03.09.2013 Views

samenvatting Hijdra H1-8 (JoHo)

samenvatting Hijdra H1-8 (JoHo)

samenvatting Hijdra H1-8 (JoHo)

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>JoHo</strong> Samenvatting Blok 14 - Neurologie<br />

1. MOTORIEK<br />

Het perifere motorische neuron ligt in de hersenzenuwkernen en in de voorhoorn van het ruggenmerg en vormt de<br />

schakel tussen het CZS en de spier.<br />

Het centrale motorische neuron zijn de neuronen en axonen van het piramidebaansysteem en geven de effecten van<br />

het CZS door aan het perifere motorische neuron.<br />

Centrale organisatie van de motorische systemen<br />

Willekeurige motoriek:<br />

Impulsen vanuit primaire motorische cortex → motorische uitgang van het zenuwstelsel * → dwarsgestreepte spieren<br />

→ gecoördineerde contracties<br />

* Motorische uitgang van het zenuwstelsel: piramidebaan → motorische voorhoorncellen en hun uitlopers → neuromusculaire overgang<br />

(motorische eindplaat)<br />

De motoriek wordt via sensorische systemen (visueel, auditief, tactiel) op de buitenwereld afgestemd en er is<br />

somatosensibele terugkoppeling nodig.<br />

- limbisch systeem: stemt motoriek af op motivaties en emoties<br />

- cerebellum: coördineert de verschillende elementen van een beweging<br />

- basale kernen: controleren het starten en stoppen en het in de juiste volgorde afwerken van complexe<br />

bewegingen<br />

Piramidebaansysteem<br />

Centrale motorische neuron: piramidecel in de gyrus precentralis (primaire motorische cortex) met zijn uitloper naar<br />

de motorische kernen in de hersenstam en het ruggenmerg. De primaire motorische cortex heeft een sterke<br />

somatotopische organisatie. De mond en hand zijn relatief goed gerepresenteerd. De axonen vormen de<br />

piramidebaan. In de hersenstam kruisen sommige vezels om te eindigen in de contralaterale motorische<br />

hersenzenuwkernen. Distaal in de medulla oblongata kruisen de meeste vezels en deze lopen verder in de zijstreng<br />

naar het ruggenmerg.<br />

Stoornissen van het centrale motorische neuron<br />

Een parese door een laesie van het centrale motorische neuron (piramidebaansysteem) wordt gekenmerkt door<br />

vaardigheidsstoornissen (knoopjes, schrijven) of spierzwakte, verhoogde spiertonus (spasticiteit), hoge<br />

spierrekkingsreflexen en abnormale huidreflexen<br />

In de motorische cortex zijn de mond, handen en voeten relatief sterk gerepresenteerd. Bij een hemiparese door een<br />

corticale laesie zijn deze lichaamsdelen dan ook het sterkst getroffen. Distaal is de hemiparese erger dan proximaal.<br />

Als de kracht nog relatief goed is, is de vaardigheid sterk verminderd (duidelijk te zien in handen).<br />

Een hemiparese berust meestal op een laesie in een hemisfeer. Ruggenmerglaesies geven vaak dubbelzijdige paresen<br />

onder het niveau van de laesie.<br />

Acute laesies van het piramidebaansysteem: motorneuronen zijn kortdurend minder prikkelbaar door het verdwijnen<br />

van de supranucleaire excitoire activiteit.<br />

Subacute of langer bestaande laesies: motorneuronen sterk prikkelbaar waardoor spierrekkingsreflexen ontstaan. Bij<br />

hemisfeerletsels zijn de reflexen contralateraal verhoogd, bij ruggenmergletsels bilateraal onder het niveau van de<br />

laesie.<br />

Als men van een aantal reflexen weet over welk segment van het ruggenmerg ze verlopen, kan het onderzoek van de<br />

reflexen bijdragen aan het bepalen van het niveau van een ruggenmerglaesie.<br />

Door passief bewegen van een arm of been van een patiënt beoordeelt men de weerstand die daardoor in de spieren<br />

wordt opgewekt, de spiertonus.<br />

Door langzame rekking van de spier worden tonische (polysynaptische) spierrekkingsreflexen opgewekt,<br />

welke worden versterkt bij piramidebaanlaesies. Het resultaat hiervan is spasticiteit. Bij spasticiteit is het volgende<br />

het geval:<br />

1. Toenemende weerstand te voelen bij snellere bewegingen<br />

2. De toenemende weerstand is in de armen het grootst in de flexoren en in de benen in de extensoren<br />

3. Soms verdwijnt bij toenemende rek van de onderzochte spier de hypertonie ineens (knipmesfenomeen)<br />

Blok 14 Pagina 1 <strong>JoHo</strong> Neurologie


Spasticiteit moet worden onderscheiden van rigiditeit, waarbij de weerstand in agonisten en antagonisten gelijk is en<br />

niet toeneemt bij snellere bewegingen.<br />

Spierrekkingsreflexen<br />

Spierrekkingsreflex (myostatische reflex): het rekken van een spier door een krachtige tik met een reflexhamer op de<br />

pees activeert de spierspoelen en veroorzaakt een impuls die via 1a-afferenten naar het ruggenmerg wordt geleid.<br />

Daar worden segmentaal de motorneuronen van de betreffende spier geactiveerd, waardoor als respons een<br />

contractie ontstaat van de spier.<br />

Als de afferente en efferente vezels van deze reflexboog intact zijn, weerspiegelt de mate van de spiercontractie de<br />

centrale prikkelbaarheid van de motorneuronen. Pathologie: links-rechtsverschillen, een niet uitdovende clonus,<br />

ontbrekende reflexen.<br />

De motor unit<br />

Het perifere motorische neuron: de motorische voorhoorncel in het ruggenmerg en het equivalent daarvan in de<br />

motorische kernen van de hersenstam.<br />

Het motorische axon splitst in de spier in een aantal eindigingen die elk een spiervezel innerveren via een motorische<br />

eindplaat.<br />

Motor unit: een motorisch neuron, met axon en bijbehorende spiervezels.<br />

Door de isolerende myeline springt de actiepotentiaal van knoop naar knoop, waardoor snelle geleiding tot 70m/s<br />

mogelijk wordt gemaakt.<br />

Stoornissen van het perifere motorische neuron, de neuromusculaire overgang of de spier<br />

Afname van spierkracht is het belangrijkste klinische verschijnsel bij aandoeningen van het perifere motorische<br />

neuron (perifere parese). Bij een langer bestaande perifere parese ontstaat spieratrofie. Door de paresen is er minder<br />

willekeurige spieractiviteit mogelijk, waardoor de aangedane spieren slap aanvoelen bij onderzoek naar de spiertonus.<br />

De spierrekkingsreflexen zijn verlaagd of afwezig.<br />

Verschillen tussen centrale en perifere verlammingen:<br />

centraal: spierrekkingsreflexen verhoogd, huidreflexen abnormaal, tonus verhoogd (→spasticiteit)<br />

perifeer: atrofie, fasiculaties (bij voorhoornlaesie), spierrekkingsreflexen verlaagd, tonus normaal of slap aanvoelend<br />

Denervatie van spiervezels door uitval van voorhoorncellen leidt niet alleen tot paresen maar ook tot atrofie in gelijke<br />

mate. In de gedenerveerde spieren ontstaan fasciculaties. Ze worden veroorzaakt door spontaan optredende activiteit<br />

van nog functionerende geïsoleerde motor units.<br />

Bij deze aandoeningen is pijn de belangrijkste klacht, met een distributie die past bij de aangedane wortel(s). Er kan<br />

ook krachtverlies zijn in het verzorgingsgebied van een of meerdere wortels, soms met atrofie. Er zijn ook vaak<br />

sensibele stoornissen in de betreffende dermatomen. Als een aangedane wortel deel uitmaakt van een reflexboog kan<br />

de betreffende reflex verlaagd zijn of afwezig.<br />

Als de klinische verschijnselen niet zijn terug te brengen tot uitval van een wortel kan men te maken hebben met een<br />

aandoening van meerdere wortels of van de plexus (cervicale of lumbosacrale plexus).<br />

Meest voorkomende oorzaak van wortellaesies: hernia nuclei pulposi.<br />

Perifere zenuwen kunnen lokaal of diffuus zijn aangedaan. Aangezien de meeste perifere zenuwen gemengd<br />

motorisch-sensibel zijn, is er bij neuropathieën meestal een combinatie van motorische en sensibele uitval.<br />

Mononeuropathie: een geïsoleerd aangedane zenuw.<br />

Multipele mononeuropathie: enkele perifere zenuwen verspreid aangedaan<br />

Polyneuropathie: gegeneraliseerde afwijkingen.<br />

In de motorische eindplaat (neuromusculaire overgang) vindt via acetylcholine overdracht van elektrische impulsen<br />

plaats van een enkele axonvertakking naar een enkele spiervezel. Bij myasthenia gravis zijn de postsynaptische Achreceptoren<br />

beschadigd door auto-antistoffen. Deze stoornis leidt tot afname van de spierkracht tijdens inspanning en<br />

in de loop van de dag. Er treedt meestal geen atrofie op en de spierrekkingsreflexen blijven vrijwel steeds opwekbaar.<br />

Bij spierziekten staat het krachtsverlies van proximale spieren meestal op de voorgrond. Bij sommige spierziekten<br />

komt myotonie voor (=pijnloze spiercontracties). Pijnlijke spontane contracties van een spier komen veel voor bij<br />

patiënten met aandoeningen van het perifere motorische neuron. De spiermassa blijft vaak normaal of neemt zelfs<br />

toe. De spierrekkingsreflexen blijven lang normaal opwekbaar.<br />

Blok 14 Pagina 2 <strong>JoHo</strong> Neurologie


Polyneuropahtie: axon of myelineschede<br />

Perifere zenuwen zijn relatief kwetsbaar voor metabole stoornissen. Een polyneuropathie met primair axonale schade<br />

kenmerkt zich door een symmetrisch sensibel begin in de voeten, gevolgd door de handen, met later ook motorische<br />

verschijnselen.<br />

Er kunnen ook primair beschadigingen van de myelinescheden ontstaan. Ook hierbij staan distale verschijnselen op de<br />

voorgrond; de langste vezels hebben de meeste kans om getroffen te worden. Het sensibele systeem is in verhouding<br />

meestal minder aangedaan omdat sensibiliteit ook door ongemyeliniseerde vezels wordt verzorgd.<br />

Stoornissen van het cerebellum<br />

Bij cerebellaire aandoeningen zijn de verschillende elementen van een beweging niet goed op elkaar afgestemd<br />

waardoor de motoriek schokkerig en ongecoördineerd verloopt. Bij geleidelijk ontstane mediane cerebellaire laesies<br />

(paleocerebellum) beperken de stoornissen zich tot de benen, terwijl bij het onderzoek van de liggende patiënt<br />

nauwelijks coördinatiestoornissen gevonden worden.<br />

Bij acute mediane cerebellaire infarcten of bloedingen kan er een ernstige stoornis van de rompbalans zijn waardoor<br />

de patiënt zich niet staande kan houden en soms niet los kan zitten; ook kunnen hierbij draaiduizeligheid en<br />

nystagmus (oogbolstuipen) optreden. Aandoeningen van de cerebellaire hemisferen (neocerebellum) leiden tot<br />

ataxie.<br />

Doelgerichte bewegingen schieten hun doel voorbij (hypermetrie) of worden voortijdig beëindigd (hypometrie). Bij<br />

deze bewegingen wordt ook een intentietremor gezien. Patiënten met een intentietremor hebben vaak ook al een<br />

tremor bij het recht uitsteken van de handen: positietremor.<br />

Snel altererende bewegingen worden traag en schokkerig uitgevoerd: dysdiadochokinese.<br />

