Eindverslag bruine vuurvlinder - Natuurpunt
Eindverslag bruine vuurvlinder - Natuurpunt
Eindverslag bruine vuurvlinder - Natuurpunt
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
RAPPORT Natuur.studie nummer 12 2007<br />
<br />
Wouter Vanreusel<br />
& Ilf Jacobs
Dit rapport is het eindverslag van de opdracht ‘Onderzoek naar de verspreiding van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
met inbegrip van basis autecologisch onderzoek’.<br />
Opdracht: 2006/NVP/01<br />
Opdrachtgever: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap<br />
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie<br />
Agentschap voor Natuur en Bos<br />
Opdrachthouder: <strong>Natuurpunt</strong> Studie vzw<br />
Coxiestraat 11<br />
2800 Mechelen<br />
studie@natuurpunt.be<br />
Veldwerk: Ilf Jacobs, Wouter Vanreusel, Koen Berwaerts, Marc Herremans, Robin Guelinckx, en vele<br />
vrijwilligers.<br />
Teksten: Wouter Vanreusel en Ilf Jacobs<br />
Gegevensverwerking: Wouter Vanreusel en Marc Herremans.<br />
Foto’s cover: Marc Herremans en Wouter Vanreusel<br />
Vormgeving: Pieter Van Dorsselaer<br />
Met dank aan: Nico Verwimp, Koen Berwaerts, Robin Guelinckx, Floor Van Pelt, Albert Vliegenthart,<br />
Kars Veling, Hans Van Dyck, Dirk Maes, Griet Nijs, Hans Van Calster, Frederik Vanlerberghe, Walter<br />
Vansteenberge, Jos Vankerckhoven, Firmin Van Passel, Rien De Keyser, Iris Verstuyft, Katty Wouters,<br />
Bart Creemers, Alfredo Guillaume, David Hendrickx, Els Lommelen, Kelle Moreau, Danny Schoovaerts,<br />
Johan Verschuren, Luc Vervoort, Eddy Vrancken, <strong>Natuurpunt</strong> Studie, Vlinderwerkgroep <strong>Natuurpunt</strong>,<br />
Vlinderstichting Nederland en de vele vrijwilligers die elk op hun manier bijdroegen aan dit project.<br />
Citeren: Vanreusel, W. & Jacobs, I. 2007. Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in<br />
Vlaanderen. Ecologie, verspreiding en aanzet tot soortbescherming.<br />
Eindrapport van de studie ‘Onderzoek naar de verspreiding van de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong> met inbegrip van basis autecologisch onderzoek’. Rapport<br />
<strong>Natuurpunt</strong> Studie 2007/12, Mechelen, België.
Inhoudsopgave<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
Ecologie, verspreiding en aanzet tot soortbescherming<br />
1. Inleiding ........................................................................................................................................ 3<br />
2. Historisch voorkomen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen ................................................. 5<br />
Verspreiding in Vlaanderen .............................................................................................................. 5<br />
Historiek van de verspreiding in de regio Aarschot-Baal-Begijnendijk na 1990. ............................ 7<br />
3. Ecologische fiche .......................................................................................................................... 8<br />
Herkenning........................................................................................................................................ 8<br />
Ecologie........................................................................................................................................... 10<br />
Bescherming en verspreiding.......................................................................................................... 14<br />
Vegetatietypes ................................................................................................................................. 15<br />
Beschrijving ideaal leefgebied ........................................................................................................ 16<br />
Beschrijving van het leefgebied op landschapsschaal..................................................................... 20<br />
4. Onderzoek naar de verspreiding en de toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> en zijn leefgebied.. 22<br />
Aanpak van het onderzoek .............................................................................................................. 22<br />
Toestand van het leefgebied............................................................................................................ 25<br />
Verspreiding van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> binnen het studiegebied................................................... 32<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in het studiegebied................................................................. 38<br />
5. Knelpunten en bedreigingen........................................................................................................ 44<br />
6. Richtlijnen voor beheer en inrichting.......................................................................................... 48<br />
Vlindervriendelijk graslandbeheer .................................................................................................. 48<br />
Omvormingsbeheer van soortenarm naar bloemrijk grasland ........................................................ 53<br />
Instandhouding en herstel van de potentieel geschikte vegetaties voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> ...... 56<br />
Beheermaatregelen in het kader van beheerovereenkomsten ......................................................... 58<br />
7. Inschatting van de toekomstperspectieven voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen .............. 60<br />
8. Stappenplan voor een duurzame bescherming............................................................................ 62<br />
9. Referenties................................................................................................................................... 63<br />
Bijlagen ............................................................................................................................................... 65<br />
1<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
2
1. Inleiding<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
Ecologie, verspreiding en aanzet tot soortbescherming<br />
Achtergrond<br />
Door hun gevoeligheid aan milieuveranderingen en hun goede herkenbaarheid, zijn dagvlinders<br />
goede indicatoren van de toestand van ons landschap en het leefmilieu. Helaas levert de toestand<br />
van de dagvlinders in Vlaanderen geen fraai beeld op. Vlaanderen is een trieste koploper op het<br />
vlak van achteruitgang van dagvlinders (Maes & Van Dyck 2001). Zestien van onze 64 inheemse<br />
soorten zijn reeds uitgestorven en acht zijn met uitsterven bedreigd. Nog eens dertien soorten<br />
staan als bedreigd of kwetsbaar op de Rode Lijst. Meer dan de helft van onze dagvlinders doet<br />
het dus zeer slecht. Vooral soorten van voedselarme vegetatietypes kennen de sterkste<br />
achteruitgang (Maes & Van Dyck 2001).<br />
De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> (Lycaena tityrus) is een van die soorten dagvlinders die vroeger zeer<br />
algemeen was, maar die een enorme achteruitgang kende in de jaren 70-80. De achteruitgang<br />
was zelfs zo sterk dat de soort verschillende jaren niet meer werd waargenomen en daardoor<br />
uitgestorven werd gewaand.<br />
Toch waren er begin jaren ’90 opnieuw enkele waarnemingen van deze soort, waardoor kon<br />
worden vermoed dat minstens 1 populatie van de soort in de regio ten westen van Aarschot had<br />
kunnen overleven. Tijdens gerichte zoektochten door vrijwilligers in 2004-2006 werd de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong> op een aantal percelen vastgesteld, maar de verspreiding van de vlinder en de<br />
toestand van de populaties was onduidelijk.<br />
Gezien de uniekheid van de situatie (een met uitsterven gewaande inheemse soort blijkt toch nog<br />
aanwezig) en de dringendheid van de zaak (indien nog een levensvatbare populatie aanwezig is,<br />
is bescherming dringend om de soort in Vlaanderen te behouden) besloot Agentschap voor<br />
Natuur en Bos (ANB) van de Vlaamse overheid over te gaan tot een beperkte<br />
onderzoeksopdracht.<br />
Doelstellingen van het project<br />
Het ANB wilde met deze opdracht de precieze verspreiding van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> leren<br />
kennen en een zo goed mogelijke inschatting van de status van de populatie en van de<br />
ecologische eisen van de soort. Dit moet toelaten om in te schatten in hoeverre de populatie<br />
duurzame kansen heeft in Vlaanderen.<br />
Filosofie opdrachthouder<br />
De vzw <strong>Natuurpunt</strong> zet zich in voor het behoud van de natuur in al zijn vormen in Vlaanderen.<br />
Dit door veiligstelling en beheer van natuurgebieden, het verhogen van het draagvlak en de<br />
beleving van natuur, en het vergroten van de kennis over soorten en biotopen.<br />
De Dienst Studie van <strong>Natuurpunt</strong> concentreert zich op:<br />
- studie naar toestand en verspreiding van inheemse en exotische soorten<br />
- soortbescherming zowel binnen als buiten beschermde natuurgebieden<br />
- projecten rond bedreigde soorten met concrete mogelijkheden tot het nemen<br />
van beschermingsmaatregelen<br />
- lokaal gedragen projecten waaraan vrijwilligers een meerwaarde kunnen leveren.<br />
3<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Het project rond <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> past dan ook goed binnen deze kerntaken. Met dit project<br />
willen we bijdragen aan het begrijpen én beschermen van deze sterk bedreigde soort in<br />
Vlaanderen. Door ook vegetatietypes en andere typische soorten mee te onderzoeken wil<br />
<strong>Natuurpunt</strong> Studie een bruikbaar document opstellen dat kan dienen als basis voor verdere<br />
beschermingsmaatregelen. Aan dit project werd meegewerkt door heel wat vrijwilligers en<br />
tijdens het project werd uitgebreid gecommuniceerd met het netwerk van lokale vrijwilligers en<br />
met burgers uit de omgeving.<br />
Aanpak<br />
Naast het verzamelen van de reeds beschikbare informatie over de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>, werd veel<br />
tijd op het terrein doorgebracht. Hierbij werd een inschatting gemaakt van de toestand van<br />
geschikte en potentieel geschikte graslanden. Daarnaast werd actief gezocht naar de vlinder om<br />
het voorkomen, het gedrag en het hulpbronnengebruik te documenteren. Vaststellen van de<br />
verspreiding van een soort binnen 1 jaar is geen sinecure. Ook de weersomstandigheden waren in<br />
2007 niet ideaal. Gelukkig heeft de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> twee generaties, waardoor in twee<br />
periodes naar de vlinder kon worden gezocht. Ook werd er door vrijwilligers en medewerkers<br />
van de dienst Studie al heel wat voorbereidend werk verricht voor de aanvang van deze opdracht.<br />
Tijdens het zoeken naar de vlinder, werden observaties verricht van gedrag en<br />
hulpbronnengebruik. Naast informatie over de ecologie van de soort en de verspreiding van de<br />
vlinder en zijn leefgebied, gaan we in dit rapport ook diep in op de mogelijkheden tot beheer van<br />
de leefgebieden van de soort en proberen we hierbij de landschappelijke toestand van het<br />
studiegebied en de maatschappelijke context niet uit het oog te verliezen.<br />
We hopen dat het hier voorliggende rapport mee de basis kan vormen voor een duurzame<br />
bescherming van deze unieke soort in Vlaanderen.<br />
Stuurgroep<br />
Dit project werd begeleid door een stuurgroep die bestond uit volgende personen.<br />
Koen Berwaerts Vlinderwerkgroep, <strong>Natuurpunt</strong><br />
Dominique De Heyn ANB<br />
Joost Dewyspelaere <strong>Natuurpunt</strong> Beheer<br />
Bart Govaere ANB<br />
Robin Guelinckx INBO<br />
Marc Herremans <strong>Natuurpunt</strong> Studie<br />
Griet Nijs BRAKONA<br />
Hans Van Calster <strong>Natuurpunt</strong> Begijnendijk<br />
Frederik Vanlerberghe Provincie Vlaams-Brabant<br />
Walter Vansteenberge <strong>Natuurpunt</strong> Tremelo<br />
Iris Verstuyft <strong>Natuurpunt</strong> Beheer<br />
Luc Vervoort <strong>Natuurpunt</strong> Oost-Brabant vzw<br />
Nico Verwimp ANB<br />
Els Vints ANB<br />
Katty Wouters Regionaal Landschap Noord Hageland<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
4
2. Historisch voorkomen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
Verspreiding in Vlaanderen<br />
De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> was vroeger algemeen in Vlaanderen, vooral in de provincies Antwerpen,<br />
Vlaams-Brabant en (maar minder) Limburg. Historische waarnemingen uit de databank van de<br />
Vlinderwerkgroep tonen een ruime verspreiding (fig. 1a). In de 20° eeuw en vooral in de jaren<br />
’70 ging het aantal atlashokken waar de soort werd waargenomen dramatisch achteruit (Maes &<br />
Van Dyck 1999). Tussen 1977 en 1989 werd de soort in Vlaanderen geen enkele keer gemeld en<br />
vermoed werd dat ze was uitgestorven. Begin jaren ’90 werd de soort uit een zestal gebieden<br />
gemeld maar telkens ging het om individuele waarnemingen en werd achteraf de soort niet meer<br />
gezien (Westerlo, Grobbendonk, Sint-Kathelijne-Waver, Oost-Duinkerke, Tessenderlo, Heppen,<br />
fig. 1b). In Gelrode en Averbode werd de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> wel meerdere malen waargenomen.<br />
In 1997 kwamen er een aantal meldingen uit het Drongengoed maar vermoed werd dat dit over<br />
uitgezette exemplaren ging (Maes & Van Dyck, 1999). Na 1997 vielen de waarnemingen van<br />
<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> dan weer stil. In 2004 werden dan opnieuw enkele exemplaren aangetroffen<br />
in Begijnendijk. De regio Aarschot-Baal-Begijnendijk was de enige regio waar de soort<br />
herhaaldelijk bleef opduiken (tabel 1). Na 2000 werd de soort enkel nog hier waargenomen (fig.<br />
1c). Tijdens deze studie kregen wij ongepubliceerde informatie over recente aanwezigheid van<br />
de soort in Berendrecht (Antwerpen) maar alleszins in 2007 kon het voorkomen van de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong> hier niet meer worden vastgesteld. Het terrein werd echter slechts 1 maal bezocht op<br />
het einde van de vliegperiode.<br />
Tabel 1. Overzicht van de geverifieerde waarnemingen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> tussen 1990 en 2005 (bron:<br />
databank Vlinderwerkgroep).<br />
27/07/1990 Gelrode Omgeving Meetshoven Koen Berwaerts/Filip Meyermans<br />
11/04/1991 St-Kat.-Waver Spoorwegberm Frank Hadermann<br />
22/08/1992 Tessenderlo Engsbergen Wim Meyermans<br />
28/08/1994 Heppen Natte Driehoek Guy Vanzeir<br />
4/08/1996 Averbode Vossenhol Willy Troukens<br />
19/05/1997 Averbode Vossenhol Willy Troukens<br />
24/07/2004 Begijnendijk Papendel Koen Berwaerts<br />
25/07/2004 Begijnendijk Papendel Luc Vervoort<br />
2/08/2005 Begijnendijk Hoeksken Robin Guelinckx<br />
2/08/2005 Begijnendijk Kwetter Robin Guelinckx<br />
2/08/2005 Baal Balenberg Robin Guelinckx<br />
18/08/2005 Aarschot Meetshoven Dirk Maes<br />
5<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
a.<br />
b.<br />
c.<br />
Fig. 1. Verspreiding van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen in de periode a. voor 1991, b. tussen 1991 en 2000 en<br />
c. na 2000 (bron: databank Vlinderwerkgroep).<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
6
Historiek van de verspreiding in de regio Aarschot-Baal-Begijnendijk na 1990.<br />
Op 27/7/1990 werd tijdens een kamp van de Jeugdbond voor Natuur en Milieu (JNM) door o.a.<br />
Koen Berwaerts en Filip Meyermans een <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> waargenomen in de omgeving van<br />
Meetshoven. De vlinder was aanwezig op een terrein ten N van perceel nr. 15 (voor nummering<br />
zie kaart in bijlage). Dit terrein werd echter later omgezet in een boomkwekerij. In Haacht en<br />
Rijmenam werd de vlinder tot tenminste 1994 waargenomen. In de jaren 80 was de vlinder<br />
aldaar zelfs algemeen (pers. med. Marc Morren). In 1996 en 1997 werd <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> door<br />
Willy Troukens waargenomen te Averbode in de omgeving Vossenhol.<br />
Na een periode waarin de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> niet meer werd gezien, werden eind juli 2004<br />
meerdere <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>s waargenomen door Eddy Vrancken in Papendel. Deze waarneming<br />
werd echter niet kenbaar gemaakt. De aanwezigheid van <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in het studiegebied<br />
kwam meer in de aandacht toen op 24/7/2005 één vrouwtje <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd aangetroffen<br />
door een natuurstudiegroep o.l.v. Koen Berwaerts. De vlinder werd opgemerkt op een<br />
insectenexcursie in het natuurgebied Papendel te Begijnendijk (perceel nr. 7). Vanaf dat moment<br />
werd vrij intensief gezocht naar de vlinder in de omgeving wat resulteerde in verschillende<br />
waarnemingen:<br />
-Op 2/8/2005 werden verschillende exemplaren waargenomen in Begijnendijk op een<br />
inventarisatie door Robin Guelinckx en Patrick Oosterlinck.<br />
-Op 1/8/2005 verschillende waarnemingen tijdens een inventarisatie in Begijnendijk:<br />
o groep 1: Koen Berwaerts, Koen Aerts, Nele Delbecque, Lissa Breughelmans,<br />
Alfredo Guillaume en David Hendrickx<br />
o groep 2: Kelle Moreau, Bart Creemers, Herwig Blockx en Bruno Nef<br />
-Verder volgden nog waarnemingen op:<br />
17/8/2005: Robin Guelinckx et al. (Begijnendijk)<br />
18/8/2005: Kelle Moreau, Dirk Maes, Valérie Goethals en Bart Creemers (Meetshoven)<br />
De soort bleek dus duidelijk nog met een populatie aanwezig te zijn in de regio, maar<br />
duidelijkheid over de precieze verspreiding was er niet. In 2006 werd o.a. met medewerking van<br />
de themagroep Ongewervelden van BRAKONA, de Natuurstudiewerkgroep van <strong>Natuurpunt</strong><br />
Hagelandse Heuvelstreek, de Vlinderwerkgroep van <strong>Natuurpunt</strong> en <strong>Natuurpunt</strong> Studie op pad<br />
gegaan om gericht naar de soort te zoeken waarbij de soort werd aangetroffen op meerdere<br />
nieuwe percelen. Sommige vrijwilligers gingen individueel op pad wat eveneens tot een aantal<br />
bijkomende waarnemingen leidde.<br />
Al deze waarnemingen samen, vormden een duidelijke indicatie dat de soort nog verspreid in<br />
deze regio aanwezig was. Ze werden gebruikt als basis voor het veldwerk in dit rapport.<br />
7<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
3. Ecologische fiche<br />
Herkenning<br />
Adult<br />
De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> (Lycaena tityrus) behoort tot de familie van de blauwtjes (Lycaenidae).<br />
Net zoals de meeste leden van deze familie is het een relatief kleine dagvlinder. De vleugellengte<br />
is gemiddeld 14mm (13-16mm) (Bink 1992).<br />
De vlinder is niet zo opvallend maar van nabij bekeken wordt de rode en donker<strong>bruine</strong> tekening<br />
duidelijk. In tegenstelling tot de andere <strong>vuurvlinder</strong>soorten heeft de onderkant van de<br />
achtervleugel een geel<strong>bruine</strong> basiskleur. Op de voor- en achtervleugel bevinden zich oranje<br />
achterrandvlekken die met een zwarte rand zijn afgeboord. De geslachten zijn verschillend: de<br />
bovenkant van de voorvleugels van mannetjes is grijsbruin met zwarte punten en een<br />
onderbroken oranje rand. Bij de juiste lichtinval is er een blauwgroene reflectie waar te nemen.<br />
Bij de wijfjes is de bovenkant van de voorvleugels gedeeltelijk oranje met zwarte stippen. Het<br />
oranje variëert van duidelijk tot eerder vaag.<br />
Fig. 2. Herkenning van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Van links naar rechts: bovenkant wijfje (foto: Ilf Jacobs), bovenkant<br />
mannetje (foto: Wouter Vanreusel), onderkant (geslachten gelijk) (foto: Ilf Jacobs).<br />
Rups<br />
De rups geeft, zoals bij de andere leden van de familie van de blauwtjes, een afgeplatte,<br />
schildvormige indruk. De grondkeur is groen met in variërende mate een paars-roze zweem (die<br />
echter ook volledig afwezig kan zijn). Deze paars-roze zweem is het duidelijkst langs de randen<br />
en centraal over de rug. De rupsen drukken zich dicht tegen de bladeren aan, waardoor ze eerder<br />
onopvallend zijn. De rupsen zijn niet zo eenvoudig te onderscheiden van de rupsen van de kleine<br />
<strong>vuurvlinder</strong>, die heel gelijkaardig zijn van kleur en vorm.<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
8
Ei<br />
De eitjes zijn zeer klein (ongeveer 1mm diameter) en wit van kleur. Vlak nadat ze gelegd zijn,<br />
hebben ze een groene zweem die snel verdwijnt. De eitjes zijn rond maar bovenaan afgeplat.<br />
Zoals bij de kleine <strong>vuurvlinder</strong> hebben ze een diepe honingraatstructuur (fig. 3).<br />
a) b)<br />
Fig. 3. a) Eitjes van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> op veldzuring in het studiegebied (foto: Wouter Vanreusel). b) Macrofoto<br />
van een eitje van <strong>vuurvlinder</strong> sp. (<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> óf kleine <strong>vuurvlinder</strong>) op veldzuring in de omgeving<br />
Pijpelheide (foto: Marc Herremans).<br />
Pop<br />
De pop is wit-geel van kleur met zwarte stippen. (Bink 1992).<br />
9<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Ecologie<br />
Ecologische hulpbronnen<br />
Waardplanten<br />
De waardplanten zijn volgens de literatuur vooral veldzuring (Rumex acetosa) en schapenzuring<br />
(Rumex acetosella) (Bink 1992). Tijdens ons veldwerk werd enkel eiafzet op veldzuring<br />
waargenomen. Ook in enkele Nederlandse rapporten worden oviposities beschreven. Wervenbos<br />
(1994) meldt zowel eitjes op schapenzuring als op veldzuring. Werkman (1999) heeft 7 maal<br />
eiafzet waargenomen in 2 verschillende gebieden. In deze gebieden werd enkel eiafzet<br />
vastgesteld op veldzuring. Hieruit concluderen we dat hoewel schapenzuring in sommige<br />
gevallen kan gebruikt worden, de voorkeur van de vlinder duidelijk uitgaat naar veldzuring.<br />
Nectarplanten<br />
Welke nectarplanten gebruikt worden door <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is afhankelijk van de<br />
beschikbaarheid. Als belangrijkste nectarplanten worden in de literatuur gewoon duizendblad,<br />
boerenwormkruid, akkerdistel, knoopkruid, boterbloemen, jacobskruiskruid, streepzaad, gewoon<br />
biggenkruid, pinksterbloem en braam genoemd (Wervenbos 1994, De Vlinderstichting 2000,<br />
Bosveld, M.A. 2000, Werkman 1999). In het studiegebied blijkt in de matig vochtige en<br />
voedselrijke percelen vooral scherpe boterbloem van belang (pers. obs.). Scherpe boterbloem<br />
bloeit vooral in het voorjaar. In de wat ruigere terreinen of perceelsranden wordt vooral<br />
boerenwormkruid gebruikt. In de drogere en voedselarme terreinen lijkt het belangrijkste<br />
nectaraanbod te worden geleverd door meerjarige kruiden zoals gewoon duizendblad en<br />
verschillende geelbloemige composieten van arme zandbodems zoals gewoon biggenkruid,<br />
schermhavikskruid, groot streepzaad,… Heel wat van deze gele composieten bloeien vooral in<br />
de zomer.<br />
Andere hulpbronnen<br />
Andere belangrijke hulpbronnen zijn kale of schrale plekken in de vegetatie en beschutting. Deze<br />
hulpbronnen worden meer in detail beschreven bij de beschrijving van het ideaal leefgebied (zie<br />
lager).<br />
Gedrag<br />
Vlieggedrag<br />
Bruine <strong>vuurvlinder</strong>s zijn heel actieve dagvlinders. De vlinders besteden bijna de helft van hun<br />
actieve periode aan het zoeken naar voedsel (Tax 1989). In de voormiddag kan men soms heel<br />
wat vlinders samen aantreffen op plaatsen met een hoge concentratie aan nectarplanten. In het<br />
projectgebied werd dit waargenomen op een verruigd terrein met akkerdistel, waar tot 5 <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong>s samen met veel <strong>bruine</strong> zandoogjes aanwezig waren. Op warmere momenten van de<br />
dag werden de vlinders voornamelijk waargenomen boven grasland en minder in ruigtes.<br />
Mannetjes sluipen enkele dagen eerder dan de vrouwtjes uit hun pop (protandrie) en verdedigen<br />
een territorium van op uitkijkposten zoals bloeistengels van veldzuring of weegbree, diverse<br />
soorten grassen en nectarplanten zoals scherpe boterbloem, akkerdistel,… Mannetjes hebben een<br />
zit-en-wachtgedrag en maken daarbij gebruik van meerdere honderden vierkante meters. Bij<br />
warm weer gaan ze actief rondvliegend op zoek naar wijfjes. Regelmatig vinden er confrontaties<br />
plaats, waarbij mannetjes in een razendsnelle vlucht om elkaar heen dwarrelen, soms zelfs met 3<br />
tegelijk. Na deze gevechten, waarbij de vlinders ver kunnen afdwalen, keert de “winnaar” terug<br />
naar zijn territorium. Daarnaast zijn er vaak interacties met kleine <strong>vuurvlinder</strong>, wat regelmatig<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
10
kon worden waargenomen binnen het projectgebied. Mannetjes van beide soorten kunnen ook<br />
gezamenlijk op éénzelfde nectarplant zitten (Bos et al. 2006).<br />
Vrouwtjes vertonen een minder opvallend gedrag maar kunnen ook heel wat afstand vliegend<br />
afleggen, veelal laag boven de vegetatie.<br />
Paring<br />
Tijdens de paring trappelt het vrouwtje met de achterpoten en de vlinders openen en sluiten de<br />
vleugels langzaam en gelijkmatig. Tijdens de paring blijven de vlinders zich vaak vrij actief<br />
bewegen langs bloeistengels van bv. veldzuring (pers. observatie). Na de paring gaat het<br />
vrouwtje vrij snel op zoek naar een geschikte afzetplaats voor de eitjes.<br />
Fig. 4. Bruine <strong>vuurvlinder</strong>s betrapt tijdens de paring (foto: Ilf Jacobs).<br />
Ovipositie<br />
Bij het afzetten van de eitjes lijken de vrouwtjes een voorkeur te vertonen voor plekken met<br />
minder vitale zuringplanten die omringd worden door een vrij lage vegetatie. Dit soort plekken<br />
bevindt zich vooral in de matig rijke delen van de vegetatie (Wervenbos 1994 en pers. obs.). In<br />
het projectgebied werd dit herhaaldelijk waargenomen. De voorkeur leek vooral uit te gaan naar<br />
kleine plekken met schaarse, lage begroeiing die bij zonnig weer snel opwarmen. De vrouwtjes<br />
vlogen actief rond boven het grasland en doken af en toe omlaag. Hierbij streken ze zonder<br />
uitzondering neer in de directe omgeving van dergelijke kleine open plekken in de vegetatie. De<br />
open plek en de onmiddellijke omgeving ervan werden daarna actief afgezocht naar<br />
waardplanten. Lang niet alle waardplanten werden gebruikt voor de eiafzet (pers. obs.).<br />
De eitjes worden op allerlei delen van de plant gelegd: op de onderzijde van een blad, op een<br />
blad of op de stengel. (Wervenbos 1994 en pers. obs.).<br />
11<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Mobiliteit<br />
Dagelijkse verplaatsingen<br />
Over de mobiliteit van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is weinig bekend. In het projectgebied werd<br />
eenmaal een vrouwtje waargenomen dat meerdere tientallen meters grasland en een houtkant<br />
overbrugde op weg naar een nectarrijke ruigte. Ook werd een vrouwtje gevolgd dat meer dan<br />
50m langs een houtkant vloog, vooraleer opnieuw het grasland in te vliegen op zoek naar<br />
eiafzetplaatsen. Uit de literatuur blijkt dat wijfjes binnen het leefgebied gemiddeld grotere<br />
