Contact met Molukse kerken - Protestantse Gemeente Zevenaar ...
Contact met Molukse kerken - Protestantse Gemeente Zevenaar ...
Contact met Molukse kerken - Protestantse Gemeente Zevenaar ...
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
1<br />
<strong>Contact</strong> <strong>met</strong> <strong>Molukse</strong> <strong>kerken</strong><br />
Vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw vestigden zich verscheidene Molukkers in <strong>Zevenaar</strong>.<br />
Zij hadden al dan niet gedwongen hun geboorteland verlaten en moesten nu binnen de<br />
landsgrenzen van het vroegere koloniale moederland een nieuw bestaan zien op te bouwen. De<br />
Hervormde <strong>Gemeente</strong> kreeg vooral te maken <strong>met</strong> de protestanten onder hen. Om iets van hun<br />
eigenheid te begrijpen, schets ik kort een klein deel van hun geschiedenis.<br />
Al in de zestiende eeuw waren er christelijke gemeenten op de Centraal-Molukken. Deze waren ontstaan<br />
uit zendingswerk van de Portugezen, die zich ter wille van de specerijenhandel op verschillende<br />
plaatsen hadden gevestigd. Vooral Franciscus Xaverius (1506-1552) speelde een grote rol. Hij<br />
trok de dorpen in <strong>met</strong> een bel, richtte kruistekens op – ten teken dat de inwoners van de desbetreffende<br />
kampong christelijk waren geworden<br />
– en overhoorde de dorpsbevolking<br />
’s zondags op de door hem<br />
aangeleerde christelijke grondbeginselen.<br />
Ook stelde hij een, zeer waarschijnlijk<br />
in het Maleis geschreven,<br />
catechismus samen, die in een jaar uit<br />
het hoofd geleerd zou kunnen worden.<br />
Elk dorp genoot een maand onderricht,<br />
waarna Xaverius zich op de bekering<br />
van andere kampongs (dorpen) richtte.<br />
Toen de Hollanders in 1605 de<br />
macht overnamen, waren er ongeveer<br />
20.000 christenen (rooms-katholieken)<br />
op de Centraal-Molukken. Ze werden<br />
gedwongen over te gaan tot ‘de gereformeerde<br />
religie’. De belofte daarbij<br />
was dan hun kerkelijke belangen zouden<br />
worden behartigd door de Verenigde<br />
Oost-Indische Compagnie (VOC).<br />
De belofte bleek loos. De nieuwe<br />
machthebbers plunderden <strong>kerken</strong>,<br />
verminkten heiligenbeelden, namen<br />
klokken weg en haalden kruisen omver.<br />
Na enige tijd beval gouverneur<br />
Frederik de Houtman (1571-1627) alle<br />
nog aanwezige Portugezen en mestiezen<br />
(halfbloeden) de Centraal-<br />
Molukken binnen zes dagen te verla-<br />
Franciscus Xaverius was een jezuïet-missionaris en de grondlegger<br />
van het christendom in het Verre Oosten. Overal waar hij<br />
kwam vestigde hij missieposten en leidde hij jezuïeten op.<br />
ten. De Hollanders deden niet veel<br />
goeds op godsdienstig terrein: ze verwijderden<br />
rooms-katholieke symbolen<br />
en waren voor het overige vaak al tevreden<br />
als de inwoners van een dorp<br />
gedoopt waren. Aan onderwijs in de protestantse geloofsleer en aan pastorale zorg schonken ze<br />
nauwelijks of geen aandacht, totdat afval van het christendom en overgang tot de islam een dusdanige<br />
omvang kreeg dat ze zich hiertoe genoodzaakt voelden.<br />
Het protestantisme bleef de religie van de Hollanders en schoot nog geen wortel onder de bevolking.<br />
Op leerstellig gebied conformeerde de VOC-kerk zich aan de Nederlanden en stelde de<br />
Dordtse Leerregels, de Nederlandse Geloofsbelijdenis (Confessio Belgica) en de Heidelbergse Catechismus<br />
tot norm voor het geloof. Ook nam ze uiterlijke aspecten van het Nederlandse kerkelijk<br />
leven over, zoals de kleding voor ouderlingen en diakenen en de tijden van de kerkdiensten. Anders<br />
dan in het moederland ontstond er op de Centraal-Molukken een onderscheid tussen hen die slechts<br />
gedoopt waren en hen die niet alleen gedoopt waren maar ook openbare belijdenis van het geloof<br />
hadden afgelegd. De eersten golden als ‘halve christenen’, de laatsten als volwaardige christenen<br />
die deel mochten nemen aan het avondmaal. De ontkoppeling van doop en avondmaal had tot gevolg<br />
dat de gelovigen aan de gemeenschap <strong>met</strong> Jezus onder de gedaanten van brood en wijn gaan-
2<br />
deweg een excessieve waarde toekenden. Een tweede onderscheid had betrekking op de kerkelijke<br />
organisatiestructuur. Om geografische en politieke redenen koos de VOC-kerk voor een centralistisch<br />
model: de kerk van Batavia werd kerkelijk centrum waar de gouverneur-generaal grote invloed<br />
op had. De competentie van de VOC gold het recht predikanten te plaatsen en verplaatsen, het stu-<br />
Nicolaes II Visscher (1649-1702), kaart van het Aziatisch handelsgebied van de VOC.<br />