De cerebellaire stoornissen uiten zich ook in de spraak: uitschieters in volume en stemhoogte en slechte articulatie:<br />

cerebellaire dysartrie.<br />

Cerebellum<br />

Op grond van ontwikkeling onderscheidt men het paleo-, archi- en neocerebellum, elk met specifieke verbindingen.<br />

Archicerebellum: bestaat uit de flocculus en nodulus, vrij kleine structuur die direct boven het vierde ventrikel is<br />

gelegen en sterke verbindingen heeft met het vestibulaire systeem.<br />

Paleocerebellum: voornamelijk in de middenlijn gelegen en heeft sterke verbindingen met het ruggenmerg.<br />

Neocerebellum: grootste deel van het cerebellum; de cerebellaire hemisferen. Het wordt verdeeld in een<br />

intermediare zone (uitvoeringsfase) en een laterale zone (planningsfase).<br />

Sensorische ataxie<br />

Onvoldoende terugkoppeling over de positie en beweging van extremiteiten vanuit spierspoelen, peeslichaampjes en<br />

druk en tastreceptoren leidt tot coördinatiestoornissen die sterk lijken op cerebellaire ataxie.<br />

Sensorische ataxie kan worden veroorzaakt door ruggenmergletsels (achterstrengen of dorsale spinocerebellaire<br />

banen) of door polyneuropathie.<br />

Een belangrijk verschil met cerebellaire ataxie is dat de bewegingsstoornis voor een belangrijk deel gecompenseerd<br />

kan worden door visuele terugkoppeling.<br />

Basale kernen<br />

Tot de basale kernen worden gerekend: 1. het (neo)striatum waaronder de nucleus caudatus en het putamen worden<br />

gerekend (verbonden door de nucleus accumbens), 2. het paleostriatum waaronder de globus pallidus (mediaal en<br />

lateraal deel), thalamus, nucleus subthalamicus en de substantia nigra worden gerekend.<br />

Structurele beschadigingen van de basale kernen houden zich zelden aan de anatomische grenzen. Men is vooral op<br />

een syndroomdiagnose aangewezen.<br />

Stoornissen van de basale kernen<br />

De meeste bewegingsstoornissen zijn terug te voeren op aandoeningen van de basale kernen.<br />

Bewegingsstoornissen of extrapiramidale stoornissen worden gekenmerkt door afname van de spontane motoriek<br />

(hypokinesie, hypokinetisch-rigide syndroom), het optreden van onwillekeurige bewegingen (hyperkinesie,<br />

dyskinesieën) of door combinatie van deze twee. Met hypokinesie wordt vermindering van de spontane beweging<br />

bedoeld. Het starten en uitvoeren van de beweging is laag. Complexe of repetitieve bewegingen hebben de grootste<br />

vertraging. De volgorde van elementen van een complexe beweging kan verkeerd gekozen worden. De ziekte van<br />

Parkinson is de meest voorkomende aandoening waarbij hypokinesie gezien wordt.<br />

Rigiditeit is een door de onderzoeker gevoelde verhoogde weerstand bij passief bewegen van een arm of been door<br />

een verhoogde tonus in agonist en antagonist gedurende het gehele traject van de beweging en niet toenemend<br />

naarmate de beweging sneller wordt uitgevoerd.<br />

Blok 14 Pagina 3 <strong>JoHo</strong> Neurologie


Soms valt het tandradfenomeen op: bij passief bewegen van de hand voel of zie je in de elleboog de beweging<br />

ritmisch schokkerig verlopen.<br />

De houdingsverandering bij extrapiramidale stoornissen wordt vooral veroorzaakt door de verhoogde tonus in de nek<br />

en rompmusculatuur.<br />

Rusttremor: komt voor bij aandoening van de basale kernen. Hij treedt op in rust en neemt af bij beweging. Het is een<br />

grove tremor, vooral in handen en armen met een karakteristieke beweging (centen tellen). Spanning, emoties en<br />

vermoeidheid doen de amplitude van de tremor toenemen; in slaap is hij afwezig.<br />

Chorea: onregelmatig optredende snelle, niet-doelgerichte bewegingen van armen, benen, romp of gelaat, waardoor<br />

het normale bewegingspatroon voortdurend wordt doorkruist.<br />

Symptomen:<br />

- distaal aan de handen en voeten: sierlijke, gracieuze indruk als bij een balletdanser<br />

- proximaal aan de armen en benen: grovere motorische onrust<br />

- patiënt probeert onwillekeurige beweging af te maken als een willekeurige beweging: bewegingspatroon ziet er<br />

grotesk uit.<br />

- bewegingsonrust in het gelaat: tuiten van lippen, tong uitsteken, grimasseren.<br />

- ademhalings en keelspieren: snuiven, zuchten, grommen, kuchten<br />

- lopen: verbreed gangspoor, zwaaiend, zwalkend (lijkt dronken)<br />

- bewegingen nemen toe bij spanningen en emoties<br />

- nerveuze indruk; niet stilzitten<br />

- spiercontracties kunnen maar kort volgehouden worden<br />

- verminderde besturing: botsen tegen mensen en voorwerpen op, vallen vaker, laten dingen uit hun handen<br />

vallen.<br />

Chorea: kenmerkend symptoom van ziekte van Huntington, gezien bij intoxicaties en bij parkinsonpatiënten die<br />

langdurig met L-dopa behandeld zijn.<br />

Hemibalisme wordt gezien bij laesies in de nucleus subthalamicus (meestal infarcten) en doet zich, anders dan chorea,<br />

altijd in één lichaamshelft voor. Hierbij ziet men onregelmatig optredende plotselinge grove onwillekeurige<br />

bewegingen van de proximale schouder- en bekkengordelmusculatuur, waarbij de arm en in mindere mate het been<br />

aan een kant tegelijkertijd als het ware weggeslingerd worden.<br />

Dystonie wordt gekenmerkt door een abnormaal verdeelde verhoogde spiertonus, waarbij afwijkende houdingen<br />

ontstaan in extremiteiten, romp, hals of gelaat. Kenmerkend voor dystonie is het tegelijkertijd aanspannen van<br />

agonisten en antagonisten. De verhoogde spiertonus kan in de verschillende spiergroepen rond een gewricht<br />

geleidelijk veranderen waardoor trage, abnormale bewegingen ontstaan.<br />

Dystonie kan zich focaal, segmentaal of gegeneraliseerd voordoen. Door de geforceerde houding en de poging de<br />

abnormale stand tegen te gaan of te compenseren ontstaat pijn in de spieren en spieraanhechtingen.<br />

Tics zijn snelle stereotiepe contracties in een spier of spiergroep met een wisselende frequentie. Ze zijn meestal<br />

kortdurend te onderdrukken en nemen in frequentie toe bij emotie en spanning maar ook bij ontspanning. Meestal in<br />

het gelaat.<br />

Tics komen geïsoleerd voor maar vormen ook een belangrijk symptoom bij de ziekte van Gilles de la Tourette.<br />

Conversiestoornis<br />

Een conversiestoornis (functionele parese) is een verlamming die niet berust op een organische aandoening.<br />

Symptomen:<br />

- het krachtsverlies gaat niet gepaard met verandering van spiertonus, reflexafwijkingen, of atrofie, hoewel bij<br />

langdurig bestaan wel inactiviteitsatrofie en contracturen kunnen ontstaan.<br />

- patroon van de verlamming klopt vaak niet, bijvoorbeeld paralyse van de hele arm zonder enige afwijking aan het<br />

gelaat en het been<br />

- inconsistenties komen voor; soms wel en soms geen paralyse<br />

- bij het testen van de kracht worden de spieren vaak wisselend aangespannen en neemt de kracht toe evenredig<br />

met de door de onderzoeker geleidelijk opgevoerde druk.<br />

- bij patiënten met een conversiestoornis is de prevalentie van vroege traumatische gebeurtenissen en van<br />

psychopathologie groter dan in de normale bevolking.<br />

Door sommigen wordt geopperd dat conversie een stoornis is van ‘gewilde actie’ op grond van een emotionele<br />

stoornis, gezien de gelijktijdige activering van de orbitofrontale cortex en het voorste deel van de gyrus cinguli.<br />

Blok 14 Pagina 4 <strong>JoHo</strong> Neurologie


2. SENSIBILITEIT<br />

De hier besproken somatosensibiliteit gaat over extero- en prorioceptoren die gelegen zijn in de huid, gewichtskapsel,<br />

pezen en spieren, en waaruit impulsen via afferente zenuwen naar het centrale zenuwstelsel worden geleid.<br />

Sensibele kwaliteiten kunnen onderverdeeld worden in gnostische sensibiliteit en vitale sensibiliteit.<br />

1. Bij gnostische sensibiliteit (ook wel epikritisch, bewegingsafhankelijk) komen de impulsen binnen via de<br />

achterwortels. De impulsen zijn opgewekt door prikkels waarbij beweging een rol speelt (bewegings-, positie-,<br />

vibratie- en discriminatiezin). De impulsen worden voortgeleid door dikke gemyeliniseerde vezels. Hierin zit een<br />

anatomisch organisatieverschil met de vitale sensibiliteit. De anatomische kenmerken zijn: vezels meteen via<br />

ipsilaterale achterstrengen naar medulla oblongata en kruisen in medulla oblongata, van daar naar thalamus.<br />

2. Bij vitale sensibiliteit (ook wel protopatisch, bewegingsonafhankelijk) zijn de impulsen opgewekt door prikkels<br />

waarbij beweging geen rol speelt (pijn-, temperatuur-, en aanrakingszin) en ze komen binnen via vezels die direct<br />

in de substantia gelatinosa van de achterhoorn eindigen. De neuronen in de substantia gelatinosa geven de<br />

informatie door aan hogere niveaus. De impulsen worden voortgeleid door dunne gemyeliniseerde en<br />

ongemyleliniseerde vezels. De anatomische kenmerken zijn: vezels kruisen op niveau van binnenkomst in<br />

ruggenmerg en via contralaterale tractus spinothalamicus naar thalamus.<br />

Intacte sensibiliteit is niet alleen een voorwaarde voor ongestoorde gewaarwording van externe stimuli, maar ook<br />

voor eenvoudige motorische verschijnselen zoals reflexen en voor meer complexe bewegingsautomatismen.<br />

Bij vitale sensibiliteit staat een spinothalamische baan in het teken van de waarneming van gelokaliseerde scherpe pijn<br />

(‘epikritische pijn’) en een systeem die een functie heeft bij het bewust worden van het doffe pijngevoel<br />

(‘protopathische pijn’). (let op: epikritische pijn is dus iets anders dan epikritische sensibiliteit)<br />

In de periferie zijn twee kenmerken van de anatomische organisatie van belang:<br />

- De oorsprongsgebieden van de sensibele vezels van perifere zenuwen.<br />

- Dermatomen: de huidgebieden waarin sensoren liggen die informatie via één wortel naar centraal sturen.<br />

De aard van een sensibiliteitsstoornis is afhankelijk van de plaats van een laesie in het zenuwstelsel. Van perifeer naar<br />

centraal zijn de volgende locaties te beschrijven:<br />

- Zenuwen<br />

- Plexus brachialis of lumbosacralis<br />

- Wortels, hier zijn alleen de achterwortels direct relevant, hier bevinden zich de spinale ganglia.<br />

