GREENSTAR™ Guidance Parallel Tracking en AutoTrac Assisted ...

GREENSTAR
Guidance Parallel
Tracking en AutoTrac
Assisted Steering
Systems
GEBRUIKSHANDLEIDING
GREENSTAR Guidance Systems—
Parallel Tracking en AutoTrac
Assisted Steering Systems
OMPC20483 Uitgave K5 (DUTCH)
John Deere Ag Management Solutions
(Deze handleiding vervangt OMPC20296)
LITHO IN U.S.A.

Voorwoord
WELKOM BIJ DE GREENSTAR PRECISION
FARMING SYSTEMS die door John Deere worden
geleverd. Parallel Tracking en AutoTrac
begeleidingssystemen zijn geïntegreerde
precisielandbouwsystemen. Deze
begeleidingssystemen zijn bedoeld als hulpmiddel voor
de bestuurder, om de machine efficiënter te gebruiken.
DEZE HANDLEIDING ZORGVULDIG DOORLEZEN
om vertrouwd te geraken met de bediening en het
onderhoud van het systeem. Het nalaten hiervan kan
letsel of materiële schade tot gevolg hebben. Deze
handleiding en de veiligheidsstickers op de machine
zijn mogelijk in andere talen verkrijgbaar. (Uw John
Deere dealer raadplegen om ze te bestellen.)
DEZE HANDLEIDING MOET BESCHOUWD worden
als een vast onderdeel van uw systeem en moet bij
het systeem blijven wanneer het wordt verkocht.
MATEN in deze handleiding worden in de metrische
eenheden en overeenkomstige U.S.-equivalenten
gegeven. Uitsluitend de juiste onderdelen en
bevestigingsmiddelen gebruiken. Voor metrisch resp.
inch-bevestigingsmateriaal de juiste metrische of
inch-sleutel gebruiken.
DE UITDRUKKINGEN "RECHTS" EN "LINKS" hebben
betrekking op de voorwaartse beweging van de
machine.
GREENSTAR is een handelsmerk van Deere & Company
Inleiding
DE PRODUCT-IDENTIFICATIENUMMERS (P.I.N.)
invullen op de daarvoor bestemde plaatsen in de
hoofdstukken "Specificaties" of
"Product-identificatienummers". Alle nummers
nauwkeurig noteren want in geval van diefstal kunnen
deze een belangrijke hulp zijn bij de opsporing.
Bovendien heeft uw dealer deze nummers nodig
wanneer u onderdelen bestelt. Het is aan te bevelen
de identificatienummers ook elders dan bij de machine
te bewaren.
GARANTIE wordt als deel van John Deere’s
ondersteuningsprogramma voor klanten gegeven, die
hun materieel bedienen en onderhouden zoals in deze
handleiding wordt beschreven. De garantie wordt op
het garantiecertificaat toegelicht, dat u van uw dealer
hoort te ontvangen.
Deze garantie biedt u de verzekering dat John Deere
achter de producten staat als zich binnen de
garantieperiode defecten voordoen. Onder sommige
omstandigheden levert John Deere ook verbeteringen
ter plaatse, vaak zonder kosten in rekening te brengen
aan de klant, zelfs als het product niet meer onder de
garantie valt. Als de machine echter misbruikt of
gewijzigd is om deze buiten de oorspronkelijke
fabrieksspecificaties te doen presteren, dan vervalt de
garantie en kunnen verbeteringen ter plaatse worden
geweigerd.
OUO6050,0001637 –18–10NOV05–1/1
011806
PN=2

Inspectie vóór aflevering
Inleiding
De volgende controles, afstellingen en
onderhoudswerkzaamheden zijn vóór de aflevering van de
machine uitgevoerd.
❒ 1. Bij de installatie van een AutoTrac/Parallel ❒ 4. De functies van de monitor (SETUP) zijn gecontroleerd
Tracking-systeem is het mogelijk dat bepaalde Yield en in orde bevonden.
Mapping-software reeds in de mobiele processor is
geladen. Het hoofdstuk “Setup en programmeren van
Parallel Tracking-systeem” raadplegen om GREENSTAR
van Yield Mapping naar Parallel Tracking te
herprogrammeren.
❒ 2. Het AutoTrac/Parallel Tracking-systeem is in de fabriek ❒ 5. Om het verbeterde AutoTrac/Parallel Tracking-systeem
op de Engelse taal ingesteld. Eerst moet u de gewenste te kunnen gebruiken, moet de Starfire-positie-ontvanger
taal voor elke component herprogrammeren. “Setup en geactiveerd zijn. De installatie-instructies raadplegen die bij
laden van taal” raadplegen. de documentatie voor de STARFIRE-positie-ontvanger zijn
geleverd.
❒ 3. Nadat de gewenste taal voor elke component is ❒ 6. Alle functies en veiligheidsregels van het Parallel
geladen, verandert u de taal voor het systeem. “SETUP Tracking-systeem zijn aan de bestuurder uitgelegd.
Systeeminstellingen” raadplegen.
Handtekening dealer/monteur: Datum:
OUO6050,0001638 –18–10NOV05–1/1
011806
PN=3

Inleiding
011806
PN=4

Inhoudsopgave
Bladzijde
Bladzijde
Veiligheidsmaatregelen ..................05-1 RUN
RUN - PAGE 1 ..........................30-1
Algemene informatie
Algemene informatie. .....................10-1
Deze handleiding lezen ...................10-2
Begeleidingssystemen ....................10-2
Systeemcomponenten ....................10-3
Kenmerken. ............................10-5
Recht spoor ............................30-2
RowFinder (alleen Parallel Tracking) .........30-4
Gebogen spoor. .........................30-5
Modus Volledige pagina ...................30-7
Spoor verschuiven .......................30-8
Markeringspagina ........................30-9
Keerweergave .........................30-12
RUN - PAGE 2 .........................30-13
Display en toetsenbord
Algemene informatie. .....................15-1
Keervoorspelling. .......................30-14
SETUP ................................15-2
RUN..................................15-3
INFO .................................15-4
AutoTrac bedienen—Trekkers
Algemene informatie. .....................35-1
Opstartscherm ..........................35-5
Achtergrondverlichting en contrast van Systeem inschakelen .....................35-6
display ..............................15-5 Systeem deactiveren .....................35-8
Voor het starten .........................15-7 Noodzakelijke condities om AutoTrac te
activeren .............................35-9
Begeleidingssysteem programmeren
Algemene informatie. .....................20-1
Herprogrammeren vanaf Yield Mapping .......20-2
RUN - Spoorvolging
Spoor verschuiven ....................35-10
Automatisch laden van software .............20-6 AutoTrac bedienen—Spuitmachines
Herprogrammeren van tweede display —
Algemene informatie. .....................40-1
indien aanwezig .......................20-8 Opstartscherm ..........................40-5
Systeem inschakelen .....................40-6
SETUP
Spoorvolging ...........................25-1
Recht spoor ..........................25-2
RowFinder ...........................25-7
Gebogen spoor. .........................25-8
Systeem deactiveren .....................40-8
Noodzakelijke condities om AutoTrac te
activeren .............................40-9
RUN - Spoorvolging
Spoor verschuiven ....................40-10
Spoorvolging
Spoorvolging uitschakelen. ...............25-9
SETUP - SPOORVOLGING - PAGE 2 .....25-10
Keervoorspelling ......................25-21
AutoTrac
Geïntegreerde AutoTrac set .............25-22
AutoTrac bedienen—Maaidorsers
Algemene informatie. .....................45-1
Opstartscherm ..........................45-5
Systeem inschakelen .....................45-6
Systeem deactiveren .....................45-8
Noodzakelijke condities om AutoTrac te
AutoTrac Universal Steering System—Setup . . 25-25 activeren .............................45-9
SETUP-pagina voor maaidorsers met RUN - Spoorvolging
HillMaster-optie .......................25-28
De prestaties van AutoTrac Universal
Spoor verschuiven ....................45-10
optimaliseren. ........................25-29
Vervolg op volgende bladzijde
Alle informatie, afbeeldingen en technische gegevens vermeld in deze
gebruikshandleiding zijn bijgewerkt tot de datum van uitgifte.
Constructiewijzigingen zijn te allen tijde zonder bekendmaking mogelijk.
COPYRIGHT © 2005
DEERE & COMPANY
Moline, Illinois
All rights reserved
A John Deere ILLUSTRUCTION ® Manual
i 011806
PN=1

Inhoudsopgave
Bladzijde Bladzijde
AutoTrac—Zelfrijdende veldhakselaars Hoogte .............................65-15
Algemene informatie. .....................50-1 Voor/achter ..........................65-17
Opstartscherm ..........................50-5 Setup differentiële correctie ...............65-18
Systeem inschakelen .....................50-6 Seriële RS232 uitvoer. ...................65-19
Systeem deactiveren .....................50-9 Uren aan na stopzetting ..................65-20
Noodzakelijke condities om AutoTrac te
INFO - GPS - PAGE 1 ...................65-21
activeren ............................50-10 INFO - GPS - PAGE 2 ...................65-23
RUN - Spoorvolging
Datalogboek ...........................65-24
Spoor verschuiven ....................50-11
AutoTrac Universal Steering set bedienen
INFO - GPS - PAGE 3 ...................65-27
Satellieten volgen .......................65-28
Algemene informatie. .....................55-1 Oorspronkelijke StarFire-ontvanger
Opstartscherm ..........................55-3 StarFire-ontvanger .......................70-1
AutoTrac Universal inschakelen .............55-4 SETUP - GPS - PAGE 1 ..................70-1
Systeem inschakelen .....................55-5 SETUP - GPS - PAGE 2 ..................70-6
Systeem deactiveren .....................55-6 INFO - GPS - PAGE 1 ....................70-8
Noodzakelijke condities om AutoTrac te
INFO - GPS - PAGE 2 Correctie-ontvanger . . . 70-11
activeren .............................55-7 INFO - GPS - PAGE 3 Satellieten volgen. ....70-13
RUN - Spoorvolging
Spoor verschuiven .....................55-8
Waarschuwingsschermen .................70-14
TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
INFO
Locatie ................................75-1
INFO .................................60-1 TCM en positie-ontvanger .................75-1
Spoorvolging ...........................60-2 Setup .................................75-2
AutoTrac. ..............................60-7 AAN/UITZETTEN ......................75-3
Recente problemen ......................60-8 Kalibreren ............................75-4
INFO - DIAGNOSE - PAGE 1 ..............60-9 Hoogte ..............................75-9
Prestatiemonitor ........................60-10 Voor/achter ..........................75-11
KeyCard ..............................60-14 Montagerichting ......................75-12
Apparaten ...........................60-15 SETUP - TCM - PAGE 2 .................75-13
Productsleutels .......................60-19 Baudsnelheid
Programmadoel. ......................60-20 seriële-poort/seriële-poortberichten ........75-14
Diagnose. ...........................60-21 INFO - TCM - PAGE 1 ...................75-15
Doeltaal ..............................60-22 INFO - TCM - PAGE 2 ...................75-16
Display ...............................60-23
Recente problemen .....................60-24
INFO - TCM - PAGE 3 ...................75-17
Display-diagnose .......................60-25 Taal laden
Analysator CAN-bus .....................60-26 Systeeminstellingen
Landcode ............................80-1
StarFire iTC
Taal ................................80-3
StarFire iTC-ontvanger ....................65-1
Autom. update ..........................65-3
Setup en laden van taal ...................80-4
Software handmatig updaten ...............65-4 Verhelpen van storingen
StarFire-ontvanger .......................65-5 Waarschuwingsschermen ..................85-1
SETUP - GPS - PAGE 1 ..................65-5 Lijst met diagnostische storingscodes voor
Overzicht: SF2/RTK activeringen, SF2
Parallel Tracking .......................85-2
abonnement ..........................65-6 Lijst met diagnostische storingscodes
Setup Snelstart. .........................65-8 voor display ..........................85-4
TCM Display ................................85-5
Setup ...............................65-9 Mobiele processor .......................85-6
Aan/uit ..............................65-9
Montagerichting ......................65-10
Positie-ontvanger ........................85-6
Kalibratieniveau. ......................65-11 Vervolg op volgende bladzijde
ii 011806
PN=2

Bladzijde
AutoTrac Universal .......................85-7
AutoTrac Universal stopcodes ..............85-9
Verhelpen van storingen— TCM op
oorspronkelijke StarFire-ontvanger ........85-10
Storingscodes— TCM op oorspronkelijke
StarFire-ontvanger ....................85-11
Storingscodes. .........................85-11
Waarschuwingsschermen .................85-14
Storingscodes—StarFire iTC ..............85-16
Diagnostische storingscodes—StarFire iTC . . . 85-19
TCM—StarFire iTC. .....................85-21
Waarschuwingsschermen—StarFire iTC. .....85-22
Specificaties
Aantrekkoppel voor metrische bouten en
schroeven ............................90-1
Aantrekkoppel voor inchmaat-bouten en
-borgschroeven ........................90-2
Bewijs van eigendom bewaren ..............90-3
De machine steeds veilig opslaan ...........90-3
Conformiteitsverklaring ....................90-4
Veiligheidsnota betreffende achteraf
geïnstalleerde elektrische en
elektronische apparaten en/of
componenten .........................90-4
Met John Deere Service komt het werk af
John Deere onderdelen ..................IBC-1
Het juiste gereedschap. ..................IBC-1
Goed geschoold technisch personeel ........IBC-1
Snel ter plekke .........................IBC-1
Inhoudsopgave
iii 011806
PN=3

Inhoudsopgave
iv 011806
PN=4

Veiligheidsinformatie herkennen
Veiligheidsmaatregelen
Dit is een waarschuwingsteken. Als u dit symbool op de
machine of in deze handleiding ziet, bestaat mogelijk
gevaar voor verwonding.
Alle aanbevolen voorzorgsmaatregelen en veilige
werkpraktijken opvolgen.
Signaalwoorden begrijpen
Het signaalwoord —GEVAAR, WAARSCHUWING of
ATTENTIE— is vergezeld van het waarschuwingsteken.
GEVAAR kenmerkt de grootste gevaren.
Veiligheidsstickers met GEVAAR of WAARSCHUWING
worden op specifiek gevaarlijke plaatsen aangebracht.
Veiligheidsstickers met ATTENTIE bevatten algemene
voorzorgsmaatregelen. Stickers met ATTENTIE
attenderen in deze handleiding ook op
veiligheidsaanwijzingen.
Veiligheidsaanwijzingen in acht nemen
Zorgvuldig alle in deze handleiding opgenomen
veiligheidsaanwijzingen en alle op de machine
aangebrachte veiligheidsstickers lezen. De
veiligheidsstickers in goede staat houden. Ontbrekende of
beschadigde veiligheidsstickers vervangen. Erop letten dat
nieuwe machinecomponenten en vervangingsonderdelen
voorzien zijn van de nieuwste veiligheidsstickers.
Vervangende veiligheidsstickers zijn verkrijgbaar bij uw
John Deere dealer.
U vertrouwd maken met het gebruik van de machine en
de bedieningsapparatuur. Nooit toestaan dat iemand
zonder kennis van zaken met de machine werkt.
De machine steeds in goede staat houden.
Niet-toegestane wijzigingen aan de machine kunnen de
werking en/of de veiligheid en de levensduur van de
machine beïnvloeden.
Contact opnemen met uw John Deere dealer als u iets in
deze handleiding niet begrijpt of hulp nodig hebt.
T81389 –UN–07DEC88
DX,ALERT –18–29SEP98–1/1
TS187 –18–30SEP88
DX,SIGNAL –18–03MAR93–1/1
TS201 –UN–23AUG88
DX,READ –18–03MAR93–1/1
05-1 011806
PN=7

Geen meerijders en kinderen op de machine
toelaten
Alleen de bestuurder op de machine toelaten. Geen
meerijders op de machine toelaten behalve tijdens de
training of korte observatieperioden.
Meerijders kunnen letsel oplopen, bv. als ze van de
machine worden geworpen. Meerijders belemmeren
bovendien het zicht van de bestuurder en brengen
daardoor de bedrijfsveiligheid in gevaar.
Kinderen mogen nooit op de machine of in de cabine
worden toegelaten wanneer de motor draait.
Veiligheidsmaatregelen
De instructiestoel mag uitsluitend worden gebruikt voor
instructies of gedurende korte perioden om de machine te
observeren, nooit als zitplaats voor kinderen.
Op noodsituaties voorbereid zijn
Op het uitbreken van brand voorbereid zijn.
Brandblusser en verbanddoos bij de hand houden.
Noodnummers van artsen, ambulance, ziekenhuis en
brandweer bij de telefoon bewaren.
TS253 –UN–23AUG88
OUO6092,000025F –18–18OCT04–1/1
TS291 –UN–23AUG88
DX,FIRE2 –18–03MAR93–1/1
05-2 011806
PN=8

Veiligheid bij onderhoudswerkzaamheden
Onderhoudsprocedures begrijpen voordat de
werkzaamheden worden verricht. De werkplek schoon en
droog houden.
Veiligheidsmaatregelen
Smeren, onderhoud en afstellingen nooit op een
bewegende machine uitvoeren. Handen, voeten en
kleding uit de buurt van aangedreven onderdelen houden.
Alle voeding uitschakelen en druk ontlasten door de
bedieningselementen te manipuleren. De uitrusting op de
grond laten zakken. De motor stoppen, de sleutel
verwijderen en de parkeerrem inschakelen. De machine
laten afkoelen.
Machinedelen, die voor onderhoud geheven moeten
worden, goed opbokken.
Steeds op de goede conditie en goede montage van alle
onderdelen letten. Schade onmiddellijk verhelpen.
Versleten of gebroken onderdelen vervangen. Opgehoopt
smeervet, olie en vuil verwijderen.
Bij afstelling van de elektrische systemen of
laswerkzaamheden aan de machine eerst de massakabel
(-) van de accu loskoppelen.
TS218 –UN–23AUG88
HX,STSSA,K –18–11OCT05–1/1
05-3 011806
PN=9

Het AutoTrac-stuursysteem veilig bedienen
Veiligheidsmaatregelen
Deze handleiding lezen en begrijpen voordat het
AutoTrac-stuursysteem wordt bediend. Nooit toestaan dat
iemand zonder kennis van zaken de machine bedient.
Contact opnemen met uw John Deere dealer als u iets in
deze handleiding niet begrijpt of hulp nodig hebt.
De machine steeds vanuit de bestuurdersstoel bedienen.
Indien aanwezig, steeds de veiligheidsgordel omdoen.
Op uw hoede zijn en op de omgeving letten wanneer het
systeem is geactiveerd. De besturing overnemen wanneer
het noodzakelijk is om obstructies, omstanders,
werktuigen of andere obstakels te vermijden. De
bediening stopzetten als slecht zicht de veilige bediening
en besturing van de machine verhindert.
Erop voorbereid zijn om de besturing aan het einde van
een rij of perceel over te nemen. Het systeem zal aan het
einde van het spoor niet keren.
Het systeem steeds deactiveren vóór het oprijden van de
openbare weg. Het systeem nooit activeren tijdens
vervoer op de weg,
RUN
Spoornr.
356-W
3D
SF2
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolging
2
5
8
0
PAGE 3
Fout
(m)
0,0
Spoor verschuiven Markeer-
1 2 3
punt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7944 –18–22OCT03
OUO6043,0001746 –18–18OCT04–1/1
05-4 011806
PN=10

Algemene informatie
Algemene informatie
Item Afkorting Beschrijving
Begeleidingssysteem Verwijst zowel naar Parallel Tracking als
AutoTrac Assisted Steering.
Global Positioning System GPS 24 satellieten in banen om de aarde, die
GPS-signalen naar ontvangers op de grond
zenden.
Differentiële correctie Een tweede signaal dat onnauwkeurigheden
corrigeert, bv. tijdfouten, ionosfeerstoringen
of systeemfouten.
StarFire 1 SF1 Het door eigendomsrecht beschermde
differentieelcorrectiesignaal van John Deere.
StarFire 2 SF2 Het door eigendomsrecht beschermde
differentieelcorrectiesignaal van John
Deere – een abonnement is vereist om dit
signaal te ontvangen.
Wide-Area Augmentation System WAAS Differentieelcorrectiesignaal van de
Amerikaanse overheid
Statische nauwkeurigheid Positienauwkeurigheid van een stationaire
ontvanger over een periode van 24 uur
Lijnen A—B Punten A en B worden vanaf het display door
de bestuurder ingesteld. Door deze twee
punten wordt een rechte lijn berekend – deze
lijn is het pad dat het begeleidingssysteem
gebruikt om de bestuurder/het voertuig over
het perceel te leiden.
Spoor verschuiven Hiermee wordt de positie van het
machinespoor op satellietdrift gecorrigeerd.
Markeerpunt Tot vijf positiepunten kunnen worden
opgeslagen waar u later naar kunt
terugkeren.
Mobiele processor Informatieprocessor die aan het display wordt
bevestigd en van de ene naar de andere
machine kan worden overgebracht.
KeyCard Informatiekaart die gegevens voor een
bepaalde functie naar de mobiele processor
laadt.
Pc-kaart Computerkaart waarop u perceelinformatie
kunt opslaan.
Spoor 0 Het eerste pad van de machine over een
perceel.
CAN-bus CAN Het Controller Area Network is een
voertuigsysteem dat boordcomputers
onderling laat communiceren.
Voorloopcompensatie spoorvolging Alleen voor gebruik met Parallel Tracking –
projecteert de positie van de ontvanger
voorwaarts om bij het keren een correcte
uitlijning met het pad mogelijk te maken, en
om het sturen over het perceel minder
moeizaam te maken.
Terrain Compensation Module TCM Apparaat om het rollen van cabine te
compenseren; vereist voor Auto Trac.
OUO6050,00015A1 –18–22NOV05–1/1
10-1 011806
PN=11

Deze handleiding lezen
Algemene informatie
Deze handleiding aandachtig lezen voordat u Parallel
Tracking of AutoTrac bedient, om de componenten en
procedures te begrijpen die voor een veilige en goede
bediening vereist zijn.
Deze handleiding is voor zowel het Parallel Trackingals
het AutoTrac-begeleidingssysteem bestemd.
Parallel Tracking en AutoTrac hebben vele kenmerken
en SETUP/INFO-functies gemeen. Als hoofdstukken
slechts op een van beide systemen betrekking
hebben, wordt dit in de titel aangegeven. Als stappen
slechts op een van beide systemen betrekking
hebben, wordt dit aan het begin van de stap
aangegeven.
Begeleidingssystemen
Parallel Tracking toont uw positie in het perceel ten
opzichte van het spoor dat u vastlegt bij uw eerste traject
over het perceel. Parallel Tracking heeft modi om een
recht of gebogen spoor te volgen en omvat een
RowFinder-modus. Aan de hand van het
machinepictogram en de lijn op uw display weet u hoe u
moet sturen om uw pad parallel aan uw laatste traject te
houden. Akoestische signalen vergezellen het display
zodat u uw ogen op het perceel gericht kunt houden.
BELANGRIJK: Het AutoTrac-systeem is bedoeld als
hulpmiddel voor de bestuurder, om de
machine efficiënter te gebruiken. De
bestuurder blijft verantwoordelijk voor
de machine en moet tijdens de
bediening ervan steeds op de
omgeving letten.
AutoTrac is een assisted steering-systeem. Nadat de
bestuurder een referentiepad (Spoor 0) in het
AutoTrac-systeem heeft ingevoerd, zal de machine
automatisch parallel aan dat pad sturen.
OUO6050,00015A2 –18–10NOV05–1/1
OUO6050,00015A3 –18–10NOV05–1/1
10-2 011806
PN=12

Systeemcomponenten
Display
OPMERKING: Er is geen aan/uit-schakelaar voor het
display. De voeding wordt toegevoerd
wanneer de machine wordt ingeschakeld.
Algemene informatie
De bestuurder kan vanaf zijn stoel actuele informatie over
het systeem bekijken op het display terwijl hij de machine
bedient. (Hoofdstuk Display en toetsenbord raadplegen
voor de bediening).
Mobiele processor
De mobiele processor is achteraan op het display
gemonteerd en heeft twee hoofddoelen: hij schrijft
gegevens naar de pc-kaart voor gebruik met
desktopsoftware en geeft toegang tot de sleutel van de
KeyCard om de applicatiesoftware te ontgrendelen.
Pc-kaart
De pc-kaart bevindt zich in de mobiele processor tijdens
de bediening en slaat tot 250 A—B lijnen op wanneer de
kaart samen met AutoTrac of Parallel Tracking wordt
gebruikt. Setup - Huidig perceel raadplegen in het
hoofdstuk SETUP. De kaart is een opslagmedium voor
alle gegevens die met het systeem worden vergaard. De
gegevens die op de pc-kaart zijn opgeslagen, kunnen
gemakkelijk naar het kantoor worden gebracht om nieuwe
gegevens te downloaden.
Vervolg op volgende bladzijde
H62580 –UN–08FEB00
OUO6050,00015A4 –18–10NOV05–1/4
H62583 –UN–08FEB00
OUO6050,00015A4 –18–10NOV05–2/4
10-3 011806
PN=13

KeyCard
De KeyCard (A) wordt gebruikt om de
bedieningsinformatie voor een bepaald systeem op de
mobiele processor te laden en die software te
ontgrendelen.
A—KeyCard
B—Zwarte knop
Algemene informatie
De kaart in de voorste of achterste sleuf van de mobiele
processor plaatsen met het label naar u toe gericht en de
pijlen op de kaart uitgelijnd met de pijlen op de
processorbehuizing.
De zwarte knop (B) indrukken en de KeyCard uit de
processor verwijderen door de kaart omhoog te trekken.
Ontvanger
De ontvanger bevindt zich boven op de machine. De
positie-ontvanger ontvangt een GPS- en
differentieelcorrectiesignaal via een enkele ontvanger en
integreert het signaal voor gebruik met het systeem.
Zowel Parallel Tracking als AutoTrac hebben een
StarFire-positie-ontvanger nodig voor de GPS-informatie.
PC6424 –UN–25JUL00
OUO6050,00015A4 –18–10NOV05–3/4
PC8327B –UN–20OCT04
OUO6050,00015A4 –18–10NOV05–4/4
10-4 011806
PN=14

Kenmerken
Algemene informatie
• In de modus Recht spoor kan de bestuurder rechte,
parallelle paden volgen aan de hand van het display en
de akoestische tonen die de bestuurder waarschuwen
wanneer de machine van het spoor afwijkt. (Setup van
recht spoor raadplegen voor details).
• In de modus Gebogen spoor kan de bestuurder
gebogen paden op onderling gelijke afstand volgen. Het
systeem kan de bestuurder langs een aantal
verschillende patronen begeleiden. (Setup van gebogen
spoor raadplegen voor details).
• De modus RowFinder (alleen Parallel Tracking) dient
voor gebruik bij gewassen waarvan de rijen niet altijd op
gelijke afstand lopen. RowFinder kan in twee modi
werken, continu en alleen keren. (Setup van RowFinder
raadplegen voor details).
Deze modi omvatten de volgende extra kenmerken:
• Keerweergave geeft een bovenaanzicht om de
bestuurder te helpen bij het keren en oprijden van een
nieuw pad. (Keerweergave in het hoofdstuk Setup
Begeleidingssysteem raadplegen voor details).
• Markeerpunt maakt het mogelijk tot vijf geografische
locaties op te slaan waar de bestuurder later naar kan
terugkeren.
VOORBEELD: Als het systeem bij het spuiten wordt
gebruikt, kunt u de locatie opslaan waar het spuitmiddel
opraakt, het reservoir gaan bijvullen en aan de hand
van het systeem naar dezelfde locatie terugkeren.
(Markeerpunt in het hoofdstuk RUN-functies raadplegen
voor details).
• Met Spoor verschuiven kan de bestuurder de lijnen
A—B naar links of rechts verschuiven of opnieuw
centreren, afhankelijk van de huidige locatie van de
machine. (Punt verschuiven in het hoofdstuk
RUN-functies raadplegen voor details).
• Met Afstelbare tonen spoorvolging kan de bestuurder
instellen wanneer de akoestische signalen voor een
spoorafwijkingsfout zullen klinken. (Het hoofdstuk
SETUP raadplegen voor details).
• Offsets
– Met Werktuig-offset kan de bestuurder de positie
van de ontvanger “verplaatsen” naar het midden van
een werktuig dat niet gecentreerd achter de trekker
wordt getrokken.
– Met Ontvanger-offset kan de bestuurder de positie
“verplaatsen” van de ontvanger die niet in het midden
van de cabine is gemonteerd. Deze offset is bedoeld
voor de afstelling links/rechts.
• Bovenaanzicht (alleen modus Gebogen spoor) is een
beeld van boven gezien, dat als hulpmiddel dient voor
de bestuurder bij het bewerken van het perceel.
OUO6043,00018FB –18–28NOV05–1/1
10-5 011806
PN=15

Algemene informatie
Display en toetsenbord
BELANGRIJK: De displayschermen die op de
volgende pagina’s zijn afgebeeld,
dienen slechts als referentie. Uw
werkelijke schermen zijn misschien
anders, afhankelijk van de aangesloten
optionele apparaten en/of de
softwareversie die in gebruik is.
Het display is een meervoudig display met eenvoudige
commando’s op basis van menu’s. Het display omvat
meerdere informatiecellen, zeven lettertoetsen (A—G)
rechts van de displaycellen, een numeriek toetsenbord,
een PAGE-toets en drie selectietoetsen voor de modus
(SETUP, INFO en RUN).
De geselecteerde modus (SETUP, INFO of RUN) wordt in
cel (A) weergegeven en wanneer PAGE in cel (B)
verschijnt, zijn extra selecties of pagina’s met informatie
beschikbaar door op de PAGE-toets te drukken. (SETUP,
INFO en RUN in dit hoofdstuk raadplegen voor details
over deze modi).
De volgende pagina’s geven voorbeelden van elk
displayscherm. Elk scherm bevat vele cellen en elke cel
bevat specifieke informatie.
Elke informatiecel is actief of inactief. Actieve cellen
bevatten informatie die kan worden gewijzigd; ze worden
aangeduid met een zwarte pijl. Inactieve cellen geven
informatie weer die niet kan worden gewijzigd.
Het indrukken van een actieve celtoets heeft een van de
volgende resultaten:
• Gegevens in een cel kunnen met het numerieke
toetsenbord worden gewijzigd.
• Nieuw menu verschijnt.
• Proces wordt gestart.
• Nieuwe pagina verschijnt.
• Geselecteerd item wordt gewijzigd.
A—Identificatie van modus: SETUP-, INFO- of
RUN-modus
B—Volgorde moduspagina’s
C—Contrasttoets
D—Lettertoetsenbord
E—Naar volgende scherm
F—SETUP-toets
G—INFO-toets
H—RUN-toets
I—Numeriek toetsenbord
J—Actieve cel
K—Display
Vervolg op volgende bladzijde
PC8756 –UN–08SEP05
OUO6050,00015A6 –18–10NOV05–1/2
15-1 011806
PN=16

Tijdens het gebruik geeft het display verschillende
pictogrammen weer in de cellen. Elk pictogram geeft een
functie weer die in die cel kan worden uitgevoerd.
SETUP
In de SETUP-schermen kan de bestuurder de
bedieningsinformatie wijzigen. Bij het indrukken van de
SETUP-toets verschijnt een menu. De lettertoets naast
het menu-item dat u wilt wijzigen of de SETUP-toets
indrukken (hoofdstuk Setup - Begeleidingssysteem
raadplegen voor details).
Display en toetsenbord
Als niet alle selecties op het scherm passen, wordt een
tweede pagina met selecties aangemaakt. De PAGE-toets
indrukken om bijkomende selecties te bekijken.
BELANGRIJK: Bij het instellen van uw componenten
voor Parallel Tracking of AutoTrac, de
hoofdstukken TCM en Ontvanger
raadplegen voor bijkomende informatie
over de instelling.
IDENTIFICATIE VAN SYMBOLEN
Pictogram GA NAAR. Toets indrukken om de
keuze te activeren.
Pictogram WISSELEN OF MEER. Toets indrukken
om tussen keuzen in een cel te wisselen.
Pictogram TERUG. Lettertoets indrukken om
naar het vorige scherm terug te keren.
Setup
1
Zwarte pijl geeft aan dat lettertoets actief is.
Nummer werkzaamheid.
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolging A
TCM
KeyCard
StarFire-ontvanger
Prestatiemonitor
Systeeminstellingen
Druk op RUN om display
te bedienen.
2
5
8
0
3
6
9
CLR
PC7968 –18–04NOV03
OUO6050,00015A6 –18–10NOV05–2/2
PAGE 1
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7547 –18–27MAR03
OUO6050,00015A7 –18–10NOV05–1/1
15-2 011806
PN=17

RUN
De RUN-schermen zijn de hoofdschermen voor de
bediening. De RUN-schermen worden geopend door de
RUN-toets in te drukken. Het indrukken van de
PAGE-toets doet het display wisselen tussen twee
beschikbare RUN-schermen.
Het RUN-scherm kan door de bestuurder worden
aangepast om verschillende taken en bedieningswijzen
weer te geven. (Het hoofdstuk RUN-functies raadplegen
voor details).
Display en toetsenbord
RUN
Spoornr.
356-W
3D
SF2
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolging
2
5
8
0
PAGE 3
Fout
(m)
0,0
Spoor verschuiven Markeer-
1 2 3
punt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
RUN-scherm Volledige pagina Tracking System afgebeeld
PC7944 –18–22OCT03
OUO6050,00015A8 –18–10NOV05–1/1
15-3 011806
PN=18

INFO
OPMERKING: Afhankelijk van het aantal op de KeyCard
geladen programma’s worden sommige
selecties misschien niet op de huidige
pagina weergegeven. De PAGE-toets
indrukken om bijkomende selecties te
openen.
Op het INFO-scherm kan de bestuurder schermen met
algemene informatie bekijken. De INFO-toets indrukken
om het menu te openen. De lettertoets indrukken naast
het menu-item waarvan u de informatie wilt bekijken.
Display en toetsenbord
BELANGRIJK: Bij het instellen van uw componenten
voor Parallel Tracking of AutoTrac, de
hoofdstukken TCM en Ontvanger
raadplegen voor bijkomende informatie
over INFO.
Spoorvolging
StarFire-ontvanger
Prestatiemonitor
GreenStar-display
KeyCard
Druk op RUN om display
te bedienen.
PC7008 –18–10JAN02
OUO6050,00015A9 –18–10NOV05–1/1
15-4 011806
PN=19

Achtergrondverlichting en contrast van
display
Scherm: SETUP - DISPLAY
Indrukken: SETUP >> GREENSTAR-DISPLAY
Keuze achtergrondverlichting
Op dit scherm kunt u de intensiteit van de
achtergrondverlichting van het display instellen voor de
dag- en nachtmodus.
De lettertoets naast KEUZE
ACHTERGRONDVERLICHTING indrukken om tussen
DAG en NACHT te wisselen. De gekozen
achtergrondverlichting wordt omkaderd en met
hoofdletters weergegeven.
Achtergrondverlichting bij dag afstellen
De lettertoets naast ACHTERGRONDVERLICHTING BIJ
DAG indrukken. Een getal van 0 tot 9 invoeren met het
numerieke toetsenbord om de intensiteit voor overdag af
te stellen. Hoe hoger het getal, des te helderder het
scherm.
Achtergrondverlichting bij nacht
Display en toetsenbord
De lettertoets naast ACHTERGRONDVERLICHTING BIJ
NACHT indrukken om de intensiteit af te stellen. Een getal
van 0 tot 9 met het numerieke toetsenbord invoeren om
de intensiteit af te stellen. Hoe hoger het getal, des te
helderder het scherm.
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Display
Keuze achtergrondverl.:
DAG nacht
Achtergrondv. dag
(0 tot 9 intoetsen)
Achtergrondv. nacht
(0 tot 9 intoetsen)
Display-adres:
PRIMAIR
SETUP
Vervolg op volgende bladzijde
2
5
8
0
9
5
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC6792 –18–27AUG01
OUO6050,00015AA –18–10NOV05–1/2
15-5 011806
PN=20

Contrast
Display en toetsenbord
Contrasttoets (A) wordt gebruikt om het lichtniveau van
het display af te stellen met het oog op de leesbaarheid
en duidelijkheid. Het contrast afstellen door de
contrasttoets ingedrukt te houden totdat het gewenste
contrastniveau is bereikt. Telkens wanneer de toets wordt
ingedrukt, wordt het scherm lichter of donkerder.
A—Contrasttoets
RUN
Boerderij:
Perceel:
Bestuurder:
Kent Hawk
1
Zaaien is:
2
Kunstmest is:
3
Pesticide is:
3D GPS
JD Diff
1
4
7
.
JOHN DEERE
PAGE 1
Hawk
North Forty
Vastlegging
is:
2
5
8
0
AAN
AAN
AAN
UIT
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
A
PC6653 –18–09NOV00
OUO6050,00015AA –18–10NOV05–2/2
15-6 011806
PN=21

Voor het starten
OPMERKING: Bij het opstarten wordt BEZIG MET
INITIALISEREN SYSTEEM weergegeven
op het scherm RUN - PAGE 1. Dit bericht
verdwijnt automatisch wanneer de
voedingsvolgorde is voltooid. Nadat de
voedingsvolgorde is voltooid, geeft het
display het scherm RUN - PAGE 1 weer
of, als de modus Volledige pagina actief
was bij het stopzetten van de machine,
keert de modus Volledige pagina terug.
Om het scherm te wijzigen op de toetsen
PAGE, SETUP of INFO drukken.
AutoTrac kan alleen worden bediend wanneer de
KeyCard in de mobiele processor is geplaatst.
Display en toetsenbord
RUN
Spoornr.
3-W
1
4
7
.
JOHN DEERE
PAGE 1
0
2
5
8
0
Volledige
pagina
Markeer-
Fout
(m)
0
punt
Productiviteit
(ac/u)
Oppervlakte (ac)
1: 2
Oppervlakte-tellers
zijn:
0 0
3
6
9
CLR
UIT
Geen GPS.
Spoorvolging uitgeschakeld.
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC6795 –18–27AUG01
OUO6050,00015AB –18–10NOV05–1/1
15-7 011806
PN=22

Begeleidingssysteem programmeren
Algemene informatie
BELANGRIJK: SF2 is een abonnement onder
licentie voor StarFire differentiële
correctie. EGNOS is een
differentieelcorrectiesignaal.
Optimale prestaties van het
systeem zijn alleen mogelijk met
het SF2 correctiesignaal. Bij
gebruik van SF2 kan de
nauwkeurigheid blijven toenemen
nadat de voeding naar het systeem
is ingeschakeld.
De 15 minuten nauwkeurigheid van
traject tot traject bij gebruik van
SF1 correctie is +/-13 inch 95% van
de tijd.
De 15 minuten nauwkeurigheid van
traject tot traject bij gebruik van
SF2 correctie is +/-4 inch 95% van
de tijd.
PROGRAMMEERPROCEDURES
• Componenten van Yield Mapping op een
begeleidingssysteem installeren en
herprogrammeren:
Deze procedure volgen wanneer componenten uit
een ander voertuig worden overgebracht. Deze
programmeerprocedure gebruiken om componenten
handmatig op een begeleidingssysteem te
herprogrammeren.
• Componenten programmeren voor bediening van
begeleidingssystemen — Automatisch software
laden:
Algemene programmeerprocedure van de meeste
GreenStar-systemen naar een begeleidingssysteem.
Deze procedure programmeert de componenten
voor de bediening van begeleidingssystemen in de
meeste gevallen.
• Tweede display programmeren:
Deze procedure samen met de
programmeerprocedures gebruiken om een
begeleidingssysteem te bedienen dat twee displays
gebruikt.
OUO6050,00015AC –18–10NOV05–1/1
20-1 011806
PN=23

Herprogrammeren vanaf Yield Mapping
OPMERKING: Controleren of uw KeyCard over de meest
recente software beschikt voordat u een
van beide begeleidingssystemen bedient.
De nieuwste softwareversie aanschaffen
via www.stellarsupport.com of contact
opnemen met uw John Deere dealer.
Begeleidingssysteem programmeren
Als op de KeyCard nieuwere software is
geïnstalleerd dan op het systeem, zou het
laden van de software automatisch moeten
beginnen om de nieuwste softwareversie
te laden (Automatisch software laden
verderop in dit hoofdstuk raadplegen).
Wanneer het systeem voor Yield Mapping is
geprogrammeerd en naar een andere machine wordt
gebracht voor gebruik met Parallel Tracking of AutoTrac,
dan moet het systeem opnieuw worden geprogrammeerd.
De volgende procedures tonen de nodige basisstappen
om het systeem te programmeren om in een
begeleidingsmodus te werken. De mobiele processor, het
display en de positie-ontvanger moeten opnieuw worden
geprogrammeerd om in een begeleidingsmodus te
werken.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,00015AD –18–10NOV05–1/4
20-2 011806
PN=24

Begeleidingssysteem programmeren
BELANGRIJK: Als het display AutoTrac/Parallel
Tracking met een tweede display op
dezelfde kabelboom wordt gebruikt,
moet het AutoTrac/Parallel
Tracking-display-adres worden
ingesteld op extra 1 nadat het opnieuw
is geprogrammeerd (Tweede display
herprogrammeren raadplegen). Het
andere display-adres (SPRAYSTAR
of SEEDSTAR display) moet op
primair worden ingesteld (procedures
in hoofdstuk SETUP raadplegen).
Wanneer een systeem met twee
displays opnieuw wordt
geprogrammeerd, kan slechts één
display tegelijk op de kabelboom
worden aangesloten. De
kabelboomconnector ontkoppelen van
het display dat niet opnieuw wordt
geprogrammeerd en deze weer
aansluiten nadat het programmeren
voltooid is. De procedure op het
tweede display herhalen.
OPMERKING: De hieronder beschreven
herprogrammeringsstappen zijn voor Yield
Mapping-systemen met softwareversie
6.32 of hoger. (Voor alle andere versies,
uw gebruikshandleiding voor Yield
Mapping raadplegen voor informatie over
herprogrammering.)
OPMERKING: De pc-gegevenskaart moet uit de mobiele
processor verwijderd zijn voordat het
herprogrammeren begint.
1. KeyCard (A) in de bovenste sleuf van de mobiele
processor plaatsen.
2. De contactsleutel naar de RUN-stand draaien.
3. De lettertoets naast DOORGAAN indrukken om de
volgende waarschuwingsberichten te annuleren.
• KeyCard waarschuwing
• SETUP-gegevens ontbreken
• Fout gegevensnetwerk
4. Wachten tot scherm RUN - PAGE 1 wordt
weergegeven.
SPRAYSTAR is een handelsmerk van Deere & Company
SEEDSTAR is een handelsmerk van Deere & Company
A—KeyCard
Vervolg op volgende bladzijde
PC6433 –UN–04AUG00
OUO6050,00015AD –18–10NOV05–2/4
20-3 011806
PN=25

5. Scherm: INFO-PROGRAMMA
Indrukken: INFO >> HERPROGRAMMEREN >>
PROGRAMMADOEL >> MAPPING PROCESSOR
Zo nodig, voeding uit- en inschakelen om
programmeren te annuleren.
Begeleidingssysteem programmeren
OPMERKING: Sommige displays geven het volgende
bericht weer: OVERBELASTING
DISPLAY-COMMUNICATIES – DISPLAY
OPNIEUW INSTELLEN OF VOEDING
UIT- EN WEER INSCHAKELEN. Als dit
bericht verschijnt,
HERPROGRAMMEREN >>
PROGRAMMADOEL herhalen en
onmiddellijk na het indrukken van de
lettertoets naast PROGRAMMADOEL, de
D-toets indrukken. Stappen herhalen tot de
softwareversie verschijnt.
INFO
GPS-ontvanger
1
4
7
.
JOHN DEERE
Programma
Vochtigheidssensor
GreenStar-display
Mapping Processor
INFO
Vervolg op volgende bladzijde
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC6831 –18–07SEP01
OUO6050,00015AD –18–10NOV05–3/4
20-4 011806
PN=26

Begeleidingssysteem programmeren
OPMERKING: Om de juiste KeyCard software te
selecteren, het bestand kiezen dat met het
woord KEY begint. (In dit voorbeeld is
KEY0R1_0.Y12 de juiste keuze.)
Als een andere taal moet worden geladen
(SETUP en laden van taal verderop in dit
hoofdstuk raadplegen).
6. De lettertoets naast KEYCARD SOFTWAREVERSIE
indrukken of, zo nodig, de voeding uit- en inschakelen
om programmeren te annuleren.
7. Wachten totdat het scherm WAARSCHUWING BEZIG
MET PROGRAMMEREN wordt weergegeven en de
aanwijzingen op het scherm volgen.
PC-KAART NIET VERWIJDEREN
VOEDING NIET VERWIJDEREN
8. Nadat het programmeren voltooid is, verschijnt
mogelijk het scherm PROGRAMMEREN VOLTOOID.
Als het scherm PROGRAMMEREN VOLTOOID
verschijnt, wordt OK weergegeven in de linker
onderhoek.
9. De lettertoets naast OK indrukken. Het automatisch
laden van software begint.
v02.60J
1
4
7
.
JOHN DEERE
PROGRAMMA SELECTEREN
YMX2F6_3.Y12
FDOC320D.PRP
YMX2F6_3.Y12
KEY0R1_0.Y12
YMX2F6_3.Y12
PDOC301G.PRP
TRAC204J.PRP
YMAP633C.PRP
VOEDING UIT/INSCHAKELEN
OM TERUG TE KEREN
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7836 –18–06AUG03
OUO6050,00015AD –18–10NOV05–4/4
20-5 011806
PN=27

Automatisch laden van software
OPMERKING: Controleren of uw KeyCard over de meest
recente software beschikt voordat u een
van beide begeleidingssystemen bedient.
De nieuwste softwareversie aanschaffen
via www.stellarsupport.com of contact
opnemen met uw John Deere dealer.
Als Parallel Tracking of AutoTrac op de
componenten is geladen en u een
KeyCard met geüpdate software in de
mobiele processor plaatst, dient het
automatisch laden van de software te
beginnen nadat het contactslot is
aangezet. Als Parallel Tracking of
AutoTrac niet eerder op de componenten
is geladen, naar stap 2 gaan.
Begeleidingssysteem programmeren
BELANGRIJK: Tijdens deze procedures wordt u
gevraagd een beschikbare optie te
kiezen omdat de displayschermen die
op de volgende pagina’s staan
afgebeeld alleen als referentie dienen.
Uw werkelijke schermen zijn misschien
anders, afhankelijk van de aangesloten
optionele apparaten en/of de
softwareversie die in gebruik is.
1. De KeyCard met de geüpdate software in de mobiele
processor plaatsen. Het scherm NIEUWE SOFTWARE
GEVONDEN dient te verschijnen. De lettertoets naast
DOORGAAN indrukken om de software te updaten of
de lettertoets naast ANNULEREN om af te sluiten.
Nadat het programmeren voltooid is, zou het scherm
PROGRAMMEREN VOLTOOID moeten verschijnen.
Voeding uit- en inschakelen om het proces te
voltooien.
1
4
7
.
JOHN DEERE
WAARSCHUWING
Nieuwe software gevonden voor
GreenStar-display
Mobiele processor
StarFire-ontvanger
TCM
Software updaten?
Vervolg op volgende bladzijde
2
5
8
0
!
DOORGAAN
ANNULEREN
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7869 –18–29SEP03
OUO6050,00015AE –18–10NOV05–1/3
20-6 011806
PN=28

2. Scherm: SETUP - KeyCard
Indrukken: SETUP >> KEYCARD
Dit scherm toont alle systemen die op uw KeyCard
beschikbaar zijn.
Als meerdere systemen op uw KeyCard beschikbaar
zijn en u vindt het systeem niet dat u op deze
schermpagina wenst te downloaden, de PAGE-toets
indrukken om bijkomende selecties te bekijken.
Begeleidingssysteem programmeren
3. De lettertoets indrukken naast het begeleidingssysteem
dat u naar de mobiele processor wilt laden
(SPOORVOLGING voor Parallel Tracking of
AUTOTRAC).
4. De mobiele processor wordt nu met het gekozen
begeleidingssysteemprogramma geladen.
PC-KAART NIET VERWIJDEREN
VOEDING NIET VERWIJDEREN
5. De lettertoets naast DOORGAAN indrukken om de
component te updaten of de lettertoets naast
ANNULEREN om af te sluiten.
6. Terwijl de KeyCard software in de mobiele processor
wordt geïnstalleerd, controleert het systeem de
softwareversie op de mobiele processor, het display en
de positie-ontvanger. Als de KeyCard een recentere
versie van de software bevat, vraagt het systeem aan
de bestuurder of hij een update met de meest recente
softwareversie wenst.
De lettertoets naast DOORGAAN indrukken als een
nieuwe loadersoftware-update voor de mobiele
processor wordt gevonden.
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolging A
TCM
KeyCard
StarFire-ontvanger
Prestatiemonitor
Systeeminstellingen
Druk op RUN om display
te bedienen.
Vervolg op volgende bladzijde
2
5
8
0
PAGE 1
3
6
9
CLR
KeyCard selecteren
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7547 –18–27MAR03
OUO6050,00015AE –18–10NOV05–2/3
20-7 011806
PN=29

Begeleidingssysteem programmeren
OPMERKING: Om het automatisch laden van de software
juist te doen verlopen wanneer twee
displays in gebruik zijn, moeten beide
displays (primair en extra) de meest
recente versie van de loadersoftware
hebben. Het systeem zal de loaderversie
automatisch updaten voor het primaire
display. Het updaten van het extra display
moet handmatig gebeuren.
(Herprogrammeren van tweede display
raadplegen in dit hoofdstuk).
7. Het scherm PROGRAMMEREN VOLTOOID verschijnt
zodra alle componenten van het systeem opnieuw zijn
geprogrammeerd. Voeding uit- en inschakelen om het
proces te voltooien.
Herprogrammeren van tweede display —
indien aanwezig
BELANGRIJK: Als het AutoTrac/Parallel Tracking
display wordt gebruikt met een tweede
display op dezelfde kabelboom, moet
het AutoTrac/Parallel
Tracking-display-adres worden
ingesteld op extra 1 nadat het opnieuw
is geprogrammeerd. Het andere
display-adres (SPRAYSTAR of
SEEDSTAR) moet op primair worden
ingesteld.
Wanneer een systeem met twee
displays opnieuw wordt
geprogrammeerd, kan slechts één
display tegelijk op de kabelboom
worden aangesloten. De
kabelboomconnector ontkoppelen van
het display dat niet opnieuw wordt
geprogrammeerd en deze weer
aansluiten nadat het programmeren
voltooid is. De procedure op het
tweede display herhalen.
Het hoofddisplay (SPRAYSTAR of SEEDSTAR) moet op
het primaire display worden ingesteld. Het tweede display
(Parallel Tracking/AutoTrac) moet op EXTRA 1 worden
ingesteld.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,00015AE –18–10NOV05–3/3
OUO6050,00015AF –18–10NOV05–1/4
20-8 011806
PN=30

SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Display
Keuze achtergrondverl.:
DAG nacht
Achtergrondv. dag
(0 tot 9 intoetsen)
Achtergrondv. nacht
(0 tot 9 intoetsen)
Display-adres:
PRIMAIR
SETUP
2
5
8
0
9
5
3
6
9
CLR
Begeleidingssysteem programmeren
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
DISPLAY-ADRES ingesteld op PRIMAIR afgebeeld
OPMERKING: Het AutoTrac/Parallel Tracking-display
moet terug op primair worden ingesteld
wanneer het als een standalone display
wordt gebruikt.
Het primaire display (bij gebruik van
twee displays) moet op de CCD-bus
zijn aangesloten om het systeem naar
behoren te laten werken.
Controleren of het extra display op de
extra kabelboom is aangesloten.
Als spoorvolging op het ene display
draait en op het andere display wordt
PC6792 –18–27AUG01
SETUP
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolging
PRIMAIR
extra 1
extra 2
extra 3
Display
2
5
8
0
PAGE 1
3
6
9
CLR
Adresselectiepagina
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
ingeschakeld, wordt het oorspronkelijke
display uitgezet. Informatie (bv.
gebogen spoor of spoor 0) wordt niet
van het ene naar het andere display
overgebracht.
1. Scherm: SETUP - SPOORVOLGING - PAGE 1
Indrukken: SETUP >> GREENSTAR-DISPLAY >>
DISPLAY-ADRES
Met dit scherm kan de bestuurder het adres van het
Parallel Tracking/AutoTrac-display wijzigen. De
lettertoets naast EXTRA 1 indrukken.
Vervolg op volgende bladzijde
PC6817 –18–07SEP01
OUO6050,00015AF –18–10NOV05–2/4
20-9 011806
PN=31

