Wetenschappelijke Tijdingen van april 2011 - Medisch Centrum ...
Wetenschappelijke Tijdingen van april 2011 - Medisch Centrum ...
Wetenschappelijke Tijdingen van april 2011 - Medisch Centrum ...
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Inhoud<br />
1. Agenda<br />
2. <strong>Medisch</strong>e Literatuur<br />
2 Labomailing:<br />
Nieuwe procedure voor<br />
gynaecologische cytologie (UZ Leuven)<br />
3 Ten gronde<br />
- Kinderen met een paracetamolintoxicatie.<br />
- Lymfadenopathie en maligniteit: wanneer<br />
en hoe moet men de link opzoeken?<br />
- Komt er concurrentie voor de<br />
coumarinederivaten bij preventie <strong>van</strong><br />
trombo-embolieën bij VKF?<br />
- Als pneumonie een optie is, hoe kunnen we<br />
dan zeker(der) spelen?<br />
- Waveboarden, een soort skateboarden,<br />
gelijkaardige letsels?<br />
- Een klein meisje met een vervelend<br />
probleem<br />
13 In vogelvlucht<br />
- Een persoonlijke keuze – 1 <strong>april</strong><br />
- Mijmeringen over het begrip NNNT (number<br />
not to treat)<br />
- Irbesartan en VKF: geen successtory<br />
- Wie heeft er nog een TZD nodig??<br />
- Olmesartan in type 2 diabetes met de<br />
bedoeling het optreden <strong>van</strong><br />
microalbuminurie te vertragen<br />
- HP eradicatie: een nieuwe weg met<br />
Omeprazole, Bismuth, Tetracycline en<br />
Metronidazole versus Omeprazole,<br />
Clarithromycine en Amoxicilline<br />
- Bifosfonaten en zeldzamere femurfracturen<br />
- Nitroglycerine crème voor osteoporose?<br />
Ontploft dat niet? Wat denken<br />
snuffelhonden daar<strong>van</strong>??<br />
- Cannabis en psychose: er is een verband<br />
- Een persoonlijke keuze – 15 <strong>april</strong><br />
- Propofol is pijnlijk bij IV injectie<br />
- Cardiovasculaire neveneffecten <strong>van</strong> nietcardiovasculaire<br />
medicaties<br />
- Behandeling <strong>van</strong> COPD: preventie <strong>van</strong><br />
opstoten met tiotropium of salmeterol?<br />
- De beste behandeling <strong>van</strong> veralgemeende<br />
angststoornissen: een meta-analyse<br />
- Meer twijfel over het nut <strong>van</strong> prostaatkanker<br />
screening uit Zweden<br />
28 MCH Nieuws<br />
28 Schakel nu over op zakjes…<br />
alvorens de verzamelblok<br />
bloedtubes definitief verdwijnt<br />
29 Openingsfeest MCH WO<br />
30 Specialisteninfo<br />
31 Nieuw(s) in de MCH-Stichting<br />
32 Varia<br />
32 Het hoekje <strong>van</strong> de<br />
zorgtrajectpromotor<br />
33 Tentoonstelling<br />
Bundeling <strong>van</strong> krachten, zo noemen ze dat in de Stichting<br />
MCH.<br />
In Giong Trom, Vietnam, droegen rijstboeren zelf bij voor de<br />
bouw <strong>van</strong> een brug in het dorp. Iedereen kan de brug nu<br />
gebruiken, veel of weinig bijgedragen, maakt niets uit.<br />
In MCH Wezembeek-Oppem spreken ze nu <strong>van</strong> de tijd voor de<br />
Hardstraat en de tijd <strong>van</strong>af de Hardstraat: het nieuwe centrum<br />
is een mijlpaal. We durven hopen dat dit de huisartsen in de<br />
streek nog meer doet inzien dat samenwerken, bijvoorbeeld<br />
met een labo dat investeert in de eerste en tweede lijn, op<br />
termijn een verstandige keuze is.<br />
Een mijlpaal en blijkbaar op een voorbestemde plek: aan de<br />
overkant <strong>van</strong> de Mechelsesteenweg begint de Zikkelstraat<br />
(Rue de la Fauçille). In de Middeleeuwen stuurde de<br />
gemeente Tervuren de ‘Siecke lieden’, een eufemisme voor<br />
melaatsen, in afzondering naar een stuk grond op Hoogvorst.<br />
De weg er naar toe <strong>van</strong>uit Oppem werd de Siecke<br />
liedenstraete, in de loop der tijden verbasterd tot<br />
Z(s)ikkelstraat. Dat de Franse vertaling nergens op slaat, heeft<br />
men in Wezembeek-Oppem blijkbaar al begrepen, want de<br />
Hardstraat werd ‘Rue Hard’.<br />
Dr. E. Charlier<br />
bestuurder MCH<br />
P.S.: op 2 <strong>april</strong> werd de nieuwe polikliniek MCH te Wezembeek<br />
met een gedenkwaardige receptie officieel geopend. De<br />
bewonderende oo’s en aa’s waren niet uit de lucht, de<br />
afwezigen…
Agenda<br />
Nascholingsprogramma mei <strong>2011</strong><br />
Graag nodigen wij U uit op onze volgende samenkomsten:<br />
di 10.05.11 MIDDAGNASCHOLING MCH<br />
Een waardig levenseinde: praktisch, juridisch en ethisch kader.<br />
Spreker: prof. dr. Wim Distelmans, radiation oncologist supportive & palliatieve care, UZ-Brussel<br />
Moderator: dr. Hendrik De Vis<br />
Zaal Terra, Brabanthal Leuven<br />
Aan<strong>van</strong>g: 12.00u. stipt.<br />
Accreditering werd aangevraagd.<br />
organisator: 2.111 (MCH)<br />
Do 19.05.11 WERKGROEP HUISARTSEN<br />
De heup: manueel geneeskundig bekeken.<br />
Sprekers: dr. Guido Vyncke, fysische,manuele geneeskunde MCH-Leuven, H. Hartziekenhuis<br />
Leuven<br />
dr. Tom Mulier, orthopedie MCH-Leuven, H. Hartziekenhuis Leuven<br />
Moderator: dr. Danny Vandevelde<br />
Grote Vergaderzaal MCH Leuven - Aan<strong>van</strong>g: 21.00 u.<br />
Accreditering werd aangevraagd<br />
organisator: 2.111 (MCH)<br />
Do 26.05.11 P.U.K. WEZEMBEEK-OPPEM<br />
Hoe risicodragers <strong>van</strong> genetische ziekten informeren en begeleiden?<br />
Spreker: dr. Kathelijn Keymolen, medische genetica, UZ-Brussel<br />
Moderator: dr. Noël Mortier<br />
Vergaderzaal 2 de verd., M.C.H.-W.O.<br />
(nieuwe adres!: Hardstraat 12, 1970 Wezembeek-Oppem, tel. 02/785.03.45)<br />
Aan<strong>van</strong>g: 21 u.<br />
Accrediteringsnummer: 1001.2812 – rubriek 2 – C.P. 2.0.<br />
organisator: 2.328 (PUK)<br />
Leuvense Dagen voor huisartsen - VERSLAVINGSZORG: donderdag 12 mei,<br />
vrijdag 13 mei en zaterdag 14 mei <strong>2011</strong><br />
(Programma & inlichtingen via secretariaat: Academisch <strong>Centrum</strong> voor Huisartsgeneeskunde, www.achg.be<br />
mevr. Monique Smets, tel. 016/33 74 68, e-mail: monique.smets@med.kuleuven.be)<br />
Pag. 1 Samen sterk ... Sterk samen W.T. 269
<strong>Medisch</strong>e Literatuur<br />
Labo-Mailing<br />
Nieuwe procedure voor gynecologische cytologie (UZ Leuven)<br />
Vanaf 1 mei zal het labo Pathologische Ontleedkunde <strong>van</strong> het UZ Leuven overschakelen op een nieuwe<br />
procedure voor het verwerken <strong>van</strong> gynaecologische cytologie stalen. Deze omschakeling heeft tot gevolg dat<br />
de afnameprocedure en het afnamemateriaal gewijzigd is. Deze wijziging zal leiden tot een verbeterde, meer<br />
gestandaardiseerde en snellere diagnose <strong>van</strong> cytologische preparaten.<br />
Baarmoederhalskankerpreventie<br />
In het kader <strong>van</strong> baarmoederhalskankerpreventie wordt aangeraden dat elke vrouw tussen 25 en 65 jaar om<br />
de drie jaar een cervixcytologie laat afnemen. Op indicatie is tussentijdse afname mogelijk en wordt soms<br />
vagina- of vulvacytologie afgenomen.<br />
De bedoeling <strong>van</strong> cervixcytologie is het opsporen <strong>van</strong> pre-invasieve letsels <strong>van</strong> de baarmoederhals, vooral<br />
<strong>van</strong> plaveiselepitheel en in veel mindere mate <strong>van</strong> endocervicaal epitheel. Het aantreffen <strong>van</strong> andere letsels<br />
(bvb. normale en abnormale endometriumcellen, infectie/ontsteking, …) is een bonus, maar geen doel op<br />
zich.<br />
Vagina- en vulvacytologie worden vooral afgenomen in het kader <strong>van</strong> opvolging na behandeling en voor<br />
diagnostiek <strong>van</strong> aanwezige letsels.<br />
Met een borstel (Cervex-Brush of combinatie <strong>van</strong> Cervex-Brush en EndoCervex-Brush) neemt de<br />
gynaecoloog of huisarts cytologisch materiaal af <strong>van</strong> de baarmoederhals (of vaginakoepel, vaginawand,<br />
vulva) en spoelt hij de borstel uit in een potje met bewaarvloeistof zodat een gefixeerde celsuspensie<br />
ontstaat die alle afgenomen celmateriaal bevat.<br />
Van deze gefixeerde celsuspensie wordt een dunne laag preparaat gemaakt voor lichtmicroscopisch<br />
onderzoek.<br />
Vernieuwde afnameprocedure<br />
1. Vul het aanvraagformulier volledig, identificeer het potje met de PreservCyt oplossing en noteer<br />
naam en geboortedatum <strong>van</strong> de patiënt.<br />
2. Neem het staal af met behulp <strong>van</strong> een brush (bij voorkeur Combi-Brush). Plaats de middelste<br />
borstelharen diep genoeg in het baarmoederhalskanaal zodat de omringende kortere borstelhaartjes<br />
volledig contact maken met de baarmoedermond. Zet druk en draai de borstel 5 keer rond met de<br />
klok mee.<br />
3. Spoel de borstel uit in het potje met PreservCyt oplossing. Duw de borstel hiervoor een 10-tal keer<br />
op de bodem zodat de haren naar buiten komen te staan. Draai de borstel vervolgens enkele malen<br />
stevig rond zodat al het materiaal vrij komt. Controleer of er geen resten achterblijven op de borstel.<br />
Laat de kop <strong>van</strong> het borsteltje niet in het recipiënt achter en gooi de borstel weg.<br />
4. Draai het deksel <strong>van</strong> het potje vast zodat de zwarte markering <strong>van</strong> het deksel overeenkomt met de<br />
zwarte markering <strong>van</strong> het recipiënt.<br />
5. Om een optimale technische verwerking en diagnostiek te garanderen, is het tot slot <strong>van</strong> essentieel<br />
belang dat de stalen op een correcte manier worden geïdentificeerd, bewaard en getransporteerd<br />
en bovendien vergezeld zijn <strong>van</strong> een correct en volledig ingevuld aanvraagformulier.<br />
W.T. 269 Samen sterk ... Sterk samen Pag. 2
Gestandaardiseerd labo proces<br />
Om een betere service te bieden heeft het labo Pathologische Ontleedkunde <strong>van</strong> het UZ Leuven het totale<br />
proces aangepast. Met behulp <strong>van</strong> meer geautomatiseerde en gestandaardiseerde apparatuur is het proces<br />
sterk geoptimaliseerd.<br />
Met behulp <strong>van</strong> een toestel wordt het staal samen met een glaasje en filter in het toestel geplaatst. Het<br />
toestel zal eerst nagaan of er overeenkomst is tussen de barcode <strong>van</strong> het recipiënt en het glaasje om op die<br />
manier staalverwisseling te voorkomen. Indien dit niet het geval is, zal het staal niet verwerkt worden.<br />
In een volgende fase wordt het staal opgemengd. De celsuspensie wordt via een filtermembraam<br />
opgezogen. Hierdoor blijven de cellen tegen het filtermembraam kleven tot er voldoende cellen op het<br />
membraam zitten. De cellen worden vervolgens op het objectglaasje afgestempeld waardoor men een<br />
ongekleurd dunne laag preparaat verkrijgt. Deze techniek laat het toe om uit 1 recipiënt meerdere dunne<br />
laag preparaten te techniceren.<br />
Het dunne laag preparaat wordt automatisch gekleurd volgens Papanicoloau. Het gekleurde preparaat gaat<br />
vervolgens in een automatisch screening systeem.<br />
Het automatisch screening systeem werkt volgens de methode <strong>van</strong> positie gestuurde screening.<br />
Hierbij zal het systeem op basis <strong>van</strong> de kernkleuring de 22 meest afwijkende cellen elektronisch stippen. De<br />
coördinaten <strong>van</strong> deze cellen worden op een server opgeslagen die verbonden is met een gemotoriseerde<br />
microscoop.<br />
In een laatste fase worden de preparaten microscopisch bekeken aan de gemotoriseerde revisie<br />
microscoop. Deze microscoop zal de analist via de coördinaten leiden door de 22 meest afwijkende<br />
gezichtsvelden. Deze moderne manier <strong>van</strong> screening laat toe om een accurate diagnose te stellen en is het<br />
begin <strong>van</strong> een diagnostische cascade die de diagnose moet bevestigen.<br />
Het vernieuwde proces binnen het labo Pathologische Ontleedkunde zelf leidt tot optimalisatie op vlak <strong>van</strong>:<br />
• Traceerbaarheid<br />
• Snelheid<br />
• Standaardisatie<br />
• Kwaliteit<br />
De nieuwe recipiënten met bijhorende fixatief laten daarnaast ook meer bijkomende moleculaire testen toe.<br />
Voor bijkomende vragen en de recentste info kan u steeds contact opnemen met het labo Pathologische<br />
Ontleedkunde via het nummer 016 33 66 22 of via de website<br />
http://www.uzleuven.be/pathologische-ontleedkunde/pathologische-ontleedkunde<br />
Toxicologie<br />
Ten gronde<br />
Kinderen met een paracetamolintoxicatie (in vergelijking met volwassen leeftijd)<br />
Meestal geeft een paracetamolintoxicatie geen blijvende leverschade, maar soms gebeurt dit toch en heel<br />
soms volgt uiteindelijk zelfs de dood.<br />
Omdat bij kinderen de lever minder gevoelig is voor paracetamol, gebeurt dit bij hen minder vaak.<br />
Farmakokinetiek: is bij kinderen en volwassenen gelijk<br />
● Er vindt een snelle opname plaats <strong>van</strong> paracetamol in de dunne darm.<br />
● Bij een standaard-tabletvorm wordt de maximale serumconcentratie na 0,5-2 h bereikt.<br />
● De eliminatiehalfwaardetijd schommelt <strong>van</strong> 1-4 h, maar bij ernstige intoxicatie met leverschade kan deze<br />
sterk verlengd zijn.<br />
● 5% wordt direct onveranderd uitgescheiden door de nier.<br />
● 90% wordt eerst aan sulfaat of glucuronide gebonden in de lever en nadien urinair uitgescheiden.<br />
● De overige 5% wordt in de lever geoxideerd via het cytochroom-P450-systeem tot N-acetyl-p-benzoquinineimine<br />
(NAPQI), een toxische metaboliet, dat bij normale doseringen na conjugatie met gluthation in de lever<br />
wordt uitgescheiden via de nieren.<br />
● Het conjugatiesysteem raakt echter bij overdosering uitgeput, en dan bindt deze metaboliet zich aan<br />
sulfhydry l(SH)-bevattende eiwitten in de levercellen, waardoor er acute leverbeschadiging kan optreden,<br />
en bij grotere hoeveelheden irreversiebele levercelnecrose.<br />
Pag. 3 Samen sterk ... Sterk samen W.T. 269
● Als gevolg hier<strong>van</strong> kunnen er stollingsstoornissen, geelzucht, hepatische encefalopathie en finaal<br />
multiorgaanfalen ontstaan.<br />
● Er bestaat hiervoor een antidotum, namelijk acetylcysteïne, dat de schadelijke werking tegengaat door te<br />
fungeren als gluthationprecursor en via binding NAPQI direct kan inactiveren, waardoor de leverschade<br />
geminimaliseerd of voorkomen kan worden.<br />
Epidemiologie:<br />
● Naast benzodiazepines en antidepressiva behoort paracetamol in Nederland tot de meest gebruikte<br />
middelen voor intentionele overdosering (met geneesmiddelen).<br />
● In de leeftijdscategorie tot 13 jaar waren er in 2007 in verband met paracetamol 486 informatieverzoeken<br />
en in 2008 waren er dat 562, wat suggereert dat intoxicaties met het product vaker voorkomen.<br />
● In de leeftijdscategorie <strong>van</strong> 13-19 jaar zijn er geen getallen beschikbaar.<br />
Klinisch beeld en verder beloop:<br />
● Zowel bij kinderen als volwassenen gaat een intoxicatie meestal niet direct gepaard met symptomen,<br />
waardoor het kan gebeuren dat patiënt zich niet binnen 24 h bij een arts aanmeldt:<br />
○ Meest voorkomende symptomen binnen de eerste 24 h na inname: buikpijn, misselijkheid en braken.<br />
○ Na 24 h: pijn in de leverstreek en tekenen <strong>van</strong> leverinsufficiëntie kunnen optreden.<br />
○ Ernstige intoxicaties: ze kunnen gepaard gaan met leverfunctiestoornissen, hepatische encefalopathie,<br />
stollingsstoornissen, nierinsufficiëntie, hypotensie of acidose.<br />
● Intoxicatie is een <strong>van</strong> de meest voorkomende oorzaken <strong>van</strong> leverfalen in de westerse wereld, en als er<br />
geen levertransplantatie wordt verricht, kan dit leiden tot ernstige complicaties zoals coma en dood.<br />
● Kinderen zijn na een intoxicatie minder vatbaar voor leverschade dan volwassenen:<br />
○ Komt mogelijk door het feit dat het glutathion-conjugatiesysteem bij kinderen minder snel verzadigd is,<br />
omdat ze een grotere glutathionvoorraad hebben en omdat ze een groter herstellend vermogen hebben<br />
dan volwassenen.<br />
○ Mogelijk metaboliseren kinderen paracetamol sneller en effectiever via veilige routes (vooral via<br />
sulfatering) dan volwassenen.<br />
● Een kind dat ondervoed of gedehydreerd is vertoont net als bij volwassenen een verhoogde kans op<br />
toxiciteit omwille <strong>van</strong> een kleinere voorraad glutathion (o.a. bij anorexia nervosa).<br />
● Bij pre-existente lever- of nierziekten bestaat er ook een verhoogde kans op paracetamoltoxiciteit.<br />
● Vermits er aanwijzingen zijn voor een verhoogde kans op toxiciteit bij gebruik <strong>van</strong> andere<br />
enzyminducerende medicatie (o.a. fenobarbital), is ook hier het risico op complicaties <strong>van</strong> een intoxicatie<br />
met paracetamol verhoogd.<br />
Risico’s op schade:<br />
● Een acute intoxicatie met 150 mg/kg of meer kan bij volwassenen schadelijk zijn.<br />
● Kleinere hoeveelheden kunnen bij chronische intoxicatie al schade geven.<br />
● Een eenmalige dosis <strong>van</strong> 300 mg/kg of meer kan al leiden tot sterfte.<br />
● Nog een complicerende factor is de onbetrouwbaarheid <strong>van</strong> de anamnese, want vaak is het niet duidelijk<br />
hoeveel er is ingenomen en wanneer.<br />
Somatische behandeling:<br />
● Hoeksteen <strong>van</strong> de behandeling <strong>van</strong> een intoxicatie wordt gevormd door toediening <strong>van</strong> acetylcysteïne, en<br />
dat zowel bij kinderen als bij volwassenen, want door de inactiverende werking op NAPQI wordt de<br />