- Ruggenmerg, hersenstam en hersenen.<br />

Sensibiliteitsstoornissen zullen vaak gecombineerd voorkomen met andere uitvals- of prikkelingsverschijnselen.<br />

Laesies van gemengde zenuwen leiden ook tot motorische of autonome verschijnselen.<br />

Perifere zenuw: als alle vezeltypen zijn aangedaan vindt men stoornissen van zowel de gnostische als de vitale<br />

kwaliteiten. Het gebied met uitvalsverschijnselen is steeds kleiner dan het verzorgingsgebied van de betreffende<br />

zenuw omdat er steeds overlap is met de aangrenzende gebieden.<br />

Als een aandoening vooral de dunne gemyeliniseerde en ongemyeliniseere vezels treft (zoals bij DM) dan kan men<br />

dysesthesie*, hyperpathie*, afgenomen temperatuur- en pijnperceptie of juist een toegenomen pijngevoel<br />

verwachten.<br />

Bij een compressie van een perifere zenuw worden selectief de dikkere gemyliniseerde vezels aangedaan en vindt<br />

men meestal geen stoornissen in de pijnzin. Is een gemengde zenuw aangedaan, dan zijn er bijkomende paresen met<br />

atrofie en eventueel verlaagde of opgeheven reflexen.<br />

Multipele zenuwen: sensibele stoornissen bij een polyneuropathie hebben meestal een symmetrische<br />

handschoenpatroon, doordat de langere vezels het meest zijn aangedaan. Vaak zijn vooral de dikke vezels aangedaan<br />

met stoornissen van de gnostische gevoelskwaliteiten. Als juist de dunne vezels meer zijn aangedaan, zijn er vooral<br />

stoornissen in temperatuur- en pijnzin. De stoornissen bij een polyneuropathie naar proximaal gaan geleidelijk over in<br />

een normale sensibiliteit.<br />

Plexus: laesies van de plexus komen het meest voor in de plexus brachialis: de sensibiliteitsstoornissen zijn meestal<br />

gemengd van aard. Plexusaandoeningen gaan vaak gepaard met hevige pijn in arm of been.<br />

Wortel: bij dorsale wortellaesies worden de sensibiliteitsstoornissen bepaald door het dermatoompatroon. De vitale<br />

sensibiliteit is vaak het ergst verstoord. Het caudasyndroom is een bekend voorbeeld van een multipele wortellaesie<br />

(S3 t/m S5). Het wordt vaak gezien in combinatie met verschijnselen van gelijktijdige aandoening van de ventrale<br />

wortels: verlaagde of opgeheven reflexen, paresen en atrofie. Als bij de symptomen van een caudasyndroom ook een<br />

pathologische voetzoolreflex wordt gevonden, dan moet er sprake zijn van een aandoening van de conus medullaris<br />

(conus-caudasyndroom).<br />

Blok 14 Pagina 5 <strong>JoHo</strong> Neurologie


Ruggenmerg:<br />

1. Bij een complete dwarslaesie vallen alle gevoelskwaliteiten caudaal van de laesie uit. De grens tussen de gebieden<br />

met uitgevallen en normale sensibiliteit is scherp, met name voor de vitale sensibiliteit.<br />

2. Bij incomplete dwarslaesie zoals bij het syndroom van Brown-Séquard ten gevolge van een halfzijdige laesie van<br />

het ruggenmerg vindt men ipsilateraal ter hoogte van de laesie een zone met hyperpathie*, caudaal daarvan<br />

uitval van de gnostische sensibiliteit, een piramidebaansyndroom en contralateraal van de laesie uitval van de<br />

vitale sensibiliteit.<br />

3. Als een ruggenmerglaesie zich beperkt tot het centrale myelum waar de pijn en temperatuurvezels kruisen, vindt<br />

men in een zone die één tot twee segmenten onder het niveau van de laesie begint en enige dermatomen kan<br />

beslaan, uitval van de vitale sensibiliteit. De gnostische kwaliteiten blijven behouden. Dit noemt men een<br />

gedissocieerde sensibiliteitsstoornis.<br />

Hersenstam: laesies van de tractus spinothalamicus in de hersenstam gaan vaak gepaard met een aandoening van één<br />

of meer sensibele trigeminuskernen. Bij het lateraal medulla-infarct wordt een stoornis van uitsluitend de vitale<br />

gevoelskwaliteiten gezien in de ipsilaterale gelaatshelft en de contralaterale lichaamshelft: een alternerende en<br />

gedissocieerde sensibiliteitsstoornis, het syndroom van Wallenberg. Bij een laesie hoger dan de sensibele<br />

trigeminuskernen ziet men contralaterale uitval van zowel het gnostische als het vitale gevoel.<br />

Thalamus: Een laesie in de thalamus leidt tot een contralaterale stoornis van alle sensibele kwaliteiten. In de regel is<br />

het gnostische gevoel meer aangedaan dan het vitale. Soms ontstaat een thalamussyndroom: heftige spontane pijnen,<br />

ongewoon pijnlijke reacties op eenvoudige niet pijnlijke stimuli en een verhoogde pijndrempel. Dit alles halfzijdig en<br />

contralateraal van de beschadigde thalamuskern.<br />

Capsula interna: laesies in het achterste been van de capsula interna geven contralaterale stoornissen van alle<br />

gevoelskwaliteiten. De laesies zijn meestal lacunaire infarcten.<br />

Pariëtale schors: bij partieel elementaire aanvallen met sensibele verschijnselen zoals bij partiële lokalisatie<br />

gebonden epilepsie, kunnen aanvalsgewijs halfzijdige tintelingen voorkomen die zich over het lichaam verspreiden.<br />

Destructie van delen van de gyrus postcentralis leidt niet zozeer tot uitval van de primaire gevoelskwaliteiten, als wel<br />

tot een afname in de discriminatiezin.<br />

Men spreekt van een extinctiefenomeen als stimuli gelijktijdig bilateraal op overeenkomstige plaatsen van<br />

lichaamsdelen worden toegediend en deze slechts aan de niet-aangedane kant van het lichaam worden<br />

waargenomen. Voorwaarde is dat de stimuli wel beide afzonderlijk worden gevoeld als zij niet simultaan worden<br />

toegediend.<br />

3. HERSENZENUWEN<br />

De hersenzenuwen zijn traditioneel genummerd van I tot en met XII op volgorde van hun uittreden uit de hersenen en<br />

hersenstam van craniaal naar caudaal.<br />

Nervus olfactorius (I)<br />

De nervus olfactorius verzorgt de reuk. De reukgewaarwording komt tot stand door stimulatie van in het dak van de<br />

neusholte gelegen reukreceptoren door chemische stoffen. Anosmie wordt meestal veroorzaakt door verkoudheid en<br />

een schedeltrauma. Parosmie kan optreden bij epileptische insulten.<br />

Nervus opticus (II) en de visuele banen<br />

Aandoeningen van de n. opticus of de meer centrale visuele systemen geven visusstoornissen, gezichtsvelddefecten of<br />

een combinatie daarvan.<br />

Belangrijkste oorzaken van uitval van de n. opticus: neuritis optica, ischemische opticusneuropathie, drukneuropathie,<br />

infiltratieve opticusneuropathie, infecte, deficentie/toxisch, erfelijke opticusneuropathie van Leber.<br />

Bij een lichte of beginnende opticusneuropathie kan alleen het kleurenzien gestoord zijn (met name voor rood).<br />

Gezichtsvelddefecten die het centrale zien geheel of gedeeltelijk sparen (bijvoorbeeld hemianopsieën) gaan niet<br />

gepaard met een visusdaling.<br />

De vorm van een gezichtsvelddefect geeft belangrijke informatie over de plaats van de verantwoordelijke laesie in het<br />

visuele systeem<br />

Bij compressie van de n. opticus of bij een neuritis optica (monoculaire defecten) zijn de uit de macula afkomstige<br />

vezels meestal het sterkst aangedaan, waardoor een defect ontstaat in het centrale gezichtsveld (centraal scotoom).<br />

De patiënt kijkt naast het te fixeren object om er iets van te kunnen zien. De visus is slecht.<br />

Hemianopsie is een halfzijdige uitval van het gezichsveld van een oog; deze kan compleet of incompleet zijn. Bij<br />

mediane laesies van het chiasma opticum onstaat een hemianopsie voor de temporale gezichtsvelden van beide ogen.<br />

Een hemianopsie voor het linker- of rechterdeel van het gezichtsveld van beide ogen wordt een homonieme<br />

hemianopsie genoemd. Een dergelijk effect wijst altijd op pathologie achter het chiasma, contralateraal aan het<br />

defect.<br />

Blok 14 Pagina 6 <strong>JoHo</strong> Neurologie


Visuele extinctie: patiënt lijkt minder aandacht te hebben voor een helft van het gezichtsveld (meestal linkerhelft)<br />

terwijl er geen afwijkingen lijken te bestaan. Het is meestal een uiting van een linker pariëtale laesie en verdwijnt<br />

dagen tot maanden na het ontstaan.<br />

Bij fundoscopie beoordeelt men de kleur (normaal licht roze) en de rand van de papil (normaal scherp en promineert<br />

niet), de papilexcavatie (normaal centraal), de bloedvaten (normaal goed te volgen over rand van papil) en de evt.<br />

aanwezigheid van bloedingen of exsudaten.<br />

Ontsteking of ischemie van de papil en verhoogde liquordruk leiden alle tot papiloedeem. Er is niet te zien of het gaat<br />

om lokale pathologie (ontsteking, ischemie) of dat het oedeem het gevolg is van verhoogde liquordruk<br />

(stuwingspapil). Stuwingspapillen gaan in de beginstadia niet gepaard met visusdaling, terwijl dat bij ontsteking of<br />

ischemie wel het geval is.<br />

Aandoeningen van de n. opticus die blijvende schade geven (compressie, langdurige stuwingspapilien, neuritis optica)<br />

leiden tot opticusatrofie. Papilatrofie gaat vaak gepaard met een slechte visus.<br />

De retina wordt van bloed voorzien door de a. centralis retinae. Langdurige afsluiting van deze arterie leidt tot<br />

onherstelbare blindheid van het betreffende oog. De retinale ischaemie is echter ook vaak kortdurend en<br />

voorbijgaand met een in seconden ontstane visusdaling die meestal 1-5 minuten aanhoudt en in de loop van 10-20<br />

minuten verbetert. Deze amaurosis fugax wordt meestal veroorzaakt door micro-embolieën vanuit een<br />

atherosclerotische plaque in de a. carotis interna.<br />

De papil van de n. opticus wordt van bloed voorzien door de aa. ciliares posteriores. Afsluiting daarvan resulteert in<br />

een anterieure ischemische opticusneuropathie (AION) met een acuut optredend niet-progressief en meestal<br />

irreversibel visusverlies.<br />

Het visuele systeem<br />

In het netvlies (retina) bevinden zich fotoreceptoren (staafjes en kegeltjes) die de visuele signalen overbrengen naar<br />

retinale ganglioncellen. De axonen hiervan verlaten de oogbol via de papil. Vanaf de papil zijn de axonen<br />

gemyeliniseerd en vormen zij de n. opticus. In het chiasma opticum kruisen de mediaal gelegen vezels. Na het chiasma<br />

worden in de tractus opticus alle vezels verenigd die uit de nasale netvlieshelft van het ene oog en uit de temporale<br />

netvlieshelft van het andere oog komen. Het resultaat hiervan is dat het linker gezichtsveld in de linker hemisfeer<br />

gerepresenteerd wordt en andersom. Via de tractus opticus worden de prikkels naar het corpus geniculatum laterale<br />

gevoerd. Hier ligt het derde neuron van de visuele baan, waarvan de axonen via de breed uitwaaierende radiatio<br />

optica naar de occipitale kwab lopen. De visuele baan eindigt in het mediale gedeelte van de occipitale cortex, de<br />

primaire visuele cortex. Van hieruit zijn er vele verbindingen met de parietaal en temporaal gelegen visuele<br />

associatiecortex.<br />

Oogbewegingen<br />

Normale oogbewegingen zijn geconjugeerde bewegingen, dat wil zeggen dat beide ogen altijd gezamenlijk bewegen<br />

met de oogassen ongeveer evenwijdig aan elkaar. Geconjugeerde blikbewegingen worden sprongsgewijs gemaakt<br />

als men de ogen willekeurig op iets richt of als de blik reflexmatig naar iets toe wordt getrokken. Deze snelle<br />

sprongbewegingen worden saccaden genoemd. Als men een bewegend object met de ogen volgt, verloopt de<br />

geconjugeerde oogbeweging glad: volgbewegingen.<br />

Horizontale saccaden en volgbewegingen worden aangestuurd vanuit de paramediane pontiene reticulaire formatie<br />

