Nieuwsbrief Vastgoed 12 25 januari 2011 - Loyens & Loeff
Nieuwsbrief Vastgoed 12 25 januari 2011 - Loyens & Loeff
Nieuwsbrief Vastgoed 12 25 januari 2011 - Loyens & Loeff
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Nieuwsbrief</strong> <strong>Vastgoed</strong> <strong>12</strong> │<strong>25</strong> <strong>januari</strong> <strong>2011</strong><br />
Fiscaal<br />
In deze uitgave<br />
Fiscaal<br />
■ Uitponden en ‘resultaat uit overige werkzaamheden’ - feitelijk vraagstuk<br />
■ De Hoge Raad komt projectontwikkelaars tegemoet<br />
■ Zorgcorporaties zijn ten minste tot 31 december <strong>2011</strong> vrijgesteld van vennootschapsbelasting<br />
onder de ‘zorgvrijstelling’<br />
Civiel<br />
■ Inschrijving Groninger akte in openbare registers<br />
Aanbesteding en Gebiedsontwikkeling<br />
■ Juristenbundel Gebieds- en Projectontwikkeling<br />
■ Gebiedsontwikkeling en aanbesteding – P1 / Gemeente Ede<br />
■ Staatssteun bij gebiedsontwikkeling<br />
BTW<br />
■ Geen OZB bij antikraak bewoning van kantoorpand<br />
■ Fierensmarge Wet WOZ in strijd met EU recht<br />
■ Wanneer leidt verbouwing van een onroerende zaak tot nieuwbouw?<br />
BTW Special<br />
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen<br />
Uitponden en ‘resultaat uit overige werkzaamheden’ - feitelijk<br />
vraagstuk<br />
Uit jurisprudentie m.b.t. de Wet inkomstenbelasting 2001 blijkt dat ‘uitponden’ (het profiteren<br />
van prijsverschil bij aankoop in verhuurde staat en verkoop in vrije staat van onroerend goed)<br />
niet per definitie leidt tot belastingheffing in box I, als ‘resultaat uit overige werkzaamheden’<br />
(ROW). Dit is slechts het geval wanneer de werkzaamheden in verband met het uitponden qua<br />
aard en omvang onmiskenbaar gericht zijn op het behalen van bovenmatig rendement, of dat<br />
aan het voordeel de inzet van bijzondere (voor)kennis ten grondslag ligt. Men zal dit van geval<br />
tot geval moet bekijken.<br />
‘Resultaat uit overige werkzaamheden’ (ROW)<br />
Indien een natuurlijk persoon zijn vermogen beheert op een wijze die als normaal actief vermogensbeheer<br />
getypeerd kan worden, valt het voordeel hieruit in beginsel in box III van de Wet inkomstenbelasting<br />
2001 (hierna: “Wet IB 2001”). In box III wordt jaarlijks een forfaitair rendement van 4% over de waarde<br />
van de bezittingen, verminderd met de waarde van de schulden, belast tegen een vast tarief van 30%,<br />
ongeacht het daadwerkelijk gerealiseerde rendement. Indien deze natuurlijk persoon bij het rendabel<br />
maken van zijn vermogen echter actiever is dan wat men bij ‘normaal actief vermogensbeheer’ kan<br />
verwachten dan kunnen de daadwerkelijke resultaten als ‘resultaat uit overige werkzaamheden’ (hierna:<br />
“ROW”) progressief tegen een tarief van maximaal 52% in box I worden belast.<br />
<strong>Nieuwsbrief</strong> <strong>Vastgoed</strong> <strong>12</strong> ● <strong>25</strong> <strong>januari</strong> <strong>2011</strong>
Onder ROW vallen onder meer inkomsten, behaald buiten de onderneming of dienstbetrekking, uit<br />
verrichte diensten en uit een aanwending van een vermogensbestanddeel op een wijze die ‘normaal<br />
actief vermogensbeheer’ te buiten gaat. Ook is sprake van ROW indien vastgoed ter beschikking wordt<br />
gesteld aan bijvoorbeeld de eigen BV of aan de BV of onderneming van een, in de Wet IB 2001<br />
gedefinieerde, verbonden persoon.<br />
Of er sprake is van werkzaamheden die normaal actief vermogensbeheer te buiten gaan hangt<br />
van de feiten van elk individueel geval af. Uit de jurisprudentie volgt dat van ROW sprake is indien<br />
werkzaamheden worden verricht die naar hun aard en omvang onmiskenbaar zijn gericht op het<br />
behalen van - redelijkerwijs te verwachten - voordelen die het bij normaal actief vermogensbeheer te<br />
verwachten rendement te boven gaan. Aan de eis dat er daadwerkelijk werkzaamheden moeten zijn<br />
verricht wordt volgens de jurisprudentie al snel voldaan. Van belang is het causale verband tussen de<br />
verrichte arbeid en het behaalde voordeel, en of de eigenaar met zijn werkzaamheden beoogt meer<br />
rendement te behalen dan bij normaal actief vermogensbeheer verwacht kan worden. De opbrengst<br />
moet verklaarbaar zijn door de werkzaamheden om aan belastbaarheid als ROW toe te komen.<br />
In de Wet IB 2001 is een aantal situaties expliciet opgenomen waarbij sprake kan zijn van ROW. Het<br />
betreft werkzaamheden zoals het uitponden van onroerende zaken, het door de belastingplichtige in<br />
belangrijke mate zelf verrichten van groot onderhoud aan een zaak of het aanwenden van bijzondere<br />
vormen van kennis, zoals voorwetenschap.<br />
Uitponden per definitie ROW?<br />
In zijn arrest van 9 oktober 2009 heeft de Hoge Raad ook voor toepassing van de Wet IB 2001 bevestigd<br />
dat het hier slechts voorbeelden betreft. In het arrest in kwestie was sprake van het zogenoemde<br />
uitponden; het profiteren van een prijsverschil tussen aankoop in verhuurde staat en verkoop in vrije<br />
staat van onroerende zaken. In casu had belanghebbende een aantal onroerende zaken aangekocht<br />
en vervolgens gesplitst in appartementsrechten. Hiervoor werden een notaris en een makelaar<br />
ingeschakeld. Bij het vrij van huur komen werden de onroerende zaken direct verkocht.<br />
De Hoge Raad oordeelde dat, ondanks dat het ‘uitponden’ expliciet in de Wet IB 2001 is genoemd,<br />
dit op zichzelf nog geen ROW oplevert. Immers, dat er een prijsverschil bestaat tussen koop in<br />
verhuurde en in vrije staat en dat verhuurde woningen op een zeker moment vrij komen, zijn algemeen<br />
bekende omstandigheden die normaal gesproken in de prijs zijn verdisconteerd. Of er dus sprake is<br />
