Symposiumgids 2008 - Bodembreed
Symposiumgids 2008 - Bodembreed
Symposiumgids 2008 - Bodembreed
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
SAMENVATTINGEN<br />
&<br />
VOORDRACHTEN<br />
BODEM BREED <strong>2008</strong><br />
20 e Nationaal Symposium Bodem Breed<br />
2 en 3 december <strong>2008</strong><br />
Congrescentrum De Werelt te Lunteren<br />
Redactie: Peter van Mullekom (symposium@bodembreed.nl)<br />
Uitgave: SKB<br />
Postbus 420<br />
2800 AK GOUDA<br />
Telefoon : 0182-540690<br />
Fax : 0182-540691<br />
E-mail : skb@cur.nl<br />
December <strong>2008</strong>
Thema 1 Klimaat & Energie<br />
Inhoud<br />
Sessie 1.1 Biobrandstoffen en de effecten op bodembeheer<br />
Biobrandstoffen en de effecten op bodembeheer ............................................................................. 2<br />
Drs. A. van der Mei en Dr. K.J. Kamminga<br />
Sessie 1.2 Klimaatveranderingen en het Bodemsysteem: beperkingen of mogelijkheden?<br />
Nederlandse landbouw en CO2: niet meer dan een kleine rol .......................................................... 3<br />
G.J. van der Burgt, S. Staps en B. Timmermans<br />
Klimaatreddende bodem: Biochar, ondergrondse CO2 opslag ........................................................ 4<br />
Rob van Haren, Romke Postma<br />
Thema 2 Inrichting van Stad en Land<br />
Sessie 2.1 BodemSpiegel: agenda voor de toekomst<br />
Sessie 2.2 Bewuste bodemgebruikers<br />
Sessie 2.3 Visies op duurzaam gebruik van de ondergrond (1)<br />
Hoe maak je een bodemvisie die bijdraagt aan de duurzame inrichting van stad en land? ......... 6<br />
Roelof Westerhof en Dirk van der Eijk<br />
Visie Jong SKB: Ondergrond Nieuwe Stijl! ........................................................................................7<br />
Otto van Westrenen<br />
Sessie 2.4 Visies op duurzaam gebruik van de ondergrond (2)<br />
Redeneerlijn voor de ondergrond........................................................................................................ 8<br />
Dhr Mark in ’t Veld en Pascal Zoetbrood<br />
Duurzaam gebruik van de ondergrond ............................................................................................. 10<br />
Riekje Wiersma<br />
Visie op de Ondergrond in de Praktijk .............................................................................................. 11<br />
Reinder Slager en Aiko Hensums<br />
Sessie 2.5 Inrichting van het landelijke gebied: hoe zit het met bodem?<br />
Veranderend landgebruik in het landelijk gebied; wordt de bodem er beter van? ...................... 13<br />
Kor Zwart en Annemieke Smit<br />
Op weg naar duurzaam bodemgebruik in het landelijk gebied: gebiedsanalyse,<br />
schetsschuiten en bodemdiensten ................................................................................................... 14<br />
Carla Roghair en Berthe Jongejan<br />
Sessie 2.6 Anders saneren: natuur en locatie inrichting bepalen de keuze<br />
Volgermeer: hoe ondergrond en leeflaaggrond ingrijpen op inrichting en beheer..................... 16<br />
Marten van der Wijk<br />
Polder Stededijk – Van saneren naar natuur- en recreëren............................................................ 18<br />
Maartje van Meeteren<br />
Afstemming grondwaterbeheerssysteem & herinrichting bij gasfabrieksterrein Kralingen<br />
in Rotterdam ........................................................................................................................................ 19<br />
Kees de Vette en Johannes Slagter<br />
Thema 3 Natuurlijke Bronnen<br />
Sessie 3.1 De bodem onder ons bestaan<br />
"De bodem onder ons bestaan" - de bodem en LNV....................................................................... 22<br />
Marian Hopman<br />
Sessie 3.2 Vers en veilig drinkwater van eigen bodem<br />
I
Thema 4 De toekomst onder onze bodem<br />
Sessie 4.1 Duurzame bodemsanering, staan we er open voor?<br />
Carbon footprint bodemsaneringen .................................................................................................. 24<br />
Wilfried ter Woerds<br />
Kwantificering van de CO2 emissie van bodemsaneringstechnieken ........................................... 25<br />
Charles Pijls en Tobias Praamstra<br />
Sessie 4.2 Nazorg op de balans<br />
Rekenmodel Nazorgkosten Bodemsanering, SKB project: PP5304 .............................................. 26<br />
Joost Martens, Rob Heijer en Kees de Vette<br />
Sessie 4.3 De vruchten van de vitale bodem<br />
Het belang van een goede bodemkwaliteit, geïllustreerd aan de ecologie in de stedelijke<br />
omgeving.............................................................................................................................................. 27<br />
Anton Roeloffzen<br />
Gevoel voor maat bij een vitale bodem............................................................................................. 29<br />
Anton M. Breure en Michiel Rutgers<br />
Spade: bodem voor een vitaal platteland .........................................................................................30<br />
Van Rijsingen<br />
Sessie 4.4 Kennisagenda Bodem<br />
Dutch Soil Platform (DSP) .................................................................................................................. 32<br />
Riekje Wiersm en Sandra Boekhold<br />
Ecogenomics Consortium.................................................................................................................. 33<br />
Hans van Veen en Bart Pieterse<br />
Sessie 4.5 De ondergrond, bodem onder onze toekomst!<br />
Gebiedsgericht ondergrondbeheer in stedelijk gebied................................................................... 34<br />
Petra van der Lugt<br />
Waarom de industrie de bodem nodig heeft: de intelligentie van de bodem benut..................... 36<br />
Sytze Keuning<br />
Sessie 4.6 Een rode Ferrari?<br />
Een rode Ferrari? Toekomstdromen van bodemprofessionals ..................................................... 37<br />
P.J. de Bruijn<br />
Thema 5 De zin en onzin van toepassing van in-situ technieken<br />
Sessie 5.1 Wat moeten we met nieuwe in-situ technieken?<br />
en 5.2<br />
Praktijk voorbeeld van Eenvoudige toepassing van bio-augmentatie voor VOCl<br />
verontreinigingen ................................................................................................................................ 40<br />
Ir. S.H. Lieten, Ir. J.B.M. van Bemmel en Ir. M.J.C. Henssen<br />
Abstract DNA-bewijs CKW-dechlorering (PT7431) .......................................................................... 41<br />
Jan Truijen<br />
In Situ Metaal Precipitatie (ISMP): Stabiliteit van sulfiden en belang van andere<br />
bindingsvormen................................................................................................................................... 42<br />
J.J. Steketee, E.W. Reijlink, M.P.M. van Gool, Th.J.S. Keijzer, C.G.J.M. Pijls<br />
Omgaan met thiocyanaat op gasfabrieksterreinen.......................................................................... 43<br />
Victor Brettschneider en Maurice Henssen<br />
Degradation of MtBE, influences of field and detection of the degradation ................................. 44<br />
Alette Langenhoff, Harry Veld and Jan Gerritse<br />
II
Sessie 5.3 Loopt bodemsanering warm voor Warmte Koude Opslag?<br />
Groener licht voor Bodemenergie ..................................................................................................... 46<br />
Roger Ravelli<br />
Technische ontwerpen van combinatiesystemen voor bodemsanering en<br />
bodemenergie voor Kanaalzone Apeldoorn..................................................................................... 47<br />
Marc van Bemmel, Bas Godschal, Ron Nap en Edwin Dijkhuis<br />
Duurzaam bodemsaneren met bodemenergie ................................................................................. 48<br />
H. Slenders, R. Verburg, J. Schreurs en M. Muurmans<br />
Sessie 5.4 Toepassingen van in-situ technieken: de realiteit!<br />
Do’en don’ts bij thermische saneringen: zin en onzin van stoom................................................ 49<br />
Yvo Veenis<br />
Schaarsbergen: Een voorbeeld van hoe een complexe in-situ sanering succesvol kan zijn ..... 50<br />
Rudi Pelgrum en Gerben van der Sterren<br />
Naar een optimale in-situ sanering van gasfabriek Tilburg ............................................................ 51<br />
Christian Soeter<br />
Contracteren van bodemsaneringprojecten..................................................................................... 52<br />
Henberto Remmerts<br />
Sessie 5.5 In-situ technieken geëvalueerd<br />
en 5.6<br />
Professioneel opdrachtgeverschap maakt in-situ sanering effectief ............................................ 54<br />
Gerben van der Sterren en Aiko Hensums<br />
Een accurate aanpak van CKW verontreinigingen .......................................................................... 55<br />
Ko Hage en Francis Wigbers-in het Veld<br />
Betere benutting natuurlijke afbraak in stedelijk gebied is mogelijk............................................. 56<br />
John Lexmond<br />
In-Situ Sanering: Gelukt (of toch . . .wel)! ......................................................................................... 57<br />
Jan van den Boogaart, Ronald Borst, Wim Plaisier en Yvo Veenis<br />
Thema 6 De vele toepassingsmogelijkheden van beschikbare<br />
bodeminformatie<br />
Sessie 6.1 Toepassing van bodeminformatie: vraag ontmoet aanbod<br />
en 6.2<br />
Hart van Zuid, gebiedsgerichte stadsontwikkeling in Rotterdam aan de hand van<br />
bodeminformatie ................................................................................................................................. 60<br />
Peter Dorsman, Christian Veldhuis, Petra van der Lugt en Leo van der Wal<br />
Nieuwe Bodemkaart veengebieden van de provincie Utrecht, wat doen we daar mee? ............. 62<br />
Arjan Niessen<br />
"Zoekt en gij zult vinden" ................................................................................................................... 63<br />
Linda Maring, Rob Nieuwenhuis en Mirjam Hack<br />
Verontreinigingsverwachtingkaarten schetsen een robuust beeld van de ondergrond ............. 64<br />
Adrie van Ruiten en Peter de Vries<br />
Thema 7 De praktijk van het Besluit Bodemkwaliteit<br />
Sessie 7.3 Afweging generiek-gebiedsspecifiek beleid<br />
Sessie 7.4 Ervaringen en monitoring van het Besluit bodemkwaliteit in <strong>2008</strong> -<br />
Samen lossen we het op!<br />
Sessie 7.5 Grond voor de herinrichting van plassen: willen we dat?<br />
Sessie 7.6 Handhaving van het Besluit Bodemkwaliteit: de voorwaarde voor<br />
succesvolbodembeheer<br />
De HUM-Bbk: het ontstaan, de inhoud en het gebruik .................................................................... 66<br />
Gerard Kruse, Wim Coopmans en Herman Miedema<br />
III
Thema 8 Wat brengen ons de ontwikkelingen in Europa?<br />
Sessie 8.3 Europese Bodemthema's nader verkend<br />
Uitgangspunten en achtergronden voor een advies over afdekking van de bodem ................... 68<br />
J. van Wensem<br />
Bodemverdichting, een beperkt onderkend probleem in Nederland............................................. 70<br />
J.J.H. van den Akker<br />
Harmonisatie van methoden voor risico inschattingen voor bodemdegradatie in Europa ........ 72<br />
Christy van Beek & Oene Oenema<br />
Kaderrichtlijn bodembescherming .................................................................................................... 74<br />
M.N.E. (Maartje) Nelemans<br />
Sessie 8.4 Wat is de invloed van Europa op onze bodemnormen?<br />
Wat is de invloed van Europa op onze bodemnormen? ................................................................. 75<br />
Joke Wezenbeek<br />
De kansen en risico’s van internationale normalisatie ................................................................... 78<br />
Sander Dijkstra<br />
Sessie 8.5 Stroomgebiedsbeheersplannen: en hoe nu verder met de Kaderrichtlijn Water en<br />
Grondwaterrichtlijn?<br />
Beleid en organisatie Kaderrichtlijn Water en Grondwaterrichtlijn: stand van zaken en<br />
aandachtspunten voor de (nabije) toekomst.................................................................................... 79<br />
Floris Verhagen<br />
Gebiedsgericht grondwaterbeheer in relatie tot de grondwaterrichtlijn: stand van zaken en<br />
aandachtspunten voor de (nabije) toekomst.................................................................................... 81<br />
Eric Kessels<br />
Kennis voor de Kaderrichtlijn Water en Grondwaterrichtlijn: stand van zaken en<br />
aandachtspunten voor de (nabije) toekomst.................................................................................... 82<br />
Remco van Ek<br />
Sessie 8.6 Bodemkennis als exportproduct!<br />
IV
Thema 1<br />
Klimaat & Energie<br />
Sessie 1.1 Biobrandstoffen en de effecten op bodembeheer<br />
Sessie 1.2 Klimaatveranderingen en het Bodemsysteem: beperkingen of mogelijkheden?<br />
1
Biobrandstoffen en de effecten op bodembeheer<br />
Drs. A. van der Mei - Duinn te Groningen<br />
Dr. K.J. Kamminga - KNN te Groningen<br />
Drs. A. van der Mei en Dr. K.J. Kamminga<br />
De transitie naar een duurzame energiehuishouding vraagt de komende decennia een grotere inzet<br />
van nieuwe energiebronnen. In tegenstelling tot traditionele energiebronnen zoals kolen, olie en<br />
aardgas worden deze duurzame energiebronnen gekenmerkt door een grotere ruimtelijke- en<br />
bodemimpact. Wind kent bijvoorbeeld een ruimtelijke impact in de vorm van effecten op zichtlijnen in<br />
het landschap. Biomassa kent naast een ruimtelijke impact ook een sterke bodemimpact. In de sessie<br />
‘Biobrandstoffen en de effecten op bodembeheer’ gaan we in op de ruimtelijke en bodemeffecten van<br />
biomassa en hoe hiermee kan worden omgegaan.<br />
In de presentatie gaan Cor Kamminga (KNN) en Age van der Mei (Duinn) onder andere in op de<br />
volgende onderwerpen en oplossingsrichtingen:<br />
- de relatie tussen energie en ruimte; dit onderwerp wordt besproken aan de hand van een<br />
internationaal project (Grounds for Change).<br />
- de veranderende energiehuishouding en de effecten op ruimte en bodem. In het bijzonder wordt<br />
hier ingegaan op de energieoptie biomassa.<br />
- de rol van biomassa in de energietransitie; welke kansen en bedreigingen spelen hier? Hier wordt<br />
ingegaan op de duurzaamheidscriteria voor biomassa, bijvoorbeeld voedsel- versus energievoorziening.<br />
- de impact van biomassateelt op de bodemkwaliteit; hierbij wordt ingegaan op koolstofinhoud en<br />
nutriëntenbalans en de effecten op de bodem.<br />
- stimuleren van duurzaam bodemgebruik door het economisch waarderen van de bodemkwaliteit.<br />
2
Nederlandse landbouw en CO2:<br />
niet meer dan een kleine rol<br />
G.J. van der Burgt, S. Staps en B. Timmermans<br />
G.J. van der Burgt - Louis Bolk Instituut (g.vanderburgt@louisbolk.nl)<br />
S. Staps - Louis Bolk Instituut<br />
B. Timmermans - Louis Bolk Instituut<br />
In discussies over broeikasgasemissies wordt de landbouw regelmatig genoemd als bron voor<br />
mogelijke oplossingen. Het Rodale Institute (USA) concludeert in een studie dat de landbouw een<br />
grote bijdrage kan leveren, en Australische onderzoekers beweren het zelfde. Voor twee aspecten<br />
wordt de situatie in Nederland belicht: verhoging van het organische stof gehalte in de bodem om<br />
daarmee CO2 vast te leggen en energieproductie uit biomassa.<br />
Kan de Nederlandse landbouw door verhoging van het bodem organische stof substantieel<br />
bijdragen aan CO2-vastlegging?<br />
Grond bevat organische stof en dus koolstof. De voorraad in de grond is vele malen groter dan de<br />
jaarlijkse aanvoer of afbraak. Nederland heeft ruwweg 2 miljoen hectare landbouwgrond, waarvan 1,2<br />
miljoen hectare grasland. Landbouwkundig bezien is verhoging van het organische stof gehalte van<br />
grasland vaak niet nodig, verhoging is moeilijk te realiseren en kan voor nieuwe problemen zorgen<br />
zoals onevenwichtige mineralenaanvoer. Grasland is dus niet de primaire doelgroep als het gaat om<br />
extra CO2-vastlegging.<br />
In akkerbouwgebieden bevat de bodem gemiddeld 1,8% organische stof. Een verhoging met 0,2% is<br />
landbouwkundig uitvoerbaar als het over 10 jaar wordt uitgesmeerd. Dat is per jaar ongeveer 400<br />
kg/ha koolstof die additioneel moet worden vastgelegd. Daarvoor is ieder jaar 7 miljoen ton compost<br />
nodig. De jaarlijkse productie van GFT- en groencompost in Nederland is 1,5 miljoen ton. Die wordt<br />
voor een groot deel al gebruikt en wordt dus al elders ingezet voor CO2-vastlegging. De dierlijke mest<br />
in Nederland wordt ook al grotendeels ingezet op landbouwgrond en is dus niet ´vrij´ beschikbaar voor<br />
extra CO2-vastlegging. Aanvoer naar de akkers is dus kwantitatief zeer beperkt.<br />
De benodigde organische stof kan ter plekke geproduceerd worden door inzaai van groenbemesters.<br />
Dat levert ruim 100 kg vastgelegde koolstof per hectare: substantieel ten opzichte van de benodigde<br />
400, maar lang niet genoeg. Een andere gewassenkeuze, zoals meer graan in het bouwplan, levert<br />
ook extra organische stof op.<br />
Conclusie: de potentie van de grond om extra koolstof vast te leggen lijkt groot maar is het niet.<br />
Kan de Nederlandse landbouw energieleverancier te worden, zonder dat dit ten koste gaat van<br />
de bodem organische stof?<br />
Gewasresten en dierlijke mest keren veelal onverwerkt terug naar de grond en dragen bij aan het in<br />
stand houden van het organische stof gehalte. Deze zelfde organische stof stromen kunnen benut<br />
worden voor energiewinning door vergisting waarbij, in tegenstelling tot verbranding, een restproduct<br />
ontstaat. Dat kan als meststof en organische stof leverancier ingezet worden. In het vergistingsproces<br />
wordt de makkelijk verteerbare koolstof verbruikt door methaanproducerende bacteriën. Voor de<br />
bodem organische stof balans maakt het rekenkundig niet zo veel uit of de organische stof ‘vers’ in de<br />
grond wordt gebracht of eerst wordt uitgemolken voor energiewinning. Voor het bodemleven zou het<br />
echter wel degelijk een groot verschil kunnen uitmaken. Vers materiaal met makkelijk verteerbare<br />
koolstof is voedsel; digestaat met alleen nog moeilijk verteerbare koolstof betekent op een houtje<br />
bijten. De door vergisting geproduceerde energie is een kleine bijdrage aan de totale Nederlandse<br />
energiebehoefte.<br />
Conclusie: energieonttrekking aan gewasresten is mogelijk, maar de gevolgen voor het bodem<br />
ecosysteem moeten eerst onderzocht worden.<br />
3
Klimaatreddende bodem:<br />
Biochar, ondergrondse CO2 opslag<br />
Rob van Haren, Romke Postma<br />
Rob van Haren - Kiemkracht (rob@kiemkracht.com)<br />
Romke Postma - NMI (rompke.postma@nmi-agro.nl)<br />
Biochar is een inerte koolstofvorm die vrijkomt bij thermische conversie van biomassa. Na honderden<br />
jaren is Biochar nog steeds in de bodem aanwezig en heeft daar bodemverbeterende eigenschappen.<br />
Landbouwers kunnen een bijdrage leveren aan het opslaan van CO2 in de bodem door deze<br />
permanent vast te leggen in de vorm van Biochar.<br />
In de landbouw komt jaarlijks 18 Mton aan restproducten vrij. Als deze restproducten in Biochar<br />
worden omgezet, leggen ze jaarlijks18 Mton CO2 vast. De Kyotodoelstelling is 13 Mton CO2. Biochar<br />
verhoogt bovendien bodemvruchtbaarheid op 200,000 ha per jaar.<br />
Biochar is een inerte (refractaire) koolstofvorm die in de bodem nauwelijks afbreekt. Biochar verhoogt<br />
de bodemvruchtbaarheid, verhoogt bodemstabiliteit, vermindert erosie en verhoogt het<br />
vochtvasthoudend en waterbergend vermogen van de bodem. Vanwege de positieve eigenschappen<br />
van Biochar op bodem wil de UNCCD (Convention to Combat Desertification) van de Verenigde<br />
Naties het gebruik hiervan stimuleren. De UNCCD wil bij de volgende onderhandelingsronde in 2011<br />
Biochar als officiële methode van Carbon Capture and Storage in de bodem op de lijst van carbontrade<br />
te krijgen. Boeren krijgen dan CO2 credits voor het permanent opslaan van CO2 in de bodem<br />
met behulp van Biochar.<br />
Biochar ontstaat bij “verkoling” van organisch materiaal bij hoge temperatuur onder zuurstofarme<br />
condities. Er zijn verschillende commerciële en semi-industriële pyrolyse en torrefactie technologieën<br />
beschikbaar voor productie van Biochar. Bij de productie van Biochar komt energie in de vorm van<br />
(syn)gas, biocrude en warmte vrij.<br />
De Nederlandse landbouw produceert zeer veel bijproducten. Het Platform Groene Grondstoffen<br />
schat dat er circa 18 Mton aan bijproducten uit de landbouw (primaire, secundaire en tertiaire<br />
bijproducten op droge stof basis, Rabau et al 2006) per jaar beschikbaar komt. Deze 18 Mton is meer<br />
dan voldoende voor het realiseren van de totale Kyoto doelstelling van 13 Mton CO2 reductie in<br />
Nederland. De landbouw kan dit in potentie uitvoeren door alle landbouwbijproducten om te zetten in<br />
Biochar en deze in de bodem te verwerken. Dit levert een totale CO2 reductie van 18 Mton op. Voor<br />
de productie van 1 ton Biochar is 2-3 ton biomassa nodig op droge stof basis. Eén ton Biochar komt<br />
overeen met opslag van 2 ton CO2 (variatie is 1,3 - 3 ton CO2 afhankelijk van soort biomassa). Men<br />
kan ruwweg stellen dat voor 1 ton CO2 opslag in de bodem er 1 ton biomassa (droge stof basis) nodig<br />
is. Voor het opslaan van 18 Mton CO2 in de bodem, kan het organisch stof percentage met 1%<br />
verhoogd worden op circa 200.000 ha landbouwgrond.<br />
Voor het toepassen van Biochar op grote schaal moeten onderstaande kennisvragen opgelost worden<br />
en praktijkstudies uitgevoerd worden:<br />
- Ontwikkelen van logistieke concepten voor het verzamelen van bijproducten uit de landbouw;<br />
- Opschalen tot semi-industrieel niveau van thermische conversie technologieën van biomassa voor<br />
Biochar productie met landbouwkundige kwaliteiten;<br />
- Duurzaamheidanalyse van de Biochar keten;<br />
- Bodem en landbouwkundig onderzoek ten aanzien van de juiste toedieningmethoden van Biochar<br />
en de landbouwkundige werking daarvan;<br />
- Ontwikkelen van landbouwkundige beste praktijken voor Biochar in de bodem en de kennisoverdracht<br />
hiervan in samenwerking met de primaire sector.<br />
4
Thema 2<br />
Inrichting van Stad en Land<br />
Sessie 2.1 BodemSpiegel: agenda voor de toekomst<br />
Sessie 2.2 Bewuste bodemgebruikers<br />
Sessie 2.3 Visies op duurzaam gebruik van de ondergrond (1)<br />
Sessie 2.4 Visies op duurzaam gebruik van de ondergrond (2)<br />
Sessie 2.5 Inrichting van het landelijke gebied: hoe zit het met bodem?<br />
Sessie 2.6 Anders saneren: natuur en locatie inrichting bepalen de keuze<br />
5
Hoe maak je een bodemvisie die bijdraagt aan de<br />
duurzame inrichting van stad en land?<br />
Roelof Westerhof - Royal Haskoning<br />
Dirk van der Eijk - Provincie Zuid-Holland<br />
Roelof Westerhof en Dirk van der Eijk<br />
Een bodemvisie geeft antwoord op de vragen: hoe willen we de bodem gebruiken en<br />
bewaren en waarom? Het gaat om het optimaliseren van het nut dat we nu en later van de bodem<br />
kunnen hebben. Een Bodemvisie gaat over de inhoud, maar ook over organisatie, rolverdeling en<br />
proces. De directe aanleiding om na te denken over een Bodemvisie, is de Agenda voor Vitaal<br />
Platteland. Het Rijk geeft hierin provincies opdracht om een Bodemvisie te ontwikkelen, die ervoor<br />
zorgt dat de gebruikswaarde van de bodem behouden blijft of wordt hersteld. De bodemvisie heeft dus<br />
alles te maken met de inrichting van stad en land.<br />
Veel provincies werken op verschillende manieren aan een bodemvisie. Waar de een begint aan een<br />
inhoudelijk fundament, gaat de ander eerst op zoek naar de verwachtingen die gebiedspartners van<br />
de provincie hebben. De Bodemvisie is opeens een Visie op de Ondergrond of een Bodemvenster.<br />
Wat zit achter deze verschillende aanpakken? Wat kunnen andere bodembeheerders met de<br />
ervaringen uit Bodemvisies?<br />
Tijdens de sessie zullen vertegenwoordigers van provincies hun ervaringen delen met elkaar en met<br />
de zaal. De volgende mensen zijn bereid gevonden aan de sessie deel te nemen: Walter Jonkers<br />
(Zeeland), Sikke Roosma (Friesland) en Dirk van der Eijk (Zuid-Holland).<br />
We zorgen voor een levendige discussie over de Bodemvisie, op basis van praktijkervaringen. Geen<br />
betogen en lange verhalen: we gaan met elkaar in gesprek.<br />
Centraal staan de volgende vragen:<br />
- Hoe ziet de bodemvisie eruit als hij klaar is?<br />
- Op welke manier kan de bodemvisie bijdragen aan de inrichting van stad en land?<br />
- Wat zijn belangrijke aanleidingen om te beginnen met het ontwikkelen van een bodemvisie?<br />
- Welke eerste stappen kun je zetten? Wat heb je nodig om die te kunnen zetten?<br />
- Met welke tussenresultaten kun je scoren? Hoe organiseer je een scoringskans.<br />
- Hoe ga je het traject verder in?<br />
6
Visie Jong SKB: Ondergrond Nieuwe Stijl!<br />
Otto van Westrenen - (Tauw) namens Jong SKB<br />
Otto van Westrenen<br />
Auteurs: Otto van Westrenen (Tauw), Marloes Springer (Royal Haskoning), Annemarie Troost<br />
(Lankelma Geotechniek Almelo), Hugo Alefs (KuiperCompagnons), Waterschap Brabantse Delta,<br />
Brabant water.<br />
Ondergrond Nieuwe Stijl!<br />
Om ons heen zien we veel gebeuren: nieuwbouwwijken worden uit de grond gestampt, stukken land<br />