(PPRF) in de pons (pontiene blikcentrum). Er vindt controle plaats over de PPRF vanuit de cortex. De PPRF ontvangt<br />

ook projecties vanuit de vestibulaire kernen.<br />

De n. oculomotorius (n. III) innerveert de m. rectus superior, de m. rectus inferior, de m. rectus medialis en de m.<br />

obliquus inferior (werkt als elevator).<br />

De kern van de n.trochlearis (IV) ligt caudaal van de oculomotoriuskern. De n. trochlearis innerveert de m. obliquus<br />

superior (kijken naar beneden in binnenooghoek).<br />

De kern van de n.abducens (VI) ligt in de pons naast de PPRF. De n. abducens innerveert de m. rectus lateralis.<br />

Nervus oculomotorius (III), nervus trochlearis (IV) en nervus abducens (VI)<br />

Stoornissen in de oogmotoriek kunnen optreden door supranucleaire aandoeningen: beide ogen in gelijke maten<br />

aangedaan, geen dubbelbeelden, nucleaire aandoeningen, internucleaire aandoeningen of infranucleaire<br />

aandoeningen: ogen bewegen niet meer geconjugeerd, wel dubbelzien.<br />

Blikparese: patiënt kan de ogen niet geconjugeerd in een bepaalde richting bewegen. Een blikparese wordt vaak<br />

gezien bij acute hemisfeerlaesies waarbij de patiënt niet naar contralateraal kan kijken. Bij een laesie in de PPRF of het<br />

kerngebied van de n. abducens ontstaat een blikparese naar ipsilateraal.<br />

Bij laesies in het dorsale mesencephalon wordt een blikparese naar boven gezien. Vaak zijn ook het convergeren en de<br />

pupilreacties hierbij gestoord (syndroom van Parinaud).<br />

Blok 14 Pagina 7 <strong>JoHo</strong> Neurologie


Bij een laesie van de FLM is er een adductiebeperking van het oog aan de kant van de laesie bij horizontale<br />

blikbewegingen maar niet bij convergeren. Aan het andere (abducerende) oog wordt vaak een nystagmus gezien.<br />

Deze zogenoemde internucleaire oftalmoplegie komt bij meerdere aandoeningen voor, maar vooral bij MS.<br />

Een laesie in de nucleus abducens zal leiden tot een blikparese naar de kant van de laesie.<br />

Infranucleaire oogmotoriekstoornissen ontstaan bij aandoeningen van een van de drie oogspierzenuwen of van de<br />

bijbehorende oogspieren of neuromusculaire overgang.<br />

De patiënt klaagt over dubbelzien en meestal zijn gestoorde oogbewegingen zichtbaar. Zo niet, dan is men op het<br />

analyseren van de dubbelbeelden aangewezen om de stoornis te lokaliseren.<br />

Symptomen bij een volledige uitval van de n. oculomotorius: verlamming van oogspieren geïnnverveerd door n.<br />

oculomotorius, ptosis door een verlamming van de m. levator palpebrae, bij compressie wijde, lichtstijve pupil door<br />

uitval van de parasympathische vezels, bij vasculaire laesies worden de pupilvezels gespaard, oog staat naar buiten en<br />

enigszins naar beneden<br />

Symptomen bij een tochlearisuitval: dubbelzien bij kijken naar beneden en nasaal (lezen, traplopen), geïsoleerde<br />

trochlearisuitval is zeldzaam en wordt het vaakst gezien na een schedeltrauma.<br />

Symptomen bij een n.abducensuitval: oog kan niet naar buiten bewegen, patiënt heeft last van dubbelbeelden bij in<br />

de verte kijken. Zenuw door zijn grote lengte relatief kwetsbaar: meest voorkomende oogspierzenuwuitval, enkel of<br />

dubbelzijdige abducensuitval wordt vaak gezien bij ruimte-innemende intracraniele processen ver verwijderd van het<br />

anatomisch verloop van de zenuw of bij liquordrukverhoging zonder anatomische afwijkingen.<br />

Oorzaken van aandoeningen van meerdere zenuwen: aandoeningen in de sinus cavernosus of bij de fussura orbitalis<br />

superior waar de III, IV, V en VI dicht bij elkaar lopen. Myasthenie: zowel oogspierparesen als ptosis komen voor.<br />

Kenmerkend zijn de dagschommelingen; veel patiënten gaan pas in de loop van de dag klagen over dubbelzien of het<br />

zakken van het ooglid. De dubbelbeelden wisselen qua blikrichting en intensiteit. Tenslotte een spieraandoening.<br />

Oculaire myopathie bij schildklierlijden is een veelvoorkomende oorzaak van dubbelzien. Er ontstaat zwelling en<br />

fibrosering van de oogspieren waardoor de spieren elasticiteit verliezen.<br />

Oogleden en pupillen<br />

De m. tarsalis is een onwillekeurige gladde spier die betrokken is bij het optrekken van het bovenooglid en die samen<br />

met de pupil en de zweetklieren in het gelaat sympathisch wordt geïnnerveerd. De combinatie van geringe ptosis en<br />

miosis, al dan niet in combinatie met een opgeheven zweetsecretie in het gelaat aan dezelfde kant heet het syndroom<br />

van Horner. De lichtreacties van de miotische pupil zijn normaal. Het syndroom kan bij een groot aantal aandoeningen<br />

voorkomen.<br />

Bij het belichten van één oog worden beide pupillen kleiner. De reactie van het beschenen oog noemt men de directe,<br />

die van het andere oog de indirecte/consensuele lichtreactie. Bij een ernstige aandoening van de n. opticus of de<br />

retina kunnen via het aangedane oog geen directe en indirecte reacties opgewekt worden (afferent pupildefect). Bij<br />

beschijning van het normale oog zijn beide reacties normaal.<br />

Bij subtotale laesies is de directe reactie van het aangedane oog minder dan van het gezonde oog, maar dat ziet men<br />

meestal pas als men beide ogen snel na elkaar beschijnt. Pupillotonie (syndroom van Adie) is de meest voorkomende<br />

pupilstoornis. De afwijking komt meestal eenzijdig voor. De aangedane pupil is wijd. De directe en indirecte reacties<br />

op licht zijn gering/geheel opgeheven. Het is een onschuldige aandoening van onbekende oorzaak die vooral bij jonge<br />

vrouwen voorkomt.<br />

Ongelijke pupillen<br />

Oorzaken van pupillen van ongelijke grootte (anisocorie):<br />

- Beginnende inklemming<br />

- Compressie van de n. oculomotorius door een aneurysma<br />

- Syndroom van Adie (zeldzaam)<br />

- Aanvallen van enkelzijdige pupilverwijding (zeldzaam)<br />

- Pupilverwijdende druppels die in het oog zijn gekomen (per ongeluk of met opzet)<br />

- 1 op de 5 gezonde mensen heeft een gering pupilverschil (1 à 2 mm)<br />

Nervus trigeminus (V)<br />

De n. trigeminus bestaat uit een groot sensibel gedeelte (portio major) en een klein motorisch gedeelte (portio<br />

minor). Het motorische deel innerveert de kauwspieren. De drie hoofdtakken van het sensibele deel zijn:<br />

1. De ramus ophtalmicus (eerste tak) zorgt voor de sensibiliteit van het voorhoofd, het oog, het bovenste deel van<br />

de neus, de bijholten en de hersenvliezen.<br />

2. De ramus maxillahs (tweede tak) zorgt voor het gevoel van de bovenkaak, de boventanden en -lip, het palatum,<br />

het onderste deel van de neus en de sinus maxillaris.<br />

3. De ramus mandibularis (derde tak) verzorgt de onderkaak, de ondertanden en -lip, de tong, de meatus acusticus<br />

externus en de hersenvliezen.<br />

Blok 14 Pagina 8 <strong>JoHo</strong> Neurologie


Aandoeningen van de n. trigeminus kunnen prikkelings- (pijn) en uitvalsverschijnselen (gevoelsstoornissen) geven. De<br />

meest voorkomende en heftigste klacht is schietende pijn in één van de innervatiegebieden (trigeminusneuralgie).<br />

Nervus facialis (VII)<br />

De kern van de n. facialis ligt in het caudale deel van de pons. De n. facialis innerveert de m. stapedius, de<br />

aangezichtsmusculatuur en de platysma. Alle spieren van het bovenste derde deel van het aangezicht worden tevens<br />

vanuit dezelfde hersenhelft geinnerveerd. Er bestaat voor de bovenste gelaatshelft dus een besturing vanuit beide<br />

hemisferen.<br />

Vanuit de nucleus salivatorius superior lopen parasympathische vezels met de n. facialis mee. Zij zorgen voor<br />

traansecretie en de slijm- en speekselvoorziening van de mond en neusholte. De n. facialis is voornamelijk een<br />

motorische zenuw. Belangrijk is het verschil tussen een stoornis in het centrale en in het perifere motorische neuron<br />

van de aangezichtsspieren.<br />

Stoornis centrale motorische neuron: vooral de onderste gelaatshelft aangedaan, er ontstaat contralateraal een<br />

verstreken nasolabiale plooi en een afhangende mondhoek die achterblijft bij aanspannen.<br />

