02.09.2013 Views

Fossielenatlas Nieuwsbrief No - science . naturalis

Fossielenatlas Nieuwsbrief No - science . naturalis

Fossielenatlas Nieuwsbrief No - science . naturalis

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Fossielenatlas</strong> <strong>Nieuwsbrief</strong> 18<br />

Oktober 2007<br />

Geachte liefhebbers,<br />

Nu de zomer voorbij is hebben we het fossielenatlas werk weer ter hand genomen.<br />

Allereerst willen we jullie bedanken voor de verschillende aanvullingen en<br />

verbeteringen die we hebben gekregen in reactie op de voorgaande Nieuwsbrieven.<br />

Jullie kritische inbreng wordt zeer gewaardeerd!<br />

We kunnen jullie ook melden, dat naar aanleiding van het 'opsporingsbericht' in onze<br />

vorige nieuwsbrief aan de lijst met Limidae nu definitief Limatula subauriculata<br />

toegevoegd kan worden. Harry Raad heeft ons twee juveniele exemplaren gevonden<br />

op het strand van Schouwen aangereikt.<br />

In deze <strong>Nieuwsbrief</strong> vinden jullie een bijdrage over de stoottandjes van de hand van<br />

Aad Bastemeijer, met vele verrassende nieuwigheden! We roepen jullie dan ook op<br />

om aan de hand van deze nieuwsbrief je collectie na te lopen en de stoottanden<br />

nogmaals kritisch te bekijken. Opvallende meldingen kunnen zowel naar<br />

ondergetekende (wesselingh@<strong>naturalis</strong>.nnm.nl) als naar de auteur worden gestuurd.<br />

Overigens zullen jullie zien dat nog niet alle tekeningen van Gijs Peeters voor dit deel<br />

klaar zijn, daar wordt nog verder aan gewerkt.<br />

Nieuws van een heel andere orde: de komende weken wordt een min of meer<br />

definitieve uitspraak over de toekomst van De Kaloot verwacht. Ook al zegt onze<br />

Zeeuwse correspondent dat de “huid niet wordt verkocht voordat de beer is<br />

geschoten”, als de voortekenen ons niet bedriegen is er hoop voor het behoud van<br />

ons zo geliefde fossielenstrand. In de volgende <strong>Nieuwsbrief</strong> ongetwijfeld meer<br />

hierover.<br />

Veel lees- en kijkplezier!<br />

Frank Wesselingh & Peter Moerdijk


Scaphopoda<br />

A.F.W.E. Bastemeijer<br />

Van de Nederlandse stranden en zeegaten zijn tien soorten fossiele Scaphopoda (stoottanden)<br />

bekend. Kenmerkend voor de Scaphopoda is de buisvormige schelp die aan weerszijden geopend is.<br />

De kleinste opening wordt aangeduid als apex, de opening aan de andere zijde wordt apertura<br />

genoemd. Beide ordes van de Scaphopoda - Dentaliida en Gadilida - zijn aangetroffen met<br />

respectievelijk negen en één soorten. De Dentaliida omvatten relatief grote schelpen die veelal<br />

versierd zijn met ribben. De grootste diameter bevindt zich aan de aperturale zijde. De schelpen van<br />

de Gadilida zijn aanzienlijk kleiner, zijn meestal niet versierd en hebben een glanzend oppervlak. Bij<br />

de meeste soorten van de Gadilida is de apertura iets vernauwd.<br />

Het levende dier kan zich geheel terugtrekken in de schelp en is in een kleine hoek (met de concave,<br />

holle/dorsale zijde boven) ingegraven in het sediment. De kleinste opening steekt af en toe uit boven<br />

het sediment om de toevoer van zuurstofrijk water en de afvoer van afvalstoffen mogelijk te maken.<br />

