Theorie Deel 2
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
28
Theorie
ontstaan er op die manier ook nieuwe tactische mogelijkheden (bv. een give and go of
één- tweetje) om de scoringskansen voor het aanvallende team te vergroten.
• Passenspelen die weinig structuur bieden omdat er geen doelen op het veld staan
en dus ook geen vaste speelrichting is (bv. 5-passenspel, 5 tegen 5), zijn complex voor
laagvaardigen. Ze hebben het moeilijk om zich in deze situatie goed te oriënteren.
• Wanneer er te gemakkelijk gescoord wordt in meerderheidssituaties, vermindert men
het aantal spelers in overtal. Als er niet of te weinig gescoord wordt, vergroot men het
aantal spelers in overtal. De grootte van het speelveld blijft hetzelfde.
• Er moet voldoende breedte en diepte zijn in het speelveld. In doelspelen moeten spelers
ruimte krijgen om een aanval te kunnen opbouwen en het speelveld voor het doel te
kunnen ‘openen’. Ze moeten ook voldoende tijd krijgen om zich na balverlies opnieuw
in verdediging op te stellen. Scoren of doelpogingen ondernemen vanuit de eigen
doelzone zonder een voorafgaande spelopbouw moet dus zo veel mogelijk vermeden
worden.
• In terugslagspelen varieert de breedte en diepte van het veld in functie van de techniekbeheersing
(laagvaardigen spelen beter op korte veldjes) of in functie van het vooropgestelde
leerdoel (variëren in korte en diepe slagtechnieken vraagt om een diep en
smaller veld). De hoogte van het net en de balkeuze kunnen een speler meer of minder
tijd geven. Laagvaardigen moeten steeds meer tijd krijgen om succesvol te zijn. Hogere
balbanen maken dit laatste haalbaar.
• In de slag- en loopspelen zorgt men het best voor aangepast slagmateriaal (bv. mousse
bal en ball bouncer) zodat de bal steeds op een succesvolle manier in het spel kan
gebracht worden en het spel kan opstarten. Het kunnen slaan op een aangeworpen
bal is immers de start voor essentiële spelacties zoals het honklopen, uitbranden en
uittikken. Al deze vaardigheden kunnen het best in kleinere teams en op meerdere
kleinere veldjes geleerd worden. Nog te vaak zien we dat bij honkbal meteen het eindspel
gespeeld wordt en de klasgroep in twee gesplist wordt in een slag- en veldteam.
Naar leereffect toe biedt dergelijke aanpak weinig potentieel.
• Als er niet gescoord wordt, kan men naast bovenstaande maatregelen ook het doel
vergroten, of een neutrale doelzone invoeren waarin geen verdedigers mogen komen.
Of men kan meerdere doelen plaatsen, of het doel zo oriënteren in de speelruimte dat
men via meer dan één richting kan scoren.
• Een doel mag nooit door één verdediger dichtgezet kunnen worden. Mocht dit toch het
geval zijn, dan organiseert de leerkracht meerdere doelen op het speelveld (bv. meer
doelen dan dat er verdedigers zijn) die ver genoeg uit elkaar staan of doelen die in de
hoogte staan. Op die manier moet de verdediging zich steeds verplaatsen om de positie
van de bal te volgen en in de lijn van de bal en het doel te komen in de plaats van bij
het doel te blijven staan en het af te sluiten.
• De leerkracht positioneert of verplaatst zich steeds aan de buitenkant van de speelveldjes
om het totaaloverzicht te behouden. Ervaring leert ons dat de speelruimte rondom