05.09.2013 Views

Symposiumgids 2008 - Bodembreed

Symposiumgids 2008 - Bodembreed

Symposiumgids 2008 - Bodembreed

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

SAMENVATTINGEN<br />

&<br />

VOORDRACHTEN<br />

BODEM BREED <strong>2008</strong><br />

20 e Nationaal Symposium Bodem Breed<br />

2 en 3 december <strong>2008</strong><br />

Congrescentrum De Werelt te Lunteren<br />

Redactie: Peter van Mullekom (symposium@bodembreed.nl)<br />

Uitgave: SKB<br />

Postbus 420<br />

2800 AK GOUDA<br />

Telefoon : 0182-540690<br />

Fax : 0182-540691<br />

E-mail : skb@cur.nl<br />

December <strong>2008</strong>


Thema 1 Klimaat & Energie<br />

Inhoud<br />

Sessie 1.1 Biobrandstoffen en de effecten op bodembeheer<br />

Biobrandstoffen en de effecten op bodembeheer ............................................................................. 2<br />

Drs. A. van der Mei en Dr. K.J. Kamminga<br />

Sessie 1.2 Klimaatveranderingen en het Bodemsysteem: beperkingen of mogelijkheden?<br />

Nederlandse landbouw en CO2: niet meer dan een kleine rol .......................................................... 3<br />

G.J. van der Burgt, S. Staps en B. Timmermans<br />

Klimaatreddende bodem: Biochar, ondergrondse CO2 opslag ........................................................ 4<br />

Rob van Haren, Romke Postma<br />

Thema 2 Inrichting van Stad en Land<br />

Sessie 2.1 BodemSpiegel: agenda voor de toekomst<br />

Sessie 2.2 Bewuste bodemgebruikers<br />

Sessie 2.3 Visies op duurzaam gebruik van de ondergrond (1)<br />

Hoe maak je een bodemvisie die bijdraagt aan de duurzame inrichting van stad en land? ......... 6<br />

Roelof Westerhof en Dirk van der Eijk<br />

Visie Jong SKB: Ondergrond Nieuwe Stijl! ........................................................................................7<br />

Otto van Westrenen<br />

Sessie 2.4 Visies op duurzaam gebruik van de ondergrond (2)<br />

Redeneerlijn voor de ondergrond........................................................................................................ 8<br />

Dhr Mark in ’t Veld en Pascal Zoetbrood<br />

Duurzaam gebruik van de ondergrond ............................................................................................. 10<br />

Riekje Wiersma<br />

Visie op de Ondergrond in de Praktijk .............................................................................................. 11<br />

Reinder Slager en Aiko Hensums<br />

Sessie 2.5 Inrichting van het landelijke gebied: hoe zit het met bodem?<br />

Veranderend landgebruik in het landelijk gebied; wordt de bodem er beter van? ...................... 13<br />

Kor Zwart en Annemieke Smit<br />

Op weg naar duurzaam bodemgebruik in het landelijk gebied: gebiedsanalyse,<br />

schetsschuiten en bodemdiensten ................................................................................................... 14<br />

Carla Roghair en Berthe Jongejan<br />

Sessie 2.6 Anders saneren: natuur en locatie inrichting bepalen de keuze<br />

Volgermeer: hoe ondergrond en leeflaaggrond ingrijpen op inrichting en beheer..................... 16<br />

Marten van der Wijk<br />

Polder Stededijk – Van saneren naar natuur- en recreëren............................................................ 18<br />

Maartje van Meeteren<br />

Afstemming grondwaterbeheerssysteem & herinrichting bij gasfabrieksterrein Kralingen<br />

in Rotterdam ........................................................................................................................................ 19<br />

Kees de Vette en Johannes Slagter<br />

Thema 3 Natuurlijke Bronnen<br />

Sessie 3.1 De bodem onder ons bestaan<br />

"De bodem onder ons bestaan" - de bodem en LNV....................................................................... 22<br />

Marian Hopman<br />

Sessie 3.2 Vers en veilig drinkwater van eigen bodem<br />

I


Thema 4 De toekomst onder onze bodem<br />

Sessie 4.1 Duurzame bodemsanering, staan we er open voor?<br />

Carbon footprint bodemsaneringen .................................................................................................. 24<br />

Wilfried ter Woerds<br />

Kwantificering van de CO2 emissie van bodemsaneringstechnieken ........................................... 25<br />

Charles Pijls en Tobias Praamstra<br />

Sessie 4.2 Nazorg op de balans<br />

Rekenmodel Nazorgkosten Bodemsanering, SKB project: PP5304 .............................................. 26<br />

Joost Martens, Rob Heijer en Kees de Vette<br />

Sessie 4.3 De vruchten van de vitale bodem<br />

Het belang van een goede bodemkwaliteit, geïllustreerd aan de ecologie in de stedelijke<br />

omgeving.............................................................................................................................................. 27<br />

Anton Roeloffzen<br />

Gevoel voor maat bij een vitale bodem............................................................................................. 29<br />

Anton M. Breure en Michiel Rutgers<br />

Spade: bodem voor een vitaal platteland .........................................................................................30<br />

Van Rijsingen<br />

Sessie 4.4 Kennisagenda Bodem<br />

Dutch Soil Platform (DSP) .................................................................................................................. 32<br />

Riekje Wiersm en Sandra Boekhold<br />

Ecogenomics Consortium.................................................................................................................. 33<br />

Hans van Veen en Bart Pieterse<br />

Sessie 4.5 De ondergrond, bodem onder onze toekomst!<br />

Gebiedsgericht ondergrondbeheer in stedelijk gebied................................................................... 34<br />

Petra van der Lugt<br />

Waarom de industrie de bodem nodig heeft: de intelligentie van de bodem benut..................... 36<br />

Sytze Keuning<br />

Sessie 4.6 Een rode Ferrari?<br />

Een rode Ferrari? Toekomstdromen van bodemprofessionals ..................................................... 37<br />

P.J. de Bruijn<br />

Thema 5 De zin en onzin van toepassing van in-situ technieken<br />

Sessie 5.1 Wat moeten we met nieuwe in-situ technieken?<br />

en 5.2<br />

Praktijk voorbeeld van Eenvoudige toepassing van bio-augmentatie voor VOCl<br />

verontreinigingen ................................................................................................................................ 40<br />

Ir. S.H. Lieten, Ir. J.B.M. van Bemmel en Ir. M.J.C. Henssen<br />

Abstract DNA-bewijs CKW-dechlorering (PT7431) .......................................................................... 41<br />

Jan Truijen<br />

In Situ Metaal Precipitatie (ISMP): Stabiliteit van sulfiden en belang van andere<br />

bindingsvormen................................................................................................................................... 42<br />

J.J. Steketee, E.W. Reijlink, M.P.M. van Gool, Th.J.S. Keijzer, C.G.J.M. Pijls<br />

Omgaan met thiocyanaat op gasfabrieksterreinen.......................................................................... 43<br />

Victor Brettschneider en Maurice Henssen<br />

Degradation of MtBE, influences of field and detection of the degradation ................................. 44<br />

Alette Langenhoff, Harry Veld and Jan Gerritse<br />

II


Sessie 5.3 Loopt bodemsanering warm voor Warmte Koude Opslag?<br />

Groener licht voor Bodemenergie ..................................................................................................... 46<br />

Roger Ravelli<br />

Technische ontwerpen van combinatiesystemen voor bodemsanering en<br />

bodemenergie voor Kanaalzone Apeldoorn..................................................................................... 47<br />

Marc van Bemmel, Bas Godschal, Ron Nap en Edwin Dijkhuis<br />

Duurzaam bodemsaneren met bodemenergie ................................................................................. 48<br />

H. Slenders, R. Verburg, J. Schreurs en M. Muurmans<br />

Sessie 5.4 Toepassingen van in-situ technieken: de realiteit!<br />

Do’en don’ts bij thermische saneringen: zin en onzin van stoom................................................ 49<br />

Yvo Veenis<br />

Schaarsbergen: Een voorbeeld van hoe een complexe in-situ sanering succesvol kan zijn ..... 50<br />

Rudi Pelgrum en Gerben van der Sterren<br />

Naar een optimale in-situ sanering van gasfabriek Tilburg ............................................................ 51<br />

Christian Soeter<br />

Contracteren van bodemsaneringprojecten..................................................................................... 52<br />

Henberto Remmerts<br />

Sessie 5.5 In-situ technieken geëvalueerd<br />

en 5.6<br />

Professioneel opdrachtgeverschap maakt in-situ sanering effectief ............................................ 54<br />

Gerben van der Sterren en Aiko Hensums<br />

Een accurate aanpak van CKW verontreinigingen .......................................................................... 55<br />

Ko Hage en Francis Wigbers-in het Veld<br />

Betere benutting natuurlijke afbraak in stedelijk gebied is mogelijk............................................. 56<br />

John Lexmond<br />

In-Situ Sanering: Gelukt (of toch . . .wel)! ......................................................................................... 57<br />

Jan van den Boogaart, Ronald Borst, Wim Plaisier en Yvo Veenis<br />

Thema 6 De vele toepassingsmogelijkheden van beschikbare<br />

bodeminformatie<br />

Sessie 6.1 Toepassing van bodeminformatie: vraag ontmoet aanbod<br />

en 6.2<br />

Hart van Zuid, gebiedsgerichte stadsontwikkeling in Rotterdam aan de hand van<br />

bodeminformatie ................................................................................................................................. 60<br />

Peter Dorsman, Christian Veldhuis, Petra van der Lugt en Leo van der Wal<br />

Nieuwe Bodemkaart veengebieden van de provincie Utrecht, wat doen we daar mee? ............. 62<br />

Arjan Niessen<br />

"Zoekt en gij zult vinden" ................................................................................................................... 63<br />

Linda Maring, Rob Nieuwenhuis en Mirjam Hack<br />

Verontreinigingsverwachtingkaarten schetsen een robuust beeld van de ondergrond ............. 64<br />

Adrie van Ruiten en Peter de Vries<br />

Thema 7 De praktijk van het Besluit Bodemkwaliteit<br />

Sessie 7.3 Afweging generiek-gebiedsspecifiek beleid<br />

Sessie 7.4 Ervaringen en monitoring van het Besluit bodemkwaliteit in <strong>2008</strong> -<br />

Samen lossen we het op!<br />

Sessie 7.5 Grond voor de herinrichting van plassen: willen we dat?<br />

Sessie 7.6 Handhaving van het Besluit Bodemkwaliteit: de voorwaarde voor<br />

succesvolbodembeheer<br />

De HUM-Bbk: het ontstaan, de inhoud en het gebruik .................................................................... 66<br />

Gerard Kruse, Wim Coopmans en Herman Miedema<br />

III


Thema 8 Wat brengen ons de ontwikkelingen in Europa?<br />

Sessie 8.3 Europese Bodemthema's nader verkend<br />

Uitgangspunten en achtergronden voor een advies over afdekking van de bodem ................... 68<br />

J. van Wensem<br />

Bodemverdichting, een beperkt onderkend probleem in Nederland............................................. 70<br />

J.J.H. van den Akker<br />

Harmonisatie van methoden voor risico inschattingen voor bodemdegradatie in Europa ........ 72<br />

Christy van Beek & Oene Oenema<br />

Kaderrichtlijn bodembescherming .................................................................................................... 74<br />

M.N.E. (Maartje) Nelemans<br />

Sessie 8.4 Wat is de invloed van Europa op onze bodemnormen?<br />

Wat is de invloed van Europa op onze bodemnormen? ................................................................. 75<br />

Joke Wezenbeek<br />

De kansen en risico’s van internationale normalisatie ................................................................... 78<br />

Sander Dijkstra<br />

Sessie 8.5 Stroomgebiedsbeheersplannen: en hoe nu verder met de Kaderrichtlijn Water en<br />

Grondwaterrichtlijn?<br />

Beleid en organisatie Kaderrichtlijn Water en Grondwaterrichtlijn: stand van zaken en<br />

aandachtspunten voor de (nabije) toekomst.................................................................................... 79<br />

Floris Verhagen<br />

Gebiedsgericht grondwaterbeheer in relatie tot de grondwaterrichtlijn: stand van zaken en<br />

aandachtspunten voor de (nabije) toekomst.................................................................................... 81<br />

Eric Kessels<br />

Kennis voor de Kaderrichtlijn Water en Grondwaterrichtlijn: stand van zaken en<br />

aandachtspunten voor de (nabije) toekomst.................................................................................... 82<br />

Remco van Ek<br />

Sessie 8.6 Bodemkennis als exportproduct!<br />

IV


Thema 1<br />

Klimaat & Energie<br />

Sessie 1.1 Biobrandstoffen en de effecten op bodembeheer<br />

Sessie 1.2 Klimaatveranderingen en het Bodemsysteem: beperkingen of mogelijkheden?<br />

1


Biobrandstoffen en de effecten op bodembeheer<br />

Drs. A. van der Mei - Duinn te Groningen<br />

Dr. K.J. Kamminga - KNN te Groningen<br />

Drs. A. van der Mei en Dr. K.J. Kamminga<br />

De transitie naar een duurzame energiehuishouding vraagt de komende decennia een grotere inzet<br />

van nieuwe energiebronnen. In tegenstelling tot traditionele energiebronnen zoals kolen, olie en<br />

aardgas worden deze duurzame energiebronnen gekenmerkt door een grotere ruimtelijke- en<br />

bodemimpact. Wind kent bijvoorbeeld een ruimtelijke impact in de vorm van effecten op zichtlijnen in<br />

het landschap. Biomassa kent naast een ruimtelijke impact ook een sterke bodemimpact. In de sessie<br />

‘Biobrandstoffen en de effecten op bodembeheer’ gaan we in op de ruimtelijke en bodemeffecten van<br />

biomassa en hoe hiermee kan worden omgegaan.<br />

In de presentatie gaan Cor Kamminga (KNN) en Age van der Mei (Duinn) onder andere in op de<br />

volgende onderwerpen en oplossingsrichtingen:<br />

- de relatie tussen energie en ruimte; dit onderwerp wordt besproken aan de hand van een<br />

internationaal project (Grounds for Change).<br />

- de veranderende energiehuishouding en de effecten op ruimte en bodem. In het bijzonder wordt<br />

hier ingegaan op de energieoptie biomassa.<br />

- de rol van biomassa in de energietransitie; welke kansen en bedreigingen spelen hier? Hier wordt<br />

ingegaan op de duurzaamheidscriteria voor biomassa, bijvoorbeeld voedsel- versus energievoorziening.<br />

- de impact van biomassateelt op de bodemkwaliteit; hierbij wordt ingegaan op koolstofinhoud en<br />

nutriëntenbalans en de effecten op de bodem.<br />

- stimuleren van duurzaam bodemgebruik door het economisch waarderen van de bodemkwaliteit.<br />

2


Nederlandse landbouw en CO2:<br />

niet meer dan een kleine rol<br />

G.J. van der Burgt, S. Staps en B. Timmermans<br />

G.J. van der Burgt - Louis Bolk Instituut (g.vanderburgt@louisbolk.nl)<br />

S. Staps - Louis Bolk Instituut<br />

B. Timmermans - Louis Bolk Instituut<br />

In discussies over broeikasgasemissies wordt de landbouw regelmatig genoemd als bron voor<br />

mogelijke oplossingen. Het Rodale Institute (USA) concludeert in een studie dat de landbouw een<br />

grote bijdrage kan leveren, en Australische onderzoekers beweren het zelfde. Voor twee aspecten<br />

wordt de situatie in Nederland belicht: verhoging van het organische stof gehalte in de bodem om<br />

daarmee CO2 vast te leggen en energieproductie uit biomassa.<br />

Kan de Nederlandse landbouw door verhoging van het bodem organische stof substantieel<br />

bijdragen aan CO2-vastlegging?<br />

Grond bevat organische stof en dus koolstof. De voorraad in de grond is vele malen groter dan de<br />

jaarlijkse aanvoer of afbraak. Nederland heeft ruwweg 2 miljoen hectare landbouwgrond, waarvan 1,2<br />

miljoen hectare grasland. Landbouwkundig bezien is verhoging van het organische stof gehalte van<br />

grasland vaak niet nodig, verhoging is moeilijk te realiseren en kan voor nieuwe problemen zorgen<br />

zoals onevenwichtige mineralenaanvoer. Grasland is dus niet de primaire doelgroep als het gaat om<br />

extra CO2-vastlegging.<br />

In akkerbouwgebieden bevat de bodem gemiddeld 1,8% organische stof. Een verhoging met 0,2% is<br />

landbouwkundig uitvoerbaar als het over 10 jaar wordt uitgesmeerd. Dat is per jaar ongeveer 400<br />

kg/ha koolstof die additioneel moet worden vastgelegd. Daarvoor is ieder jaar 7 miljoen ton compost<br />

nodig. De jaarlijkse productie van GFT- en groencompost in Nederland is 1,5 miljoen ton. Die wordt<br />

voor een groot deel al gebruikt en wordt dus al elders ingezet voor CO2-vastlegging. De dierlijke mest<br />

in Nederland wordt ook al grotendeels ingezet op landbouwgrond en is dus niet ´vrij´ beschikbaar voor<br />

extra CO2-vastlegging. Aanvoer naar de akkers is dus kwantitatief zeer beperkt.<br />

De benodigde organische stof kan ter plekke geproduceerd worden door inzaai van groenbemesters.<br />

Dat levert ruim 100 kg vastgelegde koolstof per hectare: substantieel ten opzichte van de benodigde<br />

400, maar lang niet genoeg. Een andere gewassenkeuze, zoals meer graan in het bouwplan, levert<br />

ook extra organische stof op.<br />

Conclusie: de potentie van de grond om extra koolstof vast te leggen lijkt groot maar is het niet.<br />

Kan de Nederlandse landbouw energieleverancier te worden, zonder dat dit ten koste gaat van<br />

de bodem organische stof?<br />

Gewasresten en dierlijke mest keren veelal onverwerkt terug naar de grond en dragen bij aan het in<br />

stand houden van het organische stof gehalte. Deze zelfde organische stof stromen kunnen benut<br />

worden voor energiewinning door vergisting waarbij, in tegenstelling tot verbranding, een restproduct<br />

ontstaat. Dat kan als meststof en organische stof leverancier ingezet worden. In het vergistingsproces<br />

wordt de makkelijk verteerbare koolstof verbruikt door methaanproducerende bacteriën. Voor de<br />

bodem organische stof balans maakt het rekenkundig niet zo veel uit of de organische stof ‘vers’ in de<br />

grond wordt gebracht of eerst wordt uitgemolken voor energiewinning. Voor het bodemleven zou het<br />

echter wel degelijk een groot verschil kunnen uitmaken. Vers materiaal met makkelijk verteerbare<br />

koolstof is voedsel; digestaat met alleen nog moeilijk verteerbare koolstof betekent op een houtje<br />

bijten. De door vergisting geproduceerde energie is een kleine bijdrage aan de totale Nederlandse<br />

energiebehoefte.<br />

Conclusie: energieonttrekking aan gewasresten is mogelijk, maar de gevolgen voor het bodem<br />

ecosysteem moeten eerst onderzocht worden.<br />

3


Klimaatreddende bodem:<br />

Biochar, ondergrondse CO2 opslag<br />

Rob van Haren, Romke Postma<br />

Rob van Haren - Kiemkracht (rob@kiemkracht.com)<br />

Romke Postma - NMI (rompke.postma@nmi-agro.nl)<br />

Biochar is een inerte koolstofvorm die vrijkomt bij thermische conversie van biomassa. Na honderden<br />

jaren is Biochar nog steeds in de bodem aanwezig en heeft daar bodemverbeterende eigenschappen.<br />

Landbouwers kunnen een bijdrage leveren aan het opslaan van CO2 in de bodem door deze<br />

permanent vast te leggen in de vorm van Biochar.<br />

In de landbouw komt jaarlijks 18 Mton aan restproducten vrij. Als deze restproducten in Biochar<br />

worden omgezet, leggen ze jaarlijks18 Mton CO2 vast. De Kyotodoelstelling is 13 Mton CO2. Biochar<br />

verhoogt bovendien bodemvruchtbaarheid op 200,000 ha per jaar.<br />

Biochar is een inerte (refractaire) koolstofvorm die in de bodem nauwelijks afbreekt. Biochar verhoogt<br />

de bodemvruchtbaarheid, verhoogt bodemstabiliteit, vermindert erosie en verhoogt het<br />

vochtvasthoudend en waterbergend vermogen van de bodem. Vanwege de positieve eigenschappen<br />

van Biochar op bodem wil de UNCCD (Convention to Combat Desertification) van de Verenigde<br />

Naties het gebruik hiervan stimuleren. De UNCCD wil bij de volgende onderhandelingsronde in 2011<br />

Biochar als officiële methode van Carbon Capture and Storage in de bodem op de lijst van carbontrade<br />

te krijgen. Boeren krijgen dan CO2 credits voor het permanent opslaan van CO2 in de bodem<br />

met behulp van Biochar.<br />

Biochar ontstaat bij “verkoling” van organisch materiaal bij hoge temperatuur onder zuurstofarme<br />

condities. Er zijn verschillende commerciële en semi-industriële pyrolyse en torrefactie technologieën<br />

beschikbaar voor productie van Biochar. Bij de productie van Biochar komt energie in de vorm van<br />

(syn)gas, biocrude en warmte vrij.<br />

De Nederlandse landbouw produceert zeer veel bijproducten. Het Platform Groene Grondstoffen<br />

schat dat er circa 18 Mton aan bijproducten uit de landbouw (primaire, secundaire en tertiaire<br />

bijproducten op droge stof basis, Rabau et al 2006) per jaar beschikbaar komt. Deze 18 Mton is meer<br />

dan voldoende voor het realiseren van de totale Kyoto doelstelling van 13 Mton CO2 reductie in<br />

Nederland. De landbouw kan dit in potentie uitvoeren door alle landbouwbijproducten om te zetten in<br />

Biochar en deze in de bodem te verwerken. Dit levert een totale CO2 reductie van 18 Mton op. Voor<br />

de productie van 1 ton Biochar is 2-3 ton biomassa nodig op droge stof basis. Eén ton Biochar komt<br />

overeen met opslag van 2 ton CO2 (variatie is 1,3 - 3 ton CO2 afhankelijk van soort biomassa). Men<br />

kan ruwweg stellen dat voor 1 ton CO2 opslag in de bodem er 1 ton biomassa (droge stof basis) nodig<br />

is. Voor het opslaan van 18 Mton CO2 in de bodem, kan het organisch stof percentage met 1%<br />

verhoogd worden op circa 200.000 ha landbouwgrond.<br />

Voor het toepassen van Biochar op grote schaal moeten onderstaande kennisvragen opgelost worden<br />

en praktijkstudies uitgevoerd worden:<br />

- Ontwikkelen van logistieke concepten voor het verzamelen van bijproducten uit de landbouw;<br />

- Opschalen tot semi-industrieel niveau van thermische conversie technologieën van biomassa voor<br />

Biochar productie met landbouwkundige kwaliteiten;<br />

- Duurzaamheidanalyse van de Biochar keten;<br />

- Bodem en landbouwkundig onderzoek ten aanzien van de juiste toedieningmethoden van Biochar<br />

en de landbouwkundige werking daarvan;<br />

- Ontwikkelen van landbouwkundige beste praktijken voor Biochar in de bodem en de kennisoverdracht<br />

hiervan in samenwerking met de primaire sector.<br />

4


Thema 2<br />

Inrichting van Stad en Land<br />

Sessie 2.1 BodemSpiegel: agenda voor de toekomst<br />

Sessie 2.2 Bewuste bodemgebruikers<br />

Sessie 2.3 Visies op duurzaam gebruik van de ondergrond (1)<br />

Sessie 2.4 Visies op duurzaam gebruik van de ondergrond (2)<br />

Sessie 2.5 Inrichting van het landelijke gebied: hoe zit het met bodem?<br />

Sessie 2.6 Anders saneren: natuur en locatie inrichting bepalen de keuze<br />

5


Hoe maak je een bodemvisie die bijdraagt aan de<br />

duurzame inrichting van stad en land?<br />

Roelof Westerhof - Royal Haskoning<br />

Dirk van der Eijk - Provincie Zuid-Holland<br />

Roelof Westerhof en Dirk van der Eijk<br />

Een bodemvisie geeft antwoord op de vragen: hoe willen we de bodem gebruiken en<br />

bewaren en waarom? Het gaat om het optimaliseren van het nut dat we nu en later van de bodem<br />

kunnen hebben. Een Bodemvisie gaat over de inhoud, maar ook over organisatie, rolverdeling en<br />

proces. De directe aanleiding om na te denken over een Bodemvisie, is de Agenda voor Vitaal<br />

Platteland. Het Rijk geeft hierin provincies opdracht om een Bodemvisie te ontwikkelen, die ervoor<br />

zorgt dat de gebruikswaarde van de bodem behouden blijft of wordt hersteld. De bodemvisie heeft dus<br />

alles te maken met de inrichting van stad en land.<br />

Veel provincies werken op verschillende manieren aan een bodemvisie. Waar de een begint aan een<br />

inhoudelijk fundament, gaat de ander eerst op zoek naar de verwachtingen die gebiedspartners van<br />

de provincie hebben. De Bodemvisie is opeens een Visie op de Ondergrond of een Bodemvenster.<br />

Wat zit achter deze verschillende aanpakken? Wat kunnen andere bodembeheerders met de<br />

ervaringen uit Bodemvisies?<br />

Tijdens de sessie zullen vertegenwoordigers van provincies hun ervaringen delen met elkaar en met<br />

de zaal. De volgende mensen zijn bereid gevonden aan de sessie deel te nemen: Walter Jonkers<br />

(Zeeland), Sikke Roosma (Friesland) en Dirk van der Eijk (Zuid-Holland).<br />

We zorgen voor een levendige discussie over de Bodemvisie, op basis van praktijkervaringen. Geen<br />

betogen en lange verhalen: we gaan met elkaar in gesprek.<br />

Centraal staan de volgende vragen:<br />

- Hoe ziet de bodemvisie eruit als hij klaar is?<br />

- Op welke manier kan de bodemvisie bijdragen aan de inrichting van stad en land?<br />

- Wat zijn belangrijke aanleidingen om te beginnen met het ontwikkelen van een bodemvisie?<br />

- Welke eerste stappen kun je zetten? Wat heb je nodig om die te kunnen zetten?<br />

- Met welke tussenresultaten kun je scoren? Hoe organiseer je een scoringskans.<br />

- Hoe ga je het traject verder in?<br />

6


Visie Jong SKB: Ondergrond Nieuwe Stijl!<br />

Otto van Westrenen - (Tauw) namens Jong SKB<br />

Otto van Westrenen<br />

Auteurs: Otto van Westrenen (Tauw), Marloes Springer (Royal Haskoning), Annemarie Troost<br />

(Lankelma Geotechniek Almelo), Hugo Alefs (KuiperCompagnons), Waterschap Brabantse Delta,<br />

Brabant water.<br />

Ondergrond Nieuwe Stijl!<br />

Om ons heen zien we veel gebeuren: nieuwbouwwijken worden uit de grond gestampt, stukken land<br />

worden teruggeven aan de natuur, enzovoorts. Wat we veelal niet zien, is dat er onder onze voeten<br />

ook een dynamische wereld schuil gaat. Een wereld van kabels en leidingen, grondwateronttrekingen,<br />

archeologische waarden, drinkwaterbronnen en wie weet wat allemaal nog meer. Bovengronds lijkt<br />

alles goed georganiseerd. Maar voor de ondergrond is nauwelijks structuur te vinden. Daar moet<br />

verandering in komen! Zeker als je bedenkt dat de druk op ondergronds ruimtegebruik enkel maar<br />

meer toe zal nemen.<br />

Het is tijd om koers te zetten richting een integrale toekomst voor de ondergrond. Op initiatief van<br />