van ROW is volgens de Hoge Raad mede afhankelijk van andere factoren, zoals de arbeid die wordt<br />
verricht en de intentie van de belastingplichtige.<br />
Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om het voeren van een actief huurbeeïndigingsbeleid maar ook andere<br />
werkzaamheden kunnen ertoe leiden dat sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer<br />
zodat de resultaten in verband met het uitponden als ROW moeten worden belast. Eveneens is er bij<br />
uitponding sprake van ROW indien bijzondere kennis er in belangrijke mate ertoe heeft bijgedragen dat<br />
de belastingplichtige met de uitponding het voordeel heeft kunnen behalen.<br />
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen <strong>Nieuwsbrief</strong> <strong>Vastgoed</strong> <strong>12</strong> ● <strong>25</strong> <strong>januari</strong> <strong>2011</strong>
Uitponden en bijzondere vormen van kennis<br />
In genoemde casus kwam ook aan de orde of er sprake was van ROW aangezien belanghebbende bij<br />
het uitponden eventueel bijzondere vormen van kennis had aangewend om het voordeel te behalen.<br />
Van bijzondere vormen van kennis kan sprake zijn als de belanghebbende zelf beschikt over ervaring<br />
of deskundigheid welke verband houdt met het behalen van het voordeel. Maar ook de deskundigheid<br />
van derden kan aan de belanghebbende worden toegerekend. Enkel omdat belanghebbende gebruik<br />
had gemaakt van de diensten van een notaris en van een makelaar, werd door de staatssecretaris van<br />
Financiën gesteld dat daarmee het behaalde voordeel voorzienbaar was. De Hoge Raad was het hier<br />
niet mee eens. Of in een dergelijke situatie sprake is van ROW hangt af van de feitelijk door de notaris<br />
en de makelaar verrichte activiteiten, van de bijzondere kennis waarover zij beschikten, en welke rol<br />
deze kennis bij het behalen van de voordelen heeft gespeeld.<br />
Onlangs, op 28 september 2010, heeft Gerechtshof ’s-Gravenhage conform bovengenoemd arrest<br />
geoordeeld in een casus waarbij een taxateur van complexe onroerende zaken een woning verwierf<br />
om deze vervolgens te splitsen en door te verkopen. Hierbij kwam onder meer de vraag aan de orde of<br />
sprake was van ROW. De inspecteur stelde dat belanghebbende als taxateur over een beroepsmatige<br />
en specifieke deskundigheid beschikte met betrekking tot onroerende zaken, die hem in staat stelde<br />
het bij het uitponden behaalde voordeel te realiseren. Het Hof volgde echter het argument van<br />
belanghebbende, dat diens kennis omtrent complexe onroerend goederen niet betekende dat hij een<br />
bijzondere kennis of deskundigheid bezat ten aanzien van de woningmarkt in die specifieke gemeente.<br />
Ook zeer recent, in een arrest van 24 december 2010, heeft de Hoge Raad zich over het aanwenden<br />
van bijzondere kennis of deskundigheid in relatie tot uitponding uitgelaten. In casu was belanghebbende<br />
bij de aankoop van een appartementencomplex ervan op de hoogte dat een deel van de huurders het<br />
door hen gehuurde appartement zouden willen kopen. Bovendien werd gesteld dat belanghebbende<br />
kon weten dat hij hierbij een winst zou kunnen genereren aangezien hij het complex had weten te<br />
verwerven voor een waarde die lager lag dan de WOZ-waarde. De Hoge Raad oordeelde hier dat<br />
enkel deze wetenschap geen kennis is die als bijzonder kan worden aangemerkt, en het resultaat<br />
behaald in verband met uitponding dus niet op die grond als ROW in de heffing zou moeten worden<br />
betrokken.<br />
Conclusie<br />
Andermaal blijkt dat ieder geval op zich staat. Het enkele feit dat sprake is van uitponden maakt<br />
niet dat per definitie ook sprake is van ROW. Telkens opnieuw moet worden vastgesteld of enerzijds<br />
de werkzaamheden qua aard en omvang en anderzijds de inzet van bijzondere (voor)kennis<br />
onmiskenbaar gericht zijn op het behalen van voordeel dat het te verwachten rendement bij normaal<br />
actief vermogensbeheer te boven gaat.<br />
Meer informatie:<br />
Martijn de Jong / Jack Driessen<br />
e-mail: martijn.de.jong@loyensloeff.com, tel +31 (0)20 578 52 15<br />
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen <strong>Nieuwsbrief</strong> <strong>Vastgoed</strong> <strong>12</strong> ● <strong>25</strong> <strong>januari</strong> <strong>2011</strong>
De Hoge Raad komt projectontwikkelaars tegemoet<br />
De Hoge Raad heeft op 3 december 2010 geoordeeld dat een in de verkoopwinst vervatte<br />
premie in verband met afgegeven huurgaranties en de overname van leegstandsrisico, pas<br />
belast hoeft te worden in de jaren waarop dit risico betrekking heeft. Projectontwikkelaars<br />
hebben door dit uitstel van belastingheffing een (financieel) steuntje in de rug gekregen van<br />
de Hoge Raad.<br />
In de casus waarover de Hoge Raad oordeelde, hield belanghebbende zich bezig met de handel<br />
in en de exploitatie van onroerende zaken en projectontwikkeling. Op zeker moment verkocht<br />
belanghebbende een aan haarzelf opgeleverd nieuw gebouwd bedrijfspand met een flinke boekwinst<br />
aan een derde partij (eindbelegger). Belanghebbende was voornemens het pand zelf gedeeltelijk te<br />
gaan gebruiken. Derhalve sloot belanghebbende, tegelijkertijd met de verkoop, met deze derde partij<br />
een huurovereenkomst. Belanghebbende zou volgens deze overeenkomst het volledige pand voor<br />
een marktconforme prijs terughuren, met onder meer het recht van onderverhuur, voor een periode van<br />
tien jaar, welke één dag na oplevering inging. Belanghebbende nam het pand echter maar gedeeltelijk<br />
zelf in gebruik en nam daarmee met betrekking tot het niet door haar in gebruik genomen deel van het<br />