ren van gecommitteerden naar <strong>kerken</strong>raadsvergaderingen, het censureren van de kerkelijke correspondentie<br />
tussen Holland en Indië, het uitvaardigen van tuchtmaatregelen en het uitoefenen van<br />
controle op de prediking. Hoezeer de belangen van de koopman en de dominee <strong>met</strong> elkaar verstrengeld<br />
raakten, blijkt uit het feit dat de Hoog-Maleise 1 Bijbelvertaling uit 1733 van ds. Melchior Leydecker<br />
onder auspiciën van de VOC werd uitgegeven. De <strong>kerken</strong>raad van Batavia voerde als hoogste<br />
kerkelijke autoriteit de bepalingen van de VOC-regering uit en verkreeg een machtspositie ten aanzien<br />
van de lokale gemeenten, <strong>kerken</strong>raden en predikanten.<br />
In 1798 verwierf de toenmalige Bataafse Republiek voor een luttel bedrag Java en de Molukken.<br />
In 1799 werd de VOC opgeheven. Na de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden in 1816 kwam<br />
er een gouvernement rechtstreeks onder de Nederlandse regering en werden de koloniale gebieden<br />
officieel Nederlands-Indië. Al gauw werden zendingsgenootschappen in de gelegenheid gesteld om<br />
zich om het zielenheil van de Nederlands-Indische bevolking te bekommeren. De oude exclusieve<br />
banden van de kerk in Indië <strong>met</strong> de Nederduitsch Hervormde Kerk werden verbroken. De afhanke-<br />
1 Er waren vier soorten Maleis: 1. het Maleis dat als oorspronkelijke landstaal is gesproken rond de straat van<br />
Malaka, 2. de daaraan verwante ruimer verspreide Maleise schrijftaal (het Hoog-Maleis; het school- en kerk-<br />
Maleis), 3. het plaatselijke Maleis in allerlei varianten, gebruikt in de gebieden waar het Maleis als lingua franca<br />
werd gebruikt, en 4. het Pasar-Maleis als de simpelste en meest verbasterde vorm van 3. en slechts in zeer<br />
oppervlakkige contacten bruikbaar.
3<br />
lijkheid van de kerkelijke organisatie van de regering in Batavia bleef daarentegen bestaan. In dit<br />
opzicht nam het gouvernement de rol van de VOC geheel over. De Kroon benoemde de predikantambtenaren<br />
en de gouverneur-generaal behield zich het recht voor hen te plaatsen en verplaatsen<br />
en te bepalen hoe vaak ze dienden te preken en hoe ze de sacramenten behoorden te bedienen. De<br />
gouverneur-generaal benoemde de leden van het Bataviase kerkbestuur, dat belast was <strong>met</strong> het<br />
kerkelijke oppertoezicht. Als een gemeente voor de eerste keer een <strong>kerken</strong>raad wilde installeren,<br />
was hiertoe officiële goedkeuring van de Indische regering een voorwaarde.<br />
De kerkelijke gemeenten op de Centraal-Molukken toonden in het begin van de negentiende<br />
eeuw tekenen van verregaande verwaarlozing. Zendeling Josef C. Kam (1769-1833) probeerde de<br />
gemeenten weer op te bouwen. Kam was opgegroeid was in een piëtistische sfeer. 2 In zijn preken<br />
en inzet voor gemeenteopbouw was dan ook niets meer te bespeuren van de geest van de geestelijke<br />
ambtenaren van de VOC. Kam identificeerde zich <strong>met</strong> de Molukken. Op het terrein van de kerkmuziek<br />
introduceerde hij het sulingorkest (fluitorkest), bedoeld als begeleiding van het psalmgezang.<br />
Ook besteedde hij veel aandacht<br />
aan diaconale zorg (<strong>met</strong> twee maal per<br />
jaar liefdemaaltijden voor de armen) en<br />
aan volksonderwijs in de dorpen. In 1819<br />
richtte hij het ‘Instituut tot opleiding van<br />
bekwame medehelpers’: een opleidingschool<br />
voor onderwijzers en voorgangers.<br />
In één opzicht bleef Kam trouw aan wat<br />
in de VOC-tijd gegroeid was: de scheiding<br />
van de sacramenten van doop en avondmaal.<br />
Hij hield zelf een nagenoeg exclusieve<br />
bevoegdheid tot het bedienen van<br />
de sacramenten. Dit gaf hem de mogelijkheid<br />
om deelname aan het avondmaal<br />
als instrument van de censura morum te<br />
hanteren: mensen die zich niet hielden<br />
aan de christelijke zeden, stond hij niet<br />
toe deel te nemen aan het avondmaal.<br />
Koning Willem I (1772-1843) stichtte de Indische <strong>Protestantse</strong> Kerk. Dit was een reglementenkerk.<br />
De predikanten (pendeta genoemd, afgeleid van het Sanskriet pandita = geleerd, wijs, kundig)<br />
en andere voorgangers waren staatsambtenaren. Het duurde niet lang. Liberale opvattingen over de<br />
scheiding van kerk en staat zoals die in het Koninkrijk der Nederlanden opgeld deden, hadden gevolgen<br />
voor de opleiding tot ‘meester-voorganger’. Vanwege de gewenste neutraliteit van het onderwijs<br />
was er niet langer ruimte voor de combinatie van schoolmeester en voorganger in de kerk.<br />
Het opleidingsinstituut van Kam werd opgeheven. Bij koninklijk besluit van 1867 werd nu besloten<br />