De Scaphopoda voelen zich in het algemeen thuis in verschillende sedimenten, variërend van<br />

grofkorrelige koraalzanden tot kleiachtige modder. De meerderheid van de Scaphopoda geeft echter<br />

de voorkeur aan fijn zand of zandige modder. De meeste soorten van de Dentaliida bewonen slechts<br />

de bovenste centimeters van het sediment. Leden van de Gadilida kunnen zich soms tot meer dan 30<br />

centimeter diep ingraven. De meeste soorten geven een voorkeur aan waterdieptes tussen 60 en 300<br />

meter. Slechts enkele soorten worden aangetroffen in de getijdezone of in de diepzee. De<br />

Scaphopoda graven zich in met behulp van een goed ontwikkelde voet. Tijdens het zoeken naar<br />

voedsel maakt het dier met de voet een holte in het sediment. Met behulp van zeer kleine ‘vangarmen’<br />

– de captacula – selecteren ze actief voedseldeeltjes tussen de zandkorrels. Foraminiferen vormen de<br />

hoofdmoot van het dieet van de Scaphopoda.<br />

De belangrijkste schelpkenmerken om de verschillende soorten van elkaar te onderscheiden zijn:<br />

• de mate waarin de schelp gebogen is<br />

• de mate waarin de diameter tijdens de groei is toegenomen<br />

• de (micro-) sculptuur (bestaande uit grove tot zeer fijne ribben, groefjes, brede tussenruimten en<br />

groeilijnen die dwars op de lengterichting van de schelp staan)<br />

• de vorm van de doorsnede bij de apex en apertura<br />

• de vormkenmerken van de apex (de aan- of afwezigheid van een buisje, vernauwing, ‘stopje’,<br />

inkeping of lange smalle spleet)<br />

Elk van de kenmerken kan in meer- of mindere mate variëren binnen een soort. Zo is het aantal ribben<br />

bij de apertura door de ontwikkeling van secundaire ribben vaak veel groter dan bij de apex. Deze<br />

secundaire ribben ontstaan soms al snel maar bij andere soorten worden zij pas gevormd als het dier<br />

nagenoeg volgroeid is. Ook de apicale schelpeigenschappen kunnen sterk variëren. Slijtage en<br />

verwering zijn belangrijke factoren om rekening mee te houden. Als gevolg daarvan kunnen de<br />

uiterlijke schelpkenmerken sterk wijzigen. Het is daarom altijd verstandig om meerdere exemplaren te<br />

betrekken bij determinatie.<br />

De schelpen van de Scaphopoda zijn opgebouwd uit een drietal lagen: aan de buitenzijde een<br />

loodrecht op de lengteas van de schelp georiënteerde dunne prismatische laag, een middelste laag<br />

bestaande uit kruiselings gerangschikte kristallen en aan de binnenzijde een concentrisch geordende<br />

laag die het dier omsluit. Een aardig effect is dat bij afgesleten exemplaren van de grootste soort uit<br />

het Nederlandse materiaal, Fissidentalium rectum Gmelin, 1790 subsp., de kristallen van de middelste<br />

schelplaag soms zichtbaar zijn. Wanneer de schelp in het licht wordt gehouden, glinstert deze een<br />

beetje.<br />

In de laatste twee decennia zijn veel nieuwe gegevens over de Scaphopoda beschikbaar gekomen.<br />

Het onderzoek richt zich de laatste jaren vooral op de anatomie en het erfelijk materiaal van de dieren.<br />

Dit heeft ertoe geleid dat de taxonomische indeling van de Scaphopoda verandert. Het eind van deze<br />

ontwikkeling is echter nog niet in zicht. Daarom wordt hier de meer conservatieve, ‘beter houdbare’<br />

indeling van Lamprell en Healy (1998) gevolgd. Dit betekent bijvoorbeeld dat het genus Antalis niet<br />

wordt gebruik. Dentalium vulgaris (Da Costa, 1778) is een soort die gewoonlijk in het genus Antalis<br />

wordt geplaatst omdat de ribbensculptuur richting de apertura vervaagd en geleidelijk verdwijnt. Dit<br />

fenomeen komt echter op ruime schaal voor bij de overige Dentaliidae (ook bij het genus<br />