afstanden afleggen dan mannetjes (Veling 1995). Tijdens hun luchtduellen werden mannetjes<br />
waargenomen die meerdere tientallen meters krachtig wegvlogen, om daarna snel terug te<br />
vliegen naar hun uitkijkpost. Vluchten binnen het leefgebied zijn vaak lang en ver (pers. obs.).<br />
Deze waarnemingen doen vermoeden dat de vlinders, ondanks eerdere aannames, relatief goede<br />
vliegers zijn die bij het exploiteren van hun leefgebied gemakkelijk enkele tientallen tot<br />
honderden meters kunnen afleggen.<br />
Disersiecapaciteit<br />
De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> staat bekend als een weinig mobiele soort (Bink 1992). In warme jaren<br />
werden in Nederland <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>s echter tot meerdere kilometers buiten de bestaande<br />
vliegplaatsen waargenomen (Christiaans & Meeuwissen 1982). In het Bois de Boulogne<br />
(Frankrijk) werd de vlinder waargenomen op een open plek op meer dan 3 km van de<br />
dichtstbijzijnde open graslanden (pers. obs. Marc Herremans). In het studiegebied werd in het<br />
vroege voorjaar een vers mannetje waargenomen in een zone met weinig voortplantingskansen<br />
en na een korte aanwezigheid verliet de vlinder het terrein dmv een snelle en ogenschijnlijk<br />
gerichte vlucht over een akker. Deze bevindingen zou er op kunnen wijzen dat de vlinder toch<br />
een mobiliteit van honderden meters tot kilometers kan hebben.<br />
Effecten van isolatie<br />
Uit onderzoek van Bosveld (2000) blijkt dat de oppervlakte van graslanden, heide en bebouwing<br />
een belangrijke invloed heeft op het al dan niet voorkomen van <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in een<br />
atlashok. Grasland en heide hebben een positief effect, toenemende bebouwing doet de kans op<br />
voorkomen slinken. Op kleinere schaal (km-hokken) blijkt dat het oppervlakte droog natuurlijk<br />
gebied en de graad van isolatie de belangrijkste factoren zijn voor het wel of niet voorkomen van<br />
de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in een bepaald kilometerhok. Tevens blijkt er een significant verband te<br />
zijn tussen het voorkomen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> en de graad van isolatie: hoe meer<br />
geïsoleerd een atlas- of km-blok is, hoe vaker de vlinder eruit verdwenen is (Bosveld 2000).<br />
Verbindende elementen<br />
Verbindende elementen kunnen waarschijnlijk een positief effect hebben op de uitwisseling<br />
tussen geschikte percelen. Zo werd in het studiegebied een wijfje <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
waargenomen dat een houtkant over een lengte van meer dan 50 meter volgde. Een ander wijfje<br />
volgde een hele tijd een wegberm om dan ter hoogte van een geschikt perceel de straat over te<br />
steken (R. Guelinckx, pers. med.).<br />
Levenscyclus<br />
Vliegtijd<br />
De vlinder vliegt meestal in twee generaties per jaar: een eerste van begin mei tot eind juni (met<br />
een piek tussen 10 mei en 10 juni) (Maes & Van Dyck 1999). Door de uitzonderlijk warme<br />
temperaturen van april 2007 werden er reeds vlinders waargenomen eind april. Een tweede<br />
generatie vliegt van eind juni tot begin september. De tweede generatie is in normale<br />
vlinderjaren groter dan de eerste (Tax 1989). In zeer warme jaren kan er een derde generatie<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
12
vliegen van midden september tot midden oktober. In 2007 was dat in Nederland op een aantal<br />
vliegplaatsen het geval (fig. 5). De vlinders leven gemiddeld slechts 14 dagen (9-18) (Bink<br />
1992).<br />
Fig. 5. Vliegtijd van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Nederland in<br />
2007 op basis van het aantal gemelde waarnemingen (geen<br />
tellingen). Bemerk de partiële derde generatie die in sommige<br />
gebieden werd waargenomen. Bron: Vlinderstichting,<br />
Nederland.<br />
Reproductie<br />
De voortplantingscapaciteit van de vlinders is vrij laag. Onder optimale omstandigheden kunnen<br />
de wijfjes tot 150 eitjes leggen (Bink 1992). De eitjes komen na gemiddeld 6 dagen uit<br />
(respectievelijk 4-10 afhankelijk van de temperatuur, Bink 1992).<br />
De rupsen van de eerste generatie hebben een ontwikkelingsduur van 16 tot 40 dagen, die van de<br />
overwinterende generatie 220 tot 340 dagen, ook deze duur is afhankelijk van de temperatuur<br />
(Bink 1992). De rupsen van de tweede generatie groeien vooral in de nazomer en de herfst, in het<br />
voorjaar gaan ze verder met eten.<br />
Overwintering<br />
De rups van het derde stadium overwintert van half november tot eind februari laag in de<br />
vegetatie tussen dorre bladeren in de strooisellaag (Bink 1992).<br />
Verpopping<br />
De rups verpopt op de bodem (Bink 1992).<br />
Knelpunten in de levenscyclus<br />
De demografie van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is niet bijzonder goed bestudeerd. De relatieve sterfte<br />
binnen de verschillende levensstadia is daarom niet in cijfers uit te drukken. Wel blijkt uit<br />
onderzoek dat een overmatige aanwezigheid van stikstof (N) in de waardplanten een negatieve<br />
invloed heeft op de rupsen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Rupsen die gevoed werden met N-rijke<br />
veldzuring leden aan ernstige fysiologische problemen. Er werd een zes maal hogere sterfte<br />
vastgesteld bij rupsen die zich voedden met N-rijke veldzuring t.o.v N-arme veldzuring<br />
(respectievelijk 49,6 % t.o.v 8,1%). Ook bij de adulte vlinders bleken er verschillen te zijn. De<br />
grootte van de voorvleugel en het gewicht (belangrijke kwaliteitskenmerken) bleken kleiner te<br />
zijn bij vlinders gevoed met N-rijke veldzuring (gewicht ongeveer 8%) (Fischer & Fiedler 2000).<br />
Een aantal studenten uit Nederland onderzochten of er een verband kon gevonden worden tussen<br />
stikstofdepositie en het voorkomen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Uit onderzoek van Werkman<br />
(1999) kwam geen aantoonbare relatie naar voor tussen het aantal waargenomen vlinders en de<br />
berekende aanwezigheidskans met betrekking tot stikstof. Dit in tegenstelling tot het onderzoek<br />
13<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
van Bosveld (2000) waaruit bleek dat stikstofdepositie wel een effect heeft op de vlinders. Zo<br />
blijkt dat de atlashokken waaruit de vlinder verdween in de periode 1990-1999, een significant<br />
hogere stikstofdepositie hadden in 1980 vergeleken met hokken waaruit de vlinder verdween in<br />
andere periodes. De hokken waar de vlinder in de periode 1990-1999 was verschenen, hadden<br />
een significant lagere stikstofdepositie en de hokken waar de vlinder aanwezig bleef, hadden een<br />
gemiddelde stikstofdepositie.<br />
Het huidige beheer van de graslanden heeft een invloed op verschillende levensstadia. Door<br />
intensief en grootschalig maaibeheer wordt immers plotsklaps alle nectar en waardplanten<br />
verwijderd, wat een probleem vormt voor de adulte vlinders. Als vlak tegen de grond gemaaid<br />
wordt, kunnen zowel eitjes als rupsen aanwezig op de waardplanten mee afgevoerd worden.<br />
Tenslotte hebben de verregaande veranderingen in het beheer van het leefgebied en de hier aan<br />
gekoppelde landschappelijke veranderingen en daling van de milieukwaliteit zowel een invloed<br />
op de adulte vlinders als op de onvolwassen stadia.<br />
Over parasieten en ziektes is geen informatie bekend.<br />
Mutualistische relaties<br />
Van enkele leden van de familie van de Lycaenidae (blauwtjes) is het bekend dat ze<br />
samenlevingsvormen aangaan met mieren. Die kan gaan van getolereerd worden door de mieren<br />
tot uiterst gespecialiseerde samenlevingsvormen zoals bij de blauwtjes van het genus Maculinea.<br />
De rups van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> heeft geen dorsaal nectar orgaan dat gebruikt wordt bij<br />
interacties met mieren. Uit laboratoriumonderzoek kon worden afgeleid dat er slechts zwakke en<br />
onstabiele interacties met mieren plaatsvinden (Fiedler 1991a, 1991b). Waarschijnlijk is de<br />
afhankelijkheid van mieren bij deze soort dus beperkt of afwezig.<br />
Bescherming en verspreiding<br />
Trends in Europa<br />
Het areaal van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> strekt zich uit van Denemarken tot Midden-Spanje en van<br />
West-Frankrijk tot Iran (Bink 1992). Sinds het begin van de 20ste eeuw neemt de grootte van het<br />
verspreidingsgebied voortdurend af en vooral in het begin van de jaren tachtig is de<br />
achteruitgang bijzonder sterk. In Nederland is de soort nog tamelijk algemeen op de<br />
zandgronden in het noorden. In Duitsland is het een vrij ruim verspreide soort in heel het land. In<br />
Groot-Brittannië ontbreekt de soort. In Wallonië komt de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zeer lokaal voor in<br />
de Condroz en in de vallei van de Samber en de Maas en lokaal in de Fagne-Famenne en in de<br />
Gaume (Maes & Van Dyck 1999).<br />
Status<br />
Europese Rode Lijst: Niet bedreigd<br />
Belgische Rode Lijst: Kwetsbaar<br />
Vlaamse Rode Lijst: Uitgestorven/Met uitsterven bedreigd<br />
Wettelijke bescherming: Geen<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
14
Vegetatietypes<br />
De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> kan voorkomen in verschillende vegetatietypes op zowel vochtige als<br />
droge bodems. Geschikte vegetaties hebben vrijwel steeds een voedselarm karakter. Het meest<br />
gebruikt zijn droge vegetaties op zandgrond zoals kruidenrijke heide en schrale, bloemrijke<br />
graslanden en kruidenrijke, vochtige matig voedselarme graslanden.<br />
Uit literatuurgegevens en persoonlijke observaties blijkt dat de vlinder kan voorkomen in<br />
volgende vegetatiekundige gemeenschappen:<br />
Droge heide:<br />
Droge heide Associatie van struikhei en stekelbrem<br />
Associatie van struikhei en bosbes<br />
Droog schraalgrasland:<br />
Dwerghaver-verbond (Thero-Airion Tüxen 1951)<br />
Gewoon struisgras-verbond (Plantagini-Festucion) (Grasklokje-vegetaties)<br />
Heischraal grasland (Nardo-Galion) –droge vorm<br />
Glanshaver-verbond (Arrhenatherion elatioris) –droge vorm<br />
Vochtig schraalgrasland:<br />
Heischraal grasland (Nardo-Galion) – natte vorm<br />
Vochtige venige graslanden / Blauwgrasland (Molinion caeruleae, Junco-Molinion,<br />
Eu-Molinion, Juncion acutiflori)<br />
Glanshaver-verbond (Arrhenatherion elatioris) –natte vorm<br />
Verder zijn ook zoom, mantel en droog struweel van de hogere gronden en hagen en<br />
houtwallen van belang. Ook schrale akkers zijn belangrijk. Na braaklegging van extensieve<br />
akkers op zandgronden ontstaan vaak zeer geschikte pioniersvegetaties.<br />
De vegetatietypes en hun beheersvorm worden meer in detail besproken in Bijlage 1.<br />
De hierboven vernoemde geschikte vegetaties zijn niet per definitie altijd geschikt en zeker niet<br />
altijd in hun geheel geschikt voor de vlinder. Enerzijds is de aanwezigheid van bepaalde<br />
ecologische hulpbronnen, zoals waard- en nectarplanten noodzakelijk. Anderzijds is een biotoop<br />
pas geschikt wanneer het in een goede landschapsstructuur ligt ingebed.<br />
Hieronder beschrijven we hoe een geschikt leefgebied voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> er op kleine<br />
schaal uitziet en hoe dit via beheer in stand gehouden kan worden. Daarna bespreken we hoe een<br />
geschikte landschapsstructuur er op grotere schaal uit ziet.<br />
15<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Beschrijving ideaal leefgebied<br />
Hoewel de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in verschillende vegetatietypes kan voorkomen, hebben geschikte<br />
vegetaties een aantal elementen met elkaar gemeen, namelijk de aanwezigheid in een goede<br />
configuratie van een aantal ecologische hulpbronnen die essentieel zijn voor het volmaken van<br />
de levenscyclus. Een ideaal leefgebied bevat dan ook de volgende elementen:<br />
Soortensamenstelling<br />
Leefgebieden zijn over het algemeen grazige vegetaties die kunnen bestaan uit allerlei soorten<br />
van droge tot iets vochtigere schraallanden. Plantensoorten die voorkomen in leefgebieden op<br />
droge bodem en als indicatoren kunnen doorgaan zijn o.a. schapenzuring, struikhei,<br />
zandblauwtje, grasklokje, sint janskruid, muizenoortje, schermhavikskruid, gewoon biggenkruid,<br />
gewoon duizendblad,…<br />
Typische soorten van de iets vochtigere schraallanden zijn: veldzuring, scherpe boterbloem,<br />
wilde bertram, knoopkruid, duizendblad, en schermbloemigen zoals grote bevernel.<br />
Typische insecten die vaak samen voorkomen met <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zijn: bruin zandoogje,<br />
kleine <strong>vuurvlinder</strong>, icarusblauwtje, tijgerspin en <strong>bruine</strong> sprinkhaan.<br />
Successiestadium<br />
De voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> geschikte vegetaties bevinden zich meestal in redelijk vroege stadia<br />
van de vegetatieontwikkeling. Alle gebieden waar de vlinder momenteel voorkomt in de Benelux<br />
betreffen gebieden die matig tot sterk beïnvloed worden door de mens. De door de vlinder<br />
gebruikte droge heideterreinen, droge en natte schraallanden leiden zonder beheer allen tot een<br />
climaxvegetatie die niet geschikt is als leefgebied. De begrazing door wilde grazers is niet meer<br />
op een voldoende hoog niveau om deze vegetaties open te houden. Menselijk ingrijpen is dus<br />
momenteel zowat overal van belang voor het voortbestaan van de soort.<br />
Voorkomen waardplanten<br />
De aanwezigheid van waardplanten is uiteraard essentieel voor het voorkomen van de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong>. Veldzuring (Rumex acetosa) blijkt de belangrijkste waardplant te zijn en<br />
leefgebieden kunnen dus maar in aanmerking komen als deze plant hier voorkomt. In standplaats<br />
komt de veldzuring sterk overeen met de scherpe boterbloem (Ranunculus acris). Beide horen<br />
thuis in graslanden op betrekkelijk droge tot zeer vochtige, min of meer voedselrijke (onbemeste<br />
tot matig bemeste) grond. Hooilanden en hooiweiden zijn vaak vlak voor het maaien rood en<br />
geel gespikkeld door de bloei van deze twee planten, op vochtige grond vaak aangevuld met het<br />
roze van echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi) en de gestreepte witbol (Holcus lanatus).<br />
Veldzuring verdraagt minder bemesting en beweiding dan de scherpe boterbloem; in sterk<br />
bemeste of beweide terreinen kan zij niet met grassen concurreren, behalve bij schapenbegrazing<br />
als nabegrazing. In overbegraasde terreinen blijft vaak enkel scherpe boterbloem massaal<br />
aanwezig. Best groeit veldzuring op zwak zure grond. Zowel op sterk zure als op zwaar bemeste<br />
grond is de plant gevoelig aan een overdosis ammoniak (Weeda 2004).<br />
Schapenzuring (Rumex acetosella) wordt eveneens vermeld als waardplant voor de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong> en is aanwezig in het studiegebied. In het studiegebied zijn er echter geen<br />
aanwijzingen dat schapenzuring gebruikt wordt als waardplant. De naam slaat net als die van<br />
schapengras (Festuca ovina) op het schrale karakter van de weilanden waarin de plant talrijk is,<br />
die deugen voornamelijk als schapenweide. Schapenzuring is gebonden aan arm, zuur, droog,<br />
kalkarm zand en hoogveen (Weeda 2004). Daar groeit de plant vaak op plaatsen met een geringe<br />
vegetatie en naakte bodem.<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
16
Veldzuring is een talrijk voorkomende plant in het studiegebied, schapenzuring is schaarser. Niet<br />
alle groeiplaatsen van veldzuring blijken echter geschikt. Opmerkelijk is dat niet de meeste vitale<br />
zuringplanten worden uitgekozen voor het afzetten van de eitjes (zie hierboven bij Gedrag).<br />
Veldzuring dient dus best verspreid voor te komen in het leefgebied, en zeker niet enkel op<br />
voedselrijke groeiplaatsen maar ook op schralere plekken, waar de vegetatie laag is. Op<br />
leefgebieden in NO-Nederland die we bezochten was veldzuring steeds massaal aanwezig.<br />
Desalniettemin werden binnen het studiegebied regelmatig vlinders waargenomen op terreinen<br />
waar veldzuring slechts hier en daar aanwezig was. Deze waarnemingen kunnen erop kan wijzen<br />
dat veldzuring niet noodzakelijk massaal aanwezig dient te zijn. Het is waarschijnlijk dat de<br />
kwaliteit van de waardplanten (standplaats en groeivorm) van groter belang is dan de kwantiteit.<br />
Voorkomen nectarplanten<br />
Binnen een ideaal leefgebied voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is er voldoende nectar nodig gedurende<br />
de volledige vliegperiode van de vlinders. Natuurlijke overgangen tussen vochtige en droge<br />
terreinen, variatie in het maaibeheer en mantel-zoomvegetaties zijn sleutelfactoren voor een<br />
gegarandeerd nectaraanbod. De belangrijkste nectarplanten voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zijn<br />
vooral scherpe boterbloem, gewoon duizendblad, knoopkruid, boerenwormkruid, wilde bertram,<br />
akkerdistel en een grote groep van gele composieten van de schrale zandbodems zoals gewoon<br />
biggenkruid, leeuwentand, muizenoortje.<br />
Voor een gegarandeerd nectaraanbod gedurende de volledige vliegperiode is vaak een<br />
combinatie nodig van verschillende vegetatietypes of overgangen hiertussen. In het voorjaar is er<br />
bijvoorbeeld veel nectar in de vochtigere glanshaver-verbonden door de aanwezigheid van<br />
scherpe boterbloem. In de zomervliegperiode zijn het dan weer vooral drogere terreinen met hun<br />
gele composieten waarop nectar te vinden is. Hoewel verruigde terreinen ongeschikt zijn als<br />
voortplantingsgebied voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>, kunnen ze wel veel nuttige nectarplanten<br />
bevatten zoals bv. boerenwormkruid. Smalle stroken met een ruigere vegetatie of minder<br />
intensief bewerkte randzones kunnen dus de diversiteit en spreiding aan nectar doen toenemen.<br />
Structuurvariatie<br />
Variatie in de structuur van de vegetatie en het hieruit voortkomende microklimaat lijken van<br />
groot belang voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Bij het bestuderen van eiafzettende vrouwtjes bleken<br />
deze een duidelijke voorkeur te hebben voor eiafzetplaatsen op open, schrale, vegetatiearme<br />
plekjes. Mogelijk is de reden hiervoor een snellere ontwikkelingstijd van de rupsen. Door de<br />
naakte bodem warmen deze plekken immers snel op bij zonnige weerscondities. Bink (1992)<br />
geeft aan dat eitjes en rupsen duidelijk sneller ontwikkelen onder warmere omstandigheden.<br />
Nectar is dan weer het talrijkst op kruidenrijke, meestal wat hogere vegetaties. De mannetjes van<br />
de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> gebruiken wat hoger opschietende planten als uitkijkposten of om te<br />
zonnen.<br />
In ZO-Groningen vloog de soort voornamelijk op terreinen met een vegetatiehoogte tussen 20 en<br />
40cm (Werkman 1999). Wervenbos (1994) onderzocht de hoogte van de gebruikte nectarplanten<br />
en kwam op een gemiddelde van 20cm. Een structuurrijk grasland met veel afwisselingen tussen<br />
korte en lange vegetatie is dus ideaal.<br />
Beschutting<br />
Als thermofiele organismen zijn dagvlinders voor hun activiteit afhankelijk van voldoende hoge<br />
temperaturen. De minimale activiteitstemperatuur kan bereikt worden door directe zonneschijn,<br />
maar ook vanuit de omgevingstemperatuur. De omgevingstemperatuur wordt sterk beïnvloed<br />
door de oriëntatie van een locatie en de invloed van de wind erop.<br />
17<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
De onmiddellijke omgeving van bosranden, houtkanten, groepen struiken en hoge vegetaties die<br />
gericht zijn op het zuiden en/of beschutting vormen tegen de overheersende windrichting (veelal<br />
zuidwestelijk) warmt sneller op en behoud zijn warmte langer. Dit gunstige microklimaat heeft<br />
duidelijk een positieve invloed op de aanwezige dagvlinders. Uit onderzoek van Werkman<br />
(1999) komt naar voor dat hogere aantallen vlinders werden waargenomen op beschutte plekken<br />
(veldjes grenzend aan rietkragen, bosranden of ander struweel) dan op open plaatsen. Volgens<br />
Wervenbos (1994) zijn geschikte terreinen deels beschut door middel van bomen.<br />
De aanwezigheid van hagen en houtkanten en warme hoekjes zijn voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
dan ook erg belangrijk maar té veel verbossing zorgt voor een koeler microklimaat en ongunstige<br />
levensomstandigheden. Houtkanten kunnen, net als wegbermen, ook verbindende elementen<br />
vormen tussen leefgebieden.<br />
Fig. 6. Goed ontwikkelde wegbermen kunnen een verbinding vormen tussen leefgebieden.<br />
Ze kunnen ook een tijdelijk toevluchtsoord leveren wanneer het ganse perceel gemaaid<br />
wordt, zoals hier het geval is (perceel 334, foto: Marc Herremans).<br />
Afstanden tussen verschillende hulpbronnen<br />
Binnen een ideaal leefgebied is de afstand tussen de verschillende hulpbronnen klein, zodat de<br />
vlinders geen overbodige verplaatsingen moeten maken. Nectar en waardplanten zijn best<br />
aanwezig binnen éénzelfde perceel. Zowel bij het afzetten van eitjes als bij het bezoek van<br />
nectarplanten is de aanwezigheid van beschutting een pluspunt. De windbrekende werking van<br />
een haag of houtkant is ook slechts effectief op beperkte afstand.<br />
Er werd vastgesteld dat <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zogenaamde “nectarhotspots” kan gebruiken die<br />
enkele tientallen tot honderden meters verwijderd liggen van het eigenlijke voortplantingsgebied<br />
of m.a.w. verwijderd van een omgeving waar waardplanten aanwezig zijn. Dit werd op<br />
verschillende plaatsen in het studiegebied waargenomen maar het is niet duidelijk of dit een<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
18
natuurlijk patroon is, of een eerder het gevolg van een suboptimale situatie (nectartekorten in<br />
voorplantingsgebied).<br />
Kruidenrijke wegbermen kunnen een gunstig effect hebben op de beschikbaarheid van<br />
hulpbronnen en indien ze breed genoeg zijn, zelfs aanvullend leefgebied vormen.<br />
Beheersvorm<br />
Het ideale voortplantingsgebied van de vlinder lijkt grotendeels te bestaan uit droge tot matig<br />
vochtige schraallanden. Om deze graslanden in stand te houden of te creëren, kan een heel<br />
gamma aan beheersvormen worden toegepast. Voor alle beheersvormen dient te worden vermeld<br />
dat bemesting of aanrijking van de bodem dient vermeden te worden. Een constante<br />
beschikbaarheid van zowel waard- als nectarplanten is essentieel.<br />
Meest geschikt voor de soort lijkt een gefaseerd maaibeheer van de graslanden. Door maaien<br />
worden nutriënten afgevoerd en ontstaan voedselarmere situaties waardoor de graslanden<br />
geschikt blijven. Extensieve begrazing zou theoretisch gezien ook een geschikte beheersvorm<br />
kunnen zijn, daar deze beheersvorm kan leiden tot een goede structuurvariatie. In Nederland<br />
komt de vlinder o.a. voor op hooilanden met nabegrazing door schapen. Het gaat hier echter<br />
steeds over zeer extensieve nabegrazing. Het hoofdbeheer van deze graslanden is echter<br />
hooilandbeheer (pers. med. Piet Ursem, Staatsbosbeheer). Werkman (1999) constateerde dat<br />
niet-begraasde delen grotere aantallen vlinders bevatten dan begraasde delen, terwijl de<br />
berekende milieufactoren naar verhouding juist gunstiger waren in begraasde zones. Er werden<br />
in de begraasde delen ook weinig bloeiende nectarplanten waargenomen. Mogelijk speelde ook<br />
directe verstoring (door schapen en runderen) een rol.<br />
We bezochten een populatie <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in het Schoonebeeker veld (Bargerveen). De<br />
soort komt hier voor op een hele reeks graslanden in beheer bij Staatsbosbeheer. Alle percelen<br />
zijn in maaibeheer en krijgen naargelang de voedingstoestand 1 tot 2 maaibeurten. Er wordt<br />
gefaseerd gemaaid op perceelsniveau. Dus wel het hele perceel ineens, maar niet alle percelen<br />
tegelijk. Er is geen specifiek beheer voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> maar er zijn wel enkele algemene<br />
insectenvriendelijke maatregelen. De maaihoogte is ingesteld op 7 cm om beschadiging van<br />
levensstadia in de vegetatie te vermijden. Het maaisel blijft na het maaien 2 tot 3 dagen liggen<br />
voor het wordt afgevoerd. Maaien gebeurt vanaf half juli en tot eind september, waarbij de<br />
voedselrijke percelen vroeger gemaaid worden dan de voedselarme. Een tweede maaibeurt kan<br />
tot eind oktober gebeuren. Belangrijk is dat percelen kort de winter ingaan.<br />
Een gunstig beheer voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zorgt naast het in stand houden of verschralen van<br />
graslanden ook voor voldoende variatie in de vegetatiestructuur. Microvariatie binnen vegetaties<br />
kan het gevolg zijn van de voedselarmoede van een perceel, gefaseerd maaibeheer, kleinschalige<br />
verstoring van de bodem, extensieve begrazing en andere factoren. In zeer voedselarme situaties<br />
is het laten liggen van het maaisel gedurende bepaalde jaren mogelijk minder erg dan niet<br />
maaien. Doordat maaisel ongelijkmatig verdeeld is, ontstaat structuurvariatie die mogelijk<br />
gunstig kan uitdraaien voor de vlinder. Herhaald laten liggen van maaisel is echter niet gunstig<br />
aangezien het leidt tot een vervilting van de vegetatie.<br />
In Hoofdstuk 6 worden de richtlijnen naar beheer en inrichting verder uitgewerkt.<br />
19<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Beschrijving van het leefgebied op landschapsschaal<br />
Deze theoretische beschrijving heeft als doel een beeld te geven van hoe een voor <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong> ideaal landschap er uit kan zien. Eerst gaan we hiervoor een hele tijd terug in de tijd.<br />
Daarna wordt een geschikt leefgebied voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> besproken in het huidige<br />
landschap.<br />
Traditionele landschap van hoge zandgronden:<br />
Het traditionele kleinschalige landbouwlandschap dat het West-Europese landschap gedurende<br />
eeuwen kenmerkte, resulteerde waarschijnlijk vaak automatisch in zeer geschikte<br />
omstandigheden voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Door het traditionele landbouwkundig gebruik<br />
geraakten de zandgebieden onderverdeeld in verschillende landschapstypen. De oude agrarische<br />
bedrijfsvoering bestond uit akkers, weidegrond en woeste grond. De toenemende bevolkingsdruk<br />
zorgde voor nieuwe kleinschalige, vaak illegale ontginningen (door keuterboeren) op voor<br />
landbouw minder geschikte gronden en voor overbegrazing van heidegronden. De heidegronden<br />
waren meestal aanwezig op de hogere en droge zandruggen in het landschap, maar ook op<br />
rivierduinen (donken) ontstond na intensief gebruik vaak een heidevegetatie. Overbegrazing op<br />
grote schaal veroorzaakte stuifzanden die soms werden omgeven door bebossingen om te<br />
voorkomen dat dorpen onderstoven. Houtkanten zorgden voor tal van beschutte hoekjes. Het<br />
landgebruik resulteerde in een grote oppervlakte aan soortenrijke hooilanden, hooiweiden en<br />
weilanden, variërend van droog naar vochtig.<br />