tot de introductie van twee nieuwe kerkelijke ambten: dat van hulpprediker en inlands leraar. De<br />
achtergrond voor dit besluit vormde de voor de kerk onbevredigende situatie dat veel plaatselijke<br />
gemeenten onopgeleide en onbezoldigde krachten hadden aangesteld om te preken, catechese te<br />
geven, huis- en ziekenbezoek af te leggen en begrafenissen te leiden en hen tegelijk verboden<br />
nieuwe lidmaten aan te nemen, huwelijken te zegenen en sacramenten te bedienen.<br />
Tot hier heb ik vooral de godsdienstgeschiedenis van de Centraal-Molukken geschetst. Die van<br />
de Zuidoost-Molukken (Kei-eilanden) verschilt daarvan op een aantal punten. Omdat de bodem van<br />
de Kei-eilanden weinig geschikt was voor de teelt van specerijen als kruidnagelen en nootmuskaat,<br />
was de belangstelling van Portugezen en Hollanders voor deze eilanden gering. De bevolking ervan<br />
werd pas aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw bekeerd tot het<br />
rooms-katholicisme of het protestantisme. In 1903 was slechts 6% van de bevolking christen, in 1925<br />
was dit al 44%. De expansieve groei van het christendom aan het begin van de twintigste eeuw zorgde<br />
ervoor dat de tegenstellingen tussen de standen binnen de Keiese samenleving zich toespitsten.<br />
De christelijke gemeenten op de Molukken waren sterk verbonden <strong>met</strong> Nederland. Na een lange<br />
voorbereidingsperiode werd de protestantse kerk in Nederlands-Indië per koninklijk decreet op 1<br />
augustus 1935 van het Koninkrijk der Nederlanden gescheiden. Korte tijd daarna, op 6 september<br />
1935, organiseerde de Ambonese christenen zich in een autonome kerk.: de Geredja Protestan Maluku<br />
(GPM; de <strong>Molukse</strong> <strong>Protestantse</strong> Kerk). Tot de inval van Japan eind 1941 bleef de leiding bij de<br />
2 Piëtisten legden de nadruk op persoonlijke, doorleefde vroomheid en het in de praktijk brengen van het geloof.<br />
Bijbelstudie achtten ze daarom van belang.
4<br />
Nederlandse predikanten en bleef het gouvernement verantwoordelijk<br />
voor de financiën. Na de inval werden de Nederlandse predikanten geinterneerd.<br />
De GPM, die door de bezettingsmacht geassocieerd werd<br />
<strong>met</strong> pro-Nederland, pro-Westers, pro-Amerikaans, verloor daarmee<br />
haar Nederlandse kerkelijke kader. Daar kwam nog bij dat de financiële<br />
bijdrage van staatswege eindigde. De <strong>Molukse</strong> christenen stonden<br />
onder zware druk, veel van de gemeentevoorgangers werden door de<br />
Japanners omgebracht en veel <strong>kerken</strong> verwoest.<br />
Na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 probeerde de<br />
Nederlandse kerkelijke leiding in Djakarta haar oude rechten te herstellen.<br />
Dit bleek niet mogelijk. Ook wilde de Nederlandse regering de<br />
heerschappij over Nederlands-Indië weer herstellen. Maar<br />
daartegen kwamen de inheemse Indonesiërs in opstand. Op<br />
17 augustus 1945 riepen ze onder leiding van Achmed Soekarno<br />
(1901-1970) de onafhankelijke Republik Indonesia<br />
uit. De Nederlandse regering gaf het Koninklijk Nederlandsch-Indisch<br />
Leger (KNIL) opdracht de onafhankelijkheidsstrijd<br />
de kop in te drukken en liet in 1947 en 1948 ‘politionele<br />
acties’ uitvoeren. 3 Tot dit leger behoorden verscheidene<br />
Molukkers die voor militaire dienst als laatste<br />
optie hadden gekozen, omdat voor hen een loopbaan als<br />
ambtenaar of zendeling niet mogelijk was vanwege hun<br />
geringe opleiding. Ze hadden voor Nederland gevochten<br />
tijdens de oorlog tegen Japan. Ze deelden <strong>met</strong> de Nederlanders<br />
het christelijk geloof, de loyaliteit aan het Nederlandse<br />
koningshuis en een superioriteitsgevoel ten aanzien<br />
van andere Indonesiërs. De <strong>Molukse</strong> militairen werden al<br />
gauw een soort elitekorps binnen het KNIL en het meest<br />
gevreesd. De Indonesische overheid beschouwde hen als<br />
handlangers van de voormalige Nederlandse kolonisator.<br />
Toch bood ze hen aan op te gaan in het Indonesisch leger.<br />
Sommigen deden dat, anderen waren bang voor 'afrekeningen'.<br />
Achmed Soekarno.<br />
De Nederlandse regering kreeg internationaal geen steun voor haar pogingen de kolonie te behouden<br />
en zag in terug te moeten treden. Tijdens de moeizame onderhandelingen die volgden, bepleitte<br />
ze een federaal Indonesië waarin de Molukken een vorm van zelfbeschikking zouden krijgen.<br />
Op 27 december 1949 vond de soevereiniteitsoverdracht plaats. Bij deze overdracht was overeengekomen<br />
dat er een federale structuur zou komen. De Verenigde Staten van Indonesië werden opgericht.<br />
Zeven maanden na de overdracht werden deze evenwel vervangen door eenheidsstaat Republik<br />