Fissidentalium). Op basis van het onderzoek van de weke delen van het dier en de structuur van de


adula (soort kauwmechanisme) is gebleken dat er evenmin onderscheid kan worden gemaakt tussen<br />

Dentalium en Antalis.<br />

Ten aanzien van de zeshoekige Dentaliidae geldt iets vergelijkbaars. De zeshoekige schelpen<br />

(bijvoorbeeld Dentalium sexangulum Gmelin, 1791) vormen op zich een duidelijk te onderscheiden<br />

groep binnen de Dentaliidae. Deze groep wordt meestal geplaatst binnen het genus Paradentalium.<br />

Dit beeld wordt echter vooralsnog niet bevestigd door anatomisch of genetisch onderzoek, waaruit<br />

geconcludeerd kan worden, dat er geen onderscheid is tussen Dentalium en Paradentalium. Al deze<br />

vormen worden hier voorlopig verenigd in het genus Dentalium tot een beter taxonomisch model<br />

beschikbaar is.<br />

Ten aanzien van het genus Fissidentalium dient zich volgens Lamprell en Healy een ander probleem<br />

aan. Het blijkt dat er op basis van de schelpkenmerken twee groepen zijn te onderscheiden. De eerste<br />

groep kenmerkt zich door stevige, grote ribben (ca. 16 – 36 ribben bij de apertura), waarvan de<br />

apertura in dorsoventrale richting soms iets samengedrukt is. De andere groep kenmerkt zich door<br />

een groot aantal, veel minder sterke ribben (ca. 50 – 90 bij de apertura) en een altijd ronde doorsnede<br />

van de apertura. Twee soorten Fissidentalium die in dit hoofdstuk worden beschreven behoren beide<br />

tot de eerste groep: Fissidentalium rectum (Gmelin, 1790) subsp. en Fissidentalium sp. 1. Tot de<br />

tweede groep behoren Fissidentalium sp. 2 en de grote Fissidentalium-soort die bijvoorbeeld bekend<br />

is van de pliocene afzettingen van Langenboom (<strong>No</strong>ord-Brabant). Het is niet bekend of dit<br />

onderscheid ook terug te vinden is in de anatomie van het dier. Voorlopig worden deze vormen in de<br />

literatuur verenigd onder het genus Fissidentalium.<br />

Een vijftal soorten wordt hieronder voor het eerst gemeld van het Nederlandse strand- en<br />

zuigermateriaal (Dentalium costatum, Dentalium cf. geminatum en Dentalium novemcostatum,<br />

Fissidentalium sp. 1 en Fissidentalium sp. 2). Bovendien komen in het materiaal drie nieuwe soorten<br />

(Dentalium sp., Fissidentalium sp. 1 en Fissidentalium sp. 2) en een nieuwe ondersoort<br />

(Fissidentalium rectum Gmelin 1790 subsp.) voor. Momenteel is een publicatie van al deze soorten in<br />

voorbereiding inclusief nog onbeschreven pliocene Scaphopoda uit boringen. Tenslotte is de<br />

identificatie van de drie algemeenste soorten (Dentalium vulgaris, Dentalium sp. en Fissidentalium<br />