Jong SKB is in <strong>2008</strong> een aantal jonge professionals op onderzoek uitgegaan. Vertegenwoordigers uit<br />

de wereld van bodemsanering, en bescherming, waterschappen, waterwinbedrijven, ruimtelijke<br />

ontwikkeling en een organisatiedeskundige verkennen in een aantal sessies de verschillende<br />

manieren waarop zij om zouden willen gaan met de ondergrond. Met vereende kracht worden de<br />

diverse en soms tegenstrijdige belangen verenigd en omgebogen naar een gezamenlijke visie over de<br />

ondergrond: “Ondergrond Nieuwe Stijl!”.<br />

Tijdens BodemBreed wordt het concept van deze visie gepresenteerd aan het werkveld bodem. Door<br />

middel van discussies willen wij met u de visie nog verder aanscherpen. Dus spreek ons aan en geef<br />

uw mening!<br />

7


Redeneerlijn voor de ondergrond<br />

Dhr Mark in ’t Veld (mark.intveld@tauw.nl)<br />

Pascal Zoetbrood (pascal.zoetbrood@tauw.nl)<br />

Tauw<br />

Handelskade 11<br />

Postbus133<br />

7400 AC Deventer<br />

Dhr Mark in ’t Veld en Pascal Zoetbrood<br />

Inleiding<br />

In toenemende mate wordt er gebruik gemaakt van de ondergrond. Het is bij veel betrokkenen in<br />

beperkte mate bekend welke effecten dit handelen heeft op de bodem. Gebrek aan kennis en inzicht<br />

in de gevolgen maakt de kans groot dat de waarden van de ondergrond bij de besluitvorming over<br />

ondergronds ruimtegebruik niet of onvolledig worden meegewogen.Tauw heeft in opdracht van het<br />

ministerie VROM een redeneerlijn opgesteld die inzicht geeft in de gevolgen van diverse activiteiten in<br />

de ondergrond en die helpt om de witte vlekken in de kennis over de ondergrond te identificeren en te<br />

prioriteren. De redeneerlijn is besproken en getoetst in een ronde regiobijeenkomsten in oktober.<br />

De redeneerlijn als hulpmiddel bij afwegingen<br />

De redeneerlijn voor de ondergrond is geen afwegingskader, maar is een hulpmiddel voor de<br />

(politieke) afweging over ondergrondse activiteiten. De redeneerlijn heeft in de context van<br />

besluitvorming het doel om kennis over de consequenties van ondergrondse activiteiten op de<br />

bodemfuncties te ontsluiten. Deze kennis kan een overheid gebruiken in haar afweging. Wij<br />

onderscheiden bij deze afweging voor de ondergrond twee relevante situaties, namelijk:<br />

- een concrete activiteit in de ondergrond waar een overheid een uitspraak over moet doen;<br />

- vaststellen van ambities voor de bodem in het kader van bijvoorbeeld een bodemvisie.<br />

Deze situaties betekenen voor de redeneerlijn twee aanvliegroutes, gebaseerd op gelijkwaardige<br />

kennis, maar waarvoor verschillende stappen in de redeneerlijn doorlopen moeten worden. Bij de<br />

beoordeling van een initiatief voor bijvoorbeeld ondergronds bouwen of warmte- en koudeopslag volgt<br />

uit de redeneerlijn dat een overheid haar besluit moet baseren op de beschikbare kennis ten aanzien<br />

van de effecten van de activiteit op de bodem en haar functioneren. Een bodemvisie vraagt om de<br />

omgekeerde aanpak. Welke functies wil je waar beschermen en welke activiteiten wil je op basis<br />

hiervan dus niet toelaten in bepaalde gebieden.<br />

Methode van kennisontsluiting<br />

De kennisontsluiting in de redeneerlijn is gebaseerd op de milieuprobleemeffectketen (Bouwer en<br />

Leroy, 1995), vertaald naar ondergrondse activiteiten.<br />

Activiteiten Ingrepen Effecten<br />

1 2 3<br />

8<br />

Consequenties<br />

bodemfuncties<br />

Wij onderscheiden vier schakels in de effectketen voor ondergrondse activiteiten. Zo leidt een<br />

(ondergrondse) activiteit, zoals de bouw van een tunnel tot de ingreep: ontgraving. Deze ingreep leidt<br />

daaropvolgend tot een effect in de ondergrond, bijvoorbeeld een hydrologische toestandsverandering.<br />

Dit effect kan tot slot consequenties hebben voor de bodemfuncties. Een hydrologische<br />

toestandsverandering kan bijvoorbeeld nadelige gevolgen hebben voor de voedselproductie in een<br />

gebied.<br />

Deze effectketen is vertaald naar drie tabellen:<br />

Tabel 1: activiteiten in de ondergrond vertaald naar ingrepen<br />

Deze tabel geeft inzicht in welke activiteit leidt tot welke ingreep. We onderscheiden zes categorieën<br />

activiteiten, namelijk bodemenergie, ondergronds bouwen, ondergrondse infrastructuur, winning<br />

delfstoffen, opslag in de ondergrond en winning van grondwater. Hierbij wordt onderscheid gemaakt<br />

tussen activiteiten in de ondiepe ondergrond, de grondwaterlaag en de diepe ondergrond


Tabel 2: de effecten van ingrepen in de bodem<br />

We hebben onderscheid gemaakt tussen onderstaande typen effecten:<br />

- Hydrologische toestandsverandering (verandering van grondwaterstroming, grondwaterstand of<br />

menging van verschillende typen grondwater)<br />

- Biotische toestandsverandering (verandering leefomgeving bodemleven)<br />

- Chemische toestandsverandering (verandering chemische kwaliteit van de bodem en grondwater<br />

door verontreiniging)<br />

- Fysische toestandsverandering (verandering van de fysische toestand van de bodem door<br />

temperatuurverandering of door trilling)<br />

- Verstoring van de bodem (Vergraving in de ondiepe ondergrond of het doorboren van<br />

bodemlagen en/of scheidende lagen)<br />

- De verandering van de hoeveelheid beschikbare ondergrondse ruimte<br />

De mate van effect is bepaald op basis van twee indicatoren, namelijk het schaalniveau van de<br />

toestandsverandering en het regeneratievermogen van de bodem<br />

Tabel 3: consequenties van effecten voor bodemfuncties<br />

Voor de categorisering van de bodemfuncties hebben wij gekozen voor de indeling van de EU<br />

Bodemstrategie. Wij spreken van een ‘consequentie’ wanneer een effect van een ondergrondse<br />

activiteit of een combinatie van activiteiten negatieve gevolgen dan wel positieve gevolgen heeft voor<br />

het functioneren van een bodemfunctie.<br />

9


Duurzaam gebruik van de ondergrond<br />

Drs. H.E. (Riekje) Wiersma<br />

Royal Haskoning<br />

(06 – 516 108 05)<br />

Riekje.Wiersma@RoyalHaskoning.com<br />

Riekje Wiersma<br />

Inleiding<br />

De verwachting is dat het gebruik van de ondergrond de komende jaren sterk zal toenemen, mede<br />

doordat de ondergrond oplossingen biedt voor enkele zeer actuele vraagstukken. Zo levert het gebruik<br />

van de ondergrond voor de energievoorziening een positieve bijdrage aan de reductie van CO2<br />

uitstoot. Tevens biedt de ondergrond kansen om effectief met de schaarse ruimte om te gaan en<br />

daarmee verrommeling tegen te gaan. Naast de positieve kanten heeft gebruik maken van de<br />

ondergrond ook negatieve effecten, veel gebruiksvormen hebben een negatieve invloed op het<br />

bodemwatersysteem.<br />

Steeds meer provincies en gemeenten willen beleid gaan maken voor de ondergrond. Belangrijk<br />

hierbij is de afweging die gemaakt moet worden tussen gebruik en bescherming. De vraag is welke<br />

vormen van gebruik, in welke mate en waar, kunnen worden toegepast, zonder dat dit ten koste gaat<br />

van de gewenste kwaliteiten van de bodem in dat gebied. Met andere woorden, hoe kan de<br />

ondergrond op een duurzame manier gebruikt worden.<br />

Het project<br />

Royal Haskoning heeft in opdracht van de Technische commissie bodembescherming een<br />

inventarisatie gemaakt van de gevolgen van de verschillende vormen van gebruik van de ondergrond<br />

en de effecten van dit gebruik op het bodem-watersysteem. Vervolgens is gekeken naar de betekenis<br />

van deze effecten voor het functioneren van de bodem. Op basis hiervan heeft Royal Haskoning een<br />

advies uitgebracht over de aspecten die belangrijk zijn bij het maken van afwegingskader over gebruik<br />

van de ondergrond.<br />

De presentatie<br />

Tijdens BodemBreed willen we de resultaten van het project presenteren. De presentatie zal bestaan<br />

uit:<br />

- Een korte toelichting op de verschillende vormen van gebruik van de ondergrond en de meest<br />

belangrijke effecten;<br />

- Mogelijke consequenties voor het gebruik van de bodem in een bepaald gebied;<br />

- Belangrijke aspecten bij het maken van een afwegingskader voor ondergronds ruimtegebruik.<br />

10


Reinder Slager - gemeente Zwolle<br />

Aiko Hensums - TTE<br />

Visie op de Ondergrond in de Praktijk<br />

Gebiedsgerichte aanpak in uitvoering<br />

Reinder Slager en Aiko Hensums<br />

De gemeente Zwolle heeft in oktober 2007 haar Visie op de Ondergrond vastgelegd. Prachtige<br />

visie met een hoog ambitieniveau. En hoe gaat het nu, anderhalf jaar later, met het vertalen van<br />

de Visie naar de Praktijk.<br />

De Visie<br />

In de ‘Visie op de ondergrond van Zwolle’ is verkend hoe duurzaam gebruik van de ondergrond in<br />

Zwolle er uit zou kunnen zien. De visie vormt daarmee de rode draad in het gebruik van de ondergrond<br />

en laat zien dat de ondergrond een belangrijke bijdrage kan leveren aan de duurzame ontwikkeling<br />

van Zwolle. Met de visie wordt duidelijk dat die bijdrage optimaal is als alle aspecten die de<br />

ondergrond betreffen in een vroeg stadium in het ontwikkelingsproces worden meegenomen. In de<br />

visie is de gemeente Zwolle, op basis van vergelijkbare vormen van boven- en ondergronds gebruik<br />

(nu en in de toekomst), opgedeeld in vier deelgebieden. Deze deelgebieden kennen een verschil in<br />

huidig en toekomstig gebruik en daarmee in (ondergrondse) opgaven en oplossingsrichtingen.<br />

Door in te zoomen op deze gebieden zijn in de visie concrete oplossingrichtingen geformuleerd, die<br />

zijn vertaald in een aantal basisprincipes, namelijk:<br />

- Werken met ondergrondse bestemmingen/functie;<br />

- Structureel en georganiseerd gebruik maken van KWO (koude- en warmteopslag);<br />

- Bodemsanering gebiedsgericht benaderen;<br />

- KWO en bodemsanering koppelen;<br />

- Waterbeheer via het grondwater;<br />

- Winning van koude en warmte uit grondwater, dat is opgepompt voor peilbeheer of (drink)<br />

waterwinning;<br />

- Natuur, recreatie, agrarische activiteiten, waterwinning en bescherming van kwalitatief hoogwaardig<br />

grondwater met elkaar combineren in één gebied;<br />

- Structureel en georganiseerd afstemmen van vraag en aanbod van grondwater, koude en warmte.<br />

De raad van de gemeente Zwolle heeft voorgenoemde basisprincipes vastgesteld (d.d. 8 oktober<br />

2007) en heeft daarmee ingestemd met de wens van B&W om de basisprincipes direct toe te passen.<br />

De Praktijk<br />

In de presentatie gaan we in op zowel de procesmatige als de inhoudelijke aspecten van de<br />

implementatie van de Visie in Zwolle. Belangrijke elementen hierbij zijn:<br />

De Opgave<br />

- Opgave voor bodem, duurzame energie en water<br />

- Overzicht van actuele en toekomstige Visie-gerelateerde Projecten in Zwolle (zie onderstaand<br />

figuur)<br />

- Spanningsveld tussen huidige aanpak en aanpak volgens de Visie<br />

De markt<br />

- De veranderende rol van Ontwikkelaars/Energiebedrijven<br />

- De veranderende rol van Consultants<br />

- De nieuwe rol van de Gebruikers<br />

Organisatie<br />

- Veranderingen voor de gemeentelijke organisatie<br />

- Duurzaam Dienstenbedrijf<br />

Financiën<br />

- Hoe is de implementatie van de Visie gefinancierd (organisatie en projecten)<br />

- Toekomstige financieringsinstrumenten<br />

11


Beleid<br />

- Ontwikkelde beleidsinstrumenten die aansluiten op de Visie<br />

- Bodembeleidsplan<br />

- Afkoopregeling<br />

- Nota Bodembeheer<br />

- Structuurvisie ondergrond<br />

Techniek en plannen<br />

- Ingezette technieken,<br />

- Gebiedsplan Zwolle Centraal<br />

Communicatie<br />

- Vorderingen Communicatieplan<br />

12


Veranderend landgebruik in het landelijk gebied; wordt de<br />

bodem er beter van?<br />

Kor Zwart (Kor.Zwart@wur.nl, 0317-486498)<br />

Annemieke Smit<br />

Alterra, Centrum Bodem<br />

Kor Zwart en Annemieke Smit<br />

Het landelijk gebied is minder statisch dan sommigen denken. Functieveranderingen van landbouw<br />

naar natuur of naar recreatieve voorzieningen en de uitbreiding van steden en dorpen geven het<br />

landelijk gebied een steeds veranderend aanzien. Hoe kun je van bodeminformatie gebruik maken bij<br />

de inrichting van het landelijke gebied?<br />

Duurzaam bodemgebruik begint al bij het maken van de inrichtingsplannen. Dan worden keuzes<br />

gemaakt voor de locatie van bebouwing, natuur en recreatie en voor natuurdoeltypen. Hoe kun je in<br />

deze fase van planvorming al bijdragen aan duurzaam bodemgebruik? Vorig jaar is er in Assen een<br />

workshop gehouden net als titel: ‘Met bodem kundig geordend’. De deelnemers aan de workshop<br />

werden in twee groepen verdeeld die beide dezelfde opdracht kregen: Richt het gebied rondom de<br />

dorpen Leek en Roden opnieuw in. Beide groepen konden gebruik maken van digitale kaarten en<br />

andere informatie die in een zogenaamde MapTable kon was opgeslagen en met behulp waarvan<br />

realistische inrichtingsschetsen gemaakt konden worden.<br />

De ene groep kreeg daarbij een methodiek aangereikt waarmee de kansen die de ondergrond bood<br />

systematisch kon worden beschreven en geïnventariseerd. De andere groep kreeg die methodiek niet<br />

en was er ook niet van op de hoogte. Zij ging op een meer klassieke manier aan de gang. Daardoor<br />

was niet alleen de aanpak verschillend. Maar ook de argumenten die later werden gebruikt om het<br />

resultaat te beschrijven verschilden sterk van elkaar.<br />

De groep met de ‘klassieke aanpak’ ging op zoek naar een optimale inrichting op basis van de<br />

bestaande bebouwing en infrastructuur, met extra aandacht voor landschapstypen. Op het laatst is<br />

getoetst of de bodem beperkingen aan het plan oplegde. Dat was deze keer niet het geval.<br />

De andere groep kreeg als hulpmiddel een tabel met ondergrondkwaliteiten (onderdeel van de<br />

lagenbenadering) en de uitleg daarbij. Deze groep werd ‘gedwongen’ om vanuit de ondergrondeigenschappen<br />

een bovengrondse inrichting te ontwerpen. Het resultaat was een inrichting waarin de<br />

structuur van de bodemkaart o.a. tot uiting kwam in de nieuwe woonwijken. Daarbij trad vervlechting<br />

op met natuurfuncties en werd zelfs gebruik gemaakt van archeologische bodeminformatie om de<br />

woonwijk in te richten.<br />

In de discussie achteraf waren de meningen verdeeld over de verschillende manieren van aanpak. De<br />

groep met het hulpmiddel vond dat die werkwijze tot een veel meer gestructureerde aanpak leidde.<br />

Bovendien werd de bodem niet als bedreigend ervaren, wat regelmatig het geval is bij inrichtingen.<br />

Een dergelijke gestructureerde aanpak komt ook de rol van de opdrachtgever ten goede. In de huidige<br />

situatie zet die zich ook heel sterk in op de inhoud van de inrichting, terwijl procesbewaking en –<br />

begeleiding de belangrijkste rol zou moeten zijn.<br />

Voor meer informatie: A. Smit en K. Zwart (<strong>2008</strong>). Duurzaam bodemgebruik: inzichten en<br />

aanbevelingen. Alterra, Wageningen. Alterra-rapport 1544.2<br />

(downloaden via www.alterra.wur.nl)<br />

13


Op weg naar duurzaam bodemgebruik in het landelijk<br />

gebied: gebiedsanalyse, schetsschuiten en<br />

bodemdiensten<br />

Carla Roghair (C.J.Roghair@minlnv.nl)<br />

Berthe Jongejan (B.Jongejan@minlnv.nl)<br />

Dienst Landelijk Gebied<br />

Carla Roghair en Berthe Jongejan<br />

Onder bodemkundigen mopperen we nog wel eens dat de bodem zo weinig meetelt bij gebruik van<br />

diezelfde bodem. Of, zoals een voorzitter van een landinrichtingscommissie ons eens vertelde: “Die<br />

bodem is van groot belang voor hoe je het land in wilt richten. Maar als er besluiten genomen moeten<br />

worden dan telt de korte termijn winst die te behalen valt. De bodem kunnen we immers naar onze<br />

hand zetten”. En zo kwam het dat de ooit eens hoog gewaardeerde, vruchtbare kleigronden in het<br />

landinrichtingsgebied, bij afronding van het project, qua waarde het onderspit moesten delven van de<br />

droge zandgronden. Die zandgronden zijn namelijk erg productief als je ze voorziet van kunstmest,<br />

beregening en bestrijdingsmiddelen.<br />

Het tij is aan het keren. Met de beleidsbrieven bodem en ondergrond gaan we voor een duurzaam<br />

bodemgebruik. Met veel enthousiasme en pittige discussies zoeken we hoe de schop anders de grond<br />

in moet. Dat de bodemkundigen dat niet alleen kunnen bereiken, daar zijn we het over eens.<br />

Voor de Dienst Landelijk Gebied is het ook een uitdaging om de schop anders de grond in te krijgen.<br />

Stel je voor: (uit: Volkskrant, 22 mei 2017)<br />

Gistermiddag is op feestelijke wijze de geboorte<br />

van het nieuwe dorp Steenberger Veld gevierd.<br />

Steenberger Veld is een volledig nieuw gebouwd<br />

dorp in de gebiedsontwikkeling Roden-Leek,<br />

nabij Groningen. Anders dan de bekende Vinexwijken<br />

ademt dit dorp het landschap van lang<br />

vervlogen tijden. Steenberger Veld is gebouwd<br />

op een historische nederzetting uit het bronzen<br />

tijdperk. De ruimtelijke structuur van het dorp<br />

weerspiegelt de structuur van de 3000 jaar oude<br />

nederzetting. Het dorp is gebouwd op een zanduitloper<br />

van het Drents Plateau en kijkt uit over<br />

de lager gelegen veengronden in het westen. Op<br />

de rand van zand en veen zijn enkele biologische<br />

agrarische ondernemingen gevestigd die voor<br />

een groot deel voedsel produceren voor de<br />

lokale markt.<br />

Ten oosten van Steenberger Veld, hogerop op<br />

het plateau en aan weerszijden van de beek,<br />

Waarover gaat nu onze bijdrage in deze sessie?<br />

14<br />

de Lieversche Diep, bestaat de bodem uit zand<br />

en klei. De Lieversche Diep is opnieuw aan het<br />

meanderen gebracht waardoor de wateroverlast<br />

nabij de provinciegrens met Friesland verleden<br />

tijd is geworden. Het voor de natuur interessante<br />

beekdal behoort nu tot de Ecologische<br />

Hoofdstructuur. Bewoners van Steenberger Veld<br />

hebben hier een prachtig wandelgebied<br />

gekregen.<br />

Het ontwerp van Steenberger Veld is tot stand<br />

gekomen in een bijzonder samenspel van<br />

streekbewoners, stedebouwkundigen,<br />

landschapsarchitecten en bodemkundigen. Zo<br />

wordt de energie van het dorp voor een groot<br />

deel geleverd door geothermie (aardwarmte), zijn<br />

de huizen allemaal op zandige bodems gebouwd<br />

en wordt regenwater en grijswater uit het dorp in<br />

een cascadesysteem gezuiverd voordat het op<br />

de beek afwatert.<br />

Het krantenbericht geeft een idee van onze droom. We zien gebiedsontwikkelingen voor ons waarbij<br />

we als mensen ons “doen en laten” weer stevig verankeren in het bodem en watersysteem van het<br />

gebied. Doen en laten duurzaam inpasbaar maken in natuurlijke kringlopen.<br />

Wat kunnen we vanuit DLG doen in een dergelijk proces en wat doen we al?<br />

De Kapstok Gebiedsontwikkeling (DLG, 2007) geeft schematisch de verschillende fasen en thema’s<br />

weer van een gebiedsontwikkelingsproces. “Bodem” speelt op verschillende plaatsen in dit schema<br />

een rol. Om naar een duurzamer gebruik van de bodem te gaan beginnen we in de voorverkenningsfase<br />

met een gebiedsanalyse waarbij we onder andere de kwaliteiten van de bodem


onderzoeken. In de verkenningsfase gebruikt DLG vaak het instrument “schetsschuit” (een soort<br />

ontwerpatelier) om met actoren uit het gebied de (ontwerp)opgave scherp te krijgen en<br />

oplossingsrichtingen te onderzoeken. In het realisatiestadium komt de bodem duidelijk in beeld daar<br />

waar we met grondverzet en/of verontreinigingen te maken hebben. In de beheers- en exploitatiefase<br />

van een gebiedsontwikkeling speelt de bodem een rol bij bijvoorbeeld keuzes in beheersvormen zoals<br />

afgraven of uitmijnen.<br />

In deze sessie willen we aan de hand van drie “instrumenten” laten zien hoe de bodem meegenomen<br />

kan worden bij gebiedsontwikkelingen. We gaan aan de hand van praktijksituaties in op de analyse<br />

van aanwezige bodemkwaliteiten in het voorverkenningsstadium, op de schetsschuit (en op de rol van<br />

bodemdiensten in het beheerstadium.<br />

Aan de toehoorders de vraag ons te helpen onze droom werkelijkheid te laten worden of aan te vullen,<br />

en ons te vertellen of we op de goede weg zijn om onze droom te realiseren.<br />

15


Volgermeer: hoe ondergrond en leeflaaggrond ingrijpen<br />

op inrichting en beheer<br />

Marten van der Wijk<br />

Marten van der Wijk - Witteveen+Bos<br />

i.s.m. TAUW en het Projectbureau Bodem (gemeente Amsterdam)<br />

Door voormalige stortactiviteiten is de Volgermeerpolder (100 hectare) ernstig verontreinigd met<br />

afvalstoffen uit de chemische industrie. Onder druk van de omwonenden zijn de stortactiviteiten in<br />

1980 stopgezet. Gedurende de daarop volgende twintig jaar is veel onderzoek gedaan ten dienste van<br />

mogelijke saneringsvarianten. Tot uitvoering van de sanering kwam het echter voorlopig niet. Een<br />

mooie kans voor de natuur om een nieuwe status quo in te stellen. Op de natte lagen delen, met veel<br />

industrieel afval, ontstond een dichte begroeiing van populieren, wilgen, vlierbes en bramen. Op de<br />

hogere droge delen, met voornamelijk huishoudelijk afval, was vooral een vegetatie van gras en<br />

bramen aanwezig. Gek genoeg was het oppervlaktewater van de watergangen op de Volgermeer van<br />

goede kwaliteit. Dit ondanks de aanwezigheid van sterk verontreinigde waterbodems en sterk<br />

verontreinigd percolaat water op minder dan 1 meter van het oppervlaktewater.<br />

Rond 1998 werd de sanering van de Volgermeerpolder van een nieuwe impuls voorzien. De<br />

zogenoemde Eco-variant werd ontwikkeld. Deze variant had de volgende doelstellingen:<br />

- voorkomen contactrisico;<br />

- voorkomen verspreidingsrisico<br />

- creëren voorwaarden voor ontwikkeling natte natuur<br />

Voorkomen contact risico werd voornamelijk gerealiseerd door het aanbrengen van een schone<br />

leeflaag. Het voorkomen van verspreidingsrisico ging uit van het instellen van een bufferzone rond de<br />

Volgermeer en het monitoren van de grondwaterkwaliteit in deze bufferzone. De breedte van de<br />

bufferzone werd ondermeer bepaald door de aanwezige bebouwing en infrastructuur.<br />

De voorwaarden voor het creëren van natte natuur werden met name gerealiseerd door het<br />

handhaven van de bestaande watergangen op de Volgermeer, het creëren van een systeem van<br />

sawa vijvers op de lage natte delen van de Volgermeer en het creëren van een retentiebuffer voor het<br />

regenwater in de naastgelegen Burkmeerpolder. De intentie was om het gezamenlijk oppervlak van de<br />

Burkmeer en Volgermeer los te koppelen van het boezemwater. Het hele gebied werd idealiter een<br />

regenwater gevoed watersysteem met optimale condities voor hoogveenvorming in de sawa vijvers.<br />

De natte natuur in de lage delen had als bijkomende voordelen dat er geen herontwikkeling van bos<br />

op de lage delen mogelijk was. Hierdoor kon volstaan worden met dunnere leeflagen op de slecht<br />

draagkrachtige bodem, wat bovendien voor minder transport overlast voor de omwonenden zorgde.<br />

Door het verwijderen van het bos kreeg de weidevogel populatie in de naastgelegen<br />

veenweidegebieden ook meer kansen vanwege het verdwijnen van predators.<br />

De Eco-variant is verder uitgewerkt in een definitief ontwerp en bestek. De sanering is in 2005<br />

opgestart en wordt volgens planning in 2010 afgerond. Het project wordt grotendeels gerealiseerd met<br />

grond afkomstig uit Amsterdamse hergebruiksprojecten. Gedurende deze uitvoeringsfase groeide het<br />

besef dat naast de milieuhygiënische kwaliteit van deze grond ook de civieltechnische kwaliteit en de<br />

actuele nutriëntenbelasting vanuit deze grond naar het nieuw te creëren watersysteem van belang<br />

waren.<br />

De civieltechnische kwaliteit is met name van belang voor het goed functioneren van het technische<br />

systeem. Een te hoge actuele nutriëntenbelasting kan leiden tot een slechte waterkwaliteit of<br />

ontwikkeling van blauwalg. Aan de andere kant kan een optimale waterkwaliteit de vorming van veen<br />

in de sawa’s opgang brengen. Het nieuwe veen kan op termijn zelfs leiden tot het ontstaan van een<br />

natural cap (zelfhelende leeflaag), waardoor herbezinning op nazorg en beheer mogelijk wordt.<br />

Door een goede integratie van ontwerp, inrichting en beheer kan het natte watersysteem minder<br />

gevoelig worden voor nutriëntenbelasting. Door een optimalisatie van ontwerp, inrichting en beheer<br />

kan de kritische fosfaatbelasting van een systeemonderdeel of het gehele water systeem worden<br />

16


verhoogd. Bij overschrijding van de kritische belasting treedt een sterke verslechtering van de<br />

waterkwaliteit op.<br />

De kritische fosfaatbelasting voor een klein ondiep water met relatief veel waterplanten ligt<br />

bijvoorbeeld hoger dan voor een groter meer, met dieper water en relatief weinig waterplanten. Bij de<br />

vraag waar partijen leeflaaggrond worden aangebracht, kan dus rekening worden gehouden met de<br />

kritische fosfaatbelasting van specifieke systeem onderdelen en de kwaliteit van de grond. Ook kan<br />

het ontwerp, de inrichting of het beheer worden aangepast aan de aanwezige bodemkwaliteit, zodat<br />

de actuele fosfaatbelasting vanuit ondermeer de leeflaaggrond onder de kritische belasting blijft.<br />

