Theorie Deel 2
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Hoofdstuk 2
Specifieke vakkennis en
leerrendement
1. Spel op maat maken. Hoe doen we dat?
Wat maakt een spelvorm complex? Wanneer is een spel speelbaar voor leerlingen? Welke
ingrepen kunnen we doen om een spelvorm te vereenvoudigen of uitdagender te maken?
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat leerlingen voldoende kunnen scoren, succes ervaren?
Is het mogelijk om reeds vooraf een inschatting te maken van de haalbaarheid van een
spelkeuze of moet een spel altijd eerst uitgeprobeerd worden om hierop een goed zicht
te krijgen? Is het met andere woorden mogelijk om reeds in de planningsfase van een
les cruciale spelproblemen te voorzien en interventies mentaal voor te bereiden? En hoe
kunnen we spelvormen tijdens het spelen nog op maat maken van de deelnemers? Hoe
kunnen we ze met andere woorden vereenvoudigen of complexer maken?
Een goede kennis van het spelpotentieel of voorgaande spelervaringen van de leerlingen
kan slechts gedeeltelijk helpen om deze vragen te beantwoorden. Het observeren van
spelhandelingen en toepassen van methodische principes garanderen niet steeds de wenselijke
leerwinst. De machtsbalans (Koekoek et al., 2011) is een interessant instrument om
naar spelactiviteiten te kijken en gepaste interventies te doen. Voor spelactiviteiten is het
immers belangrijk dat de machtsverhoudingen tussen aanval en verdediging in evenwicht
zijn. Beide teams moeten succesvol kunnen zijn. Er mag een licht onevenwicht zijn, maar
wanneer deze machtsbalans te fel verstoord is (bv. één team komt niet tot scoren, wordt in
verdediging onder de voet gelopen, enz.) moet de leerkracht een passende interventie doen.
Deze correctie is van een andere orde dan het corrigeren van technieken of het kwalitatief
bijsturen van een tactische optie. Er moet aan de spelomgeving ‘geknutseld’ worden.
Om leerrijke spelarrangementen te maken dient de lesgever voldoende kennis te hebben
van spelbepalende bouwstenen, ook wel spelvariabelen genoemd (Leysen, 2004).
Spelvormen zijn dynamische leeromgevingen waarin meerdere spelvariabelen voortdurend
op elkaar inwerken en problemen creëren voor de spelers (Ovens et al., 2013). Een
goed inzicht in de mogelijke interactie tussen al deze spelvariabelen en de complexiteit
die ze voor de spelers veroorzaken, is dus een must voor de leerkracht. Het is noodzakelijk
om spelers op een effectieve wijze te ondersteunen en de spelsituaties succesvol te maken.
26
Theorie
De kennis om spelen op maat aan te bieden, behoort tot het domein van de specifieke
vakkennis van elke leerkracht (Iserbyt, 2016; Ward, 2013; Ward et al., 2015; Hastie, 2010).
Aangezien het succes van spelonderwijs sterk afhangt van deze specifieke kennis, is het
belangrijk om hieraan de nodige aandacht te besteden. Het geeft leerkrachten immers de
mogelijkheid om zelf nieuwe spelen te ontwerpen of bestaande spelen aan te passen. Het
maakt hen minder afhankelijk van het beschikbare spelaanbod en geeft vertrouwen bij
het onderwijzen van spelvormen.
De belangrijkste spelvariabelen (Leysen, 2004) zijn terug te vinden in figuur 1, namelijk:
de spelidee, het movendum of voorwerp dat naar het doel gespeeld wordt, de partijsamenstelling,
de bewegingsrestricties (of speelregels), terreinvoorschriften en tijdslimieten.
Figuur 1. Voorstelling van de interactie tussen verschillende spelvariabelen en het effect
ervan op de complexiteit van de spelvorm of spelopdracht.
Specifieke vakkennis en leerrendement 27
In de figuur wordt elke spelvariabele als een tandwiel voorgesteld waaraan de lesgever
(of leerling) kan draaien om een welbepaalde keuze te maken. Deze spelvariabelen of
tandwielen staan niet los van elkaar, maar grijpen op elkaar in, beïnvloeden elkaar. Dit
draaien of positioneren van tandwielen levert uiteindelijk een uniek resultaat op of met
andere woorden een unieke spelvorm in het centrum van de figuur. Door de tandwielen
steeds opnieuw te verdraaien kan men de spelvorm vereenvoudigen, dwingender maken
in functie van leerdoelen, uitdagender maken, enz.
Hieronder beschrijven we enkele combinaties of interacties tussen spelvariabelen die
in het spelonderwijs frequent voor komen. Deze lijst is niet volledig, maar kan een lesgever
zeker al een eind op weg helpen om passend in te grijpen als de machtsbalans te fel
verstoord is of als het spel wel in balans is, maar te eenvoudig of te moeilijk is.
Keuze van movendum en terreinvoorschriften
• De vluchteigenschappen van de bal, de frisbee, de shuttle, enz. geven belangrijke informatie
over de grootte van het speelveld.
• Kleine ballen kunnen met een éénhandige worp gemakkelijker over een grotere afstand
geworpen worden en vragen dus om meer speelruimte.
• Kleine mousse ballen vliegen minder ver en botsen niet, wat de speelmogelijkheid
beperkt tot passen geven en het spelen op een klein veld mogelijk maakt. Het vangen
van mousse ballen is voor laagvaardige spelers gemakkelijker omdat de snelheid lager
ligt. Bovendien kan de bal bij het opvangen gemakkelijker vertraagd worden en kan de
speler bij het vangen in de bal knijpen om hem onder controle te krijgen.
• Een frisbee vliegt met een minimale krachtinzet heel ver waardoor men voldoende
speelruimte moet voorzien. Buiten is de vlucht van de frisbee onderhevig aan de wind,
wat de baan minder voorspelbaar maakt en het vangen bemoeilijkt.
Spelidee realiseren (scoren), terreinvoorschriften en partijsamenstelling
• In kleine teams krijgen spelers veel meer speelkansen en kunnen ze meer leren. Elke
speler uit het team heeft meer balcontacten en kan zich zo moeilijker aan de beslissingen
onttrekken die individueel of in teamverband moeten genomen worden. Kleinere
teams kunnen vaak ook op kleinere veldjes spelen zodat er in de gymzaal of sporthal
op meerdere veldjes tegelijkertijd kan gespeeld worden.