rectum subsp.) bijgesteld of aangescherpt.<br />

Orde Dentaliida Da Costa, 1776<br />

Familie Dentaliidae Gray, 1847<br />

Genus Dentalium Linnaeus, 1758<br />

De schelp is versierd met een symmetrische<br />

ribbensculptuur. Deze sculptuur kan zowel<br />

sterk als zwak zijn. De ribben kunnen vervagen<br />

richting de apertura.<br />

1. Dentalium costatum Sowerby, 1814<br />

2. Dentalium cf. geminatum Goldfuss, 1841<br />

3. Dentalium novemcostatum (Lamarck, 1818)<br />

4. Dentalium sexangulum Gmelin, 1790<br />

5. Dentalium vulgaris (Da Costa, 1778)<br />

6. Dentalium sp.<br />

Genus Fissidentalium Fischer, 1885<br />

Grote schelp, ronde doorsnede, groot aantal<br />

lengteribben, bij de apex soms met een<br />

ondiepe inkeping of spleet. De doorsnede van<br />

de apertura is soms iets ovaal.<br />

7. Fissidentalium rectum Gmelin 1790 subsp.<br />

8. Fissidentalium sp. 1<br />

9. Fissidentalium sp. 2<br />

Orde Gadilida Starobogatov, 1982<br />

Suborde Gadilimorpha Steiner, 1992<br />

Familie Gadilidae Stoliczka, 1868<br />

Subfamilie Siphonodentaliinae Simroth, 1894<br />

Genus Dischides Jeffreys, 1867<br />

Grootste diameter van de schelp ligt achter de<br />

apertura. De apex is voorzien van twee laterale<br />

inkepingen.<br />

10. Dischides politus (Wood, 1842)<br />

† Dentalium costatum Sowerby, 1814<br />

afbeelding 1<br />

Lengte 8,5 mm. Ø 2,5 mm. De totale lengte<br />

schelp bedraagt in reconstructie ca. 30 mm<br />

met een diameter van ca. 5 mm.<br />

De schelp is weinig gebogen, stevig, rond en<br />

loopt zeer geleidelijk taps toe. De doorsnede<br />

van de apertura en apex zijn rond.<br />

De versiering bestaat uit duidelijk<br />

geprononceerde smalle lengteribben. Er zijn<br />

ongeveer 15-16 ribben, secundaire ribben<br />

ontbreken. De tussenruimten zijn veel breder<br />

dan de lengteribben en zijn wat afgevlakt. Bij<br />

goedbewaard gebleven exemplaren uit het<br />

engelse Plioceen zijn in de tussenruimten<br />

enkele onregelmatige groeilijnen zichtbaar.<br />

Deze soort wordt in de Nederlandse literatuur<br />

steeds verward met de soort die hier als<br />

Dentalium sp. wordt aangeduid. Het betreft<br />

twee duidelijk van elkaar te onderscheiden<br />

soorten. Janssen heeft in 1965 al gewezen op<br />

dit verschil. Dentalium costatum is uitsluitend


ekend van het Plioceen uit het<br />

<strong>No</strong>ordzeebekken en is aangetroffen in pliocene<br />

afzettingen in Engeland en Antwerpen.<br />

In Nederland is de soort aangetroffen in<br />

zuigermateriaal uit de Westerschelde.<br />

† Dentalium cf. geminatum Goldfuss, 1841<br />

afbeelding 2<br />

Lengte 140 mm (reconstructie). Ø 9 MM.<br />

Grote, dikschalige soort met een twaalftal<br />

hoofdribben, waartussen zich later secundaire<br />

ribben kunnen ontwikkelen. De primaire ribben<br />

zijn smaller dan de tussenruimten. Ondanks de<br />

versleten toestand van het materiaal werd bij<br />

sommige exemplaren een zeer fijne radiale<br />

secundaire sculptuur aangetroffen. Het<br />

materiaal is tamelijk variabel, omdat soms veel<br />

en soms weinig ribben ontstaan in de<br />

tussenruimten.<br />

Dentalium cf. geminatum is aangetroffen in<br />