leverschade verminderd of zelfs voorkomen.<br />
● Men moet met de toediening binnen de 8-10 h starten, maar zelfs tot 72 h na inname is toedienen zinvol<br />
gebleken.<br />
Prognose in verband met leverfalen:<br />
● Beste marker is de paracetamol-serumconcentratie, gerelateerd aan het tijdstip <strong>van</strong> inname.<br />
● Men kan op basis <strong>van</strong> deze gegevens beoordelen of toediening <strong>van</strong> acetylcysteïne aangewezen is, en men<br />
maakt hierbij gebruik <strong>van</strong> het rumack-matthew-nomogram:<br />
○ Als de serumparacetamolconcentratie hier hoger ligt dan de stippellijn (= > 150 mg/l, 4 uur na inname),<br />
dan moet men acetylcysteïne toedienen.<br />
○ Men begint zowel bij kinderen als volwassenen met 150 mg/kg in 15 min, gevolgd door 50 mg/kg<br />
gedurende 8 h, en deze laatste dosis kan 1-3 maal worden herhaald.<br />
○ Bij kleine kinderen moet men extra voorzichtig zijn, want enerzijds kunnen doseringsfouten hier fataal zijn,<br />
en anderzijds dient de dosis in een beperkte hoeveelheid vocht te worden gegeven (t.t.z. 5 g<br />
acetylcysteïne in 100 ml glucose-5%-oplossing), immers toediening <strong>van</strong> grote hoeveelheden vocht kan<br />
cerebraal oedeem veroorzaken.<br />
○ Hierom heeft men per os toediening wel gepropageerd, maar een ernstige intoxicatie gaat vaak gepaard<br />
met nausea en braken, en acetylcysteïne moet oraal in grote hoeveelheden worden toegediend, wat op<br />
zichzelf ook weer misselijkheid kan uitlokken, en dus heeft men de orale toediening in feite nooit<br />
toegepast (althans in Nederland).<br />
● Als de paracetamolspiegel lager is dan 10 mg/l en als de ALAT-waarde in het serum genormaliseerd of<br />
dalende is, kan de toediening <strong>van</strong> acetylcysteïne in principe gestopt worden na 24 h.<br />
W.T. 269 Samen sterk ... Sterk samen Pag. 4
● Zowel de eliminatiehalfwaardetijd als de hoogte <strong>van</strong> de paracetamolspiegel na 4 h hebben een<br />
voorspellende waarde voor het risico op ontstaan <strong>van</strong> leverschade.<br />
● Lever- en nierfunctie moet men volgen tot 4 dagen na inname, want in geval <strong>van</strong> acuut leverfalen is de<br />
kans op sterfte hoger dan 60% en moet men contact opnemen met een levercentrum waar<br />
levertransplantaties worden uitgevoerd.<br />
Gebruik <strong>van</strong> acetylcysteïne bij kinderen:<br />
● In feite is het rumack-matthew-nomogram enkel gevalideerd bij volwassenen, maar bij gebrek aan een<br />
alternatief wordt het ook toegepast bij kinderen, hoewel er aanwijzingen zijn dat gebruik er<strong>van</strong> bij kinderen<br />
tot overbehandeling kan leiden.<br />
● Bij inname tot 200 mg/kg paracetamol lijken kinderen tot 7 jaar geen verhoogd risico op levertoxiciteit te<br />
lopen en bij kinderen <strong>van</strong> 6 jaar en jonger is er na een eenmalige inname zelfs nooit een fatale casus<br />
gerapporteerd.<br />
● Anderzijds is er ook nooit een grotere groep onbehandelde jongere kinderen met een ernstige<br />
paracetamolintoxicatie beschreven.<br />
● Vanaf de leeftijd <strong>van</strong> 10 jaar kan men grofweg stellen dat het levermetabolisme vergelijkbaar is met dat <strong>van</strong><br />
een volwassene, en dit zou dus kunnen impliceren dat rond die leeftijd de gevoeligheid voor paracetamol<br />
<strong>van</strong> kinderen en volwassenen ongeveer gelijk is.<br />
● In de juiste dosering geeft acetylcysteïne weinig bijwerkingen, waardoor in de praktijk vaak uit voorzorg<br />
gekozen wordt om patiënt wel te behandelen met acetylcysteïne, hoewel er een fatale casus beschreven is<br />
bij een kind dat abusievelijk overgedoseerd was met acetylcysteïne.<br />
Wat is de waarde <strong>van</strong> maagspoeling en actieve kool?<br />
● Beide methoden worden vaak gebruikt bij volwassenen met een paracetamolintoxicatie.<br />
● Mogelijk is maagspoelen effectief binnen 1 h na inname <strong>van</strong> een potentieel toxische dosering, maar deze<br />
effectiviteit is nooit onomstotelijk aangetoond, en een groot nadeel is de verhoogde kans op braken, en<br />
daardoor aspiratie met mogelijk slokdarm- of maagbeschadiging.<br />
● Vermits maagspoelen belastend is voor de patiënt, wordt dit zeker afgeraden bij kinderen.<br />
● Bij een heldere, adequate en coöperatieve patiënt wordt actieve kool geadviseerd, maar ook hier is nooit<br />
onomstotelijk vastgesteld dat het de uitkomst <strong>van</strong> een paracetamolintoxicatie gunstig beïnvloedt.<br />
Nuteffect <strong>van</strong> psychiatrische behandeling:<br />
● Meestal staat gedrag dat tot zelftoegebracht letsel leidt niet op zichzelf, want in veel gevallen gaat het om<br />
een onderdeel <strong>van</strong> een psychiatrische stoornis zoals depressie of borderline stoornis.<br />
● Men kan een inschatting maken <strong>van</strong> het risico op herhaling bij middel <strong>van</strong> een heteroanamnese die op<br />
achterliggende psychoproblematiek gericht is.<br />
● Men moet, zowel tijdens spoedopname als later tijdens ziekenhuisopname, de interactie tussen het kind en<br />
de ouders beoordelen, net zoals de manier <strong>van</strong> omgaan met de intoxicatie.<br />
● Vaak zijn triviale gebeurtenissen motieven die met de suïcidepoging samenhangen, en een nieuwe<br />
suïcidepoging is de voornaamste oorzaak <strong>van</strong> overlijden na een suïcidepoging.<br />
● Bij minstens 40% <strong>van</strong> de patiënten die na een suïcidepoging opgenomen worden, treedt recidief op, maar<br />
mits een goede behandeling kan dit worden voorkomen:<br />
○ Men dient hiertoe eventueel bestaand contact met psychosociale hulpverlening in te schakelen.<br />
○ Als er nog geen contact gelegd is, moet dit zo snel mogelijk in gang worden gezet.<br />
○ Betrekken <strong>van</strong> de omgeving <strong>van</strong> het kind, zoals ouders, broers en zussen, is essentieel bij de aanpak,<br />
want dit verkleint de kans op herval.<br />
○ Een belangrijke rol in de follow-up is weggelegd voor de huisarts, en hij of zij kan ook de motivatie <strong>van</strong><br />
patiënt en diens omgeving voor specialistische hulp versterken.<br />
Beschouwing:<br />
● Men ziet regelmatig auto-intoxicaties met paracetamol bij personen jonger dan 18 jaar.<br />
● Op somatisch vlak heeft zo’n intoxicatie bij kinderen meestal geen consequenties, hoewel er toch een kans<br />
op leverschade bestaat, met soms zelfs overlijden als gevolg.<br />
● Een multidisciplinaire aanpak is noodzakelijk, en de onmiddellijke aanpak bestaat uit het antidotum<br />
acetylcysteïne.<br />
Ned Tijdschr Geneeskd 22 januari <strong>2011</strong> pag. 112-116.<br />
Dagelijkse Praktijk<br />
Lymfadenopathie en maligniteit: wanneer en hoe moet men de link opzoeken?<br />
Een vergrote lymfeklier kan wijzen op een maligniteit, maar wanneer is het zinvol om een biopsie te<br />
verrichten, er rekening mee houdend dat maar 1,1% <strong>van</strong> de patiënten met een onverklaarde lymfadenopathie<br />
een maligniteit vertoont, m.a.w. is het mogelijk om betrouwbaar vast te stellen bij welke patiënten in de eerste<br />
lijn met onverklaarde perifere lymfadenopathie er verdere diagnostiek moet plaatsvinden om ernstige<br />
aandoeningen uit te sluiten?<br />
Met behulp <strong>van</strong> de lymfklierscore die gebaseerd is op gegevens uit anamnese en lichamelijk onderzoek is<br />
dit inderdaad mogelijk:<br />
Pag. 5 Samen sterk ... Sterk samen W.T. 269
Anamnese: volgende punten zijn belangrijk:<br />
● Leeftijd <strong>van</strong> patiënt: een maligniteit is bij 0,4% <strong>van</strong> de jongeren en bij 4% <strong>van</strong> de patiënten boven de 40 jaar<br />
de oorzaak.<br />
● Duur <strong>van</strong> de lymfklierzwelling: meestal is nader onderzoek aangewezen wanneer de zwelling 3-6 weken<br />
bestaat zonder dat er een duidelijke oorzaak te vinden is.<br />
● De groeisnelheid:bij langzame groei moet men een maligniteit in het achterhoofd houden.<br />
● Aanwezigheid <strong>van</strong> pijn: als deze er niet is, groeit het vermoeden dat maligniteit een rol kan spelen.<br />
● Het bestaan <strong>van</strong> symptomen of klachten die aanwijzingen geven voor de oorzaak: neem een kind met een<br />
vergrote halsklier en een bovenste luchtweginfectie, dan is de kans op een ernstige aandoening vrijwel<br />
onbestaande.<br />
● Algemene symptomen: bij gegeneraliseerde jeuk verhoogt de kans op een maligniteit.<br />
● Relatie tot de omgeving: als bvb. naast vergrote halslymfklieren ook de schildklier vergroot is, is de kans op<br />
maligniteit sterk verhoogd.<br />
Lichamelijk onderzoek:<br />
● Kijk niet alleen naar de klier waarmee patiënt consulteert en naar de naaste omgeving, maar zoek ook<br />
systematisch naar andere palpabele lymfeklieren.<br />
● Onderzoek ook lever en milt, want hepato- en splenomegalie in combinatie met lymfadenopathie vergroten<br />
de kans op mononucleosis en myeloproliferatieve aandoeningen zoals leukemie.<br />
● Men moet bij palpatie op de volgende kenmerken letten:<br />
○ Het aantal klieren:<br />
- Als er maar 1 of enkele vergrote lymfeklieren zijn in dezelfde regio, vormt dit in principe geen indicatie<br />
voor verder onderzoek.<br />
- Alleen bij 5 of meer palpabele lymfeklieren neemt de kans op een ernstige aandoening zeer sterk toe.<br />
○ De grootte <strong>van</strong> de lymfeklieren:<br />
- Zegt eigenlijk weinig over de ernst <strong>van</strong> de aandoening.<br />
- Pas bij een om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> meer dan 3x 3 cm neemt de kans op een ernstige ziekte sterk toe, zeker als de<br />
klier ook aan het omliggende weefsel gefixeerd is.<br />
- In sommige studies geeft men het advies om verdere diagnose te verrichten bij een kleinere om<strong>van</strong>g<br />
(1,5 x 1,5 cm).<br />
○ Pijn bij palpatie:<br />
- Duidt op een actieve ontsteking, en soms is de huid boven de lymfeklier ook rood en warm.<br />
- Als men fluctuatie kan opwekken, is er abcedering opgetreden.<br />
○ Consistentie <strong>van</strong> de lymfeklier:<br />
- Als ze zacht of week aanvoelt is de oorzaak meestal onschuldig.<br />
- Vaste lymfeklieren berusten meestal op metastasering, maar vastheid komt ook voor bij bepaalde<br />
vormen <strong>van</strong> de ziekte <strong>van</strong> Hodgkin en bij granulomateuze ontstekingen.<br />
- Een rubberachtige consistentie past meer bij maligne lymfoom en chronische leukemie.<br />
○ Lokalisatie <strong>van</strong> de lymfeklieren:<br />
- Als er één of enkele vergrote lymfeklieren in de halsstreek voorkomen, zonder verdere verschijnselen of<br />
andere onderzoeksbevindingen, is er in principe geen reden om aan maligniteit te denken.<br />
- Bij vergroting <strong>van</strong> supraclaviculaire klieren neemt de kans op een ernstige aandoening toe.<br />
- Vergroting <strong>van</strong> supra- en infraclaviculaire klieren is verdacht voor een maligniteit <strong>van</strong> de longen, borst of<br />
uit het buikgebied.<br />
- Bij vergrote klieren in de lies is de kans op een ernstige aandoening juist veel kleiner.<br />
○ Vergroeiing <strong>van</strong> lymfeklieren:<br />
- Kan onderling of met de huid.<br />
- Duidt op een actieve infectie of op een maligniteit.<br />
De lymfeklierscore kan men dus berekenen uit de combinatie <strong>van</strong> meerdere hierboven beschreven<br />
bevindingen en vormt alzo een betrouwbare voorspeller <strong>van</strong> een ernstige ziekte. De score is opgebouwd uit<br />
zes onafhankelijke voorspellers waaraan punten worden toegekend en waaruit vervolgens de totaalscore<br />
(= Z-score) wordt berekend, die de kans op een maligniteit inschat.<br />
Factor Score<br />
0 1 2 3<br />
=================================================================================<br />
A leeftijd <strong>van</strong> de patiënt in jaren 40<br />
B gevoeligheid bij palpatie afwezig aanwezig<br />
C grootte <strong>van</strong> de lymfeklieren in cm² 9<br />
D jeuk over het ganse lichaam niet wel<br />
E aanwezigheid <strong>van</strong> supraclaviculaire niet wel<br />
lymfeklieren<br />
F harde lymfeklieren niet wel<br />
De totaalscore (Z) wordt berekend door de score voor elke factor in te vullen in de formule:<br />
Z = 5 A – 5 B + 4 C + 4 C + 3 E + 2 F – 6<br />
W.T. 269 Samen sterk ... Sterk samen Pag. 6
Ongeveer 90% <strong>van</strong> de patiënten met een vergrote klier en een Z-score >1 heeft een maligniteit.<br />
Bij een lage a-priorikans verhoogt een Z-score <strong>van</strong> 1 of meer de kans op een maligniteit sterk.<br />
Bij een score
○ Er zijn sinds enige tijd ook synthetische middelen geproduceerd die de ‘active site’ <strong>van</strong> het<br />
trombinemolecuul blokkeren, met als bekendste voorbeeld het geneesmiddel melagatran, en er bestaat<br />
hier<strong>van</strong> ook een orale variant, namelijk ximelagatran.<br />
○ Later is de eveneens synthetische directe orale trombineblokker dabigatran ontwikkeld.<br />
● De orale directe blokkers <strong>van</strong> factor Xa:<br />
○ Rivaroxaban, apixaban en edoxaban zijn nog recenter in evaluatie genomen.<br />
○ Ze remmen de geactiveerde eerste component <strong>van</strong> de final common pathway <strong>van</strong> de stollingscascade in<br />
zijn activiteit, er rekening mee houdend dat één molecuul geactiveerd factor X kan leiden tot de activatie<br />
<strong>van</strong> honderden trombinemoleculen.<br />
○ Dus lijkt het mogelijk en aantrekkelijk om de final common pathway <strong>van</strong> de stollingscascade op een zo<br />
hoog mogelijk aangrijpingspunt te remmen.<br />
○ Deze factoren lijken evenwaardig te zijn aan laagmoleculaire heparine bij preventie <strong>van</strong> veneuze tromboembolie<br />
na orthopedische ingrepen, maar in feite is een nadere klinische plaatsbepaling dringend<br />
aangewezen, maar er lopen momenteel ter zake 3 grote onderzoeken, met in totaal ruim 50.000 patiënten<br />
die dubbelblind worden gerandomiseerd naar een orale directe factor Xa-blokker of vitamine<br />
K-antagonisten met een streef-INR tussen 2 en 3.<br />
Recent onderzoek met de nieuwe antitrombotica bij VKF:<br />
● Antiplaatjestherapie is inferieur:<br />
○ Acetylsalicylzuur solo, maar ook de dubbele antiplaatjestherapie met acetylsalicylzuur en clopidogrel, is<br />
minder effectief gebleken dan vitamine K-antagonisten en heeft hetzelfde bloedingsrisico.<br />
○ Dus lijken deze remmers geen echt alternatief te zijn, tenzij er contra-indicaties zijn voor vitamine<br />
K-antagonisten bij hoog-risicopatiënten: in dat geval kan de combinatie acetylsalicylzuur plus clopidogrel<br />
een effectief alternatief zijn, maar dit gaat dan wel gepaard met aanzienlijk meer bloedingen dan met<br />
acetylsalicylzuur alleen.<br />
●Pentasachariden:<br />
○ Betreft de subcutane ‘super-laagmoleculaire’ heparines, o.a. idraparinux, éénmaal per week.<br />
○ Bij vergelijking bleek het product vitamine K-antagonisten in effectiviteit te verslaan, maar het aantal<br />
hersenbloedingen was, ook weer in vergelijking, onaanvaardbaar hoog, mogelijk als gevolg <strong>van</strong> het feit<br />
dat er geen antidotum voor idraparinux voorhanden is.<br />
● Ximelagatran:<br />
○ Uit studies bleek dat dit oraal product een alternatief vormt voor vitamine K-antagonisten, want het was op<br />
zijn minst even effectief in het voorkomen <strong>van</strong> trombo-embolie en het bloedingsrisico was lager.<br />
○ Vermits het product hepatotoxisch was, werd de verdere ontwikkeling stopgezet en verlaten.<br />
● Dabigatran:<br />
○ Uit een recente vergelijkende studie bleek dat dit middel het risico <strong>van</strong> trombo-embolie (meestal ging het<br />
om een herseninfarct) te verlagen <strong>van</strong> 1,7% per jaar met vitamine K-antagonisten naar 0,8% met de hoge<br />
dosis dabigatran (= p < 0,001) en naar 1,2% met de lage dosis (p = 0,34).<br />
○ Wat ook opviel was het feit dat het risico op hersenbloeding werd verminderd <strong>van</strong> 0,7% per jaar met<br />
vitamine K-antagonisten tot 0,3% per jaar (= p < 0,001%) met de hoge en tot 0,2% per jaar<br />
(= < 0,001%)met de lage dosis dabigatran.<br />
○ Er was wel een niet-significant hoger risico op hartinfarct (0,7% voor beide doses tegen 0,5% per jaar met<br />
vitamine K-antagonisten) en ook op maagbloeding, 1,5% per jaar voor de hoge (= p < 0,001%) en 1,2%<br />
voor de lage dosis (= p = 0,43) tegenover 1% per jaar met de vitamine K-antagonisten.<br />
○ Eventjes dus recapituleren:<br />
- Een hoge dosis dabigatran leidt t.o.v. vitamine K-antagonisten op elke 2 voorkomen herseninfarcten en<br />
1 voorkomen hersenbloeding tot 3 extra maagbloedingen en wellicht 1 extra hartinfarct.<br />
- Bij lage dosis dabigatran: bovenstaande complicaties <strong>van</strong> de therapie werden bij het voorkomen <strong>van</strong><br />
hersenbloeding niet gezien.<br />
- Er werd ten slotte ook geen verschil in sterfte en leverenzymafwijkingen waargenomen met Dabigatran.<br />
Welke zijn dan de mogelijkheden <strong>van</strong> dabigatran als ver<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> de vitamine K-antagonisten bij VKF?<br />
● Men kan de resultaten relatief gunstig noemen, naast de eenvoud en patiëntvriendelijkheid voor de<br />
dagelijkse praktijk.<br />
