“Zoals een goed ambtenaar betaamt” Liber Amicorum - CAOP
“Zoals een goed ambtenaar betaamt” Liber Amicorum - CAOP
“Zoals een goed ambtenaar betaamt” Liber Amicorum - CAOP
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Liber</strong> <strong>Amicorum</strong><br />
<strong>“Zoals</strong> <strong>een</strong> <strong>goed</strong><br />
<strong>ambtenaar</strong> <strong>betaamt”</strong><br />
Onder redactie van:<br />
prof. dr. J.Th.J. van den Berg<br />
prof. dr. E. Verhulp<br />
mr. dr. R. K. Visser<br />
Den Haag, 8 oktober 2010
ter gelegenheid van het afscheid van<br />
prof. mr. C.R. (Ron) Niessen als<br />
bijzonder hoogleraar<br />
‘De overheid als arbeidsorganisatie’<br />
(Ien Dales Leerstoel) aan de<br />
Universiteit van Amsterdam.
<strong>Liber</strong> <strong>Amicorum</strong><br />
<strong>“Zoals</strong> <strong>een</strong> <strong>goed</strong> <strong>ambtenaar</strong> <strong>betaamt”</strong>
<strong>Liber</strong> <strong>Amicorum</strong><br />
<strong>“Zoals</strong> <strong>een</strong> <strong>goed</strong><br />
<strong>ambtenaar</strong> <strong>betaamt”</strong><br />
ter gelegenheid van het afscheid van<br />
prof. mr. C.R. (Ron) Niessen als bijzonder hoogleraar<br />
‘De overheid als arbeidsorganisatie’ (Ien Dales Leerstoel)<br />
aan de Universiteit van Amsterdam.<br />
Onder redactie van:<br />
prof. dr. J.Th.J. van den Berg<br />
prof. dr. E. Verhulp<br />
mr. dr. R. K. Visser<br />
Den Haag, 8 oktober 2010
IV<br />
© 2010, Ien Dales Leerstoel<br />
Idee en begeleiding: Loes Spaans<br />
Vormgeving: Mitsgaders Grafische Vormgeving<br />
Drukwerk: Jan van Gils<br />
ISBN 978-90-79391-02-8<br />
Alle rechten voorbehouden.<br />
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in<br />
<strong>een</strong> geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt<br />
in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch,<br />
door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder<br />
voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voorwoord<br />
De instelling van de Ien Dales Leerstoel als bijzondere leerstoel<br />
aan de Universiteit van Amsterdam werd destijds mede ingegeven<br />
door de historische woorden van minister Ien Dales, gesproken tijdens<br />
het congres van de Vereniging van Nederlandse Gem<strong>een</strong>ten<br />
in 1992: ‘De overheid is óf wel óf niet integer. Een beetje integer<br />
kan niet.’<br />
Integriteit is <strong>een</strong> onderwerp dat tien jaar geleden, ook in de publieke<br />
sector, actueel werd en als thema nog niets aan actualiteit heeft<br />
ingeboet. Als onderdeel van de brede kwaliteitsdiscussies heeft integriteit<br />
<strong>een</strong> vaste plaats op de ‘agenda’ verworven, het is ‘tussen<br />
de oren komen te zitten’. De leeropdracht van de leerstoel is breder<br />
dan integriteit ‘all<strong>een</strong>’: het behandelt de ‘overheid als arbeidsorganisatie’<br />
en de plaats van de <strong>ambtenaar</strong> daarin.<br />
Prof. Mr. Ron Niessen is als eerste hoogleraar benoemd op deze bijzondere<br />
leerstoel. Ruim tien jaar heeft hij de leeropdracht vorm en<br />
inhoud gegeven. Met groot enthousiasme, <strong>een</strong> kritische opstelling<br />
en <strong>een</strong> duidelijke eigen stijl heeft Ron Niessen de Ien Dales Leerstoel<br />
zichtbaar gemaakt en op de kaart gezet. Door zijn grote kennis<br />
van het ambtelijke en bestuurlijke speelveld, mede in relatie<br />
tot de politieke context, wist hij zijn studenten te boeien met voorvallen<br />
uit het leven gegrepen. Tijdens de vele presentaties, diners<br />
pensant, congressen en workshops is Ron Niessen in staat geweest<br />
het gedachte<strong>goed</strong> van Ien Dales vast te houden en tegelijkertijd<br />
te vertalen naar de rol van de moderne <strong>ambtenaar</strong> als werknemer<br />
in dienst van de overheid als arbeidsorganisatie. Ook als adviseur<br />
heeft hij velen in de publieke sector met raad en daad bijgestaan.<br />
Met dit <strong>Liber</strong> <strong>Amicorum</strong> dankt het bestuur van de Ien Dales Leerstoel<br />
Ron Niessen voor zijn jarenlange inzet en zijn persoonlijke<br />
betrokkenheid bij het vakgebied van de Ien Dales Leerstoel. Bijzondere<br />
dank gaat ook uit naar alle schrijvers die de realisering van het<br />
<strong>Liber</strong> <strong>Amicorum</strong> mogelijk hebben gemaakt.<br />
Mr. P.G.H. Westerhof<br />
Wnd. voorzitter algem<strong>een</strong> bestuur Ien Dales Leerstoel<br />
V
V<br />
1<br />
17<br />
29<br />
33<br />
43<br />
61<br />
73<br />
Inhoudsopgave<br />
Voorwoord<br />
Mr. P.G.H. Westerhof<br />
“De Trotse Ambtenaar en het ongemak van<br />
politieke en ambtelijke modes”<br />
Inleidende beschouwingen<br />
Prof. dr. J.Th.J. van den Berg<br />
Ministeriële en ambtelijke verantwoordelijkheid<br />
“Het ministeriële dilemma”<br />
Mr. dr. R.K. Visser<br />
“De minister en zijn ambtenaren”<br />
H. Wiegel<br />
“On Tap, not on Top”<br />
Prof. drs. E. van Thijn<br />
Ambtenaar in de overheidsorganisatie<br />
“De overheidsorganisatie in verandering –<br />
Tussen regelen en sturen”<br />
Prof. dr. W.L. Buitelaar<br />
“Public Servant”<br />
Prof. mr. R. Bekker<br />
“Wij ambtenaren zijn de kwaadsten niet”<br />
Pleidooi voor eerherstel van de klassieke <strong>ambtenaar</strong><br />
J. Schinkelshoek
83<br />
95<br />
109<br />
115<br />
133<br />
149<br />
161<br />
181<br />
193<br />
Ambtelijke deugden en integriteit<br />
“Ethische oefening”<br />
Prof. dr. P.J.M. van Tongeren<br />
“Regels – Over vuilnis, integriteit en de relativiteitstheorie<br />
van Niessen”<br />
Dr. E. Karssing<br />
“Bestuurlijke verantwoordelijkheid: integriteitsbewustzijn”<br />
Prof. mr. K.G. de Vries<br />
“Zou Ron Niessen tevreden zijn?”<br />
Drs. A. Hoekstra en A.F. Belling<br />
De <strong>ambtenaar</strong>: <strong>een</strong> bijzondere werknemer?<br />
“This is it?”<br />
Prof. mr. L.C.J. Sprengers<br />
“Waarom gewone werknemers gewone werknemersrechten<br />
moeten hebben”<br />
Drs. X.J. den Uyl<br />
Het Rijk: <strong>een</strong> bijzondere werkgever?<br />
“De ambtseed als waarborg of als instrument<br />
voor integriteitsbewustzijn”<br />
Prof. dr. M.R. Rutgers<br />
“Wie steekt daar over in de Dapperstraat?”<br />
G.W. Rijnja<br />
“Ruimte voor klokkenluiden is kenmerk van democratie”<br />
Mr. dr. L.A.J. Schut<br />
VII
1.<br />
Prof. dr. J.Th.J. van den Berg<br />
De Trotse Ambtenaar en het ongemak<br />
van politieke en ambtelijke modes<br />
Inleidende beschouwingen<br />
Integriteit tussen recht en moraal<br />
Waarom heb ik zo’n hekel aan verplichte integriteitscodes zoals<br />
die in diverse wetten, waaronder de Gem<strong>een</strong>tewet, aan Jan en alleman<br />
worden opgedragen?<br />
Voor <strong>een</strong> groot deel is die weerzin het product van gesprekken<br />
over integriteit met groepen gem<strong>een</strong>teraadsleden. Om te beginnen<br />
bleek nogal <strong>een</strong>s dat zij van g<strong>een</strong> code wisten, terwijl hun collegae<br />
er in <strong>een</strong> vorige periode reuze hun best op hadden gedaan. Als zij<br />
er wel van wisten, hadden ze de code niet erg aandachtig bestudeerd.<br />
Als zich <strong>een</strong> incident in recente tijd had voorgedaan, was<br />
er van de code niet of nauwelijks gebruik gemaakt. Die bleek vaak<br />
niet toepasselijk.<br />
Nu zijn dat allemaal voorbeelden waaruit blijkt dat de codes in de<br />
praktijk niet erg werkzaam zijn. Daarvan zou men kunnen zeggen:<br />
dat ligt niet aan die codes maar aan het niet of slordig gebruik daarvan.<br />
Het probleem ligt echter waarschijnlijk ergens anders. Voor<br />
veel raadsleden is de integriteitscode <strong>een</strong> korter of langer lijstje<br />
regels die ook al elders te vinden zijn, bijvoorbeeld in de Gem<strong>een</strong>tewet<br />
zelf, waarin al <strong>een</strong> aantal geboden en verboden is opgenomen.<br />
(Voor ambtenaren is de situatie niet werkelijk anders.) Die<br />
regels worden allemaal op één hoop geveegd en opgeborgen, voor<br />
het geval dat. Zo gek is dat niet, want de meeste integriteitscodes<br />
die ik onder ogen heb gehad hebben <strong>een</strong> sterk regelstellend, quasijuridisch<br />
karakter.<br />
1
2<br />
Dat heeft nog <strong>een</strong> tweede gevolg, dat de weerstand tegen integriteitscodes<br />
sterk kan stimuleren. Stel, iemand heeft iets gedaan of<br />
nagelaten dat ruime morele kritiek ondervindt. Prompt wordt, niet<br />
all<strong>een</strong> door betrokkenen maar meer dan <strong>een</strong>s ook door onderzoekscommissies,<br />
geconstateerd dat de gewraakte handeling noch in de<br />
wet noch in de code is vermeld. En dus gaat de betrokkene ‘vrijuit’.<br />
Hooguit wordt gezegd dat zijn optreden ‘niet handig’ of ‘niet heel<br />
verstandig’ is geweest 1 . (Om toch maar iets te zeggen, denk je dan.)<br />
De integriteitscode heeft gewerkt als alibi, het tegendeel van wat<br />
ermee is beoogd.<br />
Het zijn niet de integriteitscodes (en al helemaal niet de betuttelende<br />
wettelijke verplichting daartoe) die van betekenis zijn, maar<br />
de intensieve discussie over integriteit en het werken eraan. Juist<br />
in het debat zelf, liefst aan de hand van concrete casus, wordt duidelijk<br />
wat <strong>een</strong> raad of college van B&W echt verstaat onder integriteit.<br />
Daarvan kan <strong>een</strong> sterke werking uitgaan, mits zulk debat<br />
regelmatig opnieuw wordt gevoerd. Want, om Ron Niessen aan te<br />
halen die de zin in ander maar even toepasselijk verband gebruikte:<br />
“Men moet regelmatig het gras maaien om <strong>een</strong> mooi gazon<br />
te houden.” 2<br />
De essentiële fout die wordt gemaakt bij discussies over integriteit<br />
en bij het maken van codes is, voor zover ik dat kan zien, dat het bij<br />
integriteit eventueel kan gaan om <strong>een</strong> aantal regels, bijvoorbeeld<br />
over geschenken aannemen, maar dat het veel meer gaat over morele<br />
vragen. Die doe je niet af met regels, al was het maar omdat<br />
over moraal met reden kan worden getwist en ook wordt getwist.<br />
Als er al codes worden geformuleerd, dan zouden die niet zozeer<br />
regels moeten bevatten, maar handreikingen en gedachtegangen<br />
(‘zoeklichten’ 3 noemt Niessen deze, in navolging van Evelien Tonkens)<br />
waarover moet worden nagedacht en met enige regelmaat<br />
gesproken. In <strong>een</strong> aantal integriteitscodes gebeurt dat ook en dan<br />
is er juist ruimte voor nadenken en vooral gezamenlijk nadenken.<br />
Een nieuwe raad in nieuwe samenstelling zal het er dus opnieuw<br />
over moeten hebben, dood<strong>een</strong>voudig omdat de personele samenstelling<br />
van het gezelschap is gewijzigd en er dus weer nieuwe<br />
verschillen waar te nemen zullen zijn. Voor ambtelijke instituties,<br />
liefst in niet al te grote <strong>een</strong>heden, geldt waarschijnlijk hetzelfde.<br />
En nog iets, daar beschikt ‘de baas’ niet qualitate qua over meer gezag<br />
dan de jongste medewerker.
Integriteit wordt gekoesterd in dialoog, om te beginnen met zichzelf<br />
voor de spiegel, zoals Klaas de Vries in dit boek betoogt. Het is<br />
voorts verstandig het samen met anderen te doen, in <strong>een</strong> politieke<br />
of in <strong>een</strong> werkomgeving. Paul van Tongeren laat het verderop <strong>goed</strong><br />
zien: deugd moet worden geoefend. Ook integriteit moet dus worden<br />
geoefend. Hij is het dan ook niet helemaal met Ien Dales <strong>een</strong>s,<br />
die als minister tijdens het VNG-congres van 1992 opmerkte dat<br />
‘<strong>een</strong> beetje integer’ niet kan. Dat wekt, aldus van Tongeren, de indruk<br />
dat er slechts één niveau van integriteit is, terwijl men er dus<br />
meer en meer in kan excelleren, juist door te oefenen. Het tegendeel<br />
is ook waar: <strong>een</strong> beetje niet-integer kan, maar als daar niet over<br />
kan worden gesproken, wordt het van lieverlede erg niet-integer.<br />
Ron Niessen zal mijn hekel aan codes begrijpen, want hij heeft er<br />
zelf meer dan <strong>een</strong>s blijk van gegeven regels niet de oplossing te vinden,<br />
ook al beseft hij en ieder ander dat regels het handelen oriënteren<br />
en voorspelbaar maken. Maar als het om onkreukbaarheid<br />
gaat, gaat het niet meer over regels all<strong>een</strong>. Sterker nog, dan dreigen<br />
regels te worden tot verleiding: om zich er niet aan te houden of ze<br />
als alibi te gebruiken. De echte dialoog over integriteit begint pas<br />
waar g<strong>een</strong> regels meer zijn. Zo begrijp ik ook de vele interventies<br />
erover van Ron Niessen, al dan niet samen ondernomen met Edgar<br />
Karssing 4 , die ook in dit boek waarschuwt voor de verleiding<br />
van de regel. Het betekent overigens dat de dialoog heel zorgvuldig<br />
moet worden gevoerd: met <strong>een</strong> precieze blik op de feiten en met<br />
<strong>een</strong> <strong>goed</strong> oog voor de pluriformiteit van morele maatstaven die<br />
kunnen worden gehanteerd.<br />
Dat neemt niet weg dat er sinds 1992 <strong>een</strong> complete ‘integriteitsindustrie’<br />
is ontstaan, die aardig wat werkgelegenheid heeft geboden<br />
maar weinig problemen heeft opgelost. De Amsterdamse hoogleraar<br />
Leo Huberts heeft het daarnaast over het ‘integritisme’ waarin<br />
1 Zie bijvoorbeeld de merkwaardige conclusies in:<br />
Bureau Integriteit Nederlandse Gem<strong>een</strong>ten, ‘Onderzoek<br />
burgemeester Maastricht’, Amersfoort<br />
2010, 63, 65, 67 en 73.<br />
2 C.R. Niessen, ‘Vluchten kan niet meer…. Iets over<br />
beleids- en beheersproblemen en hun oplossing.’<br />
(Oratie UvA) Den Haag: <strong>CAOP</strong>, 2001, 25.<br />
3 Ron Niessen, ‘Hoe de regering trotse ambtenaren<br />
krijgt’, in: Th. Jansen e.a. (red.), ‘Beroepstrots, <strong>een</strong><br />
ongekende kracht’, Amsterdam 2009, 364.<br />
4 Ron Niessen en Edgar Karssing, ‘Geroepen om<br />
het algem<strong>een</strong> belang te dienen. Ambtenaren, integriteit<br />
en beroepstrots’, Den Haag: <strong>CAOP</strong>, 2008.<br />
3
2.<br />
4<br />
discussies over integriteit en het maken van codes kunnen ontaarden.<br />
Meer daarover is te lezen in de bijdrage van Hoekstra en Belling<br />
aan dit boek. Het valt te betwijfelen of dat het is wat Ien Dales<br />
in 1992 heeft bedoeld.<br />
Centrale waarden in de ambtelijke organisatie<br />
Op de avond van 13 juni 1992, toen Ien Dales haar rede voor de<br />
VNG had gehouden, spraken wij elkaar bij <strong>een</strong> aangename maaltijd<br />
in Scheveningen. Ik wist van de hele rede op dat moment niets<br />
af, maar zij vertelde erover en ook over haar onzekerheid. Had zij er<br />
wel <strong>goed</strong> aan gedaan het thema ‘integriteit’ zo centraal te stellen?<br />
Zoiets kon immers <strong>een</strong> averechts effect hebben en ja, de congresgangers<br />
hadden niet allemaal even geestdriftig gereageerd.<br />
Die onzekerheid kon ik mij wel voorstellen: door zo indringend<br />
vragen van integriteit op te werpen, riskeert men dat mensen zich<br />
gaan afvragen of er soms iets ergs aan de hand is, als zij al niet op<br />
zoek gaan. Dat was niet wat de voormalige maatschappelijk werkster<br />
voor ogen stond. Desondanks, na enig nadenken heb ik haar<br />
naar vermogen gerust gesteld (geloof ik).<br />
Ook Nederlanders hebben immers bij tijd en wijle hun problemen<br />
met de moraal, als zij zich al niet, hoe zelden ook, schuldig maken<br />
aan corruptie. Men hoeft niet te behoren tot de ideologen van het<br />
‘topje van de ijsberg’, die roepen dat het heel erg is, juist omdat zich<br />
niet zo dikwijls incidenten voordoen. Het heeft echter ook g<strong>een</strong> zin<br />
om van mogelijke problemen weg te kijken en het er dus maar niet<br />
over te hebben.<br />
Eigenlijk ligt het nog wel wat breder – daar waren wij het dan ook<br />
over <strong>een</strong>s op die avond in Scheveningen – omdat het niet all<strong>een</strong><br />
gaat over typische vragen van integriteit of onkreukbaarheid. In<br />
het openbaar bestuur en in de ambtelijke dienst gaat het daarenboven<br />
om behoud en koestering van <strong>een</strong> aantal samenhangende centrale<br />
waarden. Daar mág niet all<strong>een</strong> over worden gesproken, daar<br />
móét met regelmaat over worden gesproken. Om het te formuleren<br />
in de termen van Ron Niessen: meer dan over efficiency en effectiviteit<br />
gaat het in de openbare dienst om ‘ambtelijke verantwoordelijkheid’,<br />
die bestaat uit drie aspecten: verantwoordelijkheid voor<br />
de democratie, voor de rechtsstaat en voor de integriteit.
Het pijnlijke van onze tijd is dat in zowel politieke als in ambtelijke<br />
kring en bepaald ook in de media door <strong>een</strong> proces van voortdurende<br />
informalisering de verdediging van deze klassieke waarden<br />
snel wordt gezien als formalisme, als verlangen naar behoud<br />
van Dorknoper als het vereiste type <strong>ambtenaar</strong>. Daargelaten dat<br />
er aan Dorknoper het <strong>een</strong> en ander valt te verdedigen, zoals Jan<br />
Schinkelshoek in dit boek met sierlijk proza doet, daar gaat het hier<br />
niet om.<br />
Het gaat om het vereiste dat, bij elk publiek handelen, de kernwaarden<br />
van de rechtsstaat en van de democratie buiten ruil en onderhandeling<br />
blijven en dat aan hun volstrekte vanzelfsprekendheid<br />
wordt vastgehouden. Als in <strong>een</strong> regeerakkoord aan deze grondwaarden<br />
met zoveel woorden aandacht moet worden gegeven is<br />
er iets heel erg mis. Als in visiedocumenten over de rijksdienst te<br />
veel nadruk komt te liggen op bedrijfsmatige werkwijzen en organisatie,<br />
kan ook daar de grondslag voor de eigen plaats en rol als<br />
<strong>ambtenaar</strong> eroderen.<br />
Nieuwe generaties, die met informeel maatschappelijk verkeer<br />
zijn opgegroeid, hebben het daar waarschijnlijk moeilijker mee<br />
dan de ouderen onder ons. Niet omdat die ouderen moreel superieur<br />
zijn, want dat zijn zij absoluut niet. Maar, omdat het belang van<br />
deze ambtelijke waarden, die algemene publieke waarden zijn, <strong>een</strong><br />
jongere generatie vaak minder stelselmatig is ingeprent. In die zin<br />
is het <strong>een</strong> waardevol initiatief geweest van minister-president Balkenende<br />
om voor waarden en normen, juist in het openbare leven,<br />
uitgesproken aandacht te vragen. Wel weer doodzonde is het, dat<br />
het is gebleven bij ‘fatsoen’ en dat juist in de laatste tien jaar, ook<br />
in Balkenendes kabinetten, de rechtsstaat en de zorgvuldige democratische<br />
omgangsvormen niet de hoogste prioriteit hadden.<br />
G<strong>een</strong> wonder dat Ron Niessen, zoals verderop in dit boek opnieuw<br />
zal blijken, niets moet hebben van al wat kan worden beschreven<br />
als ‘new public management’. En evenmin van de verplichte mobiliteit<br />
van ambtenaren zoals die wordt beoefend door de Algemene<br />
Bestuursdienst. Overigens, zoals zo vaak zijn wij het ook daarover<br />
<strong>een</strong>s, wat gelukkig niet geldt voor elke auteur die in dit boek optreedt.<br />
Er zou dan immers g<strong>een</strong> debat meer zijn. Ooit immers heb<br />
ik de ABD zelf beschreven als <strong>een</strong> carrousel waarin leidinggevende<br />
ambtenaren net zo lang worden rondgeslingerd tot zij landen op<br />
<strong>een</strong> plek waar zij van hun gezond niet meer afweten; dus all<strong>een</strong><br />
5
3.<br />
6<br />
nog maar kunnen ‘managen’. Dat strijdt tegen alles wat Ron Niessen<br />
ziet en voelt als de kenmerken van de ‘trotse <strong>ambtenaar</strong>’, de<br />
trotse <strong>ambtenaar</strong> die hij in de eerste plaats zelf is 5 . Over deze trotse<br />
<strong>ambtenaar</strong> gaat ook het betoog van Wout Buitelaar in dit boek.<br />
De briljantjes van Ron<br />
Het is alweer vele jaren geleden dat ik, dankzij <strong>een</strong> uitnodiging<br />
van Ron Niessen, kennismaakte met de medewerkers van de afdeling<br />
Constitutionele Zaken (toen, naar ik m<strong>een</strong>, nog zonder ‘Wetgeving’<br />
erbij) van Binnenlandse Zaken, waarvoor ik geacht werd<br />
<strong>een</strong> inleiding te houden en in debat te gaan. Ik kende de afdeling al<br />
<strong>een</strong> beetje, voornamelijk door het contact met Niessens voorganger,<br />
Henk Gritter. Hans Wiegel beschrijft hem verderop treffend als<br />
<strong>een</strong> ouderwetse sociaal-democraat. Gritter was <strong>een</strong> geharnaste verdediger<br />
van de constitutionele zeden en tegelijk <strong>een</strong> lastige maar<br />
constructieve ambtelijk adviseur.<br />
Met hem vergeleken maakte Niessen <strong>een</strong> zachtmoediger indruk,<br />
meer geneigd tot relativeren. Totdat je ook bij hem op de grenzen<br />
stootte van zijn constitutionele moraal, die niet losser was dan die<br />
van Gritter. In eigen ambtelijk gezelschap gedroeg hij zich niet als<br />
de chef, laat staan als ‘de baas’, maar je kon merken dat hij het wel<br />
was. Om zich h<strong>een</strong> had hij jonge ambtenaren, allemaal ‘briljantjes’<br />
in het vak en inspirerende gesprekspartners. De meeste hunner<br />
hebben het sedertdien op allerlei plekken ver gebracht. Daar kon je<br />
zien wat Niessen later zou bedoelen als hij het met grote hardnekkigheid<br />
had over leiding geven als ‘investeren in mensen’. Het was<br />
wat hij daar zichtbaar deed.<br />
Hij liet nog iets anders zien. Leiding geven aan gevestigde en aankomende<br />
professionals doe je niet door hiërarchie, niet door bevelen<br />
en niet door prestatieafspraken, laat staan door afrekenen. In<br />
deze kring leiding geven betekent: begeleiden en stimuleren met<br />
behulp van beredeneerde kritiek. Natuurlijk betekent dat tegelijk<br />
verantwoording vragen, maar dan ook echt: gelegenheid geven tot<br />
verklaring en uitleg, van twee kanten trouwens. Het is zoals men<br />
<strong>een</strong> gezel geleidelijk tot meester maakt.<br />
Leiderschap onder professionals is leermeesterschap.
Daarvoor moet je zelf de generalist zijn die als specialist is begonnen,<br />
zodat je de vakman of vakvrouw zowel begrijpt als <strong>een</strong> slag<br />
voor blijft, als het gaat om het doorzien van de bredere verbanden.<br />
G<strong>een</strong> gemakkelijk leiderschap en ook niet al te veel voorkomend,<br />
maar voor de ontwikkeling van de professionals die ambtenaren<br />
zijn, van beslissende betekenis. Dit is, wat Niessen zelf noemt, ‘investeren<br />
in mensen’.<br />
Al is het misschien de vraag of daar nog voldoende tijd voor bestaat.<br />
Dat is niet all<strong>een</strong> <strong>een</strong> kwestie van de verplichte mobiliteit die<br />
voor dit geduldig leiderschap niet erg geschikt is. Het is ook <strong>een</strong><br />
kwestie van nieuwe generaties die het allemaal sneller willen, niet<br />
all<strong>een</strong> ‘ten departemente’ maar ook overal elders in de maatschappij.<br />
Van wie ook groter wendbaarheid wordt verlangd dan vorige<br />
generaties hebben geleerd.<br />
De rol van het hoofd Constitutionele Zaken is het om, samen met<br />
zijn medewerkers, de minister te adviseren omtrent constitutionele<br />
kwesties. Om dat adequaat te doen is het van belang zelf bescheiden<br />
te blijven en het beste wat men in huis heeft voor de binnenkamer<br />
te bewaren. Ministers zijn lichtelijk gevoelig als het om<br />
publiciteit gaat, nietwaar? Henk van Maarssev<strong>een</strong> is ook pas <strong>een</strong><br />
bekend staatsrechtgeleerde geworden toen hij weg was bij Constitutionele<br />
Zaken.<br />
Ron Niessen is nooit <strong>een</strong> bekend staatsrechtman geworden. Hij is<br />
zich wetenschappelijk immers meer gaan concentreren op de rol<br />
en status van de <strong>ambtenaar</strong> in Nederland. Dat wil niet zeggen dat<br />
hij g<strong>een</strong> staatsrechtgeleerde van belang was en is: hoe hadden anders<br />
al die jonge mensen om hem h<strong>een</strong> de kneepjes van het vak<br />
moeten leren? Er zijn echter niet zo heel veel plekken waar hij zich<br />
echt als constitutionalist heeft gemanifesteerd.<br />
Een van de plekken waar dit wel is gebeurd is in de bundel ‘Gelet<br />
op de Grondwet’, uitgebracht in 1998 ter gelegenheid van de<br />
viering van 150 jaar Grondwetsherziening van 1848 6 . Niet all<strong>een</strong><br />
5 Niessen, ‘Hoe de regering…,’ 362; Idem, ‘Vluchten<br />
kan niet meer’, 16-19.<br />
7
8<br />
levert hij daarin <strong>een</strong> doordacht betoog over de consequenties van<br />
de Europese integratie voor ons constitutionele bestel, waarvan<br />
het Leitmotiv enige malen wordt beschreven als: ‘Europese zaken<br />
zijn binnenlandse zaken’.<br />
In <strong>een</strong> uitleidend artikel maakt Niessen er g<strong>een</strong> geheim van welke<br />
belangrijke wijzigingen hij in de Grondwet voorstaat en die aan<br />
actualiteit (en: hypergevoeligheid) nog niets hebben verloren.<br />
Over Europese verdragswijzigingen zou men (zegt hij, zeven jaar<br />
vóór 2005!) als regel referenda moeten houden, want die dienen<br />
toegelicht en verdedigd te worden. Voor het kiesrecht zou ingezetenschap<br />
maatgevend moeten zijn en niet nationaliteit, want dat<br />
levert toepassing van het beginsel ‘no taxation without representation’<br />
met ijzeren consequentie op. De premier zou verantwoordelijk<br />
moeten zijn voor het Nederlandse beleid met betrekking tot de<br />
Europese integratie en niet langer Buitenlandse Zaken: Europese<br />
zaken zijn immers binnenlandse zaken.<br />
In dit stuk verdedigt Niessen nog <strong>een</strong>s de klassieke opvatting over<br />
de ministeriële verantwoordelijkheid, zoals in dit boek verderop<br />
ook Van Thijn en Visser zullen doen. Niet toevallig citeert hij de<br />
tongue in cheek geleverde zin van (toen nog) staatsraad J.P.H. Donner<br />
in dezelfde bundel, die als de belangrijkste staatsrechtelijke<br />
vernieuwing zag “dat de minister verantwoordelijk is, totdat hij<br />
zijn excuses heeft aangeboden; daarna zijn de ambtenaren verantwoordelijk.”<br />
Schreef Ed van Thijn niet, samen met zijn Amsterdamse<br />
studenten, <strong>een</strong> heel boek over de ‘sorry-democratie’? 7<br />
Dezelfde Donner zou het, als minister van Justitie nog zwaar te<br />
stellen krijgen met de ministeriële verantwoordelijkheid. Het kan,<br />
met andere woorden, g<strong>een</strong> kwaad om in <strong>een</strong> vriendenboek als dit,<br />
ook de schijnwerper te richten op de staatsrechtman Niessen met<br />
zijn inzicht en zijn overtuigingen. Dit, naast zijn leiderschap van<br />
‘CZ’ (later CZW) dat weliswaar g<strong>een</strong> speeltuin was, maar wel <strong>een</strong><br />
speelse plek waar briljantjes werden geslepen en gepoetst.
4.<br />
Max Weber en de Nederlandse traditie<br />
Ook de Nederlandse <strong>ambtenaar</strong> is in het algem<strong>een</strong> sterk beïnvloed<br />
door het werk van Max Weber die, in zijn beschrijving van de ideaaltypische<br />
bureaucraat, spreekt over strikte politieke neutraliteit<br />
en loyaliteit aan het politieke bestuur. Die ook nog iets anders<br />
zegt: dat de <strong>ambtenaar</strong> tegenover het politieke idealisme en de<br />
hartstocht van de politicus, maar ook diens neiging tot cliëntèlevorming,<br />
met kracht van argumenten de waarden moet stellen van<br />
rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Loyaliteit is dus iets anders<br />
dan blinde gehoorzaamheid. Daarin zit onmiskenbaar de schoonheid<br />
van de <strong>ambtenaar</strong> Dorknoper, althans zoals Schinkelshoek<br />
die verderop beschrijft en op <strong>een</strong> andere manier ook Van Thijn,<br />
Visser en Wiegel. Dat kan uitgesproken dapperheid vergen, zoals<br />
Guido Rijnja betoogt.<br />
Toch is dat niet alles wat over de <strong>ambtenaar</strong> te zeggen valt.<br />
Xander den Uyl moge in zijn bijdrage denken dat ons <strong>ambtenaar</strong>schap<br />
teruggaat op Napoleontische opvattingen, ik zou de stelling<br />
willen bepleiten dat ons beeld van de ambtelijke traditie verder<br />
teruggaat en mede wordt bepaald door het optreden van op<strong>een</strong>volgende<br />
pensionarissen van Republiek en steden in de zeventiende<br />
en achttiende eeuw. Temidden van regenten, die amateurs waren<br />
in het bestuur, opereerden de pensionarissen als de professionals,<br />
die daardoor ook zichtbaar en doelbewust politieke invloed uitoefenden<br />
op de gang van het bestuur. Niet door partijpolitiek te opereren<br />
maar door praktische ervaring en inzicht te leveren die de<br />
regenten zelf, dan wel de stadhouder, ontbeerden.<br />
Ook vandaag verlangen wij van de ambtelijke adviseur meer dan<br />
dat hij of zij wijst op de juridische houdbaarheid van oplossingen<br />
of interventies. Tegenover het amateurisme van het democratische<br />
bestuur wordt hij geacht zijn kennis van zaken als professional in<br />
te zetten. Daarop moet hij dan ook worden gewaardeerd en erkend.<br />
6 C.R. Niessen. De Europese integratie: <strong>een</strong><br />
uitdaging voor de Grondwet, en: Uitleiding, in:<br />
M.C. Burkens e.a. (red.), ‘Gelet op de Grondwet’,<br />
Deventer: Kluwer, 98-109 resp. 132-169. Zie ook:<br />
‘Vluchten kan niet meer’, 9-12.<br />
7 Ed van Thijn e.a., ‘De SORRY-democratie.<br />
Recente politieke affaires en de ministeriële<br />
verantwoordelijkheid’, Amsterdam: Van Gennep,<br />
1998.<br />
9
10<br />
De tegenspraak van de professional, waaraan ook Niessen zo hecht,<br />
maakt van de kwaliteit van politieke besluitvorming <strong>een</strong> even belangrijk<br />
deel uit als de vindingrijkheid van de politicus.<br />
Deze professional behoort ook tot de helden van Roel Bekker, zoals<br />
hij die beschreef in zijn oratie 8 en terecht weer terughaalt in<br />
zijn bijdrage aan dit boek, verderop. In die vorm kennen wij ze niet<br />
meer en valt het zelfs te betwijfelen of er nog voldoende plaats<br />
voor hen zou zijn. Desalniettemin zijn het deze trotse ambtenaren<br />
die het best passen in die oude, meer Nederlandse dan Weberiaans-<br />
Pruisische traditie: late navolgers van de raadpensionarissen die,<br />
zonder politicus te zijn of zelfs maar te willen wezen, met gemak<br />
waren opgewassen tegen hun politieke werkgevers. Dat waren zij<br />
doordat zij niet primair manager waren maar op hun eigen terrein<br />
bij uitstek deskundig en daarnaast de noodzakelijke generalist. Het<br />
zou g<strong>een</strong> kwaad kunnen als dit soort ambtelijk leiderschap, zozeer<br />
product van Nederlandse traditie, niet helemaal in de vergetelheid<br />
zou raken. In de bijdrage van Buitelaar m<strong>een</strong> ik impliciet <strong>een</strong> pleidooi<br />
daarvoor te lezen.<br />
Het ligt daarom ook niet voor de hand de <strong>ambtenaar</strong> arbeidsrechtelijk<br />
geheel te normaliseren, denkt Niessen 9 . Juist zijn professionele<br />
positie als beschermer van rechtsstatelijke en democratische waarden,<br />
ook en desnoods tegenover zijn politieke chefs, brengt met<br />
zich mee hem niet als <strong>een</strong> ‘normale’ werknemer te beschouwen. De<br />
overheid is <strong>een</strong> bijzondere werkgever, zoals ook Lydia Schut en Guido<br />
Rijnja verderop laten zien. Daarom is en blijft de <strong>ambtenaar</strong> <strong>een</strong><br />
bijzondere werknemer. Daarvan legt Mark Rutgers in dit boek getuigenis<br />
af met <strong>een</strong> doorwrochte beschouwing over de ambtseed.<br />
Twee auteurs in dit boek, Den Uyl en Sprengers, denken daar anders<br />
over. In het geval van Sprengers is het echter de vraag of het<br />
verschil als het erop aankomt werkelijk zo groot is. Want, lees ik<br />
zijn betoog <strong>goed</strong> dan vraagt hij om <strong>een</strong> ‘normale’ arbeidsrelatie<br />
voor iedere werknemer die treffende gelijkenis zou gaan vertonen<br />
met wat je <strong>een</strong> ambtelijke arbeidsrelatie zou kunnen noemen. De<br />
protagonisten van de normalisatie willen nu juist aanpassing aan<br />
wat in het bedrijfsleven gebruikelijk is en dat geldt zeker voor de<br />
parlementaire initiatiefnemers met hun wetsvoorstel tot normalisatie,<br />
mevrouw Koser Kaya voorop. G<strong>een</strong> wonder dat Sprengers<br />
met dat initiatief de nodige problemen heeft.
5.<br />
Een <strong>ambtenaar</strong> moet <strong>een</strong> leven lang leren<br />
In het eerste jaar van deze eeuw – ik was nog werkzaam bij de VNG<br />
– kwam Ron Niessen bij mij praten over het plan <strong>een</strong> academie<br />
voor wetgeving op te richten. Afgestudeerde juristen die bij <strong>een</strong><br />
der ministeries zouden willen werken als wetgevings<strong>ambtenaar</strong><br />
zouden <strong>een</strong> tweejarige (parttime) cursus moeten volgen om zich<br />
het edele ambacht eigen te maken. Niessen vond dat ik daaraan<br />
moest bijdragen.<br />
Niet als iemand met verstand van wetten schrijven, want dat had<br />
ik niet. Als oud-lid van de Eerste Kamer had ik mij hooguit als <strong>een</strong><br />
soort commentator met de resultaten van wetgeving beziggehouden<br />
en dat is niet hetzelfde. Wat mij gevraagd werd te doen, was<br />
<strong>een</strong> deelprogramma opzetten van politiekwetenschappelijke colleges,<br />
waarin de ambtenaren in opleiding vertrouwd zouden worden<br />
gemaakt met de politieke en maatschappelijke context waarin<br />
zij zouden moeten opereren. Niet all<strong>een</strong>, om in Niessens terminologie<br />
te blijven, het ‘Sachwissen’ moest worden versterkt maar ook<br />
het ‘Dienstwissen’. Op het belang daarvan wijst verderop ook Buitelaar<br />
in zijn bijdrage.<br />
Dat ik het daarmee <strong>een</strong>s was, behoeft g<strong>een</strong> betoog. Ooit hadden wij<br />
in Leiden het elementaire staatsrechtonderwijs nog <strong>een</strong>s getransformeerd<br />
tot <strong>een</strong> programma ‘staatkunde’ waarin juridische en politicologische<br />
benaderingen als het ware in elkaar waren geschoven.<br />
Later m<strong>een</strong>den de juristen in Leiden het weer zonder politiek<br />
inzicht te kunnen stellen, maar gelukkig dacht Niessen daar in het<br />
verband van de wetgevingsacademie anders over. Zijn benadering<br />
zou beklijven, ook toen de academie onder de vaste en geïnspireerde<br />
leiding was komen te staan van Peter van Lochem. Niessen en ik<br />
kijken daar met trots en voldoening op terug, zeker nu de training<br />
van nieuwe wetgevers geaccrediteerd is als masteropleiding.<br />
Er is echter meer gebeurd dat Niessen moet bevallen. In zijn oratie<br />
van 2001 10 bepleitte hij opleidingsprogramma’s voor ambtena-<br />
8 Prof. Mr. R. Bekker, ‘Liaisons Dangereuses. Enige<br />
beschouwingen over de arbeidsverhoudingen bij<br />
de overheid, met name tussen politici en ambtenaren.’<br />
(Oratie UL) Den Haag: <strong>CAOP</strong>, 2009.<br />
11<br />
9 C.R. Niessen, ‘Grenzen aan de verdere normalisering<br />
van de ambtelijke rechtspositie’, TAR 2005,<br />
nr. 12, 557-563; Idem, ‘Hoe de regering…’, 361.<br />
10 C.R. Niessen, ‘Vluchten kan niet meer’, 24-27.
12<br />
ren die het mogelijk moesten maken periodiek te reflecteren op<br />
hun Sachwissen en Dienstwissen 11 en aldus de ontwikkelingen<br />
bij te houden, maar zich ook weer te bepalen bij hun wezenlijke<br />
opdracht. De <strong>ambtenaar</strong> zou, net als de advocaat, zijn leven lang<br />
moeten blijven leren.<br />
De wetgevingsacademie is intussen <strong>een</strong> <strong>goed</strong> voorbeeld geworden<br />
van wat Niessen daarmee beoogde, omdat naast de initiële programma’s<br />
ook terugkomcursussen worden gegeven en programma’s<br />
zijn ontwikkeld voor gevorderde en leidinggevende ambtenaren.<br />
Voor zover ik weet, is de Academie voor Wetgeving slechts <strong>een</strong><br />
voorbeeld, zij het <strong>een</strong> lichtend voorbeeld, ook door zijn inmiddels<br />
tot stand gekomen Europese verbindingen.<br />
Sommige ontwikkelingen die Niessen helemaal niet bevallen,<br />
gaan snel, maar als politieke en ambtelijke modes gaan ze ook<br />
weer snel voorbij, zoals het geval is met het zogenaamde ‘new<br />
public management’. Andere ontwikkelingen, zoals <strong>goed</strong> wederkerend<br />
onderwijs aan ambtenaren, heeft nogal wat tijd nodig om<br />
van de grond te komen, maar verdwijnt dan ook niet meer, mits er<br />
grondig in is geïnvesteerd.<br />
De Duitse romanauteur en vakjurist Bernhard Schlink zegt het,<br />
bijna geruststellend, in zijn roman ‘Die Heimkehr’: “Die Geschichte<br />
hat es nicht eilig.” Toch maar <strong>goed</strong> dat Ron Niessen van Duitse<br />
literatuur houdt, net als trouwens Ien Dales.
6.<br />
De opzet van dit boek<br />
De auteurs die aan dit liber amicorum hebben meegewerkt, volgen<br />
in hun bijdragen grosso modo de indeling in hoofdstukken die Ron<br />
Niessen zelf heeft aangebracht in zijn ‘Ambtenaar in de overheidsorganisatie’<br />
uit 2003 12 . Dat levert voor de hierna volgende beschouwingen<br />
vier hoofdthema’s op:<br />
- ministeriële en ambtelijke verantwoordelijkheid;<br />
- de <strong>ambtenaar</strong> in de overheidsorganisatie;<br />
- ambtelijke deugden, de integriteit inbegrepen;<br />
- het bijzondere karakter van het werknemerschap van de amb-<br />
tenaar en het bijzondere karakter van het werkgeverschap van<br />
de (rijks)overheid.<br />
11 Max Weber, ‘Wirtschaft und Gesellschaft’,<br />
5. Auflage (1972), Tübingen: Mohr Siebeck,<br />
1972, 854-855.<br />
13<br />
12 C.R. Niessen, ‘Ambtenaar in de overheidsorganisatie’,<br />
Deventer: Kluwer, 2003.
Ministeriële en ambtelijke<br />
verantwoordelijkheid<br />
15
mr. dr. R.K. Visser 1<br />
Het ministeriële dilemma<br />
Het was 1989. Een historisch jaar in veel opzichten. Het was ook<br />
het jaar van de herdenking van het 175-jarige bestaan van het ministerie<br />
van Binnenlandse Zaken, zoals dat toen nog gewoon heette.<br />
Het ministerie had bedacht dat bijzondere jaar speciale luister<br />
bij te zetten. Verschillende grote en imposante evenementen en activiteiten<br />
werden georganiseerd. Temidden van al dat geweld werd<br />
ook iets anders gedaan. Een drietal aparte uitgaven zag het licht<br />
onder de welluidende titel Ambtenu. Drie publicaties in de vorm<br />
van <strong>een</strong> brochure met op elke voorpagina <strong>een</strong> foto van <strong>een</strong> frisse,<br />
ambitieuze, jonge <strong>ambtenaar</strong>. De inhoud was <strong>een</strong> geslaagde poging<br />
om het staatsrechtelijk besef in de rijksdienst op te poetsen. Het<br />
totaal was <strong>een</strong> soort handboek ministeriële verantwoordelijkheid<br />
in <strong>een</strong> notendop. Een praktische handleiding voor de dagelijkse<br />
ambtelijke praktijk. Het is bovendien met de ogen van nu ook nog<br />
verrassend actueel.<br />
Staatsrecht, ministers en ambtenaren<br />
De staatsrechtelijke kennis in die tijd moest nodig worden bijgespijkerd,<br />
zo was recent gebleken en toegegeven. De parlementaire<br />
enquête Bouwsubsidies (1986-1988) over controle op de uitvoering<br />
en toepassing van de subsidieregelingen in de volkshuisvestingssector,<br />
had geconstateerd dat het met het staatsrechtelijk besef in<br />
het ambtelijk apparaat slecht was gesteld. Dus moest er iets gebeuren.<br />
De verjaardag van de moeder van alle ministeries, het ministerie<br />
van Binnenlandse Zaken, verschafte <strong>een</strong> <strong>goed</strong>e en welkome<br />
gelegenheid. Aldus kwam deze publicatiereeks tot stand.<br />
1 Mr. dr. R.K. Visser is directeur-generaal Wetgeving,<br />
Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken<br />
bij het ministerie van Justitie.<br />
17
18<br />
In het colofon is <strong>een</strong> aantal redacteuren vermeld. Bescheiden staat<br />
daartussen de naam van Ron Niessen. Hij was echter de drijvende<br />
kracht achter deze staatsrechtelijke bijscholing. Hij schreef ook<br />
meerdere bijdragen. Nadere beschouwing leert zelfs dat hij het<br />
grootste deel van elke aflevering vulde met <strong>een</strong> betoog dat doorloopt<br />
over de drie afleveringen. Daarmee is hij de hoofdauteur van<br />
de publicaties. Samengenomen vormt zijn bijdrage <strong>een</strong> onderhoudende<br />
en leerzame verhandeling over de ambtelijke en ministeriele<br />
verantwoordelijkheid.<br />
Deze publicaties bieden ook <strong>een</strong> <strong>goed</strong>e gelegenheid om nader te<br />
bekijken wat staatsrechtelijk Nederland op dat moment bezighield<br />
en wat er met de blik van nu over deze onderwerpen valt te zeggen.<br />
Waarop richtte Niessen zich meer in het bijzonder? Hij gaat in zijn<br />
beschouwing in op de uitleg van het begrip ministeriële verantwoordelijkheid<br />
en op de gevolgen die dat heeft voor de ambtelijke<br />
verantwoordelijkheid en het ambtelijk functioneren. Een onderwerp<br />
dat hem sindsdien niet meer heeft losgelaten.<br />
Ministeriële verantwoordelijkheid in verandering<br />
Niessen toont zich <strong>een</strong> aanhanger van de ‘klassieke leer’ van de ministeriële<br />
verantwoordelijkheid. Ministeriële verantwoordelijkheid<br />
is meer dan persoonlijke verwijtbaarheid, het is <strong>een</strong> risicoverantwoordelijkheid.<br />
Het betreft vooral gedragingen van de minister<br />
als functionaris. Uiteindelijk gaat het er bij de ministeriële verantwoordelijkheid<br />
om dat het vertrouwen van het parlement in de<br />
minister wordt behouden of herwonnen. Niessen constateert <strong>een</strong><br />
recente ommekeer. De cultuur dat ministers konden volstaan met<br />
<strong>een</strong>voudig zeggen dat zij het niet hebben geweten, ligt nu – dat wil<br />
zeggen in 1989 – achter ons. Daarmee kwam ook <strong>een</strong> einde aan de<br />
periode dat er <strong>een</strong> premie werd gesteld op het ambtelijk niet informeren<br />
van <strong>een</strong> minister. Het helpt de minister immers niet meer<br />
om te zeggen dat hij niet wist van <strong>een</strong> bepaalde situatie.<br />
Kern van het betoog van Niessen zijn de zinnen waarin de overstap<br />
wordt gemaakt van de ministeriële verantwoordelijkheid<br />
naar de ambtelijke verantwoordelijkheid: “Wie (..) minister wil<br />
worden, moet leren leven met de gedachte dat aan hem of haar alles<br />
wordt toegerekend wat er op het ministerie gebeurt. Dit brengt<br />
<strong>een</strong> grote verantwoordelijkheid voor de ambtenaren mee. Zij moe-
ten de minister informeren over alles wat hem of haar kan helpen<br />
zijn of haar ministeriële verantwoordelijkheid te dragen.” Hiermee<br />
schakelt Niessen over naar het hoofddoel van zijn verhaal, de verantwoordelijkheid<br />
van ambtenaren en het ambtelijke apparaat.<br />
Daarbij komt onder meer het vraagstuk aan de orde van de directe<br />
publieke en politieke aanspreekbaarheid van ambtenaren. Ook<br />
hier toont Niessen zich <strong>een</strong> aanhanger van de zuivere leer. Politieke<br />
verantwoordelijkheid van ambtenaren zou kunnen gaan werken<br />
als het afweermechanisme voor ministers: laat de ambtenaren<br />
maar zichtbaar worden, dan treft de minister g<strong>een</strong> blaam meer.<br />
Politieke verantwoordelijkheid van ambtenaren past niet in ons<br />
staatsrechtelijk systeem. Het zou onmiddellijk de vraag doen rijzen<br />
wie de baas is op het ministerie, aldus Niessen. De <strong>ambtenaar</strong><br />
is niet democratisch gelegitimeerd om politieke verantwoording<br />
af te leggen. Dat ambtenaren g<strong>een</strong> politieke verantwoordelijkheid<br />
hebben, beoogt naar twee kanten bescherming te bieden. Het beschermt<br />
de minister tegen ambtenaren die anders, met <strong>een</strong> eigen<br />
politieke verantwoordelijkheid, ook binnen het ministerie eigen<br />
beleidsbevoegdheden zouden opeisen. Anderzijds beschermt het<br />
de <strong>ambtenaar</strong> tegen de rol van zondebok terwijl de minister dan<br />
rustig kan blijven zitten.<br />
Maar dit alles betekent wel het nodige voor het ambtelijk handelen.<br />
Ambtenaren dienen zich te realiseren dat zij functioneren binnen<br />
de context van de democratische controle. Zij zijn <strong>een</strong> instrument<br />
om de minister zijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen laten<br />
dragen. Tegelijkertijd moeten zij ook handelen binnen de context<br />
van de rechtsstaat, dus met inachtneming van wet- en regelgeving<br />
en van de beginselen van behoorlijk bestuur, van rechtszekerheid,<br />
rechtsgelijkheid en zorgvuldigheid. Ook de politiek heeft zich aan<br />
de regels van het recht en de rechtsstaat te houden.<br />
Het blijft tobben<br />
Terug naar het heden. Sinds de publicatie van Niessen is inmiddels<br />
ruim twintig jaar verstreken. Twintig jaar waarin bijna twintig ministers<br />
en staatssecretarissen moesten aftreden in verband met hun<br />
ministeriële verantwoordelijkheid. Het leerstuk van de ministeriele<br />
verantwoordelijkheid is in die tijd verder ontwikkeld en verder<br />
19
20<br />
ingekaderd. Maar met de ministeriële verantwoordelijkheid voor<br />
ambtenaren blijft het tobben. Eerst was er het misverstand dat ministeriële<br />
verantwoordelijkheid zich zou beperken tot de persoonlijke<br />
schuld en de persoonlijke verwijtbaarheid van de minister.<br />
Niet bij Niessen, maar wel bij veel anderen in die tijd. Sindsdien<br />
is het algem<strong>een</strong> aanvaard dat ministeriële verantwoordelijkheid<br />
betekent dat ook het ambtelijk handelen aan <strong>een</strong> minister wordt<br />
toegerekend. Dat dit staatsrechtelijk beginsel weer in alle glorie is<br />
hersteld, is all<strong>een</strong> maar toe te juichen. Een beter model om tot publieke<br />
verantwoording van het overheidshandelen te komen, is in<br />
ieder geval nog niet uitgevonden.<br />
Op papier is het leerstuk nu duidelijk. Maar wat betekent dit<br />
vervolgens? Hoe moet dit in de praktijk vorm en inhoud worden<br />
gegeven? Wat betekent het dat het handelen van <strong>een</strong> <strong>ambtenaar</strong><br />
aan de minister wordt toegerekend? Wat betekent het om verantwoordelijk<br />
te zijn voor het handelen van iemand anders? We<br />
zagen al dat persoonlijke schuld of verwijtbaarheid hier niet <strong>een</strong><br />
bepalend criterium is. Wat is dat dan wel en hoe werkt het dan?<br />
Hoe moet het in de praktijk worden ingevuld dat de minister<br />
voor alles verantwoordelijk is en overal verantwoording over<br />
moet afleggen?<br />
Twee ontwikkelingen in de afgelopen decennia hebben deze<br />
vragen scherper gemaakt. Allereerst is er de toegenomen aandrang<br />
bij velen om bij verantwoording ook direct te denken aan en spreken<br />
in termen van sanctie en veroordeling. Ten tweede is er de<br />
aanzienlijk toegenomen aandacht voor de uitvoering van beleid<br />
en voor de verantwoording over gebreken daarin. Beide ontwikkelingen<br />
tezamen hebben de aandacht voor het ambtelijk handelen<br />
vergroot en de verhouding tussen minister en <strong>ambtenaar</strong> meer op<br />
de voorgrond gezet. Zeker bij uitvoering gaat het immers vrijwel<br />
altijd om ambtelijk handelen. Het beleid is in Den Haag gemaakt<br />
en de wet staat in het Staatsblad. In de ogen van de Haagse werkelijkheid<br />
is het werk daarmee eigenlijk af. In die andere werkelijkheid,<br />
de werkelijkheid van de uitvoering en de werkelijkheid<br />
van de burger, komt het er dan pas echt op aan. Daar gaat het om<br />
de praktijk van die nieuwe regels en van het nieuwe beleid. Dat<br />
ambtelijk handelen speelt zich vrijwel altijd af buiten het directe<br />
gezichtsveld van de minister. Maar ook dat handelen wordt aan de<br />
minister toegerekend. Hoe kan hij de verantwoordelijkheid daarvoor<br />
dragen en hoe kan hij daarover verantwoording afleggen?
Het ministeriële dilemma<br />
Hier komen we bij de kern van wat het ministeriële dilemma kan<br />
worden genoemd. Een dilemma dat tot verschillende reflexen kan<br />
leiden. Een dilemma dat ook in de kern, daarom is het ook <strong>een</strong> dilemma,<br />
nooit geheel kan worden opgelost. Vanuit het uitgangspunt<br />
dat al het ambtelijk handelen aan de minister wordt toegerekend,<br />
zou de eerste en meest natuurlijke en menselijke reflex van<br />
<strong>een</strong> minister zijn om dan ook elke beslissing zelf te willen nemen<br />
en elke handeling die in zijn naam gebeurt, zelf van tevoren te willen<br />
<strong>goed</strong>keuren. Dergelijke discussies komen ook daadwerkelijk<br />
voor. Maar, het moge duidelijk zijn dat deze wens niet kan worden<br />
gerealiseerd. De overheidsorganisatie is te groot en te complex. Op<br />
hetzelfde ogenblik, maar op verschillende plaatsen, moet de overheid<br />
beslissingen nemen en handelend optreden. Eén persoon kan<br />
dat nu <strong>een</strong>maal niet all<strong>een</strong> en tegelijkertijd doen.<br />
Een tweede reflex zou de wens van de minister kunnen zijn dat<br />
hij dan in ieder geval alles van tevoren wil weten. De wens om alle<br />
standpunten en mogelijke beslissingen vooraf voorgelegd te krijgen.<br />
Ook dat kan natuurlijk niet en wel om precies dezelfde reden.<br />
Bovendien zou dat nog <strong>een</strong> heel ander risico tot gevolg hebben, namelijk<br />
dat hij alles dat hij niet expliciet zou afkeuren, impliciet zou<br />
<strong>goed</strong>keuren. Weten betekent immers ofwel aangeven dat iets niet<br />
akkoord is, ofwel instemmen. Vandaar ook het oude Nederlandse<br />
spreekwoord: wie zwijgt, stemt toe.<br />
Hier doet zich voor de organisatie ook nog <strong>een</strong> andere complicatie<br />
voor. De informatiebehoefte is ook persoonsgebonden. De<br />
ene minister vindt gedetailleerde informatie tot op onderdelen<br />
onontbeerlijk. Zonder die informatie kan hij of zij zich niet ‘in control’<br />
voelen. Voor de andere minister is <strong>een</strong> veel beperktere stroom<br />
van informatie voldoende om zich in zijn verantwoordelijkheid op<br />
zijn gemak te voelen en te kunnen accepteren dat hij de verantwoordelijkheid<br />
voor de organisatie kan dragen. De ene minister is<br />
all<strong>een</strong> tevreden als hij of zij van ieder incident direct en voortdurend<br />
op de hoogte wordt gehouden, de ander vindt het voldoende<br />
om op hoofdlijnen te worden geïnformeerd.<br />
21
22<br />
Weten is niet de kern<br />
De kern van de hiervoor genoemde punten spitst zich toe op het<br />
begrip ‘weten’. Het lijkt erop dat de minister alles moet weten. Hoe<br />
kan hij immers anders zijn ministeriële verantwoordelijkheid dragen.<br />
Tegelijkertijd is het duidelijk dat alles weten en alles zelf beslissen<br />
onmogelijk is. Zie hier het door velen gevoelde en beschreven<br />
ministeriële dilemma. Aangesproken worden op iets waarvan<br />
ieder<strong>een</strong> weet dat degene die wordt aangesproken, onmogelijk volledig<br />
op de hoogte kan zijn.<br />
Maar klopt dit wel? Is weten de kern van de ministeriële verantwoordelijkheid?<br />
Nee dat is het niet. Zoals we hiervoor al zagen, is<br />
de ministeriële verantwoordelijkheid tegelijkertijd meer en iets<br />
anders dan persoonlijke verwijtbaarheid en schuld. Toerekenen<br />
en verantwoorden betekent uitleggen, staan voor <strong>een</strong> genomen beslissing<br />
of voor <strong>een</strong> handeling, de verantwoordelijkheid op zich nemen<br />
en ergens publieke verantwoording over afleggen. Dat is van<br />
essentieel belang in <strong>een</strong> democratisch stelsel. Er is publieke macht<br />
en over de toepassing van die publieke macht moet publieke verantwoording<br />
worden afgelegd. Toegespitst op de ministeriële verantwoordelijkheid<br />
voor ambtenaren betekent het: de verantwoordelijkheid<br />
dragen voor het ambtelijk gedrag, verantwoordelijk<br />
zijn voor het ambtelijk handelen, het gedrag van ambtenaren toerekenen<br />
aan de minister. Bezien vanuit de minister en vanuit de<br />
<strong>ambtenaar</strong>, betekent dat evenwel niet dat elke individuele beslissing<br />
of handeling nauwkeurig en precies datgene moet zijn wat de<br />
minister zelf zou hebben besloten of gedaan. Ook dat is immers<br />
onmogelijk. De essentie van de ministeriële verantwoordelijkheid<br />
voor ambtenaren is dat de minister de beslissing of gedraging van<br />
de <strong>ambtenaar</strong> moet kunnen verantwoorden en voor zijn verantwoording<br />
kunnen nemen. De minister moet de beslissing of de<br />
handeling kunnen uitleggen en verdedigen als <strong>een</strong> verantwoorde<br />
en verantwoordelijke beslissing of handeling.