In de presentatie zal in aanvulling op bovenstaande ook worden ingegaan op het historische<br />

perspectief van de Volgermeer. Onder druk van de lokale bevolking stond de Volgermeer in de<br />

nationale schijnwerpers. Daarna werd het een lange tijd stil rond de polder. Dit betekent echter niet<br />

dat de ontwikkelingen stil stonden. Diverse nieuwe saneringsvarianten werden ingebracht, die elk op<br />

hun wijze aansloten bij de ontwikkelingen in beleid, wetenschap en techniek. Ook het veranderd besef<br />

van de lokale bevolking had zijn weerslag op de diverse varianten.<br />

Om de gewenste natuur- en veenontwikkeling mogelijk te maken zijn er sinds het gereed komen van<br />

het saneringsplan, waar nodig wijzigingen op dit plan doorgevoerd. In de presentatie zal worden<br />

aangegeven welke criteria het Projectbureau Bodem van de gemeente Amsterdam hanteert bij haar<br />

besluit om een dergelijke wijziging al dan niet door te voeren.<br />

Tevens zal kort worden stil gestaan bij de betekenis van de gewenste natuur- en veenontwikkeling op<br />

het toekomstige zorgconcept van de Volgermeer.<br />

17


Polder Stededijk – Van saneren naar natuur- en recreëren<br />

Maartje van Meeteren - Royal Haskoning<br />

Maartje van Meeteren<br />

Midden in het natuurgebied van de Sliedrechtse Biesbosch ligt Polder Stededijk. In deze polder<br />

bevindt zich een voormalige stortplaats. Via een uniek en vernieuwende proces- en gebiedsgerichte<br />

aanpak is het mogelijk om deze oude stortplaats te integreren in dit Hollandse natuurgebied. De<br />

stortplaats wordt via deze aanpak onderdeel van het natuurgebied de Sliedrechtse Biesbosch waar in<br />

de toekomst recreatie mogelijk is.<br />

Polder Stededijk<br />

Op 9 oktober 2006 ondertekenden het ministerie van VROM, de provincie Zuid-Holland, het Natuur-<br />

en Recreatieschap De Hollandse Biesbosch, Staatsbosbeheer en de gemeente Dordrecht een<br />

intentieconvenant over de ontwikkeling van Polder Stededijk. De partijen gaven hiermee aan te<br />

streven naar het op laten gaan van de stortplaats in het landschappelijke en natuurlijke systeem van<br />

de Sliedrechtse Biesbosch. De partijen hebben de ambitie om de eenheid van het gebied te herstellen<br />

door het ontwikkelen van de polder tot een natuur- en recreatiegebied: “Van saneren naar natuur- en<br />

recreëren”.<br />

Deze samenwerking verloopt goed en op basis van dit convenant wordt door de actoren onder<br />

begeleiding van Royal Haskoning gewerkt aan de uitwerking van de inrichtingsmaatregelen, de<br />

saneringsmaatregelen en het bijeen brengen van de financiële middelen om realisatie van het natuur-<br />

en recreatiegebied mogelijk te maken. Dit heeft tot nu toe de volgende resultaten opgeleverd:<br />

inrichtingsmodellen, hydrologisch onderzoek en monitoring van het grondwater. Hoe deze resultaten<br />

behaald zijn en wat de resultaten zijn zal in deze presentatie worden toegelicht.<br />

18


Afstemming grondwaterbeheerssysteem & herinrichting bij<br />

gasfabrieksterrein Kralingen in Rotterdam<br />

Kees de Vette (010- 4896641)<br />

Johannes Slagter<br />

Kees de Vette en Johannes Slagter<br />

Inleiding<br />

Bij het Bodemsaneringsproject Gasfabrieksterrein Kralingen (BGK) heeft in de 90’er jaren afstemming<br />

plaatsgevonden tussen het ontwerp van het grondwaterbeheerssysteem en de herinrichting van dit<br />

deel van Rotterdam. Inmiddels zijn we 10 jaar verder, kunnen we terugkijken en kunnen we evalueren<br />

of en in hoeverre deze beoogde afstemming gelukt is<br />

Probleemstelling<br />

Hoe kan je in een stedelijk gebied met een flinke stadsontwikkelingopgave een grondwaterbeheerssysteem<br />

aanleggen dat 10 tallen jaren, zonder hinder en overlast voor de omgeving, mee kan gaan.<br />

Hoe is er een gedegen draagvlak te creëren bij de betrokken bewoners van dit gebied met een<br />

oppervlak van 95.000 m2.<br />

Maatschappelijke relevantie<br />

In Kralingen is een verouderde, verpoverde stadswijk omgetoverd tot een moderne groene stadswijk.<br />

De voorzieningen van het grondwaterbeheerssysteem zijn netjes weggewerkt. De putten en pompen<br />

zijn allen onder de grond weggewerkt en de waterzuivering is op een binnenplaats gebouwd en kan in<br />

de toekomst een andere bestemming krijgen.<br />

Enkele markante delen van het gasfabriekgebouw zijn opgegaan in de nieuw verwezenlijkte stadswijk.<br />

In de periode dat de sanering plaatsvond hebben de bewoners zich alle zeer betrokken getoond, ze<br />

hebben zich geformeerd in bewonersgroepen en hebben zich ontwikkeld tot zeer kundige<br />

gesprekspartners<br />

Leerpunten<br />

In het saneringsproces tot en met heden is een diversiteit aan leerpunten te benoemen. Het gaat<br />

hierbij o.a. om:<br />

- Grootschalig uitplaatsen van mensen;<br />

- Het werken in complexe omstandigheden;<br />

- Verwerken van milieudata zodanig dat nieuw onderzoek na sanering kan worden voorkomen;<br />

- Afstemming ontwerp stedenbouw met ondergrond (waar komen putten etc. op bereikbare plaats);<br />

- Waarborgen van systeem tegen graafschade;<br />

- Etc.<br />

De leerpunten zullen tijdens de presentatie uitgebreid aan de orde komen, worden toegelicht en<br />

bediscussieerd.<br />

19


Sessie 3.1 De bodem onder ons bestaan<br />

Thema 3<br />

Natuurlijke Bronnen<br />

Sessie 3.2 Vers en veilig drinkwater van eigen bodem<br />

21


"De bodem onder ons bestaan" - de bodem en LNV<br />

Marian Hopman - Ministerie van LNV<br />

Marian Hopman<br />

Minister Gerda Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit opent op 26 november de Week<br />

van de Bodem en de Dag van het Maatschappelijk Bodemdebat. Haar speech gaat over het LNVbodembeleid<br />

en het belang van de bodem voor de LNV-beleidsvelden voedsel, groen en landgebruik,<br />

klimaat en energie en gebruik van natuurlijke hulpbronnen. De speech is mede gebaseerd op de<br />

studie van Alterra “de bodem onder ons bestaan”.<br />

Deze sessie biedt u de mogelijkheid om mee te denken over de urgentiepunten, ook voor LNV.<br />

Programma:<br />

- De bodem en LNV door Marian Hopman (LNV)<br />

- Inleiding over het LNV-bodembeleid: wat doet LNV en wat gaat LNV doen.<br />

- Met terugkoppeling over de Dag van het Maatschappelijk Bodemdebat.<br />

- De bodem onder ons bestaan door Annemieke Smit (Alterra)<br />

- Inleiding over de resultaten van de studie.<br />

- Reflectie op het LNV-bodembeleid door Mark Heijmans (ZLTO)<br />

- Uitnodigend bodemdebat met ………….een “mystery guest” .<br />

Nog geen idee waar het over gaat?<br />

Inspiratie nodig?<br />

Maatschappelijke vraagstukken genoeg waar bodem een belangrijke rol speelt!<br />

Bron: De Volkskrant, 10 mei <strong>2008</strong><br />

Trouw 3 september <strong>2008</strong><br />

22


Thema 4<br />

De toekomst onder onze bodem<br />

Sessie 4.1 Duurzame bodemsanering, staan we er open voor?<br />

Sessie 4.2 Nazorg op de balans<br />

Sessie 4.3 De vruchten van de vitale bodem<br />

Sessie 4.4 Kennisagenda Bodem<br />

Sessie 4.5 De ondergrond, bodem onder onze toekomst!<br />

Sessie 4.6 Een rode Ferrari?<br />

23


Carbon footprint bodemsaneringen<br />

Wilfried ter Woerds - HMVT bv Ede<br />

en namens HAS Kennistransfer Den Bosch<br />

Wilfried ter Woerds<br />

Bodemsaneringen dienen anno <strong>2008</strong> doelmatig en kosteneffectief te worden uitgevoerd. De<br />

factor duurzaamheid krijgt daar ook steeds meer een rol in. Want bodemsaneringen hebben<br />

niet alleen een positief milieueffect maar er zijn ook negatieve milieugevolgen te benoemen<br />

door het uitvoeren van bodemsanering. Dit is uit te drukken in het gebruik van energie en de<br />

uitstoot van milieubezwaarlijke stoffen zoals CO2. Daarvoor misten we nog een goede<br />

rekenkundige onderbouwing. Die onderbouwing hebben we nu gemaakt en de eerste<br />

resultaten zijn te presenteren.<br />

HAS Kennistransfer Den Bosch heeft in opdracht van HMVT bv een model opgezet om de<br />

milieubelasting van verschillende bodemsaneringmethoden vast te kunnen stellen, op een eenduidige<br />

en onderbouwde wijze.<br />

Hiermee hebben we voor saneringslocaties een basis om de factor duurzaamheid mee te kunnen<br />

nemen bij de afweging van verschillende saneringsmethoden. Dit wordt uitgedrukt door het gebruik<br />

van energie (input) en de uitstoot van CO2 (output).<br />

Het model is toegepast op een aantal saneringslocaties uit onze dagelijkse praktijk. Zowel saneringen<br />

die al in uitvoering zijn als ook verontreinigde locaties die nog in de onderzoeks- of aanbestedingsfase<br />

zitten. De vergeleken methoden zijn veelal te schetsen als in-situ methoden. Daarnaast hebben we<br />

altijd als referentievariant een conventionele techniek meegewogen.<br />

De conclusies gaan we hier natuurlijk nog niet weergeven. Duidelijk is wel dat het gebruik van het<br />

model een goed inzicht geeft in de milieubelasting die sommige saneringen tot gevolg hebben en wij<br />

gebruiken dit model ook al om met opdrachtgevers en/of bevoegde gezagen tot een saneringskeuze<br />

te komen. Vooral de onderbouwing van ‘het onderbuikgevoel’ dat we al langer hadden hebben we nu<br />

in handen en die kennis en dat inzicht kunnen we anderen ook geven.<br />

We willen op <strong>Bodembreed</strong> graag ons model presenteren, waarom het zo goed is maar ook waar we<br />

zelf nog vragen over hebben. Belangrijker is nog dat we een discussie willen hebben over de<br />

maatschappelijke relevantie van saneringen. Door de inzichten die dit model biedt te gebruiken<br />

denken wij dat we in Nederland, maar zeker ook daarbuiten, meer verantwoord kunnen saneren.<br />

24


Kwantificering van de CO2 emissie van<br />

bodemsaneringstechnieken<br />

Charles Pijls en Tobias Praamstra<br />

Tauw bv<br />

Postbus 133<br />

7400 AC Deventer<br />

charles.pijls@tauw.nl, 0570 699 766<br />

Charles Pijls en Tobias Praamstra<br />

De negatieve invloed van menselijke handelingen op het milieu wordt wereldwijd onderkend. Een<br />

voorbeeld daarvan is de verandering van het klimaat, dat nog eens verduidelijkt is door het<br />

verschijnen van het vierde IPCC rapport. Duurzaam ondernemen is inmiddels een veel gebezigde<br />

term. Hoewel bodemsanering doorgaans is bedoeld om een zekere milieubelasting weg te nemen,<br />

worden tijdens de operatie zelf ook energie en materialen verbruikt wat leidt tot een negatieve<br />

beïnvloeding van het milieu. Dat dit onderkent wordt blijkt uit een term als CO2-neutraal saneren die<br />

inmiddels zijn intrede heeft gedaan, overigens nog zonder al te veel invulling.<br />

Op een strategisch niveau doet zich de vraag voor of de duurzaamheid van saneringsvarianten beter<br />

onderbouwd moet worden meegenomen, met name in het licht van de veranderende inzichten over de<br />

effecten van het menselijk handelen op onze omgeving. Op een meer operationeel niveau zien we<br />

steeds meer dat de emissie van broeikasgassen (voornamelijk CO2, N2O en CH4) beschouwd wordt bij<br />

de evaluatie van duurzaamheid. Het verbruik van brandstof en elektriciteit en het optreden van<br />

oxidatiereacties kunnen alle omgerekend worden naar CO2. Bovendien kunnen ook de bij processen<br />

vrijkomende gassen CH4 en N2O worden omgerekend naar CO2-equivalenten. Hierdoor kunnen vele<br />

milieubelastende factoren bij elkaar opgeteld worden en onder één noemer kwantitatief worden<br />

uitgedrukt. Een ander aspect bij de evaluatie van duurzaamheid is het gebruik van materialen.<br />

Centrale thema’s daarbij zijn de levensduur van in te zetten materialen, de mogelijkheden tot<br />

hergebruik en de hernieuwbaarheid van (energie)bronnen.<br />

Dat dit ook in de bodemsanering speelt blijkt uit een opdracht die Tauw voor de Provincie Overijssel<br />

heeft uitgevoerd, waarbij is bekeken wat het energieverbruik en de CO2 emissie is van verschillende<br />

bodemsaneringsvarianten die worden ingezet bij de aanbesteding van de sanering van een deel van<br />

het Olasfa terrein in Olst. Aangezien in Nederland nog geen referentiekader aanwezig is voor CO2uitstoot<br />

bij saneringen (wat is veel en wat is weinig?), zijn door Tauw onder- en bovengrenzen verkend<br />

door de (voorzienbare) meest extensieve en intensieve varianten door te rekenen. Aan de hand van<br />

het resultaat is een nadere indeling gemaakt in CO2-ranges waaraan scores zijn toegekend voor de<br />

beoordeling van de inschrijvingen op dit werk. Voor een andere opdrachtgever is bekeken wat de<br />

milieubelasting (eveneens uitgedrukt in CO2-uitstoot) is van individuele verwerkingstechnieken van<br />

grondstromen die vrijkomen bij saneringsprojecten.<br />

Verwacht wordt dat het kunnen doorlichten van saneringsvarianten op duurzaamheid een vraag is die<br />

op dit moment algemeen speelt en steeds belangrijker wordt. Zo is het streven van de overheid al om<br />

in 2010 minstens de helft van de aanbestedingen duurzaam in te kopen.<br />

Momenteel wordt, mede op verzoek van SKB, op basis van deze eerste aanzet een SKB idee verder<br />

uitgewerkt tot een projectvoorstel waarin de volgende vragen moeten worden beantwoord :<br />

- Is er een breed draagvlak voor een beoordelingskader van CO2-emissie van bodemsaneringtechnieken<br />

?<br />

- Waar liggen de grenzen van de analyse van de CO2-emissie van onderdelen van het model ? Wat<br />

moet wel en niet meegenomen worden en hoe diepgravend moet de analyse zijn ?<br />

- Hoe moet de CO2-emissie worden meegewogen in de uiteindelijke afweging ?<br />

- Moeten verdere duurzaamheidsaspecten meegenomen worden in de afweging ?<br />

Wij verwachten dat het model nog niet afgerond zal zijn ten tijde van het <strong>Bodembreed</strong> symposium. Op<br />

het symposium zullen voorbeelden van toepassingen van de berekeningen bij verschillende<br />

praktijkcases worden gepresenteerd.<br />

25


Rekenmodel Nazorgkosten Bodemsanering,<br />

SKB project: PP5304<br />

Joost Martens - Gemeentewerken Rotterdam<br />

Rob Heijer - Grontmij Nederland B.V.<br />

Kees de Vette - Gemeentewerken Rotterdam<br />

Joost Martens, Rob Heijer en Kees de Vette<br />

Het rekenmodel<br />

In het jaar <strong>2008</strong> bouwt het SKB-consortium een<br />

rekenmodel nazorgkosten bodemsanering. De<br />

aanleiding zal geen verrassing zijn: de toenemende<br />

nazorgopgave en het ontbreken van een<br />

gestandaardiseerde en breed gedragen methode<br />

voor het bepalen van de (na)zorgkosten en -risico’s<br />

van bodemsaneringen.<br />

Veel partijen zijn zich aan het oriënteren op de<br />

aanpak van de nazorgopgave. Regelmatig<br />

discussiëren ze hierbij over de vraag ‘wat het mag<br />

kosten’. Dit kan veel efficiënter. Een breed<br />

gedragen rekenmodel zal een uitstekend vertrekpunt<br />

zijn om dergelijke discussies te beperken of te<br />

kanaliseren.<br />

De behoefte aan een rekenmodel wordt<br />

onderstreept door de grote opkomst bij de workshop begin dit jaar ter voorbereiding op de bouwfase<br />

van het rekenmodel en ook door het enthousiasme waarmee in deze workshop de discussiepunten<br />

zijn uitgewerkt.<br />

Eind dit jaar ligt er dus een werkend rekenmodel. Op BodemBreed laten we in een interactieve sessie<br />

voor het eerst een werkende versie zien.<br />

Interactieve demo<br />

In de presentatie willen we niet een saaie demo geven van het model door ‘alle knoppen in het<br />

programma laten zien’. Wel willen we samen met de zaal met het rekenmodel aan de slag aan de<br />

hand van een praktijkgeval. We willen ons daarbij focussen op de beslissingen die je bij het maken<br />

van een kostenraming moet maken, hoe het rekenmodel je kan helpen bij het optimaliseren van het<br />

ontwerp van de nazorg en de rol die de uitkomsten spelen bij onderhandelingen over afkopen of<br />

overdracht van nazorgverantwoordelijkheden.<br />

Het doel van de sessie is dus niet om een ‘cursus rekenmodel’ te geven maar potentiële gebruikers<br />

‘bagage’ mee te geven om het model met ‘sensitiviteit gericht op de omgeving van een nazorggeval’<br />

te kunnen inzetten.<br />

ir. J.M.P. (Joost) Martens<br />

Gemeente Rotterdam<br />

Gemeentewerken-Beheer<br />

Buitenruimte<br />

Postbus 6633<br />

3002 AP ROTTERDAM<br />

Tel.nr 010 4893379<br />

E-mail :<br />

jmp.martens@gw.rotterdam.nl<br />

drs. R.P. (Rob) Heijer<br />

Grontmij Nederland bv<br />

Postbus 119<br />

3990 DC HOUTEN<br />

Tel.nr. 030 6344616<br />

E-mail:<br />

rob.heijer@grontmij.nl<br />

26<br />

Ing C. A. (Kees) de Vette<br />

Gemeente Rotterdam<br />

Gemeentewerken-<br />

Ingenieursbureau<br />

Postbus 6633<br />

3002 AP ROTTERDAM<br />

Tel.nr 010 4893379<br />

E-mail :<br />

jmp.martens@gw.rotterdam.nl<br />

In het SKB-consortium zitten Nazorgbureau Beheer Buitenruimte Gemeentewerken Rotterdam,<br />

Grontmij Nederland bv, Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam, Bureau Nazorg provincie Zuid-Holland,<br />

Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam, provincie Utrecht, SBNS, Gemeente Dordrecht, A&G<br />

Milieutechniek, DCMR.


Het belang van een goede bodemkwaliteit, geïllustreerd<br />

aan de ecologie in de stedelijke omgeving<br />

Anton Roeloffzen - DCMR<br />

Anton Roeloffzen<br />

Aan de bodem worden in het stedelijke gebied veel specifieke eisen gesteld. Als belangrijkste moeten<br />

worden genoemd:<br />

- Draagfunctie: De bodem moet geschikt zijn voor het dragen van gebouwen en wegen. Zo nodig<br />

moet er grondverbetering plaatsvinden of worden er palen geheid ter fundering van gebouwen.<br />

Grondverbetering is ook van belang om zetting van de bodem te vermijden.<br />

- Regulerende functie: Het is zaak de grondwaterstand goed te beheersen; niet te hoog (natte<br />

voeten, schimmel in woningen, maar ook niet te laag (voorkomen paalrot). Ook schoon<br />

grondwater is van belang als onder de stad grondwaterwinning plaatsvindt.<br />

- Recreatieve functie: De bodemkwaliteit moet zodanig zijn dat in tuinen en plantsoenen<br />

sierplanten kunnen groeien en in straten bomen. Daarnaast moeten er veilig in beperkte mate<br />

( 6), en<br />

aanwezige verontreinigende stoffen zijn weinig biobeschikbaar. Doorvergiftiging komt alleen voor<br />

als er sprake is van verontreiniging met chloorbestrijdingsmiddelen als drins en DDT.<br />

- Effecten van andere bodemingrepen zijn vaak veel belangrijker, zoals afdekking, verdichting,<br />

ophoging en vergraving. Daarnaast spelen “eilandeffecten” waarschijnlijk een belangrijke rol;<br />

groengebiedjes zijn vaak klein, versnipperd aanwezig en worden van elkaar geïsoleerd door<br />

verhardingen en bebouwing.<br />

- Ook kan fysieke bodemverontreiniging een grote rol spelen, zoals sterk verdichte bodem-lagen, of<br />

veel puinresten in de bodem. Dit belemmert de doorworteling voor planten, de doorgraafbaarheid<br />

voor bodemdieren, de afvoer van overtollig hemelwater, en/of de pH van de grond wordt extreem<br />

hoog (>9).<br />

- Het stedelijke bodemecosysteem is relatief weinig kwetsbaar, omdat het is aangepast aan een<br />

dynamisch bodemmilieu, maar ook omdat de hogere trofische niveaus veelal weinig<br />

vertegenwoordigd zijn.<br />

Het lijkt erop dat de ecologische normstelling, vooral voor stoffen die veel voorkomen in diffuus<br />

verontreinigde stedelijke ophooglagen (barium, koper, lood, zink, PAK’s), veel strenger is dan nodig.<br />

Bovendien zijn ze bijna steeds maatgevend voor de hoogte van de interventiewaarden.<br />

Dit geldt ook voor drins en het DDT-complex.<br />

27


Voor de Maximale waarde wonen, het niveau tot waar duurzaam gebruik van de bodem voor<br />

woonfuncties mogelijk wordt geacht, is voor zware metalen en gechloreerde bestrijdingsmidde-len<br />

meestal de ecologische bodemnorm op het “middenniveau” (HC-20) maatgevend (behalve voor lood).<br />

Dit geldt evenzo voor de interventiewaarden en veelal ook voor de Maximale Waarden industrie<br />

(behalve antimoon, cadmium, kwik), waarvoor het niveau ernstig geldt (HC-50). Voordat eventueel<br />

ecologische effecten zichtbaar worden in stedelijke ophooglagen, moeten deze normwaarden met<br />

tenminste een factor 5 à 10 zijn overschreden.<br />

Locaties in het stedelijk gebied, waar de ecologische effecten visueel zichtbaar zijn, vinden we maar<br />

weinig. Veelal valt alleen op dat er geen mollen aanwezig zijn. Op baggerloswallen, ingericht als<br />

recreatie/natuurgebied, is dat terug te voeren op de bodemverontreiniging met drins, die via wormen<br />

in grote hoeveelheden in de voedselketen terecht komen. Elders, bijvoorbeeld op sportterreinen en in<br />

tuinen, wordt dit mooie bodemzoogdier meestal zwaar bestreden/uitgeroeid.<br />

Een van de terreinen, waar visueel de bodemecologische effecten goed zichtbaar zijn, is het<br />

voormalige bedrijfsterrein van de Albatros fosfaatkunstmestfabriek bij Kralingseveer. Hier ligt een<br />

dunne puinhoudende en kalkrijke zandlaag op sterk verzuurde en verontreinigde grond, pyrietassen<br />

en afvalgips. In plaats van ruige glanshavergraslanden en zwaar eiken-essenbos, treffen we hier een<br />

duinachtige vegetatie aan van schraalgraslanden en berkenbos. Voor zolang het duurt, want aan<br />

herontwikkeling van het terrein wordt gewerkt.<br />

28


Gevoel voor maat bij een vitale bodem<br />

Anton M. Breure ( a,b)<br />

Michiel Rutgers ( b)<br />

a Radboud Universiteit Nijmegen<br />

b Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu<br />

Anton M. Breure en Michiel Rutgers<br />

In Nederland leven wij in een kunstmatig land. Bijna elke vierkante meter wordt intensief gebruikt. Op<br />

de tekentafel stellen we vast waar de verschillende functies moeten komen. De inrichting van het land<br />

met stadsuitbreidingen, agrarische gebied en de ecologische hoofdstructuur (EHS) hebben meer te<br />

maken met economische en sociale redenen dan met de eigenschappen van de bodem. Binnen het<br />

bodembeleid is in toenemende mate de notie ontwikkeld, dat de bodem een aantal nuttige<br />

eigenschappen heeft die optimaal kunnen worden gebruikt. De bodem vervult een aantal<br />

ecosysteemdiensten. In het landelijk gebied kan dan gedacht worden aan de bijdragen aan de<br />

bodemvruchtbaarheid, de elementcycli, de productie van schoon grondwater voor drinkwater en het<br />

scheppen van een habitat voor natuur.<br />

In het verleden dachten we dat we de eigenschappen van de bodem volledig konden bepalen. Dat<br />

blijkt niet het geval te zijn en dat leidde tot problemen bij natuurontwikkeling (te hoge concentraties<br />

van stikstof en fosfaat), landbouwkundige toepassing van bodem (bodemdaling, bodemverdichting,<br />

verzilting, verdroging) en onttrekking van grondwater voor drinkwater (nitraat, bestrijdingsmiddelen).<br />

Om meer optimaal gebruik te kunnen maken van bodemeigenschappen is in 1996 begonnen met de<br />

ecologische karakterisering van bodem binnen het project van de bodembiologische indicator (Bobi) 1 .<br />

Daarbij wordt het bodemleven geïnventariseerd in verschillende combinaties van bodemgebruik en<br />

grondsoort. Deze gegevens worden gekoppeld aan de chemische en fysische toestand van de<br />

bodem, en het bodembeheer ter plaatse. Op basis van deze gegevens zijn wetmatigheden<br />

vastgesteld tussen de ecologische kwaliteit en de bodemkenmerken.<br />

Een groep deskundigen (bodemkundigen, agrariërs, bodemecologen) heeft de meetgegevens<br />

beoordeeld en een aantal referentiebeelden geselecteerd waar volgens hun de bodem relatief gezien<br />

‘in orde’ is. Deze referentiebeelden kunnen worden gebruikt door bodembeheerders om in te schatten,<br />

wat de meest vitale bodem is zodat het bodemgebruik duurzamer gemaakt kan worden. Voor de<br />

meest voorkomende combinaties van bodemgebruik en grondsoort zijn referenties afegleid (zand, klei,<br />

veen, löss; akkers grasland, natuur en stedelijk groen).<br />

In een pilotproject in de Hoeksche Waard is de kwaliteit van ecologische diensten gekwantificeerd. In<br />

dit gebied, met akkerbouw op klei, ging het om de volgende diensten:<br />

1. Natuurlijke ziekten en plaag<br />

2. Sponswerking van de bodem<br />

3. Nutriëntenbalans en –voorziening<br />

Daarnaast werden ook de andere diensten beoordeeld in volgorde van belang:<br />

4. Habitatfunctie van de bodem<br />

5. Bodemstructuur<br />

6. Zelfreinigend vermogen van de bodem<br />

7. Fragmentatie en afbraak van organisch materiaal<br />

8. Weerstand tegen stress<br />

9. Mogelijkheden voor ander bodemgebruik (flexibiliteit)<br />

10. Klimaatfuncties<br />

De prestaties van de drie belangrijkste ecosysteemdiensten bij de vier bedrijven in de Hoeksche<br />

Waard lagen onder die van de referentiebodems. Het zelfreinigende vermogen en de klimaatfuncties<br />

van de bodem scoorden in de Hoeksche Waard hoger dan bij de referentiebodem. 2<br />

Met deze pilot is aangetoond dat gevoel voor maat bij bodemkwaliteit mogelijk is, c.q. de prestatie van<br />

ecosysteemdiensten zijn te kwantificeren. Het optimaal benutten van de ecosysteemdiensten is<br />

essentieel kenmerk van duurzaam bodemgebruik.<br />

1<br />

Rutgers, M., Mulder, C., Bloem, J., Schouten, A.J., Brussaard, L. (<strong>2008</strong>) Biodiversiteit van de bodem in beeld – 10 jaar<br />

meten aan biologische bodemkwaliteit. Bodem 18(4): 20-23.<br />

2 Rutgers, M., Kuiten, A.M.P., Brussaard, L. (2007) Prestaties van de bodem in de Hoeksche Waard: nulmeting en toepassing<br />

van een referentie voor biologische bodemkwaliteit (RBB). Rapport 607020001, RIVM, Bilthoven.<br />

29


Spade: bodem voor een vitaal platteland<br />

Van Rijsingen - ZLTO en programmaleider SPADE<br />

Peter van Rijsingen<br />

Minder meststoffen, beschermingsmiddelen, beregening én werk en toch een prima<br />

gewasopbrengst… onmogelijk?! Overheden, agribusiness en branche-organisaties in de<br />

agrarische sector denken daar anders over. Samen namen ze het initiatief voor Spade. Het<br />

doel: zoveel mogelijk duurzaam gebruik maken van de natuurlijke omstandigheden van de<br />

bodem op boerenbedrijven. Dat levert niet alleen winst op voor het milieu en de portemonnee<br />

van de boer, maar zorgt ook voor gewassen en dieren die tegen een stootje kunnen!<br />