● Probleem is wel dat antitrombotica in principe door patiënten met VKF levenslang moeten worden gebruikt,<br />
dit in tegenstelling met preventie en behandeling <strong>van</strong> veneuze trombo-embolie, en dus moet de veiligheid<br />
<strong>van</strong> dabigatran op de lange termijn nog worden geëvalueerd, terwijl we die <strong>van</strong> vitamine K-antagonisten al<br />
lang en goed kennen.<br />
● Via de 3 grote, bovengenoemde nog lopende onderzoeken, zal ten andere het concept <strong>van</strong> een<br />
behandelingsstrategie die geen INR-monitoring meer behoeft nog verder moeten worden bewezen.<br />
● En er is ook nog het toegenomen risico op maagbloeding bij toediening <strong>van</strong> een hoge dosis dat verder moet<br />
worden bekeken, en ook blijven er vraagtekens bestaan hoe men moet handelen bij ernstige bloedingen of<br />
spoedoperaties, vermits de stollingsstatus met de nieuwe medicamenten niet goed kan worden vastgesteld<br />
– iets wat ze gemeen hebben met de aggregratieremmers <strong>van</strong> de bloedplaatjes.<br />
● Omwille <strong>van</strong> bovengenoemde redenen is het nog veel te vroeg om al die tienduizenden patiënten in<br />
Nederland die goed ingesteld zijn op vitamine K-antagonisten bij VKF zomaar te switchen naar dabigatran.<br />
W.T. 269 Samen sterk ... Sterk samen Pag. 8
● Voor patiënten die voor het eerst in aanmerking komen voor orale antistollingsmiddelen bij VKF, kan de bal<br />
anders liggen, immers uit recent onderzoek bleek dat patiënten hetzelfde profijt hebben <strong>van</strong> dabigatran als<br />
patiënten die eerder al vitamine K-antagonisten gebruikten.<br />
● Daarnaast zijn er ook patiënten die niet goed in te stellen zijn op vitamine K-antagonisten of die niet meer<br />
door de trombosediensten gecontroleerd wensen te worden: ook zij lijken kandidaten voor overschakeling.<br />
● Tussen haakjes: patiënten met kunstkleppen of een indicatie voor vitamine K-antagonisten ter preventie<br />
<strong>van</strong> systemische trombo-embolie anders dan VKF vallen buiten deze beschouwing.<br />
Conclusie:<br />
● Wellicht gaan de vertrouwde vitamine K-antagonisten in de nabije toekomst concurrentie krijgen <strong>van</strong> de<br />
orale directe blokkers <strong>van</strong> trombine en <strong>van</strong> factor Xa.<br />
● Mogelijk zullen de complexiteit <strong>van</strong> het bloedingsrisico <strong>van</strong> de behandeling met vitamine K-antagonisten het<br />
gaan afleggen tegen de vermeende eenvoud en naar verwachting betere veiligheid <strong>van</strong> de nieuwe<br />
middelen, maar dan zal dat concept <strong>van</strong> eenvoud verder moeten bewezen worden via de lopende trials.<br />
Wait and see!<br />
Ned Tijdschr Geneeskd 29 januari <strong>2011</strong> pag.166-170.<br />
Pneumologie, Dagelijkse Praktijk<br />
Als pneumonie een optie is, hoe kunnen we dan zeker(der) spelen?<br />
Diagnostiek <strong>van</strong> longaandoeningen is vooral gebaseerd op de combinatie <strong>van</strong> beschikbare factoren uit de<br />
voorgeschiedenis, de anamnese en het lichamelijk onderzoek, en daarbij speelt klinische ervaring een<br />
belangrijke rol.<br />
We gaan in deze context in op de waarde <strong>van</strong> de bevindingen bij het lichamelijk onderzoek <strong>van</strong> een patiënt<br />
met acute koorts, hoesten en eventueel sputumproductie of tekenen <strong>van</strong> dyspneu die mogelijk kaderen in het<br />
beeld <strong>van</strong> een pneumonie.<br />
Waarde <strong>van</strong> het klinisch onderzoek:<br />
● Minder dan de helft <strong>van</strong> de mensen met een pneumonie heeft géén afwijkende bevindingen bij onderzoek,<br />
maar wél koorts.<br />
● Als patiënt koorts heeft (> 37,8°C; positieve lilelihoodratio (LR+): 2,0), een versneld ademhaling (> 28/min;<br />
LR+: 2,0), of een versnelde hartslag (> 100/min; LR+: 1,6) is de kans op het bestaan <strong>van</strong> een pneumonie<br />
enigszins verhoogd.<br />
● Het belangrijkste longonderzoek bestaat uit percussie en auscultatie:<br />
○ Technisch is dit onderzoek eenvoudig uit te voeren, maar de interpretatie <strong>van</strong> de bevindingen is slecht<br />
gestandaardiseerd.<br />
○ Resultaat is een slechte interbeoordelaarovereenkomst, want zelfs bij getrainde onderzoekers komt deze<br />
niet uit boven de 50% en voor veel bevindingen is ze nog veel lager.<br />
○ Anderzijds toont onderzoek aan dat scholing ter zake de variabiliteit in interpretatie aanzienlijk kan<br />
verminderen.<br />
Percussie:<br />
● Geeft informatie over het onderliggende weefsel tot een diepte <strong>van</strong> 5-7 cm.<br />
● Percutoir zijn dieper gelegen massale afwijkingen niet te onderscheiden.<br />
● Bij vergelijkende percussie is de interbeoordelaarovereenkomst redelijk (kappa = 0,51).<br />
● De specificiteit is bij verdenking op pneumonie goed (82-99%), maar de sensitiviteit is zeer beperkt<br />
(4-26%), waardoor de gemiddelde LR+ 3,0 is.<br />
● Dit houdt in dat de kans op een pneumonie flink stijgt als men een demping vindt, maar als demping niet<br />
aanwezig is, wil dat niets zeggen.<br />
Auscultatie:<br />
● Bronchiaal ademgeruis:<br />
○ Bij aandoeningen waarbij de alveoli gevuld zijn met ontstekingsinfiltraat en de ademwegen open zijn<br />
(zoals bij een lobaire pneumonie, bij pulmonaal oedeem of bij gefibroseerde longgebieden) kan men<br />
bronchiaal ademgeruis horen over de perifere longvelden.<br />
○ Aanwezigheid er<strong>van</strong> verhoogt de kans op een pneumonie (LR+: 3,3), maar het is wel lastig om te<br />
beoordelen, en de interbeoordelaarovereenkomst is zeer slecht (kappa = 0,19).<br />
● Afgenomen of verzwakt ademgeruis:<br />
○ Vaststelling hier<strong>van</strong> bij een patiënt met een normaal postuur vormt een sterke aanwijzing voor COPD of<br />
emfyseem (LR+: 10,2).<br />
○ Treedt ook op bij afgenomen luchthoudendheid <strong>van</strong> het longweefsel (atelectase, pneumonie), bij<br />
uitgesproken adipositas, bij verminderde ademexcursies of bij een grote pneumothorax.<br />
○ Bij afname <strong>van</strong> het ademgeruis verhoogt de kans op pneumonie enigszins (LR+: 2,3).<br />
● Bronchopulmonale bijgeluiden:<br />
○ Crepitaties: ze duiden op het openspringen <strong>van</strong> de luchtwegen:<br />
- Fijne hoogfrequente crepitaties: zijn het gevolg <strong>van</strong> het openspringen <strong>van</strong> de kleinere luchtwegen.<br />
Pag. 9 Samen sterk ... Sterk samen W.T. 269
- Grove, laagfrequente crepitaties: zijn het gevolg <strong>van</strong> een onderbroken luchtstroom in de grotere<br />
luchtwegen.<br />
- Bevinding <strong>van</strong> crepitaties vergroot de kans op aanwezigheid <strong>van</strong> een pneumonie iets (LR+: 1,8).<br />
○ Ronchi:<br />
- Piepende, hoogfrequente ronchi: men hoort ze bij vernauwing <strong>van</strong> de luchtwegen zoals bij astma.<br />
- Brommende laagfrequente ronchi: ze wijzen op taai secreet in de grotere luchtwegen of een slappe<br />
bronchuswand en men hoort ze vooral bij chronische bronchitis.<br />
- De interbeoordelaarovereenstemming <strong>van</strong> ronchi is redelijk goed (kappa = 0,52).<br />
- Wheezing vermindert de kans op de aanwezigheid <strong>van</strong> een pneumonie (LR+: 0,8).<br />
● Elektronische auscultatie:<br />
○ Hierbij worden de geluiden geanalyseerd, waardoor men recent meer inzicht gekregen heeft in de<br />
frequentie waarmee bronchopulmonale bijgeluiden bij gezonden en bij mensen met verschillende<br />
longaandoeningen voorkomen.<br />
○ Met deze techniek is het wel mogelijk om gezonden redelijk te onderscheiden <strong>van</strong> zieken, maar slechts<br />
weinig bijgeluiden blijken zeer specifiek te zijn voor een pneumonie.<br />
Stemgeleidingstesten:<br />
● Bij stemfremitus en bronchofonie wordt gebruik gemaakt <strong>van</strong> het feit dat verminderde luchthoudendheid <strong>van</strong><br />
het longweefsel met open luchtwegen de voortgeleiding <strong>van</strong> de stem versterkt.<br />
● Bij stemfremitus voelt de arts de vibraties <strong>van</strong> de thoraxwand, en bij bronchofonie luistert hij met de<br />
stethoscoop.<br />
● De zeer grote interdoktervariatie zorgt ervoor dat de waarde <strong>van</strong> deze onderzoeken sterk beperkt wordt,<br />
maar bronchofonie blijkt wel waardevol te zijn voor het aantonen <strong>van</strong> een pneumonie (LR+: 4,1).<br />
Samengestelde score: men kan bij vermoeden <strong>van</strong> pneumonie de diagnose veel waarschijnlijker maken<br />
door de gegevens te combineren met de zogenoemde heckerlingscore:<br />
● Men geeft hierbij 1 punt voor elk <strong>van</strong> de 5 volgende factoren: temperatuur > 37,8°C, hartslag > 100/min,<br />
crepitaties, verminderd ademgeruis en de afwezigheid <strong>van</strong> astma.<br />
● Bij een score <strong>van</strong> 4 of 5 is de kans op een pneumonie sterk vergroot (LR+: 8,2)en bij een score <strong>van</strong> 0 of 1<br />
iets verkleind (LR+: 0,3).<br />
● Deze score is gevalideerd in verschillende eerstelijnspopulaties.<br />
Besluit: bij verdenking op pneumonie is een verantwoorde beslissing over de diagnose alleen maar mogelijk<br />
door de bevindingen <strong>van</strong> het lichamelijk onderzoek te combineren.<br />
Ned Tijdschr Geneeskd 5 februari <strong>2011</strong> pag. 223-225.<br />
Traumatologie<br />
Waveboarden, een soort skateboarden, gelijkaardige letsels?<br />
Sinds 2009 is waveboarden de nieuwste rage onder kinderen in Nederland. Zo’n waveboard lijkt op een<br />
skateboard, maar heeft slechts twee wielen, die bovendien onafhankelijk <strong>van</strong> elkaar kunnen bewegen bij<br />
middel <strong>van</strong> een scharnierend middendeel.<br />
Ongevalsincidentie tijdens het skaten:<br />
● Ongevallen gebeuren meestal als gevolg <strong>van</strong> balansstoornissen, onregelmatigheden in het wegdek,<br />
onvermogen om te stoppen en een te hoge snelheid.<br />
● Het grootste risico op letsel tijdens het skaten vindt men bij kinderen <strong>van</strong> 5-14 jaar:<br />
○ Zo werden er in Amerika in het jaar 2000 op de dienst Spoedgevallen 59.000 kinderen jonger dan 15 jaar<br />
behandeld na een ongeval tijdens het skaten.<br />
○ In twee derde <strong>van</strong> de gevallen ging het om fracturen, en bij 37% betrof het de pols.<br />
○ In 2000 werden er in Nederland 7600 skaters behandeld na een ongeval, en net als in Amerika was ook<br />
hier de pols het meest aangedaan (36%).<br />
Waarde <strong>van</strong> bescherming tijdens het skaten:<br />
● Heeft duidelijk een preventieve werking op het voorkomen <strong>van</strong> letsels.<br />
● Polsbeschermers reduceren het aantal letsels aan de pols met 87%.<br />
● Het dragen <strong>van</strong> elleboogbescherming vermindert de incidentie <strong>van</strong> elleboogletsels met 82%.<br />
● Kniebeschermers laten een daling zien <strong>van</strong> 32% voor knieletsels.<br />
Retrospectief onderzoek betreffende waveboarden:<br />
● Werd uitgevoerd in het <strong>Medisch</strong> <strong>Centrum</strong> Alkmaar met als doel om het aantal en het type letsels dat<br />
waveboarden met zich meebrengt te beschrijven en om na te gaan of het dragen <strong>van</strong> bescherming moet<br />
worden gestimuleerd.<br />
○ Er werd gekozen voor kinderen in de leeftijdscategorie <strong>van</strong> 5-15 jaar.<br />
○ Het type letsel werd gedocumenteerd en onderverdeeld naar wonden, contusie, distorsio, luxatie of<br />
fractuur.<br />
○ Bij een fractuur werd ook de behandeling er<strong>van</strong> genoteerd.<br />
W.T. 269 Samen sterk ... Sterk samen Pag. 10
○ Er werd ook telefonisch geïnformeerd of er bescherming werd gedragen, en daarbij werd er onderscheid<br />
gemaakt tussen geen bescherming, polsbescherming, elleboogbescherming of kniebescherming.<br />
● 1418 kinderen <strong>van</strong> 5-15 jaar bezochten de dienst Spoedgevallen in de periode <strong>van</strong> 1 maart 2010 tot 31 mei<br />
2010.<br />
○ 1051 (74%) <strong>van</strong> deze kinderen vertoonden letsel als gevolg <strong>van</strong> een trauma.<br />
○ Bij 132 <strong>van</strong> deze kinderen trad het trauma op tijdens het waveboarden (= 9% <strong>van</strong> alle kinderen <strong>van</strong><br />
5-15 jaar die de Spoed bezochten en 13% <strong>van</strong> de kinderen die dat deden in verband met een letsel als<br />
gevolg <strong>van</strong> een trauma).<br />
- 41 <strong>van</strong> deze kinderen (31%) vertoonden een contusie en bij 85 kinderen (64%) werd er een fractuur<br />
vastgesteld.<br />
- Bij 70 kinderen (53%) betrof het een letsel <strong>van</strong> de onderarm en de pols en bij 18 kinderen (14%) ging<br />
het om de elleboog.<br />
- Bij 8 <strong>van</strong> de kinderen met een fractuur (9%) werd een gesloten repositie uitgevoerd en bij 8 andere<br />
kinderen (9%) vond een operatieve interventie onder narcose plaats, terwijl de overige fracturen<br />
conservatief behandeld werden.<br />
- 2 kinderen werden behandeld aan wonden in het gelaat en bij 1 kind was er letsel <strong>van</strong> de tanden.<br />
- 1 maal werd een luxatie <strong>van</strong> het acromioclaviculaire gewricht gezien en 2 kinderen hadden een distorsio<br />
<strong>van</strong> de pols.<br />
- Bij 125 <strong>van</strong> de 132 kinderen kon men ook nagaan of er op het moment <strong>van</strong> het ongeval een<br />
bescherming werd gedragen met volgend resultaat: 4 kinderen (3%) droegen bescherming, alle<br />
overigen (97%) niet, met nog als pittig detail dat bij de kinderen die een bescherming droegen geen<br />
fractuur was opgetreden.<br />
○ Opvallend tenslotte was het feit dat er een stijging was <strong>van</strong> het aantal casussen dat de Spoedgevallen<br />
bezocht in de leeftijdscategorie <strong>van</strong> 5-15 jaar t.o.v. de jaren 2007-2009.<br />
Beschouwing:<br />
● Het gaat dus om een nieuwe rage die letsel met zich meebrengt.<br />
● Meest aangedaan zijn onderarm en pols en op de tweede plaats komt de elleboog, juist twee regio’s<br />
waarvoor adequate bescherming eenvoudig verkrijgbaar is.<br />
● Dient wel gezegd dat het om een retrospectief onderzoek ging, en dat er dus geen controlegroep was <strong>van</strong><br />
kinderen die wel waveboarden, maar niet met letsel naar de Spoedgevallen kwamen.<br />
● Van skaten weten we dat bescherming <strong>van</strong> de pols, elleboog en knie daadwerkelijk effectief is in de<br />
reductie <strong>van</strong> het aantal letsels dat bij een ongeval optreedt, en bovenstaande analyse laat zien dat<br />
waveboarden dezelfde letsels geeft als skaten, dus kunnen we verwachten dat ook bij het waveboarden het<br />
aantal letsels terug te brengen is door het dragen <strong>van</strong> bescherming.<br />
Ned Tijdschr Geneeskd 12 februari <strong>2011</strong> pag. 253-255.<br />
Dagelijkse Praktijk<br />
Een klein meisje met een vervelend probleem<br />
Casus: een moeder presenteert zich op de consultatie met haar dochtertje <strong>van</strong> anderhalf jaar:<br />
● Op de crèche had men opgemerkt dat ze ‘geen vagina zou hebben en dat de schaamlippen er vreemd<br />
uitzagen’.<br />
● Ze inspecteerde dan zelf ook de vagina en ze vond dat die er anders uitzag dan bij haar 3-jarige dochter,<br />
maar in feite had ze dat zelf niet eerder opgemerkt.<br />
● Ze geeft (als moeder) een gespannen indruk, en ze vertelt dat ze bang is dat er iets verkeerd is.<br />
● Het dochtertje zelf vertoont geen klachten: ze eet en drinkt goed, er zijn geen mictieproblemen, ze is nog<br />
wel niet zindelijk, en wat de ontlasting betreft zijn er ook geen bijzonderheden te melden.<br />
● Bij inspectie ziet men een normale clitoris en urethra, men bespeurt geen duidelijk vestibulum en men ziet<br />
dat de labia minora verkleefd zijn en dat er alleen nog een dunne lijn te zien is.<br />
● In eerste instantie lukt voorzichtig spreiden <strong>van</strong> de labia minora niet, maar met een bevochtigd wattenstok<br />
lukt het wel, iets wat kortdurend pijnlijk is voor patiëntje, maar voor de moeder is het een hele opluchting dat<br />
de vagina intact is en dat de verkleving opgeheven is.<br />
Beschouwing:<br />
● Zo’n verkleving bij prepuberale meisjes is in de literatuur vaker beschreven en staat bekend als synechia<br />
vulvae.<br />
● Er zijn echter nog een boel synoniemen zoals ‘labiale fusie’, ‘vulvafusie’, ‘atresia vulvae’, ‘synechie <strong>van</strong> de<br />
vulva’, ‘interlabiale occlusie’ en ‘occlusie <strong>van</strong> het vestibulum vaginalis’.<br />
● Komt meestal voor bij meisjes variërend in leeftijd <strong>van</strong> twee maanden tot zeven jaar.<br />
Incidentie:<br />
● Er zijn in de eerste lijn geen onderzoeken bekend en dus kunnen er geen exacte cijfers worden gegeven,<br />
maar een schatting is wel mogelijk:<br />
Pag. 11 Samen sterk ... Sterk samen W.T. 269
○ Tijdens een prospectief onderzoek op een polikliniek pediatrie (Leung et al.)werd bij 1970 meisjes het<br />
genitale gebied bekeken, hoewel ze hier<strong>van</strong> geen klachten hadden: bij 1,8% <strong>van</strong> deze meisjes was er<br />
sprake <strong>van</strong> een synechia vulvae, met een piekincidentie tussen de 13 en 23 maanden (3,3%).<br />
○ In Australië vond men tijdens onderzoek dat labiale fusie voorkwam bij 3 <strong>van</strong> de 130 (2,3%) prepuberale<br />