worden teruggeven aan de natuur, enzovoorts. Wat we veelal niet zien, is dat er onder onze voeten<br />
ook een dynamische wereld schuil gaat. Een wereld van kabels en leidingen, grondwateronttrekingen,<br />
archeologische waarden, drinkwaterbronnen en wie weet wat allemaal nog meer. Bovengronds lijkt<br />
alles goed georganiseerd. Maar voor de ondergrond is nauwelijks structuur te vinden. Daar moet<br />
verandering in komen! Zeker als je bedenkt dat de druk op ondergronds ruimtegebruik enkel maar<br />
meer toe zal nemen.<br />
Het is tijd om koers te zetten richting een integrale toekomst voor de ondergrond. Op initiatief van<br />
Jong SKB is in <strong>2008</strong> een aantal jonge professionals op onderzoek uitgegaan. Vertegenwoordigers uit<br />
de wereld van bodemsanering, en bescherming, waterschappen, waterwinbedrijven, ruimtelijke<br />
ontwikkeling en een organisatiedeskundige verkennen in een aantal sessies de verschillende<br />
manieren waarop zij om zouden willen gaan met de ondergrond. Met vereende kracht worden de<br />
diverse en soms tegenstrijdige belangen verenigd en omgebogen naar een gezamenlijke visie over de<br />
ondergrond: “Ondergrond Nieuwe Stijl!”.<br />
Tijdens BodemBreed wordt het concept van deze visie gepresenteerd aan het werkveld bodem. Door<br />
middel van discussies willen wij met u de visie nog verder aanscherpen. Dus spreek ons aan en geef<br />
uw mening!<br />
7
Redeneerlijn voor de ondergrond<br />
Dhr Mark in ’t Veld (mark.intveld@tauw.nl)<br />
Pascal Zoetbrood (pascal.zoetbrood@tauw.nl)<br />
Tauw<br />
Handelskade 11<br />
Postbus133<br />
7400 AC Deventer<br />
Dhr Mark in ’t Veld en Pascal Zoetbrood<br />
Inleiding<br />
In toenemende mate wordt er gebruik gemaakt van de ondergrond. Het is bij veel betrokkenen in<br />
beperkte mate bekend welke effecten dit handelen heeft op de bodem. Gebrek aan kennis en inzicht<br />
in de gevolgen maakt de kans groot dat de waarden van de ondergrond bij de besluitvorming over<br />
ondergronds ruimtegebruik niet of onvolledig worden meegewogen.Tauw heeft in opdracht van het<br />
ministerie VROM een redeneerlijn opgesteld die inzicht geeft in de gevolgen van diverse activiteiten in<br />
de ondergrond en die helpt om de witte vlekken in de kennis over de ondergrond te identificeren en te<br />
prioriteren. De redeneerlijn is besproken en getoetst in een ronde regiobijeenkomsten in oktober.<br />
De redeneerlijn als hulpmiddel bij afwegingen<br />
De redeneerlijn voor de ondergrond is geen afwegingskader, maar is een hulpmiddel voor de<br />
(politieke) afweging over ondergrondse activiteiten. De redeneerlijn heeft in de context van<br />
besluitvorming het doel om kennis over de consequenties van ondergrondse activiteiten op de<br />
bodemfuncties te ontsluiten. Deze kennis kan een overheid gebruiken in haar afweging. Wij<br />
onderscheiden bij deze afweging voor de ondergrond twee relevante situaties, namelijk:<br />
- een concrete activiteit in de ondergrond waar een overheid een uitspraak over moet doen;<br />
- vaststellen van ambities voor de bodem in het kader van bijvoorbeeld een bodemvisie.<br />
Deze situaties betekenen voor de redeneerlijn twee aanvliegroutes, gebaseerd op gelijkwaardige<br />
kennis, maar waarvoor verschillende stappen in de redeneerlijn doorlopen moeten worden. Bij de<br />
beoordeling van een initiatief voor bijvoorbeeld ondergronds bouwen of warmte- en koudeopslag volgt<br />
uit de redeneerlijn dat een overheid haar besluit moet baseren op de beschikbare kennis ten aanzien<br />
van de effecten van de activiteit op de bodem en haar functioneren. Een bodemvisie vraagt om de<br />
omgekeerde aanpak. Welke functies wil je waar beschermen en welke activiteiten wil je op basis<br />
hiervan dus niet toelaten in bepaalde gebieden.<br />
Methode van kennisontsluiting<br />
De kennisontsluiting in de redeneerlijn is gebaseerd op de milieuprobleemeffectketen (Bouwer en<br />
Leroy, 1995), vertaald naar ondergrondse activiteiten.<br />
Activiteiten Ingrepen Effecten<br />
1 2 3<br />
8<br />
Consequenties<br />
bodemfuncties<br />
Wij onderscheiden vier schakels in de effectketen voor ondergrondse activiteiten. Zo leidt een<br />
(ondergrondse) activiteit, zoals de bouw van een tunnel tot de ingreep: ontgraving. Deze ingreep leidt<br />
daaropvolgend tot een effect in de ondergrond, bijvoorbeeld een hydrologische toestandsverandering.<br />
Dit effect kan tot slot consequenties hebben voor de bodemfuncties. Een hydrologische<br />
toestandsverandering kan bijvoorbeeld nadelige gevolgen hebben voor de voedselproductie in een<br />
gebied.<br />
Deze effectketen is vertaald naar drie tabellen:<br />
Tabel 1: activiteiten in de ondergrond vertaald naar ingrepen<br />
Deze tabel geeft inzicht in welke activiteit leidt tot welke ingreep. We onderscheiden zes categorieën<br />
activiteiten, namelijk bodemenergie, ondergronds bouwen, ondergrondse infrastructuur, winning<br />
delfstoffen, opslag in de ondergrond en winning van grondwater. Hierbij wordt onderscheid gemaakt<br />
tussen activiteiten in de ondiepe ondergrond, de grondwaterlaag en de diepe ondergrond
Tabel 2: de effecten van ingrepen in de bodem<br />
We hebben onderscheid gemaakt tussen onderstaande typen effecten:<br />
- Hydrologische toestandsverandering (verandering van grondwaterstroming, grondwaterstand of<br />
menging van verschillende typen grondwater)<br />
- Biotische toestandsverandering (verandering leefomgeving bodemleven)<br />
- Chemische toestandsverandering (verandering chemische kwaliteit van de bodem en grondwater<br />
door verontreiniging)<br />
- Fysische toestandsverandering (verandering van de fysische toestand van de bodem door<br />
temperatuurverandering of door trilling)<br />
- Verstoring van de bodem (Vergraving in de ondiepe ondergrond of het doorboren van<br />
bodemlagen en/of scheidende lagen)<br />
- De verandering van de hoeveelheid beschikbare ondergrondse ruimte<br />
De mate van effect is bepaald op basis van twee indicatoren, namelijk het schaalniveau van de<br />
toestandsverandering en het regeneratievermogen van de bodem<br />
Tabel 3: consequenties van effecten voor bodemfuncties<br />
Voor de categorisering van de bodemfuncties hebben wij gekozen voor de indeling van de EU<br />
Bodemstrategie. Wij spreken van een ‘consequentie’ wanneer een effect van een ondergrondse<br />
activiteit of een combinatie van activiteiten negatieve gevolgen dan wel positieve gevolgen heeft voor<br />
het functioneren van een bodemfunctie.<br />
9
Duurzaam gebruik van de ondergrond<br />
Drs. H.E. (Riekje) Wiersma<br />
Royal Haskoning<br />
(06 – 516 108 05)<br />
Riekje.Wiersma@RoyalHaskoning.com<br />
Riekje Wiersma<br />
Inleiding<br />
De verwachting is dat het gebruik van de ondergrond de komende jaren sterk zal toenemen, mede<br />
doordat de ondergrond oplossingen biedt voor enkele zeer actuele vraagstukken. Zo levert het gebruik<br />
van de ondergrond voor de energievoorziening een positieve bijdrage aan de reductie van CO2<br />
uitstoot. Tevens biedt de ondergrond kansen om effectief met de schaarse ruimte om te gaan en<br />
daarmee verrommeling tegen te gaan. Naast de positieve kanten heeft gebruik maken van de<br />
ondergrond ook negatieve effecten, veel gebruiksvormen hebben een negatieve invloed op het<br />
bodemwatersysteem.<br />
Steeds meer provincies en gemeenten willen beleid gaan maken voor de ondergrond. Belangrijk<br />
hierbij is de afweging die gemaakt moet worden tussen gebruik en bescherming. De vraag is welke<br />
vormen van gebruik, in welke mate en waar, kunnen worden toegepast, zonder dat dit ten koste gaat<br />
van de gewenste kwaliteiten van de bodem in dat gebied. Met andere woorden, hoe kan de<br />
ondergrond op een duurzame manier gebruikt worden.<br />
Het project<br />
Royal Haskoning heeft in opdracht van de Technische commissie bodembescherming een<br />
inventarisatie gemaakt van de gevolgen van de verschillende vormen van gebruik van de ondergrond<br />
en de effecten van dit gebruik op het bodem-watersysteem. Vervolgens is gekeken naar de betekenis<br />
van deze effecten voor het functioneren van de bodem. Op basis hiervan heeft Royal Haskoning een<br />
advies uitgebracht over de aspecten die belangrijk zijn bij het maken van afwegingskader over gebruik<br />
van de ondergrond.<br />
De presentatie<br />
Tijdens BodemBreed willen we de resultaten van het project presenteren. De presentatie zal bestaan<br />
uit:<br />
- Een korte toelichting op de verschillende vormen van gebruik van de ondergrond en de meest<br />
belangrijke effecten;<br />
- Mogelijke consequenties voor het gebruik van de bodem in een bepaald gebied;<br />
- Belangrijke aspecten bij het maken van een afwegingskader voor ondergronds ruimtegebruik.<br />
10
Reinder Slager - gemeente Zwolle<br />
Aiko Hensums - TTE<br />
Visie op de Ondergrond in de Praktijk<br />
Gebiedsgerichte aanpak in uitvoering<br />
Reinder Slager en Aiko Hensums<br />
De gemeente Zwolle heeft in oktober 2007 haar Visie op de Ondergrond vastgelegd. Prachtige<br />
visie met een hoog ambitieniveau. En hoe gaat het nu, anderhalf jaar later, met het vertalen van<br />
de Visie naar de Praktijk.<br />
De Visie<br />
In de ‘Visie op de ondergrond van Zwolle’ is verkend hoe duurzaam gebruik van de ondergrond in<br />
Zwolle er uit zou kunnen zien. De visie vormt daarmee de rode draad in het gebruik van de ondergrond<br />
en laat zien dat de ondergrond een belangrijke bijdrage kan leveren aan de duurzame ontwikkeling<br />
van Zwolle. Met de visie wordt duidelijk dat die bijdrage optimaal is als alle aspecten die de<br />
ondergrond betreffen in een vroeg stadium in het ontwikkelingsproces worden meegenomen. In de<br />
visie is de gemeente Zwolle, op basis van vergelijkbare vormen van boven- en ondergronds gebruik<br />
(nu en in de toekomst), opgedeeld in vier deelgebieden. Deze deelgebieden kennen een verschil in<br />
huidig en toekomstig gebruik en daarmee in (ondergrondse) opgaven en oplossingsrichtingen.<br />
Door in te zoomen op deze gebieden zijn in de visie concrete oplossingrichtingen geformuleerd, die<br />
zijn vertaald in een aantal basisprincipes, namelijk:<br />
- Werken met ondergrondse bestemmingen/functie;<br />
- Structureel en georganiseerd gebruik maken van KWO (koude- en warmteopslag);<br />
- Bodemsanering gebiedsgericht benaderen;<br />
- KWO en bodemsanering koppelen;<br />
- Waterbeheer via het grondwater;<br />
- Winning van koude en warmte uit grondwater, dat is opgepompt voor peilbeheer of (drink)<br />
waterwinning;<br />
- Natuur, recreatie, agrarische activiteiten, waterwinning en bescherming van kwalitatief hoogwaardig<br />
grondwater met elkaar combineren in één gebied;<br />
- Structureel en georganiseerd afstemmen van vraag en aanbod van grondwater, koude en warmte.<br />
De raad van de gemeente Zwolle heeft voorgenoemde basisprincipes vastgesteld (d.d. 8 oktober<br />
2007) en heeft daarmee ingestemd met de wens van B&W om de basisprincipes direct toe te passen.<br />
De Praktijk<br />
In de presentatie gaan we in op zowel de procesmatige als de inhoudelijke aspecten van de<br />
implementatie van de Visie in Zwolle. Belangrijke elementen hierbij zijn:<br />
De Opgave<br />
- Opgave voor bodem, duurzame energie en water<br />
- Overzicht van actuele en toekomstige Visie-gerelateerde Projecten in Zwolle (zie onderstaand<br />
figuur)<br />
- Spanningsveld tussen huidige aanpak en aanpak volgens de Visie<br />
De markt<br />
- De veranderende rol van Ontwikkelaars/Energiebedrijven<br />
- De veranderende rol van Consultants<br />
- De nieuwe rol van de Gebruikers<br />
Organisatie<br />
- Veranderingen voor de gemeentelijke organisatie<br />
- Duurzaam Dienstenbedrijf<br />
Financiën<br />
- Hoe is de implementatie van de Visie gefinancierd (organisatie en projecten)<br />
- Toekomstige financieringsinstrumenten<br />
11
Beleid<br />
- Ontwikkelde beleidsinstrumenten die aansluiten op de Visie<br />
- Bodembeleidsplan<br />
- Afkoopregeling<br />
- Nota Bodembeheer<br />
- Structuurvisie ondergrond<br />
Techniek en plannen<br />
- Ingezette technieken,<br />
- Gebiedsplan Zwolle Centraal<br />
Communicatie<br />
- Vorderingen Communicatieplan<br />
12
Veranderend landgebruik in het landelijk gebied; wordt de<br />
bodem er beter van?<br />
Kor Zwart (Kor.Zwart@wur.nl, 0317-486498)<br />
Annemieke Smit<br />
Alterra, Centrum Bodem<br />
Kor Zwart en Annemieke Smit<br />
Het landelijk gebied is minder statisch dan sommigen denken. Functieveranderingen van landbouw<br />
naar natuur of naar recreatieve voorzieningen en de uitbreiding van steden en dorpen geven het<br />
landelijk gebied een steeds veranderend aanzien. Hoe kun je van bodeminformatie gebruik maken bij<br />
de inrichting van het landelijke gebied?<br />
Duurzaam bodemgebruik begint al bij het maken van de inrichtingsplannen. Dan worden keuzes<br />
gemaakt voor de locatie van bebouwing, natuur en recreatie en voor natuurdoeltypen. Hoe kun je in<br />
deze fase van planvorming al bijdragen aan duurzaam bodemgebruik? Vorig jaar is er in Assen een<br />
workshop gehouden net als titel: ‘Met bodem kundig geordend’. De deelnemers aan de workshop<br />
werden in twee groepen verdeeld die beide dezelfde opdracht kregen: Richt het gebied rondom de<br />
dorpen Leek en Roden opnieuw in. Beide groepen konden gebruik maken van digitale kaarten en<br />
andere informatie die in een zogenaamde MapTable kon was opgeslagen en met behulp waarvan<br />
realistische inrichtingsschetsen gemaakt konden worden.<br />
De ene groep kreeg daarbij een methodiek aangereikt waarmee de kansen die de ondergrond bood<br />
systematisch kon worden beschreven en geïnventariseerd. De andere groep kreeg die methodiek niet<br />
en was er ook niet van op de hoogte. Zij ging op een meer klassieke manier aan de gang. Daardoor<br />
was niet alleen de aanpak verschillend. Maar ook de argumenten die later werden gebruikt om het<br />
resultaat te beschrijven verschilden sterk van elkaar.<br />
De groep met de ‘klassieke aanpak’ ging op zoek naar een optimale inrichting op basis van de<br />
bestaande bebouwing en infrastructuur, met extra aandacht voor landschapstypen. Op het laatst is<br />
getoetst of de bodem beperkingen aan het plan oplegde. Dat was deze keer niet het geval.<br />
De andere groep kreeg als hulpmiddel een tabel met ondergrondkwaliteiten (onderdeel van de<br />
lagenbenadering) en de uitleg daarbij. Deze groep werd ‘gedwongen’ om vanuit de ondergrondeigenschappen<br />
een bovengrondse inrichting te ontwerpen. Het resultaat was een inrichting waarin de<br />
structuur van de bodemkaart o.a. tot uiting kwam in de nieuwe woonwijken. Daarbij trad vervlechting<br />
op met natuurfuncties en werd zelfs gebruik gemaakt van archeologische bodeminformatie om de<br />
woonwijk in te richten.<br />
In de discussie achteraf waren de meningen verdeeld over de verschillende manieren van aanpak. De<br />
groep met het hulpmiddel vond dat die werkwijze tot een veel meer gestructureerde aanpak leidde.<br />
Bovendien werd de bodem niet als bedreigend ervaren, wat regelmatig het geval is bij inrichtingen.<br />
Een dergelijke gestructureerde aanpak komt ook de rol van de opdrachtgever ten goede. In de huidige<br />
situatie zet die zich ook heel sterk in op de inhoud van de inrichting, terwijl procesbewaking en –<br />
begeleiding de belangrijkste rol zou moeten zijn.<br />
Voor meer informatie: A. Smit en K. Zwart (<strong>2008</strong>). Duurzaam bodemgebruik: inzichten en<br />
aanbevelingen. Alterra, Wageningen. Alterra-rapport 1544.2<br />
(downloaden via www.alterra.wur.nl)<br />
13
Op weg naar duurzaam bodemgebruik in het landelijk<br />
gebied: gebiedsanalyse, schetsschuiten en<br />
bodemdiensten<br />
Carla Roghair (C.J.Roghair@minlnv.nl)<br />
Berthe Jongejan (B.Jongejan@minlnv.nl)<br />
Dienst Landelijk Gebied<br />
Carla Roghair en Berthe Jongejan<br />
Onder bodemkundigen mopperen we nog wel eens dat de bodem zo weinig meetelt bij gebruik van<br />
diezelfde bodem. Of, zoals een voorzitter van een landinrichtingscommissie ons eens vertelde: “Die<br />
bodem is van groot belang voor hoe je het land in wilt richten. Maar als er besluiten genomen moeten<br />
worden dan telt de korte termijn winst die te behalen valt. De bodem kunnen we immers naar onze<br />
hand zetten”. En zo kwam het dat de ooit eens hoog gewaardeerde, vruchtbare kleigronden in het<br />
landinrichtingsgebied, bij afronding van het project, qua waarde het onderspit moesten delven van de<br />
droge zandgronden. Die zandgronden zijn namelijk erg productief als je ze voorziet van kunstmest,<br />
beregening en bestrijdingsmiddelen.<br />
Het tij is aan het keren. Met de beleidsbrieven bodem en ondergrond gaan we voor een duurzaam<br />
bodemgebruik. Met veel enthousiasme en pittige discussies zoeken we hoe de schop anders de grond<br />
in moet. Dat de bodemkundigen dat niet alleen kunnen bereiken, daar zijn we het over eens.<br />
Voor de Dienst Landelijk Gebied is het ook een uitdaging om de schop anders de grond in te krijgen.<br />
Stel je voor: (uit: Volkskrant, 22 mei 2017)<br />
Gistermiddag is op feestelijke wijze de geboorte<br />
van het nieuwe dorp Steenberger Veld gevierd.<br />
Steenberger Veld is een volledig nieuw gebouwd<br />
dorp in de gebiedsontwikkeling Roden-Leek,<br />
nabij Groningen. Anders dan de bekende Vinexwijken<br />
ademt dit dorp het landschap van lang<br />
vervlogen tijden. Steenberger Veld is gebouwd<br />
op een historische nederzetting uit het bronzen<br />
tijdperk. De ruimtelijke structuur van het dorp<br />
weerspiegelt de structuur van de 3000 jaar oude<br />
nederzetting. Het dorp is gebouwd op een zanduitloper<br />
van het Drents Plateau en kijkt uit over<br />
de lager gelegen veengronden in het westen. Op<br />
de rand van zand en veen zijn enkele biologische<br />
agrarische ondernemingen gevestigd die voor<br />
een groot deel voedsel produceren voor de<br />
lokale markt.<br />
Ten oosten van Steenberger Veld, hogerop op<br />
het plateau en aan weerszijden van de beek,<br />
Waarover gaat nu onze bijdrage in deze sessie?<br />
14<br />
de Lieversche Diep, bestaat de bodem uit zand<br />
en klei. De Lieversche Diep is opnieuw aan het<br />
meanderen gebracht waardoor de wateroverlast<br />
nabij de provinciegrens met Friesland verleden<br />
tijd is geworden. Het voor de natuur interessante<br />
beekdal behoort nu tot de Ecologische<br />
Hoofdstructuur. Bewoners van Steenberger Veld<br />
hebben hier een prachtig wandelgebied<br />
gekregen.<br />
Het ontwerp van Steenberger Veld is tot stand<br />
gekomen in een bijzonder samenspel van<br />
streekbewoners, stedebouwkundigen,<br />
landschapsarchitecten en bodemkundigen. Zo<br />
wordt de energie van het dorp voor een groot<br />
deel geleverd door geothermie (aardwarmte), zijn<br />
de huizen allemaal op zandige bodems gebouwd<br />
en wordt regenwater en grijswater uit het dorp in<br />
een cascadesysteem gezuiverd voordat het op<br />
de beek afwatert.<br />
Het krantenbericht geeft een idee van onze droom. We zien gebiedsontwikkelingen voor ons waarbij<br />
we als mensen ons “doen en laten” weer stevig verankeren in het bodem en watersysteem van het<br />
gebied. Doen en laten duurzaam inpasbaar maken in natuurlijke kringlopen.<br />
Wat kunnen we vanuit DLG doen in een dergelijk proces en wat doen we al?<br />
De Kapstok Gebiedsontwikkeling (DLG, 2007) geeft schematisch de verschillende fasen en thema’s<br />
weer van een gebiedsontwikkelingsproces. “Bodem” speelt op verschillende plaatsen in dit schema<br />
een rol. Om naar een duurzamer gebruik van de bodem te gaan beginnen we in de voorverkenningsfase<br />
met een gebiedsanalyse waarbij we onder andere de kwaliteiten van de bodem
onderzoeken. In de verkenningsfase gebruikt DLG vaak het instrument “schetsschuit” (een soort<br />
ontwerpatelier) om met actoren uit het gebied de (ontwerp)opgave scherp te krijgen en<br />
oplossingsrichtingen te onderzoeken. In het realisatiestadium komt de bodem duidelijk in beeld daar<br />
waar we met grondverzet en/of verontreinigingen te maken hebben. In de beheers- en exploitatiefase<br />
van een gebiedsontwikkeling speelt de bodem een rol bij bijvoorbeeld keuzes in beheersvormen zoals<br />
afgraven of uitmijnen.<br />
In deze sessie willen we aan de hand van drie “instrumenten” laten zien hoe de bodem meegenomen<br />
kan worden bij gebiedsontwikkelingen. We gaan aan de hand van praktijksituaties in op de analyse<br />
van aanwezige bodemkwaliteiten in het voorverkenningsstadium, op de schetsschuit (en op de rol van<br />
bodemdiensten in het beheerstadium.<br />
Aan de toehoorders de vraag ons te helpen onze droom werkelijkheid te laten worden of aan te vullen,<br />
en ons te vertellen of we op de goede weg zijn om onze droom te realiseren.<br />
15
Volgermeer: hoe ondergrond en leeflaaggrond ingrijpen<br />
op inrichting en beheer<br />
Marten van der Wijk<br />
Marten van der Wijk - Witteveen+Bos<br />
i.s.m. TAUW en het Projectbureau Bodem (gemeente Amsterdam)<br />
Door voormalige stortactiviteiten is de Volgermeerpolder (100 hectare) ernstig verontreinigd met<br />
afvalstoffen uit de chemische industrie. Onder druk van de omwonenden zijn de stortactiviteiten in<br />
1980 stopgezet. Gedurende de daarop volgende twintig jaar is veel onderzoek gedaan ten dienste van<br />
mogelijke saneringsvarianten. Tot uitvoering van de sanering kwam het echter voorlopig niet. Een<br />
mooie kans voor de natuur om een nieuwe status quo in te stellen. Op de natte lagen delen, met veel<br />
industrieel afval, ontstond een dichte begroeiing van populieren, wilgen, vlierbes en bramen. Op de<br />
hogere droge delen, met voornamelijk huishoudelijk afval, was vooral een vegetatie van gras en<br />
bramen aanwezig. Gek genoeg was het oppervlaktewater van de watergangen op de Volgermeer van<br />
goede kwaliteit. Dit ondanks de aanwezigheid van sterk verontreinigde waterbodems en sterk<br />
verontreinigd percolaat water op minder dan 1 meter van het oppervlaktewater.<br />
Rond 1998 werd de sanering van de Volgermeerpolder van een nieuwe impuls voorzien. De<br />
zogenoemde Eco-variant werd ontwikkeld. Deze variant had de volgende doelstellingen:<br />
- voorkomen contactrisico;<br />
- voorkomen verspreidingsrisico<br />
- creëren voorwaarden voor ontwikkeling natte natuur<br />
Voorkomen contact risico werd voornamelijk gerealiseerd door het aanbrengen van een schone<br />
leeflaag. Het voorkomen van verspreidingsrisico ging uit van het instellen van een bufferzone rond de<br />
Volgermeer en het monitoren van de grondwaterkwaliteit in deze bufferzone. De breedte van de<br />
bufferzone werd ondermeer bepaald door de aanwezige bebouwing en infrastructuur.<br />
De voorwaarden voor het creëren van natte natuur werden met name gerealiseerd door het<br />
handhaven van de bestaande watergangen op de Volgermeer, het creëren van een systeem van<br />
sawa vijvers op de lage natte delen van de Volgermeer en het creëren van een retentiebuffer voor het<br />
regenwater in de naastgelegen Burkmeerpolder. De intentie was om het gezamenlijk oppervlak van de<br />
Burkmeer en Volgermeer los te koppelen van het boezemwater. Het hele gebied werd idealiter een<br />
regenwater gevoed watersysteem met optimale condities voor hoogveenvorming in de sawa vijvers.<br />
De natte natuur in de lage delen had als bijkomende voordelen dat er geen herontwikkeling van bos<br />
op de lage delen mogelijk was. Hierdoor kon volstaan worden met dunnere leeflagen op de slecht<br />
draagkrachtige bodem, wat bovendien voor minder transport overlast voor de omwonenden zorgde.<br />
Door het verwijderen van het bos kreeg de weidevogel populatie in de naastgelegen<br />
veenweidegebieden ook meer kansen vanwege het verdwijnen van predators.<br />
De Eco-variant is verder uitgewerkt in een definitief ontwerp en bestek. De sanering is in 2005<br />
opgestart en wordt volgens planning in 2010 afgerond. Het project wordt grotendeels gerealiseerd met<br />
grond afkomstig uit Amsterdamse hergebruiksprojecten. Gedurende deze uitvoeringsfase groeide het<br />
besef dat naast de milieuhygiënische kwaliteit van deze grond ook de civieltechnische kwaliteit en de<br />
actuele nutriëntenbelasting vanuit deze grond naar het nieuw te creëren watersysteem van belang<br />
waren.<br />
De civieltechnische kwaliteit is met name van belang voor het goed functioneren van het technische<br />
systeem. Een te hoge actuele nutriëntenbelasting kan leiden tot een slechte waterkwaliteit of<br />
ontwikkeling van blauwalg. Aan de andere kant kan een optimale waterkwaliteit de vorming van veen<br />
in de sawa’s opgang brengen. Het nieuwe veen kan op termijn zelfs leiden tot het ontstaan van een<br />
natural cap (zelfhelende leeflaag), waardoor herbezinning op nazorg en beheer mogelijk wordt.<br />
Door een goede integratie van ontwerp, inrichting en beheer kan het natte watersysteem minder<br />
gevoelig worden voor nutriëntenbelasting. Door een optimalisatie van ontwerp, inrichting en beheer<br />
kan de kritische fosfaatbelasting van een systeemonderdeel of het gehele water systeem worden<br />
16
verhoogd. Bij overschrijding van de kritische belasting treedt een sterke verslechtering van de<br />
waterkwaliteit op.<br />
De kritische fosfaatbelasting voor een klein ondiep water met relatief veel waterplanten ligt<br />
bijvoorbeeld hoger dan voor een groter meer, met dieper water en relatief weinig waterplanten. Bij de<br />
vraag waar partijen leeflaaggrond worden aangebracht, kan dus rekening worden gehouden met de<br />