Spade verzamelt zoveel mogelijk kennis over duurzaam bodembeheer en agrobiodiversiteit, zowel uit<br />

studie en onderzoek als kennis en ervaringen vanuit de agrarische praktijk. Dit levert informatie op die<br />

prima toepasbaar is in de praktijk. Via een digitale kennisbank [www.spade.nl], helpdesk,<br />

adviescenter, veldbijeenkomsten en adviseurs in het veld (zgn. kennismakelaars) zorgt Spade dat die<br />

kennis bij boer en tuinder terecht komt. Uiteindelijk is het de bedoeling om zoveel mogelijk agrarisch<br />

ondernemers uit te dagen om handig gebruik te maken van de bodem en alles daaromheen. Zodat je<br />

bedrijf vitaal is. Zodat je gewassen niet bij de eerste de beste droge of natte periode het loodje leggen.<br />

Zodat ziekten en plagen veel minder kans hebben. En zodat je als ondernemer dus veel minder risico<br />

loopt.<br />

Spade is een initiatief van de LTO-regio’s, LTO Noord, ZLTO, LLTB en het NAJK met financiële<br />

ondersteuning van het Ministerie van VROM en het Ministerie van LNV<br />

De “boodschap” naar de boer.<br />

De boodschap<br />

Vanuit de marketing is bekend dat de eerste beeldvorming voor een groot gedeelte bepaald of we<br />

“een bepaald product” willen kopen of niet.<br />

Vele mensen hebben vanuit hun beleving een soort verheerlijkingsgevoel naar de omgeving vanuit<br />

hun jeugd. Het leek toen allemaal veel mooier, knusser.<br />

Vanuit die gedachten willen ze een bodembeheer en landschap creëren wat er was in het midden van<br />

de vorige eeuw.<br />

Voor de agrarische ondernemer ligt die beleving echter een stuk anders dan voor de gemiddelde<br />

burger. Als hij terugdenkt aan die periode, heeft hij een beeld van zware lichamelijke werkzaamheden,<br />

veel inefficiënte zaken met betrekking tot bewerkbaarheid, oogstrisico’s, schrale grond en daardoor<br />

lage opbrengsten. Vanuit deze beeldvorming wil hij niet terug naar de omstandigheden van die tijd.<br />

We zullen naar de toekomst toe, hem moeten kunnen overtuigen dat een duurzaam bodemgebruik<br />

niet gelijk staand aan het terugvallen in die situatie, maar dat duurzaam bodemgebruik samen kan<br />

gaan met het behoud van goede opbrengsten en efficiënt en prettig werken. Hierbij zal als zeer<br />

belangrijke randvoorwaarden aangetoond dienen te worden dat hiermee een goed arbeidsinkomen en<br />

voldoende investeringsruimte om de continuïteit van het bedrijf te garanderen bereikt kunnen worden.<br />

We bedenken leuke termen als functionele agrobiodiversiteit en ecosysteemdiensten, maar we<br />

moeten wel bedenken dat alleen de benaming al een behoorlijke aversie kan opwekken om met de<br />

materie aan de slag te gaan. Ook hier is de beeldvorming in het hoofd van de agrarische ondernemer<br />

waarschijnlijk anders dan die van de onderzoekers.<br />

Als conclusie kunnen we trekken dat we vanuit overheid, onderzoek en advisering ons als eerste<br />

zullen moeten richten op: “Hoe krijgen we bij de agrarische ondernemer het beeld/de boodschap in<br />

zijn hoofd, dat duurzaam bodembeheer en gebruik van agrobiodiversiteit gelijk is aan efficiënt en<br />

prettig werken, een goede opbrengst en goede financiële resultaten<br />

30


De verspreiding van de boodschap<br />

Als doelgroep met betrekking tot de “verkoop” van het product ecoysteemdiensten behoeven de<br />

agrarische ondernemers ook een specifieke aanpak.<br />

- Het product zal door een “vertrouwde” persoon dienen te worden aangeboden.<br />

- De mogelijkheden zullen in “begrijpelijke boerentaal” geformuleerd dienen te zijn<br />

- De verkoopargumenten zullen gericht dienen te zijn op:<br />

- Toepasbaarheid in de praktijk<br />

- Economisch rendement<br />

- Weinig risico met zich meebrengend<br />

- Geleidelijke inpassingsmogelijkheid<br />

- Beeldvorming vindt het beste plaats door “het zien” van de toepassing met toelichting<br />

[demonstratie in het veld, informatie op website] en statements van ervaringsdeskundigen zoals<br />

collega ondernemers en adviseurs uit de agribusiness.<br />

Aandachtspunten<br />

Er is veel informatie bij diverse instanties, maar vanwege commerciële belangen willen we deze niet<br />

zomaar met iedereen delen.<br />

We zullen een goede opzet moeten vinden om de resultaten van wetenschappelijk onderzoek om te<br />

zetten naar praktisch toepasbare maatregelen in duidelijke “boerentaal”.<br />

[Wie is hiervoor de meest geschikte partij en waar komt de financiering vandaan.]<br />

Er zullen voldoende demoprojecten dienen te zijn, om de mogelijkheden te laten zien.<br />

31


Riekje Wiersma - Royal Haskoning<br />

Sandra Boekhold - TCB<br />

Dutch Soil Platform (DSP)<br />

Riekje Wiersm en Sandra Boekhold<br />

Wat is het DSP<br />

Het DSP is een platform dat als intermediair fungeert tussen onderzoek en beleid op het gebied van<br />

bodem, grondwater en ondergrond in Nederland. Het DSP zorgt voor afstemming tussen de vraag<br />

naar en aanbod van middellange termijn strategische en toegepast beleidsondersteunend onderzoek.<br />

Daarnaast vervult het DSP een brugfunctie tussen fundamenteel onderzoek en de kennisvragen die<br />

volgen uit de beleidsopgaven van de toekomst. Het is een gezamenlijk initiatief van de instituten<br />

RIVM, Alterra, TNO en AKWA (inmiddels Deltares), en de ministeries van VROM, V&W en LNV.<br />

De algemene doelstelling van het DSP is het verhogen van de effectiviteit en efficiëntie van het<br />

strategische en beleidsondersteunende bodemonderzoek, door de afstemming van de vraag naar dat<br />

onderzoek door de ministeries en het aanbod van dat onderzoek door de kennisinstellingen te<br />

verbeteren en de gegenereerde kennis beter toe te passen.<br />

Onderzoeksagenda<br />

Het DSP stelt momenteel een onderzoeksagenda Bodem op. Het uitgangspunt van de<br />

onderzoeksagenda is dat bodem veel kan bijdragen aan het behalen van de maatschappelijke<br />

opgaven waar Nederland, maar ook de rest van de wereld, voor staat. Deze maatschappelijke<br />

opgaven zijn onder andere het inspelen op klimaatverandering, het ontwikkelen van duurzaam<br />

energieverbruik, het behouden van de voedselzekerheid en inspelen op de toe- en afname van de<br />

bevolking. In de agenda zijn de onderzoeksgebieden gedefinieerd waar onderzoek nodig is om de<br />

bodem op de juiste manier in te kunnen zetten bij het aanpakken van deze maatschappelijke<br />

opgaven.<br />

Presentatie op BodemBreed<br />

Op bodembreed wil het DSP de onderzoeksagenda toelichten. De presentatie zal bestaan uit:<br />

- Een korte samenvatting van de onderzoeksagenda;<br />

- Reacties daarop;<br />

- Discussie met de zaal.<br />

32


Ecogenomics Consortium<br />

Hans van Veen en Bart Pieterse<br />

Hans van Veen - Nederlands Instituut voor Ecologie<br />

Bart Pieterse - BioDetection Systems B.V.<br />

Onze kennis van de bodembiologie is nog zeer beperkt. Zo is slechts een heel klein deel van de<br />

organismen die in de bodem leven gekarakteriseerd. Door gebruik te maken van moderne moleculaire<br />

technieken (‘genomics’ technieken) is het mogelijk een veel completer beeld te krijgen van belangrijke<br />

bodemorganismen en hun functies. Deze technieken maken gebruik van het feit dat organismen elk<br />

een unieke samenstelling van hun DNA hebben en op grond waarvan we in staat zijn de diversiteit<br />

aan levende organismen in een bodem in kaart te brengen. Ook is het mogelijk via gerelateerde<br />

technologieën om een reëel beeld te krijgen van de risico’s van stoffen in de bodem. Dit is van belang<br />

omdat het op dit moment grotendeels onbekend is welke van de vele in de bodem voorkomende<br />

chemische stoffen het functioneren van de bodem kunnen verstoren en welke schadelijk zijn voor de<br />

mens. Vooral effecten van mengsels van stoffen zijn zeer moeilijk in te schatten met conventionele<br />

technieken.<br />

Het Ecogenomics consortium is een groot samenwerkingsverband van bedrijven en kennisinstellingen<br />

dat zich richt op bestudering van de levende bodem en richt zich daarbij mede op de potentiële<br />

toepassingen. Zo worden nieuwe producten gezocht op basis van de enorme diversiteit aan biologisch<br />

actieve stoffen die door bodemorganismen worden geproduceerd, zoals antibiotica en industrieel<br />

toepasbare enzymen en wordt gekeken naar de voorspellende waarde van de microbiële<br />

bodemsamenstelling voor bodemgesteldheid (presentatie Hans van Veen). Daarnaast worden tests<br />

ontwikkelt die bijdragen aan het in kaart brengen van toxicologische risico’s van chemische stoffen in<br />

de bodem (presentatie Bart Pieterse).<br />

33


Gebiedsgericht ondergrondbeheer in stedelijk gebied<br />

Petra van der Lugt<br />

P.R.M. (Petra) van der Lugt - Gemeentewerken Rotterdam<br />

Als kader voor de ontwikkeling van Rotterdam geldt de Stadsvisie; hierin zijn de grote stedelijke<br />

ambities benoemd. Rotterdam streeft een duurzame ontwikkeling na, waarbij gebiedsontwikkeling als<br />

noodzakelijke weg gezien wordt. Dit vraagt steeds meer om tijdig rekening houden met kansen en<br />

beperkingen vanuit de ondergrond. In Rotterdam is bestuurlijke aandacht ontstaan voor de<br />

ondergrond door onder meer:<br />

- het inzicht dat implementatie van de Grondwaterrichtlijn (Kaderrichtlijn Water) mogelijk risico’s<br />

brengt voor binnenstedelijk bouwen;<br />

- de bodemverontreiniging in het havengebied in relatie tot de Europese regelgeving en de Wbb;<br />

- het groeiende gebruik van de ondergrond ten behoeve van KWO, waarvan onduidelijk is in<br />

hoeverre dit voor gebruikers goed is geregeld.<br />

Door de bestuurlijke betrokkenheid is motivatie ontstaan voor de bestuurlijke pilot gebiedsgericht<br />

beheer in het stedelijk gebied van Rotterdam. Deze pilot is opgezet gezamenlijk met de Provincie<br />

Zuid-Holland en met de 3 Waterschappen in het gebied.<br />

De eerste insteek voor de pilot betrof de wenselijkheid van gebiedsgericht beheer van grondwater in<br />

stedelijk gebied. De partijen (gemeente, PZH en de waterschappen) besloten gezamenlijk een<br />

Bestuursopdracht op te stellen met als doel voor stedelijk gebied na te gaan:<br />

- de mogelijke knelpunten en kansen;<br />

- de mogelijke oplossingsrichtingen;<br />

- de verdeling van verantwoordelijkheden.<br />

Om een optimale beantwoording van die eerste vraag mogelijk te maken zijn verkennende<br />

gesprekken gevoerd, niet alleen vanuit grondwater, maar vanuit de wensen en mogelijkheden voor<br />

optimalisatie van gebruik van de ondergrond. Door een groot aantal gerelateerde disciplines te<br />

betrekken, is ingestoken op het gehele ruimtegebruik in de ondergrond. De inventarisatie is gericht<br />

34


geweest op de vraag voor welke onderwerpen/beleidsvelden in het stedelijk gebied van Rotterdam<br />

gebiedsgericht beheer van de ondergrond, inclusief grondwaterbeheer, een nuttige benadering zou<br />

kunnen zijn.<br />

Er is in beeld gebracht hoe voor grondwater in stedelijk gebied de verantwoordelijkheden verdeeld zijn<br />

en wat daarin in de komende periode zal wijzigen. Verschillende belangen en werkprocessen zijn in<br />

beeld gebracht. Er is gesproken over kwaliteit en kwantiteit van het grondwater, waterberging, koudewarmte-opslag,<br />

riolering, eigendomskwesties, vergunningen en ruimtelijke ontwikkeling. Ook is<br />

nagegaan of gebiedsgericht beheer oplossingen kan bieden voor de gewenste doelen uit de<br />

Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn.<br />

Resultaat is onder meer dat de wensen en aanbevelingen van bijna alle partijen overeenkomen. Door<br />

een gebiedsgerichte benadering toe te passen kan optimaler gebruik gemaakt worden van het<br />

grondwater en de ondergrond. Ambities worden breed gedragen, maar zijn nu lastig te realiseren in de<br />

afzonderlijke ruimtelijke plannen. Om ze te kunnen realiseren is het nodig in een vroeg stadium van<br />

planprocessen met elkaar in contact te komen en over de grenzen van het eigen werkveld heen te<br />

kijken. Zo kunnen beperkende randvoorwaarden voor gebiedsontwikkeling omgezet worden in kansen<br />

voor optimalisatie.<br />

Er is geen behoefte aan nieuwe regelgeving, wel aan samenwerking. Duidelijke en geborgde<br />

procesafspraken zijn hierbij zeer wenselijk. De vertaling van de ambities kan verwoord worden in<br />

bijvoorbeeld een gebiedsvisie of structuurvisie, waarmee aangestuurd kan worden op een zo groot<br />

mogelijke samenloop met andere activiteiten, zoals ondergronds ruimtegebruik en bovengrondse<br />

ruimtelijke ontwikkelingen.<br />

Ten behoeve van de invulling van taken en goede besluitvorming over de ondergrond en het gebruik<br />

ervan, is er daarnaast een duidelijke behoefte aan actuele, gedeelde en (voor de eigen<br />

besluitvorming) bruikbare/betekenisvolle informatie. Ook is er behoefte aan experimenteerruimte.<br />

Er wordt kort geschetst welk traject bewandeld moet worden om de kansen van de ondergrond in de<br />

toekomst beter te benutten.<br />

35


Sytze Keuning - Bioclear<br />

Waarom de industrie de bodem nodig heeft:<br />

de intelligentie van de bodem benut<br />

Sytze Keuning<br />

De industrie zal de komende decennia verder verduurzamen, o.a. door ‘groenere’ productieprocessen<br />

te implementeren die minder energie kosten en minder afval opleveren. De bodem kan daarbij helpen.<br />

Hoe? De bodem zit vol met waardevolle genetische informatie die ligt opgeslagen op het DNA van<br />

onnoemlijk veel verschillende soorten micro-organismen. Bodemorganismen hebben eigenschappen<br />

waarmee ze een rol spelen in natuurlijke kringloopprocessen en ecosysteemdiensten. Veel van deze<br />

eigenschappen kunnen ook voor de industrie interessant zijn. Zoals de capaciteit om chemische<br />

verbindingen langs biologische weg te maken of het vermogen om bacteriedodende stoffen aan te<br />

maken (antibiotica). Geschat wordt dat meer dan 95% van alle biodiversiteit op aarde in de bodem zit<br />

en daarvan kennen we nog maar het topje van de ijsberg. Hierop zullen we in de toekomst letterlijk<br />

mijnbouw kunnen gaan plegen. Het exploreren van deze eigenschappen is al in gang gezet o.a. in het<br />

Ecogenomics programma, een Nederlands onderzoeksprogramma dat wordt uitgevoerd door een<br />

consortium van universiteiten en bedrijven.<br />

36


Een rode Ferrari?<br />

Toekomstdromen van bodemprofessionals<br />

Met bijdragen van:<br />

- Studenten en scholieren<br />

- Roelof Eleveld, Van Hall Larenstein<br />

- Ruud Cino, Ministerie van VROM<br />

- Elke Phielix, Thedo Boer, ECO-job<br />

- Frank Gierman, Martine van Gool, Jong SKB<br />

- SKB Geleding Uitvoerend bedrijfsleven<br />

• SKB Geleding Adviserend bedrijfsleven<br />

Peter de Bruijn<br />

Het ‘adviserend bedrijfsleven’ zowel als het ‘uitvoerend bedrijfsleven’ moeten toenemend moeite doen<br />

om nieuwe medewerkers met ‘technische’ scholing te werven. Alle bedrijven investeren in eigen<br />

netwerken met MBO-, HBO- en WO-instellingen, leerkrachten en stagebegeleiders, studentenverenigingen.<br />

Ze bieden kennismakingsactiviteiten, meeloop- en stagetrajecten aan, het werkveld<br />

(techniek / bouw / bodem) en eigen carrièreperspectief worden zo ‘smakelijk’ mogelijk gepresenteerd.<br />

Ook landelijk is de tendens opgemerkt en wordt de zorg gedeeld. Het (bouw)bedrijfsleven zet in op<br />

structurele versterking van imago en aantrekkingskracht. De overheid stimuleert het versterken van de<br />

kennisinfrastructuur, VROM werkt hard aan imago en toekomstperspectief ‘bodem en ondergrond’. De<br />

SKB faciliteert kennisontwikkeling en kennisoverdracht. Het tij lijkt gekeerd:<br />

Maar is het genoeg? De ‘kudde bèta’s’ betreft het WO, de in- en uitstroom op HBO-niveau geeft een<br />

ander beeld:<br />

instroom (inschrijvingen) / uitstroom (diploma)behaald)<br />

2,000<br />

1,800<br />

1,600<br />

1,400<br />

1,200<br />

1,000<br />

800<br />

600<br />

400<br />

200<br />

0<br />

1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 <strong>2008</strong><br />

37


Ondanks alle inspanningen:<br />

- loopt de instroom van studenten voor technische (HBO-)opleidingen terug;<br />

- vindt ‘erosie’ plaats van vakinhoudelijke kennis, zonder voldoende instroom kunnen HBO en WO<br />

geen specialistische scholing in de lucht houden;<br />

- komt de uitstroom naar ‘onze branche’ verder onder druk door concurrentie vanuit werkgebieden<br />

die aantrekkelijke(r) startposities kunnen bieden.<br />

Onder het motto ‘een rode Ferrari’ wordt ingegaan op de aanbod- en vraagzijde van de arbeidsmarkt<br />

‘bodem’: wat zoekt de moderne student, wat heeft de branche te bieden. Deze ‘matching’ wordt<br />

gelardeerd met reflectie en afgetopt met discussie. Dezelfde thematiek is aan de orde in ‘de Week van<br />

de Bodem’. De in dat kader uitgewisselde inzichten, conclusies en voornemens zullen worden<br />

ingebracht.<br />

Voor meer informatie zijn contactpersonen:<br />

- P.J. de Bruijn, secretaris Geleding Adviserend bedrijfsleven, tel. 06 5175 4406,<br />

email: peterdebruijn@wxs.nl<br />

- C. Buijs, voorzitter Geleding Uitvoerend bedrijfsleven, tel. 010 489 4448, email: ce.buijs@planet.nl<br />

38


Thema 5<br />

De zin en onzin van toepassing van<br />

in-situ technieken<br />

Sessie 5.1 en 5.2 Wat moeten we met nieuwe in-situ technieken?<br />

Sessie 5.3 Loopt bodemsanering warm voor Warmte Koude Opslag?<br />

Sessie 5.4 Toepassingen van in-situ technieken: de realiteit!<br />

Sessie 5.5 en 5.6 In-situ technieken geëvalueerd<br />

39


Praktijk voorbeeld van Eenvoudige toepassing van bioaugmentatie<br />

voor VOCl verontreinigingen<br />

Resultaten van het SKB project Bio-augmentatie<br />

Ir. S.H. Lieten, Ir. J.B.M. van Bemmel en Ir. M.J.C. Henssen<br />

Ir. S.H. Lieten, Msc., Ir. J.B.M. van Bemmel, Ir. M.J.C. Henssen - Bioclear<br />

Abstract<br />

Bioclear heeft, samen met de Provincie Groningen en SKB (Stichting Kennisontwikkeling Kennisoverdracht<br />

Bodem), het project bio-augmentatie opgezet. Het doel is het aantonen van de mogelijkheid<br />

tot snel, eenvoudig en kosteneffectief biologisch saneren van tetrachlooretheen (PER) en<br />

trichlooretheen (TRI) met behulp van in het laboratorium van Bioclear gekweekte dechlorerende<br />

bacteriën (onder andere Dehalococcoides sp.). In het kader van dit project zijn op twee locaties in de<br />

provincie Groningen bio-augmentatie pilots en laboratorium afbraaktesten uitgevoerd. Op beide<br />

locaties is sprake van een stagnerende grondwatersanering vanwege het feit dat destijds geen<br />

geschikte (kosteneffectieve) techniek beschikbaar was. De testen zijn uitgevoerd om de effectiviteit<br />

van de bio-augmentatie methode aan te tonen. In het project is onder meer kennis verkregen over de<br />

technische en dimensionerings-aspecten van het anaeroob doseren van bacteriën en koolstofbron<br />

aan verontreinigde locaties.<br />

In het laboratorium van Bioclear is het gelukt om een consortium van anaerobe bacteriën te kweken<br />

dat instaat is tot de volledige afbraak van tetrachlooretheen (PER) tot het onschadelijke eindproduct<br />

etheen. Op de pilotlocatie te Uithuizen zijn van nature geen dechlorerende bacteriën aanwezig. Op de<br />

andere pilotlocatie te Sappemeer zijn deze wel aanwezig.<br />

Beide pilotlocaties zijn verontreinigd met gechloreerde ethenen maar de bodemopbouw verschilt<br />

onderling. Directe injectie wordt als techniek toegepast op locaties waar de bodem bestaat uit<br />

slechtdoorlatende lagen (klei/veen) terwijl in goeddoorlatende bodems (zandlagen) onttrekking en<br />

infiltratie als techniek toegepast kan worden.<br />

Op beide locaties is bio-augmentatie toegepast. In Uithuizen is een pilot middels de directe injectie<br />

techniek met succes uitgevoerd. Hierdoor is kennis verkregen over het anaeroob uitvoeren van directe<br />

injecties van koolstofbron en biomassa. Op de andere locatie te Sappemeer is de koolstofbron en<br />

biomassa middels een eenvoudige onttrekkings- en infiltratie systeem aan de bodem toegediend.<br />

Deze techniek is gebaseerd op infiltratie van vloeistof met behulp van de druk van de onttrekkingspomp.<br />

Door middel van tussentijdse grondwatermonitoringen van de pilots is het effect gevolgd van bioaugmentatie<br />

op de biologische afbraak van VOCl. Uit de resultaten van de pilots blijkt een duidelijke<br />

relatie tussen de afname in verontreiniging en het aantal dechlorerende bacteriën. In de Uithuizen test<br />

waar bacteriën zijn toegevoegd is binnen 2 maanden volledige dechlorering bereikt, terwijl zonder<br />

toevoeging van bacteriën de afbraak blijft steken op cis-1,2-dichlooretheen. Uit de resultaten blijkt dat<br />

middels het aantal Dehalococcoides sp. vastgesteld kan worden of bio-augmentatie een toegevoegde<br />

waarde heeft. Er kan op basis van het aantal Dehalococcoides sp. besloten worden of bioaugmentatie<br />

gewenst is of dat alleen koolstofbron dosering volstaat.<br />

Met dit project is aangetoond dat het mogelijk is om met eenvoudige technieken op een anaerobe<br />

wijze bacteriën en koolstofbron aan de bodem te doseren voor het stimuleren van de afbraak van<br />

VOCl. Er is nu onder andere informatie beschikbaar over de toegevoegde waarde van bioaugmentatie,<br />

de wijze van dosering en de hoeveelheid te doseren bacteriën en koolstofbron zodat de<br />

bio-augmentatie methode op meerdere locaties toegepast kan worden. Als resultaat van het project is<br />

het scala van toepasbare technieken voor VOCl locaties sterk verbreedt.<br />

40


Abstract DNA-bewijs CKW-dechlorering (PT7431)<br />

Jan Truijen - Grontmij<br />

Jan Truijen<br />

Chloorkoolwaterstoffen (CKW’s) kunnen in de bodem biologisch worden afgebroken, maar in de<br />

praktijk blijkt op verontreinigde locaties vaak moeilijk aan te tonen dat volledige natuurlijke afbraak<br />

(NA) tot niet-gechloreerde eindproducten op alle relevante terreindelen en in de verschillende<br />

bodemlagen daadwerkelijk plaatsvindt. Dit heeft tot gevolg dat bij bodemsanering tot nu toe vaak<br />

onterecht niet, onvoldoende of inefficiënt gebruik wordt gemaakt van (gestimuleerde) natuurlijk<br />

afbraak. Doel van dit project is het verkrijgen van een betrouwbare methode die voor met CKW’s<br />

verontreinigde locaties het verlangde ondubbelzinnige bewijs voor volledige dechlorering kan leveren.<br />

Het bewijs voor volledige afbraak van CKW’s kan een belangrijke rol spelen bij optimalisaties in vrijwel<br />

de gehele onderzoeks- en saneringsketen.<br />

Dit project omvat het valideren, testen en demonstreren op proeflocaties van de analyse op het<br />

recentelijk geïdentificeerde DNA voor het sleutelenzym vinylchloride(VC)-reductase in enkele<br />

bacteriestammen, waarmee volledige dechlorering kan worden aangetoond. Het project is nog<br />

gaande, maar uit de voorlopige resultaten van onderzoek op proeflocaties blijkt dat met behulp van<br />

deze nieuwe analyse eenduidiger conclusies mogelijk zijn dan met alleen de al bestaande analyses.<br />

Op een nazorglocatie wordt het bewijs geleverd dat monitoring van NA volstaat en aanvullende<br />

maatregelen niet nodig zijn. Op een saneringslocatie geven de resultaten aanleiding te overwegen<br />

kostbare saneringsmaatregelen te beperken. Op enkele onderzoekslocaties wordt met behulp van de<br />

nieuwe analyse aangetoond dat hier onvoldoende NA plaatsvindt, waaruit eenduidig blijkt dat het<br />

treffen van sanerings- of beheersmaatregelen noodzakelijk is. De plaatselijke aanwezigheid van de<br />

juiste enzymen op deze locaties vormt een mogelijke basis voor rendabele biologische maatregelen.<br />

Tevens beoogt dit project het ontwikkelen van een meer algemeen toepasbare analysemethode voor<br />

VC-reductases, op basis van aanvullend DNA-onderzoek. Beoogd resulterend product is een breed<br />

toepasbare methode waarmee volledige dechlorering in met CKW’s verontreinigde bodems kan<br />

worden aangetoond. Er wordt naar gestreefd om na de demonstratie te beschikken over een<br />

routinematig toe te passen betaalbare techniek met een kostprijs tussen € 200,- en € 300,- per<br />

monster. Om een dergelijk prijsniveau te bereiken is een combinatiemethode noodzakelijk.<br />

Een prototype van zo’n methode is inmiddels ontwikkeld en wordt momenteel gevalideerd.<br />

41


In Situ Metaal Precipitatie (ISMP): Stabiliteit van sulfiden<br />

en belang van andere bindingsvormen<br />

J.J. Steketee, E.W. Reijlink, M.P.M. van Gool, Th.J.S. Keijzer, C.G.J.M. Pijls<br />

J.J. Steketee (Jaap.Steketee@tauw.nl)<br />

E.W. Reijlink (Ilse.reijlink@tauw.nl)<br />

M.P.M. van Gool<br />

Th.J.S. Keijzer, C.G.J.M. Pijls<br />

Tauw bv<br />

Postbus 133<br />

7400 AC Deventer<br />

0570 – 699564<br />

Het doel van In Situ Metaal Precipitatie (ISMP) is om zware metalen die zich in de waterfase bevinden<br />

neer te laten slaan waardoor ze geïmmobiliseerd worden. De tot nu toe gebruikte techniek is er op<br />

gericht om de metalen neer te laten slaan als metaalsulfide door substraat en sulfaat toe te voegen. In<br />

twee verschillende SKB projecten (Dieren en Arnhem) is reeds gebleken dat op laboratorium- (Dieren<br />

en Arnhem) en veldschaal (Dieren) zware metalen door middel van toevoeging van substraat en<br />

sulfaat neerslaan. Maar zijn deze metalen neergeslagen als sulfide of zijn andere processen ook<br />

belangrijk? En wordt door het toevoegen van meer substraat een duurzame sulfidebuffer gevormd,<br />

waardoor metalen die in de toekomst de behandelde zone bereiken, nog vastgelegd worden?<br />