1
4
7
.
JOHN DEERE
WAARSCHUWING
Wijziging van het
display-adres kan het display
onbruikbaar maken.
Weet u het zeker?
Adres wijzigen
Wijziging annuleren
2
5
8
0
3
6
9
CLR
Begeleidingssysteem programmeren
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Het scherm WAARSCHUWING Adres wijzigen
2. Het waarschuwingsscherm verschijnt en vraagt u
om de geselecteerde adreswijziging te verifiëren.
De lettertoets naast ADRES WIJZIGEN indrukken
om het display-adres te kunnen wijzigen, of de
lettertoets naast WIJZIGING ANNULEREN
indrukken om de selectie te negeren.
3. De lettertoets naast SETUP DISPLAY indrukken om
af te sluiten en naar het SETUP-scherm terug te
keren, of de RUN-toets indrukken om naar het
scherm RUN - PAGE 1 te gaan.
PC6390 –18–19MAY00
SETUP
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolging
PRIMAIR
extra 1
extra 2
extra 3
Display
2
5
8
0
PAGE 1
3
6
9
CLR
4. Het contactslot uitschakelen.
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
5. De kabelboomconnector van het Parallel
Tracking/AutoTrac-display ontkoppelen.
6. Het tweede display verbinden.
7. De voeding inschakelen; automatisch laden van
software dient te beginnen. De lettertoets naast
DOORGAAN indrukken om de software te updaten.
Vervolg op volgende bladzijde
PC6389 –18–14JUN00
OUO6050,00015AF –18–10NOV05–3/4
20-10 011806
PN=32

OPMERKING: Wanneer de KeyCard software in de
mobiele processor is geïnstalleerd en
de voeding AAN is, controleert het
systeem de softwareversie op de
mobiele processor, het display en de
positie-ontvanger. Als de KeyCard een
recentere versie van de software bevat,
vraagt het systeem aan de bestuurder
of hij een update met de meest recente
softwareversie wenst.
Om het automatisch laden van de
software juist te doen verlopen
wanneer twee displays in gebruik zijn,
moeten beide displays (primair en
extra) de meest recente versie van de
loadersoftware hebben (1.7 of hoger )
. Het systeem zal de loaderversie
automatisch updaten voor het primaire
display. Het updaten van het extra
display moet handmatig gebeuren.
8. De lettertoets naast DOORGAAN indrukken als een
nieuwe software-update voor de mobiele processor
wordt gevonden.
OPMERKING: Het herprogrammeren neemt enkele
minuten in beslag voor elke
component.
De lettertoets naast DOORGAAN
indrukken als nieuwe software is
gevonden voor een resterende
component.
Begeleidingssysteem programmeren
9. Nadat het programmeren voltooid is, verschijnt het
scherm PROGRAMMEREN VOLTOOID. OK wordt
eventueel weergegeven in de linker onderhoek.
De G-toets indrukken.
10. Het contactslot naar de stand UIT draaien.
11. De kabelboomconnector op het andere display
aansluiten.
12. Het contactslot inschakelen.
BELANGRIJK: Het display dat op primair is
ingesteld moet op de
hoofdkabelboom van GreenStar
worden aangesloten om AutoTrac
naar behoren te laten werken. Het
extra display moet op de extra
kabelboom worden aangesloten.
AutoTrac kan op een van beide
displays draaien.
OPMERKING: Als AutoTrac of Parallel Tracking met
twee displays wordt gebruikt, kan
AutoTrac of Parallel Tracking slechts
op één display tegelijk geactiveerd zijn.
Een foutbericht wordt weergegeven als
AutoTrac of Parallel Tracking op meer
dan één display tegelijk geactiveerd is
op dezelfde CAN-bus.
13. Setup spoorvolging. (Het hoofdstuk SETUP
raadplegen.)
OUO6050,00015AF –18–10NOV05–4/4
20-11 011806
PN=33

Spoorvolging
SETUP
OPMERKING: Het is belangrijk dat uw systeem juist is
ingesteld. Elk van de volgende procedures
in dit hoofdstuk lezen en volgen om uw
begeleidingssysteem juist te kunnen
bedienen.
Scherm: SETUP - SPOORVOLGING - PAGE 1
Indrukken: SETUP >> SPOORVOLGING
OPMERKING: Afhankelijk van het aantal op de KeyCard
geladen programma’s, wordt
SPOORVOLGING misschien niet op het
scherm SETUP - PAGE 1 weergegeven.
Op de PAGE-toets drukken om
SPOORVOLGING te openen.
Met dit scherm kan de bestuurder AutoTrac en Parallel
Tracking voorbereiden voor bedrijf in het perceel. De
bestuurder kan selecteren:
• Spoorvolgmodus:
– RECHT SPOOR
– GEBOGEN SPOOR
– ROWFINDER (alleen Parallel Tracking)
• Spoorafstand
• Huidig perceel
• Lijn A—B of Spoor 0 instellen
De lettertoets naast SPOORVOLGMODUS indrukken om
te wisselen tussen RECHT SPOOR, GEBOGEN SPOOR
en ROWFINDER.
SETUP
PAGE 1
Spoorvolgmodus:
RECHT SPOOR
Spoorafstand
(m)
Huidig
perceel
1
4
7
.
JOHN DEERE
1
1 2 3 4 5
Huidige locatie
opslaan
2
5
8
0
40.0
Richting spoor 0:
0.0000˚
Breedtegraad punt A:
41˚ 31' 4.7" -N
Lengtegraad punt A:
90˚ 25' 24.2" -W
Perceel 1
Punt A
SETUP
Spoorvolging
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7414 –18–11NOV02
OUO6043,00018FC –18–28NOV05–1/1
25-1 011806
PN=34

Recht spoor
SETUP
OPMERKING: Spoor 0 en A/B lijnen zijn twee termen die
door elkaar worden gebruikt. Wij zullen de
term Spoor 0 gebruiken.
Spoorafstand en Spoor 0 moeten voor
gebruik van deze modus worden ingesteld.
Spoor 0 is het traject waarop alle parallelle
trajecten in het perceel gebaseerd zijn. De
volgende procedures gebruiken om
Spoorafstand en Spoor 0 in te stellen.
Wisselen naar RECHT SPOOR door de lettertoets naast
SPOORVOLGMODUS in te drukken.
SPOORAFSTAND
1. De lettertoets naast SPOORAFSTAND (FT) indrukken.
OPMERKING: De spoorafstand kan bijstelling vereisen
vanwege een fout van de bestuurder en/of
GPS. Dit is een optie naar voorkeur van
de bestuurder.
VOORBEELD: Eventueel kan de
bestuurder een iets kleinere breedte in
Spoorafstand invoeren dan de werkelijke
breedte van het werktuig om rekening te
houden met een bestuurdersfout bij het
sturen of een GPS-fout. Dit wordt niet
aanbevolen bij gebruik van een
plantmachine voor gewassen in rijen.
De minimale instelling voor de
spoorafstand is 61 cm (2 ft). De
standaardinstelling voor de spoorafstand is
9,0 m (30 ft). De maximale spoorafstand is
90,0 m (300 ft).
2. De werktuigbreedte invoeren met het numerieke
toetsenbord van het display.
3. De lettertoets naast SPOORAFSTAND (FT) indrukken
om de ingevoerde waarde op te slaan.
SETUP
PAGE 1
Spoorvolgmodus:
RECHT SPOOR
Spoorafstand
(m)
Huidig
perceel
1
4
7
.
JOHN DEERE
1
1 2 3 4 5
Huidige locatie
opslaan
2
5
8
0
40.0
Richting spoor 0:
0.0000˚
Breedtegraad punt A:
41˚ 31' 4.7" -N
Lengtegraad punt A:
90˚ 25' 24.2" -W
Perceel 1
Punt A
SETUP
Vervolg op volgende bladzijde
Spoorvolging
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7414 –18–11NOV02
OUO6043,00018EE –18–22NOV05–1/6
25-2 011806
PN=35

HUIDIG PERCEEL
SETUP
Het huidige perceel is een belangrijk onderdeel van de
instelling van AutoTrac/Parallel Tracking. Het
perceelnummer is de plaats waar de informatie over
Spoor 0 (breedtegraad en lengtegraad punt A en Richting
spoor) wordt opgeslagen voor toekomstig gebruik. Als de
bestuurder in de loop van een jaar (of jaren) meerdere
trajecten over hetzelfde perceel wil uitvoeren en precies
hetzelfde traject wil volgen, dan kan hij het
overeenkomstige perceelnummer oproepen. Tijdens het
planten stelt de bestuurder bijvoorbeeld Spoor 0 in voor
een specifiek perceel. Het Huidige perceel is ingesteld op
3. Als de bestuurder enkele maanden later het perceel wil
bespuiten en Perceel 3 als Huidige perceel kiest, zal
Spoor 0, dat tijdens het planten was ingesteld, worden
opgeroepen. Als hij later terugkeert om het perceel te
oogsten, kiest hij nogmaals Perceel 3 en wordt hetzelfde
Spoor 0 opgeroepen voor de oogst.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6043,00018EE –18–22NOV05–2/6
25-3 011806
PN=36

OPMERKING: Wanneer hij later naar het perceel
terugkeert voor verdere werkzaamheden
kan het noodzakelijk zijn om SPOOR
VERSCHUIVEN te gebruiken om
eventuele GPS-drift te compenseren. De
beschrijving van Spoor verschuiven
raadplegen in het hoofdstuk Bediening
voor meer informatie.
Het Huidige perceel houdt geen verband
met de informatie Boerderij/Perceel in
Field Doc, Yield Mapping maaidorser of
Harvest Doc.
SETUP
Er zijn twee opties voor Huidig perceel - zonder pc-kaart
en met pc-kaart. Als GEEN pc-kaart in de mobiele
processor is geplaatst, kunnen slechts 5 percelen (of
Spoor 0) in het display worden opgeslagen. Als wel een
pc-kaart in de mobiele processor is geplaatst, kunnen 250
percelen (of Spoor 0) op de pc-kaart worden opgeslagen.
Percelen 1-5 blijven op het display, maar percelen 6-250
worden op de pc-kaart opgeslagen. De informatie over
Spoor 0 die aan dat perceelnummer is toegekend, blijft
opgeslagen totdat een nieuw Spoor 0 is ingesteld en aan
dat nummer is toegekend.
BELANGRIJK: Als een bestuurder het Spoor 0 naar
een specifiek perceel in de cel Huidig
perceel wil opslaan, mag hij niet
vergeten om het Huidige perceel naar
een ander nummer op te slaan bij het
instellen van een nieuw Spoor 0.
OPMERKING: Bij inschakeling van de voeding naar het
systeem kiest het display het laatste
HUIDIG PERCEEL-nummer dat
geselecteerd was bij het afsluiten. Als
geen HUIDIG PERCEEL-informatie in het
display is opgeslagen, wordt selectie 1
gekozen.
De volgende procedures beschrijven hoe u het huidige
perceel selecteert.
1. Een huidig perceel selecteren: Scherm SETUP -
SPOORVOLGING - PAGE 1 openen.
A
SETUP
PAGE 1
Spoorvolgmodus:
RECHT SPOOR
Spoorafstand
(ft)
Huidig
perceel
1
4
7
.
JOHN DEERE
1
1 2 3 4 5
Huidige locatie
opslaan
2
5
8
0
40.0
Richting spoor 0:
0.0000˚
Breedtegraad punt A:
41˚ 31' 4.7" -N
Lengtegraad punt A:
90˚ 25' 24.2" -W
Perceel 1
Punt A
SETUP
A—Displaycel
Vervolg op volgende bladzijde
Spoorvolging
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7404 –18–05NOV02
OUO6043,00018EE –18–22NOV05–3/6
25-4 011806
PN=37

SETUP
2. De cel HUIDIG PERCEEL in dit scherm geeft aan dat
selectie nummer 1 van 5 beschikbaar is wanneer geen
pc-kaart wordt gebruikt of 1 van 250 wanneer wel een
pc-kaart wordt gebruikt. Om het nummer (1—250) te
selecteren waar u de perceelinformatie wenst op te
slaan: de lettertoets naast HUIDIG PERCEEL
indrukken, het nummer selecteren met het numerieke
toetsenbord van het display; de lettertoets naast
HUIDIG PERCEEL indrukken.
3. Spoor 0 instellen zoals beschreven in SPOOR 0 in dit
hoofdstuk.
BELANGRIJK: Niet vergeten een nieuw nummer (1—
250) te selecteren voordat een nieuwe
richting Spoor 0 wordt ingesteld, en de
lettertoets naast HUIDIG PERCEEL in
te drukken, anders worden de huidige
coördinaten voor dat nummer
overschreven.
4. Een reeds opgeslagen perceel weergeven: Scherm
SETUP - SPOORVOLGING - PAGE 1 openen.
5. De lettertoets naast HUIDIG PERCEEL indrukken.
6. Met het numerieke toetsenbord van het display het
nummer selecteren waar het perceel is opgeslagen.
7. Displaycel (A) geeft selecties van coördinaten weer.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6043,00018EE –18–22NOV05–4/6
25-5 011806
PN=38

A
SPOOR 0
SETUP
PAGE 1
Spoorvolgmodus:
RECHT SPOOR
Spoorafstand
(ft)
Huidig
perceel
1
4
7
.
JOHN DEERE
11 1 2 3 4 5
Huidige locatie
opslaan
2
5
8
0
40.0
Richting spoor 0:
0.0000˚
Breedtegraad punt A:
41˚ 31' 4.7" -N
Lengtegraad punt A:
90˚ 25' 24.2" -W
Perceel 1
Punt A
SETUP
Spoorvolging
3
6
9
CLR
Punt A definiëren
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
SETUP
PC7404 –18–05NOV02
A—Breedtegraad en
lengtegraad punt A
OPMERKING: Als NIET GEDEFINIEERD voor richting
Spoor 0 en breedtegraad en
lengtegraad punt A wordt
weergegeven, betekent dit dat nog
geen spoor voor dat perceel is
gedefinieerd. De onderstaande stappen
volgen om Spoor 0 in te stellen.
1. De machine naar de gewenste startlocatie in het
perceel rijden.
2. De lettertoets naast HUIDIGE LOCATIE OPSLAAN
indrukken. Dit is het punt A voor uw A—B lijn.
3. De gewenste methode selecteren en punt B
definiëren.
OPMERKING: U moet een grotere afstand dan 3 m
(10 ft) afleggen om punt B in te stellen.
JOHN DEERE
SETUP Spoorvolging PAGE 1
Spoorvolgmodus:
RECHT SPOOR
Spoorafstand
(m)
Huidig
perceel
Rijd naar
punt B
Richting
spoor
SETUP
1
4
7
.
OF
2
5
8
0
30.0
111 2 3 4 5
Huidige locatie
opslaan
0.0000
3
6
9
CLR
Punt B definiëren
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
a. De machine naar het gewenste punt B rijden.
De lettertoets naast NAAR PUNT B RIJDEN
HUIDIGE LOCATIE OPSLAAN indrukken. Dit is
het punt B voor uw A—B lijn. Nu is een rechte
lijn gedefinieerd door punt A en B. Dit is uw
Spoor 0.
OPMERKING: 0.000 geeft het noorden aan, 90.000
het oosten, 180.000 het zuiden en
270.000 het westen. De waarde
bewaren door de F-toets nogmaals in
te drukken.
b. De lettertoets naast RICHTING SPOOR
indrukken. Met het numerieke toetsenbord de
richting van Spoor 0 handmatig invoeren. U hebt
nu een pad bepaald waaraan de volgende
trajecten evenwijdig zullen lopen.
Vervolg op volgende bladzijde
PC7969 –18–04NOV03
OUO6043,00018EE –18–22NOV05–5/6
25-6 011806
PN=39

OPMERKING: Als twee of meer voertuigen
tegelijkertijd in hetzelfde perceel
werken, wordt door toepassing van
methode B voor het bepalen van Spoor
0 verzekerd dat alle voertuigen
dezelfde richting gebruiken. Als dit niet
mogelijk is, laat dan het eerste voertuig
een Spoor 0 bepalen met methode A.
Zodra Spoor 0 is bepaald, wordt de
richting van Spoor 0 weergegeven op
het scherm SETUP - SPOORVOLGING
- PAGE 1. De overige voertuigen
kunnen dan methode B gebruiken om
RowFinder
SETUP
OPMERKING: Alleen Parallel Tracking werkt in de modus
RowFinder.
RowFinder is alleen beschikbaar op RUN
Volledige pagina (niet het scherm RUN -
PAGE 1 of het scherm RUN - PAGE 2).
1. De lettertoets naast SPOORVOLGMODUS indrukken
en ROWFINDER kiezen. ROWFINDER wordt
omkaderd en met hoofdletters weergegeven.
OPMERKING: Een continue navigatielijn blijft zichtbaar
op het display. ALLEEN KEREN,
navigatielijn blijft op het display over een
afstand gelijk aan vier keer de
spoorafstand vanaf het punt waarop de
lettertoets naast RIJ INSTELLEN op het
RUN-scherm werd ingedrukt.
2. De lettertoets naast WEERGAVE ROWFINDER
indrukken om tussen CONTINU en ALLEEN KEREN te
wisselen. De selectie wordt omkaderd en met
hoofdletters weergegeven.
Spoor 0 te bepalen en de richting
invoeren die door het eerste voertuig is
bepaald bij het instellen van het
overeenkomstige Spoor 0.
Als de bestuurder een gegevenskaart heeft, kan
de lijn A-B in elk perceel 6-250 worden
opgeslagen. Deze lijn A-B kan op andere
trekkers worden overgebracht of naar andere
gegevenskaarten worden gekopieerd en in
meerdere trekkers op hetzelfde perceel worden
gebruikt.
JOHN DEERE
SETUP
PAGE 1
Spoorvolgmodus:
ROW FINDER
SETUP
1
4
7
.
Spoorvolging
Spoorafstand
(m)
Weergave RowFinder
Continu ALLEEN KEREN
2
5
8
0
OUO6043,00018EE –18–22NOV05–6/6
60.0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC6983 –18–07JAN02
OUO6050,00015B2 –18–10NOV05–1/1
25-7 011806
PN=40

Gebogen spoor
SETUP
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolging PAGE 1
Spoorvolgmodus:
GEBOGEN SPOOR
Spoorafstand
(ft)
Opgeslagen gegevens
gebogen spoor wissen
Bochtwaarschuwing
(Parallel Tracking)
2
5
8
0
30.0
3
6
9
6
sec
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
OPMERKING: Spoorafstand instellen (Spoorafstand
eerder in dit hoofdstuk raadplegen).
Om GEBOGEN SPOOR te selecteren de lettertoets
naast SPOORVOLGMODUS indrukken totdat
GEBOGEN SPOOR omkaderd en met hoofdletters
wordt weergegeven. Om Gebogen spoor te gebruiken,
moet Spoorafstand worden ingesteld.
BELANGRIJK: De bestuurder moet de machine
stoppen voordat de opgeslagen
gegevens Gebogen spoor worden
gewist.
OPMERKING: De hoeveelheid beschikbaar geheugen
wordt weergegeven op het scherm
RUN – SPOORVOLGING.
Bij aanvang van een nieuw perceel moet de inhoud
van de opgeslagen gegevens worden gewist. Om de
opgeslagen gegevens te wissen, de lettertoets naast
SETUP
PC7280 –18–09OCT02
SETUP
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorgeheugen wissen
Druk de F -toets in om
geheugen met gegevens
gebogen spoor te wissen
Gegevens wissen
Spoorvolging
2
5
8
0
Wissen
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
BOCHTWAARSCHUWING op het scherm SETUP -
SPOORVOLGING - PAGE 1 indrukken. Het scherm
SETUP – SPOORGEHEUGEN WISSEN zal
verschijnen. De F-toets indrukken om het geheugen te
wissen of de G-toets om te annuleren.
Bochtwaarschuwing gebogen spoor
Met deze optie kan de bestuurder wijzigen hoever het
systeem vooruitziet (in seconden) bij gebruik van de
modus Gebogen spoor. De standaardinstelling is 6
seconden.
Deze optie wordt gebruikt bij hoge snelheden wanneer
de bestuurder wil dat het systeem verder vooruit zoekt
naar lijnsegmenten.
Bij gebruik van de modus Gebogen spoor kan het
vooruitzien worden gewijzigd van 0—9 seconden. De
C-toets indrukken en dan de gewenste selectie openen
met het numerieke toetsenbord.
PC7411 –18–06NOV02
OUO6043,00018FE –18–28NOV05–1/1
25-8 011806
PN=41

Spoorvolging uitschakelen
De lettertoets naast SPOORVOLGMODUS indrukken om
Parallel Tracking en AutoTrac in of uit te schakelen.
SETUP
Wanneer spoorvolging uit is, wordt dit van de
RUN-schermen verwijderd en staat het display volledig ter
beschikking voor andere applicaties.
JOHN DEERE
SETUP
PAGE 1
Spoorvolgmodus:
UIT
Spoorafstand
(m)
SETUP
1
4
7
.
Spoorvolging
2
5
8
0
40.0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC6996 –18–10JAN02
OUO6050,00015B5 –18–10NOV05–1/1
25-9 011806
PN=42

SETUP - SPOORVOLGING - PAGE 2
Scherm: SETUP - SPOORVOLGING - PAGE 2
Indrukken: SETUP >> SPOORVOLGING >> PAGE
In dit scherm kan de bestuurder de keerweergave UIT- of
AAN-zetten, de toon van spoorvolging instellen, de
voorloopcompensatie invoeren, het weergaveformaat van
de spoorvolging wijzigen, offsets instellen en de
keervoorspelling op UIT, HOOG of LAAG zetten.
SETUP
SETUP
Keerweergave:
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolg PAGE 2
Tonen spoorvolg (cm)
UIT 15 30 45 60 autom
Voorloopcompensatie
(Parallel Tracking)
Offsets
Keervoorspelling
2
5
8
0
UIT
Weergage spoorvolging
1 2 3 Voll. pag.
Vervolg op volgende bladzijde
HOOG
3
6
9
CLR
127
cm
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8403 –18–11DEC05
OUO6043,00018FD –18–28NOV05–1/11
25-10 011806
PN=43

Keerweergave
OPMERKING: Spoor 0 moet bepaald zijn voor het
huidige perceel, anders is keerweergave
niet actief.
De lettertoets naast KEERWEERGAVE indrukken om
Keerweergave aan of uit te zetten.
Keerweergave geeft een visuele indicatie van de machine
ten opzichte van het dichtstbijzijnde spoor bij het keren
van de machine. Deze weergave kan als gids dienen bij
het keren in het volgende spoor. De bestuurder kan
hierdoor het verband zien tussen de machine en het
spoor.
Keerweergave verschijnt in de modi Recht spoor en
RowFinder nadat het voertuig meer dan 45 graden ten
opzichte van de spoorrichting is gekeerd. Het
RUN-scherm wordt weer normaal zodra het voertuig
binnen ca. 5 graden van het spoor is.
Keerweergave werkt niet in de modus Gebogen spoor.
SETUP
SETUP
Keerweergave:
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolg PAGE 2
Tonen spoorvolg (cm)
UIT 15 30 45 60 autom
Voorloopcompensatie
(Parallel Tracking)
Offsets
Keervoorspelling
2
5
8
0
UIT
Weergage spoorvolging
1 2 3 Voll. pag.
Vervolg op volgende bladzijde
HOOG
3
6
9
CLR
127
cm
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8403 –18–11DEC05
OUO6043,00018FD –18–28NOV05–2/11
25-11 011806
PN=44

Tonen spoorvolging
SETUP
De lettertoets naast TONEN SPOORVOLGING (IN.)
indrukken om tussen selecties van spoorvolgtonen te
wisselen. Tonen kunnen worden ingesteld om te klinken
wanneer een gewenste spoorafwijkingsfout is bereikt. Met
deze selectie kunnen spoorvolgtonen ook worden
uitgeschakeld.
Spoorvolgtonen kunnen worden gebruikt als akoestische
indicatie van de stuurrichting. Als het spoor zich rechts
van de machine bevindt, klinken twee lage pieptonen;
links van de machine, klinkt een enkele hoge pieptoon.
Het alarm wordt tweemaal per seconde herhaald tot de
spoorafwijkingsfout tussen de machine en het gewenste
spoor buiten de hieronder beschreven drempel valt.
Hieronder volgen de drempels voor spoorafwijkingsfouten
waarop de tonen naar wens geactiveerd of gedeactiveerd
kunnen worden.
• 15 cm (6 in) aan = 30 cm (12 in) uit
• 30 cm (12 in.) aan = 102 cm (40 in.) uit
• 45 cm (18 in.) aan = 152 cm (60 in.) uit
• 60 cm (24 in.) aan = 203 cm (80 in.) uit
• Autom. 15 cm (6 in) aan = 203 cm (80 in) uit
Wanneer de autom. modus geselecteerd is, verhoogt de
frequentie van de toon naarmate de spoorafwijkingsfout
toeneemt.
SETUP
Keerweergave:
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolg PAGE 2
Tonen spoorvolg (cm)
UIT 15 30 45 60 autom
Voorloopcompensatie
(Parallel Tracking)
Offsets
Keervoorspelling
2
5
8
0
UIT
Weergage spoorvolging
1 2 3 Voll. pag.
Vervolg op volgende bladzijde
HOOG
3
6
9
CLR
127
cm
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8403 –18–11DEC05
OUO6043,00018FD –18–28NOV05–3/11
25-12 011806
PN=45

Spoor verschuiven
SETUP
OPMERKING: Spoor verschuiven is alleen beschikbaar in
de modus Volledige pagina. Omdat alle
sporen op het oorspronkelijke Spoor 0 zijn
gebaseerd, worden alle sporen met behulp
van deze functie verschoven.
Met Spoor verschuiven kan de bestuurder
de omtrek van het door het voertuig
gevolgde spoor naar rechts of links
verschuiven met 3 cm (0.1 ft.), afhankelijk
van de gekozen maateenheid. Ook kan de
bestuurder de weergegeven lijn weer op
het pictogram centreren.
Om de lijn naar links te verplaatsen, 1
indrukken op het numerieke toetsenbord.
Om de lijn naar rechts te verplaatsen, 3
indrukken op het numerieke toetsenbord.
Telkens wanneer de toets wordt ingedrukt,
wordt de lijn 3 cm (0.1 ft.) naar links of
rechts verplaatst. Om de lijn weer op de
huidige locatie van het voertuig te
centreren, 2 op het numerieke toetsenbord
indrukken.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6043,00018FD –18–28NOV05–4/11
25-13 011806
PN=46

Voorloopcompensatie spoorvolging
OPMERKING: Deze functie is uitgeschakeld wanneer in
Gebogen spoor wordt gewerkt.
SETUP
Voorloopcompensatie spoorvolging wordt gebruikt om een
positie vóór de ontvanger te berekenen, die nauwer
verband houdt met de voorzijde van de machine.
Voorloopcompensatie spoorvolging helpt oversturen bij het
uitlijnen met een spoor en positie-vertragingen bij het
keren tot een minimum te beperken. De ingevoerde
waarde hangt af van de rijsnelheid, het type machine en
de voorkeur van de gebruiker. De standaardinstelling voor
voorloopcompensatie is 127 cm (50 in.). Instellingen gaan
van 0—250 cm (0—100 in).
Aanbevolen voorloopcompensatie spoorvolging
Type machine Voorloopcompensatie
Spuitmachine 183 cm (72 in.)
Maaidorsers 183 cm (72 in.)
Trekker voor gewassen in rijen 71 cm (28 in.)
Knikgestuurde trekker 203 cm (80 in.)
Trekkers op rupsen 127 cm (50 in.)
Zelfrijdende veldhakselaar 183 cm (72 in.)
SETUP
Keerweergave:
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolg PAGE 2
Tonen spoorvolg (cm)
UIT 15 30 45 60 autom
Voorloopcompensatie
(Parallel Tracking)
Offsets
Keervoorspelling
2
5
8
0
UIT
Weergage spoorvolging
1 2 3 Voll. pag.
Vervolg op volgende bladzijde
HOOG
3
6
9
CLR
127
cm
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8403 –18–11DEC05
OUO6043,00018FD –18–28NOV05–5/11
25-14 011806
PN=47

Weergaveformaat spoorvolging
OPMERKING: Wanneer het weergaveformaat van de
spoorvolging wordt gewijzigd, zal de
prestatiemonitor de informatie pas op het
scherm RUN - PAGE 1 weergeven nadat
de voeding uit- en weer ingeschakeld is.
SETUP
Wanneer de modus Volledige pagina is
geselecteerd, wordt de spoorvolginformatie
op het scherm RUN - PAGE 3
weergegeven.
Toegang tot Bovenaanzicht (alleen modus
Gebogen spoor) is alleen mogelijk vanaf
de modus Volledige pagina. Modus
Volledige pagina kan worden geselecteerd
op het scherm SETUP - SPOORVOLGING
- PAGE 2 of door de lettertoets naast
VOLL. PAG. op het scherm RUN - PAGE
1 in te drukken.
De lettertoets naast WEERGAVEFORMAAT
SPOORVOLGING indrukken om het weergaveformaat van
de spoorvolging te wijzigen. Het Weergaveformaat
spoorvolging geeft het aantal secties aan dat op het
scherm RUN - PAGE 1 zal worden gebruikt. Met
Weergaveformaat spoorvolging kan de bestuurder de
juiste indeling kiezen van het scherm RUN - PAGE 1 op
basis van de andere applicaties die van het display
gebruik maken.
Weergaveformaat spoorvolging
Instelling Weergaveformaat
1 1 cel weergegeven
2 2 cellen weergegeven
3 3 cellen weergegeven
Volledige pagina 0 cellen pagina 1 en 2; alle cellen
pagina 3
SETUP
Keerweergave:
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolg PAGE 2
Tonen spoorvolg (cm)
UIT 15 30 45 60 autom
Voorloopcompensatie
(Parallel Tracking)
Offsets
Keervoorspelling
2
5
8
0
UIT
Weergage spoorvolging
1 2 3 Voll. pag.
Vervolg op volgende bladzijde
HOOG
3
6
9
CLR
127
cm
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8403 –18–11DEC05
OUO6043,00018FD –18–28NOV05–6/11
25-15 011806
PN=48

Offsets
SETUP
Keerweergave:
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolg PAGE 2
Tonen spoorvolg (cm)
UIT 15 30 45 60 autom
Voorloopcompensatie
(Parallel Tracking)
Offsets
Keervoorspelling
2
5
8
0
UIT
Weergage spoorvolging
1 2 3 Voll. pag.
HOOG
3
6
9
CLR
127
cm
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
SETUP
Deze functie wordt gebruikt om overslaan of overlappen
ten gevolge van een ontvanger of werktuig met offset of
een werktuig dat niet vlak achter de machine loopt te
elimineren. Als een offset vereist is, de lettertoets naast
OFFSETS indrukken om het scherm
WERKTUIG-OFFSET en ONTVANGER-OFFSET te
openen. De lettertoets naast ONTVANGER-OFFSET
indrukken om de cel te markeren. De afstand tussen
midden van machine (A) en midden van ontvanger (B)
bepaalt de ontvanger-offset (C). De grootte van de offset
in centimeters/inches invoeren met het numerieke
toetsenbord. De lettertoets naast ONTVANGER-OFFSET
nogmaals indrukken om de grootte op te slaan. De
lettertoets naast ONTVANGER indrukken om de richting
van de offset te selecteren. Als geen ontvanger-offset is
vereist, moet de cel ONTVANGER-OFFSET 0 weergeven.
A—Midden van machine
B—Midden van ontvanger
C—Ontvanger-offset
PC8403 –18–11DEC05
SETUP
Werktuigoffset
(cm)
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Werktuig
Offset
ontvanger (cm)
Vervolg op volgende bladzijde
2
5
8
0
Offset
Ontvanger
0.0
0.0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8405 –18–11DEC05
PC8404 –UN–19OCT04
OUO6043,00018FD –18–28NOV05–7/11
25-16 011806
PN=49

SETUP
De lettertoets naast WERKTUIG-OFFSET indrukken om
de cel te markeren. De grootte van de offset in
centimeters/inches invoeren met het numerieke
toetsenbord. De lettertoets naast WERKTUIG-OFFSET
nogmaals indrukken om de grootte op te slaan. De
lettertoets naast WERKTUIG indrukken om de richting van
de offset te selecteren. Als geen werktuig-offset is vereist,
moet de cel WERKTUIG-OFFSET 0 weergeven. Er zijn
twee scenario’s waarbij werktuig-offset wordt gebruikt.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6043,00018FD –18–28NOV05–8/11
25-17 011806
PN=50

SETUP
Scenario 1 Werktuig met offset: Wanneer een werktuig
met offset wordt gebruikt (bv. een schijfwerktuig met
offset), de afstand invoeren die nodig is om de positie van
de ontvanger (A) naar het midden van het werktuig te
verplaatsen. Bijvoorbeeld, bij gebruik van een
schijfwerktuig met offset met 6,1 m (20 ft) met 3,7 m (12
ft) rechts van de trekinrichting en 2,4 m (8 ft) links van de
trekinrichting, moet u 61 cm (24 in.) invoeren in de cel
Werktuig-offset en de lettertoets naast WERKTUIG
indrukken tot het werktuig rechts van het
machinepictogram wordt weergegeven. Hierdoor wordt de
ontvanger 61 cm (24 in.) naar rechts verplaatst, zodat
deze zich in het midden van het werktuig bevindt.
De volgende stappen worden gebruikt om de
werktuig-offset in te stellen.
1. De totale breedte van het werktuig meten en invoeren
als de spoorafstand in het scherm SETUP -
SPOORVOLGING - PAGE 1.
2. De afstand meten van het midden van de trekinrichting
tot het linkeruiteinde van het werktuig (B).
3. De afstand meten van het midden van de trekinrichting
tot het rechteruiteinde van het werktuig (C).
4. Het kleinste getal van het grootste getal aftrekken en
door 2 delen. Dit is de grootte van de offset (D) die in
de cel naast WERKTUIG-OFFSET moet worden
ingevoerd
5. De lettertoets naast WERKTUIG-OFFSET indrukken en
de grootte uit stap 4 in centimeters (inches) invoeren.
6. De lettertoets naast WERKTUIG-OFFSET nogmaals
indrukken om de waarde op te slaan.
7. De lettertoets naast WERKTUIG indrukken om het
werktuigpictogram te kiezen in de cel aan de grotere
zijde van de werktuig-offset . Voorbeeld: Als de grotere
zijde van het werktuig aan de linkerzijde van het
sleepvoertuig is, moet het werktuigpictogram aan de
linkerzijde van de cel worden gekozen.
8. Spoor 0 instellen (Spoor 0 instellen raadplegen).
A
D
B C
A—Positie-ontvanger
B—Afstand tot linkeruiteinde van werktuig
C—Afstand tot rechteruiteinde van werktuig
D—Grootte van offset
Vervolg op volgende bladzijde
PC7369 –UN–06NOV03
OUO6043,00018FD –18–28NOV05–9/11
25-18 011806
PN=51

SETUP
Scenario 2 Werktuig trekt steeds naar één kant (rechts
of links) tijdens het werken in het perceel: Dit scenario
is gewoonlijk het resultaat van een onjuiste opstelling of
bediening van het werktuig. De gebruikshandleiding van
het werktuig raadplegen om te zien of het werktuig juist is
opgesteld en juist wordt bediend. Voordat de
werktuig-offset wordt ingesteld, moet de juiste
spoorafstand in het scherm SETUP - SPOORVOLGING -
PAGE 1 zijn ingevoerd. Als er nog steeds sprake is van
overslaan en overlappen, de volgende procedures
toepassen. Deze kunnen het effect van overslaan en
overlappen helpen elimineren.
OPMERKING: De werktuig-offset compenseert niet voor
zijdelings trekken als op een hellende of
oneven bodem wordt gewerkt.
Om de grootte en richting van de in te stellen
werktuig-offset te bepalen, de volgende procedures
toepassen:
1. Offset in cel naast Werktuig-offset instellen op 0 (tenzij
wordt gewerkt met een werktuig met offset zoals
beschreven in scenario 1).
2. Spoorafstand en Spoor 0 instellen (hoofdstuk SETUP
raadplegen).
3. Een volledig traject afrijden op één spoor en
terugkomen op een volgende spoor. Stoppen voordat
het tweede traject voltooid is. Er zijn drie mogelijke
resultaten:
1. Het ene traject overlapt het andere.
2. De twee trajecten ontmoeten elkaar niet, met
overslaan als gevolg.
3. Geen overlappen of overslaan (geen verdere actie
nodig).
4. De mate van overlappen of overslaan (A) meten en
door 2 delen. Dit is de grootte van de offset die in de
cel naast WERKTUIG-OFFSET moet worden
ingevoerd.
5. De lettertoets naast WERKTUIG-OFFSET indrukken en
de grootte van de offset in centimeters (inches)
invoeren.
6. De lettertoets naast WERKTUIG-OFFSET nogmaals
indrukken om deze waarde op te slaan.
7. De lettertoets naast WERKTUIG indrukken om de
richting van de offset te verplaatsen. (Volgende pagina
raadplegen voor voorbeelden.)
A—Mate van overslaan
Vervolg op volgende bladzijde
A
PC7370 –UN–28OCT02
OUO6043,00018FD –18–28NOV05–10/11
25-19 011806
PN=52

a. Als de trajecten tot overlappen leiden, de lettertoets
naast WERKTUIG indrukken om het
werktuigpictogram naar de overlap toe te brengen.
Als de overlap rechts van het werktuig is, de
lettertoets naast WERKTUIG indrukken tot het
pictogram rechts is; als de overlap links is, de
lettertoets naast WERKTUIG indrukken tot het
pictogram links is.
SETUP
b. Als twee trajecten tot overslaan leiden, de
lettertoets naast WERKTUIG indrukken om het
werktuigpictogram van het overslaan weg te
brengen. Als het overslaan aan de rechterzijde van
het werktuig voorkomt, de lettertoets naast
WERKTUIG indrukken tot het pictogram zich links
bevindt. Als het overslaan aan de linkerzijde van het
werktuig voorkomt, de lettertoets naast WERKTUIG
indrukken tot het pictogram zich rechts bevindt.
OUO6043,00018FD –18–28NOV05–11/11
25-20 011806
PN=53

Keervoorspelling
SETUP
De keervoorspelling dient alleen om het keerpunt te
voorspellen van een voertuig dat Parallel Tracking of
AutoTrac gebruikt. Het is GEEN waarschuwing voor een
wendakker. Omdat de werkelijke perceelgrens onbekend
is, zijn de keervoorspellingen uitsluitend gebaseerd op het
gedrag van het voertuig bij de vorige bocht.
Keervoorspellingen vallen niet samen met de
perceelgrens als de perceelgrens niet lineair en continu is,
of als de bestuurder voor of na de perceelgrens keert.
Parallel Tracking
AAN is de standaardinstelling van de Keervoorspelling.
Om uit te schakelen, SETUP - SPOORVOLGING - PAGE
2 openen. Indicator op UIT zetten. KEREN: UIT wordt
weergegeven op RUN volledige pagina. Eenmaal
uitgeschakeld, blijft de Keervoorspelling UIT bij het uit- en
inschakelen van de voeding, totdat de bestuurder deze
opnieuw handmatig inschakelt.
AutoTrac
De Keervoorspelling gaat standaard naar AAN na elke
voedingscyclus of timeout van de stoelschakelaar.
Om uit te schakelen, SETUP - SPOORVOLGING - PAGE
2 openen. Indicator op UIT zetten. De keervoorspelling
kan niet worden uitgeschakeld op voertuigen zonder
bestuurdersaanwezigheidsschakelaar die met de CAN-lijn
is verbonden. Eenmaal UITgeschakeld, blijft de
Keervoorspelling slechts uitgeschakeld tot de volgende
voedingscyclus, timeout van de stoelschakelaar of
handmatige terugstelling door de bestuurder.
SETUP
Keerweergave:
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolg PAGE 2
Tonen spoorvolg (cm)
UIT 15 30 45 60 autom
Voorloopcompensatie
(Parallel Tracking)
Offsets
Keervoorspelling
2
5
8
0
UIT
Weergage spoorvolging
1 2 3 Voll. pag.
HOOG
3
6
9
CLR
127
cm
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8403 –18–11DEC05
OUO6050,00015B7 –18–10NOV05–1/1
25-21 011806
PN=54

Geïntegreerde AutoTrac-set
Setup
Scherm: SETUP - AUTOTRAC
Indrukken: SETUP >> AUTOTRAC
OPMERKING: Het kan nodig zijn om de toets PAGE na
de toets SETUP in te drukken om bij de
toets AUTOTRAC te komen.
SETUP
Op dit scherm kan de stuurgevoeligheid worden gewijzigd.
Het getal moet gemarkeerd zijn. Het gewenste
gevoeligheidsniveau met het numerieke toetsenbord
invoeren.
OPMERKING: Als de wijzigingen eenmaal op het display
zijn opgeslagen, is het niet meer nodig om
de RUN-toets in te drukken om de
stuurgevoeligheidswijzigingen van kracht
te doen worden. Als het nodig is om de
stuurgevoeligheid verder te wijzigen,
volstaat het de toets
STUURGEVOELIGHEID in te drukken en
de gewenste stuurgevoeligheid met het
numerieke toetsenbord in te voeren.
Gevoeligheid afstellen
BELANGRIJK: Naast de OM-richtlijnen voor
trekkerballast wordt aanbevolen een
volledige set voorgewichten en
dubbele wielen aan te brengen voor
optimale AutoTrac prestaties. In het
algemeen levert meer gewicht op de
vooras beter sturen en nauwkeuriger
spoorvolging op.
AutoTrac wordt niet aanbevolen voor
gebruik op steile hellingen, in voren en
bij wisselploegen of werktuigen die
zijbelasting veroorzaken. Deze
condities kunnen prestaties opleveren
die te wensen overlaten.
Door gebruiker afstelbare stuurgevoeligheid De
stuurgevoeligheid is de agressiviteit van het AutoTrac
stuursysteem. Een instelling met hoge stuurgevoeligheid
is agressiever om het systeem onder lastige condities
handmatig te kunnen besturen, bv. met vaste werktuigen
met zware treklast. Een lage stuurgevoeligheidsinstelling
is minder agressief en laat het systeem lichtere treklasten
en hogere snelheden hanteren.
SETUP
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Stuurgevoeligheid
(50-200)
Vervolg op volgende bladzijde
AutoTrac
Setup
2
5
8
0
PAGE 1
70
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8031 –18–21NOV03
OUO6050,00015B8 –18–22NOV05–1/3
25-22 011806
PN=55

Standaard
toename
Ingevoerde stuurtoename
Afbeelding A
Spoor
De opvanggevoeligheid treedt pas in werking nadat de
machine binnen 0,5 m (1.6 ft) van het spoor in
AFBEELDING A is. Daarom zal de aanpassing van de
stuurgevoeligheid de prestaties betreffende
lijnopvanging niet wijzigen.
De stuurgevoeligheid wordt kortstondig verlaagd als de
schommelingen van het voorwiel en de richting te
groot worden. Dit kan het geval zijn als het werktuig
aan het begin of einde van rijovergangen wordt
geheven. Als dergelijke verlaging echter voorkomt
terwijl het werktuig is ingeschakeld, is het
gevoeligheidsniveau te hoog (Stuurgevoeligheid
raadplegen).
Stuurgevoeligheidsniveau afstellen
De stuurgevoeligheid moet worden afgesteld volgens
de perceelcondities en de configuratie van
SETUP
PC7953 –18–05NOV03
Ingevoerde
stuurtoename
2,5 sec
Standaard
toename
Afbeelding B
Spoor
Ingevoerde
stuurtoename
trekker/werktuig. De stuurgevoeligheid moet altijd
worden geëvalueerd wanneer het werktuig wordt
ingeschakeld. In het algemeen vereist een zachte
bodem een hoger stuurgevoeligheidsniveau dan vaste
grond, en een vast werktuig een hoger
stuurgevoeligheidsniveau dan een getrokken werktuig.
Ten slotte biedt de stuurgevoeligheid geen uitkomst
voor de toestand waarbij de voorwielen de trekker niet
kunnen keren. Steeds verzekeren dat de
voorasbelasting met het werktuig ingeschakeld
voldoende is om te sturen voordat het
stuurgevoeligheidsniveau wordt afgesteld.
Vervolg op volgende bladzijde
PC7954 –18–05NOV03
OUO6050,00015B8 –18–22NOV05–2/3
25-23 011806
PN=56

10 sec
Afbeelding A
Spoor
Te laag— Als de stuurgevoeligheid te laag is, is een
langzaam dwalend spoorfoutpatroon op het display te
zien. Dit spoorfoutpatroon heeft ongeveer 10 seconden
nodig om van de ene naar de andere zijde te gaan
zoals getoond in AFBEELDING A. Als zich een
overmatige spoorfout voordoet, de stuurgevoeligheid in
kleine stappen opvoeren tot de gewenste
nauwkeurigheid is bereikt.
OPMERKING: Het is normaal dat een kortstondige
spoorfout te zien is bij het belanden in
een diep rijspoor of voor, of bij een
wijziging in de werktuigbelasting. Als de
stuurgevoeligheid juist is afgesteld,
wordt bij toepassingen met lage
snelheid normaal een
spoornauwkeurigheid van 0,06 m (0.2
ft) of minder bereikt.
SETUP
PC7955 –18–28OCT03
1 sec
Afbeelding B
Te hoog— Instelling van de stuurgevoeligheid op het
hoogste niveau leidt niet tot optimale nauwkeurigheid
bij spoorvolging. Als de stuurgevoeligheid te hoog is,
wordt overmatige beweging van het voorwiel
waargenomen hetgeen de nauwkeurigheid vermindert
en onnodige slijtage van de componenten van de
vooras tot gevolg heeft. Bij uiterst hoge niveaus is de
beweging van de machine groot genoeg om de
stuurgevoeligheid kortstondig in het standaardniveau te
veranderen. De wielbeweging die in het oog moet
worden gehouden om te zien of de agressiviteit te
hoog is, doet zich voor van de ene zijde naar de
andere zijde met een interval van ongeveer 1 seconde,
zoals getoond in AFBEELDING B. Als overmatige
wielbeweging wordt waargenomen, de
stuurgevoeligheid in kleine stappen verminderen tot de
gewenste prestaties worden verkregen.
PC7956 –18–05NOV03
OUO6050,00015B8 –18–22NOV05–3/3
25-24 011806
PN=57

AutoTrac Universal Steering System—Setup
Voertuigen met zwevende vooras
SETUP - AUTOTRAC - PAGE 1
Type voertuig
• Rijgewastrekker—Als de klant AutoTrac gebruikt op
voertuigen met hoge snelheid, kunnen zij spuitmachine
kiezen als type voertuig
• Knikgestuurde trekker—AutoTrac Universal zal de
trekker niet goed besturen bij inschakeling tijdens het
achteruitrijden. Op deze voertuigen schakelt de
bestuurder AutoTrac beter niet in tijdens het
achteruitrijden.
• Maaidorser
• Spuitmachine
• Trekker op rupsen
• Zwadmaaier
StarFire-hoogte (cm) De hoogte van de
StarFire-ontvanger invoeren. De hoogte wordt vanaf de
grond tot de bovenkant van de koepel gemeten.
A—Pivot Point—Floating Front Axle Vehicles
B—Zwenkpunt—Voertuigen met vaste assen op
wielen of rupsen
SETUP
PC8278 –UN–22JUN04
Voertuigen met vaste assen op wielen of rupsen
Vervolg op volgende bladzijde
PC8277 –UN–22JUN04
PC8783 –18–11DEC05
OUO6043,00018EF –18–22NOV05–1/3
25-25 011806
PN=58

SETUP
StarFire voor/achter (cm) De afstand voor/achter
invoeren. Dit is de afstand van de vaste as van het
voertuig tot de ontvanger. De TCM-waarde voor/achter is
de afstand tussen de ontvanger en het zwenkpunt van de
trekker. (Het diagram raadplegen voor de plaats van het
zwenkpunt van het voertuig) De waarde moet gemeten en
in de pagina AutoTrac SETUP ingevoerd worden.
Stuurwielsnelheid Bepaalt de maximumsnelheid
waarmee het stuurwiel draait om correcties te maken.
Door hogere toenamen draait het stuurwiel sneller. Lagere
toenamen zijn vereist bij voertuigen met langzame
hydraulische systemen. Een verkeerde instelling kan
AutoTrac Universal uitschakelen, met name tijdens
lijnopvanging.
Opvanggevoeligheid Bepaalt hoe agressief het voertuig
het spoor opvangt. Hogere toenamen leiden tot
agressiever sturen tijdens het opvangen van het spoor.
Lagere toenamen leiden tot het vlotter oprijden van het
volgende spoor. Een te hoge gevoeligheidsinstelling kan
het voertuig onstabiel maken; een te lage instelling
vertraagt de opvang.
Lijngevoeligheid Bepaalt hoe agressief het voertuig de
lijn volgt nadat het spoor is opgevangen. Hogere
toenamen leiden tot agressieve wielbeweging. Lagere
toenamen kunnen de nauwkeurigheid verminderen.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6043,00018EF –18–22NOV05–2/3
25-26 011806
PN=59

SETUP - AUTOTRAC - PAGE 2
Bestuurder, aanwezigheid
Een stoelschakelaar of bestuurdersactiviteitenbewaking
selecteren om de aanwezigheid van de bestuurder te
detecteren.
Uitschakelkracht
Bepaalt de afstand waarover de bestuurder het stuurwiel
moet bewegen om het uit te schakelen. Een hoge
instelling betekent meer beweging van het stuurwiel
voordat het wordt uitgeschakeld. De hoge instelling
gebruiken als ruwe condities AutoTrac Universal vaak
uitschakelen.
SETUP
BELANGRIJK: AutoTrac Universal uitsluitend op
goedgekeurde voertuigen gebruiken –
www.StellarSupport.com geeft een lijst
met goedgekeurde voertuigen
De bestuurder moet neerzitten
wanneer het voertuig beweegt.
Als voor de stoelschakelaar wordt
gekozen, moet de externe
stoelschakelaar op de kabelboom van
AutoTrac Universal worden
aangesloten. Als de bestuurder langer
dan 7 seconden van de stoel opstaat,
wordt AutoTrac uitgeschakeld.
Als voor de activiteitenbewaking wordt
gekozen, zal AutoTrac Universal om de
zeven minuten op activiteit van de
bestuurder controleren. De bestuurder
ontvangt een timeout waarschuwing 15
seconden voordat AutoTrac wordt
uitgeschakeld. Door op hervatten te
drukken wordt de timer van de
activiteitenbewaking teruggesteld.
PC8784 –18–11DEC05
OUO6043,00018EF –18–22NOV05–3/3
25-27 011806
PN=60

SETUP
SETUP-pagina voor maaidorsers met HillMaster-optie
SETUP
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
AutoTrac PAGE 1
Activation Code
Steer Sensitivity
(50-200)
Calibration
HillMaster Option No
Setup
2
5
8
0
0
70
3
6
9
CLR
HillMaster-optie "NEE"
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
De HillMaster-optie is standaard op NEE ingesteld. De
lettertoets naast “HillMaster-optie” op SETUP AutoTrac
PC8985 –18–21DEC05
SETUP
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
AutoTrac PAGE 1
Activation Code
Steer Sensitivity
(50-200)
Calibration
HillMaster Option Yes
Setup
2
5
8
0
0
70
3
6
9
CLR
HillMaster-optie "JA"
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Page 1 indrukken om “JA” te kiezen wanneer de
maaidorser met deze optie is uitgerust.
PC8984 –18–21DEC05
OUO6043,00018F0 –18–23NOV05–1/1
25-28 011806
PN=61

SETUP
De prestaties van AutoTrac Universal optimaliseren
Opvanggevoeligheid te laag
Lijngevoeligheid te laag
A—10 seconden B—1 seconde
OPMERKING: Voor rijgewastrekkers: prestaties
worden geoptimaliseerd bij gebruik van
een trekker met mechanische
voorwielaandrijving. De bestuurder zal
mogelijk de prestaties zien dalen bij
gebruik van een 2WD trekker.
De prestaties van AutoTrac Universal optimaliseren
Er kunnen drie gevoeligheden worden ingesteld om de
prestaties van AutoTrac Universal te optimaliseren.
• Stuurwielsnelheid beïnvloedt de capaciteit van het
voertuig om op de lijn te blijven.
• Opvanggevoeligheid beïnvloedt de capaciteit van
het voertuig om het volgende spoor op te vangen.
• Lijngevoeligheid beïnvloedt de capaciteit om de lijn
te behouden.
De combinatie van waarden zoeken die optimaal is
voor het voertuig. De fabrieksinstellingen zijn:
PC8797 –UN–20OCT05
PC8794 –UN–20OCT05
Opvanggevoeligheid te hoog
Lijngevoeligheid te hoog
• Stuurwielsnelheid - 200
• Opvanggevoeligheid - 80
• Lijngevoeligheid - 100
De stuurwielsnelheid en opvanggevoeligheid
afzonderlijk testen door het voertuig parallel en op een
afstand van 1,2 m (4 ft) van de lijn A-B te bedienen.
AutoTrac Universal inschakelen en de prestaties
observeren. Eerst de stuurwielsnelheid verlagen tot het
systeem niet langer wordt uitgeschakeld terwijl de lijn
wordt opgevangen. Dan de opvanggevoeligheid
bijstellen tot het systeem de lijn vlot opvangt. Ten
slotte de lijngevoeligheid zodanig afstellen dat het
systeem met minimale fouten op de lijn blijft. Tijdens
het werken op de lijn moet de lijngevoeligheid worden
bijgesteld.
Vervolg op volgende bladzijde
PC8796 –UN–20OCT05
PC8795 –UN–20OCT05
OUO6050,00015BA –18–22NOV05–1/2
25-29 011806
PN=62