Stoornis van de kern of de zenuw: alle spieren in gelijke maten uitgevallen, eventueel inclusief de met de<br />

facialiszenuw meelopende takken, het voorhoofd is zonder rimpels en het oog staat wijd open. Het onderooglid staat<br />

af van de oogbol en de nasolabile plooi is verstreken. De mondhoek hangt lager dan de gezonde kant en blijft achter<br />

bij aanspannen, de patiënt kan geluiden aan de aangedane kant harder horen dan aan de gezonde kant, de smaak kan<br />

gestoord zijn afhankelijk van het meedoen van de chorda tympani.<br />

Meestal wordt voor de uitval van de n. facialis geen oorzaak gevonden: idiopathische facialisparalyse. Behalve uitval<br />

kan er ook sprake is van prikkeling van de n. facialis, leidend tot spiercontracties in de aangezichtsmusculatuur:<br />

hemifaciale spasmen. De oorzaak is een microvasculaire compressie van de n. facialis nabij de uittreeplaats uit de<br />

hersenstam.<br />

Nervus vestibulocochlearis (VIII)<br />

De n. vestibulocochlearis (ook wel n. statoacusticus genaamd) wordt gevormd door de n. vestibularis en de n.<br />

acusticus.<br />

Het vestibulaire systeem speelt een grote rol bij de integratie van positie en beweging van het lichaam in houding en<br />

motoriek, resulterend in evenwicht.<br />

Bij bewegingen van het hoofd zorgen vestibulo-oculaire reflexen (VOR) ervoor dat de ogen een min of meer stabiele<br />

stand in de ruimte houden. Hierdoor kan men met bewegend hoofd toch goed fixeren. De VOR verloopt over drie<br />

neuronen: de eerste van de halfcirkelvormige kanalen naar de vestibulaire kernen, de tweede van de vestibulaire<br />

kernen naar de oogspierkernen en de derde van de oogspierkernen naar de oogspieren. Een stoornis in deze<br />

reflexboog kan leiden tot bewegingssensaties en een evenwichtsstoornis. Bij ernstige dubbelzijdige uitval van de VOR<br />

ervaart de patiënt bewegingen van de omgeving als hij het hoofd beweegt.<br />

Nystagmus<br />

Met nystagmus wordt een onwillekeurige ritmische heen-en-weer-beweging van de ogen bedoeld. Men moet<br />

onderscheid maken tussen een pendel- en een zaagtandnystagmus. Bij een pendelnystagmus bestaan de<br />

oogbewegingen in beide richtingen uit een langzame volgbeweging, bij een zaagtandnystagmus uit een langzame<br />

volgbeweging gevolgd door een tegenovergestelde snelle oogbeweging.<br />

De nystagmus kan horizontaal, verticaal, rotatoir of een combinatie (horizontaal-rotatoir) zijn.<br />

Eerstegraads nystagmus: nystagmus alleen te zien is in één bepaalde blikrichting.<br />

Tweedegraads nystagmus: nystagmus ook aanwezig bij recht vooruitkijken.<br />

Derdegraads nystagmus: nystagmus in dezelfde richting aanwezig bij kijken naar de tegengestelde kant.<br />

De optokinetsiche nystagmus (OKN) is van belang voor stabilisering van het retinabeeld bij een bewegende omgeving<br />

(naar buiten kijken in de trein).<br />

De instelnystagmus is te zien als een enkele seconden durende nystagmus bij een patiënt die aanhoudend opzij kijkt.<br />

OKN en de instelnystagmus hebben geen pathologische betekenis, andere vormen van nystagmus wel.<br />

In eerste instantie is het van belang uit te maken of een nystagmus congenitaal of verworven is. Kenmerken van<br />

congenitale nystagmus: binnen enkele maanden na geboorte aanwezig, geen klachten van oscillopsie, vaak een<br />

begeleidende oscillatie van het hoofd. De volgende vraag is of de nystagmus door een centrale aandoening of een<br />

perifere veroorzaakt wordt. Een van de belangrijkste verschillen betreft de invloed van fixatie: bij een perifere<br />

nystagmus: onderdrukking van de nystagmus bij fixatie, bij een centrale nystagmus: geen afname of zelfs toename van<br />

de nystagmus bij fixatie. Verder is perifere nystagmus altijd gericht naar een kant terwijl een centrale nystagmus kan<br />

omkeren met de blikrichting.<br />

De belangrijkste klinische verschijnselen bij acute aandoeningen van het vestibulaire systeem zijn<br />

evenwichtsstoornissen, draaisensaties (omgeving t.o.v. patiënt roteert, gepaard met valneiging naar aangedane kant),<br />

Blok 14 Pagina 9 <strong>JoHo</strong> Neurologie


nystagmus (richting tegenovergesteld aan valrichting), misselijkheid, braken, bleekheid en transpireren en gelijktijdig<br />

optreden van gehoorverlies en oorsuizen wat wijst op perifere oorzaak.<br />

In de loop van enkele dagen tot weken verminderen de vestibulaire verschijnselen tot vrijwel compleet herstel. Er zijn<br />

twee belangrijke aandoeningen waarbij vestibulaire verschijnselen aanvalsgewijs optreden: de benigne paroxismale<br />

positieduizeligheid (BPPD) en de ziekte van Ménière.<br />

Bij BPPD ervaart de patiënt dagelijks recidiverende aanvallen waarbij enkele seconden na een abrupte<br />

positieverandering een hevige draaiduizeligheid optreedt die binnen 10-30 seconden weer verdwijnt. Bij de ziekte van<br />

Ménière zijn er aanvallen van uren tot dagen durende draaiduizeligheid met misselijkheid en braken, waarbij een<br />

horizontaal-rotatoire nystagmus kan worden gezien. Tijdens de aanval is er ook sprake van oorsuizen aan één kant en<br />

verminderd gehoor. De aanvallen recidiveren in wisselende mate en worden in een aantal gevallen bilateraal.<br />

Enkelzijdige doofheid en geïsoleerde dubbelzijdige doofheid berusten nooit op een aandoening van het CZS. Bij<br />

doofheid is het van belang onderscheid te maken tussen geleidings- en perceptiedoofheid. Enkel en dubbelzijdige<br />

perceptiedoofheid komt voor bij aandoeningen van de Cochlea of n. acusticus. Perceptiedoofheid kan optreden als<br />

complicatie van bacteriële meningitis en bij rotsbeenfracturen. Oorzuizen berust in de meeste gevallen op een<br />

aandoening van het midden- of binnenoor, of de n. acusticus. Bij aandoeningen van de n. vestibulocochlearis is er<br />

altijd de combinatie met vestibulaire verschijnselen.<br />

Nervus glossopharynqeus (IX) en nervus vagus (X)<br />

De kerngebieden van deze hersenzenuwen liggen in de medulla oblongata. De belangrijkste functies van n.lX en n.X<br />

zijn de smaak (achterste deel van de tong), het gevoel (achterste deel tong, zachte verhemelte, nasopharynx) en de<br />

motoriek (spreken en slikken) van de mond- en keelholte, en de autonome innervatie van diverse inwendige organen.<br />

De meeste sensibele vezels lopen via de n. glossopharyngeus en de meeste motorische via de n. vagus.<br />

De belangrijkste klinische verschijnselen bij uitval van deze hersenzenuwen zijn spraak- en slikstoornissen.<br />

Nervus accessorius (XI)<br />

De nervus accessorius bestaat vooral uit motorische vezels van de cervicale niveaus C1 tot en met C5. De n.<br />

accessorius innerveert de m. sternocleidomastoideus en m. trapezius: resp. het draaien van het hoofd en het<br />

optrekken van de schouders.<br />

Nervus hypoalossus (XII)<br />

De kern van de n. hypoglossus ligt in de bodem van de vierde ventrikel. Buiten de schedel loopt de n. hypoglossus met<br />

de n. IX, X en XII tussen de v. jugularis interna en a. carotis interna door.<br />

De n. hypoglossus is zuiver motorisch en bestuurt de tongspieren. Bij uitval ervaart de patiënt problemen met spreken<br />

en slikken en bijt vaak op zijn tong. Bij eenzijdige uitval wordt de tong naar de paretische kant uitgestoken.<br />

Bulbaire en pseudo-bulbaire verschijnselen<br />

Bulbaire en pseudo-bulbaire verschijnselen ontstaan bij uitval van meerdere motorische hersenzenuwen die de mond<br />

en keelmotoriek verzorgen en uiten zich als stoornissen in slikken, kauwen en spreken. Bij uitval van het perifere<br />

motorische neuron of van de spieren zelf spreekt men van bulbaire verschijnselen.<br />

De centrale (supranucleaire) innervatie van de betreffende hersenzenuwkernen wordt vanuit beide hemisferen<br />

verzorgd, zodat bij een enkelzijdige laesie geen problemen ontstaan. Bij dubbelzijdige laesies van deze corticobulbaire<br />

banen ontstaan echter zogenoemde pseudo-bulbaire verschijnselen. Ook hierbij komen slikstoornissen voor. De tong<br />

kan wel krachtig zijn, maar kan niet snel heen en weer bewogen worden. De dysartrie wordt gekenmerkt door het<br />

kleine aantal lettergrepen dat met één ademteug uitgesproken kan worden en door articulatiestoornissen. Vaak zijn<br />

er dwanglachen en huilen. Bij onderzoek worden vaak pseudo-bulbaire reflexen gevonden. Multipele herseninfarcten<br />

zijn de meest voorkomende oorzaak.<br />

Dysartrie<br />

Dysartrie is een stoornis in de spraak (in de articulatie en stemgeving) door een aandoening van één van de<br />

motorische systemen. De inhoud van de spraak is intact en de patiënt kan wel lezen en schrijven.<br />

4. AUTONOME ZENUWSTELSEL EN NEUROENDOCRIENE SYSTEEM<br />

Het sympatische en parasympatische zenuwstelsel en het neuro-endocriene systeem (hypothalamus en<br />

neurohypofyse) spelen een rol in de regulatie van een groot aantal lichaamsfuncties.<br />

Blok 14 Pagina 10 <strong>JoHo</strong> Neurologie


De twee hoofdkenmerken van het autonome zenuwstelsel en het endocriene systeem zijn dat de gereguleerde<br />

functies niet of slechts in geringe mate onder willekeurige controle staan, en dat zij via terugkoppeling gecontroleerd<br />

worden.<br />

In de hypothalamus vindt integratie plaats tussen autonome en neuro-endocriene functies enerzijds en de functies<br />

van het limbische systeem anderzijds. Dit systeem reguleert basale drijfveren en lusten.<br />

Anatomie van het autonome zenuwstelsel<br />

Sympathische cellichamen liggen in het thoracale en bovenste lumbale gedeelten van het ruggenmerg. De<br />

sympathische innervatie van romp, hoofd en hals loopt via de cervicale ganglia. Sympathische vezels voor de thorax-,<br />

buik- en bekkenorganen bereiken deze via de nn. splanchnici naar de autonome ganglia in het abdomen.<br />

De centrale delen van het parasympathisch zenuwstelsel liggen craniaal en sacraal. De vezels die uitgaan van<br />

hersenstamkernen bereiken via hersenzenuwen hun eindorganen.<br />

Neuro-endocriene systeem: de nuclei supraopticus en suprachiasmaticus in de hypothalamus produceren<br />

vasopressine en oxytocine. In de hypothalamus worden verder diverse ‘releasing factors’ geproduceerd.<br />

Autonome regulatie: de sympathische en parasympathische systemen hebben omgekeerde invloeden op de<br />

eindorganen. Deze wederzijdse tegenwerking geldt echter niet voor alle doelorganen, want sommige worden slechts<br />

door een van beide systemen geïnnerveerd. Autonoom geïnnerveerde functies gaan door als de innervatie volledig<br />

wegvalt. Sympathicus en parasymphaticus kennen beide een tonus, waarmee wordt bedoeld dat er een continue<br />

stroom van impulsen naar het doelorgaan toe gaat.<br />

Autonoom falen: Het autonome zenuwstelsel functioneert minder goed in zijn geheel. De belangrijkste uiting hiervan<br />

is orthostatische hypotensie: de bloeddruk wordt niet op peil gehouden met mogelijk bewustzijnsverlies (syncope) tot<br />

gevolg. Bij primair autonoom falen wordt het autonome zenuwstelsel direct aangetast; dit betreft zeer zeldzame<br />

ziektebeelden. Bij secundair autonoom falen is de aantasting het gevolg van andere ziekten.<br />

Er zijn drie belangrijke bloeddrukreflexen.<br />

1. De baroreceptorreflex: leidt tot afname van bloeddruk en hartfrequentie.<br />

2. Reflex via mechanoreceptoren: leidt tot toename van hartslag, een afname van het slagvolume, vasoconstrictie<br />

van vaten in spieren en ingewanden, en een toename van noradrenaline in het bloed.<br />