Indonesia. De Zuidmolukse eilanden weigerden deel uit te maken van de eenheidsstaat en riepen<br />
op 25 april 1950 de Republiek der Zuid-Molukken - Republik Maluku Selatan (RMS) - uit. De poging<br />
tot afscheiding werd ingegeven door vrees voor islamitisch-Javaanse overheersing enerzijds en<br />
het verlangen naar behoud van de eigen etnisch-religieuze en maatschappelijk geprivilegieerde status<br />
anderzijds. De GPM bleef officieel neutraal. De oprichting van de RMS bracht intern als ook in<br />
contact <strong>met</strong> de protestantse ballingengemeenschap in Nederland grote spanningen <strong>met</strong> zich mee.<br />
Nederland deed de oprichting van de RMS af als een opstand van rebellen. De Indonesische regering<br />
voelde niets voor een eigen Zuidmolukse staat. Ineens zaten de <strong>Molukse</strong> militairen, als voormalige<br />
strijders in het Nederlandse leger tegen de Indonesische Republiek op Java, in een benarde positie.<br />
Uiteraard waren zij bij de plaatselijke bevolking niet erg geliefd. Na de soevereiniteitsoverdracht<br />
was het bestaan van het koloniale leger overbodig geworden. Het werd daarom op 26 juli 1950 opgeheven.<br />
Nog niet afgevloeide <strong>Molukse</strong> KNIL- militairen ontvingen, in afwachting van hun demobilisatie<br />
de status van militair bij de Koninklijke Landmacht. Ze kregen de keuze om te dienen in het<br />
Indonesische leger of om gedemobiliseerd te worden op de plaats van hun keuze. De overgang naar<br />
3 De Nederlandse protestanten waren tot op het bot verdeeld over het streven naar onafhankelijkheid van Indonesië.<br />
De meeste protestanten, de Anti-Revolutionaire Partij en dagblad Trouw voorop, waren fel voor ingrijpen.<br />
Ze zagen de revolutie in Indonesië als een aantasting van het wettig gezag dat – zo meenden ze – door<br />
God gegeven was. Zendelingen in Indonesië waren voor onafhankelijkheid. Ze hadden tijdens de oorlog in Japanse<br />
kampen gezeten en wisten dat de tijden definitief waren veranderd. Ze vormden een minderheid, maar<br />
lieten zich de mond niet snoeren.
5<br />
het Indonesische leger vonden de meeste KNIL-militairen niet aantrekkelijk, omdat ze kort te voren<br />
nog tegen dit leger hadden gevochten. De tweede mogelijkheid, demobilisatie op de plaats van keuze,<br />
bleek niet mogelijk. De militairen wilden namelijk op Ambon worden gedemobiliseerd, maar<br />
hier was net de RMS uitgeroepen. De Indonesische regering vreesde dat deze goed getrainde militairen<br />
de RMS-strijd zouden ondersteunen. De Nederlandse regering stelde vervolgens voor om – <strong>met</strong><br />
een beroep op overmacht - de militairen op Java te demobiliseren. Dit voorstel werd door de Nederlandse<br />
rechter verboden <strong>met</strong> het argument dat de Nederlandse regering geen <strong>Molukse</strong> militairen<br />
tegen hun wil mag achter laten in vijandig gebied. De Indonesische regering stelde nu voor om de<br />
KNIL-militairen tijdelijk naar Nederland over te brengen. De Nederlandse regering ging er niet op in<br />
en opperde om hen op Nieuw-Guinea, Suriname of het Caraïbisch gebied te demobiliseren. De KNILmilitairen<br />
gaven de voorkeur aan Nieuw-Guinea. Omdat de Indonesische regering de Nederlandse<br />
bezetting van Nieuw-Guinea onwettig vond, wilde ze geen medewerking aan dit plan verlenen.<br />
Daarop besloot de Nederlandse regering hen en hun gezin naar Nederland over te brengen. Daarbij<br />
werd afgesproken dat de Molukkers (formeel Indonesisch staatsburger), die te zijner tijd terug wilden<br />
keren naar Indonesië, geen toegang geweigerd zou worden.<br />
Als 'tijdelijke' oplossing werden de 4.000 <strong>Molukse</strong> ex-KNIL- militairen <strong>met</strong> hun gezinnen (in totaal<br />
ongeveer 12.500 personen) op dienstbevel <strong>met</strong> troepenschepen naar Nederland gehaald. Wat<br />
dit ‘tijdelijk’ inhield, werd al snel op pijnlijke wijze duidelijk. Op 19 februari 1951 kregen de ex-<br />
KNIL-militairen te horen dat ze waren ontslagen uit militaire dienst. Door dit ontslag kreeg hun leven<br />
een onvoorziene en dramatische wending: ze verloren ineens hun status en daarmee het gevoel<br />
van eigenwaarde dat aan het militair-zijn was gekoppeld. Het ideaal bleef de stichting van een zelfstandige<br />
republiek.<br />
In verband <strong>met</strong> de woningnood in Nederland en het tijdelijk karakter van hun verblijf hier<br />
werden de Molukkers gehuisvest in voormalige werkkampen, oude kazernes, barakken, kloosters en<br />
voormalige concentratiekampen. Doorgaans lagen die op enige afstand van Nederlandse woonkernen.<br />
Mede hierdoor werd het groepsverband bevorderd en ontstond een isolement ten opzichte van<br />