• Teams moeten gelijkwaardig samengesteld worden om de machtsbalans te realiseren.
Als men met een joker of team- neutrale aanvaller speelt om een meerderheidssituatie
te creëren, worden eerst de teams samengesteld en kiest men nadien pas de joker.
• Men kan kiezen voor meerderheidssituaties in het speelveld (zie hoger) of men kan
neutrale spelers (of kaatsers) aan de zijkanten van het veld opstellen. In het laatste
geval kan een pas naar buiten voor meer rust zorgen in het speelveld en bovendien
28
Theorie
ontstaan er op die manier ook nieuwe tactische mogelijkheden (bv. een give and go of
één- tweetje) om de scoringskansen voor het aanvallende team te vergroten.
• Passenspelen die weinig structuur bieden omdat er geen doelen op het veld staan
en dus ook geen vaste speelrichting is (bv. 5-passenspel, 5 tegen 5), zijn complex voor
laagvaardigen. Ze hebben het moeilijk om zich in deze situatie goed te oriënteren.
• Wanneer er te gemakkelijk gescoord wordt in meerderheidssituaties, vermindert men
het aantal spelers in overtal. Als er niet of te weinig gescoord wordt, vergroot men het
aantal spelers in overtal. De grootte van het speelveld blijft hetzelfde.
• Er moet voldoende breedte en diepte zijn in het speelveld. In doelspelen moeten spelers
ruimte krijgen om een aanval te kunnen opbouwen en het speelveld voor het doel te
kunnen ‘openen’. Ze moeten ook voldoende tijd krijgen om zich na balverlies opnieuw
in verdediging op te stellen. Scoren of doelpogingen ondernemen vanuit de eigen
doelzone zonder een voorafgaande spelopbouw moet dus zo veel mogelijk vermeden
worden.
• In terugslagspelen varieert de breedte en diepte van het veld in functie van de techniekbeheersing
(laagvaardigen spelen beter op korte veldjes) of in functie van het vooropgestelde
leerdoel (variëren in korte en diepe slagtechnieken vraagt om een diep en
smaller veld). De hoogte van het net en de balkeuze kunnen een speler meer of minder
tijd geven. Laagvaardigen moeten steeds meer tijd krijgen om succesvol te zijn. Hogere
balbanen maken dit laatste haalbaar.
• In de slag- en loopspelen zorgt men het best voor aangepast slagmateriaal (bv. mousse
bal en ball bouncer) zodat de bal steeds op een succesvolle manier in het spel kan
gebracht worden en het spel kan opstarten. Het kunnen slaan op een aangeworpen
bal is immers de start voor essentiële spelacties zoals het honklopen, uitbranden en
uittikken. Al deze vaardigheden kunnen het best in kleinere teams en op meerdere
kleinere veldjes geleerd worden. Nog te vaak zien we dat bij honkbal meteen het eindspel
gespeeld wordt en de klasgroep in twee gesplist wordt in een slag- en veldteam.
Naar leereffect toe biedt dergelijke aanpak weinig potentieel.
• Als er niet gescoord wordt, kan men naast bovenstaande maatregelen ook het doel
vergroten, of een neutrale doelzone invoeren waarin geen verdedigers mogen komen.
Of men kan meerdere doelen plaatsen, of het doel zo oriënteren in de speelruimte dat
men via meer dan één richting kan scoren.
• Een doel mag nooit door één verdediger dichtgezet kunnen worden. Mocht dit toch het
geval zijn, dan organiseert de leerkracht meerdere doelen op het speelveld (bv. meer
doelen dan dat er verdedigers zijn) die ver genoeg uit elkaar staan of doelen die in de
hoogte staan. Op die manier moet de verdediging zich steeds verplaatsen om de positie
van de bal te volgen en in de lijn van de bal en het doel te komen in de plaats van bij
het doel te blijven staan en het af te sluiten.
• De leerkracht positioneert of verplaatst zich steeds aan de buitenkant van de speelveldjes
om het totaaloverzicht te behouden. Ervaring leert ons dat de speelruimte rondom
Specifieke vakkennis en leerrendement 29
een leerkracht die in het veld opgesteld staat, niet benut wordt door de spelers. Bijgevolg
verkleint de strategische speelruimte die beschikbaar is voor de spelers nog meer.
Spelregels of bewegingsrestricties, tijdslimieten, terreinvoorschriften en leerdoelen
• Atypische speelregels zoals bijvoorbeeld het lopen met de bal in de hand om terreinwinst
te maken (in de plaats van een pas in de diepte te geven) of het trekken van een
lint/flag om een aanvaller te stoppen (in de plaats van een balonderschepping), moeten
vanaf het begin van de les of lessenreeks veelvuldig aan bod komen om spontaan
gebruik ervan te stimuleren.
• De opbouw in spelregels (bewegingsrestricties) is progressief: we starten met enkele
basisregels en voegen dan progressief spelregels toe. Bijgevolg wordt de spelvorm
steeds complexer doordat het aantal tactische opties of als- dan- relaties eveneens verder
uitbreidt.
• Laagvaardige spelers houden we aan boord door ze beschermd balbezit te geven: de
verdediger moet afstand houden en mag de bal niet uit de handen slaan. Enkel door
de pas te onderscheppen kan men in balbezit komen.
• We voorzien veilige zones in of naast het veld voor het aanvallende team waarin enkel
aanvallers kunnen komen en niet gehinderd mogen worden door verdedigers.
• Wanneer het aanvalsspel vertraagt en de balbezitter de bal te lang bijhoudt, voert men
de druk op door een tijdslimiet voor het afspelen van de bal in te stellen (3 seconden,
5 seconden, 10 tellen enz.).
• Wanneer tijdens een passenspel steeds dezelfde spelers naar elkaar spelen, kan men
het terugspelen van de bal naar dezelfde speler verbieden. Meestal hoort hierbij ook
de spelregelaanpassing die verbiedt dat twee verdedigers vervolgens de overblijvende
speler onder druk zetten. Een man- man verdediging is dan een verplichting.