3. Ergoreflex: leidt tot perifere vaoconstrictie met als gevolg een bloeddruktoename, perifere vasoconstrictie en een<br />

hartslagtoename.<br />

Orthostatische hypotensie ontstaat als de bloeddrukregulatie na opstaan faalt. Een systolische daling van meer dan 20<br />

mmHg of een diastolische van meer dan 5 mmHg gelden als abnormaal.<br />

Syncope<br />

Syncope is een kortdurende bewusteloosheid die vanzelf weer overgaat en die veroorzaakt wordt doordat de<br />

systemische bloedsomloop tijdelijk te gering is om de hersenen van voldoende bloed te voorzien.<br />

Symptomen syncope: bewustzijnsverlies met vallen, na afloop amnesie voor de aanval, de ogen zijn meestal open,<br />

soms schokken van de ledematen, bij het bijkomen is de patiënt vrijwel gelijk alert. Verschil met epilepsie: bij epilepsie<br />

grovere schokken, tongbeet, na bijkomen niet gelijk alert. Om oorzaak te bepalen altijd vragen naar omstandigheden<br />

voorafgaand aan de aanval.<br />

Typen syncopen:<br />

Cardiale syncope: veroorzaakt door ritmestoornis (willekeurig moment) of een tekortschietende pompfunctie<br />

(vaak tijdens lichamelijke inspanning). Bij twijfel ECG maken.<br />

Orthostatische syncope: syncope tijdens staan (direct na opstaan of na enige tijd staan). Lang staan kan bij verder<br />

gezonde mensen een reflexsyncope opwekken. Oorzaak is een bloeddrukdaling door staan (orthostatische<br />

hypotensie).<br />

Reflexsyncope: Er bestaat een bizarre reflex die de bloedsomloop uitzet door zowel de hartslag te vertragen/ te<br />

stoppen en de bloeddruk laat dalen. De reflex kan opgewekt worden door veel factoren. Het klassieke flauwvallen<br />

(vasovagale syncope) wordt uitgelokt door angst of gering traumata. Bij reflexsyncope treedt autonome activatie op:<br />

bleekheid, zweten en misselijkheid. De prognose voor geïsoleerde aanvallen is uitstekend.<br />

De sympathisch geïnnerveerde zweetklieren dienen vooral de thermoregulatie. De commando's hiertoe ontspringen<br />

aan de hypothalamus. De voornaamste prikkel voor zweetsecretie is een hoge huidtemperatuur die zowel tot lokale<br />

als tot een gegeneraliseerde zweetsecretie leidt. Hypothalamusletsel kan leiden tot gegeneraliseerde hyper-, hypo- en<br />

anhidrose. Ruggenmergletsels leiden tot een anhidrose onder het niveau van de laesie, het lichaamsgebied boven de<br />

Blok 14 Pagina 11 <strong>JoHo</strong> Neurologie


laesie kan hyperhidrotisch zijn als uiting van een normale temperatuurregulatie. Bij lokale letsels kan lokale<br />

hypohidrose optreden.<br />

Controle over de blaas resulterend in continentie en mictie is complex doordat daarbij zowel het parasympathische als<br />

het sympathische zenuwstelsel en het willekeurige zenuwstelsel betrokken zijn.<br />

Parasympathicus: contractie van de blaas (m. detrusor, nn. pelvici)<br />

Sympathicus: contractie blaasbodem en urethra waardoor continentie.<br />

Indeling mictiestoornissen naar centraal of perifeer letsel.<br />

- Centraal: ruggenmergaandoeningen (dwarslaesie, MS). Mictiereflexen blijven actief met wegvallen van de<br />

willekeurige controle. Reflexen raken ontremd; bij geringe vulling spontaan lediging, wordt spastische blaas<br />

genoemd.<br />

- Perifeer: dubbelzijdige aandoeningen van wortels, plexus of perifere zenuwen (caudasyndroom). Blaas wordt<br />

hypotoon en er is een areflexie: blaas zet uit tot deze spontaan overloopt (slappe blaas).<br />

Erectie van de penis vergt activiteit van sacrale parasympathische neuronen in de ruggenmergsegmenten S3 en S4.<br />

Een neurogene erectiestoornis komt voor bij ziekten van het sacrale merg en van afferente en efferente verbindingen,<br />

maar kan ook psychisch bepaald zijn (wel nachtelijke erecties). Libidoverlies komt bij veel hersenziekten voor maar<br />

kan ook psychisch bepaald zijn.<br />

Stijging osmolariteit van het bloed → osmoreceptoren in hypothalamus → ADH secretie → water vastgehouden →<br />

osmolariteit gecorrigeerd.<br />

Laesies van de hypothalamus kunnen leiden tot een te lage ADH afgifte: grote hoeveelheden sterk verdunde urine<br />

geproduceerd: diabetes insipidus. Er ontstaat dorst en polydipsie. Diabetes insipidus wordt vaak gezien in het kader<br />

van traumatisch hersenletsel.<br />

Een overmatige ADH-afgifte geeft aanleiding tot een hypo-osmolariteit en hyponatriemie (als resultaat van renaal<br />

zoutverlies), wat kan leiden tot metabole encefalopathie. Dit syndroom, syndrome of inappropriate ADH secretion<br />

(SIADH), kan voorkomen bij laesies van de hypothalamus, maar wordt het vaakst gezien bij niet-cerebrale<br />

maligniteiten en als bij werking van medicamenten.<br />

5. HOGERE CEREBRALE FUNCTIES<br />

Onze hogere cerebrale functies zijn verantwoordelijk voor al onze psychische processen en vormen van gedrag. Een<br />

stoornis in deze functies berust dan ook vaak op hersenaandoeningen.<br />

Er is veel bekend over de relatie tussen hersenen en cognitieve functies zoals bijvoorbeeld aandacht, geheugen, taal<br />

en uitvoeren van complexe handelingen. In dit hoofdstuk zal de anatomie van de hogere cerebrale functies en de<br />

belangrijkste stoornissen in deze functies worden beschreven.<br />

Aandacht en geheugen<br />

Ook al zijn patiënten nog zo wakker en uitgerust, de aandacht kan toch verstoord zijn. De patiënt is heel snel afgeleid<br />

en er bestaat de neiging tot in herhaling vervallen. Dit laatste heet perseveratie.<br />

Bij een stoornis in het korte termijngeheugen weet een patiënt niet meer wat hij recent heeft meegemaakt. Er kan<br />

zowel sprake van zijn dat de opslag van een herinnering is gestoord als dat er informatie verloren is gegaan en niet<br />

meer opgehaald kan worden. Geheugenstoornissen komen vaak bij diffuse hersenziekten voor. Ernstige<br />

geheugenstoornissen bij relatief intacte andere cognitieve functies (amnestisch syndroom) ziet men bij laesies van de<br />

hippocampus en samenhangende structuren. Als informatie te traag wordt opgeslagen is er meestal sprake van<br />

frontale of subcorticale pathologie.<br />

Er zijn drie soorten geheugen:<br />

- Korte termijn: reproductie van herinnering minuten of uren nadat zij zijn ingeprent. Gebied: hippocampus<br />

- Lange termijn: reproductie van herinnering op langere dan bovenstaande tijdsduur. Gebied: neuronale netweken<br />

van cortex.<br />

- Werkgeheugen: Informatie die automatisch enkele tijd wordt opgeslagen zonder dat dit wordt nagestreefd (zoals<br />

het nazeggen van een nummer van 7 cijfers). Gebied: prefrontale cortex.<br />

Taal<br />

Problemen met uitspreken (afasie) zijn erg opvallend en worden daarom vaak ontdekt. Stoornissen in lezen en<br />

schrijven (alexie en agrafie) gaan hier vrijwel altijd mee gepaard. Afhankelijk van de plaats van een laesie kunnen<br />

verschillende soorten afasie ontstaan:<br />

- Broca afasie: patiënt spreekt weinig, weinig grammaticale structuur, taalbegrip relatief goed, wijst op een frontale<br />

laesie.<br />

- Wernicke afasie: spreekt veel maar taalbegrip is ernstig gestoord, wijst op temporale of pariëtale laesie.<br />

Blok 14 Pagina 12 <strong>JoHo</strong> Neurologie


- Globale afasie: spreekt vrijwel niet en valt in herhalingen van woorden, wijst op frontotemporale parietale laesie.<br />

- Amnestische afasie: woordvindstoornis, niet specifiek voor een locatie.<br />

Er zijn twee centra van de cerebrale cortex belangrijk voor taal, namelijk:<br />

- Het centrum van Broca: dit ligt in de frontale kwab en hier wordt mond keel en tong motoriek verzorgt. Het is ook<br />

verantwoordelijk voor de motorische vorm van taal in de vorm van spraak en schrift.<br />

- Het centrum van Wernicke: ligt in de gyrus temporalis superior en is verantwoordelijk voor analyse van gesproken<br />

taal.<br />

Bij een stoornis op deze plekken is duidelijk dat de functie van deze centra ook gestoord zal zijn. Bijvoorbeeld<br />

Alzheimer patiënten; zij het een door temporale en pariëtale lokalisatie van de pathologie vooral<br />

woordvindstoornissen.<br />

Cognitie en gedrag zijn vooral functies van de cerebrale cortex. Elk deel van de cortex heeft een specifieke functie (bijv<br />

centrum van Broca). Belangrijk om te weten is dat een waarneming kan bestaan uit vormen, kleuren en bewegingen,<br />

en dat dit dan ook apart van elkaar een functie is van een verschillend stukje cortex. Er is een zogenoemde dissociatie<br />

van deelfuncties. Gespecialiseerde cortexgebieden maken wel deel uit van grotere neuronale netwerken dan<br />

knooppunten met een zekere subspecialisatie.<br />

Patiënten met een stoornis in de ruimtelijke oriëntatie verdwalen vaak en hebben amper ruimtelijk inzicht. Ook<br />

vinden zij het vaak moeilijk om iets ruimtelijk op te bouwen (bijvoorbeeld iets nabouwen met blokken). Wat je vaak<br />

ziet is dat patiënten ook maar oog hebben voor één kant (dus alleen links of alleen rechts). Ze zien vaak niet alleen een<br />

deel van een kamer, maar verzorgen bijvoorbeeld alleen één helft van het lichaam goed. Het lukt ze niet om een kant<br />

goed te scheren of zich aan te kleden.<br />

Bij hersenletsel komen er vaak visuele waarnemingsstoornissen voor. Bij dubbelzijdige tempopariëtale laesies zijn<br />

visuele waarnemingen vaak gefragmenteerd (zo ziet iemand op het station een trein, dan een mededeling bord en<br />

dan een treinkaartje, zonder dat hij deze beelden tot een geheel kan vormen). Soms zien patiënten als het ware<br />

hallucinaties door allerlei flitsen van kleuren en vormen; zij zijn zich er meestal wel van bewust dat deze beelden<br />

onecht zijn.<br />

Bij patiënten met frontale laesies komen veel gedragsveranderingen voor. Enkele voorbeelden hiervan zijn plotselinge<br />

botheid, seksuele ontremdheid, traagheid labiliteit. Ook door vasculaire aandoeningen kan een verandering ontstaan<br />

