04.09.2013 Views

Morele feiten bestaan niet - Twijfel

Morele feiten bestaan niet - Twijfel

Morele feiten bestaan niet - Twijfel

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Norbert Vogel*<br />

<strong>Morele</strong> <strong>feiten</strong> <strong>bestaan</strong> <strong>niet</strong><br />

Essay<br />

Ethici onderscheiden zich van gewone mensen doordat zij<br />

<strong>niet</strong> schijnen te weten wat morele oordelen zijn. Met behulp van<br />

elkaar vaak uitsluitende –ismen trachten ze aannemelijk te maken<br />

dat ‹morele <strong>feiten</strong>› al dan <strong>niet</strong> <strong>bestaan</strong>, waar zijn, of als objectief<br />

gelden. Moreel realisten vormen een opmerkelijke groep binnen<br />

de ethici. Zij menen dat er in de wereld ‹morele <strong>feiten</strong>› <strong>bestaan</strong>,<br />

en dat de objectieve geldigheid van morele oordelen afhangt van<br />

de waarheid van die <strong>feiten</strong>. In wat volgt zal ik beargumenteren<br />

waarom moreel realisten ongelijk hebben.<br />

Anders dan de ethicus weet de leek maar al te goed wat morele<br />

oordelen zijn. Hij krijgt uitspraken als «Nee, mag <strong>niet</strong>!» immers<br />

met de paplepel ingegoten. Hoe zou iemand <strong>niet</strong> kunnen weten<br />

wat morele oordelen zijn? Over dat je anderen <strong>niet</strong> respectloos<br />

mag behandelen, laat staan mishandelen of doden, bestaat geen<br />

twijfel. En het lijdt evenmin twijfel dat wij in dat geval te maken<br />

hebben met morele oordelen. Dus waarom hebben ethici morele<br />

<strong>feiten</strong> nodig? Is het nu echt zo dat de waarheid van die ‹<strong>feiten</strong>›<br />

de geldigheid van morele oordelen bepaalt?<br />

Men kan natuurlijk de suggestie wekken dat morele oordelen<br />

proposities zijn door de imperativus als indicativus te parafraseren.<br />

Zo kan men geboden en verboden zoals «steel <strong>niet</strong>»,<br />

«moord <strong>niet</strong>» en «lieg <strong>niet</strong>» herformuleren als «je mag <strong>niet</strong><br />

stelen, <strong>niet</strong> moorden en <strong>niet</strong> liegen.» Of, sterker nog: «stelen,<br />

moorden en liegen is slecht.» Hierdoor lijkt het alsof er iets aan<br />

te tonen valt, namelijk het ‹slecht zijn› van het ene en het ‹goed<br />

m o r e l e f e i t e n b e s ta a n n i e t<br />

33


zijn› van het andere. Maar ook al gebruik je de aantonende wijs,<br />

geboden en verboden blijven oordelen over wat men (<strong>niet</strong>) behoort<br />

te doen. Het valt moeilijk in te zien wat men daarover feitelijk<br />

méér kan aantonen dan of zij door een gemeenschap wordt<br />

aanvaard of verworpen. Het is mij volstrekt onduidelijk wat er<br />

aan een morele overtuiging verder nog waar of onwaar kan zijn.<br />

Impliceren morele oordelen kennis? Jazeker! Wij hebben met<br />

harde of zachte hand geleerd wat wij mogen doen en ‹weten›<br />

aldus hoe wij ons behoren te gedragen. Praktische kennis dus.<br />

En als onze psychosociale ontwikkeling goed is verlopen en als<br />

wij <strong>niet</strong> behept zijn met een antisociale persoonlijkheidsstoornis,<br />

dan hebben wij de geboden en verboden van ons sociale milieu<br />

geïnternaliseerd in onze persoonlijkheidsstructuur. Voortaan<br />

‹weten› wij, intuïtief of bewust beredeneerd, wat goed en wat<br />

verkeerd is. Er ‹<strong>bestaan</strong>› dus morele oordelen waarvan men kennis<br />

kan hebben. ‹So far so good.› Maar <strong>bestaan</strong> er ook morele<br />

<strong>feiten</strong>? Daarbij versta ik onder een feit een stand van zaken die als<br />

waar wordt beschouwd op basis van empirische toetsing. De bewering<br />

dat iets het geval is (wáár is) verliest immers zijn betekenis<br />

als men <strong>niet</strong>, althans in principe, kan aantonen dat iets inderdaad<br />

het geval is.<br />

Alfred Ayer heeft naar mijn mening op overtuigende wijze<br />

aannemelijk gemaakt dat een normatieve ethische uitspraak zoals<br />

«stelen is slecht» geen propositie is en dus <strong>niet</strong> ‹waar› kan zijn.<br />

