepte waterroofkever1)H1149Kleine modderkruiperBehoud Behoud Nu talrijk in Heiloop (lit 1).In 2004 waargenomen in Heiloopen Beerze (lit 5).0 0 Dempen Heiloop (zieNNP) vormt mogelijkebedreigingH1166KamsalamanderUitbreiding Verbeteren Populatie in beekdal Beerze (lit. 1)Soorten waargenomen in0 ? Uitbreidingsperspectiefin Banisveld (lit 1)Project Winkelsven isinmiddels uitgevoerdBalsvoort/Kostersche Hoeven in2007 (lit 5).A004Behoud (30 Behoud In 60ér jaren ca 10 p; in 1999 29 p+ Zie vennenDodaarspaar)(lit 1)A276RoodborsttapuitBehoud (35paar)Behoud In 1999 34 p. (lit 1)In 1999 in Banisveld (lit 5)? 0 Kansen hangen samenmet ontwikkeling H4010Bijlage 29v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 3 - 23 september 2010


Type Opgave Actuele toestand Trend Potentieel; perspectief AandachtspuntenCode en habitattype Opper-vlakte Kwaliteit Omvang Kwaliteit(vochtige heide) (lit 4)A039Taigarietgans (niet-broedvogelmet seizoensmax 300 ind.BehoudleefgebiedBehoud <strong>Kampina</strong> fungeert als slaapgebied Gegevens nog nietgeschikt voortrendanalyse (lit 1)? Handhaving huidigesituatie is voldoende,gezien landelijkegunstige staat (lit 1)H1042Gevlekte witsnuitlibel(complementair doel)Uitbreiding (500volw. Ind.)Verbeteren Een enkele waarneming gedaan Geen populatie Zie H3110 enH3130Bijlage 29v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 4 - 23 september 2010


Bronnen:1. LNV; 2006b; Gebiedendocument <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied <strong>133</strong> - <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen; Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer enVoedselkwaliteit; Den Haag2. Royal Haskoning; 2007b; Ecohydrologische quickscan natte natuurparel <strong>Kampina</strong>; 9R9090/R00012/902005/DenB; Royal Haskoning; ‘s-Hertogenbosch3. KIWA; 2007; Knelpunten- en kansenanalyse <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied <strong>133</strong> - <strong>Kampina</strong> & <strong>Oisterwijkse</strong> vennen; Kiwa Water Research/EGG-consult4. WING, 2007. Werkatelier Maatregelen KRW-<strong>Natura</strong><strong>2000</strong> gebied <strong>Kampina</strong> en <strong>Oisterwijkse</strong> vennen.5. Inventarisatiegegevens Provincie (2008).6. Notitie L. de Bruijn van NM (2008)7. Notitie van Rijsewijk (2007) over vlinders en waterberging8. Natuurbalans; 2008; De libellen van de <strong>Oisterwijkse</strong> vennen - Veldinventarisatie gericht op doelsoorten en soortenrijkdom; 08-027;Natuurbalans - Limes DivergensBijlage 29v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 5 - 23 september 2010


Bijlage 5Ammoniakkader9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Invoegen als beschikbaar9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 1 - 23 september 2010


Bijlage 6Vogelrichtlijnsoorten in relatie tot recreatie9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Recreatiedruk in relatie tot broedvogels op de centrale heidevan <strong>Kampina</strong>De recreatie op de heide van <strong>Kampina</strong> neemt al gedurende tientallen jaren in omvangtoe. Met name in de laatste pakweg 10 jaar is het zo druk geworden, dat effecten op defauna zichtbaar zijn geworden. De sterk toegenomen bekendheid van het gebied, onderandere tengevolge van tal van publicaties en ontwikkelde recreatieve routestructuren,en de toename van de beschikbare vrije tijd, niet in het minst bij grote aantallen(vervroegd) gepensioneerden, zijn factoren die in betekenende mate bijgedragenhebben aan het steeds drukker geworden bezoek aan <strong>Kampina</strong>. Dat drukke bezoekbeperkt zich al lang niet