pand het leegstandrisico over.<br />
In het arrest kwam onder meer de vraag aan de orde in hoeverre belastingheffing over de boekwinst<br />
zou kunnen worden uitgesteld, indien ervan kon worden uitgegaan dat voor de verstrekte huurgarantie<br />
een premie was begrepen in het verkoopresultaat. De Hoge Raad oordeelde dat in een dergelijk geval<br />
de in het verkoopresultaat vervatte premie mag worden toegerekend aan de (latere) periode waarin de<br />
leegstandrisico’s worden gelopen. Over dat deel van de verkoopwinst behoeft dus niet gelijk in het jaar<br />
van verkoop afgerekend te worden. De alternatieve stelling van belanghebbende, dat zij ter zake van<br />
het leegstandsrisico een voorziening kon vormen, vond geen gehoor bij de Hoge Raad.<br />
De Nederlandse vastgoedsector heeft de afgelopen jaren te maken gehad met flinke leegstand. Door<br />
het mogen uitstellen van de belastingheffing krijgen vastgoedondernemingen meer financiële ruimte<br />
om een dergelijke lastige periode door te komen.<br />
Meer informatie:<br />
Martijn de Jong<br />
e-mail: martijn.de.jong@loyensloeff.com, tel +31 (0)20 578 52 15<br />
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen <strong>Nieuwsbrief</strong> <strong>Vastgoed</strong> <strong>12</strong> ● <strong>25</strong> <strong>januari</strong> <strong>2011</strong>
Zorgcorporaties zijn ten minste tot 31 december <strong>2011</strong> vrijgesteld<br />
van vennootschapsbelasting onder de ‘zorgvrijstelling’<br />
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (de ‘Wet’) voorziet onder meer in een vrijstelling<br />
voor instellingen van algemeen nut waarvan de werkzaamheden voor ten minste 90% bestaan<br />
uit “de genezing of verpleging van zieken, kraamvrouwen of gebrekkigen” of “het verschaffen<br />
van een onderkomen aan bejaarden, gebrekkigen of wezen”.<br />
Door toepassing van deze vrijstelling zijn zorginstellingen in beginsel niet onderworpen aan<br />
vennootschapsbelasting. Uiteraard kunnen ook andere lichamen dan zorginstellingen een beroep op<br />
deze ‘zorgvrijstelling’ doen, wanneer zij aan de door de Wet gestelde voorwaarden voldoen.<br />
Voorheen bevatte de Wet ook een specifieke (eerst volledige, later gedeeltelijke) vrijstelling van<br />
vennootschapsbelasting voor woningcorporaties. Vanaf 1 <strong>januari</strong> 2008 zijn deze woningcorporaties<br />
echter normaal onderworpen aan vennootschapsbelasting, tenzij ze een beroep kunnen doen op een<br />
van de andere vrijstellingen waarin de Wet voorziet.<br />
De laatste jaren werd door woningcorporaties die vrijwel alleen woningen verhuren aan ouderen<br />
en zorgbehoeftigen, zogenaamde ‘zorgcorporaties’, met succes een beroep gedaan op genoemde<br />
zorgvrijstelling. Echter, eind 2009 al heeft de toenmalige staatssecretaris van Financiën aangegeven,<br />
dat de zorgvrijstelling naar zijn mening niet op zorgcorporaties van toepassing is. In de ogen van de<br />
staatssecretaris kwalificeren zorgcorporaties in beginsel niet als ‘instellingen van algemeen nut’.<br />
‘Instellingen van algemeen nut zijn instellingen wier doelstelling een werkzaamheid betreft welke op<br />
zichzelf rechtstreeks een algemeen belang raakt’. Dit is volgens de staatssecretaris niet het geval bij<br />
de verhuur van vastgoed. Tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan <strong>2011</strong> heeft de<br />
huidige staatssecretaris de visie van zijn voorganger nog eens herhaald. De werkzaamheden van een<br />
zorgcorporatie onderscheiden zich volgens hem niet van andere vormen van verhuur van woonruimte.<br />
Om aan de vrijstelling te kunnen voldoen zouden de zorgcorporaties naast de verhuur ook zelf nog<br />
zorgactiviteiten moeten verrichten.<br />
De staatssecretaris heeft echter op 21 december 2010, onder invloed van belangenbehartigers<br />
Aedes, vereniging van woningcorporaties en Actiz, organisatie van zorgondernemers, aangegeven de<br />
toepassing van de zorgvrijstelling door zorgcorporaties tot 31 december <strong>2011</strong> te accepteren. Dat de<br />
jurisprudentie over de toepassing in dit kader te weinig duidelijkheid biedt, noemt de staatssecretaris<br />
als reden voor zijn beslissing.<br />
Meer informatie:<br />
Martijn de Jong<br />
e-mail: martijn.de.jong@loyensloeff.com, tel +31 (0)20 578 52 15<br />
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen <strong>Nieuwsbrief</strong> <strong>Vastgoed</strong> <strong>12</strong> ● <strong>25</strong> <strong>januari</strong> <strong>2011</strong>
Civiel<br />
Inschrijving Groninger akte in openbare registers<br />
Op welk moment dient een Groninger akte te worden ingeschreven in de openbare registers?<br />
Uit het arrest van de Hoge Raad van 29 oktober 2010 blijkt weer eens het verschil in de civiele<br />
en fiscale behandeling van een verkrijging van een registergoed.<br />
Overdracht registergoed<br />
Een overdracht van een registergoed komt in civiele zin tot stand doordat een afschrift van een<br />
leveringsakte verleden voor een Nederlandse notaris wordt ingeschreven in de openbare registers<br />
van de Dienst voor het kadaster en openbare registers. Zonder inschrijving van een afschrift van de<br />
leveringsakte vindt er geen overdracht en verkrijging plaats en blijft mitsdien de gerechtigdheid van<br />
een registergoed bij de vervreemder. Voor een verkrijger is derhalve van belang dat inschrijving van de<br />
akte in de openbare registers zo spoedig mogelijk plaats heeft na ondertekening van de leveringsakte.<br />
Deze - in de rechtspraktijk zeer gebruikelijke – gang van zaken is ook van belang in het licht van<br />
de voldoening van de koopprijs en de uitbetaling daarvan aan de verkoper (of diens schuldeisers).<br />