kritische fosfaatbelasting van specifieke systeem onderdelen en de kwaliteit van de grond. Ook kan<br />
het ontwerp, de inrichting of het beheer worden aangepast aan de aanwezige bodemkwaliteit, zodat<br />
de actuele fosfaatbelasting vanuit ondermeer de leeflaaggrond onder de kritische belasting blijft.<br />
In de presentatie zal in aanvulling op bovenstaande ook worden ingegaan op het historische<br />
perspectief van de Volgermeer. Onder druk van de lokale bevolking stond de Volgermeer in de<br />
nationale schijnwerpers. Daarna werd het een lange tijd stil rond de polder. Dit betekent echter niet<br />
dat de ontwikkelingen stil stonden. Diverse nieuwe saneringsvarianten werden ingebracht, die elk op<br />
hun wijze aansloten bij de ontwikkelingen in beleid, wetenschap en techniek. Ook het veranderd besef<br />
van de lokale bevolking had zijn weerslag op de diverse varianten.<br />
Om de gewenste natuur- en veenontwikkeling mogelijk te maken zijn er sinds het gereed komen van<br />
het saneringsplan, waar nodig wijzigingen op dit plan doorgevoerd. In de presentatie zal worden<br />
aangegeven welke criteria het Projectbureau Bodem van de gemeente Amsterdam hanteert bij haar<br />
besluit om een dergelijke wijziging al dan niet door te voeren.<br />
Tevens zal kort worden stil gestaan bij de betekenis van de gewenste natuur- en veenontwikkeling op<br />
het toekomstige zorgconcept van de Volgermeer.<br />
17
Polder Stededijk – Van saneren naar natuur- en recreëren<br />
Maartje van Meeteren - Royal Haskoning<br />
Maartje van Meeteren<br />
Midden in het natuurgebied van de Sliedrechtse Biesbosch ligt Polder Stededijk. In deze polder<br />
bevindt zich een voormalige stortplaats. Via een uniek en vernieuwende proces- en gebiedsgerichte<br />
aanpak is het mogelijk om deze oude stortplaats te integreren in dit Hollandse natuurgebied. De<br />
stortplaats wordt via deze aanpak onderdeel van het natuurgebied de Sliedrechtse Biesbosch waar in<br />
de toekomst recreatie mogelijk is.<br />
Polder Stededijk<br />
Op 9 oktober 2006 ondertekenden het ministerie van VROM, de provincie Zuid-Holland, het Natuur-<br />
en Recreatieschap De Hollandse Biesbosch, Staatsbosbeheer en de gemeente Dordrecht een<br />
intentieconvenant over de ontwikkeling van Polder Stededijk. De partijen gaven hiermee aan te<br />
streven naar het op laten gaan van de stortplaats in het landschappelijke en natuurlijke systeem van<br />
de Sliedrechtse Biesbosch. De partijen hebben de ambitie om de eenheid van het gebied te herstellen<br />
door het ontwikkelen van de polder tot een natuur- en recreatiegebied: “Van saneren naar natuur- en<br />
recreëren”.<br />
Deze samenwerking verloopt goed en op basis van dit convenant wordt door de actoren onder<br />
begeleiding van Royal Haskoning gewerkt aan de uitwerking van de inrichtingsmaatregelen, de<br />
saneringsmaatregelen en het bijeen brengen van de financiële middelen om realisatie van het natuur-<br />
en recreatiegebied mogelijk te maken. Dit heeft tot nu toe de volgende resultaten opgeleverd:<br />
inrichtingsmodellen, hydrologisch onderzoek en monitoring van het grondwater. Hoe deze resultaten<br />
behaald zijn en wat de resultaten zijn zal in deze presentatie worden toegelicht.<br />
18
Afstemming grondwaterbeheerssysteem & herinrichting bij<br />
gasfabrieksterrein Kralingen in Rotterdam<br />
Kees de Vette (010- 4896641)<br />
Johannes Slagter<br />
Kees de Vette en Johannes Slagter<br />
Inleiding<br />
Bij het Bodemsaneringsproject Gasfabrieksterrein Kralingen (BGK) heeft in de 90’er jaren afstemming<br />
plaatsgevonden tussen het ontwerp van het grondwaterbeheerssysteem en de herinrichting van dit<br />
deel van Rotterdam. Inmiddels zijn we 10 jaar verder, kunnen we terugkijken en kunnen we evalueren<br />
of en in hoeverre deze beoogde afstemming gelukt is<br />
Probleemstelling<br />
Hoe kan je in een stedelijk gebied met een flinke stadsontwikkelingopgave een grondwaterbeheerssysteem<br />
aanleggen dat 10 tallen jaren, zonder hinder en overlast voor de omgeving, mee kan gaan.<br />
Hoe is er een gedegen draagvlak te creëren bij de betrokken bewoners van dit gebied met een<br />
oppervlak van 95.000 m2.<br />
Maatschappelijke relevantie<br />
In Kralingen is een verouderde, verpoverde stadswijk omgetoverd tot een moderne groene stadswijk.<br />
De voorzieningen van het grondwaterbeheerssysteem zijn netjes weggewerkt. De putten en pompen<br />
zijn allen onder de grond weggewerkt en de waterzuivering is op een binnenplaats gebouwd en kan in<br />
de toekomst een andere bestemming krijgen.<br />
Enkele markante delen van het gasfabriekgebouw zijn opgegaan in de nieuw verwezenlijkte stadswijk.<br />
In de periode dat de sanering plaatsvond hebben de bewoners zich alle zeer betrokken getoond, ze<br />
hebben zich geformeerd in bewonersgroepen en hebben zich ontwikkeld tot zeer kundige<br />
gesprekspartners<br />
Leerpunten<br />
In het saneringsproces tot en met heden is een diversiteit aan leerpunten te benoemen. Het gaat<br />
hierbij o.a. om:<br />
- Grootschalig uitplaatsen van mensen;<br />
- Het werken in complexe omstandigheden;<br />
- Verwerken van milieudata zodanig dat nieuw onderzoek na sanering kan worden voorkomen;<br />
- Afstemming ontwerp stedenbouw met ondergrond (waar komen putten etc. op bereikbare plaats);<br />
- Waarborgen van systeem tegen graafschade;<br />
- Etc.<br />
De leerpunten zullen tijdens de presentatie uitgebreid aan de orde komen, worden toegelicht en<br />
bediscussieerd.<br />
19
Sessie 3.1 De bodem onder ons bestaan<br />
Thema 3<br />
Natuurlijke Bronnen<br />
Sessie 3.2 Vers en veilig drinkwater van eigen bodem<br />
21
"De bodem onder ons bestaan" - de bodem en LNV<br />
Marian Hopman - Ministerie van LNV<br />
Marian Hopman<br />
Minister Gerda Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit opent op 26 november de Week<br />
van de Bodem en de Dag van het Maatschappelijk Bodemdebat. Haar speech gaat over het LNVbodembeleid<br />
en het belang van de bodem voor de LNV-beleidsvelden voedsel, groen en landgebruik,<br />
klimaat en energie en gebruik van natuurlijke hulpbronnen. De speech is mede gebaseerd op de<br />
studie van Alterra “de bodem onder ons bestaan”.<br />
Deze sessie biedt u de mogelijkheid om mee te denken over de urgentiepunten, ook voor LNV.<br />
Programma:<br />
- De bodem en LNV door Marian Hopman (LNV)<br />
- Inleiding over het LNV-bodembeleid: wat doet LNV en wat gaat LNV doen.<br />
- Met terugkoppeling over de Dag van het Maatschappelijk Bodemdebat.<br />
- De bodem onder ons bestaan door Annemieke Smit (Alterra)<br />
- Inleiding over de resultaten van de studie.<br />
- Reflectie op het LNV-bodembeleid door Mark Heijmans (ZLTO)<br />
- Uitnodigend bodemdebat met ………….een “mystery guest” .<br />
Nog geen idee waar het over gaat?<br />
Inspiratie nodig?<br />
Maatschappelijke vraagstukken genoeg waar bodem een belangrijke rol speelt!<br />
Bron: De Volkskrant, 10 mei <strong>2008</strong><br />
Trouw 3 september <strong>2008</strong><br />
22
Thema 4<br />
De toekomst onder onze bodem<br />
Sessie 4.1 Duurzame bodemsanering, staan we er open voor?<br />
Sessie 4.2 Nazorg op de balans<br />
Sessie 4.3 De vruchten van de vitale bodem<br />
Sessie 4.4 Kennisagenda Bodem<br />
Sessie 4.5 De ondergrond, bodem onder onze toekomst!<br />
Sessie 4.6 Een rode Ferrari?<br />
23
Carbon footprint bodemsaneringen<br />
Wilfried ter Woerds - HMVT bv Ede<br />
en namens HAS Kennistransfer Den Bosch<br />
Wilfried ter Woerds<br />
Bodemsaneringen dienen anno <strong>2008</strong> doelmatig en kosteneffectief te worden uitgevoerd. De<br />
factor duurzaamheid krijgt daar ook steeds meer een rol in. Want bodemsaneringen hebben<br />
niet alleen een positief milieueffect maar er zijn ook negatieve milieugevolgen te benoemen<br />
door het uitvoeren van bodemsanering. Dit is uit te drukken in het gebruik van energie en de<br />
uitstoot van milieubezwaarlijke stoffen zoals CO2. Daarvoor misten we nog een goede<br />
rekenkundige onderbouwing. Die onderbouwing hebben we nu gemaakt en de eerste<br />
resultaten zijn te presenteren.<br />
HAS Kennistransfer Den Bosch heeft in opdracht van HMVT bv een model opgezet om de<br />
milieubelasting van verschillende bodemsaneringmethoden vast te kunnen stellen, op een eenduidige<br />
en onderbouwde wijze.<br />
Hiermee hebben we voor saneringslocaties een basis om de factor duurzaamheid mee te kunnen<br />
nemen bij de afweging van verschillende saneringsmethoden. Dit wordt uitgedrukt door het gebruik<br />
van energie (input) en de uitstoot van CO2 (output).<br />
Het model is toegepast op een aantal saneringslocaties uit onze dagelijkse praktijk. Zowel saneringen<br />
die al in uitvoering zijn als ook verontreinigde locaties die nog in de onderzoeks- of aanbestedingsfase<br />
zitten. De vergeleken methoden zijn veelal te schetsen als in-situ methoden. Daarnaast hebben we<br />
altijd als referentievariant een conventionele techniek meegewogen.<br />
De conclusies gaan we hier natuurlijk nog niet weergeven. Duidelijk is wel dat het gebruik van het<br />
model een goed inzicht geeft in de milieubelasting die sommige saneringen tot gevolg hebben en wij<br />
gebruiken dit model ook al om met opdrachtgevers en/of bevoegde gezagen tot een saneringskeuze<br />
te komen. Vooral de onderbouwing van ‘het onderbuikgevoel’ dat we al langer hadden hebben we nu<br />
in handen en die kennis en dat inzicht kunnen we anderen ook geven.<br />
We willen op <strong>Bodembreed</strong> graag ons model presenteren, waarom het zo goed is maar ook waar we<br />
zelf nog vragen over hebben. Belangrijker is nog dat we een discussie willen hebben over de<br />
maatschappelijke relevantie van saneringen. Door de inzichten die dit model biedt te gebruiken<br />
denken wij dat we in Nederland, maar zeker ook daarbuiten, meer verantwoord kunnen saneren.<br />
24
Kwantificering van de CO2 emissie van<br />
bodemsaneringstechnieken<br />
Charles Pijls en Tobias Praamstra<br />
Tauw bv<br />
Postbus 133<br />
7400 AC Deventer<br />
charles.pijls@tauw.nl, 0570 699 766<br />
Charles Pijls en Tobias Praamstra<br />
De negatieve invloed van menselijke handelingen op het milieu wordt wereldwijd onderkend. Een<br />
voorbeeld daarvan is de verandering van het klimaat, dat nog eens verduidelijkt is door het<br />
verschijnen van het vierde IPCC rapport. Duurzaam ondernemen is inmiddels een veel gebezigde<br />
term. Hoewel bodemsanering doorgaans is bedoeld om een zekere milieubelasting weg te nemen,<br />
worden tijdens de operatie zelf ook energie en materialen verbruikt wat leidt tot een negatieve<br />
beïnvloeding van het milieu. Dat dit onderkent wordt blijkt uit een term als CO2-neutraal saneren die<br />
inmiddels zijn intrede heeft gedaan, overigens nog zonder al te veel invulling.<br />
Op een strategisch niveau doet zich de vraag voor of de duurzaamheid van saneringsvarianten beter<br />
onderbouwd moet worden meegenomen, met name in het licht van de veranderende inzichten over de<br />
effecten van het menselijk handelen op onze omgeving. Op een meer operationeel niveau zien we<br />
steeds meer dat de emissie van broeikasgassen (voornamelijk CO2, N2O en CH4) beschouwd wordt bij<br />
de evaluatie van duurzaamheid. Het verbruik van brandstof en elektriciteit en het optreden van<br />
oxidatiereacties kunnen alle omgerekend worden naar CO2. Bovendien kunnen ook de bij processen<br />
vrijkomende gassen CH4 en N2O worden omgerekend naar CO2-equivalenten. Hierdoor kunnen vele<br />
milieubelastende factoren bij elkaar opgeteld worden en onder één noemer kwantitatief worden<br />
uitgedrukt. Een ander aspect bij de evaluatie van duurzaamheid is het gebruik van materialen.<br />
Centrale thema’s daarbij zijn de levensduur van in te zetten materialen, de mogelijkheden tot<br />
hergebruik en de hernieuwbaarheid van (energie)bronnen.<br />
Dat dit ook in de bodemsanering speelt blijkt uit een opdracht die Tauw voor de Provincie Overijssel<br />
heeft uitgevoerd, waarbij is bekeken wat het energieverbruik en de CO2 emissie is van verschillende<br />
bodemsaneringsvarianten die worden ingezet bij de aanbesteding van de sanering van een deel van<br />
het Olasfa terrein in Olst. Aangezien in Nederland nog geen referentiekader aanwezig is voor CO2uitstoot<br />
bij saneringen (wat is veel en wat is weinig?), zijn door Tauw onder- en bovengrenzen verkend<br />
door de (voorzienbare) meest extensieve en intensieve varianten door te rekenen. Aan de hand van<br />
het resultaat is een nadere indeling gemaakt in CO2-ranges waaraan scores zijn toegekend voor de<br />
beoordeling van de inschrijvingen op dit werk. Voor een andere opdrachtgever is bekeken wat de<br />
milieubelasting (eveneens uitgedrukt in CO2-uitstoot) is van individuele verwerkingstechnieken van<br />
grondstromen die vrijkomen bij saneringsprojecten.<br />
Verwacht wordt dat het kunnen doorlichten van saneringsvarianten op duurzaamheid een vraag is die<br />
op dit moment algemeen speelt en steeds belangrijker wordt. Zo is het streven van de overheid al om<br />
in 2010 minstens de helft van de aanbestedingen duurzaam in te kopen.<br />
Momenteel wordt, mede op verzoek van SKB, op basis van deze eerste aanzet een SKB idee verder<br />
uitgewerkt tot een projectvoorstel waarin de volgende vragen moeten worden beantwoord :<br />
- Is er een breed draagvlak voor een beoordelingskader van CO2-emissie van bodemsaneringtechnieken<br />
?<br />
- Waar liggen de grenzen van de analyse van de CO2-emissie van onderdelen van het model ? Wat<br />
moet wel en niet meegenomen worden en hoe diepgravend moet de analyse zijn ?<br />
- Hoe moet de CO2-emissie worden meegewogen in de uiteindelijke afweging ?<br />
- Moeten verdere duurzaamheidsaspecten meegenomen worden in de afweging ?<br />
Wij verwachten dat het model nog niet afgerond zal zijn ten tijde van het <strong>Bodembreed</strong> symposium. Op<br />
het symposium zullen voorbeelden van toepassingen van de berekeningen bij verschillende<br />
praktijkcases worden gepresenteerd.<br />
25
Rekenmodel Nazorgkosten Bodemsanering,<br />
SKB project: PP5304<br />
Joost Martens - Gemeentewerken Rotterdam<br />
Rob Heijer - Grontmij Nederland B.V.<br />
Kees de Vette - Gemeentewerken Rotterdam<br />
Joost Martens, Rob Heijer en Kees de Vette<br />
Het rekenmodel<br />
In het jaar <strong>2008</strong> bouwt het SKB-consortium een<br />
rekenmodel nazorgkosten bodemsanering. De<br />
aanleiding zal geen verrassing zijn: de toenemende<br />
nazorgopgave en het ontbreken van een<br />
gestandaardiseerde en breed gedragen methode<br />
voor het bepalen van de (na)zorgkosten en -risico’s<br />
van bodemsaneringen.<br />
Veel partijen zijn zich aan het oriënteren op de<br />
aanpak van de nazorgopgave. Regelmatig<br />
discussiëren ze hierbij over de vraag ‘wat het mag<br />
kosten’. Dit kan veel efficiënter. Een breed<br />
gedragen rekenmodel zal een uitstekend vertrekpunt<br />
zijn om dergelijke discussies te beperken of te<br />
kanaliseren.<br />
De behoefte aan een rekenmodel wordt<br />
onderstreept door de grote opkomst bij de workshop begin dit jaar ter voorbereiding op de bouwfase<br />
van het rekenmodel en ook door het enthousiasme waarmee in deze workshop de discussiepunten<br />
zijn uitgewerkt.<br />
Eind dit jaar ligt er dus een werkend rekenmodel. Op BodemBreed laten we in een interactieve sessie<br />
voor het eerst een werkende versie zien.<br />
Interactieve demo<br />
In de presentatie willen we niet een saaie demo geven van het model door ‘alle knoppen in het<br />
programma laten zien’. Wel willen we samen met de zaal met het rekenmodel aan de slag aan de<br />
hand van een praktijkgeval. We willen ons daarbij focussen op de beslissingen die je bij het maken<br />
van een kostenraming moet maken, hoe het rekenmodel je kan helpen bij het optimaliseren van het<br />
ontwerp van de nazorg en de rol die de uitkomsten spelen bij onderhandelingen over afkopen of<br />
overdracht van nazorgverantwoordelijkheden.<br />
Het doel van de sessie is dus niet om een ‘cursus rekenmodel’ te geven maar potentiële gebruikers<br />
‘bagage’ mee te geven om het model met ‘sensitiviteit gericht op de omgeving van een nazorggeval’<br />
te kunnen inzetten.<br />
ir. J.M.P. (Joost) Martens<br />
Gemeente Rotterdam<br />
Gemeentewerken-Beheer<br />
Buitenruimte<br />
Postbus 6633<br />
3002 AP ROTTERDAM<br />
Tel.nr 010 4893379<br />
E-mail :<br />
jmp.martens@gw.rotterdam.nl<br />
drs. R.P. (Rob) Heijer<br />
Grontmij Nederland bv<br />
Postbus 119<br />
3990 DC HOUTEN<br />
Tel.nr. 030 6344616<br />
E-mail:<br />
rob.heijer@grontmij.nl<br />
26<br />
Ing C. A. (Kees) de Vette<br />
Gemeente Rotterdam<br />
Gemeentewerken-<br />
Ingenieursbureau<br />
Postbus 6633<br />
3002 AP ROTTERDAM<br />
Tel.nr 010 4893379<br />
E-mail :<br />
jmp.martens@gw.rotterdam.nl<br />
In het SKB-consortium zitten Nazorgbureau Beheer Buitenruimte Gemeentewerken Rotterdam,<br />
Grontmij Nederland bv, Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam, Bureau Nazorg provincie Zuid-Holland,<br />
Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam, provincie Utrecht, SBNS, Gemeente Dordrecht, A&G<br />
Milieutechniek, DCMR.
Het belang van een goede bodemkwaliteit, geïllustreerd<br />
aan de ecologie in de stedelijke omgeving<br />
Anton Roeloffzen - DCMR<br />
Anton Roeloffzen<br />
Aan de bodem worden in het stedelijke gebied veel specifieke eisen gesteld. Als belangrijkste moeten<br />
worden genoemd:<br />
- Draagfunctie: De bodem moet geschikt zijn voor het dragen van gebouwen en wegen. Zo nodig<br />
moet er grondverbetering plaatsvinden of worden er palen geheid ter fundering van gebouwen.<br />
Grondverbetering is ook van belang om zetting van de bodem te vermijden.<br />
- Regulerende functie: Het is zaak de grondwaterstand goed te beheersen; niet te hoog (natte<br />
voeten, schimmel in woningen, maar ook niet te laag (voorkomen paalrot). Ook schoon<br />
grondwater is van belang als onder de stad grondwaterwinning plaatsvindt.<br />
- Recreatieve functie: De bodemkwaliteit moet zodanig zijn dat in tuinen en plantsoenen<br />
sierplanten kunnen groeien en in straten bomen. Daarnaast moeten er veilig in beperkte mate<br />
( 6), en<br />
aanwezige verontreinigende stoffen zijn weinig biobeschikbaar. Doorvergiftiging komt alleen voor<br />
als er sprake is van verontreiniging met chloorbestrijdingsmiddelen als drins en DDT.<br />
- Effecten van andere bodemingrepen zijn vaak veel belangrijker, zoals afdekking, verdichting,<br />
ophoging en vergraving. Daarnaast spelen “eilandeffecten” waarschijnlijk een belangrijke rol;<br />
groengebiedjes zijn vaak klein, versnipperd aanwezig en worden van elkaar geïsoleerd door<br />
verhardingen en bebouwing.<br />
- Ook kan fysieke bodemverontreiniging een grote rol spelen, zoals sterk verdichte bodem-lagen, of<br />
veel puinresten in de bodem. Dit belemmert de doorworteling voor planten, de doorgraafbaarheid<br />
voor bodemdieren, de afvoer van overtollig hemelwater, en/of de pH van de grond wordt extreem<br />
hoog (>9).<br />
- Het stedelijke bodemecosysteem is relatief weinig kwetsbaar, omdat het is aangepast aan een<br />
dynamisch bodemmilieu, maar ook omdat de hogere trofische niveaus veelal weinig<br />
vertegenwoordigd zijn.<br />
Het lijkt erop dat de ecologische normstelling, vooral voor stoffen die veel voorkomen in diffuus<br />
verontreinigde stedelijke ophooglagen (barium, koper, lood, zink, PAK’s), veel strenger is dan nodig.<br />
Bovendien zijn ze bijna steeds maatgevend voor de hoogte van de interventiewaarden.<br />
Dit geldt ook voor drins en het DDT-complex.<br />
27
Voor de Maximale waarde wonen, het niveau tot waar duurzaam gebruik van de bodem voor<br />
woonfuncties mogelijk wordt geacht, is voor zware metalen en gechloreerde bestrijdingsmidde-len<br />
meestal de ecologische bodemnorm op het “middenniveau” (HC-20) maatgevend (behalve voor lood).<br />
Dit geldt evenzo voor de interventiewaarden en veelal ook voor de Maximale Waarden industrie<br />
(behalve antimoon, cadmium, kwik), waarvoor het niveau ernstig geldt (HC-50). Voordat eventueel<br />
ecologische effecten zichtbaar worden in stedelijke ophooglagen, moeten deze normwaarden met<br />
tenminste een factor 5 à 10 zijn overschreden.<br />
Locaties in het stedelijk gebied, waar de ecologische effecten visueel zichtbaar zijn, vinden we maar<br />
weinig. Veelal valt alleen op dat er geen mollen aanwezig zijn. Op baggerloswallen, ingericht als<br />
recreatie/natuurgebied, is dat terug te voeren op de bodemverontreiniging met drins, die via wormen<br />
in grote hoeveelheden in de voedselketen terecht komen. Elders, bijvoorbeeld op sportterreinen en in<br />
tuinen, wordt dit mooie bodemzoogdier meestal zwaar bestreden/uitgeroeid.<br />
Een van de terreinen, waar visueel de bodemecologische effecten goed zichtbaar zijn, is het<br />
voormalige bedrijfsterrein van de Albatros fosfaatkunstmestfabriek bij Kralingseveer. Hier ligt een<br />
dunne puinhoudende en kalkrijke zandlaag op sterk verzuurde en verontreinigde grond, pyrietassen<br />
en afvalgips. In plaats van ruige glanshavergraslanden en zwaar eiken-essenbos, treffen we hier een<br />
duinachtige vegetatie aan van schraalgraslanden en berkenbos. Voor zolang het duurt, want aan<br />
herontwikkeling van het terrein wordt gewerkt.<br />
28
Gevoel voor maat bij een vitale bodem<br />
Anton M. Breure ( a,b)<br />
Michiel Rutgers ( b)<br />
a Radboud Universiteit Nijmegen<br />
b Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu<br />
Anton M. Breure en Michiel Rutgers<br />
In Nederland leven wij in een kunstmatig land. Bijna elke vierkante meter wordt intensief gebruikt. Op<br />
de tekentafel stellen we vast waar de verschillende functies moeten komen. De inrichting van het land<br />
met stadsuitbreidingen, agrarische gebied en de ecologische hoofdstructuur (EHS) hebben meer te<br />
maken met economische en sociale redenen dan met de eigenschappen van de bodem. Binnen het<br />
bodembeleid is in toenemende mate de notie ontwikkeld, dat de bodem een aantal nuttige<br />
eigenschappen heeft die optimaal kunnen worden gebruikt. De bodem vervult een aantal<br />
ecosysteemdiensten. In het landelijk gebied kan dan gedacht worden aan de bijdragen aan de<br />
bodemvruchtbaarheid, de elementcycli, de productie van schoon grondwater voor drinkwater en het<br />
scheppen van een habitat voor natuur.<br />
In het verleden dachten we dat we de eigenschappen van de bodem volledig konden bepalen. Dat<br />
blijkt niet het geval te zijn en dat leidde tot problemen bij natuurontwikkeling (te hoge concentraties<br />
van stikstof en fosfaat), landbouwkundige toepassing van bodem (bodemdaling, bodemverdichting,<br />
verzilting, verdroging) en onttrekking van grondwater voor drinkwater (nitraat, bestrijdingsmiddelen).<br />
Om meer optimaal gebruik te kunnen maken van bodemeigenschappen is in 1996 begonnen met de<br />
ecologische karakterisering van bodem binnen het project van de bodembiologische indicator (Bobi) 1 .<br />
Daarbij wordt het bodemleven geïnventariseerd in verschillende combinaties van bodemgebruik en<br />
grondsoort. Deze gegevens worden gekoppeld aan de chemische en fysische toestand van de<br />
bodem, en het bodembeheer ter plaatse. Op basis van deze gegevens zijn wetmatigheden<br />
vastgesteld tussen de ecologische kwaliteit en de bodemkenmerken.<br />
Een groep deskundigen (bodemkundigen, agrariërs, bodemecologen) heeft de meetgegevens<br />
beoordeeld en een aantal referentiebeelden geselecteerd waar volgens hun de bodem relatief gezien<br />
‘in orde’ is. Deze referentiebeelden kunnen worden gebruikt door bodembeheerders om in te schatten,<br />
wat de meest vitale bodem is zodat het bodemgebruik duurzamer gemaakt kan worden. Voor de<br />
meest voorkomende combinaties van bodemgebruik en grondsoort zijn referenties afegleid (zand, klei,<br />
veen, löss; akkers grasland, natuur en stedelijk groen).<br />
In een pilotproject in de Hoeksche Waard is de kwaliteit van ecologische diensten gekwantificeerd. In<br />
dit gebied, met akkerbouw op klei, ging het om de volgende diensten:<br />
1. Natuurlijke ziekten en plaag<br />
2. Sponswerking van de bodem<br />
3. Nutriëntenbalans en –voorziening<br />
Daarnaast werden ook de andere diensten beoordeeld in volgorde van belang:<br />
4. Habitatfunctie van de bodem<br />
5. Bodemstructuur<br />
6. Zelfreinigend vermogen van de bodem<br />
7. Fragmentatie en afbraak van organisch materiaal<br />
8. Weerstand tegen stress<br />
9. Mogelijkheden voor ander bodemgebruik (flexibiliteit)<br />
10. Klimaatfuncties<br />
De prestaties van de drie belangrijkste ecosysteemdiensten bij de vier bedrijven in de Hoeksche<br />
Waard lagen onder die van de referentiebodems. Het zelfreinigende vermogen en de klimaatfuncties<br />
van de bodem scoorden in de Hoeksche Waard hoger dan bij de referentiebodem. 2<br />
Met deze pilot is aangetoond dat gevoel voor maat bij bodemkwaliteit mogelijk is, c.q. de prestatie van<br />
ecosysteemdiensten zijn te kwantificeren. Het optimaal benutten van de ecosysteemdiensten is<br />
essentieel kenmerk van duurzaam bodemgebruik.<br />
1<br />
Rutgers, M., Mulder, C., Bloem, J., Schouten, A.J., Brussaard, L. (<strong>2008</strong>) Biodiversiteit van de bodem in beeld – 10 jaar<br />
meten aan biologische bodemkwaliteit. Bodem 18(4): 20-23.<br />
2 Rutgers, M., Kuiten, A.M.P., Brussaard, L. (2007) Prestaties van de bodem in de Hoeksche Waard: nulmeting en toepassing<br />