Opvallend gevolg van dit landgebruik is enerzijds de verandering van een gesloten naar een meer<br />
open landschap en anderzijds de versterking van de verschillen in voedselrijkdom. Door<br />
verschraling ten gevolge van doorgedreven maai- of graasbeheer ontstonden zeer voedselarme<br />
situatie (bv. blauw- en heischrale graslanden en vegetaties zoals het Buntgras- en Dwerghaververbond).<br />
Anderzijds onstonden door bemesting akkervegetaties en voedselrijkere graslanden<br />
(bv. Glanshaver-verbond). Belangrijk element was ook de constante aanwezigheid van<br />
pioniersmilieus (bijvoorbeeld door plaggen of binnen de akkerbouw).<br />
Hoewel deze menselijke ingrepen hebben geleid tot grote veranderingen en het verdwijnen of<br />
sterk verminderen van bepaalde van nature aanwezige soorten, hebben ook vele soorten van deze<br />
ingrepen geprofiteerd, met name soorten van heide, stuifzand, akkers en schraallanden. Ook de<br />
<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> behoort tot deze soorten en was waarschijnlijk eeuwenlang een talrijke<br />
begeleider van de mens in het halfnatuurlijke landschap op de hogere zandgronden.<br />
(Naar: Bal et al. 2001)<br />
Hedendaagse landschap:<br />
De situatie van het gevarieerd halfnatuurlijk landschap dat in stand werd gehouden door het<br />
reguliere landgebruik, ligt reeds ver achter ons. Echt goede voorbeelden van halfnatuurlijke<br />
zandlandschappen zijn dan ook niet meer terug te vinden in het studiegebied noch in de ruime<br />
omgeving.<br />
Op basis van zijn ecologie lijkt het echter lang niet onmogelijk om de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> ook in<br />
een hedendaags landschap te behouden. Hierbij dienen we niet terug te keren naar een situatie<br />
zoals 100 jaar geleden. Een landschap dat geschikt is voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> hoeft immers<br />
geen utopie te zijn.<br />
Een geschikt modern landschap voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> wordt gekenmerkt door:<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
20
1. De aanwezigheid van voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> geschikte vegetaties.<br />
Met name droog tot matig vochtig schraalgrasland en matig voedselrijke hooilanden. Een<br />
belangrijk onderdeel van een geschikt landschap is de hoeveelheid beschutting: zoom, mantel<br />
en droog struweel, hagen en houtwallen.<br />
Ook schrale akkers kunnen een onderdeel vormen daar bij braaklegging vaak geschikte<br />
pioniersvegetaties ontstaan. Optimaal zou ook droge heide deel moeten uitmaken van een<br />
aaneengesloten leefgebied.<br />
2. Een totale oppervlakte aan leefgebied die de duurzaamheid van de populatie kan<br />
garanderen.<br />
De betreffende vegetaties dienen minimaal met enkele hectaren aanwezig te zijn. Aangezien<br />
uit Nederland bekend is dat de dichtheid varieert tussen 24 en 30 dieren per ha (Bos et al.<br />
2006) en een duurzame populatie minstens uit enkele honderden vlinders bestaat, is er een<br />
oppervlakte nodig van minimaal enkele tientallen ha grasland. Doordat de dieren enige<br />
mobiliteit hebben hoeft die oppervlakte niet aaneengesloten te zijn.<br />
3. Een gunstig beheer van op zijn minst een deel van de geschikte vegetaties.<br />
De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> kan ook in geschikte vegetaties ernstig lijden onder het gevoerde<br />
beheer, met lage dichtheden of zelfs geen succesvolle voorplanting tot gevolg. Kerngebieden<br />
waar overleving gegarandeerd is door soortspecifieke aandacht, zijn daarom noodzakelijk.<br />
Indien de toestand van de graslanden rondom en tussen deze kerngebieden echter zeer slecht<br />
is, kunnen kerngebieden bronpopulaties worden van waaruit veel individuen verloren gaan.<br />
Om geschikt te zijn voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zou in het landschap dan ook op zijn minst<br />
een deel van de graslanden een aangepast beheer moeten krijgen dat enigszins rekening<br />
houdt met de noden van de vlinder.<br />
4. Geschikte ruimtelijke rangschikking van de hulpbronnen<br />
Een geschikte ruimtelijke rangschikking van verschillende landschapsonderdelen is van groot<br />
belang voor organismen met een beperkte mobiliteit zoals de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. De op de<br />
heide levende populaties bijvoorbeeld, overleven mede dankzij de foerageermogelijkheden<br />
op naastliggende extensieve gras- en bouwlanden. Gelet op de ecologische samenhang tussen<br />
de verschillende landschapsonderdelen, is het van belang dat hulpbronnen zoveel mogelijk<br />
samen voorkomen, of dat ze op de juiste wijze gesitueerd zijn ten opzichte van elkaar.<br />
5. Goede verbindingen tussen leefgebieden<br />
Exacte gegevens over de kolonisatiecapaciteit van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zijn niet bekend,<br />
maar bedragen waarschijnlijk maximaal enkele kilometers. In een geschikt leefgebied zijn de<br />
afstanden tussen voortplantingsgebieden beperkt, best niet groter dan enkele honderden<br />
meter. Ook de toestand van het tussenliggende landschap bepaalt mede de mate van<br />
uitwisseling. In een geschikt landschap zijn voldoende brede wegbermen aanwezig (met een<br />
insectenvriendelijk beheer) en worden geschikte vegetaties verbonden door een netwerk van<br />
houtkanten, stapsteen-gebieden en verbindingsstroken.<br />
Verschillende natuurdoeltypen/vegetaties met belang voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> komen voor in het<br />
halfnatuurlijke landschap van de hogere zandgronden.<br />
21<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
4. Onderzoek naar de verspreiding en de toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
en zijn leefgebied<br />
Aanpak van het onderzoek<br />
Naast het bundelen van de bestaande historische en recent verzamelde waarnemingen en de<br />
beschikbare achtergrondinformatie over de soort en het studiegebied werd veel tijd besteed op<br />
het terrein voor het inschatten van de verspreiding en de toestand van de vlinder en zijn<br />
leefgebied. Het projectteam bestond uit Ilf Jacobs en Wouter Vanreusel, aangevuld met extra<br />
ondersteuning door stagestudenten en vrijwilligers. Marc Herremans en andere medewerkers van<br />
de dienst Studie vervoegden het team af en toe op het terrein. In totaal werden 62 man/dagen<br />
veldwerk verricht.<br />
In de stuurgroep werd een kerngebied van 1895 ha afgebakend dat gebiedsdekkend werd<br />
onderzocht. Daarnaast werd in een ruimer studiegebied (9106 ha) hetzelfde onderzoek verricht,<br />
met dit verschil dat bepaalde zones slechts steekproefgewijs werden bekeken. Tenslotte werden<br />
in de wijdere omgeving steekproefgewijs een aantal graslandpercelen bezocht.<br />
Onderzoek naar toestand en verspreiding van het leefgebied<br />
Voor een inschatting van de abiotische kenmerken van het studiegebied werd gebruik gemaakt<br />
van de Bodemkaart van Vlaanderen (Vectoriële versie van de bodemkaart, IWT, GIS-<br />
Vlaanderen). Voor het bepalen van de bestemming werd gebruik gemaakt van het Gewestplan<br />
(Vectoriële versie van het gewestplan, MVG-LIN-AROHM-Ruimtelijke Planning, toestand<br />
01/01/2002, GIS-Vlaanderen). Als achtergrond van de kaarten gebruikten we als bron de<br />
Rasterversie van de gescande Topografische kaart in zwartwit en op schaal 1/10.000 (NGI). Na<br />
de aanmaak van voorbereidend kaartmateriaal en na het afbakenen van de grenzen van het<br />
kerngebied in de stuurgroep, werd de toestand van het actueel geschikt en mogelijk geschikt<br />
leefgebied op het terrein in kaart gebracht.<br />
Het veldwerk gebeurde tussen 5 april en 4 juni en tussen 11 juli en 18 augustus 2007.<br />
In het kerngebied werd elk graslandperceel bezocht. In het ruimere studiegebied werden alle op<br />
het eerste zicht kansrijke graslanden bezocht maar sommige regio’s werden overgeslagen na een<br />
steekproef. Indien zones niet gekarteerd werden, dan werd dit aangeduid op kaart. De meeste van<br />
de resultaten handelen over het studiegebied maar sommige resultaten gelden enkel voor het<br />
kerngebied. Dit is telkens als dusdanig meegegeven.<br />
Zwaar bemeste raaigraslanden werden uitgesloten. Alle overige graslanden werden op kaart<br />
aangeduid. Van deze graslanden werd een inschatting gemaakt van een reeks van ecologische<br />
hulpbronnen, kenmerken over structuur en beheer, en de aanwezigheid van een aantal<br />
informatieve soorten sprinkhanen, dagvlinders en spinnen (tabel 2).<br />
Tevens werd de duur van het bezoek en het aantal waarnemers genoteerd. Van de<br />
dagvlindersoorten werden de waargenomen aantallen genoteerd, van de sprinkhanen de aan- of<br />
afwezigheid.<br />
Van de belangrijkste hulpbronnen werd een inschatting in drie klassen gemaakt (afwezig, schaars<br />
aanwezig, talrijk aanwezig). Deze eenvoudige indeling laat toe dat de inschatting van<br />
verschillende waarnemers kan worden vergeleken en dat kartering kan worden uitgevoerd<br />
gedurende een langere periode. Dit gebeurde voor de waardplanten schapenzuring en veldzuring,<br />
de structuur en een algemene inschatting van de nectarhoeveelheid. Van de individuele soorten<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
22
nectarplanten werd de aan- of afwezigheid genoteerd. Opmerkingen of bijzonderheden over de<br />
beheersvorm en toestand van de vegetatie werden apart genoteerd.<br />
Tabel 2. Overzicht van de gekarteerde soorten en hulpbronnen ifv<br />
de inschatting van de toestand van het leefgebied.<br />
Hulpbronnen<br />
veldzuring<br />
schapenzuring<br />
Nectar<br />
boerenwormkruid<br />
duizendblad<br />
distels<br />
knoopkruid<br />
rode klaver<br />
braam<br />
scherpe boterbloem<br />
gewoon biggenkruid<br />
wilgenroosje<br />
Andere nectarplanten<br />
Beheersvorm<br />
Landgebruik<br />
Gemaaid<br />
Begraasd<br />
Grazer<br />
Structuur<br />
Andere soorten<br />
kleine <strong>vuurvlinder</strong><br />
icarusblauwtje<br />
bruin zandoogje<br />
hooibeestje<br />
oranje zandoogje<br />
koevinkje<br />
krasser<br />
<strong>bruine</strong> sprinkhaan<br />
ratelaar<br />
sikkelsprinkhaan<br />
tijgerspin<br />
Opmerkingen<br />
Alle ruimtelijke informatie werd gedigitaliseerd in een Geografisch Informatie Systeem<br />
(afhankelijk van de doelstelling in ArcGIS 9.2 of MapInfo 8.5).<br />
Van elk perceel werden de respectievelijke drainage en textuurklasse van de bodemkaart<br />
(Vectoriële versie van de Bodemkaart IWT, GIS-Vlaanderen) bepaald. Indien een perceel<br />
meerdere bodemtypes omvatte, werd het type met de meeste oppervlakte bepaald en het tweede<br />
belangrijkste type, apart voor drainage en voor textuur.<br />
Voor elk perceel werd naast de gekarteerde waarden ook nog een waarde berekend voor een<br />
aantal parameters op basis van de verzamelde ruimtelijke informatie (tabel 3).<br />
23<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Tabel 3. Overzicht van de berekende waarden op basis van de ruimtelijke informatie.<br />
Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar schapenzuring voorkomt<br />
Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar schapenzuring talrijk aanwezig is<br />
Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar veldzuring voorkomt<br />
Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar veldzuring talrijk aanwezig is<br />
Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar nectar voorkomt<br />
Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar nectar talrijk aanwezig is<br />
Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar structuur voorkomt<br />
Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar structuur talrijk aanwezig is<br />
Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> voorkomt<br />
Ruimtelijke analyses gebeurden met ArcGIS 9.2 en de extentie Spatial Analyst.<br />
Terreingegevens werden ingevoerd in Microsoft Access en later gekoppeld aan de GIS<br />
kaartlagen.<br />
Berekeningen gebeurden in Microsoft Access of Excel. De statistische verwerking gebeurde met<br />
Statistica versie 6.0.<br />
Onderzoek naar de verspreiding van de vlinder<br />
Naar de vlinder werd actief gezocht tijdens zijn vliegperiode, met name vanaf 20 april t.e.m 20<br />
augustus 2007.<br />
Percelen werden bezocht bij gunstige omstandigheden voor dagvlinders (tussen 10.00 en 17.00,<br />
geen regen, temperatuur > 13°C en bewolking 17°C, wind < 4 beaufort).<br />
Percelen werden in een zigzagbeweging doorkruist op wandeltempo waarbij uitgekeken werd<br />
naar de vlinders. Met een vlindernet werd actief over de vegetatie gewuifd om zittende<br />
exemplaren op te stoten. Zowel het centrum van het perceel als hoeken en kanten werden<br />
bezocht. Indien <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd waargenomen, werd het aantal vlinders genoteerd,<br />
samen met geslacht en opvallende kenmerken (gedrag, waardplantgebruik).<br />
De meeste terreinbezoeken gebeurden door Ilf Jacobs en Wouter Vanreusel. Ook Marc<br />
Herremans en andere medewerkers van de dienst Studie vervoegden het projectteam af en toe op<br />
het terrein. Enkele vrijwilligers gingen zelfstandig of tijdens een georganiseerde activiteit op<br />
pad. Aan hen werden gestandaardiseerde invulformulieren bezorgd zodat hun gegevens op<br />
vergelijkbare wijze werden verzameld.<br />
De verzamelde gegevens van 2007 werden aangevuld met eigen waarnemingsgegevens van<br />
terreinbezoeken in 2006 en gegevens van vrijwilligers die zelfstandig of georganiseerd terreinen<br />
in het studiegebied bezochten in 2005 en 2006.<br />
Beperkt onderzoek naar de ecologie van de vlinder<br />
Het onderzoek naar de ecologie van de vlinder was voornamelijk beschrijvend. Indien een <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong> werd aangetroffen, werd het gedrag genoteerd, het hulpbronnengebruik en eventuele<br />
bijzonderheden. Een aantal vrouwtjes werd gevolgd tijdens het afzetten van de eitjes waarbij het<br />
gedrag werd beschreven en de keuze van waardplanten. Een aantal vlinders werd gevolgd tijdens<br />
het vliegen om een inschatting te krijgen van ruimtegebruik en mobiliteit. Waar mogelijk werd<br />
de vlinder en zijn leefgebied en waardplanten op foto vastgelegd. De bevindingen met<br />
betrekking tot ecologie werden opgenomen in Hoofdstuk 3 - Ecologische fiche.<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
24
Toestand van het leefgebied<br />
Bodem<br />
Het studiegebied kan gerangschikt worden bij de landschappen van de hoge zandgronden, met<br />
hierbinnen een duidelijke beïnvloeding door menselijke activiteiten. Het halfnatuurlijke<br />
landschap van de hoge zandgronden herbergt een grote soortenrijkdom die in de eerste plaats<br />
afhangt van de aanwezigheid van een veelheid aan bodem- en grondwatersituaties en de<br />
geleidelijke overgangen daartussen. Binnen het studiegebied kan men droge en vochtige<br />
zandgronden, vochtige veenbodems, zandleem en alluviale bodems terugvinden. Deze<br />
verschillen zijn vaak aanwezig op een geringe afstand ten opzichte van elkaar, met daartussen tal<br />
van overgangsituaties. Het grootste aandeel wordt ingenomen door matig natte tot matig droge<br />
gronden op lemig zand (tabel 4 en tabel 5, fig. 7 en fig. 8)<br />
Fig. 7. Overzicht van de bodemtextuur van het studiegebied met aanduiding van het kerngebied. (bron: Vectoriële<br />
versie van de Bodemkaart IWT, GIS-Vlaanderen).<br />
Tabel 4. Overzicht van de verschillende bodemtypes in het studiegebied met het aandeel van de<br />
oppervlakte dat ze innemen (bron: Vectoriële versie van de Bodemkaart IWT, GIS-Vlaanderen).<br />
Textuur Bodemtype Aandeel van de oppervlakte (%)<br />
S Lemig zand 61,02<br />
Z Zand 15,15<br />
P Lichte zandleem 10,84<br />
E Klei 7,19<br />
L Zandleem 4,92<br />
V Veen 0,49<br />
X Duin 0,39<br />
25<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Fig. 8. Overzicht van de Drainageklassen van het studiegebied met aanduiding van het kerngebied. (bron: Vectoriële<br />
versie van de Bodemkaart IWT, GIS-Vlaanderen).<br />
Tabel 5. Overzicht van de verschillende drainageklassen in het studiegebied met het aandeel van de oppervlakte dat<br />
ze innemen (bron: Vectoriële versie van de Bodemkaart IWT, GIS-Vlaanderen ).<br />
Omschrijving Aandeel van<br />
Drainage-<br />
de<br />
klasse<br />
oppervlakte<br />
(%)<br />
a Excessief gedraineerde gronden (zeer droog) 0,05<br />
b Goed gedraineerde gronden (droog) 4,6<br />
c Matig goed gedraineerde gronden (matig droog) 28,3<br />
d Onvoldoende gedraineerde gronden (matig nat)<br />
Tamelijk slecht gedraineerde gronden met permanent aanwezig grondwater<br />
49,2<br />
e (nat) 11,8<br />
f Slecht gedraineerde gronden met permanent aanwezig grondwater (zeer nat) 2,4<br />
g Uiterst slecht gedraineerde gronden (uiterst nat)<br />
Tamelijk slecht gedraineerde gronden met stuwwater<br />
0,1<br />
h (tijdelijk grondwater) (nat) 1,0<br />
A Drainageklass a, b, c of d 0,2<br />
D Drainageklasse c of d 0,5<br />
F Drainageklasse e of f 1,8<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
26
Gewestplan<br />
60% van het studiegebied bestaat uit landbouw op het gewestplan. 22% heeft als bestemming<br />
woongebied, 12% van de oppervlakte heeft een groene bestemming (fig. 9).<br />
Fig. 9. Overzicht van het studiegebied en de bestemming op het gewestplan.<br />
In geel de afbakening van het kerngebied.<br />
Het gebied wordt gekenmerkt door een kleinschalige percelering en een mix van verschillende<br />
bestemmingen. Typisch is dat veel van deze bestemmingen niet zijn ingevuld als dusdanig. Veel<br />
landbouwpercelen zijn uit gebruik genomen, woonzones zijn niet volledig ingevuld.<br />
27<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Tabel 6. Overzicht van de bestemmingen op het gewestplan binnen het studiegebied en het aandeel van elk<br />
bestemmingstype t.o.v. de totale oppervlakte (in %) (bron: Vectoriële versie van het gewestplan, MVG-LIN-<br />
AROHM-Ruimtelijke Planning, toestand 01/01/2002, GIS-Vlaanderen.).<br />
Categorie Aandeel oppervlakte studiegebied (%)<br />
agrarische gebieden 50.6<br />
woongebieden 9.9<br />
woongebieden met landelijk karakter 9.7<br />
landschappelijk waardevolle agrarische gebieden 7.5<br />
natuurgebieden 6.5<br />
bosgebieden 2.7<br />
woonuitbreidingsgebieden 2.0<br />
natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten 2.0<br />
agrarische gebieden met ecologisch belang 2.0<br />
milieubelastende industrieën 1.8<br />
gebieden voor verblijfrecreatie 1.5<br />
parkgebieden 0.8<br />
woonpark 0.6<br />
ambachtelijke bedrijven en kmo's 0.5<br />
recreatiegebieden 0.5<br />
gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut 0.3<br />
gebieden voor dagrecreatie 0.3<br />
ontginningsgebieden 0.2<br />
bufferzones 0.2<br />
groengebied met vissershutten 0.2<br />
bestaande waterwegen 0.1<br />
groengebieden 0.0<br />
Landgebruik<br />
Het landgebruik in het studiegebied bestaat voornamelijk uit enkele types.<br />
In het verleden kende de regio een belangrijk aandeel percelen met kleinschalige witloof en<br />
asperge-teelt. Deze landbouwactiviteit is vrijwel volledig stilgevallen wegens veranderende<br />
schaalgrootte in de landbouw. Door de geringe grootte van de percelen en een slechte<br />
bodemvruchtbaarheid zijn de landbouwgronden niet geschikt voor moderne bedrijfsvoering in de<br />
landbouw. Heel wat terreinen zijn dus buiten gebruik geraakt en hebben momenteel een<br />
onzekere toekomstbestemming. Op een deel van deze voormalige akkers is het beheer volledig<br />
weggevallen. Sommige van deze percelen worden nog onregelmatig gemaaid, vaak met als enig<br />
doel ze ‘proper’ te houden en op deze manier verruiging en verbossing tegen te gaan. Andere<br />
percelen zijn reeds verder gevorderd in de successie en zijn ruigtes of bosjes geworden.<br />
Een sterk groeiende gebruiker van de beschikbare ruimte is de paardeneigenaar. Veel voormalige<br />
en voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> geschikte terreinen werden recent omgezet in graasweiden voor<br />
paarden. Deze terreinen worden meestal zeer kort begraasd en soms vertrappeld.<br />
Verder zijn nog percelen die nog op een min of meer traditionele manier gemaaid worden, en<br />
waarbij weinig of geen gebruik gemaakt wordt van bemesting. Op dit moment zijn nog hier en<br />
daar van die terreinen aanwezig, maar deze riskeren te verdwijnen aangezien het beheer van deze<br />
terreinen vaak wordt uitgevoerd door oudere landbouwers.<br />
Slechts een beperkt aantal percelen wordt sterk bemest of begraasd met koeien.<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
28
Tenslotte is er een toenemende bebouwing. Het landschap in de regio wordt doorkruist door een<br />
vrij dicht netwerk van kleine wegen. Woonuitbreiding langs al deze wegen heeft reeds veel<br />
oppervlakte opgeëist, en deze beweging zal zich nog een tijd doorzetten.<br />
Door de recente wijzigingen in het landgebruik in de regio, lijkt er momenteel geen duidelijke<br />
visie te zijn op het gewenste landschapsbeeld en landgebruik. Ook de (veelal oude) landbouwers<br />
waarmee we spraken, gaven blijk van onzekerheid over de bestemming van de regio.<br />
Toestand van de geselecteerde graslanden in het kerngebied<br />
In totaal werd van 410 percelen in het studiegebied de toestand bepaald. 258 van deze percelen<br />
bevinden zich in het kerngebied en beslaan samen een totale oppervlakte van 219 ha, d.i. 11,5%<br />
van de oppervlakte van het kerngebied.<br />
Voorkomen van de hulpbronnen<br />
In 74% van deze graslanden komt veldzuring voor, schapenzuring is in 26% van de graslanden<br />
aanwezig. In 88% is een vorm van nectar aanwezig. Wanneer we ook de dichtheid aan deze<br />
hulpbronnen bekijken, zien we dat schapenzuring in slechts 8,5% en veldzuring in 26,5% van de<br />
graslanden talrijk aanwezig is (fig. 10).<br />
Aandeel van de graslanden in het kerngebied<br />
80<br />
70<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0<br />
Veldzuring Schapenzuring Nectar<br />
Fig. 10. Dichtheid van de hulpbronnen veldzuring, schapenzuring en nectar in de<br />
gekarteerde graslanden binnen het kerngebied.<br />
Het overzicht van de perceelskenmerken van de graslanden staat in Bijlage 3.<br />
29<br />
afwezig<br />
schaars aanwezig<br />
talrijk aanwezig<br />
Vocht en bodem<br />
De meeste van de onderzochte graslanden zijn matig tot onvoldoende gedraineerd maar zonder<br />
permanent aanwezig grondwater volgens de bodemkaart (tabel 7). Dit komt overeen met de<br />
vochttoestand van het ganse studiegebied, wat wil zeggen dat de graslanden op een representatief<br />
staal van de bodemvochtklassen ligt en dus niet meer of minder op droge of vochtige<br />
standplaatsen.<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Tabel 7. Verdeling van de drainageklasse van de graslandpercelen in het kerngebied (n=258) (bron: Vectoriële<br />
versie van de Bodemkaart IWT, GIS-Vlaanderen).<br />
Aandeel<br />
percelen<br />
Drainageklasse Omschrijving<br />
(%)<br />
b<br />
Goed gedraineerde gronden (droog)<br />
0.8<br />
c<br />
Matig goed gedraineerde gronden (matig droog)<br />
33.7<br />
d<br />
Onvoldoende gedraineerde gronden (matig nat)<br />
51.6<br />
e<br />
Tamelijk slecht gedraineerde gronden met permanent aanwezig grondwater (nat)<br />
7.8<br />
f<br />
Slecht gedraineerde gronden met permanent aanwezig grondwater (zeer nat)<br />
0.4<br />
h<br />
Tamelijk slecht gedraineerde gronden met stuwwater<br />
2.3<br />
D<br />
Drainageklasse c of d<br />
2.3<br />
niet geweten 1.2<br />
De meeste graslanden binnen het kerngebied bevinden zich op lemig zand of lichte zandleem<br />
(tabel 8), wat grotendeels overeenkomt met de textuurverdeling in het studiegebied. Het aandeel<br />
graslanden op zandgrond en op klei is aanzienlijk lager dan de relatieve aanwezigheid van deze<br />
types in het studiegebied.<br />
Tabel 8. Verdeling van de bodemtextuur van de graslandpercelen in het kerngebied (n=258) (bron: Vectoriële versie<br />
van de Bodemkaart IWT, GIS-Vlaanderen).<br />
Aandeel van de<br />
Textuur Bodemtype bodemtypen (%)<br />
E Klei 2.3<br />
L Zandleem 4.7<br />
P Lichte zandleem 14.3<br />
S Lemig zand 69.4<br />
Z Zand 8.1<br />
niet geweten 1.2<br />
Structuur<br />
De structuur van de graslanden werd niet stelselmatig gekwantificeerd aangezien in<br />
verschillende periodes van het jaar werd gekarteerd, maar we kunnen deze wel bespreken op<br />
basis van ervaringen tijdens het veldwerk. Hierbij maken we onderscheid tussen structuren<br />
gunstig voor beschutting (door bosranden, houtkanten en struweel) en structuurvariatie binnen de<br />
grasvegetatie.<br />
Structuur die voor beschutting zorgt, is in het kerngebied eerder beperkt aanwezig. Er zijn<br />
nauwelijks bramenrijen en ruigere stroken langs perceelsranden of ontwateringgreppels. Het<br />
aantal houtkanten en gevarieerde bosranden is beperkt.<br />
De hoeveelheid structuurvariatie binnen graslanden is zeer laag. Vooral plekken met lage en<br />
schrale begroeiing zijn over het algemeen zeer schaars. Enerzijds is dit een gevolg van een zeer<br />
intensief maai- of begrazingsregime waardoor monotone graslanden ontstonden. Anderzijds is<br />
uit een heel aantal percelen de microstructuur verdwenen door te weinig of zeer laat maaien,<br />
waardoor enkele grassoorten domineren en uiteindelijk een gesloten grasmat vormen.<br />
Veel bezochte terreinen worden nauwelijks beheerd en zijn hierdoor zodanig verruigd dat hoge<br />
kruiden en jonge bomen de overhand beginnen te nemen. In deze percelen zijn waardplanten<br />
vaak volledig afwezig en is nauwelijks nog microstructuur aanwezig.<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
30
Aanwezigheid andere soorten<br />
Een aantal andere soorten werd mee gekarteerd. Opvallend is dat de sprinkhanen krasser en<br />
ratelaar maar ook de tijgerspin in het grootste deel van de graslanden aanwezig zijn (tabel 9).<br />
Krasser is in bijna in elk grasland aanwezig. Ratelaar is schaarser dan krasser en meestal terug te<br />
vinden in meer natuurlijke graslanden. Tijgerspin komt reeds wijd verspreid voor in de regio,<br />
vooral op de drogere warme graslanden met veel structuur.<br />
Ook <strong>bruine</strong> sprinkhaan is talrijk aanwezig, vooral op drogere graslanden met hier en daar naakte<br />
bodem en pioniersituaties. Sikkelsprinkhaan heeft zich ruim gevestigd, vooral in verruigende<br />
terreinen.<br />
Van de dagvlinders is het bruin zandoogje duidelijk de meest aanwezige soort. Bruin zandoogje<br />
is zeer algemeen in de meeste (niet al te voedselrijke) graslanden. Icarusblauwtje werd<br />
regelmatig gezien, maar toch ontbreekt deze ‘algemene graslandvlinder’ in meer dan 60% van de<br />
onderzochte graslanden. Deze soort lijkt een voorkeur te hebben voor de matig vochtige, matig<br />
voedselrijke graslanden. Kleine <strong>vuurvlinder</strong> en koevinkje zijn opvallend weinig<br />
vertegenwoordigd in het gebied. Het voorkomen van kleine <strong>vuurvlinder</strong> is wat onvoorspelbaar<br />
maar deze soort werd vooral waargenomen op plaatsen met nog hier en daar pioniersvegetaties<br />
met schapenzuring. Hooibeestje en oranje zandoogje zijn zo goed als afwezig.<br />
Tabel 9. Overzicht van de bijkomende soorten en aandeel van de gekarteerde graslanden waarin de<br />
soort werd aangetroffen (in %).<br />
Soort Aandeel van de graslanden waarin aanwezig (%)<br />