• Als de doelopening zeer groot is, zoals bij voetbal of handbal, dan is het voor de verdedigers
efficiënter om een zoneverdediging toe te passen en alle potentiële afspeellijnen
dicht te zetten. Elke verdediger krijgt dan een zone toegewezen waarvoor hij
verantwoordelijk is en waarin hij elke aanvaller die in de zone kom het scoren moet
beletten. De verdediger die het dichtst bij de balbezitter is, schuift op in de richting
van de balbezitter en zet die onder druk. De andere verdedigers maken de ruimte zo
klein mogelijk. We noemen dit ‘knijpen’. Zoneverdediging wordt eveneens toegepast
wanneer de verdedigers in de minderheid zijn.
• Door het dribbelen, drijven, tippen, enz. van de bal te verbieden, reduceren we individuele
acties en kan het samenspel tussen de aanvallers gestimuleerd worden. Meestal
verliezen laagvaardige spelers ook het speloverzicht tijdens deze acties.
• Een boogpas is een slechte oplossing om de bal bij een vrijstaande ploegmaat te krijgen.
Deze pas wordt in kleinere ruimtes heel vaak onderschept. Door boogpassen te
verbieden, lokt men bovendien uit dat de ploegmaat zich moet vrijspelen of zich aan-
30
Theorie
speelbaar moet opstellen. Bij laagvaardige aanvallers zorgt men aanvankelijk het best
voor een groter speelveld om een vlotte balcirculatie mogelijk te maken. Door het veld
te verkleinen, maakt men het uitvoeren van schijnbewegingen om zich te ontdoen van
de rechtstreekse verdediger nog dwingender of moeilijker voor de aanvaller.
• We geven meer tijd en ruimte aan aanvallers door verdedigers ‘vast te pinnen’ in welbepaalde
zones van het speelveld. Deze zones kunnen dichter of verder van de doelzone
af liggen, slechts één of meerdere verdedigers bevatten, groter of kleiner zijn, waardoor
het aanvallende team meer of minder tijd krijgt om beslissingen te nemen en in balbezit
te blijven of een doelpoging te ondernemen.
• We vertragen of elimineren de kans op een snelle tegenaanval met doelkans door te
eisen dat de bal eerst langs een bepaalde zone of een speler op het veld moet passeren.
Hierdoor krijgt een team na balverlies meer tijd om zich te organiseren in verdediging.
• Wanneer er slechts één doel of doelzone is die centraal in het speelveld gelegen is (bv.
‘hot box’ in frisbee of het mikspel uit Kio Rahi) moet dit doelgebied voldoende groot
zijn en meerdere doelopeningen hebben, bijvoorbeeld: een cirkel of een vierkant. Hierdoor
blijft het scoren een haalbare opdracht. Via een bijkomende spelregeluitbreiding
van ‘recht op aanval halen’ kunnen we ervoor zorgen dat de aanvallers en verdedigers
niet blijven ‘plakken’ rond deze doelzone en bijgevolg de doelkansen dichtzetten. De
spelregel ‘recht van aanval’ kan via de hoeken van het speelveld gerealiseerd worden:
als een verdedigend team in balbezit komt, mag het enkel aanvallen op het centrale
doel nadat ze minstens één speler in een hoek van het veld hebben kunnen aanspelen.
• Wanneer de doelen in het speelveld geplaatst worden in de plaats van op de eindlijn
(zoals bij hockey), moet men erop toezien dat de ruimte achter de doelen tactisch
goed benut wordt door aanvallers en verdedigers. Zo niet verkleint men de diepte in
het speelveld. Ervaring leert ons dat leerlingen dan immers enkel de ruimte tussen
de twee doelen bezetten en niet achter het doel komen. Speelregels die aangeven dat
men de bal via de muur of een boarding langs achter in het doel kan spelen of meer
punten toekennen wanneer men langs achter scoort, zijn dan belangrijke spelregelaanpassingen.
2. Spelbepalende principes of basistechnieken
succesvol uitvoeren
In de vorige paragraaf hebben we aandacht besteed aan belangrijke interventies op niveau
van de spelomgeving met als doel om de spelopdracht te vereenvoudigen of uitdagender
te maken. Deze ingrepen spelen een prioritaire rol in het speelbaar en leerrijk maken van
de spelopdracht en horen dus zeker in de gereedschapskist van de leerkracht te zitten.
Daarnaast kan de spelkwaliteit aanmerkelijk verbeteren wanneer spelers individueel of
Specifieke vakkennis en leerrendement 31
in teamverband gerichte bijsturingen krijgen. De vaardigheid om spelacties doelgericht
te observeren, nauwkeurig te analyseren en vervolgens spelrelevante corrigerende feedback
te formuleren, maakt zeker ook deel uit van de specifieke vakkennis van de lesgever
(Iserbyt, 2016).
De volgende aandachtspunten voor het uitvoeren van basistechnieken of essentiële
tactische vaardigheden kunnen de lesgever helpen bij het remediëren van spelacties.
• Balbezit verzekeren via doeltreffend passen en vangen
De belangrijkste vereisten van een goede pas zijn:
• Vangbare ballen werpen. De pas moet nauwkeurig zijn, kan steeds gevangen worden
door de ploegmaat waardoor het team in balbezit blijft.
• De pas moet zo gespeeld worden dat de aanvalsactie die erop volgt niet vertraagd
wordt. De ontvanger is meestal in beweging waardoor de pas steeds in de looprichting
van de ontvanger moet gespeeld worden.
De voornaamste tip voor werpers en vangers is: ‘hou het simpel’. Vermijd showelementen
en maak gebruik van passen die door elke medespeler gevangen kunnen worden. Een
eenvoudige goedgerichte pas is dé sleutel tot een doeltreffende vervolgactie. Eenvoudige
passen kunnen maar gespeeld worden wanneer ploegmaats zich goed vrijlopen. Samenspelen
en balbezit houden is dus maar mogelijk wanneer de sleutel (de pas) en het slot (het
vrijspelen of in steun komen) samenvallen (Trunk, 2013).
Het geven van een pas naar een speler in verplaatsing is moeilijk omdat de werper de
bal in een richting moet sturen waar de ontvanger op dat moment meestal nog niet is.
Dit soort ruimtepassen of ‘space pass’ kan in spelnabije oefeningen aangeboden worden.