van een referentie voor biologische bodemkwaliteit (RBB). Rapport 607020001, RIVM, Bilthoven.<br />
29
Spade: bodem voor een vitaal platteland<br />
Van Rijsingen - ZLTO en programmaleider SPADE<br />
Peter van Rijsingen<br />
Minder meststoffen, beschermingsmiddelen, beregening én werk en toch een prima<br />
gewasopbrengst… onmogelijk?! Overheden, agribusiness en branche-organisaties in de<br />
agrarische sector denken daar anders over. Samen namen ze het initiatief voor Spade. Het<br />
doel: zoveel mogelijk duurzaam gebruik maken van de natuurlijke omstandigheden van de<br />
bodem op boerenbedrijven. Dat levert niet alleen winst op voor het milieu en de portemonnee<br />
van de boer, maar zorgt ook voor gewassen en dieren die tegen een stootje kunnen!<br />
Spade verzamelt zoveel mogelijk kennis over duurzaam bodembeheer en agrobiodiversiteit, zowel uit<br />
studie en onderzoek als kennis en ervaringen vanuit de agrarische praktijk. Dit levert informatie op die<br />
prima toepasbaar is in de praktijk. Via een digitale kennisbank [www.spade.nl], helpdesk,<br />
adviescenter, veldbijeenkomsten en adviseurs in het veld (zgn. kennismakelaars) zorgt Spade dat die<br />
kennis bij boer en tuinder terecht komt. Uiteindelijk is het de bedoeling om zoveel mogelijk agrarisch<br />
ondernemers uit te dagen om handig gebruik te maken van de bodem en alles daaromheen. Zodat je<br />
bedrijf vitaal is. Zodat je gewassen niet bij de eerste de beste droge of natte periode het loodje leggen.<br />
Zodat ziekten en plagen veel minder kans hebben. En zodat je als ondernemer dus veel minder risico<br />
loopt.<br />
Spade is een initiatief van de LTO-regio’s, LTO Noord, ZLTO, LLTB en het NAJK met financiële<br />
ondersteuning van het Ministerie van VROM en het Ministerie van LNV<br />
De “boodschap” naar de boer.<br />
De boodschap<br />
Vanuit de marketing is bekend dat de eerste beeldvorming voor een groot gedeelte bepaald of we<br />
“een bepaald product” willen kopen of niet.<br />
Vele mensen hebben vanuit hun beleving een soort verheerlijkingsgevoel naar de omgeving vanuit<br />
hun jeugd. Het leek toen allemaal veel mooier, knusser.<br />
Vanuit die gedachten willen ze een bodembeheer en landschap creëren wat er was in het midden van<br />
de vorige eeuw.<br />
Voor de agrarische ondernemer ligt die beleving echter een stuk anders dan voor de gemiddelde<br />
burger. Als hij terugdenkt aan die periode, heeft hij een beeld van zware lichamelijke werkzaamheden,<br />
veel inefficiënte zaken met betrekking tot bewerkbaarheid, oogstrisico’s, schrale grond en daardoor<br />
lage opbrengsten. Vanuit deze beeldvorming wil hij niet terug naar de omstandigheden van die tijd.<br />
We zullen naar de toekomst toe, hem moeten kunnen overtuigen dat een duurzaam bodemgebruik<br />
niet gelijk staand aan het terugvallen in die situatie, maar dat duurzaam bodemgebruik samen kan<br />
gaan met het behoud van goede opbrengsten en efficiënt en prettig werken. Hierbij zal als zeer<br />
belangrijke randvoorwaarden aangetoond dienen te worden dat hiermee een goed arbeidsinkomen en<br />
voldoende investeringsruimte om de continuïteit van het bedrijf te garanderen bereikt kunnen worden.<br />
We bedenken leuke termen als functionele agrobiodiversiteit en ecosysteemdiensten, maar we<br />
moeten wel bedenken dat alleen de benaming al een behoorlijke aversie kan opwekken om met de<br />
materie aan de slag te gaan. Ook hier is de beeldvorming in het hoofd van de agrarische ondernemer<br />
waarschijnlijk anders dan die van de onderzoekers.<br />
Als conclusie kunnen we trekken dat we vanuit overheid, onderzoek en advisering ons als eerste<br />
zullen moeten richten op: “Hoe krijgen we bij de agrarische ondernemer het beeld/de boodschap in<br />
zijn hoofd, dat duurzaam bodembeheer en gebruik van agrobiodiversiteit gelijk is aan efficiënt en<br />
prettig werken, een goede opbrengst en goede financiële resultaten<br />
30
De verspreiding van de boodschap<br />
Als doelgroep met betrekking tot de “verkoop” van het product ecoysteemdiensten behoeven de<br />
agrarische ondernemers ook een specifieke aanpak.<br />
- Het product zal door een “vertrouwde” persoon dienen te worden aangeboden.<br />
- De mogelijkheden zullen in “begrijpelijke boerentaal” geformuleerd dienen te zijn<br />
- De verkoopargumenten zullen gericht dienen te zijn op:<br />
- Toepasbaarheid in de praktijk<br />
- Economisch rendement<br />
- Weinig risico met zich meebrengend<br />
- Geleidelijke inpassingsmogelijkheid<br />
- Beeldvorming vindt het beste plaats door “het zien” van de toepassing met toelichting<br />
[demonstratie in het veld, informatie op website] en statements van ervaringsdeskundigen zoals<br />
collega ondernemers en adviseurs uit de agribusiness.<br />
Aandachtspunten<br />
Er is veel informatie bij diverse instanties, maar vanwege commerciële belangen willen we deze niet<br />
zomaar met iedereen delen.<br />
We zullen een goede opzet moeten vinden om de resultaten van wetenschappelijk onderzoek om te<br />
zetten naar praktisch toepasbare maatregelen in duidelijke “boerentaal”.<br />
[Wie is hiervoor de meest geschikte partij en waar komt de financiering vandaan.]<br />
Er zullen voldoende demoprojecten dienen te zijn, om de mogelijkheden te laten zien.<br />
31
Riekje Wiersma - Royal Haskoning<br />
Sandra Boekhold - TCB<br />
Dutch Soil Platform (DSP)<br />
Riekje Wiersm en Sandra Boekhold<br />
Wat is het DSP<br />
Het DSP is een platform dat als intermediair fungeert tussen onderzoek en beleid op het gebied van<br />
bodem, grondwater en ondergrond in Nederland. Het DSP zorgt voor afstemming tussen de vraag<br />
naar en aanbod van middellange termijn strategische en toegepast beleidsondersteunend onderzoek.<br />
Daarnaast vervult het DSP een brugfunctie tussen fundamenteel onderzoek en de kennisvragen die<br />
volgen uit de beleidsopgaven van de toekomst. Het is een gezamenlijk initiatief van de instituten<br />
RIVM, Alterra, TNO en AKWA (inmiddels Deltares), en de ministeries van VROM, V&W en LNV.<br />
De algemene doelstelling van het DSP is het verhogen van de effectiviteit en efficiëntie van het<br />
strategische en beleidsondersteunende bodemonderzoek, door de afstemming van de vraag naar dat<br />
onderzoek door de ministeries en het aanbod van dat onderzoek door de kennisinstellingen te<br />
verbeteren en de gegenereerde kennis beter toe te passen.<br />
Onderzoeksagenda<br />
Het DSP stelt momenteel een onderzoeksagenda Bodem op. Het uitgangspunt van de<br />
onderzoeksagenda is dat bodem veel kan bijdragen aan het behalen van de maatschappelijke<br />
opgaven waar Nederland, maar ook de rest van de wereld, voor staat. Deze maatschappelijke<br />
opgaven zijn onder andere het inspelen op klimaatverandering, het ontwikkelen van duurzaam<br />
energieverbruik, het behouden van de voedselzekerheid en inspelen op de toe- en afname van de<br />
bevolking. In de agenda zijn de onderzoeksgebieden gedefinieerd waar onderzoek nodig is om de<br />
bodem op de juiste manier in te kunnen zetten bij het aanpakken van deze maatschappelijke<br />
opgaven.<br />
Presentatie op BodemBreed<br />
Op bodembreed wil het DSP de onderzoeksagenda toelichten. De presentatie zal bestaan uit:<br />
- Een korte samenvatting van de onderzoeksagenda;<br />
- Reacties daarop;<br />
- Discussie met de zaal.<br />
32
Ecogenomics Consortium<br />
Hans van Veen en Bart Pieterse<br />
Hans van Veen - Nederlands Instituut voor Ecologie<br />
Bart Pieterse - BioDetection Systems B.V.<br />
Onze kennis van de bodembiologie is nog zeer beperkt. Zo is slechts een heel klein deel van de<br />
organismen die in de bodem leven gekarakteriseerd. Door gebruik te maken van moderne moleculaire<br />
technieken (‘genomics’ technieken) is het mogelijk een veel completer beeld te krijgen van belangrijke<br />
bodemorganismen en hun functies. Deze technieken maken gebruik van het feit dat organismen elk<br />
een unieke samenstelling van hun DNA hebben en op grond waarvan we in staat zijn de diversiteit<br />
aan levende organismen in een bodem in kaart te brengen. Ook is het mogelijk via gerelateerde<br />
technologieën om een reëel beeld te krijgen van de risico’s van stoffen in de bodem. Dit is van belang<br />
omdat het op dit moment grotendeels onbekend is welke van de vele in de bodem voorkomende<br />
chemische stoffen het functioneren van de bodem kunnen verstoren en welke schadelijk zijn voor de<br />
mens. Vooral effecten van mengsels van stoffen zijn zeer moeilijk in te schatten met conventionele<br />
technieken.<br />
Het Ecogenomics consortium is een groot samenwerkingsverband van bedrijven en kennisinstellingen<br />
dat zich richt op bestudering van de levende bodem en richt zich daarbij mede op de potentiële<br />
toepassingen. Zo worden nieuwe producten gezocht op basis van de enorme diversiteit aan biologisch<br />
actieve stoffen die door bodemorganismen worden geproduceerd, zoals antibiotica en industrieel<br />
toepasbare enzymen en wordt gekeken naar de voorspellende waarde van de microbiële<br />
bodemsamenstelling voor bodemgesteldheid (presentatie Hans van Veen). Daarnaast worden tests<br />
ontwikkelt die bijdragen aan het in kaart brengen van toxicologische risico’s van chemische stoffen in<br />
de bodem (presentatie Bart Pieterse).<br />
33
Gebiedsgericht ondergrondbeheer in stedelijk gebied<br />
Petra van der Lugt<br />
P.R.M. (Petra) van der Lugt - Gemeentewerken Rotterdam<br />
Als kader voor de ontwikkeling van Rotterdam geldt de Stadsvisie; hierin zijn de grote stedelijke<br />
ambities benoemd. Rotterdam streeft een duurzame ontwikkeling na, waarbij gebiedsontwikkeling als<br />
noodzakelijke weg gezien wordt. Dit vraagt steeds meer om tijdig rekening houden met kansen en<br />
beperkingen vanuit de ondergrond. In Rotterdam is bestuurlijke aandacht ontstaan voor de<br />
ondergrond door onder meer:<br />
- het inzicht dat implementatie van de Grondwaterrichtlijn (Kaderrichtlijn Water) mogelijk risico’s<br />
brengt voor binnenstedelijk bouwen;<br />
- de bodemverontreiniging in het havengebied in relatie tot de Europese regelgeving en de Wbb;<br />
- het groeiende gebruik van de ondergrond ten behoeve van KWO, waarvan onduidelijk is in<br />
hoeverre dit voor gebruikers goed is geregeld.<br />
Door de bestuurlijke betrokkenheid is motivatie ontstaan voor de bestuurlijke pilot gebiedsgericht<br />
beheer in het stedelijk gebied van Rotterdam. Deze pilot is opgezet gezamenlijk met de Provincie<br />
Zuid-Holland en met de 3 Waterschappen in het gebied.<br />
De eerste insteek voor de pilot betrof de wenselijkheid van gebiedsgericht beheer van grondwater in<br />
stedelijk gebied. De partijen (gemeente, PZH en de waterschappen) besloten gezamenlijk een<br />
Bestuursopdracht op te stellen met als doel voor stedelijk gebied na te gaan:<br />
- de mogelijke knelpunten en kansen;<br />
- de mogelijke oplossingsrichtingen;<br />
- de verdeling van verantwoordelijkheden.<br />
Om een optimale beantwoording van die eerste vraag mogelijk te maken zijn verkennende<br />
gesprekken gevoerd, niet alleen vanuit grondwater, maar vanuit de wensen en mogelijkheden voor<br />
optimalisatie van gebruik van de ondergrond. Door een groot aantal gerelateerde disciplines te<br />
betrekken, is ingestoken op het gehele ruimtegebruik in de ondergrond. De inventarisatie is gericht<br />
34
geweest op de vraag voor welke onderwerpen/beleidsvelden in het stedelijk gebied van Rotterdam<br />
gebiedsgericht beheer van de ondergrond, inclusief grondwaterbeheer, een nuttige benadering zou<br />
kunnen zijn.<br />
Er is in beeld gebracht hoe voor grondwater in stedelijk gebied de verantwoordelijkheden verdeeld zijn<br />
en wat daarin in de komende periode zal wijzigen. Verschillende belangen en werkprocessen zijn in<br />
beeld gebracht. Er is gesproken over kwaliteit en kwantiteit van het grondwater, waterberging, koudewarmte-opslag,<br />
riolering, eigendomskwesties, vergunningen en ruimtelijke ontwikkeling. Ook is<br />
nagegaan of gebiedsgericht beheer oplossingen kan bieden voor de gewenste doelen uit de<br />
Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn.<br />
Resultaat is onder meer dat de wensen en aanbevelingen van bijna alle partijen overeenkomen. Door<br />
een gebiedsgerichte benadering toe te passen kan optimaler gebruik gemaakt worden van het<br />
grondwater en de ondergrond. Ambities worden breed gedragen, maar zijn nu lastig te realiseren in de<br />
afzonderlijke ruimtelijke plannen. Om ze te kunnen realiseren is het nodig in een vroeg stadium van<br />
planprocessen met elkaar in contact te komen en over de grenzen van het eigen werkveld heen te<br />
kijken. Zo kunnen beperkende randvoorwaarden voor gebiedsontwikkeling omgezet worden in kansen<br />
voor optimalisatie.<br />
Er is geen behoefte aan nieuwe regelgeving, wel aan samenwerking. Duidelijke en geborgde<br />
procesafspraken zijn hierbij zeer wenselijk. De vertaling van de ambities kan verwoord worden in<br />
bijvoorbeeld een gebiedsvisie of structuurvisie, waarmee aangestuurd kan worden op een zo groot<br />
mogelijke samenloop met andere activiteiten, zoals ondergronds ruimtegebruik en bovengrondse<br />
ruimtelijke ontwikkelingen.<br />
Ten behoeve van de invulling van taken en goede besluitvorming over de ondergrond en het gebruik<br />
ervan, is er daarnaast een duidelijke behoefte aan actuele, gedeelde en (voor de eigen<br />
besluitvorming) bruikbare/betekenisvolle informatie. Ook is er behoefte aan experimenteerruimte.<br />
Er wordt kort geschetst welk traject bewandeld moet worden om de kansen van de ondergrond in de<br />
toekomst beter te benutten.<br />
35
Sytze Keuning - Bioclear<br />
Waarom de industrie de bodem nodig heeft:<br />
de intelligentie van de bodem benut<br />
Sytze Keuning<br />
De industrie zal de komende decennia verder verduurzamen, o.a. door ‘groenere’ productieprocessen<br />
te implementeren die minder energie kosten en minder afval opleveren. De bodem kan daarbij helpen.<br />
Hoe? De bodem zit vol met waardevolle genetische informatie die ligt opgeslagen op het DNA van<br />
onnoemlijk veel verschillende soorten micro-organismen. Bodemorganismen hebben eigenschappen<br />
waarmee ze een rol spelen in natuurlijke kringloopprocessen en ecosysteemdiensten. Veel van deze<br />
eigenschappen kunnen ook voor de industrie interessant zijn. Zoals de capaciteit om chemische<br />
verbindingen langs biologische weg te maken of het vermogen om bacteriedodende stoffen aan te<br />
maken (antibiotica). Geschat wordt dat meer dan 95% van alle biodiversiteit op aarde in de bodem zit<br />
en daarvan kennen we nog maar het topje van de ijsberg. Hierop zullen we in de toekomst letterlijk<br />
mijnbouw kunnen gaan plegen. Het exploreren van deze eigenschappen is al in gang gezet o.a. in het<br />
Ecogenomics programma, een Nederlands onderzoeksprogramma dat wordt uitgevoerd door een<br />
consortium van universiteiten en bedrijven.<br />
36
Een rode Ferrari?<br />
Toekomstdromen van bodemprofessionals<br />
Met bijdragen van:<br />
- Studenten en scholieren<br />
- Roelof Eleveld, Van Hall Larenstein<br />
- Ruud Cino, Ministerie van VROM<br />
- Elke Phielix, Thedo Boer, ECO-job<br />
- Frank Gierman, Martine van Gool, Jong SKB<br />
- SKB Geleding Uitvoerend bedrijfsleven<br />
• SKB Geleding Adviserend bedrijfsleven<br />
Peter de Bruijn<br />
Het ‘adviserend bedrijfsleven’ zowel als het ‘uitvoerend bedrijfsleven’ moeten toenemend moeite doen<br />
om nieuwe medewerkers met ‘technische’ scholing te werven. Alle bedrijven investeren in eigen<br />
netwerken met MBO-, HBO- en WO-instellingen, leerkrachten en stagebegeleiders, studentenverenigingen.<br />
Ze bieden kennismakingsactiviteiten, meeloop- en stagetrajecten aan, het werkveld<br />
(techniek / bouw / bodem) en eigen carrièreperspectief worden zo ‘smakelijk’ mogelijk gepresenteerd.<br />
Ook landelijk is de tendens opgemerkt en wordt de zorg gedeeld. Het (bouw)bedrijfsleven zet in op<br />
structurele versterking van imago en aantrekkingskracht. De overheid stimuleert het versterken van de<br />
kennisinfrastructuur, VROM werkt hard aan imago en toekomstperspectief ‘bodem en ondergrond’. De<br />
SKB faciliteert kennisontwikkeling en kennisoverdracht. Het tij lijkt gekeerd:<br />
Maar is het genoeg? De ‘kudde bèta’s’ betreft het WO, de in- en uitstroom op HBO-niveau geeft een<br />
ander beeld:<br />
instroom (inschrijvingen) / uitstroom (diploma)behaald)<br />
2,000<br />
1,800<br />
1,600<br />
1,400<br />
1,200<br />
1,000<br />
800<br />
600<br />
400<br />
200<br />
0<br />
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 <strong>2008</strong><br />
37
Ondanks alle inspanningen:<br />
- loopt de instroom van studenten voor technische (HBO-)opleidingen terug;<br />
- vindt ‘erosie’ plaats van vakinhoudelijke kennis, zonder voldoende instroom kunnen HBO en WO<br />
geen specialistische scholing in de lucht houden;<br />
- komt de uitstroom naar ‘onze branche’ verder onder druk door concurrentie vanuit werkgebieden<br />
die aantrekkelijke(r) startposities kunnen bieden.<br />
Onder het motto ‘een rode Ferrari’ wordt ingegaan op de aanbod- en vraagzijde van de arbeidsmarkt<br />
‘bodem’: wat zoekt de moderne student, wat heeft de branche te bieden. Deze ‘matching’ wordt<br />
gelardeerd met reflectie en afgetopt met discussie. Dezelfde thematiek is aan de orde in ‘de Week van<br />
de Bodem’. De in dat kader uitgewisselde inzichten, conclusies en voornemens zullen worden<br />
ingebracht.<br />
Voor meer informatie zijn contactpersonen:<br />
- P.J. de Bruijn, secretaris Geleding Adviserend bedrijfsleven, tel. 06 5175 4406,<br />
email: peterdebruijn@wxs.nl<br />
- C. Buijs, voorzitter Geleding Uitvoerend bedrijfsleven, tel. 010 489 4448, email: ce.buijs@planet.nl<br />
38
Thema 5<br />
De zin en onzin van toepassing van<br />
in-situ technieken<br />
Sessie 5.1 en 5.2 Wat moeten we met nieuwe in-situ technieken?<br />
Sessie 5.3 Loopt bodemsanering warm voor Warmte Koude Opslag?<br />
Sessie 5.4 Toepassingen van in-situ technieken: de realiteit!<br />
Sessie 5.5 en 5.6 In-situ technieken geëvalueerd<br />
39
Praktijk voorbeeld van Eenvoudige toepassing van bioaugmentatie<br />
voor VOCl verontreinigingen<br />
Resultaten van het SKB project Bio-augmentatie<br />
Ir. S.H. Lieten, Ir. J.B.M. van Bemmel en Ir. M.J.C. Henssen<br />
Ir. S.H. Lieten, Msc., Ir. J.B.M. van Bemmel, Ir. M.J.C. Henssen - Bioclear<br />
Abstract<br />
Bioclear heeft, samen met de Provincie Groningen en SKB (Stichting Kennisontwikkeling Kennisoverdracht<br />
Bodem), het project bio-augmentatie opgezet. Het doel is het aantonen van de mogelijkheid<br />
tot snel, eenvoudig en kosteneffectief biologisch saneren van tetrachlooretheen (PER) en<br />
trichlooretheen (TRI) met behulp van in het laboratorium van Bioclear gekweekte dechlorerende<br />
bacteriën (onder andere Dehalococcoides sp.). In het kader van dit project zijn op twee locaties in de<br />
provincie Groningen bio-augmentatie pilots en laboratorium afbraaktesten uitgevoerd. Op beide<br />
locaties is sprake van een stagnerende grondwatersanering vanwege het feit dat destijds geen<br />
geschikte (kosteneffectieve) techniek beschikbaar was. De testen zijn uitgevoerd om de effectiviteit<br />
van de bio-augmentatie methode aan te tonen. In het project is onder meer kennis verkregen over de<br />
technische en dimensionerings-aspecten van het anaeroob doseren van bacteriën en koolstofbron<br />
aan verontreinigde locaties.<br />
In het laboratorium van Bioclear is het gelukt om een consortium van anaerobe bacteriën te kweken<br />
dat instaat is tot de volledige afbraak van tetrachlooretheen (PER) tot het onschadelijke eindproduct<br />
etheen. Op de pilotlocatie te Uithuizen zijn van nature geen dechlorerende bacteriën aanwezig. Op de<br />
andere pilotlocatie te Sappemeer zijn deze wel aanwezig.<br />
Beide pilotlocaties zijn verontreinigd met gechloreerde ethenen maar de bodemopbouw verschilt<br />
onderling. Directe injectie wordt als techniek toegepast op locaties waar de bodem bestaat uit<br />
slechtdoorlatende lagen (klei/veen) terwijl in goeddoorlatende bodems (zandlagen) onttrekking en<br />
infiltratie als techniek toegepast kan worden.<br />
Op beide locaties is bio-augmentatie toegepast. In Uithuizen is een pilot middels de directe injectie<br />
techniek met succes uitgevoerd. Hierdoor is kennis verkregen over het anaeroob uitvoeren van directe<br />
injecties van koolstofbron en biomassa. Op de andere locatie te Sappemeer is de koolstofbron en<br />
biomassa middels een eenvoudige onttrekkings- en infiltratie systeem aan de bodem toegediend.<br />
Deze techniek is gebaseerd op infiltratie van vloeistof met behulp van de druk van de onttrekkingspomp.<br />
Door middel van tussentijdse grondwatermonitoringen van de pilots is het effect gevolgd van bioaugmentatie<br />
op de biologische afbraak van VOCl. Uit de resultaten van de pilots blijkt een duidelijke<br />
relatie tussen de afname in verontreiniging en het aantal dechlorerende bacteriën. In de Uithuizen test<br />
waar bacteriën zijn toegevoegd is binnen 2 maanden volledige dechlorering bereikt, terwijl zonder<br />
toevoeging van bacteriën de afbraak blijft steken op cis-1,2-dichlooretheen. Uit de resultaten blijkt dat<br />
middels het aantal Dehalococcoides sp. vastgesteld kan worden of bio-augmentatie een toegevoegde<br />
waarde heeft. Er kan op basis van het aantal Dehalococcoides sp. besloten worden of bioaugmentatie<br />
gewenst is of dat alleen koolstofbron dosering volstaat.<br />
Met dit project is aangetoond dat het mogelijk is om met eenvoudige technieken op een anaerobe<br />
wijze bacteriën en koolstofbron aan de bodem te doseren voor het stimuleren van de afbraak van<br />
VOCl. Er is nu onder andere informatie beschikbaar over de toegevoegde waarde van bioaugmentatie,<br />
de wijze van dosering en de hoeveelheid te doseren bacteriën en koolstofbron zodat de<br />
bio-augmentatie methode op meerdere locaties toegepast kan worden. Als resultaat van het project is<br />
het scala van toepasbare technieken voor VOCl locaties sterk verbreedt.<br />
40
Abstract DNA-bewijs CKW-dechlorering (PT7431)<br />
Jan Truijen - Grontmij<br />
Jan Truijen<br />
Chloorkoolwaterstoffen (CKW’s) kunnen in de bodem biologisch worden afgebroken, maar in de<br />
praktijk blijkt op verontreinigde locaties vaak moeilijk aan te tonen dat volledige natuurlijke afbraak<br />
(NA) tot niet-gechloreerde eindproducten op alle relevante terreindelen en in de verschillende<br />
bodemlagen daadwerkelijk plaatsvindt. Dit heeft tot gevolg dat bij bodemsanering tot nu toe vaak<br />
onterecht niet, onvoldoende of inefficiënt gebruik wordt gemaakt van (gestimuleerde) natuurlijk<br />
afbraak. Doel van dit project is het verkrijgen van een betrouwbare methode die voor met CKW’s<br />
verontreinigde locaties het verlangde ondubbelzinnige bewijs voor volledige dechlorering kan leveren.<br />
Het bewijs voor volledige afbraak van CKW’s kan een belangrijke rol spelen bij optimalisaties in vrijwel<br />
de gehele onderzoeks- en saneringsketen.<br />
Dit project omvat het valideren, testen en demonstreren op proeflocaties van de analyse op het<br />
recentelijk geïdentificeerde DNA voor het sleutelenzym vinylchloride(VC)-reductase in enkele<br />
bacteriestammen, waarmee volledige dechlorering kan worden aangetoond. Het project is nog<br />
gaande, maar uit de voorlopige resultaten van onderzoek op proeflocaties blijkt dat met behulp van<br />
deze nieuwe analyse eenduidiger conclusies mogelijk zijn dan met alleen de al bestaande analyses.<br />
Op een nazorglocatie wordt het bewijs geleverd dat monitoring van NA volstaat en aanvullende<br />
maatregelen niet nodig zijn. Op een saneringslocatie geven de resultaten aanleiding te overwegen<br />
kostbare saneringsmaatregelen te beperken. Op enkele onderzoekslocaties wordt met behulp van de<br />
nieuwe analyse aangetoond dat hier onvoldoende NA plaatsvindt, waaruit eenduidig blijkt dat het<br />
treffen van sanerings- of beheersmaatregelen noodzakelijk is. De plaatselijke aanwezigheid van de<br />
juiste enzymen op deze locaties vormt een mogelijke basis voor rendabele biologische maatregelen.<br />
Tevens beoogt dit project het ontwikkelen van een meer algemeen toepasbare analysemethode voor<br />
VC-reductases, op basis van aanvullend DNA-onderzoek. Beoogd resulterend product is een breed<br />
toepasbare methode waarmee volledige dechlorering in met CKW’s verontreinigde bodems kan<br />
worden aangetoond. Er wordt naar gestreefd om na de demonstratie te beschikken over een<br />
routinematig toe te passen betaalbare techniek met een kostprijs tussen € 200,- en € 300,- per<br />
monster. Om een dergelijk prijsniveau te bereiken is een combinatiemethode noodzakelijk.<br />
Een prototype van zo’n methode is inmiddels ontwikkeld en wordt momenteel gevalideerd.<br />
41
In Situ Metaal Precipitatie (ISMP): Stabiliteit van sulfiden<br />
en belang van andere bindingsvormen<br />
J.J. Steketee, E.W. Reijlink, M.P.M. van Gool, Th.J.S. Keijzer, C.G.J.M. Pijls<br />
J.J. Steketee (Jaap.Steketee@tauw.nl)<br />
E.W. Reijlink (Ilse.reijlink@tauw.nl)<br />
M.P.M. van Gool<br />
Th.J.S. Keijzer, C.G.J.M. Pijls<br />
Tauw bv<br />
Postbus 133<br />
7400 AC Deventer<br />
0570 – 699564<br />
Het doel van In Situ Metaal Precipitatie (ISMP) is om zware metalen die zich in de waterfase bevinden<br />
neer te laten slaan waardoor ze geïmmobiliseerd worden. De tot nu toe gebruikte techniek is er op<br />
gericht om de metalen neer te laten slaan als metaalsulfide door substraat en sulfaat toe te voegen. In<br />