Uitbetaling vindt immers pas plaats nadat de overdracht heeft plaatsgevonden op de wijze als voorzien<br />
in artikel 7:26 lid 3 BW, en dus pas na inschrijving.<br />
Groninger akte en ontbindende voorwaarde<br />
Bij een Groninger akte is sprake van een overdracht van een registergoed onder de ontbindende<br />
voorwaarde van niet-betaling van de koopprijs door de verkrijger op een nader tussen partijen<br />
overeengekomen betaaldatum. Wil bij een Groninger akte ook sprake zijn van een verkrijging dan<br />
geldt in civiele zin dat de overdracht pas volledig is op het moment dat een afschrift van de akte wordt<br />
ingeschreven in de openbare registers. Wordt de koopprijs op de overeengekomen betaaldatum niet<br />
voldaan, dan treedt de ontbinding in en keert de eigendom terug bij de vervreemder.<br />
Dat van een Groninger akte in de praktijk gebruik gemaakt wordt, is vaak ingegeven door een fiscaal<br />
motief. Men kan hiermee gebruik maken van de regeling van artikel 13 van de Wet op belastingen van<br />
rechtsverkeer (WBR). Krachtens dat artikel bestaat de mogelijkheid om binnen zes maanden1 na de<br />
verkrijging door de verkoper van een registergoed dit door te leveren en de voor de eerste verkrijging<br />
verschuldigde overdrachtsbelasting (grotendeels) terug te ontvangen.<br />
Het is bij het gebruik van een Groninger akte wel van belang, wil men van het voordeel van artikel13<br />
WBR profiteren, dat er sprake is van een overdracht en verkrijging onder ontbindende voorwaarde.<br />
En dat de ontbindende voorwaarde in een Groninger akte zodanig wordt geredigeerd dat deze niet<br />
wegens onduidelijkheden als opschortende voorwaarde kan worden opgevat.<br />
Uit de redactie van artikel 13 WBR blijkt dat een levering onder opschortende voorwaarde niet hetzelfde<br />
effect kan hebben als een Groninger akte. Artikel 8 lid 2 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer<br />
geeft namelijk aan dat de verkrijging pas plaats heeft op het moment dat de opschortende voorwaarde<br />
is vervuld. Terwijl bij een Groninger akte de verkrijging direct plaats heeft maar door het intreden van<br />
een voorwaarde ontbonden kan worden. Indien een opschortende voorwaarde eerst na de termijn<br />
bedoeld in artikel 13 WBR wordt vervuld, dan zal laatstbedoeld artikel toepassing missen.<br />
1 Blijkens het belastingplan <strong>2011</strong> is de termijn voor zover het betreft woningen (met toebehoren) verlengd naar <strong>12</strong> maanden,<br />
een en ander voor zover de verkrijging gelegen is tussen 1 <strong>januari</strong> <strong>2011</strong> en 31 december <strong>2011</strong>.<br />
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen <strong>Nieuwsbrief</strong> <strong>Vastgoed</strong> <strong>12</strong> ● <strong>25</strong> <strong>januari</strong> <strong>2011</strong>
Arrest Hoge Raad<br />
De Hoge Raad heeft op 29 oktober 2010 (LJN: BO 1992) weer een duidelijke uitspraak gedaan over<br />
het gebruik van de Groninger akte. De casus was als volgt: X heeft zijn woning op 9 september 2004<br />
verkregen en begin 2005 aan Y (door)verkocht. De levering stond gepland op 7 maart 2005. Echter,<br />
om niet geheel duidelijke motieven wordt op 7 maart 2005 niet betaald, maar wordt een Groninger<br />
akte opgemaakt en door partijen en de notaris ondertekend. In de leveringsakte wordt vermeld dat<br />
de koopprijs uiterlijk op 6 april 2005 moet zijn voldaan en dat bij niet nakoming de levering ontbonden<br />
zal worden; er is expliciet een ontbindende voorwaarde tussen partijen overeengekomen. Blijkens<br />
de leveringsakte zal een aanvullende akte worden opgemaakt zodra de koopsom is voldaan en de<br />
ontbindende voorwaarde is vervallen. Pas dan zullen én de leveringsakte én de aanvullende akte<br />
tegelijk worden ingeschreven in de openbare registers van het kadaster. Y voldoet op 6 april 2005 de<br />
koopsom en de beiden voormelde akten worden vervolgens conform de gemaakte afspraken op die<br />
datum ingeschreven in de openbare registers.<br />
De inspecteur legt dan een naheffingsaanslag op voor de overdrachtsbelasting, stellende dat artikel 13<br />
WBR niet van toepassing is; daar wordt, na een bezwaarprocedure, vervolgens beroep tegen ingesteld<br />
bij de rechtbank, die de aanslag vernietigt. De inspecteur wendt zich tot het Hof, die op zijn beurt beslist<br />
dat artikel 13 WBR in casu toch toepassing mist, nu – kort samengevat – partijen zijn overeengekomen<br />
dat de leveringsakte niet zonder aanvullende akte zal worden ingeschreven, zodat pas als aan die<br />
voorwaarde is voldaan de akte van levering ingeschreven kan worden; op dat moment zal ook de<br />
verkrijging plaatsvinden. Het Hof is echter van mening dat hetgeen als ontbindende voorwaarde is<br />
geformuleerd, in feite in casu een opschortende voorwaarde is. De vervulling van de opschortende<br />
voorwaarde vindt plaats op 6 april 2005 en dat zou buiten de termijn van artikel 13 WBR vallen, zodat<br />
dat laatste artikel toepassing mist. De partijen zijn het niet eens met de uitspraak van het Hof en de zaak<br />
komt bij de Hoge Raad. De Hoge Raad neemt in zijn uitspraak de stelling in dat het Hof miskent dat<br />
artikel 8 lid 1 WBR geen eisen stelt ten aanzien van het tijdstip waarop of de voorwaarden waaronder<br />
de in dat artikel bedoelde akte van levering zal worden ingeschreven in de openbare registers.<br />
De Hoge Raad maakt duidelijk dat slechts vereist is dat de akte geschikt is om, als zij wordt<br />
ingeschreven, de eigendom te doen overgaan. Aan al deze eisen wordt in casu voldaan, terwijl in de<br />
akte tevens duidelijk sprake is van een ontbindende voorwaarde en geen opschortende voorwaarde.<br />