Kleine <strong>vuurvlinder</strong> 13.3<br />
Icarusblauwtje 38.5<br />
Bruin zandoogje 46.2<br />
Hooibeestje 1.3<br />
Oranje zandoogje 0.5<br />
Koevinkje 11.2<br />
Krasser 84.7<br />
Bruine sprinkhaan 45.1<br />
Ratelaar 61.6<br />
Sikkelsprinkhaan 37.5<br />
Tijgerspin 59.3<br />
31<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Verspreiding van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> binnen het studiegebied<br />
Wanneer alle waarnemingen van 2005 tot 2007 worden bijeengelegd, blijkt dat de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong> minstens 1 maal gezien werd op 53 verschillende percelen. In totaal gaat het over<br />
122 exemplaren (55 mannetjes, 66 wijfjes, 1 geslacht onbekend). Niet al deze waarnemingen<br />
betreffen echter populaties. In 15 percelen waar de soort vóór 2007 werd waargenomen, werd de<br />
vlinder in 2007 niet meer teruggevonden. Dit kan te maken hebben met het slechte weer van<br />
2007 waardoor vlinders in lagere aantallen vlogen en moeilijker te vinden waren. In een groot<br />
deel van de percelen was de toestand van de vegetatie echter niet meer geschikt voor de vlinder.<br />
Van de 463 terreinbezoeken in 2007 waren er 308 tijdens het vliegseizoen van de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong>. Tijdens 17% van deze terreinbezoeken was de vlinder aanwezig. Dit is hoger dan<br />
bij random bezoeken zou verwacht worden aangezien sommige percelen waarvan de<br />
aanwezigheid van de vlinder gekend was meermaals werden bezocht (ter controle of de soort<br />
actief was).<br />
In totaal werden in 2007 324 verschillende percelen onderzocht op de aanwezigheid van de<br />
vlinder, in 29 hiervan (9%) kon de vlinder worden aangetroffen. Hiervan waren 27 nieuwe<br />
percelen waarvan de soort nog niet bekend was (fig. 11). Een meer gedetailleerde overzichtskaart<br />
van de percelen met aanduiding van het voorkomen van de vlinder staat in Bijlage 2.<br />
Fig. 11. Overzichtskaart van het studiegebied (groen) met aanduiding van het kerngebied (geel), de gekarteerde<br />
percelen en de aanwezigheid van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> (aanwezigheid vóór 2007 in groen, nieuw gevonden<br />
percelen in 2007 in blauw).<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
32
De verspreiding van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> was opvallend ruim en niet enkel beperkt tot de reeds<br />
gekende kernen. Buiten het zuidelijke deel werd de soort in het kerngebied aangetroffen in een<br />
groot deel van de onderzochte oppervlakte. Daarnaast was de soort ook buiten het kerngebied in<br />
een aantal gebieden aanwezig. Een volledig nieuw leefgebied werd ontdekt in de omgeving van<br />
Pijpelheide (Schriek, provincie Antwerpen). We kunnen de waarnemingen opdelen in een aantal<br />
deelgebieden (fig. 12).<br />
Fig. 12. Overzicht van de graslanden waar de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd waargenomen met aanduiding van de<br />
perceelsnummers en de nummers van de besproken deelgebieden (percelen waar de vlinder minstens éénmaal<br />
werd waargenomen in 2005-2007 in groen, kansrijke bronpercelen in blauw).<br />
De belangrijkste regio’s waar de vlinder in verschillende percelen voorkomt en zich met<br />
zekerheid voorplant, bevinden zich in:<br />
-Meetshoven, Hoeksken en Willekensberg (3)<br />
-Omgeving Mast, Geertruimoer (7)<br />
-Pijpelheide en Kwadeplas (8)<br />
-De Kwetter-Papendel (5)<br />
Daarnaast zijn er nog enkele kleinere deelregio’s waar de vlinder zich waarschijnlijk voortplant:<br />
-Witte bergen (2)<br />
-Palingspot-Moorsel (4)<br />
-Balenberg (6)<br />
Verder zijn er binnen het studiegebied enkele deelgebieden waar geen vlinders werden<br />
waargenomen. Deze gebieden lijken ook wat vegetaties betreft minder geschikt voor de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong>.<br />
-Deelgebied Herselt – Blauberg (1)<br />
33<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
-Deelgebied Verbinding Begijnendijk-Ramsel (9)<br />
-Deelgebied Noordwesten studiegebied (10)<br />
-Deelgebied Omgeving Demer- Vorsdonkbos, Turfputten (11)<br />
We bespreken hier de toestand en het voorkomen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> wat meer in detail<br />
per deelgebied.<br />
Deelgebied 1: Herselt – Blauberg<br />
Deze regio omvat het ganse NO van het studiegebied, en bevindt zich ten oosten van Ramsel en<br />
ten zuiden van Herselt en Blauberg. Het gebied bestaat voornamelijk uit landbouw die in<br />
vergelijking tot het kerngebied van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> grootschaliger en intensiever is. Het<br />
gebied werd grotendeels gescreend op potentievolle graslanden en het al dan niet voorkomen van<br />
<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> erbinnen. Het aantal geschikte graslanden is eerder beperkt en de vlinder<br />
werd in dit deelgebied nergens waargenomen in 2007.<br />
Een waarneming van 2006 van <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> op perceel 43, kon niet worden bevestigd in<br />
2007. Het betreft een opgehoogd terrein met een vrij groot nectaraanbod. Verder lijkt het terrein<br />
ongeschikt voor de soort er werden bijvoorbeeld geen waardplanten aangetroffen. Wellicht<br />
betrof het in 2006 een zwerver. Het natuurgebied de Langdonken dat in beheer is van <strong>Natuurpunt</strong><br />
vzw bestaat voornamelijk uit recent herstelde graslanden. Enkele graslanden zouden in de<br />
toekomst een geschikt leefgebied kunnen vormen voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Ook perceel 86, een<br />
paardenrenbaan met extensief beheerde graslanden, lijkt zeer geschikt voor de soort. Ondanks<br />
intensief zoekwerk werd de vlinder in deze regio niet waargenomen.<br />
Deelgebied 2: Witte Bergen<br />
Deze regio wordt in het noorden afgebakend door de Kalsterloop, die de grens vormt tussen de<br />
provincies Vlaams-Brabant en Antwerpen. In het westen bevindt zich het boscomplex van<br />
Meertsels, in het ZO de wijk Witte Bergen. Verder wordt het gebied doorsneden door een<br />
gebruikte en een ongebruikte spoorweg. Bruine <strong>vuurvlinder</strong> werd binnen dit deelgebied<br />
waargenomen op 2 terreinen. Het zwaartepunt bevindt zich op perceel 291, een relatief groot<br />
hooiland van het glanshaver-type dat elk jaar één maal gemaaid wordt in de nazomer. Bruine<br />
<strong>vuurvlinder</strong>s werden hier zowel in de eerste als tweede vliegperiode waargenomen. In 2006 werd<br />
op perceel 85 <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> waargenomen, bij controle in 2007 bleek het terrein door de<br />
hoge voedselrijkdom echter weinig kansen te bieden voor de soort. Het perceel 351 bevindt zich<br />
momenteel in een geschikte toestand. Ondanks gericht zoekwerk werden op perceel 289 geen<br />
<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>s waargenomen. De graslanden liggen vrij geïsoleerd van de rest van de<br />
populatie, verdere uitbreiding in de directe omgeving lijkt eveneens weinig vanzelfsprekend.<br />
Deelgebied 3: Meetshoven, Hoeksken en Willekensberg<br />
Dit deelgebied bestaat grotendeels uit een “rasterlandschap” m.a.w. een mix van landbouw,<br />
bebouwing en ander landgebruik. Het is vrij gevarieerd wat betreft aanwezige vegetatietypes,<br />
met goed ontwikkelde voorbeelden van het glanshaver- en struisgras-verbond. Er zijn vrij veel<br />
terreinen terug te vinden met een hoog potentieel voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Bruine <strong>vuurvlinder</strong> is<br />
vooral aanwezig op perceel 1 van de omgeving Meetshoven, ook andere percelen in de directe<br />
omgeving (2, 11, 12, en 129), hebben hoge kansen om mits een goed beheer te evolueren tot<br />
leefgebied. Verder werd de vlinder waargenomen in de regio Hoeksken (vnl. percelen 21, 17,<br />
350 en 267) en de Willekensberg (percelen 73, 77 en vnl. 47). Het geheel vormt klaarblijkelijk<br />
een grote aaneengesloten populatie. In dit deelgebied was het voorkomen van de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong> grotendeels bekend. Binnen deze regio werd <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> op 3 nieuwe<br />
percelen vastgesteld. De percelen waar de vlinder werd waargenomen liggen relatief dicht bij<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
34
elkaar. In vergelijking met 2005 en 2006 lijkt vooral rond Meetshoven de populatie te zijn<br />
afgenomen. De percelen 2, 11, 12 en 67, waar de vlinder de voorbije jaren werd waargenomen,<br />
lijken in de huidige toestand ongeschikt. In 2007 werden op deze percelen geen <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong>s meer vastgesteld. Op perceel 73, wat een belangrijke rol speelt door zijn centrale<br />
ligging en grote, werd slechts 1 vlinder waargenomen. Veldzuring blijkt praktisch afwezig op dit<br />
perceel en verdere verruiging en verbossing zullen het perceel zonder gepast beheer ongeschikt<br />
maken.<br />
Deelgebied 4: Palingspot-Moorsem<br />
De omgeving van Palingspot en Moorsem bestaat grotendeels uit landbouwgronden. In<br />
vergelijking met bijvoorbeeld deelgebied 3 zijn de graslanden voedselrijker en minder geschikt<br />
voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Toch werd <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> hier op 2 vrij geïsoleerde percelen<br />
waargenomen, met name perceel 413 en 277.<br />
Deelgebied 5: Kwetter-Papendel<br />
Ook deze regio is een rasterlandschap met heel wat kleine percelen en landbouw gefragmenteerd<br />
door bebouwing. In het verleden werd <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> op meerdere percelen waargenomen,<br />
wat hoge verwachtingen deed rijzen voor deze regio. Op de 6 gekende percelen werd de vlinder<br />
ondanks herhaaldelijke bezoeken in 2007 niet teruggevonden. De cluster van percelen bestaande<br />
uit nummers 61, 5 en 4 zijn momenteel grotendeels verruigd en ongeschikt als leefgebied.<br />
Perceel 6 is door grondwerkzaamheden niet meer geschikt. De beste kansen zijn te vinden op<br />
percelen in eigendom van <strong>Natuurpunt</strong> vzw. Bruine <strong>vuurvlinder</strong> werd in het verleden<br />
waargenomen op de botanisch waardevolle vochtige orchideeëngraslanden van Papendel.<br />
Ondanks gericht zoekwerk werd de vlinder hier niet meer waargenomen. Met uitzondering van<br />
enkele planten veldzuring zijn in deze percelen geen waardplanten aanwezig. Dit graslandtype<br />
kan daarom niet functioneren als leefgebied op zich. In de directe omgeving werd echter een<br />
nieuw terrein ontdekt waar de vlinder aanwezig is. Het betreft een vrij droog en gevarieerd<br />
grasland dat recent werd aangekocht <strong>Natuurpunt</strong> vzw (nr. 192). Er wordt samengewerkt met een<br />
paardenhouder voor het beheer van deze gronden. Tijdens ons terreinbezoek leek de toestand van<br />
het grasland gunstig onder het in het verleden gevoerde beheer. Dit kan echter snel veranderen<br />
indien het perceel bv. te lang begraasd wordt. Een weloverwogen en soortspecifiek beheer van<br />
dit grasland lijkt aangewezen.<br />
Deelgebied 6: Balenberg<br />
Dit is de regio omheen de Balenberg, die grotendeels bebost is. Verder wordt het landschap<br />
bepaald door relatief kleinschalige landbouw en bebouwing. In dit deelgebied was het<br />
voorkomen van <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> bekend van 3 percelen. De vlinder werd hier echter niet terug<br />
gevonden in 2007. Perceel 10 is een licht hellend hooiland met zuidelijke oriëntatie. De vegetatie<br />
had echter weinig of geen structuur en in de zomer werd op een gegeven moment praktisch het<br />
ganse terrein gebruikt als parking. Perceel 8 is sterk verruigd en zou nog dienst kunnen doen als<br />
nectarplaats, als voortplantingsterrein is het gebied ongeschikt door de hoge begroeiing en de<br />
afwezigheid van waardplanten. Perceel 9 was in het verleden een belangrijk perceel voor <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong>, in 2005 werden nog tot 5 vlinders waargenomen. Een tekort aan nectar heeft er<br />
echter tot geleid dat het perceel niet meer geschikt is voor de soort. Herhaaldelijk bezoek leverde<br />
in 2007 geen waarnemingen meer op. Op twee nieuwe terreinen werd de vlinder waargenomen.<br />
Een vers mannetje werd in het vroege voorjaar gezien op een weinig interessant terrein (perceel<br />
241), het betrof waarschijnlijk een zwerver op zoek naar een geschikt territorium. In het oostelijk<br />
deel zijn vlinders vastgesteld in een grasland gelegen op privé-gebied (perceel 224), waar een<br />
35<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
grasland beheerd als hooiland een geschikt leefgebied vormt. Hier werd verschillende keren<br />
eiafzet vastgesteld.<br />
Deelgebied 7: Mast - Geertruimoer<br />
Dit deelgebied dat zich in het W van het studiegebied bevindt, bestaat voornamelijk uit een<br />
kleinschalig landbouwlandschap met hooilanden, houtkanten, bosjes en tuinen. Een belangrijke<br />
deelpopulatie maakt gebruik van dit gebied. Perceel 247 ligt vrij centraal, het betreft een<br />
onregelmatig gemaaid hooiland van het glanshaver-type waarop de soort voorkomt. Daarnaast<br />
liggen iets voedselrijkere en vochtigere percelen (nrs. 250 en 251). Op perceel 251 werd de soort<br />
waargenomen, het betreft echter een vrij sterk verruigd perceel wat naar alle waarschijnlijkheid<br />
vooral dienst doet als nectarplaats. Verder door naar het NW gesitueerd ten ZW van Bonte Os<br />
werden ook op de percelen 334 en 374 <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>s waargenomen. Perceel 334 is een<br />
groot hooiland omringd door hout- en boskanten. Verschillende vlinders werden waargenomen<br />
in dit verruigend perceel, bij verdere verruiging zal dit perceel echter ongeschikt worden voor<br />
<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Het perceel 374 bestaat uit een smalle maar zeer schrale en droge strook. Dit<br />
ganse deelgebied was voor de start dit onderzoek onbekend als leefgebied van <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong>.<br />
Deelgebied 8: Pijpelheide en Kwadeplas<br />
In het NO van het studiegebied in de ruime omgeving van Pijpelheide en Kwadeplas blijkt een<br />
belangrijke deelpopulatie aanwezig in een kleinschalig landbouwlandschap met tal van<br />
hooilanden, houtkanten en “vergeten hoekjes”. Deze populatie werd, daar ze buiten het<br />
kerngebied ligt, pas in de zomer ontdekt. De relatief beperkte zoekinspanning gecombineerd met<br />
een relatief hoog aantal aangetroffen vlinders doet vermoeden dat dit ganse deelgebied een<br />
aaneengesloten deelpopulatie vormt, die misschien zelfs de meeste vlinders telt uit het<br />
studiegebied. De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd immers op niet minder dan 11 percelen waargenomen.<br />
Vooral de ruime omgeving van de percelen 344 en 363 blijken heel wat potentieel in zich te<br />
hebben. Toekomstige inventarisaties hebben hier dan ook een hoge kans om bijkomende<br />
percelen te ontdekken waar de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> voorkomt.<br />
Deelgebied 9: Verbinding Begijnendijk-Ramsel<br />
Deze zone loopt van het NW van Begijnendijk tot Ramsel. Het noordelijk deel wordt ingenomen<br />
door “De Meren”, een vochtige beekvallei gekenmerkt door bos en weekendverblijven,<br />
ongeschikt voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Het westelijk deel bestaat uit een rasterlandschap met<br />
nog hier en daar geschikte terreinen. In het oosten zijn praktisch geen geschikte graslanden te<br />
vinden. Buiten enkele graslanden in het oostelijk deel en enkele langs de spoorweg in het westen,<br />
lijken de kansen voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in dit deelgebied eerder gering.<br />
Deelgebied 10: Noordwesten studiegebied<br />
Gesitueerd in het volledige NW van het studiegebied (met uitzondering van het deelgebied<br />
Pijpelheide en Kwadeplas). Het gebied bestaat voornamelijk uit landbouw en verspreide<br />
bebouwing. De landbouw is intensiever dan in het kerngebied waardoor veel graslanden<br />
ongeschikt zijn voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />
Deelgebied 11: Omgeving Demer- Vorsdonkbos, Turfputten.<br />
Het zuidelijk gedeelte van het studiegebied in de onmiddellijke omgeving van de Demer is<br />
ongeschikt wegens te intensieve landbouw en de afwezigheid van waardplanten. De zone die<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
36
innen dit deelgebied nog het meeste kans maakt is de omgeving van het natuurgebied<br />
Vordonkbos-Turfputten. De graslanden zijn botanisch zeer waardevol maar bevatten momenteel<br />
nauwelijks waardplanten. Enkel indien deze graslanden kunnen worden aangesloten bij drogere<br />
schraalgraslanden kan deze zone uitgroeien tot geschikt leefgebied.<br />
Connectiviteit<br />
We kunnen er -aan de hand van persoonlijke observaties en literatuurgegevens- vanuit gaan dat<br />
250m een afstand is die vrij eenvoudig te overbruggen is voor de soort, vooral indien er weinig<br />
landschappelijke barrières op de route terug te vinden zijn. Wanneer de percelen met<br />
aanwezigheid gebufferd worden met 250m, tekenen zich binnen het studiegebied verschillende<br />
“deelpopulaties” af (fig. 13, blauwe cirkels).<br />
Fig. 13. 0verzicht van de percelen waar de soort werd waargenomen in de periode 2005-2007, met aanduiding van<br />
buffers van 250, 500 en 1000m<br />
De hoger besproken deelgebieden liggen wel allemaal binnen een straal van 500m van elkaar,<br />
buiten de percelen uit de regio Pijpelheide-Kwadeplas. Bij een buffering van 1000m vallen alle<br />
percelen in eenzelfde eenheid.<br />
Uitgaande van een maximale dispersiecapaciteit van de vlinder van 2 km maken alle gebieden<br />
waar de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd waargenomen dus functioneel deel uit van één grote populatie.<br />
Isolatie lijkt in het huidige verspreidingsgebied dus niet het belangrijkste probleem te vormen.<br />
37<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in het studiegebied<br />
Fenologie en dichtheid<br />
Het eerste mannetje werd waargenomen op 26 april, het laatste op 18 augustus. Het eerste<br />
vrouwtje werd waargenomen op 2 mei, het laatste op 14 augustus.<br />
De dichtheid aan vlinders was opvallend laag. Vaak diende het hele perceel uitgekamd te worden<br />
om tenslotte 1 of enkele exemplaren te vinden. De gemiddelde dichtheid aan vlinders op<br />
percelen waar de soort aanwezig was bedroeg in 2007 per bezoek 2,0 ± 0,4. De gemiddelde<br />
dichtheid aan mannetjes (indien aanwezig) bedroeg 1,9 ± 0,5. Indien vrouwtjes aanwezig waren<br />
bedroeg de gemiddelde dichtheid hiervan 1,5 ± 0,3. Opvallend is dat de dichtheid aan vrouwtjes<br />
lager lag, maar dat ze op aanmerkelijk meer percelen werden waargenomen dan mannetjes (22<br />
vs. 14). Op basis van deze cijfers lijken de vrouwtjes dus het meest mobiele geslacht te zijn.<br />
In totaal werden in 2007 59 vlinders waargenomen op 29 percelen, 26 mannetjes en 33 wijfjes.<br />
Reproductie<br />
In 7 percelen werd effectief eiafzet vastgesteld (nrs. 1, 224, 250, 291, 334, 365, 393). Om voor<br />
alle graslanden vast te stellen of eiafzet of reproductie plaats vindt, was in de loop van dit<br />
onderzoek geen ruimte. Op basis van de tijd nodig om <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>s aan te treffen, de<br />
aantallen waargenomen vlinders en de herhaalde aanwezigheid over jaren, werd wel een<br />
inschatting gemaakt van de percelen die met grote waarschijnlijkheid voortplantingsgebied<br />
vormen voor de vlinder. Minimaal 15 percelen kunnen op deze manier als ‘kernpopulatie’<br />
worden aangeduid (zie bijlagen).<br />
Toestand van de percelen waarop de vlinder voorkomt<br />
De vlinder komt voornamelijk voor op graslanden van het Raaigras- of Struisgras-verbond. Het<br />
maaibeheer van de raaigras-graslanden is dikwijls niet optimaal om de schrale en voedselarme<br />
vegetatietypes in stand te houden. Desalniettemin vormen deze hooilanden en<br />
hooilandcomplexen momenteel de kerngebieden voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />
Heel wat van de voormalige akkers vormen momenteel onderdeel van het leefgebied van de<br />
<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Mogelijk is de recente geschiedenis van kleinschalige en extensieve<br />
landbouw zelfs een belangrijke reden waarom de vlinder in deze regio nog voorkomt. Heel wat<br />
percelen bevinden zich echter al in een te ver gevorderd stadium van verruiging. Verruigende<br />
situaties kunnen weliswaar tijdelijk geschikte nectarbronnen vormen, maar worden al snel<br />
ongeschikt als voortplantingsgebied.<br />
Verschillende leefgebieden van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> bevinden zich op bouwgronden, waardoor<br />
het niet duurzaam is om hier beschermingsmaatregelen te nemen. De onzekerheid van het<br />
landgebruik in de regio is mogelijk een verklaring waarom de vlinder nog aanwezig is, maar<br />
houdt ook een belangrijke bedreiging in.<br />
Relatie tussen aanwezigheid en hulpbronnen<br />
Wanneer we de percelen waar de vlinder minstens 1 maal werd aangetroffen (n=52) vergelijken<br />
met die waar hij niet werd aangetroffen (n=358), zien we dat de dichtheid van alle gekarteerde<br />
hulpbronnen significant hoger is in de percelen met aanwezigheid (fig. 14).<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
38
dichtheid (klasse)<br />
3<br />
2<br />
1<br />
0<br />
dichtheid veldzuring<br />
Gemiddelde dichtheid aan hulpbronnen<br />
dichtheid schap enzuring<br />
39<br />
dichtheid nectar<br />
hoeveelheid structuur<br />
aanwezig<br />
afwezig<br />
Fig. 14. Vergelijking van de dichtheid aan functionele hulpbronnen tussen percelen waar<br />
de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> aan- of afwezig was.<br />
In percelen waar de vlinder voorkomt, komen ook meer hulpbronnen samen voor en is de totale<br />
score van de hulpbronnen hoger dan in percelen waar de soort afwezig is (fig. 15).<br />
gem. aantal<br />
5<br />
4<br />
3<br />
2<br />
1<br />
0<br />
Aantal hulpbronnen Totale score hulpbronnen<br />
<<br />
aanwezig<br />
afwezig<br />
Fig. 15. Gemiddeld aantal hulpbronnen en gemiddelde totale score aan hulpbronnen voor<br />
percelen waar de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> aan- of afwezig was.<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Relatie met aanwezigheid andere soorten<br />
We vergeleken de aanwezigheid van andere soorten dagvlinders en sprinkhanen tijdens bezoeken<br />
aan percelen waarbij de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd waargenomen met bezoeken waarbij geen<br />
<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd aangetroffen. Hiervoor werden de verzamelde veldgegevens uit 2006 en<br />
2007 bijeengelegd. We gebruikten een niet-parametrische 2x2 test (chi², Yates corrected). De<br />
resultaten van deze test waren niet verschillend indien enkel de resultaten van het veldwerk in<br />
2007 werden bekeken.<br />
Bruine <strong>vuurvlinder</strong> was vaker aanwezig in een perceel waar ook bruin zandoogje, kleine<br />
<strong>vuurvlinder</strong> of icarusblauwtje aanwezig waren (tabel 10, fig. 16). In 24% van de percelen waar<br />
bruin zandoogje aanwezig is, werd <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> aangetroffen, in de percelen zonder bruin<br />
zandoogje werd slechts in 5% <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> gevonden. Bij Icarusblauwtje was deze<br />
verhouding 25% tegenover 7% en bij kleine <strong>vuurvlinder</strong> 35% tegenover 10%.<br />
kans op aanwezigheid <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> (%)<br />
40<br />
35<br />
30<br />
25<br />
20<br />
15<br />
10<br />
5<br />
0<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
Tabel 10. Significantieniveaus van de tests waarbij getoetst<br />
werd of de kans op aanwezigheid van de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong> verschilt tussen aan- of afwezigheid van<br />
andere soorten (significante relaties in vet).<br />
Soort Significantieniveau<br />
bruin zandoogje chi²=26,61; P
Op basis van ervaringen uit het veld lijkt <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in vergelijking met bruin zandoogje<br />
iets schralere vegetaties te prefereren. Het koevinkje is vooral aanwezig in verbossende terreinen<br />
met veel structuur die al vaak te dicht zijn voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Terreinen waar<br />
sikkelsprinkhaan voorkomt zijn door verruiging meestal niet meer geschikt voor de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong>.<br />
Relatie tussen aanwezigheid en abiotiek<br />
We vergeleken het bodemtype en de drainageklassen van de graslandpercelen waar de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong> minstens 1 maal werd waargenomen in de periode 2005-2007 met alle gekarteerde<br />
percelen grasland in het studiegebied (fig. 17). Van de percelen waarop de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
werd waargenomen, ligt het grootste aandeel op lemig zand, maar de vlinder werd ook<br />
waargenomen op heel wat andere bodemtypes. Het bodemtype van percelen mét <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong> lijkt iets minder vaak lemig zand en iets vaker lichte zandleem of zand te zijn dan<br />
alle graslandpercelen samen (maar niet statistisch significant).<br />
aandeel (in %)<br />
80<br />
70<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0<br />
Lemig zand Lichte zandleem Zand Klei Zandleem Veen<br />
Fig. 17. Verdeling van de bodemtypes (in %, met standaardfout) van de percelen waar de<br />
<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd aangetroffen t.o.v. alle gekarteerde graslandpercelen.<br />
41<br />
percelen met <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
alle graslandpercelen<br />
De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> komt meest voor op percelen met drainageklasse c (matig droog) en d<br />
(matig nat), die ook in het studiegebied het meest talrijk zijn. Er is dus geen aantoonbaar verschil<br />
tussen de drainageklasse van graslandpercelen mét en zonder <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> (fig. 18) .<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
aandel (in %)<br />
70<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0<br />
b c d e F h<br />
Fig. 18. Verdeling van de drainageklassen (in %, met standaardfout) van de percelen waar<br />
de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd aangetroffen t.o.v. alle gekarteerde graslandpercelen.<br />
Habitatkwaliteitsindex voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
42<br />
percelen met <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
alle graslandpercelen<br />
Op basis van de aanwezige hulpbronnen werden kaarten gemaakt met een inschatting van de<br />
actuele geschiktheid van de gekarteerde graslanden voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> (fig. 19 en 20).<br />
Fig. 19. Inschatting van de geschiktheid van de gekarteerde graslanden in het studiegebied op basis van de<br />
aanwezigheid van de 4 belangrijkste hulpbronnen. In de rode percelen zijn 4 hulpbronnen aanwezig, in de oranje 3,<br />
de gele 2 en de beige 1.
