was concessiehouder voor de gasbevoorrading van 131 Belgische gemeenten (1 300 000 inwoners). Ook in het gastransport onder hoge druk werden grootschalige projecten op stapel gezet. Traction et Électricité (de gewezen Compagnie Mutuelle de Tramways), Gazelec (waarin Gaz Belge een grote deelneming bezat), Electrogaz (dochteronderneming van de ICGA) en verschillende Henegouwse koolmijnen richtten in 1929 een gemeenschappelijke dochteronderneming op, Distrigas, voor de afvang, het transport en de distributie van het gas van verschillende cokesfabrieken in de Brusselse regio en Henegouwen. Deze cokesfabrieken produceerden massale hoeveelheden gas bij de destillatie van steenkool waarvoor tot dan toe geen nuttige toepassing bestond. Deze gecentraliseerde productie ging tussen 1930 en 1932 gepaard met de bouw van een net voor langeafstandstransport dat de cokesfabrieken met de grote verbruikscentra verbond: Antwerpen, Brussel, Charleroi. De bouw van deze leidingen met grote diameter (143 km in 1932, 473 km in 1955) deed vele gemeenten langsheen het traject besluiten om op gas over te schakelen. Een groot aantal kleine, en weinig rendabele, gasfabrieken werd daarop gesloten. Vooraleer in het net te worden gevoed, moest het gas worden gezuiverd. Tijdens dat proces werden verschillende nevenproducten gerecupereerd: ammoniakwater (dat bij de productie van soda wordt gebruikt), teer (dat voor wegbedekking wordt gebruikt, maar ook in tal van andere producten zoals verf, vernis, kleurstoffen, explosieven, plastic, farmaceutische producten) en benzol (brandstoffen, explosieven, kleurstoffen). Dit verklaart een zekere diversificatie van gasmaatschappijen in de chemische nijverheid. De bloeiende ontwikkeling van de industriële activiteiten van de groepen waaruit <strong>GDF</strong> sUEZ is ontstaan, had ook een gunstige weerslag op hun studiebureaus die vooral in het buitenland zeer actief waren. In de jaren 1920 en 1930 voerden ze voor het eerst engineeringswerken voor derden uit, vooral voor overheden. Denk maar aan de grootschalige werken op het vlak van drinkwaterbedeling die Traction et Électricité in de jaren 1930 uitvoerden. De elektriciteitsholdings boden ook hun diensten aan voor de elektrificatie van de spoorwegen die de Belgische staat in regie uitbaatte. Om zich met deze techniek vertrouwd te maken, realiseerde Electrobel in 1931 een experimentele lijn tussen Brussel en Tervuren. Een ploeg gaswerklieden in Aalst, 1921. Plaatsing van de hoofdleiding van het eerste net van Distrigas tussen Henegouwen en de regio Antwerpen (1931). DE TWEEDE WeReldooRlog De hele oorlog lang kon de elektriciteitssector, die op een stevige organisatie en op de solidariteit van zijn leden kon rekenen, in de vitale diensten van het land van elektriciteit voorzien. In tegenstelling tot de buurlanden – Frankrijk, Nederland en zelfs Duitsland – werd de elektriciteit voor huishoudelijk verbruik niet gerantsoeneerd. sterker nog: door de schaarste aan steenkool kende het elektriciteitsverbruik van de gezinnen een aanzienlijke stijging. Maar laten we Robert Van Cauwenberghe, voorzitter van de groep Traction et Électricité, de balans opmaken van vier jaar passief verzet en burgerlijke ongehoorzaamheid aan de bezetter: “De elektrische energie die tijdens de oorlog nodig was voor diensten en industrieën die onder Duitse controle waren geplaatst, werd doorgaans geweigerd; aangezien ze zomaar door de bezetter werd opgeëist, werd ze niet gefactureerd. De energie die naar Duitsland werd uitgevoerd, vertegenwoordigde slechts een fractie van wat de bezetter had gehoopt te krijgen [...] en het dubbele werd vanuit het Reich in België ingevoerd [...]. Er werd geen enkele prioriteit gegeven aan de diensten en industrieën die de bezetter het meest nodig had. Er werd geen enkele controle [door de elektriciteitsondernemingen] uitgeoefend op industrieën waarvan de bezetter de stillegging had bevolen.” Ook de standvastige houding van de elektriciteitsondernemingen tegenover de deportatie van hun personeel en het zeer beperkte succes dat de Duitsers oogstten met hun opeising van koper, dienen te worden vermeld. Bovendien weigerden de elektriciteitsondernemingen, ondanks het aandringen van de bezetter, om grote nationale koppelnetten te bouwen, hoewel de principiële beslissing daartoe al in mei 1940 was genomen. Ze probeerden tevens de uitbreiding of herstelling van hun installaties zoveel mogelijk te vermijden, en als het er toch moest van komen, dan “zonder overhaasting”. Meer dan 150 jaar actief in energie Meer dan 150 jaar actief in energie 40 in België ELEKTRICITEIT ALs ‘CORE BUSINESS’ (1914-1940) in België 41
42 6HET sCHRIKBEELD VAN DE NATIONALIsATIE EN de Wegen nAAR diVeRSiFiCATie Meer dan 150 jaar actief in energie in België Plaatsing van de eerste tweepotige mast van het Atomium in juni 1957; la Construction Soudée s.a., een dochteronderneming van Fabricom, berekende de stabiliteit van het Atomium en de technische karakteristieken van de meeste bestanddelen. (1945-1985)