meer tot enkele piekdagen of vakantieperioden, maar treedt hetgehele jaar door op met een zwaartepunt in voorjaar en zomer.De formeel bewegwijzerde fietsroutes langs Valkeniersbaan en Melaniedreef leverenslechts een beperkte bijdrage aan de recreatiedruk. De fietsers die daar gebruik vanmaken passeren <strong>Kampina</strong> veelal als onderdeel van een knooppuntenroute op weg naarandere gebieden en wijken hoegenaamd niet van de fietsroute af. Veel meer impacthebben de wandelaars, mountainbikers en al dan niet aangespannen paardrijders. Zijverblijven aanzienlijk langer in het gebied en doorkruisen op tal van manieren ook dekern van het heidegebied. Bovendien zijn veel wandelaars vergezeld van honden,waarvan dan nog een aanzienlijk deel niet aangelijnd is.Het netwerk van zandpaden op de heide wordt dan ook door de beheerders al jarenlangals te fijnmazig beschouwd. Daar komt nog bij dat de voor de begrazing ingezetterunderen hun eigen wissels over de heide trekken, welke smalle paadjes vervolgens ookweer door recreanten, waaronder met name veel mountainbikers, gebruikt worden. Hetresultaat van deze fijnmazigheid is dat er op de heide vrijwel geen aaneengeslotenrustgebieden van enigszins substantiële omvang zijn: overal is voortdurend sprake vanverontrusting waar met name de (avi)fauna onder te lijden heeft. De ruggegraat vangenoemd netwerk wordt gevormd door de brede zandbanen Belverse Baan, HaarenseDijk en Melaniedreef, die ooit aangelegd zijn om te dienen als basis voor de ontginningvan <strong>Kampina</strong>. Zij doorsnijden de centrale heide van zuid naar noord en van west naaroost en tal van tussenliggende kleinere zandpaden takken hier op aan.De voor de heide karakteristieke vogelsoorten zijn grondbroeders die gevoelig zijn voorverstoring. Uit onderzoek ¹) is gebleken dat met name de Wulp, en in mindere mate ookandere soorten waaronder de Tapuit, uitgesproken negatief reageert op intensieverecreatie. Tot ongeveer 10 jaar geleden broedden jaarlijks nog omstreeks 25 paren vande Wulp op de centrale heide van <strong>Kampina</strong>. Bij de recente inventarisatie in 2008 bleekde broedpopulatie van de Wulp teruggelopen te zijn tot 9 paren. De Tapuit heeft voorzover bekend in 1991 voor het laatst op <strong>Kampina</strong> gebroed en wordt de laatste jarenuitsluitend nog als doortrekker waargenomen.Nu zijn er uiteraard meerdere factoren die een rol kunnen spelen bij de toe- of afnamevan vogelsoorten. Veelal is er sprake van wijziging of aantasting van het broedhabitat.Wat de Wulp betreft is hier op <strong>Kampina</strong> echter geen sprake van. Door diversebeheermaatregelen zoals lokaal plaggen en afzetten van opslag is de kwaliteit van hetleefgebied van de Wulp er eerder op vooruit gegaan. Er zijn dus goede redenen om aante nemen dat de recreatiedruk een belangrijke rol speelt bij de gesignaleerdeachteruitgang.Het verdwijnen van de Tapuit kan heel wel bevorderd zijn door de teloorgang van dekonijnenpopulatie, tengevolge waarvan de open zandige plekken op de heidedichtgroeiden. Het ligt dus niet voor de hand dat de recreatiedruk hierin een belangrijkaandeel heeft gehad.9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Tenslotte is het goed erop te wijzen dat er nog diverse andere karakteristieke enkwetsbare broedvogelsoorten in klein aantal op de centrale heide voorkomen, zoalsWintertaling, Kwartel, Watersnip, Nachtzwaluw, Boomleeuwerik en Sprinkhaanzanger,die eveneens zouden kunnen profiteren van een toegespitste zonering en reguleringvan de recreatiedruk op de heide van <strong>Kampina</strong>.Frans van Erve7 december 2008¹) A.N. van der Zande (1984): Outdoor recreation and birds: conflict or symbiosis?Dissertatie Leiden.Bijlage 49v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 2 - 23 september 2010