Daarom meent de Hoge Raad dat artikel 13 WBR wel onverkort op de verkrijging van 7 maart 2005 van<br />
toepassing was; dat is de datum van ondertekening van de leveringsakte.<br />
Civiele versus fiscale behandeling<br />
Duidelijk komt in de uitspraak naar voren dat er een verschil bestaat tussen de civiele behandeling van<br />
een verkrijging van een registergoed en de fiscale visie (voor zover het de overdrachtsbelasting betreft).<br />
In civiele zin is de verkrijging pas perfect als een afschrift van de akte van levering is ingeschreven in de<br />
openbare registers. Fiscaal gezien is de verkrijging al een feit als de leveringsakte wordt ondertekend<br />
en die akte op haar beurt geschikt is om, als zij wordt ingeschreven, de eigendom te doen overgaan;<br />
wanneer zij wordt ingeschreven is daarbij in beginsel niet van belang.<br />
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen <strong>Nieuwsbrief</strong> <strong>Vastgoed</strong> <strong>12</strong> ● <strong>25</strong> <strong>januari</strong> <strong>2011</strong>
Aanbesteding<br />
en Gebiedsontwikkeling<br />
Faillissement<br />
Wat zijn de gevolgen van het niet inschrijven van de leveringsakte in de openbare registers indien<br />
een van partijen in faillissement geraakt tussen het moment van ondertekenen van de leveringsakte<br />
en inschrijving daarvan in de openbare registers? In geval van een faillissement geldt voor een<br />
onaantastbare verkrijging van een registergoed dat aan alle wettelijke – civiele – vereisten moet zijn<br />
voldaan (dit volgt uit artikelen 35 juncto 37 Faillissementswet). Aan dat vereiste voldoet een levering<br />
onder ontbindende voorwaarde alleen indien de leveringsakte direct na het ondertekenen in de<br />
openbare registers is ingeschreven; dus ingeschreven vóór faillissement. Bij een Groninger akte kan<br />
het niet onmiddellijk inschrijven in de openbare registers dus tot onnodige risico’s voor de overdracht<br />
leiden.<br />
Conclusie<br />
Hoewel het blijkbaar voor de fiscale wetgeving niet vereist is dat een leveringsakte direct na<br />
ondertekening wordt ingeschreven in de openbare registers, zijn er wel andere motieven om tot<br />
onverwijlde inschrijving over te gaan. Naast juridische eisen spelen ook persoonlijke overwegingen<br />
hierbij vaak een rol. Een deskundig advies en een juiste belangenafweging is van essentieel belang.<br />
Meer civiele informatie:<br />
Robert Bol<br />
e-mail: robert.bol@loyensloeff.com, tel +31 (0)20 578 57 08<br />
Meer fiscale informatie:<br />
Jérôme Germann<br />
e-mail: jerome.germann@loyensloeff.com, tel +31 (0)20 578 59 71<br />
Bart Heijnen<br />
e-mail: bart.heijnen@loyensloeff.com, tel + 31 (0)20 578 53 77<br />
Jurisprudentiebundel voor de gebieds- en projectontwikkelingspraktijk<br />
(net verschenen)<br />
In de praktijk van gebiedsontwikkeling bleek behoefte aan een overzicht van relevante jurisprudentie<br />
en casestudies. In de eerste editie worden uitspraken op het gebied van onteigening, aanbesteding,<br />
staatssteun en mededinging behandeld. In volgende edities zal de jurisprudentie worden aangevuld met<br />
uitspraken uit bijvoorbeeld het civiele bouw- en vastgoedrecht, ruimtelijk ordeningsrecht en milieurecht.<br />
Een aanrader voor projectontwikkelaars, architecten, stedenbouwkundigen, overheden, corporaties,<br />
adviseurs, burgers, aannemers, belangengroeperingen, juristen/advocaten/fiscalisten en andere<br />
betrokkenen!<br />
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen <strong>Nieuwsbrief</strong> <strong>Vastgoed</strong> <strong>12</strong> ● <strong>25</strong> <strong>januari</strong> <strong>2011</strong>
Jurisprudentie voor de gebieds- en projectontwikkelingspraktijk: Europese en nationale<br />
uitspraken gebundeld / mr. W.H.E. Parlevliet en mr. M.J.J.M. Essers. – Kluwer, 2010<br />
ISBN: 978-90-13-08271- 5<br />
U kunt de bundel per e-mail bestellen bij Kimby Kaptein: kimby.kaptein@loyensloeff.com<br />
(€ 26,75)<br />
Gebiedsontwikkeling en aanbesteding – P1 / Gemeente Ede<br />
Wanneer een aanbestedende dienst geen afdwingbare, op geld waardeerbare verbintenis<br />
aangaat voor de uitvoering van een werk volgens haar wensen en eisen dan is er geen sprake van<br />
een Europese aanbestedingsplicht. Dit lijkt de gangbare interpretatie van Nederlandse rechters<br />
te zijn van het Helmut Müller arrest van het Europese Hof van Justitie. Zekerheid kan echter<br />
alleen worden verkregen door de concrete uitgangspunten van een beoogde ontwikkeling aan<br />
de in de rechtspraak uitgewerkte criteria te laten toetsen.<br />
Inleiding<br />
Op 10 november 2010 heeft de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Arnhem voor de tweede maal<br />
uitspraak gedaan in de zaak van P1 tegen de Gemeente Ede. Eerder, op <strong>25</strong> <strong>januari</strong> 2010, oordeelde<br />
de voorzieningenrechter dat de gemeente niet zonder voorafgaande aanbesteding een overeenkomst<br />
aan mocht gaan betreffende de realisatie van een ondergrondse parkeergarage.<br />
Daarom heeft de gemeente er nadien voor gekozen om de opzet van deze realisatie anders in te steken.<br />
Onder meer is zij afgestapt van het idee om een aannemingsovereenkomst met een partij van haar<br />
voorkeur aan te gaan. In plaats van een aannemingsovereenkomst zou zij een erfpachtovereenkomst<br />
aangaan, waarbij de gemeente naast erfpacht ook een vergoeding zou betalen in de vorm van<br />
subsidiëring van de eventuele ‘onrendabele top’. P1 heeft ook tegen deze nieuwe opzet bezwaar,<br />
omdat zij meent dat de afspraken tussen de gemeente en de voorkeurspartij kwalificeren als een<br />
concessie voor openbare werken in de zin van artikel 1 sub l Bao. P1 stelt dat de gemeente het<br />