Toch is weten van belang<br />
Vervolgens komt het ‘weten’ toch weer binnen. Maar op <strong>een</strong> andere<br />
manier. Het weten betreft zowel de minister als de <strong>ambtenaar</strong>. Het<br />
weten is namelijk <strong>een</strong> bijzonder element in de ministeriële verantwoordelijkheid<br />
dat zowel voor de minister als voor de <strong>ambtenaar</strong><br />
ingrijpende gevolgen heeft.<br />
Allereerst voor de minister. Als de minister iets heeft geweten<br />
dan kan dat persoonlijk weten immers de ministeriële verantwoordelijkheid<br />
verzwaren tot <strong>een</strong> persoonlijk feit. Dat betekent voor de<br />
minister <strong>een</strong> echt en direct probleem. Indien de minister iets persoonlijk<br />
heeft geweten, afgewogen en besloten, dan is de verantwoordelijkheid<br />
voor hem ook zeer direct. Hij heeft dan niet all<strong>een</strong><br />
de functionele verantwoordelijkheid als minister, maar ook de persoonlijke<br />
verantwoordelijkheid. In dat geval kunnen ook elementen<br />
als verwijtbaarheid en schuld <strong>een</strong> rol gaan spelen. Het is dan<br />
letterlijk zijn probleem. Dan nog moet hij kunnen uitleggen dat er<br />
omstandigheden waren die niemand had kunnen voorzien, of dat<br />
er in redelijkheid met de inschattingen en veronderstellingen was<br />
omgegaan, maar dat het anders had uitgepakt. Maar het betekent<br />
wel dat de uitleg en de verantwoording veel directer bij de minister<br />
zelf, bij de minister als persoon komt. Dat geldt daarmee dus ook<br />
voor eventuele onvolkomenheden die hebben plaatsgevonden.<br />
Dat weten van de minister is dus <strong>een</strong> belangrijk element bij de<br />
parlementaire beoordeling van de verantwoording door de minister.<br />
Kan die omstandigheid ook <strong>een</strong> onbedoelde werking hebben?<br />
Kan het bijvoorbeeld leiden tot <strong>een</strong> houding van <strong>een</strong> minister dat<br />
hij iets niet wil weten? Niessen refereert daaraan in zijn artikelenreeks.<br />
Staat er toch nog steeds <strong>een</strong> premie op het niet (willen) weten?<br />
Dit is <strong>een</strong> situatie die voorkomt. Er zijn momenten dat <strong>een</strong><br />
minister denkt: “Waarom moet ik dit weten, terwijl ik er nu niets<br />
mee kan?” of: “Ik wil dit helemaal niet weten, want dan moet ik er<br />
iets mee.” Het komt voor dat <strong>een</strong> minister iets juist niet wil weten.<br />
Dit niet willen weten heeft voor de ministeriële verantwoordelijkheid<br />
op zich g<strong>een</strong> betekenis. Het helpt <strong>een</strong> minister uiteindelijk<br />
ook niet. Minister van Defensie Korthals herinnerde zich niet dat<br />
de voorzitter van het College van procureurs-generaal iets tegen<br />
hem had gezegd tijdens zijn vorige functie als minister van Justitie.<br />
Niettemin moest hij eind 2002 aftreden. ‘Wat niet weet, wat niet<br />
deert’, gaat hier niet op. Niet willen weten wat het ambtelijk ap-<br />
23
24<br />
paraat wel weet en ook beschikbaar heeft voor de minister, zal deze<br />
niet helpen als verontschuldiging. All<strong>een</strong> als door ambtelijk handelen<br />
iets bewust van de minister is weggehouden, kan dat van belang<br />
zijn voor de parlementaire beoordeling van de wijze waarop<br />
de minister invulling heeft gegeven aan zijn ministeriële verantwoordelijkheid.<br />
Op dat punt kan weten of niet kunnen weten wel<br />
gevolgen hebben voor de politieke beoordeling van de ministeriele<br />
verantwoordelijkheid. De ministeriële verantwoordelijkheid<br />
zelf verandert daardoor echter niet. De minister moet zich te allen<br />
tijde verantwoorden over wat er is gebeurd. Het is de volksvertegenwoordiging<br />
die vervolgens <strong>een</strong> oordeel moet vellen over de manier<br />
waarop de minister is omgegaan met zijn verantwoordelijkheid.<br />
Bij dat politieke oordeel kan het weten of niet weten wel <strong>een</strong><br />
rol spelen.<br />
De <strong>ambtenaar</strong> en het weten<br />
Hier zijn we bij de keerzijde van het ministeriele dilemma. Ergens<br />
in de rijksdienst is het weten ingebed, is bekend wat er in de praktijk<br />
is gebeurd. Ergens wordt besloten, gehandeld, uitgevoerd. De<br />
<strong>ambtenaar</strong> weet, behoort te weten wat het betekent dat de minister<br />
zich moet verantwoorden over al het ambtelijk handelen. Daarom<br />
moet hij zijn werk op <strong>een</strong> verantwoorde en te verantwoorden manier<br />
doen. Dat bewustzijn moet hem of haar permanent alert houden.<br />
Deze staatsrechtelijke context bepaalt de dagelijkse praktijk<br />
van het ambtelijk bestaan. Dat alert zijn en anderen alert houden<br />
is de dagelijkse uitdaging voor iedere <strong>ambtenaar</strong> en voor de ambtelijke<br />
leiding. De staatsrechtelijke context heeft directe betekenis<br />
voor elk ambtelijk handelen. Dat geldt ook voor ambtenaren die<br />
ver van Den Haag hun werk doen en zich dit waarschijnlijk in deze<br />
zin niet bewust zijn. Het is dan de taak van de ambtelijke leiding<br />
om het werk zo te structureren dat de relevante informatie toch<br />
tijdig bij de minister komt. Een <strong>ambtenaar</strong> werkt niet in <strong>een</strong> neutrale<br />
omgeving, maar in <strong>een</strong> politieke omgeving met <strong>een</strong> politiek<br />
verantwoordingssysteem door de volksvertegenwoordiging. Die<br />
externe, publieke verantwoording van al het overheidshandelen is<br />
essentieel onderdeel van het handelen van de rijksoverheid en dus<br />
van al het ambtelijk handelen. De <strong>ambtenaar</strong> moet daarvan doordrongen<br />
zijn. Het oude adagium: handelen zoals <strong>een</strong> <strong>goed</strong> <strong>ambtenaar</strong><br />
betaamt, heeft ook daarop betrekking. Dat maakt ook dat de
ambtelijke positie nooit helemaal kan worden gelijkgetrokken<br />
met die van niet-ambtenaren.<br />
Conclusie<br />
Publieke taken en ministeriële verantwoordelijkheid. Het dilemma<br />
zit aan twee kanten: aan de kant van de minister en aan de kant van<br />
de <strong>ambtenaar</strong>. Beiden moeten hun gedragingen hierop instellen.<br />
Het dilemma van de minister is dat hij moet kiezen tussen alles<br />
persoonlijk zien en <strong>goed</strong>keuren, wat onmogelijk is, of dat hij moet<br />
accepteren dat hij per concreet geval de vraag onder ogen moet<br />
zien: wat is tot nu toe het ‘namens mij’ uitgedragen standpunt en<br />
wat heb ik hiervan dus tot nu toe kennelijk gevonden? Een situatie<br />
dus die niet altijd tot dat handelen leidt waartoe de minister zelf<br />
zou hebben besloten. De beantwoording van de vraag naar de ministeriële<br />
verantwoordelijkheid is immers niet wat de minister zelf<br />
in die situatie zou hebben gedaan, maar de vraag of de minister het<br />
besluit, de gedraging voor zijn verantwoordelijkheid kan nemen,<br />
kan verantwoorden en er dus verantwoording over kan afleggen.<br />
Het dilemma voor de <strong>ambtenaar</strong> is dat hij zich zodanig moet opstellen<br />
dat de minister zijn ministeriële verantwoordelijkheid kan<br />
waarmaken. Dat betekent dat hij voldoende inzicht moet hebben<br />
in het denken van de minister en het beleid dat de minister wil<br />
voeren. Hij moet zijn werk niet all<strong>een</strong> op <strong>een</strong> verantwoorde manier<br />
doen, maar ook op <strong>een</strong> te verantwoorden manier. En hij moet<br />
dat doen in het overgrote deel van de gevallen zonder dat vooraf<br />
contact en overleg met de politiek verantwoordelijke minister<br />
mogelijk is.<br />
Minister en <strong>ambtenaar</strong>, <strong>een</strong> wederzijds afhankelijke relatie.<br />
Zoals bij elke afhankelijkheidsrelatie is daarbij vertrouwen het<br />
kernelement. Vertrouwen betekent het respecteren van ieders eigen<br />
professionaliteit, die van de politicus en die van de <strong>ambtenaar</strong>.<br />
Uiteindelijk is er maar één manier waarop <strong>een</strong> relatie <strong>een</strong> vruchtbare<br />
samenwerking kan zijn en dat is door wederzijds vertrouwen<br />
en respect.<br />
25
26<br />
Tot slot<br />
In het derde deel van de publicatiereeks plaatst Niessen <strong>een</strong> intrigerende<br />
‘tussen haakjes’: “Waarom schrijven zo weinig ambtenaren<br />
hun memoires? Van de denkbare mogelijkheid dat u in de<br />
toekomst uw gedenkschriften zult gaan publiceren, gaat ook <strong>een</strong><br />
zekere mate van bescherming uit: als <strong>een</strong> minister het u te lastig<br />
maakt, kunt u nog altijd tegen hem zeggen dat u hem zult vermelden<br />
in uw memoires.”<br />
Zo’n passage schept natuurlijk verplichtingen. Met zijn rijke<br />
ervaring en lange loopbaan zijn er in ieder geval gebeurtenissen te<br />
over die op de vaardige pen van Niessen wachten om beschreven te<br />
worden. Wij wachten met ingehouden spanning af.
1.<br />
2.<br />
H. Wiegel<br />
De minister en zijn ambtenaren<br />
Op 8 oktober neemt Prof. Mr. C.R. Niessen afscheid als bijzonder<br />
hoogleraar van de Ien Dales Leerstoel, verbonden aan de Universiteit<br />
van Amsterdam.<br />
Deze eerste zin van mijn bijdrage aan dit liber amicorum roept<br />
veel herinneringen bij mij op:<br />
De universiteit, waar ik in 1959 arriveerde om eerst rechten en<br />
daarna politieke en sociale wetenschappen te studeren. De P.S.F.<br />
was de roodste faculteit van deze universiteit, met markante, voor<br />
<strong>een</strong> deel marxistische, hoogleraren. Zij kenden mijn politieke<br />
voorkeur en ambities. Nooit heeft mij dat enige nadelige behandeling<br />
doen ervaren. Zo hoort dat natuurlijk ook, zoals dat ook g<strong>een</strong><br />
invloed behoort te hebben op de verhouding tussen <strong>een</strong> minister<br />
en zijn ambtenaren. En vice versa.<br />
De <strong>ambtenaar</strong> dient, met al zijn kennis en kunde, zijn minister<br />
loyaal te steunen. De minister moet – ongeacht de politieke kleur<br />
van zijn ambtenaren – op hen kunnen èn willen rekenen, hen kansen<br />
geven, stimuleren, bevragen en ervoor zorgen dat hij allen, op<br />
basis van hun kwaliteiten, carrièremogelijkheden biedt.<br />
Naar mijn gevoelen was minister Dales, <strong>een</strong> van mijn opvolgers<br />
op Binnenlandse Zaken, ook zo gebakken. Voor details had ze weinig<br />
belangstelling, zij lette op de punten waar het echt om ging<br />
en schonk haar vertrouwen aan de ambtenaren aan wie dat toekwam.<br />
Op die manier herinner ik mij ook haar verhouding tot haar<br />
hoogste <strong>ambtenaar</strong> op Binnenlandse Zaken, secretaris-generaal<br />
Van Aartsen.<br />
Het geldt ook mijzelf. Toen ik commissaris van de Koningin<br />
in Friesland was, moest in de Friese hoofdstad <strong>een</strong> nieuwe burgemeester<br />
worden benoemd. Sinds de oorlog was dat in Leeuwarden<br />
altijd <strong>een</strong> lid van de PvdA geweest. Belangrijker was dat die partij<br />
29
3.<br />
30<br />
in de gem<strong>een</strong>teraad met alle middelen de macht naar zich toetrok.<br />
Ik vond dat niet in het belang van de stad en wilde dat doorbreken<br />
door de minister <strong>een</strong> niet-PvdA’er ter benoeming aan te bevelen.<br />
Natuurlijk was minister Dales, vanuit haar eigen politieke<br />
achtergrond en bestookt door haar partijgenoten, daar eerst niet<br />
voor. Ze kwam bij mij langs op het provinciehuis. Of ze toen ook<br />
met haar tas zwaaide weet ik niet meer. Maar ze was – toen ik de<br />
situatie verklaarde – voor rede vatbaar en nam mijn aanbeveling<br />
over om de burgemeester van V<strong>een</strong>dam, de D’66-er Apotheker, tot<br />
burgemeester van Leeuwarden te benoemen. Ook dit kleine verhaal<br />
zegt iets over ‘de minister en zijn ambtenaren’: wederzijds<br />
open tot elkaar, argumenten uitwisselen, kunnen overtuigen en<br />
overtuigd worden.<br />
Nu professor Niessen. Hem heb ik gedurende mijn ministerschap<br />
leren kennen. Hij werkte op de afdeling Grondwetszaken van Binnenlandse<br />
Zaken. Zijn chef was Mr. H. Gritter, <strong>een</strong> rechtschapen<br />
sociaaldemocraat van de oude stempel en kenner van de details<br />
der Grondwet. IJverig, de zaak toegedaan. Met de toenmalige regeringscommissaris<br />
voor de herziening van de Grondwet, de liberale<br />
hoogleraar David Simons, vormde Gritter het – bijzondere – paar<br />
dat mij moest bijstaan bij de vorming en verdediging in het parlement<br />
van de wetsvoorstellen voor de Grondwetsherziening.<br />
Later – ik was toen al vele jaren oud-minister (het mooiste<br />
wat er is, zei Hans Gruyters mij <strong>een</strong>s) – vertelde Mr. Gritter mij<br />
dat hij erg tegen mijn komst had opgezien. Een stevige teksten<br />
sprekende VVD’er, g<strong>een</strong> echte kennis van de Grondwet, hoe zou<br />
dat gaan?<br />
Voor mij was dat taakonderdeel <strong>een</strong> van de mooiste die ik heb<br />
mogen vervullen. Die kennis verwerven, het debat in beide Kamers<br />
ook aangaan met doorgewinterde parlementaire specialisten. Die<br />
debatten waren <strong>een</strong> lust voor het oor. Wij genoten er allemaal van.<br />
En ik had het voordeel dat de mannen van Gritter – onder wie Ron<br />
Niessen – mij fantastisch prepareerden. Een onthulling: ik sprak<br />
sommige delen van de uitvoerige teksten, die mij werden voorgelegd,<br />
niet uit. Gritter toonde zich eerst bedroefd, maar klaarde op<br />
toen ik hem uitlegde dat ik zo ook al de stof klaar had voor mijn<br />
tweede termijn.<br />
Het samenspel tussen de minister en zijn ambtelijke staf heb ik<br />
altijd essentieel geacht voor het voeren van mijn bestuurlijk leiderschap<br />
op het departement.
4.<br />
Ik las dat het overkoepelend thema van dit liber amicorum is: ‘de<br />
status van de <strong>ambtenaar</strong>’. Laat ik daar tenslotte nog iets niet-professoraals<br />
over noteren. Voor mij wordt die status bepaald door de<br />
inzet, de kennis, de loyaliteit, de openheid en het uitwisselen van<br />
opvattingen tussen de ambtenaren en hun hoogste baas, de minister.<br />
Wederzijdse waardering en vertrouwen.<br />
Korte tweegesprekken tussen <strong>een</strong> jonge <strong>ambtenaar</strong> die <strong>een</strong><br />
<strong>goed</strong> verhaal had gemaakt en de minister; de stafbesprekingen; de<br />
voorbereiding van de antwoorden bij de begrotingsbehandeling<br />
tot laat op de avond, waar ik in die rokerige ruimte met sigaar binnenkwam<br />
en even bleef, wetend dat de ochtend daarna de teksten<br />
– <strong>goed</strong> geordend – op mijn bureau zouden liggen.<br />
Ron Niessen was <strong>een</strong> van die ambtenaren. Ik zie hem nog bij<br />
onze overleggen zitten. Het ga hem <strong>goed</strong>.<br />
H. Wiegel,<br />
minister van Binnenlandse Zaken 1977 – 1981<br />
31
Van Thijn<br />
On Tap, not on Top<br />
Dit is de kortste samenvatting van het Weberiaanse model die ik<br />
ken. Met excuses aan al die AIVD-ambtenaren die dachten <strong>een</strong> uitzonderingspositie<br />
in te nemen.<br />
In Nederland spreken we van het primaat van de politiek. Daar<br />
zijn in de loop der jaren tal van kanttekeningen bij geplaatst (de<br />
verplaatsing van de politiek, het primaat van de samenleving, de<br />
horizontalisering, enz.). In <strong>een</strong> recent rapport van de Raad voor het<br />
Openbaar Bestuur wordt erop gewezen dat politici – ik vat het in eigen<br />
woorden samen – eigenlijk op <strong>een</strong> soort wolk zitten, zich koesterend<br />
met de gedachte dat HET primaat bij hen in veilige handen<br />
is, terwijl de maatschappelijke werkelijkheid anders is. Politieke<br />
bestuurders moeten hun gezag elke dag opnieuw veroveren. G<strong>een</strong><br />
<strong>een</strong>voudige opgave in onze Inquisitiedemocratie (De term is van<br />
Paul ’t Hart).<br />
Toch zit het primaat van de politiek bij elke <strong>ambtenaar</strong> tussen<br />
de oren. In formele zin is het <strong>een</strong> vanzelfsprekendheid. Het grappige<br />
van vanzelfsprekendheden is dat er nooit over gesproken wordt.<br />
Sterker nog: als het begrip al <strong>een</strong>s ter sprake komt, is het met<strong>een</strong><br />
<strong>goed</strong> mis. Het beruchtste voorbeeld is de super-PG-crisis in 1998<br />
toen de minister de baas van het OM, Arthur Docters van Leeuwen,<br />
na ‘muiterij’ (de term is van de toenmalige spindokter van Justitie),<br />
dwong <strong>een</strong> briefje voor te lezen dat ‘het gezag van de minister niet<br />
ter discussie staat’. Het werd zijn (en haar) doodvonnis.<br />
Voor beleidsambtenaren (<strong>goed</strong> te onderscheiden van uitvoerende<br />
ambtenaren) is het primaat van de politiek bij voorbaat al <strong>een</strong><br />
kwestie van lezen en schrijven. Ook zonder de gebruikelijke cursus<br />
‘bestuurlijke sensitiviteit’ voelt men al aan dat het er tegenwoordig<br />
voor alles om gaat de minister, in deze hectische tijden van mediarellen<br />
en spoeddebatten, zoveel mogelijk in de luwte te houden. Bij<br />
het schrijven van memo’s, notities of beleidsnota’s kruipt men in<br />
de huid van de minister, vermijdt controversiële terminologie en<br />
bedient hem op zijn wenken.<br />
Dat gaat wel <strong>een</strong>s ten koste van de kwaliteit van de informa-<br />
33
34<br />
tievoorziening. Informeren is nu <strong>een</strong>maal selecteren. Bijna elke<br />
minister heeft <strong>een</strong> broertje dood aan overvolle loodgieterstassen.<br />
Er was ooit <strong>een</strong> minister die <strong>een</strong> instructie uitvaardigde dat hij zo<br />
min mogelijk stukken wenste te ontvangen. Deze tasseninstructie<br />
had – heel toepasselijk – de vorm en lay-out van <strong>een</strong> kleuterboek.<br />
Ook waren er ministers van wie bekend is dat zij over elke beleidskwestie,<br />
hoe ingewikkeld ook, <strong>een</strong> A4’tje meer dan genoeg vonden.<br />
Dat dwingt ambtenaren kort van stof te zijn en dat leidt zelden tot<br />
problemen. Maar die enkele keer dat het fout gaat en relevante informatie<br />
sneuvelt in het selectieproces, kunnen de gevolgen, onbedoeld,<br />
groot zijn. Van de andere kant gezien is bij alle grote affaires<br />
van de afgelopen jaren – zo blijkt bijvoorbeeld uit parlementaire en<br />
andere onafhankelijke onderzoeksrapporten – de oorzaak bijna altijd<br />
gelegen in de ontoereikendheid van de informatievoorziening<br />
(<strong>een</strong> frappant voorbeeld is het rapport van de Commissie Davids<br />
over de oorlog in Irak).<br />
Vooral bij de invulling van de inlichtingenplicht naar het parlement<br />
steken steevast de vijf O’s de kop op: de informatie was Onjuist,<br />
Onduidelijk, Ontijdig, Onvolledig en/of Onzorgvuldig.<br />
Zelf heb ik in dit kader de term ‘informatieparadox’ geïntroduceerd.<br />
De vijf O’s komen niet all<strong>een</strong> bij herhaling voor bij grote<br />
incidenten die het hedendaagse politieke debat te veel beheersen,<br />
maar helaas ook bij vrijwel alle langetermijnprojecten, zoals grote<br />
infrastructurele werken (zie het rapport van de Commissie Duyvestein<br />
maar ook het raadsrapport over de Noord-Zuidlijn).<br />
Bij de informatieparadox gaat het vooral ook om <strong>een</strong> gebrek<br />
aan relevante hoofdzaken, te midden van <strong>een</strong> overvloed aan ongeordende<br />
informatie. Veel Kamerleden klagen erover dat zij, pal<br />
voor belangrijke debatten, <strong>een</strong> stortvloed aan stukken ontvangen<br />
waarin zij onmogelijk nog de weg kunnen vinden. Berucht is de<br />
informatievoorziening rondom de JSF. Zo heb ik nog steeds de –<br />
inmiddels verdwenen – staatssecretaris van Defensie (tevens spindokter)<br />
Jack de Vries op mijn netvlies staan die dacht het verwijt<br />
over <strong>een</strong> gebrek aan relevante informatie te kunnen weerleggen<br />
door met <strong>een</strong> winkelwagen vol stukken voor de televisiecamera’s<br />
te verschijnen.<br />
Het zijn trouwens de spindokters (<strong>een</strong> tamelijk nieuw fenom<strong>een</strong><br />
in ambtelijk Nederland) die in toenemende mate de kwaliteit<br />
– lees integriteit – van de informatievoorziening in opspraak<br />
brengen. Het is immers hun taak bewindslieden zonder reputatieschade<br />
door de barre weersomstandigheden van de medialogica
te loodsen door <strong>goed</strong> nieuws te pluggen (‘framen’ noemt men dat)<br />
en slecht nieuws zoveel mogelijk buiten beeld te houden. Het is<br />
<strong>een</strong> veeg teken dat op veel departementen de (klassieke) voorlichters<br />
voor wie integriteitscodes golden (de legendarische directeur<br />
van de RVD, Gijs van der Wiel, zei ooit: “Ik lieg bij voorkeur niet”),<br />
vervangen zijn door communicatieadviseurs die letterlijk de vrije<br />
hand hebben.<br />
***<br />
Het primaat van de politiek moge de beleidsambtenaren tussen de<br />
oren zitten, heel anders is het gesteld met de ambtenaren in de uitvoering.<br />
Niet dat deze niet even loyaal (willen) zijn als hun ambtsbroeders<br />
op de departementen, maar hun bestuurlijke sensitiviteit<br />
is per definitie minder ontwikkeld. Hun minister bevindt zich op<br />
te grote afstand om zich in hem (of haar) te kunnen verplaatsen.<br />
Het parlement kennen zij voornamelijk van de televisie. De Haagse<br />
gewoonten en gebruiken zijn hen even vreemd als de omgangsvormen<br />
en rituelen in <strong>een</strong> ver vakantieland.<br />
Omgekeerd zijn Haagse beleidsambtenaren (om van de politici<br />
nog maar te zwijgen) amper nog vertrouwd met de praktijk van de<br />
werkvloer. Beleid en uitvoering zijn werelden van verschil. Hoezeer<br />
deze werelden uit elkaar zijn gegroeid, maakte <strong>een</strong> onderzoek<br />
van de Algemene Rekenkamer op acht kerndepartementen in 2004<br />
duidelijk. Hieruit bleek dat deze departementen op 24 cruciale beleidsterreinen,<br />
variërend van het onderwijsachterstandenbeleid<br />
tot de wijkenaanpak in grote steden:<br />
A er niet van op de hoogte waren of het door hen uitgestippelde<br />
beleid daadwerkelijk werd uitgevoerd;<br />
B laat staan of dit beleid naar wens werd uitgevoerd;<br />
C de regie in de verste verte niet (meer) in handen hadden.<br />
Dat betekent dus dat veel van het beleid dat in Den Haag, vaak in<br />
(hijgerige) samenspraak met het parlement, tot stand komt, zich in<br />
het luchtledige afspeelt.<br />
Anders dan de Tweede Kamer, die dit rapport met <strong>een</strong> korte<br />
Openbare Commissie Vergadering plichtmatig afdeed, is de Eerste<br />
Kamer boven op dit rapport gedoken, beseffend dat hier <strong>een</strong> open<br />
zenuw in onze democratie werd blootgelegd die de legitimiteit van<br />
het politiekambtelijk handelen in het hart raakt. De Eerste Kamer<br />
35
36<br />
was hier zo alert op omdat het eerder regel dan uitzondering is dat<br />
haar wetsontwerpen bereiken die in de praktijk onuitvoerbaar blijken.<br />
Eenmaal in de Eerste Kamer aangeland is daar weinig meer<br />
aan te doen, omdat het recht van amendement ontbreekt, zodat<br />
het vaak slikken of stikken is.<br />
Tijdens <strong>een</strong> hoorzitting met uitvoerende ambtenaren uit diverse<br />
beleidssectoren bleek <strong>een</strong>s te meer hoe algem<strong>een</strong> de onvrede met<br />
het Haagse beleidsproces is. Klachten zijn: de grilligheid van de<br />
politiek, de overbelichting van incidenten, de mediagestuurde<br />
bemoeienis met de uitvoeringspraktijk, de werkvloer als sluitpost<br />
bij alle afwegingen, het gebrek aan inspraak van de meest betrokkenen<br />
en, bovenal, de stapeling van beleid, onder andere tijdens<br />
spoeddebatten.<br />
Dit alles leidde ertoe dat de Eerste Kamer in unanimiteit <strong>een</strong><br />
motie indiende met <strong>een</strong> heel simpel voorstel: te bevorderen dat<br />
direct betrokkenen bij de uitvoering al in de eerste fase van het<br />
wetgevingsproces worden gehoord en dat hun bevindingen en de<br />
reactie van de regering hierop, in <strong>een</strong> aparte bijlage worden toegevoegd<br />
aan elke memorie van toelichting, opdat de Eerste Kamer<br />
deze bevindingen in haar afwegingen kan betrekken. Simple comme<br />
bonjour.<br />
De motie is nimmer op deze wijze uitgevoerd. Er is ook nooit<br />
gezegd dat de motie niet zou worden uitgevoerd. Na jaren van duwen<br />
en trekken kreeg de Eerste Kamer eerst <strong>een</strong> overzicht van alle<br />
uitvoerbaarheidtoetsen zoals diverse departementen die al sinds<br />
jaar en dag hanteren. Nadere bestudering (met deskundig advies)<br />
leidde tot de conclusie dat het hier voornamelijk om papieren exercities<br />
gaat die de kloof tussen beleid en uitvoering eerder vergroten<br />
dan verkleinen. Dat leidde op de valreep (ik verliet de Kamer in<br />
2007) tot <strong>een</strong> nadere nota, waarin het voorstel met klem werd herhaald,<br />
deze keer met ondersteuning van de vicepresident van de<br />
Raad van State, de voorzitter van de Algemene Rekenkamer en de<br />
Nationale Ombudsman. Deze nota werd in april 2007 aangeboden<br />
aan de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken. Inmiddels heeft<br />
de Tweede Kamer, in haar rapport over parlementaire zelfreflectie,<br />
de aanbeveling opgenomen om te gaan werken met <strong>een</strong> uitvoeringstoets<br />
ex ante (vooraf).<br />
Intussen heb ik mij afgevraagd hoe het toch kwam dat er, onuitgesproken,<br />
zoveel weerstand bestond tegen deze simpele motie.<br />
Uit gesprekken met politieke ambtsdragers van diverse pluimage<br />
bleek mij dat deze weerstand vooral voortkwam uit de vrees dat
het politieke primaat zou worden aangetast. Door uitvoerende<br />
ambtenaren <strong>een</strong> stem in het kapittel te geven, zou men vormen<br />
van obstructie kunnen uitlokken bij diegenen die toch primair geacht<br />
worden loyaal het beleid van hun politieke superieuren uit te<br />
voeren. Ik stond versteld van de perfide mentaliteit die hierachter<br />
schuilgaat. Men gaat er dus zonder meer van uit dat uitvoerende<br />
ambtenaren met hart voor hun werkgebied per definitie niet loyaal<br />
zijn en op alle slakken zout zullen leggen om nieuw beleid<br />
de pas af te snijden. Bovendien gaat men ervan uit dat parlementariërs<br />
zich daardoor in de luren zullen laten leggen. Nog treuriger<br />
is het dat Haagse beleidsmakers blijkbaar liever niet willen weten<br />
wat er op de werkvloer leeft.<br />
Hieruit blijkt weer <strong>een</strong>s ten overvloede dat het primaat van de<br />
politiek tot krampachtige en soms verstikkende verhoudingen kan<br />
leiden. Hoe verstikkend, toont de oekaze van Kok uit 1998 over de<br />
externe contacten van Rijksambtenaren. Daarin wordt het ambtenaren<br />
verboden om, zonder toestemming van de minister, met parlementariërs<br />
te praten. Als men toestemming krijgt (de minister<br />
beslist van geval tot geval) dan dient men zich te beperken tot het<br />
verstrekken van de gevraagde inlichtingen. In g<strong>een</strong> geval mag men<br />
blijk geven van persoonlijke beleidsopvattingen.<br />
Ik dacht dat deze oekaze, nadat de maker de politiek had verlaten,<br />
<strong>een</strong> dode letter zou zijn geworden, maar niets bleek minder<br />
waar toen ik op 11 mei jl. mijn televisie afstemde op het mondelinge<br />
vragenuur. Aan de orde was de vraag van Kamerlid Angelien<br />
Eijsink aan de minister van Defensie (die zijn zojuist teruggetreden<br />
staatssecretaris verving) waarom het ambtenaren van Defensie<br />
niet was toegestaan deel te nemen aan <strong>een</strong> rondetafelgesprek over<br />
<strong>een</strong> initiatiefwetsontwerp inzake het veteranenbeleid. De staatssecretaris<br />
had, terwijl het om tien genodigden ging, 70.000 ambtenaren<br />
aangeschreven. “Het zou niet zuiver en ook niet wenselijk zijn<br />
dat (militaire) ambtenaren in <strong>een</strong> positie worden gebracht waarin<br />
zij in <strong>een</strong> politieke arena standpunten innemen.”<br />
Het politieke primaat, afgedwongen per dienstbevel. Het zijn<br />
vaak de zwakste bewindslieden die het snelst hun toevlucht nemen<br />
tot dit soort machtsmiddelen.<br />
Toen ik in 1967 lid werd van de Tweede Kamer, was het heel<br />
gebruikelijk om, voordat je <strong>een</strong> schriftelijke of mondelinge vraag<br />
stelde, eerst contact te zoeken met de behandelende <strong>ambtenaar</strong>.<br />
Meestal kon de vraag dan achterwege blijven. Is de herinvoering<br />
van deze fatsoensregel niet <strong>een</strong> interessant bezuinigingsvoorstel?<br />
37
38<br />
Zeker het overwegen waard voor al die politici die nu met groot<br />
gemak roepen dat er lukraak bezuinigd kan worden op vele duizenden<br />
ambtenaren maar die zelf niet bij machte zijn om gas terug<br />
te nemen.<br />
Ed van Thijn
Ambtenaar in de overheidsorganisatie<br />
41
1.<br />
Wout Buitelaar<br />
De overheidsorganisatie in verandering<br />
Tussen regelen en sturen<br />
Van homo hierarchicus naar homo professionalis<br />
In zijn oratie hield Ron Niessen <strong>een</strong> pleidooi voor <strong>een</strong> antropocentrische<br />
benadering van de overheidsorganisatie 1 : “Elke werkorganisatie,<br />
en vooral de overheid, drijft op de kennis, ervaring en<br />
vaardigheden van de medewerkers, van hoog tot laag. De mensen<br />
verdienen de primaire aandacht, niet de structuren.”<br />
De <strong>ambtenaar</strong> is daartoe, waarbij hij verwijst naar de Duitse<br />
socioloog Max Weber 2 , uitgerust met twee werkpakketten: Fachwissen<br />
(kennis) en Dienstwissen (‘hoe de hazen lopen’). Maar deze<br />
twee kunnen slechts functioneren met behulp van ambtelijk verantwoordelijkheidsbesef,<br />
“dat het best gedijt in de context van<br />
<strong>goed</strong> ambtelijk leiderschap”, zo voegt Niessen 3 daar aan toe.<br />
Daaronder moet, in de context van ‘de relativiteitstheorie van<br />
Niessen’ 4 , worden verstaan: <strong>een</strong> “milde hiërarchie”, waarin leidinggevenden<br />
de creativiteit van professionals de ruimte geven: “Iedere<br />
<strong>ambtenaar</strong> die er <strong>een</strong> eer in stelt om met vakmanschap zijn of haar<br />
functie uit te oefenen, is <strong>een</strong> professional.” Impliciet wordt hiermee<br />
Webers bureaucratiebegrip 5 gemodificeerd van rationele naar<br />
professionele bureaucratie.<br />
De inrichting van de publieke organisatie kenmerkt zich dan<br />
enerzijds door <strong>een</strong> bepaalde mate van standaardisatie en anderzijds<br />
door <strong>een</strong> zekere variëteit van en autonomie in de individuele<br />
werkzaamheden . Gevoegd bij het fenom<strong>een</strong> ‘projectorganisatie’,<br />
dat het afgelopen decennium ook bij de overheid zijn entree<br />
maakte, als configuratie ‘adhocratie’ geheten, kan er niet meer<br />
worden gesproken over ‘de’ overheidsorganisatie, maar over meng-<br />
1 2001: 23-24<br />
2 Niessen, 2003: 4-5<br />
3 2003: 102<br />
4 2008, 34<br />
5 Weber, ed. 1956: 703-738<br />
43
44<br />
vormen van typen: rationele, professionele, ad hoc of hybride<br />
organisatievormen. 6<br />
De overheid is in beweging. Met name omdat de omgeving: politiek,<br />
maatschappij, markt, EU, G-20, enzovoort, in verandering is.<br />
De hierboven weergegeven relativiteitstheorie van Niessen is met<br />
andere woorden ook <strong>een</strong> bestuurskundige contingentietheorie 7<br />
geworden.<br />
Ter illustratie het zogeheten Visietraject Organisatie- en Personeelsbeleid<br />
Rijk 8 : “Kern van de visie is dat de Rijksdienst in 2015-2020 de<br />
vorm heeft van <strong>een</strong> themagestuurde en mensgerichte organisatie,<br />
aantrekkelijk voor medewerkers. De aanpak van maatschappelijke<br />
vraagstukken staat centraal (-). Medewerkers krijgen professionele<br />
ruimte en benutten hun talenten optimaal (-), structuren en procedures<br />
zijn ondersteunend en niet richtinggevend.” Dat betekent<br />
ook dat er grensoverschrijdend gedacht en gewerkt dient te worden<br />
voor wat betreft afdelingen, diensten en departementen. 9 Er<br />
moet ‘concernbreed’ geopereerd worden, zie bijvoorbeeld de enige<br />
tijd geleden opgerichte Interdepartementale Commissie Bedrijfsvoering<br />
Rijksdienst en het nieuwe Directoraat-generaal Organisatie<br />
Bedrijfsvoering Rijk.<br />
Was het Leitmotiv van Niessens oratie: vluchten in de traditionele<br />
hiërarchische organisatie en procedures kan niet meer, die van het<br />
Visietraject kan omschreven worden als: dynamisch organiseren<br />
moet. Anders gezegd, de moderne <strong>ambtenaar</strong> is <strong>een</strong> nieuwe mix<br />
van de homo hiërarchicus en de homo professionalis geworden: hij<br />
of zij moet niet all<strong>een</strong> anders ‘vinken’, maar vooral ook ‘vonken’.<br />
Als voorbeeld Etienne Mulders (30 jaar), senior beleidsmedewerker<br />
Economische Zaken 10 :<br />
“de <strong>ambtenaar</strong> van vandaag is <strong>een</strong> hardwerkende professional,<br />
(-) ook de oudere overheidswerknemers”<br />
“we moeten samenwerken met onze maatschappelijke partners<br />
en het bedrijfsleven”<br />
“mijn rol is om mensen bij elkaar te brengen: ik wil ze energie<br />
meegeven”<br />
“ik heb het begrip Ambtenaar 2.0 geïntroduceerd door te vragen:<br />
hoe gaan we om met sociale media? Hoe milieubewust zijn<br />
we eigenlijk bij EZ?”<br />
“later, als old professional, werk ik bijvoorbeeld als directeur<br />
van <strong>een</strong> zwakke school.”
2.<br />
Historisch gezien heeft de <strong>ambtenaar</strong>-professional als beroepsrol<br />
zich in de naoorlogse overheidsorganisatie schetsmatig als volgt<br />
ontwikkeld 11 :<br />
Periode Overheidsorganisatie Rol Trend<br />
1945 - 1985 bouwend taakgericht regulering<br />
1985 - 2000 krimpend bedrijfsmatig deregulering<br />
2000 - heden herschikkend publiekgericht herregulering<br />
In elke periode is <strong>een</strong> bepaalde combinatie te zien van continuïteit<br />
en vernieuwing. Als Niessen 12 waarschuwt tegen “de schraalheid<br />
van het bedrijfsmatig denken” en pleit voor <strong>een</strong> “renaissance” van<br />
traditie en professionele identiteit (lees: Dienstwissen), dan is de<br />
waarschuwing eigenlijk: doseer vernieuwing en waardeer <strong>een</strong> bepaalde<br />
mate van continuïteit.<br />
Over reizen, trekken en pendelen<br />
Wanneer we het in het vervolg hebben over de rijksoverheidsorganisatie<br />
is enige precisering nodig. Het gaat bij de Rijksoverheid om in<br />
totaal 123.000 werknemers. 13 Het grootste deel daarvan, 78 procent,<br />
werkt in uitvoeringsorganisaties, zoals de Kinderbescherming, de<br />
Dienst Justitiële Inrichtingen, de Immigratie- en Naturalisatiedienst<br />
(Justitie), Belastingdienst (Financiën) en Rijkswaterstaat (Verkeer &<br />
Waterstaat). Worden daar defensie, zelfstandige bestuursorganen,<br />
provincies, gem<strong>een</strong>ten en waterschappen bij opgeteld, dan betreft<br />
het meer dan 450.000 medewerk(st)ers in de publieke sector. 14 We<br />
veronderstellen dat het werken bij de Rijksoverheid en bij andere<br />
overheidsdiensten, zij het met nuances, meer over<strong>een</strong>komsten dan<br />
verschillen zullen vertonen. Gemakshalve echter zal ik verder spreken<br />
over de Rijksoverheid en daarbij dus over de <strong>ambtenaar</strong> in de<br />
beleidsvoering, -ontwikkeling en -uitvoering.<br />
6 Kuipers & Vermeeren, 2009: 63-68<br />
7 Steijn, Kuipers & De Witte, 2009: 11<br />
8 BZK, 2010: 11<br />
9 BZK, 2010: 14<br />
10 in: De Volkskrant/banen, 29 mei 2010: 9<br />
11 vgl. Steijn & Van der Parre, 2009: 31-41<br />
12 2003: 108-114<br />
13 BZK, 2010: 9<br />
14 Bekker, 2009b: 27<br />
45
46<br />
Een bestuurskundige slag die de diverse overheden in de laatste<br />
twee decennia van de vorige eeuw hebben gemaakt, kan worden<br />
aangeduid als “nieuwe publieke bedrijfsvoering” 15 ; met als hoofdkenmerken:<br />
“ - expliciet kwantificeerbare standaarden en<br />
prestatie-indicatoren;<br />
- <strong>een</strong> veel meer competitieve omgeving in de<br />
publieke sector;<br />
- opsplitsing in resultaatverantwoordelijke <strong>een</strong>heden;<br />
- overname van managementstijlen zoals die voorkomen<br />
in de private sector;<br />
- grotere nadruk op controle van output.”<br />
Deze nieuwe publieke bedrijfsvoering concipieert de overheidsorganisatie<br />
in feite als <strong>een</strong> onderneming, maar gaat voorbij aan het<br />
feit dat het Rijk g<strong>een</strong> commercieel bedrijf is. Met andere woorden,<br />
de <strong>ambtenaar</strong> is g<strong>een</strong> ondernemer, ook al wordt hij of zij geacht<br />
niet-risicomijdend te werken. Of, zoals Niessen dat kenschetste 16 :<br />
“Je moet de overheid niet als <strong>een</strong> ‘tent’ willen runnen, het openbaar<br />
bestuur is g<strong>een</strong> koekjesfabriek.”<br />
Het gaat om meer dan cijfers en meten is niet altijd weten. Echter,<br />
bovengenoemd ‘New Public Management’ introduceerde wel<br />
<strong>een</strong> creatieve spanning tussen het efficiency- en effectiviteitsdenken,<br />
ofwel: doe je de dingen <strong>goed</strong>, respectievelijk doe je de <strong>goed</strong>e<br />
dingen? Een spanning die ook is terug te vinden in het in het vorige<br />
decennium geïntroduceerde fenom<strong>een</strong> ‘gehaktdag’: de derde<br />
woensdag in mei waarop het kabinet het voorgenomen beleid van<br />
de voorafgaande derde dinsdag in september parlementair verantwoordt<br />
(‘Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording’).<br />
Een derde weg tussen efficiency en effectiviteit bij de overheid,<br />
of combinatie hiervan, wordt thans ook wel het concept van ‘New<br />
Public Service’ genoemd 17 :<br />
“ - dienen is belangrijker dan sturen;<br />
- het algem<strong>een</strong> belang is het doel, niet het bijproduct;<br />
- denk strategisch, handel democratisch;<br />
- dien burgers, g<strong>een</strong> klanten;<br />
- ambtenaren moeten rekening houden met waarden;<br />
- hecht belang aan mensen en dienstbaarheid, niet enkel<br />
aan productiviteit en ondernemerschap.”
Belangrijk is hier dat er <strong>een</strong> bepaalde synthese plaatsvindt tussen<br />
de autonomie van de professional en de prestatieafspraken met<br />
de betrokken dienstleiding. 18 Ofwel tussen de regelcapaciteit van<br />
de <strong>ambtenaar</strong> en de stuurcapaciteit van de organisatie. Niessen 19<br />
adviseert in dit verband: “gebruik protocollen en richtlijnen als<br />
zoeklicht, niet als dwangbuis.” In dit citaat ligt eigenlijk ook <strong>een</strong><br />
visie op organisatieverandering besloten. Deze wordt ook wel de<br />
ontwerp- respectievelijk de ontwikkelbenadering genoemd 20 .<br />
In het eerste geval wordt <strong>een</strong> blauwdruk of spoorboekje gehanteerd<br />
om te veranderen. In het tweede geval zijn doel en richting<br />
als kader duidelijk, maar wordt er ook rekening mee gehouden dat<br />
meer wegen naar Rome kunnen leiden (zie citaat Niessen).<br />
Het verschil kan worden geïllustreerd aan de hand van <strong>een</strong><br />
voorbeeld 21 :<br />
“Een casus waarin de gem<strong>een</strong>tesecretaris vanuit <strong>een</strong> scherp intellectueel<br />
beeld direct en doelgericht wilde interveniëren. Deze<br />
secretaris had al <strong>een</strong> heel nieuwe structuur ontworpen en wilde<br />
deze doorvoeren door middel van praten en overtuigen. Na <strong>een</strong><br />
botsing met de tegenstanders van haar ideeën, had zij de moed en<br />
het geduld om door middel van <strong>een</strong> rustig en helder proces haar<br />
eigen ideeën ter discussie te stellen.<br />
Deze gem<strong>een</strong>tesecretaris is met andere woorden, van <strong>een</strong> reizende<br />
benadering overgegaan tot <strong>een</strong> benadering waarin ook sterke<br />
kenmerken van trekken vertegenwoordigd waren (-). Ze heeft er<br />
dus verstandig aan gedaan om <strong>een</strong> combinatie van reizen en trekken<br />
te kiezen: pendelen.”<br />
Een vergelijkbaar proces was te zien bij het nieuwe P&O-shared<br />
service center van het Rijk. Het ICT-ontwerp moest worden bijgesteld:<br />
“met techniek all<strong>een</strong> uniformeer je g<strong>een</strong> processen, daarvoor<br />
is menselijke interactie nodig”. 22<br />
Het omgekeerde gebeurde bij de Belastingdienst 23 , die <strong>een</strong> decennium<br />
terug begon met ‘verplatting’ van de organisatie in de vorm<br />
van zelfsturende teams. Het veranderingsproces was <strong>een</strong> organisa-<br />
15 Steijn & Van der Parre, 2009: 40<br />
16 2009a: 362<br />
17 Maesschalck, 2005: 275<br />
18 Steijn, 2005: 141<br />
19 2009a: 364<br />
20 De Witte, Kuipers & Janssen, 2009: 162-175<br />
21 De Witte, Kuipers & Janssen, 2009: 174<br />
22 www.gidsonline.nl, 2009: 38<br />
23 Kuipers & Vermeeren, 2009: 73-74<br />
47
3.<br />
48<br />
tieontwikkelingsproject, gericht op zelfsturing. Geleidelijk bleek<br />
dat deze zelfsturing bijsturing behoefde, de zelfsturende teams<br />
werden ‘eigen wereldjes’ en de integrale coördinatie liet te wensen<br />
over: de beoogde ‘bottom-up’ werd <strong>een</strong> ‘bottom-under’.<br />
Met het badwater (klassieke bureaucratie) werd ook het kind<br />
(sturing) weggegooid: de regelcapaciteit van teams ging als het<br />
ware ten koste van de stuurcapaciteit van deze specifieke uitvoeringsorganisatie.<br />
Toenmalig staatssecretaris De Jager maakte bij<br />
zijn aantreden in 2007 bekend weer te willen zoeken naar <strong>een</strong><br />
nieuw samenspel tussen teamwerk en hiërarchie. Er werd hier dus<br />
gependeld van trekken naar reizen.<br />
Goed ambtelijk leiderschap betekent derhalve in deze context,<br />
wat dynamisch organiseren betreft: voortdurend combineren en<br />
doseren op zoek naar <strong>een</strong> nieuw evenwicht in:<br />
- standaardisatie en variëteit;<br />
- continuïteit en vernieuwing;<br />
- reizen en trekken.<br />
Lerende bureaucratie<br />
De Japanse bedrijfskundigen Ikujiro Nonaka en Hirotaka Takeuchi<br />
24 stellen dat twee soorten kennis cruciaal zijn bij organisatieverandering.<br />
Expliciete kennis die is vastgelegd in regels,<br />
handboeken, bedrijfsliteratuur en -procedures. Daarnaast is persoonsgebonden<br />
(‘tacit’) kennis te onderscheiden, in de vorm van<br />
praktijkervaringen, metaforen en waardesystemen. Eerder werd<br />
dit ook wel Fachwissen respectievelijk Dienstwissen 25 genoemd.<br />
Er is meer erkenning en waardering gekomen voor de impliciete<br />
kennis, ofwel het Dienstwissen 26 : “daar horen verhalen bij,<br />
beelden van dramatische voorvallen en herinneringen aan de<br />
manier waarop dilemma’s vroeger werden opgelost”. Daarnaast is<br />
gebleken dat het laten interacteren van beide kennissoorten <strong>een</strong><br />
belangrijke voorwaarde is voor innovatie.<br />
In de eerder beschreven cases van de gem<strong>een</strong>tesecretaris en<br />
P-Direkt moest (meer) Dienstwissen worden ingeschakeld. Bij de<br />
Belastingdienst was sprake van <strong>een</strong> ‘cultuuromslag’ en moest het<br />
Dienstwissen daarna in zekere zin weer worden hervonden en gerevitaliseerd:<br />
er werd wel veel gelopen, maar men wist niet <strong>goed</strong><br />
meer wie of waar de hazen waren.