Bijlage 7Voorkomen Roodborsttapuit <strong>Kampina</strong>9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Uit van Erve (2009)9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 1 - 23 september 2010


Bijlage 8Maatregelen en Kosten9v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument 23 september 2010


Type maatregel Deelgebied Maatregelen Deelmaatregelen(o.a.)FysiekemaatregelenHele gebied Afschot niet-inheemseganzen<strong>Kampina</strong> ExtensiveringrecreatiedrukAanpassenrecreatiezoneringGlobalePrestatie2010-2016GlobalePrestatie na2016 (totaal)Eenheid Globale raming 2010-2016 (euro's)Bijdrage mogelijk uitBelanghebbenden(verantwoordelijke)nvt nvt nvt nvt Regulier beheer Terreinbeheerders± <strong>2000</strong> - m 5.000-20.000 Onbekend Terreinbeheerders,Provincie Noord-Brabant,ANWB, TOP-BrabantOpmerkingenHele gebied Inrichten enonderhouden NatteNatuurparelTerugdringenBosopslag doorplaggen, begrazen,terkken etc± 110 ± 48 ha ±680.000 pMJP-ILG, ProgrammabeheerTerreinbeheerdersSchonenvenbodemsGalgenven,Staalbergven,Voortse ChoorvenInstandhouden enonderhoudenaanvoer basenrijkwater Staalbergven,Galgenven,Winkelsven enVoortse Choorven- ±48 ha ±200.000 Terreinbeheerders,Waterschapnvt nvt nvt 5.000-10.000 Terreinbeheerders,Waterschap, ProvincieNoord-BrabantGerekend is met de vastgesteldenormbedragen. Bekend is datdeze in de praktijk geen 100%dekking kunnen leverenVrijstellenvenoeversGalgaven, VoortseChoorven enCentrale vennenAfkoppelingwatertoevoerBeeldven,Kolkvennen enRietvenVerbeteren abiotiekBlauwgrasland- ± 100 ha ±210.000 Terreinbeheerdersnvt nvt nvt 50.000-100.000 Terreinbeheerders,Waterschap, ProvincieNoord-Brabant- ±50 ha ± 370.000 Terreinbeheerders,Provincie Noord-Brabant<strong>Oisterwijkse</strong>bossenInrichting en beheerKleineLandschapselementennvt nvt ha 10.000-50.000 TerreinebheerdersVerplaatsen Hengelsport nvt nvt nvt 10.000-25.000 Onbekend Gemeenten, ProvincieNoord-Brabant, ANWB,TOP-BrabantSubtotaal 1.540.000-1.665.000Handhaving <strong>Kampina</strong> Behoud rust nvt nvt nvt nvt nvt Regulier volgensbestaande afsprakenSubtotaal -aanpassenafstemmenandererelevanteplannenAlle nvt -CommunicatieSubtotaal -Door LNV aan te leverenMonitoringSubtotaalDoor LNV aan te leverenrelatie met wetenregelgeving(ontheffing,vergunningen,compensatie).Subtotaalnvt nvt nvt nvt nvt nvt nvtSubtotaal -Onderzoek Verwijderen sliblaagGroot Kolkven1 nvt nvt 10.000-25.000 Onbekend LNV, Provincie Noord-Brabant,TerreinbeheerderBijlage 89v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 1 - 23 september 2010


Bijlage 9Indeling en beschrijving storende factorenBijlage 89v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 1 - 23 september 2010


Beschrijving storende factorenOnderstaand worden alle 19 storende factoren kort beschreven aan de hand van:- het kenmerk van de storende factor- de mogelijke interactie met andere storende factoren- de werking ofwel het effect op de natuurwaardenDISCLAIMER: deze beschrijvingen zijn niet uitputtend.Storende factor: 1. Verlies van oppervlakteKenmerk: afname beschikbaar oppervlak leefgebied soorten en/of habitattypen.Interactie andere factoren: verlies van oppervlakte leidt tot verkleining en insommige gevallen ook tot versnippering van het leefgebied (zie aldaar). Een kleinergebied heeft bovendien meer te leiden van randinvloeden: vaak is de kwaliteit van hetleefmilieu aan de rand minder goed dan in het centrum van het