De huidige toestand van de gekarteerde graslanden geeft een indicatie van hun actuele<br />
geschiktheid voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Echter, een geschikte toestand kan zeer tijdelijk zijn.<br />
Indien beheer afwezig blijft of geïntensiveerd wordt, kunnen waard- en nectarplanten op korte<br />
termijn verdwijnen. Anderzijds kunnen veel van de graslanden waar nu bepaalde hulpbronnen<br />
ontbreken op korte termijn geschikt worden indien aanpassingen gebeuren in het gevoerde<br />
beheer.<br />
Fig. 20. Inschatting van de geschiktheid van de gekarteerde graslanden in het studiegebied op basis van de<br />
talrijkheid van de 4 belangrijkste hulpbronnen (opgetelde score voor de verschillende inschattingen).<br />
De actuele geschiktheid van de graslanden en de dichtheid aan individuele hulpbronnen (zie<br />
Bijlage 3) kunnen gebruikt worden om prioriteiten te stellen, maar voor de bescherming van de<br />
<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> komen ongeveer alle graslanden op niet te sterk aangerijkte bodem in<br />
aanmerking.<br />
43<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
5. Knelpunten en bedreigingen<br />
De achteruitgang van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen is dramatisch. Waar de soort in de<br />
jaren ‘70 en zelfs ’80 nog wijd verspreid voorkwam, namen zijn populaties nadien pijlsnel af.<br />
Deze achteruitgang kan worden toegeschreven aan verschillende oorzaken.<br />
Degradatie van het leefgebied<br />
De voornaamste oorzaak van de achteruitgang van soorten is het verdwijnen van de leefgebieden<br />
en de afname van hun kwaliteit. In het geval van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is dit niet anders. Het<br />
ideale leefgebied voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>: het gevarieerde landschap van de hoge<br />
zandgronden met een mozaïek van heide, droge en vochtige types schraallanden, houtkanten,<br />
overhoekjes en kleine akkertjes, ... is zeer zeldzaam geworden in Vlaanderen en ondanks het<br />
extensieve karakter van het studiegebied thans zelfs ook hier nauwelijks nog aanwezig.<br />
Versnippering, bebouwing en veranderd landgebruik heeft geleid tot geïsoleerde populaties die<br />
onder druk staan. Hoewel er nog heel wat graslanden aanwezig zijn in het studiegebied, zijn de<br />
meeste ervan niet in een gunstige toestand, veelal door een ongunstig beheer.<br />
Buiten het Glanshaver-verbond (Arrhenatherion elatioris) dat in de regio nog hier en daar<br />
vertegenwoordigd is, zijn de meeste andere types leefgebied, met name Gewoon struisgrasverbond<br />
(Plantagini-Festucion) met zijn Grasklokje-vegetaties, Heischraal grasland (Nardo-<br />
Galion), het Dwerghaver-verbond (Thero-Airion Tüxen 1951), de Vochtige venige graslanden /<br />
Blauwgraslanden en droge heide bijna volledig (of volledig) verdwenen.<br />
Beheer van graslanden<br />
Intensivering<br />
Het actuele beheer van de meeste graslanden is een belangrijk knelpunt voor de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong>. De meeste graslanden werden ongeschikt door de omzetting naar meer voedselrijke<br />
types. Het nastreven van een hoge productiviteit heeft tot gevolg dat er een schaalvergroting<br />
optreedt van de percelen. De bemesting neemt toe, microreliëf, -variatie, -en structuur neemt af.<br />
Vele graslanden worden ingezaaid met hoogproductieve grassoorten zoals engels raaigras<br />
(Lolium perenne L.), die meermaals per jaar gemaaid worden en geen kansen laten voor nectar-<br />
en waardplanten. Op plaatsen die nog wel waard- of nectarplanten bevatten, lijdt de vlinder vaak<br />
onder het gevoerde beheer. Intensief en grootschalig maaibeheer verwijdert in de meeste<br />
gevallen plotsklaps alle nectarbronnen en waardplanten, wat een probleem betekent voor de<br />
adulte vlinders. Dergelijk maaibeheer kan tevens een groot deel van de eitjes en rupsen die zich<br />
op de waardplanten bevinden, mee afvoeren.<br />
Verlaten van graslanden<br />
Ook een tekort aan beheer kan na verloop van tijd leiden tot ongeschiktheid van een leefgebied.<br />
Nadat percelen uit landbouwgebruik genomen worden, treedt de eerste jaren vaak een<br />
verbetering op voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Nectarplanten zoals boerenwormkruid, braam en<br />
Canadese guldenroede kunnen snel toenemen. Ook beschutting en structuur veranderen snel door<br />
spontane opslag van kruiden en struiken en verschillen in vegetatie ten gevolge van de<br />
bodemeigenschappen. De eerste jaren na braaklegging of uitgebruikname kunnen terreinen<br />
daardoor geschikt zijn voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Indien beheer echter langere tijd uitblijft,<br />
treedt er allereerst vervilting van de strooisellaag op, waardoor er een monotone en dichte<br />
grasmat ontstaat. De volgende fase van de natuurlijke successie is een stelselmatige verruiging.<br />
Bij de verruiging spelen vooral boerenwormkruid, bramen, berenklauw en tal van andere hoge<br />
kruiden een rol. In deze fase is veldzuring reeds grotendeels verdrongen, waardoor het gebied<br />
ongeschikt wordt voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Na verloop van tijd verschijnen er meer en meer<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
44
omen in het terrein. Vooral amerikaanse vogelkers, wilg spp., zomereik en berk spp. spelen een<br />
rol in de spontane verbossing.<br />
Onaangepast maairegime<br />
Het voortplantingsgebied van de vlinder in het studiegebied lijkt bijna volkomen te bestaan uit<br />
matig droge tot matig vochtige hooilanden op een bodem van lemig zand of zand. De hooilanden<br />
variëren van voedselarm (Dwerghaver-verbond, Struisgras-verbond en blauwgraslanden) naar<br />
matig voedselrijk (Glanshaver-verbond). De meeste van de door de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> gebruikte<br />
terreinen staan onder maaibeheer. Het maaibeheer varieert echter sterk tussen de verschillende<br />
percelen, sommige percelen worden 2 maal gemaaid andere slechts 1 maal. Vele percelen lijken<br />
eerder gemaaid te worden met de bedoeling verruiging en verbossing tegen te gaan i.p.v.<br />
werkelijke hooiopbrengst. Tal van hooilanden worden dus slechts eenmaal, vaak vrij laat op het<br />
jaar gemaaid. Hierdoor bevinden tal van graslanden zich in een suboptimale toestand waarbij ze<br />
verkeren in het dominante grassen stadium waarbij in het studiegebied vooral gestreepte witbol<br />
een belangrijke plaats inneemt. Aangezien in vele gevallen de hoofdbekommernis het tegengaan<br />
van verruiging en verbossing is, worden ook heel wat terreinen gemaaid zonder afvoer van het<br />
maaisel, wat op middenlange termijn automatisch leidt tot ongeschikte vegetaties met een<br />
gesloten grasmat.<br />
Omzetting graslanden in graasweiden voor paarden<br />
Zoals op tal van plaatsen in Vlaanderen wordt het open landschap in het studiegebied meer en<br />
meer ingenomen door hobbyisten met paarden. Dit heeft tot gevolg dat heel wat voormalige<br />
gras- of hooilanden sterk begraasd worden. Voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is deze begrazing<br />
meestal te intensief. Door deze overbegrazing blijft er in de meeste gevallen geen ruimte voor<br />
nectar- en waardplanten. De grasmat wordt zeer kort afgegraasd, en het raster staat meestal tot<br />
aan de rand van het perceel waardoor nauwelijks hogere vegetaties overblijven. Desalniettemin<br />
kan begrazing door paarden –indien het op de juiste manier gebeurt- wel een bruikbare<br />
vegetatiestructuur opleveren. Een terrein in Blauberg dat gebruikt wordt als renbaan<br />
gecombineerd met graslanden onder een gefaseerd graasbeheer, kan bijvoorbeeld als zeer<br />
geschikt omschreven worden.<br />
Stikstofaanrijking<br />
Binnen praktisch het ganse landbouwareaal wordt de toediening van meststoffen (N, K en P)<br />
toegepast om de productie te verhogen. Een bijkomend gevolg van deze industriële vorm van<br />
landbouw is een hoge algemene atmosferische N-depositie. Door deze kunstmatige verhoging<br />
van de voedselrijkdom zijn waarschijnlijk grote veranderingen opgetreden in de<br />
soortensamenstelling van de door de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> gebruikte graslanden, zelfs op plaatsen<br />
waar bemesting niet direct werd aangebracht. De door de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> gebruikte<br />
vegetatietypes droge heide, heischraal grasland, vochtige venige graslanden en vegetaties van het<br />
Dwerghaver- en Gewoon struisgras-verbond zijn over het algemeen (zeer) gevoelig voor<br />
aanrijking door meststoffen. Het gevolg van deze aanrijking is de opkomst van enkele dominante<br />
grassoorten die de vegetaties snel (en vaak definitief) veranderen. De vegetaties van het<br />
Glanshaver-verbond houden meestal nog stand onder een lichte vorm van bemesting, maar ook<br />
hier kunnen grassoorten zoals gestreepte witbol uiteindelijk het bloemrijke karakter overnemen.<br />
Het schrale karakter van een grasland zorgt vaak voor heel wat microvariatie en het hieraan<br />
gekoppelde microklimaat. Aanrijking leidt in veel gevallen tot soortenarmere graslanden, met<br />
een gering nectaraanbod en weinig variatie in de structuur. In combinatie met een verlenging van<br />
de groeiseizoenen ten gevolge van het wijzigend klimaat, ontstaan hierdoor veel koelere situaties<br />
in de grasmat, met een ongunstig effect op rupsen.<br />
45<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Naast dit effect op het microklimaat, is veldzuring zowel op sterk zure als op zwaar bemeste<br />
grond gevoelig aan een overdosis ammoniak (Weeda 2004). Ook blijken hoge N-gehalten in de<br />
waardplanten een sterk negatief effect te hebben op de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> (zie Hoofdstuk 3).<br />
Binnen het studiegebied is er weinig intensieve akkerbouw. Van industriële varkens- of<br />
rundveehouderijen is er nauwelijks sprake. Dit uit zich o.a. in het feit dat er vrijwel geen maïs<br />
geteeld wordt in de regio. Op veel van de graslanden of voormalige akkers is momenteel<br />
nauwelijks bemesting. Door de afwezigheid van industriële landbouw en het geringe gebruik van<br />
meststoffen op de graslanden, is er in het studiegebied een beperkte stikstofdepositie ten opzichte<br />
van heel wat andere regio’s in Vlaanderen (fig. 21). Ook uit een berekening van de<br />
ammoniakbelasting op basis van de aanwezige korstmossen, komt de regio van Begijnendijk<br />
duidelijk naar voor als een gebied met lage stikstofdruk (Van den Broeck et al. 2007).<br />
Fig. 21. Totale zuurdepositie in ZEQ/ha/jaar in Vlaanderen op basis van het OPS model (gegevens 2004), met<br />
aanduiding van het studiegebied (Bron: Vlaamse Milieumaatschappij, 2007, DVP Depositiemeetnet verzuring).<br />
Aangezien de belangrijkste waardplant van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>, veldzuring, nog erg verspreid<br />
en algemeen voorkomt, zijn veranderingen in de voedingswaarde van deze planten mogelijk een<br />
belangrijke reden voor de achteruitgang van de vlinder. In het studiegebied zijn de toenames aan<br />
depositie van verzurende stoffen nog beperkt maar elders in het voormalige verspreidingsgebied<br />
van de vlinder zijn deze zeer hoog. Mogelijk is de hoge stikstofdepositie een onderschatte reden<br />
voor de verregaande achteruitgang van heel wat andere soorten.<br />
Isolatie<br />
De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is een dagvlinder met een beperkte mobiliteit. Exacte gegevens over het<br />
vliegbereik zijn niet bekend, maar bedragen waarschijnlijk maximaal enkele kilometers. Doordat<br />
de soort nog verspreid in het studiegebied voorkomt, lijkt kolonisatie van nieuwe percelen<br />
momenteel niet het belangrijkste knelpunt. Maar verplaatsingen kosten ook energie en verhogen<br />
het risico op sterfte. Wanneer vlinders die op zoek gaan naar geschikte eiafzet-terreinen of<br />
nectarbronnen het leefgebied verlaten en terecht komen in een ongeschikte omgeving, kunnen ze<br />
voorgoed verloren gaan voor de populatie (sink- of put-populaties). Indien het omringende<br />
landschap rijk is aan geschikte zones vormt dit niet zo’n probleem, maar in landschappen waar<br />
de verhouding geschikt/ongeschikt laag is, kan dit leiden tot uitputting van de restpopulaties.<br />
Door intensivering en veranderingen van het landgebruik beslaan de overgebleven geschikte<br />
leefgebieden momenteel minder dan 2% van het totale landschap. Hoewel de ruime verspreiding<br />
van de vlinder aantoont dat de aanwezige deelpopulaties in het studiegebied waarschijnlijk met<br />
elkaar in verbinding staan, is het in een aantal zones wel van belang om aandacht te hebben voor<br />
verbindende maatregelen en een verbetering van de basiskwaliteit van graslanden en wegbermen<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
46
met het oog op een goede uitwisseling tussen kerngebieden en het beperken van het verlies van<br />
individuen door een te beperkte aanwezigheid van waard- of nectarplanten.<br />
Deelgebieden waartussen de connectiviteit kan verbeterd worden zijn:<br />
Witte bergen en Palingspot-Moorsel met Meetshoven - Hoeksken - Willenkensberg,<br />
Balenberg met Meetshoven - Hoeksken - Willenkensberg,<br />
Hoeksken met Willenkensberg.<br />
Het hoofdverspreidingsgebied wordt bovendien gescheiden van de populatie aanwezig in<br />
Pijpelheide-Kwadeplas. Een groot deel van het tussenliggende gebied wordt gevormd door de<br />
vochtige vallei van de Meerloop en is zowiezo ongeschikt. De zone waar verbindingen mogelijk<br />
zijn is eerder beperkt en hier vormt een beperkte graslandkwaliteit plaatselijk dus werkelijk een<br />
bottle-neck.<br />
Populatiegrootte<br />
Voor een duurzaam behoud van een populatie is het van belang dat deze voldoende groot is. Een<br />
duurzame vlinderpopulatie bedraagt minimaal honderden tot liefst duizenden vlinders (Hanski &<br />
Gilpin 1997). Kleine populaties hebben een verhoogde kans op uitsterven en door stapsgewijs<br />
uitsterven van kleine lokale populaties kan uiteindelijk ook een regionale populatie verdwijnen.<br />
De lage dichtheden aan vlinders die werden vastgesteld in het studiegebied zijn alarmerend<br />
aangezien zij veel lager zijn dan beschreven in Nederland. Omdat de vlinder nog een vrij<br />
uitgestrekt leefgebied blijkt te hebben, kunnen lokale verliezen opgevangen worden door<br />
immigratie van omringende percelen, maar echt grote bronpopulaties konden in het studiegebied<br />
niet worden aangetroffen. Dit is een belangrijk knelpunt.<br />
Bestemming<br />
Het studiegebied bestaat op het gewestplan voor een groot deel uit landbouw met hierin een dicht<br />
netwerk aan woonzone en woonuitbreidingszone. De gewestplanbestemmingen natuur- en<br />
bosgebied komen slechts zelden voor en hebben hun concentraties in de vochtige valleien en in<br />
bosgebieden. Buiten de regio Meetshoven ligt de verspreiding van het geschikt leefgebied voor<br />
de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> volledig buiten deze groengebieden. Dit bemoeilijkt het nemen van<br />
gepaste, structurele beschermingsmaatregelen voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />
Nochtans kan enige aandacht voor insectenvriendelijk beheer en inrichting van het extensieve<br />
landschap een belangrijke bijdrage leveren voor het behoud van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Binnen<br />
het lopende proces rond de afbakening van het buitengebied zou dit element dienen opgenomen<br />
te worden. Landschappen met kleinschalige landbouw op voedselarme bodem zijn zeldzaam aan<br />
het worden en hebben nood aan meer bescherming. Zoniet zal dit landschapstype verdwijnen,<br />
samen met soorten zoals de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />
47<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
6. Richtlijnen voor beheer en inrichting<br />
Door zijn ecologie is de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> gevoelig aan de voedingstoestand én de beheersvorm<br />
van een gebied. Om deze soort in onze streken te behouden en op plaatsen waar hij verdwenen is<br />
terug te krijgen, zijn de meeste vormen van modern landgebruik ongunstig. Een aanpassing van<br />
het landgebruik, aandacht voor de soort bij de inrichting van terreinen en in sommige gevallen de<br />
instelling van een soortspecifiek beheer zijn dan ook nodig om de soort (alleszins tijdelijk) te<br />
ondersteunen.<br />
In dit hoofdstuk bespreken we de mogelijke maatregelen waarmee geschikte leefgebieden<br />
kunnen onderhouden worden en potentieel geschikte vegetaties ook effectief geschikt kunnen<br />
gemaakt worden. Hierbij wordt ook rekening gehouden met een eventuele landbouwkundige<br />
functie van de terreinen.<br />
Vlindervriendelijk graslandbeheer<br />
In een uitgestrekt landschap met, op korte afstand van elkaar, grote oppervlakten van de<br />
gewenste vegetatie, is meestal geen specifiek beheer nodig om een typische soort te kunnen<br />
behouden. Hoewel nooit alle percelen in een geschikte toestand zullen zijn, is er voldoende<br />
variatie opdat een soort kan vinden wat hij nodig heeft.<br />
Om binnen een beperkte oppervlakte echter aan alle ecologische eisen van een gespecialiseerde<br />
soort zoals de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> te voldoen, is vaak een specifiek beheer nodig met<br />
soortgerichte aandacht.<br />
Een soortspecifieke benadering met uitsluitend aandacht voor één soort kan een tijdelijk<br />
redmiddel zijn maar is op lange termijn niet haalbaar. Opdat gunstige maatregelen voor de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong> duurzaam kunnen blijven uitgevoerd worden, moeten deze dan ook kaderen in een<br />
haalbaar onderhoudbeheer.<br />
De meeste van onderstaande maatregelen beschrijven dan ook realistische beheermaatregelen die<br />
als standaard onderhoudbeheer voor de besproken vegetatietypes kunnen ingezet worden. Een<br />
beheer volgens deze methoden bevoordeelt ook andere typische soorten van deze graslanden.<br />
Want net als de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> hebben veel andere soorten van voedselarme tot matig<br />
voedselarme graslanden nood aan een gevarieerde, structuurvolle en kruidenrijke vegetatie.<br />
Hoewel het beheer niet gericht is op één enkele soort, kan de aanwezigheid van een met<br />
uitsterven bedreigde dagvlinder wel duidelijk een reden zijn om gebieden prioritair te gaan<br />
beheren of er specifieke aandacht naartoe te laten gaan.<br />
Hieronder worden de principes beschreven op basis waarvan een grasland op een<br />
insectenvriendelijke wijze kan worden beheerd of ingericht, met toelichting waarom dit voor de<br />
<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> gunstig is. Verderop wordt per mogelijk geschikt vegetatietype uitgewerkt<br />
welk beheer nodig is om de vegetatie er in een geschikte toestand voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> te<br />
behouden of te brengen.<br />
Aangezien de populatie momenteel sterk bedreigd is, en de impact van extensieve begrazing<br />
momenteel moeilijk kan ingeschat worden, lijkt een beheer van maaien en afvoeren momenteel<br />
in de meeste gevallen de beste keuze. Extensieve begrazing zou theoretisch gezien ook een<br />
geschikte beheersvorm kunnen zijn, maar in het studiegebied werd de vlinder tot dusver niet<br />
waargenomen op terreinen met begrazing. Het is niet duidelijk of de reden hiervoor is dat<br />
begrazing in het algemeen niet gunstig is, of dat de toegepaste begrazing in het studiegebied te<br />
intensief is. Extensieve begrazing van schrale weilanden of nabegrazing van hooilanden is geen<br />
algemene landgebruiksvorm in de regio, buiten enkele terreinen van maneges en enkele terreinen<br />
van <strong>Natuurpunt</strong> vzw in de omgeving van het Papendel en de Balenberg. Zelfs extensieve<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
48
egrazing lijkt in een aantal gevallen te leiden tot minder geschikte situaties. Een perceel op de<br />
Balenberg bleek na het instellen van begrazing door schapen zeer nectararm geworden en<br />
kortbegraasd. De vlinder kon hier ook niet meer worden aangetroffen.<br />
In de natuurgebieden kan een soortgericht beheer optimaal uitgevoerd worden. In graslanden met<br />
landbouwfunctie kunnen maatregelen in delen van percelen worden uitgevoerd. Uiteraard dienen<br />
hiervoor geschikte ondersteuningsvergoedingen te worden voorzien.<br />
Fig. 22. Droog structuurvol grasland. Naar alle waarschijnlijkheid ontwikkelde deze vegetatie zich uit een<br />
voormalige akker. Als nectarplanten zijn hier o.a. duizendblad, sint janskruid, knoopkruid en gewoon biggenkruid<br />
aanwezig. In combinatie met de aanwezigheid van zowel veld- als schapenzuring vormt dit een ideaal leefgebied<br />
van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. (Perceel 374, foto Marc Herremans).<br />
Gefaseerd maaien van graslanden<br />
Veel graslanden in landbouwgebruik en zelfs binnen natuurgebieden, worden gemaaid zonder<br />
rekening te houden met de aanwezigheid of de levenscyclus van de aanwezige organismen. Deze<br />
graslanden worden vaak verschillende keren per jaar, en over hun volledige oppervlakte<br />
gemaaid.<br />
Dit kan tijdelijk ongunstig zijn voor veel soorten dieren én planten. De bloei, zaadzetting en<br />
zaadverspreiding bij planten is immers een proces dat tijd nodig heeft. Laatbloeiende of traag<br />
ontwikkelende soorten krijgen dan vaak ook geen kans. Ook op insecten heeft de timing en de<br />
schaal van maaibeheer een grote invloed. Bij grootschalig maaibeheer verdwijnen niet alleen de<br />
voedselplanten, maar worden vaak ook een groot deel van de vlindereitjes en –rupsen met het<br />
49<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
maaisel afgevoerd. In het geval van relictpopulaties of geïsoleerde populaties die niet of<br />
nauwelijks kunnen uitwijken naar andere terreinen kan dit dramatische gevolgen hebben.<br />
Voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is het momenteel vaak zo dat belangrijke hulpbronnen zoals nectar<br />
en voedselplanten van het ene moment op het andere onbeschikbaar worden en dat dit<br />
waarschijnlijk een belangrijke bedreiging vormt voor zijn voortbestaan.<br />
Het instellen van een gefaseerd maaibeheer met enige aandacht voor de juiste periode kan<br />
hiervoor een oplossing bieden. Bij gefaseerd maaien wordt het terrein niet over de ganse<br />
oppervlakte op eenzelfde moment gemaaid maar worden stroken uitgespaard, of wordt het<br />
perceel opgedeeld in zones met elk een apart maairegime.<br />
Dit is vooral van toepassing in graslanden die reeds in een gunstige voedingstoestand bevinden.<br />
Percelen waarin via maaibeheer aan verschraling wordt gewerkt, kunnen op een iets intensievere<br />
wijze worden beheerd (zie hieronder bij omvormingsbeheer).<br />
Fasering kan ook worden toegepast boven perceelsniveau. In gebieden onder beheer bij<br />
Staatsbosbeheer in Nederland worden percelen wel volledig gemaaid, maar is er fasering tussen<br />
de percelen (Piet Ursem, pers. med.). Dit beheer is echter enkel mogelijk wanneer men te maken<br />
heeft met een netwerk van percelen die zich op een geringe afstand van elkaar bevinden.<br />
Zones die in de eerste maaiperiode blijven overstaan, dienen zeker in de tweede maaiperiode<br />
gemaaid te worden. Indien plekken meerdere jaren achter elkaar niet gemaaid worden, treedt er<br />
verruiging op. In perceelsranden kan het nuttig zijn om zones gedurende langere periodes<br />
ongemaaid te laten (ruigere overgang naar mantel/zoom).<br />
Maaihoogte en -methode<br />
Een niet té lage maaihoogte is van belang. Uiteraard dient voldoende biomassa te worden<br />
afgevoerd om een verschralend effect te hebben. Maar indien percelen te kort gemaaid worden,<br />
kunnen rupsen, eitjes en zelfs poppen worden beschadigd en/of afgevoerd met het maaisel.<br />
Rupsen die in hooibalen of maaiselhopen terechtkomen hebben meestal geen kans op overleving<br />
en worden meestal snel afgevoerd naar ongeschikt gebied.<br />
In Nederland heeft Staatbosbeheer goede ervaringen met een maaihoogte van 7cm (Piet Ursem,<br />
pers. med.). Het maaisel wordt daarna enkele dagen op het veld gelaten vooraleer het wordt<br />
afgevoerd, zodat ongewervelden opnieuw de overblijvende vegetatie in kunnen kruipen.<br />
Maaiperiode<br />
In de meeste matig voedselrijke graslanden die zich reeds in een gunstige situatie bevinden, zijn<br />
twee maaibeurten vereist.<br />
De beste maaiperiode bij een onderhoudbeheer is wanneer de vliegperiode van de eerste<br />
generatie van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> ten einde loopt of beëindigd is, m.a.w. wanneer de vlinders<br />
in ei- of rupsstadium zijn. Zo worden nectar en waardplanten niet weggemaaid terwijl de vlinder<br />
vliegt, en hebben de planten kans om zich opnieuw te ontwikkelen tegen de volgende generatie.<br />
Bij een niet te lage maaihoogte kunnen eitjes en rupsen worden gespaard (zie hoger).<br />
In normale jaren dient de eerste maaibeurt dus te gebeuren in de laatste helft van juni. De datum<br />
van de tweede maaibeurt hoeft niet zo precies te zijn, maar wel best nadat de vlinders zijn<br />
uitgevlogen. Dus ten vroegste eind augustus en best begin september. (indien niet te laat gemaaid<br />
wordt, kan de vegetatie zich ook terug enigszins ontwikkelen tegen dat een uitzonderlijke derde<br />
generatie vliegt). Tegen eind augustus zijn ook de meeste planten tot bloei en zaadzetting kunnen<br />
komen.<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
50
Op de meest voedselarme percelen kan een enkele maaibeurt volstaan, die best plaatsvindt eind<br />
augustus.<br />
Voor de meest geschikte maaiperiodes en –frequenties voor percelen in omvorming verwijzen<br />
we naar het hoofdstuk waarin de instandhouding en herstel van de potentieel geschikte vegetaties<br />
voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> worden uitgewerkt.<br />
Beschutting<br />
Kleinschalige percelering resulteert automatisch in variatie en beschutting op korte afstand. Het<br />
in stand houden van het kleinschalige landschap of het stimuleren ervan is daarmee een<br />
belangrijke richtlijn.<br />
Om in een perceel zones te creëren met een windluw karakter en/of hoekjes met een goed<br />
microklimaat kunnen enkele eenvoudige richtlijnen gegeven worden.<br />
Beschutte plekken kunnen gecreëerd worden door het aanplanten (of spontaan laten<br />
ontwikkelen) van onderbroken houtkanten en struikgewas. Best kan men golvende bosranden,<br />
inhammen en glooiende hagen creëren op zuidelijk georiënteerde perceelsranden of –hoeken,<br />
deze warmen het snelst op.<br />
In grote percelen kan de windwerking gebroken worden door het aanleggen van verspreide<br />