Methodisch maken we een opbouw vertrekkend van een situatie waarin de ontvanger
aanvankelijk stilstaat, daarna in beweging is waarbij de bal in een kleine ruimte aangespeeld
wordt en tot slot bieden we situaties aan waarbij verre passen gegeven worden in
de open ruimte naar een punt waar de ontvanger naar op weg is.
De ontvanger kan de werper een mikpunt geven door de bal actief te vragen. Dit gebeurt
met de buitenste hand (weg van de verdediger). Het vangen van de bal gebeurt steeds met
twee handen. Vaardige spelers kunnen de bal met één hand uit de lucht plukken en onmiddellijk
de tweede hand bijbrengen als controle. We merken echter dat veel spelers al te vaak
de bal met slechts één hand willen controleren bij het vangen of bij het werpen van grotere
ballen (bv. basketbal), met balverlies of spelvertraging als gevolg.
Een goede pas moet snel en strak gespeeld worden en steeds in de looprichting van de
ontvanger geplaatst worden. De baldrager moet de bal kunnen afschermen van de verdediging
en ondertussen voldoende overzicht houden op de loopacties van ploegmaats om
de bal op het gepaste moment af te spelen. De wenk ‘rust aan de bal’ is een belangrijke
tip om balbezit te verzekeren. Eventueel staan we beschermd balbezit toe aan de werper
waardoor de druk op de baldrager verkleint.
32
Theorie
Als de paslijn open is (er staat geen verdediger in de paslijn), kiest de werper voor de
snelste pas. Dit is een borstpas (er wordt met twee handen geworpen, de bal is groter), een
slagworp of basebalworp (dit is een éénhandige worp, kleinere bal), een push, een slag,
een trap, enz. Als de paslijn niet vrij is, verkiezen we een botspas of een andere actie. Een
botspas is steeds trager dan hoger genoemde passen en heeft het voordeel dat men een
ploegmaat die bewaakt wordt of die meer tijd nodig heeft om op de open positie te komen
doeltreffend kan aanspelen.
Een balbezitter kan steeds een nieuwe afspeellijn openen door te pivoteren. Deze actie
moet steeds gecoördineerd verlopen met de vrijspeelacties van ploegmaats. De pasgever
heeft minstens twee aanspeelpunten nodig. Dit spelprincipe impliceert dat aanvallers
zich het best opstellen in kleine of grotere driehoeken. Na het afspelen van de bal moet
de speler doelgevaar maken en zich opnieuw aanspeelbaar maken in een ‘been van een
nieuwe driehoek’ als hij niet aangespeeld wordt.
• Aanvalsprincipe: zich vrijspelen (off the ball movements) of aanspeelbaar maken
Een aanvaller moet de bal steeds verwachten. Hij moet op alle momenten het speelveld
kunnen overzien, zijn ploegmaats zien (of weten) staan, de baldrager in het oog houden
tijdens zijn verplaatsing en zich aanspeelbaar maken. Voor laagvaardige spelers is dit
reeds een zeer moeilijke opdracht.
Vrijspelen is een spelactie die door de aanvallers zonder bal uitgevoerd wordt. De aanvaller
moet zich eerst kunnen ontdoen van zijn rechtstreekse verdediger (‘open komen’)
om vervolgens de bal te kunnen ontvangen. Hiervoor maakt hij gebruik van schijnbewegingen
of vooracties. Een doeltreffende schijnbeweging kan in een kleine ruimte uitgevoerd
worden. Deze ‘looptechniek’ bestaat uit een richtingsverandering en een tempowisseling.
Tijdens de richtingsverandering voert de aanvallende speler de verdediger eerst weg van
de plaats waar hij de bal wil ontvangen, daarna maakt hij een scherpe hoek en creëert
een kleine voorsprong op de verdediger. Het wegvoeren van de verdediger gebeurt traag,
de richtingsverandering is explosief (een hoek maken door explosief af te stoten op de
binnenkant van de buitenste voet) waarna de aanvaller versnelt en de bal actief vraagt in
de open ruimte. De pasgever werpt de bal naar de uitgestoken hand, weg van de verdediger
die zijn positie tracht te herstellen. De timing van de pas en de vrijloopactie is van cruciaal
belang om succesvol verder te spelen.
Een aanvaller zonder bal moet steeds de open ruimte opzoeken én aanspeelbaar blijven
voor de baldrager. Het vrijspelen gebeurt meestal in de diepte om doelgevaar te maken.
Wanneer het aanvallende team moeilijkheden heeft om in balbezit te blijven doordat de
verdediging hen onder druk zet, kunnen vrijspeelacties in de breedte van het speelveld
ook een goede keuze zijn om balbehoud te garanderen.
Specifieke vakkennis en leerrendement 33
• Aanvalsprincipe: speelveld openen en doelgevaar creëren
Tijdens een aanvalsopbouw tracht het aanvallende team het speelveld zo goed mogelijk te
openen of zich zo breed mogelijk op te stellen zodat de verdedigers ver uit elkaar komen te
staan. Hierdoor wordt het moeilijker om het doelgebied af te schermen of dicht te zetten
en vergroten de doelkansen voor de aanvallers.
In combinatie met de idee dat de baldrager altijd twee afspeelpunten moet hebben,
impliceert dit ‘openen’ van het speelveld dat het aanvallende team zich dus het best in
een relatief grote driehoek of in een ruit opstelt. Na het afspelen van de bal naar een vrije
ploegmaat, verplaatst de aanvaller zich (in de diepte) en zoekt een kansrijke positie om zelf
te scoren of hij maakt tijdens deze snijbeweging ruimte voor een medespeler doordat hij
verdedigers in zijn actie meetrekt of misleidt. Als de snijdende speler de bal niet terugkrijgt
– de give and go is bijvoorbeeld niet mogelijk – dan stelt hij zich opnieuw aanspeelbaar
op en herstelt de driehoek of de ruit. Wanneer we de spelers van het aanvallende team
met denkbeeldige lijnen zouden verbinden, moeten we met andere woorden steeds geometrische
vormen kunnen herkennen waarbinnen driehoeken gemaakt kunnen worden.
Spelers die op één lijn of op een hoopje spelen, zijn dus niet goed bezig.