de Nederlandse bevolking. Dit werd nog eens versterkt door het feit dat de Molukkers niet werden<br />
toegelaten op de Nederlandse arbeidsmarkt. Het overgrote deel van de <strong>Molukse</strong> mannen was voor<br />
de migratie KNIL-militair en had een laag opleidingsniveau. De <strong>Molukse</strong> vrouwen waren over het algemeen<br />
ongeschoold. Omdat zowel de Nederlandse overheid als de Molukkers in de veronderstelling<br />
waren dat de Molukkers binnen korte tijd weer terug zouden keren naar het land van herkomst,<br />
werd integratie in de Nederlandse samenleving zoveel mogelijk beperkt. Wanneer de Molukkers<br />
zouden integreren, zouden ze mogelijk niet meer terug keren naar de Molukken en zou het lastiger<br />
worden hen terug te sturen.<br />
Omdat de Nederlandse regering de Molukkers als homogene groep behandelde en geen rekening<br />
hield <strong>met</strong> de herkomst van verschillende eilanden (de meesten kwamen van de Zuid-Molukken) 4 en<br />
ook niet <strong>met</strong> hun culturele, religieuze en politieke verschillen, had ze hen gemengd geplaatst in de<br />
diverse woonoorden. Dit leidde dikwijls tot onderlinge spanningen: de verschillen kwamen meer<br />
naar voren dan op de Molukken, omdat de Molukkers daar meer gescheiden van elkaar leefden. Diverse<br />
conflicten leidden ertoe dat de moslims (2,5% van de Nederlandse Molukkers) en de roomskatholieken<br />
(4,5%) en leden van bepaalde belangenorganisaties aparte woonoorden kregen. De<br />
woonoorden werden meer homogeen. Hierdoor ontstonden hechte sociale netwerken.<br />
Kerkelijk organiseerden de Molukkers zich in de Gereja Protestan Maluku di Belanda (<strong>Molukse</strong> <strong>Protestantse</strong><br />
Kerk in Nederland, GPM). Deze kwam al snel voor een moeilijke keuze te staan. Want naar<br />
4 De Molukkers werden door de Nederlanders ook wel Ambonezen genoemd, omdat de meeste Molukkers af-<br />
komstig waren van het eiland Ambon.
6<br />
aanleiding van de herdenking van de Indonesische onafhankelijkheid op 17 augustus 1951 riep de<br />
protestantse <strong>Molukse</strong> kerk op Ambon alle leden van de <strong>Molukse</strong> gemeenschap in Nederland op om de<br />
Republik Indonesia te erkennen als een door God geplaatste overheid. De moederkerk vroeg dus de<br />
Molukkers in Nederland het RMS-ideaal op te geven. Een groot aantal Molukkers weigerde dat te<br />
doen en richtte op 24 november 1952 de Geredja 5 Indjili Maluku (GIM) op, de <strong>Molukse</strong> Evangelische<br />
Kerk. Deze stond los van de Republik Indonesia en was dus een zelfstandige kerk die het ideaal van<br />
een zelfstandige RMS uitdroeg: de GIM vierde wekelijks een gebedsdienst voor het vaderland en gaf<br />
daarin nationale symbolen als de RMS-vlag en het volkslied (Hena Masa Waja) een plaats op iedere<br />
vierentwintigste van de maand. De GPM zag zich als tijdelijke dependance van de moederkerk op<br />
Ambon en bleef de band <strong>met</strong> de moederkerk bewaren. Naast de GPM en de GIM bestond de Gereja<br />
Protestan Indonesia (Indonesische <strong>Protestantse</strong> Kerk, GPI). De leden van deze kerk waren voornamelijk<br />
Indonesisch staatsburger. Ze wilden zich politiek neutraal opstellen.<br />
De onderlinge onenigheid tussen de drie <strong>kerken</strong> werd niet gevoed door theologische verschillen,<br />
6 maar door vijandelijkheden tussen leden van verschillende families, kampongs en eilanden,<br />
door etnische verdeeldheid en politieke onenigheid, en door verschillen tussen ex-KNIL en non-KNIL.<br />
De GPM en GIM vertoonden sterk de invloeden van de <strong>Molukse</strong> mentale en culturele erfenis en van<br />
de koloniale geschiedenis. Ze hadden een groot gebrek aan mensen die leiding konden geven, omdat<br />
slechts enkele predikanten universitair of semi-universitair waren geschoold. En ze hadden moeite<br />
om in financieel opzicht zichzelf te kunnen redden. De organisatiestructuur van de <strong>Molukse</strong> ballingschaps<strong>kerken</strong><br />
was dermate poreus, dat het ontstaan van een scala aan lokale, autonome kerkgenootschappen<br />
niet kon worden verhinderd. Het gebrek aan een solide centraal gezag gaf aan deze<br />
ontwikkelingen vrij spel.<br />
Toen de Nederlandse regering aangaf dat rekening moest worden gehouden <strong>met</strong> de mogelijkheid dat<br />
het verblijf van de Molukkers in Nederland langer zou duren dan aanvankelijk was gedacht, stelde<br />
deze in 1957 de Commissie Verwey-Jonker in <strong>met</strong> de opdracht aanbevelingen te doen voor het geval<br />
het verblijf van de Molukkers lang zou gaan duren. De Commissie adviseerde haar rapport Ambonezen<br />
in Nederland (1959) de integratie van de Molukkers in de Nederlandse samenleving te bevorderen.<br />