bosjes of lijnvormige maar onderbroken houtkanten als windremmende en –brekende elementen.<br />
Deze bevinden zich best in het ZW van de percelen waarbij rekening gehouden wordt met de<br />
overheersende zuidwestenwind.<br />
Er kan best gewerkt worden met inheems en streekeigen plantmateriaal. Om voldoende<br />
beschutting te bieden voor de vlinder zonder zijn verspreiding in het gedrang te brengen, kunnen<br />
best tussen 1/3 de en 3/4 de van de perceelsgrenzen beplant worden. Afhankelijk van de ligging in<br />
het landschap en het landgebruik van de nevenliggende percelen kan er voor gekozen worden om<br />
tussen de laagblijvende struiken af en toe een hoge boom te plaatsen.<br />
Voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> volstaat het aanplanten (of spontaal laten opkomen) van laag<br />
blijvende struiken zoals: sleedoorn, meidoorn, gelderse roos, vlier, wilg,…<br />
Indien het perceel zich bevindt langs de rand van een bos, is het aangeraden om ipv een<br />
enkelvoudige houtkant eerder te werken met een volledige mantel-zoom vegetatie (zie<br />
hieronder). Bij het stimuleren van beschutting moet er steeds op toegezien worden dat de<br />
vegetatie niet te gesloten wordt voor de vlinder.<br />
Mantel-zoom<br />
Scherpe overgangen tussen verschillende biotopen zijn in natuurlijke ecosystemen praktisch<br />
onbestaande, doch in het moderne landgebruik zijn ze vaak eerder regel dan uitzondering. De<br />
overgangsvegetatie tussen bos en open vegetaties wordt mantel-/zoomvegetatie genoemd.<br />
Een mantel-/zoomvegetatie vormt de natuurlijke overgang tussen bos en open terrein en wordt<br />
gevormd door een uiteenlopende mix van struiken, struweel en ruigteplanten (Stortelder et al.<br />
1999). Mantel-/zoomvegetaties hebben belangrijke functies in het leefgebied van veel plant- en<br />
diersoorten, zowel door het voorkomen van bepaalde planten en structuren, de beschutting als<br />
door het bijzondere microklimaat. Het lijnvormige verloop van een mantel-/zoomvegetatie kan<br />
tevens de migratie van vlinders en andere diersoorten bevorderen.<br />
De mantel is de begroeiing van struiken aansluitend op de bomen in het bos. Ideaal is hij<br />
opgebouwd uit een eerste zone met hogere, schaduwminnende soorten, en een tweede zone,<br />
aansluitend bij de zoomvegetatie die is opgebouwd uit lagere, lichtminnende struiken. De kroon<br />
51<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
van de uiterste struiken reiken tot op de grond en vormen zo een dichte, opgaande structuur. Een<br />
houtkant die op perceelsranden staat, kan deze functie vervullen (Govaere & Vandekerkhove<br />
2005).<br />
De zoom (ideaal 3-5m breed) is voornamelijk opgebouwd uit hoge, meerjarige kruiden. Deze<br />
kruiden vormen een belangrijke nectarbron voor tal van insecten. Door het ruigere karakter<br />
kunnen organismen hier ook beschutting vinden. Vele graslandsoorten hebben voor hun<br />
overwintering bijvoorbeeld meer beschutting nodig. Veel insecten slapen of verpoppen liefst in<br />
houtige vegetaties. Voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> vormt de zoom met zijn nectarplanten zoals<br />
boerenwormkruid, bramen, wilgenroosje, knoopkruid, distels,…een belangrijke nectarbron.<br />
Een ideale mantel-/zoomvegetatie bevat enkel inheemse en liefst streekeigen soorten. De mantel-<br />
/zoomvegetatie hoeft niet recht te zijn, het is beter te streven naar een golvende grens tussen<br />
struik- en kruidlaag, zodat de lengte van deze gradiëntrijke zone toeneemt. In- en uithammen<br />
creëren een rafelige of gekartelde bosrand, gunstig voor warmteminnende insecten. Een goede<br />
oriëntatie van mantel-/zoomvegetaties kan de kwaliteit van dit microklimaat nog verhogen.<br />
De ontwikkeling van een mantel-vegetatie kan gebeuren door aanplant van een houtkant (zie<br />
punt Beschutting) of door het creëren van licht in de bosrand. Voor een ontwikkeling van een<br />
goede zoom-vegetatie voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> volstaat een strook van ongeveer 3 meter die<br />
grenst aan de mantelvegetatie enerzijds en anderzijds overgaat in het hooiland. Indien men te<br />
maken heeft met grote percelen kan men de breedte van de zoomvegetatie uitbreiden tot<br />
maximaal 5 meter. Om verbossing tegen te gaan dient deze zone beheerd te worden. Dit beheer<br />
is afhankelijk van de snelheid van de natuurlijke successie. Meestal volstaat gefaseerd maaien en<br />
afvoeren van de vegetatie. Bijvoorbeeld elk jaar 1/3 tot 1/5 van de zoom maaien.<br />
Fig. 23. Matig voedselrijk grasland, met goed ontwikkelde mantel/zoom vegetatie (Perceel 363,<br />
foto: Marc Herremans).<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
52
Structuurvariatie<br />
Met structuurvariatie bedoelen we hier de kleine verschillen in vegetatiehoogte en –dichtheid<br />
binnen een perceel. Voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> blijkt deze variatie en het hieraan gekoppelde<br />
microklimaat van groot belang. De geprefereerde eiafzetplaatsen bevinden zich immers meestal<br />
op warme plekken met schaarse vegetatie.<br />
Structuurvariatie binnen vegetaties kan het gevolg zijn van verschillen in voedselrijkdom van de<br />
bodem, maar ook van het gevoerde beheer. Gefaseerd maaien leidt alvast tot een vorm van<br />
structuurvariatie doordat aangrenzende zones verschillen in maaidatum. Ook ‘slordig maaien’<br />
kan hiertoe bijdragen (hier en daar kleine plekjes ongemaaid laten). Indien hier en daar maaisel<br />
blijft liggen, leidt dit ook tot verschillen in de vegetatiehoogte. Plekken met schaarse begroeiing<br />
zijn vaak aanwezig op de meest voedselarme locaties in een perceel. Een doorgevoerd<br />
verschralingsbeheer van graslanden zal hierdoor automatisch leiden tot verhoogde<br />
structuurvariatie.<br />
Doordat paarden en koeien niet alles even kort grazen, leidt begrazing meestal tot variatie in de<br />
vegetatiestructuur. Er is echter een groot risico op overbegrazing, wat niet alleen tot een meer<br />
homogene begroeiing leidt, maar eveneens tot een hogere kans op begrazing van de<br />
waardplanten, vermindering van het nectaraanbod of zelfs vertrappeling van rupsen of poppen.<br />
Tenslotte kan gericht gewerkt worden aan het creëren van pioniersvegetaties. Het kleinschalig<br />
verwijderen van de voedselrijke toplaag bijvoorbeeld of het bewust dieper maaien op sommige<br />
plaatsen. Op deze plaatsen kunnen zich pioniers- en schrale vegetaties ontwikkelen die kunnen<br />
gebruikt worden als eiafzetplaats.<br />
Omvormingsbeheer van soortenarm naar bloemrijk grasland<br />
(Naar: Ontwikkeling van botanisch waardevol grasland, Bax, I. en Schippers, W., 1998)<br />
Veel graslanden bevinden zich momenteel in een suboptimale vorm voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />
Door het instellen van een specifiek verschralingsbeheer kunnen de graslanden na verloop van<br />
tijd omgevormd worden van biologisch weinig interessante tot interessante graslanden. Dit<br />
omvormingsbeheer is enkel mogelijk indien men rekening houdt met enkele basisregels.<br />
Om van een vegetatie met slechts enkele, zeer algemene (gras)soorten te komen tot een<br />
gevarieerde gras-kruidenmat moet een verandering optreden in de concurrentieverhouding tussen<br />
de verschillende plantensoorten. Productieverlaging is het middel om deze verschuiving te<br />
verkrijgen. Productieverlaging kan gerealiseerd worden door a) niet te bemesten en b) te maaien<br />
met afvoer van het maaisel. Gecombineerd, doorbreken deze maatregelen de grassendominantie<br />
en brengen ze de grasproductie in de regel vlot omlaag. Intensievere herstelmaatregelen zoals het<br />
afgraven van de voedselrijke toplaag (bouwvoor) zijn een andere efficiënte manier om aan een<br />
grondige verschraling te doen. Deze vaak ingrijpende vorm van natuurherstel wordt hier niet<br />
uitgewerkt.<br />
Bij een productieverlaging ruimen hoogproductieve grassen (zoals engels raaigras, gestreepte<br />
witbol, ...) het veld en ontstaan er vestigingsmogelijkheden voor een groot aantal andere, minder<br />
productieve en concurrentiekrachtige grassen en kruiden. Het voorkomen van plantensoorten is<br />
min of meer te relateren aan de hoogte van de gewasproductie en kan zo kenmerkend zijn voor<br />
een bepaalde ontwikkelingsfase. Uiteindelijk blijkt dat weinig productieve graslanden (op vaak<br />
voedselarme bodems) de meeste soorten herbergen.<br />
Beide aspecten zijn van belang voor een snelle afname van de voedselrijkdom:<br />
53<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
a) Niet bemesten<br />
De voedselrijkdom van een bodem is te beïnvloeden door maatregelen als bemesting, begrazing<br />
en maaibeheer. Bemesten blijkt veruit het meest effectieve stuurmiddel om de voedselrijkdom<br />
van een bodem te beïnvloeden. Het achterwege laten of zeer sterk reduceren van bemesting is<br />
dan ook de belangrijkste maatregel om in acht te nemen. In combinatie met maaien en afvoeren<br />
leidt deze maatregel in de meeste gevallen tot een snelle productiedaling.<br />
b) Maaien en afvoeren<br />
Maaien en afvoeren onttrekt voedingsstoffen (N,P, K) aan de grond. Er wordt ook gesproken van<br />
verschraling. Feitelijk is dit het geval wanneer niet langer aan de voor plantengroei optimale<br />
verhouding van N, P en K voldaan wordt en hierdoor minder dichte en lagere vegetaties<br />
ontstaan.<br />
Om een raaigrasweide (fase 0), grassen-mix (fase 1) of dominant stadium (fase 2) om te vormen<br />
naar een gevarieerd, kruidenrijk grasland (fase 3 en 4) is het effectief om de eerste maaibeurt<br />
“vroeg” uit te voeren (voor de typering van de fases, zie tabel 11). De tweede helft van mei (fase<br />
0 en 1) of uiterlijk de eerste week van juni (fase 2) is de meest geschikte periode omdat de<br />
dominante grassen dan hun energie steken in het doorschieten van de bloeistengels en het tot<br />
bloei komen. Door achterwege laten van N-bemesting wordt vervolgens de hergroei van deze<br />
dominante grassen vertraagd.<br />
In fase 0 en 1 profiteren hier allereerst een aantal andere grassoorten dan engels raaigras van. Dit<br />
geldt ook voor een aantal (éénjarige) kruiden. De meeste kruiden uit de fasen 3 en 4 kennen een<br />
tragere voorjaarsontwikkeling dan de dominante grassen van fase 2 (witbol, vossestaart en<br />
glanshaver). Na een vroege maaibeurt (voor half juni) groeien deze kruiden relatief snel door en<br />
onderdrukken de hergroei van de tot dan toe dominante grassoorten. Dit geldt met name voor de<br />
(na)zomerbloeiers onder de kruiden. Het zijn deze kruiden en een aantal minder productieve<br />
grassen (reukgras, rood zwenkgras en gewoon struisgras) die het totale jaarproductieniveau<br />
verlagen.<br />
Verschillen in maaidatum kunnen duidelijk tot uitdrukking komen op graslanden met éénzelfde<br />
geschiedenis en bodem. Bij een uitgestelde maaidatum (15 juni en 1 juli) in de fasen 0, 1 en 2<br />
blijven hoge jaarproducties en geringe botanische waarden jaar-in-jaar-uit gehandhaafd als<br />
gevolg van de blijvende grassendominantie. Dit fenomeen wordt nog eens versterkt door de<br />
ongestoorde zaadvorming van de dominante grassen. Mede hierdoor kan bijvoorbeeld het<br />
bekende dominant stadium met gestreepte witbod (fase 2 op zandbodem) jarenlang standhouden.<br />
In de onderstaande tabel worden de ideale maaitijdstippen per fase weergegeven.<br />
Tabel 11. Ontwikkelingsfasen en maairegime op kalkarme zand- en leemgronden (naar: Ontwikkeling van botanisch<br />
waardevol grasland, Bax, I. en Schippers, W. 1998).<br />
VOCHTIG TERREIN<br />
MATIG DROOG TERREIN<br />
DROOG TERREIN<br />
(bv. Glanshaver-verbond)<br />
(bv. Glanshaver-verbond)<br />
(bv. Dwerghaver- en Gewoon<br />
struisgras-verbond)<br />
Fase 0: Raaigrasweide Fase 0: Raaigrasweide Fase 0: Raaigrasweide<br />
Vrijwel gesloten, uniforme grasmat. Vrijwel gesloten, uniforme grasmat. Vrijwel gesloten, uniforme grasmat.<br />
De begroeiing heeft sterke glans. De begroeiing heeft sterke glans. De begroeiing heeft sterke glans.<br />
Engels raaigras bedekt meer dan 50%. Engels raaigras bedekt meer dan 50%. Engels raaigras bedekt meer dan 50%.<br />
Kleine open plekken , opgevuld met oa: Kleine open plekken , opgevuld met oa: Kleine open plekken , opgevuld met oa:<br />
vogelmuur, varkensgras en straatgras vogelmuur, varkensgras en straatgras vogelmuur, varkensgras en straatgras<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
54
Fase 1: Grassenmix Fase 1: Grassenmix Fase 1: Grassenmix<br />
Grof mozaïek van productieve grassen. Grof mozaïek van productieve grassen. Grof mozaïek van productieve grassen.<br />
Als kruiden voorkomen, is het Als kruiden voorkomen, is het<br />
"Haarden" van zeer algemene kruiden: vleksgewijs<br />
vleksgewijs<br />
kruipende boterbloem, witte klaver ed. Engels raaigras bedekt minder dan 50% Engels raaigras bedekt minder dan 50%<br />
Gestreepte witbol bereidt invasie voor. Open plekken opgevuld met kortlevende<br />
grassoort zachte dravik.<br />
Fase 2: Witbol-stadium Fase 2: Witbol-stadium Fase 3a: Gras-kruidenmix<br />
Gestreepte witbol, met zijn oud-roze Het matig productieve gras gestreepte In het nog grove grassenpatroon zijn<br />
kruiden als duizendblad, gewoon<br />
bloeipluimen in mei, voert de boventoon. witbol domineert de graslaag (>50%) biggenkruid en<br />
Algemene kruiden als veldzuring en De oud-roze gekleurde bloeipluimen schapenzuring aanwezig.<br />
scherpe boterbloem vergezellen de<br />
dominante grassoort.<br />
(mei) kruigen later een strokleur.<br />
Fase 3: Gras-Kruidenmix Fase 3: Gras-Kruidenmix Fase 3: Gras-Kruidenmix<br />
Matrix van minder productieve grassen, Matrix van minder productieve grassen, Matrix van minder productieve grassen,<br />
reuk-, rood zwenk- en gewoon reuk-, rood zwenk- en gewoon<br />
zoals reukgras en rood zwenkgras. struisgras.<br />
struisgras.<br />
Enkele kruiden zijn min of meer Enkele kruiden zijn min of meer Enkele kruiden zijn min of meer<br />
karakteristiek voor de vochttoestand: karakteristiek voor de vochttoestand: karakteristiek voor de vochttoestand:<br />
pitrus en echte koekoeksbolem. smalle weegbree en kleine klaver. smalle weegbree en kleine klaver.<br />
Zeer algemene kruiden van fase 1 en 2 De kruiden komen homogeen De kruiden komen homogeen<br />
komen homogeen verspreid voor (mix). verspreid voor (mix). verspreid voor (mix).<br />
Fase 4: Bloemrijk grasland Fase 4: Bloemrijk grasland Fase 4: Droog kruidenrijk grasland<br />
Matrix van laagproductieve grassen en Matrix van laagproductieve grassen met De grasproductie is zeer gering.<br />
schijngrassen. minder algemene kruiden.<br />
Russen, oa. biezeknoppen.<br />
Zeggen, oa. scherpe zegge.<br />
Groot aantal kruiden karakteristiek voor<br />
vochttoestand en grondsoort, zoals:<br />
kale jonker en gewone brunel<br />
Karakteristieke plantensoorten: Karakteristieke plantensoorten: Karakteristieke plantensoorten:<br />
pitrus, echte koekoeksbloem (F3), smalle weegbree en kleine klaver (F3)<br />
biezeknoppen, kale jonker, gewone<br />
brunel (F4)<br />
Fase Faseduur Maairegime<br />
duizendblad, gewoon biggenkruid,<br />
gewone veldbies,<br />
margriet, knoopkruid, gewone rolklaver<br />
(F4) schapenzuring en st. janskruid (F3)<br />
muizenoor, grasklokje en zandblauwtje<br />
(F4)<br />
Fase 0: Raaigrasweide 1 à 2 jaar 2 à 3 maal/jaar. 1ste snede: 2 de helft mei, kort de winter in.<br />
Fase 1: Grassenmix 1 à 2 jaar 2 à 3 maal/jaar. 1ste snede: 2 de helft mei, kort de winter in.<br />
Fase 2: Witbol-stadium 2 à 3 jaar 2 maal/jaar. 1 ste snede: 1 ste helft juni, 2 e snede: september<br />
Fase 3: Gras-Kruidenmix 2 à 4 jaar 2 maal/jaar. 1 ste snede: 2 e helft juni, 2 e snede: september<br />
2 maal/jaar. 1<br />
Fase 4: Bloemrijk grasland 4 à 8 jaar tot eindfase.<br />
ste snede: half juni/juli, 2 e snede:<br />
september/oktober<br />
55<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Instandhouding en herstel van de potentieel geschikte vegetaties voor de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong><br />
Droge heide<br />
Dit vegetatietype is nauwelijks nog aanwezig binnen het onderzochte gebied. Het lijkt ook niet<br />
realistisch om nog te streven naar heideherstel op een schaal die voldoende groot is om werkelijk<br />
te kunnen spreken van een “heide”. Wel zijn er in het gebied Meetshoven een aantal locaties<br />
waar zich plaatselijk droge heide ontwikkelt. Een gevarieerd landschap met heide-elementen kan<br />
gunstig zijn voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />
In de ruimere omgeving, meerbepaald het natuurgebied Averbode Bos & Heide en Heimolen te<br />
Gijmel wordt momenteel en/of in de toekomst gewerkt aan het herstel van droge heide. De<br />
geplande oppervlakte heide als doelvegetatie zal voldoende groot zijn om te kunnen fungeren als<br />
een volwaardig heide-ecosysteem. De afstand tot de kernpopulatie van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is<br />
echter momenteel te groot, waardoor natuurlijke kolonisatie als hoogst onwaarschijnlijk mag<br />
beschouwd worden.<br />
Indien er alsnog zou worden geopteerd om binnen het kerngebied aan heideherstel of –<br />
ontwikkeling te doen, dan liggen de beste vooruitzichten in gebieden waar reeds in de directe<br />
omgeving hoge natuurwaarden aanwezig zijn. De standaard herstelmaatregelen voor<br />
heidegebieden vanuit bemeste gronden betreffen het afplaggen van de nutriëntrijke toplaag tot<br />
net boven de A2-horizont (eventueel voorafgegaan met het verwijderen van bomen of struweel).<br />
Indien vertrokken wordt vanuit door intensieve landbouw gebruikte terreinen, dient de volledige<br />
bouwvoor tot aan de nutriëntarme en onverstoorde verwijderd te worden. Instandhoudingbeheer<br />
kan bestaan uit begrazing of gefaseerd maaien.<br />
Droge tot matig vochtige voedselarme graslanden<br />
Heischraal grasland is in het kerngebied nog nauwelijks aanwezig. Binnen het studiegebied is<br />
heischraal grasland in goed ontwikkelde vorm nog aanwezig in het natuurreservaat De<br />
Langdonken. Het is vooral de natte variant die hier aanwezig is. Heischraal grasland kan<br />
opnieuw gecreëerd worden door doorgedreven maaibeheer van graslandercelen op zandgrond of<br />
door verwijderen van de voedselrijke toplaag.<br />
In goed ontwikkelde heischrale graslanden is jaarlijks maaien niet altijd noodzakelijk aangezien<br />
het meestal gaat om zeer voedselarme en droge situaties. Enkel wanneer de vegetatie begint te<br />
veranderen, bijvoorbeeld door atmosferische aanrijking, kan men jaarlijks maaien om vervilting,<br />
verruiging en verbossing tegen te gaan. De mooiste vertegenwoordigers van droog heischraal<br />
grasland worden één keer per jaar gemaaid, meer bepaald begin augustus. Iets voedselrijkere<br />
heischrale graslanden krijgen een verschralingsbeheer, waarbij twee maal per jaar gemaaid<br />
wordt, namelijk eind juni en eind augustus of begin september.<br />
Het Dwerghaver-verbond komt optimaal voor onder schapenbegrazing, hoewel betreding,<br />
konijnenbegrazing, begrazing door ponys en gazonbeheer eveneens dit type in stand houden.<br />
Maaibeheer lijkt niet de beste beheersvorm voor het Dwerghaver-verbond (Zwaenepoel, 2006).<br />
Zoals eerder vermeld komt dit vegetatietype binnen het onderzochte gebied nog nauwelijks voor<br />
maar er zijn wel gedegradeerde relicten van terug te vinden. Een onderhoudbeheer dat de schrale<br />
vegetatie in stand houdt, en rekening houdt met de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>, bestaat uit het jaarlijks<br />
maaien in september of begin oktober. Indien het terrein verder verschraald dient te worden is<br />
een 1 ste maaibeurt aan te raden eind juni/begin juli en de 2 de maaibeurt in september of begin<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
56
oktober. Wanneer de vlinder aanwezig, is, dient de eerste maaibeurt vervroegd te worden tot<br />
begin juni.<br />
Het Gewoon struisgras-verbond met grasklokje-en zandblauwtje komt nog hier en daar voor in<br />
de regio. Deze vegetatie is cultuurgebonden, zij het van een cultuur die weg is, namelijk deze<br />
van een geringe nutriëntentoevoer in een globaal voedselarm landschap.<br />
Indien de vegetatie niet beheerd wordt, treedt al snel een vervilting en verruiging op. Hierbij<br />
komen soorten als sint janskruid en braam steeds meer op de voorgrond. Grasklokje is een soort<br />
die optimaal gedijt onder extensieve begrazing. In Vlaanderen bevinden de meeste standplaatsen<br />
van grasklokje zich momenteel in wegbermen door begrazing onder de prikkeldraad. Voor<br />
maaibeheer suggereert Zwaenepoel (1993) een niet jaarlijkse septembermaaibeurt, vanuit de<br />
vaststelling dat grasklokjes vaak overleven op plaatsen waar momenteel helemaal geen bewust<br />
beheer uitgevoerd wordt. Indien er een verruiging optreedtt is een jaarlijkse maaibeurt in<br />
september of begin oktober aan te raden. Extensieve begrazing is de beste beheersvorm. Het<br />
creëren van plekken met kaal zand stimuleert de kieming van soorten zoals schapenzuring en<br />
zandblauwtje.<br />
Het Glanshaver-verbond is erg belangrijk voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in de regio. Een gepast<br />
maaibeheer kan een groot verschil betekenen voor de duurzame instandhouding van zowel de<br />
vegetatie als de vlinderpopulatie. De traditionele eerste hooidatum kon men vroeger situeren<br />
tussen 11 juni (Sint-Barnabas) en 24 juni (Sint-Jansmis), tenminste als het weer meeviel<br />
(Lindemans 1952). De productie van het Glanshaver-verbond is zo hoog dat er in de regel twee<br />
tot zelfs drie keer per jaar kon gehooid worden. In wegbermen wordt een standaard-maairegime<br />
15 juni-15 september aanbevolen vanuit het bermbesluit. Specifieke goed ontwikkelde<br />
vegetatietypes kunnen echter vaak beter op alternatieve data gehooid worden. (Zwaenepoel 1993<br />
en 1998) schetst uitvoerig specifieke maaischema’s. Voor het Glanshaver-verbond van het<br />
scherpe boterbloem-rode klaver-type wordt een maairegime half juli-half september of half meihalf<br />
september aanbevolen. Indien het grasland gedomineerd wordt door grassen is het<br />
aangeraden om de eerste maaibeurt te laten plaatsvinden vóór half juni. Indien niet gemaaid<br />
wordt of het maaisel blijft liggen treed vervilting en verruiging op met een sterkte toename van<br />
het fluitenkruid-aspect.<br />
Vochtige venige graslanden / Blauwgraslanden<br />
Binnen het onderzochte gebied zijn er nog 2 vindplaatsen van deze vegetatie, Papendel te<br />
Begijnendijk, en het Vorsdonkbos-Turfputten dat gelegen is in de zoekzone. De vegetaties zijn in<br />
beheer van <strong>Natuurpunt</strong> en worden op een deskundige manier beheerd. Bij het maaibeheer wordt<br />
rekening gehouden met de gevoeligheid voor bodemcompactatie en insporing. Ook werd er<br />
gewerkt aan het herstellen van de oppervlakkige ontwateringsgreppeltjes wat essentieel is om de<br />
basenrijke kwel zijn werk te laten doen. De mogelijkheden voor oppervlakte-uitbreiding zijn<br />
eerder gering.<br />
Voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is het vooral van belang dat de overgang van deze graslanden naar<br />
drogere vegetaties (zoals het Glanshaver-verbond) verder uitgewerkt of gecreëerd wordt.<br />
57<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Beheermaatregelen in het kader van beheerovereenkomsten<br />
Optimaal beheer in functie van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zal meestal enkel kunnen uitgevoerd<br />
worden op percelen met een beschermde status. Het voortplantingsgebied van de vlinder bestaat<br />
echter voor een groot deel uit hooilanden in eigendom van particulieren. Door het uitwerken van<br />
realistische beheerovereenkomsten zou het leefgebied van de soort op korte termijn grondig<br />
verbeterd kunnen worden én een nuttige invulling kunnen gegeven worden aan de betrokken<br />
percelen waar ook de eigenaars financieel beter van worden. Afspraken, ondersteuning en advies<br />
via het afsluiten van beheerovereenkomsten met particulieren is dan ook één van de belangrijkste<br />
actiepunten in de bescherming van de soort. Hieronder beschrijven we enkele maatregelen die<br />
niet het ideale beheer zijn voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>, maar die realistisch zijn om als standaard<br />
onderhoudbeheer te kunnen worden ingezet.<br />
Maaifrequentie en –datum<br />
Heel wat hooilanden in eigendom van particulieren worden eerder te weinig dan te veel gemaaid.<br />
Door slechts één keer per jaar te maaien neemt de voedselrijkdom niet af en blijven de<br />
hooilanden vaak vastzitten in het “dominante grassen stadium”, gekenmerkt door een dichte en<br />
monotone grasmat. Vroeger op het jaar maaien op het hoogtepunt van de bloei van de dominante<br />
grassen benadeelt deze laatsten sterk waardoor er meer variatie ontstaat. Via aangepast<br />
maaibeheer kunnen percelen zich ontwikkelen tot bloemrijke hooilanden.<br />
De matig voedselrijke graslanden van het Glanshaver-verbond, die veruit het grootste<br />
oppervlakte bevatten aan leefgebied van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> kunnen best 2 maal per jaar<br />
gemaaid worden. In normale jaren dient de eerste maaibeurt best te gebeuren in de laatste helft<br />
van juni. De datum van de tweede maaibeurt hoeft niet zo precies te zijn, maar wel best nadat de<br />
vlinders zijn uitgevlogen. Dus ten vroegste eind augustus en best begin september. Tegen eind<br />
augustus zijn ook de meeste planten tot bloei en zaadzetting kunnen komen. Het is belangrijk dat<br />
hooilanden kort de winter ingaan, hierdoor staat de vegetatie er ideaal bij in het voorjaar wanneer<br />
de eerste generatie vlinders vliegt.Voor de voedselarme percelen van het Dwerghaver- en<br />
Struisgras-verbond kan een enkele maaibeurt volstaan, die best plaatsvindt eind augustus.<br />
Gefaseerd maaien<br />
Indien mogelijk is het aangeraden om bij het maaien telkens een deel van een perceel over te<br />
slaan, op die manier blijft er steeds een deel van de natuurlijke hulpbronnen aanwezig. Het is<br />
voldoende om bij elke maaibeurt een zone van 10 tot 15 % van de totale oppervlakte ongemaaid<br />
te laten. Het instellen van een gefaseerd maaischema zorgt ervoor dat de ongemaaide zone<br />
gemaaid wordt bij de volgende maaibeurt.<br />
Perceelsrandbeheer<br />
Perceelsranden vormen een zone waarbinnen op een eenvoudige manier en op korte termijn<br />
habitat kan worden gewonnen. Door een gefaseerd maaibeheer van perceelsranden kunnen deze<br />
snel omgevormd worden in kruidenrijke zomen waar nectar en beschutting gevonden kan<br />
worden. Hierbij dient de aandacht vooral te gaan naar zonbeschenen zijden van percelen. Een<br />
strook met een breedte van minimaal 3 meter, waarvan elk jaar 1/3 de op een gefaseerde manier<br />
gemaaid wordt lijkt voor het studiegebied het meest aangewezen. Elke zone wordt dus eenmaal<br />