Actief Bodembeheer de Kempen wil de (on)mogelijkheden van ISMP voor de zinkassen problematiek<br />

onderzoeken. Vandaar dat zij samen met SKB als opdrachtgever fungeren voor het nieuwe SKB<br />

project PT04.105a: In situ gestimuleerde vastlegging van zware metalen in de Kempen. Hierbij wordt<br />

in twee verschillende injectoren op veldschaal bepaald of door een hogere substraatdosering een<br />

meer duurzame sulfidebuffer wordt gevormd. Vooraf zal op laboratoriumschaal worden bepaald welke<br />

hoeveelheden in het veld geïnjecteerd worden. Tijdens BodemBreed zullen de resultaten van de<br />

eerste injectie in het veld en van flankerend laboratoriumonderzoek naar vorming en effectiviteit van<br />

sulfidebuffers bij verschillende substraatconcentraties worden gepresenteerd.<br />

Daarnaast voert Tauw een langdurige laboratoriumproef uit waarbij substraat en verontreinigd grondwater<br />

is toegevoegd aan twee identieke kolommen. Deze unieke kolomproeven worden inmiddels<br />

twee jaar bedreven. De resultaten van de (im)mobilisatie van zware metalen in de kolommen zijn vorig<br />

jaar gepresenteerd op BodemBreed. Uit de resultaten bleek dat geprecipiteerde metalen slechts<br />

langzaam vrijkomen wanneer de kolommen met aëroob grondwater worden doorspoeld. De<br />

vrijkomende concentraties bleven onder de interventiewaarden voor alle zware metalen. De centrale<br />

vraag is nu op welke manier de zware metalen zijn vastgelegd. Om de stromingspatronen en<br />

bindingsvormen te bepalen zullen enkele aanvullende proeven worden uitgevoerd medio <strong>2008</strong>. Op<br />

basis van de proeven zullen de volgende resultaten worden gepresenteerd:<br />

- Stromingspatroon in de kolommen. Bij optreden van voorkeursstroming kunnen zware<br />

metaalsulfiden in minder goed doorstroomde delen stabiel blijven<br />

- Bindingsvormen van de zware metalen aanwezig in de kolommen. Naast vorming van sulfiden,<br />

kan immers ook vastlegging zijn opgetreden door vorming van andere precipitaten of door een<br />

sterkere adsorptie<br />

42


Omgaan met thiocyanaat op gasfabrieksterreinen<br />

Victor Brettschneider en Maurice Henssen<br />

Victor Brettschneider - Ingenieursbureau Gemeeentewerken Rotterdam<br />

Maurice Henssen - Bioclear<br />

De verontreinigingssituatie op gasfabrieksterreinen is complex: vele verschillende verontreinigingen<br />

worden aangetroffen in de ondergrond in verschillende fysische en chemische hoedanigheden. Op<br />

verschillende plaatsen in Nederland blijkt de verontreiniging extra gecompliceerd te zijn door de<br />

aanwezigheid van thiocyanaat. In circa 40% van de gevallen (van de goed onderzochte locaties) blijkt<br />

zelfs thiocyanaat maatgevend te zijn voor de verontreinigingsomvang en –problematiek.<br />

Het gedrag van thiocyanaat in de ondergrond is nog betrekkelijk onbekend. Sturing van processen en<br />

keuzes is daardoor ook lastig(er). Vandaar dat in het SKB-project PT-5414 “Omgaan met thiocyanaat<br />

op gasfabrieksterreinen” de kennis omtrent thiocyanaat is geïnventariseerd en uitgebouwd om<br />

daarmee de technische onzekerheden die zich kunnen voordoen bij het opstellen van plannen voor de<br />

ontwikkeling van of sanering van gasfabrieksterreinen te minimaliseren.<br />

In een co-presentatie zullen de uitkomsten van het technische spoor worden overgedragen. Wat is er<br />

bekend over de bronnen van thiocyanaat vanuit het productieproces, welke processen is thiocyanaat<br />

onderhevig aan, treedt afbraak op en zo ja, onder welke condities? Maar ook: kan thiocyanaat<br />

gevormd worden en onder welke condities gebeurt dit? Hoe zit het met sorptie en mobiliteit? Het<br />

project heeft de kennis omtrent thiocyanaat op deze aspecten vergroot. Kennis die belangrijk is om de<br />

juiste keuzes te kunnen maken.<br />

Naast de technische update van kennis omtrent thiocyanaat is het procesmatige spoor minstens even<br />

belangrijk gebleken. Hoe gaan we om in praktijk met afwijkingen? Wat doen we als er opeens een<br />

nieuwe component (zoals thiocyanaat) in een verhaal opduikt? Hoe kunnen we hier op een<br />

verantwoorde wijze mee omgaan? In het onderhavige project zijn deze aspecten geïnventariseerd en<br />

geëvalueerd met de betrokken eindgebruikers. Hieruit zijn aanbevelingen gekomen voor de<br />

handelswijze en succesfactoren in dit soort complexe projecten of omgevingen. Aanbevelingen die<br />

zeker ook verder reiken dan alleen bruikbaar op met thiocyanaat verontreinigde gasfabrieksterreinen.<br />

Toelichting van deze generiek bruikbare resultaten en aanpak vormt het tweede, meer procesmatige<br />

deel van de co-presentatie.<br />

Consortium:<br />

- Uitvoerend: Deltares, TTE, Bioclear, Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam<br />

- Eindgebruikers: Provincie Fryslân, Provincie Zeeland/Delta, provincie Overijssel, Gemeente Den<br />

Haag (Dienst Stadsbeheer en Dienst Stedelijke Ontwikkeling), DCMR, Coördinatie Milieutaken<br />

Rotterdam (CMR), Gemeente Enschede<br />

- Klankbordgroep: Doelman Advies, ECN, WUR (allen technisch), 3B Bureau Bodem & milieuBeleid<br />

(procesmatig)<br />

43


Degradation of MtBE, influences of field and detection of<br />

the degradation<br />

Alette Langenhoff (alette.langenhoff@tno.nl)<br />

Harry Veld<br />

Jan Gerritse<br />

Deltares,<br />

PO Box 80015<br />

3508 TA Utrecht<br />

The Netherlands<br />

Phone: +31 30 2564856<br />

Fax: +31 30 2564680<br />

Alette Langenhoff, Harry Veld and Jan Gerritse<br />

Methyl tertiary-butyl ether (MTBE) is one of several fuel oxygenates added to petrol to improve fuel<br />

combustion and reduce the resulting concentrations of carbon monoxide and unburned hydrocarbons.<br />

CH 3<br />

CH 3<br />

C O CH 3<br />

CH 3<br />

Figure 1 Chemical structure of methyl tertiary-butyl ether (MTBE).<br />

The massive production and use of MtBE, combined with its high mobility due to its solubility, poor<br />

sorption properties and very low rates of intrinsic degradation, makes MtBE an important groundwater<br />

pollutant.<br />

Information on the optimal conditions for MtBE degradation is essential to get insight in the Natural<br />

Attenuation processes at a site and/or to apply bioremediation techniques for groundwater polluted<br />

with MtBE. The aim of this study was to reveal the degradation processes of MtBE that might occur<br />

under different geochemical conditions.<br />

Groundwater samples were collected from six different sites that are contaminated with MtBE. The<br />

groundwater was used in batch experiments to study MtBE degradation (15 mg/l) in the presence of<br />

various electron acceptors (none, oxygen, chlorate, nitrate, sulphate). Incubations with groundwater<br />

from one location showed a decrease in the MtBE concentration with all electron acceptors tested, as<br />

well as under intrinsic conditions. Use of the electron acceptors for the degradation of MtBE was<br />

studied in transfers in mineral medium without groundwater.<br />

Transfers in aerobic media degraded MtBE quickly. Anaerobic transfers degraded MtBE in the<br />

presence of nitrate. These batches were used to start an anaerobic bioreactor. This bioreactor<br />

degrades MtBE efficiently and shifts in 13 C/ 12 C MtBE stable isotope ratios were determined during<br />

batch growth.<br />

In addition, 40 bacterial strains were acquired from culture collections that are able to degrade a<br />

variety of aromatic and aliphatic hydrocarbons and ethers. Within 1 year 16 of the 40 tested strains<br />

produced measurable amounts of TBA from MtBE, cometabolically. A selection of the batch cultures<br />

was sampled for analysis of stable isotope fractionation.<br />

Shifts in 13 C/ 12 C MtBE stable isotope ratios were found in the batches that degraded MtBE. The<br />

fractionation correlated to the amount of MtBE degraded and TBA formed.<br />

44


13C/12C - MtBE<br />

-25<br />

-26<br />

-27<br />

-28<br />

-29<br />

-30<br />

A<br />

R 2 = 0,98<br />

-31<br />

0 20 40 60 80 100<br />

MTBE degraded (%)<br />

13C/12C - MtBE<br />

-25<br />

-26<br />

-27<br />

-28<br />

-29<br />

-30<br />

B<br />

Figure 2 Stable isotope shifts correlate linearly with amount of MtBE degraded (A) and TBA<br />

produced (B).<br />

Finally, we have developed molecular detection methods to detect MtBE degrading organisms. We<br />

evaluated the commonly used 16S rDNA TaqMan assay for quantitative detection of the described<br />

MtBE-degrader Methylibium PM1 and found that it was unspecific, producing essentially false positive<br />

results.<br />

We have developed two sets of primer/probe combinations for quantitative realtime PCR detection of<br />

functional genes involved in MtBE degradation. One set is targetting the putative MtBEmonooxygenase<br />

of strain PM1 (Methylibium), and the other set is targetting the iso-butyryl-CoA<br />

mutase of Aquincola. This latter enzyme was recently described to be essential for down-stream<br />

degradation of MTBE and found in the genome of various MTBE-degraders. We have prepared<br />

calibration curves and evaluated Q-PCR assays and found that they indeed amplify the targeted<br />

sequences quantitatively. These assays are currently validated on various MtBE and/or TBA<br />

degrading cultures.<br />

45<br />

R 2 = 0,98<br />

-31<br />

0 20000 40000 60000 80000 100000<br />

TBA produced (µg/L)


Roger Ravelli<br />

SenterNovem<br />

3503 RE Utrecht<br />

030-2393763<br />

Groener licht voor Bodemenergie<br />

Roger Ravelli<br />

De energieprestatie is niet meer weg te denken uit het Nederlandse bouwbeleid. Belangrijk is dat de<br />

energieprestatie-eis de mogelijkheid geeft dat de indiener van een bouwaanvraag zelf de technieken<br />

kan kiezen waarmee aan de eisen wordt voldaan. Er is inmiddels veel ervaring opgedaan met de wijze<br />

waarop woningen en utiliteitsgebouwen aan die eisen kunnen voldoen. Dit komt doordat de overheid<br />

vanwege het CO2-beleid de energieprestatie-eis de afgelopen jaren consequent heeft verlaagd. De<br />

energieprestatie wordt per 1 januari 2009 voor de Utiliteitsbouw verder aangescherpt en zal deze eis<br />

overigens de komende jaren zowel voor de woning- als de utiliteitsbouw nog verder verlagen.<br />

Deze omstandigheden vormen de optimale ingrediënten voor een recept waarmee het bedrijfsleven<br />

aan de slag kan gaan met ontwikkelen en innoveren. De laatste jaren zijn er dan ook steeds meer<br />

nieuwe technieken geïntroduceerd om de energievraag te beperken, duurzame energie in te zetten en<br />

installaties te optimaliseren.<br />

Wil je in de toekomst opdrachten krijgen dan moet je duurzame materialen en technieken gebruiken<br />

en duurzame oplossingen of toepassingen kunnen bieden.<br />

Energieopslag in de bodem is een dergelijk duurzame toepassing om je gebouw te kunnen<br />

verwarmen en te koelen. Deze techniek heeft een sterke ontwikkeling doorgemaakt, waarin het van<br />

innovatieve technologie is doorgegroeid naar een bewezen technologie. Deze techniek is marktrijp en<br />

commercieel aantrekkelijk, en kan zonder subsidie worden toegepast. Thans zijn er ca. 800 open<br />

systemen –meestal in de utiliteitsbouw-, en (naar schatting) 5000 gesloten installaties- meestal in de<br />

woningbouw- gerealiseerd. Verdere versnelde groei is te verwachten, indien dezelfde overheid ook<br />

het belang inziet om de huidige knelpunten rond de wet en regelgeving op te gaan lossen en nieuwe<br />

kansen niet het slachtoffer laat worden van onzekere risico’s.<br />

Op dit moment zijn er nieuwe toepassingsgebieden in ontwikkeling die een bijdrage kunnen leveren<br />

aan meerdere doelstellingen van de regering. Het gaat hierbij onder andere om de combinatie WKO<br />

en bodemsanering. Op tal van plaatsen in Nederland wordt ‘gebiedsgericht grondwaterbeheer’<br />

voorbereid. Uit de Intentieverklaring Bodem en het begeleidende schrijven van minister Cramer bij de<br />

gewijzigde Circulaire bodemsanering blijkt dat de gebiedsgericht beheer van grootschalige<br />

grondwaterverontreiniging de toekomst heeft. Tegelijk blijkt in de praktijk dat de vigerende wet- en<br />

regelgeving (Wbb en Circulaire) zich slecht verhoudt met de beoogde gebiedsgerichte benadering. De<br />

invoering van KRW en GWR, met ondermeer de AMvB Kwaliteitsdoelstellingen en Guidance<br />

documents, schept eigen onzekerheden. De vraag ‘wat kan en mag’ wordt dan ook steeds luider.<br />

Inmiddels is er een stuurgroep Bodemenergie in het leven geroepen die de opdracht heeft om aan te<br />

geven hoe WKO gericht kan worden gestimuleerd.<br />

In mijn presentatie schets ik een twee sporenbeleid naar een streefbeeld hoe het “Bodemenergiepotentieel”<br />

te kunnen oogsten waarbij de ‘quick-wins’ op korte termijn verzilverd kunnen<br />

worden.<br />

46


Technische ontwerpen van combinatiesystemen voor<br />

bodemsanering en bodemenergie<br />

voor Kanaalzone Apeldoorn<br />

Marc van Bemmel - Bioclear<br />

Bas Godschalk - IF Technology<br />

Ron Nap - gemeente Apeldoorn<br />

Edwin Dijkhuis - Bioclear<br />

Marc van Bemmel, Bas Godschalk, Ron Nap en Edwin Dijkhuis<br />

Combinatie van bodemenergie en bodemsanering is een ‘win-win’ situatie, waarbij het<br />

milieurendement niet alleen kan worden vertaald naar aandeel in duurzame energie en CO2-reductie,<br />

maar ook naar saneringsrendement. Een combinatie van beide systemen leidt tot een significante<br />

kostenbesparing (energie- en saneringskosten). Deze ‘win-win’ situatie wordt door verschillende<br />

partijen erkend, waarbij er meer en meer behoefte bestaat aan een technische uitwerking van<br />

combinatiemogelijkheden.<br />

Op conceptueel niveau kan worden aangegeven hoe dergelijke combinaties er uit zouden kunnen<br />

zien. Dit uitwerkingsniveau is echter te globaal om de technische specificaties van dergelijke<br />

combinatiesystemen te bepalen. In zo’n situatie moeten op technisch niveau namelijk oplossingen<br />

worden gevonden voor praktische technische knelpunten die bij zo’n combinatie naar voren komen.<br />

Denk hierbij aan bijvoorbeeld materiaalkeuze, filtertrajecten, debieten, situering/positionering van<br />

onderdelen, maar ook aan putverstopping, zuiveringstappen en dosering van hulpstoffen.<br />

Voor de gebiedsontwikkeling Kanaalzone in de gemeente Apeldoorn worden 2 grootschalige<br />

combinatiesystemen tot technisch detailniveau uitgewerkt.<br />

- Grondwater wordt onttrokken, gezuiverd en geloosd of geïnfiltreerd. Hierdoor ontstaat er<br />

bodemenergiesysteem (LTV) wat tevens zorgt voor beheersing van verontreinigingen.<br />

- Grondwater wordt onttrokken, verrijkt met substraat en geïnfiltreerd om biologische afbraak te<br />

stimuleren. Hierdoor ontstaat er bodemenergiesysteem (LTV) wat tevens zorgt voor grootschalig<br />

bioscherm stroomafwaarts.<br />

Tijdens <strong>Bodembreed</strong> presenteren we de twee uitgewerkte combinatiesystemen, en geven we een<br />

overzicht van de technische knelpunten en oplossingsrichtingen die tijdens de selectie van<br />

combinatiesystemen en de uitwerking daarvan naar voren zijn gekomen.<br />

47


Duurzaam bodemsaneren met bodemenergie<br />

Winst en knelpunten in de praktijk<br />

H. Slenders, R. Verburg - ARCADIS<br />

J. Schreurs - Philips<br />

M. Muurmans - VolkerWessels DEC<br />

H. Slenders, R. Verburg, J. Schreurs en M. Muurmans<br />

Over het gebruik van warmte-koude opslag in verontreinigd grondwater wordt veel gesproken, maar<br />

weten we wel waar we het over hebben? Terwijl de baten van bodemsanering in bredere zin kritisch<br />

worden bekeken, zeker als zou worden gelet op de klimaatbelasting van sanering zelf, komt de<br />

combinatie met bodemenergie positief uit de bus. In de introductie van de presentatie wordt in<br />

algemene zin gekeken naar de combinatie energie en sanering, maar vooral verteld over de<br />

praktijkervaringen met het Sanergy project in Eindhoven. Waarschijnlijk het eerste project in deze<br />

soort dat van start gaat.<br />

De eerste echte metingen aan effecten in de ondergrond komen beschikbaar als het Sanergy project<br />

op Strijp-S gaat draaien in het najaar van <strong>2008</strong>. Vooruitlopend daarop zijn de afgelopen periode al<br />

veel ervaringen opgedaan tijdens het vergunningentraject en het ontwerpproces. Welke aspecten,<br />

welke knelpunten zijn uniek of spelen tijdens het ontwerp, waarop moet worden gelet etc.? Momenteel<br />

legt het bouwteam de laatste hand aan het definitief ontwerp.<br />

Het combineren van twee werelden<br />

betekent ook dat specialisten van de ene<br />

wereld de onbekende andere wereld<br />

moeten betreden. De onzekerheden en<br />

ervaringen van beide werelden moeten<br />

worden verkend om het beste van twee<br />

werelden te combineren. Is er ook daadwerkelijk<br />

sprake van winst, financieel of voor<br />

het milieu?<br />

Vanaf nu (mei <strong>2008</strong>) tot <strong>Bodembreed</strong> loopt<br />

het project volop verder, en komen steeds<br />

meer ervaringen beschikbaar.<br />

Naar verwachting kan tijdens de presentatie<br />

ingegaan worden op:<br />

- Hoe zijn verschillende doelstellingen te combineren? (veel water voor energie, weinig voor<br />

sanering ivm kosten; grillige debietvraag energie versus continue vraag voor beheersing).<br />

Waarom een recirculatiesysteem in plaats van een traditionele WKO;<br />

- Hoe duurzaam is het? CO2 en grondstoffenbesparing, kosten?<br />

- Hoe om te gaan met de vergunningen;<br />

- Is wel sprake van een beheerseffect bij een neutrale grondwaterbalans, hoe kan de natuurlijke<br />

grondwaterstroming worden stilgelegd? Met een grondwatermodel wordt aangetoond dat de<br />

recirculatie nagenoeg gesloten is, én dat het systeem grotendeels geïsoleerd is van de natuurlijke<br />

stroming. Dit aspect is tot nu toe door specialisten het meest kritisch benaderd, maar afhankelijk<br />

van de locatie specifieke situatie is het wél mogelijk om de natuurlijke grondwaterstroming<br />

grotendeels af te remmen en de uitstomende flux ook daadwerkelijk te beperken. Het<br />

beheerseffect is inmiddels uitgebreid bestudeerd.<br />

- Wat is dan het sanerend effect van een WKO als “wasmachine”? Hoe wordt het aangetoond en<br />

eventueel gestimuleerd.<br />

- In welke setting en beheersorganisatie is het mogelijk om van concept naar exploitatie te gaan?<br />

- Putontwerp en materiaalkeuze, Kan worden volstaan met standaard WKO materiaal?;<br />

- Etc.<br />

In een algemeen kader wordt aangegeven dat elke situatie uniek is, en een andere oplossing vraagt.<br />

Strijp-S is een gevalsgerichte benadering. In het kader van gebiedsgericht beheer bv. is beheersing in<br />

de meeste gevallen niet noodzakelijk kan worden gekozen voor de efficiëntere WKO.<br />

48


Do’en don’ts bij thermische saneringen:<br />

zin en onzin van stoom<br />

Yvo Veenis - Groundwater Technology<br />

Yvo Veenis<br />

Enkele jaren geleden introduceerde Groundwater Technology thermisch gestimuleerde extractie<br />

(middels stoominjectie). Inmiddels zijn een aantal projecten met deze techniek uitgevoerd en<br />

afgerond. Daarbij zijn veel lessen geleerd. Zowel ten aanzien van 'do' (zaken die goed gaan) als 'don't'<br />

(zaken die niet goed gaan). In een presentatie geven we een overzicht van:<br />

Do / successen:<br />

- ervaring met toepassing in goed en matig tot slecht doorlatende, gelaagde, bodems (positief<br />

nieuws)<br />

- ervaring met zeer ondiepe toepassing (positief nieuws)<br />

- beheersbaarheid van 'stoombel' in de bodem (positief nieuws)<br />

Don't / bloopers:<br />

- ervaring met onvoldoende hittebestendigheid van delen van de onttrekkingsinstallaties (slecht<br />

nieuws, deels gesmolten installatie)<br />

- Sterke chemische aantasting van delen van saneringssysteem als gevolg van combinatie<br />

verontreiniging en sterk verhoogde reactiviteit van product/water/stoommengsel (slecht nieuws,<br />

sterk aangetaste pompen, defecte sensoren)<br />

Do of don't:<br />

- ervaring met verschillende stoombronnen (plussen en minnen van gebruik stoomnet opdrachtgever<br />

en van inzet separate stoomgenerator: per geval sterk wisselend resultaat)<br />

- vergelijking alternatieven (kosten, resultaten) en afwegingen waarom voor bepaalde oplossingen<br />

is gekozen.<br />

49


Schaarsbergen: Een voorbeeld van hoe een complexe<br />

in-situ sanering succesvol kan zijn<br />

Rudi Pelgrum - Arcadis<br />

Gerben van der Sterren - TTE<br />

Rudi Pelgrum en Gerben van der Sterren<br />

Op een voormalige pomplocatie van Defensie in Schaarsbergen is een omvangrijke<br />

olieverontreiniging in grond en grondwater ontstaan. Verspreidingsrisico’s en een bedreigd object<br />

zorgen voor een hoge saneringsurgentie en dus moet op korte termijn een sanering plaatsvinden.<br />

Gezien de diepte van de verontreiniging is ontgraven niet mogelijk. In eerste instantie was een<br />

eeuwigdurende beheersing voorzien.<br />

Maar juist door het toepassen van de laatste stand van de techniek betreffende in-situ technieken is<br />

een actieve sanering wel van de grond gekomen. In een bouwteam (Defensie, TTE, HMVT, Arcadis)<br />

is namelijk vastgesteld dat door actief ingrijpen in de bron een eeuwig durende sanering voorkomen<br />

kon worden.<br />

Door het inzetten van zeer gespecialiseerde vrachtverwijderingstechnieken en als effectief gebruik<br />

gemaakt kan worden van alle beschikbare in-situ kennis is er een voldoende grote kans dat de<br />

sanering leidt tot een stabiele eindsituatie. Dit heeft uiteindelijk geleid - met instemming van het<br />

bevoegd gezag - tot een nieuwe aanpak van de sanering. Saneren in plaats van beheersen dus.<br />

Op de locatie bevindt zich op 15 m-mv een drijflaag. Deze wordt aangepakt met chemische oxidatie<br />

en driefasenextractie. De haalbaarheid van chemische oxidatie op deze olie is vooraf uitvoerig getest.<br />

De effectiviteit van 3-fasenextractie op grote diepte is door aannemer in een pilot op deze locatie<br />

aangetoond.<br />

De uitvoering van het werk is eind 2007 gestart. In een periode van circa 2 maanden is de drijflaag<br />

succesvol verwijderd. Vervolgens is op een groot deel van de verontreiniging chemische oxidatie<br />

uitgevoerd. Uit de monitoring van de sanering blijkt dat na de eerste ronde chemische oxidatie de<br />

concentraties in het grondwater spectaculair zijn afgenomen (tussen de 90 - 99% afname). Verwacht<br />

wordt dat na de tweede ronde chemische oxidatie de concentraties zo ver zijn afgenomen dat de<br />

stabiele eindsituatie bereikt kan worden.<br />

De resultaten van de actieve sanering zijn voor <strong>Bodembreed</strong> <strong>2008</strong> bekend.<br />

50


Naar een optimale in-situ sanering van gasfabriek Tilburg<br />

Christian Soeter<br />

Dhr. C.M. (Christian) Soeter - Grontmij Nederland BV 030 63 44 612<br />

Dhr. J.P.W. Geurts van Kessel - Grontmij Nederland BV<br />

Dhr. J. van Zelst - Sita Remediation<br />

Dhr. E. de Rooij - Gemeente Tilburg<br />

Op het voormalig gasfabrieksterrein in Tilburg wordt sinds 2004 een omvangrijke en complexe in-situ<br />

sanering uitgevoerd met tweefasenextractie (TFE), persluchtinjectie (PLI) en grondwateronttrekking.<br />

De verontreiniging met PAK, aromaten en minerale olie (rode contour) wordt aangepakt met 233 TFEfilters,<br />

31 PLI-filters en 18 grondwateronttrekkingsfilters. Na 4 jaar instandhouding van de sanering is<br />

de omvang van de verontreiniging sterk afgenomen. Echter op twee plaatsen is nog een sterke<br />

verontreiniging aanwezig, aangezien het in-situ saneringssysteem nog niet optimaal wordt benut.<br />

Verder is stroomopwaarts een VOCl-verontreiniging (groene contour) op het NS-revisie terrein<br />

aanwezig. Deze wordt door middel van grondwateronttrekking op de grens van beide<br />

verontreinigingen beheerst.<br />

Verontreinigingssituatie gasfabrieksterrein (Rood) Tilburg Sturingspaneel persluchtinjectie<br />

De gemeente Tilburg heeft Grontmij gevraagd de in-situ sanering in samenwerking met aannemer Sita<br />

Remediation te optimaliseren. Uit een controle van het in-situ saneringssysteem blijkt dat van de drie<br />

saneringstechnieken er maar één goed heeft gefunctioneerd, namelijk de grondwateronttrekking. De<br />

tweefasenextractie heeft vanwege te geringe onttrekkingsdebieten en onderdruk niet geleid tot<br />

voldoende vrachtverwijdering met ondermeer puur produkt. Het injectiedebiet voor persluchtinjectie<br />

blijkt te gering geweest om de gewenste aerobe afbraak in het grondwater op gang te brengen. Uit de<br />

monitoring over de afgelopen 4 jaar blijkt dat het zuurstofgehalte in het grondwater te laag was (


Contracteren van bodemsaneringprojecten<br />

Henberto Remmerts (namens het kernteam)<br />

Tauw bv<br />

Postbus 133<br />

7400 AC Deventer<br />

Henberto Remmerts<br />

Doel van het project<br />

Het doel van het project is het inzichtelijk maken van knelpunten die partijen in een bodemsaneringsproject<br />

tegenkomen in het contracteringsproces alsmede het vinden van oplossingen<br />

hiervoor door een viertal casussen te bestuderen en hierover met een breed scala aan partijen<br />

gezamenlijk kennis en ervaringen uit te wisselen.<br />

Aanpak<br />

In het project hanteren we een aanpak waarbij de deelnemers van elkaar leren door te reflecteren<br />

vanuit hun eigen ervaringen op vier centrale casussen. Dit zijn projecten die daadwerkelijk in<br />

voorbereiding zijn en die gebruik kunnen maken van de kennis van een kernteam en van een voor dit<br />

project gevormd consortium. Het gaat hierbij om een groot aantal partijen uit het veld van de<br />

bodemsanering.<br />

In samenloop met de evaluatie van de casussen wordt de toepasbaarheid van het beslismodel DSS<br />

(Decision Support System) casussen getoetst. Dit instrument is door het CROW ontwikkeld. Het heeft<br />

als doel opdrachtgevers, door het laten doorlopen van een aantal stappen, bewust te laten kiezen<br />

voor een contractmodel en aanbestedingsvorm die het beste bij hun organisatie en project past.<br />