Aanbevolen afstellingen bij het starten
Type voertuig Stuursnelheid Opvang- Lijn-
(Afstellen in gevoeligheid gevoeligheid
stappen van (Afstellen in (Afstellen in
20) stappen van stappen van
5) 20)
Rijgewastrekker 200 80 100
Trekker op 200 80 100
rupsen
Knikgestuurde 200 80 100
trekker
Spuitmachine 200 80 100
Maaidorser 200 80 100
Zwadmaaier 200 80 100
SETUP
Deze aanbevolen instellingen zijn een goed
vertrekpunt voor de meeste voertuigen. Elke instelling
kan worden bijgesteld om de prestaties te
optimaliseren. Eventueel moet de bestuurder de
opvang- en lijngevoeligheid opnieuw afstellen voor de
beste resultaten. De instellingen verhogen of verlagen
om de agressiviteit naar wens te wijzigen. Lagere
gevoeligheidswaarden proberen als AutoTrac
voortdurend wordt uitgeschakeld. De
gevoeligheidswaarden verhogen als het systeem niet
afdoende reageert. Als de gewenste prestaties niet
worden verkregen, VERHELPEN VAN STORINGEN
raadplegen voor details.
OUO6050,00015BA –18–22NOV05–2/2
25-30 011806
PN=63

RUN - PAGE 1
RUN
OPMERKING: Als Volledige pagina is geselecteerd op
het scherm SETUP - SPOORVOLGING -
PAGE 2 wordt alle informatie over Parallel
Tracking op het scherm RUN - PAGE 3
weergegeven.
Bij het inschakelen van de voeding geeft het display het
scherm RUN - PAGE 1 weer als deze modus actief was
bij het uitschakelen van de machine.
Als de modus Volledige pagina in gebruik was bij het
uitschakelen van de machine, dan keert de modus
Volledige pagina terug. De gebruiker kan het aantal
secties (een, twee, drie of volledige pagina) selecteren dat
aan een begeleidingssysteem wordt toegewezen. (Het
hoofdstuk SETUP raadplegen om het weergaveformaat te
wijzigen).
RUN Spoorvolging PAGE
Spoornr.
40-O
3D
SF2
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoor verschuiven
1 2 3
2
5
8
0
Fout
(m)
0,2
Markeerpunt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7972 –18–04NOV03
OUO6043,00018F1 –18–28NOV05–1/1
30-1 011806
PN=64

Recht spoor
RUN
OPMERKING: Als met een recht spoor wordt gewerkt, is
het niet nodig om de sporen in een
specifieke volgorde af te rijden, het display
zal steeds het dichtstbijzijnde spoor
weergeven.
Spoornummer (A) wordt in de linker onderhoek van de
weergave Spoorvolging weergegeven. Het weergegeven
spoornummer is het spoornummer dat zich het dichtst bij
de machine bevindt. Het wordt automatisch door het
systeem bijgewerkt naarmate het nieuwe spoor naderbij
komt. Het spoornummer verandert wanneer de machine
zich halverwege tussen twee sporen bevindt. Elk
spoornummer is vergezeld van N, Z, O of W. Zo ziet de
bestuurder of het huidige spoor ten noorden, zuiden,
oosten of westen van Spoor 0 loopt.
De foutafstand wordt in de rechter onderhoek van de
weergave Parallel Tracking weergegeven. Dit getal geeft
aan hoever de machine van het dichtstbijzijnde spoor is.
Het foutgetal wordt hoger tot de machine het punt
halverwege twee sporen bereikt. Na het middelpunt wordt
het foutgetal lager. Als Keerweergave UIT is, weet de
bestuurder door erop te letten wanneer de foutwaarde 0
bereikt, waar hij moet keren om uitgelijnd te zijn met de
volgende rij.
Als Spoor 0 niet is ingesteld, geeft het scherm RUN -
PAGE 1 GEEN LIJN A—B GEDEFIN. weer.
Als geen differentiële correctie beschikbaar is, zijn zowel
het spoornummer als het foutnummer 0, en ontbreekt de
navigatiebalk (B).
De navigatiebalk geeft de relatieve positie van de machine
aan ten opzichte van het dichtstbijzijnde spoor. De balk
beweegt links of rechts naarmate de machine door het
perceel rijdt.
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
B Volledige
A
Spoornr.
3-W
Fout
(m)
0
2
5
8
0
PAGE 1
pagina
Markeerpunt
Oppervlakte (ac)
1: 2
Oppervlakte-tellers
zijn:
0 0
3
6
9
CLR
UIT
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Scherm RUN - PAGE 1, recht spoor afgebeeld
A—Spoornummer
B—Navigatiebalk
Vervolg op volgende bladzijde
PC7296 –18–14OCT02
OUO6050,00015BC –18–10NOV05–1/2
30-2 011806
PN=65

RUN
Als de balk bij het vooruitrijden van het voertuig rechts
van het voertuigpictogram gaat, naar rechts sturen en de
balk zal naar het midden gaan. Als de balk naar links
gaat, naar links sturen en de balk zal naar het midden
gaan. Wanneer de balk op het voertuigpictogram is
gecentreerd, loopt de machine op het dichtstbijzijnde
spoor. Als het voertuig achteruitrijdt en de lijn rechts van
het pictogram is, naar rechts sturen en de lijn zal terug
naar het midden gaan. Wanneer de balk op het scherm
gecentreerd is, loopt de machine op het dichtstbijzijnde
spoor. Bij het keren gaat het scherm naar Keerweergave
(als Keerweergave actief is) (Keerweergave verderop in
dit hoofdstuk raadplegen) wanneer de machine 45 graden
van het huidige spoor is. Het scherm gaat naar het
scherm RUN - PAGE 1 terug wanneer de machine 5
graden t.o.v. parallel aan het dichtstbijzijnde spoor is.
Als Keerweergave niet actief is, verandert het scherm niet
en gaat de navigatiebalk helemaal naar één kant
naarmate u van het huidige spoor weg rijdt. Wanneer de
machine halverwege de sporen is, verschijnt de balk aan
de tegenovergestelde zijde van het display en gaat dan
naar het midden van het display naarmate de machine het
dichtstbijzijnde spoor nadert.
OUO6050,00015BC –18–10NOV05–2/2
30-3 011806
PN=66

RowFinder (alleen Parallel Tracking)
OPMERKING: De modus Volledige pagina moet worden
geselecteerd om RowFinder te gebruiken.
RUN
Als de lettertoets naast ROWFINDER RIJ
INSTELLEN wordt ingedrukt als de
machine stilstaat, zal het systeem Spoor 0
opnieuw instellen gebaseerd op een
richting van 0 graden.
Het is belangrijk dat de lettertoets naast
ROWFINDER RIJ INSTELLEN wordt
ingedrukt voordat de machine aan het
einde van het traject begint te keren.
Om RowFinder te gebruiken de lettertoets naast
ROWFINDER RIJ INSTELLEN indrukken aan het einde
van het traject voordat u begint te keren.
Spoor 0 wordt opnieuw ingesteld op grond van de huidige
spoorafstand, positie en richting. Nadat het keren
begonnen is, wordt de bestuurder door Keerweergave
naar het volgende traject begeleidt.
Als de modus Alleen keren geselecteerd is (ROWFINDER
raadplegen in het hoofdstuk Setup-functies), verdwijnt de
navigatiebalk nadat de machine viermaal de spoorafstand
heeft afgelegd vanaf het punt waarop de lettertoets naast
RIJ INSTELLEN werd ingedrukt.
Als continue modus geselecteerd is, blijft de navigatiebalk
zichtbaar gedurende het gehele traject.
JOHN DEERE
RUN Spoorvolging PAGE
Spoornr.
1-O
3D
SF2
1
4
7
.
Spoor verschuiven Markeer-
1 2 3
2
5
8
0
punt
Fout
(m)
3,8
RowFinder
Rij instellen
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7970 –18–04NOV03
OUO6050,00015BD –18–10NOV05–1/1
30-4 011806
PN=67

Gebogen spoor
BELANGRIJK: De machine moet stilstaan om het
geheugen Gebogen spoor te wissen.
OPMERKING: Het geheugen Gebogen spoor wissen
voordat met een nieuw perceel wordt
begonnen (Setup Gebogen spoor
raadplegen).
Alle trajecten worden vastgelegd en het
resterende geheugen wordt weergegeven
in de linker onderhoek van het
RUN-scherm. Als het geheugen vol is,
moet het worden gewist (Setup Gebogen
spoor raadplegen).
Om Gebogen spoorvolging te gaan gebruiken, de
lettertoets naast SPOORVASTLEGGING indrukken om
met vastleggen te beginnen. Vastleggen moet alleen
worden uitgeschakeld als de machine buiten het normale
perceelpatroon wordt gereden (bv. om het spuitapparaat
bij te vullen). De vastlegging kan ingeschakeld blijven bij
het keren aan het einde van elk traject.
RUN
OPMERKING: Bij gebruik van AutoTrac Gebogen spoor
tracht het voertuig op dezelfde wijze als de
vorige maal te keren als vastlegging
ingeschakeld blijft tijdens het keren. De
bestuurder moet klaar zijn om het voertuig
in het volgende traject te keren.
OPMERKING: Er kan een korte vertraging optreden bij
het verschijnen van de navigatie- en
rij-indicator wanneer een groot aantal
lijnsegmenten is vastgelegd.
Het initiële traject afrijden: er verschijnt geen navigatielijn
tot het uiteinde van het traject is bereikt. Aan het einde
van het traject keren; het systeem begint het geheugen te
doorzoeken. Tijdens deze taak doorzoekt het systeem alle
vastgelegde lijnsegmenten om het pad te vinden dat voor
de begeleiding kan worden gebruikt. Het systeem vindt
een lijnsegment dat parallel loopt en binnen 1/2 tot 1-1/2
de breedte van het werktuig valt (zoals bepaald in de
spoorafstand die in het scherm SETUP -
SPOORVOLGING - PAGE 1 is ingevoerd).
Bij gebruik van AutoTrac drukt de bestuurder dan op
Hervatten om automatisch over het ideale aangrenzende
pad te sturen.
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
Bovenaanzicht
3D
SF2
Resterend geheugen
99%
Vervolg op volgende bladzijde
Spoorvolging
2
5
8
0
PAGE
Fout
(m)
3,8
Spoor verschuiven Markeerpunt
1 2 3
Spoorvastlegging
ON
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7971 –18–04NOV03
OUO6043,00018FF –18–28NOV05–1/3
30-5 011806
PN=68

RUN
Als de bestuurder zelf stuurt, zal Gebogen spoor het
gevolgde pad vastleggen. Dit deel zal bij het volgende
traject op basis van het handmatig bestuurde deel worden
geprojecteerd.
Met deze methodes waarbij alle lijnsegmenten worden
vastgelegd, kan de bestuurder begeleiding krijgen voor
een aantal perceelpatronen: heen en weer, gebogen
spoor, renbaan en rechthoek.
Bovenaanzicht
Door de A-toets in te drukken op het scherm Volledige
pagina RUN – SPOORVOLGING kan de bestuurder het
navigatiescherm Bovenaanzicht openen.
Dit scherm geeft de bestuurder een bijkomend zicht op de
voortgang van de machine door het perceel. Het scherm
toont de navigatiebalk en spoorfout in cel A. De
display-lijn (A) toont het pad dat door het systeem is
vastgelegd en nu wordt gebruikt om de machine te
begeleiden. Het dikkere deel van de lijn geeft aan hoever
het systeem vooruitkijkt zoals in het scherm SETUP -
SPOORVOLGING - PAGE 1 is bepaald.
Lijn (B) is de breedte van het werktuig die in het scherm
SETUP - SPOORVOLGING - PAGE 1 is geselecteerd.
Door 0—9 op het numerieke toetsenbord in te drukken
kan de bestuurder in- en uitzoomen.
Het bovenaanzicht is bedoeld als hulpmiddel om de
bestuurder te laten zien welk pad het systeem volgt. Voor
precieze begeleiding het voertuigpictogram en de
navigatiebalk in cel A (C) blijven gebruiken.
De G-toets indrukken om naar het scherm Volledige
pagina RUN – SPOORVOLGING te gaan. Het indrukken
van de RUN-toets opent het scherm RUN - PAGE 1.
C
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
B
Bovenaanzicht
0.0
2
5
8
0
A
Spoorvolging
A—Lijn gebogen spoor
B—Lijn werktuigbreedte
C—Navigatiebalk
3
6
9
CLR
OUO6043,00018FF –18–28NOV05–2/3
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7287 –18–05NOV02
OUO6043,00018FF –18–28NOV05–3/3
30-6 011806
PN=69

Modus Volledige pagina
De modus Volledig pagina wordt geopend door op de
lettertoets naast VOLL. PAG. te drukken op het scherm
RUN - PAGE 1 of door deze modus op het scherm
SETUP - SPOORVOLGING – PAGE 2 te selecteren.
RUN
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
Bovenaanzicht
3D
SF2
Resterend geheugen
99%
Spoorvolging
2
5
8
0
PAGE
Fout
(m)
3,8
Spoor verschuiven Markeerpunt
1 2 3
Spoorvastlegging
ON
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7971 –18–04NOV03
OUO6050,00015BF –18–10NOV05–1/1
30-7 011806
PN=70

Spoor verschuiven
RUN
OPMERKING: Spoor verschuiven is alleen beschikbaar in
de modus Volledige pagina. Omdat alle
sporen op het oorspronkelijke Spoor 0 zijn
gebaseerd, worden alle sporen met behulp
van deze functie verschoven.
Met Spoor verschuiven kan de bestuurder de omtrek van
het spoor in stappen van 3 cm (0.1 ft.) vergroten of
verkleinen naargelang de keuze van de maateenheid. Ook
kan de bestuurder de weergegeven lijn weer op het
pictogram centreren.
Om de lijn naar links te verplaatsen, 1 indrukken op het
numerieke toetsenbord. Om de lijn naar rechts te
verplaatsen, 3 indrukken op het numerieke toetsenbord.
Telkens wanneer de toets wordt ingedrukt, wordt de lijn in
stappen van 3 cm (0.1 ft.) naar links of rechts verplaatst.
Om de lijn weer op de huidige locatie van het voertuig te
centreren, 2 op het numerieke toetsenbord indrukken.
Met Spoor verschuiven kunt u de GPS-drift compenseren,
die zich in de loop der tijd voordoet.
RUN Spoorvolging PAGE
Spoornr.
40-O
3D
SF2
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoor verschuiven
1 2 3
2
5
8
0
Fout
(m)
0,2
Markeerpunt
3
6
9
CLR
Modus Volledige pagina
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7972 –18–04NOV03
OUO6043,00018D3 –18–16NOV05–1/1
30-8 011806
PN=71

Markeringspagina
De lettertoets naast MARKERING op het scherm RUN -
PAGE 1 of de F-toets op het scherm VOLL. PAG.
indrukken om de markeringsmodus te selecteren.
Met deze pagina kan de bestuurder de locatie opslaan
van maximaal vijf punten die markeringen worden
genoemd. Letters A t/m E in cel (A) worden gebruikt om
elke markering te identificeren. Markeringen zijn
onafhankelijk van het perceelnummer. De markeringen
kunnen zich in één perceel bevinden of over meerdere
percelen verspreid zijn. De gebruiker kan de keuzes
doorlopen door de lettertoets naast MARKERING in te
drukken. De geselecteerde markering (B) wordt in het
heldere venster weergegeven. De afstand (C) tot de
geselecteerde markering wordt onder het
navigatiegedeelte weergegeven. De markeringen blijven
opgeslagen tot ze overschreven worden.
OPMERKING: Afhankelijk van het type
GPS-satellietsysteem kan positiedrift
optreden. Naarmate de tijd verstrijkt, kan
de markering op het display afwijken van
de oorspronkelijk gemarkeerde locatie.
RUN
Het midden van de pagina wordt gebruikt om
navigatie-informatie te verschaffen. Het vakje in het
midden van het scherm stelt de machine voor. De lijn wijst
in de richting die de machine moet volgen om de
markering te bereiken. Als de markering zich bijvoorbeeld
achter de rijrichting bevindt, wijst de lijn naar beneden. Als
naar het markeerpunt toe wordt gereden, wijst de lijn naar
boven. De lijn wordt korter naarmate de machine de
markering nadert en zal uiteindelijk verdwijnen. De
gegeven afstand en richting (C) zijn de afstand en richting
die de machine moet afleggen om naar de geselecteerde
markering terug te keren. De afstand wordt in m/ft
weergegeven tot de machine een punt voorbij 1000 m of
5280 ft bereikt, dan wordt op km/mijl overgeschakeld.
De rijrichting is slechts nauwkeurig wanneer de machine
in beweging is. Het systeem gaat er steeds vanuit dat de
machine vooruitrijdt.
Door de G-toets in te drukken keert het display naar het
vorige scherm RUN – PAGE terug. Als de RUN-toets
wordt ingedrukt, keert het display naar het scherm RUN -
PAGE 1 terug.
RUN
Markering
RUN
1
4
7
.
B
Marker A
JOHN DEERE
Markering
A b c d e
82 m Z
2
5
8
0
Markering
opslaan
Spoorvolging
3
6
9
CLR
A—Letters markeerpunt
B—Geselecteerd markeerpunt
C—Afstand
Vervolg op volgende bladzijde
A
C
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7292 –18–14NOV02
OUO6050,00015C2 –18–10NOV05–1/3
30-9 011806
PN=72

RUN
De geselecteerde markering kan op de huidige locatie
worden ingesteld door de lettertoets naast HUIDIGE
LOCATIE OPSLAAN in te drukken of door de breedte- en
lengtegraad handmatig in te voeren door de lettertoets
naast LOCATIE INVOEREN in te drukken.
Markering
1
4
7
Vervolg op volgende bladzijde
.
Markering
Locatie
invoeren
2
5
8
0
OF
Huidige locatie
opslaan
Spoorvolging
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PC7301 –18–17OCT02
OUO6050,00015C2 –18–10NOV05–2/3
30-10 011806
PN=73

Markering
Breedteg
invoeren
Markering
Spoorvolging
OPMERKING: Tienden van een seconde hebben een
resolutie van 3 m (10 ft).
Het breedtegraadpunt moet worden ingevoerd met 2
cijfers voor de graden, 2 cijfers voor de minuten en
optionele decimale seconden. Het lengtegraadpunt
moet worden ingevoerd met 3 cijfers voor de graden, 2
PC7343 –18–17OCT02
RUN
RUN
Markering
Breedteg
invoeren
Lengteg
invoeren
RUN
1
4
7
.
+
JOHN DEERE
Markering
A b c d e
00˚00'00.0"
2
5
8
0
0˚0'0.0"-N
Spoorvolging
3
6
9
CLR
E
+/-
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
cijfers voor de minuten en optionele decimale
seconden. De F-toets indrukken om tussen plus en
min te wisselen.
De markeringen blijven in het systeemgeheugen
opgeslagen tot ze door een nieuwe markering voor dat
perceel worden overschreven.
PC7344 –18–17OCT02
OUO6050,00015C2 –18–10NOV05–3/3
30-11 011806
PN=74

Keerweergave
RUN
De keerweergave geeft een visuele indicatie van de
machine ten opzichte van het dichtstbijzijnde spoor bij het
keren van de machine. Dit zicht kan als gids dienen bij
het keren in een traject. De bestuurder kan hierdoor het
verband zien tussen de machine en het spoor. Zodra de
machine bijna parallel is met het spoor, keert het display
automatisch terug naar het RUN-scherm dat als
vertrekpunt diende.
Het pictogram AutoTrac actief wordt weergegeven bij cel
F op deze pagina wanneer AutoTrac geactiveerd is.
Als Keerweergave geactiveerd is, verandert het display
automatisch in het scherm Keerweergave door het
voertuig meer dan 45 graden t.o.v. de spoorrichting te
keren. (SETUP - SPOORVOLGING - PAGE 2 raadplegen
in het hoofdstuk Setup-functies.)
In het keerscherm bevindt de machine zich in het midden
van het scherm. Het dichtstbijzijnde spoor (A) wordt als
een balk over het scherm weergegeven. Indicaties van
spoornummer en -fout bevinden zich onderaan het
scherm en zijn hetzelfde als op het RUN-scherm.
Om Keerweergave af te sluiten voordat het keren voltooid
is, de G-toets indrukken.
A—Spoor
RUN
1
4
7
.
A
JOHN DEERE
2
5
8
0
KEERWEERGAVE
Spoornr. Fout
3-O (m)
0
Spoorvolging
3
6
9
CLR
A
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7360 –18–23OCT02
OUO6050,00015C3 –18–10NOV05–1/1
30-12 011806
PN=75

RUN - PAGE 2
Het scherm RUN - PAGE 2 is het vervolg van het scherm
RUN - PAGE 1. Op de PAGE-toets drukken om dit
scherm te openen.
Om de afstandsteller in of uit te schakelen, de lettertoets
naast AFSTANDSTELLER indrukken.
RUN
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
0
0
Afstandteller
is: UIT
2
5
8
0
PAGE 2
Brandstofstrm
(l/u)
Afstand
(m)
Start
Geen GPS.
Spoorvolging uitgeschakeld.
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7872 –18–03OCT03
OUO6050,00015C4 –18–10NOV05–1/1
30-13 011806
PN=76

Keervoorspelling
Parallel Tracking
RUN
AAN is de standaardinstelling van de Keervoorspelling.
Deze kan worden uitgeschakeld in het scherm SETUP -
SPOORVOLGING - PAGE 2. KEREN: UIT wordt
weergegeven op RUN volledige pagina. Eenmaal
uitgeschakeld, blijft de Keervoorspelling UIT bij het uit- en
inschakelen van de voeding, totdat de bestuurder deze
opnieuw handmatig inschakelt.
AutoTrac
OPMERKING: De Keervoorspelling is altijd aan bij alle
voertuigen zonder
bestuurdersaanwezigheidsschakelaar op
de CAN-lijn.
De Keervoorspelling gaat standaard AAN na elke
voedingscyclus of timeout van de stoelschakelaar. Hij kan
worden uitgeschakeld in het scherm SETUP -
SPOORVOLGING - PAGE 2. KEREN: UIT wordt
weergegeven op RUN volledige pagina. Eenmaal
uitgeschakeld, blijft de Keervoorspelling slechts
uitgeschakeld tot de volgende voedingscyclus, timeout
van de stoelschakelaar of handmatige terugstelling door
de bestuurder.
Telkens wanneer het display de Keervoorspelling opnieuw
op AAN instelt na een timeout van de stoelschakelaar
(bestuurder 7 seconden uit stoel op trekkers, 5 seconden
op maaidorsers en spuitmachines), meldt een bericht aan
de bestuurder dat de Keervoorspelling opnieuw op AAN
staat omdat de bestuurder uit de stoel is opgestaan. Het
attentiebericht is vergezeld van een optie waarmee de
bestuurder de Keervoorspelling rechtstreeks vanuit deze
pagina kan uitschakelen.
Keerpunten vastleggen
Om een nieuw keerpunt voor het huidige spoor vast te
leggen, moet het voertuig langer dan 10 seconden langs
het spoor rijden met een snelheid boven 0,8 km/u (0.5
mph). Een keerpunt wordt vastgelegd op het punt waarop
AutoTrac gedeactiveerd is of het punt waarop de
richtingsfout groter is dan 45 graden.
Keerpunten voorspellen
SETUP
Keerweergave:
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolg PAGE 2
Tonen spoorvolg (cm)
UIT 15 30 45 60 autom
Voorloopcompensatie
(Parallel Tracking)
Offsets
Keervoorspelling
2
5
8
0
UIT
Weergage spoorvolging
1 2 3 Voll. pag.
Vervolg op volgende bladzijde
HOOG
3
6
9
CLR
127
cm
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8403 –18–11DEC05
OUO6050,00015C5 –18–10NOV05–1/6
30-14 011806
PN=77

Om een bocht te voorspellen moet het display minstens
één opgeslagen keerpunt hebben dat zich binnen 8
sporen van het huidige spoor bevindt, aan hetzelfde
uiteinde van het perceel waar het voertuig naartoe rijdt.
KEREN: XXXX FT. (M) wordt weergegeven op RUN
volledige pagina zodra een voorspeld punt is berekend
voor een nieuw opgevangen spoor. Een voorafgaande
melding, zowel akoestisch (pieptoon) als visueel
(knipperende tekst KEREN), kondigt aan dat er nog
ongeveer 10 seconden zijn tot de voorspelde bocht. Een
bochtmelding, zowel akoestisch (twee pieptonen) als
visueel (tekst KEREN blijft knipperen), kondigt aan
wanneer de GPS-positie het voorspelde keerpunt kruist.
Dit zijn de manieren waarop de software keerpunten
voorspelt:
1. Het eindpunt van het huidige spoor als er een is.
RUN
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,00015C5 –18–10NOV05–2/6
PC8216 –UN–28MAY04
OUO6050,00015C5 –18–10NOV05–3/6
30-15 011806
PN=78

RUN
2. De kruising van het huidige spoor en een loodrechte
lijn door 1 opgeslagen keerpunt, als er slechts 1
opgeslagen punt is binnen de 8 dichtstbijzijnde sporen.
3. De kruising van het huidige spoor en de lijn door 2
dichtstbijzijnde opgeslagen keerpunten, als er 2 of
meer opgeslagen punten zijn binnen de 8
dichtstbijzijnde sporen.
A—Punt van keervoorspelling
B—NIET Punt van keervoorspelling
Vervolg op volgende bladzijde
PC8217 –UN–28MAY04
OUO6050,00015C5 –18–10NOV05–4/6
PC8218 –UN–27MAY04
OUO6050,00015C5 –18–10NOV05–5/6
30-16 011806
PN=79

RUN
4. Als er 3 of meer opgeslagen punten zijn binnen de 8
dichtstbijzijnde sporen, wordt het dichtstbijzijnde punt
gecontroleerd om zeker te zijn dat het binnen 10 meter
van de lijn valt die door de 2e en 3e dichtstbijzijnde
punten is geprojecteerd. Als het dichtstbijzijnde punt
niet binnen deze afstand valt, dan wordt de
keervoorspelling alleen op de loodrechte lijn door het
dichtstbijzijnde punt gebaseerd.
Tijdens de eerste 2 trajecten in het perceel en telkens
wanneer het voertuig naar een nieuw deel van het perceel
gaat dat meer dan 8 sporen verder ligt, wordt KEREN:
GEEN weergegeven op RUN volledige pagina omdat er
onvoldoende punten opgeslagen zijn om een
keervoorspelling te doen.
Opgeslagen keerpunten wissen
Alle keerpunten worden gewist als
1. De bestuurder van perceel verandert.
2. De bestuurder een nieuwe lijn A-B maakt.
3. De voeding wordt uitgeschakeld.
A—Punt van keervoorspelling
B—NIET Punt van keervoorspelling
PC8219 –UN–27MAY04
OUO6050,00015C5 –18–10NOV05–6/6
30-17 011806
PN=80

Algemene informatie
Nauwkeurigheid AutoTrac
AutoTrac bedienen—Trekkers
De algehele nauwkeurigheid van het AutoTrac-systeem
hangt af van talrijke variabelen. De vergelijking is:
Nauwkeurigheid AutoTrac-systeem = nauwkeurigheid van
signaal + setup voertuig + setup werktuig +
perceel-/bodemcondities. Het is daarom zeer belangrijk
dat de ontvanger de opwarmperiode heeft doorlopen bij
het opstarten; het voertuig juist is opgesteld (met ballast
volgens de gebruikshandleiding van het voertuig enz.); het
werktuig is opgesteld om naar behoren te werken
(slijtageonderdelen zoals schachten, lepels en vegers zijn
in goede bedrijfsconditie); en dat u weet hoe de
perceel-/bodemcondities het systeem beïnvloeden (losse
grond vereist meer sturen dan vaste grond, maar vaste
grond kan tot ongelijke treklasten leiden).
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,00015C6 –18–10NOV05–1/4
35-1 011806
PN=81

AutoTrac bedienen—Trekkers
ATTENTIE: Het AutoTrac-systeem niet op de
openbare weg gebruiken. Het AutoTrac-systeem
steeds uitzetten (deactiveren) vóór het oprijden
van de openbare weg. Het AutoTrac-systeem
niet aanzetten (activeren) tijdens vervoer op een
openbare weg.
Op uw hoede zijn en op de omgeving letten
wanneer het systeem geactiveerd is. De
besturing overnemen wanneer het noodzakelijk
is om obstructies, omstanders, werktuigen of
andere obstakels te vermijden. De bediening
stopzetten als slecht zicht de veilige bediening
en besturing van de machine verhindert.
BELANGRIJK: Het AutoTrac-systeem is bedoeld om
de bestuurder te helpen efficiënter te
werken. De bestuurder blijft
verantwoordelijk voor het pad van de
machine en moet tijdens de bediening
van de machine steeds op de
omgeving letten. De bediening
stopzetten als het vanwege slecht
zicht onmogelijk wordt om mensen of
obstakels op het pad van de machine
te herkennen.
De machine steeds vanuit de
bestuurdersstoel bedienen. Indien
aanwezig, steeds de veiligheidsgordel
omdoen.
Het AutoTrac-systeem hangt af van het
GPS-systeem dat door de Amerikaanse
overheid wordt beheerd. Deze is als
enige verantwoordelijk voor de
nauwkeurigheid en het onderhoud van
het GPS-systeem. Het systeem is
onderhevig aan veranderingen die de
nauwkeurigheid en prestaties van alle
GPS-apparatuur kunnen beïnvloeden.
Alle bestuurders moeten vóór gebruik vertrouwd zijn met
het AutoTrac-systeem en de bedrijfskenmerken. Hieronder
volgt een aanbevolen procedure om de bestuurder
vertrouwd te maken met het systeem:
1. De gebruikshandleiding van de GreenStar Guidance -
Parallel Tracking en AutoTrac Assisted Steering
Systems lezen en begrijpen.
2. Een open terrein kiezen zonder hindernissen (greppels,
gebouwen enz.)
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,00015C6 –18–10NOV05–2/4
35-2 011806
PN=82

3. De spoorafstand instellen op 92,0 m (300 ft). Het
hoofdstuk SETUP raadplegen voor details over het
instellen van Spoorvolging.
4. Een Spoor 0 (lijn A—B) instellen. (Het hoofdstuk
SETUP raadplegen voor details over het instellen van
Spoorvolging).
AutoTrac bedienen—Trekkers
OPMERKING: Het voertuig bedienen met een snelheid
die u comfortabel laat werken; minder dan
8 km/u (5 mph) wordt aanbevolen.
5. AutoTrac inschakelen op het display door Sturen AAN
te zetten. (Systeem inschakelen verderop in dit
hoofdstuk raadplegen.)
6. De schakelaar Hervatten indrukken om AutoTrac te
activeren. (Systeem activeren verderop in dit hoofdstuk
raadplegen).
7. Een korte afstand afleggen, dan het stuurwiel draaien
om het voertuig van het spoor af te rijden en AutoTrac
te deactiveren. (Systeem deactiveren verderop in dit
hoofdstuk raadplegen).
8. Als oefening, AutoTrac op verschillende afstanden voor
en na het kruisen van het spoor en onder verschillende
hoeken activeren. De toerentallen verhogen en
verlagen om verscheidene bedrijfscondities te
simuleren.
9. De spoorafstand verminderen om meerdere sporen op
te vangen en u blijven oefenen in het activeren van
AutoTrac onder verschillende hoeken en met
wisselende snelheden om te begrijpen hoe AutoTrac
onder verschillende condities reageert.
Steeds bereid zijn om de machine handmatig te bedienen
als AutoTrac de verwachte manoeuvres niet uitvoert of als
u de route van de machine moet wijzigen om letsel of
materiële schade te voorkomen. De bestuurder kan op
handmatig sturen overschakelen door het stuurwiel te
draaien of door AutoTrac uit te schakelen door Sturen uit
te zetten op het display. Een aanbevolen praktijk is om
het gewenste spoor zo dicht mogelijk te benaderen
alvorens Auto Trac te activeren. Dit garandeert dat het
juiste spoor en de juiste richting worden opgevangen.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,00015C6 –18–10NOV05–3/4
35-3 011806
PN=83

AutoTrac bedienen—Trekkers
Het basissysteem van AutoTrac is bedoeld als hulpmiddel
voor de mechanische markeringen op plantmachines. De
bestuurder moet de algehele nauwkeurigheid van het
systeem beoordelen om de specifieke
perceelwerkzaamheden te bepalen waarvoor assisted
steering kan worden gebruikt. Deze beoordeling is
noodzakelijk want de nauwkeurigheid die voor
verschillende perceelwerkzaamheden vereist is, kan
verschillen naargelang het landbouwwerk. Omdat
AutoTrac het StarFire differentiële-correctienetwerk samen
met het GPS-systeem gebruikt, kunnen zich in de loop
der tijd kleine positieverschuivingen voordoen.
Om AutoTrac te gebruiken moet de bestuurder Spoor 0
instellen (vergelijkbaar met Parallel Tracking); alle sporen
worden dan aan de hand van Spoorafstand parallel aan
Spoor 0 getrokken. (Het hoofdstuk SETUP raadplegen
voor details over het instellen en gebruiken van Parallel
Tracking).
De bedrijfsstatus van het AutoTrac-systeem heeft drie
niveaus: INGESCHAKELD, ACTIEF en INACTIEF.
Na het inschakelen van AutoTrac (AutoTrac inschakelen
raadplegen) wordt AutoTrac geactiveerd door de
schakelaar Hervatten op de armleuning in te drukken
(AutoTrac activeren raadplegen). Om naar handmatig
sturen terug te keren, moet de bestuurder het systeem
deactiveren (Systeem deactiveren raadplegen).
Zo nodig kan het spoor naar links, naar rechts of naar het
midden worden verschoven met de functie Spoor
verschuiven op het display. (Spoor verschuiven
raadplegen).
OUO6050,00015C6 –18–10NOV05–4/4
35-4 011806
PN=84

Opstartscherm
AutoTrac bedienen—Trekkers
Telkens wanneer een met AutoTrac uitgeruste machine
wordt gestart, verschijnt dit scherm om de bestuurder te
herinneren aan zijn verantwoordelijkheden bij gebruik van
het AutoTrac-stuursysteem. De lettertoets naast
AKKOORD indrukken om dit scherm te sluiten.
BELANGRIJK: Als de machine wordt gestart met
AutoTrac geïnstalleerd en dit
opstartscherm wordt niet
weergegeven, dan dient u via
www.stellarsupport.com de
AutoTrac-software te updaten of
contact op te nemen met uw John
Deere dealer.
Akkoord
1
4
7
.
JOHN DEERE
GreenStar-display
De bestuurder is
verantwoordelijk
voor het voorkomen
van botsingen.
Zet AutoTrac UIT
voordat u de openbare
weg op rijdt.
2
5
8
0
ID 236
Voorzichtig
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7963 –18–29OCT03
OUO6043,0001900 –18–28NOV05–1/1
35-5 011806
PN=85

Systeem inschakelen
AutoTrac bedienen—Trekkers
Het systeem is ingeschakeld wanneer AAN onder
STUREN wordt weergegeven. Het systeem is
uitgeschakeld wanneer UIT onder STUREN wordt
weergegeven. De lettertoets naast STUREN indrukken om
tussen AutoTrac inschakelen/uitschakelen te wisselen.
Om het systeem in te schakelen moet aan alle
voorwaarden hieronder voldaan zijn:
• AutoTrac KeyCard is in de mobiele processor geplaatst.
• Spoorvolging is ingesteld (Spoorvolging instellen
raadplegen).
• Spoorvolging is AAN.
• SF1 of SF2 signaalstatus is aanwezig.
• SSU is in de normale bedrijfsmodus.
• TCM is AAN (hoofdstuk StarFire iTC-ontvanger
raadplegen voor TCM-kalibratie en nadere informatie).
RUN Spoorvolging
Spoornr.
0
3D
SF2
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoor verschuiven
1 2 3
2
5
8
0
Fout
(m)
2,0
Sturen
UIT
Markeerpunt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7973 –18–04NOV03
OUO6043,00018D4 –18–22NOV05–1/1
35-6 011806
PN=86

Systeem inschakelen
Schakelaar Hervatten van 8000 Series afgebeeld
AutoTrac bedienen—Trekkers
ATTENTIE: Terwijl AutoTrac actief is, is de
bestuurder verantwoordelijk voor het sturen aan
het einde van het pad en het voorkomen van
botsingen.
Nadat het systeem is INGESCHAKELD, moet de
bestuurder het systeem handmatig in de status ACTIEF
plaatsen wanneer hulp bij het sturen gewenst is.
OPMERKING: Het inschakelen van AutoTrac activeert de
automatische Powershift als deze is
ingesteld. Op 8020T, 9020T trekkers en
trekkers op wielen moet de automatische
Powershift (APS) ingesteld worden nadat
AutoTrac is ingeschakeld. Als AutoTrac
wordt ingeschakeld nadat de automatische
Powershift is ingesteld, moet APS opnieuw
worden ingesteld.
Op de 8010T, 8000T en 9000T trekkers
kan APS worden ingesteld voordat of
nadat AutoTrac is ingeschakeld.
De schakelaar Hervatten (A) of de AUTO-schakelaar
(B) indrukken om AutoTrac te activeren. Dit stelt
assisted steering in werking.
OPMERKING: De schakelaar Hervatten kan zich op
verschillende plaatsen bevinden
afhankelijk van het voertuigplatform
waarop AutoTrac wordt gebruikt.
Om het systeem te activeren moet aan de volgende
volwaarden voldaan zijn:
A—Als geen wijzigingen voor AutoTrac lagere snelheden
vooruit/hogere snelheden en achteruit zijn uitgevoerd op
het trekkermodel.
PC6816 –UN–29AUG01
AUTO-schakelaar van 6020 trekker afgebeeld
RUN Spoorvolging
Spoornr.
0
3D
SF2
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoor verschuiven
1 2 3
2
5
8
0
A—Schakelaar Hervatten
B—AUTO-schakelaar
Vervolg op volgende bladzijde
Fout
(m)
2,0
Sturen
AAN
Markeerpunt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8009 –UN–10NOV03
PC7974 –18–04NOV03
OUO6043,00018D5 –18–16NOV05–1/2
35-7 011806
PN=87

AutoTrac bedienen—Trekkers
• SF1 of SF2 signaalstatus is aanwezig.
• Snelheid van voertuig is hoger dan 0,5 km/u (0.3 mph).
• Voertuigsnelheid vooruit is lager dan 30 km/u (18.6
mph) of voertuigsnelheid achteruit is lager dan 10 km/u
(6 mph).
• Richting van voertuig is binnen 80° van het gewenste
spoor bij een snelheid van minder dan 10 km/u of -
Richting van voertuig is binnen 45° van het gewenste
spoor bij een snelheid van meer dan 10 km/u.
• Bestuurder zit op zijn stoel.
• TCM is AAN (hoofdstuk StarFire iTC-ontvanger
raadplegen voor TCM-kalibratie en nadere informatie) -
In achteruit blijft AutoTrac gedurende 45 seconden
actief. Na 45 seconden moet de machine in een
versnelling vooruit worden gezet voordat terug op
achteruit kan worden geschakeld.
ATTENTIE: Het AutoTrac-systeem steeds
uitzetten (deactiveren) vóór het oprijden van de
openbare weg. Het AutoTrac-systeem niet
aanzetten (activeren) tijdens vervoer op de
openbare weg.
Systeem deactiveren
ATTENTIE: Het AutoTrac-systeem steeds
uitzetten (deactiveren) vóór het oprijden van de
openbare weg. Het AutoTrac-systeem niet
aanzetten (activeren) tijdens vervoer op de
openbare weg.
Het AutoTrac-systeem kan door de volgende methodes
INACTIEF worden gemaakt:
• Het stuurwiel meer dan 20 graden draaien.
• Vertragen tot een snelheid van minder dan 0,5 km/u
(0.3 mph).
• Vooruitrijden met een snelheid boven 30 km/u (18.6
mph).
• Degradatie van differentieelcorrectiesignaal van een
hoger naar een lager nauwkeurigheidsniveau
gedurende meer dan 3 minuten.
• Achteruitrijden met een snelheid boven 10 km/u (6.0
mph).
• Langer dan 45 seconden achteruitrijden.
• De lettertoets naast STUREN op het scherm RUN -
PAGE 1 indrukken.
• De bestuurder staat langer dan zeven seconden van
zijn stoel op.
OUO6043,00018D5 –18–16NOV05–2/2
OUO6043,00018D6 –18–01DEC05–1/1
35-8 011806
PN=88

AutoTrac bedienen—Trekkers
Noodzakelijke condities om AutoTrac te activeren
Spoornr. 0
Spoorafstand
Spoornr. 1-Z
40%
40%
Laterale
spoorafwijkingsfout
Spoornummer verandert bij 50%
Zodra de trekker aan het einde van de rij is, moet de
bestuurder het systeem naar het volgende traject
draaien. AutoTrac wordt gedeactiveerd door het
stuurwiel te draaien. De bestuurder moet keren en het
volgende traject oprijden.
AutoTrac kan worden geactiveerd door de schakelaar
Hervatten in te drukken mits aan de volgende condities
is voldaan:
80˚
80˚
Fout
spoorrichting
1. Systeem is ingeschakeld (sturen AAN op scherm
RUN - PAGE 1).
2. Machine is binnen 40% van spoorafstand.
3. Als de trekkersnelheid lager is dan 10 km/u (7
mph), is de spoorrichting +- 80 graden.
4. Als de trekkersnelheid 10 km/u (7 mph) is of hoger,
is de spoorrichting +- 45 graden.
OUO6043,00018F2 –18–22NOV05–1/1
35-9 011806
PN=89
PC7051 –18–04FEB02

Spoor verschuiven
AutoTrac bedienen—Trekkers
OPMERKING: Spoor verschuiven is alleen beschikbaar in
de modus Volledige pagina. Omdat alle
sporen op het oorspronkelijke Spoor 0 zijn
gebaseerd, worden alle sporen met behulp
van deze functie verschoven.
Spoor verschuiven wordt gebruikt om de positie van de
machine links, in het midden of rechts van het ingestelde
spoor bij te stellen. Met Spoor verschuiven kan GPS-drift
worden gecompenseerd. Drift is inherent aan elk
GPS-systeem met differentiële correctie op basis van
satellieten.
Met Spoor verschuiven kan de bestuurder de lijn A—B
naar rechts of links in stappen van 3 cm (0.1 ft.)
verschuiven naargelang de keuze van de maateenheid.
Ook kan de bestuurder de weergegeven lijn weer op het
pictogram centreren.
Om de lijn naar links te verplaatsen, 1 indrukken op het
numerieke toetsenbord. Om de lijn naar rechts te
verplaatsen, 3 indrukken op het numerieke toetsenbord.
Telkens wanneer de toets wordt ingedrukt, wordt de lijn in
stappen van 3 cm (0.1 ft.) naar links of rechts verplaatst.
Om de lijn weer op de huidige locatie van het voertuig te
centreren, 2 op het numerieke toetsenbord indrukken.
Met Spoor verschuiven kunt u de GPS-drift compenseren,
die zich in de loop der tijd voordoet.
RUN Spoorvolging
Spoornr.
0
3D
SF2
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoor verschuiven
1 2 3
2
5
8
0
Fout
(m)
2,0
Sturen
AAN
Markeerpunt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7974 –18–04NOV03
OUO6043,00018D7 –18–17NOV05–1/1
35-10 011806
PN=90

AutoTrac bedienen—Spuitmachines
Algemene informatie
Nauwkeurigheid AutoTrac
De algehele nauwkeurigheid van het AutoTrac-systeem
hangt af van talrijke variabelen. De vergelijking is:
Nauwkeurigheid AutoTrac-systeem = nauwkeurigheid van
GPS-signaal + setup voertuig + setup werktuig +
perceel-/bodemcondities. Het is daarom zeer belangrijk
dat de ontvanger de opwarmperiode heeft doorlopen bij
het opstarten, het voertuig juist is opgesteld, en dat u
weet hoe de perceel-/bodemcondities het systeem
beïnvloeden (losse grond vereist meer sturen dan vaste
grond).
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,00015CD –18–10NOV05–1/4
40-1 011806
PN=91

AutoTrac bedienen—Spuitmachines
ATTENTIE: Het AutoTrac-systeem niet op de
openbare weg gebruiken. Het AutoTrac-systeem
steeds uitzetten (deactiveren) vóór het oprijden
van de openbare weg. Het AutoTrac-systeem
niet aanzetten (activeren) tijdens vervoer op de
openbare weg.
Op uw hoede zijn en op de omgeving letten
wanneer het systeem geactiveerd is. De
besturing overnemen wanneer het noodzakelijk
is om obstructies, omstanders, werktuigen of
andere obstakels te vermijden. De bediening
stopzetten als slecht zicht de veilige bediening
en besturing van de machine verhindert.
BELANGRIJK: Het AutoTrac-systeem is bedoeld om
de bestuurder te helpen efficiënter te
werken. De bestuurder blijft
verantwoordelijk voor het pad van de
machine en moet tijdens de bediening
steeds op de omgeving letten. De
bediening stopzetten als het vanwege
slecht zicht onmogelijk wordt om
mensen of obstakels op het pad van
de machine te herkennen.
De machine steeds vanuit de
bestuurdersstoel bedienen. Indien
aanwezig, steeds de veiligheidsgordel
omdoen.
Het AutoTrac-systeem hangt af van het
GPS-systeem dat door de Amerikaanse
overheid wordt beheerd. Deze is als
enige verantwoordelijk voor de
nauwkeurigheid en het onderhoud van
het GPS-systeem. Het systeem is
onderhevig aan veranderingen die de
nauwkeurigheid en prestaties van alle
GPS-apparatuur kunnen beïnvloeden.
Alle bestuurders moeten vóór gebruik vertrouwd zijn met
het AutoTrac-systeem en de bedrijfskenmerken. Hieronder
volgt een aanbevolen procedure om de bestuurder
vertrouwd te maken met het systeem:
1. De gebruikshandleiding van de GreenStar Guidance -
Parallel Tracking en AutoTrac Assisted Steering
Systems lezen en begrijpen.
2. Een open terrein kiezen zonder hindernissen (greppels,
gebouwen enz.)
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,00015CD –18–10NOV05–2/4
40-2 011806
PN=92

3. De spoorafstand instellen op 92,0 m (300 ft). Het
hoofdstuk SETUP raadplegen voor details over het
instellen van Spoorvolging.
4. Een Spoor 0 (lijn A—B) instellen. (Het hoofdstuk
SETUP raadplegen voor details over het instellen van
Spoorvolging).
AutoTrac bedienen—Spuitmachines
OPMERKING: Het voertuig bedienen met een snelheid
die u comfortabel laat werken; minder dan
8 km/u (5 mph) wordt aanbevolen.
5. AutoTrac inschakelen op het display door Sturen AAN
te zetten. (Systeem inschakelen verderop in dit
hoofdstuk raadplegen.)
6. De schakelaar Hervatten indrukken om AutoTrac te
activeren. (Systeem activeren verderop in dit hoofdstuk
raadplegen).
7. Een korte afstand afleggen, dan het stuurwiel draaien
om het voertuig van het spoor af te rijden en AutoTrac
te deactiveren. (Systeem deactiveren verderop in dit
hoofdstuk raadplegen).
8. Als oefening, AutoTrac op verschillende afstanden voor
en na het kruisen van het spoor en onder verschillende
hoeken activeren. De toerentallen verhogen en
verlagen om verscheidene bedrijfscondities te
simuleren.
9. De spoorafstand verminderen om meerdere sporen op
te vangen en u blijven oefenen in het activeren van
AutoTrac onder verschillende hoeken en met
wisselende snelheden om te begrijpen hoe AutoTrac
onder verschillende condities reageert.
Steeds bereid zijn om de machine handmatig te bedienen
als AutoTrac de verwachte manoeuvres niet uitvoert of als
u de route van de machine moet wijzigen om letsel of
materiële schade te voorkomen. De bestuurder kan op
handmatig sturen overschakelen door het stuurwiel te
draaien of door AutoTrac uit te schakelen door Sturen UIT
te zetten op het display. Een aanbevolen praktijk is om
het gewenste spoor zo dicht mogelijk te benaderen
alvorens Auto Trac te activeren. Dit garandeert dat het
juiste spoor en de juiste richting worden opgevangen.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,00015CD –18–10NOV05–3/4
40-3 011806
PN=93

AutoTrac bedienen—Spuitmachines
De bestuurder moet de algehele nauwkeurigheid van het
systeem beoordelen om de specifieke
perceelwerkzaamheden te bepalen waarvoor assisted
steering kan worden gebruikt. Deze beoordeling is
noodzakelijk want de nauwkeurigheid die voor
verschillende perceelwerkzaamheden vereist is, kan
verschillen naargelang het landbouwwerk. Omdat
AutoTrac het StarFire differentiële-correctienetwerk samen
met het GPS-systeem gebruikt, kunnen zich in de loop
der tijd kleine positieverschuivingen voordoen.
Om AutoTrac te gebruiken moet de bestuurder Spoor 0
instellen (vergelijkbaar met Parallel Tracking); alle sporen
worden dan aan de hand van Spoorafstand parallel aan
Spoor 0 getrokken. (Het hoofdstuk SETUP raadplegen
voor details over het instellen en gebruiken van Parallel
Tracking).
De bedrijfsstatus van het AutoTrac-systeem heeft drie
niveaus: INGESCHAKELD, ACTIEF en INACTIEF.
Na het inschakelen van AutoTrac (AutoTrac inschakelen
raadplegen) wordt AutoTrac geactiveerd door de
schakelaar Hervatten op de armleuning in te drukken
(AutoTrac activeren raadplegen). Om naar handmatig
sturen terug te keren, moet de bestuurder het systeem
deactiveren (Systeem deactiveren raadplegen).
Zo nodig kan het spoor naar links, naar rechts of naar het
midden worden verschoven met de functie Spoor
verschuiven op het display. (Spoor verschuiven
raadplegen).
OUO6050,00015CD –18–10NOV05–4/4
40-4 011806
PN=94

Opstartscherm
AutoTrac bedienen—Spuitmachines
Telkens wanneer een met AutoTrac uitgeruste machine
wordt gestart, verschijnt dit scherm om de bestuurder te
herinneren aan zijn verantwoordelijkheden bij gebruik van
het AutoTrac-stuursysteem. De lettertoets naast
AKKOORD indrukken om dit scherm te sluiten.
BELANGRIJK: Als de machine wordt gestart met
AutoTrac geïnstalleerd en dit
opstartscherm wordt niet
weergegeven, dan dient u via
www.stellarsupport.com de
AutoTrac-software te updaten of
contact op te nemen met uw John
Deere dealer.
Akkoord
1
4
7
.
JOHN DEERE
GreenStar-display
De bestuurder is
verantwoordelijk
voor het voorkomen
van botsingen.
Zet AutoTrac UIT
voordat u de openbare
weg op rijdt.
2
5
8
0
ID 236
Voorzichtig
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7963 –18–29OCT03
OUO6043,0001901 –18–28NOV05–1/1
40-5 011806
PN=95

Systeem inschakelen
AutoTrac bedienen—Spuitmachines
Het systeem is ingeschakeld wanneer AAN onder
STUREN wordt weergegeven. Het systeem is
uitgeschakeld wanneer UIT onder STUREN wordt
weergegeven. De lettertoets naast STUREN indrukken om
tussen AutoTrac inschakelen/uitschakelen te wisselen.
Om het systeem in te schakelen moet aan alle
voorwaarden hieronder voldaan zijn:
• AutoTrac KeyCard is in de mobiele processor geplaatst.
• Spoorvolging is ingesteld. (Spoorvolging instellen
raadplegen.)
• Spoorvolging is AAN.
• SF1 of SF2 signaalstatus is aanwezig.
• SSU is in de normale bedrijfsmodus.
• 4700 Series spuitmachine is in het 1e, 2e of 3e bereik.
4900 Series spuitmachine is in de perceelmodus
• Hydrauliekolie is opgewarmd tot de minimale
specificatie.
Technische gegevens
Hydrauliekolie op
minimumtemperatuur—
Temperatuur ...................................................................................... 10 °C
(50 °F)
• TCM is AAN (hoofdstuk StarFire iTC-ontvanger
raadplegen voor TCM-kalibratie en nadere informatie).
RUN Spoorvolging
Spoornr.
0
3D
SF2
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoor verschuiven
1 2 3
2
5
8
0
Fout
(m)
2,0
Sturen
UIT
Markeerpunt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7973 –18–04NOV03
OUO6043,00018D8 –18–22NOV05–1/1
40-6 011806
PN=96