twee verschillende SKB projecten (Dieren en Arnhem) is reeds gebleken dat op laboratorium- (Dieren<br />
en Arnhem) en veldschaal (Dieren) zware metalen door middel van toevoeging van substraat en<br />
sulfaat neerslaan. Maar zijn deze metalen neergeslagen als sulfide of zijn andere processen ook<br />
belangrijk? En wordt door het toevoegen van meer substraat een duurzame sulfidebuffer gevormd,<br />
waardoor metalen die in de toekomst de behandelde zone bereiken, nog vastgelegd worden?<br />
Actief Bodembeheer de Kempen wil de (on)mogelijkheden van ISMP voor de zinkassen problematiek<br />
onderzoeken. Vandaar dat zij samen met SKB als opdrachtgever fungeren voor het nieuwe SKB<br />
project PT04.105a: In situ gestimuleerde vastlegging van zware metalen in de Kempen. Hierbij wordt<br />
in twee verschillende injectoren op veldschaal bepaald of door een hogere substraatdosering een<br />
meer duurzame sulfidebuffer wordt gevormd. Vooraf zal op laboratoriumschaal worden bepaald welke<br />
hoeveelheden in het veld geïnjecteerd worden. Tijdens BodemBreed zullen de resultaten van de<br />
eerste injectie in het veld en van flankerend laboratoriumonderzoek naar vorming en effectiviteit van<br />
sulfidebuffers bij verschillende substraatconcentraties worden gepresenteerd.<br />
Daarnaast voert Tauw een langdurige laboratoriumproef uit waarbij substraat en verontreinigd grondwater<br />
is toegevoegd aan twee identieke kolommen. Deze unieke kolomproeven worden inmiddels<br />
twee jaar bedreven. De resultaten van de (im)mobilisatie van zware metalen in de kolommen zijn vorig<br />
jaar gepresenteerd op BodemBreed. Uit de resultaten bleek dat geprecipiteerde metalen slechts<br />
langzaam vrijkomen wanneer de kolommen met aëroob grondwater worden doorspoeld. De<br />
vrijkomende concentraties bleven onder de interventiewaarden voor alle zware metalen. De centrale<br />
vraag is nu op welke manier de zware metalen zijn vastgelegd. Om de stromingspatronen en<br />
bindingsvormen te bepalen zullen enkele aanvullende proeven worden uitgevoerd medio <strong>2008</strong>. Op<br />
basis van de proeven zullen de volgende resultaten worden gepresenteerd:<br />
- Stromingspatroon in de kolommen. Bij optreden van voorkeursstroming kunnen zware<br />
metaalsulfiden in minder goed doorstroomde delen stabiel blijven<br />
- Bindingsvormen van de zware metalen aanwezig in de kolommen. Naast vorming van sulfiden,<br />
kan immers ook vastlegging zijn opgetreden door vorming van andere precipitaten of door een<br />
sterkere adsorptie<br />
42
Omgaan met thiocyanaat op gasfabrieksterreinen<br />
Victor Brettschneider en Maurice Henssen<br />
Victor Brettschneider - Ingenieursbureau Gemeeentewerken Rotterdam<br />
Maurice Henssen - Bioclear<br />
De verontreinigingssituatie op gasfabrieksterreinen is complex: vele verschillende verontreinigingen<br />
worden aangetroffen in de ondergrond in verschillende fysische en chemische hoedanigheden. Op<br />
verschillende plaatsen in Nederland blijkt de verontreiniging extra gecompliceerd te zijn door de<br />
aanwezigheid van thiocyanaat. In circa 40% van de gevallen (van de goed onderzochte locaties) blijkt<br />
zelfs thiocyanaat maatgevend te zijn voor de verontreinigingsomvang en –problematiek.<br />
Het gedrag van thiocyanaat in de ondergrond is nog betrekkelijk onbekend. Sturing van processen en<br />
keuzes is daardoor ook lastig(er). Vandaar dat in het SKB-project PT-5414 “Omgaan met thiocyanaat<br />
op gasfabrieksterreinen” de kennis omtrent thiocyanaat is geïnventariseerd en uitgebouwd om<br />
daarmee de technische onzekerheden die zich kunnen voordoen bij het opstellen van plannen voor de<br />
ontwikkeling van of sanering van gasfabrieksterreinen te minimaliseren.<br />
In een co-presentatie zullen de uitkomsten van het technische spoor worden overgedragen. Wat is er<br />
bekend over de bronnen van thiocyanaat vanuit het productieproces, welke processen is thiocyanaat<br />
onderhevig aan, treedt afbraak op en zo ja, onder welke condities? Maar ook: kan thiocyanaat<br />
gevormd worden en onder welke condities gebeurt dit? Hoe zit het met sorptie en mobiliteit? Het<br />
project heeft de kennis omtrent thiocyanaat op deze aspecten vergroot. Kennis die belangrijk is om de<br />
juiste keuzes te kunnen maken.<br />
Naast de technische update van kennis omtrent thiocyanaat is het procesmatige spoor minstens even<br />
belangrijk gebleken. Hoe gaan we om in praktijk met afwijkingen? Wat doen we als er opeens een<br />
nieuwe component (zoals thiocyanaat) in een verhaal opduikt? Hoe kunnen we hier op een<br />
verantwoorde wijze mee omgaan? In het onderhavige project zijn deze aspecten geïnventariseerd en<br />
geëvalueerd met de betrokken eindgebruikers. Hieruit zijn aanbevelingen gekomen voor de<br />
handelswijze en succesfactoren in dit soort complexe projecten of omgevingen. Aanbevelingen die<br />
zeker ook verder reiken dan alleen bruikbaar op met thiocyanaat verontreinigde gasfabrieksterreinen.<br />
Toelichting van deze generiek bruikbare resultaten en aanpak vormt het tweede, meer procesmatige<br />
deel van de co-presentatie.<br />
Consortium:<br />
- Uitvoerend: Deltares, TTE, Bioclear, Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam<br />
- Eindgebruikers: Provincie Fryslân, Provincie Zeeland/Delta, provincie Overijssel, Gemeente Den<br />
Haag (Dienst Stadsbeheer en Dienst Stedelijke Ontwikkeling), DCMR, Coördinatie Milieutaken<br />
Rotterdam (CMR), Gemeente Enschede<br />
- Klankbordgroep: Doelman Advies, ECN, WUR (allen technisch), 3B Bureau Bodem & milieuBeleid<br />
(procesmatig)<br />
43
Degradation of MtBE, influences of field and detection of<br />
the degradation<br />
Alette Langenhoff (alette.langenhoff@tno.nl)<br />
Harry Veld<br />
Jan Gerritse<br />
Deltares,<br />
PO Box 80015<br />
3508 TA Utrecht<br />
The Netherlands<br />
Phone: +31 30 2564856<br />
Fax: +31 30 2564680<br />
Alette Langenhoff, Harry Veld and Jan Gerritse<br />
Methyl tertiary-butyl ether (MTBE) is one of several fuel oxygenates added to petrol to improve fuel<br />
combustion and reduce the resulting concentrations of carbon monoxide and unburned hydrocarbons.<br />
CH 3<br />
CH 3<br />
C O CH 3<br />
CH 3<br />
Figure 1 Chemical structure of methyl tertiary-butyl ether (MTBE).<br />
The massive production and use of MtBE, combined with its high mobility due to its solubility, poor<br />
sorption properties and very low rates of intrinsic degradation, makes MtBE an important groundwater<br />
pollutant.<br />
Information on the optimal conditions for MtBE degradation is essential to get insight in the Natural<br />
Attenuation processes at a site and/or to apply bioremediation techniques for groundwater polluted<br />
with MtBE. The aim of this study was to reveal the degradation processes of MtBE that might occur<br />
under different geochemical conditions.<br />
Groundwater samples were collected from six different sites that are contaminated with MtBE. The<br />
groundwater was used in batch experiments to study MtBE degradation (15 mg/l) in the presence of<br />
various electron acceptors (none, oxygen, chlorate, nitrate, sulphate). Incubations with groundwater<br />
from one location showed a decrease in the MtBE concentration with all electron acceptors tested, as<br />
well as under intrinsic conditions. Use of the electron acceptors for the degradation of MtBE was<br />
studied in transfers in mineral medium without groundwater.<br />
Transfers in aerobic media degraded MtBE quickly. Anaerobic transfers degraded MtBE in the<br />
presence of nitrate. These batches were used to start an anaerobic bioreactor. This bioreactor<br />
degrades MtBE efficiently and shifts in 13 C/ 12 C MtBE stable isotope ratios were determined during<br />
batch growth.<br />
In addition, 40 bacterial strains were acquired from culture collections that are able to degrade a<br />
variety of aromatic and aliphatic hydrocarbons and ethers. Within 1 year 16 of the 40 tested strains<br />
produced measurable amounts of TBA from MtBE, cometabolically. A selection of the batch cultures<br />
was sampled for analysis of stable isotope fractionation.<br />
Shifts in 13 C/ 12 C MtBE stable isotope ratios were found in the batches that degraded MtBE. The<br />
fractionation correlated to the amount of MtBE degraded and TBA formed.<br />
44
13C/12C - MtBE<br />
-25<br />
-26<br />
-27<br />
-28<br />
-29<br />
-30<br />
A<br />
R 2 = 0,98<br />
-31<br />
0 20 40 60 80 100<br />
MTBE degraded (%)<br />
13C/12C - MtBE<br />
-25<br />
-26<br />
-27<br />
-28<br />
-29<br />
-30<br />
B<br />
Figure 2 Stable isotope shifts correlate linearly with amount of MtBE degraded (A) and TBA<br />
produced (B).<br />
Finally, we have developed molecular detection methods to detect MtBE degrading organisms. We<br />
evaluated the commonly used 16S rDNA TaqMan assay for quantitative detection of the described<br />
MtBE-degrader Methylibium PM1 and found that it was unspecific, producing essentially false positive<br />
results.<br />
We have developed two sets of primer/probe combinations for quantitative realtime PCR detection of<br />
functional genes involved in MtBE degradation. One set is targetting the putative MtBEmonooxygenase<br />
of strain PM1 (Methylibium), and the other set is targetting the iso-butyryl-CoA<br />
mutase of Aquincola. This latter enzyme was recently described to be essential for down-stream<br />
degradation of MTBE and found in the genome of various MTBE-degraders. We have prepared<br />
calibration curves and evaluated Q-PCR assays and found that they indeed amplify the targeted<br />
sequences quantitatively. These assays are currently validated on various MtBE and/or TBA<br />
degrading cultures.<br />
45<br />
R 2 = 0,98<br />
-31<br />
0 20000 40000 60000 80000 100000<br />
TBA produced (µg/L)
Roger Ravelli<br />
SenterNovem<br />
3503 RE Utrecht<br />
030-2393763<br />
Groener licht voor Bodemenergie<br />
Roger Ravelli<br />
De energieprestatie is niet meer weg te denken uit het Nederlandse bouwbeleid. Belangrijk is dat de<br />
energieprestatie-eis de mogelijkheid geeft dat de indiener van een bouwaanvraag zelf de technieken<br />
kan kiezen waarmee aan de eisen wordt voldaan. Er is inmiddels veel ervaring opgedaan met de wijze<br />
waarop woningen en utiliteitsgebouwen aan die eisen kunnen voldoen. Dit komt doordat de overheid<br />
vanwege het CO2-beleid de energieprestatie-eis de afgelopen jaren consequent heeft verlaagd. De<br />
energieprestatie wordt per 1 januari 2009 voor de Utiliteitsbouw verder aangescherpt en zal deze eis<br />
overigens de komende jaren zowel voor de woning- als de utiliteitsbouw nog verder verlagen.<br />
Deze omstandigheden vormen de optimale ingrediënten voor een recept waarmee het bedrijfsleven<br />
aan de slag kan gaan met ontwikkelen en innoveren. De laatste jaren zijn er dan ook steeds meer<br />
nieuwe technieken geïntroduceerd om de energievraag te beperken, duurzame energie in te zetten en<br />
installaties te optimaliseren.<br />
Wil je in de toekomst opdrachten krijgen dan moet je duurzame materialen en technieken gebruiken<br />
en duurzame oplossingen of toepassingen kunnen bieden.<br />
Energieopslag in de bodem is een dergelijk duurzame toepassing om je gebouw te kunnen<br />
verwarmen en te koelen. Deze techniek heeft een sterke ontwikkeling doorgemaakt, waarin het van<br />
innovatieve technologie is doorgegroeid naar een bewezen technologie. Deze techniek is marktrijp en<br />
commercieel aantrekkelijk, en kan zonder subsidie worden toegepast. Thans zijn er ca. 800 open<br />
systemen –meestal in de utiliteitsbouw-, en (naar schatting) 5000 gesloten installaties- meestal in de<br />
woningbouw- gerealiseerd. Verdere versnelde groei is te verwachten, indien dezelfde overheid ook<br />
het belang inziet om de huidige knelpunten rond de wet en regelgeving op te gaan lossen en nieuwe<br />
kansen niet het slachtoffer laat worden van onzekere risico’s.<br />
Op dit moment zijn er nieuwe toepassingsgebieden in ontwikkeling die een bijdrage kunnen leveren<br />
aan meerdere doelstellingen van de regering. Het gaat hierbij onder andere om de combinatie WKO<br />
en bodemsanering. Op tal van plaatsen in Nederland wordt ‘gebiedsgericht grondwaterbeheer’<br />
voorbereid. Uit de Intentieverklaring Bodem en het begeleidende schrijven van minister Cramer bij de<br />
gewijzigde Circulaire bodemsanering blijkt dat de gebiedsgericht beheer van grootschalige<br />
grondwaterverontreiniging de toekomst heeft. Tegelijk blijkt in de praktijk dat de vigerende wet- en<br />
regelgeving (Wbb en Circulaire) zich slecht verhoudt met de beoogde gebiedsgerichte benadering. De<br />
invoering van KRW en GWR, met ondermeer de AMvB Kwaliteitsdoelstellingen en Guidance<br />
documents, schept eigen onzekerheden. De vraag ‘wat kan en mag’ wordt dan ook steeds luider.<br />
Inmiddels is er een stuurgroep Bodemenergie in het leven geroepen die de opdracht heeft om aan te<br />
geven hoe WKO gericht kan worden gestimuleerd.<br />
In mijn presentatie schets ik een twee sporenbeleid naar een streefbeeld hoe het “Bodemenergiepotentieel”<br />
te kunnen oogsten waarbij de ‘quick-wins’ op korte termijn verzilverd kunnen<br />
worden.<br />
46
Technische ontwerpen van combinatiesystemen voor<br />
bodemsanering en bodemenergie<br />
voor Kanaalzone Apeldoorn<br />
Marc van Bemmel - Bioclear<br />
Bas Godschalk - IF Technology<br />
Ron Nap - gemeente Apeldoorn<br />
Edwin Dijkhuis - Bioclear<br />
Marc van Bemmel, Bas Godschalk, Ron Nap en Edwin Dijkhuis<br />
Combinatie van bodemenergie en bodemsanering is een ‘win-win’ situatie, waarbij het<br />
milieurendement niet alleen kan worden vertaald naar aandeel in duurzame energie en CO2-reductie,<br />
maar ook naar saneringsrendement. Een combinatie van beide systemen leidt tot een significante<br />
kostenbesparing (energie- en saneringskosten). Deze ‘win-win’ situatie wordt door verschillende<br />
partijen erkend, waarbij er meer en meer behoefte bestaat aan een technische uitwerking van<br />
combinatiemogelijkheden.<br />
Op conceptueel niveau kan worden aangegeven hoe dergelijke combinaties er uit zouden kunnen<br />
zien. Dit uitwerkingsniveau is echter te globaal om de technische specificaties van dergelijke<br />
combinatiesystemen te bepalen. In zo’n situatie moeten op technisch niveau namelijk oplossingen<br />
worden gevonden voor praktische technische knelpunten die bij zo’n combinatie naar voren komen.<br />
Denk hierbij aan bijvoorbeeld materiaalkeuze, filtertrajecten, debieten, situering/positionering van<br />
onderdelen, maar ook aan putverstopping, zuiveringstappen en dosering van hulpstoffen.<br />
Voor de gebiedsontwikkeling Kanaalzone in de gemeente Apeldoorn worden 2 grootschalige<br />
combinatiesystemen tot technisch detailniveau uitgewerkt.<br />
- Grondwater wordt onttrokken, gezuiverd en geloosd of geïnfiltreerd. Hierdoor ontstaat er<br />
bodemenergiesysteem (LTV) wat tevens zorgt voor beheersing van verontreinigingen.<br />
- Grondwater wordt onttrokken, verrijkt met substraat en geïnfiltreerd om biologische afbraak te<br />
stimuleren. Hierdoor ontstaat er bodemenergiesysteem (LTV) wat tevens zorgt voor grootschalig<br />
bioscherm stroomafwaarts.<br />
Tijdens <strong>Bodembreed</strong> presenteren we de twee uitgewerkte combinatiesystemen, en geven we een<br />
overzicht van de technische knelpunten en oplossingsrichtingen die tijdens de selectie van<br />
combinatiesystemen en de uitwerking daarvan naar voren zijn gekomen.<br />
47
Duurzaam bodemsaneren met bodemenergie<br />
Winst en knelpunten in de praktijk<br />
H. Slenders, R. Verburg - ARCADIS<br />
J. Schreurs - Philips<br />
M. Muurmans - VolkerWessels DEC<br />
H. Slenders, R. Verburg, J. Schreurs en M. Muurmans<br />
Over het gebruik van warmte-koude opslag in verontreinigd grondwater wordt veel gesproken, maar<br />
weten we wel waar we het over hebben? Terwijl de baten van bodemsanering in bredere zin kritisch<br />
worden bekeken, zeker als zou worden gelet op de klimaatbelasting van sanering zelf, komt de<br />
combinatie met bodemenergie positief uit de bus. In de introductie van de presentatie wordt in<br />
algemene zin gekeken naar de combinatie energie en sanering, maar vooral verteld over de<br />
praktijkervaringen met het Sanergy project in Eindhoven. Waarschijnlijk het eerste project in deze<br />
soort dat van start gaat.<br />
De eerste echte metingen aan effecten in de ondergrond komen beschikbaar als het Sanergy project<br />
op Strijp-S gaat draaien in het najaar van <strong>2008</strong>. Vooruitlopend daarop zijn de afgelopen periode al<br />
veel ervaringen opgedaan tijdens het vergunningentraject en het ontwerpproces. Welke aspecten,<br />
welke knelpunten zijn uniek of spelen tijdens het ontwerp, waarop moet worden gelet etc.? Momenteel<br />
legt het bouwteam de laatste hand aan het definitief ontwerp.<br />
Het combineren van twee werelden<br />
betekent ook dat specialisten van de ene<br />
wereld de onbekende andere wereld<br />
moeten betreden. De onzekerheden en<br />
ervaringen van beide werelden moeten<br />
worden verkend om het beste van twee<br />
werelden te combineren. Is er ook daadwerkelijk<br />
sprake van winst, financieel of voor<br />
het milieu?<br />
Vanaf nu (mei <strong>2008</strong>) tot <strong>Bodembreed</strong> loopt<br />
het project volop verder, en komen steeds<br />
meer ervaringen beschikbaar.<br />
Naar verwachting kan tijdens de presentatie<br />
ingegaan worden op:<br />
- Hoe zijn verschillende doelstellingen te combineren? (veel water voor energie, weinig voor<br />
sanering ivm kosten; grillige debietvraag energie versus continue vraag voor beheersing).<br />
Waarom een recirculatiesysteem in plaats van een traditionele WKO;<br />
- Hoe duurzaam is het? CO2 en grondstoffenbesparing, kosten?<br />
- Hoe om te gaan met de vergunningen;<br />
- Is wel sprake van een beheerseffect bij een neutrale grondwaterbalans, hoe kan de natuurlijke<br />
grondwaterstroming worden stilgelegd? Met een grondwatermodel wordt aangetoond dat de<br />
recirculatie nagenoeg gesloten is, én dat het systeem grotendeels geïsoleerd is van de natuurlijke<br />
stroming. Dit aspect is tot nu toe door specialisten het meest kritisch benaderd, maar afhankelijk<br />
van de locatie specifieke situatie is het wél mogelijk om de natuurlijke grondwaterstroming<br />
grotendeels af te remmen en de uitstomende flux ook daadwerkelijk te beperken. Het<br />
beheerseffect is inmiddels uitgebreid bestudeerd.<br />
- Wat is dan het sanerend effect van een WKO als “wasmachine”? Hoe wordt het aangetoond en<br />
eventueel gestimuleerd.<br />
- In welke setting en beheersorganisatie is het mogelijk om van concept naar exploitatie te gaan?<br />
- Putontwerp en materiaalkeuze, Kan worden volstaan met standaard WKO materiaal?;<br />
- Etc.<br />
In een algemeen kader wordt aangegeven dat elke situatie uniek is, en een andere oplossing vraagt.<br />
Strijp-S is een gevalsgerichte benadering. In het kader van gebiedsgericht beheer bv. is beheersing in<br />
de meeste gevallen niet noodzakelijk kan worden gekozen voor de efficiëntere WKO.<br />
48
Do’en don’ts bij thermische saneringen:<br />
zin en onzin van stoom<br />
Yvo Veenis - Groundwater Technology<br />
Yvo Veenis<br />
Enkele jaren geleden introduceerde Groundwater Technology thermisch gestimuleerde extractie<br />
(middels stoominjectie). Inmiddels zijn een aantal projecten met deze techniek uitgevoerd en<br />
afgerond. Daarbij zijn veel lessen geleerd. Zowel ten aanzien van 'do' (zaken die goed gaan) als 'don't'<br />
(zaken die niet goed gaan). In een presentatie geven we een overzicht van:<br />
Do / successen:<br />
- ervaring met toepassing in goed en matig tot slecht doorlatende, gelaagde, bodems (positief<br />
nieuws)<br />
- ervaring met zeer ondiepe toepassing (positief nieuws)<br />
- beheersbaarheid van 'stoombel' in de bodem (positief nieuws)<br />
Don't / bloopers:<br />
- ervaring met onvoldoende hittebestendigheid van delen van de onttrekkingsinstallaties (slecht<br />
nieuws, deels gesmolten installatie)<br />
- Sterke chemische aantasting van delen van saneringssysteem als gevolg van combinatie<br />
verontreiniging en sterk verhoogde reactiviteit van product/water/stoommengsel (slecht nieuws,<br />
sterk aangetaste pompen, defecte sensoren)<br />
Do of don't:<br />
- ervaring met verschillende stoombronnen (plussen en minnen van gebruik stoomnet opdrachtgever<br />
en van inzet separate stoomgenerator: per geval sterk wisselend resultaat)<br />
- vergelijking alternatieven (kosten, resultaten) en afwegingen waarom voor bepaalde oplossingen<br />
is gekozen.<br />
49
Schaarsbergen: Een voorbeeld van hoe een complexe<br />
in-situ sanering succesvol kan zijn<br />
Rudi Pelgrum - Arcadis<br />
Gerben van der Sterren - TTE<br />
Rudi Pelgrum en Gerben van der Sterren<br />
Op een voormalige pomplocatie van Defensie in Schaarsbergen is een omvangrijke<br />
olieverontreiniging in grond en grondwater ontstaan. Verspreidingsrisico’s en een bedreigd object<br />
zorgen voor een hoge saneringsurgentie en dus moet op korte termijn een sanering plaatsvinden.<br />
Gezien de diepte van de verontreiniging is ontgraven niet mogelijk. In eerste instantie was een<br />
eeuwigdurende beheersing voorzien.<br />
Maar juist door het toepassen van de laatste stand van de techniek betreffende in-situ technieken is<br />
een actieve sanering wel van de grond gekomen. In een bouwteam (Defensie, TTE, HMVT, Arcadis)<br />
is namelijk vastgesteld dat door actief ingrijpen in de bron een eeuwig durende sanering voorkomen<br />
kon worden.<br />
Door het inzetten van zeer gespecialiseerde vrachtverwijderingstechnieken en als effectief gebruik<br />
gemaakt kan worden van alle beschikbare in-situ kennis is er een voldoende grote kans dat de<br />
sanering leidt tot een stabiele eindsituatie. Dit heeft uiteindelijk geleid - met instemming van het<br />
bevoegd gezag - tot een nieuwe aanpak van de sanering. Saneren in plaats van beheersen dus.<br />
Op de locatie bevindt zich op 15 m-mv een drijflaag. Deze wordt aangepakt met chemische oxidatie<br />
en driefasenextractie. De haalbaarheid van chemische oxidatie op deze olie is vooraf uitvoerig getest.<br />
De effectiviteit van 3-fasenextractie op grote diepte is door aannemer in een pilot op deze locatie<br />
aangetoond.<br />
De uitvoering van het werk is eind 2007 gestart. In een periode van circa 2 maanden is de drijflaag<br />
succesvol verwijderd. Vervolgens is op een groot deel van de verontreiniging chemische oxidatie<br />
uitgevoerd. Uit de monitoring van de sanering blijkt dat na de eerste ronde chemische oxidatie de<br />
concentraties in het grondwater spectaculair zijn afgenomen (tussen de 90 - 99% afname). Verwacht<br />
wordt dat na de tweede ronde chemische oxidatie de concentraties zo ver zijn afgenomen dat de<br />
stabiele eindsituatie bereikt kan worden.<br />
De resultaten van de actieve sanering zijn voor <strong>Bodembreed</strong> <strong>2008</strong> bekend.<br />
50
Naar een optimale in-situ sanering van gasfabriek Tilburg<br />
Christian Soeter<br />
Dhr. C.M. (Christian) Soeter - Grontmij Nederland BV 030 63 44 612<br />
Dhr. J.P.W. Geurts van Kessel - Grontmij Nederland BV<br />
Dhr. J. van Zelst - Sita Remediation<br />
Dhr. E. de Rooij - Gemeente Tilburg<br />
Op het voormalig gasfabrieksterrein in Tilburg wordt sinds 2004 een omvangrijke en complexe in-situ<br />
sanering uitgevoerd met tweefasenextractie (TFE), persluchtinjectie (PLI) en grondwateronttrekking.<br />
De verontreiniging met PAK, aromaten en minerale olie (rode contour) wordt aangepakt met 233 TFEfilters,<br />
31 PLI-filters en 18 grondwateronttrekkingsfilters. Na 4 jaar instandhouding van de sanering is<br />
de omvang van de verontreiniging sterk afgenomen. Echter op twee plaatsen is nog een sterke<br />
verontreiniging aanwezig, aangezien het in-situ saneringssysteem nog niet optimaal wordt benut.<br />
Verder is stroomopwaarts een VOCl-verontreiniging (groene contour) op het NS-revisie terrein<br />
aanwezig. Deze wordt door middel van grondwateronttrekking op de grens van beide<br />
verontreinigingen beheerst.<br />
Verontreinigingssituatie gasfabrieksterrein (Rood) Tilburg Sturingspaneel persluchtinjectie<br />
De gemeente Tilburg heeft Grontmij gevraagd de in-situ sanering in samenwerking met aannemer Sita<br />
Remediation te optimaliseren. Uit een controle van het in-situ saneringssysteem blijkt dat van de drie<br />
saneringstechnieken er maar één goed heeft gefunctioneerd, namelijk de grondwateronttrekking. De<br />
tweefasenextractie heeft vanwege te geringe onttrekkingsdebieten en onderdruk niet geleid tot<br />
voldoende vrachtverwijdering met ondermeer puur produkt. Het injectiedebiet voor persluchtinjectie<br />
blijkt te gering geweest om de gewenste aerobe afbraak in het grondwater op gang te brengen. Uit de<br />
monitoring over de afgelopen 4 jaar blijkt dat het zuurstofgehalte in het grondwater te laag was (
Contracteren van bodemsaneringprojecten<br />
Henberto Remmerts (namens het kernteam)<br />
Tauw bv<br />
Postbus 133<br />
7400 AC Deventer<br />
Henberto Remmerts<br />
Doel van het project<br />
Het doel van het project is het inzichtelijk maken van knelpunten die partijen in een bodemsaneringsproject<br />
tegenkomen in het contracteringsproces alsmede het vinden van oplossingen<br />
hiervoor door een viertal casussen te bestuderen en hierover met een breed scala aan partijen<br />
gezamenlijk kennis en ervaringen uit te wisselen.<br />