(beginnende dementie, vaak dwangmatig huilen en lachen). Patiënten met een laesie in de rechter hemisfeer kunnen<br />

ook een hele emotioneel vlakke indruk maken.<br />

Van dementie spreekt men als er bij helder bewustzijn een globale achteruitgang is van het geheugen, in combinatie<br />

met een of meer andere cognitieve functie- of gedragstoornissen. Vooral bij aandoeningen van de frontale cortex<br />

ontstaat een dementie met gedragsveranderingen. Bij Alzheimer heeft men in het begin vooral last van<br />

geheugenstoornissen, in latere stadia is er ook geen goede ruimtelijk oriëntatie meer.<br />

6. BEWUSTZIJN<br />

Je zou bewustzijn kunnen beschrijven als een toestand waarin men zich een juiste voorstelling maakt van de<br />

buitenwereld en daarmee een doelgerichte interactie heeft, en waarin men in staat is gedachten te formuleren en te<br />

beoordelen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen inhoud (waarnemingen, gedachten, gevoelens en intenties) en<br />

activering (de mate van aandacht voor de omgeving). Bij stoornissen in het kader van hersenaandoeningen gaat het<br />

vrijwel alleen om afname van de activering van het bewustzijn (van suf tot onwekbaar).<br />

Er zijn drie groepen van anatomische structuren betrokken bij het in stand houden van het bewustzijn:<br />

- Cerebrale cortex: vooral verantwoordelijk voor de inhoud, afzonderlijke cognitieve functies en de integratie<br />

daarvan in de cortexdelen.<br />

- Reticulaire formatie, die een activerende werking heeft op de cortex en subcorticale gebieden.<br />

- Verbindingen tussen reticulaire formatie en cerebrale cortex.<br />

Kernen van veel hersenzenuwen zijn nauw verbonden met de reticulaire formatie, waardoor bij<br />

hersenstambeschadigingen vaak veel meer gaande is dan bewustzijnsverlies.<br />

De inhoud van de schedel is in compartimenten verdeeld door de falx cerebri (tussen de cerebrale hemisferen) en het<br />

tentorium cerebelli (tussen de grote hersenen en het cerebellum en de hersenstam). Als het volume van de hersenen<br />

toeneemt, ontstaat er een verplaatsing van hersenweefsel tussen deze compartimenten. Dit noem je inklemming<br />

Blok 14 Pagina 13 <strong>JoHo</strong> Neurologie


ofwel herniatie. Verschillende vormen zijn bijvoorbeeld dat de hersenstam naar beneden verplaatst door diffuse<br />

volumetoename van de hersenen bij een acute hydrocephalus, of verplaatsing van mediane structuren over de<br />

mediaanlijn door enkelzijdige volume toename.<br />

Een lichte daling van het bewustzijn uit zich vaak als een delier (de inhoud verandert en de alertheid vermindert). Bij<br />

een delier heeft de patiënt moeite om zich te concentreren en kan zijn aandacht niet vestigen op belangrijke zaken.<br />

Nieuwe informatie wordt niet meer goed opgenomen en er is sprake van desoriëntatie. De patiënt is vaak agressief en<br />

onrustig. Vaak gaat het bij een delier om diffuse stoornissen als intoxicaties of infecties, of het kan veroorzaakt<br />

worden door een focale laesie.<br />

Bij een sterker gedaald bewustzijn is de patiënt in een ogenschijnlijke slaaptoestand. Hij praat bij wakker maken wat<br />

verward. Bij nog verdere bewustzijnsdaling spreekt met van een coma; pijnprikkels leiden niet tot het openen van de<br />

ogen, opdrachten worden niet uitgevoerd en er zijn geen verbale reacties. De diepte van het coma kan worden<br />

afgeleid uit motorische reacties op pijnprikkels.<br />

De mate van bewustzijnsdaling kan met bepalen met de zgn GCS. Voor deze score wordt gekeken naar reacties op<br />

aanspreken of pijnprikkels, bewegingen van de handen, buigreactie van de armen en extensie van de armen.<br />

Als bij een coma de hersenstam intact is gebleven, beginnen patiënten na enkele weken met het openen van hun<br />

ogen, zelfs als de hersenen onherstelbaar beschadigd zijn. Het lijkt hierbij soms alsof de patiënten echt om zich heen<br />

kijken, echter er is nooit sprake van (oog)contact. Deze toestand heeft “vegetatieve toestand”. Heel soms komt<br />

herstel voor, maar meestal blijft de patiënt permanent in deze toestand.<br />

Bij een laesie in het voorste deel van de pons ontstaat een zeer ernstige situatie, namelijk het "locked in-syndrome".<br />

Alle communicatiemogelijkheden zijn bij dit syndroom weggevallen, waardoor het lijkt alsof een patiënt comateus is.<br />

De patiënt kan niet bewegen noch spreken, echter met het bewustzijn is niets aan de hand. In sommige gevallen kan<br />

de patiënt nog knipperen met de ogen, in andere niet.<br />

Bij volledige uitval van de hersenen en hersenstam kunnen hartactie en circulatie enige tijd blijven bestaan, omdat<br />

deze relatief onafhankelijk zijn van de hersenstam. Wel moet de patiënt kunstmatig beademd worden. Als de<br />

hersenuitval irreversibel is noemt men deze toestand “hersendood”. Na enkele uren tot een paar dagen houden ook<br />

de hartactie en circulatie op.<br />

7. PSYCHOMOTORISCHE ONTWIKKELING<br />

Onder psychomotoriek vallen twee aspecten waarop de neurologische ontwikkeling van het kind wordt beoordeeld:<br />

1. motorische ontwikkeling<br />

2. psychische (cognitieve en emotionele) ontwikkeling<br />

In geval van ontwikkelingsstoornissen of beschadigingen van het zenuwstelsel zijn vaak beide aspecten aangetast. De<br />

psychomotorische ontwikkeling wordt voornamelijk aan het bereiken van mijlpalen en specifieke reflexmatige<br />

motorische patronen vastgelegd.<br />

De anamnese is van groot belang. Aan de hand van een gedetailleerde anamnese kan onderscheid gemaakt worden<br />

tussen pre-, peri- en postnatale hersenbeschadiging en kan vervolgonderzoek gerichter plaatsvinden. Vaste punten in<br />

de anamnese zijn: verloop van zwangerschap, ontwikkeling vanaf neonataal tot heden, doorgemaakte ziekten,<br />

familiaire belasting voor ziekten en de sociale omgeving waarin het kind leeft.<br />

In geval van vage klachten over leer/gedragsproblemen moet altijd gevraagd worden naar visus en het gehoor.<br />

Bij het doen van lichamelijk onderzoek bij kinderen is het van belang de tijd te nemen om zowel het kind als de ouders<br />

aan de situatie te laten wennen en het onderzoek daardoor speels en onopvallend gebeurt en tevens de interactie<br />

tussen kind en ouder duidelijk wordt. Laat het kind zich bijvoorbeeld niet direct uitkleden. Bij kleine kinderen kan het<br />

onderzoek het beste op de schoot van de ouders plaats vinden en in geval van zuigelingen is onderzoek het beste<br />

ongeveer 2-3 uur na de voeding. Het onderzoek bestaat uit meerdere onderdelen:<br />

1. inspectie: hierbij is het van belang te zoeken naar uitwendige kenmerken die kunnen duiden op<br />

ontwikkelingsstoornissen.<br />

2. bewustzijnsonderzoek: bewustzijn en aandacht zijn van invloed op gedrag.<br />

3. meningeale prikkeling: kan zich bij zuigelingen uiten als een opisthotonus. Het teken van Kernig is pijn bij het<br />

verschonen van de luier. Bij het vermoeden op meningitis moet altijd een lumbaalpunctie gedaan worden.<br />

4. hoofd- en gelaatsonderzoek. Hierbij wordt gekeken naar de mimiek van het gelaat, de groei en de vorm van de<br />

schedel en ook het sluiten van de fontanel.<br />

5. spontane en reactieve bewegingspatronen. Een gezonde baby ligt bij voorkeur in een lichte flexiehouding en<br />

heeft een matige rusttonus en is actief. Er zijn een aantal reflexen die al direct bij de geboorte aanwezig zijn, maar<br />

Blok 14 Pagina 14 <strong>JoHo</strong> Neurologie


ook een aantal die pas in de loop van het eerste jaar optreden. Van bepaalde bewegingen zijn normale varianten<br />

(zoals het bottom shuffling in plaats van kruipen). De rijping van het zenuwstelsel kenmerkt zich door een<br />

toenemende functionaliteit en controle in de cefalo-caudale richting. De controle ontstaat van ogen (0-3<br />

maanden), naar hoofdbalans en armen (4-6 maanden), romp en handen (7-9 maanden) en benen en voeten (10-<br />

12 maanden).<br />

6. spierrekkings- en huidreflexen. De aanwezigheid van een lichte hyperreflexie en Babinski reactie kan in eerste<br />

instantie normaal zijn. Constante asymmetrieën in het reflexpatroon moeten serieus genomen worden.<br />

7. de hersenzenuwen kunnen bij een neonaat/zuigeling onderzocht worden door aangepaste stimuli te geven. Al<br />

vroeg worden er kleuren herkend, vanaf 32 weken is fixatie mogelijk, vanaf 2,5-4 maanden treedt er<br />

gelaatsherkenning op. Vanaf 25 weken is het ‘poppenkop’ fenomeen opwekbaar. Vanaf 28 weken is een<br />

knipperreflex aanwezig (het dichtknijpen van de oogleden bij plotselinge feilen prikkels als licht, geluid en pijn).<br />

Wisselend scheelzien is in het begin mogelijk door asymmetrische rijping in convergentiemogelijkheden tussen<br />

beide ogen en kan normaal zijn.<br />

Echter komt strabisme wel vaker voor bij retardatie of cerebrale aandoeningen. De fascialis functie kan getest worden<br />

aan de hand van de glabellareflex. Hierbij wordt er met vinger op de neuswortel getikt. Voor het zuigen, slikken en<br />

kauwen is een goede functie van motorische tak van nn. V, IX, X en XII nodig.<br />

8. hogere cerebrale functies. Het onderzoek hiernaar is zeer moeilijk. Cerebrale disfuncties kunnen blijken uit<br />

afwijkingen in perceptie, gnosis, coördinatie en gedrag. Bij kinderen die ouder zijn dan 6-7 is oriënterend<br />

neurologisch onderzoek mogelijk. Er kan hierbij o.a. gekeken worden naar besef van plaats en tijd, geheugen,<br />

rekenen, gnosis, praxis en taalbegrip.<br />

8. HET NEUROLOGISCH ONDERZOEK<br />

Hoe uitgebreid een neurologisch gedaan moet worden, hangt af van de aard van het probleem. Waar het neurologisch<br />

onderzoek vooral informatie geeft over de lokalisatie van de afwijking, geeft de anamnese vooral informatie over de<br />

aard van het ziekteproces. Om de locatie van de afwijking goed te kunnen vaststellen is enige kennis van de<br />

neuroanatomie nodig.<br />

Perifere aandoeningen zijn altijd gelokaliseerd aan dezelfde kant als waar de symptomen van de patiënt zich<br />

bevinden: homolateraal. Bij een centrale stoornis aan een kant moet men zich afvragen of de laesie zich homo- of<br />

contralateraal van de gevonden afwijking bevindt. Hiervoor moet je weten waar de verschillende baansystemen van<br />

het CZS kruisen.<br />

Cerebrale hemisferen<br />

Bij aandoeningen in de cerebrale hemisferen moet je nagaan of de functie van beide hemisferen tegelijk verstoord<br />

wordt, of dat het om een wat meer gelokaliseerde aandoening gaat. Afhankelijk van de structuren die zijn aangetast in<br />