‘Oogst’ tot nu toe<br />

De vier projecten zijn diverse malen besproken waaronder twee maal in een spiegelsessie waarbij alle<br />

consortiumleden aanwezig waren. In de bijeenkomsten zijn aandachtspunten, knelpunten en<br />

oplossingsrichtingen benoemd, waarmee de casushouders aan de slag zijn gegaan.<br />

Presentatie <strong>Bodembreed</strong><br />

Wij bieden aan om onder thema 5 een presentatie te geven over de uitkomsten van ons project. Wij<br />

concentreren ons weliswaar niet op louter in situ saneringen maar de thema’s die in de toelichting van<br />

thema 5 worden genoemd spelen bij alle technieken. Kennis over de uitkomsten van ons project kan<br />

daarom ook diegene helpen die zich specifiek bezig houden met in situ saneringen.<br />

Concreet komen uit ons project thema’s naar voren als:<br />

- Omgaan met onzekerheden<br />

- Relatie politiek/bestuur en omgeving<br />

- Ruimte voor (technische) optimalisaties<br />

- Relatie met BG en verantwoordelijkheid OG<br />

- Kritische succesfactoren (onder andere risicomanagement)<br />

- Informeren politiek en bewoners<br />

- De markt betrekken bij het project<br />

- Moment van contracttering en contractkeuze<br />

- Risicomanagement<br />

- Mate van timing en investeren in bodemonderzoek<br />

- Omgaan met onzekerheden in de Bodem<br />

- Aanvragen Wbb: wie dit doet en hoe verhoudt dit zich ten opzichte van contracteren<br />

- Worsteling keuze bewezen technieken versus innovatieve technieken (in situ)<br />

- Risicoprofiel bij bodemsaneringen<br />

- Bewustwording van het bodemsanering als ‘itteratief proces’<br />

- Financiering en benadering van bodemsaneringsprojecten<br />

- Relatie tussen keuze contractbeheer en keuze contractvorm<br />

52


Workshop (juni <strong>2008</strong>): Met de input uit de tussentijdse gesprekken (ervaringen en onderscheidende<br />

thema’s) is/wordt een ‘landkaart’ gemaakt. De thema’s worden gescoord en aan de hand van<br />

stellingen wordt gediscussieerd. De uitkomst is gericht op voornemens en nieuwe acties (ervarend<br />

leren).<br />

Afronding (september <strong>2008</strong>): Nog niet ingevuld<br />

Aansluiting bij landelijke ontwikkelingen<br />

In de presentatie zal ook ingegaan worden op de volgende landelijke ontwikkelingen die parallel lopen<br />

aan het SKB-project.<br />

Risicomanagement:<br />

- Leidraad Aanbesteden van Geïntegreerde contracten (LAvGC-2006)<br />

- Handreiking risicoverdeling pré-contractuele zaken (<strong>2008</strong>)<br />

- Communicatief Risicomanagement (Risnet, 2007)<br />

Ontwikkeling DSS, een stemwijzer voor aanbesteden in de praktijk (CROW, 2007/<strong>2008</strong>)<br />

Suggestie voor <strong>Bodembreed</strong><br />

Dit project kan de ‘kapstok’ zijn voor thema 5. Andere voordrachten die ervaringen laten zien vanuit<br />

opdrachtgevers en aannemers worden in een discussie ‘gespiegeld’ aan de resultaten van het SKBproject<br />

‘Contracteren van Bodemsaneringsprojecten’. Dit kan dan aan de hand van een aantal<br />

onderwerpen die zijn benoemd in thema 5.<br />

Contactpersonen <strong>Bodembreed</strong><br />

Kernteam Betrokken personen Telefoonnummer E-mail<br />

Tauw<br />

AT Osborne<br />

Henberto Remmerts<br />

Gerard Scheffrahn<br />

(0570) 69 95 50<br />

(030) 2942741<br />

53<br />

henberto.remmerts@tauw.nl<br />

gsc@atosborne.nl


Professioneel opdrachtgeverschap maakt in-situ sanering<br />

effectief<br />

Gerben van der Sterren<br />

Aiko Hensums<br />

TTE,<br />

Grote Poot 2<br />

7411KE Deventer<br />

Gerben van der Sterren en Aiko Hensums<br />

Bodemsanering is bij uitstek een vakgebied waar de 80:20 regel opgaat. Verreweg de meeste (80%)<br />

saneringen lopen volgens plan. Toch wordt onze beleving van het succes van de bodemsaneringsoperatie<br />

bepaald door de 20% complexe projecten. Op zich ook niet vreemd. Niet alleen<br />

spreken deze projecten het meest tot de verbeelding. Het zijn ook de projecten die keer op keer te<br />

kampen hebben met budgetoverschrijdingen, planningen die niet gehaald worden, doelstellingen die<br />

niet realistisch blijken, enzovoorts. De oorzaak ligt voor een groot deel in het feit dat de 80:20 regel<br />

niet terugkomt in de projectorganisatie. Er wordt geen onderscheid gemaakt in complexe of standaard<br />

projecten. Ze worden allemaal volgens hetzelfde stramien uitgevoerd. Het doorbreken van deze<br />

standaardaanpak is een belangrijk deel van de oplossing.<br />

Chronologie<br />

Een complexe bodemsanering duurt vele jaren (>5 jaar). Gedurende deze tijd is er in het beste geval<br />

één constante factor: de opdrachtgever. Deze heeft vaak te weinig kennis om het gehele proces van<br />

onderzoek naar uitvoering goed te sturen. Bij de adviesbureaus en aannemers werken gedurende dit<br />

traject verschillende mensen aan het project. Iedere fase heeft zo zijn eigen belang/doelstelling.<br />

Omdat niemand het einddoel goed voor ogen heeft levert dit problemen op.<br />

Projectgeheugen<br />

Vele verschillende mensen die werken aan een project zorgt ervoor dat het project geen geheugen<br />

heeft. Doordat de verschillende personen verschillende belangen hebben en elkaar hierdoor soms<br />

tegenwerken is er geen vertrouwen in de keten. De gevolgen hiervan zijn dat niemand weet hoe het<br />

zit. Daardoor worden problemen makkelijk een fase doorgeschoven. Er is niemand die het<br />

uiteindelijke doel voor ogen heeft en niemand is daar ook echt verantwoordelijk voor.<br />

De professionele opdrachtgever<br />

De ideale opdrachtgever bestaat niet. De oplossing is dat bij complexe projecten de opdrachtgever<br />

iemand met de juiste ervaring ingehuurd wordt. Eén persoon die de regie in handen neemt over het<br />

gehele project, de rode lijn bedenkt en bewaakt, de communicatie en continuïteit in het oog houdt.<br />

Voordelen van dit professionele opdrachtgeverschap zijn evident:<br />

- De werkzaamheden zijn gericht op het einddoel;<br />

- Kennis is een constante factor binnen het saneringsproject;<br />

- Knelpunten worden tijdig aangepakt.<br />

Kortom, professioneel opdrachtgeverschap leidt bij complexe saneringen tot een sterk verbeterd<br />

saneringsresultaat.<br />

Aan de hand van een groot aantal voorbeelden wordt aangegeven dat professioneel opdrachtgeverschap<br />

niet alleen voor de probleemhebber, maar ook voor de adviseur, de aannemer en de toekomstige<br />

gebruiker tot betere (snellere, effectievere, winstgevender) saneringen leidt.<br />

54


Een accurate aanpak van CKW verontreinigingen<br />

Ko Hage - TTE<br />

Francis Wigbers-in het Veld - gemeente Oldenzaal<br />

Ko Hage en Francis Wigbers-in het Veld<br />

Het begint bij de basis<br />

Het lijkt zo logisch: eerst de verontreinigingssituatie in relatie tot de bodemopbouw en geohydrologie<br />

goed in kaart brengen en dan pas saneringsdoelstellingen- en varianten afwegen en uitwerken. Toch<br />

gaat het juist hier vaak al mis. Het gevolg? Verkeerde ontwerpen, mislukte saneringen en een<br />

afnemend vertrouwen in (in situ) techniek.<br />

Het scenario van zomaar een chemische wasserij<br />

Jaar 1-3: Tijdens een onderzoek van een chemische wasserij wordt een verhoogde concentratie VOCl<br />

in het grondwater aangetoond. In de rapportage wordt een paragraafje ‘bodemopbouw en<br />

geohydrologie’ opgenomen. Daarna volgt onderzoek na onderzoek. De grondwaterverontreiniging<br />

blijkt steeds weer omvangrijker dan verwacht, maar in de grond wordt nauwelijks VOCl aangetoond.<br />

Bij alle rapportages wordt het paragraafje ‘bodemopbouw en geohydrologie’ trouw mee gekopieerd.<br />

Jaar 4: Eindelijk: de grondwatercontour is in beeld. Ter plaatse van de meest ‘vieze’ peilbuis wordt de<br />

verontreiniging ook verticaal afgeperkt; VOCl ’s zijn immers zwaarder dan water en zakken dus<br />

(recht?) naar beneden. Op basis van de onderzoeken wordt een mooie saneringsdoelstelling en<br />

bijpassende saneringsvariant geselecteerd en uitgewerkt: grondwateronttrekking en substraatinjectie.<br />

Over 2 jaar kan de actieve fase worden afgerond.<br />

Jaar 7: De actieve fase is nog steeds niet afgerond; de concentraties in de monitoringspeilbuizen<br />

blijven onveranderd hoog. Met de onttrekking wordt nog altijd veel vracht verwijderd. Het gaat dus<br />

goed en we gaan nog even door.<br />

Jaar 9: De actieve fase duurt nu wel érg lang en het geld is inmiddels op. Wat nu? Tijd voor een<br />

analyse. Alle gegevens worden bij elkaar geveegd. Ook de bodemopbouw wordt nog eens kritisch<br />

bekeken en blijkt bij nader inzien toch ingewikkelder dan gedacht. Uit de concentratieniveaus van het<br />

grondwater blijkt dat er eigenlijk wel sprake móet zijn van puur product. Tot overmaat van ramp blijkt<br />

dit puur product zich via scheefgestelde lagen in alle richtingen te hebben verspreid, zelfs tegen de<br />

grondwaterstromingsrichting in... Conclusie: er zal nog decennia lang nalevering vanuit de bronzone<br />

plaatsvinden, waardoor met het huidige systeem de saneringsdoelstelling nooit zal worden behaald.<br />

Een accurate aanpak van CKW verontreinigingen<br />

Voor velen is het bovenstaande fictieve voorbeeld herkenbaar. In de presentatie worden twee<br />

praktijkvoorbeelden behandeld waarin zich een vergelijkbaar scenario zich heeft afgespeeld. In een<br />

geval was het leed al geschied; in het andere geval kon tijdig worden ingegrepen.<br />

In de presentatie schetsen we aan de hand van de praktijkvoorbeelden hoe een grondige analyse van<br />

de bodemopbouw en geohydrologie, een juiste interpretatie van de beschikbare gegevens en het<br />

gebruik van een conceptueel model bijdragen aan een realistisch beeld van de situatie en (dus!) aan<br />

een dito saneringsdoelstelling en -aanpak.<br />

Zin en onzin van in-situ technieken? Begin bij de basis!<br />

55


Betere benutting natuurlijke afbraak in stedelijk gebied is<br />

mogelijk<br />

John Lexmond<br />

Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam<br />

(010-4895990)<br />

John Lexmond<br />

Inleiding<br />

In de stad Rotterdam (excl. havengebied) zijn de afgelopen 10 jaar een stuk of 10 saneringen<br />

uitgevoerd waarbij in situ saneringstechnieken of pump & treat een belangrijke rol speelden. Het<br />

saneringsresultaat liet veelal te wensen over. Daarnaast is er een groeiend aantal locaties waar uit<br />

monitoring blijkt dat er sprake is van een zodanige natuurlijke afname dat actieve saneringsmaatregelen<br />

achterwege kunnen blijven. Wat deden we verkeerd en hoe kunnen we het beter<br />

aanpakken?<br />

Nut en noodzaak van in-situ<br />

In Rotterdam is het merendeel van de herstructureringslocaties gesaneerd en blijven m.n. de lastig<br />

toegankelijke binnenstedelijke locaties nog over, met veelal (ook qua diepte) slecht bereikbare,<br />

mobiele verontreinigingen. Deze locaties dienen te zijner tijd ook gesaneerd dan wel beheerst te<br />

worden. Een programmatische aanpak is voor deze locaties gewenst.<br />

Achtergrond informatie saneringen afgelopen 10-20 jaar<br />

De saneringsoperatie is in Rotterdam grotendeels verlopen via ontgravingen. Dit heeft alles te maken<br />

met de relatief geringe verspreiding van de meeste verontreinigingen via het grondwater (vrij dikke,<br />

slecht doorlatende, deklaag van klei en veen). De wel uitgevoerde In situ saneringen tot nu toe<br />

hebben veelal niet geleid tot het gewenste eindresultaat, ook vaak vanwege de slechte doorlatendheid<br />

van de deklaag en, achteraf gezien, een verkeerde aanpak.<br />

Bodembeheersplan/nieuwe aanpak<br />

Een meer in-situ benadering van de mobiele verontreinigingen in het Rotterdamse biedt betere<br />

mogelijkheden om de natuurlijke afbraak te benutten. Hiervoor is een programmatische aanpak<br />

bedacht, die wordt ingevuld als een bodembeheersplan met daarin:<br />

- Inventarisatie verontreinigde locaties;<br />

- Screening locaties op (verspreidings)risico's verontreinigingen, bufferend vermogen en afbraakpotentie<br />

bodem(systeem) en eventuele afbraaktrends;<br />

- Monitoringsprogramma;<br />

- Actieplan voor ingrijpen (aanpakken risico's, stimuleren afbraak, beheersmaatregelen);<br />

- Criteria afronding monitoring/stabiele eindsituatie.<br />

Met deze aanpak willen we bereiken dat we een beter inzicht krijgen in de verspreiding en de<br />

natuurlijke afname van de verontreinigingen. Met die kennis kun je dáár ingrijpen waar en wanneer dat<br />

nodig is, en op de meest efficiënte (goedkope) manier. Verder is het een kwestie van monitoring om<br />

de verontreinigingen te bewaken en voor het opbouwen van een meetreeks om de gewenste stabiele<br />

eindsituatie mee te onderbouwen.<br />

56


In-Situ Sanering: Gelukt (of toch . . .wel)!<br />

Jan van den Boogaart, Ronald Borst, Wim Plaisier en Yvo Veenis<br />

Jan van den Boogaart - BioSoil<br />

Ronald Borst - Dura Vermeer<br />

Wim Plaisier - In Situ Technieken B.V.<br />

Yvo Veenis - Groundwater Technology<br />

Uitvoerders van In-Situ saneringen hebben een schat aan ervaringen met in situ sanering. Wat zij als<br />

'geslaagd' beschouwen kan het bevoegd gezag wellicht als mislukt beoordelen. Hoe is dat mogelijk?<br />

Vanuit de ervaringen presenteren 'de uitvoerders' inzichten in wat wij successen vinden, al is het<br />

wellicht anders dan vooraf gedacht.<br />

Aan de hand van concrete voorbeelden laten we onder andere zien dat de werkelijkheid altijd anders<br />

is dan vooraf gedacht. Onderzoek is vooral gericht op de omvang van de verontreiniging, minder op<br />

de situatie in de kern. De afweging tussen in situ of conventioneel saneren (graven, pump&treat)<br />

wordt niet altijd op de juiste gronden gemaakt. Saneringsdoelen zijn vaak gebaseerd op 'politiek<br />

gewenst' en niet zo zeer op 'saneringstechnisch uitvoerbaar'. Bovendien verandert de situatie door de<br />

sanering. In Situ saneringen moeten dus bijna altijd in de loop van het project worden aangepast. Voor<br />

een in situ saneerder is het niet de begrijpen dat zoiets als 'mislukking' wordt gezien. Dan is het niet<br />

gek dat het resultaat van de sanering ook wel eens anders dan vooraf verwacht.<br />

Daarnaast is het merkwaardig dat bij een ontgraving de bemonstering (wand- en kuilbodemmonsters)<br />

ten behoeve van de milieukundige begeleiding van de sanering ook wordt gebruikt voor de verificatie<br />

van de grondsanering. Bij een in situ sanering wordt ten behoeve van de verificatie doorgaans een<br />

nieuw onderzoek uitgevoerd (nieuwe boringen en deels nieuwe peilbuizen op niet-vooraf bekende<br />

plaatsen).<br />

Door innovatiever om te gaan met saneringsdoelen; op basis van voortgaand inzicht durven bijstellen<br />

en contractvormen te gebruiken die flexibiliteit mogelijk maken blijken veel meer in situ saneringen<br />

dan gedacht een succes zijn.<br />

Vier in situ sanereerders gaan (namens het SKB-Uitvoerend Bedrijfsleven) de uitdaging aan om in<br />

discussie met de zaal te laten zien dat het vaak onzin is om niet voor In Situ te kiezen.<br />

Jan van den Boogaart<br />

Ronald Borst,<br />

Wim Plaisier,<br />

Yvo Veenis<br />

57


Thema 6<br />

De vele toepassingsmogelijkheden van<br />

beschikbare bodeminformatie<br />

Sessie 6.1 en 6.2 Toepassing van bodeminformatie: vraag ontmoet aanbod<br />

59


Hart van Zuid, gebiedsgerichte stadsontwikkeling in<br />

Rotterdam aan de hand van bodeminformatie<br />

Peter Dorsman, Christian Veldhuis, Petra van der Lugt en Leo van der Wal<br />

Peter Dorsman (010-4897064)<br />

Christian Veldhuis<br />

Petra van der Lugt<br />

Leo van der Wal<br />

Aanleiding en doel<br />

In mei 2007 heeft B&W opdracht verleend aan het Ingenieursbureau van Gemeente Werken<br />

Rotterdam (IGWR) om een gebiedsvisie uit te werken voor het Hart van Zuid. Aanleiding hiervoor<br />

vormde onder andere de aanwijzing, in de Stadsvisie Rotterdam 2030, van het gebied als prioritair<br />

aandachtsgebied.<br />

De potentie van het gebied en de ambities zijn momenteel verkend. Aangezien enkele ambities zich<br />

verplaatsen naar de ondergrond of betrekking hebben op de ondergrond is de vraag ontstaan naar de<br />

invloed van de ondergrond op de ambities: wat zijn de mogelijkheden en onmogelijkheden van de<br />

ondergrond om de ambities van het project te realiseren.<br />

Aan MRO-Bodem van het IGWR is gevraagd door middel van een Quickscan de kansen en<br />

beperkingen van de ondergrond digitaal in te schatten zodat een gebiedsgerichte aanpak kan worden<br />

uitgevoerd. Met als doel om de herinrichting van dit deel van Rotterdam (Zuidplein, Ahoy) waarbij<br />

tevens de ontsluiting een belangrijke rol speelt, te kunnen verwezelijken.<br />

Kansen en beperkingen ondergrond<br />

De ondergrond is “drager” van bovengrondse bouwactiviteiten, afhankelijk van haar kwaliteit biedt zij<br />

mogelijk ruimte voor warmte/koude-opslag, opslag van CO2 en voor het herbergen van functies zoals<br />

parkeren, tunnels en stations. In de drukke Randstad is het van belang om de mogelijkheden van<br />

ondergronds ruimtegebruik integraal mee te nemen in het proces van ruimtelijke ontwikkeling.<br />

Bij het inventariseren van deze mogelijkheden is het ook zaak om in kaart te brengen in welke mate<br />

momenteel al gebruik wordt gemaakt van de ondergrond: aanwezigheid van kabels en leidingen en<br />

van archeologische objecten, bodemverontreinigingen en ondergrondse infrastructuur kunnen ervoor<br />

zorgen dat de ondergrond leidt tot extra kosten bij het realiseren van ruimtelijke ontwikkelingen of zelfs<br />

bepaalde ontwikkelingen beperkt of onmogelijk maakt.<br />

Methodiek<br />

Binnen het concern Rotterdam is veel informatie over de ondergrond van het Rotterdamse in kaart<br />

gebracht: bodemopbouw, geohydrologie, funderingen, ophogingen, stortplaatsen, verontreinigingen.<br />

De ondergrond- kwaliteiten uit de Handreiking Plannen met de ondergrond van VROM, zijn hierbij als<br />

inspiratiebron gehanteerd.<br />

De interpretatie en analyse van de informatie zal zich vooral richtingen op de thema’s die<br />

overeenkomen met de ambities voor het Hart van Zuid:<br />

- energie;<br />

- ondergronds ruimte gebruik;<br />

• water en groen.<br />

Als eerste zal er een inventariseren van de beschikbare data van de ondergrond plaatsvinden. Het<br />

gaat om ondergrond-thema’s uit de verschillende ondergrond informatiesystemen van de gemeente<br />

Rotterdam o.a. ROBIC, BOOR (via o.a. ArcView en GisWeb). Met behulp van GIS-tools worden op<br />

basis van deze kaarten, kwaliteitskaarten van de ondergrond geprepareerd. Zoals tevens de<br />

Bodemkwaliteitskaart en Functiekaart van Rotterdam zijn gerealiseerd. Vervolgens zullen voor<br />

bovenstaande thema’s kansenkaarten worden afgeleid.<br />

Resultaat<br />

Het eindproduct van de Quickscan, omvat kwaliteitskaarten en kansenkaarten voor bovenstaande<br />

thema’s. In een latere fase kunnen (zullen?) de kansenkaarten van de ondergrond geconfronteerd<br />

worden met de ambitiekaarten van de projectorganisatie en kunnen deellocaties nader worden<br />

uitgewerkt. Hiermee wordt bedoeld dat de globale kansenkaarten eventueel verfijnd en van meer<br />

detail worden voorzien. Een voorbeeld hiervan is de bodemkwaliteitskaart die voor heel Rotterdam is<br />

60


opgebouwd te verfijnen naar deelgebieden binnen het onderzoeksgebied. Voor elk deelgebied worden<br />

de functies bepaald, op dezelfde manier zoals de bodemkwaliteitskaart is opgebouwd.<br />

Status<br />

De quickscan wordt op dit moment uitgevoerd, en binnenkort zullen de resultaten van de quickscan<br />

gepresenteerd worden aan de opdrachtgever (B&W).<br />

61


Nieuwe Bodemkaart veengebieden van de provincie<br />

Utrecht, wat doen we daar mee?<br />

Arjan Niessen - provincie Utrecht<br />

Arjan Niessen<br />

De bodem daalt in het veenweidegebied. Dat levert steeds grotere problemen op bij het huidige<br />

gebruik en ruimtelijke plannen. De provincie wil graag de bodemdaling afremmen.<br />

Beleid hiertoe kan slechts gemaakt worden op basis van actuele gegevens, waaronder die van de<br />

bodemopbouw. De bestaande gegevens op kaart waren veelal 40 jaar oud, en aanvullende gegevens<br />

waren niet zondermeer beschikbaar.<br />

Provincie Utrecht heeft daarom besloten een nieuwe bodemkaart te laten maken van al haar<br />

veengebieden (inclusief moerige gronden). Een bodemkaart met de bekende Stiboka klassificatie,<br />

actueler en veel gedetailleerder dan de reeds beschikbare. Hierdoor is een hogere betrouwbaarheid<br />

bereikt. Met de wetenschap dat oxidatie van organische stof een groot deel van de bodemdaling<br />

veroorzaakt, zijn tevens kaarten gemaakt met de gevoeligheid van de bodem voor oxidatie (=CO2<br />

productie!). Met en zonder bodembewerking. Dit unieke project is in <strong>2008</strong> gereed gekomen.<br />

Het maken van de bodemkaart bleek geen eenvoudige klus. Kostbaar en tijdrovend. Interessant om<br />

kort te vertellen hoe de kaart tot stand is gekomen. Zeker zo interessant is het om te spreken over hoe<br />

de nieuw verzamelde informatie wordt ingezet door de provincie en haar partners. Helpt het bij het<br />

terugdringen van de bodemdaling? Worden de bodemkaarten echt gebruikt?<br />

62


Linda Maring - Deltares<br />

Rob Nieuwenhuis - Deltares<br />

Mirjam Hack - Alterra<br />

"Zoekt en gij zult vinden"<br />

Linda Maring, Rob Nieuwenhuis en Mirjam Hack<br />

Achtergrond<br />

Het is al vaak herhaald en in verschillende (BIELLS) pilots ook geïllustreerd: er is veel informatie over<br />

de bodem en ondergrond beschikbaar. Maar hoe zorg je ervoor dat data ook daadwerkelijk gevonden<br />

wordt door de gebruiker? Dit vormde voor Alterra en TNO de afgelopen jaar een belangrijke vraag. De<br />

projecten “Toegang tot de BRON” van TNO en Alterra en het “BIELLS portaal” hebben beide ingezet<br />

op het beter toegankelijkheid maken van beschikbare data. Hierbij staat interactie met gebruikers<br />

centraal.<br />

Presentatie<br />

In de presentatie laten we zien dat het adagium “zoekt en gij zult vinden” niet zo vanzelfsprekend is.<br />

De goed ingewijde specialist zal heel ver kunnen komen in het vinden van de gewenste data via<br />

DINOloket en bodemdata.nl, maar de bal ligt nadrukkelijk bij de zoekende partij. TNO en Alterra, maar<br />

ook BIELLS, werken samen om het vinden eenvoudiger te maken. Dit doen ze door te werken aan<br />

een gezamenlijk portaal, maar ook door zo goed mogelijk te luisteren naar de wensen van de<br />

zoekende partij. Deze wensen worden vertaald in verschillende ingangen om data en informatie te<br />

zoeken. Hierbij geldt dat de data snel en eenvoudig te benaderen moet zijn als het kan en dat een<br />

meer complexe structuur wordt aangeboden als het moet. Naast het zoeken via deze structuren blijft<br />

het zoeken op trefwoorden (googlen) een belangrijke zoekfunctionaliteit. Door het ontwikkelen van<br />

een thesaurus wordt het zoeken via trefwoorden mogelijk gemaakt. De uitdaging hier is om een<br />

bepaald trefwoord zo te vertalen dat de juiste data wordt gevonden. Dit klinkt eenvoudig, maar in de<br />

uitwerking zijn we tegen een aantal obstakels aangelopen. Sommige obstakels zijn overwonnen, aan<br />

andere wordt gewerkt. In de presentatie willen we een demo laten zien van het gezamenlijke portaal.<br />

Aan de hand van voorbeelden laten we zien hoe zo'n portaal werkt en hoe je gericht de gewenste data<br />

kunt vinden en wat er nodig is om van "ruwe data" naar bruikbare informatie te komen.<br />

63


Verontreinigingsverwachtingkaarten schetsen een robuust<br />

beeld van de ondergrond<br />

Adrie van Ruiten - TTE<br />

Peter de Vries - TTE<br />

Adrie van Ruiten en Peter de Vries<br />

Het is, zeker in dynamische gebieden, belangrijk om inzicht te hebben in de aanwezigheid van<br />

grondwaterverontreiniging. Alleen dan kunnen immers de risico’s daarvan op diverse ruimtelijke<br />

ontwikkelingen worden vastgesteld en kunnen deze betrouwbaar gepland en begroot worden.<br />

Het zal echter nog lang duren voordat gemeenten alle verontreinigingen op hun grondgebied met<br />

zekerheid in beeld hebben kunnen brengen. De vraag is ook of dat nodig is. Voor een aantal<br />

toepassingen kan worden volstaan met het vaststellen van de kans. Deze is relatief snel inzichtelijk te<br />

krijgen.<br />

Zicht op verontreinigingen<br />

TTE heeft een systematiek ontwikkeld waarmee in korte tijd grondwaterverontreinigingsverwachtingkaarten<br />

(GVV-kaarten) kunnen worden opgesteld. De kaarten geven inzicht in de risico’s<br />

van indringing en verspreiding van grondwaterverontreinigingen en zijn vergelijkbaar met de<br />

archeologische verwachtingskaarten die in veel gemeenten gebruikt worden. De kaarten combineren<br />

kennis over het ontstaan en gedrag van verontreinigingen, en putten daarvoor informatie uit een groot<br />

aantal databases waaronder HBB en Regis.<br />

Gebiedsgerichte of gevalsgeoriënteerde aanpak<br />

GVV-kaarten kunnen voor verschillende doeleinden worden gebruikt. Zo kunnen zij dienen om zones<br />

te definiëren op basis waarvan verontreinigingen gevalsgericht dan wel gebiedsgericht aangepakt<br />

kunnen worden. Vooral echter, en primair zo bedoeld, zijn de GVV-kaarten een beleidsondersteunend<br />

instrument waarmee de effecten van gebiedsgerichte maatregelen inzichtelijk gemaakt kunnen<br />

worden. Feitelijk is de kaart de presentatie van de uitkomsten van een model waarmee de<br />

ontwikkeling van grondwaterpluimen uit (verwachte) bronnen wordt beschreven.<br />