Er is immers geen empirische test waarmee men kan vaststellen<br />

of «stelen is slecht» inderdaad het geval is. Hoe zou men dat<br />

moeten verifiëren? Er is weliswaar kritiek mogelijk op Ayers opvatting<br />

van verificatie. i Maar er is volgens mij een nog krachtiger<br />

argument denkbaar tegen de opvatting van realisten dat «stelen<br />

is slecht» waar zou kunnen zijn. Wat is namelijk de betekenis van<br />

die uitspraak? Betekenis wordt <strong>niet</strong> bepaald door de logische of<br />

grammaticale vorm van de propositie, maar door het gebruik van<br />

de taal in een sociale context. Ludwig Wittgenstein zag dat helder<br />

in toen hij schreef dat de betekenis van een woord (in de meeste<br />

34 {politieke} t w i j f e l


gevallen) in het gebruik in de taal ligt. Als iemand te horen krijgt<br />

dat hij <strong>niet</strong> mag stelen, dan is de overweging <strong>niet</strong> dat «stelen is<br />

slecht» een ware propositie uitdrukt, of dat de slechtheid van<br />

stelen een moreel feit representeert. Stelen is voor moreel realisten<br />

kennelijk een ‹ding› met eigenschappen. Maar bestaat er dan<br />

ook zoiets als goed stelen, of rood stelen, of vierkant stelen? Is het<br />

predicaat ‹slecht› <strong>niet</strong> veeleer een (abstracte) conceptuele weergave<br />

van alle dingen die wij veroordelen of waarvan wij vinden<br />

dat zij <strong>niet</strong> gedaan behoren te worden?<br />

Er zijn volgens Michael Smith wel degelijk morele <strong>feiten</strong> in<br />

het spel, wanneer wij morele oordelen uitspreken. ii Ook wanneer<br />

men de ontologische claim van ‹klassieke› moreel realisten zoals<br />

George Moore verwerpt dat morele <strong>feiten</strong> objectieve entiteiten in<br />

een moreel domein zijn, dan nog zou men aan die morele <strong>feiten</strong><br />

kunnen vasthouden. Want volgens Smith zijn morele <strong>feiten</strong> overtuigingen<br />

over wat wij onder bepaalde ideale omstandigheden op<br />

rationele gronden zouden verlangen te doen. En de subjectiviteit<br />

van die overtuigingen kan worden opgeheven wanneer de morele<br />

praktijk leert dat er een «convergence in moral beliefs» is,<br />

waardoor die «beliefs» een zekere objectieve status verkrijgen.<br />

Ik meen dat Smith zich vergist. Als iemand heeft geleerd dat hij<br />

<strong>niet</strong> mag stelen dan zou men dat met zéér veel goede wil kunnen<br />

parafraseren als «er is een moreel feit, namelijk de overtuiging<br />

van deze persoon dat hij onder bepaalde ideale omstandigheden<br />

op rationele gronden beslist <strong>niet</strong> zal willen stelen.» En een moreel<br />

oordeel zou over dat feit gaan. Nu kunnen wij inderdaad als<br />

feit vaststellen of deze persoon al dan <strong>niet</strong> de overtuiging heeft<br />

dat hij onder ideale omstandigheden <strong>niet</strong> zal willen stelen. Maar<br />

is dat relevant? Heeft een moreel oordeel wel betrekking op het<br />

‹feit› welke overtuiging de persoon heeft inzake stelen? <strong>Morele</strong><br />

oordelen gaan <strong>niet</strong> over overtuigingen, het zijn overtuigingen.<br />