Tevens is het belangrijk om de materiedeskundigheid van werknemers,<br />
dus zowel hun expliciete als persoonsgebonden kennis, in<br />
<strong>een</strong> wisselwerking te brengen met de specialistische kennis van<br />
experts. In het bedrijfsleven komt dit neer op korte lijnen tussen<br />
bij voorbeeld marketing en productie, bij <strong>een</strong> justitiële inrichting<br />
op werkcontacten tussen behandelstaf en afdelingspersoneel. Er<br />
vormen zich aldus diverse bouwstenen voor personeels- en organisatieontwikkeling.<br />
Het gaat dan om het vermogen van <strong>een</strong> organisatie<br />
tot het creëren, overdragen en implementeren van kennis,<br />
waarbij <strong>een</strong> organisatie wordt opgevat als <strong>een</strong> leeromgeving. 27<br />
Kennisexploratie en -creatie vormen daarin de variëteit in de<br />
vorm van samenwerkingsverbanden van min of meer tijdelijke<br />
aard. Kennisorganisatie, -overdracht en -toepassing zijn hiervan<br />
<strong>een</strong> tegenhanger, middels min of meer vaste of standaard organisatieverbanden.<br />
De Rotterdamse hoogleraar strategisch management<br />
Volberda en collega’s 28 typeerden deze combinatie als “de exploratie<br />
van nieuwe kansen in balans met exploitatie van bestaande<br />
routines”. In termen van Nonaka en Tacheuchi komt dit neer op lerende<br />
bureaucratie. Ook bij innovatie ontstaat veelal <strong>een</strong> bepaalde<br />
synthese tussen routines en vernieuwingen, Jacobs en Snijders 29<br />
duiden deze aan als “de innovatietredmolen”.<br />
We kunnen leerprocessen onderscheiden als ‘adaptief’ of<br />
‘reflexief’ 30 . Het doel van adaptieve leerprocessen is dat actoren gezamenlijk<br />
doelen nastreven en daarbij leren welke middelen daarvoor<br />
het beste geëigend zijn. Zo kunnen nieuwe werk- of adviesprocessen,<br />
zoals ‘slimmer werken’ 31 , gerealiseerd worden binnen<br />
zich wijzigende externe omstandigheden (lees: contingentie).<br />
Als het doel en de toe te passen middelen echter niet bekend zijn<br />
maar open, worden reflexieve leerprocessen belangrijker. In dat<br />
geval worden zowel doelen als middelen inzet van kennisuitwisseling.<br />
Zo is er het project ‘Overheid voor de Toekomst’ als onderdeel<br />
van het programma ‘Vernieuwing van de Rijksdienst’, dat als beleidsagenda<br />
<strong>een</strong> tiental “uitdagingen” formuleert 32 , zoals:<br />
24 1997: 10-11<br />
25 Weber, ed. 1956: 1085<br />
26 Van den Brink, Jansen & Kole, 2009: 391<br />
27 Shipton, Fay, West, Patterson & Birdi, 2005: 26<br />
28 2005: 6<br />
29 2008: 79-80<br />
30 Van der Meer, Visser, Wilthagen &<br />
Van der Heijden, 2003: 117-123<br />
31 BZK, 2010: 14<br />
32 Sikkel, 2010a: 20<br />
49
50<br />
4.<br />
“ - nagaan hoe <strong>goed</strong> we zijn als Nederlandse Rijksoverheid;<br />
- van welke landen denkt de Rijksoverheid te<br />
kunnen leren?;<br />
- moeten ambtenaren permanent worden opgeleid?;<br />
- dient er sprake te zijn van sociale innovatie?;<br />
- kennis beschikbaar krijgen en behouden voor beleid;<br />
- versterking van de internationale oriëntatie;<br />
- welk personeelsbeleid is daarbij passend?”<br />
Over deze uitdagingen hebben medewerk(st)ers doorgaans veel<br />
praktische kennis en uitgesproken opvattingen, die voor de overheidsorganisatie<br />
in kwestie van groot strategisch belang kunnen<br />
zijn voor de beleidsvorming. De <strong>ambtenaar</strong> derhalve in de functie<br />
van kenniswerker met <strong>een</strong> kennisagenda. 33<br />
Niessen omschrijft de overheid als <strong>een</strong> kennisintensieve organisatie,<br />
waarin ruimte moet zijn voor “zoeklichtdenken”. 34 Anders<br />
geformuleerd: ruimte voor <strong>een</strong> veelvoud van toekomstgerichte<br />
adaptieve en reflexieve leerprocessen. Met <strong>een</strong> zekere nadruk op<br />
de laatste categorie, zoals bovenstaande ‘uitdagingen’ mogen illustreren.<br />
Management is er al met al vooral kennismanagement<br />
geworden, waarbij kennisuitwisseling in het kader van <strong>een</strong> ‘dienende’<br />
overheid voorop staat en niet de afrekencultuur van <strong>een</strong><br />
‘ondernemende’ overheid.<br />
Squidmedezeggenschap<br />
Opvallend is dat in de literatuur over de lerende organisatie weinig<br />
aandacht wordt geschonken aan de betekenis van medezeggenschap.<br />
Het tegenovergestelde gaat ook op: in het debat over<br />
werknemersparticipatie wordt nauwelijks aandacht besteed aan<br />
het leren van en door overlegorganen. 35<br />
De overheid vormt hierop g<strong>een</strong> uitzondering, waar medezeggenschap<br />
enerzijds wordt ervaren als “drukte” 36 en anderzijds,<br />
meer positief getoonzet, als “tegenmacht” 37 . Bij het begrip werknemersparticipatie<br />
moet <strong>een</strong> onderscheid worden gemaakt tussen<br />
indirecte en directe participatie. 38<br />
Vertaald naar de overheid , waar sinds 1995 de Wet op de ondernemingsraden<br />
van kracht is, betreft indirecte participatie <strong>een</strong> on-
dernemingsraad (OR) van <strong>een</strong> dienst of <strong>een</strong> departement met daaronder<br />
<strong>een</strong> of meer onderdeelcommissies. De medezeggenschap bij<br />
het Rijk kent twee uitersten 39 : van één OR bij Buitenlandse Zaken,<br />
<strong>een</strong> departement dat vele vestigingen in de wereld telt, tot 130<br />
OR’en bij Justitie, met de rest daartussenin. Verder is er het tijdelijke<br />
interdepartementale Medezeggenschapsplatform P-Direct voor<br />
ICT/P&O en het Platform Rijk Ondernemingsraden voor informeel<br />
overleg. Een rijksbrede centrale ondernemingsraad (COR) bestaat<br />
(nog) niet, alhoewel er al wel plannen bestaan voor <strong>een</strong> dergelijk<br />
koepeloverlegorgaan met <strong>een</strong> “procesregierol bij departementsoverschrijdende<br />
projecten” 40 . Wel wordt gedacht aan, als voorlopig<br />
alternatief in deze, de instelling van <strong>een</strong> of meer tijdelijke ondernemingsraden:<br />
de TOR.<br />
Een voorbeeld van <strong>een</strong> regierol in intradepartementaal verband<br />
is er bij Verkeer en Waterstaat, de departementale OR (DOR) en de<br />
OR Bestuurskern (OR BSK). Deze laatste ontstond uit <strong>een</strong> fusie van<br />
de drie directoraten-generaal. De OR BSK ‘voedt’ dan, samen met de<br />
andere OR’en van ‘de grote vijf’, de landelijke diensten Rijkswaterstaat,<br />
KNMI, Shared Service Organisatie en Inspectie, de DOR 41 .<br />
Bij directe participatie, met als voorlopers de ideeënbus en het werkoverleg,<br />
moet worden gedacht aan <strong>een</strong> mozaïek van medewerk(st)<br />
ersparticipatie 42 . Deze arrangementen hebben de hoedanigheid<br />
van tijdelijke of meer permanente kennisuitwisseling zoals: zoekconferenties,<br />
verbeterkringen, brainstormsessies, scenariobij<strong>een</strong>komsten,<br />
ronde tafels, klankbord- en focusgroepen, zelfsturende<br />
teams, projectoverleg, gebruikersgroepen, Web-2.0, online communities<br />
en crowdsourcing. 43<br />
Met ambtenaren als deelnemers zijn aldus diverse vormen van<br />
kennisuitwisseling ontstaan; soms ‘op de hei’, soms in de kantine<br />
of <strong>een</strong> virtuele vergaderruimte. En niet zelden vindt deze directe<br />
participatie plaats in aanwezigheid van andere betrokkenen of belanghebbenden,<br />
zoals management en/of vertegenwoordigers van<br />
vakbonden, doelgroepen, werkgevers of brancheorganisaties. Daar<br />
33 vgl. Van den Bandt-Stel, 2007: 31<br />
34 Niessen, 2009a: 364<br />
35 Van der Meer & Buitelaar, 2009<br />
36 De Jong, 2008: 18<br />
37 Niessen, 2009b: 61<br />
38 Van het Kaar & Smit, 2007: 41<br />
39 <strong>CAOP</strong>, 2009: 2<br />
40 De Jong: 2008: 19<br />
41 Den Broeder e.a., 2010: 19-20<br />
42 Drucker, 2003/ Goodijk, 2008<br />
43 Lambregts, 2009: 250<br />
51
52<br />
kan nog aan worden toegevoegd de ‘collegiale consultatie’ vooraf<br />
en toetsing achteraf bij het opstellen van <strong>een</strong> managementdocument<br />
of beleidsnota. 44<br />
Ten minste drie rijksbrede thema’s zullen in de diverse overlegorganen<br />
centraal komen te staan 45 :<br />
- duurzaam loopbaanbeleid gericht op interne en externe mobiliteit<br />
met veranderlijke en veelvormige loopbaanpatronen:<br />
“protean careers” 46 , interdepartementaal switchen resp. carrièreontwikkeling<br />
in de vorm van “triple ladders”, zoals bij Rijkswaterstaat<br />
47 : als manager, maar even<strong>een</strong>s als expert of projectleider;<br />
- het ontwikkelen van één functiegebouw voor het Rijk van<br />
thans “30.000 functieomschrijvingen naar <strong>een</strong> beperkt aantal<br />
functieprofielen”, rekening houdend met zowel de noodzakelijke<br />
rekrutering van jonge ambtenaren en de vergrijzing: 35<br />
procent van het rijkspersoneel is 50 jaar of ouder, als met afslankoperaties<br />
48 ;<br />
- de organisatieverandering naar één rijksdienst met als vraagstelling:<br />
kan de <strong>ambtenaar</strong> zich ontwikkelen van ‘werkend bij’<br />
tot ‘werkend aan de publieke dienstverlening’? met, à la Zweden,<br />
kleine kerndepartementen en grote uitvoeringsorganisaties<br />
49 , programmaministers en projectdirecties en daardoor<br />
met <strong>een</strong> integraal kennismanagement gericht op <strong>een</strong> kleinere<br />
externe inhuur van de expertise; die thans ongeveer 20 procent<br />
uitmaakt van de rijksloonsom: 1.2 miljard, exclusief uitbesteding<br />
van de catering, beveiliging en schoonmaak 50 .<br />
Elke bestuurs<strong>een</strong>heid, dienst of instelling heeft <strong>een</strong> eigen opbouw<br />
en werkwijze van de medezeggenschap, de interne dialoog 51 met<br />
<strong>een</strong> bijbehorende kennisarchitectuur. Besprekingen in het kader<br />
van de directe participatie in brede zin hebben <strong>een</strong> ander karakter<br />
dan de indirecte participatie. Bij de overlegvergadering tussen OR<br />
en bestuurder/manager geldt dat met name, waar het accent meer<br />
ligt op ‘countervailing power’. Kenmerkend voor eerstgenoemde<br />
is dat verschil van mening over <strong>een</strong> thema in één groep, platform<br />
of meeting g<strong>een</strong> beletsel hoeft te zijn voor consensus in <strong>een</strong> ander<br />
gremium. Bij <strong>een</strong> wisselende mix van formaliteit en informaliteit<br />
is niemand per definitie de ‘kennisbaas’, want probleemgebondenheid<br />
overheerst bij de moderne <strong>ambtenaar</strong>-kennisnetwerker.<br />
Een actuele ontwikkeling is dat combinatievormen worden
5.<br />
gezocht tussen indirecte en directe participatie. Nieuwe voorbeelden<br />
52 zijn klankbordgroepen (Verkeer & Waterstaat), regiogroepen<br />
(Politie Haaglanden), netwerk van contactpersonen (TNT Post) of<br />
<strong>een</strong> medezeggenschapswerkgroep (Alliander), veelal bestaande uit<br />
OR- en niet-OR-leden. Deze vormen als het ware “<strong>een</strong> flexibele schil<br />
om de OR” 53 . Er wordt aldus naar gestreefd de medezeggenschap<br />
in de overheidsorganisatie meer procesgericht èn strategischer te<br />
maken, met meer aandacht voor het voortraject (vooroverleg) en<br />
het natraject (terugkoppeling). Er ontstaat derhalve <strong>een</strong> toekomstgeoriënteerde<br />
mix van twee scenariovarianten van participatie,<br />
toegepast op de overheid: van medezeggenschap in organisatieontwikkeling<br />
èn netwerkmedezeggenschap 54 . De werknemersparticipatie<br />
wordt ook meer hybride. En wel als “Squidmedezeggenschap”<br />
55 , <strong>een</strong> metafoor voor innovatieve participatie als <strong>een</strong> “oude<br />
en succesvolle inktvis met veel armen, zuignappen, voedingstentakels<br />
en <strong>goed</strong> ontwikkelde ogen, (-) zich aanpassend aan de omstandigheden”:<br />
lerende medezeggenschap.<br />
Vijf buffers<br />
Belangrijk is echter dat werknemersparticipatie ook ‘gedragen’<br />
wordt door het betrokken management. De Amerikaanse politicus<br />
en activist James Burnham (1941) introduceerde het begrip ‘managerial<br />
revolution’. Daarmee duidde hij op de vitale rol van het lager<br />
en middenmanagement bij veranderingen. Deze beide managementlagen<br />
fungeren als <strong>een</strong> belangrijke buffer, lees: (kennis)verbinding<br />
tussen het topmanagement en de werkvloer. Dat was in<br />
ons land, zeker à la Burnham, van toepassing in de periode van de<br />
naoorlogse wederopbouw, zij het soms in de rol van ‘wrijfhoutje’.<br />
De manager als groeps-, afdelings- of diensthoofd kreeg veel<br />
aandacht in de (bedrijfs)literatuur en destijds ontstonden diverse<br />
44 Karssing, 2005: 252-253<br />
45 vgl. BZK, 2010: 11-14, 17-23<br />
46 Groeneveld e.a., 2009: 108<br />
47 Bekker & Sprengers, 2009: 11<br />
48 Groeneveld & Steijn, 2009: 97-98<br />
49 Sikkel, 2010a: 21<br />
50 Bekker, 2009b: 42<br />
51 Van den Brink, Jansen & Kole, 2009: 398-399,<br />
Den Broeder e.a., 2010: 11<br />
52 vgl. Den Broeder e.a., 2010<br />
53 <strong>CAOP</strong>, 2009: 3<br />
54 Sprengers & Van der Voet, 2009: 14-16<br />
55 Sikkel, 2010b: 17<br />
53
54<br />
vormen van ‘bazentraining’, gericht op leiding geven in verandering.<br />
Opvallend is nu dat deze belangstelling voor het lagere management<br />
de laatste 25 jaar is ingeruild tegen die voor het zogeheten<br />
strategisch management. Ook die laatste vormt <strong>een</strong> buffer, soms<br />
‘bunker’, tussen overheidsorganisatie, politiek en maatschappij.<br />
Anderzijds is er sedert de eeuwwisseling weer <strong>een</strong> hernieuwde<br />
belangstelling voor lager en middenkader van de overheid in de<br />
rol van coach, facilitator of coördinator. Ook op deze managementniveaus<br />
boet de traditionele homo hierarchicus aan betekenis in,<br />
kennisaccumulatie overheerst. De <strong>ambtenaar</strong> fungeert op zijn of<br />
haar beurt even<strong>een</strong>s als buffer, soms ‘boksbal’, tussen (lager) management<br />
en afnemer of publiek.<br />
De medezeggenschap vormt hier de vierde buffer, soms ‘eiland’,<br />
tussen management en achterban 56 : “de OR kijkt eigenlijk via de<br />
medewerkers naar de organisatie en de werkgever kijkt veelal via<br />
de organisatie naar de medewerkers”. Directe participatie of werkoverleg<br />
in ruime zin is hierbij <strong>een</strong> trefpunt tussen medewerk(st)ers<br />
en lager en/of middenkader. De OR of onderdeelcommissie heeft<br />
weer te maken met de bestuurder als representant van de dienst- of<br />
departementsleiding.<br />
HRM-functionarissen ten slotte, zouden daarbij als <strong>een</strong> speciale<br />
intermediaire buffer, of als ‘draaischijf’ tussen de verschillende<br />
participatieniveaus en -vormen bij de overheid kunnen fungeren 57 .<br />
En wel in de dubbele betekenis van P&O: personeel en organisatie<br />
èn participatie en ontwikkeling 58 . HRM steunt dan de diverse kennisnetwerken<br />
tussen medewerk(st)ers, management en uit<strong>een</strong>lopende<br />
interne en externe deskundigen of belanghebbenden.<br />
Deze vijf buffers staan met elkaar in <strong>een</strong> onderling verband als<br />
“connectors” 59 en hebben elkaar nodig bij het reizen, trekken en<br />
pendelen van de overheid op weg naar de toekomst. Leren vernieuwen<br />
dus 60 , onder het motto: minder verkokering en anders werken<br />
bij de Rijksdienst en, deze tekst samenvattend, rekening houdend<br />
met de kritische succesfactoren:<br />
- handelingsruimte voor de <strong>ambtenaar</strong>-professional;<br />
- interacterende kennisinfrastructuur;<br />
- lerende overlegcultuur;<br />
- proactief intermediërend HRM;<br />
- faciliterend (pendel)management.<br />
Vluchten hoeft niet meer…
Prof. dr. W.L. Buitelaar, als hoogleraar/fellow bedrijfsorganisatie<br />
en arbeidsverhoudingen verbonden aan de Amsterdam Business<br />
School/Universiteit van Amsterdam, is lid van het Curatorium<br />
Stichting Ien Dales Leerstoel.<br />
56 vgl. Den Broeder e.a., 2010: 10<br />
57 Den Broeder e.a., 2010: 13<br />
58 Emans, 2009<br />
59 Bekker, 2009a: 28<br />
60 vgl. Steijn & Van de Parre, 2009: 43<br />
55
6.<br />
56<br />
Literatuur<br />
Bandt-Stel, J.A. van den (2007), ‘Van “kennis, kennis” naar <strong>een</strong><br />
kennisinvesteringsagenda 2006-2016’, in: L. Spaans (red.), Het<br />
publieke domein vernieuwt. Een bespiegeling op de kwaliteit bij overheid<br />
en onderwijs en het belang van kenniseconomie. Den Haag: <strong>CAOP</strong>, pp.<br />
30-34.<br />
Bekker, R. (2009a), Liaisons dangereuses. Enige beschouwingen over<br />
de arbeidsverhoudingen bij de overheid, met name tussen politici en<br />
ambtenaren. Leiden: <strong>CAOP</strong> (oratie Albeda leerstoel).<br />
Bekker, R. en L. Sprengers (2009), ‘De Albeda-gesprekken in 2008<br />
en 2009’, in: R. Bekker en L. Sprengers e.a., Nieuwe overheid, nieuwe<br />
arbeidsverhoudingen. Agenda voor veranderende arbeidsverhoudingen<br />
bij de overheid. Den Haag: <strong>CAOP</strong>, pp. 6-13.<br />
Bekker, R. (2009b), ‘De arbeidsmarkt en de publieke sector’, in: R.<br />
Bekker en L. Sprengers e.a., pp. 26-43.<br />
Brink, G. van den, T. Jansen en D. Pessers (red.) (2005), Beroepszeer.<br />
Waarom Nederland niet <strong>goed</strong> werkt. Amsterdam: Boom.<br />
Brink, G. van den, T. Jansen en J. Kole (2009), ‘Beroepstrots<br />
als programma. Pleidooi voor <strong>een</strong> neorepublikeinse<br />
bestuursfilosofie’, in: T. Jansen, G. van den Brink en J. Kole (red.),<br />
pp. 373-409.<br />
Broeder, S. den e.a. (2010), Wie waagt, die wint. Vernieuwende<br />
voorbeelden van medezeggenschap bij het Rijk. Den Haag: A & O<br />
fonds Rijk.<br />
Burnham, J. (1941), The Managerial Revolution. What is happening in<br />
the world. New York: Day Company.<br />
<strong>CAOP</strong> (2009), Is de medezeggenschap klaar voor de toekomst- (hoe) kan<br />
medezeggenschap blijven (ver) binden? Den Haag: congres 13 oktober<br />
(webverslag).
Drucker, M. (2003), Organisatievernieuwing en medezeggenschap,<br />
De effecten van decentralisatie op de verhouding tussen<br />
ondernemingsraad en directe participatie. Twente: Twente University<br />
Press (dissertatie).<br />
Emans, B. (2009), ‘Gouden tijden, Zware Tijden: <strong>een</strong><br />
karakterisering van de positie van HRM in hedendaagse<br />
organisaties’, in: Tijdschrift voor HRM, herfst, pp. 80-99.<br />
Goodijk, R. (2008), Herwaardering van Rijnlandse principes. Over<br />
governance, overleg en engagement. Assen: Van Gorcum.<br />
Groeneveld, S. en B. Steijn (2009), ‘Arbeidsmarkt, werving en<br />
selectie’, in: B. Steijn en S. Groeneveld (red.), pp. 77-101.<br />
Groeneveld, S., B. Steijn, J. van der Voet en M. Vogelaar (2009),<br />
‘Loopbanen en employability’, in: B. Steijn en S. Groeneveld (red.),<br />
pp. 103-127.<br />
Jacobs, D. en H. Snijders (2008), Hoe managers herhaalde innovatie<br />
kunnen stimuleren. Assen: Van Gorcum.<br />
Jansen, T., G. van den Brink en J. Kole (red.) (2009), Beroepstrots. Een<br />
ongekende kracht. Amsterdam: Boom.<br />
Jong, M. de (2009), ‘Medezeggenschapsdrukte bij rijksoverheid:<br />
waarheid of beleving?’, in: OR Informatie, september, pp. 18-19.<br />
Kaar, R.H. van het en E. Smit (red.), W. Buitelaar, R. Colard, M. van<br />
der Meer, J. Popma en F. Tros (2007), Vier scenario’s voor de toekomst<br />
van de medezeggenschap. Delft: Eburon.<br />
Karssing, E. (2005), ‘Goed <strong>ambtenaar</strong>schap als seculiere roeping’,<br />
in: G. van den Brink, T. Jansen en D. Pessers (red.), pp. 249-258.<br />
Kuipers, B. en B. Vermeeren (2009), ‘Inrichting van publieke<br />
organisaties’, in: B. Steijn en S. Groeneveld (red.), pp. 55-75.<br />
Lambregts, E. (2009), ‘De medezeggenschap is dood. Leve de<br />
medezeggenschap’, in: T. Jansen, G. van den Brink en J. Kole (red.),<br />
pp. 240-251.<br />
57
58<br />
Maesschalck, J. (2005), ‘Ondergraaft New Public Management de<br />
integriteit van de <strong>ambtenaar</strong> ?’, in: G. van den Brink, T. Jansen en<br />
D. Pessers (red.), pp. 271-280.<br />
Meer, M. van der, J. Visser, T. Wilthagen en P.F. van der Heijden<br />
(2003), Weg van het overleg ? Twintig jaar na Wassenaar: naar nieuwe<br />
verhoudingen in het Nederlandse model. Amsterdam: Amsterdam<br />
University Press.<br />
Meer, M. van der en W.L. Buitelaar (2009), Balancing roles. Bridging<br />
the divide betw<strong>een</strong> HRM, employee participation and learning in the<br />
Dutch knowledge economy. Amsterdam: Aias (working paper nr. 69).<br />
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (2010),<br />
Sociaal Jaarverslag Rijk 2009. Den Haag: BZK.<br />
Niessen, C.R. (2001), ‘Vluchten kan niet meer…’. Amsterdam:<br />
Amsterdam University Press (oratie Ien Dales Leerstoel).<br />
Niessen, C.R. (2003), Ambtenaar in de overheidsorganisatie.<br />
Deventer: Kluwer.<br />
Niessen, C. R. (2008), ‘De relativiteitstheorie van Niessen’, in: Ron<br />
Niessen en Edgar Karssing (red.), Geroepen om het algem<strong>een</strong> belang te<br />
dienen. Ambtenaren, integriteit en beroepstrots. Den Haag: <strong>CAOP</strong>,<br />
pp. 32-35.<br />
Niessen, C.R. (2009a), ‘Hoe de regering trotse ambtenaren krijgt’,<br />
in: T. Jansen, G. van den Brink en J. Kole (red.), pp. 360-364.<br />
Niessen, C.R. (2009b), ‘Integriteit en de rol van de bestuurder’, in:<br />
A. Hoekstra e.a., OR en integriteit in de (semi-)publieke sector. Den<br />
Haag: <strong>CAOP</strong>, pp. 58-63.<br />
Nonaka I. en H. Takeuchi (1997), De kenniscreërende onderneming.<br />
Hoe Japanse bedrijven innovatieprocessen in gang zetten.<br />
Schiedam: Scriptum (vert.).<br />
Shipton, H., D. Fay, M. West, M. Patterson en K. Birdi (2005), ‘<br />
Het managen van mensen ter bevordering van innovatie’, in:<br />
Tijdschrift voor HRM, Jrg. 8/ nr. 4, pp. 25-45.
Sikkel, M. (2010a), ‘Medezeggenschap en overheid in de toekomst.<br />
Eén rijksdienst, kunnen we daarmee werken ?’, in: OR Informatie,<br />
mei, pp. 20-21.<br />
Sikkel, M. (2010b), Sociale innovatie en (Squid) medezeggenschap. Den<br />
Haag: <strong>CAOP</strong> (sheetsbundel).<br />
Sprengers, L.C.J. en G.W. van der Voet (2009), De toekomst van de<br />
medezeggenschap. Aanbevelingen aan de wetgever. Deventer: Kluwer.<br />
Steijn B. (2005), ‘Er leeft onvrede over management in de publieke<br />
sector’, in: G. van den Brink, T. Jansen en D. Pessers (red.), pp. 132-<br />
142.<br />
Steijn, B., B. Kuipers en M. de Witte (2009), ‘Human Resource<br />
Management in <strong>een</strong> publieke context’, in: B. Steijn en S.<br />
Groeneveld (red.), Strategisch HRM in de publieke sector. Assen: Van<br />
Gorcum, pp. 3-27.<br />
Steijn B. en P. van der Parre (2009), ‘Veranderingen in de publieke<br />
sector in verleden en heden’, in: B. Steijn en S. Groeneveld (red.),<br />
pp. 29-52.<br />
Volberda, H., S. Vaas, J. Visser, F. Leijnse, J.P. van den Toren en<br />
S. Akkerman (2005), Maatschappelijk topinstituut sociale innovatie.<br />
Rotterdam: EUR.<br />
Weber, M. (ed. 1956), Wirtschaft und Gesellschaft. Grundriss der<br />
verstehenden Soziologie. Keulen/Berlijn: Kiepenheuer & Witsch.<br />
Witte, M. de, B. Kuipers en T. Janssen (2009), ‘Verandervermogen<br />
van publieke organisaties’, in: B. Steijn en S. Groeneveld (red.), pp.<br />
149-177.<br />
www.gidsonline.nl (2009), ‘P-Direkt brengt P & O’ers ministeries<br />
in beweging’, in: Gids voor Personeelsmanagement, juni, pp. 36-39.<br />
59
Roel Bekker<br />
Public servant<br />
In 1968 trad Ron Niessen in dienst van de rijksoverheid. Het was<br />
het jaar van de grote studentenonlusten in Parijs. Ook in Nederland<br />
was het aan de universiteiten onrustig, minister Veringa van<br />
Onderwijs was met zijn plannen voor <strong>een</strong> universitaire bestuurshervorming<br />
<strong>een</strong> welkom object van kritiek. Maar verder was het<br />
vrij rustig. De wederopbouw was <strong>goed</strong>deels voltooid, zij het dat de<br />
op de Wederopbouwwet gebaseerde woningcontingentering nog<br />
volop functioneerde. Een systeem waar de rijksambtenaren van<br />
het ministerie van Volkshuisvesting, de hoofdingenieurs-directeur<br />
(of liever gezegd de HID’s) in de provincie, hun machtspositie aan<br />
ontl<strong>een</strong>den. Naar volstrekt eigen inzicht bepaalden zij welke woningbouwplannen<br />
wel en g<strong>een</strong> doorgang mochten vinden. Echte<br />
mannetjesputters, onaantastbaar in hun provinciale domein.<br />
Er waren meer machtige ambtenaren. Om machtig te zijn, moest<br />
je wel hoofd<strong>ambtenaar</strong> zijn, <strong>een</strong> begrip dat in de Succesagenda altijd<br />
scherp werd onderscheiden van gewone <strong>ambtenaar</strong>. Gewone<br />
ambtenaren waren commiezen, en de hoogste was hoofdcommies.<br />
Maar de hoofdambtenaren begonnen als referendaris en eindigden<br />
als secretaris-generaal (SG). ‘Referendaris ten departemente’ trof<br />
je als epitheton ornans aan achter vele namen in de Haagse telefoongids,<br />
‘commies’ niet. Voor de jonge academische instroom was<br />
<strong>een</strong> hulprang uitgevonden, referendaris 2 e klasse, <strong>een</strong> rang die Ron<br />
ongetwijfeld kreeg. Waarmee hij dus hoofd<strong>ambtenaar</strong> was en potentieel<br />
machtig. Je kreeg <strong>een</strong> kamer met één travee. De travee was<br />
de maat voor de macht, met drie traveeën was je <strong>een</strong> hele baas, en<br />
vier traveeën was het summum.<br />
Niet all<strong>een</strong> de HID’s waren mannetjesputters, elk departement had<br />
wel <strong>een</strong> of meer van die legendarische figuren. Mannen. Het aantal<br />
vrouwen in hoge functies was op de vingers van <strong>een</strong> hand te tellen:<br />
juffrouw Prick van de Rijks Psychologische Dienst en juffrouw De<br />
Graaff, de opvolgster van de fameuze juffrouw Tellegen als direc-<br />
61
62<br />
teur van het Kabinet van de Koningin. ‘Juffrouw’ was de gebruikelijke<br />
aanspreektitel, vrouwen moesten ongetrouwd zijn om <strong>een</strong><br />
kans te maken in de top terecht te komen. Die vrouwen voldeden<br />
overigens in alle opzichten aan de definitie van mannetjesputter.<br />
Maar topambtenaren waren verder overwegend mannen en vaak<br />
juristen. Van Lennep als thesaurier-generaal, Fock als SG op AZ,<br />
Mulder (met de bijnaam ‘de ijzeren kanselier’) als SG op Justitie,<br />
Van der Flier en Günther, SG’s op respectievelijk VRO en Binnenlandse<br />
zaken. En ingenieurs, eerst all<strong>een</strong> uit Delft en werkzaam bij<br />
Verkeer en Waterstaat en Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,<br />
mensen als Buskens en Tops. En ook ingenieurs uit Wageningen,<br />
zoals Quené, de invloedrijke directeur (later DG) van de Rijks<br />
Planologische Dienst en bedenker van het beleid van gebundelde<br />
deconcentratie. Herweijer van Landbouw, die niet all<strong>een</strong> de ruilverkavelingen<br />
runde maar vooral <strong>een</strong> geweldige luistervink was in<br />
het Haagse en van alles op de hoogte was, zeker als het om personen<br />
ging. Dat soort mensen. Belangrijk kenmerk was dat ze lang op<br />
hun functie zaten, <strong>een</strong> uitgebreid netwerk hadden en vooral <strong>een</strong><br />
sterke persoonlijkheid. Ministers deden er verstandig aan maar<br />
<strong>goed</strong> naar hen te luisteren en niet al te veel <strong>een</strong> eigen koers te willen<br />
varen.<br />
De politiekambtelijke verhoudingen waren niet erg gespannen. Er<br />
was enige afstand, maar men ging constructief en met respect met<br />
elkaar om. De minister werd, zeker in het openbaar, consequent<br />
aangesproken met excellentie. Overlegvormen als <strong>een</strong> ministerstaf<br />
bestonden niet, de minister overlegde met de SG, de DG en <strong>een</strong><br />
enkele directeur, en luisterde vooral. Goed bewapend wist hij in de<br />
Tweede Kamer het hoofd meestal zonder problemen boven water<br />
te houden. Waar het er over het algem<strong>een</strong> rustig en redelijk aan<br />
toeging. De heftige discussies tussen Kamerlid Van den Doel en minister<br />
Schut, over woningbouw eind jaren ‘60, waren van <strong>een</strong> toon<br />
die uitzonderlijk was. Politici en ambtenaren deelden tot op zekere<br />
hoogte de macht en deden ook beiden <strong>een</strong> deel van het bestuur. Politieke<br />
ambtenaren bestonden niet, zij het dat politieke kleur soms<br />
wel <strong>een</strong> rol speelde bij <strong>een</strong> benoeming, bijvoorbeeld de benoeming<br />
van de Haagse wethouder Schouten als DG Volkshuisvesting.<br />
Maar, geheel in de geest van dit interbellum tussen de wederopbouw<br />
en de welvaartsstaat van de jaren ’70, waren redelijkheid en<br />
rust de dominante begrippen, met op de achtergrond enig rumoer<br />
van onder andere D66. Veel werk voor juristen, dat wel, veel discus-
sies over de Grondwet. De staatscommissie Cals-Donner had <strong>een</strong><br />
groot rapport over grondwetswijzigingen uitgebracht, over zaken<br />
als de gekozen formateur, <strong>een</strong> districtenstelsel, referenda en volksinitiatieven.<br />
Ron kwam wat dat betreft in <strong>een</strong> mooie periode bij de<br />
Afdeling Grondwetszaken.<br />
De grote stroomversnelling in het overheidswerk kwam in de<br />
jaren ‘70, met het kabinet-Den Uyl. Voorafgegaan door het maar<br />
anderhalf jaar in functie zijnde kabinet-Biesheuvel, waar onder andere<br />
voor de eerste keer <strong>een</strong> ontevredenheidspartij aan deelnam:<br />
DS‘70. Tot op zekere hoogte <strong>een</strong> afscheiding van de PvdA, mensen<br />
die ongerust waren over de linkse koers van die partij. Aangevoerd<br />
door top<strong>ambtenaar</strong> Drees, thesaurier-generaal bij Financiën waar<br />
toen de rijksbegroting nog onder de thesaurie viel. Een voorbeeld<br />
van <strong>een</strong> serie topambtenaren die in de politiek verzeild raakten: De<br />
Jong, eerder al Luns, Den Toom, Peijnenburg (partijloos, dat wel),<br />
Brinkman, In’t Veld (zij het maar kort), Van Aartsen, Bot, De Graaf,<br />
Zalm. Een nogal grote serie. Er is trouwens ook <strong>een</strong> serie politici die<br />
<strong>ambtenaar</strong> werden, zoals Grosheide en veel later De Leeuw alsmede<br />
– vanuit het lokale niveau – de al genoemde Schouten, Viersen,<br />
Riezenkamp, Den Dunnen, Smit en later Van der Vlist.<br />
Het wederopgebouwde land werd in hoog tempo omgezet in <strong>een</strong><br />
welvaartsstaat. De term ‘gulzige overheid’ wordt wel <strong>een</strong>s gebruikt<br />
om de huidige overheid te typeren, maar dat is dan toch vooral<br />
door diegenen die de jaren ‘70 niet hebben meegemaakt. De maakbare<br />
samenleving, met visionaire en hyperactieve ministers. En<br />
veel ministers die vechtend over straat rolden. Ook ministers die<br />
g<strong>een</strong> enkel probleem hadden met <strong>een</strong> imago waarop het woord excellentie<br />
niet meer van toepassing was. Beroemd is het interview<br />
van Bibeb met minister Vredeling in Vrij Nederland, <strong>een</strong> interview<br />
dat wel inzicht gaf in de diepe roerselen van <strong>een</strong> minister maar het<br />
gezag van ministers niet ten <strong>goed</strong>e kwam. Politiek werd entertainment<br />
en interessant voor de media. De aanspreektitel ‘excellentie’<br />
was ook in korte tijd geheel in onbruik geraakt.<br />
Waren de ministers al visionair, vele ambtenaren waren dat niet<br />
minder. Er ontstond na de wederopbouwers <strong>een</strong> nieuw soort mannetjesputters,<br />
ambtenaren die met grote inzet en bevlogenheid<br />
hun deel van het werk aan de welvaartsstaat deden en zich bezighielden<br />
met grote nieuwe beleidssystemen. Meijer bij Ontwikke-<br />
63
64<br />
lingssamenwerking, Hendriks, Laansma bij CRM, Van Londen bij<br />
Volksgezondheid, Molkenboer bij EZ, Van den Berg bij SZW, om er<br />
<strong>een</strong> paar te noemen. Dat ging in de politiekambtelijke verhoudingen<br />
<strong>goed</strong>, zolang het de politiek uitkwam. Maar de politiek werd<br />
veel minder ontvankelijk voor rationele overwegingen waarom<br />
zaken maar beter niet, althans niet in het gewenste tempo, konden<br />
worden veranderd. Het geduld met de volhoudende, alles beredenerende<br />
<strong>ambtenaar</strong> was niet groot, zoals toenmalig DG Volkshuisvesting<br />
Floor merkte. Hij had als DG weliswaar <strong>een</strong> nieuw, ingewikkeld<br />
kostprijssysteem voor woningbouw bedacht dat de om budget<br />
verlegen zittende minister Gruijters, met zijn staatssecretarissen<br />
Schaefer en Van Dam, hadden omarmd. Maar de wijze waarop de<br />
minister met het beleid omging, leidde tot groeiende spanningen<br />
die Floor uiteindelijk de kop kostten. Floor was <strong>een</strong> precieze rekenaar<br />
die in lange betogen zijn mening en detail uit<strong>een</strong>zette. Maar<br />
g<strong>een</strong> bouwer. En minister Gruijters was van de soms wel heel grote<br />
lijnen en wilde juist bouwen. Dat wrikte. Het was g<strong>een</strong> kwestie van<br />
partijpolitieke spanning, Floor was lid van de PvdA, maar het zat in<br />
de stijl van werken en vooral communiceren.<br />
Nieuwe terreinen kwamen op, met vooral ook ambtenaren als<br />
trekker. Beleidsonderwerpen als samenlevingsopbouw en volksontwikkeling,<br />
het milieubeleid met Reij en zijn jonge, dynamische<br />
paladijnen Enthoven, Evers, Staatsen en Van Noort, het groeikernenbeleid<br />
met Viersen. Verandering was het grote trefwoord,<br />
en dat ging gepaard met wijzigingen in grote wettelijke systemen.<br />
Het moet genieten geweest zijn voor <strong>een</strong> jonge jurist als Ron.<br />
De ontwikkeling van grote welvaartssystemen, zoals in de sociale<br />
zekerheid maar ook bijvoorbeeld de individuele huursubsidie, gaf<br />
ook <strong>een</strong> impuls aan <strong>een</strong> nieuwe vaardigheid: management. Het<br />
besef brak door dat die systemen en de veranderingen daarin met<br />
managementvaardigheden bestuurd moesten worden. Er was bovendien<br />
veel kritiek op het financiële beheer waardoor de zeer ingrijpende<br />
en kostbare Actie Comptabel Bestel werd gestart. Dat gaf<br />
extra voeding aan de positie van managers bij de overheid. Op SGniveau<br />
leidde dat accent op managementkwaliteiten in de jaren ‘70<br />
tot de opkomst van mensen als Van Wolferen en, later in de jaren<br />
’80, Lemstra en ook De Man en Van Dinter. Ambtenaren die niet zozeer<br />
hun positie ontl<strong>een</strong>den aan hun beleidsinhoudelijke kennis<br />
(hoewel Van Dinter als vroeger Hoofd Juridische Zaken heel <strong>goed</strong>
wist waar in de landbouw de hazen liepen) maar vooral aan hun<br />
managementkwaliteiten. Het SG-beraad was in die tijd <strong>een</strong> zeer<br />
heterog<strong>een</strong> gezelschap, met deels nog de langjarig op hun post zittende<br />
inhoudelijke deskundigen en anderzijds de managers waarvan<br />
men kon vermoeden dat ze na afronding van hun ‘klus’ naar<br />
<strong>een</strong> ander departement zouden gaan. Zoals Van Wolferen, De Man,<br />
Lemstra en Van Dinter ook deden.<br />
De langdurige functievervulling op SG- en DG-niveau zakte <strong>een</strong><br />
trede in de hiërarchie van ambtelijk aanzien. Op directeursniveau,<br />
iets in de schaduw van de politieke en publicitaire aandacht, bestond<br />
wel nog steeds het type langjarig op zijn plek zittende <strong>ambtenaar</strong>.<br />
Daar werd echter wel aan gemorreld. In het begin van de<br />
jaren ‘90 werd de Algemene Bestuursdienst (ABD) opgericht die als<br />
<strong>een</strong> belangrijk doel had de mobiliteit van ambtenaren te bevorderen.<br />
Die mobiliteit sprak veel ambtenaren aan, maar paste ook in<br />
het politieke streven om de aan <strong>een</strong> langdurige functievervulling<br />
ontl<strong>een</strong>de machtspositie van ambtenaren enigszins in te perken.<br />
Maar dat was nog wel heel vrijblijvend, directeuren konden rustig<br />
op hun plaats blijven zitten en deden dat vaak. Ook Ron was <strong>een</strong><br />
<strong>goed</strong> voorbeeld.<br />
De ontwikkeling van de allround manager ging gestaag door, zeker<br />
op SG- en DG-niveau. Voor die categorie gold vanaf het begin van<br />
deze eeuw ook de limiet van vijf à zeven jaar (met verlengingsmogelijkheid,<br />
dat wel, daar werd ook later veel gebruik van gemaakt)<br />
voor hun aanstelling. Het aantal mannetjesputters nam af, de<br />
politiek had het ook niet zo op ambtenaren die zelfstandig in de<br />
publiciteit <strong>een</strong> gezicht kregen. Beroemd is de affaire-Docters van<br />
Leeuwen die in zijn conflict met minister van Justitie Sorgdrager<br />
uiteindelijk op moest stappen. In de kern ging het daarbij enerzijds<br />
om de vraag wie gezien werd als de baas en anderzijds of ambtenaren<br />
<strong>een</strong> zelfstandige plek in de openbare discussie konden hebben<br />
en <strong>een</strong> rol mochten spelen die de politiek aan zichzelf wilde voorbehouden.<br />
Docters van Leeuwen had zich in de ogen van de minister<br />
Sorgdrager en van andere leden van het kabinet begeven in<br />
het politieke domein, wat leidde tot steun aan de minister in haar<br />
strijd. Sterker nog: misschien werd er wel druk op haar uitgeoefend<br />
om de strijd aan te gaan en escaleerde mede hierdoor (en door de<br />
media-aandacht) de zaak. Het beroemde oplezen van <strong>een</strong> verklaring<br />
vanaf <strong>een</strong> klein briefje door Docters van Leeuwen (“Het gezag<br />
65
66<br />
van de minister staat niet ter discussie”) werd geïnterpreteerd als<br />
insubordinatie en niet toegeschreven (zoals meer voor de hand<br />
lag) aan <strong>een</strong> combinatie van zorgvuldige (en dus opgeschreven)<br />
woordkeuze en zijn slechtziendheid.<br />
Docters van Leeuwen was overigens niet het enige slachtoffer van<br />
Sorgdrager, nagenoeg de hele ambtelijke top van Justitie was daarvoor<br />
al aan de kant gezet (all<strong>een</strong> Demmink bleef zitten), zij het<br />
dat daarbij niet dezelfde overwegingen golden als bij Docters van<br />
Leeuwen. Veeleer was in dat geval sprake van <strong>een</strong> minister die het<br />
politiek heel lastig kreeg omdat er veel kritiek was op haar beleid<br />
en die het gevoel had dat ze met de zittende ambtelijke staf niet in<br />
het gewenste tempo de gewenste veranderingen kon doorvoeren.<br />
Andere ministers waren, zo bleek uit recente opmerkingen van<br />
toenmalig minister van Defensie De Grave, zelfs jaloers op de wijze<br />
waarop Sorgdrager haar ambtenaren aan de dijk had gezet. Hij had<br />
het gevoel dat hij ook meer generaals had moeten ontslaan dan de<br />
ene generaal die hij zijn congé had gegeven. De politiekambtelijke<br />
verhoudingen stonden behoorlijk onder druk en hard ingrijpen in<br />
de ambtelijke dienst werd gezien als teken van kracht.<br />
Het profiel van de ambtelijke dienst en van de ambtenaren veranderde.<br />
De inhoudelijke deskundigen werden minder gezien, de<br />
managers meer en dan vooral de handige managers die niet all<strong>een</strong><br />
systemen en veranderingen konden managen, maar die ook slim<br />
wisten om te gaan met <strong>een</strong> steeds zwaarder wordende politieke<br />
druk. Waar vroeger de topambtenaren natuurlijk wel enig gevoel<br />
moesten hebben voor politieke verhoudingen, werd dat bijna <strong>een</strong><br />
prioritaire eis voor de topambtenaren. Het element ‘bestuur’ werd<br />
wat naar de achtergrond gedrongen. Van SG’s werd vroeger wel<br />
<strong>een</strong>s gezegd dat het <strong>goed</strong>e bestuurders waren. Mensen als Mulder<br />
en Van Dinter bijvoorbeeld. Die ook hun functie sterk bestuurlijk<br />
opvatten. De SG van Justitie was bijvoorbeeld ook voorzitter van<br />
het overleg met de procureurs-generaal. Maar dat werd minder, de<br />
politiek claimde zelf die bestuursverantwoordelijkheid en had <strong>een</strong><br />
voorkeur voor ambtenaren die politiek meedachten en anticipeerden<br />
op gevaren op het pad, zonder zelf bestuurlijk of publicitair<br />
zichtbaar te worden naar buiten.<br />
Tegenspraak van ambtenaren werd natuurlijk nog wel op prijs gesteld,<br />
maar toch met mate. Was het vroeger <strong>een</strong> belangrijke kwali-
teit om de waarheid tegen de macht te durven zeggen, speaking truth<br />
to power, dat kreeg geleidelijk <strong>een</strong> veel minder bedreigende vorm.<br />
Zoals Van Rijn, DG Management en Personeel en later DG Gezondheidszorg<br />
het wel <strong>een</strong>s zei: “nu even tegendenken”. Tegendenken<br />
als lichte variant van tegenspraak. En dat was dan nog <strong>een</strong> alom gerespecteerde<br />
<strong>ambtenaar</strong> als Van Rijn, van menig ander <strong>ambtenaar</strong><br />
werd het tegendenken aanzienlijk minder op prijs gesteld. Of men<br />
was voor dat tegendenken al gaan winkelen bij externe adviseurs<br />
aan wie <strong>een</strong> innovatiever inbreng werd toegedacht.<br />
Politieke opportuniteit werd <strong>een</strong> criterium bij de benoeming van<br />
topambtenaren: kan ik als politicus met deze <strong>ambtenaar</strong> <strong>goed</strong> uit<br />
de voeten, scoor ik met hem of haar? Echt politieke benoemingen,<br />
waarbij het criterium de partijpolitieke steun is, kwamen nog<br />
steeds niet voor of werden zo <strong>goed</strong> gecamoufleerd dat ze niet erg in<br />
het oog sprongen. In de jaren ‘70 waren de politieke assistenten ontwikkeld,<br />
maar die functie heeft eigenlijk nooit veel meer betekenis<br />
gehad dan van manusje van alles in de relatie tussen de minister en<br />
de partij of fractie. Ontslag van ambtenaren om politieke redenen<br />
kwam wat vaker voor, zij het dat die altijd gebaseerd werden op art.<br />
99 van het ARAR, op grond van incompatibilité d’humeur. De zaak-<br />
Docters van Leeuwen was daarvan <strong>een</strong> voorbeeld, hoewel dat ook<br />
g<strong>een</strong> kwestie was van partijpolitiek: Docters van Leeuwen stond<br />
bekend als lid van D66, de partij van Sorgdrager. Zoals hierboven<br />
uit<strong>een</strong>gezet, speelde daar vooral het afbakenen van het politieke<br />
versus het ambtelijke domein. Nog duidelijker waren (later) de politieke<br />
overwegingen bij de zaak-Van Lieshout. De toenmalige ‘ontevredenheidspartij’,<br />
de LPF, zag Van Lieshout als schoolvoorbeeld<br />
van <strong>een</strong> staatscentralistische PvdA-adept, ‘de Raspoetin van Vliegenthart’,<br />
die niets op zou hebben met marktwerking. Toenmalig<br />
minister Bomhoff verpakte dat in argumenten van onverenigbaarheid<br />
van karakter, door er met de haren <strong>een</strong> paar persoonlijke<br />
ervaringen bij te slepen. Hij kreeg uiteindelijk wel zijn zin, Van<br />
Lieshout werd overgeplaatst, maar het Kamerdebat over deze zaak<br />
bracht Bomhoff veel schade toe. Wel leidde dat debat ertoe dat de<br />
minister-president nog <strong>een</strong>s uitdrukkelijk verklaarde dat politieke<br />
invloed op de ambtelijke dienst ongewenst was.<br />
In dezelfde tijd dat de affaire-Docters van Leeuwen speelde (1998)<br />
kwamen ook de ‘Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren’<br />
tot stand. Daarin was als lijn neergelegd dat het de <strong>ambtenaar</strong><br />
67
68<br />
in beginsel verboden was rechtstreeks contact te hebben met parlementsleden<br />
en journalisten. Het politiek primaat was stevig in<br />
deze aanwijzingen verankerd, wellicht ook met de affaire-Docters<br />
van Leeuwen nog in het achterhoofd. In ieder geval leidde die samenloop<br />
in de tijd tot de bijnaam ‘Oekaze-Kok’, omdat vooral de<br />
pers hierin de centraliserende, dirigerende en de ambtenaren op<br />
hun plaats zettende hand van de toenmalige minister-president<br />
zag. De naam ‘oekaze’ is in zijn tsaristische uitstraling overdreven<br />
en er werd ook weer meer achter gezocht dan er achter zat. Want<br />
hoewel de toonzetting van de aanwijzingen enigszins straf is en<br />
weinig nuance laat zien (Ron zou het misschien net iets anders<br />
hebben geformuleerd), waren zij toch niet veel meer dan het nog<br />
<strong>een</strong>s vastleggen van <strong>een</strong> bepaalde praktijk, met gezond verstand<br />
als belangrijke leidraad. Maar kennelijk werd dat vastleggen wel<br />
nodig gevonden.<br />
In de sfeer van toenemend wantrouwen ten opzichte van de ambtelijke<br />
dienst kwam ook het begrip integriteit op en werden regels<br />
uitgevaardigd om die integriteit te bevorderen en inbreuken daarop<br />
tegen te gaan. Werd ambtenaren al vanaf het begin van de jaren<br />
‘70 expliciet macht toegedacht, onder andere met het zeer beeldende<br />
begrip ‘vierde macht’ uit de oratie van Crince le Roy, nu kwam<br />
daar <strong>een</strong> aanvullend beeld bij, te weten dat van ambtenaren die het<br />
niet zo nauw namen met de regels en zich gemakkelijk zouden begeven<br />
in ongewenste sferen of zich schuldig zouden maken aan<br />
belangenverstrengeling. Met name in de bouw bleek <strong>een</strong> cultuur<br />
te zijn ontstaan waarin ambtenaren en bouwers handjeklap speelden,<br />
in het positieve geval om woningbouw te realiseren maar<br />
in het negatieve geval om over en weer onverdiende voordelen<br />
te genieten.<br />
Inbreuken op integriteit hebben altijd bestaan, sterker nog: met<br />
name de wederopbouwtijd was <strong>een</strong> grote voedingsbodem voor<br />
ongewenste praktijken. Dat kreeg echter weinig aandacht, zolang<br />
ambtenaren maar productie realiseerden. Maar affaires als de ABPzaak<br />
en de daarop volgende Bouwenquête deden het besef groeien<br />
dat het afgelopen moest zijn met het geheul van ambtenaren met<br />
de bouwwereld. Dat was vervolgens de voedingsbodem voor <strong>een</strong><br />
indringend integriteitsbeleid, met als culminatie de speech van<br />
minister Dales op het VNG-congres in juni 1992 (getiteld ‘Om de<br />
integriteit van het Openbaar Bestuur’). Ien Dales, die door haar be-
leid later de naamgever werd van de leerstoel die Ron na zijn afscheid<br />
als <strong>ambtenaar</strong> zou gaan bekleden.<br />
Hoewel het integriteitsbeleid genuanceerd was (en we, zoals Dales<br />
zei, ‘de zaak niet onnodig moesten dramatiseren’), ontstond toch<br />
het beeld dat de ambtelijke dienst als totaal eigenlijk niet te vertrouwen<br />
was. Dat was <strong>een</strong> aanvulling op het al langer bestaande<br />
idee dat die ambtelijke dienst machtig was. Machtig maar niet te<br />
vertrouwen. Dat beeld leidde vervolgens tot de voorkeur te kiezen<br />
voor de nuloptie: ambtenaren mogen zelfs niet de schijn van belangenverstrengeling<br />
laten zien. Ja, zelfs informeel contact tussen<br />
ambtenaren en het veld werd met argusogen bekeken en zeker niet<br />
aangemoedigd, wat op den duur soms leidde tot <strong>een</strong> type <strong>ambtenaar</strong><br />
dat niet altijd <strong>goed</strong> doorhad wat er in de wereld speelde. Het<br />
is <strong>een</strong> lastig dilemma, waarvoor Ron overigens met zijn werk als<br />
hoogleraar op de Dales Leerstoel nuttige aanknopingspunten heeft<br />
geleverd.<br />
De structuur van de ambtelijke dienst veranderde niet of nauwelijks,<br />
maar het type <strong>ambtenaar</strong> is, door de jaren van Rons ambtelijke<br />
carrière h<strong>een</strong>, wel sterk gewijzigd. Met de opkomst van de<br />
allround manager en het terugdringen van de langjarige professionele<br />
expert als belangrijkste veranderingen. Bovendien werden de<br />
omgangsvormen harder, werd ook in de media ten opzichte van<br />
ambtenaren ‘meer op de man gespeeld’ en daalde, door <strong>een</strong> serie<br />
ontwikkelingen, het aanzien van het ambtelijke vak.<br />
Het was <strong>een</strong> ontwikkeling waar Ron met enigszins lede ogen naar<br />
moet hebben gekeken. Weliswaar was de organisatie van de overheid<br />
rond 2000 nog ongeveer dezelfde als die in 1968, met dertien<br />
departementen van ongeveer dezelfde soort. Maar de personele<br />
bezetting was geheel veranderd, de werkwijzen waren compleet<br />
gewijzigd. Ook het taalgebruik overigens: veel managementjargon<br />
met vreselijke woorden als ‘aansturen’, ‘doorzettingsmacht’ en ‘scoren’.<br />
Om nog maar te zwijgen van performance indicators, empowerment<br />
en outsourcing. Er was nog wel ruimte voor de professionele<br />
deskundigheid die ambtenaren als Ron hadden opgebouwd, maar<br />
het respect daarvoor was minder geworden. Waar vroeger slechts<br />
bij grote uitzondering <strong>een</strong> deskundig weerwoord als gezeur werd<br />
afgedaan, nam dat gaandeweg toe.<br />
69
70<br />
Ron heeft het geluk gehad dat hij <strong>een</strong> fascinerende periode in de<br />
ontwikkeling van de ambtelijke verhoudingen heeft meegemaakt<br />
en daarbij het vaandel van de deskundige ambtelijke jurist succesvol<br />
hoog heeft weten te houden. Bovendien kreeg hij de gelegenheid<br />
om na zijn ambtelijke periode die ervaringen om te zetten<br />
in <strong>een</strong> wetenschappelijke carrière. Dat gaf hem de gelegenheid te<br />
reflecteren op de ontwikkelingen die hij in het ambtelijke domein<br />
had waargenomen. De integriteit van de ambtelijke dienst was<br />
daarbij <strong>een</strong> belangrijk thema. Maar op <strong>een</strong> nog hoger abstractieniveau:<br />
het geloof in de functie van <strong>een</strong> <strong>goed</strong> toegeruste overheid,<br />
voorzien van ambtenaren als vaklieden. De groeiende spanningen<br />
tussen het politieke en het ambtelijke domein zullen hem daarbij<br />
<strong>een</strong> doorn in het oog zijn geweest. Ook het verminderde aanzien<br />
van de <strong>ambtenaar</strong> zal hem g<strong>een</strong> genoegen hebben gedaan. Net zo<br />
min als afslanking, privatisering en inhuur van externen. Om nog<br />
maar niet te spreken van voorstellen om de ambtelijke status op<br />
te heffen en ambtenaren te gaan behandelen als normale werknemers.<br />
Ron vertegenwoordigt <strong>een</strong> type <strong>ambtenaar</strong> dat weliswaar in aantal<br />
en aanzien aan het verminderen is, maar ook tot in de verre<br />
toekomst nog zeer hard nodig: deskundig, gespecialiseerd in één<br />
bepaald onderwerp, honkvast en toegewijd aan de publieke zaak,<br />
met grote inzet <strong>een</strong> bijdrage leverend aan het algem<strong>een</strong> belang dat<br />
bij hem altijd verre voor het eigen belang ging. Het voorbeeld dat<br />
hij als <strong>ambtenaar</strong> zelf gaf en zijn vele wijze lessen als hoogleraar<br />
zullen nog lang veel ambtenaren inspireren, ongeacht de vraag of<br />
ze in de toekomst beschikken over <strong>een</strong> ambtelijke status of niet.<br />
Ron Niessen, <strong>een</strong> echte Public Servant.
Jan Schinkelshoek<br />
‘Wij ambtenaren zijn de kwaadsten niet’<br />
Pleidooi voor eerherstel van de<br />
klassieke <strong>ambtenaar</strong><br />
opgedragen aan Ron Niessen<br />
Gaandeweg zijn ook ambtenaren veel te min over zichzelf gaan denken. Jan Schinkelshoek,<br />
oud-lid van de Tweede Kamer, pleit – tegen de verdrukking in – voor ‘eerherstel<br />
van de klassieke <strong>ambtenaar</strong>’. Bureaucratie is óók <strong>een</strong> zegen. “Dorknoper is de<br />
kwaadste niet…”<br />
“Op zijn kantoor in Rommeldam zat de <strong>ambtenaar</strong> 1e klasse die<br />
middag beleefdheden uit <strong>een</strong> ambtelijk schrijven te verwijderen.” 1<br />
Nee, niet burgemeester Dickerdack, commissaris Bulle Bas, zelfs<br />
niet Wammes Waggel, laat staan Tom Poes, is mijn favoriet in Marten<br />
Toonders onvolprezen sage over Heer Bommel. Het is de veelzijdige,<br />
hardwerkende en consciëntieuze <strong>ambtenaar</strong> der 1 e klasse<br />
Dorknoper, iemand die – toegegeven, <strong>een</strong> tikkeltje saai, fantasieloos<br />
– onverstoorbaar en vooral plichtsgetrouw z’n werk doet. Zonder<br />
onderscheid des persoons. En, zelfs als de burgemeester en andere<br />
bestuurders in paniek dreigen te raken, het hoofd koel houdt.<br />
Dorknoper komt er helaas niet <strong>goed</strong> af.<br />
Ook zijn geestelijk vader, Marten Toonder zelf, heeft hem <strong>een</strong><br />
paar keer onheus bejegend. Hij heeft hem de ‘onsympathiekste’,<br />
zelfs ‘gevaarlijkste’ genoemd van alle typetjes die optreden in<br />
‘Bommel’ 2 . Met name de dienstklopperij wordt hem kwalijk genomen:<br />
“Daar ben ik weer, met politiebegeleiding deze keer.”’<br />
1 Bommelcitaten, verzameld door Pim Oosterheert,<br />
uitgegeven door Ton Paauw, Soest (2006)<br />
2 idem<br />
3 De hupbloemerij (1968)<br />
73
74<br />
Zijn dienstijver krijgt inderdaad bij tijd en wijle iets ongenadigs.<br />
Hij schrikt er niet voor terug – “de voorschriften zijn erg stipt op<br />
dat punt” 4 – om met onbetaalbare belastingaanslagen zijn medeburgers<br />
in de ellende te storten…<br />
Wellicht onder invloed van ‘Bommel’ is Dorknoper in de loop<br />
der jaren uitgegroeid tot het symbool van verstarde, dorre ambtelijke<br />
bureaucratie. “Wanneer men maar zorgt dat de papieren<br />
in orde zijn, staat de overheid <strong>een</strong> ruime mate van vreedzaam<br />
leven toe.” 5<br />
***<br />
Dorknoper verdient eerherstel.<br />
Ondanks enkele curieuze karaktertrekjes is hij het prototype van<br />
de klassieke <strong>ambtenaar</strong>. Hij kent z’n zaken – tot in de puntjes. Hij<br />
is veelzijdig, van veel markten thuis. Hij gaat onbevooroordeeld te<br />
werk. Hij is het tegenovergestelde van lui. Hij gaat niet over één<br />
nacht ijs. Hij baseert zich op wetten en regels. Anders gezegd: de<br />
burger weet wat hij aan hem heeft.<br />
Die klassieke <strong>ambtenaar</strong> heeft het zwaar te verduren.<br />
Het is rond het Binnenhof ‘bon ton’ geworden om met <strong>een</strong> zekere<br />
nonchalance, soms zelfs grenzend aan dedain, te spreken over de<br />
<strong>ambtenaar</strong>. Soms krijg je de indruk dat hij meer <strong>een</strong> sta-in-de-weg<br />
is geworden dan iemand waar g<strong>een</strong> minister zonder kan. Dat laat<br />
zich misschien wel het duidelijkst aflezen aan het gemak waarmee<br />
Kamerbreed gesproken wordt over afslanking van het ambtenarenapparaat.<br />
Maar het zit dieper dan <strong>een</strong> oppervlakkige, ietwat getoonzette populistische<br />
afkeer van alles wat riekt naar regelzucht en formalisme.<br />
Het heeft minstens zoveel te maken met de veranderde kijk op<br />
het <strong>ambtenaar</strong>schap.<br />
In de hitte van <strong>een</strong> debat heb ik, <strong>een</strong> tikkeltje losjes ongetwijfeld,<br />
wel <strong>een</strong>s beweerd dat de <strong>ambtenaar</strong> gaandeweg is gedegradeerd tot<br />
‘publieke puinruimer’. ‘Hij/zij wordt veel te vaak gebruikt als stoplap,<br />
als manusje van alles, als de loodgieter die alle gaatjes moet solderen.’<br />
6 Dat zei minder over de ambtenaren dan over de politiek. Het<br />
zei vooral iets over het politieke primaat, over politieke zeggingskracht,<br />
over politieke prioriteiten, over politiek die weet wat zij wil.<br />
Als de ambtenarij ergens onder lijdt, is het wel onder politieke on-
helderheid en parlementaire dubbelzinnigheid. Nog steeds zijn politiekbeleidsmatige<br />
prioriteiten niet altijd even helder. Nog steeds<br />
maken ministers onvoldoende duidelijk wat echt moet - en wat<br />
niet. En nog steeds zadelt met name de Tweede Kamer het ambtelijk<br />
apparaat op met tegenstrijdige of zelfs onmogelijke opdrachten.<br />
Ieder<strong>een</strong> die <strong>een</strong> tijdje in ‘Den Haag’ heeft rondgelopen, zal het<br />
beeld herkennen.<br />
En dan is er nog het managementdenken. Ook de overheid is in de<br />
greep gekomen van <strong>een</strong> alsmaar uitdijende ‘controlitus’, <strong>een</strong> bureaucratische<br />
‘overhead’ die professionals van hun werk houdt via<br />
overleg, registratie, controle en verantwoording. Aan je eigen werk<br />
– het werk waarvoor je bent aangenomen, het werk waarvoor je<br />
bent opgeleid – kom je steeds minder toe.<br />
De over<strong>een</strong>komsten met het onderwijs, de gezondheidszorg<br />
en andere maatschappelijke sectoren zijn te treffend om over het<br />
hoofd te zien. Net zoals de verpleegkundige aanloopt tegen protocollen<br />
en de agent omkomt in papierwerk, is de modale <strong>ambtenaar</strong><br />
omgeven door <strong>een</strong> korst van regels, voorschriften en ‘overhead’ –<br />
gesymboliseerd door de vaak met de meest bijzondere titels uitgedoste<br />
manager, de man of vrouw die, voor g<strong>een</strong> kleintje vervaard,<br />
vandaag met even groot gemak aan de gang gaat op <strong>een</strong> ander terrein<br />
dan hij gisteren nog ‘aanstuurde’.<br />
Die managementhausse was <strong>een</strong> onvermijdelijke reactie op de<br />
toegenomen complexiteit van overheid, politiek en bestuur. En<br />
misschien ook wel de democratisering. Kon je het wel overlaten<br />
aan specialisten, aan witte jassen, aan ‘technocraten’?<br />
Maar die ontwikkeling stuit steeds meer op grenzen. Ook binnen<br />
het bestuur is de leiding overgenomen door managers, mensen<br />
die héél bekwaam zijn (naar Wim Kan), die je best om <strong>een</strong><br />
boodschap kunt sturen. Maar van <strong>een</strong> overmatige affiniteit met<br />
het beheerde beleidsterrein hebben ze g<strong>een</strong> last.<br />
4 De nozellarven (1959)<br />
5 De kwanten (1958)<br />
6 Discussie voor Centrum Arbeidsverhoudingen<br />
(<strong>CAOP</strong>), juni 2008<br />
75
76<br />
Dat trekt z’n sporen.<br />
Het declasseert ambtenaren tot uitvoerders, tot klusjesmannen.<br />
Het heeft het zelfvertrouwen aangetast, zeker de superioriteitsgevoelens<br />
van weleer. Het maakt ambtenaren tot <strong>een</strong> mikpunt,<br />
ook van politiek en zelfs publiek onbehagen. En het raakt<br />
de beroepseer.<br />
Stapje voor stapje is ‘de <strong>ambtenaar</strong> der 1 e klasse’ – Dorknoper<br />
liet zich zo met trots noemen – van z’n voetstuk gevallen. Wie laat<br />
nog met trots in het telefoonboek zetten dat hij rijks<strong>ambtenaar</strong> is?<br />
Voor de oorlog – kijk er Haagse telefoonboeken maar op na – was<br />
dat niet ongewoon.<br />
***<br />
Vandaar mijn pleidooi voor eerherstel van de klassieke <strong>ambtenaar</strong>.<br />
Dat begint er mee dat we niet te gewoontjes over ambtenaren moeten<br />
doen. Als ‘dienaren van de publieke zaak’ zijn het g<strong>een</strong> gewone<br />
werknemers. All<strong>een</strong> al daarom heb ik sympathie voor de bijzondere<br />
ambtenarenstatus, die ook sommigen binnen mijn partij het<br />
liefst zien verdwijnen. Natuurlijk is er best iets voor te zeggen. De<br />
directeur van het Van Gogh Museum doet g<strong>een</strong> ander werk dan<br />
zijn collega van het Rijksmuseum aan hetzelfde Museumplein<br />
Maar <strong>een</strong> <strong>ambtenaar</strong>, dienaar van het algem<strong>een</strong> belang, heeft<br />
toch iets bijzonders, iets dat te maken heeft met toegevoegde publieke<br />
waarde. Dat geldt voor de kern van beleidsambtenaren, verbonden<br />
aan de politiek. Maar ook en misschien nog wel meer voor<br />
‘maatschappelijke dienstverleners’ (WRR), zoals onderwijzers, verpleegkundigen<br />
en politiemensen, dan lange tijd verondersteld.<br />
Wat heeft die klassieke <strong>ambtenaar</strong> te bieden? Hij onderscheidt<br />
zich door liefde voor het vak. Vakbekwaamheid, professionaliteit,<br />
inhoudelijke deskundigheid doen er ook binnen het publieke domein<br />
minstens zo veel toe als nieuwerwetse capaciteiten die te maken<br />
hebben met netwerkvaardigheid en omgevingssensitiviteit.<br />
Het is <strong>een</strong> cocktail die wordt afgeblust met <strong>een</strong> vleugje bezieling.<br />
Als parlementariër verkondigde ik binnen en buiten de Tweede<br />
Kamer steevast drie stellingen:<br />
1. Ambtenaren, overheidsdienaren, moeten <strong>een</strong> bovengemiddelde<br />
liefde hebben voor de publieke zaak. Ja, dat zegt ook iets over<br />
de salarissen. Wie veel wil verdienen, kan het beter proberen bij<br />
<strong>een</strong> bank of zo.