In contact <strong>met</strong> <strong>Molukse</strong> leiders was de Commissie duidelijk geworden dat de Molukkers bereid<br />
waren hun woonoorden prijs te geven mits hun groepsverband onaangetast zou blijven. De Commissie<br />
adviseerde nu om in uitbreidingsplannen van gemeenten die<br />
daartoe bereid waren, complexen van woningen voor Molukkers op<br />
te nemen <strong>met</strong> daarbij een kerkgebouw en een ruimte voor verenigingsactiviteiten.<br />
Het advies werd aanvaard. In 1960 werd begonnen<br />
<strong>met</strong> de bouw van 62 <strong>Molukse</strong> woonwijken van ongeveer vijftig<br />
woningen per wijk. De woonoorden en andere voormalige huisvestingsplaatsen<br />
werden na het gereedkomen ervan gesloten.<br />
Het RMS-ideaal, het streven naar een vrije Zuid-<strong>Molukse</strong><br />
republiek, leefde nog lange tijd bij veel Molukkers, niet alleen bij<br />
de eerste generatie, maar ook bij de tweede. De Nederlandse<br />
overheid had beloofd zich sterk te maken voor een vrije Zuid-<br />
<strong>Molukse</strong> republiek. In de ogen van de Molukkers deed ze onvoldoende<br />
voor de realisatie van de republiek. Daardoor ontstond er<br />
<strong>met</strong> name onder <strong>Molukse</strong> jongeren onvrede over de Nederlandse overheid en over hun eigen leiders<br />
die naar hun gevoel te weinig deden om een vrije RMS te bereiken. Ze beschouwden de Molukken<br />
als door Indonesië bezet gebied. De onvrede kwam tot uiting in diverse acties tegen de Nederlandse<br />
overheid, de RMS-leiders en de Indonesische overheid. De jongeren hadden het gevoel dat hun acties<br />
weinig uithaalden. Daarom kaapten ze in 1977 een trein <strong>met</strong> passagiers bij De Punt in Drenthe<br />
en gijzelden kinderen en onderwijzers op een basisschool in Bovensmilde. Na enkele dagen werden<br />
de kinderen vrijgelaten, omdat velen van hen ziek waren geworden. De treinkaping werd na drie<br />
weken <strong>met</strong> behulp van politie en leger beëindigd. De <strong>Molukse</strong> jongeren zagen dat de overheid niet<br />
over te halen was om op hun eisen in te gaan. Ook zorgden de acties ervoor dat er een negatief<br />
beeld van hen ontstond. Ook jongeren die niets <strong>met</strong> de acties te maken hadden, werden daarmee<br />
geconfronteerd.<br />
Steeds meer Molukkers gingen beseffen dat terugkeer naar de Molukken geen goede optie was<br />
en richtten zich op een permanent verblijf in Nederland. Geleidelijk aan raakten ze – en dan vooral<br />
5 Geredja is het Portugese woord voor kerk.<br />
6 De afwezigheid van doctrinaire verschillen als legitimatie van scheidingen had wellicht te maken <strong>met</strong> het relatief<br />
lage theologische scholingsniveau en het ontbreken van een traditie van theologische reflectie.
7<br />
de jongeren - gewend aan het leven in Nederland en gingen inzien dat ze, als ze terug zouden gaan,<br />
hun familie en vrienden moesten achterlaten en een studie of baan beëindigen. Het gevoel dat terugkeer<br />
geen goed optie was, werd versterk toen de kans werd geboden de Molukken te bezoeken.<br />
Tijdens een bezoek zagen jongeren hoe de situatie op de Molukken werkelijk was (slechtere leefomstandigheden)<br />
en beseften ze hoe verwesterd ze inmiddels waren en hoe moeilijk ze waarschijnlijk<br />
aansluiting zouden kunnen vinden. Het RMS-ideaal hingen ze steeds minder aan. Steeds meer kregen<br />
ze er vrede mee dat ze in Nederland zouden blijven.<br />
Intussen veranderde er veel in de <strong>Molukse</strong> gemeenschap. Illustratief daarvoor is de rol van predikanten.<br />
Na de migratie speelden in de <strong>Molukse</strong> <strong>kerken</strong> predikanten aanvankelijk een centrale rol.<br />
Ze waren niet langer ondergeschikt aan Nederlandse predikanten. Op grond van hun nieuwe positie<br />
genoten ze veel respect en ontzag. De consistoriekamer (kuntjistori) werd hiervan een symbool. In<br />
deze als heilig beschouwde ruimte bereidden de predikant en <strong>kerken</strong>raadsleden zich in gebed op de<br />
zondagse eredienst voor. Voor gemeenteleden was de consistoriekamer doorgaans niet toegankelijk,<br />
tenzij een van hen door de predikant werd ontboden. De status van de predikanten manifesteerde<br />
zich vooral tijdens de avondmaalsviering en in de verbale kracht die ze op de preekstoel tentoonspreidden.<br />
Al na een decennium waren er veranderingen waarneembaar. Enerzijds behielden de<br />
predikanten, vooral in de ogen van de oudere generaties, hun autoriteit, anderzijds werd hun status<br />
op tal van manieren aangevochten. Hun leiderschap werd discutabel en object van kritiek. Dit had<br />