Het model kan voor verschillende situaties worden doorgerekend en dan bijvoorbeeld aangeven in<br />

hoeverre koude-warmteopslag leidt tot verspreiding van verontreiniging maar tegelijkertijd kan helpen<br />

om de totale vracht in een gebied te verminderen. De kaart kan ook de informatie leveren die aangeeft<br />

in hoeverre op termijn wordt voldaan aan de eisen aan de grondwaterkwaliteit of trendombuiging zoals<br />

die worden gesteld in de Grondwaterrichtlijn.<br />

In combinatie met (kaart)gegevens over bijvoorbeeld (her)ontwikkelingen en gebruik van locaties kan<br />

zodoende gericht worden gediscussieerd over de noodzaak tot aanvullend (bodem) onderzoek, de<br />

aanpak van verontreiniging of de interacties daarvan met andere disciplines.<br />

Presentatie<br />

Een belangrijke valkuil bij zowel de ontwikkeling als het gebruik van GVV-kaarten is de<br />

tegenstrijdigheid die lijkt te liggen in de beschrijving van afzonderlijke bronnen en pluimen enerzijds<br />

maar de gezamenlijke beoordeling daarvan op gebiedsniveau anderzijds. Aan de ene kant zijn GVVkaarten<br />

dus niet bedoeld om de ligging van afzonderlijke bronnen en pluimen aan te geven. Aan de<br />

andere kant kunnen de effecten van fysieke ingrepen in de ondergrond alleen worden voorspeld<br />

indien de fysisch-chemisch-biologische interacties op bron-pluimniveau worden beschouwd. In de<br />

presentatie zal vooral op dit aspect worden ingegaan. Daarnaast zullen voorbeelden van GVV-kaarten<br />

worden gepresenteerd zoals die voor een aantal gemeenten zijn gemaakt.<br />

64


Thema 7<br />

De praktijk van het Besluit Bodemkwaliteit<br />

Sessie 7.3 Afweging generiek-gebiedsspecifiek beleid<br />

Sessie 7.4 Ervaringen en monitoring van het Besluit bodemkwaliteit in <strong>2008</strong> -<br />

Samen lossen we het op!<br />

Sessie 7.5 Grond voor de herinrichting van plassen: willen we dat?<br />

Sessie 7.6 Handhaving van het Besluit Bodemkwaliteit: de voorwaarde voor succesvolbodembeheer<br />

65


De HUM-Bbk: het ontstaan, de inhoud en het gebruik<br />

Gerard Kruse - gemeente Enschede<br />

Wim Coopmans - De Biezen Integraal Advies<br />

Herman Miedema - SenterNovem / Bodem+<br />

Gerard Kruse, Wim Coopmans en Herman Miedema<br />

Doel en resultaat<br />

Het Bbk is sinds medio dit jaar geheel in werking. Wat zijn de eerste ervaringen voor wat betreft<br />

toezicht en handhaving. Hoe is de HUM ontstaan en hoe ziet de HUM eruit en wat kun je ermee. Komt<br />

de HUM tegemoet aan de dagelijkse knelpunten en de verwachtingen en zal de HUM ook in de<br />

praktijk worden gebruikt. Allerlei vragen en opmerkingen die aan de orde zullen komen voor wat<br />

betreft toezicht in het kader van het Besluit, met name door gemeenten.<br />

In de presentatie wordt nader ingegaan op het ontwikkelingsproces van de HUM, de daarbij aan de<br />

orde zijnde knelpunten en discussies en de werkwijze.<br />

In het 2 e deel van de presentatie komt de inhoud en de opbouw cq. opzet van de HUM aan bod en<br />

hoe de HUM in de praktijk gebruikt kan worden.<br />

De presentatie wordt afgesloten met de vraagstelling wat een gemeente met de HUM kan, de voor-<br />

en de nadelen en of een koppeling met het Wbb-saneringsspoor mogelijk is.<br />

Door deze presentatie wordt enerzijds de bodempraktijk in brede zin attent gemaakt op het bestaan<br />

van de HUM en wat de meerwaarde kan zijn; anderzijds krijgen de opstellers inzicht in hoeverre de<br />

missie geslaagd is, waar nog aan geschaafd moet worden, hoe de HUM ‘bij de tijd’ moet worden<br />

gehouden en wat daarnaast ook verder nog van belang is om de uitvoeringspraktijk te ondersteunen.<br />

Conclusies<br />

Enkele conclusies die n.a.v. de presentatie en de reacties daarop (hopelijk) getrokken kunnen worden:<br />

- de HUM beantwoordt aan de verwachtingen;<br />

- de HUM wordt als een werkbaar instrument gezien;<br />

- de HUM is maar 1 van de elementen die (bestuurlijk) toezicht adequaat en succesvol kunnen<br />

laten worden.<br />

66


Thema 8<br />

Wat brengen ons de ontwikkelingen<br />

in Europa?<br />

Sessie 8.3 Europese Bodemthema's nader verkend<br />

Sessie 8.4 Wat is de invloed van Europa op onze bodemnormen?<br />

Sessie 8.5 Stroomgebiedsbeheersplannen: en hoe nu verder met de Kaderrichtlijn Water en<br />

Grondwaterrichtlijn?<br />

Sessie 8.6 Bodemkennis als exportproduct!<br />

67


Uitgangspunten en achtergronden voor een advies over<br />

afdekking van de bodem<br />

J. van Wensem, TCB - www.tcbodem.nl<br />

J. van Wensem<br />

De TCB is door VROM verzocht een advies op te stellen over de gevolgen van afdekking van de<br />

bodem. De aanleiding van het verzoek om advies is tweeledig. De door de Europese Commissie<br />

uitgebrachte thematische strategie voor bodembescherming en de conceptkaderrichtlijn Bodem (KRB)<br />

stellen eisen aan bodemafdekking. Los van deze Europese ontwikkelingen wordt bodemafdekking<br />

relevant geacht in het kader van klimaatverandering en verstedelijking in Nederland.<br />

De aanleiding voor de Europese Commissie (EC) om afdekking van de bodem als bedreiging op te<br />

nemen in de EU bodemstrategie en de KRB vooral gelegen is de toenemende zorg over<br />

verstedelijking. De EC maakt zich zorgen over het grote aantal hectares dat per jaar aan<br />

landbouwgronden en natuur wordt onttrokken om in gebruik te nemen voor bebouwing: de bouw van<br />

woningen en nutsgebouwen, aanleg van bedrijventerreinen, sportparken, infrastructuur, etc. De EC<br />

vindt dat een rationeler bodemgebruik moet worden nagestreefd. Hieronder wordt verstaan dat<br />

afdekken van bodems moet worden tegengegaan door verlaten industrieterreinen weer in gebruik te<br />

nemen en constructietechnieken te gebruiken die zoveel mogelijk bodemfuncties in stand houden.<br />

De toenemende bebouwing in Europa blijkt onder andere uit gegevens over verandering in<br />

landgebruik, en dan met name de toename van stedelijk gebied (urban areas) zoals aanwezig in de<br />

Corine Land Cover database. Uit cijfers van het CBS blijkt dat het oppervlak bebouwing in Nederland<br />

(verkeersterrein, bebouwd, semi-bebouwd en recreatie) tussen 1996 en 2003 is gestegen van 13 naar<br />

14 procent. Dit lijkt weinig, maar houdt in dat er in die periode per dag 18 hectare voor bebouwing in<br />

gebruik is genomen (circa 25 voetbalvelden).<br />

De KRB gebruikt het begrip ‘sealing’ voor bodemafdekking, en geeft als definitie ‘permanent covering<br />

of the soil surface with an impermeable material’. Hoewel de bedreiging afdekking is gemotiveerd<br />

vanuit zorgen over de toenemende bebouwing in Europa, is afdekking zoals gedefinieerd door de EC<br />

is niet hetzelfde als bebouwing. De definitie is opgehangen aan het ondoorlaatbaar zijn - aangenomen<br />

mag worden voor gassen en water - en aan een permanente aanwezigheid van de bedekking. Bij<br />

bebouwing wordt de bodem bedekt met meestal verschillende materialen, die in meer of mindere<br />

mate permeabel zijn voor water en gassen, afgewisseld door ruimtes die niet bedekt worden, maar<br />

vaak wel verstoord (geroerd) zijn. Bij de materialen valt onder andere te denken aan asfalt, beton,<br />

grint, puin, klinkers, dakpannen en ander dakbedekkingsmateriaal, folies, cement, maar ook aan<br />

grasmatten, kunstgras, sintelbanen en bodemvreemde afdeklagen, vaak zand en compost (bij het<br />

bouwrijp maken en bij de aanleg tuinen). Bebouwing is vrijwel nooit over het hele oppervlak<br />

ondoorlaatbaar en is ook niet altijd permanent.<br />

Het baseren van afdekking op cijfers voor de groei van bebouwing levert een nogal vertekend beeld<br />

op, omdat er in de databases die worden gebruikt geen onderscheid wordt gemaakt tussen afdekking<br />

in strikte zin (bijvoorbeeld bij een totaal versteende binnenstad) en bebouwing afgewisseld met<br />

bijvoorbeeld tuinen en openbaar groen. De snelheid van de toename van stedelijk gebied en<br />

infrastructuur is waarschijnlijk wel een redelijke indicatie voor de snelheid van toename van afdekking<br />

in strikte zin, ervan uit gaande dat de groei van stedelijk gebied en infrastructuur gemiddeld een vast<br />

percentage aan bedekking met zich mee brengt.<br />

Bij het afdekken van de bodem met gebouwen of infrastructuur wordt gebruikt gemaakt van een<br />

dienst, namelijk de draagfunctie van de bodem. De draagfunctie kan gezien worden al een voorraad<br />

(good in plaats van service). Het gebruik van deze dienst zou tegen andere (ecosysteem)diensten<br />

kunnen worden afgewogen. De vuistregels die de TCB voor duurzamer gebruik van de bodem heeft<br />

opgesteld kunnen dan van toepassing. De gevolgen van afdekken kunnen aan de hand van deze<br />

vuistregels geanalyseerd worden.<br />

De gevolgen van afdekking voor de bodemdiensten zijn in hoge mate afhankelijk van de grootte (en<br />

de vorm) van het oppervlak van aaneengesloten afdekking, en het patroon waarin aaneengesloten<br />

afdekkingen voorkomen. Naarmate de grootte en frequentie van aaneengesloten afdekking toenemen<br />

in een gebied, zullen de bodemfuncties sterker worden aangetast. Het schaalniveau is hierbij<br />

uitermate relevant omdat bodemdiensten op verschillende schaalniveaus spelen. Te verwachten valt<br />

dat de effecten van bebouwen zullen toenemen naarmate het oppervlak van bebouwing ten opzichte<br />

van het totale oppervlak toeneemt, maar ook dat het percentage bebouwing zwaarder gaat wegen<br />

naarmate het schaalniveau hoger is.<br />

68


Aan bodemdiensten gerelateerde thema’s op 4 schaalniveaus. De gekozen schalen en thema’s zijn<br />

voorbeelden, en de thema’s spelen meestal op meer dan een schaalniveau, maar niet op alle<br />

schaalniveaus.<br />

lokaal niveau, zoals een wijk- of regionale schaal landelijke schaal mondiale schaal<br />

flinke tuin<br />

temperatuur,<br />

vocht,<br />

schaduw<br />

waterbeheer,<br />

luchtkwaliteit,<br />

verbindingszones t.b.v.<br />

biodiversiteit,<br />

landschappelijke<br />

kwaliteit,<br />

voorraad aantrekkelijke<br />

woonlocaties<br />

69<br />

voedselzekerheid,<br />

koolstof sequestratie,<br />

klimaatadaptatie,<br />

opgave voor natuur,<br />

ruimte voor water,<br />

grondwatervoorraad<br />

biodiversiteit,<br />

ruimte en mensen voor<br />

productie van voedsel<br />

en bio-energie,<br />

opwarming,<br />

watervoorraden,<br />

transport,<br />

energie,<br />

verpaupering<br />

Het is een bekend verschijnsel in het milieubeleid dat regelgeving zich richt op een rechtspersoon dat<br />

een bepaalde handeling pleegt. De voorwaarden voor het handelen worden per rechtspersoon<br />

gewogen of opgelegd. Hiermee wordt rechtsgelijkheid bevorderd, maar worden de problemen die door<br />

het handelen kunnen worden veroorzaakt onderschat. Bekend voorbeeld is het afdekken van tuinen<br />

met bestrating of folies ten behoeve van parkeren of onderhoudsarm tuinieren. Voor deze handelingen<br />

zijn zelfs geen regels. Inmiddels is gebleken dat het massaal verharden van tuinen wel degelijk tot<br />

problemen met waterbeheer op wijkniveau kan leiden (wijk London Borough of Ealing). Achterliggend<br />

mechanisme hierbij is dat veel grootschalige diensten van de bodem een bepaalde mate van<br />

aantasting wel kunnen verdragen (het is dus niet erg als een persoon zijn tuin verhard, er een<br />

gesloten WKO installatie wordt aangelegd, een boer zijn grond ontsmet of als er een geval van<br />

bodemverontreiniging in een regio is), maar dat die aantasting bepaalde grenzen niet moet<br />

overschrijden (als iedereen zijn tuin verhard, iedereen een gesloten WKO installatie heeft, alle boeren<br />

ontsmetten of als er heel veel gevallen van bodemverontreiniging zijn, dan wordt het wel een<br />

probleem). Waar de grens ligt hangt af van de bodemdienst die in beschouwing wordt genomen, en<br />

de schaal waarop gekeken wordt.<br />

De vraag is hoe je in beleid rekening kunt houden met deze effecten.<br />

De TCB denkt in mei 2009 het advies uit te brengen.


Bodemverdichting, een beperkt onderkend probleem in<br />

Nederland<br />

J.J.H. van den Akker - WUR – Alterra<br />

J.J.H. van den Akker<br />

Bodemverdichting wordt gedefinieerd als verdichting en vervorming van de bodemstructuur,<br />

gewoonlijk als gevolg van berijding door landbouwwerktuigen of door vertrapping door vee.<br />

Verdichting veroorzaakt een afname van de totale en luchtgevulde porositeit en van de<br />

indringweerstand van grond. Verdichting verlaagt tevens de productiviteit en biologische activiteit van<br />

de bodem. Verder is het zo dat er vanwege de afgenomen infiltratiecapaciteit en doorlatendheid voor<br />

water een verhoogd risico bestaat voor bodemerosie en verlies van voedingsstoffen als gevolg van<br />

afstroming en denitrificatie. Het afgestroomde water met de daarin eventueel bevindende<br />

mestdeeltjes, nutriënten en andere stoffen kunnen een piekbelasting geven op het oppervlaktewater<br />

wat betreft waterkwantiteit en kwaliteit. Natte gronden zijn zwakker en gevoeliger voor verdichting dan<br />

droge gronden.<br />

Verdichting wordt een probleem als de bodemstructuur zodanig is verslechterd dat gewasopbrengsten<br />

en de waterinfiltratiecapaciteit aanzienlijk worden verlaagd. Problemen met verdichting komen overal<br />

ter wereld voor, maar zijn het meest frequent op plaatsen waar bij land- of bosbouw zware machines<br />

worden ingezet. Bodemverdichting kan worden opgeheven (gerepareerd) door natuurlijke<br />

mechanismen zoals vorstwerking en vriesdrogen, vorming van krimpscheuren en aggregaatvorming<br />

door uitdroging, biologische activiteiten door bodemleven en beworteling en door menselijke<br />

activiteiten, met name grondbewerking.<br />

Gebleken is dat met de diepte het herstelvermogen en de effectiviteit van grondbewerking sterk<br />

afneemt. Losgemaakte ondergronden zijn na ca 3 jaar weer herverdicht en de bodemfysische<br />

eigenschappen van de herverdichtte grond blijkt vaak veel slechter te zijn dan van de oorspronkelijk<br />

verdichte grond. Omdat de ondergrond in tegenstelling tot de bovengrond een slecht herstelvermogen<br />

heeft, wordt in de Europese Bodemstrategie alleen ondergrondverdichting beschouwd. De ondergrond<br />

wordt dan gedefinieerd als de grond onder de bouwvoor (20 – 35 cm dik). De ondergrond omvat de<br />

zogeheten ploegzool, dit is het bovenste gedeelte van de ondergrond, die vaak het sterkst verdicht en<br />

versmeerd is. De ploegzool wordt veroorzaakt door tractorbanden die tijdens het ploegen over de<br />

ondergrond rijden en door hoge wielbelastingen boven op het bodemprofiel. Ondergrondverdichting is<br />

een doorlopend cumulatief proces, dat op de lange duur resulteert in een homogeen verdichte<br />

ondergrond. Daarom is voorkomen van verdichting van de ondergrond een essentiële factor voor<br />

duurzame landbouw op de lange termijn.<br />

Er heeft nooit enige systematische inventarisatie van de verspreiding en ernst van<br />

ondergrondverdichting in Nederland plaatsgevonden. Daarom zijn er geen overzichten beschikbaar<br />

van gebieden met een te sterk verdichte ondergrond. Op basis van de uitkomsten van Nederlands<br />

onderzoek op perceelsniveau in het verleden op zandgronden en lichte zavels en recent onderzoek in<br />

Duitsland kan worden geconcludeerd dat het zeer waarschijnlijk is dat een belangrijk deel van de<br />

relatief lichte gronden te sterk verdichte ondergronden heeft. Een recent inventariserend onderzoek<br />

naar ondergrondverdichting van lichte gronden in Nederland bevestigt dit vermoeden. Waarschijnlijk is<br />

in de afgelopen tientallen jaren het gedeelte met te sterk verdichte ondergrond toegenomen en reikt<br />

de verdichting dieper in de ondergrond. Voor lössgronden is de situatie waarschijnlijk hetzelfde. Lange<br />

termijn monitoring in het buitenland toont aan dat ondergrondverdichting ook bij kleigronden voorkomt<br />

en zeer hardnekkig is. Het is echter niet duidelijk of dit momenteel het geval is voor het grote gebied<br />

met relatief jonge klei-ondergronden in Nederland. Aan de andere kant is duidelijk dat het<br />

overbelasten van de gestructureerde klei-ondergronden met hun permanente scheuren zal resulteren<br />

in een sterke afname van het drainagevermogen van deze gronden. Tenslotte is niet duidelijk in welke<br />

mate deze kleihoudende ondergronden kunnen herstellen en opnieuw een voldoende<br />

drainagevermogen kunnen verkrijgen, hetzij op natuurlijke wijze hetzij door het diep losmaken van de<br />

grond.<br />

Onderdeel van de Europese Bodemstrategie is de aanwijzing van prioritaire gebieden voor elk van de<br />

bodembedreigingen (naast bodemverdichting bijvoorbeeld ook erosie, afname van organische stof,<br />

70


odemafdekking etc). In dit kader zijn methodes die in Duitsland en op Europees niveau zijn<br />

ontwikkeld met elkaar vergeleken. Het gaat hierbij om vergelijking tussen een deterministische<br />

methode, waarbij berekend wordt of de grondmechanische draagkracht van de bodem voldoende is<br />

om een bepaalde wiellast te kunnen dragen, versus een meer empirische methode, waarin gebruik<br />

wordt gemaakt van kennistabellen. Beide methoden geven op zekere hoogte dezelfde resultaten,<br />

maar er zijn ook belangrijke verschillen. Wat vooral duidelijk is dat in de methoden bepaalde aspecten<br />

niet in voldoende mate meenemen. Bij de empirische methode is dat vooral het grondgebruik en de<br />

wiellasten die worden toegepast. Bij de deterministische methode wordt misschien de sterkte van de<br />

grond onderschat en het herstelvermogen van de grond buiten beschouwing gelaten. De voorlopige<br />

conclusie die uit beide methoden volgt is voor grote delen van Nederland bodemverdichting een reële<br />

bedreiging is.<br />

71


Harmonisatie van methoden voor risico inschattingen voor<br />

bodemdegradatie in Europa<br />

Christy van Beek & Oene Oenema<br />

Christy van Beek<br />

christy.vanbeek@wur.nl<br />

Oene Oenema<br />

oene.oenema@wur.nl<br />

Alterra, Soil Science Centre, Wageningen, The Netherlands<br />

De Europese Unie maakt zich zorgen over de (toekomstige) bodemkwaliteit in Europa en heeft om die<br />

reden de Bodem Strategie opgesteld. In deze strategie worden 7 bedreigingen benoemd die de<br />

kwaliteit van de bodem nu of op termijn negatief kunnen beïnvloeden. Voor 5 van deze bedreigingen<br />

hebben we gekeken hoe de risico’s gerelateerd aan deze bedreigingen momenteel worden ingeschat<br />

door de verschillende EU lidstaten. Deze bedreigingen zijn erosie, compactie, verzouting, verlies aan<br />

organische stof en landverschuivingen. Risico’s worden ingeschat met behulp van zogenaamde ‘risk<br />

assessment methodologies’ (RAMs) die uit vier stappen bestaan: i) data verzameling, ii) data<br />

verwerking, iii) data interpretatie en iv) risico perceptie (Figuur 1). Voor elke van deze stap bestaan<br />

verschillende benaderingen wat de uiteindelijke risico perceptie (d.w.z. de inschatting van de ernst van<br />

de bedreiging) zeer divers maakt. Dat kan tot vreemde situaties leiden waarbij bijvoorbeeld een<br />

vergelijkbare stress op de bodem in de ene lidstaat wel tot een urgent risico leidt en in de andere<br />

lidstaat niet. Om tot een vergelijkbare risico benadering te komen moeten de RAMs ‘geharmoniseerd’<br />

worden. Harmonisatie van RAMs betekent dat resultaten uitwisselbaar en vergelijkbaar zijn. Hiermee<br />

verschilt harmonisatie van standaardisatie: bij standaardisatie is alles exact hetzelfde. In het<br />

RAMSOIL project is gekeken i) welke RAMs er momenteel gebruikt worden in de EU, ii) waarin deze<br />

RAMs verschillen en iii) hoe ze mogelijk geharmoniseerd kunnen worden.<br />

Data<br />

verzameling<br />

Data<br />

verwerking<br />

Figuur 1. Methoden voor risico-inschattingen van bodemdegradatie bestaan doorgaans uit vier<br />

opeenvolgende stappen.<br />

Om dit doel te bereiken zijn in het voorjaar van 2007 meer dan 200 vragenlijsten verstuurd naar<br />

beleidsmakers en wetenschappers in de EU, waarvan er iets meer dan 100 zijn geretourneerd. Hieruit<br />

bleek dat er ongeveer 26 RAMs aanzienlijk van elkaar verschillen, en dat er heel veel meer verschillen<br />

zijn op detailniveau. Voor erosie bijvoorbeeld bleek dat alle RAMs op één of andere manier gebruik<br />

maken van de zgn. USLE vergelijking, maar dat deze vergelijking in meer of minder complexe<br />

modellen is ingebouwd. De vraag is dan of deze RAMs nog verschillend zijn of dat ze, gezien het<br />

gezamenlijke basis algoritme, nog vergelijkbaar zijn. Belangrijker dan deze constatering was dat de<br />

meeste RAMs incompleet zijn, d.w.z. er wordt een bepaald proces gekwantificeerd (stappen i en ii van<br />

Figuur 1), maar de data interpretatie en de risico perceptie ontbreken vaak. In eerste instantie lijkt dit<br />

wellicht de harmonisatie te bemoeilijken, maar in feite geeft het juist goede kansen: het beste moment<br />

om RAMs te harmoniseren is het moment dat ze worden ontwikkeld.<br />

Om de mogelijkheden voor harmonisatie te analyseren hebben we onderscheid gemaakt in i) de<br />

noodzaak van harmonisatie en ii) de mogelijkheden voor harmonisatie. De noodzaak geeft de<br />

diversiteit in resultaten aan die de verschillende RAMs opleveren. Oftewel, als er heel verschillende<br />

uitkomsten zijn voor vergelijkbare omstandigheden dan is de noodzaak voor harmonisatie hoog. De<br />

mogelijkheden verwijzen naar de diversiteit in benaderingen. Oftewel, als er heel veel fundamenteel<br />

verschillende methoden worden gebruikt dan zijn de mogelijkheden beperkt, maar als de basis van de<br />

verschillende methoden overeenkomt (zoals de USLE vergelijking voor erosie) dan zijn er goede<br />

mogelijkheden voor harmonisatie.<br />

De noodzaak en de mogelijkheden van harmonisatie van bodem RAMs zijn geanalyseerd met behulp<br />

van de zgn. matching index die aangeeft in hoeverre RAMs verschillen per stap in de risico evaluatie.<br />

72<br />

Data<br />

interpretatie<br />

Risico<br />

perceptie


Matching index =<br />

Aantal vergelijkbare<br />

benaderingen<br />

Totaal aantal benaderingen<br />

Een eerste analyse laat zien dat de noodzaak voor harmonisatie het laagst is voor landverschuivingen<br />

en voor alle andere vormen van bodemdegradatie ongeveer gelijk. De mogelijkheden voor<br />

harmonisatie zijn het beste voor verlies van bodemorganische stof (Tabel 1), omdat hiervoor op dit<br />

moment nog weinig RAMs in gebruik zijn in de EU27.<br />

Tabel 1. Gemiddelde matching index en matching index per stap uit de risico evaluatie. De<br />

matching index geeft de mogelijkheden voor harmonisatie aan, waarbij een relatief hoog<br />

getal overeenkomt met goede mogelijkheden.N.p. = niet toepasbaar.<br />

Data<br />

Data<br />

Data<br />

Risico Gemiddeld<br />

verzameling verwerking interpretatie perceptie<br />

Erosie 0.4 0.0 0.18 n.p. 0.19<br />

Compactie 0.0 0.25 0.35 n.p. 0.20<br />

Verzouting 0.7 0.25 0.38 n.p. 0.44<br />

Landverschuiving 0.9 0.0 n.p. n.p. 0.45<br />

Daling organische stof gehalte 1.0 0.5 n.p. n.p. 0.75<br />

73


Kaderrichtlijn bodembescherming<br />

M.N.E. (Maartje) Nelemans (Ministerie van VROM)<br />

M.N.E. (Maartje) Nelemans<br />

Wat er aan voorafging…<br />

In september 2006 heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor een bodemstrategie en<br />

een kaderrichtlijn bodembescherming. Over dit voorstel moeten zowel de lidstaten als het Europees<br />

Parlement overeenstemming bereiken (co-decisie). Tijdens het Duitse voorzitterschap (eerste helft<br />

2007) hebben de lidstaten de tekst een keer besproken en heeft het Europese Parlement zich er ook<br />

over gebogen. Het Portugese voorzitterschap (2-e helft 2007) heeft er vervolgens vaart in gezet en<br />

haar uiterste best gedaan om tot overeenstemming tussen de lidstaten te komen (het zg. politiek<br />

akkoord).<br />

Op de Milieuraad van 20 december 2007 lag een tekst voor, waarmee de 27 lidstaten gevraagd<br />

werden in te stemmen. 22 Lidstaten deden dit, vijf lidstaten niet, en dat was in dit geval voldoende<br />

voor een blokkerende minderheid: er werd dus geen politiek akkoord bereikt. De vijf tegenstemmers<br />

waren Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Oostenrijk en Nederland. Frankrijk vond de richtlijn<br />

niet ambitieus genoeg en had problemen met de tekst over de bodemverontreiniging, het Verenigd<br />

Koninkrijk noemde naast subsidiariteit ook de kosten, het doorkruisen van marktwerking en dat het<br />

voorstel niet past in het streven naar een betere regelgeving. De overige drie landen waaronder dus<br />

Nederland gaven aan op grond van het subsidiariteitsbeginsel tegen een kaderrichtlijn te zijn.<br />

Ondertussen heeft het Europees Parlement wel overeenstemming bereikt: in november 2007 heeft het<br />