aanbestedingsrecht schendt door deze concessie niet op de in het Bao voorgeschreven wijze aan te<br />
besteden.<br />
Uitspraak<br />
De voorzieningenrechter komt onder verwijzing naar Europese rechtspraak tot het oordeel dat<br />
de erfpachtconstructie van de gemeente niet is aan te merken als een concessieovereenkomst of<br />
overheidsopdracht voor werken. Daarbij acht hij van belang dat uit de afspraken tussen de gemeente<br />
en de private partij geen verplichting voor deze laatste volgt om de parkeergarage volgens de eisen<br />
en de wensen van de gemeente te realiseren. Het staat de private partij vrij om binnen de grenzen van<br />
wet- en regelgeving een parkeergarage te exploiteren op de door haar gewenste wijze.<br />
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen <strong>Nieuwsbrief</strong> <strong>Vastgoed</strong> <strong>12</strong> ● <strong>25</strong> <strong>januari</strong> <strong>2011</strong>
Dat in een raadsbesluit is ingestemd met het beschikbaar stellen van een bijdrage in de onrendabele<br />
top van de parkeervoorziening, onder de voorwaarde dat de private partij zich verplicht de<br />
parkeervoorziening als openbare parkeervoorziening te (doen) exploiteren, maakt dit volgens de<br />
voorzieningenrechter niet anders. Deze verbintenis treedt pas in op het moment dat de private partij er<br />
vrijwillig voor kiest om de parkeergarage door de gemeente als openbare parkeergelegenheid te laten<br />
exploiteren. Nu zij daartoe niet kan worden verplicht, is volgens de voorzieningenrechter vooralsnog<br />
geen sprake van een overeenkomst onder bezwarende titel, zodat het aanbestedingsrecht – in deze<br />
fase – geen toepassing vindt.<br />
Conclusie<br />
Deze uitspraak is in lijn met eerdere nationale uitspraken op het gebied van aanbesteden en<br />
gebiedsontwikkeling (zie onder meer de uitspraken van het Hof Arnhem van <strong>25</strong> september 2007,<br />
de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Maastricht van 4 juni 2009 en – meer recent – de<br />
Voorzieningenrechters van de Rechtbanken Leeuwarden en Alkmaar van 24, resp. 26 november<br />
2010). Nederlandse rechters lijken er een eenduidige interpretatie van het Helmut Müller arrest van<br />
het Europese Hof van Justitie (HvJ EU <strong>25</strong> maart 2010, zaak C 451/08) op na te houden. Deze komt<br />
erop neer dat als een aanbestedende dienst geen afdwingbare, op geld waardeerbare verbintenis<br />
aangaat met een aannemer voor een werk dat aan zijn eisen en wensen voldoet, er geen Europese<br />
aanbestedingsplicht zal bestaan. Aangezien specifieke omstandigheden van een geval vaak verschillen,<br />
is het in de praktijk vaak lastig om de aanbestedingplicht van een voorgenomen ontwikkeling op grond<br />
van dit uitgangspunt te beoordelen. Het (laten) toetsen van een concreet geval aan de in de rechtspraak<br />
ontwikkelde criteria en alle nuanceringen die daarbij gelden blijft om die reden raadzaam.<br />
Meer informatie:<br />
Laurens Terpstra<br />
e-mail: laurens.terpstra@loyensloeff.com, tel +31 (0)20 578 53 45<br />
Staatssteun bij gebiedsontwikkeling<br />
Gezien recente ontwikkelingen op het gebied van aanbesteding en gebiedsontwikkeling is het<br />
niet ondenkbaar dat overheden in de toekomst vaker onderhands met private partijen afspraken<br />
zullen maken over de realisatie van niet-openbare werken. Zowel de overheid als haar private<br />
samenwerkingspartner(s) zullen in een dergelijk geval bedacht moeten zijn op mogelijke<br />
toepasselijkheid van de staatssteunregels. In deze bijdrage worden, na een korte toelichting,<br />
enkele recente uitspraken op het gebied van staatssteun besproken.<br />
Inleiding<br />
Kort gezegd kan er sprake zijn van staatsteun op het moment dat een marktpartij van de overheid<br />
een selectief voordeel ontvangt en daarmee de concurrentie binnen de Europese Unie wordt vervalst.<br />
Van ‘bevoordeling’ is niet alleen sprake in geval van directe financiële bijdragen (subsidies) van de<br />
overheid, maar ook in geval van indirecte bevoordeling zoals betaling door de overheid van een hogere<br />
dan een marktconforme grondprijs of afdekking van bepaalde ontwikkelrisico’s.<br />
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen <strong>Nieuwsbrief</strong> <strong>Vastgoed</strong> <strong>12</strong> ● <strong>25</strong> <strong>januari</strong> <strong>2011</strong>
Staatssteun is verboden tenzij de Europese Commissie met de staatssteun heeft ingestemd. Die<br />
instemming moet vooraf worden gegeven, tenzij de steun op grond van een bijzondere regeling<br />
automatisch is vrijgesteld van melding aan de Commissie (zoals zogenoemde de-minimis steun<br />
en steun die voldoet aan de voorwaarden van de door de Commissie uitgevaardigde algemene<br />
groepsvrijstellingsverordening). De Europese Commissie heeft in kaderregelingen, mededelingen en<br />
richtsnoeren uiteengezet op welke wijze zij beoordeelt of een bepaalde overheidsmaatregel steun<br />
inhoudt en of een aangemelde steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt en om die reden<br />
is toegestaan.<br />
Recente rechtspraak<br />
Seydaland / BVVG<br />
In deze zaak geeft het Europese Hof van Justitie aan dat een overheid bij de verkoop van grond en<br />
gebouwen in strijd kan handelen met de staatssteunregels tenzij de betreffende overheid een van<br />
de procedures volgt die zijn beschreven in de Mededeling betreffende staatssteunelementen bij de<br />
verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties van de Europese Commissie. Het Hof<br />
voegt hier aan toe dat daarnaast ook andere methodes kunnen bestaan om de marktwaarde van<br />