mede te maken <strong>met</strong> de spanningen tussen de diverse groepen, waarbij veel predikanten niet boven<br />
de partijen stonden, maar fungeerden als exponent en symbool van een bepaalde etnische of politieke<br />
subgroep. Het had ook te maken <strong>met</strong> het gegeven dat kerkelijke functies, waaronder die van<br />
de pendeta, aan prestige inboetten doordat zich elders expertise ontwikkelde, bijvoorbeeld op sociaal-maatschappelijk<br />
terrein, en doordat de predikanten geen valide antwoord hadden op problemen<br />
als drugsverslaving, homoseksualiteit, relatieproblemen of echtscheidingen. Binnen de sterk<br />
gedifferentieerde Nederlandse samenleving werden de sociaal-psychologische taken van de predikanten<br />
steeds meer overgenomen door welzijnswerkers en andere gespecialiseerde hulpverleners.<br />
In het in 1979 opgerichte maandblad Tjengkeh uitten vooral jongere generaties hun onbehagen over<br />
de vermenging van kerkelijke en politieke belangen door diverse predikanten, over het gebruik van<br />
het voor hen veelal onbegrijpelijke Melaju Tinggi, over de vele scheuringen in de kerk, over de rigide<br />
standpunten ten opzichte van ethische kwesties rondom seksualiteit en relatievorming, en over<br />
de centralistisch-bureaucratische kerkstructuur en daaruit voortvloeiende controverses. Herhaaldelijke<br />
aanklachten van ‘traditionalisme’ en ‘isolationalisme’ deden de <strong>kerken</strong>raden beseffen dat ze<br />
ervoor moesten zorgen dat kerk de aansluiting op de <strong>Molukse</strong> jeugd en de Nederlandse samenleving<br />
niet moest missen. De GIM riep 1994 tot het jaar van de jongeren uit. Jongere pendeta’s (derde generatie)<br />
voerden een pleidooi voor een zakelijker benadering van het predikantschap: een predikantschap<br />
gestoeld op deskundigheid (theologische expertise). Een desacralisering van het ambt<br />
kreeg geleidelijk aan gestalte. Dit betekende een afscheid van paternalistisch optreden door de<br />
predikanten en een toename van participatie door gemeenteleden. De predikant diende zich tot<br />
begeleider te ontpoppen.<br />
De <strong>Zevenaar</strong>se situatie had alles te maken <strong>met</strong> landelijke<br />
ontwikkelingen. Nadat de regering besloten had aparte<br />
woonwijken te bouwen voor Molukkers, werden ook in <strong>Zevenaar</strong><br />
woningen voor hen gebouwd. Op 5 oktober 1960 besprak<br />
de <strong>kerken</strong>raad van de Hervormde <strong>Gemeente</strong> de aanstaande<br />
komst van 34 veelal jonge, protestantse gezinnen. De<br />
<strong>kerken</strong>raad verwachtte een extra aanmelding van 50 à 60<br />
kinderen voor de lagere school en ongeveer 25 kinderen voor<br />
de kleuterschool. Dit hield in dat de lagere school uitgebreid<br />
moest worden <strong>met</strong> 2 à 3 lokalen en het personeel <strong>met</strong> een<br />
gewone en een boventallige leerkracht, en de kleuterschool<br />
<strong>met</strong> een lokaal, een speellokaal en een leerkracht.<br />
Eind 1961 en begin 1962 kwamen enige tientallen <strong>Molukse</strong><br />
gezinnen naar <strong>Zevenaar</strong>. Ze behoorden tot twee kerkgemeenschappen:<br />
GPM en GIM. Op 7 februari 1962 sprak de<br />
<strong>kerken</strong>raad <strong>met</strong> ds. W.H. Tutuarima (1899-1990), voorzitter<br />
van de Synode van de <strong>Molukse</strong> Evangelische Kerk in Nederland<br />
(GIM). Deze betreurde het dat er om politieke redenen vele<br />
splitsingen in de kerk waren ontstaan. Hij hoopte dat de <strong>kerken</strong>raad<br />
<strong>met</strong> de <strong>Molukse</strong> geloofsgemeenschappen in <strong>Zevenaar</strong><br />
Ds. Tutuarima
8<br />
contacten zou proberen te onderhouden. Afgesproken werd te bezien in hoeverre een interkerkelijke<br />
viering zou kunnen zijn tijdens de kerst- of paasdagen. Op 23 juni ging ds. Tutuarima voor in de<br />
hervormde kerk. De leiding van de zondagsschool van de Hervormde <strong>Gemeente</strong> nam contact op <strong>met</strong><br />
de <strong>Molukse</strong> kerk en gaf aan de <strong>Molukse</strong> kinderen welkom waren op de zondagsschool.<br />
Om een eigen plek voor vieringen<br />
en ontmoetingen te hebben, werd<br />
aan de Herman Gorterstraat een kerk<br />
<strong>met</strong> ontmoetingsruimten gebouwd. Bij<br />
de opening ervan in december 1963 waren<br />
naast de vele <strong>Molukse</strong> families onder<br />
meer aanwezig burgemeester Frans<br />
W.J. van Gent (1910-1988), wethouder<br />
W.J.J. van Bavel, de predikanten Spijkerboer<br />
en Van Ginshoven en pastoor<br />
H.W.J. Brouwer. De veelbelovende contacten<br />
kregen nauwelijks een vervolg.<br />
De <strong>kerken</strong>raden van de Hervormde <strong>Gemeente</strong>,<br />
