03.05.2013 Views

Programmaboekje : Bartók Happening - deSingel

Programmaboekje : Bartók Happening - deSingel

Programmaboekje : Bartók Happening - deSingel

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Bartók</strong> in reisuitrusting, klaar voor zijn eerste veldonderzoek in Transsylvanië, 1907 © István Kováts<br />

Zes op zes<br />

[<strong>Bartók</strong> en het strijkkwartet]<br />

Muziekgeschiedenis is onvoorspelbaar. Hoe anders<br />

zou de opera geëvolueerd zijn, mocht Weber er eentje<br />

minder geschreven hebben of Beethoven er eentje<br />

meer? Waarom was Bruckner weinig geïnteresseerd in<br />

kamermuziek, en Brahms heel wat meer? En waarom<br />

hadden Schönberg en Stravinsky zo’n uiteenlopende<br />

meningen over het waarnaartoe met de moderne<br />

muziek? De artistieke keuzes die componisten maken<br />

zijn vaak even persoonlijk als ondoorgrondelijk. Ook<br />

de artistieke nalatenschap van <strong>Bartók</strong> kreunt onder de<br />

paradoxen, contradicties en anomalieën. Zo mag het<br />

gerust een wonder heten dat de grootste genrereeks<br />

die <strong>Bartók</strong> - die als pianist en pianodocent zijn brood<br />

verdiende - componeerde, niet voor het klavier<br />

geschreven werd, maar voor het strijkkwartet. Over een<br />

periode van pakweg dertig jaar tijd componeerde <strong>Bartók</strong><br />

namelijk zes strijkkwartetten. Toegegeven, geen aantal<br />

om van achterover te vallen, maar het toont treffend<br />

aan dat de componist meer in het georganiseerde<br />

samenspel van vier strijkers geïnteresseerd was dan in de<br />

gangbare klaviergenres die hij dagelijks doorbladerde.<br />

De vergelijkende test bewijst het: tegenover <strong>Bartók</strong>s zes<br />

strijkkwartetten staan telkens één sonatine, één suite,<br />

één sonate en één (magere) bundel etudes. Maar ook<br />

een kwalitatieve vergelijking wijst op de onevenwichtige<br />

balans tussen ’s mans klavier- en strijkkwartetoeuvre:<br />

staan zijn kwartetten nog steeds op alle concertpodia,<br />

het gros van <strong>Bartók</strong>s pianostukken haalt nauwelijks nog<br />

het conservatoriumrepertoire. De zes strijkkwartetten<br />

die de componist over een lange periode van dertig<br />

jaar schreef, vormen inderdaad een veelzijdige en<br />

indrukwekkende bijdrage tot het kwartetgenre. Van de<br />

smachtende sereniteit in het openingsdeel van het eerste<br />

kwartet tot de onaardse weemoed in de slotbeweging<br />

van nummer zes: vrijwel elk kwartet staat bol van de<br />

expressiviteit en verbeeldingskracht.<br />

Wat <strong>Bartók</strong> ertoe bewoog uitgerekend dit genre uit<br />

te diepen, is niet geweten, maar vast staat dat de<br />

fascinatie voor het kwartet al vroeg aanwezig was: al in<br />

1896 - toen hij nog op de schoolbanken in Pozsony zat<br />

- schreef <strong>Bartók</strong> twee (inmiddels verloren gewaande)<br />

strijkkwartetten. Twee jaar later, nog vóór hij het<br />

conservatorium van Boedapest bezocht, pende hij een<br />

Strijkkwartet in F bij elkaar. Echt origineel kan je dit<br />

wat zielloze jeugdwerk bezwaarlijk noemen. Doorheen<br />

deze compositie, die niet gerekend wordt bij de zes<br />

kwartetten die <strong>Bartók</strong> later zou schrijven, waart de geest<br />

van Brahms en Schumann. Interessant is wel dat de jonge<br />

Hongaar hun ijzersterke kwartetkunst nootje per nootje<br />

herschept - alsof het om een oefening in neoromantiek<br />

ging. Dat <strong>Bartók</strong> zich bezondigt aan dit soort<br />

imitatiekunstjes, mag hem gerust vergeven worden:<br />

het kwartet paste immers perfect in het kamermuzikale<br />

plaatje dat de heren professoren aan het conservatorium<br />

ophingen. Hans Koessler - <strong>Bartók</strong>s compositiedocent<br />

en niet toevallig Duitser - was een notoir supporter van<br />

Brahms en verknipte diens superieure partituren tot<br />

cursusmateriaal.<br />

Wie <strong>Bartók</strong>s Eerste Strijkkwartet beluistert, zal<br />

weinig of niets merken van Koesslers Brahmsverering.<br />

Inderdaad wendde de jonge componist - die er volgens<br />

Zoltán Kodály meerdere “kleine meningsverschillen”<br />

met zijn docent op nahield - zich met dit in 1908<br />

geschreven kwartet volledig af van de door Koessler<br />

gepropagandeerde postromantische schrijfstijl. Voor<br />

het kwartet maakte <strong>Bartók</strong> een sprongetje over<br />

de romantiek en zocht inspiratie bij de late (vaak<br />

als ‘onbegrijpelijk’ of ‘ingewikkeld’ geklasseerde)<br />

kwartetten van Beethoven. Net zoals diens opus 131<br />

begint ook <strong>Bartók</strong>s Eerste Strijkkwartet met een sluipend<br />

langzame beweging in fugavorm. Was de knipoog naar<br />

Beethovens revolutionaire kwartetkunst al een sneer in<br />

de richting van Koessler, dan was het openingsinterval<br />

dat zeker: geheel tegen de dogma’s van de schoolboeken<br />