Aanpak<br />
In het project hanteren we een aanpak waarbij de deelnemers van elkaar leren door te reflecteren<br />
vanuit hun eigen ervaringen op vier centrale casussen. Dit zijn projecten die daadwerkelijk in<br />
voorbereiding zijn en die gebruik kunnen maken van de kennis van een kernteam en van een voor dit<br />
project gevormd consortium. Het gaat hierbij om een groot aantal partijen uit het veld van de<br />
bodemsanering.<br />
In samenloop met de evaluatie van de casussen wordt de toepasbaarheid van het beslismodel DSS<br />
(Decision Support System) casussen getoetst. Dit instrument is door het CROW ontwikkeld. Het heeft<br />
als doel opdrachtgevers, door het laten doorlopen van een aantal stappen, bewust te laten kiezen<br />
voor een contractmodel en aanbestedingsvorm die het beste bij hun organisatie en project past.<br />
‘Oogst’ tot nu toe<br />
De vier projecten zijn diverse malen besproken waaronder twee maal in een spiegelsessie waarbij alle<br />
consortiumleden aanwezig waren. In de bijeenkomsten zijn aandachtspunten, knelpunten en<br />
oplossingsrichtingen benoemd, waarmee de casushouders aan de slag zijn gegaan.<br />
Presentatie <strong>Bodembreed</strong><br />
Wij bieden aan om onder thema 5 een presentatie te geven over de uitkomsten van ons project. Wij<br />
concentreren ons weliswaar niet op louter in situ saneringen maar de thema’s die in de toelichting van<br />
thema 5 worden genoemd spelen bij alle technieken. Kennis over de uitkomsten van ons project kan<br />
daarom ook diegene helpen die zich specifiek bezig houden met in situ saneringen.<br />
Concreet komen uit ons project thema’s naar voren als:<br />
- Omgaan met onzekerheden<br />
- Relatie politiek/bestuur en omgeving<br />
- Ruimte voor (technische) optimalisaties<br />
- Relatie met BG en verantwoordelijkheid OG<br />
- Kritische succesfactoren (onder andere risicomanagement)<br />
- Informeren politiek en bewoners<br />
- De markt betrekken bij het project<br />
- Moment van contracttering en contractkeuze<br />
- Risicomanagement<br />
- Mate van timing en investeren in bodemonderzoek<br />
- Omgaan met onzekerheden in de Bodem<br />
- Aanvragen Wbb: wie dit doet en hoe verhoudt dit zich ten opzichte van contracteren<br />
- Worsteling keuze bewezen technieken versus innovatieve technieken (in situ)<br />
- Risicoprofiel bij bodemsaneringen<br />
- Bewustwording van het bodemsanering als ‘itteratief proces’<br />
- Financiering en benadering van bodemsaneringsprojecten<br />
- Relatie tussen keuze contractbeheer en keuze contractvorm<br />
52
Workshop (juni <strong>2008</strong>): Met de input uit de tussentijdse gesprekken (ervaringen en onderscheidende<br />
thema’s) is/wordt een ‘landkaart’ gemaakt. De thema’s worden gescoord en aan de hand van<br />
stellingen wordt gediscussieerd. De uitkomst is gericht op voornemens en nieuwe acties (ervarend<br />
leren).<br />
Afronding (september <strong>2008</strong>): Nog niet ingevuld<br />
Aansluiting bij landelijke ontwikkelingen<br />
In de presentatie zal ook ingegaan worden op de volgende landelijke ontwikkelingen die parallel lopen<br />
aan het SKB-project.<br />
Risicomanagement:<br />
- Leidraad Aanbesteden van Geïntegreerde contracten (LAvGC-2006)<br />
- Handreiking risicoverdeling pré-contractuele zaken (<strong>2008</strong>)<br />
- Communicatief Risicomanagement (Risnet, 2007)<br />
Ontwikkeling DSS, een stemwijzer voor aanbesteden in de praktijk (CROW, 2007/<strong>2008</strong>)<br />
Suggestie voor <strong>Bodembreed</strong><br />
Dit project kan de ‘kapstok’ zijn voor thema 5. Andere voordrachten die ervaringen laten zien vanuit<br />
opdrachtgevers en aannemers worden in een discussie ‘gespiegeld’ aan de resultaten van het SKBproject<br />
‘Contracteren van Bodemsaneringsprojecten’. Dit kan dan aan de hand van een aantal<br />
onderwerpen die zijn benoemd in thema 5.<br />
Contactpersonen <strong>Bodembreed</strong><br />
Kernteam Betrokken personen Telefoonnummer E-mail<br />
Tauw<br />
AT Osborne<br />
Henberto Remmerts<br />
Gerard Scheffrahn<br />
(0570) 69 95 50<br />
(030) 2942741<br />
53<br />
henberto.remmerts@tauw.nl<br />
gsc@atosborne.nl
Professioneel opdrachtgeverschap maakt in-situ sanering<br />
effectief<br />
Gerben van der Sterren<br />
Aiko Hensums<br />
TTE,<br />
Grote Poot 2<br />
7411KE Deventer<br />
Gerben van der Sterren en Aiko Hensums<br />
Bodemsanering is bij uitstek een vakgebied waar de 80:20 regel opgaat. Verreweg de meeste (80%)<br />
saneringen lopen volgens plan. Toch wordt onze beleving van het succes van de bodemsaneringsoperatie<br />
bepaald door de 20% complexe projecten. Op zich ook niet vreemd. Niet alleen<br />
spreken deze projecten het meest tot de verbeelding. Het zijn ook de projecten die keer op keer te<br />
kampen hebben met budgetoverschrijdingen, planningen die niet gehaald worden, doelstellingen die<br />
niet realistisch blijken, enzovoorts. De oorzaak ligt voor een groot deel in het feit dat de 80:20 regel<br />
niet terugkomt in de projectorganisatie. Er wordt geen onderscheid gemaakt in complexe of standaard<br />
projecten. Ze worden allemaal volgens hetzelfde stramien uitgevoerd. Het doorbreken van deze<br />
standaardaanpak is een belangrijk deel van de oplossing.<br />
Chronologie<br />
Een complexe bodemsanering duurt vele jaren (>5 jaar). Gedurende deze tijd is er in het beste geval<br />
één constante factor: de opdrachtgever. Deze heeft vaak te weinig kennis om het gehele proces van<br />
onderzoek naar uitvoering goed te sturen. Bij de adviesbureaus en aannemers werken gedurende dit<br />
traject verschillende mensen aan het project. Iedere fase heeft zo zijn eigen belang/doelstelling.<br />
Omdat niemand het einddoel goed voor ogen heeft levert dit problemen op.<br />
Projectgeheugen<br />
Vele verschillende mensen die werken aan een project zorgt ervoor dat het project geen geheugen<br />
heeft. Doordat de verschillende personen verschillende belangen hebben en elkaar hierdoor soms<br />
tegenwerken is er geen vertrouwen in de keten. De gevolgen hiervan zijn dat niemand weet hoe het<br />
zit. Daardoor worden problemen makkelijk een fase doorgeschoven. Er is niemand die het<br />
uiteindelijke doel voor ogen heeft en niemand is daar ook echt verantwoordelijk voor.<br />
De professionele opdrachtgever<br />
De ideale opdrachtgever bestaat niet. De oplossing is dat bij complexe projecten de opdrachtgever<br />
iemand met de juiste ervaring ingehuurd wordt. Eén persoon die de regie in handen neemt over het<br />
gehele project, de rode lijn bedenkt en bewaakt, de communicatie en continuïteit in het oog houdt.<br />
Voordelen van dit professionele opdrachtgeverschap zijn evident:<br />
- De werkzaamheden zijn gericht op het einddoel;<br />
- Kennis is een constante factor binnen het saneringsproject;<br />
- Knelpunten worden tijdig aangepakt.<br />
Kortom, professioneel opdrachtgeverschap leidt bij complexe saneringen tot een sterk verbeterd<br />
saneringsresultaat.<br />
Aan de hand van een groot aantal voorbeelden wordt aangegeven dat professioneel opdrachtgeverschap<br />
niet alleen voor de probleemhebber, maar ook voor de adviseur, de aannemer en de toekomstige<br />
gebruiker tot betere (snellere, effectievere, winstgevender) saneringen leidt.<br />
54
Een accurate aanpak van CKW verontreinigingen<br />
Ko Hage - TTE<br />
Francis Wigbers-in het Veld - gemeente Oldenzaal<br />
Ko Hage en Francis Wigbers-in het Veld<br />
Het begint bij de basis<br />
Het lijkt zo logisch: eerst de verontreinigingssituatie in relatie tot de bodemopbouw en geohydrologie<br />
goed in kaart brengen en dan pas saneringsdoelstellingen- en varianten afwegen en uitwerken. Toch<br />
gaat het juist hier vaak al mis. Het gevolg? Verkeerde ontwerpen, mislukte saneringen en een<br />
afnemend vertrouwen in (in situ) techniek.<br />
Het scenario van zomaar een chemische wasserij<br />
Jaar 1-3: Tijdens een onderzoek van een chemische wasserij wordt een verhoogde concentratie VOCl<br />
in het grondwater aangetoond. In de rapportage wordt een paragraafje ‘bodemopbouw en<br />
geohydrologie’ opgenomen. Daarna volgt onderzoek na onderzoek. De grondwaterverontreiniging<br />
blijkt steeds weer omvangrijker dan verwacht, maar in de grond wordt nauwelijks VOCl aangetoond.<br />
Bij alle rapportages wordt het paragraafje ‘bodemopbouw en geohydrologie’ trouw mee gekopieerd.<br />
Jaar 4: Eindelijk: de grondwatercontour is in beeld. Ter plaatse van de meest ‘vieze’ peilbuis wordt de<br />
verontreiniging ook verticaal afgeperkt; VOCl ’s zijn immers zwaarder dan water en zakken dus<br />
(recht?) naar beneden. Op basis van de onderzoeken wordt een mooie saneringsdoelstelling en<br />
bijpassende saneringsvariant geselecteerd en uitgewerkt: grondwateronttrekking en substraatinjectie.<br />
Over 2 jaar kan de actieve fase worden afgerond.<br />
Jaar 7: De actieve fase is nog steeds niet afgerond; de concentraties in de monitoringspeilbuizen<br />
blijven onveranderd hoog. Met de onttrekking wordt nog altijd veel vracht verwijderd. Het gaat dus<br />
goed en we gaan nog even door.<br />
Jaar 9: De actieve fase duurt nu wel érg lang en het geld is inmiddels op. Wat nu? Tijd voor een<br />
analyse. Alle gegevens worden bij elkaar geveegd. Ook de bodemopbouw wordt nog eens kritisch<br />
bekeken en blijkt bij nader inzien toch ingewikkelder dan gedacht. Uit de concentratieniveaus van het<br />
grondwater blijkt dat er eigenlijk wel sprake móet zijn van puur product. Tot overmaat van ramp blijkt<br />
dit puur product zich via scheefgestelde lagen in alle richtingen te hebben verspreid, zelfs tegen de<br />
grondwaterstromingsrichting in... Conclusie: er zal nog decennia lang nalevering vanuit de bronzone<br />
plaatsvinden, waardoor met het huidige systeem de saneringsdoelstelling nooit zal worden behaald.<br />
Een accurate aanpak van CKW verontreinigingen<br />
Voor velen is het bovenstaande fictieve voorbeeld herkenbaar. In de presentatie worden twee<br />
praktijkvoorbeelden behandeld waarin zich een vergelijkbaar scenario zich heeft afgespeeld. In een<br />
geval was het leed al geschied; in het andere geval kon tijdig worden ingegrepen.<br />
In de presentatie schetsen we aan de hand van de praktijkvoorbeelden hoe een grondige analyse van<br />
de bodemopbouw en geohydrologie, een juiste interpretatie van de beschikbare gegevens en het<br />
gebruik van een conceptueel model bijdragen aan een realistisch beeld van de situatie en (dus!) aan<br />
een dito saneringsdoelstelling en -aanpak.<br />
Zin en onzin van in-situ technieken? Begin bij de basis!<br />
55
Betere benutting natuurlijke afbraak in stedelijk gebied is<br />
mogelijk<br />
John Lexmond<br />
Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam<br />
(010-4895990)<br />
John Lexmond<br />
Inleiding<br />
In de stad Rotterdam (excl. havengebied) zijn de afgelopen 10 jaar een stuk of 10 saneringen<br />
uitgevoerd waarbij in situ saneringstechnieken of pump & treat een belangrijke rol speelden. Het<br />
saneringsresultaat liet veelal te wensen over. Daarnaast is er een groeiend aantal locaties waar uit<br />
monitoring blijkt dat er sprake is van een zodanige natuurlijke afname dat actieve saneringsmaatregelen<br />
achterwege kunnen blijven. Wat deden we verkeerd en hoe kunnen we het beter<br />
aanpakken?<br />
Nut en noodzaak van in-situ<br />
In Rotterdam is het merendeel van de herstructureringslocaties gesaneerd en blijven m.n. de lastig<br />
toegankelijke binnenstedelijke locaties nog over, met veelal (ook qua diepte) slecht bereikbare,<br />
mobiele verontreinigingen. Deze locaties dienen te zijner tijd ook gesaneerd dan wel beheerst te<br />
worden. Een programmatische aanpak is voor deze locaties gewenst.<br />
Achtergrond informatie saneringen afgelopen 10-20 jaar<br />
De saneringsoperatie is in Rotterdam grotendeels verlopen via ontgravingen. Dit heeft alles te maken<br />
met de relatief geringe verspreiding van de meeste verontreinigingen via het grondwater (vrij dikke,<br />
slecht doorlatende, deklaag van klei en veen). De wel uitgevoerde In situ saneringen tot nu toe<br />
hebben veelal niet geleid tot het gewenste eindresultaat, ook vaak vanwege de slechte doorlatendheid<br />
van de deklaag en, achteraf gezien, een verkeerde aanpak.<br />
Bodembeheersplan/nieuwe aanpak<br />
Een meer in-situ benadering van de mobiele verontreinigingen in het Rotterdamse biedt betere<br />
mogelijkheden om de natuurlijke afbraak te benutten. Hiervoor is een programmatische aanpak<br />
bedacht, die wordt ingevuld als een bodembeheersplan met daarin:<br />
- Inventarisatie verontreinigde locaties;<br />
- Screening locaties op (verspreidings)risico's verontreinigingen, bufferend vermogen en afbraakpotentie<br />
bodem(systeem) en eventuele afbraaktrends;<br />
- Monitoringsprogramma;<br />
- Actieplan voor ingrijpen (aanpakken risico's, stimuleren afbraak, beheersmaatregelen);<br />
- Criteria afronding monitoring/stabiele eindsituatie.<br />
Met deze aanpak willen we bereiken dat we een beter inzicht krijgen in de verspreiding en de<br />
natuurlijke afname van de verontreinigingen. Met die kennis kun je dáár ingrijpen waar en wanneer dat<br />
nodig is, en op de meest efficiënte (goedkope) manier. Verder is het een kwestie van monitoring om<br />
de verontreinigingen te bewaken en voor het opbouwen van een meetreeks om de gewenste stabiele<br />
eindsituatie mee te onderbouwen.<br />
56
In-Situ Sanering: Gelukt (of toch . . .wel)!<br />
Jan van den Boogaart, Ronald Borst, Wim Plaisier en Yvo Veenis<br />
Jan van den Boogaart - BioSoil<br />
Ronald Borst - Dura Vermeer<br />
Wim Plaisier - In Situ Technieken B.V.<br />
Yvo Veenis - Groundwater Technology<br />
Uitvoerders van In-Situ saneringen hebben een schat aan ervaringen met in situ sanering. Wat zij als<br />
'geslaagd' beschouwen kan het bevoegd gezag wellicht als mislukt beoordelen. Hoe is dat mogelijk?<br />
Vanuit de ervaringen presenteren 'de uitvoerders' inzichten in wat wij successen vinden, al is het<br />
wellicht anders dan vooraf gedacht.<br />
Aan de hand van concrete voorbeelden laten we onder andere zien dat de werkelijkheid altijd anders<br />
is dan vooraf gedacht. Onderzoek is vooral gericht op de omvang van de verontreiniging, minder op<br />
de situatie in de kern. De afweging tussen in situ of conventioneel saneren (graven, pump&treat)<br />
wordt niet altijd op de juiste gronden gemaakt. Saneringsdoelen zijn vaak gebaseerd op 'politiek<br />
gewenst' en niet zo zeer op 'saneringstechnisch uitvoerbaar'. Bovendien verandert de situatie door de<br />
sanering. In Situ saneringen moeten dus bijna altijd in de loop van het project worden aangepast. Voor<br />
een in situ saneerder is het niet de begrijpen dat zoiets als 'mislukking' wordt gezien. Dan is het niet<br />
gek dat het resultaat van de sanering ook wel eens anders dan vooraf verwacht.<br />
Daarnaast is het merkwaardig dat bij een ontgraving de bemonstering (wand- en kuilbodemmonsters)<br />
ten behoeve van de milieukundige begeleiding van de sanering ook wordt gebruikt voor de verificatie<br />
van de grondsanering. Bij een in situ sanering wordt ten behoeve van de verificatie doorgaans een<br />
nieuw onderzoek uitgevoerd (nieuwe boringen en deels nieuwe peilbuizen op niet-vooraf bekende<br />
plaatsen).<br />
Door innovatiever om te gaan met saneringsdoelen; op basis van voortgaand inzicht durven bijstellen<br />
en contractvormen te gebruiken die flexibiliteit mogelijk maken blijken veel meer in situ saneringen<br />
dan gedacht een succes zijn.<br />
Vier in situ sanereerders gaan (namens het SKB-Uitvoerend Bedrijfsleven) de uitdaging aan om in<br />
discussie met de zaal te laten zien dat het vaak onzin is om niet voor In Situ te kiezen.<br />
Jan van den Boogaart<br />
Ronald Borst,<br />
Wim Plaisier,<br />
Yvo Veenis<br />
57
Thema 6<br />
De vele toepassingsmogelijkheden van<br />
beschikbare bodeminformatie<br />
Sessie 6.1 en 6.2 Toepassing van bodeminformatie: vraag ontmoet aanbod<br />
59
Hart van Zuid, gebiedsgerichte stadsontwikkeling in<br />
Rotterdam aan de hand van bodeminformatie<br />
Peter Dorsman, Christian Veldhuis, Petra van der Lugt en Leo van der Wal<br />
Peter Dorsman (010-4897064)<br />
Christian Veldhuis<br />
Petra van der Lugt<br />
Leo van der Wal<br />
Aanleiding en doel<br />
In mei 2007 heeft B&W opdracht verleend aan het Ingenieursbureau van Gemeente Werken<br />
Rotterdam (IGWR) om een gebiedsvisie uit te werken voor het Hart van Zuid. Aanleiding hiervoor<br />
vormde onder andere de aanwijzing, in de Stadsvisie Rotterdam 2030, van het gebied als prioritair<br />
aandachtsgebied.<br />
De potentie van het gebied en de ambities zijn momenteel verkend. Aangezien enkele ambities zich<br />
verplaatsen naar de ondergrond of betrekking hebben op de ondergrond is de vraag ontstaan naar de<br />
invloed van de ondergrond op de ambities: wat zijn de mogelijkheden en onmogelijkheden van de<br />
ondergrond om de ambities van het project te realiseren.<br />
Aan MRO-Bodem van het IGWR is gevraagd door middel van een Quickscan de kansen en<br />
beperkingen van de ondergrond digitaal in te schatten zodat een gebiedsgerichte aanpak kan worden<br />
uitgevoerd. Met als doel om de herinrichting van dit deel van Rotterdam (Zuidplein, Ahoy) waarbij<br />
tevens de ontsluiting een belangrijke rol speelt, te kunnen verwezelijken.<br />
Kansen en beperkingen ondergrond<br />
De ondergrond is “drager” van bovengrondse bouwactiviteiten, afhankelijk van haar kwaliteit biedt zij<br />
mogelijk ruimte voor warmte/koude-opslag, opslag van CO2 en voor het herbergen van functies zoals<br />
parkeren, tunnels en stations. In de drukke Randstad is het van belang om de mogelijkheden van<br />
ondergronds ruimtegebruik integraal mee te nemen in het proces van ruimtelijke ontwikkeling.<br />
Bij het inventariseren van deze mogelijkheden is het ook zaak om in kaart te brengen in welke mate<br />
momenteel al gebruik wordt gemaakt van de ondergrond: aanwezigheid van kabels en leidingen en<br />
van archeologische objecten, bodemverontreinigingen en ondergrondse infrastructuur kunnen ervoor<br />
zorgen dat de ondergrond leidt tot extra kosten bij het realiseren van ruimtelijke ontwikkelingen of zelfs<br />
bepaalde ontwikkelingen beperkt of onmogelijk maakt.<br />
Methodiek<br />
Binnen het concern Rotterdam is veel informatie over de ondergrond van het Rotterdamse in kaart<br />
gebracht: bodemopbouw, geohydrologie, funderingen, ophogingen, stortplaatsen, verontreinigingen.<br />
De ondergrond- kwaliteiten uit de Handreiking Plannen met de ondergrond van VROM, zijn hierbij als<br />
inspiratiebron gehanteerd.<br />
De interpretatie en analyse van de informatie zal zich vooral richtingen op de thema’s die<br />
overeenkomen met de ambities voor het Hart van Zuid:<br />
- energie;<br />
- ondergronds ruimte gebruik;<br />
• water en groen.<br />
Als eerste zal er een inventariseren van de beschikbare data van de ondergrond plaatsvinden. Het<br />
gaat om ondergrond-thema’s uit de verschillende ondergrond informatiesystemen van de gemeente<br />
Rotterdam o.a. ROBIC, BOOR (via o.a. ArcView en GisWeb). Met behulp van GIS-tools worden op<br />
basis van deze kaarten, kwaliteitskaarten van de ondergrond geprepareerd. Zoals tevens de<br />
Bodemkwaliteitskaart en Functiekaart van Rotterdam zijn gerealiseerd. Vervolgens zullen voor<br />
bovenstaande thema’s kansenkaarten worden afgeleid.<br />
Resultaat<br />
Het eindproduct van de Quickscan, omvat kwaliteitskaarten en kansenkaarten voor bovenstaande<br />
thema’s. In een latere fase kunnen (zullen?) de kansenkaarten van de ondergrond geconfronteerd<br />
worden met de ambitiekaarten van de projectorganisatie en kunnen deellocaties nader worden<br />
uitgewerkt. Hiermee wordt bedoeld dat de globale kansenkaarten eventueel verfijnd en van meer<br />
detail worden voorzien. Een voorbeeld hiervan is de bodemkwaliteitskaart die voor heel Rotterdam is<br />
60
opgebouwd te verfijnen naar deelgebieden binnen het onderzoeksgebied. Voor elk deelgebied worden<br />
de functies bepaald, op dezelfde manier zoals de bodemkwaliteitskaart is opgebouwd.<br />
Status<br />
De quickscan wordt op dit moment uitgevoerd, en binnenkort zullen de resultaten van de quickscan<br />
gepresenteerd worden aan de opdrachtgever (B&W).<br />
61
Nieuwe Bodemkaart veengebieden van de provincie<br />
Utrecht, wat doen we daar mee?<br />
Arjan Niessen - provincie Utrecht<br />
Arjan Niessen<br />
De bodem daalt in het veenweidegebied. Dat levert steeds grotere problemen op bij het huidige<br />
gebruik en ruimtelijke plannen. De provincie wil graag de bodemdaling afremmen.<br />
Beleid hiertoe kan slechts gemaakt worden op basis van actuele gegevens, waaronder die van de<br />
bodemopbouw. De bestaande gegevens op kaart waren veelal 40 jaar oud, en aanvullende gegevens<br />
waren niet zondermeer beschikbaar.<br />
Provincie Utrecht heeft daarom besloten een nieuwe bodemkaart te laten maken van al haar<br />
veengebieden (inclusief moerige gronden). Een bodemkaart met de bekende Stiboka klassificatie,<br />
actueler en veel gedetailleerder dan de reeds beschikbare. Hierdoor is een hogere betrouwbaarheid<br />
bereikt. Met de wetenschap dat oxidatie van organische stof een groot deel van de bodemdaling<br />
veroorzaakt, zijn tevens kaarten gemaakt met de gevoeligheid van de bodem voor oxidatie (=CO2<br />
productie!). Met en zonder bodembewerking. Dit unieke project is in <strong>2008</strong> gereed gekomen.<br />
Het maken van de bodemkaart bleek geen eenvoudige klus. Kostbaar en tijdrovend. Interessant om<br />
kort te vertellen hoe de kaart tot stand is gekomen. Zeker zo interessant is het om te spreken over hoe<br />
de nieuw verzamelde informatie wordt ingezet door de provincie en haar partners. Helpt het bij het<br />
terugdringen van de bodemdaling? Worden de bodemkaarten echt gebruikt?<br />
62
Linda Maring - Deltares<br />
Rob Nieuwenhuis - Deltares<br />
Mirjam Hack - Alterra<br />
"Zoekt en gij zult vinden"<br />
Linda Maring, Rob Nieuwenhuis en Mirjam Hack<br />
Achtergrond<br />
Het is al vaak herhaald en in verschillende (BIELLS) pilots ook geïllustreerd: er is veel informatie over<br />
de bodem en ondergrond beschikbaar. Maar hoe zorg je ervoor dat data ook daadwerkelijk gevonden<br />
wordt door de gebruiker? Dit vormde voor Alterra en TNO de afgelopen jaar een belangrijke vraag. De<br />
projecten “Toegang tot de BRON” van TNO en Alterra en het “BIELLS portaal” hebben beide ingezet<br />
op het beter toegankelijkheid maken van beschikbare data. Hierbij staat interactie met gebruikers<br />
centraal.<br />
Presentatie<br />
In de presentatie laten we zien dat het adagium “zoekt en gij zult vinden” niet zo vanzelfsprekend is.<br />
De goed ingewijde specialist zal heel ver kunnen komen in het vinden van de gewenste data via<br />
DINOloket en bodemdata.nl, maar de bal ligt nadrukkelijk bij de zoekende partij. TNO en Alterra, maar<br />
ook BIELLS, werken samen om het vinden eenvoudiger te maken. Dit doen ze door te werken aan<br />
een gezamenlijk portaal, maar ook door zo goed mogelijk te luisteren naar de wensen van de<br />
zoekende partij. Deze wensen worden vertaald in verschillende ingangen om data en informatie te<br />
zoeken. Hierbij geldt dat de data snel en eenvoudig te benaderen moet zijn als het kan en dat een<br />
meer complexe structuur wordt aangeboden als het moet. Naast het zoeken via deze structuren blijft<br />
het zoeken op trefwoorden (googlen) een belangrijke zoekfunctionaliteit. Door het ontwikkelen van<br />
een thesaurus wordt het zoeken via trefwoorden mogelijk gemaakt. De uitdaging hier is om een<br />
bepaald trefwoord zo te vertalen dat de juiste data wordt gevonden. Dit klinkt eenvoudig, maar in de<br />
uitwerking zijn we tegen een aantal obstakels aangelopen. Sommige obstakels zijn overwonnen, aan<br />
andere wordt gewerkt. In de presentatie willen we een demo laten zien van het gezamenlijke portaal.<br />
Aan de hand van voorbeelden laten we zien hoe zo'n portaal werkt en hoe je gericht de gewenste data<br />
kunt vinden en wat er nodig is om van "ruwe data" naar bruikbare informatie te komen.<br />
63
Verontreinigingsverwachtingkaarten schetsen een robuust<br />
beeld van de ondergrond<br />
Adrie van Ruiten - TTE<br />
Peter de Vries - TTE<br />
Adrie van Ruiten en Peter de Vries<br />
Het is, zeker in dynamische gebieden, belangrijk om inzicht te hebben in de aanwezigheid van<br />
grondwaterverontreiniging. Alleen dan kunnen immers de risico’s daarvan op diverse ruimtelijke<br />
ontwikkelingen worden vastgesteld en kunnen deze betrouwbaar gepland en begroot worden.<br />
Het zal echter nog lang duren voordat gemeenten alle verontreinigingen op hun grondgebied met<br />
zekerheid in beeld hebben kunnen brengen. De vraag is ook of dat nodig is. Voor een aantal<br />
toepassingen kan worden volstaan met het vaststellen van de kans. Deze is relatief snel inzichtelijk te<br />
krijgen.<br />
Zicht op verontreinigingen<br />
TTE heeft een systematiek ontwikkeld waarmee in korte tijd grondwaterverontreinigingsverwachtingkaarten<br />
(GVV-kaarten) kunnen worden opgesteld. De kaarten geven inzicht in de risico’s<br />
van indringing en verspreiding van grondwaterverontreinigingen en zijn vergelijkbaar met de<br />
archeologische verwachtingskaarten die in veel gemeenten gebruikt worden. De kaarten combineren<br />
kennis over het ontstaan en gedrag van verontreinigingen, en putten daarvoor informatie uit een groot<br />
aantal databases waaronder HBB en Regis.<br />
Gebiedsgerichte of gevalsgeoriënteerde aanpak<br />