onroerend goed te berekenen. Een methode is geschikt als hiermee kan worden bepaald welke prijs<br />
in normale marktomstandigheden zou zijn gehanteerd door een particuliere investeerder. Dit market<br />
economy investor principle is leidend bij het bepalen van de marktconformiteit van een onroerend<br />
goedtransactie.<br />
(HvJ EU 16 december 2010, C-239/00, Seydaland / BVVG)<br />
EWF / Gemeente Hoorn<br />
Deze zaak betrof de ontwikkeling van poldergebieden in de gemeente Hoorn. Daarbij werd door<br />
de eisende ontwikkelaar aangevoerd dat, naast de aanbestedingsregels, ook de staatssteunregels<br />
waren overtreden. In antwoord daarop oordeelde de voorzieningenrechter dat het niet naleven door<br />
de gemeente van de Mededeling Grondtransacties van de Commissie nog niet meebrengt dat de<br />
uitgifteprijzen voor de betreffende grond staatssteun impliceren. Daarvoor moet aannemelijk zijn dat<br />
aan alle voorwaarden voor staatssteun is voldaan. Deze uitspraak is in lijn met de hiervoor besproken<br />
Seydaland /BVVG uitspraak dat de Mededeling Grondtransacties niet limitatief methodes voorschrijft<br />
waarmee de marktwaarde van onroerend goed kan worden vastgesteld. Overigens oordeelt de<br />
rechtbank dat de door de eisende ontwikkelaar gevraagde voorziening niet wordt toegewezen maar<br />
betrekt hierbij dat de mogelijk te lage uitgifteprijzen later worden hersteld door terugvordering van het<br />
indirect toegekende voordeel.<br />
(Vzr. Rb. Alkmaar 26 november 2010, Exploitatiemaatschappij West-Friesland / Gemeente Hoorn)<br />
Nederland / Commissie<br />
Als staatsteun is verleend zonder voorafgaande melding bij de Commissie en achteraf blijkt dat deze<br />
niet verenigbaar is met de interne markt, dan bestaat het risico dat deze moet worden teruggevorderd<br />
van de begunstigde marktpartij. Zo heeft het Gerecht van de Europese Unie onlangs in bovenvermeld<br />
arrest een beschikking van de Commissie bevestigd waarin Nederland wordt gelast tot terugvordering<br />
van een (steun)bedrag ad EUR 76,3 miljoen. Dit bedrag is volgens het Gerecht ten onrechte als<br />
compensatie uit hoofde van het financieringsstelsel voor de publieke omroep aan de NOS verleend.<br />
(Gerecht 16 december 2010, T-231/06 en T 237/06, Nederland en NOS / Commissie)<br />
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen <strong>Nieuwsbrief</strong> <strong>Vastgoed</strong> <strong>12</strong> ● <strong>25</strong> <strong>januari</strong> <strong>2011</strong>
BTW<br />
Conclusie<br />
Voordat een overheid een samenwerking inzake gebiedsontwikkeling aangaat met marktpartijen, doet<br />
zij er goed aan mogelijke juridische complicaties te inventariseren. Wanneer wordt besloten om een<br />
project zo vorm te geven dat daarvoor geen Europese aanbestedingsplicht bestaat, is het verstandig<br />
om eventuele grondtransacties en financieringsconstructies vooraf op marktconformiteit te laten<br />
toetsen. Op deze wijze kan in een vroeg stadium worden voorkomen dat achteraf discussie ontstaat in<br />
verband met mogelijke staatssteun aan de private samenwerkingspartners.<br />
Partijen die vanwege vermeende ongeoorloofde staatssteun overwegen bezwaar te maken tegen<br />
de samenwerking van overheid en private partijen, zullen de nodige informatie moeten (kunnen)<br />
verzamelen om ongeoorloofde bevoordeling te kunnen bewijzen. Dat de prijs niet vooraf is vastgesteld<br />
door een onafhankelijke taxateur, of op basis van een transparante procedure, zal in de regel niet<br />
voldoende zijn om een rechter te kunnen overtuigen.<br />
Meer informatie:<br />
Laurens Terpstra<br />
e-mail: laurens.terpstra@loyensloeff.com, tel +31 (0)20 578 53 45<br />
Geen OZB bij antikraak bewoning van kantoorpand<br />
Hof Arnhem heeft op 19 oktober 2010 geoordeeld dat geen onroerende zaak belasting (“OZB”)<br />
kan worden geheven van een antikraakbedrijf dat delen van een leegstaand bedrijfspand<br />
gebruikt door die delen tijdelijk te laten bewonen.<br />
In deze zaak gaat het om een antikraakbedrijf dat aan eigenaren van leegstaande bedrijfspanden<br />
bewaringsdiensten aanbood. Het antikraakbedrijf werd aangeslagen voor het OZB gebruikersdeel. Het<br />
antikraakbedrijf liet de panden tijdelijk en gratis bewonen door oppassers. In dat kader werden in de<br />
panden de nodige extra voorzieningen, zoals een douchecel en een kookgelegenheid, aangelegd. De<br />
oppassers bewoonden slechts een deel van de panden.<br />
De heffingsmaatstaf van het gebruikersdeel van de OZB voor een pand dat niet in hoofdzaak tot<br />
woning dient, maar waarvan delen worden bewoond, wordt verminderd met de waarde van deze delen<br />
als die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.<br />
Het Hof oordeelde dat de heffingsmaatstaf voor het gebruikersdeel moest worden verminderd met<br />
de gehele waarde van de panden, omdat de panden alleen worden gebruikt voor bewoning. Aan het<br />
antikraakbedrijf kon volgens het Hof dus geen OZB aanslag voor het gebruikersdeel worden opgelegd.<br />
Meer informatie:<br />
Jérôme Germann<br />
e-mail: jerome.germann@loyensloeff.com, tel + 31 (0)20 578 59 71<br />
Carolijne Koornstra-Sturm<br />
e-mail: carolijne.sturm@loyensloeff.com, tel + 31 (0)20 578 59 96<br />
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen <strong>Nieuwsbrief</strong> <strong>Vastgoed</strong> <strong>12</strong> ● <strong>25</strong> <strong>januari</strong> <strong>2011</strong>
Fierensmarge Wet WOZ in strijd met EU recht<br />
De regeling in de Wet waardering onroerende zaken (“Wet WOZ”) waarbij een te hoog<br />
vastgestelde WOZ-waarde wordt geacht juist te zijn als de afwijking van de werkelijke waarde<br />
binnen een bepaalde bandbreedte blijft (de zogenoemde Fierensmarge) is in strijd met Europees<br />