in begint <strong>Bartók</strong> zijn fuga lekker eigenwijs met de<br />

hoogste noot. Opmerkelijk is eveneens dat <strong>Bartók</strong> - die<br />

pas in 1918 zijn zwak voor atonaliteit openbaar maakte<br />

- al in de eerste twee maten alle twaalf tonen laat horen<br />

en daarna een klankveld evoceert dat ‘Tristan und Isolde’<br />

alle eer aandoet: een ingreep die Koessler beslist de<br />

gordijnen in joeg. Hoewel dit kwartet vaak beschouwd<br />

wordt als het zwakste in <strong>Bartók</strong>s zesluik, is het toch<br />

een bijzonder coherente compositie, én een belangrijk<br />

werk in de stilistische ontwikkeling van de componist.<br />

In de finale bereikt <strong>Bartók</strong> namelijk voor het eerst een<br />

geslaagde synthese tussen moderne toonspraak en<br />

folkloristische stamppassen. Kanaliseerde <strong>Bartók</strong> reeds<br />

daarvóór zijn groeiende fascinatie voor Hongaarse<br />

volksmuziek in pianowerken en liedbegeleidingen, dan<br />

gaf hij met zijn Eerste Strijkkwartet aan dat hij voortaan<br />

ook in staat was de eigenschappen ervan te recycleren<br />

binnen originele composities en traditionele genres.<br />

De plannen voor een nieuw strijkkwartet ontstonden<br />

pas in 1915, nadat <strong>Bartók</strong> en Kodály het grootste deel<br />

van hun vrije tijd besteed hadden aan het samenstellen<br />

van een fabuleuze collectie volksliederen. Pas in 1917<br />

zou deze bijzonder melancholische en diepgravende<br />

compositie voltooid worden, wat veel zegt over de<br />

twijfels en frustraties van de anders zo vlijtige componist.<br />

Op zoek naar een persoonlijke schrijfstijl die toeliet<br />

zijn fascinatie voor volksmuziek te verwerken, botste<br />

hij op veel onbegrip van publiek en critici. Bovendien<br />

bemoeilijkte de Eerste Wereldoorlog de uitoefening<br />

van zijn onderzoek naar volksmuziek. Musicologen met<br />

een voorkeur voor psychologische duidingen hebben er<br />

dan ook geen moeite mee de teneur van deze periode<br />

af te lezen uit het Tweede Strijkkwartet, dat niet alleen<br />

sfeervol opent met een verzwakte cello, maar ook over<br />

de drie delen heen langzaam uitbolt - een omgekeerde<br />

beweging dan in zijn Eerste Strijkkwartet, dat traag<br />

begint en eindigt met een sputterend Allegro vivace.<br />

<strong>Bartók</strong> zou later heel wat minder subjectief op zijn<br />

Tweede Strijkkwartet terugblikken: “Het eerste deel is<br />

een normale sonatevorm, het tweede deel een rondo<br />

met een soort doorwerking in het midden. Het laatste<br />

deel laat zich moeilijker typeren: eigenlijk is het een<br />

uitgebreide ABA-vorm.” Zijn vriend Kodály zou het<br />

kwartet echter heel anders typeren: “Een technische<br />

analyse is geen geschikt middel om zo’n esoterisch werk<br />

beter te begrijpen. Men moet het horen en voelen.”<br />

Volgens hem brak met dit kwartet “een nieuwe stijl”<br />

aan, waarin <strong>Bartók</strong> - die zich steeds meer terugtrok<br />

uit het openbare leven - “in de diepten van de ziel<br />

verzonk”. Poëtische woorden die voor veel discussie<br />

vatbaar zijn. Niettemin had Kodály in zekere zin gelijk:<br />

vanaf zijn Tweede Strijkkwartet zou de taal van <strong>Bartók</strong><br />

nooit meer dezelfde zijn en creëerde hij de bijzonder<br />

expressief geladen schrijfstijl die zijn muziek zo uniek en<br />

belangwekkend maakt.<br />

Opnieuw zou het lang duren vooraleer <strong>Bartók</strong> zich<br />

wederom aan een strijkkwartet waagde. Tussen het<br />

Derde en Vierde Strijkkwartet (die quasi vlak na elkaar<br />

ontstonden, in 1927 en 1928) en hun voorganger zit<br />

zo’n slordige tien jaar. De weemoedige ondertoon<br />

van nummer twee is verdwenen, maar de muzikale<br />

intensiteit heeft in dit duo veel aan kracht gewonnen.<br />

Wie verwachtte dat de inmiddels veertigjarige <strong>Bartók</strong><br />

zich voor deze twee kwartetten zou beroepen op<br />

formele stokpaardjes of hapklare formules, heeft het<br />

mis. Alleen al hun verschillende structurele opsplitsing<br />

(drie delen in het Derde Strijkkwartet, vijf delen in<br />

het Vierde Strijkkwartet) wijst op een eigenwijze en<br />

allesbehalve uitgebluste <strong>Bartók</strong>. De twee composities<br />

zijn dan ook uiterst vernuftig opgebouwd. Laat <strong>Bartók</strong><br />

in het compacte Derde Strijkkwartet twee keer een<br />

traag deel stukbreken op een jachtige passage, dan is<br />

het Vierde Strijkkwartet het prototype van muzikale<br />

architectuur. Hier functioneert het centrale Non troppo<br />

lento als een spiegel voor de omringende bewegingen,<br />

waardoor een soort overkoepelende palindroom<br />

ontstaat. Eveneens laten beide kwartetten elk op zich<br />

een unieke klankwereld horen. Reeds eerder werkte

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!