gebied. Op dezemanier leidt verlies oppervlakte mogelijk ook tot een grotere gevoeligheid voorbijvoorbeeld verdroging, verzuring of vermesting.Werking: door afname van het beschikbare oppervlak neemt ook het aantalindividuen van een soort af. Om duurzaam te kunnen voortbestaan moet elke soort uiteen minimum aantal individuen bestaan; bij diersoorten wordt meestal van eenminimum aantal paartjes (reproductieve eenheden) gesproken. Wanneer een populatiete klein wordt neemt de kans op uitsterven toe, zeker als deze populatie geenonderdeel uitmaakt van een samenhangend netwerk van leefgebieden. Bij eenpopulatie die uit te weinig individuen bestaat, neemt ook de kans op inteelt toe en dusde genetische variatie af. Hierdoor wordt een populatie kwetsbaar voor veranderingentengevolge van bijvoorbeeld predatie, extreme seizoensinvloeden of ziekten.Ook habitattypen kennen een ondergrens voor een duurzame oppervlakte.Storende factor: 2. VersnipperingKenmerk: van versnippering is sprake bij het uiteenvallen van het leefgebied vansoorten.Interactie andere factoren: treedt op ten gevolge van verlies leefgebied ofverandering in abiotische condities van het leefgebied. Kan leiden tot verandering inpopulatiedynamiek.Gevolg: als het leefgebied niet meer voldoende groot is voor een populatie, ofindividuen van één populatie kunnen de verschillende leefgebieden niet meerbereiken, neemt de duurzaamheid van de populatie af. Een gevolg kan zijn eenverandering op in de soortensamenstelling en het ecosysteem. Soorten zijn inverschillende mate gevoelig voor de versnippering van hun leefgebied. Het meestgevoelig zijn soorten met een gering verspreidingsvermogen, soorten die zich over degrond bewegen en soorten met een grote oppervlaktebehoefte. Versnippering doorbarrières zoals wegen en spoorlijnen leidt mogelijk ook tot sterfte van individuen enkan zo effect hebben op de populatiesamenstelling. Bij versnippering moet men altijdgoed rekening houden met het schaalniveau van het populatienetwerk.Storende factor: 3. VerzuringKenmerk: Verzuring van bodem of water is een gevolg van de uitstoot (emissie) vanvervuilende gassen door bijvoorbeeld fabrieken en (vracht)auto's. De uitstoot bevatonder andere zwaveldioxide (SO2), stikstofoxide (NOx), ammoniak (NH3) envluchtige organische stoffen (VOS). Deze verzurende stoffen komen via lucht ofwater in de grond terecht en leiden aldus tot het zuurder worden van het biotischemilieu. De belangrijkste bronnen van verzurende stoffen zijn de landbouw, hetverkeer en de industrie.Interactie andere factoren: De effecten van verzurende stoffen zijn niet altijd tescheiden van die van vermestende stoffen, omdat een deel van de verzurende stoffenook vermestend werkt (aanvoer van stikstof).Gevolg: Verzuring leidt tot een directe of indirecte afname van de buffercapaciteit(het neutralisatievermogen) van bodem of water. Op termijn resulteert dit proces ineen daling van de zuurgraad. Hierdoor zullen voor verzuring gevoelige soortenverdwijnen, wat kan resulteren in een verandering van het habitattype en daarmeemogelijk het verdwijnen van typische (dier)soorten.Storende factor: 4. VermestingKenmerk: Vermesting is de 'verrijking'van ecosystemen met name stikstof enfosfaat. Het kan gaan om aanvoer door de lucht (droge en natte neerslag vanammoniak en stikstofoxiden) of nitraat- en fosfaataanvoer door het oppervlaktewater.Interactie andere factoren: stoffen die leiden tot vermesting kunnen ook leiden totverzuring. Vermesting (en verzuring) kunnen op hun beurt leiden tot verontreinigingvan het oppervlakte- en grondwater.Gevolg: De groei in veel natuurlijke