2. Mijn tweede stelling is dat je – willekeurig voorbeeld – als top<strong>ambtenaar</strong><br />
van Binnenlandse Zaken je verbonden moet weten<br />
met het binnenlands bestuur. Net zoals <strong>een</strong> directeur-generaal<br />
Water iets met water moet hebben en <strong>een</strong> directeur Communicatie<br />
uit ‘zijn’ vak – communicatie, voorlichting, journalistiek,<br />
PR – moet voortkomen.<br />
3. Daarom moet ook <strong>een</strong> einde worden gemaakt aan het bijna<br />
dwangmatige rouleren van topambtenaren. Nieuwe leus voor<br />
de Algemene Bestuursdienst: ‘Vakmanschap is meesterschap’.<br />
Dat bleek niet altijd vanzelfsprekend. Ook niet voor ambtenaren.<br />
Hetg<strong>een</strong> des te meer duidelijk maakt hoe hard zo’n eerherstel nodig<br />
is. Er is gaandeweg <strong>een</strong> bepaalde, beperkte kijk op de bureaucratie<br />
ingesleten, <strong>een</strong> kijk die verdacht veel lijkt op onderwaardering. Of<br />
is er iets weggesleten?<br />
***<br />
Eerherstel van de klassieke ambtenaren vereist misschien wel in<br />
de eerste plaats herontdekking van de ‘publieke zaak’ – als iets van<br />
vitaal belang, als iets waar werkelijk ieder<strong>een</strong> belang bij heeft.<br />
De overheid is g<strong>een</strong> BV, burgers zijn g<strong>een</strong> klanten, publieke dienstverlening<br />
is g<strong>een</strong> ‘product’. Dat stelt ook speciale eisen aan de<br />
<strong>ambtenaar</strong>. Eisen die te maken hebben met klassiek-weberiaanse<br />
waarden als rechtszekerheid, voorspelbaarheid, zorgvuldigheid en<br />
rechtsgelijkheid.<br />
Ja, dat heeft <strong>een</strong> prijs. Het gaat gepaard met <strong>een</strong> zekere traagheid,<br />
misschien wel rompslomp. Maar de burger krijgt er, als het<br />
<strong>goed</strong> is, wel iets voor terug: vastigheid, betrouwbaarheid.<br />
Het gaat me vooral om het evenwicht.<br />
Natuurlijk heb ik oog voor de nadelen van de klassieke ambtenarij.<br />
Het heeft ook iets van – de uitdrukking is wederom van Weber<br />
– ‘ijzeren kooien’. Een te scherp doorgevoerde taakverdeling, te<br />
strakke hiërarchie en al te objectieve beoordelingscriteria leiden al<br />
te gemakkelijk tot formalisme, het wegduiken voor verantwoordelijkheid,<br />
overbodig papierwerk en <strong>een</strong> bijna dwangmatige gelijke<br />
behandeling van ongelijke gevallen. Je behoeft Dorknoper maar<br />
oppervlakkig te kennen om te zien dat rechtszekerheid te vaak<br />
vastloopt in eindeloze procedures, voorspelbaarheid verwordt tot<br />
77
78<br />
starheid, zorgvuldigheid hetzelfde blijkt als risicomijdend gedrag<br />
en rechtsgelijkheid uitloopt op uniformering.<br />
En dan begin ik welbewust niet over ‘Schreibtischmörder’…<br />
Die uitwassen van de onberispelijke, correcte bureaucratie zijn te<br />
duidelijk om schouderophalend aan voorbij te gaan. Misschien<br />
zou Weber zelf wel als eerste de ontaarding aan de kaak stellen.<br />
Dat vergt <strong>een</strong> actualisering van de weberiaanse kernwaarden:<br />
rechtszekerheid, voorspelbaarheid, zorgvuldigheid en rechtsgelijkheid.<br />
Een actualisering die begint bij het treffende, eigenlijk onovertroffen<br />
advies dat diezelfde Max Weber, direct na de catastrofe<br />
van de Eerste Wereldoorlog, aan politici gaf: “Man kan sagen, dass<br />
drei Qualitäten vornehmlich entscheidend sind für den Politiker:<br />
Leidenschaft – Verantwortungsgefühl – Augenmass” 7 – om in de<br />
harde, weerbarstige werkelijkheid je doel te bereiken (“ein starkes<br />
langsames Bohren von harten Brettern”).<br />
Wat maakt <strong>een</strong> <strong>ambtenaar</strong> tot <strong>een</strong> <strong>goed</strong> <strong>ambtenaar</strong>? Precies:<br />
passie, verantwoordelijkheidsgevoel en inschattingsvermogen –<br />
<strong>een</strong> timmermansoog.<br />
***<br />
Dat mag ieder<strong>een</strong> lezen als <strong>een</strong> herwaardering van de zo vaak verguisde,<br />
ondergewaardeerde bureaucratie.<br />
Over die waarde wordt veel te vaak met nonchalance gesproken.<br />
Te dikwijls beperkt ook het politieke debat zich tot de schaduwzijden,<br />
de uitwassen van bureaucratie, nadelen die er ook zijn.<br />
Uit<strong>een</strong>lopend van ellenlange procedures tot nog onbegrijpelijker<br />
formalisme.<br />
Maar het ambtenarenapparaat levert ook <strong>een</strong> ordentelijke, geregelde<br />
gem<strong>een</strong>tereiniging op, het geeft ieder<strong>een</strong> even veel aanspraak<br />
op huursubsidie en het produceert betrouwbare paspoorten.<br />
Het is de beste garantie tegen corruptie en willekeur. En het<br />
staat er borg voor dat gelijke gevallen in gelijke omstandigheden<br />
ook daadwerkelijk gelijk worden behandeld.<br />
Bureaucratie is ook <strong>een</strong> zegen.
Nee, ambtenarij is niet altijd even vriendelijk, toegankelijk, doortastend,<br />
de <strong>ambtenaar</strong> is vaak veeleisend, soms <strong>een</strong> tikkeltje betuttelend.<br />
“Mijnheer Bommel OB, als ik me niet vergis?”, sprak Dork-<br />
noper. “Mag ik even storen? Blijkens mijn gegevens hebt u vergeten<br />
om te betalen voor uw werkgeversvergunning. De eerste termijn<br />
van uw levensbelasting is trouwens ook vervallen. En mag ik<br />
uw kasteelpermissie even inzien?” 8<br />
Maar diezelfde <strong>ambtenaar</strong> is ervan doordrongen, zo blijkt uit<br />
hetzelfde verhaal, dat hij en zijn collega’s er zijn om ‘de burgerij<br />
te helpen’, om de publieke zaak te dienen, om – met gevoel voor<br />
verhoudingen – zaakjes soepeltjes af te wikkelen: “Als u de wet gehoorzaamt,<br />
zijn wij de kwaadsten niet.” 9<br />
Ja, dat pleit voor eerherstel van Dorknoper.<br />
Jan Schinkelshoek, oud-<strong>ambtenaar</strong> van het ministerie van Justitie,<br />
was tot 2010 lid van de Tweede Kamer voor het CDA.<br />
7 Max Weber, Politik als Beruf (1919), heruitgegeven<br />
door Reclam, Stuttgart, 1992<br />
8 De Vuursalamander (1965), aflevering 5386<br />
9 De Vuursalamander (1965), aflevering 5403<br />
79
Ambtelijke deugden en integriteit<br />
81
Paul van Tongeren<br />
Ethische oefening *<br />
Het werk van Ron Niessen is vooral juridisch van aard. Maar recht is<br />
gestolde moraal, en levend recht zal daarom steeds opnieuw vloeibaar<br />
gemaakt moeten worden door ethische reflectie op die morele<br />
ondergrond. De ethiek herinnert daartoe aan het morele besef en<br />
de morele idealen die we proberen tot uitdrukking te brengen en te<br />
verwerkelijken in rechtvaardige regels, procedures en structuren,<br />
en in organisaties die strekken tot het welzijn van zoveel mogelijk<br />
mensen. Nadenken over dat morele besef en die morele idealen<br />
kan op verschillende manieren. Ethiek kan dus op verschillende<br />
manieren beoefend worden, en <strong>een</strong> van die manieren stelt precies<br />
dat aspect van ‘oefening’ meer centraal. Via <strong>een</strong> korte aanduiding<br />
van drie vormen van ethiek, ga ik op één daarvan en de rol van<br />
oefening daarbij, nader in.<br />
Waarden, normen, deugden<br />
Verschillende vormen van ethiek stellen verschillende aspecten<br />
van de morele ervaring centraal. Wie zijn uitgangspunt neemt in<br />
de idealen, zal <strong>een</strong> centrale rol toekennen aan waarden. Waarden<br />
worden nooit helemaal verwerkelijkt: ze blijven altijd aantrekken<br />
en uitdagen. Maar als ze te weinig of helemaal niet verwerkelijkt<br />
worden, trekken ze ook steeds minder aan en worden ze<br />
licht vergeten, of slechts in <strong>een</strong> meer of minder melancholieke<br />
herinnering bewaard.<br />
Waarden verwerkelijken is niet gemakkelijk, om velerlei redenen:<br />
ze vragen altijd meer dan we kunnen; de werkelijkheid lijkt<br />
ons soms te dwingen om vuile handen te maken; waarden kunnen<br />
* Onderdelen van deze tekst zijn eerder gepubliceerd<br />
in: Paul van Tongeren, ‘Oefening baart deugd’<br />
In: A. Rutgers van der Loeff e.a., Geëngageerd.<br />
83<br />
Ondernemers over hun betrokkenheid. Zoetermeer<br />
(Meinema) 2003, p.9-17.
84<br />
onderling botsen: niet all<strong>een</strong> onze eigen waarden sporen niet altijd<br />
met elkaar, we zijn bovendien niet all<strong>een</strong> op de wereld maar moeten<br />
met andere mensen samenwerken; mensen die vaak andere<br />
waarden lijken te koesteren. Wat kunnen we doen om te voorkomen<br />
dat we helemaal afdwalen als we de idealen niet meer helder<br />
voor ogen hebben, of als we moeten samenwerken met mensen die<br />
niet dezelfde idealen hebben?<br />
Een van de dingen die we dan soms wel doen is: normen formuleren;<br />
normen die tenminste <strong>een</strong> minimum aan afspraken vastleggen, en<br />
die – in tegenstelling tot de vrijblijvender waarden – dwingen en<br />
binden. Veel hedendaagse ethieken stellen die normen centraal.<br />
Odysseus wist dat hij zijn doel – thuiskomen bij Penelope – wel<br />
<strong>een</strong>s zou kunnen vergeten als hij de Sirenen zou horen. Daarom<br />
liet hij zich vastbinden door zijn makkers en gebood hij hen, niet<br />
naar hem te luisteren. Het lukte. Maar all<strong>een</strong> doordat die makkers<br />
was in hun oren hadden en de doortocht langs de even verleidelijke<br />
als gevaarlijke rotsen niet al te lang duurde. Stel je voor dat<br />
Odysseus zijn hele tocht, vastgebonden aan de mast had moeten<br />
voltooien! Stel je voor dat <strong>een</strong> mens, <strong>een</strong> bedrijf, <strong>een</strong> organisatie,<br />
<strong>een</strong> overheidsapparaat of <strong>een</strong> samenleving het zouden moeten volhouden<br />
met enkel normen!<br />
Waarden zonder de steun van normen worden gemakkelijk vergeten<br />
of blijven krachteloos. Maar normen zonder het zicht op waarden<br />
blijken al gauw waardeloos en houden het in ieder geval niet<br />
lang vol – ook niet met meer controle of strengere sancties. Terecht<br />
worden waarden en normen dan ook doorgaans samen genoemd.<br />
Maar is het voldoende om ze samen te noemen? Het grote probleem<br />
is daarmee niet opgelost: het probleem dat erin bestaat ze samen<br />
te houden.<br />
Een van de redenen waarom de deugdethiek langzamerhand<br />
<strong>een</strong> steeds grotere rol gaat spelen, zowel in de ethische theorie als<br />
in de toepassing daarvan op allerlei domeinen, ligt hierin. Dat wat<br />
<strong>een</strong> lange traditie aanduidde met het woord ‘deugd’ is precies de<br />
verbinding van die twee, waarden en normen. Deugden zijn houdingen<br />
waarin – door oefening – het gekoesterde ideaal zich heeft<br />
vertaald in <strong>een</strong> tweede natuur, die maakt dat de deugdzame ‘als<br />
vanzelf’ handelt in de richting van dat ideaal.<br />
Dat gaat niet <strong>een</strong>-twee-drie; het is – zoals gezegd – <strong>een</strong> kwestie<br />
van oefenen. Maar dat is dan ook precies wat de deugdethiek cen-
traal stelt: de oefening. Waar andere ethieken ons kunnen helpen<br />
onze idealen te verwoorden of onze plichten te onderkennen, is de<br />
deugdethiek erop gericht onszelf te vormen, zodat we steeds meer<br />
als vanzelf, en daardoor graag en dus met plezier, daadwerkelijk<br />
handelen in de richting van het ideaal.<br />
In het volgende probeer ik – op zo praktisch mogelijke wijze – iets<br />
meer over de deugdethiek te zeggen aan de hand van drie soorten<br />
oefeningen waarmee we de deugd in de alledaagse praktijk,<br />
ook in die van de <strong>ambtenaar</strong> en het overheidsapparaat, kunnen<br />
verwerkelijken.<br />
Voorbeelden<br />
Mijn vader hield ervan in zijn vrije tijd te klussen in het huis. In<br />
<strong>een</strong> periode van vele jaren nam hij kamer na kamer onder handen<br />
en verbouwde zo geleidelijk aan het hele huis. Ik vond het altijd<br />
heerlijke dagen: die zaterdagen en vakantieweken waarin hij met<br />
zijn uitgebreide – en grotendeels weer van zijn vader geërfde – collectie<br />
gereedschap in de weer was. En dat ondanks het feit dat ik, in<br />
tegenstelling tot mijn broers en enkele van mijn zussen, niet mocht<br />
helpen. Ik had namelijk de naam zo onhandig te zijn dat ik alles<br />
verkeerd deed en liet vallen, zodat ik meer kapot maakte dan bijdroeg<br />
aan enig herstel. Ik was daardoor veroordeeld tot toekijken;<br />
en dat heb ik dan ook vele uren en dagen gedaan: op veilige afstand<br />
kijken naar hoe mijn vader het gereedschap hanteerde en de materialen<br />
bewerkte. Toen ik veel later zelf <strong>een</strong> huis kocht waarin <strong>een</strong><br />
en ander opgeknapt moest worden en besloot dat toch maar zelf te<br />
proberen, bleek dat ik het nog niet zo slecht deed. Weliswaar had<br />
ik nog weinig praktische ervaring, maar ik had gezien hoe mijn<br />
vader de beitel vasthield, hoe hij het schietlood gebruikte, hoe hij<br />
stond als hij zaagde, enzovoort. Ik bleek, als vanzelf, de <strong>goed</strong>e houding<br />
aan te nemen bij al die werkzaamheden doordat het beeld<br />
van hoe hij het deed, als voorbeeld in mij gegrift stond. En ieder<strong>een</strong><br />
die heeft geleerd op de lijn te zagen, of <strong>een</strong> spijker niet krom<br />
te slaan, heeft ontdekt dat het geheim van het succes vooral in die<br />
houding zit.<br />
De wijsheid van de meester-gezel-pedagogie ligt hierin: je leert<br />
maar door eerst het voorbeeld na te volgen. Dat geldt voor handenarbeid,<br />
evenals voor andere activiteiten. De schrijver Gerard Reve<br />
85
86<br />
zei <strong>een</strong>s dat wie zelf, op <strong>een</strong> eigen wijze wil leren schrijven, moet<br />
beginnen met zo <strong>goed</strong> mogelijk zijn ideale schrijver na te bootsen:<br />
zijn voorbeeld na te volgen. Je ontdekt je eigen beste stijl door de<br />
navolging van degenen wiens stijl je bewondert. De deugdethiek<br />
stelt dat dat ook geldt voor het domein van de moraal. Als je wilt<br />
proberen <strong>goed</strong> te handelen, moet je kijken naar hoe voorbeeldige<br />
mensen het doen.<br />
Ieder<strong>een</strong> kent mensen in zijn omgeving die hij bewondert. Je<br />
vader of moeder of <strong>een</strong> ander familielid, iemand in de buurt waar<br />
je woont, <strong>een</strong> collega, <strong>een</strong> leermeester, desnoods iemand die je kent<br />
uit verhalen, uit wat je van hem of haar gezien of gelezen hebt in<br />
documentaires of (auto)biografieën. Mensen die je bewondert,<br />
voorbeeldige mensen maken op <strong>een</strong> heel concrete manier zichtbaar<br />
wat <strong>goed</strong> handelen is. Door je aan hen te spiegelen leer je het<br />
zelf te doen. Wie dat probeert, kan bovendien nog <strong>een</strong> ander merkwaardig<br />
effect ontdekken.<br />
Ieder<strong>een</strong> kent waarschijnlijk het zogenaamde rollenspel: <strong>een</strong><br />
casus van <strong>een</strong> dilemmatische situatie of van <strong>een</strong> conflict tussen<br />
partijen wordt nagespeeld door <strong>een</strong> groep mensen, in <strong>een</strong> poging<br />
om door oefening te leren hoe je je daarin zou moeten opstellen.<br />
Bijna altijd hebben zulke gesprekken het volgende verloop: de<br />
verschillende partijen die zijn vertegenwoordigd hebben allemaal<br />
hun eigen belang. Zodra ze met elkaar gaan praten trekken ze zich<br />
terug op hun eigen belang. De kloof tussen de verschillende belangen<br />
wordt veelal in eerste instantie dieper en scherper door het gesprek<br />
waarin ze met elkaar geconfronteerd worden. De conclusie<br />
van <strong>een</strong> eerste ronde is dan ook doorgaans, ‘dat we er nog <strong>een</strong>s <strong>een</strong><br />
keer over zullen moeten praten’. In vervolggesprekken, en onder<br />
druk van de noodzaak om tot <strong>een</strong> oplossing te komen, wordt dan<br />
gezocht naar <strong>een</strong> positie van waaruit de belangen zouden kunnen<br />
worden overbrugd: <strong>een</strong> neutrale voorzitter, <strong>een</strong> formele procedure<br />
of eventueel <strong>een</strong> compromis waarin ieder<strong>een</strong> <strong>een</strong> beetje toegeeft.<br />
Het loont de moeite om <strong>een</strong> dergelijke gang van zaken <strong>een</strong>s te<br />
doorbreken en de hulp in te roepen van het voorbeeld. In verschillende<br />
trainingen en cursussen zette ik op <strong>een</strong> gegeven moment de<br />
rollenspel-discussie stop en gaf ik de deelnemers de opdracht zich –<br />
ieder voor zich – te concentreren op <strong>een</strong> voorbeeldige figuur die zij<br />
kenden uit hun omgeving. Nadat men zich die persoon zo concreet<br />
mogelijk voor de geest had gehaald, vroeg ik hen zich weer in hun<br />
rol te begeven en zich af te vragen hoe die voorbeeldige persoon<br />
zich daarin zou hebben opgesteld. Wanneer het gesprek dan weer
van start ging moest ieder<strong>een</strong> zich, in de eigen rol en dus ook nog<br />
steeds met de eigen belangen, zoveel mogelijk proberen te richten<br />
naar en te spiegelen aan dat voorbeeld. Tot verrassing van alle<br />
deelnemers bleek keer op keer dat men het eigenlijk over de zaak<br />
zelf veel meer met elkaar <strong>een</strong>s was, dan tevoren het geval leek. Natuurlijk<br />
bleven er problemen die moesten worden opgelost, maar<br />
de basis voor zo’n oplossing was niet meer all<strong>een</strong> het eigen belang<br />
en de noodzaak om eruit te komen, maar <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijke<br />
overtuiging omtrent het <strong>goed</strong>e; en de weg naar <strong>een</strong> oplossing werd<br />
niet all<strong>een</strong> maar gezocht in formele procedures, maar ook in <strong>een</strong><br />
inhoudelijk debat.<br />
Ook in de typische dilemma’s en andere conflictsituaties waarin<br />
de <strong>ambtenaar</strong> verzeild kan raken (loyaliteitsconflicten, fraude,<br />
schending van privacy, omkoping, enzovoort) kan het helpen om<br />
zich bewust te worden van de eigen voorbeeldfiguren en die uitdrukkelijk<br />
als oriëntatie te gebruiken. En voor de morele cultuur<br />
van het ambtelijk apparaat is het van belang, niet all<strong>een</strong> de schendingen<br />
van de regels aan de kaak te stellen, maar ook voorbeeldig<br />
handelen in het licht te plaatsen.<br />
Midden<br />
Wat je in <strong>een</strong> rollenspel kunt oefenen, kun je ook leren door je achteraf<br />
<strong>een</strong>s af te vragen hoe je je zou hebben opgesteld, wanneer je<br />
de ‘voorbeeldmethode’ zou hebben gehanteerd. Zowel het spel als<br />
de reflectie achteraf geven de mogelijkheid om in <strong>een</strong> rustiger en<br />
vrijere omgeving uit te proberen wat in de drukte van de dagelijkse<br />
realiteit pas zal lukken als er voldoende geoefend is. Een dergelijke<br />
ruimte van reflectie is ook nodig voor de volgende oefening.<br />
De deugd is volgens de theorie van de deugdethiek altijd <strong>een</strong> midden<br />
tussen extremen. Nemen we het standaardvoorbeeld van de<br />
moed of de dapperheid. Inzake ons verlangen naar veiligheid en<br />
onze angst voor gevaar, kunnen we gemakkelijk twee extremen<br />
formuleren: iemand kan te weinig angst hebben en te weinig gericht<br />
zijn op veiligheid. Zo iemand zal het niet <strong>een</strong>s opmerken als<br />
er gevaar dreigt, of hij zal het gevaar all<strong>een</strong> maar ervaren als <strong>een</strong><br />
uitdaging en zich er gemakkelijk instorten. We noemen zo iemand<br />
roekeloos. Aan het andere uiterste staat degene die te veel angst<br />
heeft voor het gevaar en te veel gehecht is aan zijn eigen veiligheid.<br />
Hij zal gevaar vrezen waar het nog niet <strong>een</strong>s dreigt en wegrennen<br />
87
88<br />
zodra het zich voordoet. Zo iemand noemen we laf. De deugd van<br />
de moed zien we bij diegene die het juiste midden weet te vinden<br />
tussen de beide extremen.<br />
Nu klinkt dat natuurlijk simpeler dan het is. Het midden is immers<br />
ten eerste g<strong>een</strong> rekenkundig midden. Het ligt niet voor ieder<strong>een</strong><br />
op dezelfde plaats en is niet in elke situatie hetzelfde. Zoals sommige<br />
mensen meer voedsel nodig hebben dan andere, zo kunnen<br />
sommigen meer spanning en gevaar verdragen dan anderen. Maar<br />
dat neemt niet weg dat er voor ieder<strong>een</strong> zo’n juist midden is, en<br />
misschien kun je er maar het best van uitgaan dat het verder weg<br />
ligt van dat extreem waartoe je het meest geneigd bent, of waarin je<br />
het gemakkelijkst vervalt. Ten tweede ligt het midden niet all<strong>een</strong><br />
tussen te veel en te weinig, maar ook tussen te vroeg en te laat, te<br />
langdurig en te kort, en al die andere manieren waarop extremen<br />
kunnen worden geformuleerd.<br />
De oefening ligt voor de hand. Vraag je af, in <strong>een</strong> rollenspel of<br />
in <strong>een</strong> moment van reflectie achteraf of tussendoor, wat de sterkste<br />
emotie of drijfveer is die je ervaart in de situatie waarin je zit:<br />
angst, bezorgdheid, ongeduld, irritatie, verontwaardiging, ambitie,<br />
verlangen naar macht of beheersing, of welke andere streving<br />
dan ook. Zoek vervolgens naar de extremen van die drijfveer: we<br />
kunnen bijvoorbeeld te veel en te weinig ambitie onderscheiden;<br />
we kennen mensen die overmatig bezorgd zijn en anderen die te<br />
zorgeloos leven; we zien mensen die verblind worden door hun<br />
verlangen om de zaak in de vingers of onder controle te krijgen en<br />
anderen die veel te gemakkelijk alles maar laten lopen; we kunnen<br />
te snel verontwaardigd zijn, maar ook te laat of te traag. Vanuit<br />
die extremen kun je dan vervolgens op zoek gaan naar het midden.<br />
Dat kan ofwel door <strong>goed</strong> naar de extremen te kijken en daarvan op<br />
afstand te blijven en als Odysseus tussen Scylla en Charybdis door<br />
te varen; het kan ook door <strong>een</strong> begrip te vormen van het midden,<br />
dat voor ogen te houden en daarop af te koersen.<br />
Wie dat probeert zal in ieder geval ook ontdekken dat dit midden<br />
van de deugd radicaal onderscheiden is van de middelmatigheid<br />
die er soms wel van gemaakt is. Door allerlei moralisten is de<br />
deugd soms vertekend tot <strong>een</strong> kenmerk van de burgerlijke braafheid<br />
die we eerder minachten dan bewonderen. Wat middelmatig<br />
is kan nooit deugdzaam zijn in de zin van de klassieke deugdethiek.<br />
Deugd (latijn: virtus = kracht; Grieks: aretè = voortreffelijkheid)<br />
moet eigenlijk verstaan worden als ‘virtuositeit’ of ‘excellentie’.<br />
‘Deugen’ is niet ‘in orde zijn’, maar ‘heel <strong>goed</strong> zijn’, ‘excelleren’. Wat
middelmatig is, is onzichtbaar, maar de deugd is – ook letterlijk –<br />
uitstekend: zij steekt boven het gewone uit. De ideale sportman<br />
weet het midden te vinden tussen te veel en te weinig trainen, te<br />
vroeg en te laat pieken, te sterk en te weinig ambitieus zijn, en precies<br />
daardoor steekt hij boven de anderen uit en kan hij <strong>een</strong> voorbeeld<br />
worden voor anderen. De virtuoze kunstenaar oefent niet te<br />
kort en niet te lang. Op dezelfde manier is het midden van de deugd<br />
<strong>een</strong> voorbeeldige virtuositeit. De deugdelijke <strong>ambtenaar</strong> zet zijn eigen<br />
mening niet te veel en niet te weinig buiten spel.<br />
Kardinale deugden<br />
Er zijn veel meer manieren waarop de deugd kan worden geoefend.<br />
Ik noem tot slot nog <strong>een</strong> voor de hand liggende manier: we kunnen<br />
ons concentreren op de deugden die omschreven zijn in die lange<br />
traditie van de deugdethiek, en proberen ons handelen daaraan<br />
te meten.<br />
Het is tegenwoordig ‘in’ om te zeggen dat en waarop je mag<br />
worden ‘afgerekend’. Op <strong>een</strong> afgesproken moment mag de rekening<br />
worden opgemaakt: heb je tot stand gebracht wat je beloofd<br />
hebt of waarvoor je was ingehuurd? Zijn de ‘targets’ gehaald? Daar<br />
is niets op tegen wanneer die ‘targets’ voldoende ‘inclusief’ zijn<br />
geformuleerd. Dat wil zeggen: wanneer het te behalen resultaat<br />
niet te abstract is geformuleerd, maar ook de wijze waarop het is<br />
gerealiseerd daarin verdisconteerd is. Maar wie de productiviteit<br />
van zijn organisatie weet te verdubbelen door onverantwoorde risico’s<br />
te nemen, heeft all<strong>een</strong> in zeer beperkte en bedenkelijke zin<br />
zijn doelstellingen gerealiseerd. Het spreken in termen van ‘afrekenen’<br />
kan gemakkelijk tot <strong>een</strong> simplisme worden, dat alles wat<br />
moeilijker meetbaar is niet meer laat meetellen. Het gevolg is dat<br />
iemand de afgesproken resultaten kan behalen, terwijl het toch<br />
niet deugt.<br />
De traditie van de deugdethiek heeft <strong>een</strong> aantal welomschreven,<br />
standaarddeugdhoudingen opgeleverd die precies bij deze<br />
toets van ‘de wijze waarop’ je handelt, behulpzaam kunnen zijn.<br />
Die standaarddeugden zijn natuurlijk niet de enige die er zijn en<br />
er is g<strong>een</strong> reden om aan te nemen dat niet elke tijd ook zijn eigen<br />
deugden ontwikkelt. Maar vaak zal blijken dat die eigentijdse deugden<br />
actuele vertalingen zijn van de grondhoudingen die al werden<br />
beschreven in die standaarddeugden. Daarom heten ze ook al sinds<br />
89
90<br />
lang de ‘kardinale’ deugden. Dat komt van het latijnse woord cardo<br />
dat ‘spil’ of ‘scharnier’ betekent. Het zijn de deugden ‘waar het<br />
om draait’.<br />
Sinds Plato al worden ze opgesomd als rechtvaardigheid, verstandigheid,<br />
dapperheid en maat. En <strong>een</strong> rijke iconografische traditie<br />
heeft ze verbeeld en toont daarmee hoe ze – in verschillende tijden<br />
op verschillende manieren – tot de verbeelding hebben gesproken.<br />
Er is hier g<strong>een</strong> plaats om ze uitgebreid te bespreken. Ik volsta met<br />
<strong>een</strong> enkel woord van uitleg.<br />
De dapperheid heb ik al kort genoemd. Het zal duidelijk zijn dat<br />
ze vereist is overal waar gevaar dreigt of waar tegenslagen moeten<br />
worden geïncasseerd.<br />
De rechtvaardigheid zoekt steeds gelijkheid te realiseren: straf<br />
naar de mate van de misdaad, loon naar werken, eer naar verdienste,<br />
enzovoort.<br />
De verstandigheid is de kwaliteit die voorkomt dat men zijn<br />
blik teveel inperkt; het vermogen om, met oog voor de concrete<br />
omstandigheden, tegelijk zicht te houden op het uiteindelijke en<br />
omvattende doel. Een voorgenomen doelstelling staat in het kader<br />
van <strong>een</strong> groter doel; <strong>een</strong> dienst maakt deel uit van <strong>een</strong> organisatie<br />
en die speelt haar rol binnen de samenleving; haar diensten<br />
verwijzen naar de mensen die ze nodig hebben en naar hun leven<br />
en welzijn. Verstandig is degene die dat grotere doel weet te vertalen<br />
in de gegeven condities. Verstandigheid verwijst bovendien<br />
naar zelfkennis, die nodig is om het eigen handelen te sturen en<br />
te voorkomen dat je als vanzelf vervalt in waartoe je nu <strong>een</strong>maal<br />
geneigd bent.<br />
De maat ten slotte is de deugd waarin het besproken principe<br />
van het midden het sterkst tot uitdrukking komt. Men zegt wel dat<br />
het menselijk handelen gedreven wordt door drie verlangens: het<br />
verlangen om (bezit, veiligheid, welzijn) te verwerven, het verlangen<br />
om te kunnen (regelen, zorgen, maken, tot stand brengen), en<br />
het verlangen om te gelden (erkend te worden, gezien te worden,<br />
bemind te worden). Die drie verlangens kunnen gemakkelijk ontaarden<br />
in de drie grote ondeugden van hebzucht, heerszucht en<br />
eerzucht, wanneer ze niet worden getemperd door de deugd van de<br />
maat, die ze vormt tot deugden.<br />
Wie zijn handelen toetst aan deze vier kardinale deugden, zal<br />
ontdekken dat ze niet los verkrijgbaar zijn. Wie probeert rechtvaardig<br />
te zijn zal in de situatie de juiste maat moeten kunnen bepalen;
hij zal daartoe op <strong>een</strong> verstandige wijze het uiteindelijke doel en de<br />
concrete condities op elkaar moeten betrekken, en hij zal de moed<br />
moeten hebben om ook tegenslagen en tegenwerking te trotseren.<br />
Maar dat betekent ook dat wie zich op <strong>een</strong> ervan richt, tegelijk ook<br />
met de anderen oefent. En oefening baart niet all<strong>een</strong> kunst, maar<br />
ook deugd.<br />
Eigenlijk zijn alle deugden vertalingen van de grondhoudingen<br />
die in deze vier kerndeugden worden samengevat. En we kunnen<br />
nieuwe deugdhoudingen ontdekken door deze vier grondhoudingen<br />
toe te passen op nieuwe gebieden. Zo kun je wellicht ook de<br />
veelbesproken ambtelijke integriteit als <strong>een</strong> deugd uitwerken, door<br />
de vier kardinale deugden toe te passen op de typische praktijk van<br />
de <strong>ambtenaar</strong>. In ieder geval zullen we <strong>een</strong> functionaris niet integer<br />
noemen als hij of zij niet ook moedig, maatvol, rechtvaardig en<br />
verstandig weet te handelen.<br />
Geleidelijke groei<br />
Een laatste opmerking moet hier worden toegevoegd. Een ethiek<br />
die de oefening centraal stelt, is g<strong>een</strong> ethiek van alles of niets.<br />
Deugden zijn g<strong>een</strong> absolute grootheden, maar bestaan in kleinere<br />
of grotere volmaaktheid. Zoals lichaamskracht groter en kleiner<br />
kan zijn, zoals intellectuele kwaliteiten in meer of mindere mate<br />
gevormd kunnen zijn, zoals artistieke gaven hoger of lager ontwikkeld<br />
kunnen zijn, zo geldt dat ook voor die morele kwaliteiten die<br />
we ‘deugden’ noemen.<br />
Wanneer we – zoals gesuggereerd – ook integriteit <strong>een</strong> deugd<br />
noemen, heeft dat <strong>een</strong> opmerkelijke implicatie. Het betekent namelijk<br />
dat we afstand moeten nemen van de uitspraak van minister<br />
Ien Dales, die in <strong>een</strong> toespraak voor de VNG in 1992 de discussie<br />
over integriteit in het openbaar bestuur <strong>een</strong> krachtige impuls gaf.<br />
Zij m<strong>een</strong>de dat het met integriteit was als met zwangerschap: je<br />
bent het of je bent het niet; ‘<strong>een</strong> beetje integer bestaat niet’. En Ron<br />
Niessen citeert dat met instemming in zijn boek over de Ambtenaar<br />
in de overheidsorganisatie (Kluwer 2003, p. 57).<br />
Toch durf ik te betwijfelen of dat wel klopt. Als het <strong>een</strong> kwestie<br />
is van alles of niets, kun je er namelijk ook niet beter in worden.<br />
En als je er niet beter in kunt worden, kun je mensen die op voorbeeldige<br />
wijze hebben laten zien wat integer <strong>ambtenaar</strong>schap is,<br />
ook niet prijzen. Anders gezegd: als we dat wel doen, als we <strong>een</strong> Ien<br />
91
92<br />
Dales Award (!) uitreiken, en als we – met Ron Niessen – ijveren<br />
voor <strong>een</strong> versterking van de integriteit in het ambtelijk apparaat,<br />
moeten we toegeven dat die ook geleidelijk versterkt en gevormd<br />
kan worden. Dat ook integriteit <strong>een</strong> kwestie van oefening is.
“In de discussie werd evenwel <strong>een</strong> relativering van de relativering van de waarde<br />
van regels en gedragscodes aangebracht: regels en gedragscodes bieden houvast en<br />
bescherming. Houvast voor degene die niet weet wat hij of zij met <strong>een</strong> bepaalde situatie<br />
áánmoet; bescherming voor degene die gevrijwaard wil blijven van pesten op de<br />
werkvloer, ongewenst (seksueel) gedrag e.d. Althans: regels en gedragscodes beogen<br />
dat houvast en die bescherming te bieden. En daarmee relativeer ik de relativering van<br />
de relativiteit van regels en gedragscodes.”<br />
(Ron Niessen) 2<br />
1.<br />
Edgar Karssing 1<br />
Regels<br />
Over vuilnis, integriteit en de<br />
relativiteitstheorie van Niessen<br />
Inleiding<br />
“Ron Niessen en Edgar Karssing zetten regels bij het vuilnis!” Aldus<br />
Mieke van Tankeren. 3 Niessen en Karssing zouden volgens<br />
haar veel te gemakkelijk regelgeving gelijkstellen aan pervertering<br />
en oneigenlijk gebruik ervan. In haar bijdrage aan de discussie<br />
over integriteit en beroepstrots – met de veelzeggende titel ‘Leve<br />
de regels!’ – neemt ze de twee heren onder vuur omdat regels juist<br />
bescherming bieden en handvatten in <strong>een</strong> veeleisende beroepspraktijk.<br />
Niessen en Karssing <strong>goed</strong> kennende (…), m<strong>een</strong> ik dat Van<br />
1 Edgar Karssing is als universitair hoofddocent<br />
verbonden aan het Instituut voor Bedrijfsethiek<br />
van Nyenrode Business Universiteit. De auteur<br />
dankt Olga Crapels en Sacha Spoor voor hun<br />
commentaar op het concept van deze bijdrage.<br />
Voor reacties: e.karssing@nyenrode.nl<br />
2 R. Niessen, ‘De relativiteitstheorie van Niessen’,<br />
in: R. Niessen en E. Karssing (red.), ‘Geroepen<br />
om het algem<strong>een</strong> belang te dienen. Ambtenaren,<br />
integriteit en beroepstrots’, Den Haag, <strong>CAOP</strong><br />
2008, blz. 33.<br />
3 M. van Tankeren, ‘Leve de regels! Verantwoording<br />
afleggen als beroepstrots’, in: R. Niessen en<br />
E. Karssing (red.), ‘Geroepen om het algem<strong>een</strong><br />
belang te dienen. Ambtenaren, integriteit en<br />
beroepstrots’, Den Haag, <strong>CAOP</strong> 2008, blz. 58<br />
95
Tankeren <strong>een</strong> prikkelende en ook noodzakelijke bijdrage levert aan<br />
de discussie, maar iets te gemakkelijk voorbijgaat aan de nuances<br />
in hun betoog. Al kan ik me <strong>goed</strong> voorstellen dat ze het er ook wel<br />
<strong>een</strong> beetje naar hadden gemaakt. Van Tankeren reageert op <strong>een</strong> lezing<br />
waarin ik in stevige bewoordingen kritiek uit op regels en de<br />
daarbij behorende toezichts- en verantwoordingsarrangementen.<br />
“Regels zorgen ervoor dat mensen ophouden met nadenken. Regels maken vlegels. Er<br />
is sprake van <strong>een</strong> afnemende arbeidsmoraal wanneer medewerkers het gevoel hebben<br />
dat ze als potentiële criminelen worden behandeld. Ook is er vertraging in besluitvormingsprocessen,<br />
omdat zelfs voor <strong>een</strong>voudige beslissingen verschillende mensen hun<br />
handtekening moeten zetten. Regels en procedures worden <strong>een</strong> doel op zichzelf. Medewerkers<br />
hebben te weinig bevoegdheden om adequaat hun werk te doen. Ook dit gaat<br />
ten koste van de motivatie van medewerkers. Al die verantwoordingsmechanismen<br />
leiden slechts tot ritualisering, bureaucratisering, blikvernauwing, verstikking, pervertering<br />
en het ondermijnen van verantwoordelijkheid.” 4<br />
Niessen neemt in zijn lezingen en publicaties ook graag regels op<br />
de korrel. Reeds in zijn oratie ‘Vluchten kan niet meer…’ betreurt<br />
hij de “vlucht in nieuwe regels, gedragscodes en procedurele voorschriften”<br />
als reactie op integriteitsincidenten. In de lezing waarop<br />
Van Tankeren reageert, beargumenteert hij dit als volgt:<br />
“Regels en gedragscodes bieden enig houvast, maar ze verleiden ook. Ze verleiden tot<br />
de ontkenning de regel te kennen; tot de stelling dat wat daar niet in staat dus niet<br />
verboden is, én ze verleiden tot niet-verder zelf nadenken”. 5<br />
Wie het thema integriteit en integriteitsbeleid aansnijdt, het thema<br />
waarop Ron Niessen en ik elkaar hebben gevonden, ontkomt<br />
niet aan regels, voorschriften en procedures. Zelf heb ik met regels<br />
altijd <strong>een</strong> haat-liefdeverhouding gehad. Ik weet dat je ze niet kunt<br />
afschaffen, dat ze <strong>een</strong> belangrijke functie hebben. Tegelijkertijd<br />
krijg ik er stevige kriebels van. Er is op zich niks mis met haatliefdeverhoudingen,<br />
door betekenisvolle spanningsvelden kun je<br />
je eigen denken verder ontwikkelen. Dan moet je wel <strong>een</strong> inspanning<br />
leveren. Dat wil ik in dit hoofdstuk doen. Ik zal eerst verschillende<br />
perspectieven op regels neerzetten. In paragraaf 2 laat ik zien<br />
dat regels houvast en bescherming bieden. In paragraaf 3 kijk ik<br />
naar de keerzijde van regels. In mijn slotwoord rond ik af met de<br />
relativiteitstheorie van Niessen.
2.<br />
Houvast en (zelf)bescherming<br />
Regel 6 Plezier<br />
Wie denkt dat werk all<strong>een</strong> <strong>goed</strong> is als je er plezier aan beleeft, is bij ons aan het<br />
verkeerde adres.<br />
Regel 8 Privé-gesprekken<br />
We zijn g<strong>een</strong> vrienden van elkaar, maar collega’s of chefs. Daarom komen de<br />
privéaspecten onder werktijd op de laatste plaats. Gesprekken van persoonlijke<br />
in plaats van zakelijke aard dienen te worden vermeden. Iemand die dat<br />
werkelijk onmogelijk vindt, wordt verzocht zich tot het wezenlijke te beperken.<br />
Vijf minuten praten over <strong>een</strong> privéonderwerp wordt gedoogd, voor meer<br />
moet u wachten tot de middagpauze. 6<br />
We moeten regels niet te gemakkelijk bij het vuilnis zetten in <strong>een</strong><br />
praktijk waarin rechtmatigheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid<br />
belangrijke uitgangspunten zijn. Deze kernbegrippen van<br />
onze rechtsstaat beschermen de burger tegen de grote macht van<br />
de overheid. Juist regels dragen bij aan de realisering van de uitgangspunten.<br />
Maar regels doen meer. In meer algemene zin:<br />
• bieden ze houvast, want ze geven <strong>een</strong> richtlijn welk handelen<br />
in <strong>een</strong> bepaalde situatie gepast is;<br />
• maken ze <strong>een</strong>duidig optreden mogelijk, want ze gelden voor<br />
ieder<strong>een</strong>;<br />
• ver<strong>een</strong>voudigen en versnellen ze beslissingen, want het is niet<br />
nodig in iedere situatie opnieuw te bepalen welke handeling<br />
gepast is;<br />
• geven ze duidelijkheid, want ieder<strong>een</strong> weet waar hij of zij aan<br />
toe is. 7<br />
4 E. Karssing, ‘Integriteit en beroepstrots’, in: R.<br />
Niessen en E. Karssing (red.), ‘Geroepen om het algem<strong>een</strong><br />
belang te dienen. Ambtenaren, integriteit<br />
en beroepstrots’, Den Haag, <strong>CAOP</strong> 2008, blz. 15.<br />
5 R. Niessen, o.c.: blz. 33.<br />
97<br />
6 J. Mair, ‘Het is mooi geweest. Het kantoor is g<strong>een</strong><br />
pretpark’, Schiedam, Scriptum 2003, blz. 70.<br />
7 Ik maak bij de bespreking van regels mede<br />
gebruik van passages uit hoofdstuk 2 van E.<br />
Karssing, ‘Morele competentie in organisaties’,<br />
Assen, Van Gorcum 2000.
Regel 10 Omgang<br />
Leidinggevenden en collega’s worden onder kantoortijd in principe met “u”<br />
en met de achternaam aangesproken. We gaan in principe op <strong>een</strong> hoffelijke,<br />
vriendelijk-collegiale manier met elkaar om – niet te amicaal. Verder is niemand<br />
verplicht om bijzonder lollig, charmant of onderhoudend te zijn. Een<br />
slecht humeur of stilzwijgendheid wordt getolereerd, zo lang het werk er maar<br />
niet onder lijdt.<br />
Regel 14 Het laatste woord<br />
De meeste beslissingen en taken worden bepaald door de leidinggevenden.<br />
Alle medewerkers hebben zich aan deze beslissingen te houden; ze zijn bindend<br />
en staan niet ter discussie. Lopen medewerkers vast bij beslissingen die<br />
zij zelfstandig moeten nemen, dan kan de leidinggevende de discussie erover<br />
op elk gewenst moment beëindigen door zelf de knoop door te hakken. 8<br />
Regels bieden ook bescherming tegen verleidingen, zoals twee<br />
voorbeelden uit het betoog van Van Tankeren <strong>goed</strong> illustreren:<br />
“Politiemensen nemen regelmatig waardevolle spullen in beslag of in bewaring, zoals<br />
geld en drugs met hoge straatwaarde. Dat moet de kluis in en daarvoor zijn regels en<br />
procedures. Omdat politiemensen potentiële dieven zijn? Nee. Omdat de gelegenheid<br />
de dief maakt? Ja. De regels en procedures zijn er om te beschermen tegen verleidingen.<br />
En dat is wel zo prettig in je werkomgeving. Bovendien beschermt dat weer tegen valse<br />
aangiftes van diefstal.”<br />
“Politieambtenaren komen regelmatig in aanraking met vertrouwelijke informatie. Ze<br />
hebben ook toegang tot systemen waar tal van vertrouwelijke informatie is opgeslagen<br />
over burgers. Die mogen all<strong>een</strong> geraadpleegd worden voor dienstdoeleinden. Logisch<br />
toch? Maar hoe verleidelijk is het niet om die systemen te raadplegen voor eigen gebruik?<br />
Stel je hebt kleine kinderen en er is iemand in de buurt komen wonen waarvan<br />
het gerucht gaat dat het <strong>een</strong> pedofiel is. Waarom niet even nakijken in de systemen<br />
wat over hem te vinden is? Je puberdochter heeft <strong>een</strong> vriendje dat jij niet helemaal vertrouwt.<br />
Waarom niet even kijken of hij in aanraking is gekomen met de politie of in<br />
wat voor buurt hij woont? Je buurvrouw wil <strong>een</strong> tweedehands auto kopen. Waarom<br />
niet even voor haar het kenteken natrekken? Waar ligt de grens? En hoe gemakkelijk<br />
verschuift die grens niet telkens <strong>een</strong> klein beetje?.” 9
Regels beschermen dus de burger tegen de overheid en de <strong>ambtenaar</strong><br />
tegen zichzelf. Daarnaast bieden ze houvast, ze zorgen ervoor<br />
dat je niet in iedere situatie steeds opnieuw moet doordenken wat<br />
gepast handelen betekent. Van Tankeren concludeert: “Regels zijn<br />
nuttig, zo lang ze niet onzinnig zijn. Daarom is het belangrijk om<br />
het verhaal achter <strong>een</strong> regel te vertellen. Het waarom ervan uit<br />
te leggen. Wie anderen aan regels wil houden, dient zelf verantwoording<br />
af te leggen van het waarom van die regels. Een regel is<br />
er namelijk niet om zichzelf en al helemaal niet voor managers die<br />
uitsluitend hun macht willen doen gelden.” 10 Ik kan het er all<strong>een</strong><br />
maar mee <strong>een</strong>s zijn. En haar conclusie wordt nog sterker wanneer<br />
ik denk aan wat ik de ‘Mair-waarschuwing’ zou willen noemen.<br />
Judith Mair is de baas van de organisatie waarvoor zij de hierboven<br />
genoemde regels (in de kaders) heeft opgesteld. Ik noem er<br />
nog drie:<br />
“Regel 16 ‘In’ is ‘uit’<br />
We hebben g<strong>een</strong> tijd voor dingen die in de moderne arbeidsmarkt als ‘trendy’<br />
of ‘hip’ te boek staan. U wilt op de step naar kantoor komen? Step dan maar<br />
direct door naar <strong>een</strong> andere werkgever.”<br />
“Regel 17 Verboden woorden<br />
In de lijst van verboden woorden staan alle woorden en begrippen die in kantoor<br />
absoluut niet mogen worden gebruikt. Deze lijst pretendeert niet uitputtend<br />
te zijn en kan gewijzigd en aangevuld worden: alstublieft niet de obligate<br />
marketingprietpraat, g<strong>een</strong> ‘key visual’ op de ‘mood chart’, g<strong>een</strong> ‘work flow’, en<br />
ook g<strong>een</strong> ‘deadlines’, ‘briefings’, ‘meetings’ of ‘brainstorms’. Iemand die denkt<br />
<strong>een</strong> ‘visie’ te hebben is niet helemaal lekker, en ‘creatieve aanzetten’ met ‘toegevoegde<br />
waarde’ gaan in de prullenbak.”<br />
“Regel 20 Minpunten<br />
Ieder<strong>een</strong> dient zich aan de hiervoor genoemde regels te houden. Zo niet, dan<br />
heeft dat consequenties.” 11<br />
8 J. Mair, o.c.: blz. 70-71.<br />
9 M. van Tankeren, o.c.: blz. 59-60.<br />
10 M. van Tankeren, o.c.: blz. 60.<br />
11 J. Mair, o.c.: blz. 72.<br />
99
100<br />
Toen ik dit overzicht van regels voor het eerst las, in <strong>een</strong> krantenartikel,<br />
dacht ik: “hah, daar wil ik meer over weten, dit geeft munitie<br />
voor mijn kritiek op regels.” Ik heb met<strong>een</strong> haar boek gekocht: ‘Het<br />
is mooi geweest. Het kantoor is g<strong>een</strong> pretpark’. Het betoog van Mair<br />
bleek tot mijn verrassing – vooroordelen zijn ook mij niet vreemd<br />
– zeer genuanceerd en prikkelend. In het kort. Mair geeft aan dat<br />
de werkplek de afgelopen jaren behoorlijk van slag is geraakt. Het<br />
nieuwe werken vindt overal ingang: 24 uur per dag, 7 dagen per<br />
week, overal ter wereld, kan de werknemer aan de slag en snel en<br />
flexibel reageren. “En dus geldt: weg met de hiërarchie, lang leve<br />
teamwerk. Betutteling en dwang maken plaats voor zelfsturing<br />
en ‘je eigen verantwoordelijkheid nemen’ en de werknemer wordt<br />
niet langer tot in detail op precieze regels gewezen – nee, je moet je<br />
als werknemer tegenwoordig vooral ‘betrokken’ voelen […] Al met<br />
al doemt het beeld op van <strong>een</strong> wereld waarin mensen in organisaties<br />
excelleren omdat ze hun verantwoordelijkheid nemen en buitengewoon<br />
veel plezier beleven aan wat ze doen, en dus nagenoeg<br />
g<strong>een</strong> regels, plichten en structureren meer nodig hebben.” 12<br />
Het is g<strong>een</strong> wereld waar Mair veel plezier aan beleeft; ze m<strong>een</strong>t<br />
ook dat het in de werkelijkheid heel anders uitpakt. In <strong>een</strong> subtiel<br />
betoog laat ze zien hoe dit nieuwe werken ertoe leidt dat werknemers<br />
hun eigen uitbuiting ter hand nemen en dat dit uiteindelijk<br />
leidt tot de Dictatuur van het Werk: “Met flexibele werktijden,<br />
tekortschietende structuren, veel te ambitieuze doelen en <strong>een</strong> uitermate<br />
breed takenpakket worden de deuren wagenwijd opengezet<br />
voor werken zonder maat, tot ver voorbij de grens van wat<br />
mensen aankunnen.” 13<br />
Met andere woorden: ik heb op mijn werk g<strong>een</strong> prikklok en alle<br />
vrijheid om mijn eigen werktijden te bepalen, maar de consequentie<br />
is dat ik ’s avonds en in het weekeinde nog steeds aan het werk<br />
ben. Met haar regels, die op het eerste gezicht op mij in ieder geval<br />
nogal absurd overkwamen, wil Mair dus juist haar medewerkers<br />
beschermen tegen overbelasting. Daarnaast vindt ze dat we niet<br />
naïef moeten zijn. Werknemers en werkgevers hebben niet vanzelfsprekend<br />
dezelfde doelen en belangen en het is dan ook “niet<br />
pijnlijk of onbehoorlijk om deze ‘ongelijkheid’ tot uitdrukking te<br />
brengen in <strong>een</strong> hiërarchisch gestructureerde verhouding.” 14 Of, zoals<br />
Mair stelt:
“We moeten niet voortdurend over alles onderhandelen. We moeten niet continu rekening<br />
houden met allerlei persoonlijke gevoeligheden. Er moeten gewoon bindende<br />
richtlijnen en regels zijn, waar iedere medewerker zich volledig aan houdt. Regels zijn<br />
nuttig: ze regelen de verhoudingen, zorgen voor duidelijkheid en consequent gedrag,<br />
ontlasten de medewerkers en vereisen van leidinggevenden weer dat ze leiding geven.<br />
Een organisatie met regels en plichten heeft het grote voordeel dat de medewerkers zich<br />
weer kunnen toeleggen op hetg<strong>een</strong> waarvoor ze (ooit) zijn aangenomen: hun werk.” 15<br />
3.<br />
Regels zijn nuttig. Daar moeten we niet kinderachtig over doen.<br />
Aldus de ‘Mair-waarschuwing’.<br />
De verleiding van regels<br />
Op regels kun je veel soorten kritiek hebben. Is het bijvoorbeeld<br />
echt nodig dat de maximale snelheid op de snelweg 120 kilometer<br />
per uur is? Waarom mogen niet alle winkels gewoon op zondag<br />
open zijn? Waarom mag je wel <strong>een</strong> relatiegeschenk van 49 euro<br />
aannemen en niet van 51 euro? De kritiek is dan gericht op de inhoud<br />
van de regel. In deze paragraaf wil ik mij echter richten op<br />
het karakter van regels – op eigenschappen van regels die voor alle<br />
regels in meerdere of mindere mate gelden, ongeacht hun inhoud.<br />
In meer algemene zin geldt dan dat:<br />
• regels noodzakelijkerwijs algem<strong>een</strong> geformuleerd zijn en dus<br />
weinig variatieruimte bieden, wat kan leiden tot star en rigide<br />
optreden;<br />
• er altijd meer situaties zijn dan regels, wat betekent dat het niet<br />
mogelijk is om via regels voor alle gevallen te bepalen wat gepast<br />
is;<br />
• regels elkaar kunnen tegenspreken, wat betekent dat er bijvoorbeeld<br />
tweede-orderegels nodig zijn die aangeven welke regel in<br />
<strong>een</strong> conflicterende situatie voorrang heeft;<br />
• de inhoud van regels niet altijd helder is, zodat onduidelijk is of<br />
de regel in <strong>een</strong> bepaalde situatie geldt of welke handeling in <strong>een</strong><br />
bepaalde situatie wordt voorgeschreven;<br />
12 J. Mair, o.c.: blz. 9-10.<br />
13 J. Mair, o.c.: blz. 17.<br />
14 J. Mair, o.c.: blz. 51.<br />
15 J. Mair, o.c.: blz. 67.<br />
101
102<br />
• regels in <strong>een</strong> dynamische wereld vaak achterlopen op de ontwikkelingen,<br />
wat betekent dat het handelen van nu wordt bepaald<br />
door de normen van gisteren.<br />
Omdat regels in principe van bovenaf worden opgelegd, worden ze<br />
vaak als sterk moraliserend ervaren en hebben velen het gevoel dat<br />
hen de maat wordt genomen. Regels kunnen al snel als <strong>een</strong> knellend<br />
keurslijf worden gezien. Dit kan medewerkers stimuleren creatief<br />
op zoek te gaan naar de gaten in de regelgeving en de ruimte<br />
om <strong>een</strong> regel zo voordelig mogelijk uit te leggen. Dat geldt des te<br />
sterker als zij beschikken over <strong>een</strong> sterk kritisch vermogen en over<br />
eigen opvattingen ten aanzien van integer handelen. Regels willen<br />
ook nog wel <strong>een</strong>s misbruikt worden als excuus: “Er is g<strong>een</strong> regel<br />
die dit verbiedt, dus ik ga ervan uit dat het dan mag.” Alles mag wat<br />
niet expliciet wordt verboden. Of, regels worden juist gebruikt om<br />
zich erachter te verschuilen: “Ik heb deze reis toch aangemeld als<br />
dienstreis? Dan kunnen jullie hem achteraf toch niet aanmerken<br />
als privéreis?”. 16 Met andere woorden: regels maken vlegels!<br />
Niessen mag graag benadrukken dat regels verleiden tot niet nadenken.<br />
Een prikkelende stelling die wel belangrijke vragen oproept:<br />
Is dat zo? En, zo ja, hoe kunnen regels dat doen? Van Tankeren<br />
geeft aan dat regels juist aanzetten tot nadenken, juist “daar<br />
waar het allemaal niet zo ernstig lijkt, of waar mensen zich in eerste<br />
instantie niet bewust zijn van onbedoelde gevolgen die bepaald<br />
gedrag kan hebben.” 17 Wie heeft er gelijk? Ik neig naar het standpunt<br />
van Niessen.<br />
Voor argumenten baseer ik me op Michael Michael. 18 Michael<br />
constateert dat juist <strong>een</strong> van de meeste gereguleerde sectoren, de<br />
financiële sector, steeds opnieuw in het nieuws komt met schandalen<br />
– hij schreef dit artikel voor de kredietcrisis! – en dat in reactie<br />
op die schandalen steeds opnieuw nieuwe regels worden gemaakt<br />
– de bekende ‘vlucht naar voren’ van Niessen. Hij geeft vervolgens<br />
aan dat juist die regels wel <strong>een</strong>s <strong>een</strong> belangrijke – niet de enige! –<br />
oorzaak zouden kunnen zijn van het immorele gedrag. Daarvoor<br />
kijkt hij naar het karakter van regels. Regels zijn er om <strong>een</strong> bepaald<br />
doel te bereiken, bijvoorbeeld verkeersveiligheid, maar kunnen<br />
dit in de meeste gevallen slechts bij benadering. Een grens aan de<br />
maximale snelheid draagt bij aan verkeersveiligheid, maar verkeersveiligheid<br />
vereist meer dan <strong>een</strong> begrenzing van de maximale<br />
snelheid. Een verbod op het aannemen van geschenken voorkomt<br />
dat mensen worden omgekocht, maar niet ieder geschenk is <strong>een</strong>
poging tot omkoping. Met andere woorden: regels geven bijna<br />
nooit precies aan wat van je wordt verwacht want regels zijn bijna<br />
per definitie te veelomvattend (ze verbieden meer dan nodig) dan<br />
wel te weinig omvattend (ze verbieden minder dan nodig), gegeven<br />
het doel waartoe ze zijn opgesteld.<br />
Dat kun je regels nauwelijks kwalijk nemen; ook zou dit niet heel<br />
erg zijn, mits mensen maar blijven nadenken. Echter …, <strong>een</strong> belangrijk<br />
kenmerk van regels is juist dat ze mensen ertoe verleiden om<br />
niet meer na te denken. Dus, juist op het moment dat nadenken<br />
heel belangrijk wordt, wordt dit ondermijnd.<br />
Eerst zal ik, om precies te zijn, aangeven aan welke twee criteria<br />
nadenken over integriteitsvraagstukken moet voldoen: zorgvuldigheid<br />
en uitlegbaarheid.<br />
Zorgvuldig betekent dat ambtenaren steeds opnieuw kritisch<br />
en systematisch reflecteren op hun kernverantwoordelijkheden<br />
en zich voortdurend vragen stellen als: Hoe doe ik mijn werk<br />
<strong>goed</strong>? Doe ik recht aan de situatie? Houd ik in voldoende mate rekening<br />
met de rechten, belangen en het welzijn van alle belang-<br />
hebbenden?<br />
Uitlegbaar betekent dat ambtenaren kunnen aangeven hoe hun<br />
handelen past bij hun kernverantwoordelijkheden en kerntaken,<br />
bij de kernwaarden, regels, richtlijnen, wetten en andere bindende<br />
voorschriften van hun organisatie.<br />
Zorgvuldigheid verwijst naar de manier waarop <strong>een</strong> standpunt<br />
wordt ingenomen, uitlegbaarheid naar de uitkomst, naar het<br />
standpunt zelf.<br />
Michael bespreekt verschillende mechanismen die zorgvuldig en<br />
uitlegbaar nadenken ondermijnen. Ik noem er vijf.<br />
In de eerste plaats leiden regels ons af van het doel van de regels.<br />
Regels vernauwen onze blik. Een begrenzing van de maximumsnelheid<br />
in het kader van verkeersveiligheid zorgt ervoor dat<br />
mensen naar hun dashboard gaan kijken in plaats van naar hun<br />
medeweggebruikers.<br />
16 Dit voorbeeld is ontl<strong>een</strong>d aan R. Niessen,<br />
‘Vluchten kan niet meer…. Iets over beleids- en<br />
beheersproblemen en hun oplossing’, Amsterdam,<br />
Vossiuspers 2001, blz. 20.<br />
103<br />
17 M. van Tankeren, o.c.: blz. 60.<br />
18 M. Michael, ‘Business ethics: the law of rules’, uit:<br />
‘Business Ethics Quarterly’, 2006, vol. 16, iss. 4,<br />
blz. 475-504.