glaciale rivierafzettingen in de ondergrond rond<br />

Den Briel. Het hier bedoelde materiaal stamt<br />

samen met ondermeer Habecardium<br />

tenuisulcatum (Nyst, 1836) uit Chattienafzettingen<br />

(Laat Oligoceen) van <strong>No</strong>rdrhein-<br />

Westfalen (Cadee & Wesselingh, 2005). De<br />

fossielen zijn met de Rijn terechtgekomen in<br />

de Maasmond.<br />

De soort is bekend van suppleties van de<br />

Maasvlakte.<br />

(†) Dentalium novemcostatum Lamarck, 1818<br />

afbeelding 3<br />

Lengte 25 - 45 mm. Ø 4,5 mm.<br />

Relatief slanke, weinig gekromde schelp met<br />

ca. 9 krachtige, aan de bovenzijde iets<br />

afgeronde ribben die vlakker worden richting<br />

de apertura. De ruimtes tussen de ribben zijn<br />

breed, uitgehold en vertonen soms vage<br />

lengtegroefjes. De apex is bij recente<br />

exemplaren soms voorzien van een 'stopje'<br />

met een kort buisje.<br />

Dentalium novemcostatum leeft in het oostelijk<br />

deel van de Atlantische Oceaan, vanaf de Golf<br />

van Biskaje tot en met West-Afrika. De soort<br />

leeft in warmere zeeën, heeft een voorkeur<br />

voor modderige bodems en leeft op een<br />

diepten van ca. 20 tot 300 m.<br />

De soort is bekend uit pliocene en pleistocene<br />

afzettingen van de Middellandse Zee en het<br />

aangrenzende Atlantische gebied. Dentalium<br />

novemcostatum is bekend van het Sloegebied<br />

(de Kaloot en Ritthem).<br />

† Dentalium sexangulum Gmelin, 1790<br />

afbeelding 4<br />

Dentalium sexangulare Lamarck - Tesch, 1912; Dentalium<br />

semiclausum Nyst, 1835 - Marquet 2005.<br />

Lengte volgroeide exemplaren tot ruim 80 mm<br />

(gereconstrueerd) Ø ca. 6 - 8 mm.<br />

Vrij grote en zeer slanke schelp, die bij de<br />

apex aanvankelijk zwak gebogen is maar voor<br />

het overgrote deel bijna recht is. De schelp is<br />

in doorsnede zeshoekig. De sculptuur bestaat<br />

uit zes krachtige primaire ribben met brede<br />

vlakke tussenruimten. Secundaire ribben zijn<br />

later ingevoegd en bereiken geleidelijk<br />

dezelfde grootte als de primaire ribben.<br />

Hierdoor kan het aantal ribben oplopen tot ca.<br />

twaalf. Richting de apertura zijn de ribben iets<br />

minder geprononceerd.<br />

Dentalium sexangulum komt voor vanaf het<br />

Laat Mioceen (Italië). In het Plioceen komt de<br />

soort voor in de Middellandse Zee en de<br />

<strong>No</strong>ordzee. De soort is bekend uit pliocene<br />

afzettingen in <strong>No</strong>ord-Brabant, Zeeland en<br />

Antwerpen, waar deze soms wordt aangeduid<br />

als Dentalium semiclausum Nyst, 1835.<br />

Dentalium sexangulum is bekend van het<br />

Sloegebied en de Westerschelde.<br />

Dentalium vulgaris (Da Costa, 1778)<br />

afbeelding 5<br />

Dentalium entalis Linne 1758 - Van Regteren Altena, 1937;<br />

Dentalium vulgare Da Costa - Bloklander, 1953; Dentalium<br />

vulgare Da Costa 1778 - Van Regteren Altena, 1937,<br />

Dentalium (Antale) vulgare (Da Costa 1778) - Van<br />

Regteren Altena et al., 1964, 1965, Janssen 1965.<br />

Lengte 25 - 60 mm, Ø 5 mm.<br />

Dentalium vulgaris is een dikschalige soort. De<br />

schelp is bij de top matig, later zwak gebogen<br />