GVV-kaarten kunnen voor verschillende doeleinden worden gebruikt. Zo kunnen zij dienen om zones<br />
te definiëren op basis waarvan verontreinigingen gevalsgericht dan wel gebiedsgericht aangepakt<br />
kunnen worden. Vooral echter, en primair zo bedoeld, zijn de GVV-kaarten een beleidsondersteunend<br />
instrument waarmee de effecten van gebiedsgerichte maatregelen inzichtelijk gemaakt kunnen<br />
worden. Feitelijk is de kaart de presentatie van de uitkomsten van een model waarmee de<br />
ontwikkeling van grondwaterpluimen uit (verwachte) bronnen wordt beschreven.<br />
Het model kan voor verschillende situaties worden doorgerekend en dan bijvoorbeeld aangeven in<br />
hoeverre koude-warmteopslag leidt tot verspreiding van verontreiniging maar tegelijkertijd kan helpen<br />
om de totale vracht in een gebied te verminderen. De kaart kan ook de informatie leveren die aangeeft<br />
in hoeverre op termijn wordt voldaan aan de eisen aan de grondwaterkwaliteit of trendombuiging zoals<br />
die worden gesteld in de Grondwaterrichtlijn.<br />
In combinatie met (kaart)gegevens over bijvoorbeeld (her)ontwikkelingen en gebruik van locaties kan<br />
zodoende gericht worden gediscussieerd over de noodzaak tot aanvullend (bodem) onderzoek, de<br />
aanpak van verontreiniging of de interacties daarvan met andere disciplines.<br />
Presentatie<br />
Een belangrijke valkuil bij zowel de ontwikkeling als het gebruik van GVV-kaarten is de<br />
tegenstrijdigheid die lijkt te liggen in de beschrijving van afzonderlijke bronnen en pluimen enerzijds<br />
maar de gezamenlijke beoordeling daarvan op gebiedsniveau anderzijds. Aan de ene kant zijn GVVkaarten<br />
dus niet bedoeld om de ligging van afzonderlijke bronnen en pluimen aan te geven. Aan de<br />
andere kant kunnen de effecten van fysieke ingrepen in de ondergrond alleen worden voorspeld<br />
indien de fysisch-chemisch-biologische interacties op bron-pluimniveau worden beschouwd. In de<br />
presentatie zal vooral op dit aspect worden ingegaan. Daarnaast zullen voorbeelden van GVV-kaarten<br />
worden gepresenteerd zoals die voor een aantal gemeenten zijn gemaakt.<br />
64
Thema 7<br />
De praktijk van het Besluit Bodemkwaliteit<br />
Sessie 7.3 Afweging generiek-gebiedsspecifiek beleid<br />
Sessie 7.4 Ervaringen en monitoring van het Besluit bodemkwaliteit in <strong>2008</strong> -<br />
Samen lossen we het op!<br />
Sessie 7.5 Grond voor de herinrichting van plassen: willen we dat?<br />
Sessie 7.6 Handhaving van het Besluit Bodemkwaliteit: de voorwaarde voor succesvolbodembeheer<br />
65
De HUM-Bbk: het ontstaan, de inhoud en het gebruik<br />
Gerard Kruse - gemeente Enschede<br />
Wim Coopmans - De Biezen Integraal Advies<br />
Herman Miedema - SenterNovem / Bodem+<br />
Gerard Kruse, Wim Coopmans en Herman Miedema<br />
Doel en resultaat<br />
Het Bbk is sinds medio dit jaar geheel in werking. Wat zijn de eerste ervaringen voor wat betreft<br />
toezicht en handhaving. Hoe is de HUM ontstaan en hoe ziet de HUM eruit en wat kun je ermee. Komt<br />
de HUM tegemoet aan de dagelijkse knelpunten en de verwachtingen en zal de HUM ook in de<br />
praktijk worden gebruikt. Allerlei vragen en opmerkingen die aan de orde zullen komen voor wat<br />
betreft toezicht in het kader van het Besluit, met name door gemeenten.<br />
In de presentatie wordt nader ingegaan op het ontwikkelingsproces van de HUM, de daarbij aan de<br />
orde zijnde knelpunten en discussies en de werkwijze.<br />
In het 2 e deel van de presentatie komt de inhoud en de opbouw cq. opzet van de HUM aan bod en<br />
hoe de HUM in de praktijk gebruikt kan worden.<br />
De presentatie wordt afgesloten met de vraagstelling wat een gemeente met de HUM kan, de voor-<br />
en de nadelen en of een koppeling met het Wbb-saneringsspoor mogelijk is.<br />
Door deze presentatie wordt enerzijds de bodempraktijk in brede zin attent gemaakt op het bestaan<br />
van de HUM en wat de meerwaarde kan zijn; anderzijds krijgen de opstellers inzicht in hoeverre de<br />
missie geslaagd is, waar nog aan geschaafd moet worden, hoe de HUM ‘bij de tijd’ moet worden<br />
gehouden en wat daarnaast ook verder nog van belang is om de uitvoeringspraktijk te ondersteunen.<br />
Conclusies<br />
Enkele conclusies die n.a.v. de presentatie en de reacties daarop (hopelijk) getrokken kunnen worden:<br />
- de HUM beantwoordt aan de verwachtingen;<br />
- de HUM wordt als een werkbaar instrument gezien;<br />
- de HUM is maar 1 van de elementen die (bestuurlijk) toezicht adequaat en succesvol kunnen<br />
laten worden.<br />
66
Thema 8<br />
Wat brengen ons de ontwikkelingen<br />
in Europa?<br />
Sessie 8.3 Europese Bodemthema's nader verkend<br />
Sessie 8.4 Wat is de invloed van Europa op onze bodemnormen?<br />
Sessie 8.5 Stroomgebiedsbeheersplannen: en hoe nu verder met de Kaderrichtlijn Water en<br />
Grondwaterrichtlijn?<br />
Sessie 8.6 Bodemkennis als exportproduct!<br />
67
Uitgangspunten en achtergronden voor een advies over<br />
afdekking van de bodem<br />
J. van Wensem, TCB - www.tcbodem.nl<br />
J. van Wensem<br />
De TCB is door VROM verzocht een advies op te stellen over de gevolgen van afdekking van de<br />
bodem. De aanleiding van het verzoek om advies is tweeledig. De door de Europese Commissie<br />
uitgebrachte thematische strategie voor bodembescherming en de conceptkaderrichtlijn Bodem (KRB)<br />
stellen eisen aan bodemafdekking. Los van deze Europese ontwikkelingen wordt bodemafdekking<br />
relevant geacht in het kader van klimaatverandering en verstedelijking in Nederland.<br />
De aanleiding voor de Europese Commissie (EC) om afdekking van de bodem als bedreiging op te<br />
nemen in de EU bodemstrategie en de KRB vooral gelegen is de toenemende zorg over<br />
verstedelijking. De EC maakt zich zorgen over het grote aantal hectares dat per jaar aan<br />
landbouwgronden en natuur wordt onttrokken om in gebruik te nemen voor bebouwing: de bouw van<br />
woningen en nutsgebouwen, aanleg van bedrijventerreinen, sportparken, infrastructuur, etc. De EC<br />
vindt dat een rationeler bodemgebruik moet worden nagestreefd. Hieronder wordt verstaan dat<br />
afdekken van bodems moet worden tegengegaan door verlaten industrieterreinen weer in gebruik te<br />
nemen en constructietechnieken te gebruiken die zoveel mogelijk bodemfuncties in stand houden.<br />
De toenemende bebouwing in Europa blijkt onder andere uit gegevens over verandering in<br />
landgebruik, en dan met name de toename van stedelijk gebied (urban areas) zoals aanwezig in de<br />
Corine Land Cover database. Uit cijfers van het CBS blijkt dat het oppervlak bebouwing in Nederland<br />
(verkeersterrein, bebouwd, semi-bebouwd en recreatie) tussen 1996 en 2003 is gestegen van 13 naar<br />
14 procent. Dit lijkt weinig, maar houdt in dat er in die periode per dag 18 hectare voor bebouwing in<br />
gebruik is genomen (circa 25 voetbalvelden).<br />
De KRB gebruikt het begrip ‘sealing’ voor bodemafdekking, en geeft als definitie ‘permanent covering<br />
of the soil surface with an impermeable material’. Hoewel de bedreiging afdekking is gemotiveerd<br />
vanuit zorgen over de toenemende bebouwing in Europa, is afdekking zoals gedefinieerd door de EC<br />
is niet hetzelfde als bebouwing. De definitie is opgehangen aan het ondoorlaatbaar zijn - aangenomen<br />
mag worden voor gassen en water - en aan een permanente aanwezigheid van de bedekking. Bij<br />
bebouwing wordt de bodem bedekt met meestal verschillende materialen, die in meer of mindere<br />
mate permeabel zijn voor water en gassen, afgewisseld door ruimtes die niet bedekt worden, maar<br />
vaak wel verstoord (geroerd) zijn. Bij de materialen valt onder andere te denken aan asfalt, beton,<br />
grint, puin, klinkers, dakpannen en ander dakbedekkingsmateriaal, folies, cement, maar ook aan<br />
grasmatten, kunstgras, sintelbanen en bodemvreemde afdeklagen, vaak zand en compost (bij het<br />
bouwrijp maken en bij de aanleg tuinen). Bebouwing is vrijwel nooit over het hele oppervlak<br />
ondoorlaatbaar en is ook niet altijd permanent.<br />
Het baseren van afdekking op cijfers voor de groei van bebouwing levert een nogal vertekend beeld<br />
op, omdat er in de databases die worden gebruikt geen onderscheid wordt gemaakt tussen afdekking<br />
in strikte zin (bijvoorbeeld bij een totaal versteende binnenstad) en bebouwing afgewisseld met<br />
bijvoorbeeld tuinen en openbaar groen. De snelheid van de toename van stedelijk gebied en<br />
infrastructuur is waarschijnlijk wel een redelijke indicatie voor de snelheid van toename van afdekking<br />
in strikte zin, ervan uit gaande dat de groei van stedelijk gebied en infrastructuur gemiddeld een vast<br />
percentage aan bedekking met zich mee brengt.<br />
Bij het afdekken van de bodem met gebouwen of infrastructuur wordt gebruikt gemaakt van een<br />
dienst, namelijk de draagfunctie van de bodem. De draagfunctie kan gezien worden al een voorraad<br />
(good in plaats van service). Het gebruik van deze dienst zou tegen andere (ecosysteem)diensten<br />
kunnen worden afgewogen. De vuistregels die de TCB voor duurzamer gebruik van de bodem heeft<br />
opgesteld kunnen dan van toepassing. De gevolgen van afdekken kunnen aan de hand van deze<br />
vuistregels geanalyseerd worden.<br />
De gevolgen van afdekking voor de bodemdiensten zijn in hoge mate afhankelijk van de grootte (en<br />
de vorm) van het oppervlak van aaneengesloten afdekking, en het patroon waarin aaneengesloten<br />
afdekkingen voorkomen. Naarmate de grootte en frequentie van aaneengesloten afdekking toenemen<br />
in een gebied, zullen de bodemfuncties sterker worden aangetast. Het schaalniveau is hierbij<br />
uitermate relevant omdat bodemdiensten op verschillende schaalniveaus spelen. Te verwachten valt<br />
dat de effecten van bebouwen zullen toenemen naarmate het oppervlak van bebouwing ten opzichte<br />
van het totale oppervlak toeneemt, maar ook dat het percentage bebouwing zwaarder gaat wegen<br />
naarmate het schaalniveau hoger is.<br />
68
Aan bodemdiensten gerelateerde thema’s op 4 schaalniveaus. De gekozen schalen en thema’s zijn<br />
voorbeelden, en de thema’s spelen meestal op meer dan een schaalniveau, maar niet op alle<br />
schaalniveaus.<br />
lokaal niveau, zoals een wijk- of regionale schaal landelijke schaal mondiale schaal<br />
flinke tuin<br />
temperatuur,<br />
vocht,<br />
schaduw<br />
waterbeheer,<br />
luchtkwaliteit,<br />
verbindingszones t.b.v.<br />
biodiversiteit,<br />
landschappelijke<br />
kwaliteit,<br />
voorraad aantrekkelijke<br />
woonlocaties<br />
69<br />
voedselzekerheid,<br />
koolstof sequestratie,<br />
klimaatadaptatie,<br />
opgave voor natuur,<br />
ruimte voor water,<br />
grondwatervoorraad<br />
biodiversiteit,<br />
ruimte en mensen voor<br />
productie van voedsel<br />
en bio-energie,<br />
opwarming,<br />
watervoorraden,<br />
transport,<br />
energie,<br />
verpaupering<br />
Het is een bekend verschijnsel in het milieubeleid dat regelgeving zich richt op een rechtspersoon dat<br />
een bepaalde handeling pleegt. De voorwaarden voor het handelen worden per rechtspersoon<br />
gewogen of opgelegd. Hiermee wordt rechtsgelijkheid bevorderd, maar worden de problemen die door<br />
het handelen kunnen worden veroorzaakt onderschat. Bekend voorbeeld is het afdekken van tuinen<br />
met bestrating of folies ten behoeve van parkeren of onderhoudsarm tuinieren. Voor deze handelingen<br />
zijn zelfs geen regels. Inmiddels is gebleken dat het massaal verharden van tuinen wel degelijk tot<br />
problemen met waterbeheer op wijkniveau kan leiden (wijk London Borough of Ealing). Achterliggend<br />
mechanisme hierbij is dat veel grootschalige diensten van de bodem een bepaalde mate van<br />
aantasting wel kunnen verdragen (het is dus niet erg als een persoon zijn tuin verhard, er een<br />
gesloten WKO installatie wordt aangelegd, een boer zijn grond ontsmet of als er een geval van<br />
bodemverontreiniging in een regio is), maar dat die aantasting bepaalde grenzen niet moet<br />
overschrijden (als iedereen zijn tuin verhard, iedereen een gesloten WKO installatie heeft, alle boeren<br />
ontsmetten of als er heel veel gevallen van bodemverontreiniging zijn, dan wordt het wel een<br />
probleem). Waar de grens ligt hangt af van de bodemdienst die in beschouwing wordt genomen, en<br />
de schaal waarop gekeken wordt.<br />
De vraag is hoe je in beleid rekening kunt houden met deze effecten.<br />
De TCB denkt in mei 2009 het advies uit te brengen.
Bodemverdichting, een beperkt onderkend probleem in<br />
Nederland<br />
J.J.H. van den Akker - WUR – Alterra<br />
J.J.H. van den Akker<br />
Bodemverdichting wordt gedefinieerd als verdichting en vervorming van de bodemstructuur,<br />
gewoonlijk als gevolg van berijding door landbouwwerktuigen of door vertrapping door vee.<br />
Verdichting veroorzaakt een afname van de totale en luchtgevulde porositeit en van de<br />
indringweerstand van grond. Verdichting verlaagt tevens de productiviteit en biologische activiteit van<br />
de bodem. Verder is het zo dat er vanwege de afgenomen infiltratiecapaciteit en doorlatendheid voor<br />
water een verhoogd risico bestaat voor bodemerosie en verlies van voedingsstoffen als gevolg van<br />
afstroming en denitrificatie. Het afgestroomde water met de daarin eventueel bevindende<br />
mestdeeltjes, nutriënten en andere stoffen kunnen een piekbelasting geven op het oppervlaktewater<br />
wat betreft waterkwantiteit en kwaliteit. Natte gronden zijn zwakker en gevoeliger voor verdichting dan<br />
droge gronden.<br />
Verdichting wordt een probleem als de bodemstructuur zodanig is verslechterd dat gewasopbrengsten<br />
en de waterinfiltratiecapaciteit aanzienlijk worden verlaagd. Problemen met verdichting komen overal<br />
ter wereld voor, maar zijn het meest frequent op plaatsen waar bij land- of bosbouw zware machines<br />
worden ingezet. Bodemverdichting kan worden opgeheven (gerepareerd) door natuurlijke<br />
mechanismen zoals vorstwerking en vriesdrogen, vorming van krimpscheuren en aggregaatvorming<br />
door uitdroging, biologische activiteiten door bodemleven en beworteling en door menselijke<br />
activiteiten, met name grondbewerking.<br />
Gebleken is dat met de diepte het herstelvermogen en de effectiviteit van grondbewerking sterk<br />
afneemt. Losgemaakte ondergronden zijn na ca 3 jaar weer herverdicht en de bodemfysische<br />
eigenschappen van de herverdichtte grond blijkt vaak veel slechter te zijn dan van de oorspronkelijk<br />
verdichte grond. Omdat de ondergrond in tegenstelling tot de bovengrond een slecht herstelvermogen<br />
heeft, wordt in de Europese Bodemstrategie alleen ondergrondverdichting beschouwd. De ondergrond<br />
wordt dan gedefinieerd als de grond onder de bouwvoor (20 – 35 cm dik). De ondergrond omvat de<br />
zogeheten ploegzool, dit is het bovenste gedeelte van de ondergrond, die vaak het sterkst verdicht en<br />
versmeerd is. De ploegzool wordt veroorzaakt door tractorbanden die tijdens het ploegen over de<br />
ondergrond rijden en door hoge wielbelastingen boven op het bodemprofiel. Ondergrondverdichting is<br />
een doorlopend cumulatief proces, dat op de lange duur resulteert in een homogeen verdichte<br />
ondergrond. Daarom is voorkomen van verdichting van de ondergrond een essentiële factor voor<br />
duurzame landbouw op de lange termijn.<br />
Er heeft nooit enige systematische inventarisatie van de verspreiding en ernst van<br />
ondergrondverdichting in Nederland plaatsgevonden. Daarom zijn er geen overzichten beschikbaar<br />
van gebieden met een te sterk verdichte ondergrond. Op basis van de uitkomsten van Nederlands<br />
onderzoek op perceelsniveau in het verleden op zandgronden en lichte zavels en recent onderzoek in<br />
Duitsland kan worden geconcludeerd dat het zeer waarschijnlijk is dat een belangrijk deel van de<br />
relatief lichte gronden te sterk verdichte ondergronden heeft. Een recent inventariserend onderzoek<br />
naar ondergrondverdichting van lichte gronden in Nederland bevestigt dit vermoeden. Waarschijnlijk is<br />
in de afgelopen tientallen jaren het gedeelte met te sterk verdichte ondergrond toegenomen en reikt<br />
de verdichting dieper in de ondergrond. Voor lössgronden is de situatie waarschijnlijk hetzelfde. Lange<br />
termijn monitoring in het buitenland toont aan dat ondergrondverdichting ook bij kleigronden voorkomt<br />
en zeer hardnekkig is. Het is echter niet duidelijk of dit momenteel het geval is voor het grote gebied<br />
met relatief jonge klei-ondergronden in Nederland. Aan de andere kant is duidelijk dat het<br />
overbelasten van de gestructureerde klei-ondergronden met hun permanente scheuren zal resulteren<br />
in een sterke afname van het drainagevermogen van deze gronden. Tenslotte is niet duidelijk in welke<br />
mate deze kleihoudende ondergronden kunnen herstellen en opnieuw een voldoende<br />
drainagevermogen kunnen verkrijgen, hetzij op natuurlijke wijze hetzij door het diep losmaken van de<br />
grond.<br />
Onderdeel van de Europese Bodemstrategie is de aanwijzing van prioritaire gebieden voor elk van de<br />
bodembedreigingen (naast bodemverdichting bijvoorbeeld ook erosie, afname van organische stof,<br />
70
odemafdekking etc). In dit kader zijn methodes die in Duitsland en op Europees niveau zijn<br />
ontwikkeld met elkaar vergeleken. Het gaat hierbij om vergelijking tussen een deterministische<br />
methode, waarbij berekend wordt of de grondmechanische draagkracht van de bodem voldoende is<br />
om een bepaalde wiellast te kunnen dragen, versus een meer empirische methode, waarin gebruik<br />
wordt gemaakt van kennistabellen. Beide methoden geven op zekere hoogte dezelfde resultaten,<br />
maar er zijn ook belangrijke verschillen. Wat vooral duidelijk is dat in de methoden bepaalde aspecten<br />
niet in voldoende mate meenemen. Bij de empirische methode is dat vooral het grondgebruik en de<br />
wiellasten die worden toegepast. Bij de deterministische methode wordt misschien de sterkte van de<br />
grond onderschat en het herstelvermogen van de grond buiten beschouwing gelaten. De voorlopige<br />
conclusie die uit beide methoden volgt is voor grote delen van Nederland bodemverdichting een reële<br />
bedreiging is.<br />
71
Harmonisatie van methoden voor risico inschattingen voor<br />
bodemdegradatie in Europa<br />
Christy van Beek & Oene Oenema<br />
Christy van Beek<br />
christy.vanbeek@wur.nl<br />
Oene Oenema<br />
oene.oenema@wur.nl<br />
Alterra, Soil Science Centre, Wageningen, The Netherlands<br />
De Europese Unie maakt zich zorgen over de (toekomstige) bodemkwaliteit in Europa en heeft om die<br />
reden de Bodem Strategie opgesteld. In deze strategie worden 7 bedreigingen benoemd die de<br />
kwaliteit van de bodem nu of op termijn negatief kunnen beïnvloeden. Voor 5 van deze bedreigingen<br />
hebben we gekeken hoe de risico’s gerelateerd aan deze bedreigingen momenteel worden ingeschat<br />
door de verschillende EU lidstaten. Deze bedreigingen zijn erosie, compactie, verzouting, verlies aan<br />
organische stof en landverschuivingen. Risico’s worden ingeschat met behulp van zogenaamde ‘risk<br />
assessment methodologies’ (RAMs) die uit vier stappen bestaan: i) data verzameling, ii) data<br />
verwerking, iii) data interpretatie en iv) risico perceptie (Figuur 1). Voor elke van deze stap bestaan<br />
verschillende benaderingen wat de uiteindelijke risico perceptie (d.w.z. de inschatting van de ernst van<br />
de bedreiging) zeer divers maakt. Dat kan tot vreemde situaties leiden waarbij bijvoorbeeld een<br />
vergelijkbare stress op de bodem in de ene lidstaat wel tot een urgent risico leidt en in de andere<br />
lidstaat niet. Om tot een vergelijkbare risico benadering te komen moeten de RAMs ‘geharmoniseerd’<br />
worden. Harmonisatie van RAMs betekent dat resultaten uitwisselbaar en vergelijkbaar zijn. Hiermee<br />
verschilt harmonisatie van standaardisatie: bij standaardisatie is alles exact hetzelfde. In het<br />
RAMSOIL project is gekeken i) welke RAMs er momenteel gebruikt worden in de EU, ii) waarin deze<br />
RAMs verschillen en iii) hoe ze mogelijk geharmoniseerd kunnen worden.<br />
Data<br />
verzameling<br />
Data<br />
verwerking<br />
Figuur 1. Methoden voor risico-inschattingen van bodemdegradatie bestaan doorgaans uit vier<br />
opeenvolgende stappen.<br />
Om dit doel te bereiken zijn in het voorjaar van 2007 meer dan 200 vragenlijsten verstuurd naar<br />
beleidsmakers en wetenschappers in de EU, waarvan er iets meer dan 100 zijn geretourneerd. Hieruit<br />
bleek dat er ongeveer 26 RAMs aanzienlijk van elkaar verschillen, en dat er heel veel meer verschillen<br />
zijn op detailniveau. Voor erosie bijvoorbeeld bleek dat alle RAMs op één of andere manier gebruik<br />
maken van de zgn. USLE vergelijking, maar dat deze vergelijking in meer of minder complexe<br />
modellen is ingebouwd. De vraag is dan of deze RAMs nog verschillend zijn of dat ze, gezien het<br />
gezamenlijke basis algoritme, nog vergelijkbaar zijn. Belangrijker dan deze constatering was dat de<br />
meeste RAMs incompleet zijn, d.w.z. er wordt een bepaald proces gekwantificeerd (stappen i en ii van<br />
Figuur 1), maar de data interpretatie en de risico perceptie ontbreken vaak. In eerste instantie lijkt dit<br />
wellicht de harmonisatie te bemoeilijken, maar in feite geeft het juist goede kansen: het beste moment<br />
om RAMs te harmoniseren is het moment dat ze worden ontwikkeld.<br />
Om de mogelijkheden voor harmonisatie te analyseren hebben we onderscheid gemaakt in i) de<br />
noodzaak van harmonisatie en ii) de mogelijkheden voor harmonisatie. De noodzaak geeft de<br />
diversiteit in resultaten aan die de verschillende RAMs opleveren. Oftewel, als er heel verschillende<br />
uitkomsten zijn voor vergelijkbare omstandigheden dan is de noodzaak voor harmonisatie hoog. De<br />
mogelijkheden verwijzen naar de diversiteit in benaderingen. Oftewel, als er heel veel fundamenteel<br />
verschillende methoden worden gebruikt dan zijn de mogelijkheden beperkt, maar als de basis van de<br />
verschillende methoden overeenkomt (zoals de USLE vergelijking voor erosie) dan zijn er goede<br />
mogelijkheden voor harmonisatie.<br />
De noodzaak en de mogelijkheden van harmonisatie van bodem RAMs zijn geanalyseerd met behulp<br />
van de zgn. matching index die aangeeft in hoeverre RAMs verschillen per stap in de risico evaluatie.<br />
72<br />
Data<br />
interpretatie<br />
Risico<br />
perceptie
Matching index =<br />
Aantal vergelijkbare<br />
benaderingen<br />
Totaal aantal benaderingen<br />
Een eerste analyse laat zien dat de noodzaak voor harmonisatie het laagst is voor landverschuivingen<br />
en voor alle andere vormen van bodemdegradatie ongeveer gelijk. De mogelijkheden voor<br />
harmonisatie zijn het beste voor verlies van bodemorganische stof (Tabel 1), omdat hiervoor op dit<br />
moment nog weinig RAMs in gebruik zijn in de EU27.<br />
Tabel 1. Gemiddelde matching index en matching index per stap uit de risico evaluatie. De<br />
matching index geeft de mogelijkheden voor harmonisatie aan, waarbij een relatief hoog<br />
getal overeenkomt met goede mogelijkheden.N.p. = niet toepasbaar.<br />
Data<br />
Data<br />
Data<br />
Risico Gemiddeld<br />
verzameling verwerking interpretatie perceptie<br />
Erosie 0.4 0.0 0.18 n.p. 0.19<br />
Compactie 0.0 0.25 0.35 n.p. 0.20<br />
Verzouting 0.7 0.25 0.38 n.p. 0.44<br />
Landverschuiving 0.9 0.0 n.p. n.p. 0.45<br />
Daling organische stof gehalte 1.0 0.5 n.p. n.p. 0.75<br />
73
Kaderrichtlijn bodembescherming<br />
M.N.E. (Maartje) Nelemans (Ministerie van VROM)<br />
M.N.E. (Maartje) Nelemans<br />
Wat er aan voorafging…<br />
In september 2006 heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor een bodemstrategie en<br />
een kaderrichtlijn bodembescherming. Over dit voorstel moeten zowel de lidstaten als het Europees<br />
Parlement overeenstemming bereiken (co-decisie). Tijdens het Duitse voorzitterschap (eerste helft<br />
2007) hebben de lidstaten de tekst een keer besproken en heeft het Europese Parlement zich er ook<br />
over gebogen. Het Portugese voorzitterschap (2-e helft 2007) heeft er vervolgens vaart in gezet en<br />
haar uiterste best gedaan om tot overeenstemming tussen de lidstaten te komen (het zg. politiek<br />
akkoord).<br />
Op de Milieuraad van 20 december 2007 lag een tekst voor, waarmee de 27 lidstaten gevraagd<br />
werden in te stemmen. 22 Lidstaten deden dit, vijf lidstaten niet, en dat was in dit geval voldoende<br />
voor een blokkerende minderheid: er werd dus geen politiek akkoord bereikt. De vijf tegenstemmers<br />
waren Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Oostenrijk en Nederland. Frankrijk vond de richtlijn<br />
niet ambitieus genoeg en had problemen met de tekst over de bodemverontreiniging, het Verenigd<br />
Koninkrijk noemde naast subsidiariteit ook de kosten, het doorkruisen van marktwerking en dat het<br />
voorstel niet past in het streven naar een betere regelgeving. De overige drie landen waaronder dus<br />
Nederland gaven aan op grond van het subsidiariteitsbeginsel tegen een kaderrichtlijn te zijn.<br />
Ondertussen heeft het Europees Parlement wel overeenstemming bereikt: in november 2007 heeft het<br />
Parlement zo’n 100 wijzigingsvoorstellen aangenomen.<br />
Hoe nu verder<br />
In tegenstelling tot wat velen dachten betekent een blokkerende minderheid niet dat het voorstel<br />
daarmee van tafel is. Het is aan een volgend voorzitterschap om het voorstel weer op te pakken, en in<br />