één hemisfeer kunnen er verschillende syndromen ontstaan. Dit betreft de wat eenvoudigere sensibele of motorische<br />

stoornissen, maar ook meer complexe stoornissen van de hogere cerebrale functies. Hemiparese, een verlamming van<br />

een arm en een been, is de meest voorkomende vorm van motorische uitval. Kleine corticale laesies veroorzaken<br />

soms motorische stoornissen (paresen) bij één arm of één been. Bij parese van twee benen moet gedacht worden aan<br />

een ruggenmerg- of wervelkanaalaandoening. Stoornissen van de hogere cerebrale functies worden meestal in<br />

verband gebracht met aandoening van bepaalde cortexgebieden, en worden daarom corticale functiestoornissen<br />

genoemd.<br />

Uitval van multipele hersenzenuwen die anatomisch niet bij elkaar in de buurt liggen, wijst vaak op een diffuus proces<br />

ter plaatse van de schedelbasis. Vaak worden de zenuwen niet allemaal in een keer aangetast, maar opeenvolgend:<br />

- Als de cerebello-pontiene hoek uitvalt, kunnen de nn. V.VII en VIII uitvallen. Dit gebeurt meestal door een<br />

groeiende tumor, waardoor de zenuwen een voor een uitvallen.<br />

- Bij het fissura-orbitalis-superiorsyndroom vallen de hersenzenuwen die het oog bewegen (III, IV en V) aan één<br />

kant uit, met daarnaast ook een sensibele stoornis van V door een tumor of ontsteking.<br />

- Bij een afwijking van het foramen jugulare kunnen de nn. IX, X en XI zijn aangetast<br />

- n. VI en n. III kunnen tegelijk uitvallen. N.VI (abducens) is een goede alarmzenuw: hij wordt namelijk bij<br />

intracraniële drukverhoging meteen bedrukt. N.III is daarnaast een heel goed alarm voor inklemming.<br />

Hersenstam<br />

In de hersenstam zitten veel kernen, banen en verbindingen. Bij stoornissen in de hersenstam kunnen er dus veel<br />

verschillende combinaties van symptomen optreden. Klinisch zijn van belang:<br />

- De reticulaire formatie (stoornis→bewustzijnsdaling)<br />

- Kernen van hersenzenuwen(stoornis→functiestoornis hersenzenuwen)<br />

- Grote baansystemen tussen hemisferen (stoornis→piramidebaanstoornissen)<br />

Blok 14 Pagina 15 <strong>JoHo</strong> Neurologie


- Ruggenmerg (stoornis→stoornis aan romp en extremiteiten)<br />

Uitval van de n. oculomotorius wijst op laesies in het mesencephalon.<br />

Oogbewegingsstoornissen wijzen op afwijkingen in de pons.<br />

Afwijkingen van de medulla oblongata worden eveneens gekenmerkt door combinaties van zenuwensymptomen en<br />

langebaansymptomen. De zenuwen die in dit geval kunnen uitvallen zijn nn. IX, X, XI, XII met als gevolg<br />

spraakstoornissen, stembandverlamming, parese van de sternocleidomastoideus en de trapezius en parese van de<br />

tong. Een bekend syndroom is het syndroom van Wallenberg, veroorzaakt door een infarct door afsluiting van de<br />

arteria vertebralis<br />

Ruggenmerg<br />

Het ruggenmerg heeft een kleine doorsnede, waardoor de symptomen vaak bilateraal zijn. Tegelijk met<br />

langebaansymptomen zijn er vaak afwijkingen van sensibele of motorische wortels op niveau van de laesie.<br />

Het bekendste ruggenmergsyndroom is de dwarslaesie. Bij een zeer partiële laesie (MS) is er soms helemaal geen<br />

parese en zijn er alleen de overige symptomen van het piramidebaansyndroom (hypertonie, hoge reflexen,<br />

Babinski's). De sensibiliteit is gestoord. Een laesie in één helft van een myelum veroorzaakt homolateraal een<br />

piramidebaansymdroom en een stoornis van de gnostische sensibiliteit, en contralateraal een stoornis van de vitale<br />

sensibiliteit.<br />

Bevindt een afwijking zich binnen of buiten het zenuwstelsel? Een belangrijke vraag. Vooral bij het onderzoek van de<br />

motoriek is het vaak mogelijk na te gaan of een parese centraal op perifeer is door te letten op het patroon van<br />

verlamming, tonus, atrofie en reflexen.<br />

De tractus corticospinalis (=centraal motorisch neuron, CMN) en de motorische voorhoorncellen en de<br />

bijbehorende axonen (perifeer motorisch neuron, PMN)<br />

Afwijking CMN: hypertonie, hoge reflexen, pathologische reflexen<br />

Afwijking PMN: atrofie, fasciculaties, lage reflexen en een normale voetzoolreflex.<br />

Men kan een perifere verlamming hebben die anatomisch centraal ligt. Immers, de cellichamen van de alfamotorneuronen<br />

liggen in het CZS.<br />

Stoornissen van slikken en spreken, daar is de oorzaak van te zoeken bij de medulla oblongata (bulbus), waardoor<br />

hersenzenuwen IX, X, XI en XII liggen.<br />

Een belangrijk kenmerk van een cerebellaire afwijking is ataxie. Ook kunnen er door ruimte-innemende processen,<br />

zoals tumoren of bloedingen, cerebellaire symptomen ontstaan. Dit door compressie van de hersenstam of de<br />

aqueductus Sylvii.<br />

Sensibele en motorische afwijking die het gevolg zijn van een laesie van één wortel worden radiculaire syndromen<br />

genoemd. Een bijzondere radiculaire afwijking is het caudasyndroom, dat ontstaat door een compressie van de cauda<br />

equina in het lumbale wervelkanaal.<br />

Er moet rekening gehouden worden met een locatie in de plexus als er afwijkingen zijn aan een arm of been die meer<br />

dan één wortel omvatten en die niet toe te schrijven zijn aan een mononeuropathie.<br />

Vaak is de observatie tijdens de anamnese voldoende. Als er een normaal gesprek gevoerd kan worden is afasie<br />

uitgesloten. Verder heeft de patiënt vaak duidelijke gerichte klachten. Verder kan men in een gesprek een idee krijgen<br />

van iemands intelligentie, eventuele gedragsstoornissen en persoonlijke verzorging. Verder kan er worden gelet op de<br />

manier van praten; bij een facialisparese kunnen bepaalde klanken niet goed worden uitgesproken, een open<br />

neusspraak wijst op een palatumverlamming.<br />

Ontsteking van de meningen is duidelijk te ontdekken doordat de patiënt in dit geval het hoofd niet op de borst kan<br />

leggen, draaien is nog wel mogelijk.<br />

Inspectie van de schedel is van belang na schedeltrauma, waarbij men moet letten op verwondingen en hematomen.<br />

Een brilhematoom en bloed uit oor of neus kunnen wijzen op schedelbasis fractuur. Helder vocht uit oor of neus wijst<br />

op scheuren van de dura.<br />

Het onderzoeken van de hersenzenuwen:<br />

- n. I: de olfactorius: deze reukzenuw hoef je niet te onderzoeken, alleen na te vragen in de anamnese.<br />

- n. II: de opticus: bepalen van gezichtsscherpte, bij ernstige visusdalingen gaat men na of de patiënt vingers kan<br />

tellen op 1 meter afstand. Het onderzoek van de gezichtsvelden gebeurt oriënterend voor ieder oog apart. Een<br />

globale indruk van de temporale gezichtsvelden krijgt men door de dreigreflex. De n. opticus wordt ook<br />

onderzocht met behulp van een oogspiegel. Men kan zo een goed beeld krijgen van de papil en de retina. Ook let<br />

men op atrofie of oedeem van de papil en de toestand van de bloedvaten.<br />

Blok 14 Pagina 16 <strong>JoHo</strong> Neurologie


- n. III, IV en VI: de functie van deze zenuwen wordt onderzocht door inspectie van de stand van ogen en oogleden<br />

in rust en door onderzoek van de bewegingen van de ogen. Tevens wordt gelet op het optreden van nystagmus<br />

(=oogbolstuipen). De pupillen worden beoordeeld op vorm en grootte en met elkaar vergeleken. Ook de reactie<br />

op licht wordt onderzocht. Verder wordt nagegaan of de oogkassen evenwijdig staan en bewegen. Een ernstige<br />

blikverlamming door een centrale stoornis gaat gepaard met een dwangstand van de ogen.<br />

- n V: de trigeminus: de sensibiliteit wordt onderzocht in de gebieden in het gezicht die door deze zenuw<br />

geïnnerveerd worden. Ook wordt de sensibiliteit van de cornea onderzocht. Als het goed is knippert de patiënt<br />

met zijn ogen zodra de cornea wordt aangeraakt. Ook wordt het masseterreflex getest.<br />

- VII: de facialis: Gelaatsmusculatuur onderzocht in rust, voor een corneareflex is een intacte facialis nodig,<br />

palmomentale reflex (in de kin).<br />

- VIII: Deze hersenzenuw wordt onderzocht door de functies van de cochlea en het labyrint te testen. Er wordt<br />

getest of de patiënt fluister woorden kan verstaan. Ook wordt de proef van Weber gedaan met een stem vork die<br />

midden op het hoofd wordt gezet. Het is de bedoeling dat het geluid in elk oor even hard wordt gehoord.<br />

- IX en X: functie testen van pharynx en larynx, uitspraaktesten, pharynxreflex testen.<br />

- XI: Onderzoeken van sternocleidomastoideus en trapezius door het hoofd te draaien.<br />

- XII: Kijken naar de tong (letten op atrofie en fasciculaties). Bij een eenzijdige hypoglossusuitval wordt de tong naar<br />

de zieke kant uitgestoken.<br />

Een verlamming van de rug en buikspieren blijkt na overeind komen van de patiënt na bukken of liggen. Bij een parese<br />

kunnen patiënten zichzelf niet overeind houden. Patiënten met wervelafwijkingen (bijvoorbeeld bij metastasen)<br />

hebben vaak hevige pijn bij percussie van de aangedane wervel. Bij verdenking op een lumbaal radiculair syndroom is<br />

de proef van Lasègue informatief.<br />

Bij inspectie van de spieren let men op atrofie en op onwillekeurige abnormale bewegingen.<br />

De tonus wordt onderzocht door een arm of been passief te bewegen.<br />

Paratonie is een toenemende weerstand tegen elke poging een extremiteit te bewegen, die lijkt op actief verzet van<br />

de patiënt. Wanneer de spiertonus laag is, is er sprak van hypotonie. Dit ziet men bij mensen met een perifere parese<br />

(of in de acute fase van een centrale parese).<br />

Als men een patiënt met ataxie over een rechte streep laat lopen lukt dit niet; de patiënt moet pasjes maken om het<br />

evenwicht te behouden. Bij een top-neusproef moet de patiënt met gelijkmatige bewegingen de punt van de neus<br />

aanraken. Als er sprake is van een coördinatie stoornis dan lukt dit niet.<br />

Bij ernstige ataxie is het staan gestoord. Bij een cerebellaire ataxie maakt het weinig uit of de ogen gesloten of open<br />

zijn, maar bij een sensorische ataxie valt een persoon bij het sluiten van de ogen meteen om.<br />

Ook het lopen kan aanwijzingen geven. Bij een centraal motorische (piramide) parese is er een spastische gang, met<br />

stijve benen en voeten die niet goed worden opgetild. Een cerebellaire ataxie ziet eruit als een dronkemansgang.<br />

Blok 14 Pagina 17 <strong>JoHo</strong> Neurologie

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!