Systeem inschakelen
Schakelaar Hervatten van 4700 Series spuitmachine
AutoTrac bedienen—Spuitmachines
ATTENTIE: Terwijl AutoTrac actief is, is de
bestuurder verantwoordelijk voor het sturen aan
het einde van het pad en het voorkomen van
botsingen.
Nadat het systeem is INGESCHAKELD, moet de
bestuurder het systeem handmatig in de status ACTIEF
plaatsen wanneer hulp bij het sturen gewenst is.
De schakelaar Hervatten (A) indrukken om AutoTrac
te activeren. Dit stelt assisted steering in werking.
Om het systeem te activeren moet aan de volgende
volwaarden voldaan zijn:
• SF1 of SF2 signaalstatus is aanwezig.
• Hydro-hendel van spuitmachine staat vooruit.
• 4700 Series spuitmachine is in het 1e, 2e of 3e bereik.
4900 Series spuitmachine is in de perceelmodus.
• Snelheid van voertuig is hoger dan 1,5 km/u (0.9 mph).
• Snelheid van voertuig is lager dan 37 km/u (23 mph).
• De richting van het voertuig is binnen 45° van het
gewenste spoor boven 10 km/u (7 mph); de richting van
het voertuig is binnen 80° van het gewenste spoor
onder 10 km/u (7 mph).
• Spoorafwijkingsfout is binnen 40 % van spoorafstand.
• Bestuurder zit op zijn stoel.
• TCM is AAN (hoofdstuk StarFire iTC-ontvanger
raadplegen voor TCM-kalibratie en nadere informatie).
A—Schakelaar Hervatten
N63532 –UN–07AUG03
Schakelaar Hervatten van 4900 Series spuitmachine
RUN Spoorvolging
Spoornr.
0
3D
SF2
RUN
1
4
7
Vervolg op volgende bladzijde
.
JOHN DEERE
Spoor verschuiven
1 2 3
2
5
8
0
Fout
(m)
2,0
Sturen
AAN
Markeerpunt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7989 –UN–04NOV03
PC7974 –18–04NOV03
OUO6043,00018D9 –18–28NOV05–1/2
40-7 011806
PN=97

AutoTrac bedienen—Spuitmachines
ATTENTIE: Het AutoTrac-systeem steeds
uitzetten (deactiveren) vóór het oprijden van de
openbare weg. Het AutoTrac-systeem niet
aanzetten (activeren) tijdens vervoer op de
openbare weg. Om AutoTrac in het scherm RUN
- SPOORVOLGING uit te zetten, de toets
STUREN herhaaldelijk indrukken tot UIT wordt
weergegeven. (SYSTEEM DEACTIVEREN
raadplegen voor volledige details over het
deactiveren van AutoTrac.)
Systeem deactiveren
ATTENTIE: Het AutoTrac-systeem steeds
uitzetten (deactiveren) vóór het oprijden van de
openbare weg. Het AutoTrac-systeem niet
aanzetten (activeren) tijdens vervoer op de
openbare weg.
Het AutoTrac-systeem kan door de volgende methodes
INACTIEF worden gemaakt:
• Het stuurwiel meer dan 10 graden draaien.
• De hydro-hendel in neutraal of achteruit schakelen.
• Vertragen tot een snelheid van minder dan 1,0 km/u
(0.6 mph).
• Snelheid verhogen tot boven 37 km/u (23 mph).
• De versnelling in het 4e bereik schakelen op 4700
Series spuitmachines; in de transportmodus schakelen
op 4900 Series spuitmachines.
• De lettertoets naast STUREN op het scherm RUN -
PAGE 1 indrukken.
• De bestuurder staat langer dan 4 seconden van zijn
stoel op.
• Het spoornummer wordt gewijzigd.
OUO6043,00018D9 –18–28NOV05–2/2
OUO6050,00015D1 –18–10NOV05–1/1
40-8 011806
PN=98

AutoTrac bedienen—Spuitmachines
Noodzakelijke condities om AutoTrac te activeren
Spoor nr. 0
Spoorafstand
Spoornr. 1-Z
40%
40%
Laterale
spoorafwijkingsfout
Spoornummer verandert bij 50%
Zodra de machine aan het einde van de rij is, moet de
bestuurder het systeem naar het volgende traject
draaien. Door aan het stuurwiel te draaien wordt
AutoTrac gedeactiveerd. De bestuurder moet keren en
het volgende traject oprijden.
AutoTrac kan worden geactiveerd door de schakelaar
Hervatten in te drukken mits aan de volgende condities
is voldaan:
Fout
spoorrichting 45˚
1. Systeem is ingeschakeld (sturen AAN op scherm
RUN - PAGE 1).
2. Machine is binnen 40% van spoorafstand.
3. Spoorrichting is binnen 45 graden van spoorfout.
OUO6050,00015D2 –18–10NOV05–1/1
40-9 011806
PN=99
PC7871 –18–06OCT03

Spoor verschuiven
AutoTrac bedienen—Spuitmachines
OPMERKING: Spoor verschuiven is alleen beschikbaar in
de modus Volledige pagina. Omdat alle
sporen op het oorspronkelijke Spoor 0 zijn
gebaseerd, worden alle sporen met behulp
van deze functie verschoven.
Spoor verschuiven wordt gebruikt om de positie van de
machine links, in het midden of rechts van het ingestelde
spoor bij te stellen. Met Spoor verschuiven kan GPS-drift
worden gecompenseerd. Drift is inherent aan elk
GPS-systeem met differentiële correctie op basis van
satellieten.
Met Spoor verschuiven kan de bestuurder de lijn A—B
naar rechts of links in stappen van 3 cm (0.1 ft.)
verschuiven naargelang de keuze van de maateenheid.
Ook kan de bestuurder de weergegeven lijn weer op het
pictogram centreren.
Om de lijn naar links te verplaatsen, 1 indrukken op het
numerieke toetsenbord. Om de lijn naar rechts te
verplaatsen, 3 indrukken op het numerieke toetsenbord.
Telkens wanneer de toets wordt ingedrukt, wordt de lijn 3
cm (0.1 ft.) naar links of rechts verplaatst. Om de lijn weer
op de huidige locatie van het voertuig te centreren, 2 op
het numerieke toetsenbord indrukken.
Met Spoor verschuiven kunt u de GPS-drift compenseren,
die zich in de loop der tijd voordoet.
RUN Spoorvolging
Spoornr.
0
3D
SF2
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoor verschuiven
1 2 3
2
5
8
0
Fout
(m)
2,0
Sturen
AAN
Markeerpunt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7974 –18–04NOV03
OUO6043,00018DA –18–17NOV05–1/1
40-10 011806
PN=100

Algemene informatie
Nauwkeurigheid AutoTrac
AutoTrac bedienen—Maaidorsers
De algehele nauwkeurigheid van het AutoTrac-systeem
hangt af van talrijke variabelen. De vergelijking is:
Nauwkeurigheid AutoTrac-systeem = nauwkeurigheid van
GPS-signaal + setup voertuig + setup werktuig +
perceel-/bodemcondities. Het is daarom zeer belangrijk
dat de ontvanger de opwarmperiode heeft doorlopen bij
het opstarten, het voertuig juist is opgesteld, en dat u
weet hoe de perceel-/bodemcondities het systeem
beïnvloeden (losse grond vereist meer sturen dan vaste
grond).
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,00015D4 –18–10NOV05–1/4
45-1 011806
PN=101

AutoTrac bedienen—Maaidorsers
ATTENTIE: Het AutoTrac-systeem niet op de
openbare weg gebruiken. Het AutoTrac-systeem
steeds uitzetten (deactiveren) vóór het oprijden
van de openbare weg. Het AutoTrac-systeem
niet aanzetten (activeren) tijdens vervoer op de
openbare weg.
Op uw hoede zijn en op de omgeving letten
wanneer het systeem geactiveerd is. De
besturing overnemen wanneer het noodzakelijk
is om obstructies, omstanders, werktuigen of
andere obstakels te vermijden. De bediening
stopzetten als slecht zicht de veilige bediening
en besturing van de machine verhindert.
BELANGRIJK: Het AutoTrac-systeem is bedoeld om
de bestuurder te helpen efficiënter te
werken. De bestuurder blijft
verantwoordelijk voor het pad van de
machine en moet tijdens de bediening
steeds op de omgeving letten. De
bediening stopzetten als het vanwege
slecht zicht onmogelijk wordt om
mensen of obstakels op het pad van
de machine te herkennen.
De machine steeds vanuit de
bestuurdersstoel bedienen. Indien
aanwezig, steeds de veiligheidsgordel
omdoen.
Het AutoTrac-systeem hangt af van het
GPS-systeem dat door de Amerikaanse
overheid wordt beheerd. Deze is als
enige verantwoordelijk voor de
nauwkeurigheid en het onderhoud van
het GPS-systeem. Het systeem is
onderhevig aan veranderingen die de
nauwkeurigheid en prestaties van alle
GPS-apparatuur kunnen beïnvloeden.
Alle bestuurders moeten vóór gebruik vertrouwd zijn met
het AutoTrac-systeem en de bedrijfskenmerken. Hieronder
volgt een aanbevolen procedure om de bestuurder
vertrouwd te maken met het systeem:
1. De gebruikshandleiding van de GreenStar Guidance -
Parallel Tracking en AutoTrac Assisted Steering
Systems lezen en begrijpen.
2. Een open terrein kiezen zonder hindernissen (greppels,
gebouwen enz.)
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,00015D4 –18–10NOV05–2/4
45-2 011806
PN=102

3. De spoorafstand instellen op 92,0 m (300 ft). Het
hoofdstuk SETUP raadplegen voor details over het
instellen van Spoorvolging.
4. Een Spoor 0 (lijn A—B) instellen. (Het hoofdstuk
SETUP raadplegen voor details over het instellen van
Spoorvolging).
AutoTrac bedienen—Maaidorsers
OPMERKING: Het voertuig bedienen met een snelheid
die u comfortabel laat werken; minder dan
8 km/u (5 mph) wordt aanbevolen.
5. AutoTrac inschakelen op het display door Sturen AAN
te zetten. (Systeem inschakelen verderop in dit
hoofdstuk raadplegen.)
6. Toets 2 of 3 van de multifunctionele hendel indrukken
om AutoTrac te activeren. (Systeem activeren verderop
in dit hoofdstuk raadplegen).
7. Een korte afstand afleggen, dan het stuurwiel draaien
om het voertuig van het spoor af te rijden en AutoTrac
te deactiveren. (Systeem deactiveren verderop in dit
hoofdstuk raadplegen).
8. Als oefening, AutoTrac op verschillende afstanden voor
en na het kruisen van het spoor en onder verschillende
hoeken activeren. De toerentallen verhogen en
verlagen om verscheidene bedrijfscondities te
simuleren.
9. De spoorafstand verminderen om meerdere sporen op
te vangen en u blijven oefenen in het activeren van
AutoTrac onder verschillende hoeken en met
wisselende snelheden om te begrijpen hoe AutoTrac
onder verschillende condities reageert.
Steeds bereid zijn om de machine handmatig te bedienen
als AutoTrac de verwachte manoeuvres niet uitvoert of als
u de route van de machine moet wijzigen om letsel of
materiële schade te voorkomen. De bestuurder kan op
handmatig sturen overschakelen door het stuurwiel te
draaien of door AutoTrac uit te schakelen door Sturen UIT
te zetten op het display. Een aanbevolen praktijk is om
het gewenste spoor zo dicht mogelijk te benaderen
alvorens Auto Trac te activeren. Dit garandeert dat het
juiste spoor en de juiste richting worden opgevangen.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,00015D4 –18–10NOV05–3/4
45-3 011806
PN=103

De bestuurder moet de algehele nauwkeurigheid van het
systeem beoordelen om de specifieke
perceelwerkzaamheden te bepalen waarvoor assisted
steering kan worden gebruikt. Deze beoordeling is
noodzakelijk want de nauwkeurigheid die voor
verschillende perceelwerkzaamheden vereist is, kan
verschillen naargelang het landbouwwerk. Omdat
AutoTrac het STARFIRE differentiële-correctienetwerk
samen met het GPS-systeem gebruikt, kunnen zich in de
loop der tijd kleine positieverschuivingen voordoen.
Om AutoTrac te gebruiken moet de bestuurder Spoor 0
instellen (vergelijkbaar met Parallel Tracking); alle sporen
worden dan aan de hand van Spoorafstand parallel aan
Spoor 0 getrokken. (Het hoofdstuk SETUP raadplegen
voor details over het instellen en gebruiken van Parallel
Tracking).
De bedrijfsstatus van het AutoTrac-systeem heeft drie
niveaus: INGESCHAKELD, ACTIEF en INACTIEF.
AutoTrac bedienen—Maaidorsers
Na het inschakelen van AutoTrac (AutoTrac inschakelen
raadplegen) wordt AutoTrac geactiveerd door toets 2 of 3
op de multifunctionele hendel in te drukken (AutoTrac
activeren raadplegen). Om naar handmatig sturen terug te
keren, moet de bestuurder het systeem deactiveren
(Systeem deactiveren raadplegen).
Zo nodig kan het spoor naar links, naar rechts of naar het
midden worden verschoven met de functie Spoor
verschuiven op het display. (Spoor verschuiven
raadplegen).
OUO6050,00015D4 –18–10NOV05–4/4
45-4 011806
PN=104

Opstartscherm
AutoTrac bedienen—Maaidorsers
Telkens wanneer een met AutoTrac uitgeruste machine
wordt gestart, verschijnt dit scherm om de bestuurder te
herinneren aan zijn verantwoordelijkheden bij gebruik van
het AutoTrac-stuursysteem. De lettertoets naast
AKKOORD indrukken om dit scherm te sluiten.
BELANGRIJK: Als de machine wordt gestart met
AutoTrac geïnstalleerd en dit
opstartscherm wordt niet
weergegeven, dan dient u via
www.stellarsupport.com de
AutoTrac-software te updaten of
contact op te nemen met uw John
Deere dealer.
Akkoord
1
4
7
.
JOHN DEERE
GreenStar-display
De bestuurder is
verantwoordelijk
voor het voorkomen
van botsingen.
Zet AutoTrac UIT
voordat u de openbare
weg op rijdt.
2
5
8
0
ID 236
Voorzichtig
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7963 –18–29OCT03
OUO6043,0001902 –18–28NOV05–1/1
45-5 011806
PN=105

Systeem inschakelen
AutoTrac bedienen—Maaidorsers
Het systeem is ingeschakeld wanneer AAN onder
STUREN wordt weergegeven. Het systeem is
uitgeschakeld wanneer UIT onder STUREN wordt
weergegeven. De lettertoets naast STUREN indrukken om
tussen AutoTrac inschakelen/uitschakelen te wisselen.
Om het systeem in te schakelen moet aan alle
voorwaarden hieronder voldaan zijn:
• AutoTrac KeyCard is in de mobiele processor geplaatst.
• Spoorvolging is ingesteld (Spoorvolging instellen
raadplegen).
• Spoorvolging is AAN.
• SF1 of SF2 signaalstatus is aanwezig.
• SSU is in de normale bedrijfsmodus.
• TCM is AAN (hoofdstuk StarFire iTC-ontvanger
raadplegen voor TCM-kalibratie en nadere informatie).
RUN Spoorvolging
Spoornr.
0
3D
SF2
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoor verschuiven
1 2 3
2
5
8
0
Fout
(m)
2,0
Sturen
UIT
Markeerpunt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7973 –18–04NOV03
OUO6043,00018DB –18–22NOV05–1/1
45-6 011806
PN=106

Systeem inschakelen
AutoTrac bedienen—Maaidorsers
ATTENTIE: Terwijl AutoTrac actief is, is de
bestuurder verantwoordelijk voor het sturen aan
het einde van het pad en het voorkomen van
botsingen.
Nadat het systeem is INGESCHAKELD, moet de
bestuurder het systeem handmatig in de status ACTIEF
plaatsen wanneer hulp bij het sturen gewenst is.
Toets 2 of 3 van de multifunctionele hendel indrukken
om AutoTrac te activeren. Dit stelt assisted steering in
werking.
Om het systeem te activeren moet aan de volgende
volwaarden voldaan zijn:
• SF2 signaal is aanwezig.
• Schakelaar wegtransport staat op de stand Perceel.
• Richting is ingeschakeld.
• Multifunctionele hendel staat vooruit.
• Snelheid van voertuig is hoger dan 1,0 km/u (0.6 mph).
• Snelheid van voertuig is lager dan 22 km/u (13.2 mph)
• Als de trekkersnelheid lager is dan 10 km/u (7 mph), is
de spoorrichting +- 80 graden.
• Als de trekkersnelheid hoger is dan 10 km/u (7 mph), is
de spoorrichting +- 45 graden.
• Spoorafwijkingsfout is binnen 40 % van spoorafstand.
• Bestuurder zit op zijn stoel.
• TCM is AAN (hoofdstuk StarFire iTC-ontvanger
raadplegen voor TCM-kalibratie en nadere informatie).
ATTENTIE: Het AutoTrac-systeem steeds
uitzetten (deactiveren) vóór het oprijden van de
openbare weg. Het AutoTrac-systeem niet
aanzetten (activeren) tijdens vervoer op de
openbare weg. Om AutoTrac in het scherm RUN
- SPOORVOLGING uit te zetten, de toets
STUREN herhaaldelijk indrukken tot UIT wordt
weergegeven. (SYSTEEM DEACTIVEREN
raadplegen voor volledige details over het
deactiveren van AutoTrac.)
RUN Spoorvolging
Spoornr.
0
3D
SF2
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoor verschuiven
1 2 3
2
5
8
0
Fout
(m)
2,0
Sturen
AAN
Markeerpunt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7925 –UN–14OCT03
PC7974 –18–04NOV03
OUO6043,00018DC –18–01DEC05–1/1
45-7 011806
PN=107

Systeem deactiveren
AutoTrac bedienen—Maaidorsers
ATTENTIE: Het AutoTrac-systeem steeds
uitzetten (deactiveren) vóór het oprijden van de
openbare weg. Het AutoTrac-systeem niet
aanzetten (activeren) tijdens vervoer op de
openbare weg.
Het AutoTrac-systeem kan door de volgende methodes
INACTIEF worden gemaakt:
• Richting uitschakelen
• Het stuurwiel meer dan 20 graden draaien.
• Vertragen tot een snelheid van minder dan 1,0 km/u
(0.6 mph).
• Rijden met een snelheid boven 22 km/u (13.2 mph).
• Degradatie van differentieelcorrectiesignaal van een
hoger naar een lager nauwkeurigheidsniveau
gedurende meer dan 3 minuten.
• De lettertoets naast STUREN op het scherm RUN -
PAGE 1 indrukken.
• De bestuurder staat langer dan 7 seconden van zijn
stoel op.
• Het spoornummer wordt gewijzigd.
• Langer dan 45 seconden achteruitrijden.
OUO6050,00015D8 –18–10NOV05–1/1
45-8 011806
PN=108

AutoTrac bedienen—Maaidorsers
Noodzakelijke condities om AutoTrac te activeren
Spoor nr. 0
Spoorafstand
Spoor nr. 1-S
40 %
40 %
Laterale
spoorafwijkingsfout
Spoornummer verandert bij 50%
Zodra de trekker aan het einde van de rij is, moet de
bestuurder het systeem naar het volgende traject
draaien. AutoTrac wordt gedeactiveerd door het
stuurwiel te draaien. De bestuurder moet keren en het
volgende traject oprijden.
AutoTrac kan worden geactiveerd door de schakelaar
Hervatten in te drukken mits aan de volgende condities
is voldaan:
Fout spoorrichting
1. Systeem is ingeschakeld (sturen AAN op scherm
RUN - PAGE 1).
2. Machine is binnen 40% van spoorafstand.
3. Richting van voertuig is binnen 80° van het
gewenste spoor bij een snelheid van minder dan 10
km/u of richting van voertuig is binnen 45° van het
gewenste spoor bij een snelheid van meer dan 10
km/u.
OUO6043,00018F3 –18–28NOV05–1/1
45-9 011806
PN=109
PC8986 –18–23NOV05

Spoor verschuiven
AutoTrac bedienen—Maaidorsers
OPMERKING: Spoor verschuiven is alleen beschikbaar in
de modus Volledige pagina. Omdat alle
sporen op het oorspronkelijke Spoor 0 zijn
gebaseerd, worden alle sporen met behulp
van deze functie verschoven.
Spoor verschuiven verhoogt de prestaties
van het systeem door de GPS-drift te
compenseren.
Spoor verschuiven wordt gebruikt om de positie van de
machine links, in het midden of rechts van het ingestelde
spoor bij te stellen. Met Spoor verschuiven kan GPS-drift
worden gecompenseerd. Drift is inherent aan elk
GPS-systeem met differentiële correctie op basis van
satellieten.
Met Spoor verschuiven kan de bestuurder de lijn A—B
naar rechts of links in stappen van 3 cm (0.1 ft.)
verschuiven naargelang de keuze van de maateenheid.
Ook kan de bestuurder de weergegeven lijn weer op het
pictogram centreren.
Om de lijn naar links te verplaatsen, toets 1 indrukken op
het numerieke toetsenbord. Om de lijn naar rechts te
verplaatsen, toets 3 indrukken op het numerieke
toetsenbord. Telkens wanneer de toets wordt ingedrukt,
wordt de lijn 3 cm (0.1 ft.) naar links of rechts verplaatst.
Om de lijn weer op de huidige locatie van het voertuig te
centreren, toets 2 op het numerieke toetsenbord
indrukken.
Met Spoor verschuiven kunt u de GPS-drift compenseren,
die zich in de loop der tijd voordoet.
RUN Spoorvolging
Spoornr.
0
3D
SF2
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoor verschuiven
1 2 3
2
5
8
0
Fout
(m)
2,0
Sturen
AAN
Markeerpunt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7974 –18–04NOV03
OUO6043,00018DD –18–17NOV05–1/1
45-10 011806
PN=110

AutoTrac—Zelfrijdende veldhakselaars
Algemene informatie
Nauwkeurigheid AutoTrac
De algehele nauwkeurigheid van het AutoTrac-systeem
hangt af van talrijke variabelen. De vergelijking is:
Nauwkeurigheid AutoTrac-systeem = nauwkeurigheid van
GPS-signaal + setup voertuig + setup werktuig +
perceel-/bodemcondities. Het is daarom zeer belangrijk
dat de ontvanger de opwarmperiode heeft doorlopen bij
het opstarten, het voertuig juist is opgesteld, en dat u
weet hoe de perceel-/bodemcondities het systeem
beïnvloeden (losse grond vereist meer sturen dan vaste
grond).
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6043,00018E9 –18–22NOV05–1/4
50-1 011806
PN=111

AutoTrac—Zelfrijdende veldhakselaars
ATTENTIE: Het AutoTrac-systeem niet op de
openbare weg gebruiken. Het AutoTrac-systeem
steeds uitzetten (deactiveren) vóór het oprijden
van de openbare weg. Het AutoTrac-systeem
niet aanzetten (activeren) tijdens vervoer op de
openbare weg.
Op uw hoede zijn en op de omgeving letten
wanneer het systeem geactiveerd is. De
besturing overnemen wanneer het noodzakelijk
is om obstructies, omstanders, werktuigen of
andere obstakels te vermijden. De bediening
stopzetten als slecht zicht de veilige bediening
en besturing van de machine verhindert.
BELANGRIJK: Het AutoTrac-systeem is bedoeld om
de bestuurder te helpen efficiënter te
werken. De bestuurder blijft
verantwoordelijk voor het pad van de
machine en moet tijdens de bediening
steeds op de omgeving letten. De
bediening stopzetten als het vanwege
slecht zicht onmogelijk wordt om
mensen of obstakels op het pad van
de machine te herkennen.
De machine steeds vanuit de
bestuurdersstoel bedienen. Indien
aanwezig, steeds de veiligheidsgordel
omdoen.
Het AutoTrac-systeem hangt af van het
GPS-systeem dat door de Amerikaanse
overheid wordt beheerd. Deze is als
enige verantwoordelijk voor de
nauwkeurigheid en het onderhoud van
het GPS-systeem. Het systeem is
onderhevig aan veranderingen die de
nauwkeurigheid en prestaties van alle
GPS-apparatuur kunnen beïnvloeden.
Alle bestuurders moeten vóór gebruik vertrouwd zijn met
het AutoTrac-systeem en de bedrijfskenmerken. Hieronder
volgt een aanbevolen procedure om de bestuurder
vertrouwd te maken met het systeem:
1. De gebruikshandleiding van de GreenStar Guidance -
Parallel Tracking en AutoTrac Assisted Steering
Systems lezen en begrijpen.
2. Een open terrein kiezen zonder hindernissen (greppels,
gebouwen enz.)
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6043,00018E9 –18–22NOV05–2/4
50-2 011806
PN=112

3. De spoorafstand instellen op 92,0 m (300 ft). Het
hoofdstuk SETUP raadplegen voor details over het
instellen van Spoorvolging.
4. Een Spoor 0 (lijn A—B) instellen. (Het hoofdstuk
SETUP raadplegen voor details over het instellen van
Spoorvolging).
AutoTrac—Zelfrijdende veldhakselaars
OPMERKING: Het voertuig bedienen met een snelheid
die u comfortabel laat werken; minder dan
8 km/u (5 mph) wordt aanbevolen.
5. AutoTrac inschakelen op het display door Sturen AAN
te zetten. (Systeem inschakelen verderop in dit
hoofdstuk raadplegen.)
6. De gele uploadtoets op de multifunctionele hendel
indrukken om AutoTrac te activeren. (Systeem
activeren verderop in dit hoofdstuk raadplegen).
7. Een korte afstand afleggen, dan het stuurwiel draaien
om het voertuig van het spoor af te rijden en AutoTrac
te deactiveren. (Systeem deactiveren verderop in dit
hoofdstuk raadplegen).
8. Als oefening, AutoTrac op verschillende afstanden voor
en na het kruisen van het spoor en onder verschillende
hoeken activeren. De toerentallen verhogen en
verlagen om verscheidene bedrijfscondities te
simuleren.
9. De spoorafstand verminderen om meerdere sporen op
te vangen en u blijven oefenen in het activeren van
AutoTrac onder verschillende hoeken en met
wisselende snelheden om te begrijpen hoe AutoTrac
onder verschillende condities reageert.
Steeds bereid zijn om de machine handmatig te bedienen
als AutoTrac de verwachte manoeuvres niet uitvoert of als
u de route van de machine moet wijzigen om letsel of
materiële schade te voorkomen. De bestuurder kan op
handmatig sturen overschakelen door het stuurwiel te
draaien of door AutoTrac uit te schakelen door Sturen UIT
te zetten op het display. Een aanbevolen praktijk is om
het gewenste spoor zo dicht mogelijk te benaderen
alvorens Auto Trac te activeren. Dit garandeert dat het
juiste spoor en de juiste richting worden opgevangen.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6043,00018E9 –18–22NOV05–3/4
50-3 011806
PN=113

De bestuurder moet de algehele nauwkeurigheid van het
systeem beoordelen om de specifieke
perceelwerkzaamheden te bepalen waarvoor assisted
steering kan worden gebruikt. Deze beoordeling is
noodzakelijk want de nauwkeurigheid die voor
verschillende perceelwerkzaamheden vereist is, kan
verschillen naargelang het landbouwwerk. Omdat
AutoTrac het STARFIRE differentiële-correctienetwerk
samen met het GPS-systeem gebruikt, kunnen zich in de
loop der tijd kleine positieverschuivingen voordoen.
Om AutoTrac te gebruiken moet de bestuurder Spoor 0
instellen (vergelijkbaar met Parallel Tracking); alle sporen
worden dan aan de hand van Spoorafstand parallel aan
Spoor 0 getrokken. (Het hoofdstuk SETUP raadplegen
voor details over het instellen en gebruiken van Parallel
Tracking).
De bedrijfsstatus van het AutoTrac-systeem heeft drie
niveaus: INGESCHAKELD, ACTIEF en INACTIEF.
Na het inschakelen van AutoTrac (AutoTrac inschakelen
raadplegen) wordt AutoTrac geactiveerd door de gele
uploadtoets op de multifunctionele hendel in te drukken
(AutoTrac activeren raadplegen). Om naar handmatig
sturen terug te keren, moet de bestuurder het systeem
deactiveren (Systeem deactiveren raadplegen).
Zo nodig kan het spoor naar links, naar rechts of naar het
midden worden verschoven met de functie Spoor
verschuiven op het display. (Spoor verschuiven
raadplegen).
AutoTrac—Zelfrijdende veldhakselaars
OUO6043,00018E9 –18–22NOV05–4/4
50-4 011806
PN=114

Opstartscherm
AutoTrac—Zelfrijdende veldhakselaars
Telkens wanneer een met AutoTrac uitgeruste machine
wordt gestart, verschijnt dit scherm om de bestuurder te
herinneren aan zijn verantwoordelijkheden bij gebruik van
het AutoTrac-stuursysteem. De lettertoets naast
AKKOORD indrukken om dit scherm te sluiten.
BELANGRIJK: Als de machine wordt gestart met
AutoTrac geïnstalleerd en dit
opstartscherm wordt niet
weergegeven, dan dient u de
AutoTrac-software te updaten door
contact op te nemen met uw John
Deere dealer.
Akkoord
1
4
7
.
JOHN DEERE
GreenStar-display
De bestuurder is
verantwoordelijk
voor het voorkomen
van botsingen.
Zet AutoTrac UIT
voordat u de openbare
weg op rijdt.
2
5
8
0
ID 236
Voorzichtig
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7963 –18–29OCT03
OUO6043,00018E3 –18–22NOV05–1/1
50-5 011806
PN=115

Systeem inschakelen
AutoTrac—Zelfrijdende veldhakselaars
Het systeem is ingeschakeld wanneer AAN onder
STUREN wordt weergegeven. Het systeem is
uitgeschakeld wanneer UIT onder STUREN wordt
weergegeven. De lettertoets naast STUREN indrukken om
tussen AutoTrac inschakelen/uitschakelen te wisselen.
RUN Spoorvolging
Spoornr.
0
3D
SF2
RUN
1
4
7
Vervolg op volgende bladzijde
.
JOHN DEERE
Spoor verschuiven
1 2 3
2
5
8
0
Fout
(m)
2,0
Sturen
UIT
Markeerpunt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7973 –18–04NOV03
OUO6043,00018EA –18–28NOV05–1/2
50-6 011806
PN=116

Om het systeem in te schakelen moet aan alle
voorwaarden hieronder voldaan zijn:
AutoTrac—Zelfrijdende veldhakselaars
• AutoTrac KeyCard is in de mobiele processor geplaatst.
• Spoorvolging is ingesteld (Spoorvolging instellen
raadplegen).
• Spoorvolging is AAN.
• SF2 signaalstatus is aanwezig.
• SSU is in de normale bedrijfsmodus.
• TCM is AAN (hoofdstuk StarFire iTC-ontvanger
raadplegen voor TCM-kalibratie en nadere informatie).
• Koppelingsschakelaar (A) is ingeschakeld.
• Toets AutoTrac/Rijbegeleiding (B) is AAN.
A—Schakelaar koppeling inschakelen
B—Toets AutoTrac/Rijbegeleiding
A
PC8987 –UN–29NOV05
PC8989 –UN–29NOV05
OUO6043,00018EA –18–28NOV05–2/2
50-7 011806
PN=117

Systeem inschakelen
AutoTrac—Zelfrijdende veldhakselaars
ATTENTIE: Terwijl AutoTrac actief is, is de
bestuurder verantwoordelijk voor het sturen aan
het einde van het pad en het voorkomen van
botsingen.
Nadat het systeem is INGESCHAKELD, moet de
bestuurder het systeem handmatig in de status ACTIEF
plaatsen wanneer hulp bij het sturen gewenst is.
De schakelaar Hervatten (A) op de multifunctionele
hendel indrukken om AutoTrac te activeren. Dit stelt
assisted steering in werking.
Om het systeem te activeren moet aan de volgende
volwaarden voldaan zijn:
• SF2 signaal is aanwezig.
• Schakelaar wegtransport staat op de stand Perceel.
• Toets Rijvolging moet AAN staan.
• Hoofdkoppeling is AAN.
• Maaibord is ingeschakeld.
• Voertuigsnelheid vooruit is hoger dan 0,5 km/u (0.3
mph) of voertuigsnelheid achteruit is lager dan 10 km/u
(6.0 mph).
• Voertuigsnelheid vooruit is lager dan 22 km/u (13.2
mph).
• Als de snelheid lager is dan 10 km/u, is de richting van
het voertuig binnen 80° van het gewenste spoor.
• Als de snelheid hoger is dan 10 km/u, is de richting van
het voertuig binnen 45° van het gewenste spoor.
• Spoorafwijkingsfout is binnen 40 % van spoorafstand.
• Bestuurder zit op zijn stoel.
• TCM is AAN (hoofdstuk StarFire iTC-ontvanger
raadplegen voor TCM-kalibratie en nadere informatie).
ATTENTIE: Het AutoTrac-systeem steeds
uitzetten (deactiveren) vóór het oprijden van de
openbare weg. Het AutoTrac-systeem niet
aanzetten (activeren) tijdens vervoer op de
openbare weg. Om AutoTrac in het scherm RUN
- SPOORVOLGING uit te zetten, de toets
STUREN herhaaldelijk indrukken tot UIT wordt
weergegeven. (SYSTEEM DEACTIVEREN
raadplegen voor volledige details over het
deactiveren van AutoTrac.)
RUN Spoorvolging
Spoornr.
0
3D
SF2
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoor verschuiven
1 2 3
2
5
8
0
A—Schakelaar Hervatten
Fout
(m)
2,0
Sturen
AAN
Markeerpunt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8978 –UN–18NOV05
PC7974 –18–04NOV03
OUO6043,00018EB –18–28NOV05–1/1
50-8 011806
PN=118

Systeem deactiveren
AutoTrac—Zelfrijdende veldhakselaars
ATTENTIE: Het AutoTrac-systeem steeds
uitzetten (deactiveren) vóór het oprijden van de
openbare weg. Het AutoTrac-systeem niet
aanzetten (activeren) tijdens vervoer op de
openbare weg.
Het AutoTrac-systeem kan door de volgende methodes
INACTIEF worden gemaakt:
• Het stuurwiel meer dan 20 graden draaien.
• Hoofdkoppeling uitschakelen.
• Schakelaar Perceel/Weg op wegmodus zetten.
• Vertragen tot een snelheid van minder dan 0,5 km/u
(0.3 mph).
• Voertuigsnelheid vooruit is hoger dan 22 km/u (13.2
mph) of voertuigsnelheid achteruit is hoger dan 10 km/u
(6 mph).
• Langer dan 45 seconden achteruitrijden.
• Degradatie van differentieelcorrectiesignaal van een
hoger naar een lager nauwkeurigheidsniveau
gedurende meer dan 3 minuten.
• De lettertoets naast STUREN op het scherm RUN -
PAGE 1 indrukken.
• De bestuurder staat langer dan zeven seconden van
zijn stoel op.
• Het spoornummer wordt gewijzigd.
OUO6043,00018E6 –18–22NOV05–1/1
50-9 011806
PN=119

AutoTrac—Zelfrijdende veldhakselaars
Noodzakelijke condities om AutoTrac te activeren
Spoor nr. 0
Spoorafstand
Spoor nr. 1-S
40 %
40 %
Laterale
spoorafwijkingsfout
Spoornummer verandert bij 50%
Zodra de trekker aan het einde van de rij is, moet de
bestuurder het systeem naar het volgende traject
draaien. AutoTrac wordt gedeactiveerd door het
stuurwiel te draaien. De bestuurder moet keren en het
volgende traject oprijden.
AutoTrac kan worden geactiveerd door de schakelaar
Hervatten in te drukken mits aan de volgende condities
is voldaan:
Fout spoorrichting
1. Systeem is ingeschakeld (sturen AAN op scherm
RUN - PAGE 1).
2. Machine is binnen 40% van spoorafstand.
3. Richting van voertuig is binnen 80° van het
gewenste spoor bij een snelheid van minder dan 10
km/u of richting van voertuig is binnen 45° van het
gewenste spoor bij een snelheid van meer dan 10
km/u.
OUO6043,00018E7 –18–22NOV05–1/1
50-10 011806
PN=120
PC8986 –18–23NOV05

Spoor verschuiven
AutoTrac—Zelfrijdende veldhakselaars
OPMERKING: Spoor verschuiven is alleen beschikbaar in
de modus Volledige pagina. Omdat alle
sporen op het oorspronkelijke Spoor 0 zijn
gebaseerd, worden alle sporen met behulp
van deze functie verschoven.
Spoor verschuiven wordt gebruikt om de positie van de
machine links, in het midden of rechts van het ingestelde
spoor bij te stellen. Met Spoor verschuiven kan GPS-drift
worden gecompenseerd. Drift is inherent aan elk
GPS-systeem met differentiële correctie op basis van
satellieten.
Met Spoor verschuiven kan de bestuurder de lijn A—B
naar rechts of links in stappen van 3 cm (0.1 ft.)
verschuiven naargelang de keuze van de maateenheid.
Ook kan de bestuurder de weergegeven lijn weer op het
pictogram centreren.
Om de lijn naar links te verplaatsen, 1 indrukken op het
numerieke toetsenbord. Om de lijn naar rechts te
verplaatsen, 3 indrukken op het numerieke toetsenbord.
Telkens wanneer de toets wordt ingedrukt, wordt de lijn 3
cm (0.1 ft.) naar links of rechts verplaatst. Om de lijn weer
op de huidige locatie van het voertuig te centreren, 2 op
het numerieke toetsenbord indrukken.
Met Spoor verschuiven kunt u de GPS-drift compenseren,
die zich in de loop der tijd voordoet.
RUN Spoorvolging
Spoornr.
0
3D
SF2
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoor verschuiven
1 2 3
2
5
8
0
Fout
(m)
2,0
Sturen
AAN
Markeerpunt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7974 –18–04NOV03
OUO6043,00018E8 –18–22NOV05–1/1
50-11 011806
PN=121

AutoTrac Universal Steering set bedienen
Algemene informatie
Nauwkeurigheid AutoTrac
De algehele nauwkeurigheid van het
AutoTrac-systeem hangt af van talrijke variabelen. De
vergelijking is: Nauwkeurigheid AutoTrac-systeem =
nauwkeurigheid van signaal + setup voertuig + setup
werktuig + perceel-/bodemcondities. Het is daarom
zeer belangrijk dat de ontvanger de opwarmperiode
heeft doorlopen bij het opstarten; het voertuig juist is
opgesteld (met ballast volgens de gebruikshandleiding
van het voertuig enz.); het werktuig is opgesteld om
naar behoren te werken (slijtageonderdelen zoals
schachten, lepels en vegers zijn in goede
bedrijfsconditie); en dat u weet hoe de
perceel-/bodemcondities het systeem beïnvloeden
(losse grond vereist meer sturen dan vaste grond,
maar vaste grond kan tot ongelijke treklasten leiden).
ATTENTIE: Het AutoTrac-systeem niet op de
openbare weg gebruiken. Het
AutoTrac-systeem steeds uitzetten
(deactiveren) vóór het oprijden van de
openbare weg. Het AutoTrac-systeem niet
aanzetten (activeren) tijdens vervoer op de
openbare weg.
Op uw hoede zijn en op de omgeving letten
wanneer het systeem geactiveerd is. De
besturing overnemen wanneer het
noodzakelijk is om obstructies, omstanders,
werktuigen of andere obstakels te vermijden.
De bediening stopzetten als slecht zicht de
veilige bediening en besturing van de
machine verhindert.
BELANGRIJK: Het AutoTrac-systeem is bedoeld
om de bestuurder te helpen
efficiënter te werken. De bestuurder
blijft verantwoordelijk voor het pad
van de machine en moet tijdens de
bediening steeds op de omgeving
letten. De bediening stopzetten als
het vanwege slecht zicht
onmogelijk wordt om mensen of
obstakels op het pad van de
machine te herkennen.
De machine steeds vanuit de
bestuurdersstoel bedienen. Indien
aanwezig, steeds de
veiligheidsgordel omdoen.
Het AutoTrac-systeem hangt af van
het GPS-systeem dat door de
Amerikaanse overheid wordt
beheerd. Deze is als enige
verantwoordelijk voor de
nauwkeurigheid en het onderhoud
van het GPS-systeem. Het systeem
is onderhevig aan veranderingen
die de nauwkeurigheid en
prestaties van alle GPS-apparatuur
kunnen beïnvloeden.
Overmatige slijtage van de
stuurcomponenent kan de
nauwkeurigheid aantasten. Ervoor
zorgen dat de componenten van het
stuursysteem de juiste toleranties
hebben. Na de installatie van de
AutoTrac Universal Steering set,
het stuursysteem om de 500 uur
controleren op juiste tolerantie en
slijtage. De bestuurder moet de
moer op het stuurwiel aanhalen tot
het door de fabrikant
gespecificeerde aantrekkoppel. Er
wordt aangeraden dit na 10
bedrijfsuren te controleren en bij te
stellen.
Alle bestuurders moeten vóór gebruik vertrouwd zijn
met het AutoTrac-systeem en de bedrijfskenmerken.
Hieronder volgt een aanbevolen procedure om de
bestuurder vertrouwd te maken met het systeem:
1. De gebruikshandleiding van de GreenStar
Guidance - Parallel Tracking en AutoTrac Assisted
Steering Systems lezen en begrijpen.
2. Een open terrein kiezen zonder hindernissen
(greppels, gebouwen enz.)
3. De spoorafstand instellen op 92,0 m (300 ft). Het
hoofdstuk SETUP raadplegen voor details over het
instellen van Spoorvolging.
4. Een Spoor 0 (lijn A—B) instellen. (Het hoofdstuk
SETUP raadplegen voor details over het instellen
van Spoorvolging).
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,00015DB –18–18NOV05–1/2
55-1 011806
PN=122

OPMERKING: Het voertuig bedienen met een
snelheid die u comfortabel laat werken;
minder dan 8 km/u (5 mph) wordt
aanbevolen.
5. AutoTrac inschakelen op het display door Sturen
AAN te zetten. (Systeem inschakelen verderop in
dit hoofdstuk raadplegen.)
6. De schakelaar Hervatten indrukken om AutoTrac te
activeren. (Systeem activeren verderop in dit
hoofdstuk raadplegen).
7. Een korte afstand afleggen, dan het stuurwiel
draaien om het voertuig van het spoor af te rijden
en AutoTrac te deactiveren. (Systeem deactiveren
verderop in dit hoofdstuk raadplegen).
8. Als oefening, AutoTrac op verschillende afstanden
voor en na het kruisen van het spoor en onder
verschillende hoeken activeren. De toerentallen
verhogen en verlagen om verscheidene
bedrijfscondities te simuleren.
9. De spoorafstand verminderen om meerdere sporen
op te vangen en u blijven oefenen in het activeren
van AutoTrac onder verschillende hoeken en met
wisselende snelheden om te begrijpen hoe
AutoTrac onder verschillende condities reageert.
Steeds bereid zijn om de machine handmatig te
bedienen als AutoTrac de verwachte manoeuvres niet
uitvoert of als u de route van de machine moet
wijzigen om letsel of materiële schade te voorkomen.
De bestuurder kan op handmatig sturen overschakelen
door het stuurwiel te draaien of door AutoTrac uit te
schakelen door Sturen uit te zetten op het display. Een
AutoTrac Universal Steering set bedienen
aanbevolen praktijk is om het gewenste spoor zo dicht
mogelijk te benaderen alvorens Auto Trac te activeren.
Dit garandeert dat het juiste spoor en de juiste richting
worden opgevangen.
Het basissysteem van AutoTrac is bedoeld als
hulpmiddel voor de mechanische markeringen op
plantmachines. De bestuurder moet de algehele
nauwkeurigheid van het systeem beoordelen om de
specifieke perceelwerkzaamheden te bepalen
waarvoor assisted steering kan worden gebruikt. Deze
beoordeling is noodzakelijk want de nauwkeurigheid
die voor verschillende perceelwerkzaamheden vereist
is, kan verschillen naargelang het landbouwwerk.
Omdat AutoTrac het StarFire
differentiële-correctienetwerk samen met het
GPS-systeem gebruikt, kunnen zich in de loop der tijd
kleine positieverschuivingen voordoen.
Om AutoTrac te gebruiken moet de bestuurder Spoor
0 instellen (vergelijkbaar met Parallel Tracking); alle
sporen worden dan aan de hand van Spoorafstand
parallel aan Spoor 0 getrokken. (Het hoofdstuk SETUP
raadplegen voor details over het instellen en gebruiken
van Parallel Tracking).
De bedrijfsstatus van het AutoTrac-systeem heeft drie
niveaus: INGESCHAKELD, ACTIEF en INACTIEF.
Na het inschakelen van AutoTrac (AutoTrac
inschakelen raadplegen) wordt AutoTrac geactiveerd
door de schakelaar Hervatten op de AutoTrac
Universal Steering set in te drukken. Om naar
handmatig sturen terug te keren, moet de bestuurder
het systeem deactiveren (Systeem deactiveren
raadplegen).
OUO6050,00015DB –18–18NOV05–2/2
55-2 011806
PN=123

Opstartscherm
AutoTrac Universal Steering set bedienen
Telkens wanneer een met AutoTrac uitgeruste machine
wordt gestart, verschijnt dit scherm om de bestuurder te
herinneren aan zijn verantwoordelijkheden bij gebruik van
het AutoTrac-stuursysteem. De lettertoets naast
AKKOORD indrukken om dit scherm te sluiten.
BELANGRIJK: Als de machine wordt gestart met
AutoTrac geïnstalleerd en dit
opstartscherm wordt niet
weergegeven, dan dient u via
www.stellarsupport.com de
AutoTrac-software te updaten of
contact op te nemen met uw John
Deere dealer.
Akkoord
1
4
7
.
JOHN DEERE
GreenStar-display
De bestuurder is
verantwoordelijk
voor het voorkomen
van botsingen.
Zet AutoTrac UIT
voordat u de openbare
weg op rijdt.
2
5
8
0
ID 236
Voorzichtig
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7963 –18–29OCT03
OUO6043,00018F4 –18–23NOV05–1/1
55-3 011806
PN=124

AutoTrac Universal inschakelen
AutoTrac Universal Steering set bedienen
Het systeem is ingeschakeld wanneer AAN onder
STUREN wordt weergegeven. Het systeem is
uitgeschakeld wanneer UIT onder STUREN wordt
weergegeven. De lettertoets naast STUREN indrukken om
tussen AutoTrac inschakelen/uitschakelen te wisselen.
Om het systeem in te schakelen moet aan alle
voorwaarden hieronder voldaan zijn:
• AutoTrac KeyCard in mobiele processor voor
oorspronkelijke GreenStar-systeem of geactiveerd in het
GS2 systeem
• Spoorvolging is AAN en ingesteld
• Modus bestuurderaanwezigheid is geselecteerd
• TCM is AAN (hoofdstuk StarFire iTC-ontvanger
raadplegen voor TCM-kalibratie en nadere informatie).
• Kabelbomen AutoTrac Universal Steering set zijn
aangesloten en worden gevoed
• Schakelaar stuursysteemvoeding (A) is AAN.
RUN Spoorvolging
Spoornr.
0
3D
SF2
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoor verschuiven
1 2 3
2
5
8
0
A—Voedingsschakelaar
Fout
(m)
2,0
Sturen
UIT
Markeerpunt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7973 –18–04NOV03
OUO6043,00018F5 –18–29NOV05–1/2
PC8988 –UN–30NOV05
OUO6043,00018F5 –18–29NOV05–2/2
55-4 011806
PN=125

Systeem inschakelen
AutoTrac Universal Steering set bedienen
PC8700 –UN–11AUG05
A—Schakelaar Hervatten
ATTENTIE: Terwijl AutoTrac actief is, is de
bestuurder verantwoordelijk voor het sturen
aan het einde van het pad en het voorkomen
van botsingen.
Nadat het systeem is INGESCHAKELD, moet de
bestuurder het systeem handmatig in de status
ACTIEF plaatsen wanneer hulp bij het sturen gewenst
is.
Schakelaar Hervatten (A) indrukken. Dit stelt
assisted steering in werking.
Om het systeem te activeren moet aan de volgende
volwaarden voldaan zijn:
• Voertuigsnelheid is hoger dan 0,5 km/u (0.3 mph).
RUN Spoorvolging
Spoornr.
0
3D
SF2
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoor verschuiven
1 2 3
2
5
8
0
Fout
(m)
2,0
Sturen
AAN
Markeerpunt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
• Voertuigsnelheid vooruit is lager dan
Trekker - 30 km/u (18.6 mph).
Spuitmachine - 37 km/u (23 mph)
Maaidorser - 22 km/u (13.6 mph)
• Voertuigsnelheid achteruit is lager dan 10 km/u (6.0
mph).
• Bestuurder zit op zijn stoel.
• In achteruit blijft AutoTrac 45 seconden actief. Na 45
seconden moet de machine in een versnelling
vooruit worden gezet voordat terug op achteruit kan
worden geschakeld.
• Machine is binnen 40% van spoorafstand.
• AutoTrac kent de rijrichting.
• TCM is AAN (hoofdstuk StarFire iTC-ontvanger
raadplegen voor TCM-kalibratie en nadere
informatie).
Vervolg op volgende bladzijde
PC7974 –18–04NOV03
OUO6043,00018F6 –18–23NOV05–1/2
55-5 011806
PN=126

ATTENTIE: Het AutoTrac-systeem steeds
uitzetten (deactiveren) vóór het oprijden van
de openbare weg. Het AutoTrac-systeem niet
aanzetten (activeren) tijdens vervoer op de
openbare weg. Om AutoTrac in het scherm
Systeem deactiveren
AutoTrac Universal Steering set bedienen
ATTENTIE: Het AutoTrac-systeem steeds
uitzetten (deactiveren) vóór het oprijden van de
openbare weg. Het AutoTrac-systeem niet
aanzetten (activeren) tijdens vervoer op de
openbare weg.
Het AutoTrac-systeem kan door de volgende methodes
INACTIEF worden gemaakt:
• Stuurwiel draaien.
• Vertragen tot een snelheid onder 0,5 km/u (0.3 mph)
gedurende meer dan 15 seconden.
• Snelheid vooruit overschrijden van
Trekker - 30 km/u (18.6 mph)
Spuitmachine - 37 km/u (23 mph)
Maaidorser - 22 km/u (13.7 mph)
• Achteruitrijden met een snelheid boven 10 km/u (6.0
mph).
• De lettertoets naast STUREN op RUN - PAGE
indrukken.
• De bestuurder staat langer dan 7 seconden van zijn
stoel op bij gebruik van een stoelschakelaar, of er is
langer dan 7 minuten geen activiteit waargenomen door
de bewaking Bestuurder aanwezig.
• Langer dan 45 seconden in achteruit werken.
RUN - SPOORVOLGING uit te zetten, de
toets STUREN herhaaldelijk indrukken tot
UIT wordt weergegeven. (Systeem
deactiveren raadplegen voor volledige
details over het deactiveren van AutoTrac.)
OUO6043,00018F6 –18–23NOV05–2/2
OUO6043,00018F7 –18–23NOV05–1/1
55-6 011806
PN=127

AutoTrac Universal Steering set bedienen
Noodzakelijke condities om AutoTrac te activeren
Spoornr. 0
Spoorafstand
Spoornr. 1-Z
40%
40%
Laterale
spoorafwijkingsfout
Spoornummer verandert bij 50%
Zodra de trekker aan het einde van de rij is, moet de
bestuurder het systeem naar het volgende traject
draaien. AutoTrac wordt gedeactiveerd door het
stuurwiel te draaien. De bestuurder moet keren en het
volgende traject oprijden.
AutoTrac kan worden geactiveerd door de schakelaar
Hervatten in te drukken mits aan de volgende condities
is voldaan:
80˚
80˚
Fout
spoorrichting
1. Systeem is ingeschakeld (sturen AAN op scherm
RUN - PAGE 1).
2. Machine is binnen 40% van spoorafstand.
3. Spoorrichting is binnen 80° van spoor.
OUO6043,00018F8 –18–23NOV05–1/1
55-7 011806
PN=128
PC7051 –18–04FEB02

Spoor verschuiven
AutoTrac Universal Steering set bedienen
OPMERKING: Spoor verschuiven is alleen beschikbaar in
de modus Volledige pagina. Omdat alle
sporen op het oorspronkelijke Spoor 0 zijn
gebaseerd, worden alle sporen met behulp
van deze functie verschoven.
Spoor verschuiven wordt gebruikt om de positie van de
machine links, in het midden of rechts van het ingestelde
spoor bij te stellen. Met Spoor verschuiven kan GPS-drift
worden gecompenseerd. Drift is inherent aan elk
GPS-systeem met differentiële correctie op basis van
satellieten.
Met Spoor verschuiven kan de bestuurder de lijn A—B
naar rechts of links in stappen van 3 cm (0.1 ft.)
verschuiven naargelang de keuze van de maateenheid.
Ook kan de bestuurder de weergegeven lijn weer op het
pictogram centreren.
Om de lijn naar links te verplaatsen, 1 indrukken op het
numerieke toetsenbord. Om de lijn naar rechts te
verplaatsen, 3 indrukken op het numerieke toetsenbord.
Telkens wanneer de toets wordt ingedrukt, wordt de lijn 3
cm (0.1 ft.) naar links of rechts verplaatst. Om de lijn weer
op de huidige locatie van het voertuig te centreren, 2 op
het numerieke toetsenbord indrukken.
Met Spoor verschuiven kunt u de GPS-drift compenseren,
die zich in de loop der tijd voordoet.
RUN Spoorvolging
Spoornr.
0
3D
SF2
RUN
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoor verschuiven
1 2 3
2
5
8
0
Fout
(m)
2,0
Sturen
AAN
Markeerpunt
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7974 –18–04NOV03
OUO6050,00015E1 –18–18NOV05–1/1
55-8 011806
PN=129