In de terugslagspelen komt ‘openen van het speelveld’ terug in volgende acties: we
plaatsen de bal, de shuttle, e.a. steeds buiten bereik van de tegenstrever zodat het overspelen
door de ontvanger bemoeilijkt wordt. Dit lukt wanneer de speler aan slag veel variatie
inbouwt in zijn slagen. Bijvoorbeeld: ver of diep in het achterveld spelen afwisselen met
korte slagen en zowel naar de linker- als naar de rechterkant van het veld spelen.
• Aanvalsprincipe: scoren
Doelpunten maken is een essentieel aspect van elk spel. Vaak merken we echter dat laagvaardige
aanvallers meestal de gewoonte hebben om de bal snel door te spelen naar een
ploegmaat, niettegenstaande ze zelf een open scorekans hebben. Spelers moeten dus aangemoedigd
worden om kansrijke scoreposities in te nemen (zie hoger) en doelkansen te
benutten als ze ruimte hebben om een doelpoging te nemen. Spelnabije oefeningen kunnen
spelers meer vertrouwen geven en helpen om die verantwoordelijkheid op zich te nemen.
• Verdedigingsprincipe: zich steeds opstellen tussen man (of bal) én doel
Verdedigen is eenvoudiger dan aanvallen. Binnen de beschikbare leertijd, krijgt het verdedigen
dus minder instructietijd toegewezen. Toch is een effectieve verdediger interessant
om in een aanleerfase aanvallende spelprincipes op een betekenisvolle wijze te leren.
Een verdediger verplaatst zich in een lage houding (zit op een denkbeeldige stoel), de
romp en hoofd zijn rechtop, de rugzijde is naar de doelzone of het doel gericht, de armen
en handen wijzen naar de bal en naar de aanvaller die kans maakt om de bal te ontvangen
(‘pistols’). De afstand tot de aanvaller is een armlengte wanneer deze doelgevaarlijk is. Als
de aanvaller geen kansrijke scorepositie heeft, neemt de verdediger meer afstand en kan
hij eventueel in helpverdediging gaan.
34
Theorie
Vaak merken we dat verdedigers de bal te snel willen onderscheppen of naar de bal
slaan. Door deze actie geven ze al te vaak de positie op tussen de aanvaller en het doel en
hierdoor komt het doelgebied open te liggen voor de aanvaller. De verdediger probeert dus
in de eerste plaats zijn positie op de lijn ‘aanvaller (of bal) en doel’ in te nemen en te behouden.
Wanneer de verdediger met zekerheid de bal kan onderscheppen, verlaat hij deze positie.
Als de balbezitter zich naar het doel wil verplaatsen, dwingt de verdediger deze aanvaller
naar ‘buiten’, weg van het doel. De aanvaller mag dus nooit de kortste weg naar het
doel krijgen. Het ‘afnemen’ of overspelen van de vaardige hand (of voet) van de aanvaller
is eveneens een belangrijke actie in deze fase.
In de terugslagspelen plaatst de ontvangende speler zich in het ‘centrum’ of de basis
van het speelveld dat binnen het tactisch bereik ligt van de tegenstrever. Door zich als
ontvangende speler strategisch te positioneren, worden afspeelmogelijkheden dichtgezet
en vergroot de mogelijkheid voor de ontvanger om op de aanval te anticiperen of te retourneren.
In racketsporten staat de ontvanger steeds met het racket hoog, zodat de bal of de
shuttle snel en hoog geraakt kan worden en naar beneden gespeeld kan worden zodat hij
het punt kan uitspelen.
• Verdedigingsprincipe: als team de ruimte voor het doel zo goed mogelijk gesloten
houden
In verdediging of na balverlies zoekt elke verdediger zo snel mogelijk zijn plaats op. In een
man- man verdediging is dit de rechtstreekse aanvaller waarvoor hij verantwoordelijk is.
In een zoneverdediging neemt de verdediger zo snel mogelijk zijn zone in die hij moet
afdekken.
In een individuele verdediging of man- man verdediging stelt de verdediger zich steeds
op tussen man en doel en wijst met de vrije hand naar de bal. Als de aanvaller zich verplaatst,
dan blijft de verdediger steeds bij de aanvaller en geeft zijn positie tussen man en
doel niet op.
In een zoneverdediging is de verdediger verantwoordelijk voor elke speler die in zijn
zone komt. Ook in deze verdedigingsvorm positioneert de verdediger zich steeds tussen
aanvaller en doel. Als de bal of het doelgevaar in een zone geweken is, schuift de verdediger
op naar aangrenzende zones en ondersteunt ploegmaats die onder druk komen. Collectief
proberen de verdedigers de doelzone zo goed mogelijk dicht te zetten door goed bij elkaar
aan te sluiten en steeds op te schuiven in de richting van de bal zodat de aanvallers weinig
tot geen open doelkansen krijgen.
In het spelonderwijs mag er bij de spelstart meer aandacht besteed worden aan het
toewijzen van de rechtstreekse aanvaller. Hierbij houdt de leerkracht of teamcoach het
best rekening met het vaardigheidsniveau (en de gestalte) van beide spelers.
Specifieke vakkennis en leerrendement 35
3. Spelers begeleiden en feedback geven
We bewaken het leerproces door spelers voldoende informatie te geven over hun leervorderingen.
Om dit waar te maken, geven we bij aanvang van de les steeds de lesdoelen aan. We
maken deze doelen expliciet door ze in waarneembaar gedrag te formuleren. Leerlingen
weten dan van bij aanvang wat er precies van hen verwacht wordt. Tijdens de les geven
we zoveel mogelijk corrigerende feedback over de spelprestaties van een individuele speler
of het team. Leerkrachten die veelvuldig corrigerende feedback geven, realiseren betere
leerresultaten. Zoals eerder aangegeven werd, is een goede vakkennis de beste garantie
op succes (Iserbyt, 2016; Ward et al., 2015).
Feedback kan verbaal geformuleerd worden. Dit volstaat zeker wanneer de speler of
het team begrijpt wat de leerkracht of leerling- coach bedoelt. Vaak echter hebben spelers
hiervan geen idee of nog concreter: geen beeld. Om hieraan te verhelpen kan de leerkracht
gebruik maken van applicaties op tablets of smartphones.