landecosystemen zoals bossen, vennen enheidevelden worden gelimiteerd door de beschikbaarheid van stikstof. Het gevolg vanstikstof depositie is dat deze extra stikstof extra groei geeft. Daarbij is debeschikbaarheid van stikstof bepalend voor de concurrentieverhoudingen tussen deplantensoorten. Als de stikstofdepositie boven een bepaald kritisch niveau komt,neemt een beperkt aantal plantensoorten sterk toe ten koste van meerdere andere.Hierdoor neemt de biodiversiteit af.Storende factor: 5. VerzoetingKenmerk: Verzoeting treedt op als het chloridegehalte in het water afneemt, en nietBijlage 89v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 2 - 23 september 2010


meer geschikt is voor de beoogde zoute of brakke natuurtypen.Interactie andere factoren: verzoeting treedt meestal op tengevolge van vernattingof, zoals in het Delta-gebied, door het afsluiten van zee-armen. In (voormalig) brakkeof zoute wateren leidt verzoeting tot vermesting.Gevolg: Het steeds zoeter worden van bijv. het Oostvoornse meer heeft gevolgenvoor de flora en fauna in het meer. Bepaalde soorten zullen verdwijnen terwijl nieuwesoorten zich zullen vestigen. Door de verzoeting zal de brakwatervegetatieverdwijnen. Dit heeft tot gevolg dat door het afsterven van algen en wieren eenverslechtering van de waterkwaliteit kan optreden. Verder kan door verzoeting degevoeligheid voor eutrofiëring sterk toenemen. Naast verandering van vegetatie zalbij een verdere verzoeting ook de macrofauna- en visstandsamenstelling veranderen.Storende factor: 6. VerziltingKenmerk: Verzilting betreft de ophoping van oplosbare zouten (kalium, natrium,magnesium, calcium) in bodems en wateren. In wateren komt verzilting over hetgehele spectrum tussen zoet ( 30.000 mg Cl/l) voor en isdus niet beperkt tot zoet en brak water.Interactie andere factoren: Verzilting van bodems treedt vaak op tengevolge vanverdroging.Gevolg: Als gevolg van verzilting verandert de zoet-zout gradiënt en dit heeftgevolgen voor de grondwaterkwaliteit en dus de bodemvruchtbaarheid. Dit werk weerdoor in randvoorwaarden voor aanwezige plant- en diersoorten en leidt uiteindelijk toteen verandering in de soortensamenstelling.Storende factor: 7. VerontreinigingKenmerk: Er is sprake van verontreiniging als er verhoogde concentraties van stoffenin een gebied voorkomen, welke stoffen onder natuurlijke omstandigheden niet of inzeer lage concentraties aanwezig zijn. Bij verontreiniging is sprake van een zeer bredegroep van ecosysteem/gebiedsvreemde stoffen: organische verbindingen, zwaremetalen, schadelijke stoffen die ontstaan door verbranding of productieprocessen,straling (radioactief en niet radioactief), geneesmiddelen, endocrien werkende stoffenetc. Deze stoffen werken in op de bodem, grondwater, lucht.Interactie andere factoren: geen directe interactie met andere factoren. Wel kanverontreiniging als gevolg van andere facoren optreden.Gevolg: Vrijwel alle soorten en habitattypen reageren op verontreiniging. Deecologische effecten uiten zich in het verdwijnen van soorten en/of het beïnvloedenvan gevoelige ecologische processen. Deze beïnvloeding kan direct plaatsvinden maarook indirect via een opeenvolging van ecologische interacties. Bovendien kanverontreiniging zich pas vele jaren/decennia later manifesteren. De gevolgen vanverontreiniging zijn divers en complex. In het algemeen kan gesteld worden dataquatische habitattypen en soorten gevoeliger zijn dan terrestrische systemen. Ookgeldt dat soorten in de top van de voedselpiramide, als gevolg van accumulatie, vanverontreinigingen gevoeliger zijn. Echter, afhankelijk van de