104<br />
In de tweede plaats: door regels te stellen en regelovertreding te<br />
bestraffen, zien mensen niet langer dat <strong>een</strong> beslissing ook <strong>een</strong> morele<br />
beslissing is maar zien ze het nog slechts als <strong>een</strong> economische<br />
afweging: Hoeveel levert regelovertreding op? Wat is de pakkans?<br />
Hoe hoog is de sanctie? Dat is niet de zorgvuldigheid en uitlegbaarheid<br />
die we wensen.<br />
In de derde plaats doen regels vooral <strong>een</strong> beroep op gehoorzaamheid.<br />
Waar regels vaak bedoeld zijn als <strong>een</strong> bodem, als het<br />
morele minimum, verworden ze al snel tot <strong>een</strong> plafond, tot het<br />
maximum. Waarom zou je meer doen dan <strong>een</strong> regel van je vraagt?<br />
De doelstelling van integriteitsbeleid is dat medewerkers verantwoord<br />
handelen. Daarvoor is het nodig om oog te hebben voor de<br />
noden, de wensen en de waarden van de verschillende belanghebbenden<br />
binnen <strong>een</strong> specifieke context. De taal van regels schiet<br />
daarvoor tekort.<br />
In de vierde plaats hechten mensen aan hun vrijheid om zelf te<br />
bepalen wat ze willen doen (‘psychological reactance’). Regels beperken<br />
noodzakelijkerwijs deze vrijheid – anders had je g<strong>een</strong> regels<br />
nodig. De menselijke, o zo menselijke reactie, is dat mensen juist<br />
in de contramine gaan, opstandig worden. We zien dat bij kleine<br />
kinderen, die juist graag doen wat wordt verboden. Deze neiging is<br />
ook volwassenen niet vreemd.<br />
In de vijfde plaats is er sprake van <strong>een</strong> ‘overjustification effect’:<br />
externe prikkels hollen interne motivatie uit. Michael haalt <strong>een</strong><br />
onderzoek aan waarin studenten wordt gevraagd om tijdens <strong>een</strong><br />
test niet vals te spelen. Bij sommigen wordt met <strong>een</strong> sanctie gedreigd,<br />
bij anderen niet. Niemand speelt vals! Enkele dagen later<br />
doen dezelfde studenten aan <strong>een</strong> ander onderzoek mee. Ook hier<br />
wordt gevraagd om niet vals te spelen, maar nu wordt er g<strong>een</strong> enkele<br />
sanctie verbonden aan vals spelen. In het tweede onderzoek zijn<br />
er wel studenten die vals spelen; all<strong>een</strong> deelnemers uit de groep<br />
die bij de eerste keer met <strong>een</strong> sanctie werd gedreigd. Toen alle studenten<br />
werd gevraagd waarom ze de eerste keer niet hadden vals<br />
gespeeld, verwezen de studenten die vals hadden gespeeld naar de<br />
sanctie. De groep die in beide gevallen niet vals had gespeeld, naar<br />
intrinsieke overwegingen (‘vals spelen hoort niet’).<br />
Michael concludeert:
“The over- and under-inclusiveness that is part of a rule’s essence renders rules incapable<br />
of applying to all situations, and prompts a need for some other sources of guidance<br />
– including ethics – to help us decide how to act. Ironically, however, the same characteristics<br />
that create this need also undermine our ability to utilize the guidance.” 19<br />
4.<br />
Overigens, wanneer je heel precies bent, zoals de argumenten en<br />
voorbeelden aangeven: regels verleiden niet zozeer tot niet nadenken,<br />
maar tot <strong>een</strong> bepaald soort nadenken dat vooral ten koste gaat<br />
van de gewenste zorgvuldigheid en uitlegbaarheid. Door regels<br />
kan <strong>een</strong> vorm van blikvernauwing ontstaat waardoor andere doelen,<br />
achterliggende doelen en andere (andermans) belangen worden<br />
vergeten.<br />
De relativiteitstheorie van Niessen<br />
We moeten regels niet zomaar bij het vuilnis zetten. Maar we moeten<br />
ook <strong>goed</strong> oppassen met regels: door het karakter van regels<br />
kunnen ongewenste dynamieken ontstaan. Michael waarschuwt<br />
regelmakers. Hij ziet dat veel problemen nog steeds worden opgelost<br />
met regels terwijl <strong>een</strong> deel van de oorzaak van de problemen<br />
wellicht in de regels zelf ligt. Met zijn oproep nodigt hij regelmakers<br />
uit om ook naar alternatieven te kijken. Eenzelfde waarschuwing<br />
geeft Niessen in zijn oratie als hij kritiek geeft op ‘de vlucht naar<br />
voren’, de vlucht in nieuwe regels en structuren na bijvoorbeeld<br />
<strong>een</strong> integriteitsincident. Hij biedt ook <strong>een</strong> alternatief: investeren<br />
in mensen. “Nieuwe regels hoeven niet te worden gesteld, als de<br />
functionaris maar beseft wat zijn of haar eigen verantwoordelijkheid<br />
is.” 20 Niessen geeft aan dat <strong>een</strong> dergelijke aanpak ook andere<br />
voordelen heeft:<br />
• kennis, ervaring en vaardigheden zitten in mensen, niet in<br />
structuren. De mensen verdienen primaire aandacht, niet de<br />
structuren;<br />
• het succes van <strong>een</strong> organisatie is gebaseerd op het individuele<br />
succes van haar leden;<br />
19 Michael, o.c.: blz. 497. 20 R. Niessen, ‘Vluchten kan niet meer…. Iets over<br />
beleids- en beheersproblemen en hun oplossing’,<br />
Amsterdam, Vossiuspers 2001, blz. 21.<br />
105
106<br />
• <strong>een</strong> arbeidsorganisatie die de volle aandacht geeft aan de arbeidende<br />
mens in die organisatie, heeft daarmee <strong>een</strong> asset waar<br />
nieuw personeel op afkomt;<br />
• evenzo is <strong>een</strong> <strong>goed</strong> bedrijfsklimaat <strong>een</strong> asset voor het behouden<br />
van <strong>goed</strong>e medewerkers. 21<br />
Maar hoe doe je dat? De relativiteitstheorie van Niessen biedt aanknopingspunten<br />
voor <strong>een</strong> dergelijke aanpak.<br />
“In het algem<strong>een</strong> betoog ik dat de waarde van diverse instrumenten van integriteitsbeleid,<br />
in de sfeer van de hard controls zeker niet nul is. Maar integriteit moet niet<br />
all<strong>een</strong> door regels, functiescheiding, functieroulatie, controle, inspectie, e.d. worden gehandhaafd.<br />
Integriteit moet tussen de oren zitten/komen. De waarde van hard controls<br />
is relatief. En deze relativiteitstheorie van mij leidt tot de volgende formule: E=mc2<br />
Einstein stelde dat energie gelijk staat aan massa maal het kwadraat van<br />
de lichtsnelheid. Ik transplanteer deze formule graag naar de kwestie van de integriteit<br />
van ambtenaren. E=mc 2 betekent dan, dat er <strong>een</strong> enorme energie vrijkomt, als je voor<br />
de massa ambtenaren de nadruk in het kwadraat legt op de C van de cultuur van <strong>een</strong><br />
organisatie. (Dan ben ik met<strong>een</strong> het kwadraat van de lichtsnelheid kwijt, want dat is<br />
wat moeilijk voorstelbaar als het om ambtenaren gaat.)” 22<br />
De formule geeft aan dat niet zozeer regels maar de leidinggevenden<br />
de spil zijn waarom het in het integriteitsbeleid draait. Niessen<br />
noemt de manager als leidinggevende de belangrijkste cultuurdrager:<br />
“De massa van de leden van de organisatie krijgt <strong>een</strong> energieboost<br />
als de leidinggevende cultuurdrager van de organisatie betrokken<br />
is bij zijn of haar mensen, hen <strong>een</strong> ruime marge geeft om<br />
zelfstandig te opereren[…]. Veel energie wordt gegenereerd binnen<br />
de massa ambtenaren, als de leidinggevende cultuurdrager het<br />
<strong>goed</strong>e voorbeeld geeft op het punt van integriteit; zich kwetsbaar<br />
durft op te stellen en open staat voor tegenspraak en kritiek.” 23<br />
Concluderend: de cruciale vraag in <strong>een</strong> integriteitsdiscussie zou<br />
moeten zijn: hoe doe ik mijn werk <strong>goed</strong>? Hoe ben ik <strong>een</strong> <strong>goed</strong> <strong>ambtenaar</strong>?<br />
En niet: hoe voorkom ik dat ik de regels overtreed? Investeren<br />
in ambtenaren betekent niet dat regels, toezicht en sancties<br />
overbodig worden. Regels geven kaders aan en bieden duidelijkheid<br />
waar dat nodig is. Toezicht en sancties hebben daarnaast ook <strong>een</strong><br />
belangrijke wilskrachtondersteunende functie: de wetenschap dat<br />
mensen over je schouders meekijken helpt verleidingen te weerstaan<br />
en weerstanden te overwinnen. Maar enige relativering van
egels zal de ambtelijke praktijk <strong>goed</strong> doen. Laat dat <strong>een</strong> belangrijk<br />
legaat van Ron Niessen zijn.<br />
21 R. Niessen, ‘Vluchten kan niet meer…’, blz. 23-24.<br />
22 R. Niessen, ‘De relativiteitstheorie van Niessen’,<br />
blz. 33.<br />
107<br />
23 R. Niessen, ‘De relativiteitstheorie van Niessen’,<br />
blz. 34.
108
Prof. mr. Klaas de Vries<br />
Bestuurlijke verantwoordelijkheid:<br />
integriteitsbewustzijn<br />
In <strong>een</strong> bundel voor Ron Niessen over integriteit schrijven is <strong>een</strong><br />
vermetel project. Het spreekwoordelijke uilen naar Athene dragen<br />
is er niets bij. Ik ken Ron nu <strong>een</strong> jaar of veertig. Eens, heel lang<br />
geleden, werden wij in hetzelfde jaar <strong>ambtenaar</strong>. Een gelukkig<br />
toeval heeft ons aan het eind van onze loopbanen <strong>een</strong> regelmatige<br />
trefkans geboden bij het <strong>CAOP</strong>, van waaruit hij de Ien Dales<br />
Leerstoel bediende. Ron komt veel waardering toe voor wat hij,<br />
in tal van functies, voor de integriteit van het openbaar bestuur<br />
heeft betekend.<br />
Het aardige van dit liber amicorum is dat de redactie de auteurs<br />
<strong>een</strong> als suggestie verpakte opdracht heeft meegegeven om hun gedachten<br />
over te laten gaan. Dat noopt tot voor je uit staren in plaats<br />
van op vertrouwd terrein iets bij<strong>een</strong>garen en met <strong>een</strong> nieuwe strik<br />
eromh<strong>een</strong> feestelijk aanbieden.<br />
Integriteitsbewustzijn van bestuurders? Integriteit is <strong>een</strong> onderwerp<br />
waaraan ik wel vaker aandacht hebt geschonken. Maar de<br />
specifieke relatie met bestuurlijke verantwoordelijkheid is verrassend.<br />
Integriteit hoort bij de openbare dienst, en gelukkig niet all<strong>een</strong><br />
daar bij. Maar liggen er op dit punt specifieke aandachtspunten<br />
voor bestuurders? En met name bij die bestuurders die g<strong>een</strong><br />
<strong>ambtenaar</strong> zijn maar wel <strong>een</strong> politiek ambt bekleden?<br />
Het Wetboek van Strafrecht brengt de <strong>ambtenaar</strong> en de bekleder<br />
van <strong>een</strong> politiek ambt vrij snel onder één noemer. Maar buiten dat,<br />
in dit verband ietwat extreme, bereik van de strafrechter is er voldoende<br />
ruimte om te reflecteren over bestuurders. Het eerste sleutelwoord<br />
is hier ‘voorbeeldfunctie’. Wie hoog is gezeten dient voor<br />
te leven wat hij predikt.<br />
109
110<br />
Het tweede sleutelwoord is ‘macht’. Een politiek bestuurder heeft<br />
door de bank genomen meer macht dan <strong>een</strong> <strong>ambtenaar</strong> om iets wel<br />
te willen en iets anders niet, en om iets te doen of te laten. Met <strong>een</strong><br />
buiging naar Crince LeRoy, die al in de jaren ‘60 van de vorige eeuw<br />
de macht van ambtenaren beschreef als de vierde macht, laat ik<br />
hier na deze veronderstelling te relativeren.<br />
Een politiek bestuurder heeft macht, althans zo zegt men dat vaak.<br />
Maar het is natuurlijk beter om te stellen dat hij de macht die aan<br />
zijn politieke ambt verbonden is, gedurende <strong>een</strong> zekere of – meestal<br />
– onzekere periode mag uitoefenen. De macht komt hem dus niet<br />
persoonlijk toe, maar ontl<strong>een</strong>t hij aan het ambt dat hij bekleedt.<br />
Bovendien is die macht hem toevertrouwd om de publieke zaak<br />
te dienen, niet om zijn eigen persoonlijke belangen te behartigen,<br />
noch die van zijn partij, familie en vrienden.<br />
De politieke ambtsdrager kan dus niet, als <strong>een</strong> bankier, werken<br />
op basis van de premisse dat hem door anderen kapitaal is toevertrouwd<br />
teneinde hem de kans te bieden zich te verrijken. Het epitheton<br />
‘zakkenvuller’ dat vaak aan <strong>een</strong> politicus wordt toegekend,<br />
past in dit opzicht dus niet overtuigend bij de gewenste aard van de<br />
ambtsvervulling.<br />
Bij de uitoefening van zijn macht is de politieke bestuurder gebonden<br />
aan geschreven en ongeschreven regels. Hij moet zijn<br />
macht uitoefenen op de wijze die bij het publieke ambt hoort en<br />
die daarom bij uitstek van hem verwacht mag worden. Als <strong>een</strong><br />
bestuurder zijn macht moet neerleggen, moet het ambt dat hij bekleedde<br />
dezelfde publieke waardigheid hebben als toen hij daartoe<br />
geroepen werd. En indien dat dreigt mis te gaan, moet hij zeker zijn<br />
ambt neerleggen.<br />
Uit de recente geschiedenis van het openbaar bestuur zijn hier<br />
sprekende voorbeelden van te vinden. Bekend is bijvoorbeeld het<br />
geval van <strong>een</strong> staatssecretaris die niet schroomde voor de ogen<br />
van zijn personeel, dat hij kort daarvoor de hoogst mogelijke gedragsnormen<br />
had opgelegd, met <strong>een</strong> van zijn ondergeschikten de<br />
nachtrust te zoeken in <strong>een</strong> voor hem als slaapverblijf ingerichte<br />
container.<br />
Ook wordt bijvoorbeeld niet oorbaar geacht dat <strong>een</strong> bestuurder,<br />
ter bevordering van de publieke zaak, met belastinggeld speculeert,<br />
zelfs niet als hij bijna zeker weet dat de publieke zaak daar<br />
veel garen bij zou spinnen. Zelfs het aanhouden van spaarte<strong>goed</strong>en
met publiek geld bij buitenlandse banken, die weliswaar van De<br />
Nederlandsche Bank <strong>een</strong> bankvergunning hebben gekregen, maar<br />
desondanks op het eerste gezicht niet solide kunnen zijn, is voor de<br />
publieke bestuurder zeer gevaarlijk terrein.<br />
Dat is dus anders dan bij vele <strong>goed</strong>e doelen waaraan burgers<br />
hun <strong>goed</strong>e geld geven. In veel gevallen belandt dat geld in risicovolle<br />
beleggingen en op optiebeurzen met het nobele oogmerk om<br />
aldus nog meer geld voor de <strong>goed</strong>e doelen te verwerven.<br />
Eigenlijk hebben we hier de twee basisingrediënten van het vak<br />
van publieke bestuurder wel aangeduid. De macht is niet van hem<br />
en hij mag die niet naar eigen <strong>goed</strong>dunken gebruiken. Maar hoe<br />
weet hij nu dat hij zijn macht op <strong>een</strong> integere wijze uitoefent? De<br />
makkelijkste manier om daar achter te komen is natuurlijk kennis<br />
te nemen van de talloze geschriften die Prof. Mr. Ron Niessen over<br />
integriteit heeft geschreven. Maar deze vluchtweg zal bij de redactiecommissie<br />
van deze bundel om <strong>goed</strong>e redenen niet hoog scoren.<br />
In de eerste plaats hebben bestuurders g<strong>een</strong> tijd om al die stukken<br />
te lezen. Bovendien bespreken wij hier in deze bespiegeling integriteitsbewustzijn,<br />
iets dat bij de bestuurder zelf moet leven.<br />
Gelukkig zijn de meeste bestuurders zich wel bewust van de noodzaak<br />
tot integriteit. Maar om dit bewustzijn te activeren is het nuttig<br />
<strong>een</strong> aantal vuistregels te formuleren die men <strong>een</strong>voudig bij de<br />
hand kan houden.<br />
De eerste is: als je twijfelt of iets integer is, moet je het niet doen.<br />
Het is dan vast niet integer.<br />
De tweede luidt: laat je zo nodig adviseren, maar gebruik<br />
daarvoor g<strong>een</strong> adviseurs die <strong>een</strong> belang bij <strong>een</strong> zaak hebben of<br />
waarvan je niet zeker weet of ze zelf veel van integriteit weten.<br />
De laatste fout noemen we sinds kort <strong>een</strong> Maastrichts Bulgaartje,<br />
naar <strong>een</strong> villa die de burgemeester van de Maasstad kocht op<br />
aanraden van <strong>een</strong> actief bij <strong>een</strong> beleggingsproject in Bulgarije be-<br />
trokken <strong>ambtenaar</strong>.<br />
De derde is: probeer voor de spiegel, of via <strong>een</strong> ‘innere Dialog’,<br />
<strong>een</strong>s uit te leggen wat je van plan bent te gaan doen. Als dat niet<br />
helemaal bevalt, denk er dan nog even publiek bij, zoals <strong>een</strong> volksvertegenwoordiging<br />
of <strong>een</strong> ochtendblad. Je moet er immers van<br />
uitgaan dat je al je gedragingen of handelingen publiek moet toelichten<br />
en verantwoorden.<br />
111
112<br />
Publieke verantwoording is immers de ziel van de democratie<br />
en de bereidheid daartoe het eerste functievereiste voor <strong>een</strong> bestuurder.<br />
Als je daar g<strong>een</strong> zin in hebt, is er al <strong>een</strong> in potentie ern-<br />
stig probleem.<br />
Dit laatste is <strong>een</strong>voudig te illustreren met de opstelling van minister-president<br />
Balkenende in de kwestie Irak. Hij ging zelfs zo ver<br />
om bij de vorming van <strong>een</strong> kabinet te eisen dat g<strong>een</strong> parlementair<br />
onderzoek zou worden ingesteld naar het handelen van de Nederlandse<br />
regering bij het verlenen van politieke steun aan de oorlog<br />
tegen Irak. Uiteraard, het zij ter vermijding van misverstanden toegevoegd,<br />
is het toegeven aan zo’n eis <strong>een</strong> minstens even grote fout<br />
van publieke ambtsdragers.<br />
Verantwoording afleggen en daarbij ook fouten erkennen, siert de<br />
bekleder van het ambt. Maar dit inzicht is niet ieder<strong>een</strong> gegeven.<br />
Tijdens het parlementair debat over het rapport van de commissie-<br />
Davids, die uiteindelijk door het kabinet werd ingesteld om toch<br />
<strong>een</strong> onderzoek naar ‘Irak’ te doen, is veel gesproken over het verschil<br />
tussen ‘de kennis van nu’ en ‘de kennis van toen’. Hierbij viel,<br />
voor ons gelukkig, vele malen het woord integriteit.<br />
Alhoewel tussen de feiten van nu en toen in het onderhavige geval<br />
g<strong>een</strong> verschil bestond, wees de fractieleider van de partij van<br />
de minister-president er veelvuldig op dat de besluitvorming om<br />
politieke steun aan de oorlog te geven bepaald wel ‘integer’ was<br />
geweest. Dit werd door anderen niet weersproken. Dat vindt men<br />
in de Kamer doorgaans ook vervelend, want integriteit is <strong>een</strong><br />
zwaarbeladen begrip, vooral als het op <strong>een</strong> persoon betrokken lijkt<br />
te worden.<br />
Omdat het hier echter over <strong>een</strong> besluitvormingsproces ging, zou<br />
de indruk kunnen ontstaan dat ‘integriteit’ van besluitvorming in<br />
de politiek iets anders is dan in de wetenschap. Als je in de wetenschap<br />
bewust feiten over het hoofd ziet, ben je natuurlijk niet integer<br />
bezig. In het Irak-debat werd echter de indruk gewekt dat dat in<br />
de politiek anders zou zijn. Hier moet dus nog aan integriteitsbewustzijn<br />
worden geschaafd.
Met de bovengenoemde drie vuistregels komt <strong>een</strong> bestuurder <strong>een</strong><br />
heel eind bij het activeren van zijn latente integriteitsbewustzijn.<br />
Mocht het desondanks fout gaan met zijn loopbaan vanwege <strong>een</strong><br />
integriteitsprobleem, dan heeft hij zich wellicht ergens op verkeken.<br />
Dat kan de beste overkomen.<br />
113
114
Alain Hoekstra en Alex Belling 1<br />
Zou Ron Niessen tevreden zijn?<br />
Een kritische beschouwing op het<br />
integriteitsbeleid bij de overheid in de<br />
afgelopen 20 jaar<br />
Toen ons werd gevraagd <strong>een</strong> bijdrage te leveren aan <strong>een</strong> liber amicorum<br />
dat Ron Niessen bij zijn afscheid als bijzonder hoogleraar<br />
bij de Ien Dales Leerstoel zal worden aangeboden, voelden wij ons<br />
vereerd. Hij heeft zich namelijk gedurende zeer lange tijd bewogen<br />
op het terrein van integriteit bij de overheid en in zijn toenmalige<br />
functies van chef wetgeving, later directeur en plv. directeur-generaal,<br />
bij het ministerie van Binnenlandse Zaken mede aan de wieg<br />
gestaan van de eerste gedachtevorming over integriteitsbeleid in<br />
de publieke sector.<br />
En heeft hij ook niet <strong>een</strong> bijdrage geleverd aan de speech uit<br />
1992 waarin wijlen minister Ien Dales van Binnenlandse Zaken<br />
de welbekende uitspraak deed: “Een beetje integer bestaat niet”,<br />
waardoor het thema integriteit in Nederland nadrukkelijk op de<br />
politiek-bestuurlijke agenda werd geplaatst?<br />
Later heeft Ron vanuit de Ien Dales Leerstoel, binnen de kaders van<br />
zijn leeropdracht ‘de overheid als arbeidsorganisatie’, <strong>een</strong> wezenlijke<br />
bijdrage geleverd aan het debat over integriteit bij de overheid.<br />
Rechtdoend aan zijn lange staat van dienst op het gebied van integriteit<br />
in het publieke domein, hebben wij – mede aan de hand van<br />
<strong>een</strong> aantal rapporten van de Algemene Rekenkamer – het gevoerde<br />
1 Beide auteurs zijn werkzaam bij het Bureau<br />
Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS).<br />
Eerstgenoemde als bureauhoofd, de tweede als<br />
adviseur.<br />
115
116<br />
integriteitsbeleid gedurende de afgelopen twee decennia tegen het<br />
licht gehouden. Wij menen <strong>een</strong> aantal trends, maar ook <strong>een</strong> aantal<br />
probleemgebieden te signaleren. Hieronder zullen wij de meest relevante<br />
daarvan de revue laten passeren. En natuurlijk stellen wij<br />
ons daarbij de vraag: Zou Ron Niessen tevreden zijn?<br />
Van smal naar breed<br />
Het eerste serieuze onderzoek van de Algemene Rekenkamer op dit<br />
beleidsterrein dateert uit 1996. Aanleiding voor de belangstelling<br />
van de Rekenkamer vormde de sterk toegenomen aandacht voor de<br />
integriteit van de openbare sector. Belangrijke ontwikkelingen die<br />
hieraan <strong>een</strong> bijdrage leverden, waren: het streven naar <strong>een</strong> op bedrijfsmatige<br />
leest geschoeide overheid, de versterkte aandacht voor<br />
klantgerichtheid en vergaande samenwerkingsvormen tussen de<br />
publieke en de private sector. De overheid kwam dichter bij de burgers<br />
en bedrijven en was in toenemende mate met ze gaan samenwerken.<br />
Alras werd duidelijk dat dergelijke nieuwe werkvormen,<br />
die vaak worden aangeduid met de term New Public Management,<br />
ook risico’s met zich brengen. Bovendien werd <strong>een</strong> aantal taken en<br />
werkzaamheden (zelfs) aangemerkt als integriteitsgevoelig. Hierbij<br />
kan worden gedacht aan taken als contracten sluiten, subsidies<br />
toekennen, rechtsregels handhaven en beslissen over vergunningen.<br />
Brandpunt van het onderzoek was de vraag op welke wijze de<br />
ministeries vorm hadden gegeven aan <strong>een</strong> beleid ter voorkoming<br />
van aantasting van de integriteit en in welke mate deze aantastingen<br />
voorkomen. Onder meer werd gekeken naar de eventuele<br />
aanwezigheid van richtlijnen voor het melden van nevenfuncties,<br />
het aannemen en melden van geschenken en diensten en voor de<br />
handelwijze bij vermoedens of concrete aanwijzingen van fraude<br />
of corruptie. Verder had de Rekenkamer aandacht voor het functieroulatiebeleid,<br />
de vertrouwenspersoon voor fraude en corruptie en<br />
gevallen van (vermoedens van) aantasting van integriteit (fraude<br />
en corruptie) en de wijze van aanpak daarvan.<br />
Wanneer wij kijken naar de onderzoeksaandacht van de Rekenkamer<br />
in die tijd, zien we dat zij <strong>een</strong> smalle integriteitsdefinitie<br />
hanteerde. De Rekenkamer onderzocht de ministeries op maatregelen<br />
die aantasting van de integriteit van het openbaar bestuur<br />
moesten voorkomen, waarbij zij het begrip integriteit primair de-
finieerde als ‘de afwezigheid van fraude en corruptie’. Deze smalle<br />
integriteitsdefinitie past bij de zogenaamde nalevingsstrategie, die<br />
invulling krijgt door regels, richtlijnen en procedures te formuleren,<br />
waarbij normconform handelen wordt bevorderd. De nadruk<br />
ligt op het vergroten van controle en toezicht en het bestraffen van<br />
overtreders. Deze aandacht voor ‘regels en naleving’ van de Rekenkamer<br />
is verklaarbaar door de aard van het instituut Rekenkamer<br />
zelf. Zij richt zich immers op controle van de rechtmatigheid en de<br />
doelmatigheid van het overheidsoptreden. Verder was <strong>een</strong> dergelijke<br />
benadering niet onbegrijpelijk, aangezien het integriteitsbeleid<br />
van de (centrale) overheid zich op dat moment ook kenmerkte<br />
door <strong>een</strong> nalevingsstrategie. 2<br />
Door latere ontwikkelingen en gebeurtenissen op integriteitsgebied<br />
bij de overheid veranderde de opvatting over wat onder het<br />
begrip integriteit zou moeten worden verstaan. Mede door de uitkomsten<br />
van het onderzoek van de Parlementaire enquêtecommissie<br />
bouwnijverheid, in december 2002, werd pijnlijk duidelijk dat<br />
het opstellen van regels, procedures e.d. all<strong>een</strong>, onvoldoende is om<br />
<strong>een</strong> integer overheidsapparaat te creëren. 3 Hieraan moet ook worden<br />
toegevoegd dat het bij de betrokken overheidsdiensten even<strong>een</strong>s<br />
ontbrak aan adequate handhaving van het integriteitsbeleid.<br />
Voor zover misdragingen werden gesignaleerd en als zodanig gekwalificeerd,<br />
werd daar niet tegen opgetreden.<br />
Dit leidde ertoe dat het bestaande (nalevings)beleid werd aangevuld<br />
met <strong>een</strong> strategie die meer is gebaseerd op bewustwording en<br />
stimulering. Deze strategie gaat uit van <strong>een</strong> bredere integriteitsdefinitie<br />
en richt zich op het bevorderen van <strong>goed</strong> werkgeverschap<br />
2 Hoekstra, A., Belling, A.F., Heide, E. van der,<br />
2008. ‘A paradigmatic shift in ethics and integrity<br />
management within the Dutch public<br />
sector; Beyond compliance’. In: Huberts, L.W.J.C.,<br />
Carole, L., Maesschalck, J (Eds), ‘Ethics and<br />
integrity of governance: perspectives across<br />
Frontiers’, Edward Elgar.<br />
3 Volgens de enquêtecommissie schortte het overigens<br />
veelal niet zozeer aan het integriteitsbeleid<br />
zelf, in termen van nota’s en voorschriften, als<br />
117<br />
wel aan de consequente toepassing daarvan in<br />
het personeelsbeleid. Voorschriften inzake functieroulatie<br />
en de meldingsplicht van geschenken blijken<br />
bijvoorbeeld te vaak <strong>een</strong> dode letter. Er was<br />
in te veel gevallen sprake van <strong>een</strong> discrepantie<br />
tussen het beleid op papier (zoals functieroulatie<br />
en meldingsplicht van giften en dergelijke) en de<br />
beleving en naleving ervan in de werkelijkheid.<br />
(TK, 2002-2003, 28 244, nrs. 5-6).
118<br />
en <strong>goed</strong> <strong>ambtenaar</strong>schap. De maatregelen die daarbij horen zijn<br />
gericht op het versterken van de (morele) competentie en het bevorderen<br />
van <strong>een</strong> cultuur van verantwoordelijkheid. De nadruk<br />
ligt op het stimuleren van ambtenaren om op zorgvuldige wijze<br />
de verantwoordelijkheden die samenhangen met hun functie, serieus<br />
te nemen. De overheid ontwikkelde <strong>een</strong> (beperkt) aantal instrumenten<br />
om bij overheidsmedewerkers de bewustwording van<br />
integer handelen te bevorderen.<br />
Naarmate vorderingen werden geboekt op het gebied van naleving,<br />
en de hard controls die daarbij horen, ontstond er bij de ministeries,<br />
zij het in wisselende mate, geleidelijk aan meer aandacht voor de<br />
beïnvloeding van houding en gedrag van medewerkers. Dit om ervoor<br />
te zorgen dat het thema integriteit ook ‘tussen de oren’ zou<br />
komen. De stimuleringsstrategie, met bijbehorende soft controls,<br />
kreeg meer aandacht, hetg<strong>een</strong> zich onder meer uitte in aandacht<br />
voor het bevorderen van <strong>een</strong> integere cultuur in de organisatie, dilemmatrainingen,<br />
themabij<strong>een</strong>komsten en ook voorbeeldgedrag<br />
van het management.<br />
Voor de Rekenkamer vormde deze ontwikkeling in 2009 aanleiding<br />
om de soft controls expliciet te betrekken in het onderzoekskader<br />
naar integriteitszorg bij de ministeries. Deze ambitie van de<br />
Rekenkamer werd wellicht extra gestimuleerd door de enigszins<br />
krampachtige reactie van de ministeries op de bevindingen van<br />
de Rekenkamer in haar rapport ‘Zorg voor integriteit’ uit 2004. De<br />
ministeries trachtten toen <strong>een</strong> kritische noot van de Rekenkamer<br />
over lacunes op het gebied van hard controls te pareren door te verwijzen<br />
naar de geleverde inspanningen op het gebied van de organisatiecultuur.<br />
Hoe dan ook, de Rekenkamer heeft in 2009 <strong>een</strong> eerste stap gezet<br />
om haar onderzoeksobject te verbreden (inclusief soft controls) en<br />
dat lijkt ons <strong>een</strong> <strong>goed</strong>e zaak.<br />
Overigens zaait de Rekenkamer <strong>een</strong> beetje verwarring met wat zij<br />
verstaat onder de bredere integriteitsbenadering. In haar ‘Nulmeting<br />
integriteitszorg 2004’ vraagt zij ministeries te kiezen voor <strong>een</strong><br />
brede benadering van integriteitsbeleid; <strong>een</strong> benadering waarbij<br />
niet all<strong>een</strong> personeelszorg, maar ook bijvoorbeeld beveiliging en<br />
administratieve organisatie worden betrokken. In onze opvatting<br />
behoren de door de Rekenkamer genoemde ‘verbredingsonderdelen’<br />
tot de eerdergenoemde nalevingsbenadering en derhalve tot<br />
het smalle integriteitsbegrip.
Verbreding of verarming?<br />
Ondanks het feit dat we <strong>een</strong> dergelijke verbreding van zowel het<br />
integriteitsbegrip als van het -beleid, evenals van de monitoring<br />
daarvan door de Rekenkamer, <strong>een</strong> positieve ontwikkeling vinden,<br />
zijn we van mening dat we thans het risico lopen om daarin door te<br />
schieten. Zo zien we het begrip inhoudelijk dusdanig ver opgerekt<br />
worden dat bijvoorbeeld ook te laat komen en andere vormen van<br />
ambtelijke onregelmatigheden en disfunctioneren het ‘integriteitspredicaat’<br />
krijgen.<br />
Als integriteit zo breed wordt opgevat ligt, om met de woorden<br />
van Huberts te spreken, het gevaar van ‘integritisme’ op de loer,<br />
waarbij alle onregelmatigheden op de werkvloer ten onrechte<br />
tot <strong>een</strong> integriteitskwestie worden gemaakt, hetg<strong>een</strong> tot angst en<br />
verlamming kan leiden. Dat betekent dat we de neiging van sommigen,<br />
om integriteit voortaan als ‘professionele verantwoordelijkheid’<br />
invulling te willen geven, eerst moeten evalueren op de<br />
mogelijke consequenties daarvan, alvorens het navolging te geven.<br />
Dit om te bezien of de verbreding niet (onbedoeld) tot <strong>een</strong> verarming<br />
kan leiden.<br />
Huberts uit, naar onze mening terecht, zijn zorgen: “…about the<br />
far reaching definition of integrity as professional responsibility”,<br />
als hij erop wijst dat: “When this distinction is blurred too much,<br />
an organization loses sight of what is morally important and what<br />
is not. Such a blurring can have negative consequences. Employees<br />
become too afraid to take risks or innovate and may become paralyzed,<br />
by the idea that making a mistake will lead to an investigation<br />
questioning their integrity.” 4<br />
De vraag is bovendien of deze hang naar het hanteren van <strong>een</strong><br />
andere terminologie (professionele verantwoordelijkheid in plaats<br />
van integriteit) – die oude wijn in nieuwe zakken verkoopt, omdat<br />
deze term soepeler door de mond zou gaan dan het begrip integriteit<br />
(dat in de praktijk toch nog vaak <strong>een</strong> wat negatieve connotatie<br />
heeft) – niet nog het meest lijkt op <strong>een</strong> ‘Orwelliaanse’ ingreep. Derhalve<br />
is er veel voor te zeggen om het beestje gewoon bij de naam<br />
4 Huberts, L.W.J.C., Anechiarico, F. & Six, F.E. (redacteuren),<br />
‘Local integrity systems: World cities<br />
fighting corruption and safeguarding integrity’,<br />
Den Haag, 2008. pp. 178-179)<br />
119
120<br />
te blijven noemen en is de uitdaging erin gelegen om integriteit<br />
voortaan op <strong>een</strong> positieve en constructieve wijze te formuleren.<br />
Naast deze begripsmatige verbreding is ook met enige regelmaat<br />
te horen dat integriteit niet als <strong>een</strong> ‘apart’ thema binnen de organisatie<br />
geagendeerd zou moeten worden, maar dat het geïntegreerd<br />
moet worden in reguliere bedrijfsvoerings-processen. Hoewel dit<br />
in eerste instantie misschien heel plausibel en ons welgevallig<br />
moge klinken, zijn ook hier nadelen aan verbonden. Indien integriteit<br />
niet als ‘eigenstandig’ thema binnen de organisatie wordt<br />
geagendeerd en georganiseerd, bestaat het risico dat het op den<br />
duur vervliegt, verwatert en uiteindelijk vergeten wordt. Als integriteit<br />
immers (impliciet) de zorg van ieder<strong>een</strong> is, zal niemand<br />
zich er echt voor verantwoordelijk gaan voelen. Daarom is het van<br />
belang het thema integriteit expliciet te benoemen en te institutionaliseren.<br />
Dat betekent dat het als thema geformaliseerd en gestructureerd<br />
invulling gegeven moet worden. Dat kan overigens<br />
op velerlei wijze, bijvoorbeeld door <strong>een</strong> integriteitsbureau op te<br />
richten, integriteit projectmatig vorm te geven, of simpelweg door<br />
<strong>een</strong> centrale integriteitsfunctionaris aan te stellen. Een dergelijke<br />
organisatie bevordert de continuïteit van het thema integriteit, de<br />
implementatie daarvan, de <strong>een</strong>duidigheid en samenhang van het<br />
integriteitsbeleid, evenals de accumulatie van specifieke integriteitsgerelateerde<br />
expertise en onderstreept, tot slot, het belang dat<br />
de organisatie hecht aan het onderwerp. 5<br />
Ons streven naar <strong>een</strong> ‘eigenstandige’ positionering mag echter niet<br />
worden opgevat als <strong>een</strong> pleidooi voor <strong>een</strong> ‘geïsoleerde’ aanpak. Integendeel<br />
zelfs. Wij pleiten juist voor meer samenhang, met daarin<br />
<strong>een</strong> belangrijke rol voor de integriteitsfunctionaris.<br />
Bij overheidsorganisaties is het integriteitsbeleid veelal ‘verkaveld’<br />
over verschillende disciplines en afdelingen die <strong>een</strong> rol<br />
spelen in het integriteitsbeleid, zoals de afdelingen Financiën, Personeelszaken,<br />
ICT, Bestuurlijk Juridische Zaken, de Auditdienst,<br />
de beveiligings<strong>ambtenaar</strong> en vertrouwenspersonen. De communicatie<br />
tussen deze actoren laat vaak te wensen over, waardoor de<br />
samenhang vaak gebrekkig is en het integriteitsbeleid nog te veel<br />
<strong>een</strong> ad hoc- en zelfs incidentgericht karakter heeft gekregen. 6<br />
De aandacht dient dan ook uit te gaan naar het verbeteren van de<br />
interne afstemming tussen deze functionaliteiten. De ambtelijke<br />
leiding kan daartoe <strong>een</strong> integriteitsfunctionaris aanwijzen die ver-
antwoordelijk is voor de interne afstemming en coördinatie tussen<br />
deze verschillende actoren. Een dergelijke aanpak beslecht<br />
naar onze mening het gefragmenteerde karakter van het integriteitsbeleid,<br />
waarover het blad Binnenlands Bestuur deze zomer<br />
nog publiceerde. 7<br />
Naast deze trends binnen het integriteitsspectrum is ook <strong>een</strong> aantal<br />
probleemgebieden te onderkennen. Hieronder stippen we de<br />
drie meest in het oog springende kort aan.<br />
Risicoanalyses van kwetsbare gebieden<br />
in organisaties<br />
De problematiek van de georganiseerde criminaliteit eind jaren ‘80,<br />
begin jaren ‘90, waaruit zorgen voortvloeiden over <strong>een</strong> mogelijke verwevenheid<br />
van onder- en bovenwereld, heeft de toenmalige Binnenlandse<br />
Veiligheidsdienst (BVD), voorloper van de huidige Algemene<br />
Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), gestimuleerd om sectoren<br />
die de grootste integriteitsrisico’s lopen, systematisch in kaart brengen.<br />
Onder meer de bouw en de vuilverwerkingsindustrie werden<br />
geïdentificeerd als bedrijfssectoren waarin criminelen bij voorkeur<br />
hun illegaal verkregen inkomsten zouden investeren. Daarnaast<br />
werd nadrukkelijk alertheid gevraagd voor inherent kwetsbare handelingen<br />
in het openbaar bestuur, zoals vergunningen verlenen, opdrachten<br />
gunnen en omgaan met vertrouwelijke informatie.<br />
Verder ontwikkelde de BVD, in het verlengde hiervan, midden<br />
jaren ‘90 <strong>een</strong> eerste kwetsbaarheids-/risicoanalyse-instrument (de<br />
handleiding ‘Een beetje integer kan niet’), waarmee overheden<br />
hun eigen organisatie konden doorlichten. Op basis van opgedane<br />
ervaringen is in 2003 <strong>een</strong> vernieuwd en geactualiseerd instrument<br />
ontwikkeld: het ‘Handboek Integriteitsonderzoek’. Daarbij bleef<br />
de onderzoeksmethode in essentie onveranderd.<br />
5 Maesschalck, J., ‘Een ambtelijk integriteitsbeleid<br />
in de Vlaamse overheid’, Steunpunt Beleidsrelevant<br />
onderzoek bestuurlijke organisatie,<br />
Leuven, 2005.<br />
121<br />
6 Karssing, E.D., Hoekstra, A., ‘Het gelijk van Ien<br />
Dales’, in: Kok, F., Maas, T, van der, ‘Zuiver op de<br />
graat; Hoe integer is Nederland’, Van Gorcum,<br />
2006.<br />
7 Binnenlands Bestuur, ‘Integriteitsbeleid gem<strong>een</strong>ten<br />
onsamenhangend’, 11 juni 2010, p.17.
122<br />
Risicoanalyse van kwetsbare gebieden als zelfstandig fenom<strong>een</strong>, is<br />
bij de Rekenkamer slechts langzaam tot ontwikkeling gekomen.<br />
In eerste instantie werd dit instrument genoemd als ‘bijproduct’<br />
bij functieroulatie, als <strong>een</strong> van de maatregelen ter voorkoming van<br />
aantasting van de integriteit, in het bijzonder om te voorkomen<br />
dat beslissingsbevoegde ambtenaren in <strong>een</strong> te nauw contact raken<br />
met bedrijven of burgers waarmee ze functioneel zaken doen.<br />
Een eerste vereiste is dan dat per organisatie duidelijk is welke<br />
functie als kwetsbaar moet worden aangemerkt. In haar ‘Tussenbalans<br />
integriteitsbeleid’ uit 1998 (onderdeel van Rechtmatigheidsonderzoek<br />
1997) komt de Rekenkamer tot de conclusie dat<br />
<strong>een</strong> inventarisatie van kwetsbare gebieden en functies bij het Rijk<br />
nog aanzienlijke lacunes vertoont. Twee latere rapportages (de<br />
Nulmeting uit 2005 en de Eenmeting uit 2010) geven helaas g<strong>een</strong><br />
rooskleuriger beeld. In de Nulmeting concludeert de Rekenkamer<br />
dat ministeries in vergelijking met eerdere rijksbrede onderzoeken<br />
nog steeds weinig vooruitgang hebben geboekt met <strong>een</strong> gestructureerde<br />
analyse van integriteitsrisico’s. Uit het meest recente onderzoek<br />
komt naar voren dat bij het uitvoeren van risicoanalyses<br />
slechts beperkte vooruitgang is geboekt.<br />
Dit ondanks het feit dat het Bureau Integriteitsbevordering Openbare<br />
Sector (BIOS) sinds begin 2006 <strong>een</strong> nieuw en laagdrempelig<br />
risicoanalyse-instrument ter beschikking stelt, het Self Assessment<br />
INTegriteit (SAINT). Daarmee kunnen overheden hun eigen<br />
organisatie op laagdrempelige wijze doorlichten op mogelijk<br />
kwetsbare processen en integriteitsrisico’s. De zorgelijke situatie<br />
bij het Rijk ten aanzien van risicoanalyses is verder merkwaardig<br />
omdat overheden op grond van de Ambtenarenwet vanaf mei 2006<br />
verplicht zijn integriteitsbeleid te voeren. Bovendien noemt de<br />
Memorie van Toelichting op de desbetreffende wet(swijziging) het<br />
doorlichten van de organisatie expliciet als <strong>een</strong> van de elementen<br />
van het te voeren integriteitsbeleid.<br />
Resumerend kan worden gesteld dat, ondanks de (wettelijke) verplichting<br />
daartoe en ondanks de beschikbaarheid van <strong>een</strong> effectief<br />
en laagdrempelig instrument, risicoanalyses bij de overheid moeilijk<br />
van de grond komen.
Inzicht in de omvang en aard van<br />
integriteitsinbreuken en de wijze van afhandeling<br />
Geheel in lijn met haar onderzoeksopdracht vraagt de Rekenkamer,<br />
sinds haar eerste integriteitsonderzoek in 1996, aandacht<br />
voor de registratie van aantastingen van de integriteit en de wijze<br />
van afhandeling daarvan. Een <strong>goed</strong> overzicht over de periode 1990<br />
– medio 1995 kon de Rekenkamer niet verkrijgen, omdat niet alle<br />
ministeries aantastingen van de integriteit adequaat bijhielden.<br />
Soms was er sprake van centrale afhandeling, meestal decentrale,<br />
en uitsplitsing naar soort inbreuk vond niet altijd plaats.<br />
In haar rapporten daarna (1998 en 2004) bleef de Rekenkamer<br />
wijzen op het belang van adequate registratie van integriteitsaantastingen,<br />
omdat: “iedere aantasting het imago van de rijksoverheid<br />
schaadt en, sterker nog, <strong>een</strong> adequaat functioneren van het<br />
Rijk ondermijnt”.<br />
Naar aanleiding van de ‘Tussenbalans integriteitsbeleid’ (AR, 1998)<br />
zegde Binnenlandse Zaken toe in het najaar 1998 voor het eerst<br />
met <strong>een</strong> overzicht van geregistreerde aantastingen in de sector Rijk<br />
te zullen komen door publicatie in ‘Mensen en Management in de<br />
rijksdienst’ (vanaf 2001 vervangen door het ‘Sociaal Jaarverslag<br />
Rijk’). Het overzicht van integriteitsinbreuken in die publicatie uit<br />
1998 stelde, zo moet worden geconcludeerd, nog niet zo veel voor.<br />
Het gaf g<strong>een</strong> reëel inzicht in de stand van zaken van integriteitsinbreuken<br />
binnen de Rijksdienst.<br />
De registratie van schendingen leidde lange tijd <strong>een</strong> moeizaam bestaan.<br />
Er werd in de genoemde publicaties van het Rijk weliswaar<br />
iets vermeld over het aantal integriteitsinbreuken, maar je kon je<br />
twijfels hebben over de kwaliteit van de verstrekte cijfers. Schendingen<br />
werden immers niet adequaat geregistreerd, zowel over de<br />
volle breedte bij het Rijk als bij de overige geledingen van de overheid.<br />
8 Totdat in 2005 in <strong>een</strong> relatief kort tijdsbestek twee rapporten<br />
verschenen: de ‘Nulmeting naar integriteitszorg in 2004’ van de<br />
Algemene Rekenkamer en ‘Corruptie in het Nederlandse openbaar<br />
8 Een positieve uitzondering dient te worden gemaakt<br />
voor bijvoorbeeld de gem<strong>een</strong>te Amsterdam<br />
en de sector Politie, die sinds respectievelijk 1996<br />
en 2003 integriteitsschendingen systematisch<br />
registreren.<br />
123
124<br />
bestuur’ van de Vrije Universiteit Amsterdam. Daarin werden pleidooien<br />
gehouden voor de registratie van integriteitsschendingen,<br />
om <strong>een</strong> betrouwbaar beeld te krijgen van de omvang, aard en afdoening<br />
ervan. Het tweede rapport veroorzaakte de nodige ophef.<br />
Daaruit zou naar voren komen dat topfunctionarissen in het openbaar<br />
bestuur schatten dat 5,2 procent van de politici en 3,2 procent<br />
van de ambtenaren corrupt zou zijn. Dit leidde tot <strong>een</strong> groot aantal<br />
Kamervragen.<br />
Deze ophef heeft er mede toe geleid dat de minister van BZK in september<br />
2005 in <strong>een</strong> bestuurlijk overleg afspraken heeft gemaakt<br />
met de portefeuillehouders integriteit van de diverse koepelorganisaties<br />
en de voormalige Raad van Hoofdcommissarissen (RHC)<br />
om integriteitsschendingen uniform te registreren. Om uiteindelijk<br />
te komen tot <strong>een</strong> landelijk registratiesysteem voor de afhandeling<br />
van (vermoedelijke) integriteitsschendingen 9 is het project<br />
‘uniforme registratie integriteitschendingen (URI)’ gestart.<br />
Het was de bedoeling dat alle organisaties in de sectoren Rijk,<br />
Politie, Defensie, provincies, gem<strong>een</strong>ten en waterschappen, <strong>een</strong> digitaal<br />
registratiesysteem zouden gebruiken, zodat aggregatie van<br />
de data <strong>een</strong>voudig zou kunnen worden gerealiseerd. Dit bleek te<br />
ambitieus. Wel is afgesproken dat deze organisaties voor zichzelf<br />
integriteitsschendingen op <strong>een</strong> uniform registratieformulier zouden<br />
gaan bijhouden. De sectoren Rijk en Politie aggregeren de data<br />
van de ministeries en de korpsen centraal.. In de overige sectoren<br />
gebeurt dat niet.<br />
Wanneer wij naar al deze gebeurtenissen kijken, kunnen wij<br />
slechts tconcluderen dat de registratie van (vermoedelijke) integriteitsschendingen<br />
en de wijze van afhandeling – met uitzonderingen<br />
van enkele positieve voorbeelden – in de volle breedte, nog<br />
niet structureel van de grond is gekomen. Dat ondanks het feit<br />
dat de Rekenkamer hiervoor al sinds 1996 nadrukkelijk aandacht<br />
vraagt en ondanks dat hier in 2005 in <strong>een</strong> bestuurlijk overleg concrete<br />
afspraken over zijn gemaakt.
De manager als ‘deus ex machina’ of als<br />
‘Jack in the box’?<br />
Een derde probleemgebied doet zich voor bij de rol van de manager.<br />
Buitengewoon populair (zowel binnen de wetenschap als in<br />
beleidsstukken) is tegenwoordig de opvatting dat integriteit vooral<br />
<strong>een</strong> aangelegenheid is van de manager, de direct leidinggevende.<br />
Daar is ook veel voor te zeggen omdat deze er vanuit zijn integrale<br />
managementtaak verantwoordelijk voor is om het integriteitsbeleid<br />
op de werkvloer ten uitvoer te brengen. Het vermogen van individuele<br />
managers om integriteit op <strong>een</strong> <strong>goed</strong>e wijze te managen<br />
is echter problematisch. Het recente rapport van de Algemene Rekenkamer<br />
stelt bijvoorbeeld dat leidinggevenden (vergeleken met<br />
niet-leidinggevenden) <strong>een</strong> positiever beeld hebben van het integriteitsbeleid<br />
en de kwaliteit van de integriteitszorg dus al gauw overschatten,<br />
terwijl zij de integriteitsrisico’s juist onderschatten. Zo<br />
blijken er in hun werkomgeving meer belemmeringen te zijn voor<br />
managers om integriteit in de organisatie op effectieve wijze vorm<br />
en inhoud te geven. In de volgende tabel zetten we die kort uit<strong>een</strong>.<br />
Belemmeringen van en voor de manager om integriteit invulling te geven<br />
Achtergrond:<br />
- onderzoek wijst uit dat weinig aandacht bestaat voor onderwerpen<br />
als ethiek en integriteit in opleidingen en programma’s<br />
die toekomstige managers klaarstomen voor hun werk;<br />
- bovendien worden managers doorgaans geselecteerd op het<br />
klaren van de primaire klus waarbij niet naar integriteitsvaardigheden<br />
wordt gekeken.<br />
Druk:<br />
- managers worden voortgedreven door steeds scherpere targets<br />
en productienormen hetg<strong>een</strong> op gespannen voet kan staan met<br />
integriteit;<br />
9 Hierbij gaan wij, vanwege de overzichtelijkheid,<br />
voorbij aan de omstandigheid dat er in het begin<br />
in feite sprake was van twee gescheiden projecten:<br />
één registratiesysteem voor de sector Rijk en één<br />
registratiesysteem voor de rest van de publieke<br />
sector. Het eerste systeem (Rijk) is inmiddels<br />
opgegaan in dat van de publieke sector.<br />
125
Lastig:<br />
- in managementcontracten wordt vaak gestuurd op productienormen,<br />
doorlooptijden en financieel beheer, integriteit komt<br />
daar zelden expliciet in voor;<br />
- de inzet van middelen voor integriteitsmanagement kan, zeker<br />
ten tijde van bezuinigingen en taakstellingen, als <strong>een</strong> luxe<strong>goed</strong><br />
worden opgevat;<br />
- managers worden overvoerd met taken waardoor ze weinig tijd<br />
hebben voor de zorg voor integriteit.<br />
- medewerkers kunnen het agenderen van integriteit zien als<br />
<strong>een</strong> gebrek aan vertrouwen. Dat maakt het voor managers lastig<br />
om het thema op positieve wijze te agenderen: de manager<br />
als zedenmeester;<br />
- integriteit wordt nog gezien als <strong>een</strong> subjectief, vaag en ongrijpbaar<br />
concept dat moeilijk te operationaliseren en meetbaar te<br />
maken is;<br />
- veel managers staan er all<strong>een</strong> voor en krijgen onvoldoende<br />
ondersteuning van stafafdelingen om integriteit op <strong>een</strong> <strong>goed</strong>e<br />
wijze invulling te geven.<br />
Niet nodig:<br />
- sommige managers zijn van mening dat aandacht voor integriteit<br />
niet nodig is omdat er g<strong>een</strong> integriteitsprobleem is: if it ain’t<br />
broke, don’t fix it;<br />
- sommigen zijn van mening dat integriteit niet te managen is,<br />
het zit in het karakter van de medewerker, of niet.<br />
Focus & voorbeeld:<br />
- overheidsmanagers moeten in toenemende mate mobiel zijn<br />
en rouleren, hetg<strong>een</strong> kan leiden tot ‘inhoudsloze procesmanagers’<br />
die minder zicht hebben op de concrete werkinhoud en de<br />
risico’s en verleidingen van de werkvloer;<br />
- managers gaan bovendien zelf relatief vaak over de schreef en<br />
geven daarmee niet het <strong>goed</strong>e voorbeeld;<br />
- voortgedreven door productienormen verleiden managers hun<br />
medewerkers nog wel <strong>een</strong>s tot bending the rules.
Hiermee dringt zich de conclusie op dat de manager niet zonder<br />
meer en van nature kan worden gezien als de meest bekwame<br />
functionaris om integriteit te managen. Daarmee is overigens niet<br />
gezegd dat de manager g<strong>een</strong> belangrijke rol kan, of zou moeten,<br />
spelen in het bevorderen van integriteit binnen de organisatie.<br />
Wij pleiten ervoor om die rol juist te versterken door haar in <strong>een</strong><br />
bredere context te zien. Binnen het model van integriteitsmanagement<br />
dat wij voor ogen hebben, zijn meerdere sleutelfactoren van<br />
de organisatie betrokken. Daartoe behoren onder meer de ambtelijke<br />
leiding, verschillende stafafdelingen, vertrouwenspersonen,<br />
en zeker ook de integriteitsfunctionaris die moet zorgen voor coordinatie<br />
en bij wie <strong>een</strong> belangrijke rol ligt om het management<br />
direct te ondersteunen bij zijn integriteitstaken. Zo bezien is het<br />
belangrijkste instrument van de manager, om integriteit op <strong>een</strong> effectieve<br />
wijze invulling te kunnen geven, de bredere ‘integriteitsorganisatie’<br />
waar deze deel van uitmaakt.<br />
Afsluiting<br />
Na deze kritische beschouwing resteert nog de beantwoording van<br />
onze vraag in de titel van deze bijdrage, te weten: zou Ron Niessen<br />
tevreden zijn? Hoewel het natuurlijk niet makkelijk is deze vraag<br />
voor hem te beantwoorden, ontkomen wij er, gezien onze pregnante<br />
vraagstelling, niet aan om op zijn minst <strong>een</strong> poging te wagen.<br />
Wij denken dat Ron redelijk content zou kunnen zijn met de<br />
verbreding van het beleid. Naast de oorspronkelijk gepraktiseerde<br />
nalevingsstrategie werd vanaf 2003 geleidelijk aan het integriteitsbeleid<br />
binnen de overheid verbreed, waarbij ook aandacht werd<br />
besteed aan het versterken van de stimuleringsstrategie. Wij weten<br />
dat regels in bepaalde situaties houvast geven maar ook negatieve<br />
verleidingen oproepen, waaronder die om niet verder zelf na<br />
te denken.<br />
Waar Ron ook tevreden over zou kunnen zijn, is de omstandigheid<br />
dat langzamerhand <strong>een</strong> breder besef doordringt dat kwesties<br />
van integriteit in hun benadering ‘integraliteit’ vereisen. Een<br />
adagium dat hij tijdens lezingen niet zelden naar voren brengt.<br />
Voor het oplossen van dilemma’s waarmee wij in de dagelijkse<br />
praktijk worden geconfronteerd, is zonder meer <strong>een</strong> brede kijk<br />
noodzakelijk.<br />
127
128<br />
Wij denken dat Ron met ons de nodige zorgen deelt over het vasthouden<br />
van de aandacht voor het thema integriteit. Na <strong>een</strong> aanvankelijk<br />
aarzelende start, gevolgd door <strong>een</strong> gematigde acceptatie<br />
van integriteit als serieus aandachtsgebied door het management,<br />
dreigt dit onderwerp alweer <strong>een</strong> beetje weg te zakken. Aangezien<br />
integriteit van het openbaar bestuur <strong>een</strong> noodzakelijke voorwaarde<br />
is voor <strong>een</strong> <strong>goed</strong> functionerende overheid, vergt dit thema permanente<br />
aandacht. Juist in economisch moeilijke tijden waarin<br />
het risico bestaat dat het thema integriteit als ‘luxe<strong>goed</strong>’ wordt<br />
gezien. Temeer daar zelfs nog <strong>een</strong> aantal flinke stappen gezet zou<br />
moeten worden om het integriteitsniveau bij de overheid op <strong>een</strong><br />
aanvaardbaar peil te brengen.<br />
Tot slot willen wij Ron bedanken voor de collegialiteit die wij van<br />
hem hebben ondervonden. Zijn deskundigheid, maar vooral ook<br />
zijn beschouwende en relativerende benadering van het thema<br />
integriteit, hebben wij zeer gewaardeerd. Verder konden wij vaak<br />
<strong>een</strong> beroep op hem doen wanneer wij bij <strong>een</strong> van onze activiteiten<br />
behoefte hadden aan zijn inbreng.<br />
Onze contacten werden intensiever toen BIOS vanuit het ministerie<br />
van BZK werd ondergebracht bij het <strong>CAOP</strong>, waar de Ien<br />
Dales Leerstoel al gezeteld was. Dit is naar onze mening voor beide<br />
instanties <strong>een</strong> gunstige ontwikkeling geweest.<br />
Beste Ron, wij wensen jou het allerbeste toe en hopen dat je je<br />
pensioentijd in <strong>goed</strong>e gezondheid zult mogen doorbrengen. Het ga<br />
je <strong>goed</strong>!