de Gereformeerde Kerk en van<br />
de <strong>Molukse</strong> kerkgemeenschappen namen<br />
een afwachtende houding tegen-<br />
over elkaar aan. De taal (Maleis) en de<br />
onbekendheid <strong>met</strong> elkaars cultuur<br />
vormden een grote hindernis voor diepgaande<br />
contacten.<br />
Kerkgebouw voor <strong>Molukse</strong> gemeenschap 1964.<br />
Binnen de <strong>Molukse</strong> gemeenschap waren regelmatig spanningen. Soms kwamen superioriteitsgevoelens<br />
van Centraalmolukkers tegenover Zuidoostmolukkers in denigrerende opmerkingen tot uitdrukking.<br />
Toen een Centraalmolukse voorganger zich naar het gevoel van Klein-Keiezen (Zuidoostmolukkers)<br />
beledigend tegen hen uitliet, was dit voor ongeveer honderd Klein-Keiezen aanleiding<br />
hem niet langer als pendeta te accepteren. Ze besloten zich van de GIM te distantiëren. Op 25 februari<br />
1969 richtten ze de Geredja Protestan Indonesia (GPI) op en stelden de uit Klein-Kei stammende<br />
pendeta A.Ph. Roem-Ohoira (1918-1990) als predikant aan. Hij diende de GPI bijna twintig<br />
jaar. De GPM werd in deze tijd geleid door ouderling Loevinus Ririmasse (1908-1995), de GIM door<br />
ds. Rankouw.<br />
Vooral binnen de GIM bleven de liturgische gebruiken in essentie gelijk aan die van de koloniale<br />
periode. In zondagse diensten zongen de gelovigen de Psalmen en gezangen uit Mazmur dan Tahlil,<br />
en bij bijzondere gelegenheden, zoals in het geval van een avondwake bij een overledene liederen<br />
uit Dua Sahba Lama. Pogingen van jongeren tot liturgische vernieuwingen stuitten vooral op verzet<br />
van de zijde van predikant en <strong>kerken</strong>raad.<br />
De Molukkers bleven de eerste jaren tamelijk afzijdig van de plaatselijke gemeenschap. Velen<br />
van hen ervoeren het min of meer geïsoleerde wonen als positief, omdat hierdoor een sterke<br />
groepsbinding kon ontstaan. Verwantschapsrelaties speelden daarbij een grote rol. In de jaren zeventig<br />
bepleitte de overheid ‘integratie <strong>met</strong> behoud van identiteit.’ Meerdere <strong>Molukse</strong> gezinnen<br />
gingen over naar de Hervormde <strong>Gemeente</strong>. De contacten <strong>met</strong> de Nederlanders namen toe. Een andere<br />
oriëntatie op de Nederlandse samenleving begon zich af te tekenen. In de jaren tachtig had ds.<br />
Reinier Frans Jacob Beltman (º 1945), die Maleis sprak, regelmatig contact <strong>met</strong> de <strong>Molukse</strong> <strong>kerken</strong>raden<br />
en diverse <strong>Molukse</strong> gemeenteleden en later ook ds. Den Besten.<br />
Aanvankelijk was de (kerkelijke) traditie sterk. Deze had betrekking op de ambtelijke verhoudingen<br />
binnen de kerk, de kerkelijke zeden en gewoonten, de zwarte kerkkleding, de ‘bruidsjaponnen’<br />
van de meisjes bij de belijdenisviering, het slepend zingen van de gezangen, de fluitorkesten<br />
en het meenemen van pasgeborenen en zuigelingen naar de vieringen. De traditie sprak ook jongeren<br />
aan, mede omdat ze hun een herkenningspunt voor hun identiteit gaf. Naarmate Molukkers<br />
meer integreerden in de Nederlandse samenleving, verwaterde de traditie. Steeds gemakkelijker<br />
verlieten ze de concentratiewijk in ruil voor een betere baan of woning. Het belang van de groep<br />
achtten ze van minder belang dan hun ouders en grootouders deden. Jonge Molukkers die van hun<br />
achterban vervreemd raakten, verloren doorgaans ook de band <strong>met</strong> de kerk. Voor de jongeren die<br />
nog wel een band <strong>met</strong> de kerk onderhielden, was de kerk een plek waar ze elkaar konden ontmoeten.<br />
Ze zagen hun leefwereld vanuit zowel Moluks als Nederlands perspectief. Hierdoor hadden de<br />
<strong>Molukse</strong> cultuur en religie voor hen een andere betekenis dan voor de ouderen. De eerste twee generaties<br />
hechtten veel waarde aan het behoud van de kerk. Ze zagen de kerkmuren als een wand<br />
tegen elke vorm van identiteitsverlies en maakten zich dan ook zorgen om het feit dat steeds min-
9<br />
der jongeren naar de kerk gingen.<br />
De drie <strong>Molukse</strong> kerkgemeenschappen gingen steeds meer samenwerken en hielden de <strong>Molukse</strong><br />
cultuur <strong>met</strong> haar traditionele gebruiken, sociale leefregels en omgangsnormen overeind. Ze benadrukten<br />
het belang van respect voor ouderen in de gemeenschap en het elkaar steunen in goede en<br />
slechte tijden. Een relatie <strong>met</strong> andere <strong>kerken</strong> zochten ze niet. Hun spiritualiteit onttrok zich (vrijwel)<br />
geheel aan het oog van de <strong>Protestantse</strong> <strong>Gemeente</strong>. Het oecumenisch gesprek vlotte niet.<br />
© Leen den Besten,<br />
<strong>Zevenaar</strong>, 23 maart 2013.