INFO
Scherm: INFO
Indrukken: INFO
Dit scherm wordt gebruikt om algemene informatie over
systeemgegevens te bekijken.
Spoorvolging
Via dit scherm kan informatie over Parallel Tracking
worden geopend. De lettertoets naast SPOORVOLGING
indrukken om het scherm te openen.
AutoTrac
Dit hoofdstuk geeft informatie over de AutoTrac Universal
Steering set en stelt de bestuurder in staat de
ATU-stuurmotor te testen.
StarFire-ontvanger
Deze selectie toont informatie over de StarFire-ontvanger.
(Hoofdstuk ONTVANGER raadplegen voor
bijzonderheden). De lettertoets naast
STARFIRE-ONTVANGER indrukken om het scherm te
selecteren.
Prestatiemonitor
INFO
Dit scherm toont bijzonderheden over de prestatiemonitor.
De lettertoets naast PRESTATIEMONITOR indrukken om
het scherm te selecteren.
GreenStar-display
De informatie op dit display is voor gebruik in de fabriek.
KeyCard
Deze selectie toont informatie over de KeyCard
programma’s. De lettertoets naast KEYCARD indrukken
om het scherm te selecteren.
Als software PF303140x of hoger op het display is
geladen, wordt Spoorvolging niet op dit scherm
weergegeven als geen Parallel Tracking KeyCard in de
mobiele processor is geplaatst.
Spoorvolging
StarFire-ontvanger
Prestatiemonitor
GreenStar-display
KeyCard
Druk op RUN om display
te bedienen.
PC7008 –18–10JAN02
OUO6050,00015E2 –18–10NOV05–1/1
60-1 011806
PN=130

Spoorvolging
Scherm: INFO - SPOORVOLGING
Indrukken: INFO >> SPOORVOLGING
Dit scherm geeft informatie over Recht spoor, RowFinder
of Gebogen spoor. Een selectie van recente problemen
wordt voor diagnostische doeleinden verschaft. De
lettertoets naast RECENTE PROBLEMEN indrukken om
het scherm te openen. Deze selectie is in alle modi
beschikbaar.
INFO
INFO
Info gebogen
spoor
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolging
Aantal segmenten
Breedtegraad punt A:
Lengtegraad punt A:
Diagnose spoorvolging
Recente problemen
Vervolg op volgende bladzijde
2
5
8
0
3
6
9
CLR
0
0˚ 0'.0"-N
0˚ 0'.0"-O
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7282 –18–09OCT02
OUO6050,00015E3 –18–10NOV05–1/5
60-2 011806
PN=131

Recht spoor
Op het scherm INFO – SPOORVOLGING kan de
bestuurder de hoofdgegevens van Spoor 0 bekijken.
INFO
OPMERKING: Dit is dezelfde informatie die op het
scherm SETUP - PAGE 1 wordt gegeven.
Informatie over verschillende percelen kan worden
bekeken door de lettertoets naast INFO VOOR PERCEEL
in te drukken. Wanneer het perceelnummer in het scherm
INFO - PAGE 1 is gewijzigd, is het huidige perceel niet
gewijzigd in het scherm RUN en SETUP. De lettertoets
naast INFO VOOR PERCEEL indrukken om informatie te
bekijken over de richting en de breedtegraad en
lengtegraad van punt A voor het geselecteerde perceel.
INFO
Info voor
perceel
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolging
1 2 3 4 5
Richting:
0˚
Breedtegraad punt A:
40˚42'61.5"N
Lengtegraad punt A:
Recente problemen
Vervolg op volgende bladzijde
2
5
8
0
199˚0'0.4O
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC6988 –18–07JAN02
OUO6050,00015E3 –18–10NOV05–2/5
60-3 011806
PN=132

RowFinder
Deze pagina toont de huidige richting en breedte- en
lengtegraad van punt A. Deze informatie toont welke
richting in gebruik is nadat de lettertoets naast RIJ
INSTELLEN is ingedrukt op het RUN-scherm.
INFO
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolging
Info voor
RowFinder-spoor
Richting:
Breedtegraad punt A:
99˚0'0.0"-N
Lengtegraad punt A:
199˚0'0.0"-O
Recente problemen
Vervolg op volgende bladzijde
2
5
8
0
3
6
9
CLR
0˚
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC6989 –18–07JAN02
OUO6050,00015E3 –18–10NOV05–3/5
60-4 011806
PN=133

Gebogen spoor
De cel AANTAL SEGMENTEN op dit scherm toont
hoeveel segmenten in gebruik zijn om de richting en
locatie van Gebogen spoor te bepalen. Deze cel kan tot
32.000 lijnsegmenten weergeven. De cel
BREEDTEGRAAD PUNT A toont de huidige breedte- en
lengtegraad van punt A.
INFO
INFO
Info gebogen
spoor
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Spoorvolging
Aantal segmenten
Breedtegraad punt A:
Lengtegraad punt A:
Diagnose spoorvolging
Recente problemen
Vervolg op volgende bladzijde
2
5
8
0
3
6
9
CLR
0
0˚ 0'.0"-N
0˚ 0'.0"-O
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7282 –18–09OCT02
OUO6050,00015E3 –18–10NOV05–4/5
60-5 011806
PN=134

Scherm: INFO – DIAGNOSE SPOORVOLGING
Indrukken: INFO >> SPOORVOLGING >> DIAGNOSE
SPOORVOLGING
INFO
Dit scherm helpt met de diagnose van problemen terwijl in
de modus Gebogen spoor wordt gewerkt. De lettertoets
naast WEERGAVE CONTOUREN SEGMENTNUMMER
indrukken om tussen AAN en UIT te wisselen om het
aantal lijnsegmenten op het scherm RUN - PAGE 1 weer
te geven.
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Diagnose spoorvolging
Weergave contouren
segmentnummer
2
5
8
0
UIT
Spoorvolging
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7283 –18–09OCT02
OUO6050,00015E3 –18–10NOV05–5/5
60-6 011806
PN=135

AutoTrac
• Softwareversie – Versie van AutoTrac Universal
software
• Hardwareversie - Hardwareversienummer
• Serienummer Serienummer van AutoTrac Universal
• Modus Status van AutoTrac: Uitgeschakeld,
ingeschakeld of actief
• Totaal uren Uren dat het systeem ingeschakeld is
• AutoTrac uren Aantal uren dat AutoTrac ingeschakeld
is
• Schakelaar Hervatten Toont status van schakelaar
Hervatten Verandert van UIT in AAN wanneer
schakelaar Hervatten wordt ingedrukt.
• Stoelschakelaar Toont UIT/AAN.
• Encoder Geeft de locatie van het stuurwiel aan.
BELANGRIJK: Voor goede werking moet de encoder
binnen +/- 500 zijn met de voorwielen
recht vooruit gericht. Als de wielen
recht zijn en de encoder buiten dit
bereikt valt, moet de bestuurder recht
vooruitrijden tot de encoder binnen
deze waarden valt.
• Richting Geeft de richting van het voertuig aan zoals
bepaald door AutoTrac Universal.
BELANGRIJK: De bestuurder moet met minstens 1,6
km/u (1 mph) rijden en het stuurwiel
45° in één richting draaien met
minstens het SF1 signaal. De richting
moet binnen 3 seconden worden
bepaald.
• Stopcode Geeft aan waarom het systeem niet werkt of
waarom AutoTrac is uitgeschakeld. (AUTOTRAC
UNIVERSAL STOPCODES in het hoofdstuk Verhelpen
van storingen raadplegen.)
• Motor testen links Door de toets “E” in te drukken,
draait de AutoTrac Universal motor het stuurwiel naar
links. Dient om te zien of de motor werkt.
• Motor testen rechts Door de toets “F” in te drukken,
draait de AutoTrac Universal motor het stuurwiel naar
rechts. Dient om te zien of de motor werkt.
INFO
PC8798 –18–11DEC05
OUO6050,00015E4 –18–22NOV05–1/1
60-7 011806
PN=136

Recente problemen
Scherm: INFO - RECENTE PROBLEMEN
Indrukken: INFO >> SPOORVOLGING.>> RECENTE
PROBLEMEN
INFO
Dit scherm geeft de laatste storingscodes weer die door
de processor zijn gevonden. De lettertoets naast WISSEN
indrukken om de codes te wissen of de G-toets indrukken
om naar het scherm INFO – SPOORVOLGING terug te
keren.
INFO
Storingscodes voor spoorvolging
044 Geen KeyCard
040 Geen GPS
Storingscodes
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Recente problemen
Spoorvolging
2
5
8
0
Wissen
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC6410 –18–01JUN00
OUO6050,00015E5 –18–10NOV05–1/1
60-8 011806
PN=137

INFO - DIAGNOSE - PAGE 1
Scherm: INFO - DIAGNOSE - PAGE 1
Indrukken: INFO >> AUTOTRAC >> DIAGNOSE
1. De contactsleutel naar de stand ACCESSORY RUN
draaien ZONDER de motor te starten.
2. Naar INFO - DIAGNOSE - PAGE 1 gaan.
3. De volgende functies controleren:
INFO
• KeyCard in de mobiele processor plaatsen.
• BESTUURDER AANWEZIG toont JA en NEE. Op de
stoel gaan zitten en dan 7 seconden opstaan om de
bestuurderaanwezigheidsschakelaar te testen.
• SCHAKELAAR HERVATTEN toon UIT en AAN.
Schakelaar Hervatten vóór de hydro-hendel
indrukken.
• GESELECTEERD BEREIK toont FWD, PARK en
REV. De hydro-hendel uit de stand vooruit naar
parkeren en achteruit brengen.
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Diagnostics PAGE 1
Operator Present:
Resume Switch:
Range Selected:
Parallel Tracking:
AutoTrac KeyCard:
Lat. error in bounds:
Oil Temp (deg C):
GPS Diff. Corr.:
SID Angle:
Speed (km/h):
Steering Command:
Steering Mode:
Heading Error:
Lat. Error (m):
Last Exit Code:
AutoTrac
2
5
8
0
Yes
Off
Fwd 1
Off
Yes
Yes
69
None
0
0.0!
0
Disabled
0.0
-160.00
No PT
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
N63338 –18–11DEC05
OUO6050,00015E6 –18–22NOV05–1/1
60-9 011806
PN=138

Prestatiemonitor
Spoorvolging
StarFire-ontvanger
Prestatiemonitor
GreenStar-display
KeyCard
Druk op RUN om display
te bedienen.
Scherm: INFO – PRESTATIEMONITOR
Indrukken: INFO >> PRESTATIEMONITOR
PC7008 –18–10JAN02
INFO
INFO
Totalen
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Onderhoudsuren
Prestatiemonitor
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Met dit scherm kan de bestuurder het scherm
TOTALEN en ONDERHOUDSUREN openen.
Vervolg op volgende bladzijde
PC6425 –18–19JUN00
OUO6050,00015E7 –18–10NOV05–1/4
60-10 011806
PN=139

Totalen
Scherm: INFO – TOTAAL PREST.MON
Indrukken: INFO >> PRESTATIEMONITOR >>
TOTALEN
INFO
Deze schermen geven de totale machineoppervlakte weer
voor teller 1 en 2 en de totale afstand.
Om het totaal voor Oppervlakte 1 te wijzigen, de
lettertoets naast OPPERVLAKTE 1 indrukken. De nieuwe
informatie voor de oppervlakte met het numerieke
toetsenbord invoeren. De lettertoets naast
OPPERVLAKTE 1 nogmaals indrukken om de informatie
in te voeren en op te slaan.
Om het totaal voor Oppervlakte 2 te wijzigen, de
lettertoets naast OPPERVLAKTE 2 indrukken. De nieuwe
informatie voor de oppervlakte met het numerieke
toetsenbord invoeren. De lettertoets naast
OPPERVLAKTE 2 nogmaals indrukken om de informatie
in te voeren en op te slaan.
Om de afstand te wijzigen, de lettertoets naast
AFSTAND indrukken. De nieuwe informatie voor de
afstand invoeren met het numerieke toetsenbord. De
lettertoets naast AFSTAND nogmaals indrukken om de
informatie in te voeren en op te slaan.
De G-toets indrukken om naar het scherm INFO –
PRESTATIEMONITOR terug te keren.
OPMERKING: Bij gebruik op een maaidorser, de
prestatiemonitor uitzetten door het scherm
SETUP – PRESTATIEMONITOR te
openen en dan de AAN-toets op UIT te
zetten.
INFO
Oppervlakte 1
Oppervlakte 2
Afstand
INFO
1
4
7
Vervolg op volgende bladzijde
.
JOHN DEERE
Totaal prest.monitor
Prestatiemonitor
2
5
8
0
3.0
0
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7047 –18–22JAN02
OUO6050,00015E7 –18–10NOV05–2/4
60-11 011806
PN=140

Onderhoudsuren
Scherm: INFO - ONDERHOUDSUREN
Indrukken: INFO >> PRESTATIEMONITOR >>
ONDERHOUDSUREN
Dit scherm geeft de verstreken tijd en het interval tussen
onderhoudsbeurten van de machine weer.
Met dit scherm worden vooraf bepaalde
onderhoudsintervallen voor de machine ingesteld. Er
kunnen twee onderhoudsintervallen worden ingevoerd.
VOORBEELD: 50 uur is het vereiste interval tussen
onderhoudsbeurten.
INFO
Onderhoudsinterval 1 instellen op 50 en Tijd sinds
onderhoud 1 op 0. Naarmate de uren toenemen, zal Tijd
sinds onderhoud 1 toenemen. Zodra Tijd sinds onderhoud
1 groter is dan Onderhoudsinterval 1 verschijnt een
attentiebericht.
Tijd sinds onderhoud 1 instellen:
De lettertoets naast TIJD SINDS ONDERHOUD 1
indrukken en dan de gewenste hoeveelheid tijd met het
numerieke toetsenbord invoeren. De lettertoets naast TIJD
SINDS ONDERHOUD 1 nogmaals indrukken om de
informatie in te voeren en op te slaan.
Tijd sinds onderhoud 2 instellen:
De lettertoets naast TIJD SINDS ONDERHOUD 2
indrukken en dan de gewenste hoeveelheid tijd met het
numerieke toetsenbord invoeren. De lettertoets naast TIJD
SINDS ONDERHOUD 2 nogmaals indrukken om de
informatie in te voeren en op te slaan.
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Tijd sinds
onderhoud 1 (u)
Tijd sinds
onderhoud 2 (u)
Onderhoudsinterval
1 (u)
Onderhoudsinterval
2 (u)
Vervolg op volgende bladzijde
Onderhoudsuren
Motoruren
2
5
8
0
0
Prestatiemonitor
0
0
0
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC6427 –18–19JUN00
OUO6050,00015E7 –18–10NOV05–3/4
60-12 011806
PN=141

Onderhoudsinterval 1 instellen:
De lettertoets naast ONDERHOUDSINTERVAL 1
indrukken en dan de gewenste hoeveelheid tijd tussen
onderhoudsbeurten met het numerieke toetsenbord
invoeren. De lettertoets naast ONDERHOUDSINTERVAL
1 nogmaals indrukken om de informatie in te voeren en
op te slaan.
Onderhoudsinterval 2 instellen:
De lettertoets naast ONDERHOUDSINTERVAL 2
indrukken en dan de gewenste hoeveelheid tijd tussen
onderhoudsbeurten met het numerieke toetsenbord
invoeren. De lettertoets naast ONDERHOUDSINTERVAL
2 nogmaals indrukken om de informatie in te voeren en
op te slaan.
Motoruren
Dit gedeelte geeft het totale aantal motoruren van de
machine zoals bepaald door de CCD-bus.
INFO
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Tijd sinds
onderhoud 1 (u)
Tijd sinds
onderhoud 2 (u)
Onderhoudsinterval
1 (u)
Onderhoudsinterval
2 (u)
Onderhoudsuren
Motoruren
2
5
8
0
0
Prestatiemonitor
0
0
0
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC6427 –18–19JUN00
OUO6050,00015E7 –18–10NOV05–4/4
60-13 011806
PN=142

KeyCard
Spoorvolging
StarFire-ontvanger
Prestatiemonitor
GreenStar-display
KeyCard
Druk op RUN om display
te bedienen.
Scherm: INFO - KeyCard
Indrukken: INFO >> KEYCARD
PC7008 –18–10JAN02
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
2
5
8
0
KeyCard
Apparaten op CAN-bus
Productsleutels
Programmadoel
Doeltalen
Diagnose
INFO
Info
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Dit scherm geeft algemene informatie over de
KeyCard. De gewenste selectietoets indrukken.
PC6804 –18–28AUG01
OUO6050,00015E8 –18–10NOV05–1/1
60-14 011806
PN=143

Apparaten
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
2
5
8
0
KeyCard
Apparaten op CAN-bus
Productsleutels
Programmadoel
Doeltalen
Diagnose
INFO
Info
3
6
9
CLR
Scherm: INFO - APPARATEN
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Indrukken: INFO >> KEYCARD >> APPARATEN OP
CAN-BUS
Dit scherm toont de apparaten die momenteel op de
CAN-bus zijn aangesloten. Om informatie over
PC6804 –18–28AUG01
INFO
INFO
Info
1
4
7
.
JOHN DEERE
Apparaten
PF307100P Ver. 1.00P
Mobiele processor
PF303111A Ver. 1.11A
GreenStar display
Ver. 4.4
GPS-ontvanger
Keycard
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
MOBIELE PROCESSOR, GREENSTAR-DISPLAY of
GPS-ONTVANGER te bekijken, de gewenste
selectietoets indrukken.
Vervolg op volgende bladzijde
PC6442 –18–12SEP00
OUO6050,00015E9 –18–10NOV05–1/4
60-15 011806
PN=144

INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Info apparaten PAGE 1
Mobiele processor
Onderdeelnr. appar: PF80156
Ondrdeelnr. software: PF307200N
Versienr. software: 2.00N
Versienr. hardware: 2.2
Versienr. loader: 2.60J
Serienr.: 115211
Typenr. uitrusting: ffff
Onderdeelnr. loader: PF80156
Versienr. HW Compat: 00001
Mobiele processor
Apparaten
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Scherm: INFO - INFO APPARATEN - PAGE 1
Scherm: INFO - INFO APPARATEN - PAGE 2
Indrukken: INFO >> KEYCARD >> APPARATEN OP
CAN-BUS >> MOBIELE PROCESSOR
OPMERKING: De PAGE-toets indrukken om tussen
schermen te wisselen.
Deze schermen geven bijzonderheden over de
mobiele processor.
Onderdeelnr. apparaat — onderdeelnummer van de
huidige mobiele processor.
Onderdeelnr. software — onderdeelnummer van de
huidige software voor de mobiele processor.
Versienr. software — huidige softwareversie die door
de mobiele processor wordt gebruikt.
PC7039 –18–22JAN02
INFO
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Info apparaten PAGE 2
Mobiele processor
Geladen talen:
ENGLISH 2.00E
FRANÇAIS 2.00E
ESPANOL 2.00E
DEUTSCH 2.00E
Apparaten
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Versienr. hardware — huidige hardwareversie die
door de mobiele processor wordt gebruikt.
Versienr. loader — huidige loadersoftware die door
de mobiele processor wordt gebruikt.
Serienr. — huidige serienummer van de mobiele
processor.
Typenr. uitrusting — uniek identificatienummer voor
de toepassing, alleen voor gebruik in de fabriek.
Onderdeelnr. loader — onderdeelnummer van
huidige loadersoftware.
Versienr. HW Compat — alleen voor gebruik in de
fabriek.
Geladen talen — talen en versienummer die
momenteel op de processor zijn geladen.
Vervolg op volgende bladzijde
PC7040 –18–22JAN02
OUO6050,00015E9 –18–10NOV05–2/4
60-16 011806
PN=145

Display
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Info apparaten PAGE 1
GreenStar-display
Onderdeelnr. apparaat: PF80444
Onderdeelnr. software: PF303140B
Versienr. software: 1.40B
Versienr. hardware:
Versienr. loader: 2.00C
Serienr.: 101885
Typenr. uitrusting: ffff
Onderdeelnr. loader: PF318200C
Versienr. HW Compat: 00003
Apparaten
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Scherm: INFO - INFO APPARATEN - PAGE 1
Scherm: INFO - INFO APPARATEN - PAGE 2
Indrukken: INFO >> KEYCARD >> APPARATEN OP
CAN-BUS >> GREENSTAR-DISPLAY
OPMERKING: De PAGE-toets indrukken om tussen
schermen te wisselen.
Deze schermen geven bijzonderheden over het
GreenStar-display.
Onderdeelnr. display — huidig onderdeelnummer van
het display.
Onderdeelnr. software — onderdeelnummer van
huidige software die door het display wordt gebruikt.
Versienr. software — huidige softwareversie die door
het display wordt gebruikt.
PC7043 –18–22JAN02
INFO
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Info apparaten PAGE 1
GreenStar-display
Geladen talen:
ENGLISH 1.40A
Apparaten
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Versienr. hardware — huidige hardwareversie die
wordt gebruikt.
Versienr. loader — huidige loadersoftware die door
het display wordt gebruikt.
Serienr. — huidig serienummer van het display.
Typenr. uitrusting — uniek identificatienummer voor
de toepassing, alleen voor gebruik in de fabriek.
Onderdeelnr. loader — onderdeelnummer van
huidige loadersoftware.
Versienr. HW Compat — alleen voor gebruik in de
fabriek.
Geladen talen — talen en versienummer die
momenteel op het display zijn geladen.
Vervolg op volgende bladzijde
PC7044 –18–22JAN02
OUO6050,00015E9 –18–10NOV05–3/4
60-17 011806
PN=146

1
4
7
Ontvanger
INFO
INFO
.
JOHN DEERE
Info apparaten PAGE 2
GPS-ontvanger
Onderdeelnr. apparaat: PF80385
Onderdeelnr. software: PF300510A
Versienr. software: 5.1
Versienr. hardware: 1.7
Versienr. loader:
Serienr.: 261299
Typenr. uitrusting: ffff
Onderdeelnr. loader:
Versienr. HW Compat: 00000
Apparaten
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Scherm: INFO - INFO APPARATEN - PAGE 1
Scherm: INFO - INFO APPARATEN - PAGE 2
Indrukken: INFO >> KEYCARD >> APPARATEN OP
CAN-BUS >> GPS-ONTVANGER
OPMERKING: De PAGE-toets indrukken om tussen
schermen te wisselen.
Deze schermen geven bijzonderheden over de
GPS-ontvanger.
Onderdeelnr. apparaat — onderdeelnummer van de
GPS-ontvanger.
Onderdeelnr. software — onderdeelnummer van
huidige software voor de GPS-ontvanger.
PC7041 –18–22JAN02
INFO
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Info apparaten PAGE 2
GPS-ontvanger
Geladen talen:
ENGLISH 2.00E
Apparaten
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Versienr. software — huidige softwareversie die door
de GPS-ontvanger wordt gebruikt.
Versienr. hardware — huidige hardwareversie die
door de GPS-ontvanger wordt gebruikt.
Serienr. — huidig serienummer van de
GPS-ontvanger.
Typenr. uitrusting — uniek identificatienummer voor
de toepassing, alleen voor gebruik in de fabriek.
Onderdeelnr. loader — onderdeelnummer van
huidige loadersoftware.
Versienr. HW Compat — alleen voor gebruik in de
fabriek.
Geladen talen — talen en versienummer die
momenteel op de processor zijn geladen.
PC7042 –18–22JAN02
OUO6050,00015E9 –18–10NOV05–4/4
60-18 011806
PN=147

Productsleutels
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
2
5
8
0
KeyCard
Apparaten op CAN-bus
Productsleutels
Programmadoel
Doeltalen
Diagnose
INFO
Info
3
6
9
CLR
Scherm: INFO - PRODUCTSLEUTELS
Indrukken: INFO >> KEYCARD >>
PRODUCTSLEUTELS
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
OPMERKING: Het aantal programma’s dat op het
programmadoelscherm wordt
weergegeven hangt af van het aantal
PC6804 –18–28AUG01
INFO
INFO
AutoTrac
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Field Doc Basic
Yield Mapping
Productsleutels
Field Doc plantmachine
(alleen JD VRD plantmachine)
Map Based plantmachine
(alleen JD VRD plantmachine)
KeyCard
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
programma’s dat op de KeyCard is
geladen.
Dit scherm toont de huidige programma’s die op de
KeyCard zijn geladen.
De G-toets indrukken om naar het scherm INFO -
KeyCard terug te keren.
PC7302 –18–15OCT02
OUO6050,00015EA –18–10NOV05–1/1
60-19 011806
PN=148

Programmadoel
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
2
5
8
0
KeyCard
Apparaten op CAN-bus
Productsleutels
Programmadoel
Doeltalen
Diagnose
INFO
Info
3
6
9
CLR
Scherm: INFO - PROGRAMMADOEL
Indrukken: INFO >> KEYCARD >>
PROGRAMMADOEL
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
OPMERKING: Het aantal programma’s dat op het
programmadoelscherm wordt
weergegeven hangt af van het aantal
PC6804 –18–28AUG01
INFO
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
GPS-ontvanger
GreenStar-display
Mobiele processor
Programmadoel
Vochtigheidssensor
Keycard
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
programma’s dat op de KeyCard is
geladen.
Met dit scherm kan de bestuurder software voor de
mobiele processor, het display, de GPS-ontvanger en
de vochtigheidssensor updaten. (Het hoofdstuk
Herprogrammeren naar een begeleidingssysteem
raadplegen voor details).
PC7045 –18–22JAN02
OUO6050,00015EB –18–10NOV05–1/1
60-20 011806
PN=149

Diagnose
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
2
5
8
0
KeyCard
Apparaten op CAN-bus
Productsleutels
Programmadoel
Doeltalen
Diagnose
INFO
Info
Scherm: INFO - DIAGNOSE
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Indrukken: INFO >> KEYCARD >> DIAGNOSE
Met dit scherm kunnen oplossingen worden gevonden
als een probleem met het systeem optreedt.
• Hoge spanning/lage spanning
Hoge en lage spanning zoals vastgelegd door de
CAN-bus.
PC6804 –18–28AUG01
INFO
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Diagnose
Hoge spanning 2.5
Lage spanning 2.5
Geselecteerde laag 2,5 V
Aantal bus uit 0
Hardwareversie
2.1
Serienummer 102377
FABRICAGE: 968286746
09/06/00 17:32:26
Keycard
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
• Aantal Geselecteerde laag/bus uit
Geselecteerde CAN-buslaag.
• Hardwareversie/serienummer
Huidige hardwareversie en serienummer van de
mobiele processor.
• Fabricage
Fabricagenummer en fabricagedatum van de
software van de mobiele processor.
PC6448 –18–12SEP00
OUO6050,00015EC –18–10NOV05–1/1
60-21 011806
PN=150

Doeltaal
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
2
5
8
0
KeyCard
Apparaten op CAN-bus
Productsleutels
Programmadoel
Doeltalen
Diagnose
INFO
Info
Scherm: INFO - DOELTALEN
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Indrukken: INFO >> KEYCARD >> DOELTALEN
PC6804 –18–28AUG01
INFO
ZX026925
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Doeltalen
Mobiele processor
GreenStar-display
GPS-ontvanger
KeyCard
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Met dit scherm worden bijkomende talen in het
systeem geladen. (SETUP EN LADEN VAN TAAL in
het hoofdstuk Taal laden raadplegen.)
ZX026925 –18–20DEC01
OUO6050,00015ED –18–10NOV05–1/1
60-22 011806
PN=151

Display
Spoorvolging
StarFire-ontvanger
Prestatiemonitor
GreenStar-display
KeyCard
Druk op RUN om display
te bedienen.
Scherm: INFO - DISPLAY - PAGE 1
Indrukken: INFO >> GREENSTAR-DISPLAY
Dit scherm geeft bijzonderheden over het display. Met
deze informatie kunnen oplossingen worden gevonden
als een probleem met het display optreedt.
• Hardwareversie/serienummer
Deze cel geeft het onderdeelnummer en
serienummer van het display. Ook wordt de
PC7008 –18–10JAN02
INFO
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Display
Hardware: PF80444 2.5
S/N: 101885
Software: PF303150C
Loader: 2.10B
Recente problemen
Display-diagnose
Bedrijfsuren: 691,4
Analysator CAN-bus
2
5
8
0
PAGE 1
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
CAN-bus spanning weergegeven die door het
systeem wordt gebruikt (2,5 of 4,5).
• Software/loader
Het onderdeelnummer van de software die door het
display wordt gebruikt. Deze cel geeft ook het
versienummer van het loaderprogramma dat door
het systeem wordt gebruikt.
• Bedrijfsuren
Dit blok geeft de huidige bedrijfsuren van het
display.
PC7317 –18–14OCT02
OUO6050,00015EE –18–10NOV05–1/1
60-23 011806
PN=152

Recente problemen
Scherm: INFO - RECENTE PROBLEMEN
Indrukken: INFO >> GREENSTAR-DISPLAY >>
RECENTE PROBLEMEN
Deze cel geeft recente problemen die in het display zijn
opgetreden.
Om de cel RECENTE PROBLEMEN te bekijken:
1. De C-toets indrukken om een lijst met recente
problemen te bekijken.
2. De lettertoets naast WISSEN indrukken om alle
storingscodes te wissen.
3. De G-toets indrukken om naar het scherm INFO -
DISPLAY terug te keren.
INFO
INFO
Storingscodes
GreenStar-display
020 Losse monitor/regelaar
Storingscodes
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Recente problemen
Display
2
5
8
0
3
6
9
CLR
2.5
Wissen
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
H63052 –18–15MAR00
OUO6050,00015EF –18–22NOV05–1/1
60-24 011806
PN=153

Display-diagnose
Scherm: INFO – DISPLAY-DIAGNOSE
Indrukken: INFO >> GREENSTAR-DISPLAY >>
DISPLAY-DIAGNOSE
INFO
Dit scherm geeft bijzonderheden over het systeem. Met
deze informatie kunnen oplossingen worden gevonden als
een probleem met het systeem optreedt.
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Display-diagnose
Voedingsspanning ............12,7
Schakelaar werktuig .......Open
Invoer radarsensor...... Inactief
CAN-status .................... Actief
CCD-status .................. Inactief
Snelheidsbron ................. Vast
Alleen voor gebruik in fabriek
000000 000000 000000 00DB
000000 000000 000000 6327
000000 000000 000000 G040
000000 000000 000000 L160
ST:91 CO:43 ID:80 S3FC
RT:8F C1:1F CL:55 C000
SV:7F C2:67 CH:79 A056
INFO
Display
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC6440 –18–12SEP00
OUO6050,00015F0 –18–22NOV05–1/1
60-25 011806
PN=154

Analysator CAN-bus
INFO
Bron-ID
0xFC
0x99
0x2B
0xD2
0x1C
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
CAN-bus PAGE 1
Fysieke CAN-laag
Aantal bus uit: 0
Display
2
5
8
0
Berichten
2,252
1,190
184
92
461
autom.
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
BELANGRIJK: Als de CAN-bus-spanning
handmatig wordt gewijzigd, wordt
deze automatisch opnieuw op
AUTOM. ingesteld als de voeding
naar het systeem wordt
ingeschakeld.
Scherm: INFO - CAN-BUS - PAGE 1
Indrukken: INFO >> GREENSTAR-DISPLAY >>
ANALYSATOR CAN-BUS
PC7293 –18–14NOV02
INFO
INFO
AUTOM.
2,5
4/5
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
CAN-laag wijzigen
CAN-bus
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Dit scherm wordt door de fabriek gebruikt om de
diagnose van het systeem te stellen.
Scherm: Scherm INFO – CAN-LAAG WIJZIGEN
Indrukken: INFO >> GREENSTAR-DISPLAY >>
ANALYSATOR CAN-BUS >> FYSIEKE CAN-LAAG
Met dit scherm kan de CAN-buslaag worden gewijzigd
door de gewenste selectietoets in te drukken.
Vervolg op volgende bladzijde
PC7294 –18–09OCT02
OUO6050,00015F1 –18–22NOV05–1/2
60-26 011806
PN=155

Een waarschuwingsscherm wordt weergegeven bij het
wijzigen van de CAN-buslaag. De lettertoets naast
DOORGAAN indrukken om verder te gaan of de G-toets
om te annuleren.
INFO
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
CAN-laag wijzigen
Display kan mogelijk niet meer
worden bediend als de fysieke
CAN-laag wordt gewijzigd.
Druk op F om door te gaan
of op G om te annuleren
Laag wijzigen Doorgaan
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7295 –18–09OCT02
OUO6050,00015F1 –18–22NOV05–2/2
60-27 011806
PN=156

StarFire iTC-ontvanger
De ontvanger bevindt zich op de cabine van de machine.
De ontvanger ontvangt een GPS- en
differentieelcorrectiesignaal via een enkele ontvanger en
integreert het signaal voor gebruik met het systeem.
De ontvanger bevat de TCM (Terrain Compensation
Module), een navigatiehulpmiddel dat samen met de
ontvanger wordt gebruikt om de voertuigpositie- en
routeparameters die de GPS verschaft, te verbeteren. De
TCM corrigeert dynamische voertuigfactoren zoals rollen
op zijwaarts bereden hellingen, ruw terrein of wisselende
bodemcondities.
Montage-instructies voor de StarFire iTC
1. Controleren of beugelstang (A) voor de zij-ontvanger
van het voertuig niet naar binnen of naar buiten is
gebogen.
A—Beugelstang
StarFire iTC
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,00015F2 –18–10NOV05–1/4
PC8328 –UN–02SEP04
OUO6050,00015F2 –18–10NOV05–2/4
65-1 011806
PN=157

StarFire iTC
A—Montagestift B—Metalen lip C—Beugelstang D—Grendel ontvanger
2. De StarFire iTC op de beugel plaatsen. De
montagestiften (A) op de ontvanger uitlijnen met de
inkepingen in de beugel op het voertuig.
Controleren of de stiften stevig in de inkepingen
zitten en de metalen lip (B) zich boven de
beugelstang (C) bevindt.
4. De grendelhendel omhoog tegen de ontvanger
klappen.
PC8327 –UN–31AUG04
3. De ontvangergrendel (D) om de beugelstang
plaatsen. De grendelhendel draaien om de grendel
om de beugelstang vast te zetten. De beugelstang
wordt iets samengedrukt.
PC8329 –UN–31AUG04
OUO6050,00015F2 –18–10NOV05–3/4
PC8330 –UN–31AUG04
OUO6050,00015F2 –18–10NOV05–4/4
65-2 011806
PN=158

Autom. update
OPMERKING: Om de nieuwste softwareversie aan te
schaffen: www.stellarsupport.com
bezoeken of contact opnemen met uw
John Deere dealer.
Wanneer de KeyCard in de mobiele processor is
geïnstalleerd en de voeding AAN is, controleert het
systeem de softwareversie op de mobiele processor, het
display en de ontvanger. Als de KeyCard een recentere
versie van de software bevat, vraagt het systeem of de
bestuurder een update met de meest recente
softwareversie wenst. De procedures op het scherm
volgen om de software te updaten. (Automatisch laden
van software raadplegen).
StarFire iTC
OUO6043,00018DE –18–17NOV05–1/1
65-3 011806
PN=159

Software handmatig updaten
StarFire iTC
OPMERKING: Telkens wanneer nieuwe of gereviseerde
softwareprogramma’s beschikbaar komen,
moet nieuwe software naar het systeem
worden geladen.
Deze procedure volgen als het
automatisch laden van software niet werkt.
Om de nieuwste softwareversie aan te
schaffen: www.stellarsupport.com
bezoeken of contact opnemen met uw
John Deere dealer.
1. KeyCard met de nieuwe software in de bovenste sleuf
van de mobiele processor plaatsen.
2. De contactsleutel naar de RUN-stand draaien.
OPMERKING: Op G drukken om het laden van de
nieuwe software te annuleren
3. Indrukken: SETUP >> KEYCARD
De lettertoets naast de gewenste selectie op het
scherm SETUP – PRODUCTEN indrukken.
4. Wachten totdat het scherm WAARSCHUWING BEZIG
MET PROGRAMMEREN wordt weergegeven en de
aanwijzingen op het scherm volgen.
PC-KAART NIET VERWIJDEREN
VOEDING NIET VERWIJDEREN
5. De lettertoets naast OK indrukken.
6. Nu kunt u naar gewoonte doorgaan.
SETUP Productn PAGE 2
Circle Track
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Parallel Tracking
Harvest Doc Combine
Grain tank moisture sensor
Yield Mapping
Elevator moisture sensor
Field Doc Connect
Field Doc Sprayer
Setup
2
5
8
0
3
6
9
CLR
SETUP - PRODUCTEN
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7413 –18–11NOV02
OUO6043,00018DF –18–17NOV05–1/1
65-4 011806
PN=160

StarFire-ontvanger
StarFire iTC
BELANGRIJK: Als een SF2 correctiesignaal wordt
gebruikt, kan de nauwkeurigheid van
het systeem blijven toenemen nadat
SF2 op het scherm is gecontroleerd.
Er kan een lichte positieverschuiving
tussen de twee modi optreden. Als de
machine SF2 ontving tijdens een
stopzetting, is er geen opwarmperiode
tenzij de stopzetting langer duurde dan
de tijd vastgesteld voor UREN AAN NA
STOPZETTING.
BELANGRIJK: Wanneer de voeding van de StarFire
iTC voor de eerste maal wordt
ingeschakeld, kan het wel 15 minuten
duren voordat de ontvanger de
geüpdate GPS-almanak ontvangt.
SETUP - GPS - PAGE 1
Scherm: SETUP - GPS
Indrukken: SETUP >> STARFIRE-ONTVANGER
De volgende items kunnen in SETUP - GPS worden
ingesteld
• Licentie/activeren
• Setup Snelstart
• Setup TCM
• Setup Differentiële correctie
• Uren aan na stopzetting
De overeenkomstige toets indrukken om de te wijzigen
optie te openen.
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
GPS
Licentie / Activeren
Rest. licentie (dagen) 0
Setup Snelstart
Setup TCM
Setup diff correctie
Seriële RS232 uitvoer
Uren NA stopzetting
0 3 6 12 24
2
5
8
0
3
6
9
CLR
OUO6050,00015F5 –18–10NOV05–1/1
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8322 –18–09AUG04
OUO6050,00015F6 –18–10NOV05–1/1
65-5 011806
PN=161

Overzicht:
SF2/RTK activeringen,
SF2 abonnement
StarFire iTC is in 2 configuraties verkrijgbaar: SF1
Wereldoplossing en SF2 Klaar.
SF1 Wereldoplossing: SF1 is een gratis
differentieelcorrectiesignaal op basis van satellieten dat
exclusief door John Deere wordt aangeboden. De
nauwkeurigheid is voldoende voor toepassing op
gewassen die niet in rijen groeien. De SF1 StarFire iTC
kan tot SF2 Klaar worden opgewaardeerd door uw John
Deere dealer te bezoeken of naar StellarSupport te gaan
en SF2 Klaar te kopen.
OPMERKING: Seriële-poort GPS-informatie (NMEA)
wordt voor SF1 slechts uitgevoerd bij
aansluiting op een GreenStar-systeem.
StarFire iTC
SF2 Klaar: SF2 is een +/-4 inch
differentieelcorrectiesignaal van traject naar traject dat
exclusief door John Deere wordt aangeboden. De StarFire
iTC kan als SF2 Klaar worden besteld, maar de SF2
Klaar-activering moet worden verkregen via
www.StellarSupport.com of uw John Deere dealer. Het
COMAR ordernummer en serienummer van de ontvanger
zijn vereist en moeten handmatig in de ontvanger worden
ingevoerd. Nadat de activering is ingevoerd, kan een SF2
licentie worden gekocht voor een periode van maximaal
36 maanden.
RTK: RTK is het correctiesignaal met de grootste
nauwkeurigheid.
OPMERKING: De aanvullende RTK-gebruikshandleiding
raadplegen voor meer informatie.
SF2 of RTK activering en SF2 licentie verkrijgen en
invoeren
OPMERKING: Het serienummer van de ontvanger is
vereist om de activeringscodes voor SF2
Klaar of RTK te verkrijgen. Voor SF2 Klaar
en RTK is ook het overeenkomstige
COMAR ordernummer nodig bij aankoop
bij uw John Deere dealer.
OPMERKING: De aanvullende RTK-gebruikshandleiding
raadplegen voor meer informatie.
1. Indrukken: INFO >> STARFIRE-ONTVANGER >>
PAGE >> PAGE
Het serienummer (van de hardware) opzoeken.
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
GPS PAGE 3
Activerin SF1, SF2 klaar, RTK
SF2 licentie NEE
SF2 einddat Geen
Uren ontvanger 1359.6
Geschakeld volt
Ongeschakld volt
CAN hoge volt
CAN lage volt
ON hardware PF80732
SN hardware
300106
Versienr SW app 1.30D
Versienr SW loader 1.04
Vervolg op volgende bladzijde
2
5
8
0
3
6
9
CLR
13.43
13.30
2.48
2.38
INFO - GPS - PAGE 3
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8331 –18–22SEP04
OUO6043,00018E0 –18–29NOV05–1/3
65-6 011806
PN=162

OPMERKING: www.StellarSupport.com zorgt voor een
activeringscode van 24 cijfers.
2. Bij www.stellarsupport.com inloggen om de
activeringscode te verkrijgen.
StarFire iTC
OPMERKING: De activeringscode van 24 cijfers invoeren
in de drie cellen met elk acht nullen.
3. Scherm: SETUP - STARFIRE-LICENTIE
Indrukken: SETUP >> STARFIRE-ONTVANGER >>
LICENTIE/ACTIVEREN
De lettertoets naast CIJFERS 1—8 indrukken en de
eerste acht cijfers van de activeringscode intoetsen. De
lettertoets naast CIJFERS 1—8 nogmaals indrukken
om de waarde in te voeren.
4. De lettertoets naast CIJFERS 9—16 indrukken en de
tweede reeks van acht cijfers van de activeringscode
intoetsen. De lettertoets naast CIJFERS 9—16
nogmaals indrukken om de waarde in te voeren.
5. De lettertoets naast CIJFERS 17—24 indrukken en de
laatste reeks van acht cijfers van de activeringscode
intoetsen. De lettertoets naast CIJFERS 17—24
nogmaals indrukken om de waarde in te voeren.
6. De lettertoets naast VERZENDEN indrukken.
7. De lettertoets naast SETUP indrukken om terug te
keren of de SETUP-toets indrukken om verder te gaan
met instellen.
Waarschuwing Licentie vervallen
OPMERKING: Er zijn drie uitstelperiodes van 24 uur
wanneer de huidige licentie vervalt.
Zodoende heeft de klant de tijd om een
licentie te vernieuwen. Het signaal van de
uitstelperiode is het SF2
differentieelcorrectiesignaal.
Als de licentie tijdens het gebruik vervalt of vervallen is
sedert het laatste gebruik, verschijnt een
waarschuwingsscherm.
Het waarschuwingsscherm kan worden gewist door de
lettertoets naast DOORGAAN in te drukken, of een
uitstelperiode kan zo nodig worden geactiveerd door de
lettertoets naast GEBRUIK 1 in te drukken.
SETUP
Cijfers
1 - 8
Cijfers
9 - 16
Cijfers
17 - 24
Beschikbare ui
periodes - >
H?p
Code 502950
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
StarFire-licentie
GPS
2
5
8
0
00000000
00000000
00000000
Uitstelperiode
gebruiken
Vrzend
3
6
9
CLR
SETUP - STARFIRE-LICENTIE
OUO6043,00018E0 –18–29NOV05–2/3
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8147 –18–24AUG04
OUO6043,00018E0 –18–29NOV05–3/3
65-7 011806
PN=163

Setup Snelstart
Scherm: SETUP - GPS
Indrukken: SETUP >> STARFIRE-ONTVANGER >>
SETUP SNELSTART
StarFire iTC
Snelstart verkort de tijd die nodig is voordat volledige
nauwkeurigheid is verkregen. Als Snelstart geactiveerd is
(automatische modus) en de ontvanger heeft SF2
wanneer de voeding naar de ontvanger wordt
uitgeschakeld, dan wordt een positie voor de toekomstige
Snelstart opgeslagen. Wanneer de voeding naar de
ontvanger wordt hersteld binnen de periode vastgesteld in
UREN AAN NA STOPZETTING, is geen Snelstart nodig
omdat de voeding nooit onderbroken is. Maar als de
periode langer is dan UREN AAN NA STOPZETTING,
wordt een Snelstart aangevangen. De opgeslagen positie
wordt gebruikt om de opwarmperiode die normaal bij het
opstarten vereist is, te negeren. De ontvanger kan niet
bewegen terwijl Snelstart aan de gang is. De Snelstart
kan tot 6 minuten in beslag nemen. Het scherm meldt aan
de gebruiker wanneer Snelstart voltooid is.
Om de automatische modus te activeren de lettertoets
naast MODUS SNELSTART indrukken om tussen
AUTOMATISCH en UIT te wisselen.
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
JOHN DEERE
GPS
Modus Snelstart
AUTOMATISCH UIT
SETUP
StarFire-ontvanger
Setup Snelstart
GPS
2
5
8
0
3
6
9
CLR
Modus Snelstart selecteren
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7950 –18–22OCT03
OUO6050,00015F8 –18–10NOV05–1/1
65-8 011806
PN=164

Setup—TCM
Scherm: SETUP - TCM
Indrukken: SETUP >> STARFIRE-ONTVANGER >>
SETUP TCM
Op dit scherm kan de bestuurder:
• De TCM AAN/UITZETTEN
• De TCM kalibreren voor een rolhoek van nul graden
• De hoogte van de ontvanger handmatig invoeren
• Voor/achter handmatig invoeren
• De montagerichting van de ontvanger wijzigen
AAN/UIT—TCM
OPMERKING: De Run-pagina’s geven niet aan of de
TCM AAN of UIT staat.
De TCM wordt standaard aangezet als de
voeding uit en weer in wordt geschakeld.
StarFire iTC
De lettertoets A indrukken om tussen AAN en UIT te
wisselen. De selectie wordt omkaderd en met hoofdletters
weergegeven.
Wanneer de TCM uit staat, worden de StarFire
GPS-berichten niet op dynamische voertuigfactoren of
zijwaarts bereden hellingen gecorrigeerd.
SETUP
TCM
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
TCM PAGE 1
uit AAN
TCM kalibreren
StarFire-hoogte (cm)
(TCM handleid raadpl)
StarFire voor/achter (cm)
(TCM handleid raadpl)
StarFire-montagerichting
achterw VOORW
Setup
2
5
8
0
126
3
6
9
1
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7548 –18–27MAR03
OUO6050,00015F9 –18–10NOV05–1/1
OUO6050,00015FA –18–10NOV05–1/1
65-9 011806
PN=165

Montagerichting—TCM
OPMERKING: De ontvangers die aan trekkers,
spuitmachines en maaidorsers zijn
bevestigd, bevinden zich gewoonlijk in de
VOORWAARTSE positie.
De ontvangers die aan GATORS zijn
bevestigd, bevinden zich gewoonlijk in de
ACHTERWAARTSE positie.
De montagerichting is de richting waarin de ontvanger
wijst.
Deze instelling bepaalt de montage-oriëntering van de
ontvanger. De TCM gebruikt deze instelling om de juiste
richting van het rollen van het voertuig te bepalen.
Een StarFire-ontvanger die naar voren uit de
bevestigingsbeugel steekt in de richting waarin het
voertuig rijdt, is in de VOORWAARTSE montagerichting.
StarFire iTC
Een StarFire ontvanger die naar achteren uit de
bevestigingsbeugel steekt in de tegenovergestelde richting
van de richting waarin het voertuig rijdt, is in de
ACHTERWAARTSE montagerichting.
De gewenste selectie wordt omkaderd met hoofdletters
weergegeven.
De lettertoets naast STARFIRE-MONTAGERICHTING
indrukken en de gewenste montagerichting selecteren,
voorwaarts of achterwaarts.
OUO6050,00015FB –18–10NOV05–1/1
65-10 011806
PN=166

Kalibratieniveau—TCM
Voertuigen met zwevende vooras
StarFire iTC
A—Achteras B—Zwenkpunt voertuig
OPMERKING: De ontvanger kalibreren nadat hij
(opnieuw) aan de machine is
bevestigd. De ontvanger hoeft pas te
worden gekalibreerd nadat hij uit de
machine is verwijderd en opnieuw is
bevestigd.
De machine tijdens kalibratie positioneren
BELANGRIJK: Bij het kalibreren is het belangrijk
dat de TCM in beide richtingen
dezelfde hoek aanhoudt. Als de
rolhoek plus 2 graden is in de ene
richting, moet het voertuig een
rolhoek van min 2 graden hebben
wanneer het in de andere richting
wijst. Om de TCM onder dezelfde
hoek te zetten, is het belangrijk dat
de banden op de juiste locatie
worden geplaatst wanneer het
voertuig in de tegenovergestelde
richting wordt gedraaid. De locatie
van de banden op de grond
PC8278 –UN–22JUN04
Voertuigen met vaste assen op wielen of rupsen
Vervolg op volgende bladzijde
controleren nadat het voertuig op
een harde, vlakke ondergrond is
geparkeerd. Deze aanwijzingen
volgen bij het omdraaien:
• Voertuigen met zwevende vooras
(MFWD, ILS, TLS) — de
achteras/-wielen op dezelfde
locatie plaatsen bij het verrichten
van de 2-punts kalibratie.
Bovenstaand diagram raadplegen
voor voertuigen met zwevende
vooras.
• Voertuigen met vaste assen op
wielen of rupsen (trekkers op
rupsen, 9000 en 9020 Series
trekkers op wielen, 4700 en 4900
Series spuitmachines) —alle
voertuigen op dezelfde locatie
plaatsen in beide richtingen.
Bovenstaand diagram raadplegen
voor voertuigen met vaste assen
op wielen of rupsen.
PC8277 –UN–22JUN04
OUO6050,00015FC –18–10NOV05–1/4
65-11 011806
PN=167

Ondergrond voor kalibratie
StarFire iTC
BELANGRIJK: Het voertuig moet voor de kalibratie op
een harde, vlakke, horizontale
ondergrond staan. Als de TCM niet op
een horizontale ondergrond wordt
gekalibreerd of de montagehoek van
de TCM niet horizontaal is t.o.v. van de
hoek van het voertuig
(StarFire-montagebeugel of
voertuigcabine wijkt lichtjes af,
ongelijke bandenspanning aan de ene
of andere zijde enz.), kan de
bestuurder een afwijking opmerken
tijdens het gebruik. Deze afwijking kan
van traject naar traject de vorm
aannemen van constant overslaan (A)
of overlappen (B). Om deze afwijking
te elimineren, opnieuw kalibreren op
een horizontale ondergrond, een
traject afrijden, keren en hetzelfde
traject afrijden in tegenovergestelde
richting. Als het voertuig niet hetzelfde
traject volgt, de afgeweken afstand
(offset) meten en een werktuig-offset
in SETUP - SPOORVOLGING - PAGE 2
invoeren. Het hoofdstuk over
werktuig-offset raadplegen. Na de
aanvankelijke kalibratie van de TCM is
het niet nodig om deze nogmaals te
kalibreren tenzij de TCM-hoek t.o.v. het
voertuig veranderd is. Bijvoorbeeld: de
bandenspanning is verlaagd aan de
ene zijde van het voertuig, waardoor
de hoek van het voertuig t.o.v. de
grond veranderd is.
A—Overslaan
B—Overlap
Vervolg op volgende bladzijde
PC8279 –UN–16JUL04
OUO6050,00015FC –18–10NOV05–2/4
65-12 011806
PN=168

1
4
7
.
JOHN DEERE
SETUP TCM
Voertuig op harde, vlakke
ondergrond parkeren
Doorgaan indrukken om
de TCM te kalibreren.
Scherm: SETUP - TCM
2
5
8
0
Doorgaan
Annuleren
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Indrukken: SETUP >> STARFIRE-ONTVANGER >>
SETUP TCM >> KALIBRATIENIVEAU
1. Wanneer het voertuig zich op een harde,
horizontale ondergrond bevindt en volledig stilstaat
(cabine schommelt niet), de lettertoets naast
DOORGAAN indrukken.
OPMERKING: Tijdens het kalibreren geeft de TCM
een waarschuwing als deze waarneemt
dat de rolhoek van het voertuig groter
is dan 10 graden in vergelijking met de
interne as van de TCM. Als het
StarFire iTC
PC8151 –18–31MAR04
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
2
5
8
0
TCM
Voertuig in tegenovergestelde
richting op dezelfde locatie
plaatsen.
Doorgaan indruk als klaar.
Doorgaan
Annuleren
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
voertuig op een horizontale ondergrond
staat en de waarschuwing verschijnt
toch, de montage-oriëntering van de
TCM controleren om te zien of deze
binnen 10 graden van de voertuigas is
uitgelijnd.
2. Het voertuig 180 graden in de tegenovergestelde
richting draaien. Controleren of de banden op de
juiste locatie staan voor een vaste of zwevende
vooras.
3. Controleren of het voertuig volledig stilstaat (cabine
schommelt niet) en de lettertoets naast
DOORGAAN indrukken.
Vervolg op volgende bladzijde
PC8000 –18–11NOV03
OUO6050,00015FC –18–10NOV05–3/4
65-13 011806
PN=169

4. De lettertoets naast OK indrukken.
StarFire iTC
5. Na voltooiing wordt een kalibratiewaarde weergegeven.
0De kalibratiewaarde 0 graden is het verschil tussen
de waarde van de fabriekskalibratie en de werkelijke
kalibratiewaarde die zojuist is gemeten.
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
TCM
TCM kalibratie voltooid
Kalibratiewaarde 0˚
2
5
8
0
3
6
9
CLR
1,4
OK
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8001 –18–11NOV03
OUO6050,00015FC –18–10NOV05–4/4
65-14 011806
PN=170