129
130
De <strong>ambtenaar</strong>: <strong>een</strong> bijzondere werknemer?<br />
131
132
Prof.mr. L.C.J.Sprengers<br />
This is it?<br />
Beschouwing over het eindstadium van<br />
het normalisatieproces<br />
Inleiding<br />
Toen ik in 1995 begon met het schrijven van mijn dissertatie, over<br />
de vraag of we op weg zijn naar één arbeidsrecht voor ambtenaren<br />
en werknemers, naar aanleiding van de invoering van de WOR bij<br />
de overheid, 1 kwam ik voor het eerst in contact met het werk van<br />
Ron Niessen. Zijn preadvies uit 1982 voor de Nederlandse Juristen<br />
Vereniging 2 maakte mij wegwijs in, naar mij later bleek, de reeds<br />
lang lopende discussie over de toekomst van de ambtelijke status.<br />
Niessen was en is van mening dat de bijzondere status van ambtenaren<br />
niet zou moeten worden gehanteerd als <strong>een</strong> automatische<br />
belemmering voor verdere discussie over de wenselijkheid van het<br />
al dan niet handhaven van rechtspositionele verschillen, maar dat<br />
elk rechtspositioneel verschil op zijn eigen innerlijke waarde moet<br />
worden beoordeeld.<br />
De Jong, de andere preadviseur, kwam tot de slotsom dat het<br />
aanbeveling verdient de rechtspositionele verschillen niet langer<br />
te handhaven. 3<br />
Bij de eerste kennismaking met het debat over de toekomst van<br />
de ambtelijke status vond ik de argumentatie van De Jong overtui-<br />
1 L.C.J. Sprengers, De Wet op de Ondernemingsraden<br />
bij de overheid (diss. UvA) Deventer 1998.<br />
2 C.R. Niessen, ‘Bestaat er aanleiding de rechtspositionele<br />
verschillen tussen de ambtenaren<br />
en civielrechtelijke werknemers te handhaven?’<br />
Preadvies in Handelingen NJV, Zwolle 1982,<br />
p. 125-239.<br />
133<br />
3 E.P. de Jong, ‘Bestaat er aanleiding de rechtspositionele<br />
verschillen tussen ambtenaren en civielrechtelijke<br />
werknemers te handhaven?’ Preadvies<br />
in Handelingen NJV, Zwolle 1982, p. 5-124.
134<br />
gender dan die van Niessen, hoewel ook deze met de nodige nuance<br />
onderbouwd was.<br />
De vraag die mij het meest heeft beziggehouden in het normalisatiedebat<br />
is: wat wordt gezien als einddoel van dit proces? In het<br />
antwoord op deze vraag lopen Niessens en mijn opvattingen uit<br />
elkaar. Dat zal onder meer reden zijn geweest dat ons bij herhaling<br />
is gevraagd onze verschillende visies in woord en geschrift toe<br />
te lichten.<br />
In de visie van Niessen is het handhaven van <strong>een</strong> aparte ambtelijke<br />
status <strong>een</strong> gegeven, het uitgangspunt. De discussie dient<br />
zich toe te spitsen op bepaalde sectoren waar <strong>een</strong> noodzaak om<br />
de ambtelijke status te handhaven, minder aanwezig is. Of op de<br />
vraag welke materiële arbeidsrechtelijke regelgeving voor zowel<br />
werknemers en ambtenaren van toepassing dient te zijn.<br />
Mij heeft in het normalisatiedebat dus vooral de vraag beziggehouden<br />
wat het einddoel van het normalisatieproces is. In de jaren 80<br />
van de vorige eeuw is gekozen voor <strong>een</strong> geleidelijk proces om de<br />
ambtelijke rechtspositie te normaliseren, zonder concreet einddoel<br />
voor ogen. Inmiddels is dit proces zo ver gevorderd dat het noodzakelijk<br />
wordt om gedachten over het einddoel te formuleren.<br />
De minister van BZK heeft op 30 oktober 2008 de visie van het<br />
(toenmalig) kabinet verwoord over dit thema. Het kabinet vond<br />
het niet wenselijk de ambtelijke status in zijn geheel af te schaffen.<br />
Het werd echter niet uitgesloten dat in <strong>een</strong> of meer sectoren,<br />
op grond van sectorspecifieke overwegingen, <strong>een</strong> andere afweging<br />
gemaakt zal worden.<br />
Bij het afscheid van Ron Niessen kan ik er dan ook niet omh<strong>een</strong><br />
om nog <strong>een</strong>maal stil te staan bij het eindstadium van het normalisatietraject.<br />
Mijn vraag aan het kabinet en aan Niessen en anderen<br />
die de mening zijn toegedaan dat het wenselijk is om <strong>een</strong> aparte<br />
ambtelijke rechtspositie te handhaven is: This is it?<br />
Na de dood van Michael Jackson is deze titel gebruikt voor <strong>een</strong><br />
film en cd, maar dan zonder vraagteken. Wat Michael Jackson<br />
betreft weten we inmiddels met zekerheid dat er <strong>een</strong> eind aan is<br />
gekomen. 5 Wat betreft de toekomst van de bijzondere ambtelijke<br />
rechtspositie, is de discussie nog zeer levend, vandaar dat we met<br />
recht <strong>een</strong> vraagteken achter deze zin zetten.<br />
Zeker nu recentelijk de D66- en CDA-fracties in de Tweede Kamer<br />
kenbaar hebben gemaakt dat zij <strong>een</strong> initiatiefwetsontwerp<br />
willen indienen over het gelijkschakelen van het ambtenaren- en<br />
arbeidsrecht, staat deze vraag weer volop in de belangstelling. 6
Opvattingen Albeda-hoogleraren<br />
De bijzondere leerstoel die de Albeda-hoogleraren bekleden, houdt<br />
zich bezig met bestudering van de arbeidsverhoudingen bij de<br />
overheid. Deze leeropdracht brengt haast automatisch met zich<br />
mee dat ook mijn voorgangers het thema hebben beschouwd dat<br />
hier aan de orde is.<br />
Fortuyn heeft zich, in zijn inaugurale rede in 1991, uitgesproken<br />
voor het afschaffen van de ambtelijke status. Hij pleitte voor<br />
<strong>een</strong> toekomst zonder ambtenaren, maar met gemotiveerde werknemers<br />
in de collectieve sector en overheidswerkgevers die optreden<br />
als <strong>goed</strong>e werkgevers, op de arbeidsmarkt concurrerend met<br />
vele andere, werkgevers. Hij verwachtte veel flexibiliteit van deze<br />
veranderingen. 7<br />
Vonhoff distantieerde zich van deze visie. Hij vond dat <strong>een</strong> toekomst<br />
zonder ambtenaren tekort doet aan de bijzondere positie<br />
van de overheid. Hij onderbouwde dit met staatsrechtelijke argumenten<br />
die betrekking hebben op de politiekambtelijke verhoudingen.<br />
8<br />
Wilke gaf in zijn inaugurale rede aan dat hij er <strong>een</strong> groot voorstander<br />
van is om voor de overheidssector dezelfde regels en wetten<br />
te hanteren die ook voor het bedrijfsleven gelden. Hij vindt dat<br />
de eisen op het terrein van onkreukbaarheid, betrouwbaarheid en<br />
onpartijdigheid evenzeer voor ambtenaren als voor werknemers<br />
in het bedrijfsleven gelden. Hij wijst op het voordeel dat het imago<br />
van voorkeursbehandeling voor ambtenaren, bij <strong>een</strong> gelijkschakeling<br />
van de rechtsposities, kan verdwijnen. Hij schetst als voordeel<br />
voor de wetgever dat die de gewenste beleidsontwikkelingen op<br />
het terrein van de arbeidsverhoudingen niet meer via <strong>een</strong> apart onderhandelings-<br />
en inspraaktraject tot stand hoeft te laten komen. 9<br />
4 Brief minister BZK aan Tweede Kamer d.d. 30<br />
oktober 2008, kenmerk 2008-000524042.<br />
5 Hoewel niet valt uit te sluiten dat er mensen zijn<br />
die met theorieën gaan komen dat hij nog steeds<br />
in leven is.<br />
6 Zie berichten hierover in NRC 4 mei 2010 en<br />
Volkskrant 6 mei 2010 e<br />
135<br />
7 W.S.P. Fortuyn, ‘Een toekomst zonder ambtenaren’<br />
(oratie EUR), ’s-Gravenhage: <strong>CAOP</strong> 1991, p.<br />
21-27.<br />
8 H.J.L. Vonhoff, ‘Goddank dat ze weg zijn! Wat<br />
hadden we met ze moeten beginnen?’ (oratie<br />
EUR), s-Gravenhage: <strong>CAOP</strong> 1996, p. 32.<br />
9 M.L. Wilke, ‘Zijn arbeidsverhoudingen bij de<br />
overheid marktconform?’ (oratie EUR), ’s Gravenhage:<br />
<strong>CAOP</strong> 1996, p.7-9.
136<br />
Een reeds lang voortdurende discussie<br />
De toekomst van <strong>een</strong> aparte ambtelijke rechtspositie is <strong>een</strong> van de<br />
steeds weer terugkerende thema’s op het gebied van het arbeidsrecht<br />
in brede zin.<br />
Bijvoorbeeld in 1958 is hierover al gesproken naar aanleiding<br />
van het rapport van de staatscommissie Kranenburg. Deze commissie<br />
had zich gebogen over de vraag welke redenen er in het<br />
verleden toe hebben geleid dat de rechtspositie van de ambtenaren<br />
werd gekenmerkt door <strong>een</strong> bijzondere status. Vervolgens ging de<br />
commissie in op de vraag of er nog behoefte was aan <strong>een</strong> bijzondere<br />
reglementering. De meerderheid van deze commissie vond<br />
van wel. 10<br />
De in het verleden reeds naar voren gebrachte argumentatie<br />
die mij het meest heeft aangesproken, is de opvatting van Mannoury.<br />
In zijn preadvies aan de Vereniging voor Arbeidsrecht en de<br />
Vereniging voor Administratief Recht onderscheidde hij de ‘status<br />
dignitatis’, die de <strong>ambtenaar</strong> toekomt als vertegenwoordiger van<br />
het openbaar gezag en de ‘status Iuris‘. Mannoury was van mening<br />
dat het in strijd is met de structuur van de moderne democratie,<br />
om maatschappelijke verschillen tot uiting te brengen in <strong>een</strong> geprivilegieerde<br />
rechtstoestand, ook daar waar de maatschappelijke<br />
verschillen als zodanig worden aanvaard. Een gelijke regeling voor<br />
ambtenaren en werknemers acht hij op zijn plaats, tenzij er <strong>een</strong><br />
onbetwistbare noodzaak is om in bepaalde situaties afwijkende regelingen<br />
vast te stellen. 11<br />
Ook het afgelopen decennium is het onderwerp bij tijd en wijle<br />
volop in debat geweest. Zie bijvoorbeeld het congres op 26 oktober<br />
2005 van de Albeda Leerstoel over de vraag: ‘Heeft de ambtelijk status<br />
nog toekomst?’ 12 , naar aanleiding van het IBO-rapport ‘Buitengewoon<br />
normaal’ 13 .<br />
Op 25 februari 2008 organiseerde De Raad voor het Openbaar<br />
Bestuur samen met het Departement Bestuurskunde van de Universiteit<br />
Leiden <strong>een</strong> symposium onder het motto ‘In dienst van publiek<br />
belang’. Het symposium waaruit mij, meer nog dan ooit daarvoor,<br />
duidelijk werd dat juristen en bestuurskundigen vanuit <strong>een</strong><br />
zo verschillende achtergrond redeneren, dat ze elkaars argumenten<br />
moeilijk lijken te begrijpen. Waar binnen het sociaal recht vooral<br />
de vraag de boventoon voert wat de rechtvaardiging en noodzaak<br />
is van twee stelsels van rechtsbescherming die beide beogen gelijkheid<br />
te compenseren, lijken bestuurskundigen het handhaven van
<strong>een</strong> apart stelsel voor de rechtspositie van ambtenaren eerder als<br />
het middel te zien ter bescherming tegen politieke willekeur. 14<br />
Dit verschil in visie tussen juristen en bestuurskundigen werd recent<br />
nog <strong>een</strong>s duidelijk uit de bijdrage van Leidse bestuurskundigen<br />
aan de discussie over het initiatief wetsontwerp van D66/CDA.<br />
Zij stellen: “Een werknemer in de private sector kan, behoudens<br />
disfunctioneren, all<strong>een</strong> worden ontslagen wanneer dit ‘bedrijfseconomisch<br />
noodzakelijk’ is, <strong>een</strong> term die per definitie niet toepasbaar<br />
is voor de publieke sector, want overheden dreigen – over het<br />
algem<strong>een</strong> – niet failliet te gaan.” 15 Daarmee aangevend dat er maar<br />
beperkte kennis is van de werking van het civiel ontslagrecht. Immers,<br />
ook <strong>een</strong> bedrijf dat winst maakt maar efficiënter kan gaan<br />
werken via bijvoorbeeld <strong>een</strong> reorganisatie, kan daardoor overtollig<br />
geworden werknemers, op grond van het civiele ontslagrecht ontslaan.<br />
Het is niet zo dat er all<strong>een</strong> in het voorportaal van het faillissement<br />
sprake is van <strong>een</strong> grond voor (bedrijfseconomisch) ontslag.<br />
Zo zal <strong>een</strong> overheidswerkgever die kan onderbouwen dat ambtenaren<br />
overcompleet zijn geworden, bijvoorbeeld vanwege <strong>een</strong><br />
efficiencyoperatie of vanwege het schrappen van taken door politieke<br />
besluitvorming, ook onder de vigeur van het civiele ontslagrecht<br />
ambtenaren kunnen ontslaan. Naar mijn overtuiging is het<br />
verschil tussen grote en kleine werkgever veel bepalender voor de<br />
mate van materiële rechtsbescherming dan tussen civiele en overheidswerkgever<br />
als zodanig.<br />
Ook bij het 25-jarig bestaan van het Tijdschrift voor Ambtenarenrecht<br />
is in de verschillende bijdrages die deelonderwerpen bestreken,<br />
de nodige aandacht besteed aan de toekomst van de ambtelijke<br />
rechtspositie 16<br />
10 Rapport van de Staatscommissie van Advies<br />
inzake de status van ambtenaren, ’s-Gravenhage:<br />
SDU 1958.<br />
11 J. Mannoury, ‘De status der ambtenaren’, SMA<br />
1960, P.243 E.V.<br />
12 L.C.J. Sprengers (red), ‘Heeft de ambtelijke status<br />
nog toekomst’, <strong>CAOP</strong>, publicatiereeks overheid en<br />
Arbeid 2005-18.<br />
137<br />
13 Interdepartementaal beleidsonderzoek 2004-<br />
2005, nr. 6.<br />
14 Verslag van de bijdrage in dit symposium is<br />
terug te vinden in Bestuurswetenschappen 2008,<br />
nr. 1.<br />
15 Gerrit Dijkstra, Casper van den Berg, Frits van<br />
der Meer, ‘Behoud ambtelijke rechtspositie van<br />
groot belang’, Volkskrant 15 mei 2010.<br />
16 Jubileumnummer 25 jaar TAR, TAR 2008 nr. 12.
138<br />
1.<br />
Op weg naar één arbeidsrecht voor werknemers<br />
en ambtenaren?<br />
Het aangekondigde initiatiefwetsontwerp van D66/CDA kiest ervoor<br />
om via separate wetgeving het ambtenarenrecht en het arbeidsrecht<br />
gelijk te schakelen. De keuze die daarbij wordt gemaakt<br />
is om het civiele arbeidsrecht als uitgangspunt te nemen en basis<br />
te laten zijn voor de rechtspositie van de overheidswerknemers.<br />
Deze keuze wordt gemaakt om te voorkomen dat de besluitvorming<br />
over de toekomst van de ambtelijke rechtspositie op de lange<br />
baan wordt geschoven. Dit voor het geval dat deze rechtspositie<br />
onderdeel wordt van bredere discussies over hervormingen binnen<br />
het civiele arbeidsrecht.<br />
Het is echter de vraag of de overheid en de ambtenaren met <strong>een</strong><br />
dergelijke aanpak gediend zijn. Ik vind het beter, zoals ik in het verleden<br />
reeds meermalen heb bepleit, ook in de vele discussies met<br />
Niessen, om in de eindfase van het normalisatieproces te kiezen<br />
voor <strong>een</strong> gelijktijdige aanpak van <strong>een</strong> aantal knelpunten die zich<br />
in het civiele arbeidsrecht voordoen.<br />
Ook in het civiele arbeidsrecht vinden discussies plaats over verschillende<br />
onderwerpen die met grote regelmaat terugkeren. Alles<br />
pleit ervoor om beide discussies samen te voegen om te komen<br />
tot <strong>een</strong> herzien stelsel: naar één arbeidsrecht voor werknemers<br />
en ambtenaren.<br />
Ik zal hierna <strong>een</strong> vijftal onderwerpen aangeven die wat mij betreft<br />
daarbij bijzondere aandacht vragen:<br />
1 het ontslagrecht;<br />
2 het cao-recht;<br />
3 advies- en arbitrageregeling;<br />
4 het procesrecht;<br />
5 bijzondere wetgeving voor de positie van de<br />
overheidswerknemer.<br />
Ontslagrecht<br />
Indien de ambtelijke rechtspositie wordt afgeschaft en het civiele<br />
ontslagrecht integraal van toepassing wordt, vinden verslechteringen<br />
plaats in de rechtsbescherming van ambtenaren.<br />
Indien als uitgangspunt wordt genomen wordt dat de ambte-
naren <strong>een</strong> afdoende rechtsbescherming moeten hebben, maar dat<br />
deze niet meer of minder zou moeten zijn dan die van werknemers,<br />
zou dat uitgangspunt op z’n minst met zich meebrengen dat er dan<br />
ook <strong>een</strong> aanpassing van het BBA dient plaats te vinden. Op grond<br />
van artikel 2 BBA is het UWV Werkbedrijf niet bevoegd ten aanzien<br />
van de arbeidsverhouding van werknemers bij <strong>een</strong> publiekrechtelijk<br />
lichaam. Dit zou met zich meebrengen dat <strong>een</strong> van de<br />
wegen van civiel ontslagrecht, de preventieve ontslagtoets bij het<br />
UWV Werkbedrijf, zonder aanpassing van het BBA niet voor ambtenaren<br />
zou gelden.<br />
Daarbij komt dat in het civiele arbeidsrecht <strong>een</strong> voortdurende<br />
discussie gaande is over het ontslagrecht. Een discussie die vooral<br />
betrekking heeft op de toekenning van ontslagver<strong>goed</strong>ingen. De<br />
twee wegen die het civiel ontslagrecht kent, leiden ook naar andere<br />
ontslagver<strong>goed</strong>ingen. In de ontbindingsprocedure, waarbij hoger<br />
beroep is uitgesloten, wordt <strong>een</strong> ver<strong>goed</strong>ing door de kantonrechter<br />
in het algem<strong>een</strong> bepaald aan de hand van de ‘kantonrechterformule’.<br />
Deze zou ook van toepassing worden op ambtenaren. In de<br />
ontslagprocedure bij het UWVWerkbedrijf wordt g<strong>een</strong> beslissing<br />
genomen over <strong>een</strong> ver<strong>goed</strong>ing. Bij <strong>een</strong> kennelijk onredelijke ontslagprocedure<br />
kan dit daarna eventueel wel aan de orde worden gesteld.<br />
Maar de ver<strong>goed</strong>ing na <strong>een</strong> kennelijk onredelijk ontslag mag<br />
niet worden bepaald aan de hand van de kantonrechterformule, zo<br />
heeft de Hoge Raad onlangs bepaald. 17<br />
Het onderbrengen van het ambtenarenrecht onder het civiele arbeidsrecht<br />
brengt dus met zich mee dat de verschillen in ontslagver<strong>goed</strong>ing,<br />
gerelateerd aan de te kiezen ontslagroute, ook voor de<br />
overheid zullen gaan gelden. Daarbij is het nog de vraag of <strong>een</strong> van<br />
de ontslagroutes open staat voor ambtenaren. Deze zal opengesteld<br />
moeten worden.<br />
Voor de overheidswerkgever komt daar nog bij dat deze eigenrisicodrager<br />
is voor de WW. De overheidswerkgever dient derhalve<br />
na <strong>een</strong> ontslag de WW-uitkering nog uit eigen budget te financieren.<br />
Dit in tegenstelling tot de civiele werkgever die voor deze<br />
17 HR 27 november 2009, JAR 2009/305 (Van<br />
de Grijp/Stam) en HR 12 februari 2010,<br />
JAR 2010/72 (Rutten/Breed). Zie hierover<br />
G.J.J.Heerma van Voss, J.J.M. de Laat, S.F.Sagel<br />
en E.Verhulp, ‘Begroot, schat, ver<strong>goed</strong> en<br />
bewonder: de begroting van de kennelijk onredelijk<br />
ontslagver<strong>goed</strong>ing na 12 februari 2010’,<br />
TRA 2010/47.<br />
139
140<br />
2.<br />
kosten reeds premies aan de UWV heeft afgedragen. De civiele ontslagver<strong>goed</strong>ingen<br />
zijn dan ook de enige kosten die de werkgever<br />
bij <strong>een</strong> reorganisatie dient te dragen. De overheidswerkgever dient<br />
zowel de kosten van de WW als van de ontslagver<strong>goed</strong>ing te dragen.<br />
Ook dit aspect zou in ogenschouw genomen moeten worden.<br />
Daarbij komt dat de bovenwettelijke WW regelingen, die in cao’s<br />
zijn vastgelegd niet automatisch komen te vervallen. Hierover zal<br />
het overleg met de vakorganisaties moeten worden gevoerd.<br />
Genoeg redenen om gelijktijdig keuzes te maken in het kader van<br />
het gewenste ontslagrecht in <strong>een</strong> bredere context. Daarbij zou het<br />
aan te raden zijn om ook de ervaringen met het ambtelijk ontslagrecht<br />
mee te nemen. Het advies van de staatscommissie Rood heeft<br />
ook enkele kenmerken van het ambtelijk ontslagrecht in zich. 18<br />
Het is de moeite waard om dit advies er nog <strong>een</strong>s bij te nemen.<br />
Gezocht zou moeten worden naar <strong>een</strong> voor zowel werknemers<br />
als ambtenaren aanvaardbaar ontslagrecht. Indachtig de woorden<br />
van Mannoury dat in <strong>een</strong> democratische samenleving maatschappelijke<br />
verschillen niet tot uiting moeten worden gebracht in <strong>een</strong><br />
geprivilegieerde rechtstoestand, pleit veel ervoor <strong>een</strong> nieuw ontslagrecht<br />
vorm te geven dat voor beide sectoren zal gaan gelden.<br />
Cao-recht<br />
Indien het civiele arbeidsrecht van toepassing is bij de overheid,<br />
zullen ook de Wet cao en het stelsel van cao-recht van toepassing<br />
worden. Het over<strong>een</strong>stemmingsvereiste dat kenmerkend is voor<br />
het collectief ambtenarenrecht, wordt dan vervangen door de contractuele<br />
relatie.<br />
Dit brengt met zich mee dat de overheidswerkgever meer aandacht<br />
zal moeten besteden aan de binding van overheidswerknemers<br />
aan de cao-afspraken. Met name de binding van de ‘artikel<br />
14-werknemer’, de niet-gebonden werknemer. Dit kunnen ongeorganiseerde<br />
werknemers zijn of werknemers van bonden die <strong>een</strong><br />
cao-akkoord niet mee hebben ondertekend. Met <strong>een</strong> incorporatiebeding<br />
in de arbeidsover<strong>een</strong>komst, dat <strong>een</strong> bepaalde cao van toepassing<br />
is op de arbeidsover<strong>een</strong>komst, is <strong>een</strong> (groot) deel van deze<br />
problemen op te lossen.<br />
De juridische problemen met betrekking tot de <strong>een</strong>zijdige wijziging<br />
van de arbeidsover<strong>een</strong>komst komen dan echter ook binnen
het bereik van de overheidswerkgever. In discussie in het cao-recht<br />
is of het probleem van de ‘free riders’ moet worden aangepakt. Dit<br />
zijn degenen die g<strong>een</strong> vakbondslid zijn, maar wel profiteren van de<br />
voordelen van de uitkomsten van het cao-overleg. Op het moment<br />
dat zich nadelen voordoen uit de uitkomsten van het cao-overleg,<br />
kan het zijn dat zij zich daarvan proberen te distantiëren, met de<br />
stelling dat niet namens hen is onderhandeld en zij zich beroepen<br />
op het ontbreken van de wilsover<strong>een</strong>stemming die vereist is om de<br />
tweezijdigheid van de arbeidsover<strong>een</strong>komst te kunnen wijzigen.<br />
Grapperhaus heeft in het verleden bepleit om in het cao-stelsel op<br />
te nemen dat de cao geldt voor alle werknemers, indien aan bepaalde<br />
vereisten wordt voldaan. 19 Op die manier zou het probleem van<br />
de art. 14 werknemers opgelost kunnen worden.<br />
In het arbeidsrecht is <strong>een</strong> discussie gaande over de vraag of het<br />
arbeidsrecht niet meer ingebed zou moeten worden in <strong>een</strong> institutioneel<br />
stelsel. 20 In <strong>een</strong> dergelijk stelsel geldt de cao op dezelfde<br />
wijze voor gebonden en niet-gebonden werknemers. De cao heeft<br />
voor alle werknemers dwingende, vervangende en aanvullende<br />
werking. Aan de ordenende functie van de cao wordt dan meer gewicht<br />
toegekend dan in het contractuele stelsel, waar het accent<br />
ligt op de wilsover<strong>een</strong>stemming die nodig is voor <strong>een</strong> wijziging<br />
van de arbeidsover<strong>een</strong>komst.<br />
Een institutioneel stelsel sluit meer aan bij het stelsel dat het<br />
collectief ambtenarenrecht op dit moment kenmerkt. Dit heeft<br />
zijn oorzaak in de <strong>een</strong>zijdige rechtsrelatie die de overheidswerkgever<br />
heeft met de ambtenaren. Een ‘CAO’ bij de overheid heeft<br />
g<strong>een</strong> directe bindende werking. Een cao is daar <strong>een</strong> afspraak tussen<br />
de overheidswerkgever en de vakorganisaties om op <strong>een</strong> bepaalde<br />
wijze de rechtspositieregeling te wijzigen, waarna deze<br />
18 Adviescommissie Duaal ontslagrecht, ‘Afscheid<br />
van het duale ontslagrecht’, Den Haag, november<br />
2000.<br />
19 F.B.J. Grapperhaus, ‘De wenselijkheid van<br />
<strong>een</strong> nieuwe regeling voor de verhouding van<br />
niet-gebonden werknemers tot <strong>een</strong> cao’, SR<br />
2002-p. 184-190. Zie ook A.Ph.C.M.Jaspers, ‘De<br />
Gordiaanse knoop van de samenlopende cao’s’, SR<br />
2005/71. Binnen de werkgroep Cao-recht van de<br />
Vereniging voor arbeidsrecht vindt op dit moment<br />
141<br />
ook discussie plaats over deze problematiek, waarbij<br />
ook vergelijkbare voorstellen zijn geopperd.<br />
20 F. Koning, ‘Het systeem van het collectieve<br />
arbeidsvoorwaardenrecht’ (diss. Groningen)<br />
Deventer, 1987, p. 128-149, F.B.J. Grapperhaus,<br />
‘De wenselijkheid van <strong>een</strong> nieuwe regeling voor<br />
de verhouding van niet-gebonden werknemers tot<br />
<strong>een</strong> cao’, SR 2002-p. 184-190, W.P.J.M. Fase en<br />
J. van Drongelen, Cao-recht, Kluwer Deventer,<br />
2004, p. 216 e.v.
3.<br />
142<br />
rechtskracht krijgt voor alle ambtenaren ongeacht of zij vakbondslid<br />
zijn of niet. In de afspraken over het overlegstelsel bij de overheid<br />
zijn twee kenmerkende elementen opgenomen: ten eerste<br />
het over<strong>een</strong>stemmingsvereiste als pendant van de over<strong>een</strong>komst<br />
met bindende kracht in het civiele cao-recht. Ten tweede het meerderheidsvereiste:<br />
er is over<strong>een</strong>stemming wanneer de meerderheid<br />
van de vakorganisaties voor is. Het verschilt per overheidssector<br />
of de omvang van de vakorganisatie daarbij relevant is of niet.<br />
Wanneer het 50-50 is, is het aan de werkgever om te beslissen of<br />
hij dat voldoende (draagvlak) vindt om tot over<strong>een</strong>stemming<br />
te concluderen. 21<br />
Er is veel voor te zeggen om het civiel arbeidsrecht meer of uitdrukkelijker<br />
kenmerken te geven van <strong>een</strong> institutioneel stelsel,<br />
om de verschillen bij de overgang van het collectief ambtenarenrecht<br />
naar het cao-recht te verkleinen.<br />
Advies, <strong>een</strong> arbitrageregeling<br />
Artikel 6 lid 3 ESH schrijft de aangesloten landen voor om te voorzien<br />
in geschillenregelingen bij patstellingen in het collectief overleg.<br />
In Nederland is all<strong>een</strong> voor de overheidssector hieraan gevolg<br />
gegeven door advies- en arbitragecommissies in te stellen. Deze<br />
kunnen <strong>een</strong> functie vervullen op het moment dat het cao-overleg<br />
in <strong>een</strong> sector in <strong>een</strong> impasse geraakt. Juist omdat binnen de overheidssector<br />
het stakingsmiddel vaak beperkingen kent, vanwege<br />
de aard van de publieke dienstverdeling, is er veel voor te zeggen<br />
om <strong>een</strong> dergelijke facultatieve voorziening om <strong>een</strong> geschil in het<br />
collectief overleg op te lossen, te handhaven.<br />
De vraag kan gesteld worden of dergelijke advies- en arbitragecommissies<br />
ook <strong>een</strong> toegevoegde waarde zouden kunnen hebben<br />
voor de marktsector.<br />
Het voornemen van het kabinet is om bedrijfscommissies, die<br />
<strong>een</strong> taak hebben bij geschillen op grond van de Wet op de ondernemingsraden,<br />
als <strong>een</strong> facultatieve voorziening aan te bieden voor<br />
ondernemingsraden en ondernemers om hun geschillen bemiddeld<br />
te krijgen. 22 Het zou ook <strong>een</strong> toegevoegde waarde hebben en<br />
aansluiten bij de verplichting van art. 6 lid 3 ESH om ook bij caogeschillen<br />
te voorzien in <strong>een</strong> advies- en arbitragevoorziening.
4.<br />
5.<br />
Procesrecht<br />
Het onderbrengen van het ambtenarenrecht in het civiele arbeidsrecht<br />
zou ook <strong>een</strong> <strong>goed</strong> moment zijn om na te gaan hoe arbeidsgeschillen<br />
in het rechtstelsel beslist moeten worden. Met de komst<br />
van <strong>een</strong> specifieke sector als de overheid zou er <strong>een</strong>s te meer reden<br />
kunnen zijn om arbeidsrechtkamers in te gaan stellen, belast met<br />
het beslechten van individuele en collectieve arbeidsgeschillen in<br />
alle sectoren. Arbeidsgeschillen zouden op <strong>een</strong> snelle, effectieve<br />
wijze, met voldoende rechtsbescherming, opgelost moeten worden<br />
door <strong>een</strong> rechterlijke instantie met voldoende kennis van arbeidsverhoudingen.<br />
23 In veel andere landen is ervoor gekozen om <strong>een</strong><br />
aparte arbeidskamer in te richten als onderdeel van de rechtbank.<br />
Een onderwerp dat ook zeker het overwegen waard is voor de Nederlandse<br />
situatie. Samenvoeging van het civiele arbeidsrecht en<br />
het ambtenarenrecht is <strong>een</strong> uitgelezen moment om dit te regelen.<br />
Bijzondere wetgeving voor de positie van<br />
de overheidswerknemer<br />
Het is met name de overheidswerkgever die bijzonder is, in vergelijking<br />
met de civiele werkgever, omdat de overheid twee petten<br />
draagt: naast de pet van de werkgever ook die van wetgever.<br />
Bij de introductie van de Wet op de ondernemingsraden is<br />
ervoor gekozen om de WOR, die tot dan toe uitsluitend voor de<br />
civiele sector gold, volledig van toepassing te verklaren op de<br />
overheidssector, met <strong>een</strong> apart hoofdstuk waarin de bijzondere bepalingen<br />
voor de overheidssector werden opgenomen. Een belangrijke<br />
bepaling is die over het primaat van de politiek. Inmiddels<br />
kan worden geconstateerd dat in de rechtspraak van de Hoge Raad<br />
21 L.C.J. Sprengers, ‘Cao bij de overheid: is er nog<br />
wel reden voor <strong>een</strong> apart overlegstelsel bij de<br />
overheid?’, in: Nederlands Tijdschrift voor Sociaal<br />
Recht 2005, 10, p. 325-334.<br />
22 Kabinetsstandpunt Medezeggenschap 2009,<br />
Kamerstukken II, 2009-2010, 29818, nr. 32.<br />
143<br />
23 L.C.J. Sprengers, ‘Vergelijking van het ambtenarenrecht<br />
en het arbeidsrecht’, opgenomen in R.<br />
Bekker en L.C.J. Sprengers (red) Congresbundel<br />
‘Nieuwe overheid, nieuwe arbeidsverhoudingen.<br />
Agenda voor veranderende arbeidsverhoudingen<br />
bij de overheid’, publicatie van de Albedastichting<br />
uitgegeven door <strong>CAOP</strong> Den Haag, oktober 2009,<br />
p. 44-54.
144<br />
de bepaling over de bescherming van het primaat van de politiek<br />
zo ruim wordt uitgelegd, dat heroverweging of dit ook over<strong>een</strong>komt<br />
met hetg<strong>een</strong> de wetgever voor ogen stond, op zijn plaats is.<br />
Immers, uit de wetsgeschiedenis blijkt dat primaat van de politiek<br />
bescherming vraagt bij bijzondere politieke besluitvormingsmomenten,<br />
zoals kabinetsformatie en collegeonderhandelingen. De<br />
rechtspraak van de Hoge Raad brengt met zich mee dat de keuze<br />
of bijvoorbeeld de salarisadministratie per departement decentraal<br />
wordt gestructureerd dan wel centraal binnen het ministerie van<br />
BZK, ook is aangemerkt als <strong>een</strong> besluit dat buiten de medezeggenschapsbevoegdheden<br />
van de ondernemingsraad valt. 24<br />
Indien de wetgever deze uitkomsten van de rechtspraak niet<br />
corrigeert door de wetgeving aan te passen, valt te begrijpen dat<br />
ambtenaren twijfels hebben bij de consistentie van de opstelling<br />
van de overheidswerkgever. Het oorspronkelijke uitgangspunt, dat<br />
er sprake moet zijn van <strong>een</strong> marktconforme medezeggenschapsregeling<br />
waar all<strong>een</strong> van wordt afgeweken als de positie van de overheid<br />
zo bijzonder is dat deze aparte bescherming vereist, is door de<br />
wijze waarop de rechtspraak deze wetsbepaling uitlegt, wel erg ver<br />
van het oorspronkelijke uitgangspunt af komen te staan. Indien de<br />
wetgever zich niet geroepen voelt op dit punt de WOR aan te passen,<br />
wordt daarmee het beeld in stand gehouden dat de wetgever<br />
bij het normalisatieproces de nodige (extra) ruimte voor de overheid<br />
als werkgever wenst te creëren. Dit zal het dan ook moeilijker<br />
maken om de ambtenaren het vertrouwen te geven dat de overheidswerkgever<br />
er niet op uit is zijn eigen positie in het normalisatieproces<br />
te verbeteren, maar ernaar streeft het civiele arbeidsrecht<br />
en het ambtenarenrecht gelijk te trekken.<br />
Het ROP-advies over de toekomst van de ambtelijke status is gekleurd<br />
door de vakbondsachterban omdat het beeld van de overheid<br />
als betrouwbare werkgever sterk geërodeerd is. 25 Indien de<br />
overheid bij het vormgeven van het normalisatieproces de eigen<br />
bijzondere positie aangrijpt om, bij <strong>een</strong> overgang naar het civiele<br />
arbeidsrecht, voor zichzelf meer vrije (beleids)ruimte te creëren<br />
dan uit de aard van de bijzondere positie van de overheid strikt<br />
noodzakelijk is, zal de ontstane weerstand bij ambtenaren niet snel<br />
wegebben.<br />
Dit alles neemt niet weg dat het zinvol kan zijn om <strong>een</strong> aantal<br />
bijzondere aspecten te reguleren in <strong>een</strong> apart hoofdstuk van<br />
het BW (of in de Ambtenarenwet) voor de overheidswerknemers.
Hierbij valt te denken aan de bescherming van de grondrechten<br />
van overheidswerknemers, de doorwerking van beginselen van<br />
behoorlijk bestuur en voorzien in <strong>een</strong> wettelijk kader van integriteitcodes<br />
en gedragscodes, etc.<br />
Op die wijze kan <strong>een</strong> bijzondere ambtelijke status ook tot uiting<br />
komen binnen de setting van het civiele arbeidsrecht.<br />
Conclusie<br />
Niessen kan bij het neerleggen van zijn functie als hoogleraar, 28<br />
jaar na het verschijnen van zijn preadvies aan de NJV, constateren<br />
dat er inmiddels veel is veranderd in de ambtelijke rechtspositie.<br />
Het normalisatieproces heeft, vergeleken met situaties in 1982,<br />
de rechtspositie van ambtenaren op vele verschillende deelonderwerpen<br />
aanzienlijk veranderd. Er is echter nog steeds sprake van<br />
twee gescheiden rechtsstelsels. De voortekenen wijzen erop dat in<br />
de komende jaren belangrijke besluiten over de toekomst van de<br />
ambtelijke rechtspositie genomen gaan worden.<br />
De vraag is of er sprake is van <strong>een</strong> voortzetting van de golfbeweging<br />
in de discussie. In dat geval zal het onderwerp blijven wegebben<br />
en opkomen al naar gelang de (politieke) wind waait.<br />
Indien echter het politieke klimaat voor herziening op dit moment<br />
gunstig is, waar alle voortekenen op wijzen, kan het zijn dat<br />
de komende jaren toch veranderingen worden doorgevoerd. Dat de<br />
laatste stappen in het normalisatieproces gezet gaan worden.<br />
Mijn advies daarbij is: zorg dat deze veranderingen leiden tot<br />
één, op onderdelen nieuw arbeidsrecht, dat ook van toepassing is<br />
op ambtenaren. Zadel de overheidssector niet op met de gebreken<br />
die het huidige civiele arbeidsrecht kenmerken.<br />
Kortom, op weg naar één arbeidsrecht voor werknemers en<br />
ambtenaren: that should be it.<br />
24 HR 20 mei 2005, JAR 2005/156. Zie hierover<br />
L.C.J. Sprengers, ‘Medezeggenschap en primaat<br />
van de politiek: or tussen wal en schip’, Tijdschrift<br />
voor Ambtenarenrecht 2008-4, p. 203-214.<br />
25 ROP-advies, ‘Normalisatie rechtspositie overheid’,<br />
Den Haag, 26 juni 2006, p. 3.<br />
145
146<br />
Hiermee eindig ik deze bijdrage aan het (wetenschappelijk) debat<br />
over de toekomst van de ambtelijke status. Een debat dat ik de afgelopen<br />
jaren vaak en met veel plezier met Ron Niessen heb gevoerd.<br />
Een debat waarin wij er, tot nu toe, niet in slaagden elkaar te overtuigen,<br />
maar waarbij we met veel respect voor elkaars argumenten<br />
de discussie steeds weer zijn aangegaan.
147
148
Xander den Uyl<br />
Waarom gewone werknemers gewone<br />
werknemersrechten moeten hebben<br />
Bij het afscheid van Ron Niessen als bijzonder hoogleraar aan de<br />
Ien Dales Leerstoel kan ik het niet laten toch nog <strong>een</strong>s in te gaan<br />
op <strong>een</strong> kwestie die ons beiden de afgelopen jaren meer of minder<br />
heeft beziggehouden. En overigens nog steeds doet, zoals blijkt uit<br />
recente (concept)reacties van Ron Niessen naar kamer en pers over<br />
het onderwerp normalisatie van de arbeidsverhoudingen bij de<br />
overheid.<br />
Normalisatie is <strong>een</strong> proces dat zich met horten en stoten heeft<br />
voltrokken. In materiële zin zijn de afgelopen decennia de arbeidsverhoudingen<br />
bij de overheid gelijkgetrokken met die in de particuliere<br />
sector. De enige uitzondering lijkt het aanstellings- en ontslagrecht.<br />
Overigens leidt daarbij naar mijn mening het verschil in<br />
formele procesgang niet tot per saldo al te grote materiële verschillen.<br />
De vraag is nog steeds of het proces van normalisatie zich ook<br />
zou moeten vertalen in de ultieme stap: het gelijktrekken van de<br />
rechtsverhouding tussen overheid als werkgever en de <strong>ambtenaar</strong>,<br />
met de systematiek uit de private sector.<br />
Menig rapport en artikel is geschreven over de vraag waarom overheidspersoneel<br />
nog <strong>een</strong> aparte juridische status heeft. De argumenten<br />
voor en tegen zijn uitgebreid uitgewisseld. Wat overblijft, is de<br />
constatering dat er <strong>een</strong> samenhang is in rationele en emotionele<br />
afwegingen. In de discussie lijken de laatste de overhand te hebben.<br />
Dit ondanks pogingen de formeel juridische status wat los te<br />
maken van het beroepseigene en het bijzondere van werken bij de<br />
overheid. De toegenomen aandacht voor beroepstrots en beroepscodes<br />
heeft nog niet geleid tot <strong>een</strong> helder onderscheid in de beeldvorming<br />
tussen juridische rechtsverhouding enerzijds en ambtelijke<br />
status anderzijds.<br />
149
150<br />
Ik kan het daarom niet laten de problematiek nog <strong>een</strong>s vanuit mijn<br />
invalshoek op tafel te leggen. Immers, als de politiek en wetenschap<br />
hebben gesproken, zijn er altijd nog de betrokkenen zelf, de<br />
overheidsdienaren die <strong>een</strong> arbeidsrelatie met hun werkgever zijn<br />
aangegaan.<br />
In het kader van het ROP-advies uit 2006 is gesproken over de mogelijkheid<br />
de laatste stap te zetten. De laatste stap werd gedefinieerd<br />
als: het regime van de ambtenarenwet vervangen door het regime<br />
van het commune arbeidsrecht, in hoofdzaak bepaald door het BW<br />
en de Wet cao. Het conceptadvies van bonden en werkgevers ging<br />
in die richting. De bonden werden echter door de achterban teruggefloten.<br />
Daarbij speelden volgens mij de volgende overwegingen<br />
bij de betrokken vakbondsleden:<br />
- Waarom zouden we het doen, wat is het voordeel voor werknemers<br />
bij de overheid, zeker het ontslagrecht in de private sector<br />
is niet <strong>goed</strong> geregeld.<br />
- Waaruit blijkt het bijzondere van het werken bij de overheid als<br />
het niet de ambtelijke status is?<br />
- Normalisatie van de rechtsverhouding kan niet gelden voor<br />
uniformdiensten en degenen die belast zijn met de uitvoering<br />
van het geweldsmonopolie van de overheid.<br />
- De overheid wil de ambtelijke status all<strong>een</strong> afschaffen om ambtenaren<br />
bij bezuinigingen makkelijker te kunnen ontslaan.<br />
Overigens gebiedt de eerlijkheid mij te melden dat ik sterk de indruk<br />
heb dat het hele gebeuren het gros van de ambtenaren niet<br />
direct interesseert. Toen Abvakabo FNV in 2006 106.000 leden aanschreef<br />
met de vraag of ze wilden instemmen met verdergaande<br />
normalisatie conform het concept-ROP-advies, kwamen er 321<br />
stemformulieren terug, waarvan ruim 250 negatief.<br />
Wel of niet <strong>een</strong> stap verder. Wat is er voor wat is er tegen?<br />
De inhoudelijke aspecten zijn allemaal prima beschreven in eerdergenoemd<br />
ROP-advies. De discussie wordt onder andere weer<br />
actueel door het aangekondigde initiatiefwetsontwerp van mevrouw<br />
Koser Kaya.<br />
Grofweg is er <strong>een</strong> aantal motieven voor verdergaande normalisatie<br />
te vinden bij de voorstanders:<br />
- Normalisatie (met name van het ontslagrecht en wachtgeldregelingen)<br />
zou leiden tot besparingen. Dit was de oorspronkelijke<br />
motivatie voor het IBO-onderzoek dat uiteindelijk leidde
tot het eerdergenoemde ROP-advies. Er is op zijn zachtst gezegd<br />
g<strong>een</strong> <strong>een</strong>sluidende opvatting;<br />
- Het ambtelijk ontslagrecht is inefficiënt en heeft g<strong>een</strong> enkele<br />
aantrekkelijkheid voor de jonge ambtenaren die de overheid<br />
nodig heeft. Dit argument wordt onder andere aangedragen<br />
door Ina Sjerps.<br />
- Ambtenaren worden methet ontslagrecht beter behandeld dan<br />
andere werknemers. Dit jaloezieargument lijkt de voornaamste<br />
drijfveer voor Koser Kaya.<br />
- Tenslotte is er nog het motief dat mij aanspreekt: tegenover <strong>een</strong><br />
machtige werkgever die in deze rol regelmatig zijn wetgeverspositie<br />
misbruikt, wordt bescherming gezocht. Wordt het overheidspersoneel<br />
beter beschermd door het normale arbeidsrecht<br />
of door <strong>een</strong> aparte rechtsverhouding?<br />
Bij de tegenstanders zijn er uiteraard tegenovergestelde argumenten<br />
- De vrees voor materiële verslechteringen leeft nog bij sommige<br />
werknemers.<br />
- Het (terechte) wantrouwen van het optreden van de overheid<br />
ten opzichte van zijn werknemers. Dit kwam sterk naar voren<br />
in de discussie over het ROP-advies.<br />
- De principiële stellingname dat de bijzondere positie van de<br />
overheidswerkgever <strong>een</strong> aparte rechtsverhouding vereist. Dit<br />
was volgens mij ook de motivatie van Ter Horst, maar ook<br />
Niessen volgt deze benadering, wel vertaald naar de noodzaak<br />
om individuele ambtenaren bescherming te bieden tegen het<br />
optreden van de overheid of politieke ambtsdragers.<br />
Ik heb wel behoefte om de overwegingen bij het argument dat mij<br />
aanspreekt, nog wat verder uit<strong>een</strong> te zetten. Om dat te kunnen<br />
doen, toch maar even de vraag: waarom hebben we eigenlijk <strong>een</strong><br />
aparte ambtelijke rechtspositie? Ons <strong>ambtenaar</strong>schap hoort bij<br />
het napoleontische staatsbeeld. De staat heeft dienaren nodig die<br />
in feite <strong>een</strong> verlengstuk zijn van de staat. G<strong>een</strong> werknemers, maar<br />
ambtenaren die behoren tot de staat (niet de over<strong>een</strong>komst bindt,<br />
maar de <strong>een</strong>zijdige aanstelling). In Zuid-Europese landen is het<br />
model van de voor het leven benoemde <strong>ambtenaar</strong> als verlengstuk<br />
van de staat, nog heel levend maar in Noord-Europa wordt daar<br />
veel genuanceerder over gedacht.<br />
151
152<br />
Ons denken over de overheid in Nederland is genuanceerd, functioneel,<br />
maar ons denken over ambtenaren in formele zin is nog<br />
steeds archaïsch en past niet bij ons denken over de overheid.<br />
Bescherming tegen de dubbelrol<br />
Uiteindelijk is het de vraag of <strong>een</strong> aparte ambtelijke rechtsverhouding<br />
ambtenaren nu beter beschermt tegen politieke willekeur<br />
dan opgaan in het normale arbeidsrecht. Je zou kunnen zeggen<br />
dat <strong>een</strong> eigen rechtsverhouding de <strong>ambtenaar</strong> beter beschermt,<br />
dat lijkt mij ook het argument van Niessen, maar ik betwijfel dat.<br />
De overheid maakt zich door de aparte rechtsverhouding meester<br />
van de <strong>ambtenaar</strong>. Niet all<strong>een</strong> in de normale gezagsverhouding tot<br />
de werknemer, ook als regelgever. Met andere woorden: de combinatie<br />
van werkgever en wetgever maakt de overheid dubbel zo<br />
sterk ten opzichte van de <strong>ambtenaar</strong>. Dat leidt in de praktijk tot<br />
het merkwaardige feit dat de rechtsbescherming van de <strong>ambtenaar</strong><br />
objectief zeer zwak is. Hij kan immers, anders dan in het private bedrijfsleven,<br />
zonder tussenkomst van <strong>een</strong> derde ontslagen worden.<br />
De grote effectieve bescherming zit echter enerzijds in langdurige<br />
procedures op grond van de Ambtenarenwet en de Algemene wet<br />
bestuursrecht, anderzijds het eigenrisicodragerschap van de overheidswerkgever<br />
voor de WW en aanvullende wachtgeldrechten<br />
(voor zover aanwezig). In die spagaat vertrouw ik meer op eigen<br />
invulling door sociale partners van algemene wetgeving, dan op<br />
de rol van de overheid bij het vaststellen van specifieke wetgeving.<br />
Immers, de politiek heeft g<strong>een</strong> geheugen en g<strong>een</strong> geweten.<br />
Om dat te illustreren het voorbeeld van de krimp van de rijksoverheid.<br />
Onder leiding van Ter Horst moest de rijksdienst verminderen<br />
met 12.700 ambtenaren. Het proces ter uitvoering is volop<br />
gaande. Alsof dat niet is gebeurd, roept de politiek via de verkiezingsprogramma’s<br />
vrolijk op tot <strong>een</strong> forse krimp van de rijksoverheid.<br />
Het lijkt <strong>een</strong> ernstige vorm van amnesie, maar het geheugen<br />
van de overheid bestrijkt maximaal vier jaar.<br />
Erger nog, de politiek heeft ook g<strong>een</strong> geweten. In de jaren tachtig<br />
en negentig heeft het overheidspersoneel zich ontworsteld aan de<br />
knellende greep van <strong>een</strong>zijdige besluitvorming over arbeidsverhoudingen.<br />
In dat traject zijn bijzondere regelingen ingeperkt. Het
overheidspersoneel heeft zich vrijgekocht via normalisatie, sectorenmodel,<br />
over<strong>een</strong>stemmingvereiste, enzovoort. Alsof dat nooit<br />
gebeurd is, davert de politiek door het overlegstelsel h<strong>een</strong>, bijvoorbeeld<br />
met de Wet normering topinkomens. Het probleem is niet<br />
dat de politiek de topinkomens wil aanpakken, dat lijkt mij maatschappelijk<br />
op <strong>een</strong> groot draagvlak te kunnen rekenen. Het probleem<br />
is wel dat er via gelegenheidswetgeving middelen worden<br />
gebruikt, in dit geval materiële wetgeving specifiek voor de ambtenaren,<br />
die je in eerdere instantie hebt afgezworen. Dat geeft aan dat<br />
het doel voor de politiek heilig is en g<strong>een</strong> middel ongemoeid wordt<br />
gelaten, ook al heb je eerder afgesproken dat je keurig overleg zou<br />
voeren.<br />
Hoe beschermen de ambtenaren zich nu het beste tegen de dubbelrol<br />
van de werkgever/wetgever? Er zijn in mijn ogen twee mogelijkheden.<br />
De eerste is dat het overheidspersoneel zich verschanst in de<br />
burcht van de eigen rechtsverhouding. Hard roepend: “Dit is van<br />
ons en u, politiek, mag hier niet aankomen.” Dat helpt niet want<br />
nu het financieel moeilijk wordt, vergeet de overheid de oude afspraken.<br />
En met formele wetgeving beuk je zo door het over<strong>een</strong>stemmingvereiste<br />
h<strong>een</strong>, zeker als het gaat om initiatiefwetgeving<br />
van de kamer.<br />
De tweede mogelijkheid is verbreding. Een marktconforme<br />
rechtsverhouding maakt het de overheid moeilijker <strong>een</strong>zijdig in te<br />
grijpen. De overheid is dan immers gebonden aan de regelgeving<br />
zoals die in de private sector geldt. De bescherming ligt dan niet in<br />
het specifieke maar in het algemene, niet in het bijzondere van de<br />
werkgever maar in het gewone van de werknemer.<br />
Centraal overleg<br />
Naast de individuele rechtsverhouding van de <strong>ambtenaar</strong> tot zijn<br />
werkgever is er <strong>een</strong> tweede probleem dat steeds nijpender wordt. Bij<br />
het tot stand komen van het sectorenmodel in 1993, als evenbeeld<br />
van het cao-overleg in de private sector, is er ook <strong>een</strong> structuur<br />
op centraal niveau gevormd. Na het oplossen van de vutkwestie<br />
(1996) is het Centraal Georganiseerd Overleg voor Ambtenarenzaken<br />
(CGOA) opgeheven en heeft de centrale overlegstructuur vorm<br />
gekregen met de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP).<br />
153
154<br />
De ROP is <strong>een</strong> orgaan waarin de centrale van overheidspersoneel<br />
en de overheidswerkgevers (VSO) <strong>een</strong> plaats hebben gekregen. De<br />
afspraak was dat de minister van Binnenlandse Zaken in de toekomst<br />
all<strong>een</strong> overleg zou voeren met de ROP, dus met werkgevers<br />
en werknemers gezamenlijk. Probleem is dat de ROP niet functioneert.<br />
Dat heeft twee redenen.<br />
In de eerste plaats is de positie van de VSO verzwakt. Enerzijds<br />
door <strong>een</strong> interne spanning tussen de kabinetssectoren, waar de rollen<br />
van politieke werkgever en wetgever slecht te scheiden zijn,<br />
anderzijds door de zelfstandige publieke werkgevers (onderwijssectoren<br />
en lagere overheden) die meer afstand hebben tot de landelijke<br />
politiek.<br />
Het niet functioneren van de ROP geeft Binnenlandse Zaken<br />
vrij spel. De verplichting tot overleg met de ROP wordt genegeerd.<br />
Met de VSO wordt afzonderlijk overlegd. De centrales krijgen in<br />
voorkomende gevallen de mogelijkheid om zich te laten horen.<br />
Dat is ongeveer de situatie zoals die gold in het begin van de jaren<br />
vijftig, voordat er sprake was van overleg, laat staan gelijkwaardigheid<br />
in dat overleg. Nu spelen er weinig zaken op centraal niveau<br />
die overleg noodzakelijk maken, maar er zijn er wel <strong>een</strong> aantal.<br />
Ik geef twee voorbeelden die het falen van het centrale overleg<br />
illustreren.<br />
Het eerste voorbeeld is de invoering van de Zorgverzekeringswet<br />
per 1 januari 2006. Dat was algemene wetgeving, maar met<br />
<strong>een</strong> bijzondere situatie omdat er eigen regelingen waren voor het<br />
overheidspersoneel: de particuliere verzekering (Ziekenfondswet<br />
niet van toepassing) met <strong>een</strong> ver<strong>goed</strong>ingsregeling in de kabinets-<br />
en onderwijssectoren en de publiekrechtelijke regelingen in de la-<br />
gere overheden.<br />
Het kabinet was van oordeel dat de bestaande arrangementen<br />
voor gepensioneerden via <strong>een</strong> overgangsregeling moesten worden<br />
afgebroken en verder kregen overheidssectoren financiële compensatie.<br />
Het overleg speelde zich geheel af tussen VSO en BZK.<br />
De centrales werden zorgvuldig buiten dat overleg gehouden, met<br />
uitzondering van wat informele gesprekken aan het eind, toen het<br />
spel gespeeld was. Van dit gebeuren waren met name de gepensioneerden<br />
de dupe. Strijd tegen de politieke besluitvorming leidde<br />
wel tot <strong>een</strong> tijdelijke, gedeeltelijke compensatie voor gepensioneerden<br />
uit de rijkssectoren, maar het kwaad was geschied in de zin dat<br />
structurele voorzieningen voor gepensioneerde ambtenaren waren<br />
verdwenen, weliswaar met tijdelijke overgangsregelingen.