meisjes die een dermatoloog raadpleegden in verband met een klacht <strong>van</strong> de vulva.<br />
○ Hieruit kan men deduceren dat de incidentie lager zal zijn dan de boven genoemde 1,8%, immers in het<br />
laatste onderzoek is er sprake <strong>van</strong> een geselecteerde populatie.<br />
Lokalisatie en gevolgen:<br />
● Deze adhesies kunnen zich over een kleiner of groter deel <strong>van</strong> de labia manifesteren, en soms zelfs over<br />
de ganse lengte.<br />
● Gaat het om een kleiner deel, dan begint de verkleving <strong>van</strong>af de commissura posterior, vaak zonder<br />
klachten en onopgemerkt.<br />
● Zijn de adhesies uitgebreider, dan kunnen er secundaire problemen ontstaan zoals infectie <strong>van</strong> de<br />
urineweg door stase <strong>van</strong> urine (20%), vaginitis (8,6%), vaker plassen (7,3%) en nadruppelen omdat de<br />
urine niet goed kan afvloeien (13%).<br />
Etiologie: is niet goed bekend.<br />
● Vermits het typisch beeld pas gezien wordt <strong>van</strong>af de leeftijd <strong>van</strong> twee maanden, betreft het dus een<br />
verworven aandoening.<br />
● Betreffende de eventuele oorzaak zijn er twee mogelijkheden geformuleerd:<br />
○ Eerste mogelijkheid: deze adhesies ontstaan bij matige hygiëne en wat infectie <strong>van</strong> de vulva.<br />
○ Tweede mogelijkheid: oestrogeendeficiëntie: de synechia ontstaan immers zelden direct na de geboorte<br />
(want dan heeft het kind nog oestrogeen dat via de placenta verkregen is), en ze ontstaan ook zelden na<br />
de leeftijd <strong>van</strong> acht jaar, als de eigen oestrogeenproductie <strong>van</strong> het kind op gang gekomen is.<br />
○ Eigenlijk moet men nog een derde, zeldzame oorzaak onderscheiden, namelijk seksueel misbruik, maar<br />
hier zien de verklevingen er anders uit: het oppervlak is onregelmatiger, het gebied eromheen is vaak ook<br />
rood, en het contactvlak ligt niet altijd in de mediaanlijn.<br />
Behandeling:<br />
● Bij milde verklevingen:<br />
○ Er is niks op tegen om hier een afwachtend beleid te voeren, want er zijn patiënten bekend die geen<br />
klachten vertonen of bij wie de adhesies spontaan verdwenen zijn.<br />
○ Wel best hygiëneadviezen geven en een jaarlijkse controle afspreken.<br />
○ Het is ook aangewezen om de follow-up voort te zetten tot de verklevingen spontaan verdwijnen.<br />
● Bij uitgebreide verklevingen:<br />
○ Hier is niet geweten of deze <strong>van</strong>zelf verdwijnen.<br />
○ Vermits er een behandeling bestaat die zelden complicaties evoceert, en waarmee men problemen zoals<br />
urineweginfecties kan voorkomen, geldt het advies om bij uitgebreide verklevingen en secundaire<br />
problemen wel te behandelen.<br />
Hoe wordt dit probleem dan in de praktijk best aangepakt?<br />
- 2003: in een artikel <strong>van</strong> het Ned Tijdschr Geneeskd stelt men een behandeling voor met een crème op<br />
basis <strong>van</strong> oestrogeen, totdat de labia losgekomen zijn, en daarna kan men overgaan op insmeren met<br />
een vettige crème.<br />
- Er zijn de laatste 5 jaar verschillende onderzoeken gedaan naar zowel topicale oestrogenen als topicale<br />
corticosteroïden o.a. door Leung et al. (1) en Myers et al. (2).<br />
(1) . Zij behandelden 19 meisjes met oestrogeencrème die tweemaal daags werd aangebracht.<br />
. Alvorens de crème aan te brengen werd de introïtus gewassen.<br />
. Als er geen fusie meer was <strong>van</strong> de labia stapte men over naar een behandeling met een vette<br />
crème, ook tweemaal daags, met succes bij alle meisjes.<br />
. Er traden bij 6 patiëntjes wel bijwerkingen op: bij 5 patiëntjes ontstond er vulvaire pigmentatie die<br />
na 6 weken spontaan verdween, en bij één patiëntje was er een vergroting <strong>van</strong> de borst die na een<br />
maand idem verdween.<br />
(2) . Zij behandelden 19 meisjes tweemaal daags met betamethasonecrème en dit was bij 13 meisjes<br />
succesvol.<br />
○ Uit een vergelijkend retrospectief onderzoek bij 150 patiëntjes met topicale oestrogeen en<br />
betamethasonecrème blijkt dat behandeling met bethametason sneller succesvol is (gemiddelde duur<br />
1,3 maanden), vergeleken met oestrogeencrème (2,2 maanden), en er traden ook minder bijwerkingen op<br />
<strong>van</strong> vaginaal bloedverlies en borstvergroting bij gebruik <strong>van</strong> betamethason.<br />
○ Vermits er ter zake nog geen gerandomiseerd interventieonderzoek werd verricht, kan men nog niet<br />
duidelijk stellen welke <strong>van</strong> de twee behandelingen de voorkeur geniet.<br />
○ Chirurgische behandeling bij middel <strong>van</strong> tractie <strong>van</strong> de labia na lokale anesthesie of klieven onder<br />
algemene anesthesie is enkel aangewezen bij ernstige mictieklachten of volledige urineretentie.<br />
Besluit: het gaat dus om een verworven aandoening waar<strong>van</strong> de oorsprong nog niet volledig duidelijk is, en<br />
vermits milde verklevingen spontaan kunnen verdwijnen, beveelt men behandeling enkel aan bij secundaire<br />
problemen en uitgebreide verkleving.<br />
Bij recidiverende urineweginfecties, vaginitis en mictieproblemen bij jonge meisjes moet men de<br />
aanwezigheid <strong>van</strong> synechia vulvae in het achterhoofd houden.<br />
W.T. 269 Samen sterk ... Sterk samen Pag. 12
Vervolg <strong>van</strong> de casus:<br />
● Aan de moeder werd de instructie gegeven om het genitale gebied goed te wassen, en om daarbij goed<br />
met het washandje <strong>van</strong> voor naar achter langs de genitalia te strijken en deze in te strijken met vaselinelanettecrème,<br />
met een controle na één week.<br />
● Bij controle 2 weken nadien vertelde de moeder dat het probleem verholpen was, en inderdaad kon er bij<br />
klinisch onderzoek geen verkleving meer worden aangetoond.<br />
● De literatuur toont echter aan dat spreiden <strong>van</strong> de labia met een wattenstok en nadien gebruik <strong>van</strong> een<br />
washandje niet aangewezen is, terwijl insmeren met vaseline-lanettecrème wel wordt geadviseerd, maar<br />
dan als nabehandeling.<br />
Eindbeschouwing: de laatste jaren heeft men ter zake onderzoek gedaan naar de behandeling met<br />
oestrogeencrème en corticosteroïdcrème, maar op grond hier<strong>van</strong> is het nog niet mogelijk om een voorkeur<br />
aan te geven voor een <strong>van</strong> beide crèmes: ze bleken beide veilig en effectief bij uitgebreide verklevingen.<br />
Huisarts & Wetenschap 54(1) januari <strong>2011</strong> pag. 29-31.<br />
Een persoonlijke keuze<br />
In vogelvlucht<br />
MCH-DIGEST – 1 <strong>april</strong><br />
In NEJM een poging om met irbesartan bij patiënten met VKF het cardiovasculair risico gunstig te<br />
beïnvloeden. Het werkt niet.<br />
Hebben we nog thiazolidinediones nodig in de aanpak <strong>van</strong> type 2 diabetes? Neen zegt men in JAMA. Het is<br />
tijd om aan andere klassen <strong>van</strong> medicaties te gaan denken.<br />
Een ander sartaan verhaal, ook in NEJM: olmesartan bij type 2 diabetes zou misschien het optreden <strong>van</strong><br />
microalbuminurie vertragen?<br />
Dat klopt, maar eigenaardig genoeg is de cardiovasculaire mortaliteit bij patiënten met bestaande<br />
hartproblemen hoger. Niet zo’n schitterend idee dus?<br />
LANCET geeft aandacht aan eradicatie <strong>van</strong> H pylori: misschien moeten we naar een quadrupele therapie<br />
gaan? Met bismuth, een PPI, tetracycline, metronidazole en dat alles 10 dagen lang.<br />
Bifosfonaten langer dan 5 jaar gebruikt voor osteoporose verhogen het risico op zeldzamere heupfracturen.<br />
Het absoluut risico blijft wel beperkt, zegt men in JAMA.<br />
Ook in JAMA en ook over osteoporose: een nitroglycerine crème dagelijks voor bedtijd aanbrengen<br />
gedurende 2 jaar verhoogt de BMD licht en verlaagt de botresorptie.<br />
Ik kan geen commentaar vinden in het artikel over de mening <strong>van</strong> de echtgenoten die het bed delen met<br />
deze explosieve dames. En wat vinden explosieve honden er<strong>van</strong>?<br />
Na lezing <strong>van</strong> een artikel in BMJ ben ik er gerust in: vermits in nooit een joint <strong>van</strong> dichtbij zag is mijn kans<br />
psychotisch te worden weer wat kleiner. Dement daarentegen.<br />
De scepticus uit Glasgow does it again. Inderdaad, ik denk ook dat ‘waarom’ een zeer<br />
belangrijk woord is in ons vak, en dat we meestal geen antwoord hebben op die vraag.<br />
Dus weg met routine gynaecologische onderzoeken.<br />
My friend glanced at me anxiously. The spitting tutor was puce, veins popping out of his neck, a cartoon<br />
characterisation of anger. Odd that a small word like “why” could cause such an allergic reaction. But “why” is<br />
the most important word in medicine. So why do doctors routinely conduct gynaecological bimanual and<br />
speculum examinations? I visited the gleaming spired evidence websites for guidance, but was left scrabbling<br />
around the waste paper bins of the internet.<br />
Consider bimanual pelvic examination. It can detect pelvic masses, but what is the chance of making an<br />
error? In gynaecology patients under general anaesthesia one in three masses were missed, and the error<br />
was much higher for missing adnexal masses.<br />
If we extrapolate this finding into a conscious population with a low prevalence of disease then the risk of<br />
false positives and false negatives is so unacceptably high as to make bimanual examination next to useless<br />
as a screening tool.<br />
Pag. 13 Samen sterk ... Sterk samen W.T. 269
Bimanual examinations are also conducted to elicit “cervical excitation,” the traditional red flag in pelvic<br />
inflammatory disease. But cervical excitation is so completely non-specific as to be of no value as a<br />
screening test. Therefore, in wealthier countries bimanual examination has no routine role in primary care<br />
settings. Women should have rapid definitive investigation, such as ultrasound. (Indeed, technology can<br />
convert a smartphone into a basic ultrasound machine, so our educational energies would be better spent<br />
teaching ultrasound to students.) And any women presenting with signs of pelvic peritonism should be<br />
managed with a high index of suspicion and a low threshold for referral.<br />
Consider speculum examinations. This examination clearly has a role when examining the cervix or removing<br />
a retained tampon. Speculum examinations are often conducted for the common problem of vaginal<br />
discharge, but the evidence suggests that this is unnecessary. Most discharge is physiological and patients<br />
need simple reassurance. The common infections of bacterial vaginosis and candidiasis are self limiting but<br />
often recurrent, so empirical treatment is a reasonable approach.<br />
Should a definitive diagnosis be needed then a self taken lower vaginal swab is a logical alternative to<br />
speculum obtained swabs. With respect to chlamydia and gonorrhoea, the widely available non-culture<br />
techniques mean that self taken vaginal samples are more sensitive than traditional culture from speculum<br />
endocervical swabs, particularly in primary care settings with delays in processing samples. Therefore, the<br />
investigation of vaginal discharge without pelvic tenderness should be by self taken swabs without the need<br />
for routine speculum examination. This is much more acceptable to patients and more efficient of medical<br />
time.<br />
Why do we continue with these invasive, unscientific, unpleasant, and illogical examinations? It’s time to<br />
recognise that these routine gynaecological examinations are bad medicine.<br />
http://www.bmj.com/content/342/bmj.d1342.full<br />
Mijmeringen over het begrip NNNT (number not to treat)<br />
Speciaal te lezen door collega’s die klagen over te veel werk?<br />
After finishing training for general practice I applied for an academic position for a year. I wrote a proposal on<br />
an observation I had made, that individual doctors generate much of their own workload. But as we say in<br />
Glasgow, “What’s for you won’t go by you,” and I wasn’t interviewed. My observation still holds true, however.<br />
Doctors are aware of the NNT (number needed to treat), the number of patients who need to be treated for<br />
one to benefit from the intervention. (Remember that the NNT may be for many years of treatment, and when<br />
given per year the number may be far less impressive.) Fewer doctors are familiar with a more important<br />
concept, the NNNT (the number needed not to treat). The best example of an NNNT is the use of antibiotics<br />
for sore throat. If doctors don’t prescribe antibiotics, one in four patients will stop believing that antibiotics are<br />
effective, and a large percentage will not return with a sore throat again<br />
(www.medicine.ox.ac.uk/bandolier/band44/b44-4.html). Extrapolated and compounded over time this clearly<br />
reduces pressure on medical appointments. And this observation is true of every self limiting illness.<br />
This non-interventional effect is seen in almost all medical situations. Consider a doctor taking a blood test<br />
(often on the pretext of reassuring the patient but in reality to reassure the doctor). The patient tells everyone,<br />
“There is something wrong; they’re running further tests.” He or she waits anxiously to have the blood taken<br />
and then for the doctor to comment on the result. “Normal levels,” however, are but confidence intervals, so<br />
by definition some normal results lie outside this range. This then leads to further tests. Cue yet more anxious<br />
waiting, and, “The doctor must be really worried about me.” Should the “abnormality” persist, many patients<br />
are referred “just in case.” A simple routine blood test sets off a cascade of medical consumption, clogging<br />
general practice appointments and outpatient departments. This pattern is being repeated all the time all over<br />
the country. So, wide variation among doctors’ clinical practice leads to wide variation in their workload.<br />
This is a fact. Use of healthcare and health seeking behaviour are directly affected by doctors’ behaviour.<br />
Doctors’ behaviour is linked directly to how they are paid. A private, fee for service system encourages<br />
medicalisation and consumption; a socialised system of capitation does not. This largely explains the huge<br />
cultural and international variations in the use of healthcare. The less doctors do, the lower our workload.<br />
Better still: the less we intervene, the less health anxiety we generate, and the more we promote self caring.<br />
There is more to healthcare than illness. A wider understanding of NNNTs would directly reduce our<br />
workload.<br />
http://www.bmj.com/content/342/bmj.d1197.full<br />
Cardiovasculair<br />
Irbesartan en VKF: geen successtory<br />
Background:<br />
The risk of cardiovascular events among patients with atrial fibrillation is high. We evaluated whether<br />
irbesartan, an angiotensin-receptor blocker, would reduce this risk.<br />
W.T. 269 Samen sterk ... Sterk samen Pag. 14
Methods:<br />
We randomly assigned patients with a history of risk factors for stroke and a systolic blood pressure of at<br />
least 110 mm Hg to receive either irbesartan at a target dose of 300 mg once daily or double-blind placebo.<br />
These patients were already enrolled in one of two trials (of clopidogrel plus aspirin versus aspirin alone or<br />
versus oral anticoagulants). The first coprimary outcome was stroke, myocardial infarction, or death from<br />
vascular causes; the second was this composite outcome plus hospitalization for heart failure.<br />
Results:<br />
A total of 9016 patients were enrolled and followed for a mean of 4.1 years. The mean reduction in systolic<br />
blood pressure was 2.9 mm Hg greater in the irbesartan group than in the placebo group, and the mean<br />
reduction in diastolic blood pressure was 1.9 mm Hg greater. The first coprimary outcome occurred at a rate<br />
of 5.4% per 100 person-years in both groups (hazard ratio with irbesartan, 0.99; 95% confidence interval [CI],<br />
0.91 to 1.08; P=0.85). The second coprimary outcome occurred at a rate of 7.3% per 100 person-years<br />
among patients receiving irbesartan and 7.7% per 100 person-years among patients receiving placebo<br />
(hazard ratio, 0.94; 95% CI, 0.87 to 1.02; P=0.12). The rates of first hospitalization for heart failure (a<br />
prespecified secondary outcome) were 2.7% per 100 person-years among patients receiving irbesartan and<br />
3.2% per 100 person-years among patients receiving placebo (hazard ratio, 0.86; 95% CI, 0.76 to 0.98).<br />
Among patients who were in sinus rhythm at baseline, there was no benefit of irbesartan in preventing<br />
hospitalization for atrial fibrillation or atrial fibrillation recorded on 12-lead electrocardiography, nor was there<br />
a benefit in a subgroup that underwent transtelephonic monitoring. More patients in the irbesartan group than<br />
in the placebo group had symptomatic hypotension (127 vs. 64) and renal dysfunction (43 vs. 24).<br />
Conclusions:<br />
Irbesartan did not reduce cardiovascular events in patients with atrial fibrillation. (Funded by Bristol-Myers<br />
