Theorie Deel 2
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
32
Theorie
Als de paslijn open is (er staat geen verdediger in de paslijn), kiest de werper voor de
snelste pas. Dit is een borstpas (er wordt met twee handen geworpen, de bal is groter), een
slagworp of basebalworp (dit is een éénhandige worp, kleinere bal), een push, een slag,
een trap, enz. Als de paslijn niet vrij is, verkiezen we een botspas of een andere actie. Een
botspas is steeds trager dan hoger genoemde passen en heeft het voordeel dat men een
ploegmaat die bewaakt wordt of die meer tijd nodig heeft om op de open positie te komen
doeltreffend kan aanspelen.
Een balbezitter kan steeds een nieuwe afspeellijn openen door te pivoteren. Deze actie
moet steeds gecoördineerd verlopen met de vrijspeelacties van ploegmaats. De pasgever
heeft minstens twee aanspeelpunten nodig. Dit spelprincipe impliceert dat aanvallers
zich het best opstellen in kleine of grotere driehoeken. Na het afspelen van de bal moet
de speler doelgevaar maken en zich opnieuw aanspeelbaar maken in een ‘been van een
nieuwe driehoek’ als hij niet aangespeeld wordt.
• Aanvalsprincipe: zich vrijspelen (off the ball movements) of aanspeelbaar maken
Een aanvaller moet de bal steeds verwachten. Hij moet op alle momenten het speelveld
kunnen overzien, zijn ploegmaats zien (of weten) staan, de baldrager in het oog houden
tijdens zijn verplaatsing en zich aanspeelbaar maken. Voor laagvaardige spelers is dit
reeds een zeer moeilijke opdracht.
Vrijspelen is een spelactie die door de aanvallers zonder bal uitgevoerd wordt. De aanvaller
moet zich eerst kunnen ontdoen van zijn rechtstreekse verdediger (‘open komen’)
om vervolgens de bal te kunnen ontvangen. Hiervoor maakt hij gebruik van schijnbewegingen
of vooracties. Een doeltreffende schijnbeweging kan in een kleine ruimte uitgevoerd
worden. Deze ‘looptechniek’ bestaat uit een richtingsverandering en een tempowisseling.
Tijdens de richtingsverandering voert de aanvallende speler de verdediger eerst weg van
de plaats waar hij de bal wil ontvangen, daarna maakt hij een scherpe hoek en creëert
een kleine voorsprong op de verdediger. Het wegvoeren van de verdediger gebeurt traag,
de richtingsverandering is explosief (een hoek maken door explosief af te stoten op de
binnenkant van de buitenste voet) waarna de aanvaller versnelt en de bal actief vraagt in
de open ruimte. De pasgever werpt de bal naar de uitgestoken hand, weg van de verdediger
die zijn positie tracht te herstellen. De timing van de pas en de vrijloopactie is van cruciaal
belang om succesvol verder te spelen.
Een aanvaller zonder bal moet steeds de open ruimte opzoeken én aanspeelbaar blijven
voor de baldrager. Het vrijspelen gebeurt meestal in de diepte om doelgevaar te maken.
Wanneer het aanvallende team moeilijkheden heeft om in balbezit te blijven doordat de
verdediging hen onder druk zet, kunnen vrijspeelacties in de breedte van het speelveld
ook een goede keuze zijn om balbehoud te garanderen.