om de drie jaar gemaaid.<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
58
Beschutting<br />
De aanplanting van hagen en houtkanten kan een bijdrage vormen aan het toenemen van<br />
beschutting voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> maar kan ook een bedreiging vormen indien niet gepast<br />
uitgevoerd. Het instrument kan via gemeentelijke subsidies ondersteund worden maar er zouden<br />
duidelijke randvoorwaarden moeten gesteld worden aan de uitvoering. Om gunstig te zijn voor<br />
de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> dient informatie verstrekt te worden over de wijze van aanplanten en de<br />
meeste geschikte oriëntatie van houtkanten. Voornamelijk in enkele grotere percelen is deze<br />
maatregel zinvol.<br />
59<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
7. Inschatting van de toekomstperspectieven voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in<br />
Vlaanderen<br />
De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is een dagvlinder met ogenschijnlijk weinig bijzondere ecologische eisen.<br />
Het is een nectar-generalist en zijn voornaamste waardplant veldzuring is een van de meest<br />
algemene plantensoorten in ons land. Toch is de soort in Vlaanderen dramatisch sterk<br />
achteruitgegaan, met zelfs een bijna-uitsterven tot gevolg.<br />
Drie factoren vormen waarschijnlijk de belangrijkste redenen voor deze achteruitgang:<br />
1. het sterk veranderd landgebruik waardoor het aandeel geschikte graslanden verminderde,<br />
2. de intensivering van het beheer van overblijvende geschikte graslanden en<br />
3. de toename van de gemiddelde stikstofdepositie.<br />
Deze laatste factor blijkt een rechtstreeks negatief effect te hebben op de overleving van de<br />
rupsen, wat kan verklaren waarom de soort het overal in Vlaanderen zo slecht doet.<br />
Dat de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> nog werd aangetroffen in de regio rond Begijnendijk hoeft dan ook<br />
geen toeval te wezen. Deze regio wordt gekenmerkt door een relatief lage stikstofdepositie en<br />
een beperkte omvorming van graslanden naar intensieve landbouw. Heel wat graslanden worden<br />
nog extensief beheerd. Door de kleinschalige structuur van het landschap zijn er heel wat<br />
overhoekjes en restgronden zonder productiedoeleinden.<br />
Het bestudeerde gebied vormt de belangrijkste en mogelijk enige kernpopulatie van de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen. Dat hier nog een aanzienlijke populatie voorkomt, toont aan dat het<br />
niet onmogelijk is om deze soort in Vlaanderen te behouden. Dat de soort nog over een vrij ruim<br />
gebied voorkomt, wijst er op dat ze over voldoende mobiliteit beschikt om het landschap met<br />
zijn huidige schaalgrootte te benutten.<br />
Toch vereist de populatie dringende aandacht, aangezien de waargenomen dichtheden bijzonder<br />
laag liggen en het aantal optimale leefgebieden zeer beperkt is. Er werden geen grote<br />
bronpopulaties aangetroffen. In het grootste deel van de potentiële vegetaties overleeft de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong> eigenlijk enkel ‘door toeval’. Slechte weersomstandigheden voor dagvlinders zoals<br />
in 2007 zullen een veel grotere impact hebben op kleine populaties dan op grote.<br />
Om de soort in deze regio te behouden is daarom een versterking van de bestaande kernen via<br />
bescherming en aangepast beheer noodzakelijk. Tegelijk zouden ondersteunende maatregelen<br />
naar verbetering van de kwaliteit van graslanden en verbindende elementen dienen te gebeuren<br />
tussen deze kernen. De eerste doelstelling kan gerealiseerd worden door aankoop en beheer van<br />
terreinen, maar ook de tweede benadering is essentieel voor een duurzaam behoud van de soort.<br />
Dit kan gerealiseerd worden via maatregelen door gemeenten en provincies en door het afsluiten<br />
van samenwerkings- of beheerovereenkomsten met privé-eigenaars en landbouwers. Deze<br />
zouden zowel moeten gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit van waard- en nectarplanten<br />
in graslandvegetaties, als op een toename van de structuurvariatie in het landschap.<br />
Deze beschermingsstrategie dient gekaderd te worden binnen een globale toekomstvisie van het<br />
gebied. Het gebied lijkt nood te hebben aan een toekomstvisie die de noden rond wonen, leven,<br />
aan landbouw doen en het behoud van natuurlijke waarden verenigt. De aanwezige<br />
natuurwaarden in landbouw- of woongebied hebben momenteel geen enkele vorm van<br />
bescherming, maar zijn te belangrijk om zomaar te laten verdwijnen, waar zonder visie en<br />
maatregelen momenteel een ernstig risico voor is.<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
60
Gezien de uniekheid van de aanwezigheid van een laatste populatie van een inheemse<br />
dagvlinder, en de realistische kansen op behoud in Vlaanderen, verdient de soort dan ook de<br />
nodige aandacht in dit proces. Als symboolsoort van voedselarme tot matig voedselrijke<br />
graslanden kan de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> dan ook een leidraad vormen bij het uitstippelen van de<br />
natuur-elementen in een globale toekomstvisie voor het gebied. De regio kan hiermee een<br />
voorbeeld vormen voor een extensief maar economisch rendabel en duurzaam Vlaams<br />
landschap.<br />
Buiten de bestudeerde regio liggen in de richting van Mechelen en Heist-op-den-Berg nog<br />
regio’s die in een vergelijkbare toestand zijn en waar de soort in de toekomst opnieuw naar zou<br />
kunnen uitbreiden. Gezien zijn onopvallend gedrag en het voorkomen in lage dichtheden is het<br />
niet onmogelijk dat de soort nog in enkele andere regio’s aanwezig is. Dit verdient dan ook de<br />
nodige aandacht van natuurstudieliefhebbers en betrokken overheden. Een mogelijke<br />
bijkomende populatie werd ons in de loop van het project gemeld uit de regio Antwerpen maar<br />
het voorkomen van de soort kon hier in 2007 niet bevestigd worden. Ook deze waarnemingen<br />
verdienen meer onderzoek.<br />
Samengevat lijken er realistische kansen voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen, maar zijn<br />
soortgerichte aandacht én actieve maatregelen dringend nodig om de soort te kunnen behouden.<br />
61<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
8. Stappenplan voor een duurzame bescherming<br />
De bestudeerde regio lijkt de beste kansen te hebben voor het behoud en de uitbreiding van<br />
de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen. Hieronder sommen we puntsgewijs de mogelijke<br />
stappen op voor een duurzame bescherming van deze soort.<br />
1. Ontwikkelen van een visie op het behoud van bedreigde soorten in zgn.<br />
‘rasterlandschap’<br />
-prioriteiten stellen<br />
-expliciet maken soortgerichte benadering<br />
2. Opmaak van een soortbeschermingsplan voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
-beleidssamenvatting van status en bedreigingen<br />
-aanduiden van prioriteiten inzake bescherming<br />
-inschatting van de belangrijkste knelpunten mbt habitatkwaliteit en connectiviteit<br />
-aanduiden verantwoordelijk niveau (nationaal/provinciaal/lokaal/…)<br />
3. Duurzame bescherming van kernpopulaties<br />
-via gebiedsgericht beleid + soortspecifieke aandacht<br />
-vrijstelling van de meest kansrijke percelen via aankoop<br />
-instellen van beheer met aandacht voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
-evaluatie van actueel beheer op reeds beschermde percelen<br />
-overleg met terreinbeherende instanties over maatregelen<br />
4. Ontwikkelen van beschermingsmaatregelen voor de populatie in het buitengebied<br />
-indeling prioritaire percelen – mogelijk relevante percelen, rekening houdend<br />
met totale oppervlakte leefgebied, kwaliteit leefgebied en isolatie<br />
-bepalen van eigendomsstructuur van prioritaire percelen<br />
-uitwerken van systeem van beheerovereenkomsten i.s.m. gemeenten en provincie<br />
-overleg met gemeentelijke en provinciale overheden ivm gunstig beheer van<br />
bermen, overhoekjes en gemeente-eigendommen<br />
-extra aandacht voor percelen met belangrijke rol als stapsteen,<br />
verbindingselement of bronpopulatie<br />
-bewustmaking van bevolking<br />
-betrokkenheid genereren en individuele verantwoordelijkheid stimuleren<br />
5. Opvolging van de toestand van de populatie en het effect van de genomen maatregelen<br />
-opvolgen van de evolutie van de verspreiding van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
-regelmatig inschatten van de voor- of achteruitgang van de populatie<br />
-opvolgen van de effecten van soortgericht beheer<br />
-opvolgen van de effecten van beheerovereenkomsten<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
62
9. Referenties<br />
Bal, D., Beije, H.M., Fellinger, M., Haveman, R., Van Opstal, A.J.F.M. & Van Zadelhoff, F.J.<br />
2001. Handboek Natuurdoeltypen. KNNV Uitgeverij, Utrecht<br />
Bax., I.H.W. & Schippers, W. 1998. Veldgids Ontwikkeling botanisch waardevol grasland,<br />
Dienst Landelijk Gebied en Adviesgroep Vegetatiebeheer van het Informatie- en Kenniscentrum<br />
Natuurbeheer.<br />
Bens, O. S. 2002. De Aardbeivlinder en de Bruine <strong>vuurvlinder</strong> in het Bargerveen. De<br />
Vlinderstichting, Wageningen, SV2002.02.<br />
Bink, F. A. 1992. Ecologische atlas van de dagvlinders van Noordwest-Europa, Schuyt & Co<br />
Uitgevers, Haarlem.<br />
Bos F., Bosveld, M., Groenendijk, D. Van Swaay & Wynhoff, I. 2006. De dagvlinders van<br />
Nederland, verspreiding en bescherming, KNNV Uitgeverij, Utrecht<br />
Bosveld, M.A. 2000. Achteruitgang van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> (Lycaena tityrus) in Nederland.<br />
De Vlinderstichting Wageningen, SV2000.05<br />
Cortens, J., Vanreusel, W., Jacobs, M. & Van Dyck, H. 2005. Bermbeheer en connectiviteit<br />
gemeten met drie dagvlindersoorten. Verkennende case-studie in de omgeving van Herentals<br />
(provincie Antwerpen). Rapport van de Universiteit Antwerpen, Wilrijk i.o.v. Ministerie van de<br />
Vlaamse Gemeenschap, Afdeling AMINABEL, Cel Natuurtechnische Milieubouw, Antwerpen.<br />
Fiedler, K. 1991a. Systematic, evolutionary, and ecological implications of myrmecophily within<br />
the Lycaenidae (Insecta: Lepidoptera: Papilionoidea). Bonner Zool Monogr 31: 1-210.<br />
Fiedler, K. 1991b. European and Northwest African Lycaenidae (Lepidoptera) and their<br />
associations with ants. J Res Lepid 28: 239-257.<br />
Fischer, K. & Fiedler, K. 2000. Response of the copper butterfly Lycaena tityrus to increased<br />
leaf nitrogen in natural food plants: evidence against the nitrogen limitation hypothesis.<br />
Oecologia 124: 235–241.<br />
Govaere L. & Vandekerkhove K. 2005. Specifiek biotoop- en soortenbeheer in bossen :<br />
methodologische ondersteuning, Deel II : Beschrijvende fiches. Rapport IBW Bb R 2005.007.<br />
Govaere, L. & Vandekerkhove, K. 2005. Specifiek biotoop- en soortenbeheer in bossen :<br />
methodologische ondersteuning, Deel II : Beschrijvende fiches, Rapport IBW Bb R 2005.007.<br />
Hanski, I. & Gilpin, M. E. 1997. Metapopulation Biology. Academic Press, San Diego.<br />
Maes, D. & Van Dyck, H. 1999. Dagvlinders in Vlaanderen - Ecologie, verspreiding en behoud.<br />
Stichting Leefmilieu i.s.m. het Instituut voor Natuurbehoud, Antwerpen, Brussel.<br />
Maes, D. & Van Dyck, H. 2001. Butterfly diversity loss in Flanders (north Belgium): Europe's<br />
worst case scenario? Biological Conservation 99: 263-276.<br />
Stortelder, A. H. F., van Dort, K. W., Schaminée, J. H. J. & Smits, N.A.C. 1999. Beheer van<br />
bosranden. Van scherpe grens naar soortenrijke gradiënt. KNNV uitgeverij, Utrecht.<br />
63<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Tax, M. 1989. Atlas van de Nederlandse dagvlinders. Vereniging tot behoud van<br />
Natuurmonumenten in Nederland/De Vlinderstichting, ‘s Graveland/Wageningen.<br />
Tolman, T. & Lewington, R. 1999. De nieuwe Vlindergids. Tirion Uitgevers BV, Baarn.<br />
Van den Broeck, D., Herremans, M., Polfliet, T., Vanreusel, W. & Van Dorsselaer, P. 2007.<br />
Monitoring van ammoniak en zwaveldioxide met korstmossen in Vlaams-Brabant. Rapport<br />
<strong>Natuurpunt</strong> Studie 2007/7.<br />
Van Swaay, C. & Warren, M. 1999. Red Data Book of European Butterflies (Rhopalocera).<br />
Nature and Environment n° 99. Council of Europe Publishing, Strasbourg.<br />
Vanreusel, W., Cortens, J. & Van Dyck, H. 2002. Herstel van bedreigde dagvlinderpopulaties in<br />
en om het Nationaal Park Hoge Kempen. Rapport van de Universiteit Antwerpen, Wilrijk, i.o.v.<br />
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Natuur.<br />
Vanreusel, W., Cortens, J., Jacobs, M. & Van Dyck, H. 2005. Uitbreidingsmogelijkheden voor<br />
het leefgebied van de met uitsterven bedreigde Veldparelmoervlinder. Een verkennende studie in<br />
Oost-Limburg. Rapport van de Universiteit Antwerpen, Wilrijk i.o.v. Ministerie van de Vlaamse<br />
Gemeenschap, Afdeling AMINABEL, Cel Natuurtechnische Milieubouw, Antwerpen.<br />
Vanreusel, W., Maes, D. & Van Dyck, H. 2000. Soortbeschermingsplan gentiaanblauwtje.<br />
Rapport van de Universiteit Antwerpen, Wilrijk, i.o.v. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,<br />
Afdeling Natuur.<br />
Wallis De Vries, M. F. 2001. Habitat quality assessment and its role in the conservation of the<br />
butterfly Melitaea cinxia. Proceedings of the Section Experimental and Applied Entomology of<br />
the Netherlands Entomological Society 12: 141-146.<br />
Werkman, E.R. 1999. De Bruine <strong>vuurvlinder</strong> in Zuidoost-Groningen. De Vlinderstichting,<br />
Wageningen, rapport SV 99.04<br />
Wervenbos K. 1994. Onderzoek naar het voorkomen en de ecologie van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />
De Vlinderstichting.<br />
Zwaenepoel A. 1998. Werk aan de berm! Handboek botanisch bermbeheer. Stichting Leefmilieu<br />
vzw/Kredietbank (i.s.m. AMINAL-Afdeling Natuur), Antwerpen.<br />
Zwaenepoel, A., T'jollyn, F., Vandenbussche, V. & Hoffmann, M. 2002. Systematiek van<br />
natuurtypen voor het biotoop grasland. Instituut voor Natuurbehoud, Brussel.<br />
Zwaenepoel, A. 1993. Beheer en typologie van wegbermvegetaties in Vlaanderen. Universiteit<br />
Gent.<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
64
Bijlagen<br />
Bijlage 1. Bespreking van de vegetatietypes van belang voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />
Bijlage 2. Overzichtskaart van het studiegebied met aanduiding van de gekarteerde percelen en<br />
het voorkomen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />
Bijlage 3. Overzicht van de onderzochte graslanden en belangrijkste kenmerken.<br />
65<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Bijlage 1 - Bespreking van de vegetatietypes van belang voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
Hier worden de vegetatietypes besproken met hun geschiktheid voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>,<br />
alsook de toestand binnen het studiegebied. De hier vernoemde vegetatietypes vormen in theorie<br />
alle mogelijk geschikt leefgebied (of onderdeel) voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> op de hogere<br />
zandgronden. De types volgen de classificatie van Bal et al. (2001) en zijn gerangschikt van<br />
droog en voedselarm naar vochtig en voedselrijker.<br />
Heel wat van de in het gebied aanwezige vegetatietypes zijn door een veranderend beheer en<br />
milieukarakteristieken vaak gedegradeerd en bevatten soms nog slechts een “uitgedunde”<br />
soortensamenstelling. Door de overlap van kensoorten en de degradatie van de aanwezige<br />
vegetaties -met als gevolg het verlies van de kensoorten-, is het niet altijd eenvoudig te bepalen<br />
tot welk vegetatietype een grasland behoort. Binnen het projectgebied zijn soms slechts enkele,<br />
vaak gedegradeerde, relicten van de droge en vochtige schraallandtypes aanwezig. Het zijn deze<br />
versnipperde en vaak geïsoleerde zones waar de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zijn laatste toevluchtsoord<br />
vindt. Ook de overgangszones die soms moeilijk onder te brengen zijn binnen 1 type blijken<br />
vaak geschikt te zijn als leefgebied voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>, m.a.w. het leefgebied van de<br />
<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> valt niet altijd samen met de (artificiële) grenzen van de vegetatietypes.<br />
Ook dient onderstreept te worden dat de aanwezigheid van een combinatie van verschillende<br />
vegetatietypes vaak noodzakelijk is voor het onderhouden van een duurzame vlinderpopulatie.<br />
1. Droge heide<br />
Vegetatiebeschrijving<br />
Het woord “heide” wordt vaak in ruime zin benaderd, en klassiek omschreven als een<br />
altijdgroene dwergstruikformatie, zonder of met weinig bomen of struiken, en met een doorgaans<br />
goed ontwikkelde moslaag. In Vlaanderen betreft het van de heidefamilie (Ericaceae)<br />
voornamelijk de dwergstruiken struikhei (Calluna vulgaris) en gewone dophei (Erica tetralix).<br />
Heide wordt vaak min of meer op landschapsniveau benaderd. Daar horen o.a. ook stuifduinen,<br />
vennen en struwelen bij. Het slaat op een complex halfnatuurlijk landschap, dat evenwel op vele<br />
plaatsen slechts als relict teruggevonden wordt. De heide is in onze streken een halfnatuurlijke<br />
vegetatie onstaan onder invloed van de mens, na beweiding en rooien van het loofbos. Door een<br />
sterke begrazing en uitputting van de bodem ontstonden open vlakten, die snel ingenomen<br />
werden door heidestruiken, die hier en daar reeds langs bosranden en op open plekken<br />
voorkwamen.<br />
Een heidegemeenschap kan enkel in stand gehouden wordt door beheer. Wanneer het beheer<br />
ophoudt gaat de successie door richting loofbos (Eiken-Berkenbos). Door de impact van<br />
eutrofiëring kan de heide bij het wegvallen van het beheer en het verouderen snel vergrassen.<br />
Heiden zijn in het bijzonder belangrijke habitats voor ongewervelden, zowel naar soortenrijkdom<br />
als naar aandeel zeldzame soorten. De resten van heidevegetaties langs paden, wegen en op de<br />
kapvlakten van dennenbossen, maar vooral de uitgestrekte graslanden buiten de beekdalen in de<br />
Antwerpse Kempen en in Limburg, herinneren nog aan de vroegere weidse heidevelden in<br />
Vlaanderen. Ontginningen lieten hiervan bijna niets over. Naast de landschappelijke relicten zijn<br />
er nog de talrijke toponiemen die voor zich spreken (Pijpelheide, Hoge heide, Achterheide, enz),<br />
allemaal plaatsaanduidingen die aan het vroegere landschap doen herinneren.<br />
Geschiktheid voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
Droge heide vormt een geschikt leefgebied voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. In Nederland bereikt de<br />
soort zelfs haar hoogste dichtheden op droge heideterreinen (Bos et al. 2006). Uit terreinbezoek<br />
(Hoge Veluwe) en literatuur blijkt echter dat de populaties steeds voorkomen in de rijkere delen<br />
van de droge heide of overgangen naar rijkere vegetatietypes, zoals voormalige akkers en<br />
kleinschalige landbouwpercelen of wegbermen in de omgeving van de heide. Deze locaties<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
66
evatten immers tal van nectarplanten zoals jacobskruiskruid en akkerdistels. Op de locaties van<br />
voorkomen in de droge heide is veldzuring praktisch afwezig, wat doet veronderstellen dat de<br />
vlinder hier gebruik maakt van de talrijk aanwezige schapenzuring.<br />
Voorkomen binnen studiegebied<br />
Binnen het onderzochte gebied zijn er enkel nog relicten van droge heideterreinen aanwezig.<br />
Zoals in de Kempen praktisch overal plaatsvond, werden de droge heideterreinen ontgonnen.<br />
Hier en daar (zoals in Meetshoven) zijn nog relicten aanwezig, elders herinneren enkele<br />
indicatorsoorten in de bermen of bosranden nog aan het voormalige schrale karakter van de<br />
heideterreinen.<br />
Op het vegetatietype droge heide kan de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> binnen het onderzochte gebied dus<br />
niet terugvallen. Het lijkt niet echt realistisch om binnen het studiegebied aan grootschalige<br />
heiderestauratie te doen, wel kan kleinschalig heideherstel bijdragen aan een gevarieerd<br />
landschap voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />
Foto 1. Droge heide als leefgebied van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in de Hoge Veluwe, Nederland. Het zijn vooral de<br />
matig voedselrijke graslandjes en akkers die ingebed zitten in de droge heide die het belangrijkste onderdeel vormen<br />
van het leefgebied van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Waardplant is hier waarschijnlijk schapenzuring (foto: Ilf Jacobs).<br />
2. Heischraal grasland (Nardo-Galion)<br />
Vegetatiebeschrijving<br />
Heischrale graslanden zijn vegetaties op arme, meestal zure bodems, waarin grassen of lokaal<br />
ook grasachtigen (zeggen, russen) domineren, maar kruiden en dwergstruiken eveneens talrijk<br />
67<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
in aanwezig zijn. Op grotere schaal ontstond heischraal grasland door maaien, kappen, beweiden<br />
en branden van heidevegetaties of kalkgrasland. De Associatie van liggend walstro en<br />
schapengras vormt de droge variant, de Associatie van liggende vleugeltjesbloem en<br />
heidekartelblad de vochtige.<br />
Vanaf de opkomst van kunstmest verdween heischraal grasland aan een ontzagwekkend tempo.<br />
De soortenrijkdom van heischraal grasland is aanzienlijk hoger dan die van hun heidetegenhangers.<br />
De soortenrijkste omstandigheden zijn aan te treffen in overgangen naar andere<br />
types grasland. Zo zijn de bloem- en soortenrijkste graslanden vaak gesitueerd in de overgang<br />
van vochtig heischraal grasland naar het Glanshaver-verbond.<br />
Heischraal grasland wordt bedreigd door verdroging, eutrofiëring en vermesting,<br />
stikstofdepositie uit de lucht, bebouwing, verharding van wegen, vergrassing, verbossing,<br />
overbetreding, en overrecreatie. Stikstofdepositie vanuit de lucht of fosfaataanrijking vanuit<br />
aangrenzende naaldhoutaanplantingen zorgt op heel wat plaatsen voor een vergrassing van<br />
heischraal grasland met monotone pijpenstrootje- of bochtige smele-graslanden tot gevolg. Het<br />
achterwege laten van beheer leidt tot verstruweling en verbossing.<br />
De te kleine oppervlakte van veel heischraal graslandrelictjes is blijkbaar een probleem voor de<br />
overleving van veel van de meer kritische soorten. Dit geldt zowel voor fauna- als floraelementen.<br />
Geschiktheid voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
Heischraal grasland en vooral de droge variant hiervan is één van de geschikte biotopen voor de<br />
<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Binnen het onderzochte gebied is de oppervlakte van deze vegetatie echter te<br />
klein om van betekenis te zijn voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />
Voorkomen binnen studiegebied<br />
Heischraal grasland is een grasland met vrij hoge natuurlijkheidsgraad. Het is gevoelig voor<br />
veranderend beheer en milieukarakteristieken, heischraal grasland behoort daarom in het<br />
studiegebied -samen met het traditionele beheer van dit type graslanden- tot het verleden. Vooral<br />
vanaf de opkomst van kunstmest en de verdere industrialisering van de landbouw moest dit<br />
vegetatietype het onderspit delven.<br />
In het studiegebied werden tijdens het onderzoek zeer weinig vegetaties aangetroffen die men<br />
heischraal grasland kan noemen. Hier en daar zijn nog relicten terug te vinden met heischrale<br />
eigenschappen, vnl. langs oude spoorlijnen, of lineair onder prikkeldraden, houtkanten of in<br />
wegbermen. Nochtans is dit vegetatietype typisch voor de streek en werd de Associatie van<br />
liggende vleugeltjesbloem en heidekartelblad met opnamen gedocumenteerd in Begijnendijk-<br />
Betekom (inops en gentianetosum), Aarschot (gentianetosum) en Rotselaar-Wezemaal (inops)<br />
(A. Zwaenepoel, ea 2002)<br />
3. Dwerghaver-verbond (Thero-Airion Tüxen 1951)<br />
Vegetatiebeschrijving<br />
Het Dwerghaver-verbond is een vegetatietype van droge, zure tot neutrale zandgronden, die<br />
minder stuiven en iets vochtiger en humeuzer zijn dan deze van het Buntgras-verbond. Het type<br />
komt optimaal voor onder schapenbegrazing, hoewel betreding, konijnenbegrazing, begrazing<br />
door ponys, gazonbeheer, … eveneens het type in stand kunnen houden. Eenjarigen maken een<br />
belangrijk deel uit van de vegetatie, maar in graslanden met meerjarige soorten kunnen<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
68
egrazing, graafwerk van mestkevers en dergelijke voor voldoende micro-variatie zorgen zodat<br />
ook hierin het Dwerghaver-verbond voorkomt.<br />
Vijf kensoorten zijn relevant voor Vlaanderen: vroege haver, vogelpootje, zilverhaver, klein<br />
tasjeskruid en dwergviltkruid. De soortenrijkdom van deze vegetatie varieert nogal sterk, omdat<br />
overgangssituaties met andere vegetatietypes eerder regel dan uitzondering zijn. Hoe<br />
voedselarmer de bodem hoe soortenarmer ook deze vegetatie in de regel.<br />
Foto 2. Dwerghaver-verbond met o.a. dwergviltkruid, veldzuring en schapenzuring in<br />
schrale snel opwarmende situatie. Op dit terrein in W. Polen werden verschillende de<br />
<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>s waargenomen (foto: Ilf Jacobs).<br />
Geschiktheid voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
Binnen het onderzochte gebied werd de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> verschillende keren waargenomen op<br />
graslanden van dit type. Ook de relictpopulatie van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> die zich tot voor kort<br />
bevond in het havengebied te Berendrecht (Antwerpen), kwam eveneens voor op een vegetatie<br />
van het Dwerghaver-verbond.<br />
Voorkomen binnen studiegebied<br />
Het Dwerghaver-verbond komt binnen de onderzochte zone nog op een klein aantal plaatsen<br />
voor. Het type komt optimaal voor onder schapenbegrazing, hoewel het ook door betreding,<br />
konijnenbegrazing, begrazing door pony’s en zelfs gazonbeheer in stand kan worden gehouden.<br />
Door het droog en voedselarm karakter te combineren met een hoge begrazingsdruk, worden<br />
situaties gecreëerd met veel microvariatie, kaal zand en pioniersvegetaties waarin schapenzuring<br />
69<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
vaak massaal aanwezig is. Uit de overblijvende relicten zijn in door een verkeerd beheer,<br />
veranderde milieucondities en de beperkte oppervlakte, bijna alle typische soorten verdwenen.<br />
Vaak zijn door verrijking de vegetaties eerder aan het evolueren richting het droge type van het<br />
Glanshaver-verbond. Het Dwerghaver-verbond is met opnamen in Brabant, en in de ruime regio<br />