Squibb and Sanofi-Aventis; ClinicalTrials.gov number, NCT00249795.)<br />
http://www.nejm.org/doi/full/10.1056/NEJMoa1008816<br />
Endocrinologie<br />
Wie heeft er nog een TZD nodig??<br />
In July 2010, Takeda launched an aggressive ad campaign proclaiming that its leading diabetes<br />
medication, pioglitazone, was far safer than its rival, rosiglitazone. The ad stated, “Actos lower[s] blood<br />
sugar without increasing your risk of having a heart attack or stroke.” This may be true, but just because<br />
pioglitazone might be safer than rosiglitazone does not mean it is the safest and most effective treatment<br />
choice. For many patients currently taking rosiglitazone, simply switching to another thiazolidinedione<br />
(TZD) such as pioglitazone is not necessarily the best option.<br />
When making treatment decisions, physicians and patients must weigh the benefits and risks of therapy.<br />
Treatment for diabetes with glucose-lowering agents is focused on preventing complications of diabetes<br />
without causing adverse effects. The balance of these risks and benefits depends on the safety and<br />
effectiveness of individual medications in the context of clinical factors (such as comorbidities and life<br />
expectancy) and patient values.<br />
At present, there is insufficient evidence from clinical trials to support the choice of one specific class of<br />
glucose-lowering agents over another with respect to long-term outcomes. The prevailing assumption has<br />
been that the degree to which these agents reduce glucose levels will determine how well they reduce the<br />
risk of complications, including major cardiovascular events, regardless of the medication strategy chosen.<br />
Recent experience with rosiglitazone suggests otherwise. As a result, the US Food and Drug<br />
Administration (FDA) recently began to require data on cardiovascular outcomes for approval of diabetes<br />
agents.<br />
Because long-term clinical outcomes data for most glucose-lowering agents are still lacking, the current<br />
consensus statement of the American Diabetes Association and European Association for the Study of<br />
Diabetes makes therapeutic recommendations based on surrogate outcomes, such as effectiveness of<br />
glucose lowering, safety, tolerability, and expense. These comparisons tend to favor metformin; therefore,<br />
metformin is recommended as the first-line agent for treatment of diabetes along with lifestyle modification.<br />
Metformin is safe and well tolerated and reduces blood glucose levels effectively without causing<br />
hypoglycemia or weight gain.<br />
Moreover, in a small subgroup of the UK Prospective Diabetes Study, metformin reduced the risk of<br />
cardiovascular events. The consensus statement recommends either insulin or sulfonylureas (depending<br />
on glucose level) as preferred second-line medications with the strongest supportive evidence if metformin<br />
is contraindicated or does not achieve desired glucose control. Sulfonylureas are as effective as metformin<br />
for glucose lowering and insulin can be used to manage glucose to achieve a more tightly controlled target<br />
level. However, both sulfonylureas and insulin have potential adverse effects, including weight gain and<br />
hypoglycemia.<br />
Pag. 15 Samen sterk ... Sterk samen W.T. 269
Thiazolidinediones are not recommended as part of the well-validated core therapy for diabetes because of<br />
their adverse effect profile. Both rosiglitazone and pioglitazone increase the risk of significant weight gain<br />
and lower-extremity edema and have been associated with accelerated bone loss and fractures among<br />
women. Moreover, both medications now carry an FDA black box warning after multiple studies have<br />
confirmed that they increase the risk of heart failure and related adverse events. Although the magnitude of<br />
the risk associated with each agent varies by degree among different studies, the most recent FDA metaanalysis<br />
confirmed that the risk was elevated for both agents—nearly 1.5 greater odds for pioglitazone and<br />
double for rosiglitazone.<br />
The risk of heart failure is particularly concerning. Heart failure prognosis in patients with diabetes is known<br />
to be poor. Although some supporters of TZD therapy argue that the medications result in benign fluid<br />
overload, the evidence suggests that these heart failure events represent significant adverse outcomes,<br />
including hospitalization for heart failure or prolongation of a hospitalization stay, fatal or life-threatening<br />
events, and events resulting in persistent significant disability or incapacity. These serious adverse events<br />
have been estimated to occur once among every 62 patients treated for approximately 3 years.<br />
Despite these concerns, physicians rapidly adopted TZDs for the treatment of diabetes. Although these<br />
medications were first introduced to the market in 1997, by 2005 TZDs were prescribed during 34%<br />
(estimated at 11.2 million) of treatment visits for type 2 diabetes in the United States. Their use began to<br />
decline thereafter, primarily driven by decreased use of rosiglitazone in response to heightened safety<br />
concerns. Even after the class-wide FDA black box warning for congestive heart failure was added in 2007,<br />
pioglitazone use was largely unchanged and it was prescribed during an estimated 5.8 million treatment<br />
visits for type 2 diabetes between 2008 and 2009. The use of TZDs as monotherapy, which should have a<br />
very limited role in diabetes treatment according to treatment guidelines, accounted for 25% of all TZD<br />
treatment visits. Given its substantive use, in the United States, more money is spent on TZDs than on any<br />
other major class of oral glucose-lowering agents. Thiazolidinediones are brand medications and as such<br />
are quite expensive. In 2007 alone, an estimated $4.2 billion was spent on TZDs compared with an<br />
estimated $2.5 billion spent on the preferred generic choice, metformin. However, spending on glucoselowering<br />
agents may only accelerate as new agents enter the market (such as incretin analogs and<br />
dipeptidyl peptidase 4 inhibitors) with comparatively little evidence on long-term clinical outcomes to<br />
support their use.<br />
Given the increasing prevalence of diabetes and the rising costs of diabetes therapies, more comparative<br />
effectiveness data are needed on glucose-lowering agents and their ability to improve both patientimportant<br />
outcomes (such as microvascular and macrovascular complications and mortality) as well as<br />
patient-reported outcomes. Effects on inflammation, lipid profiles, and other surrogate outcomes may<br />
provide insights into mechanisms of action but should not serve as the basis for therapeutic decisions.<br />
Ideally, physicians and patients should be guided by definitive evidence when choosing a specific<br />
medication.<br />
Switching prescription drugs within the same therapeutic class has become increasingly common with<br />
tiered drug plan formularies. Therefore, both patients and physicians may see the switch from rosiglitazone<br />
to pioglitazone as simple, straightforward, and appropriate, because patients are receiving a similar drug<br />
without the increased risk of myocardial infarction. However, when replacing rosiglitazone, physicians<br />
should keep in mind the balance of known risks and benefits of all other available options, not just the<br />
within-class alternative, pioglitazone. Neither TZD matches the safety, tolerability, and low cost of<br />
metformin. To help patients make the most clinically sound decisions, the ramifications of rosiglizatone's<br />
safety concerns must be reframed from simply substituting one agent in a treatment class for another to a<br />
critical evaluation of the appropriate use of TZDs in the diabetes regimen. It is time to think outside this<br />
class.<br />
http://jama.ama-assn.org/content/305/8/820.full<br />
Olmesartan in type 2 diabetes met de bedoeling het optreden <strong>van</strong> microalbuminurie te<br />
vertragen.<br />
Background:<br />
Microalbuminuria is an early predictor of diabetic nephropathy and premature cardiovascular disease. We<br />
investigated whether treatment with an angiotensin-receptor blocker (ARB) would delay or prevent the<br />
occurrence of microalbuminuria in patients with type 2 diabetes and normoalbuminuria.<br />
Methods:<br />
In a randomized, double-blind, multicenter, controlled trial, we assigned 4447 patients with type 2 diabetes to<br />
receive olmesartan (at a dose of 40 mg once daily) or placebo for a median of 3.2 years. Additional<br />
antihypertensive drugs (except angiotensin-converting–enzyme inhibitors or ARBs) were used as needed to<br />
lower blood pressure to less than 130/80 mm Hg. The primary outcome was the time to the first onset of<br />
microalbuminuria. The times to the onset of renal and cardiovascular events were analyzed as secondary<br />
end points.<br />
W.T. 269 Samen sterk ... Sterk samen Pag. 16
Results:<br />
The target blood pressure (
Sequential therapy, concomitant therapy, or bismuth-containing quadruple therapy has been tried in an effort<br />
to resolve clarithromycin resistance with metronidazole. Metronidazole resistance can be overcome by<br />
increasing the dose of metronidazole and giving the metronidazole-containing treatment for longer, which is<br />
not the case with clarithromycin resistance.<br />
In The Lancet, Peter Malfertheiner and colleagues (the Pylera Study Group)1 nicely show that bismuthcontaining<br />
quadruple therapy is effective and acceptable for first-line therapy to eradicate H pylori in regions<br />
with high levels of clarithromycin resistance. The study had a multicentre, randomised, non-inferiority design.<br />
The test treatment was omeprazole plus a single capsule containing bismuth subcitrate potassium,<br />
metronidazole, and tetracycline for 10 days; the control was 7 days of omeprazole, amoxicillin, and<br />
clarithromycin. Eradication rates were 80% with quadruple therapy and 55% with triple therapy. Usually, the<br />
side-effects of quadruple therapy are common when four drugs are taken separately, but here the test<br />
treatment's side-effects were similar to those of the triple therapy. It is intriguing that the side-effect profile is<br />
different between giving the four drugs separately compared with giving them in a combined capsule.<br />
Treatment duration with bismuth-containing quadruple therapy remains controversial. In a recent metaanalysis,<br />
this modality was not superior to empirical triple therapy given for 7 or 10 days. In Malfertheiner and<br />
colleagues' study, in which metronidazole resistance was 29% in the quadruple therapy group, resistance did<br />
not affect eradication (resistance at 90·5%, sensitivity at 95·1%). However, a similar study with the single<br />
three-in-one capsule showed a marginal difference (80·4% and 91·7%, respectively; p=0·067) in a situation<br />
with 40% resistance to metronidazole. Furthermore, in our Korean study, quadruple therapy for 14 days was<br />
more effective than a 7-day regimen.4 Per-protocol analysis showed a 77% versus a 94% eradication rate<br />
with 7 and 14 days of treatment, respectively, as second-line treatment for H pylori when empirical triple<br />
therapy had failed.4 Therefore, 14 days of bismuth-containing quadruple therapy might be more appropriate<br />
in regions where metronidazole resistance is high. The effectiveness of quadruple therapy could depend on<br />
resistance to metronidazole, and this resistance might be a determinant for the duration of quadruple therapy.<br />
A second issue is the dose of tetracycline. Malfertheiner and colleagues used 1500 mg, which is lower than<br />
the routine dose (2000 mg daily) of tetracycline in bismuth-containing quadruple therapy. Tetracycline<br />
resistance has been reported to be low, but was rather high (12·3%) in South Korea. Thus whether there is<br />
any difference in eradication depending on the dose of tetracycline warrants further study.<br />
Finally, the high rate of side-effects with classic quadruple therapy has negatively affected compliance, to<br />
result in a low eradication rate. However, Malfertheiner and colleagues did not report low compliance, so this<br />
10-day bismuth-containing quadruple therapy needs to be compared with the other modalities, such as<br />
concomitant or sequential therapy as first-line therapy. The efficacy of concomitant treatment and sequential<br />
therapy for H pylori eradication has been reported at 92—98%, and 91—98% in per-protocol analyses. Such<br />
results are similar to those found by Malfertheiner and colleagues. However, there is also a report that shows<br />
less efficacy with sequential therapy in a region where dual resistance to clarithromycin and metronidazole is<br />
common. Thus further prospective study is necessary to compare bismuth-containing quadruple therapy with<br />
the non-bismuth modalities as first-line therapy, not only for eradication rate but also for compliance and sideeffects,<br />
to establish the most efficient modality to eradicate H pylori.<br />
http://www.thelancet.com/journals/lancet/article/PIIS0140-6736(11)60168-2/fulltext?_eventId=login<br />
Reumatologie<br />
Bifosfonaten en zeldzamere femurfracturen<br />
Context:<br />
Osteoporosis is associated with significant morbidity and mortality. Oral bisphosphonates have become a<br />
mainstay of treatment, but concerns have emerged that long-term use of these drugs may suppress bone<br />
remodeling, leading to unusual fractures.<br />
Objective:<br />
To determine whether prolonged bisphosphonate therapy is associated with an increased risk of<br />
subtrochanteric or femoral shaft fracture.<br />
Design, Setting, and Patients:<br />
A population-based, nested case-control study to explore the association between bisphosphonate use<br />
and fractures in a cohort of women aged 68 years or older from Ontario, Canada, who initiated therapy<br />
with an oral bisphosphonate between April 1, 2002, and March 31, 2008. Cases were those hospitalized<br />
with a subtrochanteric or femoral shaft fracture and were matched to up to 5 controls with no such fracture.<br />
Study participants were followed up until March 31, 2009.<br />
Main Outcome Measures:<br />
The primary analysis examined the association between hospitalization for a subtrochanteric or femoral<br />
shaft fracture and duration of bisphosphonate exposure. To test the specificity of the findings, the<br />
association between bisphosphonate use and fractures of the femoral neck or intertrochanteric region,<br />
which are characteristic of osteoporotic fractures, was also examined.<br />
W.T. 269 Samen sterk ... Sterk samen Pag. 18
Results:<br />
We identified 716 women who sustained a subtrochanteric or femoral shaft fracture following initiation of<br />
bisphosphonate therapy and 9723 women who sustained a typical osteoporotic fracture of the<br />
intertrochanteric region or femoral neck. Compared with transient bisphosphonate use, treatment for 5<br />
years or longer was associated with an increased risk of subtrochanteric or femoral shaft fracture (adjusted<br />
odds ratio, 2.74; 95% confidence interval, 1.25-6.02). A reduced risk of typical osteoporotic fractures<br />
occurred among women with more than 5 years of bisphosphonate therapy (adjusted odds ratio, 0.76; 95%<br />
confidence interval, 0.63-0.93). Among 52 595 women with at least 5 years of bisphosphonate therapy, a<br />
subtrochanteric or femoral shaft fracture occurred in 71 (0.13%) during the subsequent year and 117<br />
(0.22%) within 2 years.<br />
Conclusion:<br />
Among older women, treatment with a bisphosphonate for more than 5 years was associated with an<br />
increased risk of subtrochanteric or femoral shaft fractures; however, the absolute risk of these fractures is<br />
low.<br />
http://jama.ama-assn.org/content/305/8/783.abstract<br />
Nitroglycerine crème voor osteoporose? Ontploft dat niet? Wat denken snuffelhonden<br />
daar<strong>van</strong>??<br />
Context:<br />
Nitroglycerin stimulates bone formation and inhibits bone resorption, is inexpensive, and is widely<br />
available. Its effects on bone density, bone structure, and bone strength are unknown.<br />
Objectives:<br />
To determine if nitroglycerin increases lumbar spine bone mineral density (BMD) and to evaluate changes<br />
in hip BMD, bone geometry, and density at the radius and tibia, and markers of bone turnover.<br />
Design, Setting, and Participants:<br />
A single-center, double-blind, placebo-controlled randomized trial conducted in Toronto, Ontario, Canada,<br />
for 24 months starting in November 2005 and completed in March 2010, of 243 postmenopausal women<br />
with lumbar spine T scores of between 0 and −2.0 who completed a 1-week run-in period taking<br />
nitroglycerin ointment.<br />
Intervention:<br />
Nitroglycerin ointment (15 mg/d) or placebo applied at bedtime for 24 months.<br />
Main Outcome Measures:<br />
Areal BMD at the lumbar spine, femoral neck, and total hip. Secondary outcomes included indices of bone<br />