dit geval is dit Frankrijk, die 2 e helft <strong>2008</strong> voorzitter is. Frankrijk heeft op de tekst van de Portugezen<br />
een paar stevige wijzigingen aangebracht, met name in het hoofdstuk dat over bodemverontreiniging<br />
gaat. Deze voorstellen worden nu inhoudelijk met de lidstaten besproken. Het Franse voorzitterschap<br />
heeft echter wel verklaard dat het niet zal proberen een politiek akkoord te bereiken. Die klus laten ze<br />
over aan de Tsjechen, die al aangegeven hebben op de Milieuraad van 20-21 oktober j.l. zich hiervoor<br />
hard te willen maken.<br />
Hoe het ook verder loopt: in elk geval zal een nieuw Europees Parlement zich wederom over het<br />
voorstel moeten buigen, want in juni 2009 zijn er verkiezingen.<br />
74
Wat is de invloed van Europa op onze bodemnormen?<br />
Joke Wezenbeek - Grontmij Nederland B.V<br />
Joke Wezenbeek<br />
De huidige verwachting is dat er geen ‘Europese’ bodemnormen zullen komen. Het huidige concept<br />
van de Kaderrichtlijn Bodem voorziet niet in het harmoniseren van bodemnormen. Maar betekent dit<br />
dat we in de toekomst ‘gewoon onze eigen gang kunnen gaan’?<br />
Grote verschillen in Europa<br />
Met de verschijning van het NOBO-rapport 3 staan de huidige Nederlandse wetenschappelijke en<br />
beleidsmatige keuzes voor de onderbouwing van de bodemnormen op papier. Andere landen maken<br />
andere wetenschappelijke en beleidsmatige keuzes en hebben daardoor andere bodemnormen. Door<br />
het HERACLES-netwerk 4 zijn de in Europa gebruikte afleidingsmethoden voor de onderbouwing van<br />
bodemnormen en de op basis hiervan vastgestelde bodemnormen geïnventariseerd. De resultaten<br />
zijn vastgelegd in een JRC-rapport van ruim 300 pagina’s 5 . De resultaten zijn verrassend:<br />
- in Italië zijn er potentieel onacceptabele risico’s bij een benzeengehalte van 0,1 mg/kg d.s. in de<br />
bodem en in Polen pas bij een benzeengehalte van 12,6 mg/kg d.s. In België ligt een<br />
benzeengehalte van 0,1 mg/kg d.s. op het verwaarloosbaar risiconiveau;<br />
- In Engeland is er bij een arseengehalte van 20 mg/kg d.s. sprake van potentieel onacceptabele<br />
risico’s en in Nederland ligt een arseengehalte van 29 mg/kg d.s. op het verwaarloosbaar<br />
risiconiveau.<br />
Wat moet een Europeaan hier nu van denken? Arseen is toch in Engeland niet veel gevaarlijker dan in<br />
Nederland? En de Polen en de Belgen zijn toch niet ongevoeliger voor benzeen dan de Italianen?<br />
In de Kempen liep men ook tegen verschillen in de risicobeoordeling aan. Aan de Nederlandse kant<br />
van de grens zijn de risico’s van dezelfde concentraties aan dezelfde stoffen met dezelfde oorzaak<br />
‘anders’ dan aan de Vlaamse kant van de grens. Leg dat maar eens uit aan de bewoners.<br />
Roep om harmonisatie van de onderbouwing van bodemnormen<br />
Het is duidelijk dat dit soort (grote) verschillen leiden tot de vraag of er niet meer kan worden<br />
geharmoniseerd. Er kunnen en zullen wel uitlegbare verschillen zijn tussen de normen in het ene land<br />
en in het andere land, maar die kunnen toch niet zo groot zijn. Want iedereen baseert zijn normen op<br />
risico’s voor de mens en het milieu.<br />
De oorzaken van de verschillen<br />
Op het congres ConSoil in juni <strong>2008</strong> gingen verschillende presentaties in op de oorzaken van de<br />
verschillen. Ook het JRC-rapport geeft een uitgebreid overzicht. Er wordt vaak onderscheid gemaakt<br />
tussen verschillen door beleidsmatige keuzes en door wetenschappelijke keuzes.<br />
De verantwoordelijkheid voor verschillen in beleidsmatige keuzes ligt bij de beleidsmakers in de<br />
verschillende landen. Voorbeelden van dit soort keuzes zijn:<br />
- Hoe groot mag het risico zijn op extra kankergevallen als gevolg van bodemverontreiniging?<br />
- Moet ook het ecosysteem worden beschermd? En zo ja: hoe goed?<br />
- Moet er bij een woonsituatie vanuit worden gegaan dat mensen groenten uit hun eigen tuin eten?<br />
En zo ja: hoeveel?<br />
3 NOBO-rapport: NOBO: Normstelling en bodemkwaliteitsbeoordeling, Onderbouwing en beleidsmatige keuzes voor de<br />
bodemnormen in 2005, 2006 en 2007, Ministerie van VROM, <strong>2008</strong><br />
4 HERACLES (Human en Ecological Risk Assessment for Contaminated Land in European Member States) is a long term<br />
research framework to promote the development of common risk assessment tools for soil quality assessment in Europe<br />
5 Derivation methods of soil screening values in Europe. A review and evaluation of national procedures towards<br />
harmonisation, Editor Claudio Carlon, JRC Scientific and Technical Reports, 2007<br />
75
De wetenschappelijke keuzes worden gemaakt in de wetenschappelijke wereld. Voorbeelden van dit<br />
soort keuzes zijn:<br />
- Met welk model reken ik een concentratie in het grondwater om naar een concentratie in de<br />
binnenlucht van een woning?<br />
- Hoeveel grond krijgt een kind per dag binnen door hand-mond-contact?<br />
- Van hoeveel soorten van verschillende soortgroepen (planten, herbivoren, carnivoren) moet ik<br />
toxicologische testgegevens hebben om de risico’s voor het ecosysteem in te kunnen schatten<br />
met behulp van de SSD-methode (Species Sensitivity Distribution)?<br />
- Welke waarde gebruik ik voor de Koc (verdelingscoëfficiënt van een stof tussen organische<br />
koolstof en water)?<br />
Op weg naar harmonisatie van de onderbouwing van bodemnormen?<br />
Tijdens ConSoil in juni <strong>2008</strong> werd er door verschillende wetenschappers gepleit voor harmonisatie.<br />
Ook de titel van het JRC-rapport (….towards harmonisation) verwijst hiernaar. Men denkt dan vooral<br />
aan harmonisatie van de wetenschappelijke keuzes. Uit de vergelijking van methoden blijkt dat het<br />
molecuulgewicht van een stof zo ongeveer de enige parameter is die in ieder land hetzelfde is. Dat<br />
moet toch beter kunnen:<br />
- Er moet toch gezamenlijk een model kunnen worden vastgesteld dat de concentraties in de<br />
binnenlucht het beste voorspelt op basis van de concentraties in het grondwater?<br />
- Een kind ‘eet’ toch in het ene land niet (veel) meer grond dan in een vergelijkbaar land op<br />
dezelfde geografische hoogte?<br />
- En voor het gebruik van de SSD-methode zijn voor water ook Europese afspraken gemaakt voor<br />
het afleiden van normen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW). Dat kan dan toch ook voor bodem?<br />
- En we kunnen toch met z’n allen afspreken om dezelfde Koc’s te gaan gebruiken?<br />
Tijdens ConSoil werden dergelijke voorbeelden aan het publiek voorgelegd met de vraag welke van<br />
dergelijke voorbeelden niet geschikt zijn om te harmoniseren. De reactie is dan over het algemeen dat<br />
dit allemaal best kan worden geharmoniseerd.<br />
Hierbij komt niet in beeld dat er ook bij dit soort ‘wetenschappelijke’ keuzes allerlei ‘beleidsmatige’<br />
keuzes worden gemaakt:<br />
- Bescherm je ook bewoners van een huis met een krakkemikkige houten vloer tegen uitdamping<br />
naar de binnenlucht en ga je dus uit van veel overdracht van lucht van de kruipruimte naar de<br />
binnenlucht?<br />
- Bescherm je het ‘gemiddelde’ kind, het ‘mediane’ kind, 80% of 90% van alle kinderen? En ook de<br />
kinderen die afwijkend gedrag vertonen en echt ‘grond eten’?<br />
- In Nederland worden voor bodem thans normen afgeleid op basis van 4 toxiciteitsgegevens. De<br />
Europese KRW-methode gaat uit van minimaal 10 toxiciteitsgegevens. Als er te weinig gegevens<br />
zijn, wordt het strengste toxiciteitsgegeven gekozen en wordt een veiligheidsfactor toegepast. De<br />
Europese methode kiest dus voor meer wetenschappelijke zekerheid, maar als er onvoldoende<br />
gegevens zijn, krijg je hiermee heel strenge normen.<br />
- Bij de evaluatie van de Interventiewaarden door het RIVM 6 blijkt dat de nieuwe keuze voor de<br />
Koc’s in Nederland voor flink wat stoffen een effect van een factor 2 heeft op de humane<br />
risicogrens. En kies je uit de verzamelde Koc’s het gemiddelde of de mediaan of een 80percentiel?<br />
Dit soort beleidsmatige aspecten van wetenschappelijke keuzes blijft nogal eens buiten het blikveld<br />
van de beleidsmakers. Het is allemaal veel te technisch en te ingewikkeld en de rapporten zijn veel te<br />
dik.<br />
Ook Europese harmonisatie in de analysemethoden<br />
Naast het bovenstaande speelt nog het volgende. Binnen Europa vindt al een intensieve harmonisatie<br />
plaats als het gaat om analysemethoden. Als we op basis van dit soort Europese normalisatie 17 PAK<br />
meten in plaats van de huidige ’10 PAK VROM’ en diverse minerale oliefracties in plaats van het<br />
huidige ‘minerale olie totaal’, moeten we die nieuwe resultaten ook kunnen beoordelen. Dit zal leiden<br />
tot aanpassing van bodemnormen.<br />
6 Lijzen, J.P.A, A.J. Baars, P.F. Otte, M.G.J. Rikken, F.A. Swartjes, E.M.J. Verbruggen en A.P. van Wezel (2001), Technical<br />
evaluation of the Intervention Values for Soil/sediment and Groundwater, Human and ecotoxicological risk assessment and<br />
derivation of risk limits for soil, aquatic sediment and groundwater, RIVM-rapport 711701023, februari 2001, RIVM,<br />
Bilthoven.<br />
76
Europa heeft zeker invloed!<br />
Ook al komen er dan geen Europese bodemnormen, de wens om de onderbouwing van de<br />
bodemnormen te harmoniseren is vanuit de wetenschappelijke wereld logisch. Dit soort ‘wetenschappelijke’<br />
harmonisatie van afleidingsmethoden voor de onderbouwing van bodemnormen zal<br />
volgens mij zeker invloed gaan hebben op de hoogte van onze bodemnormen.<br />
Mijn conclusie is dat het belangrijk is dat beleidsmakers tijdig meedenken en meepraten bij<br />
ontwikkelingen gericht op Europese harmonisatie van de onderbouwing van bodemnormen en van<br />
analysemethoden. Hier en daar praten beleidsmakers al mee, maar het is de vraag of dat voldoende<br />
is. Vanuit wetenschappelijke en technische hoek zijn al de nodige stappen gezet om onze toekomstige<br />
bodemnormen te bepalen. Als het beleid zich hier onvoldoende in verdiept, worden er internationaal<br />
door de wetenschappers en technici wetenschappelijke en technische keuzes gemaakt waaraan<br />
beleidsmatige aspecten kleven. Dat kan leiden tot wetenschappelijke voorstellen voor goed<br />
onderbouwde normen die beleidsmatig moeilijk te hanteren zijn.<br />
De beleidsmakers zitten vervolgens met een dilemma. Op basis van de huidige bodemnormen zijn<br />
allerlei maatregelen getroffen en keuzes gemaakt. Die normen bieden houvast en dat maakt<br />
veranderen moeilijk. Het veranderen van normen levert politieke risico’s op. Dat blijkt ook uit reacties<br />
op de recent gewijzigde Interventiewaarden voor landbodems en het gewijzigde standaard<br />
stoffenpakket voor bodemonderzoek. Maar de politiek vraagt ook om het verbreden van de blik naar<br />
Europa. De verschillen in Europa zijn deels niet uit te leggen en wetenschap en techniek dringen aan<br />
op harmonisatie. Wat moet de beleidsmaker nu kiezen?<br />
Kortom: volgens mij kunnen we niet onder de Europese invloed op onze bodemnormen uit. Er is<br />
invloed vanuit harmonisatie van meetmethoden en vanuit harmonisatie van aspecten van de<br />
onderbouwing van bodemnormen. Meepraten in Europa kan helpen om de keuzes in Europa zo goed<br />
mogelijk te laten aansluiten bij de huidige Nederlandse keuzes. En dat is handig, want vanuit de<br />
politiek geldt: hoe minder wijziging van normen noodzakelijk is, hoe beter.<br />
77
De kansen en risico’s van internationale normalisatie<br />
Sander Dijkstra - NEN<br />
Sander Dijkstra<br />
Inleiding<br />
Voor de bodemwereld gelden dezelfde stelregels als voor elke markt. Elke speler probeert aanwezige<br />
kansen zo goed mogelijk te benutten en elke speler probeert zo goed mogelijk om te gaan met<br />
externe ontwikkelingen (om achterstand te voorkomen). Niks doen is geen optie, want dan wordt je<br />
van alle kanten ingehaald.<br />
Hetzelfde geldt voor normalisatie. Deelname aan internationale normalisatie is essentieel om:<br />
- afbreukrisico’s te beperken (achterstand voorkomen);<br />
- gunstig klimaat te creëren voor innovatie en export (kansen creëren en benutten).<br />
Verschillende ontwikkelingen in de markt, maken een actieve participatie aan normalisatie steeds<br />
belangrijker én urgenter!<br />
Actuele ontwikkelingen<br />
Op dit moment zijn er verschillende ontwikkelingen gaande, die een actieve rol van het Nederlandse<br />
bodemveld vereisen.<br />
- door ISO worden normen ontwikkeld voor screening methods en voor XRF. Als deze normen niet<br />
in lijn zijn met de Nederlandse kennis en technieken, verslechterd dat onze exportpositie en<br />
bemoeilijkt dat innovatie. Vanuit andere landen worden deze ontwikkelingen steeds actiever<br />
gevolgd, waardoor deze normen steeds meer lading krijgen.<br />
- Het onlangs opgerichte Netherlands Soil Partnership heeft tot doel de export van Nederlandse<br />
kennis en technieken te stimuleren. Internationale normalisatie is een belangrijk instrument<br />
daarbij.<br />
- De kans dat er in de nabije toekomst een Europese Bodemrichtlijn komt is groot. Deze zal voor<br />
CEN een belangrijke incentive zijn om het EN-normenkader te completeren waardoor voor<br />
Nederland een groot afbreukrisico’s ontstaat. Nederland moet hier adequaat mee omgaan.<br />
Kansen benutten<br />
Normen leiden namelijk tot eenduidigheid, draagvlak voor technieken en vertrouwen in de verkregen<br />
resultaten. Daardoor kunnen normen bijdragen aan een betere acceptatie van nieuwe technieken. Dit<br />
kan voordelen opleveren als er:<br />
- nieuwe technieken in een bestaande markt worden geïmplementeerd, bijv. innovatie;<br />
- bestaande technieken in een nieuwe markt geïmplementeerd worden, bijv. export.<br />
De nationale normen (NEN) hebben deze functie in Nederland en de internationale normen (EN &<br />
ISO) leiden wereldwijd tot deze voordelen. Enkele sprekende voorbeelden hiervan zijn:<br />
- de resultaten van onderzoeken zijn (internationaal) uitwisselbaar en vergelijkbaar<br />
- als de Nederlandse technieken voldoen aan de in het buitenland geldende normen, dan wordt het<br />
afzetgebied van de Nederlandse speler vele malen groter.<br />
- normen leiden tot eenduidigheid en daardoor tot grote (financiële) schaalvoordelen.<br />
Zowel voor de export van technieken als bij het introduceren van innovatieve technieken kan<br />
normalisatie dus een sleutelrol vervullen. Echter, deze kans moet wel gegrepen worden! Het is aan<br />
het Nederlandse bodemveld om deze kans te grijpen.<br />
Risico’s beperken<br />
Normen die niet afgestemd zijn op de Nederlandse situatie, kunnen grote handelsbelemmeringen<br />
veroorzaken. De afwezigheid van normen bemoeilijkt het exporteren van Nederlandse technieken,<br />
omdat de leverancier de potentiële kopers moet overtuigen van de kwaliteit van zijn producten, zonder<br />
dat hij gebruik kan maken van breed gedragen normen. Het afstemmen van de nieuwe normen op de<br />
Nederlandse wensen kan deze handelsbelemmeringen voorkomen.<br />
Niet-deelnemen aan normalisatie kan zelfs leiden tot verplichte investeringen. Als er nieuwe Europese<br />
normen (EN-normen) worden gepubliceerd die strijdig zijn met NEN-normen, dan is NEN verplicht om<br />
haar eigen normen in te trekken. Het Nederlandse bodemveld moet haar activiteiten dan aanpassen<br />
om te voldoen aan de nieuwe normen; met alle investeringen van dien. Tijdige participatie aan<br />
internationale normalisatie kan dit afbreukrisico verkleinen.<br />
78
Beleid en organisatie Kaderrichtlijn Water en<br />
Grondwaterrichtlijn: stand van zaken en<br />
aandachtspunten voor de (nabije) toekomst<br />
Floris Verhagen<br />
Floris Verhagen - Royal Haskoning - f.verhagen@royalhaskoning.com<br />
Inleiding<br />
Europa bemoeit zich steeds meer met water en bodem. Wordt het milieu hier ook beter van? De<br />
Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 2000 van kracht; de vernieuwde Europese Grondwaterrichtlijn<br />
(GWR) sinds 2006. Na een jarenlange periode van voorbereidingen met de karakterisatie van<br />
het watersysteem en de opzet van het monitoringsysteem liggen er nu eind <strong>2008</strong> vier concept<br />
stroomgebiedsbeheerplannen (SGBP) gereed. In deze plannen wordt voor de stroomgebieden van<br />
Eems, Maas, Rijn en Schelde beschreven welke maatregelen genomen moeten worden om de goede<br />
toestand in <strong>2008</strong> te bereiken. De goede toestand is gekoppeld aan het halen van (concept)<br />
drempelwaarden in de grondwaterlichamen.<br />
KRW insteek: basiskwaliteit grondwater moet voldoen aan drempelwaarden<br />
Drempelwaarden representeren een algemeen beschermingsniveau (basiskwaliteit) voor grondwaterlichamen.<br />
De Nederlandse grondwaterlichamen dienen als geheel kwalitatief gezien in een zodanige<br />
staat verkeren, dat de voor de KRW en GWR relevante receptoren – aquatische en grondwaterafhankelijke<br />
terrestrische ecosystemen en de mens – in algemene zin voldoende zijn<br />
beschermd. Anders gezegd streeft Nederland voor de grondwaterlichamen als geheel naar een<br />
basiskwaliteit. Er is gekozen voor een groeimodel, waarbij in <strong>2008</strong> voor 6 stoffen (chloride, fosfaat,<br />
arseen, cadmium, lood, nikkel) drempelwaarden worden vastgelegd voor de 1e SGBP-periode. Later<br />
worden drempelwaarden vastgesteld voor een tweede groep stoffen. Daarnaast moet het grondwaterlichaam<br />
voldoen aan de bestaande Europese normen voor nitraat en bestrijdingsmiddelen. Toetsing<br />
vindt plaats per grondwaterlichaam op basis van het KRW-meetnet dat bestaat uit het KRW meetnet<br />
op 10 en 25 meter diepte.<br />
Relatie bodemverontreinigingen en KRW<br />
De aanpak van puntverontreinigingen ligt bij het bevoegd gezag binnen de Wbb: de 12 provincies, 4<br />
grote steden en 25 rechtstreekse gemeenten. Aanpak en fasering is een apart spoor dat naast de<br />
KRW uitgevoerd kan worden. Er zijn echter twee uitzonderingen waar het bodembeleid en de KRW<br />
elkaar raken:<br />
1. bodemverontreinigingen binnen grondwaterbeschermingsgebieden<br />
2. dusdanig grootschalige bodemverontreinigingen dat deze een invloed hebben op de kwaliteit van<br />
de grondwaterlichamen. Alleen de Kempen en het Rotterdams havengebied komen volgens de<br />
concept SGBP’s hiervoor in aanmerking.<br />
Versnelde aanpak in beschermde gebieden<br />
De grondwaterbeschermingsgebieden zijn aan Brussel aangemeld als beschermde gebieden. Dit<br />
betekent dat deze gebieden in de KRW extra aandacht krijgen. De KRW heeft ervoor gezorgd dat<br />
vooral de aanpak van bodemverontreinigingen in grondwaterbeschermingsgebieden een nieuwe<br />
impuls krijgt. Omdat in deze gebieden weinig ruimtelijke ontwikkelingen gepland waren, werd er de<br />
afgelopen jaren ook weinig geïnvesteerd in verkennende onderzoeken. Ten behoeve van de<br />
stroomgebiedsbeheerplannen zijn mogelijke liggingen van bodemverontreinigingen beter in kaart<br />
gebracht en wordt in de waterhuishoudingsplannen extra budget opgenomen voor nader onderzoek<br />
en sanering. Kanttekening is echter dat deze aanpak niet in alle deelstroomgebieden en provincies<br />
even voortvarend wordt opgepakt. Bescherming van de grondwaterbeschermings-gebieden krijgt<br />
daarnaast een nieuwe impuls met het opzetten van gebiedsdossiers. In deze dossiers kan samen met<br />
alle betrokkenen (gemeente, agrariërs, bedrijven) een maatgerichte aanpak worden uitgewerkt.<br />
79
Gebiedsgericht grondwaterbeheer<br />
In de stroomgebiedsbeheerplannen zijn De Kempen en het Rotterdams havengebied aangewezen als<br />
gebieden die mogelijk een dusdanig grootschalige invloed hebben dat de kwaliteit van het gehele<br />
grondwaterlichaam in gevaar komt. Voor deze gebieden is een gebiedsgerichte aanpak nodig. Het<br />
gebiedsgericht grondwaterbeheer is op dit moment in ontwikkeling bij het Ministerie van VROM. Er zijn<br />
162 gebieden geïdentificeerd waar een gebiedsgericht beheer mogelijk is of al wordt uitgevoerd. Een<br />
wettelijke basis ontbreekt echter nog.<br />
80
Gebiedsgericht grondwaterbeheer in relatie tot de<br />
grondwaterrichtlijn: stand van zaken en aandachtspunten<br />
voor de (nabije) toekomst<br />
Eric Kessels<br />
Eric Kessels - Actief Bodembeheer de Kempen ekessels@brabant.nl<br />
Inleiding<br />
In de concept-beleidsvisie ‘Gebiedsgericht grondwaterbeheer de Kempen’ heeft een eerste uitwerking<br />
plaats gevonden over een mogelijke beheersstrategie ten aanzien van de historische belasting met<br />
zware metalen van het ondiepe grondwater in de Kempen. Het betreft een eerst gedachtewisseling<br />
om enerzijds aan te geven hoe we willen omgaan met verontreinigd grondwater in de Kempen en<br />
anderzijds een oplossing willen bieden voor beleidsmatige knelpunten met betrekking tot wet- en<br />
regelgeving op Europees, regionaal en lokaal niveau.<br />
Kenschets grondwaterproblematiek<br />
Als gevolg van de historische atmosferische belasting vanuit de zinkfabrieken is de bovengrond van<br />
de Kempen sterk opgeladen met zware metalen, met name zink en cadmium. Vanuit de bovengrond<br />
heeft uitloging plaatsgevonden naar het grondwater. In het bovenste grondwater (0-10 m) komen<br />
hierdoor verhoogde concentraties zink en cadmium voor. Metingen laten zien dat de concentraties in<br />
het grondwater op korte afstand sterk kunnen variëren. Zowel voor zink als voor cadmium komen op<br />
korte afstand van elkaar grote variaties voor in gehalten, deze fluctueren in kwaliteit van schoon<br />
(kleiner streefwaarde) tot ernstig verontreinigd (groter dan de interventiewaarde).<br />
De diepte van verontreiniging is afhankelijk van de hydrologische en bodemchemische omstandigheden.<br />
De diepste verspreiding wordt aangetroffen in bos- en natuurgebieden in infiltratiegebied terwijl<br />
in kwel-gebieden vrijwel geen verspreiding naar de diepte wordt waargenomen. Uit modelstudies van<br />
TNO-VITO blijkt dat in het gebied geen verdere verticale verspreiding van de zware metalen zal<br />
plaatsvinden dan tot 30-40 m diepte. In het grondwaterlichaam Maas bevindt zich een duidelijk te<br />
begrenzen gebied, van circa 30 * 30 kilometer en 40 meter diep, waarin sprake is van een significante<br />
historische bodemveront-reiniging van zware metalen. Ook aan Vlaamse zijde van de grens bevindt<br />
zich deze verontreiniging.<br />
Inpassing in Europese kaders<br />
In de periode vanaf 2002 is een onderzoeksprogramma uitgevoerd om te komen tot een<br />
kosteneffectief beheersplan van dit gebied. Dit traject is te beschouwd als “een onderzoeksmaatregel<br />
in het kader van de KRW”. Het daaruit resulterende meerjarenprogramma ABdK kan worden<br />
beschouwd als het kosteneffectieve maatregelpakket voor de KRW.<br />
In overleg met het projectbureau Kaderrichtlijn Water Maas is afgestemd om in het 1 e Stroomgebiedbeheersplan<br />
de Kempen als een gebied op te nemen waar een historische grondwaterverontreiniging<br />
aanwezig is. Door het uitvoeren van de maatregelen en de monitoring (modellering + meetnet) zoals<br />
die in het Meerjarenprogramma ABdK 2005 – 2009 zijn opgenomen wordt voldaan aan de eisen die<br />
de KRW daaraan stelt.<br />
Inpassing op regionale en lokale niveau<br />
Voor het gebied De Kempen worden geen grootschalige saneringsoplossingen voorstelt voor er<br />
(ondiepe) grondwater. Een afwegingskader voor aanpak van het grondwater op lokale niveau dient<br />
nog nader uitgewerkt te worden met gebiedsbeheerders. Dit proces zal de komende tijd door het<br />
projectbureau ABdK wordt ingezet.<br />
81
Kennis voor de Kaderrichtlijn Water en Grondwaterrichtlijn:<br />
stand van zaken en aandachtspunten voor de<br />
(nabije) toekomst<br />
Remco van Ek<br />
Remco van Ek – Deltares - Remco.vanek@deltares.nl<br />
Nu het meeste inhoudelijke werk is gedaan voor de realisatie van het eerste stroomgebiedbeheersplan,<br />
is het tijd na te denken over de werkzaamheden nodig bij de voorbereiding van het tweede<br />
stroomgebiedbeheersplan. Het opstellen van stroomgebiedbeheersplannen zoals de EU dat verlangd<br />
is nieuw voor Nederland, en bleek achteraf niet eenvoudig. Onzekerheid over de haalbaarheid van<br />
doelstellingen in combinatie met de noodzaak om te kunnen voldoen aan het strakke tijdspad van de<br />
EU hebben er voor gezorgd dat diverse inhoudelijke aspecten waarvoor nader onderzoek gewenst is<br />
nu vooral zijn uitgewerkt via ‘quick scans’. Daarnaast mag worden verwacht dat de toekomstige KRW<br />
stroomgebiedbeheersplannen naast waterkwaliteit, meer en meer rekening moeten gaan houden met<br />
andere aspecten van het waterbeheer zoals wateroverlast en droogte.<br />
Voor wat betreft de implementatie en nadere uitwerking van de grondwater aspecten binnen de KRW<br />
heeft de landelijke werkgroep grondwater een belangrijke kaderstellende rol. Vanuit deze werkgroep<br />
vindt een inventarisatie plaats van beleidvragen en daaraan gekoppelde kennisvragen die in de<br />
periode 2009 – 2014 dienen te worden opgepakt. Prioritering zal plaatsvinden in overleg met regionale<br />
overheden. In de presentatie zal worden ingegaan op een aantal van kennishiaten, zoals:<br />
1. Nadere uitwerking interactie grondwater-oppervlaktewater<br />
2. Toetsen, beoordelen (protocol vaststellen goede toestand GWL)<br />
3. Maatregelen (prognose ingreep-effect, tools)<br />
4. Monitoring en basisinformatie (betrouwbaarheid, representativiteit)<br />
5. Normering/doelen (drempelwaarden)<br />
6. Proces ondersteuning (wat speelt er op EU niveau?)<br />
7. Informatie ontsluiting (hoe optimaal leren van elkaar?)<br />
82