Parlement zo’n 100 wijzigingsvoorstellen aangenomen.<br />

Hoe nu verder<br />

In tegenstelling tot wat velen dachten betekent een blokkerende minderheid niet dat het voorstel<br />

daarmee van tafel is. Het is aan een volgend voorzitterschap om het voorstel weer op te pakken, en in<br />

dit geval is dit Frankrijk, die 2 e helft <strong>2008</strong> voorzitter is. Frankrijk heeft op de tekst van de Portugezen<br />

een paar stevige wijzigingen aangebracht, met name in het hoofdstuk dat over bodemverontreiniging<br />

gaat. Deze voorstellen worden nu inhoudelijk met de lidstaten besproken. Het Franse voorzitterschap<br />

heeft echter wel verklaard dat het niet zal proberen een politiek akkoord te bereiken. Die klus laten ze<br />

over aan de Tsjechen, die al aangegeven hebben op de Milieuraad van 20-21 oktober j.l. zich hiervoor<br />

hard te willen maken.<br />

Hoe het ook verder loopt: in elk geval zal een nieuw Europees Parlement zich wederom over het<br />

voorstel moeten buigen, want in juni 2009 zijn er verkiezingen.<br />

74


Wat is de invloed van Europa op onze bodemnormen?<br />

Joke Wezenbeek - Grontmij Nederland B.V<br />

Joke Wezenbeek<br />

De huidige verwachting is dat er geen ‘Europese’ bodemnormen zullen komen. Het huidige concept<br />

van de Kaderrichtlijn Bodem voorziet niet in het harmoniseren van bodemnormen. Maar betekent dit<br />

dat we in de toekomst ‘gewoon onze eigen gang kunnen gaan’?<br />

Grote verschillen in Europa<br />

Met de verschijning van het NOBO-rapport 3 staan de huidige Nederlandse wetenschappelijke en<br />

beleidsmatige keuzes voor de onderbouwing van de bodemnormen op papier. Andere landen maken<br />

andere wetenschappelijke en beleidsmatige keuzes en hebben daardoor andere bodemnormen. Door<br />

het HERACLES-netwerk 4 zijn de in Europa gebruikte afleidingsmethoden voor de onderbouwing van<br />

bodemnormen en de op basis hiervan vastgestelde bodemnormen geïnventariseerd. De resultaten<br />

zijn vastgelegd in een JRC-rapport van ruim 300 pagina’s 5 . De resultaten zijn verrassend:<br />

- in Italië zijn er potentieel onacceptabele risico’s bij een benzeengehalte van 0,1 mg/kg d.s. in de<br />

bodem en in Polen pas bij een benzeengehalte van 12,6 mg/kg d.s. In België ligt een<br />

benzeengehalte van 0,1 mg/kg d.s. op het verwaarloosbaar risiconiveau;<br />

- In Engeland is er bij een arseengehalte van 20 mg/kg d.s. sprake van potentieel onacceptabele<br />

risico’s en in Nederland ligt een arseengehalte van 29 mg/kg d.s. op het verwaarloosbaar<br />

risiconiveau.<br />

Wat moet een Europeaan hier nu van denken? Arseen is toch in Engeland niet veel gevaarlijker dan in<br />

Nederland? En de Polen en de Belgen zijn toch niet ongevoeliger voor benzeen dan de Italianen?<br />

In de Kempen liep men ook tegen verschillen in de risicobeoordeling aan. Aan de Nederlandse kant<br />

van de grens zijn de risico’s van dezelfde concentraties aan dezelfde stoffen met dezelfde oorzaak<br />

‘anders’ dan aan de Vlaamse kant van de grens. Leg dat maar eens uit aan de bewoners.<br />

Roep om harmonisatie van de onderbouwing van bodemnormen<br />

Het is duidelijk dat dit soort (grote) verschillen leiden tot de vraag of er niet meer kan worden<br />

geharmoniseerd. Er kunnen en zullen wel uitlegbare verschillen zijn tussen de normen in het ene land<br />

en in het andere land, maar die kunnen toch niet zo groot zijn. Want iedereen baseert zijn normen op<br />

risico’s voor de mens en het milieu.<br />

De oorzaken van de verschillen<br />

Op het congres ConSoil in juni <strong>2008</strong> gingen verschillende presentaties in op de oorzaken van de<br />

verschillen. Ook het JRC-rapport geeft een uitgebreid overzicht. Er wordt vaak onderscheid gemaakt<br />

tussen verschillen door beleidsmatige keuzes en door wetenschappelijke keuzes.<br />

De verantwoordelijkheid voor verschillen in beleidsmatige keuzes ligt bij de beleidsmakers in de<br />

verschillende landen. Voorbeelden van dit soort keuzes zijn:<br />

- Hoe groot mag het risico zijn op extra kankergevallen als gevolg van bodemverontreiniging?<br />

- Moet ook het ecosysteem worden beschermd? En zo ja: hoe goed?<br />

- Moet er bij een woonsituatie vanuit worden gegaan dat mensen groenten uit hun eigen tuin eten?<br />

En zo ja: hoeveel?<br />

3 NOBO-rapport: NOBO: Normstelling en bodemkwaliteitsbeoordeling, Onderbouwing en beleidsmatige keuzes voor de<br />

bodemnormen in 2005, 2006 en 2007, Ministerie van VROM, <strong>2008</strong><br />

4 HERACLES (Human en Ecological Risk Assessment for Contaminated Land in European Member States) is a long term<br />

research framework to promote the development of common risk assessment tools for soil quality assessment in Europe<br />

5 Derivation methods of soil screening values in Europe. A review and evaluation of national procedures towards<br />

harmonisation, Editor Claudio Carlon, JRC Scientific and Technical Reports, 2007<br />

75


De wetenschappelijke keuzes worden gemaakt in de wetenschappelijke wereld. Voorbeelden van dit<br />

soort keuzes zijn:<br />

- Met welk model reken ik een concentratie in het grondwater om naar een concentratie in de<br />

binnenlucht van een woning?<br />

- Hoeveel grond krijgt een kind per dag binnen door hand-mond-contact?<br />

- Van hoeveel soorten van verschillende soortgroepen (planten, herbivoren, carnivoren) moet ik<br />

toxicologische testgegevens hebben om de risico’s voor het ecosysteem in te kunnen schatten<br />

met behulp van de SSD-methode (Species Sensitivity Distribution)?<br />

- Welke waarde gebruik ik voor de Koc (verdelingscoëfficiënt van een stof tussen organische<br />

koolstof en water)?<br />

Op weg naar harmonisatie van de onderbouwing van bodemnormen?<br />

Tijdens ConSoil in juni <strong>2008</strong> werd er door verschillende wetenschappers gepleit voor harmonisatie.<br />

Ook de titel van het JRC-rapport (….towards harmonisation) verwijst hiernaar. Men denkt dan vooral<br />

aan harmonisatie van de wetenschappelijke keuzes. Uit de vergelijking van methoden blijkt dat het<br />

molecuulgewicht van een stof zo ongeveer de enige parameter is die in ieder land hetzelfde is. Dat<br />

moet toch beter kunnen:<br />

- Er moet toch gezamenlijk een model kunnen worden vastgesteld dat de concentraties in de<br />

binnenlucht het beste voorspelt op basis van de concentraties in het grondwater?<br />

- Een kind ‘eet’ toch in het ene land niet (veel) meer grond dan in een vergelijkbaar land op<br />

dezelfde geografische hoogte?<br />

- En voor het gebruik van de SSD-methode zijn voor water ook Europese afspraken gemaakt voor<br />

het afleiden van normen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW). Dat kan dan toch ook voor bodem?<br />

- En we kunnen toch met z’n allen afspreken om dezelfde Koc’s te gaan gebruiken?<br />

Tijdens ConSoil werden dergelijke voorbeelden aan het publiek voorgelegd met de vraag welke van<br />

dergelijke voorbeelden niet geschikt zijn om te harmoniseren. De reactie is dan over het algemeen dat<br />

dit allemaal best kan worden geharmoniseerd.<br />

Hierbij komt niet in beeld dat er ook bij dit soort ‘wetenschappelijke’ keuzes allerlei ‘beleidsmatige’<br />

keuzes worden gemaakt:<br />

- Bescherm je ook bewoners van een huis met een krakkemikkige houten vloer tegen uitdamping<br />

naar de binnenlucht en ga je dus uit van veel overdracht van lucht van de kruipruimte naar de<br />

binnenlucht?<br />

- Bescherm je het ‘gemiddelde’ kind, het ‘mediane’ kind, 80% of 90% van alle kinderen? En ook de<br />

kinderen die afwijkend gedrag vertonen en echt ‘grond eten’?<br />

- In Nederland worden voor bodem thans normen afgeleid op basis van 4 toxiciteitsgegevens. De<br />

Europese KRW-methode gaat uit van minimaal 10 toxiciteitsgegevens. Als er te weinig gegevens<br />

zijn, wordt het strengste toxiciteitsgegeven gekozen en wordt een veiligheidsfactor toegepast. De<br />

Europese methode kiest dus voor meer wetenschappelijke zekerheid, maar als er onvoldoende<br />

gegevens zijn, krijg je hiermee heel strenge normen.<br />

- Bij de evaluatie van de Interventiewaarden door het RIVM 6 blijkt dat de nieuwe keuze voor de<br />

Koc’s in Nederland voor flink wat stoffen een effect van een factor 2 heeft op de humane<br />

risicogrens. En kies je uit de verzamelde Koc’s het gemiddelde of de mediaan of een 80percentiel?<br />

Dit soort beleidsmatige aspecten van wetenschappelijke keuzes blijft nogal eens buiten het blikveld<br />

van de beleidsmakers. Het is allemaal veel te technisch en te ingewikkeld en de rapporten zijn veel te<br />

dik.<br />

Ook Europese harmonisatie in de analysemethoden<br />

Naast het bovenstaande speelt nog het volgende. Binnen Europa vindt al een intensieve harmonisatie<br />

plaats als het gaat om analysemethoden. Als we op basis van dit soort Europese normalisatie 17 PAK<br />

meten in plaats van de huidige ’10 PAK VROM’ en diverse minerale oliefracties in plaats van het<br />

huidige ‘minerale olie totaal’, moeten we die nieuwe resultaten ook kunnen beoordelen. Dit zal leiden<br />

tot aanpassing van bodemnormen.<br />

6 Lijzen, J.P.A, A.J. Baars, P.F. Otte, M.G.J. Rikken, F.A. Swartjes, E.M.J. Verbruggen en A.P. van Wezel (2001), Technical<br />

evaluation of the Intervention Values for Soil/sediment and Groundwater, Human and ecotoxicological risk assessment and<br />

derivation of risk limits for soil, aquatic sediment and groundwater, RIVM-rapport 711701023, februari 2001, RIVM,<br />

Bilthoven.<br />

76


Europa heeft zeker invloed!<br />

Ook al komen er dan geen Europese bodemnormen, de wens om de onderbouwing van de<br />

bodemnormen te harmoniseren is vanuit de wetenschappelijke wereld logisch. Dit soort ‘wetenschappelijke’<br />

harmonisatie van afleidingsmethoden voor de onderbouwing van bodemnormen zal<br />

volgens mij zeker invloed gaan hebben op de hoogte van onze bodemnormen.<br />

Mijn conclusie is dat het belangrijk is dat beleidsmakers tijdig meedenken en meepraten bij<br />

ontwikkelingen gericht op Europese harmonisatie van de onderbouwing van bodemnormen en van<br />

analysemethoden. Hier en daar praten beleidsmakers al mee, maar het is de vraag of dat voldoende<br />

is. Vanuit wetenschappelijke en technische hoek zijn al de nodige stappen gezet om onze toekomstige<br />

bodemnormen te bepalen. Als het beleid zich hier onvoldoende in verdiept, worden er internationaal<br />

door de wetenschappers en technici wetenschappelijke en technische keuzes gemaakt waaraan<br />

beleidsmatige aspecten kleven. Dat kan leiden tot wetenschappelijke voorstellen voor goed<br />

onderbouwde normen die beleidsmatig moeilijk te hanteren zijn.<br />

De beleidsmakers zitten vervolgens met een dilemma. Op basis van de huidige bodemnormen zijn<br />

allerlei maatregelen getroffen en keuzes gemaakt. Die normen bieden houvast en dat maakt<br />

veranderen moeilijk. Het veranderen van normen levert politieke risico’s op. Dat blijkt ook uit reacties<br />

op de recent gewijzigde Interventiewaarden voor landbodems en het gewijzigde standaard<br />

stoffenpakket voor bodemonderzoek. Maar de politiek vraagt ook om het verbreden van de blik naar<br />

Europa. De verschillen in Europa zijn deels niet uit te leggen en wetenschap en techniek dringen aan<br />

op harmonisatie. Wat moet de beleidsmaker nu kiezen?<br />

Kortom: volgens mij kunnen we niet onder de Europese invloed op onze bodemnormen uit. Er is<br />

invloed vanuit harmonisatie van meetmethoden en vanuit harmonisatie van aspecten van de<br />

onderbouwing van bodemnormen. Meepraten in Europa kan helpen om de keuzes in Europa zo goed<br />

mogelijk te laten aansluiten bij de huidige Nederlandse keuzes. En dat is handig, want vanuit de<br />

politiek geldt: hoe minder wijziging van normen noodzakelijk is, hoe beter.<br />

77


De kansen en risico’s van internationale normalisatie<br />

Sander Dijkstra - NEN<br />

Sander Dijkstra<br />

Inleiding<br />

Voor de bodemwereld gelden dezelfde stelregels als voor elke markt. Elke speler probeert aanwezige<br />

kansen zo goed mogelijk te benutten en elke speler probeert zo goed mogelijk om te gaan met<br />

externe ontwikkelingen (om achterstand te voorkomen). Niks doen is geen optie, want dan wordt je<br />

van alle kanten ingehaald.<br />

Hetzelfde geldt voor normalisatie. Deelname aan internationale normalisatie is essentieel om:<br />

- afbreukrisico’s te beperken (achterstand voorkomen);<br />

- gunstig klimaat te creëren voor innovatie en export (kansen creëren en benutten).<br />

Verschillende ontwikkelingen in de markt, maken een actieve participatie aan normalisatie steeds<br />

belangrijker én urgenter!<br />

Actuele ontwikkelingen<br />

Op dit moment zijn er verschillende ontwikkelingen gaande, die een actieve rol van het Nederlandse<br />

bodemveld vereisen.<br />

- door ISO worden normen ontwikkeld voor screening methods en voor XRF. Als deze normen niet<br />

in lijn zijn met de Nederlandse kennis en technieken, verslechterd dat onze exportpositie en<br />

bemoeilijkt dat innovatie. Vanuit andere landen worden deze ontwikkelingen steeds actiever<br />

gevolgd, waardoor deze normen steeds meer lading krijgen.<br />

- Het onlangs opgerichte Netherlands Soil Partnership heeft tot doel de export van Nederlandse<br />

kennis en technieken te stimuleren. Internationale normalisatie is een belangrijk instrument<br />

daarbij.<br />

- De kans dat er in de nabije toekomst een Europese Bodemrichtlijn komt is groot. Deze zal voor<br />

CEN een belangrijke incentive zijn om het EN-normenkader te completeren waardoor voor<br />

Nederland een groot afbreukrisico’s ontstaat. Nederland moet hier adequaat mee omgaan.<br />

Kansen benutten<br />

Normen leiden namelijk tot eenduidigheid, draagvlak voor technieken en vertrouwen in de verkregen<br />

resultaten. Daardoor kunnen normen bijdragen aan een betere acceptatie van nieuwe technieken. Dit<br />

kan voordelen opleveren als er:<br />

- nieuwe technieken in een bestaande markt worden geïmplementeerd, bijv. innovatie;<br />

- bestaande technieken in een nieuwe markt geïmplementeerd worden, bijv. export.<br />

De nationale normen (NEN) hebben deze functie in Nederland en de internationale normen (EN &<br />

ISO) leiden wereldwijd tot deze voordelen. Enkele sprekende voorbeelden hiervan zijn:<br />

- de resultaten van onderzoeken zijn (internationaal) uitwisselbaar en vergelijkbaar<br />

- als de Nederlandse technieken voldoen aan de in het buitenland geldende normen, dan wordt het<br />

afzetgebied van de Nederlandse speler vele malen groter.<br />

- normen leiden tot eenduidigheid en daardoor tot grote (financiële) schaalvoordelen.<br />

Zowel voor de export van technieken als bij het introduceren van innovatieve technieken kan<br />

normalisatie dus een sleutelrol vervullen. Echter, deze kans moet wel gegrepen worden! Het is aan<br />

het Nederlandse bodemveld om deze kans te grijpen.<br />

Risico’s beperken<br />

Normen die niet afgestemd zijn op de Nederlandse situatie, kunnen grote handelsbelemmeringen<br />

veroorzaken. De afwezigheid van normen bemoeilijkt het exporteren van Nederlandse technieken,<br />

omdat de leverancier de potentiële kopers moet overtuigen van de kwaliteit van zijn producten, zonder<br />

dat hij gebruik kan maken van breed gedragen normen. Het afstemmen van de nieuwe normen op de<br />

Nederlandse wensen kan deze handelsbelemmeringen voorkomen.<br />

Niet-deelnemen aan normalisatie kan zelfs leiden tot verplichte investeringen. Als er nieuwe Europese<br />

normen (EN-normen) worden gepubliceerd die strijdig zijn met NEN-normen, dan is NEN verplicht om<br />

haar eigen normen in te trekken. Het Nederlandse bodemveld moet haar activiteiten dan aanpassen<br />

om te voldoen aan de nieuwe normen; met alle investeringen van dien. Tijdige participatie aan<br />

internationale normalisatie kan dit afbreukrisico verkleinen.<br />

78


Beleid en organisatie Kaderrichtlijn Water en<br />

Grondwaterrichtlijn: stand van zaken en<br />

aandachtspunten voor de (nabije) toekomst<br />

Floris Verhagen<br />

Floris Verhagen - Royal Haskoning - f.verhagen@royalhaskoning.com<br />

Inleiding<br />

Europa bemoeit zich steeds meer met water en bodem. Wordt het milieu hier ook beter van? De<br />

Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 2000 van kracht; de vernieuwde Europese Grondwaterrichtlijn<br />

(GWR) sinds 2006. Na een jarenlange periode van voorbereidingen met de karakterisatie van<br />

het watersysteem en de opzet van het monitoringsysteem liggen er nu eind <strong>2008</strong> vier concept<br />

stroomgebiedsbeheerplannen (SGBP) gereed. In deze plannen wordt voor de stroomgebieden van<br />

Eems, Maas, Rijn en Schelde beschreven welke maatregelen genomen moeten worden om de goede<br />

toestand in <strong>2008</strong> te bereiken. De goede toestand is gekoppeld aan het halen van (concept)<br />

drempelwaarden in de grondwaterlichamen.<br />

KRW insteek: basiskwaliteit grondwater moet voldoen aan drempelwaarden<br />

Drempelwaarden representeren een algemeen beschermingsniveau (basiskwaliteit) voor grondwaterlichamen.<br />

De Nederlandse grondwaterlichamen dienen als geheel kwalitatief gezien in een zodanige<br />

staat verkeren, dat de voor de KRW en GWR relevante receptoren – aquatische en grondwaterafhankelijke<br />

terrestrische ecosystemen en de mens – in algemene zin voldoende zijn<br />

beschermd. Anders gezegd streeft Nederland voor de grondwaterlichamen als geheel naar een<br />

basiskwaliteit. Er is gekozen voor een groeimodel, waarbij in <strong>2008</strong> voor 6 stoffen (chloride, fosfaat,<br />

arseen, cadmium, lood, nikkel) drempelwaarden worden vastgelegd voor de 1e SGBP-periode. Later<br />

worden drempelwaarden vastgesteld voor een tweede groep stoffen. Daarnaast moet het grondwaterlichaam<br />

voldoen aan de bestaande Europese normen voor nitraat en bestrijdingsmiddelen. Toetsing<br />

vindt plaats per grondwaterlichaam op basis van het KRW-meetnet dat bestaat uit het KRW meetnet<br />

op 10 en 25 meter diepte.<br />

Relatie bodemverontreinigingen en KRW<br />

De aanpak van puntverontreinigingen ligt bij het bevoegd gezag binnen de Wbb: de 12 provincies, 4<br />

grote steden en 25 rechtstreekse gemeenten. Aanpak en fasering is een apart spoor dat naast de<br />

KRW uitgevoerd kan worden. Er zijn echter twee uitzonderingen waar het bodembeleid en de KRW<br />

elkaar raken:<br />

1. bodemverontreinigingen binnen grondwaterbeschermingsgebieden<br />

2. dusdanig grootschalige bodemverontreinigingen dat deze een invloed hebben op de kwaliteit van<br />

de grondwaterlichamen. Alleen de Kempen en het Rotterdams havengebied komen volgens de<br />

concept SGBP’s hiervoor in aanmerking.<br />

Versnelde aanpak in beschermde gebieden<br />

De grondwaterbeschermingsgebieden zijn aan Brussel aangemeld als beschermde gebieden. Dit<br />

betekent dat deze gebieden in de KRW extra aandacht krijgen. De KRW heeft ervoor gezorgd dat<br />

vooral de aanpak van bodemverontreinigingen in grondwaterbeschermingsgebieden een nieuwe<br />

impuls krijgt. Omdat in deze gebieden weinig ruimtelijke ontwikkelingen gepland waren, werd er de<br />

afgelopen jaren ook weinig geïnvesteerd in verkennende onderzoeken. Ten behoeve van de<br />

stroomgebiedsbeheerplannen zijn mogelijke liggingen van bodemverontreinigingen beter in kaart<br />

gebracht en wordt in de waterhuishoudingsplannen extra budget opgenomen voor nader onderzoek<br />

en sanering. Kanttekening is echter dat deze aanpak niet in alle deelstroomgebieden en provincies<br />

even voortvarend wordt opgepakt. Bescherming van de grondwaterbeschermings-gebieden krijgt<br />

daarnaast een nieuwe impuls met het opzetten van gebiedsdossiers. In deze dossiers kan samen met<br />

alle betrokkenen (gemeente, agrariërs, bedrijven) een maatgerichte aanpak worden uitgewerkt.<br />

79


Gebiedsgericht grondwaterbeheer<br />

In de stroomgebiedsbeheerplannen zijn De Kempen en het Rotterdams havengebied aangewezen als<br />

gebieden die mogelijk een dusdanig grootschalige invloed hebben dat de kwaliteit van het gehele<br />

grondwaterlichaam in gevaar komt. Voor deze gebieden is een gebiedsgerichte aanpak nodig. Het<br />

gebiedsgericht grondwaterbeheer is op dit moment in ontwikkeling bij het Ministerie van VROM. Er zijn<br />

162 gebieden geïdentificeerd waar een gebiedsgericht beheer mogelijk is of al wordt uitgevoerd. Een<br />

wettelijke basis ontbreekt echter nog.<br />

80


Gebiedsgericht grondwaterbeheer in relatie tot de<br />

grondwaterrichtlijn: stand van zaken en aandachtspunten<br />

voor de (nabije) toekomst<br />

Eric Kessels<br />

Eric Kessels - Actief Bodembeheer de Kempen ekessels@brabant.nl<br />

Inleiding<br />

In de concept-beleidsvisie ‘Gebiedsgericht grondwaterbeheer de Kempen’ heeft een eerste uitwerking<br />

plaats gevonden over een mogelijke beheersstrategie ten aanzien van de historische belasting met<br />

zware metalen van het ondiepe grondwater in de Kempen. Het betreft een eerst gedachtewisseling<br />

om enerzijds aan te geven hoe we willen omgaan met verontreinigd grondwater in de Kempen en<br />

anderzijds een oplossing willen bieden voor beleidsmatige knelpunten met betrekking tot wet- en<br />

regelgeving op Europees, regionaal en lokaal niveau.<br />

Kenschets grondwaterproblematiek<br />

Als gevolg van de historische atmosferische belasting vanuit de zinkfabrieken is de bovengrond van<br />

de Kempen sterk opgeladen met zware metalen, met name zink en cadmium. Vanuit de bovengrond<br />

heeft uitloging plaatsgevonden naar het grondwater. In het bovenste grondwater (0-10 m) komen<br />

hierdoor verhoogde concentraties zink en cadmium voor. Metingen laten zien dat de concentraties in<br />

het grondwater op korte afstand sterk kunnen variëren. Zowel voor zink als voor cadmium komen op<br />

korte afstand van elkaar grote variaties voor in gehalten, deze fluctueren in kwaliteit van schoon<br />

(kleiner streefwaarde) tot ernstig verontreinigd (groter dan de interventiewaarde).<br />

De diepte van verontreiniging is afhankelijk van de hydrologische en bodemchemische omstandigheden.<br />

De diepste verspreiding wordt aangetroffen in bos- en natuurgebieden in infiltratiegebied terwijl<br />

in kwel-gebieden vrijwel geen verspreiding naar de diepte wordt waargenomen. Uit modelstudies van<br />

TNO-VITO blijkt dat in het gebied geen verdere verticale verspreiding van de zware metalen zal<br />

plaatsvinden dan tot 30-40 m diepte. In het grondwaterlichaam Maas bevindt zich een duidelijk te<br />

begrenzen gebied, van circa 30 * 30 kilometer en 40 meter diep, waarin sprake is van een significante<br />

historische bodemveront-reiniging van zware metalen. Ook aan Vlaamse zijde van de grens bevindt<br />

zich deze verontreiniging.<br />

Inpassing in Europese kaders<br />

In de periode vanaf 2002 is een onderzoeksprogramma uitgevoerd om te komen tot een<br />

kosteneffectief beheersplan van dit gebied. Dit traject is te beschouwd als “een onderzoeksmaatregel<br />

in het kader van de KRW”. Het daaruit resulterende meerjarenprogramma ABdK kan worden<br />

beschouwd als het kosteneffectieve maatregelpakket voor de KRW.<br />

In overleg met het projectbureau Kaderrichtlijn Water Maas is afgestemd om in het 1 e Stroomgebiedbeheersplan<br />

de Kempen als een gebied op te nemen waar een historische grondwaterverontreiniging<br />

aanwezig is. Door het uitvoeren van de maatregelen en de monitoring (modellering + meetnet) zoals<br />

die in het Meerjarenprogramma ABdK 2005 – 2009 zijn opgenomen wordt voldaan aan de eisen die<br />

de KRW daaraan stelt.<br />

Inpassing op regionale en lokale niveau<br />

Voor het gebied De Kempen worden geen grootschalige saneringsoplossingen voorstelt voor er<br />

(ondiepe) grondwater. Een afwegingskader voor aanpak van het grondwater op lokale niveau dient<br />

nog nader uitgewerkt te worden met gebiedsbeheerders. Dit proces zal de komende tijd door het<br />

projectbureau ABdK wordt ingezet.<br />

81


Kennis voor de Kaderrichtlijn Water en Grondwaterrichtlijn:<br />

stand van zaken en aandachtspunten voor de<br />

(nabije) toekomst<br />

Remco van Ek<br />

Remco van Ek – Deltares - Remco.vanek@deltares.nl<br />

Nu het meeste inhoudelijke werk is gedaan voor de realisatie van het eerste stroomgebiedbeheersplan,<br />

is het tijd na te denken over de werkzaamheden nodig bij de voorbereiding van het tweede<br />

stroomgebiedbeheersplan. Het opstellen van stroomgebiedbeheersplannen zoals de EU dat verlangd<br />

is nieuw voor Nederland, en bleek achteraf niet eenvoudig. Onzekerheid over de haalbaarheid van<br />

doelstellingen in combinatie met de noodzaak om te kunnen voldoen aan het strakke tijdspad van de<br />

EU hebben er voor gezorgd dat diverse inhoudelijke aspecten waarvoor nader onderzoek gewenst is<br />

nu vooral zijn uitgewerkt via ‘quick scans’. Daarnaast mag worden verwacht dat de toekomstige KRW<br />

stroomgebiedbeheersplannen naast waterkwaliteit, meer en meer rekening moeten gaan houden met<br />

andere aspecten van het waterbeheer zoals wateroverlast en droogte.<br />

Voor wat betreft de implementatie en nadere uitwerking van de grondwater aspecten binnen de KRW<br />

heeft de landelijke werkgroep grondwater een belangrijke kaderstellende rol. Vanuit deze werkgroep<br />

vindt een inventarisatie plaats van beleidvragen en daaraan gekoppelde kennisvragen die in de<br />

periode 2009 – 2014 dienen te worden opgepakt. Prioritering zal plaatsvinden in overleg met regionale<br />

overheden. In de presentatie zal worden ingegaan op een aantal van kennishiaten, zoals:<br />

1. Nadere uitwerking interactie grondwater-oppervlaktewater<br />

2. Toetsen, beoordelen (protocol vaststellen goede toestand GWL)<br />

3. Maatregelen (prognose ingreep-effect, tools)<br />

4. Monitoring en basisinformatie (betrouwbaarheid, representativiteit)<br />

5. Normering/doelen (drempelwaarden)<br />

6. Proces ondersteuning (wat speelt er op EU niveau?)<br />

7. Informatie ontsluiting (hoe optimaal leren van elkaar?)<br />

82

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!