recht. Dat heeft de Hoge Raad Op 22 oktober jl. geoordeeld. De Hoge Raad komt hiermee terug<br />
van zijn eerdere oordeel dat de Fierensmarge verbindend was.<br />
In de zaak was de WOZ-waarde van een woning door de gemeente vastgesteld op € 99.000. De<br />
werkelijke waarde van de woning bedroeg echter € 95.000. Omdat het verschil tussen de hogere WOZwaarde<br />
en de werkelijke waarde binnen de bandbreedte van de Fierensmarge bleef, is de WOZ-waarde<br />
gehandhaafd door de gemeente. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de Fierensmarge in alle<br />
gevallen buiten toepassing moet worden gelaten, omdat deze maatregel in strijd is met het Eerste<br />
Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele<br />
vrijheden. Op basis van het Protocol moeten betrokkenen namelijk de mogelijkheid hebben om de<br />
rechtmatigheid te betwisten van maatregelen die het ongestoorde genot van eigendom aantasten,<br />
waaronder het heffen van belasting. Aangezien door de Fierensmarge de gemeente niet verplicht is<br />
een onjuiste WOZ-waarde aan te passen en er geen andere wegen openstaan om deze waarde te<br />
betwisten, verhindert de Fierensmarge de betwisting van de vastgestelde WOZ-waarde. Dit oordeel is<br />
door de Hoge Raad in zijn arrest van 3 december 2010 herhaald.<br />
Het arrest zal vooralsnog tot gevolg hebben dat gemeenten bij ieder aangetoond verschil met de<br />
werkelijke waarde, de vastgestelde WOZ-waarde moeten aanpassen. De Hoge Raad laat het aan de<br />
wetgever om te bepalen of een andere maatregel moet worden getroffen om het aantal procedures te<br />
beperken.<br />
Meer informatie:<br />
Jérôme Germann<br />
e-mail: jerome.germann@loyensloeff.com, tel + 31 (0)20 578 59 71<br />
Carolijne Koornstra-Sturm<br />
e-mail: carolijne.sturm@loyensloeff.com, tel + 31 (0)20 578 59 96<br />
Wanneer leidt verbouwing van een onroerende zaak tot<br />
nieuwbouw?<br />
De Hoge Raad heeft op 19 november jl. geoordeeld dat een verbouwing leidt tot een nieuw<br />
vervaardigde onroerende zaak in btw-technische zin, indien de ingrepen van zodanige aard<br />
waren dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Het ontbreken van een nieuw uiterlijk van<br />
de onroerende zaak leek doorslaggevend voor de uitspraak.<br />
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen <strong>Nieuwsbrief</strong> <strong>Vastgoed</strong> <strong>12</strong> ● <strong>25</strong> <strong>januari</strong> <strong>2011</strong>
In deze zaak ging het om een woon-winkelpand dat werd gebruikt als tandtechnisch laboratorium en<br />
verbouwd tot een kinderdagopvang. Door de verbouwing was de indeling van het pand vrijwel volledig<br />
gewijzigd en waren de aanwendingsmogelijkheden ingrijpend veranderd. De enige wijzigingen die aan<br />
het uiterlijk hadden plaatsgevonden, waren wijzigingen ten aanzien van de pui op de begane grond en<br />
de aanleg van een speeltuin.<br />
De Hoge Raad oordeelde dat in dit geval geen sprake was van vervaardiging van een nieuwe<br />
onroerende zaak, omdat de ingrepen aan het woon-winkelpand niet van zodanige aard waren dat in<br />
wezen nieuwbouw had plaatsgevonden.<br />
Gevolgen<br />
Of er sprake is van een nieuw vervaardigde onroerende zaak is onder andere van belang voor het<br />
aangeven van integratieheffing, de toepassing van vrijstelling van overdrachtsbelasting wegens de<br />
samenloop met btw kan worden toegepast en of er een nieuwe herzieningstermijn aanvangt. Uit<br />
het arrest van de Hoge Raad zou kunnen worden afgeleid dat alleen sprake kan zijn van een nieuw<br />
vervaardigde onroerende zaak in btw-technische zin, indien sprake is van een ingrijpende verbouwing<br />
die tot een nieuw uiterlijk van de onroerende zaak heeft geleid. Indien deze conclusie klopt, zal een<br />
verbouwing van een onroerende zaak minder snel leiden tot een nieuw vervaardigde onroerende<br />
zaak in btw-technische zin dan wellicht in de vastgoedpraktijk voor dit arrest door menigeen werd<br />
verondersteld.<br />
Meer informatie:<br />
Jérôme Germann<br />
e-mail: jerome.germann@loyensloeff.com, tel + 31 (0)20 578 59 71<br />
Bernadette Nuijen<br />
e-mail: bernadette.nuijen@loyensloeff.com, tel + 31 (0)20 578 57 78<br />
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen <strong>Nieuwsbrief</strong> <strong>Vastgoed</strong> <strong>12</strong> ● <strong>25</strong> <strong>januari</strong> <strong>2011</strong>
Colofon<br />
De <strong>Nieuwsbrief</strong> <strong>Vastgoed</strong> is een uitgave van de praktijkgroep <strong>Vastgoed</strong> van <strong>Loyens</strong> & <strong>Loeff</strong>.<br />
Deze praktijkgroep bundelt de specialistische kennis op civiele deelgebieden als civiel<br />
bouwrecht, administratief recht en ruimtelijke ordening, mededingings- en aanbestedingsrecht,<br />
ondernemingsrecht, financieringen, alsmede directe en indirecte belastingen. De <strong>Nieuwsbrief</strong><br />
<strong>Vastgoed</strong> wordt uitsluitend verzonden aan relaties van <strong>Loyens</strong> & <strong>Loeff</strong>.<br />
Hoewel deze nieuwsbrief met grote zorgvuldigheid is samengesteld, kan <strong>Loyens</strong> & <strong>Loeff</strong> geen<br />
aansprakelijkheid accepteren voor de gevolgen van het gebruikmaken van deze uitgave zonder<br />
haar medewerking.<br />
Hoofdredacteur:<br />
J.M. Gerretsen<br />
Eindredacteuren:<br />
H.W. Heyman<br />
R.N.G. van der Paardt<br />
R.P.C. Cornelisse<br />
Redacteuren:<br />
J.H. Germann<br />
J.C.P. van den Hamer<br />
www.loyensloeff.com<br />
AMSTERDAM • ARNHEM • BRUSSEL • EINDHOVEN • LUXEMBURG • ROTTERDAM • ARUBA • CURAÇAO<br />
DUBAI • FRANKFURT • GENÈVE • LONDEN • NEW YORK • PARIJS • SINGAPORE • TOKIO • ZÜRICH