Hoogte—TCM
StarFire iTC
BELANGRIJK: Onder- of overcompensatie van
rolhoeken van het voertuig doet zich
voor als de hoogte tijdens de instelling
verkeerd is ingevoerd (bv. op een
helling van 10 graden leidt een fout
van 30 cm (12 inch) van de
StarFire-hoogte tot een
positie-afwijking van 5 cm (2 inch) op
de grond).
De standaard fabrieksinstelling is
“126”. Op sommige voertuigen met
AutoTrac wordt de hoogtewaarde
automatisch waargenomen en
ingevoerd tijdens het inschakelen van
de voeding. Omdat deze afmeting
essentieel is voor de juiste werking
van de TCM en kan variëren
afhankelijk van de voertuigconfiguratie
en bandgrootte, dient de bestuurder de
werkelijke, in te voeren afstand te
meten telkens wanneer de TCM op een
ander voertuig wordt geïnstalleerd.
De hoogte wordt vanaf de grond tot de
bovenkant van de StarFire-koepel
gemeten.
OPMERKING: De onderstaande tabel gebruiken voor
voorbeelden van de
StarFire-hoogtewaarden.
De lettertoets naast de STARFIRE-HOOGTE indrukken en
de hoogte invoeren met het numerieke toetsenbord.
De lettertoets naast STARFIRE-HOOGTE nogmaals
indrukken om het getal op te slaan.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6043,00018F9 –18–23NOV05–1/2
65-15 011806
PN=171

OPMERKING: De cijfers in de tabel zijn bij benadering.
John Deere voertuig StarFire-hoogte cm (in.)
6000 Series trekkers 280 cm (111 in.)
7000 Series trekkers 305 cm (120 in.)
8000 Series trekkers 320 cm (126 in.)
8000T Series trekkers 320 cm (126 in.)
9000 Series trekkers 361 cm (142 in.)
9000T Series trekkers 356 cm (140 in.)
4700 Series spuitmachines 389 cm (153 in.)
4900 Series spuitmachines 396 cm (156 in.)
Maaidorser 396 cm (156 in.)
Veldhakselaar 366 cm (144 in.)
StarFire iTC
OUO6043,00018F9 –18–23NOV05–2/2
65-16 011806
PN=172

Voor/achter—TCM
Voertuigen met zwevende vooras
De TCM-waarde voor/achter is de afstand tussen de
ontvanger en het zwenkpunt van de trekker.
Op sommige voertuigen met AutoTrac wordt de
waarde voor/achter automatisch waargenomen en
ingevoerd tijdens het inschakelen van de voeding.
• De waarde voor/achter wordt weergegeven zonder
het zwarte tekstkader — automatisch waargenomen,
kan niet worden gewijzigd.
• De waarde voor/achter wordt weergegeven met het
zwarte tekstkader — moet handmatig worden
ingevoerd.
De volgende procedure uitvoeren om de waarde te
selecteren en handmatig in te voeren. Zo nodig de
tabel gebruiken om de StarFire-waarden voor/achter te
selecteren.
Als de TCM voor Parallel Tracking wordt gebruikt op
een voertuig dat niet in de tabel staat, dan voert u "1"
in voor de instelling voor/achter.
De lettertoets naast STARFIRE VOOR/ACHTER
indrukken en de waarde invoeren met het numerieke
toetsenbord.
StarFire iTC
PC8278 –UN–22JUN04
A—Zwenkpunt — Voertuigen B—Zwenkpunt — Voertuigen
met zwevende vooras met vaste assen op wielen
of rupsen
Voertuigen met vaste assen op wielen of rupsen
De lettertoets naast STARFIRE VOOR/ACHTER
nogmaals indrukken om de ingevoerde waarde op te
slaan.
Aanbevolen StarFire-waarden voor/achter voor John Deere
voertuigen
John Deere voertuig StarFire voor/achter cm (in.)
6000 Series trekkers 75 cm (29 in.)
7000 Series trekkers 75 cm (29 in.)
8000 Series trekkers 75 cm (29 in.)
8000T Series trekkers 3 cm (1 in.)
9000 Series trekkers -51 cm (-20 in.)
9000T Series trekkers 3 cm (1 in.)
4700 Series spuitmachines 203 cm (80 in.)
4900 Series spuitmachines 257 cm (101 in.)
Maaidorser 140 cm (55 in.)
Veldhakselaar 157 cm (62 in.)
PC8277 –UN–22JUN04
OUO6043,0001903 –18–29NOV05–1/1
65-17 011806
PN=173

Setup differentiële correctie
StarFire iTC
Differentiële correctie is het proces waarmee de
GPS-nauwkeurigheid beter wordt. (OVERZICHT: SF1/SF2
ACTIVERINGEN, SF2 ABONNEMENT in dit hoofdstuk
raadplegen.)
Scherm: SETUP - DIFF CORRECTIE
Indrukken: SETUP >> STARFIRE-ONTVANGER >>
SETUP DIFF CORRECTIE
De aanvullende RTK-gebruikshandleiding raadplegen voor
meer informatie.
BELANGRIJK: De standaard
StarFire-correctiefrequentie NIET
wijzigen tenzij uw John Deere Dealer
of John Deere Ag Management
Solutions daartoe opdracht geeft.
OPMERKING: Deze informatie verschijnt alleen als de
ontvanger een licentie heeft.
De lettertoets naast STARFIRE CORRECTIEFREQ
indrukken om tussen STANDAARD en ONDER te
wisselen.
Wanneer STARFIRE CORRECTIEFREQ op ONDER is
ingesteld — de lettertoets naast FREQ (MHZ) indrukken
en een frequentie invoeren.
De lettertoets naast STARFIRE CORRECTIE indrukken
om tussen UIT, SF1 en SF2 te wisselen. Bij de instelling
UIT ontvangt StarFire geen SF1 of SF2 correctiesignalen.
SF2 verschijnt niet op het scherm als de ontvanger geen
geldige SF2 licentie heeft.
De lettertoets naast WAAS CORRECTIE indrukken om
tussen UIT en AAN te wisselen. Bij de instelling UIT
ontvangt StarFire geen WAAS-correctiesignalen.
PC8990 –18–21DEC05
OUO6043,00018ED –18–18NOV05–1/1
65-18 011806
PN=174

Seriële RS232 uitvoer
Scherm: SETUP - SERIËLE POORT
Indrukken: SETUP >> STARFIRE-ONTVANGER >>
SERIËLE RS232 UITVOER
OPMERKING: NMEA seriële-poortgegevens worden voor
SF1 slechts uitgevoerd bij aansluiting op
een GreenStar-systeem. NMEA
seriële-poortgegevens worden altijd
uitgevoerd voor SF2 en RTK.
Deze instellingen gelden alleen voor
NMEA seriële-poortberichten voor
communicatie met andere dan
GREENSTAR-systemen.
De bauduitvoersnelheden van de seriële
poort zijn: 4800, 9600, 19200 en 38400.
De volgende items kunnen in SETUP - SERIËLE POORT
worden ingesteld:
• Baudsnelheid seriële poort
• Uitvoersnelheid seriële poort
• Bericht GGA-poort
• Bericht GSA-poort
• Bericht RMC-poort
• Bericht VTG-poort
• Bericht ZDA-poort
De lettertoets naast de gewenste cel indrukken en de
gewenste selectie openen.
Uitvoersnelheid seriële poort
OPMERKING: Seriële-poortinstellingen hebben geen
invloed op GreenStar-toepassingen.
De lettertoets naast UITVOERSNELHEID SERIËLE
POORT indrukken om van 1 tot 5 Hz te
wisselen/selecteren.
Seriële-poortberichten
De lettertoets naast het BERICHT SERIËLE POORT
indrukken om tussen AAN en UIT te wisselen/selecteren.
StarFire iTC
1
4
7
.
JOHN DEERE
SETUP Seriële poort
Baudsnelheid ser poort
19200
Uitvoersnelh ser poort
1 5
Bericht seriële poort
GGA UIT AAN
Bericht seriële poort
GSA UIT AAN
Bericht seriële poort
RMC UIT AAN
Bericht seriële poort
VTG UIT AAN
Bericht seriële poort
ZDA UIT AAN
2
5
8
0
3
6
9
CLR
SETUP - SERIËLE POORT
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8155 –18–31MAR04
OUO6050,0001600 –18–10NOV05–1/1
65-19 011806
PN=175

Uren aan na stopzetting
Scherm: SETUP - GPS
Indrukken: SETUP >> STARFIRE-ONTVANGER
StarFire iTC
De toets naast UREN AAN NA STOPZETTING geeft aan
hoe lang de voeding naar de ontvanger ingeschakeld blijft
nadat het contactslot is uitgezet (0, 3, 6, 12 of 24 uur). Als
het contactslot wordt aangezet binnen het vastgestelde
aantal uren, dan herstelt de ontvanger de volledige SF2
nauwkeurigheid binnen enkele seconden (in de
veronderstelling dat SF2 aanwezig was toen het
contactslot werd uitgezet).
De bestuurder kan de tijd (in uren) selecteren dat het
systeem aan blijft. De lettertoets naast UREN AAN NA
STOPZETTING indrukken om tussen de instellingen te
wisselen. De fabrieksinstelling is 3 uur.
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
GPS
Licentie / Activeren
Rest. licentie (dagen) 0
Setup Snelstart
Setup TCM
Setup diff correctie
Seriële RS232 uitvoer
Uren NA stopzetting
0 3 6 12 24
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8322 –18–09AUG04
OUO6050,0001601 –18–10NOV05–1/1
65-20 011806
PN=176

INFO-GPS-PAGE1
Scherm: INFO - GPS - PAGE 1
Indrukken: INFO >> STARFIRE-ONTVANGER
StarFire iTC
Het scherm geeft informatie en status van binnenkomende
GPS- en differentieelcorrectiesignalen. Geen informatie op
dit scherm kan worden gewijzigd. Deze informatie dient
uitsluitend om te bekijken.
Datum en tijd: Deze cel geeft de datum en tijd
(Greenwich Mean time).
Bgr: Deze cel geeft de breedtegraadcoördinaten van de
voertuiglocatie ten opzichte van de evenaar (noord of
zuid).
Lgr: Deze cel geeft de lengtegraadcoördinaten van de
voertuiglocatie ten opzichte van de nulmeridiaan (oost of
west).
OPMERKING: De bestuurder kan met de toets de manier
kiezen waarop breedtegraad en
lengtegraad worden weergegeven: in
graden, minuten, seconden en
decimaalgraden.
Hoogte: Deze cel geeft de hoogte van de ontvanger,
gemeten vanaf de koepel, in meters (feet) boven de
zeespiegel.
GPS-route: Deze cel geeft de rijrichting in graden ten
opzichte van het werkelijke noorden (nul graden),
gemeten door de ontvanger. De hoek wordt met de klok
mee (rechtsom) gemeten.
OPMERKING: Route en snelheid geven normaal kleine
snelheden en verschillende routes aan,
zelfs als de machine niet beweegt.
GPS-snelheid: Deze cel geeft de rijsnelheid van de
machine in km/u (mph), gemeten door de ontvanger.
Positiemodus: Deze cel geeft aan of de ontvanger een
3D-positie, 2D-positie of geen positie (geen nav) berekent.
De cel geeft ook de status van het differentieelsignaal: SF
1 (StarFire 1 differentieel), SF 2 (StarFire 2 differentieel).
Differentieelmodus: Deze cel geeft de status van het
GPS-signaal: 2-D (tweedimensioneel met breedtegraad en
lengtegraad van het voertuig) of 3-D (driedimensioneel
met hoogte, breedtegraad en lengtegraad van het
voertuig).
1
4
7
.
JOHN DEERE
GPS
00:24:11GMT INFO PAGE 1
22.8.1999
Bgr
GnNav
Lgr
GnNav
Hoogte (m)
GnNav
GPS-route
0˚
GPS-snlh (km/u)
0,0
Positiemodus NoNav
Differentieelmod None
Indicat GPS-nauwkeurigh
0%
Kwaliteit GPS-signaal
0%
Kwaliteit diff. signaal
Vervolg op volgende bladzijde
2
5
8
0
3
6
9
CLR
INFO - GPS - PAGE 1
0
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8336 –18–02SEP04
OUO6050,000160B –18–10NOV05–1/2
65-21 011806
PN=177

StarFire iTC
Indicator GPS-nauwkeurigheid: De StarFire iTC omvat
de indicator van GPS-nauwkeurigheid (GPS Accuracy
Indicator, GPS AI). GPS AI geeft een indicatie van de
nauwkeurigheid van de GPS-positie die door de ontvanger
is verkregen en die als een percentage wordt
weergegeven (0-100%). GPS AI wordt op de RUN-pagina
van Parallel Tracking (afbeelding 1), AutoTrac en Field
Doc en INFO – GPS – Page 1 (afbeelding 2)
weergegeven.
Wanneer de voeding naar de ontvanger aanvankelijk
wordt ingeschakeld, geeft GPS AI 0% weer. Naarmate de
ontvanger satellieten opvangt en een positie berekent, zal
GPS AI verhogen naarmate de nauwkeurigheid verbetert.
Aanvaardbare begeleidingsprestaties worden verkregen
voor Parallel Tracking en AutoTrac wanneer GPS AI 80%
of hoger weergeeft. Dit kan tot 20 minuten in beslag
nemen. De GPS-nauwkeurigheid wordt door vele factoren
beïnvloed. Als geen nauwkeurigheid van 80% of hoger
binnen 25 minuten wordt bereikt, de volgende
mogelijkheden overwegen:
• Onbelemmerd zicht – bomen, gebouwen of andere
constructies kunnen verhinderen dat de ontvanger
signalen van alle beschikbare satellieten ontvangt
• L1/L2 signaal:ruisverhouding (SRV) – radiostoring van
zenderontvangers of andere bronnen kunnen tot een
lage SRV leiden
• Satellietpositie – slechte geometrie van GPS-satellieten
kan de nauwkeurigheid verminderen
• Aantal satellieten boven elevatiemasker – dit is het
totale aantal voor uw ontvanger beschikbare
GPS-satellieten dat zich boven het elevatiemasker van
7 graden bevindt
• Aantal satellieten voor oplossing – dit is het totale
aantal satellieten dat door de ontvanger wordt gebruikt
om een positie te berekenen
Kwaliteit GPS-signaal: Deze cel geeft de kwaliteit van de
signalen die van de constellatie GPS-satellieten worden
ontvangen.
Kwaliteit differentieelsignaal: Deze cel geeft de kwaliteit
van het differentieelcorrectiesignaal dat door de ontvanger
worden ontvangen.
OUO6050,000160B –18–10NOV05–2/2
65-22 011806
PN=178

INFO-GPS-PAGE2
Scherm: INFO - GPS - PAGE 2
StarFire iTC
Indrukken: INFO >> STARFIRE-ONTVANGER >> PAGE
Diagnostische storingscodes: (DIAGNOSTISCHE
STORINGSCODES in het hoofdstuk Verhelpen van
storingen raadplegen.)
Datalogboek: Drie pagina’s van het datalogboek bestaan
uit grafieken die GPS-informatie weergeven voor
maximaal de 60 afgelopen minuten. De grafieken kunnen
dienen om de gebruiker op variaties te wijzen die in de
laatste 60 minuten zijn opgetreden.
Freq (MHz): Deze cel geeft de frequentie van het
differentieelcorrectiesignaal waarop de ontvanger is
ingesteld.
Correctie-ouderdom (SEC): Deze cel geeft de ouderdom
van het differentieelcorrectiesignaal naar de GPS
(normaal minder dan 10 seconden).
Satellieten boven elevatiemasker: Dit is het totale aantal
voor uw ontvanger beschikbare GPS-satellieten, dat zich
boven het elevatiemasker van 7 graden bevindt.
Gevolgde satellieten: Dit is het totale aantal
GPS-satellieten, dat door uw ontvanger wordt gevolgd.
Satellieten voor oplossing: Deze cel geeft het aantal
satellieten dat actief wordt gebruikt om de positie te
berekenen.
PDOP: PDOP (positie dilutie van precisie) is een indicator
van GPS-satellietgeometrie zoals deze door de ontvanger
wordt waargenomen. Een lage PDOP duidt op betere
satellietgeometrie om zowel een horizontale als een
verticale positie te berekenen.
Rolhoek: Zowel de grafische als numerieke voorstelling
van de rolbeweging die door de TCM wordt gemeten ten
opzichte van de gekalibreerde referentiewaarde van nul
graden. Een positieve rolhoek betekent dat het voertuig
naar rechts rolt.
Mate van gieren: Dit is een grafische voorstelling en een
numeriek getal voor de hoeveelheid door de TCM
gemeten rotatie. Een positieve mate van gieren betekent
dat het voertuig naar rechts draait.
1
4
7
.
JOHN DEERE
INFO GPS PAGE 2
Diagnostische
storingscodes
Datalog
(alleen diagnost gebruik)
Freq (MHz) 1545.5450
Correctie-ouderd (ser) 0
Satell boven elev.mask
Gevolgde satellieten
Satellieten vr oploss.
PDOP
2
5
8
0
3
6
9
CLR
0
0
0
0.0
Rolhoek 0.0˚
Mate giern +0 deg/s
INFO - GPS - PAGE 2
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8137 –18–31MAR04
OUO6050,000160C –18–10NOV05–1/1
65-23 011806
PN=179

Datalogboek
Scherm: INFO - GPS - PAGE 2
StarFire iTC
Indrukken: INFO >> STARFIRE-ONTVANGER >> PAGE
De lettertoets naast DATALOG indrukken om drie
pagina’s van het datalogboek te openen. Deze pagina’s
bestaan uit grafieken die GPS-informatie weergeven voor
maximaal de 60 afgelopen minuten. De grafieken kunnen
dienen om de gebruiker op variaties te wijzen die in de
laatste 60 minuten zijn opgetreden.
1
4
7
.
JOHN DEERE
INFO GPS PAGE 2
Diagnostische
storingscodes
Datalog
(alleen diagnost gebruik)
Freq (MHz) 1545.5450
Correctie-ouderd (ser) 0
Satell boven elev.mask
Gevolgde satellieten
Satellieten vr oploss.
PDOP
Vervolg op volgende bladzijde
2
5
8
0
3
6
9
CLR
0
0
0
0.0
Rolhoek 0.0˚
Mate giern +0 deg/s
INFO - GPS - PAGE 2
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8137 –18–31MAR04
OUO6050,000160D –18–22NOV05–1/4
65-24 011806
PN=180

INFO - DATALOG - PAGE 1
Scherm: INFO – DATALOG - PAGE 1
Indrukken: INFO >> STARFIRE-ONTVANGER >>
PAGE >> DATALOG
Indicator GPS-nauwkeurigheid: De indicator
GPS-nauwkeurigheid is een relatieve indicatie van de
algehele differentiële GPS-prestaties.
Kwaliteit GPS-signaal: Kwaliteit GPS-signaal geeft de
kwaliteit van de signalen die van de GPS-satellieten
worden ontvangen. In tegenstelling tot de indicator
GPS-nauwkeurigheid zijn WAAS, SF1, SF2 of de tijd
gedurende welke het signaal wordt ontvangen, niet in de
signaalkwaliteit inbegrepen.
StarFire iTC
Kwaliteit differentieelsignaal: Differentieelsignaalkwaliteit
is de sterkte van het StarFire-netwerksignaal (SF2 of
SF1). Het normale bereik is van 5 tot 15, maar de
maximale waarde op de indicator is 10. De numerieke
waarde wordt rechts van de indicator weergegeven. Een
waarde boven 5 is normaal.
INFO - DATALOG - PAGE 2
Scherm: INFO - DATALOG - PAGE 2
Indrukken: INFO >> STARFIRE-ONTVANGER >>
PAGE >> DATALOG >> PAGE
PDOP: (Positie dilutie van precisie) is een combinatie van
verticale en horizontale fout (of driedimensioneel). Lage
PDOP is beter. Een waarde onder 2 wordt als optimaal
beschouwd.
Satellieten voor oplossing: Het aantal satellieten dat de
ontvanger voor de huidige positie-oplossing gebruikt. Het
maximum is 10. Satellieten worden pas voor de oplossing
gebruikt als ze boven het elevatiemasker van 7 graden
zijn voor WAAS, SF1 of SF2 (10 graden voor RTK), en
onder het elevatiemasker van 7 graden voor WAAS, SF1,
SF2 of RTK.
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Datalog PAGE 1
Indicat GPS-nauwkeurigh
100
%
0
Kwaliteit GPS-sign
100
%
0
Kwaliteit different.signaal
10
0 -60 min 0
INFO
PDOP
10
INFO
1
4
7
.
GPS
2
5
8
0
JOHN DEERE
3
6
9
CLR
Datalog PAGE 2
Satellieten voor oplossing
10
Vervolg op volgende bladzijde
0
0 -60 min 0
GPS
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8323 –18–02SEP04
OUO6050,000160D –18–22NOV05–2/4
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8324 –18–23AUG04
OUO6050,000160D –18–22NOV05–3/4
65-25 011806
PN=181

INFO - DATALOG - PAGE 3
Scherm: INFO - DATALOG - PAGE 3
Indrukken: INFO >> STARFIRE-ONTVANGER >>
PAGE >> DATALOG >> PAGE >> PAGE
StarFire iTC
Positiemodus: De positiemodus wordt als drie
verschillende types voorgesteld; geen Nav, 2D en 3D. Dit
helpt bij het vaststellen of de GPS-positie in de laatste 60
minuten is weggelaten.
Differentieelmodus: Dit geeft het niveau van het
differentieelsignaal dat u tijdens de laatste 60 minuten
hebt ontvangen. Het signaalniveau dat u voor uw
ontvanger hebt gekocht, bepaalt het hoogste punt op het
histogram dat u te zien krijgt.
• RK - RTK
• RG - huidige SF2
• WT - oorspronkelijke SF2
• WS - WAAS
• NO - geen
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Datalog
Positiemodus
3D
2D
no
Differentieelmod
2
5
8
0
PAGE 3
rk
rg
wt
ws
no
-60 min 0
GPS
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8325 –18–23AUG04
OUO6050,000160D –18–22NOV05–4/4
65-26 011806
PN=182

INFO-GPS-PAGE3
Scherm: INFO - GPS - PAGE 3
Indrukken: INFO >> STARFIRE-ONTVANGER >>
PAGE >> PAGE
StarFire iTC
Deze pagina geeft bijzonderheden over de ontvanger Met
deze informatie kunnen oplossingen worden gevonden als
een probleem met de ontvanger optreedt.
Activeringen: Activeringen geeft alle activeringscodes die
in de ontvanger zijn ingevoerd. SF1, SF2 en/of RTK. Voor
bijkomende activeringen, www.stellarsupport.com
bezoeken of contact opnemen met uw John Deere dealer.
SF2 licentie: Als de ontvanger momenteel een actieve
SF2 licentie heeft, wordt JA weergegeven. Zo niet, wordt
NEE weergegeven.
SF2 einddatum: Datum waarop SF2 licentie vervalt.
Uren ontvanger: Deze cel geeft het aantal uren op de
ontvanger.
Serienummer: Deze cel geeft het serienummer van de
ontvanger. Dit is vereist om een StarFire-signaallicentie te
verkrijgen.
Hardwareversie: Deze cel geeft het onderdeelnummer
van de ontvanger.
Softwareversie: Deze cel geeft de versie van de software
die door de ontvanger wordt gebruikt.
OPMERKING: Om de nieuwste softwareversie aan te
schaffen: www.stellarsupport.com
bezoeken of contact opnemen met uw
John Deere dealer.
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
GPS PAGE 3
Activerin SF1, SF2 klaar, RTK
SF2 licentie NEE
SF2 einddat Geen
Uren ontvanger 1359.6
Geschakeld volt
Ongeschakld volt
CAN hoge volt
CAN lage volt
ON hardware PF80732
SN hardware
300106
Versienr SW app 1.30D
Versienr SW loader 1.04
2
5
8
0
3
6
9
CLR
13.43
13.30
2.48
2.38
INFO - GPS - PAGE 3
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8331 –18–22SEP04
OUO6043,00018E1 –18–18NOV05–1/1
65-27 011806
PN=183

Satellieten volgen
Scherm: INFO - GPS - PAGE 4
Indrukken: INFO >> STARFIRE-ONTVANGER >>
PAGE >> PAGE >> PAGE
Deze pagina geeft de satellieten die door de
GPS-ontvanger worden gevolgd en de daarmee
samenhangende informatie.
SAT-ID: (Satelliet-identificatienummer):
Identificatienummer voor GPS-satelliet
ELV: (Positie-elevatie): Elevatie in graden boven de
horizont voor de GPS-satellietpositie
AZM: (Positie-azimut): Azimut in graden vanaf het
werkelijke noorden voor de GPS-satelliet
L1 SRV: (L1 signaal:ruisverhouding): Signaalsterkte voor
het L1 GPS-signaal (signaal:ruisverhouding)
L2 SRV: (L2 signaal:ruisverhouding): Signaalsterkte voor
het L2 GPS-signaal (signaal:ruisverhouding)
Status: (GPS-signaalstatus): Status van GPS-signaal
• Zoeken: zoeken naar satellietsignaal
• Volgen: satellietsignaal volgen en gebruiken voor
plaatsbepaling
• OK: satellietsignaal volgen en gebruiken voor
plaatsbepaling
• OK SF1: satellietsignaal volgen en gebruiken voor
plaatsbepaling met STARFIRE-signaalfrequentie
• OK SF2: satellietsignaal volgen en gebruiken voor
plaatsbepaling met STARFIRE dubbele frequentie
StarFire iTC
PC8547 –18–11DEC05
OUO6050,000160F –18–10NOV05–1/1
65-28 011806
PN=184

StarFire-ontvanger
Oorspronkelijke StarFire-ontvanger
BELANGRIJK: Als een SF2 correctiesignaal wordt
gebruikt, kan de nauwkeurigheid van
het systeem blijven toenemen nadat
SF2 op het scherm is gecontroleerd.
Bij inschakelen van de voeding naar
de ontvanger is deze in de SF1
differentieelmodus. Het kan enkele
minuten duren voordat de ontvanger
op de SF2 modus omschakelt. Er kan
een lichte positieverschuiving tussen
de twee modi optreden. Als de
machine een dubbele frequentie
ontving bij het stopzetten, zal de
vertraging van 10 minuten niet
optreden tenzij de stopzetting langer
duurde dan de tijd vastgesteld voor
UREN AAN NA STOPZETTING.
SETUP - GPS - PAGE 1
Scherm: SETUP - GPS - PAGE 1
Indrukken: SETUP >> STARFIRE-ONTVANGER
De volgende items kunnen in dit scherm worden
ingesteld:
• Licentie/activeren en resterende licentie
• Snelstart SETUP - AUTOMATISCH/UIT
• Uren aan na stopzetting
• Correctiefrequentie - STANDAARD/ONDER
• StarFire-correcties - UIT, SF1, SF2
De overeenkomstige toets indrukken om de te wijzigen
optie te openen.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,0001610 –18–10NOV05–1/1
PC8548 –18–11DEC05
OUO6043,0001904 –18–29NOV05–1/5
70-1 011806
PN=185

Licentie/activeren - Resterende licentie
OPMERKING: Om de geüpdate licentie te ontvangen:
via internet op www.stellarsupport.com
of contact opnemen met uw John
Deere dealer.
De licentie vernieuwen als
StarFire-differentieelcorrectiesignaal
wordt gebruikt of de ontvanger
activeren voor gebruik met RTK.
Het scherm Resterende licentie geeft het aantal dagen
voordat de licentie van de ontvanger moet worden
vernieuwd.
Scherm: SETUP - GPS
Indrukken: SETUP >> STARFIRE-ONTVANGER >>
LICENTIE/ACTIVEREN-REST. LICENTIE (DAGEN)
Met dit scherm kan de bestuurder het licentienummer
van 24 cijfers voor het ontvangerabonnement invoeren.
Oorspronkelijke StarFire-ontvanger
PC8548 –18–11DEC05
SETUP GPS
StarFire-ontvanger
Licentie/activeren
Cijfers
1 - 8
Cijfers
9 - 16
Cijfers
17 - 24
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
GPS
2
5
8
0
00000000
00000000
00000000
Verzenden
3
6
9
CLR
SETUP - GPS
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
1. De lettertoets naast CIJFERS 1-8 indrukken en de
eerste acht cijfers met het numerieke toetsenbord
invoeren. De lettertoets naast CIJFERS 1-8
nogmaals indrukken om de waarde in te voeren en
op te slaan.
2. De lettertoets naast CIJFERS 9-16 indrukken en de
volgende acht cijfers met het numerieke
toetsenbord invoeren. De lettertoets naast CIJFERS
9-16 nogmaals indrukken om de waarde in te
voeren en op te slaan.
3. De lettertoets naast CIJFERS 17-24 indrukken en
de laatste acht cijfers met het numerieke
toetsenbord invoeren. De lettertoets naast CIJFERS
17-24 nogmaals indrukken om de waarde in te
voeren en op te slaan.
4. De lettertoets naast VERZENDEN indrukken om
alle cijfers te accepteren en verzenden.
Vervolg op volgende bladzijde
PC7942 –18–22OCT03
OUO6043,0001904 –18–29NOV05–2/5
70-2 011806
PN=186

Waarschuwing Licentie vervallen
OPMERKING: Er zijn twee uitstelperiodes van 48 uur
wanneer de huidige licentie vervalt.
Zodoende heeft de klant de tijd om een
licentie te vernieuwen. Het signaal van
de uitstelperiode is het SF2
differentieelcorrectiesignaal.
Oorspronkelijke StarFire-ontvanger
Als de licentie tijdens het gebruik vervalt of vervallen is
sedert het laatste gebruik, verschijnt een
waarschuwingsscherm.
Het waarschuwingsscherm kan worden gewist door de
lettertoets naast DOORGAAN in te drukken, of een
uitstelperiode kan zo nodig worden geactiveerd door
de lettertoets naast GEBRUIK 1 in te drukken.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6043,0001904 –18–29NOV05–3/5
70-3 011806
PN=187

Snelstart
1
4
7
.
JOHN DEERE
SETUP GPS PAGE 1
Licentie/activeren
Rest. licentie (dagen) 194
Setup Snelstart
Uren AAN na stopzetting
0 3 6 12 24
Correctiefrequentie
STANDAARD ONDER
Frequentie
1545 . 5450
(MHz)
StarFire-correcties
UIT AAN
WAAS
UIT AAN
Scherm: SETUP - GPS
2
5
8
0
3
6
9
CLR
SETUP - GPS - PAGE 1
Oorspronkelijke StarFire-ontvanger
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Indrukken: SETUP >> STARFIRE-ONTVANGER >>
SETUP SNELSTART
Met dit scherm kan de gebruiker de automatische
modus activeren door de lettertoets naast MODUS
SNELSTART in te drukken om tussen AUTOMATISCH
en UIT te wisselen.
Als Snelstart geactiveerd is (automatische modus) en
de gebruiker heeft SF2 wanneer de voeding naar de
PC7940 –18–22OCT03
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
JOHN DEERE
GPS
Modus Snelstart
AUTOMATISCH UIT
SETUP
StarFire-ontvanger
Setup Snelstart
GPS
2
5
8
0
3
6
9
CLR
Modus Snelstart selecteren
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
ontvanger wordt uitgeschakeld, dan wordt een positie
voor de toekomstige Snelstart opgeslagen. Wanneer
de voeding naar de ontvanger wordt hersteld binnen
de periode vastgesteld in UREN AAN NA
STOPZETTING, is geen Snelstart nodig omdat de
voeding nooit onderbroken is. Maar als de periode
langer is dan Uren aan na stopzetting, wordt een
Snelstart aangevangen. De opgeslagen positie wordt
gebruikt om de opstart-overgang (opwarmperiode) die
normaal vereist is, te negeren. De vereiste is echter
dat de ontvanger niet kan bewegen terwijl Snelstart
aan de gang is. De Snelstart kan tot 6 minuten in
beslag nemen. Het scherm meldt aan de gebruiker
wanneer Snelstart voltooid is.
Vervolg op volgende bladzijde
PC7950 –18–22OCT03
OUO6043,0001904 –18–29NOV05–4/5
70-4 011806
PN=188

Uren AAN na stopzetting
Oorspronkelijke StarFire-ontvanger
Dit geeft aan hoe lang de voeding naar de ontvanger
ingeschakeld blijft nadat het contactslot van het voertuig is
uitgezet. Als de voeding wordt hersteld binnen het aantal
uren dat in Uren aan na stopzetting is vastgelegd, dan
herstelt de ontvanger de volledige SF2 nauwkeurigheid
binnen enkele seconden (in de veronderstelling dat SF2
aanwezig was toen het contactslot werd uitgezet).
De bestuurder kan de tijd (in uren) selecteren dat het
systeem aan blijft. De lettertoets naast UREN AAN NA
STOPZETTING indrukken om tussen de instellingen te
wisselen. De standaardinstelling is 3 uur.
Correctiefrequentie
BELANGRIJK: Het standaardkanaal NIET wijzigen
tenzij uw John Deere Dealer of John
Deere Ag Management Solutions
daartoe opdracht geeft.
De lettertoets naast CORRECTIEFREQUENTIE indrukken
om tussen STANDAARD en ONDER frequentie te
wisselen/selecteren.
StarFire-correcties
OPMERKING: Deze informatie verschijnt alleen als de
ontvanger een licentie heeft.
De lettertoets naast STARFIRE-CORRECTIES indrukken
om tussen UIT en AAN te wisselen/selecteren.
WAAS
De lettertoets naast WAAS indrukken om tussen UIT en
AAN te wisselen/selecteren.
SETUP GPS PAGE 1
1
4
7
.
JOHN DEERE
Licentie/activeren
Rest. licentie (dagen) 194
Setup Snelstart
Uren AAN na stopzetting
0 3 6 12 24
Correctiefrequentie
STANDAARD ONDER
Frequentie
1545 . 5450
(MHz)
StarFire-correcties
UIT AAN
WAAS
UIT AAN
2
5
8
0
3
6
9
CLR
SETUP - GPS - PAGE 1
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7940 –18–22OCT03
OUO6043,0001904 –18–29NOV05–5/5
70-5 011806
PN=189

SETUP - GPS - PAGE 2
Scherm: SETUP - GPS - PAGE 2
Indrukken: SETUP >> STARFIRE-ONTVANGER >>
PAGE
De volgende items kunnen in dit scherm worden
ingesteld:
• Baudsnelheid seriële poort
• Uitvoersnelheid seriële poort
• Bericht GGA-poort
• Bericht GSA-poort
• Bericht RMC-poort
• Bericht VTG-poort
• Bericht ZDA-poort
Baudsnelheid seriële poort
OPMERKING: Uitvoersnelheden zijn: 4800, 9600, 19200
en 38400.
De STARFIRE-ontvanger kan NMEA-berichten sturen via
een seriële poort. Hierdoor kan de ontvanger worden
gebruikt voor andere toepassingen dan
GreenStar-systemen.
De lettertoets naast BAUDSNELHEID SERIËLE POORT
indrukken om de seriële baudsnelheid te
wisselen/selecteren.
Oorspronkelijke StarFire-ontvanger
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
GPS PAGE 2
Baudsnelheid seriële poort
2
5
8
0
9600
Uitvoersnelheid seriële poort
1 5
Bericht seriële poort
GGA AAN UIT
Bericht seriële poort
GSA AAN UIT
Bericht seriële poort
RMC AAN UIT
Bericht seriële poort
VTG AAN UIT
Bericht seriële poort
ZDA AAN UIT
Vervolg op volgende bladzijde
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7406 –18–05NOV02
OUO6050,0001612 –18–10NOV05–1/2
70-6 011806
PN=190

Uitvoersnelheid seriële poort
OPMERKING: Seriële-poortinstellingen hebben geen
invloed op GreenStar-toepassingen.
De lettertoets naast UITVOERSNELHEID SERIËLE
POORT indrukken om van 1 tot 5 Hz te
wisselen/selecteren.
Seriële-poortberichten
De lettertoets naast het gewenste BERICHT SERIËLE
POORT indrukken om tussen AAN en UIT te
wisselen/selecteren.
Oorspronkelijke StarFire-ontvanger
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
GPS PAGE 2
Baudsnelheid seriële poort
2
5
8
0
9600
Uitvoersnelheid seriële poort
1 5
Bericht seriële poort
GGA AAN UIT
Bericht seriële poort
GSA AAN UIT
Bericht seriële poort
RMC AAN UIT
Bericht seriële poort
VTG AAN UIT
Bericht seriële poort
ZDA AAN UIT
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7406 –18–05NOV02
OUO6050,0001612 –18–10NOV05–2/2
70-7 011806
PN=191

INFO-GPS-PAGE1
Scherm: INFO - GPS - PAGE 1
Indrukken: INFO >> STARFIRE-ONTVANGER
Oorspronkelijke StarFire-ontvanger
Het scherm geeft informatie en status van binnenkomende
GPS- en differentieelcorrectiesignalen. Geen informatie op
dit scherm kan worden gewijzigd. Deze informatie dient
uitsluitend om te bekijken.
Datum en tijd
Deze cel geeft de datum en tijd (Greenwich Mean time).
Bgr
Deze cel geeft de breedtegraadcoördinaten van de
voertuiglocatie ten opzichte van de evenaar (noord of
zuid).
Lgr
Deze cel geeft de lengtegraadcoördinaten van de
voertuiglocatie ten opzichte van de nulmeridiaan (oost of
west).
OPMERKING: De bestuurder kan met de toets de manier
kiezen waarop breedtegraad en
lengtegraad worden weergegeven: in
graden, minuten, seconden en
decimaalgraden.
Hoogte
Deze cel geeft de hoogte van de ontvanger in meters
(feet) boven de zeespiegel.
GPS-route
OPMERKING: Route en snelheid geven normaal kleine
snelheden en verschillende routes aan,
zelfs als de machine niet beweegt.
Deze cel geeft de rijrichting weer in graden ten opzichte
van het werkelijke noorden (nul graden), gemeten door de
ontvanger. De hoek wordt met de klok mee (rechtsom)
gemeten.
GPS-snelheid
Deze cel geeft de rijsnelheid van de machine in km/u
(mph), gemeten door de ontvanger.
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
GPS
2
5
8
0
PAGE 1
00:00:07 GMT 10/19/2003
Bgr GnNav
Lgr GnNav
Hoogte (ft) GnNav
GPS-route 0 o
GPS-snelheid(mph) 0.0
Positiemodus GnNav
Correctie-ouderd (sec) 0
Satellieten boven mask 0
Satellieten voor oplossing 0
PDOP
0.0
Vervolg op volgende bladzijde
HDOP
0.0
VDOP
0.0
Indicator GPS-nauwkeurigheid
3
6
9
CLR
0%
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7943 –18–22OCT03
OUO6050,0001613 –18–10NOV05–1/3
70-8 011806
PN=192

Positiemodus
Deze cel geeft de status van het GPS-signaal: 2-D
(tweedimensioneel met breedtegraad en lengtegraad van
het voertuig) of 3-D (driedimensioneel met hoogte,
breedtegraad en lengtegraad van het voertuig).
De cel positiemodus geeft ook de status van het
differentieelsignaal: SF 1 (StarFire 1 differentieel), SF 2
(StarFire 2 differentieel).
Correctie-ouderdom (SEC)
Oorspronkelijke StarFire-ontvanger
Deze cel geeft de ouderdom van het
differentieelcorrectiesignaal naar de GPS (normaal minder
dan 10 seconden).
Satellieten boven masker
Dit is het totale aantal voor uw StarFire-ontvanger
beschikbare GPS-satellieten, dat zich boven het masker
van 7 graden elevatie bevindt.
Satellieten voor oplossing
Deze cel geeft het aantal satellieten dat actief wordt
gebruikt om de positie te berekenen.
PDOP, HDOP en VDOP
Deze cel geeft de precisie van het GPS-positiesignaal: De
precisie van het signaal wordt beïnvloed door de
geometrie van de gebruikte satellieten.
• PDOP-positie dilutie van precisie
• HDOP-horizontale dilutie van precisie
• VDOP-verticale dilutie van precisie
Indicator GPS-nauwkeurigheid
StarFire-ontvangersoftware versie 7.00 en hoger omvat de
indicator van GPS-nauwkeurigheid (GPS Accuracy
Indicator, GPS AI). GPS AI geeft een indicatie van de
nauwkeurigheid van de GPS-positie die door de
StarFire-ontvanger wordt verkregen en wordt als een
percentage weergegeven (0-100%). GPS AI wordt op het
RUN-scherm weergegeven van Parallel Tracking
(afbeelding 1), AutoTrac en Field Doc en INFO – GPS –
Pagina 1 (afbeelding 2).
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,0001613 –18–10NOV05–2/3
70-9 011806
PN=193

Oorspronkelijke StarFire-ontvanger
Wanneer de voeding naar de StarFire-ontvanger
aanvankelijk wordt ingeschakeld, geeft GPS AI 0% weer.
Naarmate de ontvanger satellieten opvangt en een positie
berekent, zal GPS AI verhogen naarmate de
nauwkeurigheid verbetert. Aanvaardbare
begeleidingsprestaties worden verkregen voor Parallel
Tracking en AutoTrac wanneer GPS AI 80% of hoger
weergeeft. Dit kan tot 20 minuten in beslag nemen. De
GPS-nauwkeurigheid wordt door vele factoren beïnvloed.
Als geen nauwkeurigheid van 80% of hoger binnen 25
minuten wordt bereikt, de volgende mogelijkheden
overwegen:
• Onbelemmerd zicht – bomen, gebouwen of andere
constructies kunnen verhinderen dat de
StarFire-ontvanger signalen van alle beschikbare
satellieten ontvangt
• L1/L2 signaal:ruisverhouding (SRV) – radiostoring van
zenderontvangers of andere bronnen kunnen tot een
lage SRV leiden
• Satellietpositie – slechte geometrie van GPS-satellieten
kan de nauwkeurigheid verminderen
• Aantal satellieten boven elevatiemasker – dit is het
totale aantal voor uw ontvanger beschikbare
GPS-satellieten dat zich boven het elevatiemasker van
7 graden bevindt
• Aantal satellieten voor oplossing – dit is het totale
aantal satellieten dat door de StarFire-ontvanger wordt
gebruikt om een positie te berekenen
OUO6050,0001613 –18–10NOV05–3/3
70-10 011806
PN=194

INFO-GPS-PAGE2
Correctie-ontvanger
Scherm: INFO - GPS - PAGE 2
Indrukken: INFO >> STARFIRE-ONTVANGER >> PAGE
Oorspronkelijke StarFire-ontvanger
Dit scherm geeft bijzonderheden over de positie-ontvanger
Met deze informatie kunnen oplossingen worden
gevonden als een probleem met de positie-ontvanger
optreedt.
Grendelstatus
Deze cel geeft de status van het opvangen van L-band
differentieelcorrectiesignalen (zoeken, vergrendeld).
Signaalniveau
Deze cel geeft de signaalsterkte van het L-band
differentieelcorrectiesignaal in dB. Een goed signaal is 6
dB of hoger.
Differentieeltype
Deze cel geeft het type van de ontvangen
correctiesignalen.
Kanaal
Deze cel geeft de frequentie die de ontvanger gebruikt
voor de L-band differentieelcorrecties.
Goede pakketten
Pakketten zijn informatiegegevensstrings die van
verschillende satellieten zijn ontvangen. Goede pakketten
bevatten informatie voor differentiële correctie.
Aantal reframes
Deze cel geeft het aantal maal dat de ontvanger een
differentieelcorrectiesignaal heeft opgevangen.
Activering van licentie
Deze cel geeft het type van de ontvangen
differentieelsignalen.
Einde licentie
Deze cel geeft de datum waarop de licentie eindigt.
JOHN DEERE
INFO GPS PAGE 2
Correctie-ontvanger
Grendelstatus Zoeken
Signaalniveau (dB) 0,0
Differentieeltype Geen
Kanaal (MHz) 1535.1600
Goede pakketten
0
Aantal reframes
0
Licentieniveau
SF2
Einde licentie 11/15/2002
Rest. licentie (dagen) 2
Uren ontvanger 111,9
Serienummer 236646
Hardwareversie
1.7
Softwareversie 5.84 Ft
1
4
7
Vervolg op volgende bladzijde
.
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7421 –18–14NOV02
OUO6043,0001906 –18–29NOV05–1/2
70-11 011806
PN=195

Resterende licentie
Deze cel geeft het aantal dagen tot de licentie voor de
L-band differentieelcorrectie vervalt.
Uren ontvanger
Deze cel geeft het aantal uren op de ontvanger.
Serienummer
Oorspronkelijke StarFire-ontvanger
Deze cel geeft het serienummer van de positie-ontvanger.
Dit is vereist om een L-band-signaal licentie te verkrijgen.
Hardwareversie
Deze cel geeft het onderdeelnummer van de
positie-ontvanger.
Softwareversie
OPMERKING: Om de nieuwste softwareversie aan te
schaffen: www.stellarsupport.com
bezoeken of contact opnemen met uw
John Deere dealer.
Deze cel geeft de versie van de software die door de
positie-ontvanger wordt gebruikt.
OUO6043,0001906 –18–29NOV05–2/2
70-12 011806
PN=196

INFO-GPS-PAGE3
Satellieten volgen
Scherm: INFO - GPS - PAGE 3
Indrukken: INFO >> STARFIRE-ONTVANGER >>
PAGE >> PAGE
Dit scherm geeft de satellieten die door de
GPS-ontvanger worden gevolgd en de daarmee
samenhangende informatie.
SAT-ID
Deze cel geeft het identificatienummer voor de
GPS-satelliet.
ELEV
Deze cel geeft de elevatie in graden boven de horizont
voor de GPS-satellietpositie.
AZM
Deze cel toont het azimut in graden vanaf het werkelijke
noorden voor de GPS-satelliet.
L1 SRV
Deze cel geeft de signaalsterkte voor het L1 GPS-signaal
(signaal:ruisverhouding).
L2 SRV
Deze cel geeft de signaalsterkte voor het L2 GPS-signaal
(signaal:ruisverhouding).
Status
Deze cel geeft de status van het GPS-signaal.
Oorspronkelijke StarFire-ontvanger
• Zoeken – Zoeken naar satellietsignaal.
• Volgen – Volgen van satellietsignaal en dit gebruiken
voor plaatsbepaling.
• OK – Volgen van satellietsignaal en dit gebruiken voor
plaatsbepaling.
• OK SF1 – Volgen van satellietsignaal en dit gebruiken
voor plaatsbepaling met STARFIRE-signaalfrequentie.
• OK SF2 – Volgen van satellietsignaal en dit gebruiken
voor plaatsbepaling met dubbele STARFIRE-frequentie.
JOHN DEERE
INFO GPS PAGE 3
Sat-
ID
7
8
11
26
27
28
29
31
w1
w2
1
4
7
.
42
57
44
20
37
69
22
8
0
0
Satellieten volgen
Positie
Elv Azm
241
169
80
294
162
331
279
55
0
0
2
5
8
0
L1 L2
Srv Srv Status
43
44
52
43
44
52
43
54
0
43
41
32
45
41
41
45
39
46
NA
NA
3
6
9
CLR
Zoek
Zoek
Zoek
Zoek
Zoek
Zoek
Zoek
Zoek
Zoek
Lock
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7420 –18–14NOV02
OUO6050,0001615 –18–10NOV05–1/1
70-13 011806
PN=197

Waarschuwingsschermen
OPMERKING: Door op E te drukken wordt het
waarschuwingsscherm onderdrukt tot de
voeding uit- en weer wordt ingeschakeld.
Waarschuwingsscherm ID 304 wordt weergegeven als de
differentiële correctie verloren is.
Oorspronkelijke StarFire-ontvanger
Waarschuwingsscherm ID 305 wordt weergegeven als het
signaal verloren is.
De lettertoets naast NIET MEER WAARSCHUWEN
indrukken om de waarschuwing uit te zetten.
De lettertoets naast OK indrukken om door te gaan. De
waarschuwing wordt om de 5—10 minuten herhaald.
Waarschuwingsscherm ID 302 dient om de gebruiker erop
te wijzen dat de ontvanger niet op een differentieelsignaal
is vergrendeld en dat deze op een ander signaal moet
worden vergrendeld.
Waarschuwingsscherm ID 301 wordt weergegeven als de
ontvanger geen correctieberichten van het
STARFIRE-netwerk ontvangt (slechts inactieve pakketten).
De positie-ontvanger werkt niet goed als deze geen
correctieberichten van het STARFIRE-netwerk ontvangt.
Deze conditie wordt zo snel mogelijk verholpen door het
personeel van het STARFIRE-netwerk.
De lettertoets naast OK indrukken om door te gaan.
BELANGRIJK: Dit waarschuwingsscherm duidt op
een probleem met het
STARFIRE-satellietnetwerk. De
bestuurder hoeft niets te doen.
OUO6050,0001616 –18–10NOV05–1/1
70-14 011806
PN=198

TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
Locatie
A—Terrain Compensation Module (TCM)
B—Productidentificatienummers
C—Ontvanger
TCM en positie-ontvanger
De positie-ontvanger bevindt zich op de cabine van de
machine. De positie-ontvanger ontvangt een GPS- en
differentieelcorrectiesignaal via een enkele ontvanger en
integreert het signaal voor gebruik met het systeem.
De Terrain Compensation Module is een
navigatiehulpmiddel dat met de StarFire-positie-ontvanger
wordt gebruikt om de voertuigpositie- en routeparameters
die de GPS verschaft te verbeteren. De TCM corrigeert
dynamische voertuigfactoren zoals rollen op zijwaarts
bereden hellingen, ruw terrein of wisselende
bodemcondities. De TCM is op de StarFire-ontvanger
gemonteerd en wordt tussen de ontvanger en de overige
componenten aangesloten.
PC7562 –UN–28MAR03
OUO6050,000162A –18–10NOV05–1/1
OUO6050,000162B –18–10NOV05–1/1
75-1 011806
PN=199

Setup
BELANGRIJK: De TCM moet juist ingesteld zijn met
het oog op optimale prestaties.
Scherm: SETUP - TCM - PAGE 1
Indrukken: SETUP >> TCM
OPMERKING: Afhankelijk van het aantal op de KeyCard
geladen programma’s, wordt TCM
misschien niet op het scherm SETUP -
PAGE 1 weergegeven. De PAGE-toets
indrukken om de TCM te openen.
TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
Met dit scherm kan de bestuurder specifieke informatie
over de TCM (Terrain Compensation Module) bekijken en
wijzigen:
• De TCM AAN/UITZETTEN
• De TCM kalibreren voor een rolhoek van nul graden
• De hoogte van de ontvanger (vanaf de grond)
handmatig invoeren
• De afstand voor/achter handmatig invoeren (afstand
tussen zwenkpunt van voertuig en ontvanger)
• Montagerichting van ontvanger wijzigen
(achterwaarts/voorwaarts)
SETUP
TCM
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
TCM PAGE 1
uit AAN
TCM kalibreren
StarFire-hoogte (cm)
(TCM handleid raadpl)
StarFire voor/achter (cm)
(TCM handleid raadpl)
StarFire-montagerichting
achterw VOORW
Setup
2
5
8
0
126
3
6
9
1
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7548 –18–27MAR03
OUO6050,000162C –18–10NOV05–1/1
75-2 011806
PN=200

AAN/UITZETTEN
BELANGRIJK: AutoTrac kan alleen werken als de
TCM is ingeschakeld. AutoTrac kan
niet werken als de TCM UIT staat.
OPMERKING: De RUN-schermen geven niet aan of de
TCM aan of uit staat.
TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
De TCM wordt standaard aangezet als de
voeding uit en weer in wordt geschakeld.
De A-toets indrukken om tussen AAN en UIT te wisselen.
De selectie wordt omkaderd en met hoofdletters
weergegeven.
Wanneer de TCM UIT staat, worden de GPS-berichten
niet op dynamische voertuigfactoren of zijwaarts bereden
hellingen gecorrigeerd.
SETUP
TCM
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
TCM PAGE 1
uit AAN
TCM kalibreren
StarFire-hoogte (cm)
(TCM handleid raadpl)
StarFire voor/achter (cm)
(TCM handleid raadpl)
StarFire-montagerichting
achterw VOORW
Setup
2
5
8
0
126
3
6
9
1
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7548 –18–27MAR03
OUO6050,000162D –18–10NOV05–1/1
75-3 011806
PN=201

Kalibreren
Voertuigen met zwevende vooras
De machine tijdens kalibratie positioneren
TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
A—Achteras B—Zwenkpunt voertuig
BELANGRIJK: Bij het kalibreren is het belangrijk
dat de TCM in beide richtingen
dezelfde hoek aanhoudt. Als de
rolhoek plus 2 graden is in de ene
richting, moet het voertuig een
rolhoek van min 2 graden hebben
wanneer het in de andere richting
wijst. Om de TCM onder dezelfde
hoek te zetten, is het belangrijk dat
de banden op de juiste locatie
worden geplaatst wanneer het
voertuig in de tegenovergestelde
richting wordt gedraaid. De locatie
van de banden op de grond
controleren nadat het voertuig op
een harde, vlakke ondergrond is
geparkeerd. Deze aanwijzingen
volgen bij het omdraaien:
PC8278 –UN–22JUN04
Voertuigen met vaste assen op wielen of rupsen
Vervolg op volgende bladzijde
• Voertuigen met zwevende vooras
(MFWD, ILS, TLS) — de
achteras/-wielen op dezelfde
locatie plaatsen bij het verrichten
van de 2-punts kalibratie.
Bovenstaand diagram raadplegen
voor voertuigen met zwevende
vooras.
• Voertuigen met vaste assen op
wielen of rupsen (trekkers op
rupsen, 4700 en 4900 Series
spuitmachines, 9000 en 9020
Series trekkers op wielen, ) —
alle voertuigen op dezelfde
locatie plaatsen in beide
richtingen. Bovenstaand diagram
raadplegen voor voertuigen met
vaste assen op wielen of rupsen.
PC8277 –UN–22JUN04
OUO6050,000162E –18–10NOV05–1/5
75-4 011806
PN=202