concentratie en duur vande verontreiniging zijn alle habitattypen en soorten gevoelig en kan verontreinigingleiden tot verandering van de soortensamenstelling.Storende factor: 8. VerdrogingKenmerk: Verdroging uit zich in lagere grondwaterstanden en/of afnemende kwel.De actuele grondwaterstand is zo lager dan de gewenste/benodigde grondwaterstand.Interactie andere factoren: verdroging kan tevens leiden tot verzilting. Doorverdroging neemt ook de doorluchting van de bodem toe waardoor meer organischmateriaal wordt afgebroken. Op deze wijze leidt verdroging tevens tot vermesting.Er zijn ook gebieden waar verdroging kan optreden zonder dat de grondwaterstand inde ondiepe bodem daalt. Het gaat daarbij om gebieden waar van oudsher grondwateromhoogkomt. Dit water heet kwelwater. Kwelwater is water dat elders in de bodem isgeïnfiltreerd en dat naar het laagste punt in het landschap stroomt. Kwelwater heeftdikwijls een bijzondere samenstelling: het is rijk aan ijzer en calcium, arm aanvoedingsstoffen en niet zuur, maar gebufferd. Schade aan de natuur die veroorzaaktwordt door een afname of het verdwijnen van kwelwater en het vervangen van dittype water met gebiedsvreemd water, noemen we ook verdroging.Gevolg: de verandering in grondwaterstand en soms ook kwaliteit van het grondwaterleidt tot een verandering in de soortensamenstelling en op lange termijn van hethabitattype.Storende factor: 9. VernattingKenmerk: Vernatting manifesteert zich in hogere grondwaterstanden en/oftoenemende kwel veroorzaakt door menselijk handelen.Interactie andere factoren: vernatting kan leiden tot verzoeting en verandering vande waterkwaliteit, bijvoorbeeld als gevolg van inlaat van gebiedsvreemd water.Gevolg: Vernatting is een storende factor voor vegetatietypen en soorten die vannature onder drogere omstandigheden voorkomen. Vernatting grijpt in op de bodemofwatercondities. Bij verdergaande vernatting kan een gebied ongeschikt wordenvoor planten en dieren en zo leiden tot een verandering in de soortensamenstelling enuiteindelijk het habitattype.Storende factor: 10. Verandering stroomsnelheidKenmerk: Verandering van stroomsnelheid van beken en rivieren kan optreden doormenselijke ingrepen zoals plaatsen van stuwen, kanaliseren of weer laten meanderen.Bijlage 89v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 3 - 23 september 2010


Interactie andere factoren: geen?Gevolg: Verschillen in stroomsnelheid (langzaam of snel) en dimensies (vanbovenloop tot riviertje) leiden tot duidelijke verschillen in levensgemeenschappen enkenmerkende soorten hiervan. Door verandering in stroomsnelheid verdwijnenkenmerkende soorten en levensgemeenschappen.Storende factor: 11. Verandering overstromingsdynamiekKenmerk: De duur en/of frequentie van de overstroming van beken en rivierenverandert door menselijke activiteiten.Interactie met andere factoren: overstromingen zijn van invloed op devochttoestand, de zuurgraad, de voedselrijkdom en het zoutgehalte van een gebied.Gevolg: Voor een voedselarme vegetatie bijvoorbeeld leidt een toenemendeoverstroming met voedselrijk water tot vermesting: verrijking van de bodem endaardoor verruiging van de vegetatie. Bij boezemlanden die regelmatig wordenoverstroomd leidt een afname van de overstromingsfrequentie tot verzuring van debodem, waardoor basenminnende plantensoorten kunnen verdwijnen. Langdurigeoverstroming kan leiden tot zuurstofgebrek in de wortels van planten waardoorplanten kunnen afsterven. Uiteindelijk grijpt een verandering in deoverstromingsdynamiek zo in op de soortensamenstelling.Storende factor: 12. Verandering dynamiek substraatKenmerk: er treedt een verandering op in de bodemdichtheid of bodemsamenstellingvan terrestrische of aquatische systemen, bijvoorbeeld door aanslibbing ofverstuiving. Interactie andere factoren: verandering overstromingsdynamiek,verandering mechanische effectenGevolg: Verandering van dynamiek van het substraat kan leiden tot verandering vande abiotische randvoorwaarden waardoor levensgemeenschappen kunnen veranderen.Dynamiek van het substraat is bijvoorbeeld van belang voor droge pioniervegetatiesin de duinen en stuifzanden, of voor mosselbanken in de Waddenzee.Storende factor: 13. Verstoring door geluidKenmerk: verstoring door onnatuurlijke geluidsbronnen; permanent zoals geluidwegverkeer danwel tijdelijk zoals geluidsbelasting bij evenementen. Geluid is eenhoorbare trilling, gekenmerkt door geluidsdruk en frequentie.Interactie andere factoren: Treedt vaak samen met visuele verstoring op door bijv.vlieg- en autoverkeer, manifestaties etc.Gevolg: Logischerwijs zijn alleen diersoorten gevoelig voor direct effecten vangeluid. Geluid sec is een belangrijke factor in de verstoring van fauna. De verstoringdoor geluid wordt beïnvloed door het achtergrondgeluid en de duur, frequentie ensterkte van de geluidsbron zelf. Geluidsbelasting kan leiden tot stress en/ofvluchtgedrag van individuen. Dit kan vervolgens weer leiden tot het verlaten van hetleefgebied of bijvoorbeeld een afname van het reproductieproces. In bepaaldegevallen kan ook gewenning optreden, in het bijzonder bij continu geluid. Voorzeezoogdieren en vogels is in bepaalde gevallen deze dosis-effect relatie goedgekwantificeerd.Storende factor: 14. Verstoring door lichtKenmerk: verstoring door kunstmatige lichtbronnen, zoals licht uit woonwijken enindustrieterreinen, glastuinbouw etc.Interactie andere factoren: geen?Gevolg: Kunstmatige verlichting van de nachtelijke omgeving kan tot verstoring vanhet normale gedrag van soorten leiden. Naar mogelijke effecten is nog vrij weinigonderzoek gedaan. Veel kennis gaat daarom nog niet verder dan het kwalitatiefsignaleren van risico’s. Met name schemer- en nachtactieve dieren kunnen last hebbenvan verstoring door licht, doordat zij juist aangetrokken worden of verdreven door delichtbron. Hierdoor raakt bijvoorbeeld hun ritme ontregeld of verlichte delen van hetleefgebied worden vermeden.Storende factor: 15. Verstoring door trillingKenmerk: Er is sprake van trillingen in bodem en water als dergelijke trillingen doormenselijke activiteiten veroorzaakt worden, zoals bij boren, heien, draaien vanrotorbladen etc.Interactie andere factoren: kan vooral samen optreden met verstoring door geluidGevolg: Trilling kan leiden tot verstoring van het natuurlijke gedrag van soorten.Individuen kunnen tijdelijk of permanent verdreven worden uit hun leefgebied. Overhet daadwerkelijke effect van trilling is nog zeer weinig bekend. Naar het effect opzeezoogdieren is wel onderzoek verricht.Storende factor: 16. Optische verstoringKenmerk: optische verstoring betreft verstoring door de aanwezigheid en/ofbeweging van mensen dan wel voorwerpen die niet thuishoren in het natuurlijkesysteem.Interactie andere factoren: treedt vaak samen op met verstoring door geluid (ingeval van recreatie) of trilling en licht (in geval van voertuigen, schepen).Gevolg: optische verstoring leidt vooral tot vluchtgedrag van dieren. De soort reageertbijvoorbeeld op beweging omdat een potentiële vijand wordt verwacht. Andersomkan optische verstoring juist ook het uitzicht van soorten beperken waardoor zijpotentiële vijanden niet zien naderen. De daadwerkelijke effecten zijn zeerBijlage 89v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 4 - 23 september 2010