geometry and strength at the distal radius and tibia, and biomarkers of bone formation (bone-specific<br />
alkaline phosphatase) and bone resorption (urine N -telopeptide).<br />
Results:<br />
At 2 years, women randomized to the nitroglycerin group had significant increases in areal BMD at the<br />
lumbar spine (from 1.05 to 1.14 g/cm 2 vs placebo from 1.06 to 1.08 g/cm 2 ; percentage change, 6.7%; 95%<br />
confidence interval [CI], 5.2%-8.2%; P < .001); total hip (from 0.92 to 0.97 g/cm 2 vs placebo from 0.93 to<br />
0.92 g/cm 2 ; 6.2%; 95% CI, 5.6%-7.0%; P < .001); and femoral neck (from 0.88 to 0.93 g/cm 2 vs placebo<br />
from 0.87 to 0.86 g/cm 2 ; 7.0%; 95% CI, 5.5%-8.5%; P < .001). At 2 years, nitroglycerin also increased<br />
volumetric trabecular BMD (11.9% and 8.5%), cortical thickness (13.9% and 24.6%), periosteal<br />
circumference (7.4% and 2.9%), polar section modulus (10.7% and 9.8%), and polar moment of inertia<br />
(7.3% and 14.5%) at the radius and tibia, respectively (all P < .001); and increased bone-specific alkaline<br />
phosphatase by 34.8% and decreased urine N -telopeptide by 54.0% (P < .001). Incidence of serious<br />
adverse events did not differ between nitroglycerin (5 [4.2%]) and placebo (5 [4.3%]) groups. Among those<br />
women who continued treatment for 24 months, headaches were reported by 40 (35%) in nitroglycerin and<br />
6 (5.4%) in placebo groups during the first month, decreasing substantially after 12 months.<br />
Conclusion:<br />
Among postmenopausal women, nitroglycerin ointment modestly increased BMD and decreased bone<br />
resorption.<br />
http://jama.ama-assn.org/content/305/8/800.abstract<br />
Psychiatrie<br />
Cannabis en psychose: er is een verband.<br />
Abstract<br />
Objective:<br />
To determine whether use of cannabis in adolescence increases the risk for psychotic outcomes by affecting<br />
the incidence and persistence of subclinical expression of psychosis in the general population (that is,<br />
expression of psychosis below the level required for a clinical diagnosis).<br />
Pag. 19 Samen sterk ... Sterk samen W.T. 269
Design:<br />
Analysis of data from a prospective population based cohort study in Germany (early developmental stages<br />
of psychopathology study).<br />
Setting:<br />
Population based cohort study in Germany.<br />
Participants:<br />
1923 individuals from the general population, aged 14-24 at baseline.<br />
Main outcome measure:<br />
Incidence and persistence of subthreshold psychotic symptoms after use of cannabis in adolescence.<br />
Cannabis use and psychotic symptoms were assessed at three time points (baseline, T2 (3.5 years), T3 (8.4<br />
years)) over a 10 year follow-up period with the Munich version of the composite international diagnostic<br />
interview (M-CIDI).<br />
Results:<br />
In individuals who had no reported lifetime psychotic symptoms and no reported lifetime cannabis use at<br />
baseline, incident cannabis use over the period from baseline to T2 increased the risk of later incident<br />
psychotic symptoms over the period from T2 to T3 (adjusted odds ratio 1.9, 95% confidence interval 1.1 to<br />
3.1; P=0.021). Furthermore, continued use of cannabis increased the risk of persistent psychotic symptoms<br />
over the period from T2 to T3 (2.2, 1.2 to 4.2; P=0.016). The incidence rate of psychotic symptoms over the<br />
period from baseline to T2 was 31% (152) in exposed individuals versus 20% (284) in non-exposed<br />
individuals; over the period from T2 to T3 these rates were 14% (108) and 8% (49), respectively.<br />
Conclusion:<br />
Cannabis use is a risk factor for the development of incident psychotic symptoms. Continued cannabis use<br />
might increase the risk for psychotic disorder by impacting on the persistence of symptoms.<br />
http://www.bmj.com/content/342/bmj.d738.abstract<br />
Een persoonlijke keuze<br />
In vogelvlucht<br />
MCH-DIGEST – 15 <strong>april</strong><br />
Anesthesisten gebruiken als inductiemiddel veel propofol. Na het verdwijnen <strong>van</strong> Pentothal is deze molecule<br />
ook voor euthanasie gebruikelijk. In BMJ een artikel over Propofol en pijn bij injectie.<br />
Men beschrijft enkele technieken om dit ongemak bij inductie <strong>van</strong> anesthesie te voorkomen.<br />
Persoonlijk heb ik alleen ervaring met het gebruik bij euthanasie, en op aanraden <strong>van</strong> collega<br />
Vankrunkelsven gebruiken wij IV Xylocaine vooraleer te beginnen met het inspuiten <strong>van</strong> de letale dosis<br />
Propofol. Met toch al wat ervaring hiermee hoorde ik nooit een pijnklacht. Geen evidence based medicine<br />
natuurlijk, maar ik ga mijn praktijk niet veranderen na het lezen <strong>van</strong> het rapport in BMJ!<br />
In Australian Prescriber een artikel over cardiovasculaire bijwerkingen <strong>van</strong> niet cardiovasculaire medicaties.<br />
Het lezen waard!<br />
In NEJM stelt men de vraag of het meest doeltreffende middel om opstoten <strong>van</strong> COPD te voorkomen<br />
tiotropium of salmeterol is.<br />
Bij matige tot zeer ernstige COPD blijkt tiotropium effectiever dan salmeterol. De studie werd betaald door de<br />
industrie.<br />
Wat is doeltreffend bij het behandelen <strong>van</strong> veralgemeende angststoornissen, vraagt BMJ zich af.<br />
Met psychofarmaca schijnt men beste resultaten te bekomen met Fluoxetine en Sertraline. Heel duidelijk lijkt<br />
het mij echter niet, en bestaat die ‘ziekte’ wel?<br />
Screenen voor prostaatkanker is omstreden. Na een artikel in BMJ dat Zweedse ervaring na 20 jaar<br />
opvolging publiceert lijkt het nog wat meer omstreden: er is geen duidelijke winst qua overleving.<br />
At school I wore plimsolls for football, and I slipped and skidded across the mud in a drenched, freezing<br />
cotton T shirt. But when I returned to exercise 25 years later, sports science had banished plimsolls as a<br />
fashion accessory.<br />
I listened to the chatter of the exercising classes: shoes, insoles, isotonic drinks, physiotherapy, personal<br />
trainers, heart rate monitors, massive watches, diets, and massages. But for all their physical strength, sports<br />
W.T. 269 Samen sterk ... Sterk samen Pag. 20
people are the zenith of vulnerable neuroticism. And everything is gospel from the mouths of e<strong>van</strong>gelical<br />
sports scientists, supported by a global industry that is worth billions of pounds. Patients have unshakable<br />
beliefs and respond with anger if you suggest that what they have been told makes no intuitive, physiological,<br />
or scientific sense. So what about the science?<br />
There is no evidence base of benefit for those £100 (€115; $160) technological “pronation control, elevated<br />
cushioned heel” running shoes, and indeed the fad is now for non-padding and barefoot running.<br />
Compression leg-wear is all the rage and claims a range of performance improving effects, but again<br />
evidence of any benefit, even at elite level, is scant. As for expensive isotonic sports drinks, the evidence is<br />
sketchy. Firstly, the advice to load with fluid during exercise is linked to a serious condition, exercise<br />
associated hyponatraemia, and indeed taking fluids during vigorous exercise for an hour has no effect on<br />
performance. Perhaps for most sports we do not need fluids, and any fluid replacement should be driven by<br />
thirst. As for dietary supplements, a billion dollar business, I could find no robust evidence of any benefit at<br />
all.<br />
Deep massage and ultrasound treatment don’t seem to have any benefit (it is illogical that external forces<br />
could affect a molecular physiological healing process). “Biomechanics” is the new musculoskeletal cure all,<br />
and expensive moulded shoe insoles are sold to treat back pain and knee pain and to correct a “tilted pelvis”,<br />
but no functional benefit has been proved. Orthopaedic surgeons fare little better. Sports medicine trials are<br />
of poor quality, with small numbers, selective groups, and limited follow-up. So the outcomes from use of<br />
rotator cuff operations and arthroscopic decompression seem no better than from conservative treatments.<br />
Even cruciate repair has a poor evidence base and limited follow-up. As for the rest of sports surgery, most is<br />
but emotion and mere opinion. One fact is certain, however: these inventions are highly profitable.<br />
The body has had been honed by millions of years of rigorous evolutionary pressure, so thirst,<br />
breathlessness, and, most importantly, pain have an important purpose. Sporting performance is clearly<br />
psychological as well as physical. Sports medicine comprises some science, much pseudoscience, and a fair<br />
amount of quackery—bad medicine by any measure.<br />
(PS: plimsolls zijn, zoals ik kon vermoeden maar niet wist, tennisschoenen)<br />
http://www.bmj.com/content/342/bmj.d2025.full<br />
Anesthesie/euthanasie<br />
Propofol is pijnlijk bij IV injectie<br />
Objective:<br />
To systematically determine the most efficacious approach for preventing pain on injection of propofol.<br />
Design:<br />
Systematic review and meta-analysis.<br />
Data sources:<br />
PubMed, Embase, Cochrane Library, www.clinicaltrials.gov, and hand searching from the reference lists of<br />
identified papers.<br />
Study selection:<br />
Randomised controlled trials comparing drug and non-drug interventions with placebo or another intervention<br />
to alleviate pain on injection of propofol in adults.<br />
Results:<br />
Data were analysed from 177 randomised controlled trials totalling 25 260 adults. The overall risk of pain<br />
from propofol injection alone was about 60%. Using an antecubital vein instead of a hand vein was the most<br />
effective single intervention (relative risk 0.14, 95% confidence interval 0.07 to 0.30). Pretreatment using<br />
lidocaine (lignocaine) in conjunction with venous occlusion was similarly effective (0.29, 0.22 to 0.38). Other<br />
effective interventions were a lidocaine-propofol admixture (0.40, 0.33 to 0.48); pretreatment with lidocaine<br />
(0.47, 0.40 to 0.56), opioids (0.49, 0.41 to 0.59), ketamine (0.52, 0.46 to 0.57), or non-steroidal antiinflammatory<br />
drugs (0.67, 0.49 to 0.91); and propofol emulsions containing medium and long chain<br />
triglycerides (0.75, 0.67 to 0.84). Statistical testing of indirect comparisons showed that use of the antecubital<br />
vein and pretreatment using lidocaine along with venous occlusion to be more efficacious than the other<br />
interventions.<br />
Conclusions:<br />
The two most efficacious interventions to reduce pain on injection of propofol were use of the antecubital<br />
vein, or pretreatment using lidocaine in conjunction with venous occlusion when the hand vein was chosen.<br />
Under the assumption of independent efficacy a third practical alternative could be pretreatment of the hand<br />
vein with lidocaine or ketamine and use of a propofol emulsion containing medium and long chain<br />
triglycerides. Although not the most effective intervention on its own, a small dose of opioids before induction<br />
halved the risk of pain from the injection and thus can generally be recommended unless contraindicated.<br />
http://www.bmj.com/content/342/bmj.d1110.abstract<br />
Pag. 21 Samen sterk ... Sterk samen W.T. 269
Farmacologie<br />
Cardiovasculaire neveneffecten <strong>van</strong> niet cardiovasculaire medicaties<br />
Introduction:<br />
Many drugs have unexpected cardiovascular effects. Health professionals should be aware of the potential<br />
for non-cardiac drugs to have effects on the heart when prescribing to patients with or without cardiac<br />
disease or cardiac risk factors. Data on the cardiac effects of non-cardiac drugs can be difficult to interpret.<br />
Adverse effects may become apparent late in the development of the drug, such as during review of the<br />
safety data or in the postmarketing phase. Trials may not have specified cardiovascular outcomes as an end<br />
point and the incidence of cardiac events can be low, so evidence is often derived from post hoc analyses or<br />
meta-analyses.<br />
Myocardial infarction:<br />
Patients and physicians may be unaware that even some over-the counter medicines may increase the risk<br />
of myocardial infarction.<br />
Non-steroidal anti-inflammatory drugs:<br />
Non-steroidal anti-inflammatory drugs (NSAIDs) are widely used analgesics. Clinical trials of COX-2 inhibitors<br />
showed a slight increase in the rate of serious thrombotic vascular events, mostly myocardial infarction,<br />
compared with placebo. Rofecoxib has been withdrawn from the market. Studies with celecoxib are<br />
conflicting but an increased risk of myocardial infarction probably exists with sustained use of high doses,<br />
especially in patients who already have a high cardiovascular risk.<br />
The cardiovascular problems observed with COX-2 inhibitors prompted further study of the older nonselective<br />
NSAIDs. Various observational studies and meta-analyses found that diclofenac, and possibly<br />
ibuprofen, were associated with an increased risk of myocardial infarction. This relationship is dosedependent,<br />
with higher doses resulting in more events. Evidence of the adverse effect of NSAIDs in patients<br />
with cardiovascular disease is scant, but a higher cardiovascular risk may potentiate the drugs' cardiotoxicity.<br />
NSAIDs, including COX-2 inhibitors, should therefore be used for the shortest time possible at the lowest<br />
effective dose.<br />
Thiazolidinediones:<br />
The 'glitazones' are used as add-on treatment for patients with type 2 diabetes. Rosiglitazone was associated<br />
with increased rates of myocardial infarction, but not cardiovascular mortality, in a recently updated metaanalysis<br />
of 56 randomised controlled trials involving 35 531 patients. The US Food and Drug Administration<br />
estimated that during 1999-2006 an excess 41 000 to 205 000 major cardiovascular events were potentially<br />
attributable to rosiglitazone. Rosiglitazone has been removed from the European market and access is<br />
restricted in Australia and the US. Pioglitazone appears to be a safer alternative.<br />
Antiretrovirals<br />
Highly active antiretroviral therapy has been associated with significant improvements in long-term prognosis<br />
in HIV infection. However, it can result in adverse metabolic changes which increase the risk of diabetes and<br />
cardiovascular disease, including increases in cholesterol and triglycerides, insulin resistance and abdominal<br />
adiposity. The use of protease inhibitors in particular has been associated with an increase in myocardial<br />
infarction. The relative contribution of the medications, lifestyle and the effect of HIV itself on cardiovascular<br />
disease is difficult to elucidate.<br />
'Triptans':<br />
The 5HT1 agonists used in migraine cause vasoconstriction of the cerebral vessels. 5HT1 receptors also exist<br />
in lower numbers and to a lesser extent in coronary arteries. There are rare reports of myocardial infarction,<br />
as well as other cardiovascular events, usually in patients with unrecognised cardiovascular disease,<br />
although some have occurred in patients with no cardiovascular disease and were thought to be due to<br />
vasospasm. Cardiac risk stratification should therefore be undertaken before patients are prescribed these<br />
drugs.<br />
Heart failure:<br />
Heart failure occurs as a complication of a variety of drugs. Patients with identifiable cardiac risk factors such<br />
as previous myocardial infarction, hypertension and ad<strong>van</strong>ced age are at greater risk. Other risk factors relate<br />
to any underlying cardiovascular disease.<br />
Non-steroidal anti-inflammatory drugs:<br />
NSAIDs do not appear to cause new occurrence of heart failure, however their use is strongly correlated with<br />
relapse of heart failure. Patients known to have heart failure should therefore avoid NSAIDs. The risks are<br />
dose-dependent. Diclofenac appears to be associated with the greatest risk, but heart failure has been<br />
observed with all NSAIDs including COX-2 inhibitors.<br />
Thiazolidinediones:<br />
The glitazones are thought to cause fluid retention by increasing sodium reabsorption in the distal nephron.<br />
This causes peripheral oedema and can worsen existing heart failure or cause new onset heart failure.<br />
W.T. 269 Samen sterk ... Sterk samen Pag. 22
Randomised controlled trials have clearly shown increased rates of hospitalisation for heart failure, but not<br />
increased mortality. However, these trials have generally excluded patients with symptoms of New York<br />
Heart Association (NYHA) class III and IV heart failure. These drugs are therefore contraindicated in heart<br />
failure.<br />
Cancer chemotherapy:<br />
The risk of cardiac complications associated with cancer treatment can be as great as the risk of recurrence<br />
of the cancer, particularly if there has been chest wall irradiation. Anthracyclines (doxorubicin and<br />
daunorubicin), used in haematological and solid organ tumours, cause significant cardiac toxicity. Heart<br />