en is aan apicale zijde versierd met ruim dertig<br />

zeer fijne ribjes. De ribjes verdwijnen vanaf<br />

ongeveer een derde van de schelp waarna de<br />

schelp geheel glad is. De apicale opening is bij<br />

recente exemplaren afgesloten met een<br />

‘stopje’ en/of een zeer kort buisje.<br />

De soort wordt vaak verward met Dentalium<br />

entalis (Linnaeus, 1758). Dit betreft vooral<br />

exemplaren van D. vulgaris die sterk<br />

afgesleten zijn, waardoor de karakteristieke<br />

fijne ribbensculptuur verdwenen is.<br />

Dentalium entalis is kleiner dan D. vulgaris,<br />

glimmend, meer gebogen en heeft in de<br />

apicale zone een microscopisch fijne<br />

ribsculptuur. Een ander onderscheid met D.<br />

vulgaris is het incidenteel voorkomen van een<br />

ondiepe inkeping bij de apex.<br />

Recent komt Dentalium vulgaris voor in het<br />

zuidelijk deel van de <strong>No</strong>ordzee, aan de<br />

oostelijke Atlantische kusten vanaf<br />

<strong>No</strong>orwegen/IJsland zuidelijk tot West-Afrika.<br />

De soort is zeldzaam in het westelijk deel van


de Middellandse Zee. Hij heeft een voorkeur<br />

voor modderige en zandige bodems en wordt<br />

aangetroffen op een diepte van ca. 5 tot 3200<br />

m.<br />

Sinds het Plioceen komt de soort voor in de<br />

Middellandse Zee en de <strong>No</strong>ordzee. In<br />

Nederland is D. vulgaris aangetroffen in<br />

boringen uit Oost- en Zuid-Nederland. Tijdens<br />

het Eemien en de daaropvolgende koudere<br />

fase kwam de soort opnieuw voor in de<br />

<strong>No</strong>ordzee.<br />

Dentalium vulgaris is de meest voorkomende<br />

van de Scaphopoda in het strandmateriaal. De<br />

soort is redelijk algemeen in Zeeuws<br />

Vlaanderen, het Sloegebied en Walcheren en<br />

is verder bekend van veel locaties langs de<br />

<strong>No</strong>ordzeekust inclusief de Waddeneilanden.<br />

† Dentalium sp. Sowerby, 1814<br />

Dentalium (D.) costatum Sowerby, 1814 - Van Regteren<br />

Altena et al., 1964, 1965; Janssen 1975<br />

afbeelding 6<br />

Lengte tot ca. 50 mm (gereconstrueerd).<br />

Ø 1,5 - 3 mm.<br />

Deze Dentalium-soort is relatief klein en heeft<br />

een slanke, gebogen schelp. De sculptuur<br />

bestaat uit ca. 8 primaire ribben. Dit aantal kan<br />

door tussenschuiven van secundaire ribben<br />

oplopen tot ca. 38 ribben bij grote, volgroeide<br />

exemplaren. Tussenribben verschijnen snel en<br />

bereiken meestal een gelijke grootte als de<br />

primaire ribben. De ribben zijn breed, weinig<br />

geprononceerd en vlak. Zij liggen dicht opeen<br />

en worden gescheiden door een groefvormige<br />

tussenruimte. Op de jongste delen van de<br />

schelp is de breedte van de ribben variabel.<br />

Bij de apex is de schelp in doorsnede iets<br />

achthoekig. Bij de apertura is de doorsnede<br />

rond. Bij afgesleten juveniele exemplaren<br />

waarbij de buitenste schelplaag is verdwenen,<br />

is de doorsnede duidelijk achthoekig of<br />

polygonaal. Deze vorm correspondeert met het<br />

aantal primaire ribben.<br />

Traditioneel wordt deze soort aangeduid als<br />

Dentalium costatum Sowerby, 1814. Deze<br />

laatste soort is bekend uit het Plioceen van<br />