‘Coach’s Eye’ en ‘OnForm’ zijn applicaties die gebruikt worden om spelfragmenten in
beeld te brengen en nadien te analyseren. Bij het afspelen van de opname kan de coach
de beelden vertragen of stilzetten. Met behulp van een ingebouwde tekentool kan een
uitvoeringstekort omcirkeld worden, kan men driehoeken (om de twee afspeelpunten voor
de baldrager aan te geven) of lijnen aanbrengen, enz. Deze info kan tijdens een time- out
gebruikt worden om de spelkwaliteit van een speler of het volledige team bij te sturen.
Coach’s
Eye
OnForm
Dartfish
EasyTag-
Note
BaM
Video
delay
Het observeren van spelacties of een techniek kan doelgericht gebeuren dankzij het
hanteren van een observatieprotocol. Een hanteerbaar protocol bevat een beperkt aantal
relevante spelprincipes (technisch of tactisch) die concreet waarneembaar zijn en steeds
vooraf kenbaar gemaakt worden aan de spelers. Het gaat steeds om criteria die tijdens
het lesverloop of tijdens de lessenreeks veelvuldig aan bod komen. De applicatie ‘Dartfish
EasyTag- Note’ biedt de mogelijkheid om observatie- items in te geven en deze aan te tikken
op het scherm. De app houdt zelf het aantal keren dat een item aangetikt wordt bij.
Op basis van deze gegevens kan een coach het belangrijkste probleem snel herkennen en
remediëren of bespreekbaar maken voor zijn team. Als we niet beschikken over digitale
middelen, dan maken we gebruik van een klassiek papieren protocol. De coach turft dan
nauwkeurig het aantal keer dat een item geobserveerd wordt.
Tijdens spelnabije oefeningen kan een uitvoerder een skill of een spelactie observeren
door gebruik te maken van de app ‘BaM Video delay’. De speler keert na de uitvoering terug
36
Theorie
langs de opgestelde tablet en kan zijn uitvoering zelf bekijken en beoordelen. Daarna kan
hij de oefening hernemen en aan het geobserveerde tekort werken.
4. Evalueren in spelonderwijs
• Authentieke evaluatie in spelcontext
Het verbeteren van de deelnamebekwaamheid is het hoofddoel binnen het (sport)spelonderwijs.
Concreet betekent dit dat de evaluatie steeds in een spelcontext dient te gebeuren.
Techniektests kunnen in de zijlijn afgenomen worden, maar kunnen een speltest nooit
vervangen.
De spelvorm die als evaluatievorm gekozen wordt, moet aansluiten bij het leerproces
dat tijdens de lessenreeks doorlopen wordt. De lesdoelen worden dan ook weerspiegeld
in het evaluatieprotocol.
De spelcontext en ploegsamenstelling bij de evaluatie moet rekening houden met
de mogelijkheden van de spelers. De veronderstelling dat een wedstrijd steeds met een
gelijk aantal aanvallers en verdedigers gespeeld wordt, is een misvatting en maakt het
voor laagvaardige en gemiddeld vaardige leerlingen moeilijk om hun spelcompetenties
te tonen. Evaluaties in meerderheidssituaties kunnen een interessante oplossing bieden
voor dit probleem.
• Evalueren van de deelnamebekwaamheid van spelers
Deelnamebekwaamheid is de voornaamste eindterm binnen het spelonderwijs. Tijdens
het evalueren staat het toetsen van breed inzetbare spelcompetenties met andere woorden
centraal. Deze competenties omvatten bewegingsdoelen en persoonsdoelen.
Zoals eerder reeds uitvoerig aangegeven werd, ligt de focus bij de bewegingsdoelen voornamelijk
op het individueel en/of in teamverband kunnen toepassen van spelprincipes.
De spelprincipes die beschreven worden bij het icoontje ‘spel in de kader’ doen dienst als
wegwijzer bij het opmaken van een evaluatieprotocol. De leraar kan hieruit een gepaste
keuze maken. De technische bedrevenheid wordt niet meer apart beoordeeld, maar wordt
steeds bekeken binnen de spelcontext en de wijze waarop het spelprobleem opgelost wordt.
Een speler of team kunnen spelproblemen immers op een geheel eigen wijze doeltreffend
oplossen, rekening houdend met het potentieel dat inherent in het team of bij een speler
aanwezig is. De techniek is met andere woorden geen bewegingsdoel op zich, maar wordt
gezien als een mogelijkheid om een speluitdaging aan te pakken (Memmert et al., 2015).
De persoonsgebonden doelen zijn gericht op ‘graag leren spelen’ en op het ‘samen leren
spelen’. Aandacht voor de andere en zorg dragen voor het leerproces van de andere is hierbij
van groot belang.
Specifieke vakkennis en leerrendement 37
De volgende aspecten kunnen tijdens de evaluatie aan bod komen:
• Het zelfstandig regelen van een spel en de afgesproken roldifferentiatie binnen het
team met zorg kunnen uitvoeren. Voorbeelden: in de rol van scheidsrechter voldoende
op de hoogte zijn van de voornaamste spelregels, alert en objectief blijven; in de rol
van coach voldoende ondersteunend zijn voor het team en voor elke individuele speler,
kunnen luisteren en besluitvaardig zijn; in de rol van secretaris de punten of schriftelijke
opdrachten nauwkeurig uitvoeren en stipt inleveren; enz.
• Overleg plegen met teamgenoten tijdens een time- out of een haltemoment. Spelers komen
samen rond de coach, maken oogcontact, luisteren naar elkaar en zoeken samen
naar een oplossing voor het team. Na de time- out proberen ze de afspraken nauwkeurig
op te volgen.
• Elkaar coachen tijdens het spel vanaf de zijlijn of in het spel. Aan de hand van wenken
kan een speler ondersteund worden (roep de naam van de speler en geef een wenk).
Aanmoedigingen kunnen spelers doorheen moeilijke momenten helpen om door te
zetten.
• Spelen met een fijne spelhouding is eveneens van cruciaal belang. Fair play is een
vanzelfsprekende basishouding binnen de SpelenderWijs- aanpak. Immers: “anytime
a rule is broken, the game is broken” (Launder & Pilz, 2013). Spelers moeten de spelregels
kennen en zich steeds correct en sportief gedragen. We willen dit stimuleren door
spelers te vragen om elkaar bij de start en op het einde van een spel steeds een hand
te geven en elkaar te bedanken voor de gespeelde wedstrijd.