Ondergrond voor kalibratie
TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
BELANGRIJK: Het voertuig moet voor de kalibratie op
een harde, vlakke, horizontale
ondergrond staan. Als de TCM niet op
een horizontale ondergrond wordt
gekalibreerd of de montagehoek van
de TCM niet horizontaal is t.o.v. van de
hoek van het voertuig
(StarFire-montagebeugel of
voertuigcabine wijkt lichtjes af,
ongelijke bandenspanning aan de ene
of andere zijde enz.), kan de
bestuurder een afwijking opmerken
tijdens het gebruik. Deze afwijking kan
van traject naar traject de vorm
aannemen van constant overslaan (A)
of overlappen (B). Om deze afwijking
te elimineren, opnieuw kalibreren op
een horizontale ondergrond, een
traject afrijden, keren en hetzelfde
traject afrijden in tegenovergestelde
richting. Als het voertuig niet hetzelfde
traject volgt, de afgeweken afstand
(offset) meten en een werktuig-offset
in SETUP - SPOORVOLGING - PAGE 2
invoeren. (SETUP - SPOORVOLGING -
PAGE 2 in hoofdstuk Setup
raadplegen.) Na de aanvankelijke
kalibratie van de TCM is het niet nodig
om deze nogmaals te kalibreren tenzij
de TCM-hoek t.o.v. het voertuig
veranderd is. Bijvoorbeeld: de
bandenspanning is verlaagd aan de
ene zijde van het voertuig, waardoor
de hoek van het voertuig t.o.v. de
grond veranderd is.
A—Overslaan
B—Overlap
Vervolg op volgende bladzijde
PC8279 –UN–16JUL04
OUO6050,000162E –18–10NOV05–2/5
75-5 011806
PN=203

1. De lettertoets naast TCM KALIBREREN indrukken.
TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
SETUP
TCM
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
TCM PAGE 1
uit AAN
TCM kalibreren
StarFire-hoogte (cm)
(TCM handleid raadpl)
StarFire voor/achter (cm)
(TCM handleid raadpl)
StarFire-montagerichting
achterw VOORW
Vervolg op volgende bladzijde
Setup
2
5
8
0
126
3
6
9
1
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7548 –18–27MAR03
OUO6050,000162E –18–10NOV05–3/5
75-6 011806
PN=204

SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
2
5
8
0
TCM
Voertuig op harde,
vlakke ondergrond parkeren.
Doorgaan indrukken
om de TCM te kalibreren.
Doorgaan
Annuleren
3
6
9
CLR
TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
2. Het voertuig op een harde, horizontale ondergrond
parkeren en volledig tot stilstand laten komen
(cabine schommelt niet). De lettertoets naast
DOORGAAN indrukken.
OPMERKING: Tijdens het kalibreren geeft de TCM
een waarschuwing als deze waarneemt
dat de rolhoek van het voertuig groter
is dan 10 graden in vergelijking met de
interne as van de TCM. Als het
voertuig op een horizontale ondergrond
staat en de waarschuwing verschijnt
PC7998 –18–11NOV03
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
2
5
8
0
TCM
Voertuig in tegenovergestelde
richting op dezelfde locatie
plaatsen.
Doorgaan indruk als klaar.
Doorgaan
Annuleren
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
toch, de montage-oriëntering van de
TCM controleren om te zien of deze
binnen 10 graden van de voertuigas is
uitgelijnd.
3. Het voertuig 180 graden in de tegenovergestelde
richting draaien. Controleren of de banden zich op
dezelfde plaats bevinden.
4. Controleren of het voertuig volledig stilstaat (cabine
schommelt niet). De lettertoets naast DOORGAAN
indrukken.
Vervolg op volgende bladzijde
PC8000 –18–11NOV03
OUO6050,000162E –18–10NOV05–4/5
75-7 011806
PN=205

5. De lettertoets naast OK indrukken.
TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
6. Na voltooiing wordt een kalibratiewaarde weergegeven.
De kalibratiewaarde 0 graden is het verschil tussen de
waarde van de fabriekskalibratie en de werkelijke
kalibratiewaarde die zojuist is bepaald.
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
TCM
TCM kalibratie voltooid
Kalibratiewaarde 0˚
2
5
8
0
3
6
9
CLR
1,4
OK
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC8001 –18–11NOV03
OUO6050,000162E –18–10NOV05–5/5
75-8 011806
PN=206

Hoogte
TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
BELANGRIJK: Onder- of overcompensatie van
rolhoeken van het voertuig doet zich
voor als de hoogte tijdens de instelling
verkeerd is ingevoerd (bv. op een
helling van 10 graden leidt een fout
van 30 cm (12 inch) in de hoogte van
de ontvanger tot een positie-afwijking
van 5 cm (2 inch) op de grond).
A—Hoogte
De standaardfabriekswaarde is 126. Op
sommige voertuigen met AutoTrac
wordt de hoogte automatisch
waargenomen en ingevoerd tijdens het
inschakelen van de voeding. Omdat
deze afmeting essentieel is voor de
juiste werking van de TCM en kan
variëren afhankelijk van de
voertuigconfiguratie en bandgrootte,
dient de bestuurder de werkelijke, in te
voeren afstand te meten telkens
wanneer de TCM op een ander
voertuig wordt geïnstalleerd.
Hoogte (A) wordt vanaf de grond tot
de bovenkant van de StarFire-koepel
gemeten.
OPMERKING: De onderstaande tabel gebruiken voor
voorbeelden van de
StarFire-hoogtewaarden.
De lettertoets naast STARFIRE-HOOGTE indrukken en de
hoogte invoeren met het numerieke toetsenbord.
De lettertoets naast STARFIRE-HOOGTE nogmaals
indrukken om het getal op te slaan.
A
SETUP
TCM
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
TCM PAGE 1
uit AAN
TCM kalibreren
StarFire-hoogte (cm)
(TCM handleid raadpl)
StarFire voor/achter (cm)
(TCM handleid raadpl)
StarFire-montagerichting
achterw VOORW
Vervolg op volgende bladzijde
Setup
2
5
8
0
126
3
6
9
1
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7673 –UN–22MAY03
PC7548 –18–27MAR03
OUO6043,0001907 –18–29NOV05–1/2
75-9 011806
PN=207

OPMERKING: De cijfers in de tabel zijn bij benadering.
John Deere voertuig StarFire-hoogte cm (in.)
6000 Series trekkers 280 cm (111 in.)
7000 Series trekkers 305 cm (120 in.)
8000 Series trekkers 320 cm (126 in.)
8000T Series trekkers 320 cm (126 in.)
9000 Series trekkers 361 cm (142 in.)
9000T Series trekkers 356 cm (140 in.)
4700 Series spuitmachines 389 cm (153 in.)
4900 Series spuitmachines 396 cm (156 in.)
Maaidorser 396 cm (156 in.)
Veldhakselaar 366 cm (144 in.)
TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
OUO6043,0001907 –18–29NOV05–2/2
75-10 011806
PN=208

Voor/achter
TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
OPMERKING: Op sommige voertuigen met AutoTrac
wordt de waarde voor/achter automatisch
waargenomen en ingevoerd tijdens het
inschakelen van de voeding. Als de
waarde voor/achter wordt weergegeven
zonder het zwarte tekstkader, is de
waarde automatisch waargenomen en kan
deze niet worden gewijzigd.
Als de waarde met het zwarte tekstkader
wordt weergegeven, moet deze handmatig
worden ingevoerd. De volgende procedure
uitvoeren om de waarde te selecteren en
handmatig in te voeren. Zo nodig de
onderstaande tabel gebruiken om de
waarden voor/achter te selecteren.
Als TCM voor Parallel Tracking wordt
gebruikt op een voertuig dat niet in de
tabel staat, dan voert u1invoor de
instelling voor/achter.
De lettertoets naast STARFIRE VOOR/ACHTER
indrukken en de waarde voor/achter (in.) met het
numerieke toetsenbord invoeren.
De lettertoets naast STARFIRE VOOR/ACHTER
nogmaals indrukken om de ingevoerde waarde op te
slaan.
Aanbevolen StarFire-waarden voor/achter voor John Deere
voertuigen
John Deere voertuig StarFire voor/achter cm (in.)
6000 Series trekkers 75 cm (29 in.)
7000 Series trekkers 75 cm (29 in.)
8000 Series trekkers 75 cm (29 in.)
8000T Series trekkers 3 cm (1 in.)
9000 Series trekkers -51 cm (-20 in.)
9000T Series trekkers 3 cm (1 in.)
4700 Series spuitmachines 203 cm (80 in.)
4900 Series spuitmachines 257 cm (101 in.)
Maaidorser 140 cm (55 in.)
Veldhakselaar 157 cm (62 in.)
SETUP
TCM
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
TCM PAGE 1
uit AAN
TCM kalibreren
StarFire-hoogte (cm)
(TCM handleid raadpl)
StarFire voor/achter (cm)
(TCM handleid raadpl)
StarFire-montagerichting
achterw VOORW
Setup
2
5
8
0
126
3
6
9
1
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7548 –18–27MAR03
OUO6043,0001908 –18–29NOV05–1/1
75-11 011806
PN=209

Montagerichting
OPMERKING: De montagerichting is de richting waarin
de ontvanger wijst.
TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
Deze instelling bepaalt de
montage-oriëntering van de ontvanger.
TCM gebruikt deze instelling om de juiste
richting van het rollen van het voertuig te
bepalen. Een ontvanger die naar voren uit
de bevestigingsbeugel steekt in de richting
waarin het voertuig rijdt, is in de
VOORWAARTSE montagerichting.
De gewenste selectie wordt omkaderd met
hoofdletters weergegeven.
De lettertoets naast STARFIRE-MONTAGERICHTING
indrukken en de gewenste montagerichting selecteren,
voorwaarts of achterwaarts.
SETUP
TCM
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
TCM PAGE 1
uit AAN
TCM kalibreren
StarFire-hoogte (cm)
(TCM handleid raadpl)
StarFire voor/achter (cm)
(TCM handleid raadpl)
StarFire-montagerichting
achterw VOORW
Setup
2
5
8
0
126
3
6
9
1
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7548 –18–27MAR03
OUO6050,0001631 –18–10NOV05–1/1
75-12 011806
PN=210

SETUP - TCM - PAGE 2
De PAGE-toets op het scherm SETUP - TCM - PAGE 1
indrukken en het scherm SETUP - TCM – PAGE 2
verschijnt.
TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
OPMERKING: Deze instelling dient alleen voor het NMEA
seriële-poortbericht voor communicatie met
andere dan GreenStar-systemen.
De lettertoets naast de gewenste cel indrukken en de
gewenste selectie openen.
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
TCM PAGE 2
Baudsnelheid seriële poort
4800
Uitvoersnelheid seriële poort
1 5
Bericht seriële poort
GGA UIT aan
Bericht seriële poort
GSA UIT aan
Bericht seriële poort
RMC UIT aan
Bericht seriële poort
VTG UIT aan
Bericht seriële poort
ZDA UIT aan
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7549 –18–27MAR03
OUO6050,0001632 –18–10NOV05–1/1
75-13 011806
PN=211

Baudsnelheid
seriële-poort/seriële-poortberichten
OPMERKING: De bauduitvoersnelheden van de seriële
poort zijn: 4800, 9600, 19200 en 38400.
TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
De TCM kan NMEA-berichten via een
seriële poort zenden. Hierdoor kunnen de
ontvanger en TCM worden gebruikt voor
andere toepassingen dan
GreenStar-systemen. Als een ander
systeem dan GreenStar wordt gebruikt, zal
dit informatie over de vereiste instellingen
verschaffen.
De A-toets indrukken om de seriële baudsnelheid te
wijzigen.
B indrukken en de uitvoerfrequentie gaat van 1 naar 5 Hz.
De lettertoets naast het gewenste BERICHT SERIËLE
POORT indrukken om tussen AAN en UIT te wisselen.
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
TCM PAGE 2
Baudsnelheid seriële poort
4800
Uitvoersnelheid seriële poort
1 5
Bericht seriële poort
GGA UIT aan
Bericht seriële poort
GSA UIT aan
Bericht seriële poort
RMC UIT aan
Bericht seriële poort
VTG UIT aan
Bericht seriële poort
ZDA UIT aan
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7549 –18–27MAR03
OUO6050,0001633 –18–10NOV05–1/1
75-14 011806
PN=212

INFO-TCM-PAGE1
Scherm: INFO - TCM - PAGE 1
Indrukken: INFO >> TCM
TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
OPMERKING: De schermen INFO - TCM - PAGE 1 laten
de bestuurder alleen informatie en de
status van de TCM bekijken.
Rolhoek: Zowel de grafische als numerieke voorstelling
van de rolbeweging die door de TCM wordt gemeten ten
opzichte van de gekalibreerde referentiewaarde van nul
graden. Een positieve rolhoek betekent dat het voertuig
naar rechts rolt.
Ruwe bgr en ruwe lgr: Dit is de breedtegraad en
lengtegraad die de TCM van de ontvanger krijgt.
Gecorrigeerde bgr en gecorrigeerde lgr: Dit is de
breedtegraad en lengtegraad, gecorrigeerd aan de hand
van de gemeten rolhoek en instelling van de
ontvangerhoogte, die de TCM naar het systeem stuurt.
Mate van gieren: Dit is een grafische voorstelling en een
numeriek getal voor de hoeveelheid door de TCM
gemeten rotatie. Een positieve mate van gieren betekent
dat het voertuig naar rechts draait.
Ruwe route en gecorrigeerde route: De ruwe route is
de richting die van de ontvanger wordt verkregen. De
gecorrigeerde route is de waarde die naar het systeem
wordt gezonden en die aan de hand van de dynamische
voertuigfactoren rollen en gieren is gecorrigeerd.
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
TCM
Rolhoek 15.3˚
2
5
8
0
PAGE 1
Ruwe bgr: +41˚38'9.75"
Ruwe lgr: -93˚46'32.93"
Gecorrigeerde breedteg: +41˚38'9.76"
Gecorrigeerde lengteg: -93˚46'32.93"
Mate van gieren +0 deg/s
Ruwe route 80˚
Gecorrigeerde route 69˚
Storingscodes
INFO
Info
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7553 –18–27MAR03
OUO6050,0001634 –18–10NOV05–1/1
75-15 011806
PN=213

INFO-TCM-PAGE2
Scherm: INFO - TCM - PAGE 2
Indrukken: INFO >> TCM >> PAGE
Geschakelde en ongeschakelde spanning: Spanningen
die de TCM voeden.
TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
StarFire-CAN hoog en laag: Spanningen op de CAN-bus
tussen de TCM en de ontvanger.
Aantal StarFire CAN Rx: Controleert of de communicatie
van de ontvanger goed is.
TCM CAN-bronadres: Alleen voor gebruik in de fabriek.
Kalibratiewaarde 0 graden: Verschil tussen
kalibratiewaarde van de fabriek en de laatste kalibratie op
het voertuig.
TCM urenmeter en TCM temperatuur: De TCM
urenmeter geeft het aantal uren op de TCM. De TCM
temperatuur is de interne temperatuur van de TCM.
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
TCM PAGE 2
Geschakelde spanning 13,27 V
Ongeschakelde spanning 13,24 V
StarFire CAN hoog 3,08 V
StarFire CAN laag 1,98 V
Aantal StarFire CAN Rx:
TCM CAN-bronadres:
Info
2
5
8
0
3
6
9
CLR
878
92
Kalibratiewaarde 0˚
0
TCM urenmeter 2,2
TCN temperatuur** 33 ˚C
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7555 –18–27MAR03
OUO6050,0001635 –18–10NOV05–1/1
75-16 011806
PN=214

INFO-TCM-PAGE3
Scherm: INFO - TCM - PAGE 3
Indrukken: INFO >> TCM >> PAGE >> PAGE
TCM—op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
Onderdeelnr. hardware: Geeft het onderdeelnummer van
de TCM.
Serienr. hardware: Geeft het serienummer van de TCM.
Onderdeelnr. software: Geeft het onderdeelnummer van
de TCM software.
Versienr. software: Geeft het versienummer van de in de
TCM geladen software.
OPMERKING: Om de nieuwste softwareversie aan te
schaffen: www.stellarsupport.com
bezoeken of contact opnemen met uw
John Deere dealer.
Onderdeelnr. loader: Geeft het onderdeelnummer van de
TCM loader.
Versienr. loader: Geeft het versienummer van de TCM
loader.
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
TCM
Onderdeelnr. hardware PF00000 A
2
5
8
0
PAGE 3
Serienr. hardware 000000
Onderdeelnr. software: PF357100T
Versienr. software: 1.00T
Onderdeelnr. loader: PF356100
Versienr. loader: 1.00F
Info
3
6
9
CLR
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
PC7556 –18–27MAR03
OUO6043,0001909 –18–29NOV05–1/1
75-17 011806
PN=215

Landcode
SETUP
Spoorvolging
Harvest Doc
KeyCard
1
4
7
.
JOHN DEERE
PAGE 1
Harvest Monitor
Prestatiemonitor
Systeeminstellingen
Druk op RUN om display
te bedienen.
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Taal laden
PC7725 –18–01JUL03
SETUP
Landcode:
Taal:
1
4
7
.
JOHN DEERE
Eenheden:
BRITS Metrisch
Datumnotatie:
MM/DD/JJ dd.mm.jj
Tijdnotatie:
AM/PM 24-uurs
SETUP
Systeem
Getalnotatie:
1,234.56 1.234,56
Scherm: SETUP - SYSTEEM Indrukken: SETUP >> SYSTEEMINSTELLINGEN
Vervolg op volgende bladzijde
2
5
8
0
VS
Brits
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
H70321 –18–16NOV01
OUO6050,0001617 –18–10NOV05–1/2
80-1 011806
PN=216

Scherm: SETUP – LANDCODES - PAGE 1
Indrukken: SETUP >> SYSTEEMINSTELLINGEN >>
LANDCODE
Dit scherm geeft de volgende, momenteel beschikbare
landen weer met hun standaardinstellingen:
Taal laden
SETUP
VS
VK
France
España
Deutschland
Schweiz
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Landcodes PAGE 1
Systeem
Land Taal Eenheden Datumnotatie Tijdnotatie Getalnotatie
VS Engels Engels MM/DD/JJ AM/PM 1,234.56
UK Engels Metrisch DD.MM.JJ AM/PM 1,234.56
France Frans Metrisch JJ.MM.AA 24-UURS 1.234,56
España Spaans Metrisch DD.MM.AA 24-UURS 1.234.56
Deutschland Duits Metrisch TT.MM.JJ 24STD 1.234,56
Schweiz Duits Metrisch TT.MM.JJ 24STD 1.234,56
Osterreich Duits Metrisch TT.MM.JJ 24STD 1.234,56
Als het gezochte land niet wordt weergegeven, de
PAGE-toets indrukken voor bijkomende landen.
De lettertoets naast het gewenste land indrukken.
Afhankelijk van het geselecteerde land worden op het
scherm SETUP - SYSTEEM de standaardinstellingen voor
elk van de cellen weergegeven.
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
H70323 –18–15NOV01
OUO6050,0001617 –18–10NOV05–2/2
80-2 011806
PN=217

Taal
OPMERKING: Om andere talen te kunnen kiezen,
moeten deze eerst op het systeem
geladen worden (Setup en Taal laden in
dit hoofdstuk raadplegen).
Scherm: SETUP - TAAL
Indrukken: SETUP >> SYSTEEMINSTELLINGEN >>
TAAL
De lettertoets naast de gewenste taal indrukken.
Taal laden
SETUP
ENGLISH
Francais
Español
Deutsch
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Talen
Systeem
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
H70322 –18–15NOV01
OUO6050,0001618 –18–10NOV05–1/1
80-3 011806
PN=218

Setup en laden van taal
OPMERKING: De taal kan alleen worden geladen vanaf
Harvest Doc, Field Doc, AutoTrac en
Parallel Tracking.
In dit voorbeeld worden Field
Doc-schermen gebruikt; de
selectieprocedures zijn hetzelfde voor de
andere systemen.
1. Scherm: INFO - DOELTALEN
Indrukken: INFO >> KEYCARD >> DOELTALEN
Taal laden
Met dit scherm kan de bestuurder een taal voor de
gewenste component programmeren (bv. de mobiele
processor). De lettertoets indrukken naast de gewenste
component waar u een taal naar wilt programmeren.
Het scherm INFO – TAAL SELECTEREN wordt
weergegeven.
BELANGRIJK: Elke component (mobiele processor,
display en ontvanger) moet
afzonderlijk met de gewenste taal
worden geladen.
2. De taal (talen) selecteren die u wilt laden (bv. Frans).
OPMERKING: Het waarschuwingsscherm wordt
weergegeven tijdens het programmeren
van een nieuwe taal. PC-KAART NIET
VERWIJDEREN, VOEDING NIET
VERWIJDEREN!
3. Dit display geeft MET SUCCES GELADEN TALEN
weer. De G-toets indrukken om meer dan een taal te
laden.
4. Stap 1—6 herhalen om talen op bijkomende
componenten te laden.
ZX026925
ZX026926
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Doeltalen
Mobiele processor
GreenStar-display
GPS-ontvanger
INFO
INFO
1
4
7
Vervolg op volgende bladzijde
.
KeyCard
2
5
8
0
JOHN DEERE
2
5
0
3
6
9
CLR
Taal selecteren
PF339200 Versie : 2.00A
FRANÇAIS
KeyCard
PF341200 Version : 2.00A
DEUTSCH
KeyCard
Doeltalen
8
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
ZX026925 –18–20DEC01
OUO6050,0001619 –18–10NOV05–1/4
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
ZX026926 –18–20DEC01
OUO6050,0001619 –18–10NOV05–2/4
80-4 011806
PN=219

5. Scherm: SETUP - LANDCODE
Indrukken: SETUP >> SYSTEEMINSTELLINGEN >>
LANDCODE:
De lettertoets naast het gewenste land indrukken.
OPMERKING: De keuze van de taal kan van invloed zijn
op de datum-, tijd- en getalnotaties en de
maateenheden.
6. Scherm: SETUP - TALEN
Indrukken: SETUP >> SYSTEEMINSTELLINGEN >>
TAAL:
De lettertoets naast de gewenste taal indrukken.
Als u een taal kiest die niet op de component(en) is
geladen, dan wordt een waarschuwingsbericht ID233
weergegeven:
DE VOLGENDE APPARATUUR ONDERSTEUNT DE
GESELECTEERDE TAAL NIET. DE EERDER
GESELECTEERDE TAAL WORDT GEBRUIKT
Taal laden
De toets DIT BERICHT ANNULEREN indrukken om de
gewenste taal naar de betrokken component(en) te
laden zoals hiervoor beschreven.
ZX026890
SETUP
USA
UK
France
Deutschland
España
SETUP
1
4
7
.
SETUP
ENGLISH
Français
Español
Deutsch
SETUP
1
4
7
.
JOHN DEERE
Landcodes
Systeem
2
5
8
0
JOHN DEERE
Talen
Systeem
2
5
8
0
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
ZX026890 –18–20DEC01
OUO6050,0001619 –18–10NOV05–3/4
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
ZX027483 ZX027483 –18–20DEC01
OUO6050,0001619 –18–10NOV05–4/4
80-5 011806
PN=220

Waarschuwingsschermen
Verhelpen van storingen
Waarschuwingsschermen en alarmen attenderen de
bestuurder op bedrijfsproblemen met het systeem. Elk
scherm geeft een diagnostische storingscode (DTC) weer
in de rechter bovenhoek (D), sleutelwoordstrings (E) en
tekststrings (F). (LIJSTEN MET DIAGNOSTISCHE
STORINGSCODES raadplegen voor het specifieke
bedrijfsprobleem en de aanbevolen maatregelen.)
Elke diagnostische storingscode heeft een prioriteit. De
prioriteit van de diagnostische storingscode wordt
aangeduid door het weergegeven pictogram (A), (B) of
(C):
• Pictogram (A) behoort bij de schermen ATTENTIE
VOLLEDIGE PAGINA. Attenties worden onderaan de
RUN-schermen weergegeven of als een VOLLEDIG
scherm als de weergave GEEN RUN-scherm is. Het
akoestische alarm klinkt op het hoogste volume.
OPMERKING: Wanneer een attentiescherm verschijnt,
moeten corrigerende maatregelen worden
genomen voordat het werk wordt
voortgezet.
• Pictogram (B) behoort bij de schermen
WAARSCHUWING VOLLEDIGE PAGINA. Een
waarschuwing Volledige pagina heeft voorrang op elke
andere displayfunctie die aan de gang is.
OPMERKING: De toetsen RUN, SETUP en INFO zijn
NIET actief tijdens deze weergave.
Als een alarm ATTENTIE of ADVIES aan de gang is
wanneer een WAARSCHUWING VOLLEDIGE PAGINA
optreedt, wordt dat alarm onderbroken en klinkt een
alarm voor de WAARSCHUWING VOLLEDIGE
PAGINA.
OPMERKING: Wanneer een waarschuwingsscherm
verschijnt, moeten corrigerende
maatregelen worden genomen voordat het
werk wordt voortgezet.
• Pictogram (C) behoort bij de schermen INFO
VOLLEDIGE PAGINA.
STOP
ZX026095
A
B C
i
A—Pictogram attentie volledige pagina
B—Pictogram waarschuwing volledige pagina
C—Pictogram INFO volledige pagina
D—Diagnostische storingscode (DTC)
E—Sleutelwoordstrings
F—Tekststrings
ZX026095 –UN–19JUN01
PC8757 –UN–08SEP05
OUO6050,000161A –18–10NOV05–1/1
85-1 011806
PN=221

Lijst met diagnostische storingscodes voor
Parallel Tracking
Verhelpen van storingen
Storingscode
Sleutelwoordstrings Tekststrings Beschrijving/reden Opmerkingen
100 Fout pc-kaart Fout pc-gegevenskaart. Fout Probleem met pc-gegevenskaart of Voeding uit- en inschakelen.
gevonden. De foutcode is 02-02-00. KeyCard Contact opnemen met uw
De pc-kaart controleren. dealer als storingscode 100
opnieuw wordt weergegeven
155 Waarschuwing KeyCard is verwijderd. KeyCard Mobiele processor krijgt geen Plaatsing van KeyCard
pc-kaart opnieuw plaatsen. toegang tot KeyCard controleren
200 Probleem met De volgende apparatuur Communicatieprobleem tussen het Contact opnemen met uw
CAN-bus communiceert niet meer met het display en een of meer andere dealer
display. Deze apparatuur en
CAN-busbedrading controleren.
apparaten.
201 Probleem met Twee apparaten verzoeken om Conflict display. INDELING RUN-PAGE
CAN-bus dezelfde sectie van het
RUN-scherm. INDELING
RUN-PAGINA uitvoeren om het
conflict te verhelpen.
uitvoeren.
210 Probleem met Te veel apparaten willen Poging tot inloggen van meer dan 8 Onnodig apparaat ontkoppelen
CAN-bus communiceren met het display. Een
of meer apparaten verwijderen.
apparaten op de CAN-bus.
211 Probleem met Overbelasting communicatie met Displaytoetsen te snel ingedrukt. Voeding uit- en inschakelen
CAN-bus CAN-bus. Display opnieuw instellen
of voeding uit- en weer inschakelen.
213 Interne fout Storing gevonden in intern Intern probleem met display. Voeding uit- en inschakelen.
geheugen van display. Als storingscode 213 opnieuw
wordt weergegeven, het
display vervangen.
220 Probleem met Parallel Tracking ontvangt geen Verlies van communicatie met Aanbevelingen op het scherm
Parallel Tracking gegevens van GPS-ontvanger.
Controleren:
1. Aansluiting positie-ontvanger
2. Kabelboom
positie-ontvanger. volgen
221 Probleem met GPS vangt geen Verlies van differentieel. Voeding uit- en inschakelen.
Parallel Tracking differentieelcorrectiesignaal op. Contact opnemen met uw
dealer als storingscode 221
opnieuw wordt weergegeven
224 Probleem met Geen sleutel voor Parallel Tracking Geen KeyCard geplaatst. Aanbevelingen op het scherm
Parallel Tracking op KeyCard of geen KeyCard.
KeyCard met Parallel
Tracking-sleutel in mobiele
processor plaatsen.
volgen
225 Probleem met GPS-ontvanger moet worden Spoorvolging onnauwkeurig Aanbevelingen op het scherm
Parallel Tracking ingesteld op frequentie van 5 Hz.
Bevestigen:
1. StarFire-ontvanger
2. Licentieniveau StarFire2
volgen
226 Probleem met Geen GPS-signaal voor Verlies van GPS. Voeding uit- en inschakelen.
Parallel Tracking GPS-ontvanger. Contact opnemen met uw
dealer als storingscode 226
opnieuw wordt weergegeven
230 Wijziging U staat op het punt het adres van Wijziging apparaatadres. Het display op het PRIMAIRE
display-adres het display te wijzigen. Als het
verkeerde adres wordt
geselecteerd, gaat de communicatie
met werktuigen verloren.
display-adres instellen
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,000161B –18–10NOV05–1/2
85-2 011806
PN=222

Verhelpen van storingen
Storings- Sleutelwoordstrings Tekststrings Beschrijving/reden Opmerkingen
code
232 Probleem met Geen primair GreenStar-display Verkeerd display-adres gebruikt (bv. Display op het PRIMAIRE
CAN-bus gevonden. Voor alle systemen is EXTRA1). display-adres instellen
een primair display nodig.
233 Probleem met De volgende apparatuur Het systeem toont welke Alle nodige talen naar elke
taalselectie ondersteunt de geselecteerde taal component(en) de geselecteerde component van het systeem
niet. De eerder geselecteerde taal taal niet hebben geladen. laden, dan de gewenste
zal worden gebruikt. systeemtaal selecteren.
259 KeyCard Fout herprogrammering product. Programmeerfout bij programmeren INFO/KeyCard/PROG
waarschuwing Een PRP-bestand dat in een van Parallel Tracking-systeem naar gebruiken. DOEL-volgorde
BIN-bestand is gespecificeerd, Yield Mapping-systeem met gebruik voor herprogrammeren van
ontbreekt op de kaart. van SETUP/KeyCard/YIELD systeem naar Yield Mapping
MAPPING-volgorde.
301 Waarschuwing Probleem met StarFire-netwerk. Ontvanger ontvangt geen Contact opnemen met uw
Even geduld. correctieberichten van het dealer
StarFire-netwerk.
302 Waarschuwing Ontvanger ontvangt niet op De ontvanger is niet op een Op standaardfrequentie
alternatieve frequentie. differentieelsignaal vergrendeld overschakelen
303 Waarschuwing GPS-correctielicentie is vervallen. Licentie moet worden vernieuwd Licentie vernieuwen of
uitstelperiodes gebruiken,
indien beschikbaar
304 Waarschuwing Gecorrigeerde GPS-positie is niet Differentieelcorrectie is verloren Wachten tot
beschikbaar. differentieelcorrectie is
hersteld
305 Waarschuwing GPS-positie is niet beschikbaar. Signaal is verloren Wachten tot signaal is hersteld
306 Waarschuwing StarFire GPS-software updaten. Laadproces nieuwe Wachten tot programmeren
Even geduld. StarFire-software voltooid is
OUO6050,000161B –18–10NOV05–2/2
85-3 011806
PN=223

Lijst met diagnostische storingscodes voor
display
Verhelpen van storingen
Storingscode Probleem Beschrijving/reden Opmerkingen
20 Werktuig ontkoppeld. Een eerder ingelogd werktuig is van de Alle connectors van componenten
CAN-bus ontkoppeld. op juiste aansluiting controleren.
21 Conflict display. Een werktuig heeft getracht naar een
displaysectie van een RUN-pagina te
schrijven zonder voorafgaande toewijzing.
Een Indeling RUN-pagina aanmaken
30 Te veel apparaten op CAN-bus. Poging tot inloggen van meer dan 8
apparaten op de CAN-bus.
Onnodige werktuigen ontkoppelen.
31 Overbelasting display. Displaytoetsen te snel ingedrukt. Voeding uit- en inschakelen.
33 Geheugenstoring. Intern probleem met display. Voeding uit- en inschakelen. Als
storingscode 33 opnieuw wordt
weergegeven, het display
vervangen.
40 Geen communicatie met GPS Verlies van communicatie met Verbinding met positie-ontvanger
positie-ontvanger. controleren. Contact opnemen met
uw dealer.
41 Geen GPS-differentieel Verlies van differentieelsignaal. Contact opnemen met uw dealer.
44 Geen KeyCard geplaatst Geen KeyCard in mobiele processor Een KeyCard in de mobiele
geplaatst processor plaatsen.
45 GPS werkt op 1 Hz GPS werkt op 1 Hz
46 Geen GPS-signaal Positie-ontvanger ontvangt geen Signaal is verloren of
GPS-signaal. positie-ontvanger werkt niet.
Controleren of de positie-ontvanger
niet geblokkeerd is.
47 Display werkt niet Apparaatadres is gewijzigd. Uw dealer raadplegen.
48 Apparaatadres gewijzigd Apparaatadres op autom. instellen.
49 Geen primair display-adres op CAN-bus. Display-adres op primair instellen.
50 Geen SSU-communicatie Verlies van CCD-communicatie naar
stuurregelaar
Uw dealer raadplegen.
51 Controle alertheid bestuurder.
52 Meer dan één display met een primair Display Parallel Tracking op extra
adres op de bus. instellen.
53 Een EXTRA-adres heeft CCD actief Uw dealer raadplegen.
gevonden. CCD mag alleen op primair
display actief zijn.
54 Autom. detectielaag gaat niet samen met Display CAN-buslaag op autom.
door gebruiker geselecteerde CAN-laag. instellen.
60 Flash wissen mislukt. Wissen van geheugen Gebogen spoor Uw dealer raadplegen.
mislukt
61 Flash schrijven mislukt Schrijven naar geheugen Gebogen spoor Uw dealer raadplegen.
mislukt
110 Probleem met CAN-bus. Communicatieprobleem met CAN-bus. Kabelboom en terminators van
CAN-buskabelboom controleren.
Contact opnemen met uw dealer.
111 Probleem met CCD-bus. CCD-bus hardware/bedradingsfouten. CCD-bedrading tussen digitale
toerenteller en display controleren.
Contact opnemen met uw dealer
112 Conflict display Indeling RUN-pagina. Twee of meer apparaten verzoeken om Een Indeling RUN-pagina aanmaken
dezelfde schermtoewijzing.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,000161C –18–10NOV05–1/2
85-4 011806
PN=224

Verhelpen van storingen
Storingscode Probleem Beschrijving/reden Opmerkingen
115 Conflict CAN-busadres Twee of meer apparaten verzoeken om Uw dealer raadplegen.
hetzelfde CAN-adres.
126 AutoTrac uitgeschakeld. Een versie van de Uw dealer raadplegen.
mobiele-processorapplicatiecode wordt
gebruikt die geen beveiligde CAN gebruikt.
Display
Storing Oorzaak Oplossing
OUO6050,000161C –18–10NOV05–2/2
Display is leeg. Geen voeding. Kabelboomaansluitingen op het
display controleren.
Onjuist contrast of onvoldoende Contrast bijstellen.
achtergrondverlichting.
Niveau achtergrondverlichting
wijzigen.
Akoestisch alarm van display Mogelijk mislukt alarm. Uw John Deere dealer raadplegen.
klinkt niet.
Display is op bepaalde pagina Communicatieprobleem. Contactslot UIT en AAN zetten.
vergrendeld.
Dubbel display werkt niet naar Onjuist display-adres. Controleren of weergave Parallel
behoren. Tracking op extra 1 en hoofddisplay
op primair is ingesteld.
Bij gebruik van een enkel display,
controleren of het adres op primair is
ingesteld.
Parallel Tracking-systeem is Onjuiste frequentie van updates. Controleren of ontvanger op 5 Hz is
langzaam of sloom. ingesteld.
Display werkt niet naar behoren. Onjuiste displaysoftware. Uw John Deere dealer raadplegen
i.v.m. set PF90091 voor display
upgrade.
OUO6050,000161D –18–10NOV05–1/1
85-5 011806
PN=225

Mobiele processor
Verhelpen van storingen
Storing Oorzaak Oplossing
KeyCard past niet in sleuf. KeyCard is achterstevoren. Pijl op KeyCard uitlijnen met pijl op
mobiele processor.
Systeem loopt vast tijdens Onjuist bericht van display. Contactslot uitschakelen. Kabelboom
herprogrammering. van mobiele processor ontkoppelen.
Contactslot aanzetten en kabelboom
van mobiele processor opnieuw
aansluiten.
Positie-ontvanger
Storing Oorzaak Oplossing
Herprogrammering zou moeten
doorgaan.
OUO6050,000161E –18–10NOV05–1/1
Geen differentieelcorrectie. Differentieellicentie is vervallen. Contact opnemen met GreenStar
software-ondersteuning.
Om de nieuwste softwareversie aan
te schaffen: www.stellarsupport.com
bezoeken of contact opnemen met
uw John Deere dealer.
Storing van zenderontvanger. De antenne van de zenderontvanger
op minstens 2 meter (6.5 ft.) afstand
van de positie-ontvanger plaatsen.
OUO6043,000190A –18–29NOV05–1/1
85-6 011806
PN=226

AutoTrac Universal
Verhelpen van storingen
Storing Oorzaak Oplossing
De trekker draait onverwacht Encoder buiten bereik wanneer de Met voorwielen vooruit moet de
naar rechts of links wanneer de wielen vooruit wijzen encoder +/- 500 zijn. Vooruitrijden
schakelaar Hervatten wordt met de wielen recht vooruit tot de
ingedrukt en het voertuig reeds encoder binnen de grens is.
met de lijn is uitgelijnd.
ATU gedeactiveerd Antirotatie-apparaat te strak – leidt ATU verplaatsen zodat deze vlot op
tot verkeerde uitlijning van ATU met de stuurkolom verschuift en dan
stuurkolom. antirotatie-apparaat bijstellen
Snelheid van stuurwiel te hoog op Snelheid van stuurwiel verminderen
voertuig met grote stuurweerstand.
Speling of rotatie in stuurconsole Vulplaatjes aanbrengen om
tolerantie in stuurconsole te
elimineren
Beweging van stuurwiel te strak na Stuurkolom smeren waar deze door
installatie van ATU. de console gaat
Uitschakelkracht te laag ingesteld op Uitschakelkracht op normaal tot
voertuig met grote stuurweerstand. hoog instellen.
ATU onstabiel bij oprijden van Opvanggevoeligheid te hoog Opvanggevoeligheid verminderen
spoor
ATU doet er te lang over bij Opvanggevoeligheid te laag Opvanggevoeligheid vermeerderen
oprijden volgend spoor
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,0001620 –18–10NOV05–1/2
85-7 011806
PN=227

Verhelpen van storingen
Storing Oorzaak Oplossing
ATU rijdt voortdurend van rechts StarFire-hoogte of voor-achter niet Juiste StarFire-hoogte en afstand
naar links in rij (onregelmatig juist ingesteld voor-achter invoeren
sturen)
StarFire-ontvanger niet voor of op StarFire voor of op gelijke hoogte
gelijke hoogte met vaste as (op met vaste as plaatsen (op gelijke
gelijke hoogte of achter bij hoogte of achter bij kniksturing)
kniksturing)
Lijngevoeligheid te hoog Lijngevoeligheid verminderen
StarFire-montagerichting in SETUP Montagerichting TCM SETUP aan
verschilt van werkelijke werkelijke montagerichting
montagerichting aanpassen
Te veel speling in stuurmechanisme Stuurcilinderbus,
spoorstanguiteinden enz. op juiste
tolerantie controleren.
ATU heeft richting niet juist Vooruitrijden met een snelheid
vastgesteld boven 1,6 km/u (1 mph) en stuurwiel
meer dan 45 graden draaien
Speling of rotatie in stuurconsole Vulplaatjes aanbrengen om
tolerantie in stuurconsole te
elimineren
Losse grond Ballast toevoegen
ATU rijdt te ver van lijn af in een Lijngevoeligheid te laag Lijngevoeligheid verhogen
rij
AutoTrac Universal kan niet Stopcode gevonden Lijst met stopcodes raadplegen
worden ingeschakeld. AutoTrac
kan niet worden hervat.
AutoTrac Universal verschijnt Systeem herkent AutoTrac Universal Controleren of AutoTrac Universal
niet op INFO- of niet op CAN-buslijn op GreenStar-kabelboom is
SETUP-schermen aangesloten en voeding ontvangt
ATU-kabelboom op doorgeslagen
zekeringen controleren
Richting kan niet worden bepaald Oude TCM-software TCM-software updaten tot nieuwste
software (versie 1.08 of hoger)
Geen differentieelcorrectie Differentieelcorrectie tot stand
brengen
Geen GPS Signaal tot stand brengen
OUO6050,0001620 –18–10NOV05–2/2
85-8 011806
PN=228

AutoTrac Universal stopcodes
Verhelpen van storingen
Stopcode Beschrijving Oplossing
Geen Er is nog niets gecontroleerd
Stuurwiel Stuurwiel is bewogen om AutoTrac uit te Schakelaar Hervatten indrukken om
schakelen AutoTrac opnieuw in te schakelen
Te langzaam Voertuigsnelheid te laag om AutoTrac te Snelheid vermeerderen tot boven 0,5
gebruiken km/u (0.3 mph)
Te snel Voertuigsnelheid te hoog om AutoTrac te Snelheid verminderen tot onder
gebruiken platformgrens
Trekker - 30 km/u (18.6 mph)
Spuitmachine - 37 km/u (23 mph)
Maaidorser - 22 km/u (13.7 mph)
Voertuigsnelheid achteruit op alle
machines – 10 km/u (6 mph)
Onbekende richting Onbekende richting Vooruitrijden met een snelheid boven
1,6 km/u (1 mph) en stuurwiel meer dan
45 graden draaien
Spoor veranderd Spoornummer gewijzigd Voertuig met gewenst spoor uitlijnen en
op Hervatten drukken
Dubbele GPS verloren SF1, SF2 of RTK signaal verloren Signaal tot stand brengen
SSU-fout Een SSU-fout die ernstig genoeg is om Voeding naar de ATU-eenheid en GSD
AutoTrac uit te schakelen uit- en inschakelen
OK Laatste opwaardering succesvol
Geen GSD Slechte GSD berichten. Voeding naar GSD uit- en inschakelen
om communicatie tot stand te brengen
PT uitgezet Spoorvolging niet ingeschakeld. Spoorvolging inschakelen in Setup
AutoTrac
Geen KeyCard AutoTrac KeyCard of AutoTrac sleutel AutoTrac KeyCard plaatsen
ontbreekt.
Richtingsfout Richtingsfout is buiten bereik. Trekker uitlijnen binnen richtinggrens
(80° van spoor)
Laterale fout Laterale fout is buiten bereik. Trekker uitlijnen binnen laterale grens
(40% van spoorafstand)
Geen bestuurder Bestuurderaanwezigheidsschakelaar is open. Bestuurder op stoel of schakelaar
Hervatten indrukken zodat
activiteitenbewaking tijd kan resetten
Geen TCM Geen TCM aanwezig of TCM is uitgeschakeld. TCM inschakelen of TCM installeren
Spanning onstabiel Spanning te laag Kabelboom controleren
Timeout achteruit Timeout achteruit (langer dan 45 seconden) Richting vooruit inschakelen voordat
weer in achteruit wordt gereden
Timeout snelheid 0 Timeout snelheid 0 Snelheid boven 0,5 km/u (0.3 mph)
opvoeren
Kromming Straal van gebogen spoor kleiner dan AutoTrac Handmatig door krommingen met kleine
toestaat straal rijden
OUO6050,0001621 –18–22NOV05–1/1
85-9 011806
PN=229

Verhelpen van storingen— TCM op
oorspronkelijke StarFire-ontvanger
Verhelpen van storingen
Storing Oorzaak Oplossing
Begeleidingssysteem is Het probleem kan aan de TCM of Naar het scherm SETUP - TCM
onnauwkeurig of onstabiel. andere begeleidingscomponenten gaan om de TCM in en uit te
liggen. schakelen om te zien of het
probleem verband houdt met de
TCM. Als het probleem verband
houdt met de TCM, andere
suggesties voor het verhelpen van
storingen hieronder raadplegen.
De navigatiepositie heeft altijd De TCM is niet voor de rolhoek van Naar het scherm SETUP - TCM
een afwijking (offset) naar links nul graden van het voertuig gaan om te kalibreren.
of rechts. gekalibreerd.
De ontvanger is niet op de middellijn Offset-functie controleren. (SETUP -
van de machine gemonteerd. SPOORVOLGING - PAGE 2
raadplegen in het hoofdstuk Setup.)
Werktuig is niet achter de trekker Offset-functie controleren. (SETUP -
gecentreerd. SPOORVOLGING - PAGE 2
raadplegen in het hoofdstuk Setup.)
De gemeten rolhoek wijst in de De StarFire-montagerichting is niet Naar het scherm SETUP - TCM
verkeerde richting. juist ingesteld. gaan en controleren of de
StarFire-montagerichting juist is. Op
de meeste voertuigen is de
ontvanger in de VOORWAARTSE
stand gemonteerd.
De navigatiepositie is De StarFire-hoogte is niet juist Naar het scherm SETUP - TCM
onnauwkeurig vanwege een ingesteld. gaan en controleren of de
hobbelige of snel wisselende StarFire-hoogte juist is ingesteld.
bodem.
StarFire voor/achter is niet juist Naar het scherm SETUP - TCM
ingesteld. gaan en controleren of de instelling
voor/achter juist is voor het voertuig.
Het hoofdstuk over de
Voor/achter-instelling in de
gebruikshandleiding raadplegen.
OUO6050,0001622 –18–10NOV05–1/1
85-10 011806
PN=230

Verhelpen van storingen
Storingscodes— TCM op oorspronkelijke StarFire-ontvanger
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
TCM
2
5
8
0
PAGE 1
Rolhoek 15.3˚
Ruwe bgr: +41˚38'9.75"
Ruwe lgr: -93˚46'32.93"
Gecorrigeerde breedteg: +41˚38'9.76"
Gecorrigeerde lengteg: -93˚46'32.93"
Mate van gieren +0 deg/s
Ruwe route 80˚
Gecorrigeerde route 69˚
Storingscodes
INFO
Info
3
6
9
CLR
Scherm: INFO - STORINGSCODES
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Indrukken: INFO >> TCM >> STORINGSCODES
Dit scherm geeft storingscodes weer die door de TCM
zijn gegenereerd sinds de laatste maal dat de codes
zijn gewist.
Storingscodes
BELANGRIJK: Om te zien of storingscodecondities
nog actief zijn, alle storingscodes
handmatig wissen en zien of
storingscodes opnieuw verschijnen.
Opgeslagen storingscodes duiden erop dat een probleem
is gevonden. Opgeslagen storingscodes blijven in het
geheugen tot ze door de bestuurder worden gewist. Het is
mogelijk dat de storingsconditie niet langer actief is.
PC7553 –18–27MAR03
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Storingscodes
TCM storingscodes
523572.31
Onveilige stopzetting
2146.13
TCM niet gekalibreerd
523441.31
Geen StarFire hoogte-instelling
523442.31
Geen StarFire voor/acht ingest
Storingscodes
TCM
2
5
8
0
Wissen
3
6
9
CLR
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Storingscodes worden gebruikt om storingen te
verhelpen. (Het hoofdstuk Verhelpen van storingen in
deze handleiding raadplegen voor een volledige lijst
met storingscodes.)
De F-toets indrukken om de codes te wissen.
Vervolg op volgende bladzijde
PC7554 –18–27MAR03
OUO6050,0001623 –18–10NOV05–1/1
OUO6050,0001624 –18–10NOV05–1/3
85-11 011806
PN=231

Verhelpen van storingen
Storingscode Beschrijving Probleem Oplossing
523319.18 Lage geschakelde spanning TCM vond lage spanning op door Accuspanning controleren,
sleutel geschakelde voeding. massakabels controleren,
kabelboom controleren. Contact
opnemen met dealer als
probleem aanhoudt.
523792.18 Lage ongeschakelde spanning TCM vond lage spanning op Accuspanning controleren,
ongeschakelde accuvoeding. massakabels controleren,
kabelboom controleren. Contact
opnemen met dealer als
probleem aanhoudt.
523792.1 Geen ongeschakelde spanning TCM vond geen spanning op Accuspanning controleren,
ongeschakelde accuvoeding. massakabels controleren,
TCM kan wijzigingen aan zekeringen controleren. Contact
instellingen niet opslaan als de opnemen met uw John Deere
sleutel uitgeschakeld is. dealer.
2028.12 Geen StarFire-communicatie Communicatie tussen TCM en TCM-kabelboom controleren op
ontvanger verloren juiste aansluiting tussen
ontvanger en TCM.
CAN-spanningen controleren.
Contact opnemen met uw John
Deere dealer.
523773.3 StarFire-CAN-spanning buiten Hoge signaalspanning van TCM-kabelboom controleren op
bereik StarFire-CAN ligt boven bereik. juiste aansluiting tussen
ontvanger en TCM. CAN
STARFIRE-spanningen
controleren. Contact opnemen
met uw John Deere dealer.
523773.4 StarFire-CAN-spanning buiten Hoge signaalspanning van TCM-kabelboom controleren op
bereik StarFire-CAN ligt onder bereik. juiste aansluiting tussen
ontvanger en TCM.
CAN-spanningen controleren.
Contact opnemen met uw John
Deere dealer.
523774.3 StarFire-CAN-spanning buiten Lage signaalspanning van TCM-kabelboom controleren op
bereik StarFire-CAN ligt boven bereik. juiste aansluiting tussen
ontvanger en TCM.
CAN-spanningen controleren.
Contact opnemen met dealer.
523774.4 StarFire-CAN-spanning buiten Lage signaalspanning van TCM-kabelboom controleren op
bereik StarFire-CAN ligt onder bereik. juiste aansluiting tussen
ontvanger en TCM.
CAN-spanning controleren.
Contact opnemen met uw John
Deere dealer.
956.16 Rolsensor buiten bereik Interne rolsensor is buiten Contact opnemen met uw John
normale bedrijfsbereik. De TCM Deere dealer.
kan positie niet op rolhoeken
corrigeren.
2146.14 Temperatuursensor buiten bereik Interne temperatuursensor is Contact opnemen met uw John
buiten normale bedrijfsbereik. Deere dealer.
523309.7 Giersensor reageert niet Interne giersensor reageert niet. Contact opnemen met uw John
TCM kan veranderingen in Deere dealer.
bodem niet compenseren.
523309.16 Giersensor buiten bereik Interne giersensor is buiten Contact opnemen met uw John
normale bedrijfsbereik. TCM kan Deere dealer.
veranderingen in bodem niet
compenseren.
523310.2 Geheugenfout Er heeft zich een interne Contact opnemen met uw John
geheugenfout voorgedaan. Deere dealer.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,0001624 –18–10NOV05–2/3
85-12 011806
PN=232

Verhelpen van storingen
523442.31 Geen instelling voor/achter Instelling voor/achter niet voor dit VOOR/ACHTER in hoofdstuk
voertuig ingevoerd. Naar het TCM of StarFire iTC raadplegen.
scherm SETUP - TCM gaan.
523441.31 Geen StarFire-hoogte-instelling StarFire-hoogte-instelling niet HOOGTE in hoofdstuk TCM of
voor dit voertuig ingevoerd. Naar StarFire iTC raadplegen.
het scherm SETUP - TCM gaan.
2146.13 TCM niet gekalibreerd TCM is niet gekalibreerd voor dit KALIBREREN in hoofdstuk TCM
voertuig. Naar het scherm of StarFire iTC raadplegen.
SETUP - TCM gaan om te
kalibreren.
523572.31 Onveilige stopzetparameters niet TCM kon wijzigingen aan Accuspanning bij TCM
opgeslagen instellingen niet opslaan omdat controleren met sleutel uit,
de sleutel uitgeschakeld was. Er kabelboom controleren. Contact
moet ongeschakelde opnemen met uw John Deere
accuspanning voorhanden zijn dealer.
om wijzigingen op te slaan na
uitschakelen van sleutel.
OUO6050,0001624 –18–10NOV05–3/3
85-13 011806
PN=233