De oorzaak was dat BZK en VSO <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijk belang<br />
hadden om het ordentelijk overleg met de centrales van overheidspersoneel<br />
niet te laten plaatsvinden.<br />
Een tweede voorbeeld is de eerdergenoemde Wet normering topinkomens.<br />
Wetgeving die geheel indruist tegen het principe van<br />
vrije onderhandeling. Als de overheid topinkomens aan banden<br />
wil leggen, is de ordentelijke weg: overleg met werkgevers en<br />
werknemers in de betrokken sectoren. De VSO houdt zich afzijdig<br />
en opnieuw ontwikkelt zich <strong>een</strong> spel waarbij ordentelijk overleg<br />
feitelijk niet mogelijk is.<br />
Deze gang van zaken legt de bijl aan de wortels van het overlegstelsel.<br />
En vraagt om <strong>een</strong> institutionele oplossing. Overigens, ter voorkoming<br />
van misverstanden, er komen ook heel <strong>goed</strong>e dingen voort<br />
uit samenwerking van BZK, centrales en VSO op centraal niveau.<br />
Het beste voorbeeld is het recente rapport ‘De grote uittocht’.<br />
Over <strong>een</strong> mogelijke oplossing voor het falen van het centraal overleg<br />
heeft professor Loe Sprengers nog niet zo lang geleden <strong>een</strong> rapport<br />
opgesteld. Daarin maakt hij duidelijk dat overleg op centraal<br />
niveau eigenlijk vier functies heeft:<br />
- platformfunctie voor dialoog tussen de VSO en de<br />
samenwerkende centrales (SCO);<br />
- overlegorgaan met de minister van Binnenlandse Zaken<br />
over specifieke aangelegenheden die het overheidspersoneel<br />
betreffen;<br />
- adviesorgaan voor het kabinet;<br />
- overlegorgaan voor werkgever en werknemers over de pensioenregeling.<br />
Als je de huidige structuur loslaat, in feite de ROP opheft, is voor<br />
ieder van die functies <strong>een</strong> oplossing denkbaar:<br />
- ontmoeting tussen organisaties van werkgevers (VSO) en werknemers<br />
(SCO) op centraal niveau: het <strong>CAOP</strong> is daar <strong>een</strong> platform<br />
voor. Dankzij de meerjarenagenda van het <strong>CAOP</strong>, de ROP en de<br />
leerstoelen is daar nu in feite <strong>een</strong> vorm voor gevonden;<br />
- overleg over de pensioenregeling (de pensioen-cao voor overheid<br />
en onderwijs): de Pensioenkamer fungeert daarvoor <strong>goed</strong><br />
en kan worden verzelfstandigd;<br />
155
156<br />
- centraal overleg: <strong>een</strong> mini-CGOA voor wat er overblijft aan specifieke<br />
centrale regelgeving die de rechtspositie van het overheidspersoneel<br />
betreft, zoals de Wet normering topinkomens;<br />
- adviesrol voor het kabinet: daar ligt <strong>een</strong> taak voor de SER. Rechtstreekse<br />
toelating tot de SER van overheidswerkgevers ligt niet<br />
voor de hand. Ze kunnen wel worden betrokken bij relevante<br />
commissies van de SER (zoals nu al gebeurt bij arbozaken). Bovendien<br />
is indirecte aansluiting via <strong>een</strong> centrale werkgeversorganisatie<br />
mogelijk, zoals nu al voor veel werkgeversverenigingen<br />
bij de overheid en het onderwijs geldt.<br />
De discussie over het bovenstaande is weer verzand en dat betekent<br />
dat het huidige stelsel – de ROP als weeskind en door niemand<br />
geliefd – blijft voortsjokken zonder helder perspectief. Ik ben niet<br />
positief over de toekomst hiervan. Ik zie wel <strong>een</strong> verbetering die<br />
op korte termijn tot stand gebracht kan worden. Immers, <strong>een</strong> deel<br />
van de problemen vloeit voort uit de dubbelrol van de minister<br />
van BZK als werkgever, coördinerend bewindspersoon en wetgever<br />
voor de specifieke rechtspositie van het overheidspersoneel.<br />
Die petten knellen. Ik ben van mening dat de petten van werkgever<br />
en van wetgever op verschillende ministeriële hoofden horen<br />
te staan. De minister van BZK zou moeten kiezen voor de werkgeversrol.<br />
De wetgevingsrol hoort ergens anders thuis. Ik denk bij<br />
SZW. De werkgeversrol moet bij BZK blijven en de wetgeversrol<br />
moet met grote spoed naar de minister van SZW, die in ieder geval<br />
g<strong>een</strong> <strong>een</strong>zijdige werkgeverspositie heeft.<br />
Ondanks het slecht functioneren van het overleg op centraal niveau<br />
wordt er soms nog wel iets substantieels tot stand gebracht.<br />
Het recente rapport ‘De grote uittocht’ van VSO, SCO en het ministerie<br />
van BZK geeft <strong>een</strong> heldere analyse van de arbeidsmarktproblemen<br />
in de publieke sector en ook <strong>een</strong> agenda om de problemen de<br />
baas te worden. Met andere woorden: ook al is het systeem slecht,<br />
partijen weten elkaar wel te vinden en dat geeft hoop.
Ten slotte<br />
Deze bijdrage eindigt niet met <strong>een</strong> harde conclusie. We staan immers,<br />
als gevolg van de voorgenomen grootscheepse bezuinigingen<br />
op met name het openbaar bestuur, aan de vooravond van<br />
<strong>een</strong> groots offensief tegen de publieke sector. Waar veiligheid en<br />
onderwijs nog op enige maatschappelijke en politieke steun kunnen<br />
rekenen, staat het openbaar bestuur midden in de vuurlinie.<br />
Hoe minder ambtenaren hoe beter, hoe rechtelozer hoe beter. In<br />
dat geweld zal er weinig aandacht zijn voor het vraagstuk van de<br />
normalisatie, anders dan vanuit de pogingen om de positie van het<br />
overheidspersoneel te verzwakken. En dat is zeker niet de <strong>goed</strong>e<br />
context om die discussie te voeren. Ik heb daarbij de hoop dat Ron<br />
Niessen zijn heldere opvattingen over deze materie nog lang in het<br />
publieke debat te berde mag brengen.<br />
157
158
Het Rijk: <strong>een</strong> bijzondere werkgever?<br />
159
160
Mark R. Rutgers<br />
De ambtseed als waarborg of als<br />
instrument voor integriteitsbewustzijn?<br />
Inleiding<br />
“Dat we echter in <strong>een</strong> tijdperk leven van verval van den eed is zeker.” 1<br />
Er lijkt begin 21e eeuw welhaast sprake van <strong>een</strong> zekere revival<br />
van de ambtseed in Nederland. De aandacht voor de eed is breder<br />
dan de strikte ambtseed voor publiek functionarissen. Minister<br />
van Financiën Wouter Bos bijvoorbeeld, suggereerde najaar 2008,<br />
tijdens het debat over de kredietcrisis in de Tweede Kamer, om<br />
voortaan ook bankiers <strong>een</strong> eed te laten afleggen. 2 Aandacht voor<br />
<strong>een</strong> beroeps- of ambtseed is ook internationaal te horen, zo werd<br />
in de Harvard Business Review zelfs <strong>een</strong> algemene eed voor managers<br />
bepleit. 3 In Nederlandse media zijn talrijke voorbeelden te<br />
vinden van aandacht voor de ambtseed in de afgelopen jaren. Een<br />
week voor de suggestie van minister Bos, bijvoorbeeld, gaf diens<br />
collega minister Hirsch Ballin van Justitie te kennen wel met de<br />
Tweede Kamer mee te willen gaan bij het opnieuw invoeren van<br />
de eed voor taxateurs. 4 Naast deze positieve aandacht zijn er ook<br />
diverse ‘affaires’ geweest, zoals <strong>een</strong> wethouder die verkeerd was ingezworen<br />
en <strong>een</strong> raadslid dat onverstaanbaar mompelde: beiden<br />
moesten de eed opnieuw afleggen. Het door miljoenen over de hele<br />
wereld gadegeslagen gestuntel met de eedtekst bij de inauguratie<br />
van de Amerikaanse president Obama is van dezelfde orde: ook hij<br />
heeft de volgende dag de eed opnieuw afgelegd. Brede landelijke<br />
aandacht in de pers kregen protesten tegen het afleggen van de<br />
ambtseed met <strong>een</strong> islamitische signatuur bij de politie, aanvanke-<br />
1 De Waal Malefijt, 1907: 81<br />
2 Trouw, 23 oktober 2008<br />
3 Khurana & Nohria, 2008<br />
4 Leidsche Courant, 10 oktober 2008<br />
161
162<br />
lijk van de SGP op religieuze gronden, 5 later overgenomen door de<br />
PVV met <strong>een</strong> meer nationalistische inspiratie. Het meest aansprekende<br />
incident is wellicht de rechtbankaffaire in Den Bosch najaar<br />
2007. 6 Daarbij werd <strong>een</strong> aantal verdachten van ernstige misdrijven<br />
aanvankelijk op vrije voeten gesteld omdat <strong>een</strong> rechter niet was<br />
beëdigd en dus niet bevoegd was. Het meest significant voor de<br />
hernieuwde waardering van de ambtseed in de afgelopen jaren is<br />
echter de invoering van de wettelijke verplichting op de ambtseed<br />
voor alle ambtenaren in Nederland sinds voorjaar 2006.<br />
Gegeven deze zichtbaarheid van de eed en de lange traditie van<br />
de ambtseed in het openbaar bestuur is het opmerkelijk dat er zo<br />
weinig aandacht voor de eed is in de literatuur over ambtelijke integriteit.<br />
Vooral ook omdat juist de ambtseed <strong>een</strong> bijzonder aanknopingspunt<br />
kan bieden voor reflectie op de zo veelbesproken<br />
ambtelijke status. De mogelijke samenhang tussen ambtseed en<br />
-integriteit komt heel even naar voren in Ron Niessens ‘Ambtenaar<br />
in de overheidsorganisatie’ uit 2003. Daarin bespreekt hij onder<br />
andere instrumenten om integriteitsbesef te bevorderen. Naast<br />
meer externe, organisatorische zaken als functieroulatie, functiescheiding,<br />
toezicht en regelgeving, wijst hij op de noodzaak om<br />
ambtelijk verantwoordelijkheidsbesef te verankeren in ‘integriteitsbewustzijn’.<br />
Dat wil zeggen dat het erom gaat dat integriteit<br />
‘tussen de oren’ zit. 7 Dat is noodzakelijk aangezien regelgeving anders<br />
oneindig tot in detail moet worden uitgewerkt; immers, <strong>een</strong><br />
geschenk van 25 euro is dat per jaar, per dag, per klant, per handeling?<br />
Ergens moet <strong>een</strong> beroep worden gedaan op het inschattingsvermogen<br />
en moreel bewustzijn van <strong>een</strong> persoon. In deze context<br />
maakt Ron Niessen de enige verwijzing naar de ambtseed in zijn<br />
boek. Het marginaliseren van de ambtseed in de (internationale)<br />
literatuur over ambtsethiek is welhaast gebruikelijk. Uitzonderingen<br />
vormen het werk van John Rohr, 8 waarin de ambtseed juist <strong>een</strong><br />
sleutelconcept is, en de recentere referentie daarnaar in Donald<br />
Menzel’s ‘Ethics management for public administrator’ uit 2007.<br />
Toch laten de eerdere voorbeelden zien dat de ambtseed volop aanwezig<br />
is in het openbaar bestuur. Ze leren ook dat <strong>een</strong> ambtseed<br />
(voor de politiek en voor ambtelijk functionarissen) wel degelijk<br />
<strong>een</strong> serieuze zaak is: de eed onjuist afleggen betekent niet voldaan<br />
hebben aan de vereisten voor <strong>een</strong> publieke functie. Het geval van<br />
de Bossche rechter laat zien dat dat (voor <strong>een</strong> rechter) g<strong>een</strong> symbolische<br />
daad is, maar ernstige consequenties heeft. Het genoemde
SGP-protest laat verder zien dat er verschillende opvattingen over<br />
de eed bestaan. In dit geval ingegeven door de traditionele opvatting<br />
over de eed als <strong>een</strong> religieuze, in casus christelijke, handeling.<br />
Dat is <strong>een</strong> standpunt met <strong>een</strong> lange traditie in Nederland. Het<br />
schijnbaar identieke PVV-standpunt daarentegen behelst, zoals zal<br />
blijken, <strong>een</strong> breuk met de Nederlandse traditie in de eedaflegging.<br />
Tenslotte is bijvoorbeeld de opname van de ambtseed in <strong>een</strong> formele<br />
wet weliswaar <strong>een</strong> novum, maar bij Koninklijk Besluit was<br />
er altijd al <strong>een</strong> ambtseed in het Koninkrijk der Nederlanden voor<br />
grote groepen ambtenaren.<br />
Als verplichte initiatierite voor de verwerving van <strong>een</strong> publiek<br />
ambt heeft de eed <strong>een</strong> zeer lange geschiedenis. In het volgende<br />
wordt eerst ingegaan op die lange geschiedenis tot aan de hedendaagse<br />
ambtseed. Vervolgens wordt, meer abstract, de aard van de<br />
ambtseed geduid, om te besluiten met enige reflectie op de mogelijke<br />
voor- en nadelen van het gebruik van de ambtseed als integriteitsinstrument.<br />
Verleden en heden van de ambtseed<br />
“the countenance of a very remote antiquity” 9<br />
Waar komt de eed vandaan? De eed is <strong>een</strong> moreel instituut van<br />
alle tijden en culturen. 10 Voorbeelden van eden zijn te vinden in de<br />
oudste teruggevonden teksten; dikwijls eden om verdragen tussen<br />
koningen te bezegelen. De bezweringen, handelingen en locaties<br />
die daarmee gepaard gaan, zijn gewoonlijk sterk ritueel en doordrenkt<br />
van symboliek. Eden werden als zeer gewichtig ervaren en<br />
<strong>een</strong> gezworen verklaring voor de rechter gold tot in de 7e eeuw<br />
voor Christus niet enkel als bewijs, maar als de waarheid. Daarom<br />
mocht ook niet zonder meer worden gezworen op <strong>een</strong> verklaring.<br />
Geleidelijk aan wordt dit afgezwakt. Bovendien wacht men niet<br />
langer op goddelijke bestraffing van meineed, maar worden aardse<br />
5 Zie bijvoorbeeld: NRC Next, 12 november 2009,<br />
p.8/9<br />
6 Bron: Rechtbank ’s-Hertogenbosch: 24 oktober<br />
2007<br />
7 Niessen, 2003, p. 65<br />
8 ‘Ethics for Bureaucrats’, 1989<br />
9 Tyler, 1834: 297<br />
10 cf. Friesenhahn, 1928: 3<br />
163
164<br />
straffen ingevoerd. De eed vormde het zwaarste middel om onderling<br />
vertrouwen te verzekeren. Niet all<strong>een</strong> de oude Grieken beschouwden<br />
de eed van de burgers daarom als de grondslag van de<br />
democratie 11 , wat als argument nog steeds terug te vinden is in de<br />
moderne tijd, bij John Locke, Jean-Jacques Rousseau en Jean-Paul<br />
Sartre. Vanouds zijn er ook speciale ambtseden voor degenen die<br />
<strong>een</strong> publieke functie aanvaarden. Rechters, magistraten, soldaten,<br />
belastinginners, enzovoort, moesten zweren de verkregen bevoegdheden<br />
correct en naar eer en geweten uit te oefenen. In de Griekse<br />
Oudheid zwoer men bij de eigen lokale goden. Bij <strong>een</strong> verdrag tussen<br />
steden was het gebruikelijk dat ook de goden uit de eigen polis<br />
werden aangeroepen om de werking van de eed (de wraking der<br />
goden) te verzekeren.<br />
Het gebruik van eden vormt <strong>een</strong> doorlopende lijn in de geschiedenis.<br />
Ook de Romeinen bezigden ze volop en ook daar zien we<br />
dat op <strong>een</strong> gegeven moment de verplichting ontstaat te zweren op<br />
de eigen goden. Dat verplicht iemand immers het meest. Het gewicht<br />
van de eed is enigszins af te lezen aan de opvatting dat ook<br />
gedwongen eden geldig worden geacht. 12 Natuurlijk was er ook bezwaar<br />
tegen eden. Daarbij moet worden aangetekend dat ook de<br />
roep dat eden helemaal niet zo effectief zijn omdat velen helemaal<br />
niet meer in de goden geloven, van alle tijden is (bijvoorbeeld Plato<br />
wijst daar al op). Desalniettemin kan het belang van de eed in (vroegere)<br />
samenlevingen bijna niet worden onderschat. Met name de<br />
verplichte eed van onderdanen en vorsten aan elkaar, in de rechtbank<br />
en voor publieke ambten, blijven door de eeuwen h<strong>een</strong> van<br />
groot gewicht. De kerkelijke concilies in de vijfde eeuw verklaren<br />
weigering van de eed zelfs tot ketterij. Als basis voor de politieke<br />
gem<strong>een</strong>schap en als dwangmiddel in de rechtspraak, maar ook bij<br />
parlementaire enquêtes, blijft de eed tot op heden <strong>een</strong> fundament.<br />
Eden worden in de middeleeuwen echter nog veel algemener verplicht<br />
gesteld voor de inwoners van de steden (de poorters), gezagsdragers,<br />
molenaars, bierbrouwers, zelfs bordeelhouders. Zodra <strong>een</strong><br />
beroep van publieke betekenis werd geacht, kon <strong>een</strong> eed worden<br />
vereist. G<strong>een</strong> eed afleggen, betekende dat je je beroep simpelweg<br />
niet mocht uitoefenen. Eden worden in de economische sfeer<br />
echter wel steeds meer door contractuele afspraken verdrongen<br />
waarmee het rechtstelsel de gewenste zekerheid voor gemaakte<br />
afspraken biedt. In de politieke en publieke sfeer – die het rechtstelsel<br />
weer moet borgen – blijft de eed in zwang. Ook tot ver in de<br />
moderne tijd legt de bevolking – middels representanten – <strong>een</strong> eed
van trouw af aan de heerser en zweert de heerser de rechten van<br />
de onderdanen te eerbiedigen. Dat laatste is zelfs <strong>een</strong> belangrijk<br />
argument in de Nederlandse revolte. Willem van Oranje wijst er<br />
in zijn apologie uit 1568 expliciet op dat de Spaanse vorst de door<br />
hem gezworen vrijheden en privileges had geschonden. 13 Willem<br />
van Oranje heeft zich ook persoonlijk ingezet om ervoor te zorgen<br />
dat doopsgezinden g<strong>een</strong> eed meer hoefden af te leggen, maar met<br />
<strong>een</strong> belofte mochten volstaan. Zoals aangegeven was het afleggen<br />
van de poorterseed verplicht om <strong>een</strong> beroep te mogen uitoefenen.<br />
In 1552 stelde Menno Simons echter dat het afleggen van de eed<br />
volgens de bijbel niet mag. Zijn volgelingen (de Mennonieten of<br />
doopsgezinden) kwamen dan ook in de problemen. Willem van<br />
Oranje geeft in 1566 opdracht de Zeeuwse Doopsgezinden vrijstelling<br />
van poorterseed te verlenen “op grond van gewetensvrijheid<br />
(‘conscientie’)”. 14 Op 28 maart 1588 worden de Mennonieten algem<strong>een</strong><br />
van de verplichte eed ontheven en mogen ze <strong>een</strong> belofte<br />
afleggen. 15 Vrijstelling van de eed werd daarmee voor het eerst ingevoerd.<br />
Maar, zoals zal blijken, betrof dit enkel eedweigering op<br />
religieuze gronden. Bovendien, voor publieke ambten gold <strong>een</strong><br />
dergelijke vrijstelling niet. Ook het afleggen van eden door andersgelovigen,<br />
in het bijzonder van joden (conform de religieuze voorschriften<br />
met bedekt hoofd), wordt bijvoorbeeld in 1616 voor het<br />
eerst geregeld in Amsterdam en later overal verplicht gesteld. 16<br />
Eden worden in de publieke sfeer vooral ook gebruikt om corruptie<br />
in te perken. In de 17e en 18e eeuw verschijnen keer op keer<br />
nieuwe plakkaten waarin eden moeten worden afgelegd en gezworen<br />
op correct handelen: vooral waar het gaat om fraudegevoelige<br />
zaken als belasting en accijnzen (vooral op wijn). Dat leidt ook regelmatig<br />
tot protesten en zelfs <strong>een</strong> enkel oproer. Naast de vele gebruikelijke<br />
eden wordt voor de ambtenaren in dienst van de Republiek<br />
op 24 februari 1656 voor het eerst <strong>een</strong> algemene ‘Eed van Zuivering<br />
voor die g<strong>een</strong> die Ampten krygen’ per plakkaat verplicht gesteld:<br />
11 Prodi, 1993: ix<br />
12 Bijvoorbeeld Cicero tracht daarop uitzonderingen<br />
te formuleren. De veel latere katholieke eedsleer<br />
kent <strong>een</strong> mechanisme om ontheven te worden van<br />
de gedwongen eed en sommige protestantse stromingen<br />
(Doopsgezinden, Quakers, Hernhutters)<br />
verbieden iedere eed met <strong>een</strong> beroep op de Bijbel.<br />
13 Black, 1993: 44<br />
14 Van Es, 1911: 113<br />
15 Groot Plakkaatboek V, blz. 96<br />
16 Van Es, 1911: 66<br />
165
“Dat sweere ick, dat ick omme te bekoomen, &c niet belooft, ofte ghegeven hebbe, nochte<br />
beloven ofte geven sal, <strong>een</strong>ige Giften, Gaven, ofte Geschencken, aen <strong>een</strong>ige Persoonen, ’t<br />
zy buyten, ofte binnen de Regeringe, directelijk ofte indirectelijck, in <strong>een</strong>iger manieren.”<br />
166<br />
Dit is primair <strong>een</strong> eed van zuivering met betrekking tot het eerlijk<br />
verkrijgen van <strong>een</strong> publiek ambt en tegen corruptie en nepotisme<br />
gericht. Zaken als trouw en de ambtsuitoefening zijn vervat<br />
in meer specifieke eden, zoals bijvoorbeeld de eed van 9 juli 1672,<br />
vastgesteld voor de kapitein-generaal (in casu Willem Hendrik van<br />
Oranje):<br />
“Wy beloven ende sweren de Staten Generaal der Ver<strong>een</strong>ighde Nederlanden (die by de<br />
Unie ende handthoudinge van de Ware Christelijcke Religie so die tegenwoordigh by<br />
publijcque authoriteyt in de Provincien wordt ge-exerceert, sullen blyven) gehouw en<br />
getrouw te wesen.”<br />
Verder belooft hij zich te houden aan de commissie en de instructies,<br />
bescherming van de Republiek en van de religie, “mitsgaders<br />
der selver Landen, Vryheden, Rechten ende Privilegien, sullen bedienen.”<br />
Deze eed wordt afgesloten met het sinds de vroege 16e<br />
eeuw gebruikelijke “Soo waerlijck helpe ons Godt Almachtigh.”<br />
Met de komst van de Bataafse republiek ontstaat <strong>een</strong> periode met<br />
veel geharrewar over de eed. Aanvankelijk wordt de eed (min of<br />
meer) afgeschaft en vervolgens wordt juist <strong>een</strong> algemene burgereed<br />
verplicht. Op 11 maart 1796 besluit de Nationale Vergadering<br />
<strong>een</strong> commissie in te stellen om de eed nader te onderzoeken. Dit<br />
resulteert in het rapport Hahn van 24 juli waarin wordt aanbevolen<br />
de eed te beperken tot het verkrijgen van stemrecht of om lid te<br />
worden van <strong>een</strong> vertegenwoordigend lichaam in de vorm van <strong>een</strong><br />
plechtige verklaring van burgertrouw. De ambtseed en politieke<br />
eed werden vervangen door verklaringen en beloften. In de Constitutie<br />
van 1798 luidt de formule uiteindelijk: “Ik beloof op mijn<br />
Burgertrouw… Dit verklaar ik.” In de Staatsregeling van 1805 is de<br />
politieke eed alweer terug: “Ik belove en zwere, enz. Zoo waarlijk<br />
helpe mij God Almachtig.” Ook in de nieuwe grondwet van het Koninkrijk<br />
der Nederlanden van 1814 staat in artikel 62: “Alle leden<br />
der Staten Generaal doen, ieder op de wijze zijner Godsdienstige<br />
gezindheid den navolgenden eed: Ik zweer, (belove) dat, enz. … Zoo<br />
waarlijk helpe mij God Almachtig.” De ambtseed wordt ook vrij<br />
snel (weer) ingevoerd voor alle ambtenaren. In 1817 voor rechter-
lijke ambtenaren en ambtenaren van het Openbaar Ministerie.<br />
Een Koninklijk Besluit van 2 april 1828 stelt zelfs dat salarissen<br />
van nieuwe ambtenaren pas betaald zouden worden nadat zij de<br />
eed hadden afgelegd. 17<br />
In de loop van de 19e eeuw ontstaan problemen door onder andere<br />
de opkomst van het atheïsme. Ontheffing van de eed was enkel<br />
mogelijk op religieuze gronden. De niet-gelovigen werd echter<br />
verplicht te zweren op God, hetg<strong>een</strong> zowel voor de personen in<br />
kwestie, als voor (zeer) gelovigen <strong>een</strong> gruwel bleek. Vlam in de pan<br />
was <strong>een</strong> uitspraak van de Hoge Raad van 6 juni 1846 waarin werd<br />
bepaald dat ‘gezindheid’ (zoals vervat in de grondwet van 1814)<br />
moest worden uitgelegd als ‘kerkgenootschap.’ Daarmee zijn we<br />
in de zogenaamde ‘eedskwestie’ aangeland die duurde van 1846<br />
tot 1916. De scheiding van kerk en staat zoals vervat in de nieuwe<br />
grondwet van 1848 biedt hiervoor aanvankelijk g<strong>een</strong> oplossing.<br />
Getuigen gaan het gevang in als ze op niet-religieuze gronden weigeren<br />
de eed af te leggen, publieke ambten (zoals lidmaatschap van<br />
<strong>een</strong> schoolcommissie of de advocatuur) worden geweigerd en gekozen<br />
politici worden niet tot de gem<strong>een</strong>teraad toegelaten. Het eerste<br />
leidt tot nogal absurde uitspraken zoals in 1869, als <strong>een</strong> zekere<br />
Kruit senior wordt vrijgesproken (want doopsgezind), maar diens<br />
21-jarige zoon, die nog niet tot het kerkgenootschap is toegetreden,<br />
wordt veroordeeld tot drie dagen cel. 18 Het leidt tot steeds terugkerende,<br />
verhitte Kamerdebatten, krantenartikelen en diverse proefschriften<br />
over de betekenis van de eed. <strong>Liber</strong>alen en socialisten<br />
bevechten gezamenlijk de gedwongen (religieuze) eed. Langzaam<br />
aan ontstaat overigens <strong>een</strong> mengelmoes van vrijstellingen en verplichtingen<br />
in verschillende wetten. Zo wordt in de Schoolwet van<br />
1878 de verplichte ambtseed voor leden van schoolcommissies afgeschaft<br />
en ook gerechtelijke vertalers mogen kiezen voor <strong>een</strong> eed<br />
of belofte. Anderen moeten nog steeds <strong>een</strong> eed afleggen. Daarom<br />
wordt in 1878 te Stadskanaal zelfs <strong>een</strong> kerkgenootschap opgericht<br />
voor niet-gelovigen die de eed willen weigeren zodat ze aan de wettelijke<br />
vereiste kunnen voldoen. Een ander voorstel om atheïsten<br />
17 Helaas bleek nogal slonzig met de eed te zijn omgesprongen,<br />
zodat <strong>een</strong> nieuw KB voorschreef dat<br />
ook werkelijk alle ambtenaren voor het einde van<br />
het jaar <strong>een</strong> ambtseed moesten hebben afgelegd<br />
(vgl. Van den Doel, 1989).<br />
18 Van Es, 1911: 195<br />
167
168<br />
toch te kunnen laten toetreden tot politieke functies, is om deze<br />
onder de categorie ‘niet-toerekeningsvatbaar’ te laten vallen. Een<br />
uitvoerig en fel Kamerdebat naar aanleiding van <strong>een</strong> interpellatie<br />
van Heydenrijck over de eed van 5 oktober 1881, laat <strong>een</strong> breed<br />
scala aan argumenten voor en tegen de eed de revue passeren. Zo<br />
m<strong>een</strong>t Minister Modderman dat atheïsten iedere moraal missen en<br />
verzucht parlementslid Mackay bij het mogelijk toestaan van de<br />
belofte: “Het was mij op dat oogenblik als of ik den Staat op zijn<br />
grondvesten voelde schudden. Men raakte aan <strong>een</strong> van de hechtste<br />
pilaren die in den Staat te vinden zijn”. 19 Vooral de liberalen<br />
en socialisten pleiten echter voor keuzevrijheid, met name Van<br />
Houten (die van het kinderwetje) mengt zich in deze strijd, onder<br />
andere in 1882 met <strong>een</strong> geschrift over de zogenaamde Asser eedskwestie<br />
– waarin de burgemeester <strong>een</strong> raadslid de toegang tot de<br />
raad ontzegt. 20<br />
In de Grondwet van 1887 werd de leden van de Staten Generaal<br />
voor het eerst de mogelijkheid geboden de belofte af te leggen.<br />
Jaren later volgde de Wet-Gerritsen (1896) voor leden van Provinciale<br />
Staten en gem<strong>een</strong>teraden. De (meeste) ambtenaren moeten<br />
nog <strong>een</strong>s 20 jaar wachten tot in 1916 eindelijk ook voor hen het<br />
algemene recht, om in plaats van de religieuze eed <strong>een</strong> belofte af<br />
te leggen, mogelijk wordt. Dat wil zeggen dat voor de wet voortaan<br />
de eed en belofte gelijk zijn gesteld, maar <strong>een</strong> toets op de oprechtheid<br />
de eed te weigeren en <strong>een</strong> belofte te willen afleggen, is<br />
wel verplicht.<br />
Er zijn meerdere veranderingen in de ambtseed in de loop van de<br />
20 e eeuw. De formulieren van begin 19 e eeuw blijven lang gehandhaafd,<br />
maar bij Koninklijk Besluit van 23 augustus 1920 wordt <strong>een</strong><br />
nieuwe ambtseed voor alle rijksambtenaren vastgesteld. Ook het<br />
afleggen van de eed op andere religies komt nu en dan aan de orde.<br />
In 1948 bijvoorbeeld wordt de eed op Allah nog bevestigd voor<br />
ambtenaren in overzeese gebiedsdelen. In 1971 wordt de keuze<br />
voor eed of belofte volledig vrij doordat de vereiste toetsing van de<br />
oprechtheid van de bezwaren tegen de verplichte ambtseed werd<br />
opgeheven. In 1998 wordt de formulering van de ambtseed en -belofte<br />
voor Rijksambtenaren opnieuw vastgesteld. Met de nieuwe<br />
Ambtenarenwet van 22 december 2005 tenslotte, wordt de ambtseed<br />
bij formele wet verplicht gesteld voor alle ambtenaren vanaf<br />
1 maart 2006. Waar in de latere 20 e eeuw de formuleringen van de<br />
eed inmiddels uit de wetsteksten waren verdwenen, is wellicht het
meest opmerkelijke aan de huidige wetgeving dat de formulering<br />
van de eed opzettelijk niet is voorgeschreven. De idee daarbij is dat<br />
integriteit zou worden bevorderd als, in het kader van het integriteitsbeleid,<br />
binnen gem<strong>een</strong>ten in gezamenlijkheid <strong>een</strong> eedsformulering<br />
wordt vastgesteld. Zoals we aan het begin al zagen is er echter<br />
ook met<strong>een</strong> protest tegen eedformules en beloftes die zich niet<br />
beperken tot atheïstische of christelijke formules (hetg<strong>een</strong> overigens<br />
in strijd is met de wet, zie hierna). De Ambtenarenwet is zeker<br />
niet de enige plek in recente wetgeving waar eden <strong>een</strong> rol spelen.<br />
Zo zijn eden ook voorgeschreven in de wetgeving voor de parlementaire<br />
enquête en, zoals aan het begin van dit stuk al geduid,<br />
duikt de roep om (ambts)eden voor allerlei min of meer publieke<br />
functies met enige regelmaat op.<br />
Momenteel zijn er ten minste zes wetten waarin de ambtseed in<br />
Nederland wordt geregeld. Meest recent is de al genoemde herbevestiging<br />
van de ambtseed door deze op te nemen in de Ambtenarenwet.<br />
Daarnaast zijn in de Grondwet eden voorgeschreven voor<br />
koning, ministers en parlementsleden. De wijze waarop de eed<br />
moet worden afgelegd staat in de Wet vorm van de eed van 17 juli<br />
1911. Daar staat:<br />
Hij, die ter uitvoering van <strong>een</strong> wettelijk voorschrift mondeling<br />
<strong>een</strong> eed, belofte of bevestiging moet afleggen, zal:<br />
a. indien hij <strong>een</strong> eed aflegt, onder het opsteken van de twee<br />
voorste vingers van zijn rechterhand, uitspreken de woor-<br />
den: “Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig”,<br />
b. indien hij <strong>een</strong> belofte aflegt, uitspreken de woorden: “Dat<br />
beloof ik”, indien hij <strong>een</strong> bevestiging aflegt, uitspreken de<br />
woorden: “Dat verklaar ik”,<br />
tenzij hij aan zijn godsdienstige gezindheid den plicht ont-<br />
l<strong>een</strong>t den eed, de belofte of de bevestiging op andere wijze<br />
te doen.<br />
Wat hierbij opvalt is dat er van wordt uitgegaan dat <strong>een</strong> eed mondeling<br />
wordt afgelegd. Een schriftelijke eed valt buiten het blikveld<br />
van deze wet. Toch zijn deze incidenteel in het verleden zeker ook<br />
voorgekomen, bijvoorbeeld omdat iemand ‘overzee’ was.<br />
De al eerder genoemde eedswet uit 1916 maakte het afleggen<br />
van de belofte op niet-religieuze gronden mogelijk en in 1971<br />
19Mackay in ‘Eedsquestie’, 1881: 99 20 Van Houten, 1882<br />
169
170<br />
werd, zoals al besproken, de oprechtheidstoets op de ‘eedweigering’<br />
geschrapt. Daarmee, kunnen we stellen, werden ambtseed en<br />
ambtsbelofte formeel juridisch echt gelijkwaardig.<br />
Wat is <strong>een</strong> ambtseed eigenlijk?<br />
“Men miskent waarlijk den aard van den strijd, indien men beweert dat het hier <strong>een</strong>voudig<br />
<strong>een</strong>e questie van persoonlijke overtuiging geldt.” 21<br />
De algemene vorm van de ambtseed over de eeuwen is dat iemand,<br />
bij de aanvaarding van <strong>een</strong> publiek ambt, belooft het ambt eerlijk te<br />
hebben verkregen en zijn of haar functies correct, in over<strong>een</strong>stemming<br />
met de wetten, rechtvaardig en dergelijke, uit te voeren en bij<br />
het nalaten daarvan de hoogst mogelijke straf, niet enkel juridisch,<br />
maar juist ook moreel en/of religieus, te aanvaarden. 22 Niet voor<br />
niets wordt <strong>een</strong> eed ook wel <strong>een</strong> zelfvervloeking genoemd. Een ruime<br />
definitie van de eed is geformuleerd door Jeremy Bentham: “By<br />
the term oath, taken in its largest sense, is universally understood<br />
a ceremony composed of words and gestures, by means of which<br />
the Almighty is engaged eventually to inflict on the taker of the<br />
oath, or swearer as he is called, punishment, in quantity and quality,<br />
liquidated, or more commonly unliquidated, in the event of<br />
his doing something, which he, the swearer, at the same time and<br />
thereby engages not to do, or omitting to do something which he<br />
in like manner engages to do.” 23 De meeste auteurs nemen <strong>een</strong> dergelijke<br />
religieuze interpretatie als uitgangspunt. 24 Maar niet all<strong>een</strong><br />
is het sociaalwetenschappelijk onbevredigend de eed religieus te<br />
verankeren, zelfs in de oudheid is er al op gewezen dat <strong>een</strong> beroep<br />
op God of goden niet het wezenlijke van <strong>een</strong> eed vormt: “... Alles<br />
ist dazu recht, was irgend in des Schwörenden Augen besondere<br />
Würde oder besonderen Werth besitzt.” 25 Het is dan ook beter af te<br />
zien van de meer traditionele religieuze definitie van de eed, al was<br />
het maar omdat sociaalwetenschappelijk gezien, het beperken van<br />
de eed vanuit de ene of de andere levenshouding problematisch<br />
is. 26 Bovendien is het de vraag wat als religieus kan gelden. Het afleggen<br />
van <strong>een</strong> eed – zweren – is <strong>een</strong> specifieke taalhandeling om<br />
te verzekeren dat iemand bewust en publiekelijk iets belooft. Het<br />
is de ultieme poging vertrouwen te wekken. De waarborg die de<br />
eed biedt voor <strong>een</strong> verklaring of belofte, wordt gevormd door de<br />
hoogste autoriteit die <strong>een</strong> persoon volgens zijn/haar overtuigingen
mag aanroepen. Zoals al aangegeven werd tot 1971 nog getoetst of<br />
iemand die de belofte wilde afleggen daarvoor wel oprechte redenen<br />
aanvoerde en dus niet stiekem <strong>een</strong> minder zwaarwichtige<br />
belofte trachtte af te leggen. Sindsdien gaan we ervan uit dat <strong>een</strong><br />
ieder naar eer en geweten de hoogst mogelijke verzekering geeft<br />
voor zijn/haar belofte. In deze context past de aloude verplichting<br />
om <strong>een</strong> eed af te leggen conform de eigen (religieuze) opvattingen.<br />
Het afleggen van <strong>een</strong> als minder zwaar ervaren belofte terwijl de<br />
eigen overtuiging <strong>een</strong> religieuze eed niet verbiedt, is waarschijnlijk<br />
ingegeven door de wens zich niet zo sterk moreel te willen<br />
verplichten en strikt genomen wellicht bedrieglijk. Vanuit het<br />
hier geschetste perspectief is de (plechtige) belofte op zichzelf echter<br />
g<strong>een</strong>szins minder betekenisvol dan de religieuze eed. Het zou<br />
aanbevelenswaardig zijn om beide handelingen aan te duiden als<br />
zweren. In Duitsland heeft het Bunderverwaltungsgericht in 1965<br />
bijvoorbeeld bepaald dat ‘ik zweer’ g<strong>een</strong> religieuze formulering is.<br />
Het verschil tussen de eed als plechtige belofte en de religieuze eed<br />
is daarmee beperkt tot in de afsluitende formulering waarin al dan<br />
niet <strong>een</strong> godheid wordt aangeroepen. 27 Anders geformuleerd: de<br />
specifieke sociale taalhandeling wordt <strong>een</strong>duidig als zweren aangeduid,<br />
ongeacht de ermee verbonden waarborg.<br />
Tenslotte moet nog worden gewezen op <strong>een</strong> aspect van de eed dat<br />
al naar voren komt in Benthams definitie: <strong>een</strong> eed omvat niet enkel<br />
<strong>een</strong> taalhandeling, maar ook altijd specifieke rituelen en gebaren. 28<br />
Dat is in Nederland traditioneel de eed ‘in de handen van’ en met de<br />
correcte gebaren erbij. Dit onderstreept het plechtige en publieke<br />
karakter van de eed en helpt voorkomen dat iemand achteraf afstand<br />
neemt van zijn belofte. Daarom ook is de correcte bewoording<br />
zo belangrijk (en moest Obama de eed opnieuw afleggen). Het<br />
21 Heydenrijck in Eedsquestie, 1881: 152<br />
22 cf. Dittrich, 1968: 94<br />
23 Bentham, 1817/2005: 1<br />
24 Vergelijk bijvoorbeeld: “De eed is <strong>een</strong>e plechtige<br />
betuiging, bij het afleggen <strong>een</strong>er verklaring of belofte,<br />
dat men zich daarbij voor oogen stelt Gods<br />
alwetendheid en Zijn toorn over de onoprechtheid”<br />
(De Waal Malefijt, 1907: 30).<br />
25 Hirzel, 1902: 15<br />
171<br />
26 Bovendien is er vanuit het religieuze perspectief<br />
al snel sprake is van <strong>een</strong> heel specifieke opvatting:<br />
de idee van <strong>een</strong> persoonlijke God als waarborg.<br />
Deze opvatting delen de meeste gelovigen niet<br />
meer. De religieuze rechtvaardiging van de eed<br />
is voor andersdenkenden ook nooit overtuigend<br />
gebleken.<br />
27 Dittrich, 1968: 96<br />
28 ‘Le discours et le rite’ Gaudemet, 1991: xiii
172<br />
belang van het rituele aspect van de eed vormt integraal deel van<br />
zijn werking als sociaal fenom<strong>een</strong> en de psychologische impact op<br />
eedaflegger, eedafnemer en getuigen. 29<br />
De ambtseed kan worden gedefinieerd als: de hoogste garantie die <strong>een</strong><br />
persoon kan geven voor de belofte om publieke autoriteit verantwoordelijk<br />
en waarachtig te zullen gebruiken in over<strong>een</strong>stemming met diens morele<br />
opvattingen en geweten, bekrachtigd met specifieke rituele formuleringen<br />
en gebaren.<br />
Aan de ambtseed kan ruwweg <strong>een</strong> drietal functies worden toe-<br />
gekend.<br />
Ten eerste heeft de ambtseed de al geschetste, algemene en brede<br />
functie zekerheid te verschaffen over de waarachtigheid waarmee<br />
<strong>een</strong> publiek functionaris zijn functie betrouwbaar en oprecht<br />
uit zal oefenen. Daarmee bevestigt hij tevens de legitimiteit van<br />
zijn eigen positie en van de politieke orde. In deze zin heeft de eed<br />
als oogmerk het geweten te binden 30 en <strong>een</strong> brug te slaan tussen<br />
dit meest private (het geweten) en de meest publieke morele sfeer<br />
(de staat): “The personal aspect of the bond is transformed into the<br />
unpersonal state.” 31 Het impliceert dat de <strong>ambtenaar</strong> wordt gevraagd<br />
persoonlijke belangen, waarden en mogelijk zelfs morele<br />
overtuiging, terzijde te schuiven in de taakuitoefening. Onder deze<br />
eerste functie is nog <strong>een</strong> aantal aspecten te duiden. Zo zagen we<br />
dat historisch de ambtseed in Nederland vooral <strong>een</strong> middel was om<br />
corruptie te bestrijden. De zogenaamde eed van zuivering waarin<br />
men zweert <strong>een</strong> ambt op eerlijke wijze te hebben verkregen, gaat<br />
ofwel vooraf aan de eigenlijke ambtseed of is er in opgenomen. Een<br />
meer politieke functie van de eed betreft het verzekeren van loyaliteit<br />
aan <strong>een</strong> regime (de constitutie, wetten en regels) en daarmee<br />
het waarborgen van de legitimiteit van de overheid. Dit is <strong>een</strong> wederkerig<br />
aspect, immers de functionaris onderschrijft de legitimiteit<br />
van <strong>een</strong> regime en verl<strong>een</strong>t aldus legitimiteit aan dat regime,<br />
terwijl het handelen van die functionaris middels de eed politieke<br />
legitimiteit wordt gegeven. Aldus heeft de ambtseed <strong>een</strong> functie in<br />
het in stand houden van de sociale en politieke orde. Het belang<br />
van de ambtseed als drager van de rechtsstaat wordt het duidelijkst<br />
gesymboliseerd door de betekenis van de beëdigde <strong>ambtenaar</strong>:<br />
zonder de beëdiging is <strong>een</strong> ambtelijk verbaal niet meer waard dan<br />
de bewijskracht van <strong>een</strong> willekeurige burger, hetg<strong>een</strong> het functioneren<br />
van de overheid ernstig zou bedreigen, juist omdat publieke
functionarissen bekleed zijn met publiekrechtelijke bevoegdheden.<br />
Daarmee zijn we aangeland bij de belangrijkste argumenten<br />
voor de ambtseed: er is <strong>een</strong> zo hoog mogelijke waarborg nodig voor<br />
de betrouwbaarheid van publieke functionarissen omdat zij de bevoegdheid<br />
krijgen te beschikken over en voor anderen dan de eigen<br />
familie- of vriendenkring (of het nu gaat om gevangenisstraffen,<br />
uitkeringen of vergunningen voor schuttingen). Omdat ze deze bevoegdheden<br />
krijgen en beschikken over (<strong>een</strong> stukje) staatsmacht,<br />
inclusief de bijbehorende middelen, willen we dat publieke functionarissen<br />
het private belang afzweren. De verplichte ambtseed<br />
vormt de ultieme poging te onderzoeken of we iemand kunnen<br />
vertrouwen en of de juiste motivatie aanwezig is. In weerwil van<br />
de moderne rechtsstaat met al zijn regels en controlemechanismen<br />
willen we ook <strong>een</strong> zo groot mogelijke waarborg vooraf: de belofte<br />
in de toekomst correct te zullen handelen. Dat heeft ook te maken<br />
met het in de inleiding gesignaleerde probleem dat natuurlijk niet<br />
alles te vatten is in wetten en regels. Sterker nog, aangezien gedrag<br />
in privétijd wellicht formeel juridisch niet tot het ambt behoort,<br />
vormt de eed <strong>een</strong> aanvulling om ervoor te zorgen dat iemand zich<br />
moreel verplicht 24 uur per dag 32 ambtsdrager te zijn. 33 Vanuit dit<br />
perspectief voldoet <strong>een</strong> contractuele relatie tussen overheid en<br />
werknemer dan ook niet: de continuïteit en legitimiteit van de<br />
staat zijn te belangrijk, al was het maar omdat de staat de context<br />
is waarin contractuele relaties eerst mogelijk worden. De eed is<br />
“a means by which a person voluntarily assumed duties beyond<br />
those that were legally required.” 34<br />
Ten tweede begrenst de ambtseed het ambtelijk handelen. Dit is <strong>een</strong><br />
specifiek argument waarop John Rohr wijst. Hij stelt dat de ambtseed<br />
de werking van het ambt aangeeft en daarmee ook de professi-<br />
29 Hier kan niet worden ingegaan op de psychologische<br />
mechanismen die de werking van de eed<br />
kunnen verklaren. Met name commitment en<br />
de publieke aard van <strong>een</strong> eed spelen daarin <strong>een</strong><br />
centrale rol.<br />
30 cf. De Waal Malefijt, 1907: 31; Hirzel, 1902:<br />
136; Pauley, 1999: 93<br />
31 Prodi, 1993: xx<br />
173<br />
32 cf. Niessen, 2003: 658<br />
33 De tegenwoordig steeds populairdere morele<br />
gedragscodes zijn te beschouwen als, minder<br />
beladen en verplichtende, pogingen integriteit af<br />
te dwingen: <strong>een</strong> soort ‘verwaterde’ ambtseed die<br />
moreel wellicht minder belastend (en dus minder<br />
verplichtend) lijkt.<br />
34 Miles 2004: 159/160
174<br />
onele onafhankelijkheid van ambtenaren bevestigt. 35 Ambtenaren<br />
hebben op grond van hun eed <strong>een</strong> eigen verantwoordelijkheid als<br />
publieke functionarissen. Hiermee houdt ook verband dat de ambtelijke<br />
loyaliteit door de eed wordt ingekleurd: dat is <strong>een</strong> verbondenheid<br />
aan de staat, g<strong>een</strong> loyaliteit aan <strong>een</strong> specifiek onderdeel<br />
van de overheid en ook niet aan <strong>een</strong> specifieke politieke gezagsdrager.<br />
De vereiste loyaliteit is meer abstract aan de staat, de wetten of<br />
het algem<strong>een</strong> belang. Ambtelijke loyaliteit is niet aan <strong>een</strong> persoon,<br />
maar veeleer aan ‘de hiërarchie’ en zelfs dan kan iemand zich niet<br />
verschuilen aangezien de eed persoonlijk is en <strong>een</strong> eigen morele<br />
verantwoordelijkheid tot uitdrukking brengt. 36<br />
Ten derde kan de eed worden beschouwd in meer instrumentele<br />
zin: als <strong>een</strong> middel om gewenst gedrag te bereiken. De ambtseed is<br />
dan <strong>een</strong> management instrument in het kader van integriteitsbeleid.<br />
Het wordt ingezet om het bekende ‘principle agent’-probleem<br />
van asymmetrie in informatie en belangen te overkomen: “the aim<br />
at reducing the risk that public officials will pursue their private<br />
interests at the cost of the public interest”. 37 Enerzijds vormt de<br />
ambtseed <strong>een</strong> element in <strong>een</strong> geheel van controlemechanismen<br />
door de principaal (de politiek, de burgers), anderzijds vormt de<br />
ambtseed <strong>een</strong> middel voor de agent (de <strong>ambtenaar</strong>) om vertrouwen<br />
te bewerkstelligen bij de principaal. Deze benadering van de<br />
eed staat het verst van de meer morele interpretatie en is vanuit<br />
religieus oogpunt wellicht zelfs verwerpelijk. Maar er zijn andere<br />
redenen om voorzichtig te zijn met <strong>een</strong> instrumentele benadering<br />
van de ambtseed.<br />
De eed als integriteitsinstrument?<br />
Deze bijdrage begon met <strong>een</strong> citaat van De Waal Malefijt uit 1907<br />
waarin deze verzucht dat de eed in verval is. Dergelijke uitspraken<br />
kunnen ook worden aangetroffen in veel oudere, maar ook recentere<br />
literatuur. 38 Voor de meeste mensen heeft de ambtseed nog<br />
steeds <strong>een</strong> bijzondere betekenis. Daarom is deze ongetwijfeld in<br />
2006 in de wet verankerd en zijn er ook telkens weer mensen die<br />
bezwaar maken tegen het afleggen van de ambtseed. Maar er zijn<br />
nadrukkelijk beperkingen aan de te verwachten effecten van <strong>een</strong><br />
eed. Daarbij speelt de sterk verminderde bekendheid met de traditionele<br />
betekenis van <strong>een</strong> eed ongetwijfeld <strong>een</strong> rol. Tegelijkertijd
figureert de eed telkens weer als <strong>een</strong> betekenisvolle, symbolische<br />
daad in allerlei contexten: in de film ‘I, Robot’ (uit 2004) 39 bijvoorbeeld,<br />
wordt het vermogen te zweren zelfs als <strong>een</strong> ultieme indicatie<br />
van menselijkheid neergezet. Maar, door het zweren van <strong>een</strong> eed<br />
wordt <strong>een</strong> onbetrouwbare persoon niet in<strong>een</strong>s integer, tegelijkertijd<br />
moet het effect van rituelen echter ook niet worden gebagatelliseerd.<br />
Juist daarom wordt er door de eeuwen h<strong>een</strong> door auteurs<br />
op gewezen dat het van belang is de plechtigheid en serieusheid<br />
van de eedaflegging als sociaal ritueel te benadrukken. Dat heeft<br />
bijvoorbeeld geleid tot het beperken van de ambtseed tot <strong>een</strong> <strong>een</strong>malige<br />
handeling in iemands carrière. Halfhartige of zelfridiculiserende<br />
omgang met de ambtseed (‘kan het ook per e-mail?’) heeft<br />
naar verwachting zelfs <strong>een</strong> averechts effect: vereisen dat iemand<br />
<strong>een</strong> ambtseed aflegt en dus in over<strong>een</strong>stemming met diens geweten<br />
en religieuze opvattingen <strong>een</strong> belofte bekrachtigt, maakt ook<br />
dat er verwachtingen worden gewekt. Als bij de eerstvolgende verandering<br />
van beleid iemands functie verdwijnt, ontstaat al snel de<br />
indruk dat de eedafnemer de morele betekenis van het ambt niet<br />
zo serieus neemt. Anders gezegd: het gebruik van <strong>een</strong> traditioneel<br />
zwaar moreel instrument zoals <strong>een</strong> eed, als meer opportunistisch<br />
integriteitsinstrument, kan wel <strong>een</strong>s in zijn tegendeel resulteren.<br />
Het zou onethisch gedrag kunnen legitimeren wanneer het de indruk<br />
wekt dat (plechtige) beloften niet zo serieus zijn bij de overheid.<br />
Dit bezwaar tegen de eed is zeker niet nieuw en staat centraal<br />
in Jeremy Benthams afwijzing van eden in 1817. 40<br />
Natuurlijk is <strong>een</strong> eed instrumenteel of functioneel voor het tot<br />
stand brengen van vertrouwen. Maar daarmee is niet gezegd dat <strong>een</strong><br />
enkel instrumentele benadering gerechtvaardigd is. Integendeel,<br />
de functie van <strong>een</strong> eed berust juist op de fundamentele waarden<br />
van de eedgever: religie, eer, persoonlijke integriteit en/of geweten.<br />
35 Rohr, 1998: 69-72<br />
36 Hier raakt de eed aan hetg<strong>een</strong> Max Weber vatte<br />
onder het begrip ‘ambtseer’. Weber’s roemruchte<br />
‘Sine ira ac studio’ impliceert g<strong>een</strong> amorele uitvoering<br />
door de <strong>ambtenaar</strong>, maar de morele keuze<br />
objectief en neutraal te handelen, in over<strong>een</strong>stemming<br />
met het recht en het algem<strong>een</strong> belang.<br />
37 Behmke, 2009: 15<br />
175<br />
38 bijvoorbeeld Prodi, 1993<br />
39 gebaseerd op het beroemde gelijknamige sciencefictionverhaal<br />
van Isaak Asimov uit 1950.<br />
40 Bentham acht de praktijk van de eed in Engeland<br />
ineffectief in zijn tijd. Geheel anders acht Immanuel<br />
Kant <strong>een</strong> eed in strijd met de menselijke<br />
waardigheid: liegen mag nooit, beloften moeten<br />
altijd worden nagekomen, ook zonder eed.
176<br />
De eed berust dus op zaken die juist niet als instrumenteel worden<br />
ervaren. In principe is de eed daarom <strong>een</strong> sterk moreel verschijnsel<br />
en is het zaak eden spaarzaam en zorgvuldig te gebruiken. Het<br />
afleggen van <strong>een</strong> eed leidt tot verplichtingen van eedaflegger en<br />
eedafnemer. Het vereisen van <strong>een</strong> eed kan ook ongewenste effecten<br />
hebben. Naast het al genoemde risico bij het terloopse gebruik<br />
van de ambtseed, is er <strong>een</strong> meer principieel probleem dat voortvloeit<br />
uit Rohrs analyse. Een eed wekt verwachtingen en verschaft<br />
legitimiteit aan iemands handelen. Daarmee wordt bijvoorbeeld<br />
klokkenluiden <strong>een</strong> opdracht en loyaliteit aan de rechtsorde of het<br />
algem<strong>een</strong> belang <strong>een</strong> zelf te interpreteren vereiste. 41 Het kan ook<br />
leiden tot ontevredenheid als het politieke beleid op gespannen<br />
voet staat met de overtuigingen die iemand heeft. In de beknoptheid<br />
van deze tekst kan daar niet verder op worden ingegaan. Maar<br />
laat duidelijk zijn dat <strong>een</strong> ambtseed iets bijzonders is en dat het<br />
wringt om enerzijds <strong>een</strong> eed te vereisen en anderzijds ambtenaren<br />
steeds meer als ‘gewone werknemers’ te beschouwen. Gewone<br />
werknemers stellen hun private belangen voorop, dat is nu net wat<br />
de ambtseed wil voorkomen. Als de ambtseed niet serieus wordt<br />
genomen is het beter deze simpelweg af te schaffen. 42 Maar wellicht<br />
duidt juist het voortbestaan van de ambtseed sinds millennia<br />
erop dat <strong>een</strong> publiek ambt nu juist wel bijzonder is.