soortspecifiek en hangen van de schuwheid van de soort en de mate waaringewenning optreedt. Bovendien kunnen de effecten afhankelijk zijn van de periodevan de levenscyclus van de soort: in de broedtijd zijn soorten over het algemeenschuwer en dus gevoeliger voor optische verstoring.Storende factor: 17. Verstoring door mechanische effectenKenmerk: Onder mechanische effecten vallen verstoring door betreding, golfslag,luchtwervelingen etc. die optreden ten gevolge van menselijke activiteiten. Deoorzaken en gevolgen zijn bij deze storende factor zeer divers.Interactie andere factoren: verstoring kan samenvallen met verstoring door geluid,licht en trilling.Gevolg: deze storende factor kan leiden tot een verandering van het habitattype en/ofverstoring of het doden van fauna-individuen.Bij habitattypen treedt de verstoring/verandering vaak op ten gevolge van recreatie ofbijvoorbeeld militaire activiteiten. Het effect is zeer afhankelijk van de kwetsbaarheid(gevoeligheid) van het habitattype. Waterrecreatie en scheepvaart leiden tot golfslag,hetgeen effect kan hebben op de oeverbegroeiing en waterfauna. Luchtwervelingenvan bijvoorbeeld windmolens kunnen leiden tot vogelsterfte.Storende factor: 18.Verandering in populatiedynamiekKenmerk: De storende factor verandering in populatiedynamiek treedt op indien ereen direct effect is van een activiteit op de populatie-opbouw en/of populatiegrootte.Er wordt hier vooral gedoeld of de situatie waneer er sprake van sterfte vanindividuen door wegverkeer, windmolens, of door jacht of visserij.Interactie andere factoren: veel storende factoren leiden op hun beurt – dus indirect- tot een verandering in populatiedynamiek. Deze storende factor zit namelijk aan heteinde van de effectketenGevolg: bewuste, menselijke ingrepen op populatieniveau kunnen leiden tot directeproblemen en problemen in de toekomst. Een verandering in populatieomvang is eendirect effect. Een verandering in populatie-opbouw (verandering van de verhoudingsterfte-reproductie) leidt in de toekomst tot effecten. Zowel minder organismen (eenkleinere populatie) en zeker een verandering in samenstelling van de populatie (bijv.meer oude dieren) kunnen leiden tot een verandering in de geboorte/sterfte ratio. Endaarmee kan er iets veranderen in de populatiedynamiek (het gedrag in de tijd). Ditkan uiteindelijk leiden tot het (tijdelijk) verdwijnen van soorten, waardoor hetevenwicht van het ecosysteem verschuift.De gevoeligheid is sterk afhankelijk van diverse populatiekenmerken zoals degeneratietijd van een soort en de huidige grootte van populaties. Vooralsnog zijn allesoorten als ‘gevoelig’ gescoord.Storende factor: 19. Bewuste verandering soortensamenstellingKenmerk: Er is sprake van bewust ingrijpen in de natuur door herintroductie van soorten,introductie van exoten, uitzetten van vis, inzaaien van genetisch gemodificeerde organismen etc.Interactie andere factoren: heeft met name direct invloed op de factor ‘verandering inpopulatiedynamiek’.Gevolg: Er treedt concurrentie op in voedselbeschikbaarheid, nestgelegenheid etc. Dezeconcurrentie kan leiden tot het verdringen (opvullen van de niche) van de oorspronkelijkesoorten. Ook kunnen soorten verdwijnen door predatie van de geïntroduceerde soort. Hierdoorkunnen relaties binnen het ecosysteem worden verstoord.Bijlage 89v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 5 - 23 september 2010


Bijlage 10CommunicatieBijlage 89v5463/R00001/901805/DenBWerkdocument - 6 - 23 september 2010

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!