Waarschuwingsschermen
Waarschuwingsschermen
Waarschuwingsschermen en alarmen attenderen de
bestuurder op bedrijfsproblemen met het systeem.
Verhelpen van storingen
OPMERKING: Wanneer een waarschuwingsscherm
verschijnt, moeten corrigerende
maatregelen worden genomen voordat het
werk wordt voortgezet.
Waarschuwingen en alarmen verhinderen NIET dat de
machine start, werkt of gegevens vastlegt.
Elk waarschuwingsscherm geeft een specifiek
bedrijfsprobleem en aanbevolen corrigerende maatregel
weer.
Waarschuwingsschermen Volledige pagina
OPMERKING: De toetsen RUN, SETUP en INFO zijn niet
actief tijdens deze weergave.
Een waarschuwing Volledige pagina heeft voorrang op
elke andere displayfunctie die aan de gang is.
Het akoestische alarm klinkt op het hoogste volume. Als
een alarm ATTENTIE of ADVIES aan de gang is wanneer
een waarschuwing Volledige pagina optreedt, wordt dat
alarm onderbroken en klinkt een waarschuwingsalarm
Volledige pagina.
Schermen attentie Volledige pagina
Attenties worden onderaan de RUN-schermen
weergegeven of als een volledig scherm als er geen
RUN-scherm is.
Storing Oorzaak Oplossing
Waarschuwingsscherm Mobiele processor herkent KeyCard Controleren of KeyCard stevig in
KeyCard-fout. in sleuf niet. sleuf zit (zwarte uitwerpknop moet
uitsteken).
Waarschuwingsscherm Communicatieprobleem Voeding uit- en inschakelen; als het
communicatieprobleem. gegevensnetwerk. probleem aanhoudt uw John Deere
dealer raadplegen.
Waarschuwingsscherm Programma’s niet op KeyCard Controleren of programma’s zich in
Programma niet gevonden. gevonden. juiste directory op KeyCard
bevinden.
Geen communicatiescherm. Communicatieprobleem Alle op het scherm aangegeven
positie-ontvanger. aansluitingen controleren.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,0001625 –18–10NOV05–1/2
85-14 011806
PN=234

Verhelpen van storingen
Storing Oorzaak Oplossing
Voeding uit- en inschakelen; als het
probleem aanhoudt uw John Deere
dealer raadplegen.
Accuspanning laag. Accuspanning te laag bij mobiele Accuspanning controleren.
processor.
Machinezekeringen controleren. Zo
nodig vervangen.
Als het probleem aanhoudt, uw John
Deere dealer raadplegen.
Accuspanning laag bij mobiele Accuspanning te laag. Accuspanning controleren.
processor.
Machinezekeringen controleren. Zo
nodig vervangen.
Systeemmassa controleren.
Als het probleem aanhoudt, uw John
Deere dealer raadplegen.
OUO6050,0001625 –18–10NOV05–2/2
85-15 011806
PN=235

Storingscodes—StarFire iTC
1
4
7
.
JOHN DEERE
INFO Codes PAGE 1
INFO
Actief
Geen GPS-positie
523274,2
Mogelijke signaalstoring
841,31
Eerder actief
Lage geschakelde spanning
523319, 18
Alle codes wissen
GPS
2
5
8
0
3
6
9
CLR
INFO - STORINGSCODES
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Scherm: INFO – DETAIL STORINGSCODE
Indrukken: INFO >> STARFIRE-ONTVANGER >>
PAGE >> DIAGNOSTISCHE STORINGSCODES
OPMERKING: INFO – Het scherm
STORINGSCODES geeft storingscodes
weer die door de TCM en ontvanger
zijn gegenereerd sinds de laatste maal
dat de codes zijn gewist.
De storingscodes worden gebruikt voor
het verhelpen van storingscodes; het
hoofdstuk Verhelpen van storingen in
deze handleiding raadplegen voor een
volledige lijst met storingscodes.
De F-toets indrukken om de codes te wissen.
BELANGRIJK: Om te zien of
storingscodecondities nog actief
zijn, alle storingscodes handmatig
wissen en zien of storingscodes
opnieuw verschijnen.
Verhelpen van storingen
PC8144 –18–31MAR04
INFO
INFO
1
4
7
.
JOHN DEERE
Detail storingscode
523319, 18
Totaal voorvallen:
6
Tijd van laatste voorval:
16:48:52 GMT 16.08.2004
Gedetaill. beschrijving:
De StarFire werkt met
lage geschakelde spanning.
Bedrading controleren.
Codes
2
5
8
0
3
6
9
CLR
INFO – DETAIL STORINGSCODE
A
B
C
D
E
F
G
PAGE
SETUP
INFO
RUN
Opgeslagen storingscodes duiden erop dat een
probleem is gevonden. Opgeslagen storingscodes
blijven in het geheugen tot ze door de bestuurder
worden gewist. Het is mogelijk dat de storingsconditie
niet langer actief is.
Vervolg op volgende bladzijde
PC8145 –18–31MAR04
OUO6050,0001626 –18–10NOV05–1/3
85-16 011806
PN=236

Verhelpen van storingen
Storingscode Beschrijving Probleem Oplossing
523319.18 Lage geschakelde spanning Lage spanning op door sleutel Accuspanning controleren,
geschakelde voeding. massakabels controleren,
kabelboom controleren. Contact
opnemen met dealer als
probleem aanhoudt.
523792.18 Lage ongeschakelde spanning TCM vond lage spanning op Accuspanning controleren,
ongeschakelde accuvoeding. massakabels controleren,
kabelboom controleren. Contact
opnemen met dealer als
probleem aanhoudt.
523792.1 Geen ongeschakelde spanning TCM vond geen spanning op Accuspanning controleren,
ongeschakelde accuvoeding. massakabels controleren,
TCM kan wijzigingen aan zekeringen controleren. Contact
instellingen niet opslaan als de opnemen met uw John Deere
sleutel uitgeschakeld is. dealer.
2028.12 Geen STARFIRE-communicatie Communicatie tussen TCM en TCM-kabelboom controleren op
STARFIRE-ontvanger verloren juiste aansluiting tussen
STARFIRE-ontvanger en TCM.
CAN-spanningen controleren.
Contact opnemen met uw John
Deere dealer.
523773.3 StarFire-CAN-spanning buiten Hoge signaalspanning van TCM-kabelboom controleren op
bereik StarFire-CAN ligt boven bereik. juiste aansluiting tussen
STARFIRE-ontvanger en TCM.
CAN STARFIRE-spanningen
controleren. Contact opnemen
met uw John Deere dealer.
523773.4 StarFire-CAN-spanning buiten Hoge signaalspanning van TCM-kabelboom controleren op
bereik StarFire-CAN ligt onder bereik. juiste aansluiting tussen
ontvanger en TCM.
CAN-spanningen controleren.
Contact opnemen met uw John
Deere dealer.
523774.3 StarFire-CAN-spanning buiten Lage signaalspanning van TCM-kabelboom controleren op
bereik StarFire-CAN ligt boven bereik. juiste aansluiting tussen
STARFIRE-ontvanger en TCM.
CAN-spanningen controleren.
Contact opnemen met dealer.
523774.4 StarFire-CAN-spanning buiten Lage signaalspanning van TCM-kabelboom controleren op
bereik StarFire-CAN ligt onder bereik. juiste aansluiting tussen
STARFIRE-ontvanger en TCM.
CAN-spanning controleren.
Contact opnemen met uw John
Deere dealer.
956.16 Rolsensor buiten bereik Interne rolsensor is buiten Contact opnemen met uw John
normale bedrijfsbereik. De TCM Deere dealer.
kan positie niet op rolhoeken
corrigeren.
2146.14 Temperatuursensor buiten bereik Interne temperatuursensor is Contact opnemen met uw John
buiten normale bedrijfsbereik. Deere dealer.
523309.7 Giersensor reageert niet Interne giersensor reageert niet. Contact opnemen met uw John
TCM kan veranderingen in Deere dealer.
bodem niet compenseren.
523309.16 Giersensor buiten bereik Interne giersensor is buiten Contact opnemen met uw John
normale bedrijfsbereik. TCM kan Deere dealer.
veranderingen in bodem niet
compenseren.
523310.2 Geheugenfout Er heeft zich een interne Contact opnemen met uw John
geheugenfout voorgedaan. Deere dealer.
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,0001626 –18–10NOV05–2/3
85-17 011806
PN=237

Verhelpen van storingen
523442.31 Geen instelling StarFire Instelling StarFire voor/achter niet VOOR/ACHTER in hoofdstuk
voor/achter voor dit voertuig ingevoerd. Naar TCM of StarFire iTC raadplegen.
SETUP TCM gaan.
523441.31 Geen StarFire-hoogte-instelling StarFire-hoogte-instelling is niet HOOGTE in hoofdstuk TCM of
voor dit voertuig ingevoerd. Naar StarFire iTC raadplegen.
SETUP TCM gaan.
2146.13 TCM niet gekalibreerd TCM is niet gekalibreerd voor dit Kalibreren in hoofdstuk TCM of
voertuig. Naar SETUP TCM gaan StarFire iTC raadplegen.
om te kalibreren.
523572.31 Onveilige stopzetparameters niet TCM kon SETUP-wijzigingen niet Accuspanning bij TCM
opgeslagen opslaan omdat de sleutel controleren met sleutel uit,
uitgeschakeld was. Er moet kabelboom controleren. Contact
ongeschakelde accuspanning opnemen met uw John Deere
voorhanden zijn om wijzigingen dealer.
op te slaan na uitschakelen van
sleutel.
OUO6050,0001626 –18–10NOV05–3/3
85-18 011806
PN=238

Diagnostische storingscodes—StarFire iTC
Verhelpen van storingen
SPN.FMI Naam SPN Waarschuwingslamp trekker
Beschrijving FMI Tekst niveau 1
Locatie antenne (X-as) (523442) Info
523442.3 Niet beschikbaar of conditie bestaat (31) Geen StarFire voor/acht ingest
Locatie antenne (Z-as) (523441) Info
523441.3 Niet beschikbaar of conditie bestaat (31) Geen StarFire-hoogte-afmeting
CAN Hoog lijn (523773) Geen lamp
523773.3 Spanning boven normaal of kortgesloten naar hoge bron (3) CAN HI spanning te hoog
CAN Hoog lijn (523773)
523773.4 Spanning onder normaal of kortgesloten naar lage bron (4) Geen lamp
CAN Laag lijn (523774) Geen lamp
523774.3 Spanning boven normaal of kortgesloten naar hoge bron (3) CAN LO spanning te hoog
CAN Laag lijn (523774) Geen lamp
523774.4 Spanning onder normaal of kortgesloten naar lage bron (4) CAN HI spanning te laag
Communicatiedrager (2854) Geen lamp
2854.31 Niet beschikbaar of conditie bestaat (31) RTK Rover verlies van radioverbinding
DGPS differentiële correctie (232) Info
232.2 Onregelmatige, intermitterende of onjuiste gegevens (2) Gecorrigeerde GPS-positie is niet beschikbaar
DGPS differentiële correctie (232) NVT
232.14 Speciale instructies (14) Verlenging RTK is over # minuten afgelopen
Info
Fout stopzetting ECU-voeding (523572) Onveilige stopzetting - parameters niet
523572.3 Niet beschikbaar of conditie bestaat (31) opgeslagen
Voedingsspanning ECU 1 (523792)
Geldige gegevens maar onder normale bedrijfsbereik – Matig ernstig niveau Info
523792.2 (18) Lage ongeschakelde spanning
Voedingsspanning ECU 1, geschakeld (523319)
Geldige gegevens maar onder normale bedrijfsbereik – Matig ernstig niveau Info
523319.2 (18) Lage geschakelde spanning
Elektrisch vermogen (spanning) (168)
Geldige gegevens maar onder normale bedrijfsbereik – Matig ernstig niveau NVT
168.18 (18) Lage spanning RTK basisstation
Global Positioning System (GPS) (841) Servicewaarschuwing
841.31 Niet beschikbaar of conditie bestaat (31) Signaalstoring (door stoorzender)
GPS differentiële-correctielicentie (522339) Info
522339.3 Niet beschikbaar of conditie bestaat (31) GPS-correctielicentie is vervallen
Navigatiebus 1 (522552) Servicewaarschuwing
522552.1 Grondoorzaak niet bekend (11) Probleem met StarFire-netwerk
Positiegegevens navigatiesysteem (701558) Info
701558.2 Onregelmatige, intermitterende of onjuiste gegevens (2) GPS-positie is niet beschikbaar
Niet-vluchtig geheugen lezen/schrijven (523310) Info
523310.2 Onregelmatige, intermitterende of onjuiste gegevens (2) Storing niet-vluchtig geheugen lezen/schrijven
Aantal zichtbare satellieten (524210) Geen lamp
Gegevens zijn geldig maar boven normaal bedrijfsbereik – Matig ernstig RTK basisstation gebruikt geen zichtbare
524210.2 niveau (16) satellieten
Servicewaarschuwing
Secundaire differentiële-correctiebron ontvanger (522338) Ontvanger ontvangt niet op alternatieve
522338.1 Niet langer gekalibreerd (13) frequentie
Omkantelsensor (956)
Gegevens zijn geldig maar boven normaal bedrijfsbereik – Matig ernstig Servicewaarschuwing
956.16 niveau (16) Rol-versnellingsmeter buiten bereik
Locatie RTK basisstation (524257) Geen lamp
524257.1 Speciale instructies (14) Onderzoek RTK basisstationpositie aan de gang
Vervolg op volgende bladzijde
OUO6050,0001627 –18–10NOV05–1/2
85-19 011806
PN=239

Verhelpen van storingen
SPN.FMI Naam SPN Waarschuwingslamp trekker
Beschrijving FMI Tekst niveau 1
Locatie RTK basisstation (524257)
Gegevens zijn geldig maar boven normaal bedrijfsbereik – Matig ernstig Servicewaarschuwing
524257.2 niveau (16) Verplaatsing RTK basisstation
Relatieve afstand RTK Rover (524209)
Gegevens zijn geldig maar boven normaal bedrijfsbereik – Matig ernstig Geen lamp
524209.2 niveau (16) RTK Rover te ver van basisstation
Bronadres 146 (2146) Info
2146.13 Niet langer gekalibreerd (13) TCM niet gekalibreerd
Bronadres 146 (2146) Servicewaarschuwing
2146.14 Speciale instructies (14) Temperatuursensor buiten bereik
Gier-gyro (523309) Servicewaarschuwing
523309.7 Mechanisch systeem reageert niet of niet langer afgesteld (7) Gier-gyro reageert niet
Gier-gyro (523309)
Gegevens zijn geldig maar boven normaal bedrijfsbereik – Matig ernstig Servicewaarschuwing
523309.2 niveau (16) Gier-gyro buiten bereik
OUO6050,0001627 –18–10NOV05–2/2
85-20 011806
PN=240

TCM—StarFire iTC
Verhelpen van storingen
Storing Oorzaak Oplossing
Begeleidingssysteem is Het probleem kan aan de TCM of Naar het scherm SETUP TCM gaan
onnauwkeurig of onstabiel. andere begeleidingscomponenten om de TCM IN en UIT te schakelen
liggen. om te zien of het probleem verband
houdt met de TCM. Als het probleem
verband houdt met de TCM, andere
suggesties voor het verhelpen van
storingen hieronder raadplegen.
De navigatiepositie heeft altijd De TCM is niet voor de rolhoek van Naar het scherm SETUP TCM gaan
een afwijking (offset) naar links nul graden van het voertuig om te kalibreren.
of rechts. gekalibreerd.
De ontvanger is niet op de middellijn Offset-functie van ontvanger
van de machine gemonteerd. controleren. (SETUP -
SPOORVOLGING - PAGE 2
raadplegen in het hoofdstuk Setup.)
Werktuig is niet achter de trekker Offset-functie van werktuig
gecentreerd. controleren. (SETUP -
SPOORVOLGING - PAGE 2
raadplegen in het hoofdstuk Setup.)
De gemeten rolhoek wijst in de De StarFire-montagerichting is niet Naar SETUP TCM gaan en
verkeerde richting. juist ingesteld. controleren of de
StarFire-montagerichting juist is. Op
de meeste voertuigen is de
ontvanger in de VOORWAARTSE
stand gemonteerd.
De navigatiepositie is De StarFire-hoogte is niet juist Naar SETUP TCM gaan en
onnauwkeurig vanwege een ingesteld. controleren of de StarFire-hoogte
hobbelige of snel wisselende juist is.
bodem.
StarFire voor/achter is niet juist Naar SETUP TCM gaan en
ingesteld. controleren of de StarFire-instelling
voor/achter juist is voor het voertuig.
Het hoofdstuk over de
Voor/achter-instelling in de
gebruikshandleiding raadplegen.
OUO6050,0001628 –18–22NOV05–1/1
85-21 011806
PN=241

Waarschuwingsschermen—StarFire iTC
OPMERKING: Door op E te drukken wordt het
waarschuwingsscherm onderdrukt tot de
voeding uit- en weer wordt ingeschakeld.
Waarschuwingsscherm ID 304 wordt weergegeven als de
differentiële correctie verloren is.
Verhelpen van storingen
Waarschuwingsscherm ID 305 wordt weergegeven als het
signaal verloren is.
De lettertoets naast NIET MEER WAARSCHUWEN
indrukken om de waarschuwing uit te zetten.
De lettertoets naast OK indrukken om door te gaan. De
waarschuwing wordt om de 5—10 minuten herhaald.
Waarschuwingsscherm ID 302 dient om de gebruiker erop
te wijzen dat de ontvanger niet op een differentieelsignaal
is vergrendeld en dat deze op een ander signaal moet
worden vergrendeld.
Waarschuwingsscherm ID 301 wordt weergegeven als de
ontvanger geen correctieberichten van het
STARFIRE-netwerk ontvangt (slechts inactieve pakketten).
De positie-ontvanger werkt niet goed als deze geen
correctieberichten van het StarFire-netwerk ontvangt.
Deze conditie wordt zo snel mogelijk verholpen door het
personeel van het STARFIRE-netwerk.
De lettertoets naast OK indrukken om door te gaan.
BELANGRIJK: Dit waarschuwingsscherm duidt op
een probleem met het
STARFIRE-satellietnetwerk. De
bestuurder hoeft niets te doen.
OUO6050,0001629 –18–10NOV05–1/1
85-22 011806
PN=242

Specificaties
Aantrekkoppel voor metrische bouten en schroeven
4.8 8.8 9.8 10.9 12.9 12.9
4.8
8.8
9.8
Kwaliteitsklasse 4.8 Kwaliteitsklasse 8.8 of 9.8 Kwaliteitsklasse 10.9 Kwaliteitsklasse 12.9
Bout of Gesmeerd a Droog b Gesmeerd a Droog b Gesmeerd a Droog b Gesmeerd a Droog b
schroef
Maat N•m lb-in N•m lb-in N•m lb-in N•m lb-in N•m lb-in N•m lb-in N•m lb-in N•m lb-in
M6 4,7 42 6 53 8,9 79 11,3 100 13 115 16,5 146 15,5 137 19,5 172
10.9
12.9
12.9
N•m lb-ft N•m lb-ft N•m lb-ft N•m lb-ft
M8 11,5 102 14,5 128 22 194 27.5 243 32 23.5 40 29.5 37 27.5 47 35
N•m lb-ft N•m lb-ft N•m lb-ft
M10 23 204 29 21 43 32 55 40 63 46 80 59 75 55 95 70
N•m lb-ft
M12 40 29.5 50 37 75 55 95 70 110 80 140 105 130 95 165 120
M14 63 46 80 59 120 88 150 110 175 130 220 165 205 150 260 190
M16 100 74 125 92 190 140 240 175 275 200 350 255 320 235 400 300
M18 135 100 170 125 265 195 330 245 375 275 475 350 440 325 560 410
M20 190 140 245 180 375 275 475 350 530 390 675 500 625 460 790 580
M22 265 195 330 245 510 375 650 480 725 535 920 680 850 625 1080 800
M24 330 245 425 315 650 480 820 600 920 680 1150 850 1080 800 1350 1000
M27 490 360 625 460 950 700 1200 885 1350 1000 1700 1250 1580 1160 2000 1475
M30 660 490 850 625 1290 950 1630 1200 1850 1350 2300 1700 2140 1580 2700 2000
M33 900 665 1150 850 1750 1300 2200 1625 2500 1850 3150 2325 2900 2150 3700 2730
M36 1150 850 1450 1075 2250 1650 2850 2100 3200 2350 4050 3000 3750 2770 4750 3500
Het aangegeven aantrekkoppel geldt alleen voor algemeen gebruik, Breekbouten zijn ontworpen om bij een bepaalde belasting te breken.
op basis van de sterkte van de bout of schroef. Deze waarden NIET Bij het vervangen van breekbouten alleen bouten gebruiken van
gebruiken wanneer voor een bepaalde toepassing een ander dezelfde kwaliteitsklasse. Bevestigingsmiddelen vervangen door
aantrekkoppel of andere aanhaalprocedure wordt vermeld. Voor onderdelen van dezelfde of hogere kwaliteitsklasse.
roestvaststalen bevestigingsmiddelen of voor moeren op U-bouten, Bevestigingsmiddelen van een hogere kwaliteitsklasse met hetzelfde
de aanhaalinstructies voor de specifieke toepassing raadplegen. koppel aantrekken als de oorspronkelijke onderdelen. Nagaan of de
Moeren met kunststof inzetstuk of geperste stalen borgmoeren schroefdraad schoon is en de bout of schroef juist wordt ingedraaid.
vastzetten door de moer tot het ’droge’ aantrekkoppel in de tabel Indien mogelijk onbedekte of verzinkte bevestigingsmiddelen, behalve
aan te halen, tenzij andere aanwijzingen voor de specifieke borgmoeren, wielbouten of wielmoeren, smeren tenzij andere
toepassing zijn gegeven. aanwijzingen voor de specifieke toepassing zijn gegeven.
a “Gesmeerd” betekent bedekt met een smeermiddel zoals motorolie; bevestigingsmiddelen met fosfaat- en oliecoatings; of M20 en grotere
bevestigingsmiddelen met een JDM F13C coating met zinkschilfers.
b “Droog” betekent ongecoat of verzinkt zonder smeermiddel; of M6 - M18 bevestigingsmiddelen met JDM F13B coating met zinkschilfers.
DX,TORQ2 –18–24APR03–1/1
90-1 011806
PN=243
TS1670 –UN–01MAY03

Specificaties
Aantrekkoppel voor inchmaat-bouten en -borgschroeven
TS1671 –UN–01MAY03
SAE 1 SAE 2 a SAE 5, 5.1 of 5.2 SAE 8 of 8.2
Bout of Gesmeerd b Droog c Gesmeerd b Droog c Gesmeerd b Droog c Gesmeerd b Droog c
schroef
Maat N•m lb-in N•m lb-in N•m lb-in N•m lb-in N•m lb-in N•m lb-in N•m lb-in N•m lb-in
1/4 3,7 33 4,7 42 6 53 7,5 66 9,5 84 12 106 13,5 120 17 150
N•m lb-ft N•m lb-ft
5/16 7,7 68 9,8 86 12 106 15,5 137 19,5 172 25 221 28 20.5 35 26
N•m lb-ft N•m lb-ft
3/8 13,5 120 17,5 155 22 194 27 240 35 26 44 32.5 49 36 63 46
N•m lb-ft N•m lb-ft N•m lb-ft
7/16 22 194 28 20.5 35 26 44 32.5 56 41 70 52 80 59 100 74
N•m lb-ft
1/2 34 25 42 31 53 39 67 49 85 63 110 80 120 88 155 115
9/16 48 35.5 60 45 76 56 95 70 125 92 155 115 175 130 220 165
5/8 67 49 85 63 105 77 135 100 170 125 215 160 240 175 305 225
3/4 120 88 150 110 190 140 240 175 300 220 380 280 425 315 540 400
7/8 190 140 240 175 190 140 240 175 490 360 615 455 690 510 870 640
1 285 210 360 265 285 210 360 265 730 540 920 680 1030 760 1300 960
1-1/8 400 300 510 375 400 300 510 375 910 670 1150 850 1450 1075 1850 1350
1-1/4 570 420 725 535 570 420 725 535 1280 945 1630 1200 2050 1500 2600 1920
1-3/8 750 550 950 700 750 550 950 700 1700 1250 2140 1580 2700 2000 3400 2500
1-1/2 990 730 1250 930 990 730 1250 930 2250 1650 2850 2100 3600 2650 4550 3350
Het aangegeven aantrekkoppel geldt alleen voor algemeen gebruik, op basis Bevestigingsmiddelen vervangen door onderdelen van
van de sterkte van de bout of schroef. Deze waarden NIET gebruiken dezelfde of hogere kwaliteitsklasse. Bevestigingsmiddelen van
wanneer voor een bepaalde toepassing een ander aantrekkoppel of andere een hogere kwaliteitsklasse met hetzelfde koppel aantrekken
aanhaalprocedure wordt vermeld. Voor moeren met kunststof inzetstuk of als de oorspronkelijke onderdelen. Nagaan of de schroefdraad
geperste stalen borgmoeren, roestvaststalen bevestigingsmiddelen of schoon is en de bout of schroef juist wordt ingedraaid. Indien
moeren op U-bouten, de aanhaalinstructies voor de specifieke toepassing mogelijk onbedekte of verzinkte bevestigingsmiddelen,
raadplegen Breekbouten zijn ontworpen om bij een bepaalde belasting te behalve borgmoeren, wielbouten of wielmoeren, smeren tenzij
breken. Bij het vervangen van breekbouten alleen bouten gebruiken van andere aanwijzingen voor de specifieke toepassing zijn
dezelfde kwaliteit. gegeven.
a Sterktekwaliteit 2 geldt voor zeskantschroeven (geen zeskantbouten) van hoogstens 6 in. (152 mm) lang. Sterktekwaliteit 1 geldt voor
zeskantschroeven van meer dan 6 in. (152 mm) lang en voor alle andere soorten bouten en schroeven van elke lengte.
b “Gesmeerd” betekent bedekt met een smeermiddel zoals motorolie; bevestigingsmiddelen met fosfaat- en oliecoatings; of
bevestigingsmiddelen van 7/8 in. en groter met een JDM F13C coating met zinkschilfers.
c “Droog” betekent ongecoat of verzinkt zonder smeermiddel of bevestigingsmiddelen van 1/4 tot 3/4 in. met JDM F13B coating met
zinkschilfers.
DX,TORQ1 –18–24APR03–1/1
90-2 011806
PN=244

Bewijs van eigendom bewaren
Specificaties
1. Een lijst met actuele serienummers van alle producten
en componenten op een veilige plaats bewaren.
2. Regelmatig controleren of de identificatieplaatjes niet
verwijderd zijn. Tekenen van vandalisme aan de politie
melden en nieuwe plaatjes bestellen.
3. Andere maatregelen die u kunt treffen:
• Uw machine met uw eigen nummers markeren
• Kleurenfoto’s nemen van elke machine, vanuit
verschillende hoeken
De machine steeds veilig opslaan
1. Antivandalismebeveiliging aanbrengen
2. Als de machine is opgeborgen:
• De uitrusting op de grond laten zakken
• De wielen zo breed mogelijk uitzetten om het laden
te bemoeilijken
• Sleutels en accu’s verwijderen
3. Indien binnen geparkeerd, de uitgangen met grote
stukken uitrusting blokkeren en de deuren op slot
doen.
4. Indien buiten geparkeerd, op een goed verlichte en
omheinde plek opbergen.
5. Verdachte activiteiten noteren en diefstal onmiddellijk
aan de politie melden.
6. Uw John Deere dealer op de hoogte stellen van
verliezen.
TS1680 –UN–09DEC03
DX,SECURE1 –18–18NOV03–1/1
TS230 –UN–24MAY89
DX,SECURE2 –18–18NOV03–1/1
90-3 011806
PN=245

Conformiteitsverklaring
John Deere Ag Management Solutions
4140 NW 114th Street
Urbandale, IA 50322, VS
De componenten van het GREENSTAR-systeem
(GREENSTAR-display, mobiele processor,
STARFIRE-positie-ontvanger) voor trekkers en
zelfrijdende machines:
Model .............................. GreenStar
voldoen aan de EU-voorschriften:
98/37/EEG ..............Machinerichtlijn
89/336/EEG ............EMC-richtlijn
5 mei 2001
Specificaties
Veiligheidsnota betreffende achteraf geïnstalleerde elektrische en elektronische
apparaten en/of componenten
De machine is uitgerust met elektronische
componenten waarvan de werking door de
elektromagnetische straling van andere apparaten kan
worden beïnvloed. Deze invloeden kunnen gevaarlijk
zijn en de volgende veiligheidsaanwijzingen moeten
daarom in acht worden genomen:
Als achteraf elektrische en elektronische apparaten op
de machine worden geïnstalleerd en op het
boordsysteem worden aangesloten, moet de gebruiker
controleren of deze installatie de elektronica of andere
componenten beïnvloedt. Dit geldt in het bijzonder
voor:
• pc
• GPS-ontvanger
PC7072 –UN–31JAN02
OUO6091,00017B1 –18–11DEC03–1/1
In het bijzonder moeten achteraf geïnstalleerde
elektrische/elektronische componenten voldoen aan de
betreffende uitgave van de EMC-richtlijn 89/336/EEG,
en van het CE-keurmerk zijn voorzien.
De bedrading, installatie en maximaal toegestane
voedingsstroom moeten overeenstemmen met die in
de installatie-instructies van de machinefabrikant.
OUO6091,00017B2 –18–11DEC03–1/1
90-4 011806
PN=246

Alfabetisch register
Bladzijde Bladzijde
A Opstartscherm .......................55-3
Spoor verschuiven. ...................55-8
Aantal CAN Rx .........................75-16
Systeem deactiveren ..................55-6
Abonnement
Systeem inschakelen. .............55-4, 55-5
SF2.................................65-6 Zelfrijdende veldhakselaar
Achtergrondverlichting bij dag. ..............15-5
Condities voor activering ..............50-10
Achtergrondverlichting bij nacht .............15-5
Opstartscherm .......................50-5
Activering Spoor verschuiven. ..................50-11
Licentie ..............................65-5 Systeem deactiveren ..................50-9
RTK ................................65-6 Systeem inschakelen. .............50-6, 50-8
SF2.................................65-6 Zelfrijdende veldhakselaars
WAAS. .............................65-18 Algemene informatie ..................50-1
Afstelbare tonen spoorvolging ..............10-5 AutoTrac Universal
Algemene informatie Stopcodes. ...........................85-9
AutoTrac .............................20-1
Maaidorser .........................45-1
Spuitmachine. .......................40-1
Trekker ............................35-1
Universal Steering set .................55-1
Verhelpen van storingen .................85-7
Azimut ...............................65-28
Zelfrijdende veldhakselaars .............50-1
Apparaten
B
INFO - APPARATEN ..................60-15
Auto Trac
Baudsnelheid
Universal Setup. ......................25-25 Seriële RS232 uitvoer ..................65-19
AutoTrac. ..............................10-2 Baudsnelheid seriële poort ................75-14
De prestaties van het Universal-systeem
Begeleidingssysteem .....................10-1
optimaliseren .......................25-29 Automatisch laden van software ...........20-6
Geïntegreerd
Herprogrammeren vanaf Yield Mapping .....20-2
Setup. ............................25-22 Bevestigen .............................65-1
Het stuursysteem veilig bedienen ..........05-4 Bovenaanzicht ..........................10-5
Info-pagina ...........................60-7 Gebogen spoor ........................30-6
Maaidorser Breedtegraad ......................65-21, 70-8
Algemene informatie ..................45-1 Gecorrigeerd. ........................75-15
Condities voor activering ...........40-9, 45-9
Opstartscherm ..............35-5, 40-5, 45-5
Spoor verschuiven. ..................45-10
Systeem deactiveren ..................45-8
Ruw ...............................75-15
Systeem inschakelen. .............45-6, 45-7
Spuitmachine
C
Algemene informatie ..................40-1
Spoor verschuiven. ..................40-10
Systeem deactiveren ..................40-8
Systeem inschakelen. .............40-6, 40-7
Trekker
Algemene informatie ..................35-1
Condities voor activering ...............35-9
Spoor verschuiven. ..................35-10
CAN..................................10-1
CAN bronadres. ........................75-16
CAN hoog ............................75-16
CAN-bus. ..............................10-1
Conformiteit, verklaring. ...................90-4
Conformiteitsverklaring ....................90-4
Contrasttoets ...........................15-6
Systeem deactiveren ..................35-8 Correctie-ouderdom .................65-23, 70-9
Systeem inschakelen. .............35-6, 35-7 correcties
Universal Steering set
UIT/AAN ............................65-18
Algemene informatie ..................55-1 Correctiesignaal .........................70-1
Condities voor activering ...............55-7 SF2. ................................65-5
Alfabetisch register-1 011806
PN=1

Alfabetisch register
Bladzijde Bladzijde
D GPS..................................10-1
Route ...............................70-8
Datalogboek ...........................65-24
Differentieelmodus ....................65-26
Gebruikte satellieten ...................65-25
H
Indicator nauwkeurigheid ...............65-25
PDOP ..............................65-25
Hardwareversie ........................65-27
Positiemodus ........................65-26
HillMaster
Signaalkwaliteit .......................65-25
Setup-pagina. ........................25-28
Datum ...............................65-21
Hoogte .....................65-15, 65-21, 70-8
Diagnose
Ontvanger ............................75-9
INFO - DIAGNOSE ....................60-21
Huidig perceel ..........................25-1
Diagnostische storingscodes
Setup ...............................25-3
Display ..............................85-4
Parallel Tracking .......................85-2
StarFire iTC .........................85-19
Differentieelmodus
Datalogboek .........................65-26
I
Differentiële correctie .....................10-1 Indicator nauwkeurigheid ............65-21, 65-25
Setup ...............................65-5 INFO .................................60-1
Display ................................10-3 Analysator CAN-bus ...................60-26
Achtergrondverlichting bij dag .............15-5 Diagnose page 1. ......................60-9
Achtergrondverlichting bij nacht ...........15-5 Display-diagnose. .....................60-25
Adres KeyCard .............................60-1
Wijzigen. ...........................20-8 Ontvanger ............................60-1
Contrast .............................15-6 Prestatiemonitor .......................60-1
Diagnostische storingscodes. .............85-4 Recente problemen. ...................60-24
INFO - APPARATEN ..................60-17 Scherm ..............................15-4
Keuze achtergrondverlichting .............15-5 INFO – PRESTATIEMONITOR. ............60-10
Programmeren Onderhoudsuren ......................60-12
Tweede display ......................20-8 Totalen .............................60-11
Recht spoor INFO - APPARATEN ....................60-15
Setup. .............................25-2 Display .............................60-17
Verhelpen van storingen .................85-5 Mobiele processor. ....................60-16
Ontvanger ...........................60-18
INFO - DIAGNOSE. .....................60-21
E
INFO - DISPLAY .......................60-23
INFO - DOELTAAL. .....................60-22
Elevatie ..............................65-28
Satellieten ...........................65-28
INFO - GPS - PAGE 1 ....................70-8
Breedtegraad .........................70-8
Elevatiemasker .........................65-23
Correctie .............................70-9
Datum. ..............................70-8
Hoogte ..............................70-8
Lengtegraad ..........................70-8
G Nauwkeurigheid .......................70-9
Positiemodus .........................70-9
Gebogen spoor. ................10-5, 25-1, 30-5 Route ...............................70-8
Bovenaanzicht ........................30-6 Satellieten ............................70-9
INFO - SPOORVOLGING ................60-5 Snelheid .............................70-8
Setup ...............................25-8 Tijd .................................70-8
Geschakelde spanning ...................75-16 INFO - GPS - PAGE 2
Global Positioning System .................10-1 Aantal reframes. ......................70-11
Alfabetisch register-2 011806
PN=2

Alfabetisch register
Bladzijde Bladzijde
Correctie-ontvanger. ...................70-11 Temperatuur .........................75-16
Goede pakketten. .....................70-11 Urenmeter. ..........................75-16
Hardwareversie. ......................70-12 INFO - TCM - PAGE 3
Licentie
Loaderversie .........................75-17
Activering .........................70-11 Onderdeelnr. hardware .................75-17
Verval ............................70-11 Onderdeelnr. software. .................75-17
Serienummer ........................70-12 Onderdeelnummer loader ...............75-17
Signaal
Serienummer hardware. ................75-17
Correcties .........................70-11 Softwareversie .......................75-17
Frequentie .........................70-11
Niveau. ...........................70-11
Opvangen .........................70-11
Installeren. .............................65-1
Softwareversie .......................70-12
Uren ...............................70-12
K
INFO - GPS - PAGE 3 Kalibratie
Azimut. .............................70-13 TCM...........................65-11, 75-4
Satelliet Machinepositie. .....................65-11
Elevatie ...........................70-13 Kalibratiewaarde 0 graden ................75-16
ID ...............................70-13 Keervoorspelling
Satellieten volgen .....................70-13 Run................................30-14
Signaalstatus ........................70-13 Setup ..............................25-21
Signaalsterkte Keerweergave .....................10-5, 25-11
L1...............................70-13 Keerweergave, RUN - Spoorvolging .........30-12
L2...............................70-13 Keuze achtergrondverlichting ...............15-5
INFO - KEYCARD ......................60-14 KeyCard ...........................10-1, 10-4
INFO - PRODUCTSLEUTELS .............60-19 INFO. ...............................60-1
INFO - PROGRAMMADOELEN ............60-20
INFO - RECENTE PROBLEMEN ............60-8
INFO - SPOORVOLGING. .................60-2
INFO - KEYCARD. ....................60-14
Gebogen spoor ........................60-5
Recht spoor ..........................60-3
L
RowFinder ...........................60-4 Landcode ..............................80-1
INFO - TCM - PAGE 1 Lengtegraad .......................65-21, 70-8
Breedtegraad Gecorrigeerd. ........................75-15
Gecorrigeerd .......................75-15 Ruw ...............................75-15
Ruw..............................75-15 Licentie
Lengtegraad Activering .......................65-5, 70-11
Gecorrigeerd .......................75-15 Ontvanger ........................70-2, 70-3
Ruw..............................75-15 SF2.................................65-6
Mate van gieren ......................75-15 Verval ..............................70-11
Rolhoek ............................75-15 Waarschuwing vervallen .................65-7
Route Lijn A-B ...........................10-1, 25-1
Gecorrigeerd .......................75-15 Loaderversie
Ruw..............................75-15 TCM...............................75-17
INFO - TCM - PAGE 2
Aantal CAN Rx .......................75-16
CAN bronadres .......................75-16
Locatie ................................65-1
CAN hoog ...........................75-16
CAN laag ...........................75-16
M
Geschakelde spanning .................75-16 Maaidorser
Kalibratiewaarde 0 graden ..............75-16 AutoTrac
Ongeschakelde spanning ...............75-16
Algemene informatie ..................45-1
Alfabetisch register-3 011806
PN=3

Alfabetisch register
Bladzijde Bladzijde
Condities voor activering ...........40-9, 45-9 ID ...............................70-13
Opstartscherm ..............35-5, 40-5, 45-5 Satellieten ............................70-9
Spoor verschuiven. ..................45-10 Seriële poort
Systeem deactiveren ..................45-8 Baudsnelheid. .......................70-6
Systeem inschakelen. .............45-6, 45-7 Berichten ...........................70-7
Markeerpunt ........................10-1, 10-5 Uitvoersnelheid ......................70-7
RUN - SPOORVOLGING ................30-9 Serienummer ........................70-12
Mate van gieren ...................65-23, 75-15 Setup ...............................70-1
Mobiele processor ...................10-1, 10-3 SETUP - GPS - PAGE 1. ................70-1
INFO - APPARATEN ..................60-16 SETUP - GPS - PAGE 2. ................70-6
Verhelpen van storingen .................85-6 SF2
Modus Volledige pagina ...................30-7 Correctiesignaal. .....................70-1
Montage ...............................65-1 Signaal
Montagerichting Correcties .........................70-11
Ontvanger ...........................75-12 Frequentie .........................70-11
TCM...............................65-10 Niveau. ...........................70-11
Opvangen .........................70-11
Snelheid .............................70-8
O
Snelstart .............................70-4
Softwareversie .......................70-12
Standaardfrequentie ....................70-5
Onderdeelnr. hardware TCM................................75-1
TCM...............................75-17 Tijd .................................70-8
Onderdeelnummer loader Uren ...............................70-12
TCM...............................75-17 Uren aan na stopzetting .................70-5
Onderdeelnummer software Verhelpen van storingen .................85-6
TCM...............................75-17 Voor/achter ..........................75-11
Onderhoudsuren Waarschuwingsschermen ...............70-14
INFO – PRESTATIEMONITOR ...........60-12 WAAS-signaal. ........................70-5
Ongeschakelde spanning .................75-16 Opstartscherm
Ontvanger .............................10-4
AAN/UIT .............................70-5
Breedtegraad .........................70-8
Correctie .............................70-9
Datum. ..............................70-8
Hardwareversie. ......................70-12
Hoogte ..........................70-8, 75-9
AutoTrac
Maaidorser ................35-5, 40-5, 45-5
Universal Steering set .................55-3
Zelfrijdende veldhakselaar ..............50-5
INFO. ...............................60-1
INFO - APPARATEN ..................60-18
P
INFO - GPS - PAGE 1 ..................70-8
INFO - GPS - PAGE 2 .................70-11 Parallel Tracking. ....................10-2, 25-1
INFO - GPS - PAGE 3 .................70-13 Diagnostische storingscodes. .............85-2
Lengtegraad ..........................70-8 Pc-kaart ...........................10-1, 10-3
Licentie ..........................70-2, 70-3 PDOP. ..........................65-23, 65-25
Activering .........................70-11 Perceelcoördinaten
Verval ............................70-11 Opslaan, huidig. .......................25-3
Montagerichting ......................75-12 Positiemodus ......................65-21, 70-9
Nauwkeurigheid .......................70-9 Datalogboek .........................65-26
Positiemodus .........................70-9 Prestatiemonitor
Route ...............................70-8 INFO. ...............................60-1
Satelliet
Productsleutels
Elevatie ...........................70-13 INFO - PRODUCTSLEUTELS. ...........60-19
Alfabetisch register-4 011806
PN=4

Alfabetisch register
Bladzijde Bladzijde
Programmadoelen Status ..............................65-28
INFO - PROGRAMMADOELEN ..........60-20 Volgen .............................65-28
Programmeren Voor oplossing .......................65-23
Algemene informatie ....................20-1 Satellieten volgen .......................70-13
Seriële poort
Baudsnelheid .........................70-6
R
Uitvoer .........................65-5, 65-19
Uitvoersnelheid ........................70-7
Recente problemen
INFO - SPOORVOLGING ................60-8
Recht spoor ........................10-5, 25-1
INFO - SPOORVOLGING ................60-3
RUN-scherm ..........................30-2
Setup ...............................25-2
Rolhoek .........................65-23, 75-15
Route ................................65-21
Gecorrigeerd. ........................75-15
Ruw ...............................75-15
RowFinder ....................10-5, 25-1, 30-4
INFO - SPOORVOLGING ................60-4
Setup ...............................25-7
RS232
Uitvoer .........................65-5, 65-19
RTK
Activering ............................65-6
Setup ..............................65-18
RUN
Scherm ..............................15-3
RUN - PAGE 1 ..........................30-1
RUN - PAGE 2 .........................30-13
RUN - SPOORVOLGING
Markeerpunt ..........................30-9
RUN - Spoorvolging, keerweergave .........30-12
RUN-scherm
Recht spoor ..........................30-2
Seriële-poortberichten. ...................75-14
Serienummer ..........................65-27
Hardwareversie. ......................70-12
Ontvanger ...........................70-12
Serienummer hardware
TCM...............................75-17
Setup
Differentiële correctie ...................65-5
Gebogen spoor ....................25-1, 25-8
Geïntegreerd systeem. .................25-22
Huidig perceel. ....................25-1, 25-3
Landcode ............................80-1
Lijn A-B. .............................25-1
Ontvanger ............................70-1
Parallel Tracking .......................25-1
Recht spoor ......................25-1, 25-2
RowFinder .......................25-1, 25-7
RTK ...............................65-18
Scherm ..............................15-2
Snelstart .........................65-5, 65-8
Spoor 0. .............................25-1
Spoorafstand. .....................25-1, 25-2
Taal ............................80-3, 80-4
TCM.......................65-5, 65-9, 75-2
Universal system. .....................25-25
Werktuig-offset .......................25-16
SETUP - GPS - PAGE 1 ..................70-1
Frequentie. ...........................70-5
Licentie
Activering ..........................70-2
S
Verval .............................70-3
Snelstart .............................70-4
Satelliet
Uren aan na stopzetting .................70-5
Elevatie. ............................70-13 WAAS-signaal. ........................70-5
ID.................................70-13 SETUP - GPS - PAGE 2 ..................70-6
Satellieten .............................70-9 Seriële poort
Azimut. .............................65-28
Baudsnelheid. .......................70-6
Boven elevatiemasker. .................65-23
Uitvoersnelheid ......................70-7
Elevatie. ............................65-28 SETUP - SPOORVOLGING - PAGE 1
Gebruikt getal
Gebogen spoor ........................25-1
Datalogboek .......................65-25 Huidig perceel. ........................25-1
Gevolgd ............................65-23 Parallel Tracking .......................25-1
ID.................................65-28 Recht spoor ..........................25-1
Signaal:ruisverhouding (SRV) ............65-28 RowFinder ...........................25-1
Alfabetisch register-5 011806
PN=5

Alfabetisch register
Bladzijde Bladzijde
Spoorafstand. .........................25-1 Spuitmachine
SETUP - SPOORVOLGING - PAGE 2 .......25-10 AutoTrac
Werktuig-offset .......................25-16 Algemene informatie ..................40-1
SETUP - TCM - PAGE 2 .................75-13
Spoor verschuiven. ..................40-10
SF1 ..................................10-1 Systeem deactiveren ..................40-8
Wereldoplossing .......................65-6
Systeem inschakelen. .............40-6, 40-7
SF2 ..................................10-1 Standaardfrequentie
Abonnement ..........................65-6 Ontvanger ............................70-5
Activering ............................65-6 Standaardkanaal .......................65-18
Correctiesignaal .......................70-1 StarFire iTC
Licentie ..............................65-6 Diagnostische storingscodes. ............85-19
Signaal
Storingscodes ...................85-16, 85-19
Correctie .............................70-1 Waarschuwingsschermen ...............85-22
Correcties ...........................70-11 StarFire-ontvanger
Frequentie. ..........................70-11 SF2 correctiesignaal ....................65-5
Niveau .............................70-11 StarFire-ontvanger 1. .....................10-1
Opvangen ...........................70-11 StarFire-ontvanger 2. .....................10-1
Status ..............................70-13 Statische nauwkeurigheid ..................10-1
Sterkte Status
L1...............................70-13 Satellieten ...........................65-28
L2...............................70-13 Storingscodes. .........................85-11
WAAS. ..............................70-5 StarFire iTC ....................85-16, 85-19
Signaalkwaliteit. ...................65-21, 65-25
Signaal:ruisverhouding (SRV). .............65-28
Snelheid ..........................65-21, 70-8
Snelstart
TCM ...............................85-11
Ontvanger ............................70-4
Setup ...........................65-5, 65-8
T
Software Taal ..................................80-3
Laden Laden ...............................80-4
Automatisch. ........................65-3 Setup ...............................80-4
Handmatig ..........................65-4 Talen
Software laden, automatisch INFO - DOELTAAL ....................60-22
Begeleidingssysteem ...................20-6 TCM.............................10-1, 75-16
Software updaten ........................65-3 Aantal CAN Rx .......................75-16
Softwareversie .........................65-27 AAN/UIT .............................65-9
Ontvanger ...........................70-12 AAN/UITZETTEN ......................75-3
TCM...............................75-17 Breedtegraad
Spoor verschuiven ..............10-1, 10-5, 30-8 Gecorrigeerd .......................75-15
AutoTrac Ruw..............................75-15
Maaidorser ........................45-10 CAN bronadres .......................75-16
Spuitmachine. ......................40-10 CAN hoog ...........................75-16
Trekker ...........................35-10 CAN laag ...........................75-16
Universal Steering set .................55-8 Geschakelde spanning .................75-16
Zelfrijdende veldhakselaar .............50-11 Hoogte .............................65-15
Spoor 0 ......................10-1, 25-1, 25-6 INFO - TCM - PAGE 1 .................75-15
Spoorafstand INFO - TCM - PAGE 2 .................75-16
Setup ...............................25-2 INFO - TCM - PAGE 3 .................75-17
Spoorvolging Kalibratie. .......................65-11, 75-4
INFO. ...............................60-1 Machinepositie. .....................65-11
Uitschakelen ..........................25-9 Oppervlakte ........................65-12
Weergaveformaat .....................25-15 Kalibratiewaarde 0 graden ..............75-16
Alfabetisch register-6 011806
PN=6

Alfabetisch register
Bladzijde Bladzijde
Lengtegraad Opstartscherm .......................55-3
Gecorrigeerd .......................75-15 Spoor verschuiven. ...................55-8
Ruw..............................75-15 Systeem deactiveren ..................55-6
Loaderversie .........................75-17 Systeem inschakelen. .............55-4, 55-5
Locatie ..............................75-1 Uren aan na stopzetting ..................65-20
Mate van gieren ......................75-15 Ontvanger ............................70-5
Montagerichting ......................65-10 Uren ontvanger. ........................65-27
Onderdeelnummer hardware. ............75-17
Onderdeelnummer loader ...............75-17
Onderdeelnummer software .............75-17
Ongeschakelde spanning ...............75-16
Urenmeter ............................75-16
Ontvanger ............................75-1
Rolhoek ............................75-15
V
Route
Gecorrigeerd .......................75-15
Ruw..............................75-15
Serienummer hardware. ................75-17
Setup ......................65-5, 65-9, 75-2
Softwareversie .......................75-17
Storingscodes ........................85-11
Temperatuur .........................75-16
Urenmeter. ..........................75-16
Verhelpen van storingen ................85-10
Voor/achter ..........................65-17
TCM-StarFire iTC
Verhelpen van storingen ................85-21
Temperatuur. ..........................75-16
Terrain Compensation Module ..............10-1
Verhelpen van storingen
AutoTrac Universal .....................85-7
Display ..............................85-5
Diagnostische storingscodes ............85-4
Mobiele processor. .....................85-6
Ontvanger ............................85-6
Parallel Tracking
Diagnostische storingscodes ............85-2
Storingscodes ........................85-11
TCM...............................85-10
Waarschuwingsschermen ...........85-1, 85-14
Volgen ...............................65-28
Voor/achter. ...........................65-17
Ontvanger ...........................75-11
Tijd ..................................65-21 Voorloopcompensatie ....................25-14
Tonen spoorvolging .....................25-12
Totalen
INFO – PRESTATIEMONITOR ...........60-11
Trekker
Voorloopcompensatie spoorvolging .....10-1, 25-14
AutoTrac
Algemene informatie ..................35-1
W
Condities voor activering ...............35-9
Spoor verschuiven. ..................35-10
Systeem deactiveren ..................35-8
Systeem inschakelen. .............35-6, 35-7
Tweede display
Waarschuwingsschermen .................70-14
StarFire iTC .........................85-22
Verhelpen van storingen ............85-1, 85-14
WAAS ................................10-1
Herprogrammeren. .....................20-8
U
Activering ...........................65-18
WAAS-signaal ..........................70-5
Weergaveformaat .......................25-15
Werktuig-offset .....................10-5, 25-16
Wide-Area Augmentation System ............10-1
Uitvoer
Seriële RS232. ........................65-5
Universal Steering set
Y
AutoTrac
Algemene informatie ..................55-1 Yield Mapping
Condities voor activering ...............55-7 Herprogrammeren op begeleidingssysteem . . 20-2
Alfabetisch register-7 011806
PN=7

Z
Alfabetisch register
Bladzijde
Zelfrijdende veldhakselaar
AutoTrac
Condities voor activering ..............50-10
Opstartscherm .......................50-5
Spoor verschuiven. ..................50-11
Systeem deactiveren ..................50-9
Systeem inschakelen. .............50-6, 50-8
Zelfrijdende veldhakselaars
AutoTrac
Algemene informatie ..................50-1
Alfabetisch register-8 011806
PN=8

Met John Deere Service komt het werk af
John Deere onderdelen
We helpen u om stilstandtijd tot een minimum te beperken
door John Deere onderdelen vliegensvlug te leveren.
Daarom houden wij een omvangrijk, goed gesorteerd
assortiment op voorraad —om onmiddellijk aan uw
behoefte te kunnen voldoen.
Het juiste gereedschap
Onze Service-afdeling gebruikt precisiegereedschap en
testapparatuur om problemen snel op te sporen en te
verhelpen. ..omutijd en geld te besparen.
Goed geschoold technisch personeel
Voor de John Deere service-organisatie is "volleerd"
onbekend.
Op regelmatig georganiseerde cursussen leren onze
monteurs hun machines van binnen en van buiten
kennen.
Het resultaat?
Kennis en ervaring waarop u kunt bouwen.
Snel ter plekke
Wij willen u snel en effectief helpen, vooral dan en daar,
waar u hulp het dringendst nodig hebt.
Wij repareren bij u of in onze werkplaats, al naar de
omstandigheden: u kunt steeds op ons rekenen.
JOHN DEERE HEEFT DE BESTE SERVICE: Wij zijn er
wanneer u ons nodig hebt.
TS100 –UN–23AUG88
DX,IBC,A –18–04JUN90–1/1
TS101 –UN–23AUG88
DX,IBC,B –18–04JUN90–1/1
TS102 –UN–23AUG88
DX,IBC,C –18–04JUN90–1/1
TS103 –UN–23AUG88
DX,IBC,D –18–04JUN90–1/1
011806
PN=249

Met John Deere Service komt het werk af
011806
PN=250