Bibliografie:<br />
Bauer, B. (1884). Der Eid. Eine Studie. Heidelberg: Carl Winter’s<br />
Universitätsbuchhandlung.<br />
Behnke, N. (2008). Public trust, path dependency, and powerful<br />
interest. A model for the emergence of ethics measures. Public<br />
Integrity, 10 (1), 11-36<br />
Bentham, J. (1817/2005). “Swear not at all” containing an exposure<br />
of the mischievousness as well as antichristianity of the ceremony of an<br />
oath. London: Elibron Classics.<br />
De Waal Malefijt, J.J. (1907). De Eed ter beslissing van het geding.<br />
PhD-Dissertation VU Amsterdam,Utrecht: Wentzel.<br />
Dittrich, J. (1968). Die Ordnung des Eides in unserem staatklichen<br />
ämterrecht. In: Niemeier, G (Ed.). Ich schwöre. Theologische und<br />
juristische Studien zur Eidsfrage. München: Kaiser Verlag, 93-102.<br />
Doel, H.W. van den (1989). Geschiedenis van de ambtseed, Bestuur,<br />
8(7), 220-227 Eedsquaestie in de Tweede Kamer : interpellatie<br />
van den Heer Heydenrijck, De (1881), ‘s-Gravenhage: Susan<br />
Ernste, G.W. (1895). Eed of verklaring. Amsterdam: H. Eisendrath<br />
Es, W.J.L. van (1911). Het eedsvraagstuk. Leiden: Eduard IJdo<br />
Friesenhahn, E. (1928/1979). Der politische Eid. Darmstadt:<br />
Wissenschaftliche Buchgesellschaft.<br />
Gaudemet, J. (1991). Ouverture. In: Verdier, R. (Ed.), Le Serment. I.<br />
Signes et fonctions. (xiii-xiv). Paris: Ëditions du Centre National de la<br />
Recherche Scientifique.<br />
41 De analyse van de betekenis van de presidentiële<br />
eed in de USA is in deze interessant (Pauley,<br />
1999). Pauley beschrijft de idee dat president<br />
Lincoln de constitutie terzijde kon schuiven om<br />
de Amerikaanse burgeroorlog te voeren, werd<br />
177<br />
gelegitimeerd door diens presidentiële ambtseed<br />
de constitutie te beschermen; hij staat daardoor in<br />
zekere zin boven de constitutie.<br />
42 vgl. Rutgers, 2009
178<br />
Hirzel, R. (1902). Der Eid. Ein Beitrag zu seiner Geschichte.<br />
Leipzig: Hirzel.<br />
Houten, S. van (1882). De Asser eedskwestie.<br />
Vragen des Tijds, 37-46.<br />
Khurana, R. and Nohria, N. (2008). It’s Time to Make Management a<br />
True Profession. Harvard Business Review, October, 70-77<br />
Menzel, D.C. (2007). Ethics management for public administrators.<br />
Building organizations of integrity. Armonk /London: Sharpe<br />
Miles, S.H. (2004). The Hippocratic oath and the ethics of medicine.<br />
Oxford: Oxford University Press.<br />
Niessen, C.R. (2003). Ambtenaar in de overheidsorganisatie.<br />
Deventer: Kluwer.<br />
Pauley, M.A. (1999). I Do Solemnly Swear: The President’s<br />
Constitutional Oath. Its meaning and importance in the historical oaths.<br />
Lanham/N.Y./Oxford: University Press of America.<br />
Prodi (1993). Der Eid in der europäischen Verfassungsgeschichte.<br />
Zur Einführung. In: Prodi, P. (Ed.) (1993). Glaube und Eid. Treueformeln,.<br />
Glaubensbekenntnisse und Sozialdisziplinierung zwischen<br />
Mittelalter und Neuzeit. (pp. vii-xxix) München: Oldenbough.<br />
Rohr, J.A., Ethics for Bureaucrats , - An Essay on Law and Values, 2e<br />
ed., New York/Basel, Marcel Dekker Inc., 1989<br />
Rutgers, M.R. (2010). The Oath of Office as Public Value Guardian.<br />
American Review of Public Administration, in print<br />
Tyler, J.E. (1834). Oaths; their origins, nature, and history.<br />
London: J.W.Parker
179
180
1.<br />
2.<br />
Guido Rijnja<br />
Wie steekt daar over in de Dapperstraat?<br />
Inleiding<br />
Kon Peter er iets aan doen? Als oud-werknemer van <strong>een</strong> ingenieursbureau<br />
droeg hij, vers aangetreden als gem<strong>een</strong>te<strong>ambtenaar</strong>,<br />
kennis van de zwakke staat van <strong>een</strong> dijk. Laat de wethouder nou<br />
zijn zinnen hebben gezet op die dijk als fundament voor de tribune<br />
van <strong>een</strong> uniek roei-evenement. ‘Val hem er maar niet mee lastig’,<br />
had zijn directe chef gezegd toen Peter hem met de risico’s confronteerde,<br />
‘hij ligt al zo onder vuur’. Toen Peter om de afdelingschef<br />
h<strong>een</strong> bij de wethouder aanklopte, waren de rapen gaar. Zijn proeftijd<br />
heeft nooit de status van <strong>een</strong> vaste aanstelling gehaald.<br />
Fictief? Ja. Onwaarachtig? Nee. In het openbaar bestuur lopen<br />
meerdere Peters rond en de vraag prangt wat zij nodig hebben om<br />
gesignaleerde misstanden aan te kaarten en verder te brengen. Als<br />
het kan om te beginnen binnenshuis. Twee sessies van de Ien Dales<br />
Leerstoel leiden naar <strong>een</strong> waslijst van tips die naar meer smaakt.<br />
En deze grondtoon: <strong>een</strong> beetje organisatie stelt medewerkers in<br />
staat om dapper te zijn. En om door te pakken als dat moet.<br />
Onmeetbaar dus onweetbaar?<br />
Recent onderzoek onder vierduizend Nederlandse ambtenaren<br />
leerde Gjalt de Graaf, universitair hoofddocent van de VU-onderzoeksgroep<br />
Integriteit van Bestuur, dat ‘maar liefst 12,8 procent<br />
van hen de afgelopen twee jaar het vermoeden had gehad van <strong>een</strong><br />
ernstige misstand, waarvan tweederde zelfs twee of meer misstanden<br />
direct had gesignaleerd of meegemaakt.’<br />
Het begrip ‘ernstige misstanden’ doet vermoeden dat we met het<br />
topje van <strong>een</strong> ijsberg te maken hebben. Maar afgemeten staatjes<br />
zijn er niet, zo melden wetenschappers en praktijkdeskundigen<br />
als het <strong>CAOP</strong> in juni 2010 het dapperheidsthema voor de tweede<br />
keer aankaart. In oktober 2009 scoorde de prelude <strong>een</strong> soortgelijk<br />
geluid. Verdient de aanwezigheid van twee keer tachtig ambtenaren<br />
in <strong>een</strong> intens debat de kwalificatie dat we niettemin te maken<br />
181
182<br />
3.<br />
hebben met <strong>een</strong> onmiskenbaar fenom<strong>een</strong>? Ja, onmiskenbaar dienen<br />
morele dilemma’s zich aan. Een <strong>ambtenaar</strong> neemt binnen het<br />
werkgebied van de organisatie iets waar dat volgens hem potentieel<br />
riskant is voor de organisatie of de omgeving en dus niet door<br />
de beugel kan, en stuit op <strong>een</strong> interne muur.<br />
Om het in mijn eigen domein te houden: communicatieadviseurs<br />
bij de rijksoverheid hebben <strong>een</strong> verhoogde kans dat ze te<br />
maken krijgen met schurende belangen op het vlak van loyaliteit,<br />
waarheid en invloed. De loyaliteit van de woordvoerder bijvoorbeeld<br />
bij kritiek op de bestuurder, de waarheid van de opsteller van<br />
<strong>een</strong> persbericht of vouwblad waarin voor- en nadelen ruimte moet<br />
worden toebedeeld en de invloed die je hebt om de publieke opinie<br />
in <strong>een</strong> gewenste richting te bewegen.<br />
Wie dilemma’s waarneemt staat voor keuzes en als die keuzes<br />
zich als lastige kluiven aandienen, komt professionaliteit om de<br />
hoek kijken: aan de hand van welke maatstaven kom je tot je beslissing?<br />
Rob van Es 1 heeft erop gewezen dat vier typen maatstaven<br />
daarbij kunnen concurreren: persoonlijke, organisatorische,<br />
publieke en beroepsgebonden toetsstenen van wat deugt. Wie, net<br />
als Peter, stuit op <strong>een</strong> interne rem, zal keuzes moeten maken. Uit<br />
de verhalen tijdens de twee werkbij<strong>een</strong>komsten blijkt dat daarbij<br />
onvermijdelijk angst om de hoek komt kijken. Dat kan in meerdere<br />
gedaanten zijn: groepsdwang bijvoorbeeld, faalangst, angst <strong>een</strong><br />
aanstelling of carrière mis te lopen, moeten overwonnen worden.<br />
Bij het nemen van die horde kunnen anderen helpen, maar komt<br />
het per saldo aan op eigen kracht: dapperheid.<br />
Dapperheid, <strong>een</strong> deugd?<br />
Is het verwonderlijk dat we in Nederland niet één verklaring voor<br />
het begrip hebben, maar wel <strong>een</strong> flinke dosis synoniemen? Vind<br />
bij dapperheid: bravoure, durf, heldhaftigheid, kloekmoedigheid,<br />
lef, manmoedigheid, moed, stoutmoedigheid, zelfverzekerdheid…<br />
Zoals de Eskimo’s vele woorden voor sneeuw hebben en wij voor<br />
regen <strong>een</strong> bonte reeks woorden uit de letterkast kunnen trekken.<br />
‘De dappere is dapper omdat hij iets <strong>goed</strong>s wil bereiken (algem<strong>een</strong><br />
belang, lange termijn, veiligheid) en daar iets voor over heeft’, zei<br />
ethicus Marcel Becker tijdens <strong>een</strong> van de sessies in het <strong>CAOP</strong>-huis<br />
aan het Lange Voorhout. De dappere is zich bewust van de betekenis<br />
van het maken van <strong>goed</strong>e afwegingen, niet om bijvoorbeeld de
4.<br />
carrière van de leidinggevende te beschermen, of om toe te geven<br />
aan <strong>een</strong> eigen belang, bijvoorbeeld vanuit <strong>een</strong> psychologisch probleem<br />
of ‘overambitie’. Er is sprake van <strong>een</strong> intrinsieke motivatie<br />
die ook het primaire gevoel van emotie overstijgt en raakt aan<br />
<strong>een</strong> opvatting over wat hoort of niet hoort bij het uitoefenen van<br />
<strong>een</strong> ambacht.<br />
We kunnen het begrip moeiteloos toevoegen aan de reeks<br />
deugden waar we ons op verlaten. Tenminste als we de rekkelijke<br />
uitleg aan dat begrip geven, zoals socioloog Kees Schuyt dat doet 2 .<br />
Anders dan waarden en normen, vestigen deugden de aandacht<br />
op wat we kunnen doen: hoe we het juiste evenwicht kunnen<br />
vinden, niet zwichten voor de verleiding van de overdrijving, het<br />
extremisme of de extravagantie. Het klassieke rijtje – met trouw,<br />
barmhartigheid, <strong>een</strong>voud en tolerantie – volstaat niet meer om de<br />
spreekwoordelijke deugd in het midden te vinden. Schuyt introduceert<br />
vindingrijkheid, speelsheid, <strong>goed</strong> kijken en nauwkeurig<br />
observeren. En ook deze: verhalen vertellen!<br />
In die suggesties resoneert de verzuchting van emeritus dominee<br />
Nico ter Linden dat de kerken leeglopen omdat ze g<strong>een</strong> ‘vertelgem<strong>een</strong>schappen’<br />
zijn. In lijn met die suggesties past het dapperheid<br />
te zien als <strong>een</strong> deugdzame houding om in morele onzekerheid<br />
richting én uiting te kunnen geven.<br />
Overheid als risico-omgeving<br />
Misschien begint alles wel met <strong>een</strong> flink staaltje zelfkastijding. De<br />
wervers afficheren de rijksoverheid graag als <strong>een</strong> dilemmarijke<br />
werkgever. Posters en filmpjes met puzzelstukjes laten zien hoe<br />
lastig het is om bij te dragen aan ‘de gezaghebbende toedeling van<br />
waarden’ zoals Easton (1971) het fenom<strong>een</strong> overheid zo mooi samenbalde.<br />
Voeg hierbij zo u wilt de filmpjes van Defensie of de politie.<br />
Bij de overheid komt het erop aan, de overheid vraagt je alles<br />
eruit te halen wat je in huis hebt. ‘Door <strong>ambtenaar</strong> te worden ben<br />
je ingetreden in de grote gem<strong>een</strong>schap van hen die geroepen zijn,<br />
met inzet van al hun krachten, het algem<strong>een</strong> belang te dienen; bin-<br />
1 Rob van Es (redactie) ,‘Communicatie en ethiek.<br />
Organisaties en hun publieke verantwoordelijkheid’,<br />
Boom 2004<br />
183<br />
2 Kees Schuyt, ‘Wees precies, vindingrijk en speels,<br />
dertien praktische nieuwe deugden om direct te<br />
beoefenen’, NRC Handelsblad 29 augustus 2006
184<br />
nen de sfeer van recht en wet hun medeburgers te helpen; mede te<br />
werken aan <strong>een</strong> maatschappelijke organisatie, waarbinnen groter<br />
menselijk geluk, groter algem<strong>een</strong> welzijn mogelijk zal zijn dan in<br />
de tegenwoordige’ diende de bestuurskundige vakvorser G.A. Van<br />
Poelje nieuwkomers via zijn ‘Vademecum voor de jonge <strong>ambtenaar</strong>’<br />
(1957) nog toe. Maar lees deze woorden wel naast die van Ron<br />
Niessen in de studiepocket die ieder<strong>een</strong> gelezen heeft en daarom<br />
hier g<strong>een</strong> bronvermelding behoeft: ‘Niet de <strong>ambtenaar</strong> is <strong>een</strong> bijzondere<br />
werknemer, maar de overheid is <strong>een</strong> bijzondere werkgever.<br />
In die zin dat zij naast werkgever overheid is en blijft, en als<br />
zodanig gebonden is aan bepaalde normen en waarden.’<br />
Zo moet de overheid de grondrechten van haar werknemers in<br />
acht nemen. De rechtspositie van de <strong>ambtenaar</strong> is inmiddels op<br />
vele punten gelijkgetrokken met die van de ‘gewone’ werknemer<br />
(ambtenaren vallen ook onder de WAO, WW en Ziektewet); de<br />
<strong>ambtenaar</strong> heeft nog wel <strong>een</strong> extra ontslagbescherming. De kern<br />
daarvan is de bescherming tegen willekeur, bijvoorbeeld politieke<br />
willekeur, en het waarborgen van <strong>een</strong> belangrijk Weberiaans beginsel:<br />
de zakelijke en onafhankelijke uitoefening van het ambt.<br />
Die bescherming is uiteraard niet bedoeld om ontslag wegens ondermaats<br />
presteren te voorkomen. Max Weber zag de spanning die<br />
dit legt op de prestaties en de kwaliteit ook, en merkt op: (dit) ’erschwert<br />
naturgemäss die Besetzung der Ämter nach technischen<br />
Zweckmässigkeitsrücksichten und auch die Karrierechancen strebsamer<br />
Anwärter’ 3 . De mogelijkheid om van slecht functionerende<br />
ambtenaren af te komen is inmiddels al lang wettelijk geregeld.<br />
Uitgedaagd door het weekblad Binnenlands Bestuur (mogelijk op<br />
zijn eigen initiatief, hoezo dapperheid?) meldt Niessen dat het dus<br />
<strong>een</strong> zaak van <strong>goed</strong> management is om slecht functionerende ambtenaren<br />
bij het arbeidsbureau af te leveren en om met de genoemde<br />
spanning zorgvuldig om te gaan. Een verdere normalisering van<br />
het ontslagrecht zou niet nodig zijn. Integendeel: dit zou <strong>een</strong> verlies<br />
van waarborgen tegen (politieke) willekeur betekenen en bovendien<br />
erg veel transactiekosten met zich meebrengen 4 . De overheid<br />
is <strong>een</strong> spannende omgeving of, in de woorden die Bram Peper<br />
me voorhield toen ik begin jaren negentig als zijn woordvoerder<br />
aantrad: ‘democratie is niet voor bange mensen’.
5.<br />
Drie ambtelijke spanningsbogen<br />
Ons onderwerp lijkt daarmee wat zwaar aangezet. Komt dapperheid<br />
in beeld doordat het opereren in <strong>een</strong> politiek-bestuurlijke omgeving<br />
riskant is?! In <strong>een</strong> recente studie noteerden we het in iets<br />
plechtiger termen: beleidsambtenaren bij de rijksoverheid gaan gebukt<br />
onder drie ‘spanningsbogen’, die hen voor lastige afwegingen<br />
kunnen zetten 5 :<br />
1) Belangenafweging in het belang van rechtsstatelijkheid<br />
Omdat de overheid bij uitstek <strong>een</strong> rol moet vervullen waarbij strijdige<br />
belangen en waarden aan de orde zijn, zijn de overheidstaken<br />
uiteindelijk gebaseerd op politieke keuzes; ze hebben dus <strong>een</strong> subjectieve<br />
grondslag. Daarmee zijn ze fundamenteel omstreden en is<br />
machtsuitoefening en dwang door de overheid onontkoombaar.<br />
Om misbruik daarvan te voorkomen, wordt de overheid zelf ook<br />
gebonden aan eisen van rechtsstatelijkheid, rechtmatigheid en<br />
openbaarheid. Daarvoor zijn binnen departementen de ‘checks<br />
and balances’ georganiseerd in de vorm van juridische onderdelen<br />
en procedures. Vervolgens zijn nadrukkelijk voorzieningen getroffen<br />
waardoor vanuit de samenleving kan worden getoetst en geïntervenieerd.<br />
2) Beheersbaarheid in democratische context<br />
Het feit dat de taak èn de uitoefening ervan fundamenteel omstreden<br />
zijn, maakt ze vaak ook tot <strong>een</strong> nogal ondankbare opgave. De<br />
negatieve uitgangspositie levert ongemak op: moet ze benoemd<br />
worden, en vooral: hoe moet ze worden benoemd, wat wordt benoemd<br />
en wie, in welke rol en met welke verantwoordelijkheid?<br />
De eerdergenoemde subjectieve grondslag maakt het uitvoeren<br />
van de taak bovendien vaak complex. Een rechttoe rechtaan doel<br />
middels planning voldoet niet; de relatie met burgers, belangengroepen<br />
en de voor de overheid zelf bindende regels, is gecompliceerd.<br />
Het maatschappelijk onderhandelingsproces karakteriseert<br />
3 Max Weber, ‘Wesen, Voraussetzungen und<br />
Entfaltung der bürokratischen Herrschaft’ In:<br />
Wirtschaft und Gesellschaft, pag. 708, Zweitausendeins,<br />
2005<br />
185<br />
4 R.Niessen, ‘Waarom ambtenaren anders zijn’ In:<br />
Binnenlands Bestuur, 21 juli 2006.<br />
5 Guido Rijnja en Hans Wilmink, ‘Beroep beleids<strong>ambtenaar</strong>:<br />
over ambtelijk besef en professioneel<br />
lef ’, BZK, 2010
186<br />
zich doordat relaties, over<strong>een</strong>komsten en werkwijzen steeds diverser<br />
worden. De hierdoor veroorzaakte beperkte beheersbaarheid<br />
kan op zichzelf g<strong>een</strong> reden zijn om dan maar van de taak af<br />
te zien. Voor de overheid geldt immers <strong>een</strong> leveringsplicht, terwijl<br />
over de taakuitoefening wel in het openbaar verantwoording moet<br />
worden afgelegd.<br />
3) Vakmanschap onder ministeriële verantwoordelijkheid<br />
De democratische rechtsstaat bedient zich van gekozen bestuurders,<br />
die voor <strong>een</strong> bepaalde tijd (hun democratisch mandaat) zijn<br />
aangesteld. In dat verband brengen we het leerstuk van de ministeriële<br />
verantwoordelijkheid onder de aandacht. Ambtenaren werken<br />
onder <strong>een</strong> functionaris, die onder democratische controle staat<br />
van de volksvertegenwoordiging. Deze constitutionele grondslag<br />
betekent op rijksniveau dat alles wat op <strong>een</strong> ministerie gebeurt,<br />
kan worden toegeschreven aan de functionaris die op dat moment<br />
de politieke leiding heeft. De minister wordt ondersteund door<br />
professionele ambtenaren; dit betekent dat zij dit beroepsmatig<br />
doen, los van politieke kleur of voorkeur en voor langere (meestal<br />
onbepaalde) duur zijn aangesteld.<br />
De relatie tussen lekenbestuur en professionele ambtenarij<br />
wordt beïnvloed door de verschillende oriëntaties van deze twee.<br />
In de eerste plaats de oriëntatie op de lange termijn (<strong>ambtenaar</strong>)<br />
ten opzichte van de korte termijn (bestuurder). Spanningen kunnen<br />
ontstaan als bewindspersonen beleidsvoornemens willen effectueren<br />
voor <strong>een</strong> kortere termijn dan de ambtelijke leiding van<br />
<strong>een</strong> departementsonderdeel – bijvoorbeeld vanuit overwegingen<br />
van continuïteit – nodig of wenselijk acht.<br />
Ten tweede: de onderscheiden waardenoriëntatie. De bestuurder<br />
is primair georiënteerd op de waarden ‘legitimiteit’ en ‘politieke<br />
steun’; voor de ambtenaren zijn de waarden ‘deskundigheid’<br />
en ‘doelmatigheid’ dominanter 6 . Regelmatig rijzen vragen over de<br />
relevantie van verwantschap van de <strong>ambtenaar</strong> met de politieke<br />
kleur van de bewindspersoon, en over in hoeverre de <strong>ambtenaar</strong><br />
‘zijn’ bewindspersoon bijstand mag verlenen bij partijpolitieke<br />
werkzaamheden.<br />
Ten derde: de bestuurder is weliswaar niet de normale hiërarchische<br />
baas van de <strong>ambtenaar</strong>, maar bij hem of haar ligt de invulling<br />
van de eerdergenoemde subjectieve grondslag. De bestuurder<br />
bepaalt immers uiteindelijk welke taken worden uitgeoefend en<br />
met welk doel.
6.<br />
Spanningen hanteren: van taxatie naar actie<br />
Voor wie zich onder die spanningsbogen voortbeweegt is de kans<br />
groot dat <strong>een</strong> situatie zich aandient waarin <strong>een</strong> moreel dilemma<br />
zich voordoet. Wat doe je en wat kun je van je omgeving verwachten?<br />
Richard Sennett 7 schuift in zijn prachtige studie van ‘de ambachtsman’<br />
vier typen vaardigheden van vakmanschap naar voren.<br />
Je kunt <strong>een</strong> medewerker de maat nemen naar de mate waarin<br />
hij in staat is tot:<br />
1) ‘herformatteren’: <strong>een</strong> bestaand instrument of geldende denk<br />
wijze op <strong>een</strong> andere wijze helpen bezien;<br />
2) koppelen: twee onvergelijkbare domeinen bij elkaar brengen,<br />
zoals de vondst om radio en telefonie te verbinden de mobiele<br />
telefoon voortbracht;<br />
3) verwonderen: onbewuste kennis ophalen naar je bewustzijn om<br />
de koppelingen te maken, en het laten:<br />
4) landen: <strong>een</strong> idee vormgeven, met beide benen op de<br />
grond staan.<br />
Karl Weick 8 , die veel onderzoek deed naar de wijze waarop mensen<br />
in organisaties ‘betekenis geven’ (‘sensemaking’), voegde daar <strong>een</strong><br />
interessante observatie aan toe. Mensen komen vooral in beweging<br />
door <strong>een</strong> verstoring, verwarring of complexiteit: ‘I suspect that turbulence<br />
throws people back on whatever heuristics for noticing<br />
they know back’ (…) ‘The combination of a lack of clarity and multiple<br />
interpretations produce a shock o that engages sensemaking’.<br />
Wie <strong>een</strong> spanning op zich af ziet komen, vinkt vervolgens als het<br />
ware drie sleutelvragen af 9 :<br />
6 Zie hiervoor ook: Zeger van der Wal, , ‘Kernwaarden<br />
in openbaar bestuur en bedrijfsleven.<br />
Overzicht van meest genoemde organisatiewaarden<br />
in bestuurskundige en bedrijfskundige literatuur,<br />
gedragscodes en onderzoek’, in: Beleidswetenschap<br />
jrg. 20, nr. 2, pagina 48-63, 2006<br />
187<br />
7 Richard Sennett ‘De ambachtsman, de mens als<br />
maker’, Meulenhoff, 2008<br />
8 Karl Weick, ‘Sensemaking in organizations’,<br />
Sage publications, 1995<br />
9 Gebaseerd op Fishbein en Ajzen, ‘Theorie van<br />
beredeneerd gedrag’, 1975
188<br />
a) Wat wil ik? Het gaat hier in hoge mate om de waarden over <strong>goed</strong><br />
en kwaad van het individu: kan ik dit rijmen met wie ik in dit<br />
werk wil zijn?;<br />
b) Wat mag ik? Hierbij is de sociale context van belang, in arbeids<br />
situaties in het bijzonder de sociale steun van collega’s: kunnen<br />
we erover spreken?<br />
c) Wat kan ik? Uiteindelijk telt de ‘eigen effectiviteit’: zie ik mij in<br />
staat om wat ik zelf wil en in mijn omgeving voor mogelijk<br />
houd, van woorden in daden om te zetten?<br />
Aan voorbeelden g<strong>een</strong> gebrek tijdens de studiebij<strong>een</strong>komsten over<br />
ambtelijke dapperheid van de Ien Dales Leerstoel najaar 2009 en<br />
voorjaar 2010. Ze maken duidelijk dat grofweg drie vormen van<br />
‘coping’ zich voordoen in de praktijk: wegbewegen (‘ik voeg mij<br />
wel’), meebewegen (‘waar zit de ruimte’) en tegenbewegen (‘dat pik<br />
ik niet’). Dapperheid betekent niet per se de laatste beweging, maar<br />
wel de motivatie en de gelegenheid (dat ijzersterke duo uit de veranderkunde)<br />
om het niet bij wegbewegen te laten zitten. Vooral de<br />
sociale steun en de mogelijkheden voor eigen effectiviteit kunnen<br />
dan vleugels geven.<br />
Vanuit de medewerker gezien is het plezierig als de organisatie – om<br />
te beginnen ongevraagd – gelegenheid creëert om risico’s te helpen<br />
identificeren en optionele benaderingen te bespreken en te oefenen.<br />
Het helpt ook als onverschrokken <strong>een</strong> gewenste cultuur wordt<br />
gepresenteerd die uitnodigt te argumenteren, dilemma’s openbaar<br />
en transparant te maken, elkaar aan te spreken, gedoseerd tegengas<br />
te geven, en durf uitlokt om je eigen weerstand te creëren.<br />
Vanuit de interactie tussen leidinggevenden en medewerkers opent voorbeeldgedrag<br />
van het management meer deuren dan de spreekwoordelijke<br />
open deur van de leidinggevende en helpen ‘antennes’ om<br />
dreigende spanningen te ontdekken en te bespreken. Urgentie kan<br />
ontstaan door druk van buiten, als bijvoorbeeld de integriteit van<br />
<strong>een</strong> organisatie in het geding is. Een dergelijk proces is niet vrijblijvend<br />
voor alle geledingen, beslaat <strong>een</strong> lange periode en heeft dus<br />
<strong>een</strong> lange adem.
7.<br />
Feedback en intervisie leiden tot diepere communicatie, hetg<strong>een</strong><br />
de organisatie opener en transparanter maakt en gevoelig voor<br />
(ook negatieve) prikkels. Ook de ruimte tot ‘opschalen’ van <strong>een</strong><br />
probleem is heel wezenlijk (<strong>een</strong> probleem mag altijd op <strong>een</strong> steeds<br />
hoger niveau aan de orde worden gesteld); dit is enerzijds afhankelijk<br />
van de individuele medewerker, anderzijds van de ruimte die<br />
de organisatie biedt.<br />
Vanuit de leidinggevende gezien helpt het om <strong>een</strong> kritisch geluid op<br />
papier te zetten, waardoor het op <strong>een</strong> hoger niveau kan komen,<br />
omdat het dan deel uitmaakt van de documentatie op het departement.<br />
Het gevolg van dit interne melden is dat functionarissen vanuit<br />
hun verantwoordelijkheid kunnen handelen. Het zou zo moeten<br />
zijn, dat er nooit <strong>een</strong> excuus zou mogen zijn om niet te melden<br />
(‘continue keuze van opschaling’). Vervolgens is belangrijk, dat het<br />
oordeel bekend wordt, zodat verantwoording kan worden afgelegd<br />
en het dilemma kenbaar is gemaakt. Dat helpt de organisatie ook<br />
om ‘moresprudentie’ te vormen: gestolde wijsheid die kan worden<br />
overgedragen en verdiept en zo de cultuur kan helpen versterken.<br />
Vooral kansrijk als het lukt om van <strong>een</strong> ‘dissatisfier’ <strong>een</strong> ‘satisfier’<br />
te maken, omdat dit de organisatie is staat stelt om met dit soort<br />
vraagstukken om te gaan.<br />
Tot slot: alles is veel…<br />
De waslijst is veel langer. ‘Zorg dat bestuurshuizen beschikken<br />
over <strong>een</strong> robuuste gereedschapskist om dapperheid te kunnen<br />
organiseren’, merkte <strong>een</strong> bezoeker op tijdens de evaluatie van de<br />
jongste sessie. We zullen aan de bel moeten trekken, willen we niet<br />
louter op klokkenluiders moeten terugvallen om dappere deugdzaamheid<br />
te benutten, in al zijn facetten.<br />
Dat begint bij bestuurders, maar dat hoef je Ron Niessen niet<br />
te vertellen 10 . ‘Want ach!’ – de leerstoelhouder hief de handen ten<br />
hemel toen ondergetekende als dagvoorzitter hem aan het slot<br />
van de laatste bij<strong>een</strong>komst vriendelijk dwong enkele wijze afsluitende<br />
woorden uit te spreken – ‘het bestuurssysteem gaat uit van<br />
10 Zie ook www.caop.nl voor de verslagen van de<br />
bij<strong>een</strong>komsten en vervolgactiviteiten<br />
189
190<br />
‘government by amateurs’. Dit is eigen aan het systeem en juist<br />
daarom moeten bestuurders hun deskundige ambtenaren ruimte<br />
laten om tegenspel te leveren. Hierbij geldt het fenom<strong>een</strong> ‘Hoe hoger<br />
men stijgt, hoe minder tegenspraak men krijgt’, en ik zal het<br />
blijven roepen: vrienden, organiseer uw eigen tegenspraak.’<br />
En als duit in het zakje voor de nieuwe generaties en zijn opvolgers<br />
sprak Ron zich uit over het klimaat om anno 2010 ruimte te<br />
geven aan de groei en bloei van dapperheid: (ingehouden somber)<br />
‘Menig politieke partij wil dat de bureaucratie wordt teruggedrongen<br />
en de bezuinigingen op het ambtenarenapparaat worden al<br />
ingeboekt’. (En dan met ironie): ‘G<strong>een</strong> bestuurder hoort men zeggen<br />
dat er minder beleid moet komen!’ Het tekent de man met de mengeling,<br />
de duider van het ambtelijk besef van de onontkoombare<br />
beperkingen en het professionele lef om steeds weer doorwaadbare<br />
plaatsen te vinden. Zou Bloem daaraan hebben gedacht toen<br />
hij de regels dichtte: ‘Alles is veel voor wie niet veel verwacht/Het<br />
leven houdt zijn wonderen verborgen/Tot het ze, op<strong>een</strong>s, toont in<br />
hun hoge staat’? Dat was in 1947, hoe bewust zou de toen vijfjarige<br />
Ron zich toen zijn geweest van de heilzame handreikingen die hij<br />
zou doen om mij en vele anderen de Dapperstraat van de hoge staat<br />
te helpen oversteken?<br />
Guido Rijnja (1960) stak op 1 oktober 2010 over van de Academie voor<br />
Overheidscommunicatie van het ministerie van Algemene Zaken naar de<br />
bestuursdienst van de gem<strong>een</strong>te Rotterdam.
191
192
Lydia Schut 1<br />
Ruimte voor klokkenluiden is kenmerk<br />
van democratie<br />
‘Onder de ambtelijke rok gaat het hemd van de burger schuil. Het hemd dat als het<br />
erop aankomt nader moet zijn dan de ambtelijke rok’<br />
C.J.G. Olde Kalter 2<br />
1.<br />
Inleiding<br />
In <strong>een</strong> hoofdstuk over de overheid als bijzondere werkgever mogen<br />
beschouwingen over de notie dat grondrechten ook voor haar<br />
ambtenaren gelden, niet ontbreken. Ron Niessen heeft zich over<br />
dit onderwerp destijds als directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving<br />
van het ministerie van BZK en later als hoogleraar en bekleder<br />
van de Ien Dales Leerstoel ook niet onbetuigd gelaten. 3<br />
In deze bijdrage gaat het over de relatie tussen grondrechten en<br />
klokkenluiden en meer specifiek over klokkenluiden in de sleutel<br />
van de vrijheid van meningsuiting. Daartoe zal ik eerst stilstaan bij<br />
enkele klokkenluiderssystemen die op meer abstract, modelmatig<br />
niveau zijn geschetst in de ‘Evaluatie klokkenluidersregelingen<br />
publieke sector’ die is opgesteld in opdracht van het ministerie van<br />
BZK door het departement Bestuurs- en Organisatiewetenschap<br />
van de Universiteit Utrecht. 4 Daarin is het Nederlandse model door<br />
de onderzoekers als ‘het organisatiemodel’ getypeerd. (paragraaf 2)<br />
1 Mw. Mr. L.A.J. Schut is werkzaam bij de Directie<br />
Arbeidszaken Publieke Sector van het Ministerie<br />
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.<br />
Deze bijdrage is geschreven op persoonlijke titel,<br />
De auteur dankt Paul van Sasse van Ysselt voor<br />
het kritisch meelezen en leveren van commentaar.<br />
2 C.J.G. Olde Kalter: De mestproblematiek, Kant en<br />
de Ambtenarenwet, in TAR, bijzonder nummer<br />
193<br />
september 1990, p 435<br />
3 Zie bijvoorbeeld Ambtenaar en Grondrechten,<br />
ofwel: Leve het poldermodel! Annotatie bij<br />
EHRM 2 september 1998, Ahmed en anderen t.<br />
het Verenigd Koninkrijk, NJCM Bulletin, jrg 24<br />
(1999), nr. 7<br />
4 Evaluatie klokkenluidersregelingen publieke sector,<br />
Universiteit Utrecht, Den Haag, april 2008
2.<br />
194<br />
Daarna richt ik de focus op de vrijheid van meningsuiting vanuit<br />
artikel 10 EVRM en op de eerste uitspraak waarin het Europese<br />
Hof voor de Rechten van de Mens zich inhoudelijk uitlaat over het<br />
vraagstuk van de klokkenluidende <strong>ambtenaar</strong>. 5 (paragraaf 3)<br />
Dan keer ik terug naar de Nederlandse situatie en schets <strong>een</strong> ontwikkeling<br />
van organisatiemodel naar burgerschapsmodel. Daarbij<br />
zal ik <strong>een</strong> pleidooi houden voor <strong>een</strong> regeling van de rechtspositie<br />
van de klokkenluider op nationaal en internationaal niveau. (paragraaf<br />
4).<br />
Enkele afsluitende opmerkingen volgen in paragraaf 5.<br />
Verschillende invalshoeken<br />
In de in april 2008 verschenen Evaluatie klokkenluidersregelingen<br />
publieke sector wordt onder meer gekeken welke lessen uit<br />
het buitenland getrokken kunnen worden. Daartoe is klokkenluiderswetgeving<br />
uit vijf andere landen op hoofdlijnen juridisch en<br />
bestuurskundig vergeleken. Het gaat om Zweden, Noorwegen, het<br />
Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Canada. Dat leverde<br />
drie modellen op:<br />
1. Zweeds model. In dit model zijn de openbaarheid van bestuur<br />
en het recht op vrije communicatie voor overheidswerknemers<br />
de dominante belangen. De vrijheid van meningsuiting staat<br />
voorop. Openbaarheid is in Zweden de regel; geheimhouding<br />
de uitzondering. De werknemer heeft daarbij <strong>een</strong> zeer grote<br />
keuzevrijheid. Of hij kiest voor de interne of de externe weg is<br />
aan hem, wat past bij de benadering van de problematiek als<br />
<strong>een</strong> recht van de betrokken <strong>ambtenaar</strong>.<br />
2. Arbo-model. Dit model treffen we aan in Noorwegen, waar de<br />
klokkenluidersproblematiek primair wordt benaderd als <strong>een</strong><br />
conflict tussen werknemer en werkgever dat moet worden<br />
opgelost.<br />
3. Burgerschapsmodel. Het Verenigd Koninkrijk, Canada en de<br />
VS hebben gem<strong>een</strong> dat de <strong>ambtenaar</strong> niet all<strong>een</strong> als <strong>ambtenaar</strong><br />
wordt benaderd, maar ook als burger. Als er misstanden zijn in<br />
het openbaar bestuur, dan moeten die worden aangepakt en de<br />
<strong>ambtenaar</strong> heeft daarin <strong>een</strong> rol. In dat proces moet hij worden<br />
begeleid, maar vooral worden beschermd. Het Engelse model<br />
besteedt aandacht aan de procedures ter begeleiding van het<br />
meldingsproces en garandeert bijvoorbeeld de mogelijkheid
3.<br />
van juridisch advies (proactieve begeleiding) maar biedt de<br />
melder ook bescherming als de werkgever represailles neemt<br />
naar aanleiding van die melding (reactieve bescherming).<br />
Uit de evaluatie kwam naar voren dat de Nederlandse klokkenluidersregelingen<br />
primair gericht zijn op de interne afhandeling<br />
van de melding van misstanden en veel minder op de bescherming<br />
van de melder. Daarmee is noch het perspectief van de werknemer<br />
(Zweden), noch dat van de interne dialoog (Noorwegen) of dat van<br />
de verantwoordelijke burger (Verenigd Koninkrijk) dominant,<br />
maar vooral het perspectief van de organisatie en haar zelfreinigend<br />
vermogen. Het Nederlandse model wordt om die reden het<br />
organisatiemodel genoemd. De evaluatie heeft ertoe geleid dat direct<br />
is begonnen met aanpassing van de bestaande regelingen ter<br />
verbetering van de rechtsbescherming van de klokkenluidende<br />
<strong>ambtenaar</strong>. Daarover meer in paragraaf 4.<br />
Klokkenluiden en de vrijheid van meningsuiting<br />
Op 5 maart 2010 sprak Geoffrey Hunt, hoogleraar in political philosophy<br />
aan St Mary’s University College, London over ambtenaren<br />
en klokkenluiden ‘civil servants and whistleblowing’ op de<br />
conferentie van het Montesquieu Institute van de Universiteit van<br />
Maastricht. In <strong>een</strong> politiek-filosofische paper over klokkenluiden<br />
plaatste hij het verschijnsel in het perspectief van de vrijheid van<br />
informatie en de vrijheid van meningsuiting. Hij benadrukt de<br />
nauwe relatie tussen informatievrijheid en klokkenluiden als ‘two<br />
sides of the same coin’. Het gaat hem met name om de meest serieuze<br />
klokkenluiderszaken die volgens hem de kern van de democratie<br />
betreffen. Hunt spreekt over het principe van complementariteit<br />
en bedoelt daarmee te zeggen dat de vrijheid van informatie,<br />
de vrijheid van meningsuiting en klokkenluiden nauw gelieerd<br />
zijn. Een kenmerk van democratie.<br />
Dit principe van complementariteit kan mijns inziens <strong>goed</strong> worden<br />
geïllustreerd aan de hand van het arrest van het Europese Hof<br />
voor de Rechten van de Mens van 12 februari 2008 (Guja tegen<br />
5 LJN: BD1054, Europees Hof voor de Rechten van<br />
de Mens, 12-02-2008, 14277/04<br />
195
196<br />
Moldavië). In dat arrest geeft het Hof voor het eerst zijn visie op het<br />
verschijnsel van de (ambtelijke) klokkenluider. 6<br />
Het formuleert voorwaarden waaronder het openbaren van interne<br />
stukken beschermd behoort te zijn.<br />
De zaak speelt in Moldavië, dat kampt met ernstige corruptie<br />
van het justitiële apparaat. De klager, Guja, was hoofd voorlichting<br />
van het bureau van de procureur-generaal. Guja heeft twee aan het<br />
OM gerichte brieven aan de pers gegeven en die zijn vervolgens<br />
gepubliceerd. De brieven waren afkomstig van de vice-voorzitter<br />
van het parlement en <strong>een</strong> staatssecretaris en kennelijk bedoeld<br />
om vervolging van enkele politiefunctionarissen te voorkomen.<br />
Guja’s actie heeft g<strong>een</strong> succes, want het strafrechtelijk onderzoek<br />
tegen de politiefunctionarissen wordt stopgezet. Hijzelf wordt ontslagen.<br />
Guja vecht zijn ontslag aan tot aan de hoogste rechterlijke<br />
instantie in Moldavië, maar wordt in het ongelijk gesteld.<br />
Het Hof stelt voorop dat art. 10 EVRM, het recht op vrijheid van<br />
meningsuiting, van toepassing is op de werkplek en op de werkplek<br />
van ambtenaren in het bijzonder. Ook overweegt het Hof<br />
dat art.10 het recht omvat om informatie te verschaffen. Het Hof<br />
constateert schending van art. 10 EVRM en kent Guja 10.000 euro<br />
schadeloosstelling toe. Bij de toepassing van art. 10 gaat het speciaal<br />
om de ‘verspreiding van inlichtingen’.<br />
Het Hof geeft g<strong>een</strong> definitie van klokkenluiden maar verstaat in<br />
casu onder klokkenluiden het naar buiten brengen van interne<br />
(vertrouwelijke) informatie over wangedrag of misstanden in de<br />
organisatie, zonder dat daarvoor toestemming of daartoe opdracht<br />
aan de betrokken <strong>ambtenaar</strong> is gegeven. Het Hof heeft zes criteria<br />
geformuleerd die in algemene zin moeten worden meegenomen<br />
bij de beoordeling van de proportionaliteit van <strong>een</strong> inbreuk op art.<br />
10 EVRM jegens <strong>een</strong> klokkenluidende <strong>ambtenaar</strong>.<br />
Het eerste criterium betreft de vraag of de <strong>ambtenaar</strong> <strong>een</strong> alternatieve<br />
(interne) weg ter beschikking stond. De <strong>ambtenaar</strong> dient<br />
zich met name eerst te wenden tot zijn meerdere of tot <strong>een</strong> andere<br />
bevoegde instantie. All<strong>een</strong> als interne melding duidelijk g<strong>een</strong> begaanbare<br />
weg is (‘clearly inpracticable’), kan de informatie, als laatste<br />
toevlucht, in de openbaarheid worden gebracht. De <strong>ambtenaar</strong><br />
mag dan dus zijn toevlucht nemen tot de media en de zaak aan de<br />
grote klok hangen. Bij de toepassing van dit criterium op de onderhavige<br />
casus stelt het Hof onder andere vast dat de Moldavische
wetgeving g<strong>een</strong> procedure kent voor het melden van misstanden.<br />
Alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, concludeert<br />
het Hof dat er g<strong>een</strong> effectief alternatief aanwezig was.<br />
Het tweede criterium betreft de vraag welk openbaar belang<br />
met de openbaarmaking is gediend. Hoewel niet nader wordt geconcretiseerd<br />
wat onder wangedrag of misstand wordt verstaan,<br />
kan hieruit worden afgeleid dat sprake moet zijn van ernstige<br />
zaken. Als uitlatingen ‘matters of public concern’ betreffen, is de<br />
ruimte voor toegestane beperkingen slechts beperkt.<br />
Het derde criterium geldt de vraag of de naar buiten gebrachte<br />
informatie echt (‘authentic’ of ‘genuine’) is. Personen die informatie<br />
naar buiten brengen, zijn gehouden om, althans voor zover mogelijk<br />
is, na te gaan of die informatie ‘accurate and reliable’ is.<br />
De vierde factor betreft de vraag of door openbaarmaking schade<br />
aan het openbaar gezag is toegebracht en of die schade ondergeschikt<br />
is aan het belang van het publiek op kennisneming van de<br />
naar buiten gebrachte informatie.<br />
Het vijfde criterium betreft het motief van de klokkenluidende<br />
<strong>ambtenaar</strong>. Vastgesteld moet worden of de <strong>ambtenaar</strong> in kwestie te<br />
<strong>goed</strong>er trouw was. Hij moet in de veronderstelling zijn geweest dat<br />
de informatie klopte, dat het in het openbaar belang was om deze<br />
te openbaren en dat hem g<strong>een</strong> andere, meer discrete middelen ter<br />
beschikking stonden.<br />
In de laatste plaats moet worden bekeken welke straf de betrokkene<br />
heeft gekregen en wat daarvan de consequenties zijn geweest.<br />
Het Hof constateert dienaangaande dat Guja de hoogst mogelijke<br />
sanctie, namelijk ontslag, is opgelegd. Het Hof overweegt dat deze<br />
straf niet all<strong>een</strong> negatieve repercussies voor de carrière van Guja<br />
heeft, maar ook <strong>een</strong> ‘serious chilling effect’ kan hebben op andere<br />
ambtenaren en werknemers.<br />
Over de onderlinge weging van de zes factoren valt op basis van<br />
één uitspraak weinig met zekerheid te zeggen. Wel is duidelijk dat<br />
de beschikbaarheid van <strong>een</strong> (effectieve) interne procedure zeer<br />
zwaar zal wegen. Het Hof zal naar alle waarschijnlijkheid g<strong>een</strong><br />
ruimte zien voor externe melding als er <strong>een</strong> effectieve interne<br />
6 LJN:BD1054, Europees Hof voor de Rechten van<br />
de Mens, 12-02-2008, 14277/04. Databank<br />
EHRM 2008, 67 met noot E. Geurink en Data-<br />
197<br />
bank: NJ 2008, 305 met noot E.A. Alkema. In<br />
deze paragraaf put ik vooral uit de analyses die<br />
de beide annotatoren hebben gemaakt.
4.<br />
procedure bestaat. 7 Dat is ook plausibel en passend in de Neder-<br />
landse situatie.<br />
Klokkenluiden door interne stukken te openbaren, is dus te typeren<br />
als <strong>een</strong> gekwalificeerde vorm van het gebruik van de vrijheid<br />
van meningsuiting. Dat daarbij andere criteria gelden dan bij gewone<br />
ambtelijke uitingen, laat zich verklaren door het feit dat het<br />
bij klokkenluiden niet gaat om het uiten van persoonlijke of politieke<br />
opvattingen (individuele belangen van het rechtssubject),<br />
maar om het in de openbaarheid brengen van feitelijke informatie<br />
die ‘matters of public concern’ betreft. Daarom dient de meningsuiting<br />
van de zorgvuldig opererende klokkenluider, ter wille van<br />
het <strong>goed</strong> functioneren van de democratie, krachtig te worden beschermd.<br />
8<br />
Van organisatiemodel naar burgerschapsmodel<br />
Ik keer terug naar de Nederlandse situatie en ga ook ruim tien jaar<br />
terug in de tijd. In <strong>een</strong> advies van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid<br />
(ROP) uit 1999 over thema’s die samenhangen met<br />
de bijzondere positie van de overheid als werkgever, gaat de ROP<br />
ook in op klokkenluiden. 9 De ROP typeert klokkenluiden als species<br />
van het genus vrijheid van meningsuiting, waarbij de term<br />
klokkenluiden moet worden gereserveerd voor het publiekelijk<br />
aan de orde stellen van ernstige misstanden, waar de klokkenluidende<br />
<strong>ambtenaar</strong> enige feitelijke kennis van heeft. Klokkenluiden<br />
kan <strong>een</strong> bijdrage leveren aan verbetering van de kwaliteit van het<br />
openbaar bestuur en kan daarmee het behoud of herstel van het<br />
vertrouwen van het publiek in de overheid bevorderen. Nadere<br />
bescherming van klokkenluidende ambtenaren is daarom noodzakelijk.<br />
Vanzelfsprekend moet ook aan <strong>een</strong> aantal voorwaarden<br />
worden voldaan, waarbij intern melden voorop staat.<br />
In 2000 kwam de eerste ‘Regeling procedure inzake het omgaan<br />
met <strong>een</strong> vermoeden van <strong>een</strong> misstand’ tot stand voor de sector Rijk.<br />
Inmiddels zijn we <strong>een</strong> ruim decennium en <strong>een</strong> evaluatie van de<br />
klokkenluidersregelingen in de publieke sector verder. Op 1 januari<br />
2010 trad het Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en<br />
Politie in werking. 10 Hierin zijn de uit de evaluatie naar voren gekomen<br />
verbeterpunten verwerkt en is met name de bescherming
van de ambtelijke klokkenluider sterk verbeterd. Daarnaast is de<br />
toegankelijkheid van de regeling vergroot. Ik mag voor de precieze<br />
inhoud van de nieuwe regeling verwijzen naar het Jaarboek Integriteit<br />
2010 waarin de verbeteringen uitgebreid worden besproken.<br />
11 Voor de sector Defensie treedt op 1 januari 2011 <strong>een</strong> nieuwe<br />
regeling in werking die identiek is aan de regeling voor Rijk en<br />
Politie. In andere sectoren van het openbaar bestuur (Provincies,<br />
Gem<strong>een</strong>ten) zijn of worden de klokkenluidersregelingen even<strong>een</strong>s<br />
ingrijpend verbeterd. En zo is de tweede generatie klokkenluidersregelingen<br />
geboren maar we zijn er nog niet. Het Nederlandse organisatiemodel<br />
heeft weliswaar <strong>een</strong> belangrijke plus gekregen door<br />
de verbeterde rechtsbescherming, maar dat laat onverlet dat de tijd<br />
rijp lijkt <strong>een</strong> volgende stap te zetten door <strong>een</strong> wettelijke regeling te<br />
treffen die ook van toepassing zal zijn op de private sector.<br />
7 Zie annotatie Geurink, onder punt 19<br />
8 G<strong>een</strong> klokkenluiden in Europees Hof voor de<br />
Rechten van de Mens, 15 september 2009, nr.<br />
30330/04 Matelly tegen Frankrijk met noot<br />
P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt, EHRC 10-12-<br />
2009, afl. 12, nr. 127; Matelly is commandant<br />
bij de gendarmerie en tevens wetenschappelijk<br />
medewerker bij <strong>een</strong> onderzoeksinstituut. Hij<br />
publiceert kritisch over de resultaatssturing bij<br />
de gendarmerie en uit zich daarover ook in die<br />
zin tegenover de media. Hij krijgt vervolgens van<br />
zijn baas de opdracht niet meer met de media<br />
te communiceren en van de Franse minister<br />
van Defensie <strong>een</strong> schriftelijke berisping wegens<br />
overtreding van de militaire voorschriften. Ter<br />
beoordeling ligt de vraag voor of sprake is van<br />
<strong>een</strong> ongeoorloofde inperking van klagers vrijheid<br />
van meningsuiting. Het Hof verklaart klager<br />
unaniem manifest niet-ontvankelijk. Het Hof<br />
refereert niet aan de zaak Guja t. Moldavië. De<br />
annotator had graag gezien dat het Hof aandacht<br />
had besteed aan de vraag of in casu klokkenluiden<br />
aan de orde kan zijn. Het lijkt nl. om meer<br />
te gaan dan all<strong>een</strong> het in de media kritisch uiten<br />
van met het geldende beleid strijdige opvattingen.<br />
De vage grens tussen de informatie verkregen uit<br />
onderzoeksactiviteiten van klager en de informatie<br />
die hem ambtshalve tot zijn beschikking lijkt<br />
te staan, evenals de inhoud van de aantijgingen,<br />
wijst volgens annotator in de richting van klokkenluiden.<br />
9 Advies van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid<br />
inzake de gevolgen van de veranderde<br />
verhoudingen tussen overheid en samenleving<br />
voor de overheid als arbeidsorganisatie, Advies<br />
nr. 21 Den Haag, 22 december 1999, p 8-9. Ik<br />
m<strong>een</strong> overigens in dit advies ook de pen van Ron<br />
Niessen te herkennen.<br />
10 Staatsblad 2009, 572<br />
11 Klokkenluidersregelingen: nuttig maar niet<br />
afdoende, Mark Bovens en Gerolf Pikker in<br />
Jaarboek Integriteit 2010, <strong>CAOP</strong>, Bureau Integriteitsbevordering<br />
Openbare Sector, p 38-47.<br />
Zie voorts: Klokkenluidersregelingen nuttig maar<br />
niet afdoende, <strong>een</strong> reactie, Alex Belling, p 48-53
200<br />
Als we het erover <strong>een</strong>s zijn dat klokkenluiden in dienst van het<br />
algem<strong>een</strong> belang waardering verdient en we ons rekenschap geven<br />
van het feit dat klokkenluiders grote risico’s lopen, dan zijn <strong>goed</strong>e<br />
garanties nodig die klokkenluiders <strong>een</strong> stevige rechtspositie bieden.<br />
Dat houdt niet op bij de publieke sector, maar geldt evenzeer<br />
voor de private sector. Natuurlijk heeft men in de private sector<br />
ook niet stilgezeten. De Stichting van de Arbeid heeft in juni 2003<br />
<strong>een</strong> ‘gedragscode’ voor klokkenluiden opgesteld. Het betreft haar<br />
Verklaring inzake het omgaan met vermoedens van misstanden in<br />
ondernemingen. De Verklaring geeft aan wat de juiste procedure<br />
is bij het melden van verm<strong>een</strong>de misstanden en is er uitdrukkelijk<br />
op gericht om bij voorkeur op ondernemingsniveau voorzieningen<br />
te treffen. De Stichting is g<strong>een</strong> voorstander van <strong>een</strong> wettelijke verplichting<br />
voor bedrijven om <strong>een</strong> klokkenluidersprocedure vast te<br />
stellen voor alle werknemers. Zij wil dat bedrijven bewust kiezen<br />
voor de invoering van <strong>een</strong> klokkenluidersprocedure en dat er in de<br />
ondernemingen ook draagvlak voor is. Een wettelijke verplichting<br />
zal op zichzelf niet het klimaat scheppen om vrij en zonder angst<br />
voor represailles misstanden te melden, aldus de Stichting. 12 Toch<br />
wil het met de implementatie van de gedragscode van de Stichting<br />
niet erg vlotten. Daarom heeft de Stichting de Verklaring inzake<br />
het omgaan met vermoedens van misstanden in ondernemingen<br />
en de daarbij gevoegde voorbeeldprocedure nog maar <strong>een</strong>s onder<br />
de aandacht van haar leden gebracht. Eerder had het kabinet de<br />
Stichting al opgeroepen <strong>een</strong> volledige implementatie van de gedragscode<br />
te bevorderen, ervan uitgaande dat ook de Stichting het<br />
principe van zelfregulering nog steeds onderschrijft. 13<br />
Zelf ben ik van mening dat van <strong>een</strong> <strong>goed</strong>e wettelijke regeling <strong>een</strong><br />
krachtige impuls zou kunnen uitgaan. Het in de Evaluatie geschetste<br />
burgerschapsmodel biedt daartoe <strong>een</strong> wenkend perspectief. 14<br />
Ambtenaren of werknemers worden in dit model niet all<strong>een</strong> als lid<br />
van de organisatie benaderd, maar ook als burger. Als burger hebben<br />
ambtenaren en werknemers ook <strong>een</strong> taak bij het beschermen<br />
van de publieke zaak. Als er misstanden zijn binnen organisaties,<br />
die schadelijk zijn voor het algem<strong>een</strong> belang, dan is het belangrijk<br />
dat die tijdig worden gesignaleerd en aangepakt. De <strong>ambtenaar</strong> of<br />
werknemer heeft daarin <strong>een</strong> eigen verantwoordelijkheid. In dat<br />
proces moet hij worden begeleid en beschermd.
Overigens <strong>goed</strong> om op te merken dat het Europese Hof voor de<br />
Rechten van de Mens in het Guja-arrest ook enkele malen uitdrukkelijk<br />
de werknemer als potentiële klokkenluider noemt. Alkema<br />
wijst erop dat het arrest in zoverre ook in ons land kan bijdragen<br />
tot meer erkenning van horizontale werking van grondrechten.<br />
Alkema zet bovendien vraagtekens bij de beperking van bescherming<br />
tot degenen die (nog) in dienstbetrekking zijn. Voorwaarde<br />
waaronder de klokkenluider aanspraak kan maken op bescherming<br />
is namelijk in het Guja-arrest onder andere dat het moet gaan<br />
om kennis van de gang van zaken bij de dienst of het bedrijf waar<br />
de klokkenluider werkzaam is, zodat hij bij uitstek in de positie<br />
verkeert om zijn werkgever dan wel <strong>een</strong> groter publiek te informeren.<br />
Alkema: “De beperking tot één of weinigen en tot degenen<br />
die (nog) in dienstbetrekking zijn lijkt me wat ongelukkig. Het aan<br />
de kaak stellen van wijdverbreide misstanden, zelfs als die <strong>een</strong> publiek<br />
geheim zijn, kan voor buitenstaanders minstens zo riskant<br />
zijn als voor insiders, terwijl de betrekking tot dienst of bedrijf<br />
niet doorslaggevend behoeft te zijn”. 15 Het lijkt me <strong>een</strong> belangrijke<br />
constatering waarmee de wetgever rekening moet houden, mocht<br />
het tot wetgeving komen. Maar daarmee is nog niet alles gezegd.<br />
Ik onderstreep het pleidooi van Alkema om de rechtspositie van<br />
klokkenluiders ook op Europees niveau te regelen. Dat zou kunnen<br />
naar analogie van de al vigerende regelingen tegen corruptie.<br />
Zo bepaalt artikel 9 van het Burgerrechtelijk Verdrag inzake Corruptie<br />
dat elke lidstaat die partij is bij het verdrag, erin voorziet dat<br />
werknemers die redelijke gronden hebben om te vermoeden dat er<br />
corruptie plaatsvindt en die hun vermoedens te <strong>goed</strong>er trouw mel-<br />
12 Klokkenluiders in de publieke en private sector,<br />
advies van de Stichting van de Arbeid d.d. 3 april<br />
2009 aan de minister van BZK.<br />
13 Brief van de minister van BZK van 13 november<br />
2008, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009,<br />
28 844, nr. 32, p 4,5; Overigens is het voor<br />
Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen op<br />
grond van de Corporate Governance code wel<br />
<strong>een</strong> vereiste om er voor te zorgen dat werknemers<br />
zonder gevaar voor hun rechtspositie de mogelijkheid<br />
hebben om te rapporteren over onregelma-<br />
201<br />
tigheden van algemene, operationele en financiële<br />
aard binnen de vennootschap aan de voorzitter<br />
van het bestuur of aan <strong>een</strong> door hem aangewezen<br />
functionaris. Verm<strong>een</strong>de onregelmatigheden<br />
die het functioneren van bestuurders betreffen,<br />
worden gerapporteerd aan de voorzitter van de<br />
raad van commissarissen. De klokkenluidersregeling<br />
wordt in ieder geval op de website van de<br />
vennootschap geplaatst (bepaling II.1.6)<br />
14 Evaluatie 2008, p 78<br />
15 Annotatie Alkema onder punt 2.
5.<br />
202<br />
den aan de verantwoordelijke personen of autoriteiten, op passende<br />
wijze worden beschermd tegen ongerechtvaardigde sancties. 16<br />
Afsluitende opmerkingen<br />
‘Klokkenluiden’ is <strong>een</strong> vorm van uitoefenen van de vrijheid van<br />
meningsuiting, maar dan pregnanter, aldus Ron Niessen in ‘Ambtenaar<br />
in de overheidsorganisatie’. 17 Alvorens de klok te luiden moet<br />
in de regel eerst de interne weg worden bewandeld. 18 We hebben<br />
met het oog daarop ‘klokkenluidersregelingen’ in het leven geroepen<br />
die de melder van <strong>een</strong> vermoeden van <strong>een</strong> misstand daarbij beogen<br />
te helpen. Kernpunt is en blijft dat de zorgvuldig handelende<br />
interne melder/externe klokkenluider wordt beschermd.<br />
De tweede generatie klokkenluidersregelingen in de publieke<br />
sector beschouw ik als <strong>een</strong> tussenstap op weg naar <strong>goed</strong>e klokkenluiderswetgeving<br />
die zich ook zal uitstrekken tot de private sector<br />
en die wordt geënt op het eerder beschreven burgerschapsmodel.<br />
De Public Interest Disclosure Act 1998 uit het Verenigd Koninkrijk<br />
kan daarbij als voorbeeld dienen. 19<br />
Wat we telkens voor ogen moeten houden in het belang van<br />
de democratie is: ‘Don’t shoot the messenger’. Dat is vooral ook<br />
<strong>een</strong> kwestie van cultuur. Wetgeving is nuttig, maar inmiddels is<br />
meer dan bekend dat het uiteindelijk gaat om <strong>een</strong> cultuur waarin<br />
vermoedens gemeld kunnen worden zonder angst voor negatieve<br />
gevolgen. Dat is <strong>een</strong> niet te onderschatten deel van de opgave. 20
16 Civil Law Convention on Corruption van de<br />
Raad van Europa van 1999, Trb 2005, 78.<br />
17 Deventer 2003, p. 97. Vgl. E. Verhulp, Vrijheid<br />
van meningsuiting van werknemers en<br />
ambtenaren, Den Haag 1996, pp 245-257, over<br />
aangifteplicht van ambtelijke misdrijven kr. Art.<br />
162 WvSv. tot en met de morele plicht om misstanden<br />
te melden.<br />
18 d.w.z. intern melden en eventueel extern bij <strong>een</strong><br />
externe commissie of andere meldinstantie.<br />
203<br />
19 Zie Evaluatie klokkenluidersregelingen publieke<br />
sector, Universiteit Utrecht, Den Haag, april<br />
2008, p 77-80<br />
20 De totstandkoming van <strong>een</strong> advies- en verwijspunt<br />
klokkenluiden in de publieke en private<br />
sector zal daarbij ook <strong>een</strong> belangrijk hulpmiddel<br />
kunnen zijn. Zie TK 2009-2010, 28 844, nr. 39<br />
(motie-Heijnen c.s.) en nr.40 Brief van de minister<br />
van BZK van 10 december 2009.
204
205
206
207
208