• Doelgericht onderwijzen en congruent evalueren
Een doelgerichte planning houdt in dat de leerkracht bij het begin van de lessenreeks
weet waar hij naartoe wil werken. Hij heeft met andere woorden reeds een idee van de
evaluatievorm en de belangrijkste criteria die op het einde van de lessenreeks moeten
gehaald worden. Concrete lesdoelen en relevante leerinhouden worden in de periodeplanning
ingeschreven na een nauwkeurige analyse van de evaluatiecontext of met andere
woorden de gekozen spelvorm. Dit principe waarbij de leerkracht doelen en inhouden
plant, vertrekkend vanuit de eindvorm, noemen we ‘backward mapping’ (Lund & Kirk,
Rink, 2020).
De doelen en bijhorende leerinhouden worden vervolgens gerangschikt van eenvoudig
naar complex. Lesdoelen die fundamenteel of ‘basic’ zijn, komen eerst aan bod in
de opbouw en uitbreidingsdoelen of verfijningsdoelen volgen later. Er wordt elaborerend
gewerkt.
Bij de start van elke les benoemt de lesgever de leerdoelen voor de spelers en hij geeft
vooraf ook aan welk leerdoel als evaluatiecriterium wordt opgenomen in het evaluatieprotocol.
Op die manier kan elke leerling volgen welke richting het leerproces uitgaat en
wat er van hem verwacht wordt.
38
Theorie
• Formatieve evaluatie
Formatieve evaluatie biedt de mogelijkheid aan spelers om tijdens de lessenreeks een
helder zicht te krijgen op het eigen leerproces: zowel op leervorderingen als op werkpunten.
Voor de leerkracht fungeert de formatieve evaluatie als referentiepunt om het
onderwijsleerproces te monitoren en indien nodig bij te sturen. De leraar krijgt bij deze
tussentijdse ‘check’ een beter zicht of hij de leerweg die hij gekozen heeft eventueel dient
bij te sturen zodat meer leerlingen de gevraagde einddoelen kunnen bereiken.
Tijdens de lessen maakt de leraar hiervoor de nodige tijd vrij. Het meest geschikte
moment binnen balsporten is tijdens de laatste lesfase (‘spelend leren’) waarbinnen wedstrijdjes
gespeeld worden, al dan niet in een aangepaste vorm. Hij geeft hierbij duidelijk
aan wat de verwachtingen zijn. Leerlingen raken vertrouwd met evaluatiecriteria die ze
anders pas bij de eindtest zouden vernemen en worden daardoor meer aansprakelijk voor
hun eigen leren (Iserbyt, 2019). Ze kennen sneller en beter de leerresultaten die van hen
verwacht worden in de eindtest.
Een rubric is een interessant instrument om tijdens een lessenreeks zicht te krijgen
op het vaardigheidsniveau van een speler. Per evaluatiecriterium worden verschillende
niveaus beschreven en geordend van ‘beginner’ naar ‘professional’. Elk niveau beschrijft
concrete handelingen die makkelijk observeerbaar zijn voor een leerkracht of een leerlingcoach
en die aangeven wat het bereikte spelniveau is van een speler voor dit criterium.
De functie van de rubric is dubbel. Hij kan als peerevaluatie gebruikt worden waarbij
het team de verschillende spelers van het team eigenlijk ordent per criterium. De rubric
kan eveneens dienst doen als observatiekader voor de leraar om de acties van leerlingen
te kunnen beoordelen.
• Generieke rubric voor doel(sport)spelen
De generieke rubric bevat fundamentele evaluatiecriteria en beschrijvingen van vaardigheidsniveaus
die bruikbaar zijn bij het beoordelen van de doelsportspelen.
Specifieke vakkennis en leerrendement 39
Beginner Onderweg Professional
Functioneel gebruik
van basistechnieken
Ik neem niet echt deel
aan het spel omdat het
rondspelen en ontvangen
van de bal niet lukt.
Ik onderneem weinig tot
geen doelpogingen vanop
een kansrijke positie.
Ik kan de bal ontvangen
en doorspelen. Bij druk
van verdedigers lukt dit
nog niet goed.
Ondanks mijn goede opstelling
kom ik vaak niet
tot scoren.
Ik werp de bal gericht.
Ik vang en controleer de
bal onmiddellijk, ook
al krijg ik druk van een
verdediger.
Ik ben vaak betrokken bij
een succesvolle doelpoging.
In steun komen en
balbezit verzekeren
Ik kom niet los van mijn
verdediger omdat ik niet
afstoot en versnel bij een
richtingsverandering.
Ik slaag er niet in de bal in
bezit te houden bij druk
van een verdediger
Ik kom geregeld los van
mijn verdediger, maar
loop me niet steeds doelgevaarlijk
vrij.
Ik maak een succesvolle
schijnbeweging om mijn
verdediger af te schudden.
Ik kan de bal in de ploeg
houden en doelgevaar
creëren.
Doelkansen
creëren en
benutten
Vaak pas ik de bal naar een
speler die niet doelgevaarlijk
is. Na het afspelen
van de bal blijf ik staan en
onderneem ik geen verdere
actie.
Ik probeer spelers aan te
spelen die doelgevaarlijk
zijn en na het afspelen
van de bal verplaats ik me
richting doel, maar kies
niet altijd een weg waarbij
ik aanspeelbaar ben.
Ik speel doelgevaarlijke
spelers aan en maak zelf
ook doelgevaar na het
afspelen van de bal.
Ik onderneem na balontvangst
een doelpoging.
Doelkansen
verhinderen en
balbezit veroveren
Ik kijk enkel naar mijn
eigen man in verdediging.
Mijn opstelling is niet
tussen man en doel en ik
zet vaak onvoldoende druk
op een aanvaller.
Tijdens een spelactie
verlies ik nog af en toe
mijn positie tussen man
en doel.
Ik probeer ploegmaats te
helpen die hun tegenstrever
laten passeren.
Ik behoud mijn positie
tussen man en doel en hou
steeds overzicht als verdediger.
Ik help wanneer
een ploegmaat gepasseerd
wordt door een aanvaller.
Ik zet druk op de man met
bal en hou het doelgebied
gesloten.
Fair play en
pro- sociaal
gedrag tonen
Ik ken de spelregels
onvoldoende waardoor ik
regelmatig contactfouten
maak en niet weet hoe het
spel hervat wordt na een
spelonderbreking.