failure, typically a dilated or restrictive cardiomyopathy, develops within one month to a year after treatment,<br />
although it can occur after a decade or more. The incidence is directly related to the cumulative dose. At the<br />
recommended maximum lifetime dose of doxorubicin (550 mg/m 2 ), heart failure is observed in 7% of patients<br />
and increases rapidly above this maximum, although it can also occur with smaller doses. The patient's<br />
cardiac function should be monitored for life. Cyclophosphamide has also been shown to cause heart failure.<br />
Trastuzumab is a recombinant IgG monoclonal antibody used in the treatment of human epidermal growth<br />
receptor-2 (HER-2) positive breast cancers. When used as monotherapy, trastuzumab is associated with a 3-<br />
7% increase in cardiac events, of which 2-4% are NYHA class III/IV heart failure. This incidence increases to<br />
as high as 27% when used in combination with anthracyclines. There is no clear relation to dose, and heart<br />
failure is often reversible, with re-initiation of therapy well tolerated.<br />
Tyrosine kinase inhibitors, such as sunitinib, are small molecules which inhibit tumour growth and<br />
angiogenesis in metastatic renal cell carcinoma and certain gastrointestinal tumours. Heart failure and<br />
asymptomatic reduction in left ventricular ejection fraction has been observed in 10-15% of patients. Most<br />
cases improved when the drug was stopped.<br />
Tumour necrosis factor inhibitors:<br />
The biological therapies that inhibit tumour necrosis factor are used to treat immune mediated inflammatory<br />
disease. These drugs were initially trialled for the treatment of heart failure, but in fact worsened the<br />
condition, and also caused heart failure in patients without any predisposing factors. Symptoms are mostly<br />
reversible when therapy is stopped, but deaths have occurred.<br />
Complementary therapies:<br />
Use of complementary therapies is common, especially in patients with chronic diseases, including heart<br />
failure. Evidence regarding their cardiac effects is scant and mostly anecdotal. Herbal therapies have the<br />
potential to interact with drugs with narrow therapeutic index, including digoxin and warfarin. They can also<br />
reduce or potentiate pharmacological effects of cardiovascular medications. Liquorice can cause fluid<br />
retention and precipitate heart failure, as well as hypertension.<br />
Myocarditis:<br />
Inflammation of the myocardium can be caused by the direct effect of drugs or through an immune<br />
mechanism.<br />
Clozapine:<br />
Myocarditis has been observed to occur at a rate of 0.7-1.2% in users of the antipsychotic, clozapine. This is<br />
10 000 times the background rate in the general population. Clozapine induced myocarditis occurs in the first<br />
eight weeks of therapy. It is an unpredictable idiosyncratic reaction, unrelated to dose. Symptoms range from<br />
the mild to cardiogenic shock and death. Monitoring of troponin is recommended when starting clozapine.<br />
Echocardiography is used to assist in diagnosis, assess severity and follow recovery. Clozapine-induced<br />
myocarditis is mostly reversible with early recognition, so withdrawal of the drug is the mainstay of treatment<br />
along with supportive therapy. Cardiomyopathy with longer term dysfunction of cardiac myocytes is also seen<br />
with clozapine therapy at a rate of 0.1%. It can occur at any time during therapy but usually after the first<br />
eight weeks. It is not clear whether this is due to direct cardiotoxic effects of the drug, or evolution of<br />
unrecognised myocarditis.<br />
Valvular heart disease:<br />
The drugs which have been shown to cause valvular heart disease include ergot alkaloids used in migraine<br />
prophylaxis and the now withdrawn appetite suppressant fenfluramine. The ergot-derived dopamine agonists<br />
cabergoline and pergolide, used in Parkinson's disease, have been associated with fibrotic reactions in the<br />
heart valves with consequent valvular regurgitation. Rates of clinically important regurgitation in the order of<br />
25% have been found when these drugs are used for more than a year in Parkinson's disease. The severity<br />
of the regurgitation is related to dose and duration of therapy. Regression of the valvular lesion has generally<br />
been observed after treatment stops.<br />
Arrhythmia:<br />
Many drugs can prolong the QT interval on the ECG. This can cause life-threatening ventricular tachycardias<br />
including torsades de pointes. It is the leading cardiac reason for which drugs are withdrawn from the market,<br />
and as a consequence measurement of the QT interval has become an important part of drug development.<br />
Pag. 23 Samen sterk ... Sterk samen W.T. 269
Prolongation of the QT interval has been associated with tricyclic antidepressants, antipsychotics, stimulant<br />
drugs such as amphetamines, as well as erythromycin and other macrolides, especially in the presence of<br />
drugs which affect metabolism such as verapamil, diltiazem and ketoconazole.<br />
It is difficult to identify which drugs may cause atrial fibrillation because of its high background rate in the<br />
community. High-dose corticosteroids have been observed to cause this arrhythmia. Bisphosphonates are<br />
associated with a small increased risk, as is the cholinesterase inhibitor donepezil used in Alzheimer's<br />
disease.<br />
Bradycardia can be caused by cholinergic drugs such as neostigmine and clonidine. Sinus tachycardia can<br />
be caused by adrenergic agonists, such as beta agonists, and antidepressants including duloxetine and<br />
venlafaxine.<br />
Conclusion:<br />
Various non-cardiac drugs can have off-target effects on the heart that may not be expected based on<br />
knowledge of the pharmacology. A thorough medication history should be sought from all patients, including<br />
drugs taken in the recent and distant past. The use of certain drugs, in particular anthracyclines, mandates<br />
lifelong cardiac follow-up, and both patients and prescribers should understand this. The cardiac risk profile<br />
and rele<strong>van</strong>t comorbidities should be considered before prescribing non-cardiac drugs which have a potential<br />
for cardiac adverse effects.<br />
http://www.australianprescriber.com/magazine/34/2/52/4<br />
Pneumologie<br />
Behandeling <strong>van</strong> COPD: preventie <strong>van</strong> opstoten met tiotropium of salmeterol?<br />
Background:<br />
Treatment guidelines recommend the use of inhaled long-acting bronchodilators to alleviate symptoms and<br />
reduce the risk of exacerbations in patients with moderate-to-very-severe chronic obstructive pulmonary<br />
disease (COPD) but do not specify whether a long-acting anticholinergic drug or a β2-agonist is the preferred<br />
agent. We investigated whether the anticholinergic drug tiotropium is superior to the β2-agonist salmeterol in<br />
preventing exacerbations of COPD.<br />
Methods:<br />
In a 1-year, randomized, double-blind, double-dummy, parallel-group trial, we compared the effect of<br />
treatment with 18 µg of tiotropium once daily with that of 50 µg of salmeterol twice daily on the incidence of<br />
moderate or severe exacerbations in patients with moderate-to-very-severe COPD and a history of<br />
exacerbations in the preceding year.<br />
Results:<br />
A total of 7376 patients were randomly assigned to and treated with tiotropium (3707 patients) or salmeterol<br />
(3669 patients). Tiotropium, as compared with salmeterol, increased the time to the first exacerbation (187<br />
days vs. 145 days), with a 17% reduction in risk (hazard ratio, 0.83; 95% confidence interval [CI], 0.77 to<br />
0.90; P
Although exacerbations are more common with increasing severity of the disease, a substantial number of<br />
patients, even those with moderate COPD (defined as COPD in which the patient's forced expiratory volume<br />
in 1 second [FEV1] is 50% or more of the predicted value) are susceptible to frequent exacerbations. Patients<br />
who have frequent exacerbations are also likely to have more symptoms, worse health status, faster disease<br />
progression, and an increased risk of death; therefore, it is important to make the diagnosis of COPD in these<br />
patients accurately and to treat them effectively. Subgroup analyses of recent large COPD trials have shown<br />
that treatment with long-acting β2-agonists or long-acting anticholinergic agents, in addition to decreasing the<br />
frequency of exacerbations in patients with severe disease, also reduce exacerbations in patients with<br />
moderate COPD.<br />
Since long-acting bronchodilators benefit these patients, it is important to ask which long-acting<br />
bronchodilator should be the initial choice for patients with COPD, especially those with moderate disease.<br />
The National Institute for Health and Clinical Excellence of England and Wales, in its 2010 update of COPD<br />
treatment guidelines, reviewed all studies that compared long-acting β2-agonists and long-acting<br />
anticholinergic agents and came to the conclusion that there was no evidence to favor one treatment over<br />
another.<br />
In this issue of the Journal, Vogelmeier and colleagues report the results of a study that makes some<br />
progress in addressing this important question.11 The Prevention of Exacerbations with Tiotropium in COPD<br />
trial (POET-COPD; ClinicalTrials.gov number, NCT00563381), a large international study, compared the<br />
effect of a long-acting anticholinergic agent (tiotropium, at a dose of 18 µg once daily) with a long-acting β2agonist<br />
(salmeterol, at a dose of 50 µg twice daily) over the course of 1 year in 7376 patients with COPD who<br />
had an FEV1 of 70% of the predicted value or less. The focus of the study was the reduction of<br />
exacerbations, and the enrollment criteria included a documented history of at least one exacerbation in the<br />
previous year requiring therapy or hospitalization. The primary end point was the time to the first<br />
exacerbation, and secondary and safety end points included other exacerbation outcomes and serious<br />
adverse events, including death. The results showed that, as compared with salmeterol, tiotropium prolonged<br />
the time to the first exacerbation, with a 17% reduction in the risk of an exacerbation. There was also a<br />
greater reduction with tiotropium than with salmeterol in the other exacerbation outcomes, such as the annual<br />
number of moderate exacerbations (requiring treatment with systemic glucocorticoids, antibiotics, or both)<br />
and the annual number of severe exacerbations (requiring hospitalization). The incidence of serious adverse<br />
effects, including cardiovascular complications and deaths, was similar between the two groups.<br />
An important point to note about this trial was that it was not a direct comparison of a long-acting β2-agonist<br />
with a long-acting anticholinergic agent, since concomitant medications were allowed; more than 50% of the<br />
patients were receiving, on a regular basis, inhaled glucocorticoids that also reduce exacerbations The fact<br />
that the patients had had at least one treated exacerbation in the previous year may explain the high use of<br />
concomitant medications among the patients in this trial. However, post hoc analyses showed that the effect<br />
of tiotropium with respect to the reduction in exacerbations was similar regardless of the severity of the<br />
COPD and regardless of whether the patients were receiving inhaled glucocorticoid therapy on a regular<br />
basis.<br />
Large multicenter studies involving patients with COPD are often difficult to perform, and previous large trials<br />
have attempted to study a wide range of outcomes. In contrast, the focus on COPD exacerbations in the<br />
study by Vogelmeier et al. enabled the data on exacerbations to be carefully collected and validated. This<br />
trial thus provides a good model for future COPD trials, which should be focused on a specific and rele<strong>van</strong>t<br />
disease outcome. A strength of the study was that the reporting of exacerbation outcomes was detailed and<br />
was supplemented with daily diary cards to confirm exacerbations and the intervals between exacerbations,<br />
thus providing more accurate event rates. The main implications of this trial are for the initial care of<br />
symptomatic patients with moderate disease and a history of recent exacerbations. The trial evidence<br />
suggests that with respect to exacerbation outcomes, tiotropium, administered once daily, is superior to<br />
salmeterol, administered twice daily. However, novel, once-daily, long-acting β2-agonists such as indacaterol<br />
are now becoming available in Europe, and there is some evidence that outcomes with indacaterol are<br />
similar to those with tiotropium. There is no evidence for the superiority of tiotropium in patients with mild<br />
COPD (those in whom the FEV1 is >70% of the predicted value) or symptomatic patients with moderate<br />
COPD but without a history of exacerbations. However, in patients with progressive COPD, combinations of<br />
inhaled long-acting β2-agonists, long-acting anticholinergic agents, glucocorticoids, and new antiinflammatory<br />
agents such as oral phosphodiesterase-4 inhibitors may be indicated. Future trials involving patients with<br />
COPD will need to study which therapies and which specific combinations are optimal for which COPD<br />
phenotypes and disease severities, so that we can reduce the adverse effects of this disabling disease.<br />
http://www.nejm.org/doi/full/10.1056/NEJMe1013932<br />
Psychiatrie<br />
De beste behandeling <strong>van</strong> veralgemeende angststoornissen: een meta-analyse<br />
Objective:<br />
To appraise the evidence for comparative efficacy and tolerability of drug treatments in patients with<br />
generalised anxiety disorder.<br />
Pag. 25 Samen sterk ... Sterk samen W.T. 269
Design:<br />
Systematic review of randomised controlled trials. Primary Bayesian probabilistic mixed treatment metaanalyses<br />
allowed pharmacological treatments to be ranked for effectiveness for each outcome measure,<br />
given as percentage probability of being the most effective treatment. Secondary frequentist mixed treatment<br />
meta-analyses conducted with random effects model; effect size reported as odds ratio and 95% confidence<br />
interval.<br />
Data sources:<br />
Medline, Embase, BIOSIS, PsycINFO, Health Economic Evaluations Database, National Health Service<br />
Economic Evaluation Database, and Database of Abstracts of Reviews of Effects via DataStar, and<br />
Cochrane Database of Systematic Reviews via Cochrane Library (January 1980 to February 2009).<br />
Eligibility criteria:<br />
Double blind placebo controlled randomised controlled trials; published systematic reviews and metaanalyses<br />
of randomised controlled trials. Randomised controlled trials including adult participants (aged ≥18)<br />
receiving any pharmacological treatment for generalised anxiety disorder.<br />
Data abstraction methods:<br />
Titles or abstracts reviewed initially, followed by review of full text publications for citations remaining after<br />
first pass. A three person team conducted screening; an independent reviewer checked a random selection<br />
(10%) of articles screened. Data extracted for meta-analysis were also independently reviewed.<br />
Main outcome measures:<br />
Proportion of participants experiencing ≥50% reduction from baseline score on Hamilton anxiety scale (HAM-<br />
A) (response), proportion with final HAM-A score ≤7 (remission), proportion withdrawing from trial because of<br />
adverse events (tolerability).<br />
Results:<br />
The review identified 3249 citations, and 46 randomised controlled trials met inclusion criteria; 27 trials<br />
contained sufficient or appropriate data for inclusion in the analysis. Analyses compared nine drugs<br />
(duloxetine, escitalopram, fluoxetine, lorazepam, paroxetine, pregabalin, sertraline, tiagabine, and<br />
venlafaxine). In the primary probabilistic mixed treatment meta-analyses, fluoxetine was ranked first for<br />
response and remission (probability of 62.9% and 60.6%, respectively) and sertraline was ranked first for<br />
tolerability (49.3%). In a subanalysis ranking treatments for generalised anxiety disorder currently licensed in<br />
the United Kingdom, duloxetine was ranked first for response (third across all treatments; 2.7%),<br />
escitalopram was ranked first for remission (second across all treatments; 26.7%), and pregabalin was<br />
ranked first for tolerability (second across all treatments; 7.7%).<br />
Conclusions:<br />
Though the frequentist analysis was inconclusive because of a high level of uncertainty in effect sizes (based<br />
on the relatively small number of comparative trials), the probabilistic analysis, which did not rely on<br />
significant outcomes, showed that fluoxetine (in terms of response and remission) and sertraline (in terms of<br />
tolerability) seem to have some ad<strong>van</strong>tages over other treatments. Among five UK licensed treatments,<br />