Als ik als mijn morele oordeel uitspreek dat «stelen slecht is»<br />

of dat je «<strong>niet</strong> mag stelen», beweer ik dan dat ik de overtuiging<br />

heb dat ik onder ideale omstandigheden <strong>niet</strong> zal willen stelen?<br />

m o r e l e f e i t e n b e s ta a n n i e t<br />

35


Wie mijn morele oordeel zo opvat, heeft er weinig van begrepen.<br />

Als ik beweer dat stelen slecht is, dan beweer ik <strong>niet</strong>s over mijn<br />

overtuiging, maar dan geef ik uitdrukking aan die overtuiging<br />

zelf. Ik stel met mijn oordeel <strong>niet</strong> vast wat ik naar mijn overtuiging<br />

wil, maar ik stel vast wat ik naar mijn overtuiging behoor te<br />

doen en wat anderen naar mijn overtuiging óók behoren te doen,<br />

namelijk dat zij <strong>niet</strong> behoren te stelen. Nu zal mijn overtuiging<br />

doorgaans wel de praktische consequentie hebben dat ik inderdaad<br />

zelf <strong>niet</strong> zal (willen) stelen, maar dat is <strong>niet</strong> wat ik met mijn<br />

morele oordeel wil uitdrukken.<br />

In het bovenstaande verdedigde ik dat morele oordelen geen<br />

betrekking hebben op <strong>feiten</strong>, maar op overtuigingen over wat<br />

men zou behoren te doen. Op imperatieven dus. Daarmee heb ik<br />

impliciet al aangegeven dat de verwerping van moreel realisme en<br />

de aanvaarding van non-cognitivisme <strong>niet</strong> automatisch neerkomt<br />

op emotivisme. Anders dan Ayer meen ik dat morele oordelen<br />

incorrect worden beschreven wanneer men ze louter opvat als expressie<br />

van persoonlijke gevoelens die geen kritiek toelaten en die<br />

ook geen aanspraak kunnen maken op algemene geldigheid. Expressie<br />

van gevoelens is namelijk een individuele aangelegenheid<br />

en het individu wéét dat ook. Het uitspreken van een moreel oordeel<br />

daarentegen is iets dat voortkomt uit en een appèl doet op de<br />

gemeenschap. Bij dat oordeel kunnen gevoelens totaal ontbreken,<br />

terwijl de verwachting van een gedeelde overtuiging er juist een<br />

karakteristiek deel van uitmaakt. Tot die gedeelde overtuigingen<br />

over goed en slecht handelen behoren blijkens de ervaring ook<br />

overtuigingen die door vrijwel iedereen gedeeld worden. Alleen<br />

in de mate waarin er intersubjectieve overeenstemming over morele<br />

overtuigingen bestaat kan er ook van ‹algemene geldigheid›<br />

gesproken worden. Die consensus lijkt veel op de «convergence<br />

in moral beliefs» waarover Smith het heeft. Alleen ziet Smith<br />

die morele overtuigingen als morele <strong>feiten</strong> inzake onze overtuigingen<br />

over wat wij onder ideale omstandigheden zouden willen,<br />

en wel op rationele gronden. Smith voegt daarmee een aantal<br />

36 {politieke} t w i j f e l


elementen toe die naar mijn mening volstrekt overbodig zijn en<br />

die de discussie slechts compliceren en vertroebelen. Het enige<br />

dat wij nodig hebben zijn (liefst door zoveel mogelijk mensen gedeelde)<br />

morele overtuigingen. Hoe wij over onze overtuigingen<br />

denken, of zij <strong>feiten</strong> zijn en of zij al dan <strong>niet</strong> op rationele gronden<br />

tot stand gekomen zijn maakt geen deel uit van het morele oordeel<br />

als zodanig. <strong>Morele</strong> <strong>feiten</strong> <strong>bestaan</strong> <strong>niet</strong> en we hebben ze <strong>niet</strong><br />

nodig om morele oordelen te vellen of geldig te doen zijn.<br />

* Norbert Vogel (1938) is deeltijds bachelorstudent.<br />

i. Zie Ayer, A.J. (2001), Language, truth and logic, London, p. 171.<br />

ii. Hoofdstuk «Realism» in Singer, P.A. (1991), A companion to ethics,<br />

Carlton.<br />

m o r e l e f e i t e n b e s ta a n n i e t<br />

37

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!