België en Engeland en bezit een afwijkende<br />

sculptuur, bestaande uit sterk geprononceerde<br />

ribben met brede, vlakke tussenruimten.<br />

Dentalium sp. is bekend uit pliocene<br />

afzettingen in de ondergrond van Zuid-<br />

Nederland (zgn. Mol-D1 fauna).<br />

In het strandmateriaal is de soort bekend van<br />

de Westerschelde, het Sloegebied en<br />

Walcheren.<br />

† Fissidentalium rectum Gmelin 1790 subsp.<br />

afbeelding 7<br />

Dentalium cf. anomalocostatum - Van Regteren Altena et<br />

al., 1964, 1965; Janssen, 1965; Dentalium (Dentalium)<br />

anomalocostatum (Sacco, 1897) – Janssen, 1975.<br />

Lengte grootste fragment: 56 mm, grootste<br />

Ø 10 mm. De soort werd vermoedelijk ca 100<br />

mm lang.<br />

Grote stevige en dikschalige soort. De schelp<br />

is breed en loopt taps toe. Aanvankelijk is de<br />

schelp iets gebogen, maar het grootste deel is<br />

nagenoeg recht. Bij goed bewaard gebleven<br />

exemplaren is bij de apex een kleine inkeping<br />

zichtbaar. De sculptuur is variabel en bestaat<br />

uit ca. 15 primaire ribben, een aantal dat soms<br />

iets kan oplopen tot ca. 17-18 door de<br />

ontwikkeling van secundaire ribben. Deze<br />

bereiken meestal een zelfde grootte als de<br />

primaire ribben. De ribben zijn ongeveer even<br />

breed als de tussenruimten. Tussen de ribben<br />

zijn bij zeer goed bewaard gebleven<br />

exemplaren zeer fijne groefjes zichtbaar.<br />

Fragmenten van de apertura zijn te herkennen<br />

aan de plots afnemende dikte van de<br />

schelpwand.<br />

De schelpen uit de Zeeuwse wateren wijken<br />

iets af van de typische F. rectum uit het<br />

Italiaanse en Spaanse Plioceen. Het aantal<br />

primaire ribben ligt iets hoger dan bij de<br />

mediterrane variant – respectievelijk ca. 14 -<br />

15 in plaats van ca. 12 - en de fijne sculptuur<br />

tussen de ribben lijkt iets grover. Dit wijst<br />

mogelijk op een subspecifiek verschil.<br />

In eerdere publicaties over fossiele schelpen<br />

van de Nederlandse stranden wordt de soort<br />

aangeduid als Dentalium anomalocostatum<br />

(Sacco, 1897). Deze soort uit het Italiaanse<br />

Laat Mioceen is een variant van Fissidentalium<br />

taurostriatum (Sacco, 1897) en verschilt<br />

duidelijk van Fissidentalium rectum subsp.<br />

door een kleiner aantal (ca. 10 - 12), zeer grote<br />

brede ribben. Bij deze mediterrane soort<br />

worden de grote ribben bij volwassen<br />

exemplaren afgewisseld door een smalle,<br />

draadvormige secundaire rib. De<br />

tussenruimten zijn smal en groefvormig en<br />

missen de voor F. rectum kenmerkende<br />

microsculptuur. Tenslotte heeft F.<br />

taurostriatum kleinere afmetingen en een<br />

slankere schelpvorm. Zij vertoont slechts een<br />

oppervlakkige gelijkenis met F. rectum subsp.<br />

Het genus Fissidentalium komt wereldwijd voor<br />

en heeft een voorkeur voor modderige,<br />

fijnzandige bodems op een diepte van<br />

minimaal 50 m. tot ruim 6500 m. Dit verklaart<br />

mogelijk de aanwezigheid van de soort in de<br />

Zeeuwse ondergrond en het ontbreken ervan<br />

in de Antwerpse pliocene afzettingen die zijn<br />

afgezet in een ondiepere kustzee.