duloxetine, escitalopram, and pregabalin might offer some ad<strong>van</strong>tages over venlafaxine and paroxetine.<br />
http://www.bmj.com/content/342/bmj.d1199.abstract<br />
Urologie<br />
Meer twijfel over het nut <strong>van</strong> prostaatkanker screening uit Zweden<br />
Objective:<br />
To assess whether screening for prostate cancer reduces prostate cancer specific mortality.<br />
Design:<br />
Population based randomised controlled trial.<br />
Setting:<br />
Department of Urology, Norrköping, and the South-East Region Prostate Cancer Register.<br />
Participants:<br />
All men aged 50-69 in the city of Norrköping, Sweden, identified in 1987 in the National Population Register<br />
(n=9026).<br />
Intervention:<br />
From the study population, 1494 men were randomly allocated to be screened by including every sixth man<br />
from a list of dates of birth. These men were invited to be screened every third year from 1987 to 1996. On<br />
the first two occasions screening was done by digital rectal examination only. From 1993, this was combined<br />
with prostate specific antigen testing, with 4 µg/L as cut off. On the fourth occasion (1996), only men aged 69<br />
or under at the time of the investigation were invited.<br />
W.T. 269 Samen sterk ... Sterk samen Pag. 26
Main outcome measures:<br />
Data on tumour stage, grade, and treatment from the South East Region Prostate Cancer Register. Prostate<br />
cancer specific mortality up to 31 December 2008.<br />
Results:<br />
In the four screenings from 1987 to 1996 attendance was 1161/1492 (78%), 957/1363 (70%), 895/1210<br />
(74%), and 446/606 (74%), respectively. There were 85 cases (5.7%) of prostate cancer diagnosed in the<br />
screened group and 292 (3.9%) in the control group. The risk ratio for death from prostate cancer in the<br />
screening group was 1.16 (95% confidence interval 0.78 to 1.73). In a Cox proportional hazard analysis<br />
comparing prostate cancer specific survival in the control group with that in the screened group, the hazard<br />
ratio for death from prostate cancer was 1.23 (0.94 to 1.62; P=0.13). After adjustment for age at start of the<br />
study, the hazard ratio was 1.58 (1.06 to 2.36; P=0.024).<br />
Conclusions:<br />
After 20 years of follow-up the rate of death from prostate cancer did not differ significantly between men in<br />
the screening group and those in the control group.<br />
Trial registration:<br />
Current Controlled Trials, ISRCTN06342431.<br />
What is already known on this topic:<br />
• Previous studies have questioned the short term benefit of prostate cancer screening, but these lack long<br />
term follow-up<br />
What this study adds:<br />
• In a randomised controlled study on a population with little background opportunistic screening, complete<br />
registration of tumour stage, tumour grade, and treatment of both screening and control groups showed<br />
that the risk for overdetection and overtreatment in the screening group is considerable<br />
http://www.bmj.com/content/342/bmj.d1539.full<br />
Met dank aan dr. Leslie Vander Ginst en dr. Willy Storms<br />
Pag. 27 Samen sterk ... Sterk samen W.T. 269
MCH Nieuws<br />
Schakel nu over op zakjes….<br />
alvorens de verzamelblok bloedtubes definitief verdwijnt!<br />
Het aanbieden en vervoer <strong>van</strong> bloedstalen in de verzamelblok of los, is niet meer conform met<br />
de opgelegde strenge kwaliteitscriteria voor klinische laboratoria.<br />
Het aanbieden <strong>van</strong> uw bloedstalen in een zakje (papieren of plastieken) is het enige correcte<br />
alternatief. Daarom zijn wij al enige tijd onze zakjes aan het promoten.<br />
Graag willen wij ook aan u vragen om over te schakelen op zakjes, alvorens de verzamelblok<br />
definitief verdwijnt.<br />
Voordelen versus nadelen<br />
Papieren of plastieken zakjes verzamelblok bloedtubes of los<br />
1. alle stalen per patiënt in 1 zakje<br />
2. gemakkelijk te vervoeren, geen<br />
bijkomende manipulatie vereist<br />
conform kwaliteitsregels niet conform kwaliteitsregels<br />
3. 1 bloedtube laten liggen is<br />
onmogelijk<br />
4. proper, sterk verminderd lekgevaar<br />
5. geen rechtstreeks contact met staal<br />
= geen besmettingsgevaar<br />
6. uitpak en identificatie stalen:<br />
snel en correct<br />
7. staal en aanvraagformulier blijven bij<br />
elkaar<br />
1. alle stalen <strong>van</strong> alle patiënten<br />
tezamen<br />
2. blokjes onmogelijk te stapelen voor<br />
vervoer, stalen worden uitgegoten<br />
en los meegenomen<br />
3. 1 bloedtube vergeten is niet<br />
uitgesloten<br />
4. lek = alle stalen bevuild<br />
5. rechtstreeks contact met staal<br />
= besmettingsgevaar<br />
6. uitpak en identificatie stalen:<br />
puzzelwerk, welke stalen horen bij<br />
elkaar, tijdrovend<br />
7. stalen en aanvraagformulieren door<br />
elkaar<br />
Voor meer info, contacteer Dorien Van Rampelberg, communicatieverantwoordelijke: 016/310.400<br />
Wij bezorgen u eerstdaags een kleine voorraad <strong>van</strong> beide zakjes met de correcte gebruiksaanwijzing.<br />
Hartelijk dank voor uw medewerking.<br />
W.T. 269 Samen sterk ... Sterk samen Pag. 28
MCH Nieuws<br />
Pag. 29 Samen sterk ... Sterk samen W.T. 269
MCH Nieuws<br />
Specialisteninfo<br />
Eind januari <strong>2011</strong> heeft Dr. Lieve Stammen haar raadpleging in het MCH te Wezembeek-Oppem beëindigd.<br />
Vanaf 07/04/<strong>2011</strong> zal Dr. Evelyn Hill raadpleging doen op donderdag (<strong>van</strong>af 01-09-<strong>2011</strong> worden haar<br />
consultatie-uren verder uitgebreid).<br />
Dr. Hill werd opgeleid aan de K.U.Leuven, waar zij thans verbonden is aan de staf cardiologie (UZ<br />
Gasthuisberg). Naast haar algemene opleiding cardiologie heeft zij speciale interesse voor echocardiografie.<br />
Consultatie-uren: Donderdag <strong>van</strong> 13.30 tot 18.00 uur<br />
Vanaf 23 <strong>april</strong> <strong>2011</strong> wordt de raadpleging orthopedie uitgebreid naar zaterdag . Deze zal verzorgd worden<br />
door Dr. Bart Vingerhoeds.<br />
Zijn algemene opleiding orthopedie volgde hij aan de K.U.-Leuven. Daarna volgde hij een verdere<br />
bekwaming in de heup- en schouderchirurgie in het WSH Cambridge Hospital in het Verenigd Koninkrijk.<br />
Hij is verbonden aan de Europaziekenhuizen, site St. Michel 1040 Brussel. Naast zijn algemene opleiding<br />
heeft hij speciale interesse voor sporttraumatologie,schouder- en heuppathologie .<br />
Consultatie-uren: Zaterdag <strong>van</strong> 9.00 uur tot 12.00 uur.<br />
Vanaf 3 mei <strong>2011</strong> zal Dr Goedele Hendrickx raadpleging houden in het MCH Leuven.<br />
Dr. Hendrickx is internist-gastro-enterologe. Ze werd opgeleid aan de KULeuven.<br />
Sinds 1992 heeft ze een zelfstandige praktijk te Heverlee.<br />
Verder is ze verbonden aan het Fonds voor Beroepsziekten te Brussel waar ze oa. verantwoordelijk is voor<br />
de aanvragen betreffende infectieziekten en toxicologie (oa. OPS of Schilderziekte).<br />
Tevens heeft ze al jaren ervaring in de preventieve gezondheidszorg.<br />
Naast haar interesse voor algemene gastro-enterologie/ hepatologie heeft ze bijzondere interesse voor<br />
neurovegetatieve en functionele stoornissen.<br />
Consultatie-uren: Dinsdag <strong>van</strong> 14.00-18.00 uur: met mogelijkheid tot gastroscopie, rectoscopie, proctologie,<br />
ECG.<br />
(Deze consultatie ver<strong>van</strong>gt de dinsdagnamiddag-consultatie <strong>van</strong> Dr. Lieve Dedeyne. De andere consultatieuren<br />
<strong>van</strong> Dr. Dedeyne blijven behouden).<br />
Zoals gebruikelijk zijn deze consultaties mits verwijzing en na afspraak.<br />
W.T. 269 Samen sterk ... Sterk samen Pag. 30
Nieuw(s) in de MCH-Stichting<br />
Graag informeren wij onze huisartsen via deze rubriek over actuele vragen en antwoorden, ideeën en<br />
opmerkingen rond de huisartsenpraktijk (cfr. brochure MCH-Stichting “Huisartsenondersteuning: flexibel en<br />
veelzijdig!”).<br />
Hebt u zelf een vraag, aarzel dan niet om contact op te nemen met Mireille Van den Broeck .<br />
Tel: 016/31.01.78 of e-mail: mireille_<strong>van</strong>_den_broeck@mchlvwo.be<br />
secretariaatsuren:<br />
maandag: 09.00-12.00 uur en 13.00-16.00 uur<br />
dinsdag: 09.00-12.00 uur en 13.00-16.00 uur<br />
woensdag: 09.00-12.00 uur en 13.00-16.00 uur<br />
donderdag: 09.00-12.00 uur en 13.00-16.00 uur<br />
vrijdag: 09.00-12.00 uur en 13.00-16.00 uur<br />
Enkele toelichtingen bij de activiteiten <strong>van</strong> onze commissies MCH-Stichting:<br />
Commissie Huisartsenkringen, Overlegplatform HAK:<br />
Op dinsdag 15 februari vergaderde het Overlegplatform Huisartsenkringen rond volgende thema’s:<br />
- Kennismaking kringfacilitator Domus Medica<br />
- Overleg met huisartsen over ondersteunen <strong>van</strong> samenwerking via de hub (toelichting dhr. Erwin<br />
Bellon, UZ-Leuven): HUB: is een samenwerking tussen ziekenhuizen en ook huisartsen met<br />
ziekenhuis. Hub is een informatiesysteem, soort overkoepelende resultatenserver. De vraag naar<br />
pilootgebruikers werd gelanceerd tijdens deze bijeenkomst Overlegplatform HAK.<br />
- Toelichting rond thema ‘Wereldnierdag, 11/3/<strong>2011</strong>’ – dr. Kathleen Claes, nefrologe UZ-GHB<br />
- GOAL: opvolging zorgvernieuwingsproject psychiatrie (reflectiegroep 107ter): project Leuven werd<br />
goedgekeurd en is startklaar.<br />
- LMN: prof. Heyrman stelde een voortgangsdocument op ter begeleiding stuurgroepen door ACHG<br />
De belangrijkste doelstelling <strong>van</strong> het Overlegplatform Huisartsenkringen nl. het verdedigen <strong>van</strong> de<br />
huisartsenbelangen <strong>van</strong> alle huisartsenkringen naar andere gesprekspartners toe (o.a. overheid,<br />
ziekenhuizen, eerstelijnsorganisaties…) werd tijdens de laatste bijeenkomst nogmaals bevestigd.<br />
Volgende bijeenkomst Overlegplatform Huisartsenkringen is gepland op 10 mei <strong>2011</strong>.<br />
Commissie Permanente Vorming:<br />
Accreditering<br />
Tijdens de eerste 3 maanden <strong>van</strong> dit jaar deden reeds een 60-tal huisartsen een beroep op het secretariaat<br />
MCH-Stichting om hun individuele accrediteringsdossiers na te kijken, aan te vullen en desgewenst<br />
aangetekend in te zenden aan het RIZIV.<br />
Graag vestigen wij uw aandacht op het volgende teneinde geen overbelasting tijdens de komende<br />
vakantieperiode te veroorzaken:<br />
- Indien u per 31/07 of per 31/08/11 uw accrediteringsdossier dient in te zenden aan het RIZIV en u<br />
wenst gebruik te maken <strong>van</strong> de diensten secretariaat MCH-Stichting: gelieve hiervoor TIJDIG een<br />
afspraak te maken, aub, op telnr. 016/31.01.78 of via mail: mireille_<strong>van</strong>_den_broeck@mchlvwo.be<br />
(liefst een maand op voorhand, indien mogelijk, permanentie op secretariaat verzekerd)<br />
Navormingskalender MCH<br />
- Op donderdag 5 mei a.s. komt de commissie permanente vorming bijeen om de planning nieuwe<br />
nascholingskalender <strong>2011</strong>-2012 te maken.<br />
Eventuele suggesties rond onderwerpen of sprekers navormingen kan u steeds bezorgen aan het<br />
secretariaat Stichting(mireille_<strong>van</strong>_den_broeck@mchlvwo.be)<br />
Door deze veelzijdige service en de vele nascholingen die de commissie permanente vorming jaarlijks<br />
organiseert, realiseert deze commissie één <strong>van</strong> de doelstellingen <strong>van</strong> de MCH-Stichting, nl. de huisartsen<br />
individueel ondersteunen.<br />
De redactie stelt zich niet verantwoordelijk voor gebeurlijke fouten.<br />
Pag. 31 Samen sterk ... Sterk samen W.T. 269
Het hoekje <strong>van</strong> de zorgtrajectpromotor<br />
Het EMD <strong>van</strong> de huisarts in staat stellen om automatisch documenten in kader <strong>van</strong> de<br />
zorgtrajecten te genereren: geen gemakkelijke klus!<br />
Een jaar geleden hadden de zorgtrajectpromotoren, samen met huisartsen <strong>van</strong> hun regio en andere<br />
betrokken partners handige documenten in kader <strong>van</strong> de zorgtrajecten ontwikkeld. De documenten werden<br />
via lokale websites aangeboden in afwachting <strong>van</strong> de integratie <strong>van</strong> deze documenten in het EMD. Het was<br />
snel duidelijk dat we er alle voordeel bij zouden hebben om één front op te richten en gezamenlijk de strijd<br />
aan te gaan met de verschillende EMD-pakketten om ons doel te bereiken.<br />
Eerst werd VINO opgericht: Vlaams Initiatief Netwerk Ondersteuning. In dit orgaan zetelen mensen <strong>van</strong><br />
Domus Medica, huisartsen en zorgtrajectpromotoren en een afvaardiging <strong>van</strong> de universitaire centra voor<br />
huisartsengeneeskunde. VINO is een ondersteuningsinitiatief. In alle LMN’s bleek er één prioriteit waar<br />
VINO een belangrijke rol zou kunnen spelen: nml het begeleiden <strong>van</strong> het proces om zo snel mogelijk het<br />
EMD <strong>van</strong> de huisarts in staat te stellen om automatisch documenten in kader <strong>van</strong> de zorgtrajecten te<br />
genereren.<br />
De bestaande werkgroep <strong>van</strong> eMdomus (werkgroep binnen Domus Medica voor het EMD) en de werkgroep<br />
EMD <strong>van</strong> de zorgtrajectpromotoren binnen VINO vormen een tijdelijke werkgroep om een afgewerkt pakket<br />
samen te stellen. De zorgtrajectpromotoren hebben de know-how over de zorgtrajecten, terwijl de artsen <strong>van</strong><br />
eMdomus de ervaring hebben met labeling, codering,… en natuurlijk de firma’s die EMD’s aanbieden<br />
kennen. Een perfect huwelijk dus… Voor onze provincie zetelen Carla Marteaux (ZTP Tienen-Landen) en<br />
Evelyn Van Cleynenbreugel (ZTP Brussel) in deze groep. Hier de laatste informatie nav hun vergadering op<br />
6 <strong>april</strong> <strong>2011</strong>:<br />
● Parameterlijst. Een parameterlijst is de eerste stap in een complex proces om via het EMD automatisch<br />
documenten te genereren. De parameterlijst is opgesteld, maar moet verfijnd worden. (waarbij Joepieformaat<br />
als standaard wordt genomen) Het coderen <strong>van</strong> elke parameter en het omzetten in Kmehrboodschappen<br />
zou in samenwerking met e-haelth kunnen gebeuren. (wordt momenteel bekeken).<br />
● Visioneuse: Dit is een middel om na te gaan of de syntax normaal is en visualiseert de Kmehrboodschappen.<br />
Via de visioneuse kan nagegaan worden of de gewenste parameters correct<br />
geregistreerd werden in het EMD. Dit systeem zal vermoedelijk in het EMD pakket worden ingebouwd.<br />
● Via een interprovinciale werkgroep is er een consensus voor Vlaanderen en Brussel over 20<br />
basisdocumenten in kader <strong>van</strong> de zorgtrajecten (verwijsbrieven en voorschriften) die men uit het EMD<br />
zou moeten kunnen genereren. Men werkt binnen eMdomus aan een tijdslijn/scenario om huisartsen te<br />
ondersteunen bij het opvolgen <strong>van</strong> hun patiënt in een zorgtraject. Het programma zal zelf aangeven op<br />
welk tijdstip bepaalde acties dienen genomen te worden. (vb jaarlijkse controle specialist)<br />
Als deze dingen op punt staan kan men naar ProRec stappen, dit is een koepel die de belangrijkste EMDpakketten<br />
vertegenwoordigen. Alle zorgtrajectpromotoren volgen dit proces op de voet en blijven druk<br />
uitoefenen om dit proces zo spoedig mogelijk rond te krijgen. Wij houden U op de hoogte!<br />
Annemie Steutelings<br />
Zorgtrajectpromotor LMN Groot Leuven<br />
Zorgtrajecten willen de samenwerking tussen patiënten met een chronische ziekte, hun huisarts, specialist en andere<br />
gezondheidswerkers zo goed mogelijk organiseren voor een kwalitatieve opvolging <strong>van</strong> de patiënt.<br />
www.zorgtrajecten-brabant.be<br />
W.T. 269 Samen sterk ... Sterk samen Pag. 32
Tentoonstelling MCH Leuven<br />
Mei - juni <strong>2011</strong><br />
AMIRMOEZ Firouzeh<br />
Ik ben afkomstig uit Iran waar ik universitaire studies heb gevolgd en nadien het beroep als journaliste<br />
uitgeoefend voor Radio en Televisie.<br />
In mijn vrije tijd beoefende ik er de schilderkunst als hobby.<br />
Sinds 1991 volg ik regelmatig lessen aan de Stedelijke Kunstacademie "De Lei" te Leuven: schilderkunst,<br />
grafiek in al haar vormen: etsen in zink, koper en Iino, mono, litho in kleur en zwart-wit, met taferelen uit mijn<br />
geboorteland.<br />
Mijn lesgevers waren:<br />
• in schilderkunst: Laroy Katelijne, Dewaele Frank, De Smedt Philippe, Overbergh Hilde.<br />
• in kunstgeschiedenis: Janssens Danny.<br />
• in grafiek: Van Eyck Paul.<br />
• in tekenkunst: Laroy Joost.<br />
Momenteel volg ik nog tekenkunst aan de kunstacademie "De Lei" hogere graad 5-<br />
Lesgevers: Benoni en Van Eyck Peter.<br />
In het verleden heb ik mijn werken tentoongesteld in:<br />
• Resto Galerie te Brussel <strong>april</strong> 2003<br />
• <strong>Medisch</strong> <strong>Centrum</strong> Huisartsen te Leuven in november en december 2003.<br />
• U.Z.Gasthuisberg te Leuven <strong>april</strong> 2006.<br />
Contactadres: Schoolstraat 9<br />
3010 Kessel-lo<br />
firouzehamirmoez@yahoo.co.uk<br />
Deze werken zijn te bezichtigen alle werkdagen <strong>van</strong> 8.30 uur tot 19.00 uur, behalve zaterdag tot 12 uur<br />
Pag. 33 Samen sterk ... Sterk samen W.T. 269