Ik ken de meeste spelregels,
maar reageer soms te
laat op acties waardoor ik
af en toe overtredingen/
fouten maak.
Ik ken de spelregels i.v.m.
contact en pas ze correct
toe tijdens het spel.
Spelverloop
optimaliseren
Ik ben te weinig betrokken
bij het spelverloop.
Ik focus me enkel op mijn
eigen spel.
Ik geef op basis van vooropgestelde
aandachtspunten
op constructieve
wijze feedback aan mijn
teamgenoten.
Ik houd rekening met
de spelende mogelijkheden
van anderen en laat
middels mijn eigen spel
anderen beter spelen. Ik
geef op constructieve wijze
feedback aan zowel mijn
teamgenoten als tegenstander(s).
40
Theorie
• Van een generieke rubric voor de doelspelen naar een concreet- operationele rubric
voor Ultimate Frisbee
Dit generieke scoreformulier voor doelspelen kan volgende vertaling krijgen voor bijvoorbeeld
Ultimate Frisbee.
Score
Feedback voor spelers per criterium
Generiek
/10 Functioneel
gebruik van
basistechnieken
In steun
komen en
balbezit
verzekeren
Doelkansen
creëren
en benutten
Doelkansen
verhinde ren
en balbezit
veroveren
Fair play en
pro- sociaal
gedrag
tonen
Ultimate
Frisbee
/10 Functioneel
gebruik
van:
forehand,
backhand,
pas in loop,
vangen van
frisbee in
beweging
Snelle Fake
& Brake,
Cut & go
Cut & go
vanuit line
up
Passen
geven en
lopen (in
de diepte)
richting
eindzone
Overzicht
in verdediging,
druk
op man met
frisbee
Spelregels:
geen contact,
frisbee
neerkloppen,
stalling
Team 1
Speler 1
Speler 2
Speler 3
Speler 4
• Summatieve evaluatie
Wanneer een leraar op het einde van een lessenreeks evalueert, spreken we van summatieve
evaluatie. Voor deze eindevaluatie vertrekt de leerkracht niet van een blanco blad.
Dankzij de ‘backward mapping’ van leerresultaten of evaluatiecriteria en de tussentijdse
check van de formatieve evaluaties aan de hand van de rubric heeft hij immers reeds een
idee van het spelniveau van elke leerling. Deze kennis stelt hem in staat om tijdens de
eindevaluatie doelgericht te observeren, voldoende tijd te besteden aan sommige spelacties
en snel tot een verantwoord globaal punt te komen voor elke speler.
Een summatieve evaluatie mag immers niet te veel lestijd in beslag nemen. De tijd die
nodig is voor evaluatie verkleint immers de noodzakelijke leertijd en leerkansen.
Specifieke vakkennis en leerrendement 41
• Beoordeel de globaliteit en niet elk criterium afzonderlijk
Tot slot willen we graag meegeven dat spelcompetenties het best globaal beoordeeld worden
en niet per observatie- item. Er wordt dus geen deelpunt per observatie- item in het
evaluatieprotocol geschreven. De som van deze aparte scores is immers niet representatief
voor de globale spelkwaliteit van een speler. Een speler (of een team) krijgt dus één eindscore
met daarnaast aanvullende feedback per criterium. Door leerlingen/spelers goed te
observeren tijdens het verloop van de lessenreeks krijgt de leerkracht een goed beeld van
hun prestaties voor de vooropgestelde evaluatiecriteria. Dit prestatiebeeld kan zich vertalen
in een rangordening van spelers binnen een team of binnen de klas en kan uitgedrukt
worden in een globaal punt.
De leerkracht moet dit globale punt op het einde van de evaluatieles kunnen verantwoorden.
Hij moet aan elke speler kunnen verduidelijken welke de sterke punten en/of
werkpunten zijn, welke de groeikansen zijn.
Daarom noteert hij voor elke speler naast het globale punt steeds feedback over het
behaalde spelniveau per evaluatiecriterium. Deze spelniveaus staan beschreven in de
rubric en worden in het evaluatieprotocol aangeduid met een B voor beginner, O voor
onderweg en P voor professional. Om meer tijd vrij te maken voor het observeren van het
spelgedrag van leerlingen en tijd te sparen bij het neerschrijven van de feedback, stellen
we voor om niets in te vullen wanneer de speler ‘onderweg’ is en dus aan het gestelde
criterium voldoet. Het protocol bevat dus enkel feedback in de vorm van B of P.
Score
Feedback voor spelers per criterium
In steun
komen en
balbezit
verzekeren
Teams /10 Functioneel
gebruik van
basistechnieken
Doelkansen
creëren
en benutten
Doelkansen
verhinderen
en balbezit
veroveren
Fair play en
pro- sociaal
gedrag
tonen
Team 1
Speler 1 10 P P P P P
Speler 2 5
Speler 3 7 P P
Speler 4 3 B B
Team 2
Speler 1 6 P
Speler 2 6 P
Speler 3 8 P P P
Speler 4 7 P P
42
Theorie
Bij elke spelcategorie wordt een generieke rubric toegevoegd. Per spelenreeks staan onder
het icoon ‘Spel in de kader’ een aantal concretere criteria waaruit de leerkracht een selectie
kan maken voor zijn evaluatieprotocol.
• Digitaal evalueren en rapporteren
Om de deelnambekwaamheid van spelers, teams of een klasgroep te evalueren kan men
gebruik maken van applicaties, zoals iDoceo en Additio.
Beide applicaties fungeren als een digitaal puntenboek waarin rubrics toegevoegd kunnen
worden om zo alle leerlingen van een klas via een tablet of laptop te evalueren. De grote
meerwaarde van deze applicaties is dat er aan dit puntenboek (gepersonaliseerde) opmerkingen
en beeldmateriaal kunnen toegevoegd worden. De totalen worden automatisch
berekend en het is eveneens mogelijk om vanuit de applicaties rapporten te exporteren.
Recent werd de optie toegevoegd voor leerlingen om hun zelf- of peerevaluatie via een
online platform in te vullen. Deze scores worden vervolgens ook opgenomen in het digitale
puntenboek. iDoceo en Additio bieden tot slot de mogelijkheid om binnen de vakgroep
snel klaslijsten, rubrics en rapporten met elkaar te delen.