Fissidentalium rectum is bekend van het Plio-,<br />

Pleistoceen van het Middellandse Zeegebied<br />

en het Plioceen van Engeland (Coralline Crag<br />

Formatie) en Nederland. In 1952 heeft Van der<br />

Burg een fragment van deze soort beschreven<br />

uit het Plioceen van de Peel (Boring III<br />

Berghem, 33,5 - 56,3 m).<br />

De soort is bekend van West Zeeuws<br />

Vlaanderen, de Westerschelde, het<br />

Sloegebied, Walcheren en de Maasvlakte.<br />

† Fissidentalium sp. 1<br />

afbeelding 8<br />

Lengte grootste fragment: 42 mm, grootste<br />

Ø 11 mm. Soort wordt vermoedelijk minimaal<br />

70 mm lang.<br />

Grote stevige en dikschalige soort. De schelp<br />

is vrij breed en loopt geleidelijk taps toe. De<br />

schelp is nauwelijks gebogen en bij de apex is<br />

een ondiepe inkeping zichtbaar. De sculptuur<br />

is variabel en bestaat vermoedelijk uit ca. 14 -<br />

15 primaire ribben. Geleidelijk ontstaan<br />

secundaire ribben, waardoor het totaal aantal<br />

ribben bij de apertura kan oplopen tot ca. 35.<br />

Zij ontstaan in eerste aanzet als een dunne,<br />

draadvormige verhoging en worden geleidelijk<br />

groter, maar blijven meestal iets kleiner dan de<br />

primaire ribben. De ribben zijn veel smaller in<br />

vergelijking met F. rectum subsp. en zijn veel<br />

sterker geprononceerd.<br />

De tussenruimten zijn vrij diep en kunnen iets<br />

breder of smaller zijn dan de ribben. In de<br />

tussenruimten is een fijne secundaire sculptuur<br />

zichtbaar, bestaande uit groeilijnen. Op enkele<br />

plaatsen interfereert deze dwars georiënteerde<br />

structuur met een fijne lengtestructuur<br />

waardoor een vaag rasterachtig patroon<br />

ontstaat. De dwarsgestreepte structuur blijft<br />

echter altijd dominant. Het is een opvallende<br />

en gemakkelijk herkenbare soort.<br />

Dit is een nog onbeschreven soort en is<br />

aangetroffen in het zuigermateriaal van de<br />

Westerschelde.<br />

† Fissidentalium sp. 2<br />

afbeelding 9<br />

Lengte grootste fragment: 15 mm, grootste<br />

Ø 5,75 mm. Soort wordt vermoedelijk 40 mm<br />

lang.<br />

Stevige en dikke middelmatig grote schelp. De<br />

schelp is redelijk breed en loopt geleidelijk taps<br />

toe. De schelp is zeer recht en lijkt niet<br />

gebogen. De sculptuur bestaat uit een groot<br />

aantal relatief smalle ribben. Er zijn<br />

vermoedelijk ca. 17 – 20 primaire ribben en<br />

deze kunnen herkend worden aan hun<br />

relatieve grootte. Secundaire ribben ontstaan<br />

al snel tijdens de groei, waardoor het aantal<br />

ribben bij de apertura kan oplopen tot ruim 55-<br />

60. De secundaire ribben onderscheiden zich<br />

doordat zij altijd iets kleiner blijven dan de<br />

primaire ribben. De tussenruimten worden<br />

gevormd door smalle, diepe groeven. Deze<br />

soort laat zich op basis van de sculptuur<br />

gemakkelijk herkennen.<br />

Dit is eveneens een onbeschreven soort en is<br />

aangetroffen in het zuigermateriaal van de<br />

Westerschelde.<br />

(†) Dischides politus (Wood, 1842)<br />

afbeelding 10<br />

Cadulus (Dischides) politus (Wood, 1842) - Van Regteren<br />

Altena, et al., 1964; 1965; Janssen,1965.<br />

Lengte tot 8,3 mm en Ø tot 1,1 mm.<br />

De schelp is klein en slank. De top is matig,<br />

later zwak gebogen. De apertura is iets<br />

vernauwd en de apex is voorzien van twee<br />

karakteristieke laterale insnijdingen. De schelp<br />

is glad en glanzend en de groeilijnen staan<br />

scheef ten opzichte van de schelp-as. In<br />

doorsnede is de schelp iets ovaal.<br />

Recent leeft D. politus in de Middellandse Zee<br />

en in het oostelijk deel van de Atlantische<br />

Oceaan. De soort heeft een voorkeur voor<br />

modderige bodems van ca. 9 - 324 m. diep.<br />

Deze soort is bekend uit het Plioceen van de<br />

Middellandse Zee en de <strong>No</strong>ordzee. In<br />

Nederland is de soort in verschillende boringen<br />

aangetroffen in pliocene afzettingen. Uit het<br />

stranden- en zeegatenmateriaal is de soort<br />

bekend van de Westerschelde en het<br />

Sloegebied.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!