rond het onderzochte gebied, gedocumenteerd van: Begijnendijk-Betekom, Scherpenheuvel<br />
Zichem en Aarschot. (A. Zwaenepoel, ea 2002).<br />
Foto 3. Dwerghaver-verbond zoals het nog schaars voorkomt in het onderzochte gebied, met veel gewoon<br />
biggenkruid, schapenzuring en zilverhaver (Antwerpse Kempen). (Bron: Systematiek van natuurtypen voor<br />
Vlaanderen, Graslanden, A. Zwaenepoel, ea, 2002).<br />
4. Gewoon struisgras-verbond (Plantagini-Festucion) (Grasklokje-vegetaties)<br />
Vegetatiebeschrijving<br />
Het verbond behoort tot de droge graslanden op zandgrond, het onderscheidt zich van het<br />
Dwerghaver-verbond (Thero-Airion) door een geringer aandeel eenjarigen en een meer gesloten<br />
grasmat, waarin gewoon struisgras, gewoon reukgras, gestreepte witbol, rood zwenkgras,<br />
zandzegge, smalle weegbree, duizendblad, geel walstro en gewone rolklaver een vrij belangrijke<br />
rol spelen. De bodem is licht nitraathoudend, ten gevolge van lichte bemesting, als gevolg van<br />
beweiding of recreatie.<br />
Vooral de Associatie van gewoon struisgras en grasklokje (Festuco-Thymetum serpylli,Tüxen<br />
1937) lijkt van belang voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />
Grasklokje komt in Vlaanderen veruit meest voor in het Gewoon struisgras-verbond (Plantagini-<br />
Festucion). In vergelijking met de Nederlandse situatie, beschreven door Weeda et al. (1996),<br />
zijn de Vlaamse vegetaties ruiger. Strikte soorten uit de Klasse der droge zandgronden zijn oa<br />
zandblauwtje en gewoon biggenkruid. Soorten die deze klasse gemeen heeft met een of<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
70
meerdere andere klassen overheersen vanwege hun dominantie: gewoon struisgras, smalle<br />
weegbree, gewoon reukgras, rood zwenkgras, veldbeemdgras, muizenoortje en schapenzuring.<br />
De Klasse der vochtige graslanden is eveneens vrij goed vertegenwoordigd met gestreepte<br />
witbol, veldzuring, gewone hoornbloem, kleine klaver, paardenbloemen, wilde peen).<br />
De Klasse der ruderale gemeenschappen is eveneens zeer nadrukkelijk aanwezig met klein<br />
streepzaad, kweek, boerenwormkruid, bijvoet, canadese fijnstraal, vlasbekje en sint-janskruid.<br />
Sint-Janskruid is een constante soort in de Grasklokjesvegetaties. Deze soort zit op de overgang<br />
tussen de droge en de ruderale graslanden. Zwaenepoel (1993) constateert dat sint-janskruid in<br />
wegbermen een optimum vertoont in het Vlasbekje-Sint-Janskruid-type (type 25), dat tot de<br />
Associatie van bijvoet en boerenwormkruid subAssociatie hypericetosum gerekend wordt. Dit is<br />
wellicht een situatie die de laatste decennia ontstaan is. Het oprukken van deze associatie is<br />
trouwens de vermoedelijk belangrijkste doodsteek voor vele grasklokjesvegetaties.<br />
Grasklokje is een cultuurvolger, zij het van een cultuur die verdwenen is, namelijk deze van een<br />
geringe nutriëntentoevoer in een globaal voedselarm landschap. Het verbond is niet algemeen,<br />
maar wordt nog snel zeldzamer. De grasklokjesvegetaties zijn in Vlaanderen sterk bedreigd door<br />
vermesting, stikstofdepositie uit de lucht, verharden van wegen en voedselaanrijkende<br />
omstandigheden in het algemeen. Slecht wegbermbeheer, verdwijnen van aanpalend<br />
landbouwgrasland en floravervalsing vormen acute bedreigingen. De combinatie van verstoring<br />
en voedselaanrijking leidt meestal in eerste instantie tot een successie naar de Associatie van<br />
bijvoet en boerenwormkruid (Tanaceto-Artemisietum), meer bepaald de subAssociatie<br />
hypericetosum (= agrostietosum).<br />
Geschiktheid voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
Bruine <strong>vuurvlinder</strong> lijkt vooral gebruik te maken van dit vegetatietype indien de verruiging niet<br />
te ver is gevorderd en indien er voldoende kale (snel opwarmende) grond aanwezig is. Ook het<br />
aandeel waardplanten neemt af bij verruiging. Binnen het Gewoon struisgras-verbond lijkt<br />
vooral de Associatie van gewoon struisgras en grasklokje (Festuco-Thymetum serpylli,Tüxen<br />
1937) van belang voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />
71<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Foto 4. Braakliggend terrein in Begijnendijk (perceel n° 17) met vegetatie van het Gewoon struisgras-verbond.<br />
Aanwezige soorten zijn o.a. rapunzelklokje, sint janskruid, braam, gewoon duizendblad, knoopkruid,<br />
boerenwormkruid,... (foto: Ilf Jacobs).<br />
Voorkomen binnen studiegebied<br />
Binnen het onderzochte gebied zijn enkele percelen van dit type te vinden. De vegetatie wordt er<br />
meestal gekenmerkt door de aanwezigheid van zandblauwtje, gewoon biggenkruid, grasklokje en<br />
schapenzuring. Het betreft meestal uit gebruik geraakte arme landbouwgronden. Het lijkt er<br />
soms op dat deze vegetatie optreedt als pioniersvegetatie vanuit relictpopulaties of de zaadbank.<br />
Door de uitgebruikname en het hiermee gepaard gaande tekort aan beheer, treedt er vaak een<br />
verruiging op. Plantensoorten die toenemen bij verruiging zijn vooral sint janskruid, braam en<br />
boerenwormkruid. In de eerste fase zorgt deze verruiging voor meer beschutting en nectar, maar<br />
uiteindelijk leidt ze tot verruiging en verbossing, waardoor de percelen ongeschikt worden voor<br />
de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />
Ook op braakliggende bouwgronden is deze vegetatie soms terug te vinden, deze terreinen liggen<br />
echter dikwijls te geïsoleerd om werkelijk een deel uit te maken van een leefgebied.<br />
De Associatie van gewoon struisgras en grasklokje (Festuco-Thymetum serpylli Tüxen 1937)<br />
is in Brabant met opnames gedocumenteerd van Begijnendijk te Betekom. (A. Zwaenepoel, ea<br />
2002)<br />
Het aantal plaatsen waar deze vegetatie voorkomt is zeer beperkt en door hun situering in het<br />
landschap lijken ze ook geen lang leven beschoren. Bij voortschrijdende verruiging van de<br />
braakliggende terreinen en bouwactiviteiten zal dit vegetatietype naar alle waarschijnlijkheid op<br />
korte termijn sterk reduceren.<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
72
Foto 5. Braakliggende bouwgrond op droge zandgrond in Begijnendijk met vegetatie in de grijze zone tussen het<br />
Gewoon struisgras-verbond en Dwerghaver-verbond. Met soorten als o.a. zandblauwtje en gewoon biggenkruid,<br />
gewoon reukgras, en schapenzuring (foto: Wouter Vanreusel).<br />
5. Glanshaver-verbond (Arrhenatherion elatioris)<br />
Vegetatiebeschrijving<br />
Het Glanshaver-verbond is in zijn karakteristieke Vlaamse verschijningsvorm een hooiland of<br />
wegbermvegetatie, waarin soorten als glanshaver, groot streepzaad, grote bevernel, pastinaak,<br />
gewone bereklauw, fluitenkruid, … meestal het aspect bepalen. Het verbond is best ontwikkeld<br />
op de voedselrijkere, vochtige bodems (zandleem, leem en klei) en is daardoor ook een van de<br />
meest productieve graslandvegetaties in Vlaanderen. Een lichte bemesting van dit soort<br />
graslanden was gebruikelijk. Behalve stalmest werd ook bevloeiing toegepast als bemesting.<br />
Door het afnemen van het zuivere hooibeheer en door de intensievere landbouw in het algemeen<br />
zijn nauwelijks nog grote oppervlakten goed ontwikkeld Glanshaverhooiland bewaard gebleven<br />
buiten de reservaatsfeer. Op bermen en dijken komt het type, zij het in enigszins gewijzigde<br />
vorm, wél nog talrijk voor.<br />
Voor Vlaanderen blijken groot streepzaad, glad walstro en grote bevernel de beste kensoorten.<br />
Gewone glanshaver kan in Vlaanderen niet als kensoort voor het Glanshaver-verbond gelden. Ze<br />
heeft weliswaar een hoge presentie, maar in de mooiere vertegenwoordigers van het Glanshaververbond<br />
zijn andere grassen, zoals gewoon reukgras, rood zwenkgras of grote vossestaart vaak<br />
co-dominant of zelfs helemaal dominant. In tal van wegbermen en landbouwhooilanden in de<br />
Kempen komt de Rompgemeenschap dominant-[Arrhenatheretalia] voor met veldzuring,<br />
scherpe boterbloem, margriet, gewone brunel, grasmuur, gewone hoornbloem … De dominante<br />
grassen zijn meestal gewoon reukgras, gestreepte witbol, ….<br />
73<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Foto 6. Grasland in met een (gedegradeerde) vegetatie van het Glanshaververbond.<br />
Aspectbepalend zijn de bloeistengels van veldzuring en scherpe<br />
boterbloem (foto: Ilf Jacobs).<br />
De soortenrijkdom van het Glanshaver-verbond is erg beheersafhankelijk. De verwaarloosde,<br />
niet meer gemaaide bermen zijn gemiddeld het soortenarmst. Onder de prikkeldraad begraasde<br />
bermen zijn het soortenrijkst, gevolgd door de gemaaide vertegenwoordigers. In vergelijking met<br />
andere bermtypes zijn ze gemiddeld soortenrijk tot zeer soortenrijk.<br />
Het Glanshaver-verbond is relatief sterk menselijk beïnvloed. Het ontstaan van broeken en<br />
riviermeersen vergde grootschalige indijking en het graven van greppels en sloten. Er wordt niet<br />
alleen gemaaid, maar ook een lichte bemesting met stalmest hoorde tot het traditionele beheer.<br />
Landbouwgebruik, herbicidengebruik, omschakeling van hooi- naar begrazingsbeheer, scheuren<br />
van grasland, bemesten van grasland, beplanting met populieren, dijkophoging, floravervalsing<br />
en waterkwaliteitsvermindering zijn de belangrijkste bedreigingen voor Glanshaverhooiland.<br />
Was de bemesting met een geringe hoeveelheid stalmest een traditionele beheersvorm, de<br />
introductie van kunstmest was de doodssteek voor de soortenrijke glanshaverhooilanden. De<br />
laatste voorbeelden onder landbouwgebruik zijn hoogstens nog rijk aan de algemene<br />
schermbloemigen zoals gewone bereklauw en fluitenkruid.<br />
Geschiktheid voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
In het onderzochte gebied vormen de hooilanden en hooilandcomplexen van het Glanshaververbond<br />
ongetwijfeld het belangrijkste leefgebied van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Vooral wanneer het<br />
droge en vochtige type gecombineerd wordt binnen éénzelfde perceel of voorkomen op geringe<br />
afstand van elkaar. Het gevarieerde aanbod aan nectar en de aanwezigheid van de waardplanten<br />
in goede condities zijn waarschijnlijk aan te duiden als bepalende factoren voor het voorkomen<br />
van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Bijvoorbeeld de eerste generatie lijkt veelvuldig gebruik te maken<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
74
van scherpe boterbloem als nectarbron. De schrale zones met een gunstig microklimaat worden<br />
duidelijk verkozen boven ruigere vegetaties met een gesloten grasmat.<br />
Foto 7. Vliegplaats van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> met massaal aanwezig schermhavikskruid en veldzuring (perceel 393,<br />
foto: Marc Herremans).<br />
Voorkomen binnen studiegebied<br />
Het Glanshaver-verbond is in de onderzochte regio terug te vinden in hooilanden die niet of<br />
nauwelijks bemest worden en 1 à 2 keer per jaar gemaaid worden. De vegetatiesamenstelling<br />
wordt beïnvloed door het vochtgehalte en de bodemrijkdom. Binnen het Glanshaver-verbond<br />
zijn er hooilanden op droge en iets vochtigere bodem terug te vinden.<br />
In de regio is vooral het droog type Glanshaver-verbond aanwezig, meestal op zandige leem met<br />
vaak gradiënten naar Struisgrasvegetaties. Typisch is de dominantie van veldzuring, scherpe<br />
boterbloem, smalle weegbree met ook veel rapunzelklokjes, duizendblad en tal van gele<br />
composieten van de drogere en schrale gronden. Als dominante grassen zijn dikwijls gewoon<br />
reukgras, glanshaver, rood zwenkgras of grote vossestaart aanwezig. Begin augustus kleuren<br />
deze graslanden zeer typisch geel door het schermhavikskruid wat in de regio een opvallend<br />
courante verschijning is. Verder zijn ook andere composieten zoals groot streepzaad en gewoon<br />
biggenkruid aanwezig. De meeste nectarplanten van dit droge type zijn zomerbloeiers. Dus<br />
vooral voor de tweede generatie zijn deze droge graslanden van belang.<br />
In de hooilanden op iets vochtigere bodem wordt het bloeiaspect vooral bepaald door scherpe<br />
boterbloem. In deze hooilanden is veldzuring vaak massaal aanwezig. Door de<br />
vochtigheidsgraad en de iets rijkere bodem is de grasmat echter vaak gesloten. Gestreepte witbol<br />
neemt vaak een dominante plaats in. Kleine zones naakte bodem of plaatsen met lage snel<br />
opwarmende vegetaties zijn schaars. Bij het drogere en schralere type is microvariatie en<br />
75<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
microklimaat meer aanwezig dan in het vochtige type. Er zijn heel wat hooilanden die door een<br />
tekort aan beheer verruigen. Hierdoor gaan schermbloemigen zoals gewone bereklauw en<br />
fluitenkruid een belangrijke plaats innemen, bij verdere verruiging treed vaak wilgenopslag op.<br />
Binnen de onderzochte regio is het Glanshaver-verbond nog betrekkelijk goed<br />
vertegenwoordigd. Verspreid over de regio zijn er hooilanden en hooilandcomplexen terug te<br />
vinden. In de buurt van de onderzochte regio is deze vegetatie met opnamen bekend van de<br />
Demerbroeken te Scherpenheuvel-Zichem, Demerbroeken te Langdorp-Aarschot, Aarschot-<br />
Schoonhoven, Diest-Webbekom, Begijnendijk-Betekom,Vorsdonkbos-Turfputten te Gelrode-<br />
Aarschot (A. Zwaenepoel, ea 2002).<br />
Foto 8. Vrouwtje <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> aanwezig op waardplant veldzuring<br />
in een grasland van het Glanshaver-verbond (hooiland met veel scherpe<br />
boterbloem en veldzuring in de omgeving van Palingspot te Aarschot).<br />
Dit hooiland werd in de loop van 2007 omgezet in een graasweide voor<br />
paarden (foto: Ilf Jacobs).<br />
6. Vochtige venige graslanden / Blauwgraslanden (Molinion caeruleae, Junco-Molinion,<br />
Eu-Molinion, Juncion acutiflori)<br />
Vegetatiebeschrijving<br />
Blauwgraslanden zijn onbemeste, vochtige, één keer per jaar gehooide graslanden, die ‘s winters<br />
plas-dras staan en in de zomer enigszins uitdrogen. Ze danken hun naam aan de aspectbepalende<br />
blauwe kleur van hetzij bloemen, hetzij blaadjes van een aantal soorten. Binnen de graslanden<br />
behoren blauwgraslanden tot de meest natuurlijke. De menselijke invloed blijft beperkt tot één<br />
keer maaien per jaar en een lichte vorm van drainage door het graven van<br />
ontwateringsgreppeltjes. Van bemesting was nooit sprake. Geen enkel blauwgrasland kent<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
76
actueel nog een landbouwkundig gebruik. Blauwgraslanden zijn uiterst zeldzaam als<br />
graslandtype en vele van de samenstellende soorten zijn in Vlaanderen met uitsterven bedreigd<br />
of reeds verdwenen. Ook internationaal is dit<br />
type grasland uiterst zeldzaam.<br />
Blauwgraslanden komen voor in streken met een maritiem gematigd vochtig klimaat, met relatief<br />
zachte winters, relatief koele zomers en veel neerslag in alle jaargetijden. De textuur van de<br />
bodem zelf kan nogal variëren. Behalve de humeuze of veencomponent gaat het om zandige,<br />
lemig zandige tot lemige bodems of zandige kleibodems. Meestal zijn deze alluviaal van<br />
oorsprong. Dat is echter blijkbaar van geringer belang dan het feit dat het ijzerrijke kwelwater<br />
fosfaten neerslaat, die op die manier onbereikbaar worden voor de vegetatie. De meeste<br />
blauwgraslanden liggen niet onmiddellijk naast de beek of rivier, overstroming kan zeer nefast<br />
zijn. De optimale hydrologische toestand ontstaat vaak na lichte ontwatering, omdat dan het zure<br />
regenwater afvloeit en de basenrijke kwel zijn invloed explicieter laat gelden.<br />
Tot de belangrijkste bedreigingen voor blauwgrasland horen vermesting, ontwatering, verzuring,<br />
overstroming, verruiging, ver- en bebossing, en floravervalsing.<br />
Foto 9. Blauwgraslandperceel in de Vorsdonkbossen te Aarschot. (Bron: Systematiek van natuurtypen voor<br />
Vlaanderen, Graslanden, A. Zwaenepoel, ea 2002)<br />
Geschiktheid voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
In het onderzochte gebied is de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> gedurende 2006 enkele malen waargenomen<br />
in de hooilanden van het Papendel. Ook uit voorbeelden in Nederland blijkt dat de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong> voor kan komen in schraal kruidenrijk grasland in laagveenmoerassen zoals De<br />
Wieden (F. Bos, et al. 2006). Tijdens het veldwerk in 2007 werd de vlinder hier echter niet meer<br />
waargenomen. De hooilanden liggen vrij geïsoleerd en hebben een geringe grootte. Dit in<br />
combinatie met de reeds vernoemde afwezigheid van de waardplanten zorgt ervoor dat de venige<br />
graslanden van Papendel, in huidige situatie, geen geschikt en duurzaam leefgebied kunnen<br />
vormen voor <strong>bruine</strong> vuurvinder. Ook in Vorsdonkbos-Turfputten werd de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />
77<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
alsnog niet waargenomen, de kans dat de vlinder hier over het hoofd werd gezien is nochtans<br />
gering. Het ganse gebied kan alle eisen voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> invullen qua oppervlakte,<br />
beschutting en nectar. Ook hier is er echter een gebrek aan waardplanten.<br />
Zowel de vegetaties van Papendel als Vorsdonkbos-Turfputten hebben een hoge ecologische<br />
waarde en kunnen een onderdeel vormen van het leefgebied van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Op<br />
zichzelf kunnen ze echter niet de basis vormen van het leefgebied van de soort. De voor de<br />
<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> belangrijke overgangen en combinatie van nat naar droog schraalland zijn op<br />
dit moment nog onvoldoende ontwikkeld.<br />
Voorkomen binnen studiegebied<br />
In de onderzochte regio zijn nog enkele zeer waardevolle vochtige graslanden op venige bodem<br />
terug te vinden. Dit vegetatietype is erg kwetsbaar en zowel op nationaal als op internationaal<br />
vlak uiterst zeldzaam geworden.<br />
In de regio zijn deze vegetaties terug te vinden in Vorsdonkbos-Turfputten te Gelrode-Aarschot<br />
en ook de herstellende hooilanden van Papendel te Begijnendijk kan men tot dit vegetatietype<br />
rekenen. De vegetatie is erg divers met een groot nectaraanbod. Opvallende plantensoorten zijn<br />
o.a. grote ratelaar, gevlekte orchis, koekoeksbloem en zeldzaamheden zoals moeraskartelblad,<br />
waterdrieblad,… In deze percelen werden de belangrijkste waardplanten van de <strong>bruine</strong><br />
<strong>vuurvlinder</strong> nl. veldzuring en schapenzuring, echter niet of nauwelijks waargenomen.<br />
Foto 10. Vochtige graslanden op venige bodem. Gebied Papendel – Begijnendijk (foto: Wouter Vanreusel).<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
78
Bijlage 2 - Overzichtskaart van het studiegebied met aanduiding van de gekarteerde<br />
percelen en het voorkomen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />
(groen: studiegebied, geel: kerngebied, grijs: minstens 1 waarneming in 2004-2006, bruin: herhaalde waarnemingen)<br />
79<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
80
81<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
Bijlage 3 - Overzicht van de onderzochte graslanden en belangrijkste kenmerken.<br />
Id Aanwezig Nieuw Veldzuring Schapenzuring Nectar Structuur Oppervlakte (m²) Bron Duurzaam Stapsteen Textuur Vocht Textuur2 Vocht2<br />
1 ja 2 2 2 20611 ja ja Z d S<br />
2 ja 1 0 1 4566 S d<br />
3 ja 2 1 2 9316 ja S d Z c<br />
4 ja 2 0 0 4486 S c<br />
5 ja 1 0 2 3750 S c d<br />
6 ja 1 0 1 2227 S c P d<br />
7 ja 1 0 2 3 3073 P e<br />
8 ja 1 1 2 2022 S c<br />
9 ja 2 1 1 5830 S d c<br />
10 ja 1 2 1 0 6954 S d c<br />
11 ja 0 0 0 4550 S d<br />
12 ja 0 0 0 5325 S d b<br />
13 ja 2 0 2 1955 P e<br />
14 ja 2 2 2 1 1473 ja P h S c<br />
15 2 2 1 1 1892 ja S c S b<br />
16 1 2 2 2795 Z c S d<br />
17 ja 2 2 2 15377 ja Z c<br />
18 ja 1 2 2 468 ja Z c<br />
19 1 0 2 3636 ja S d<br />
20 1 0 2 4360 ja S d Z c<br />
21 ja 1 1 2 13928 ja Z c S b<br />
22 ja 2 0 1 2 2469 ja S d<br />
23 1 0 2 3 10694 S d Z<br />
24 1 1 1 1 9997 ja S d P c<br />
25 0 0 2 3 7054 P d S c<br />
26 0 0 2 3678 S c P d<br />
27 2 0 2 0 2347 S c<br />
28 ja 2 0 2 2 6375 ja S c d<br />
34 1 1 2 3 8180 Z c S b<br />
35 0 0 0 14896 E d<br />
36 0 0 0 8340 S c Z d<br />
37 0 0 0 54262 E d S<br />
38 0 0 0 10116 Z c<br />
39 0 0 0 2733 L d S c<br />
40 0 0 0 5032 Onbep Onbep Z d<br />
41 0 0 0 7508 S c d<br />
42 0 0 0 10505 P d S<br />
43 ja 0 0 2 14952 P F Z c<br />
44 0 1 1 5684 S c<br />
45 0 2 1 2386 S c<br />
46 0 1 0 2437 S c<br />
47 ja ja 2 2 2 6465 ja ja S c<br />
48 0 1 1 1797 S c Z<br />
49 0 0 1 3127 S c<br />
50 0 1 2 7356 S d c<br />
51 0 0 0 6094 S d<br />
52 0 0 2 678<br />
53 0 0 2 692<br />
54 0 0 2 13188 S c<br />
55 0 0 2 584 S c<br />
56 2 2 2 11967 S c P e<br />
57 2 2 2 8166 S c P d<br />
58 2 2 2 3721 P e<br />
59 0 0 2 2172 S d<br />
60 0 0 1 766 S d<br />
61 ja 0 1 1 4499 S d<br />
62 2 0 1 4897 S c d<br />
63 1 0 1 2416 S d c<br />
64 1 0 2 3480 S d c<br />
65 1 0 2 1139 S c d<br />
66 1 0 1 1448 S c d<br />
67 ja 1 0 2 8249 S c d<br />
68 1 0 1 10069 S c d<br />
69 0 0 0 2 3001 S c<br />
70 1 0 1 0 3213 E D S c<br />
71 0 0 0 3545 E D S c<br />
72 1 1 1 3211 E D S c<br />
73 ja 1 1 2 3 30203 ja E D S c<br />
74 1 1 2 3129 ja S c<br />
75 ja 1 1 2 2795 ja E D S c<br />
76 1 1 2 3817 S c<br />
77 ja 1 1 2 9376 ja S c<br />
78 1 1 2 8451 ja S c<br />
79 0 0 1 2277 S F<br />
80 1 0 1 2992 S F<br />
81 1 0 1 1695 S F<br />
82 1 1 2 5343 S F<br />
83 1 0 1 4747 S F Z c<br />
84 2 0 1 5687 S F P<br />
85 ja 0 0 0 13991 S c d<br />
86 2 2 2 48694 Z d c<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
82
87 0 0 0 64813 S e P d<br />
88 0 0 0 3955 Z c b<br />
89 0 0 0 4360 Z d<br />
90 0 0 0 3463 S e d<br />
91 0 0 0 16641 S d Z e<br />
92 0 0 0 5873 S d<br />
93 2 2 1 4127 S d Z c<br />
94 0 0 0 7744 S d<br />
95 0 0 0 3128 S d e<br />
96 0 0 0 4798 Z d<br />
97 0 0 0 3914 Z d c<br />
98 0 0 0 7358 Z d<br />
99 0 0 0 1649 S F Z c<br />
100 2 0 2 1030 S c<br />
101 0 0 1 1499 S e<br />
102 2 0 2 4113 S c<br />
103 2 0 1 19599 P e<br />
104 2 0 1 7156 S e P<br />
105 1 0 1 4187 P e Z c<br />
106 1 0 2 3211 S e d<br />
107 0 0 0 14802 S e<br />
108 0 0 0 54337 S e d<br />
109 0 0 0 4899 S d e<br />
110 0 0 0 4615 S e d<br />
111 0 0 0 36649 S e d<br />
112 0 0 0 3714 S d<br />
113 0 0 0 6720 S d e<br />
114 1 2 2 15005<br />
115 0 0 0 30341<br />
116 0 0 0 6200<br />
117 0 0 0 30951<br />
118 0 0 0 6365<br />
119 0 0 0 2522<br />
120 0 0 0 12813<br />
121 0 0 0 3430<br />
122 0 0 0 29194<br />
123 0 0 0 22086<br />
124 0 0 0 1919<br />
125 1 0 2 31750 S d P e<br />
126 0 1 0 1679 Z d<br />
127 1 1 2 13300 Z c b<br />
128 0 0 0 3953<br />
129 1 0 1 22190 ja S d Z c<br />
130 2 0 0 4330 S d c<br />
131 2 2 2 4000 S d<br />
132 2 1 2 7556 ja S d Z c<br />
133 2 1 2 3905 Z c<br />
134 ja ja 1 1 1 5412 ja Z c S d<br />
135 2 0 1 7135 ja Z c<br />
136 2 2 2 3285 Z b S c<br />
137 1 0 1 14853 S c Z b<br />
138 2 2 2 2344 ja Z c<br />
139 2 0 2 1 6284 S c Z b<br />
140 0 0 0 0 22509 E D S c<br />
141 1 2 2 12177 Z c S d<br />
142 2 1 1 1 12061 ja S d c<br />
143 1 0 2 3 20152 ja S d<br />
144 2 0 2 3 10832 S c<br />
145 1 0 1 2 3482 P d<br />
146 1 1 1 1 8806 ja S d P c<br />
147 0 0 2 4598 S d c<br />
150 0 0 1 1 2631 Z c b<br />
152 2 0 2 2 2326 Z c<br />
153 2 0 2 2 11673 Z c d<br />
154 2 0 1 2 2263 Z c S d<br />
156 2 0 1 2 5101 Z c S d<br />
159 1 0 2 31380 E f Z c<br />
160 0 0 2 42059 E f Z b<br />
161 1 1 2 1019 Z c<br />
162 1 0 2 990 V<br />
163 0 0 0 11787 V<br />
164 1 0 2 5741 V Z D<br />
165 1 0 2 16959 V Z<br />
166 1 1 1 11559 V S<br />
167 1 0 2 17488 E e v c<br />
168 0 0 0 16435 E e<br />
169 1 0 1 50836 E e Z c<br />
170 1 0 1 2606 E e P<br />
171 0 0 1 7341 P e Z b<br />
172 1 0 1 2852 E e P<br />
174 1 0 1 11283 E f P e<br />
175 1 0 1 6513 P e f<br />
176 1 0 1 7065 E f P e<br />
177 1 0 1 18419 P e f<br />
179 1 0 1 1 8754 L e S d<br />
83<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
180 0 0 1 1 14814 L e S d<br />
181 1 1 2 0 22720 ja S d e<br />
182 1 0 1 1 1869 Z d<br />
183 2 0 1 2 1758 S d<br />
184 2 0 1 2 1166 S d<br />
185 2 0 2 2 3468 S d<br />
186 1 0 1 0 11694 S d c<br />
187 2 0 1 2 22103 S d P c<br />
188 0 0 0 12062 S c d<br />
189 1 0 1 1 6562 ja S c d<br />
190 1 0 2 3 4871 ja P e<br />
191 0 0 1 2 5304 P e S d<br />
192 ja ja 2 0 1 4038 ja ja S c d<br />
193 1 0 1 852 S c<br />
194 0 0 0 15501 S c<br />
195 0 0 0 1382 S c<br />
196 0 0 0 6081 S d c<br />
197 1 0 1 9547 S d c<br />
198 2 0 2 17038 S d P c<br />
199 0 0 1 9554 S d L e<br />
200 2 2 2 10809 ja S d c<br />
202 0 1 1 10746 L e S c<br />
203 2 0 1 1611 S d<br />
204 1 1 2 17778 S d c<br />
205 2 0 1 2868 S d<br />
206 2 0 1 7216 S c Z b<br />
207 1 0 1 7741 S d Z c<br />
208 1 0 1 910 S c<br />
209 1 0 2 8876 S d c<br />
210 2 0 2 4720 S d<br />
211 0 0 0 22902 S d<br />
212 2 0 0 4936 ja S d c<br />
213 1 0 0 25723 S c P d<br />
214 0 0 0 4874 P d S c<br />
215 0 0 0 6499 ja S d c<br />
216 1 0 2 1427 ja S c<br />
217 1 0 2 3366 S d c<br />
218 1 0 1 2625 P e S c<br />
219 1 0 2 19491 ja S c b<br />
220 1 0 1 3667 S c d<br />
221 0 0 1 993 S c<br />
222 0 0 0 1467 S d<br />
223 1 0 1 1041 S d<br />
224 ja ja 2 0 2 5338 ja ja S d<br />
225 0 0 0 14412 ja S d c<br />
226 2 1 2 2891 S d P c<br />
227 1 0 1 2173 S c d<br />
228 1 0 1 10860 S d P<br />
229 0 0 1 3849 S c<br />
230 0 0 1 7735 S d c<br />
231 0 0 1 6318 S c d<br />
232 1 0 1 10510 S d c<br />
233 0 0 1 1193 S c<br />
234 0 0 0 1914 P e S c<br />
235 0 0 0 7116 S d c<br />
236 2 1 2 3368 S c<br />
237 1 0 1 6387 S d c<br />
238 2 0 2 2333 S d<br />
239 2 0 1 3561 L e S c<br />
240 1 0 1 4416 L e S d<br />
241 ja ja 0 0 0 1118 0 L e S d<br />
242 1 0 1 20601 S d<br />
243 2 0 1 4321 ja S d c<br />
244 1 0 1 10984 ja L d S c<br />
245 2 0 2 8342 ja S d P c<br />
246 0 0 2 7374 L d P e<br />
247 ja ja 1 0 2 8736 ja ja P d L<br />
248 1 0 2 2441 ja S d P<br />
249 0 0 1 4111 ja P d S c<br />
250 ja ja 2 0 1 7930 ja ja P d e<br />
251 ja ja 1 0 2 2817 ja 0 L d P e<br />
252 0 0 1 3916 S d P<br />
253 2 2 1 11813 S d c<br />
254 1 1 1 15902 S c d<br />
255 0 1 1 14637 S c<br />
256 1 1 1 12245 S d c<br />
257 1 0 1 2094<br />
258 1 0 1 4199 S d P e<br />
259 1 0 1 8304 S d e<br />
260 1 0 1 11588 P f S e<br />
261 1 0 1 22125 S e c<br />
262 2 0 1 5206 P d S e<br />
263 1 1 1 7275 S d P e<br />
264 2 0 1 4774 S d c<br />
265 1 0 1 19370 ja S d Z c<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
84
266 1 0 1 3357 ja Z d<br />
267 ja ja 2 0 2 5455 ja Z d<br />
268 1 1 2 10592 ja S c d<br />
269 1 1 2 19708 ja S c<br />
270 1 1 1 6317 S c d<br />
271 0 0 1 138681 S d c<br />
272 2 0 2 9801 S d<br />
273 2 0 2 5718 S d P<br />
274 1 0 1 3827 S d c<br />
275 2 0 1 4469 S d c<br />
276 1 0 1 14009 S d<br />
277 ja ja 2 0 1 11971 ja S d c<br />
278 1 0 1 5082 S d L e<br />
279 1 0 1 3410 S d P e<br />
280 1 0 1 4447 P d L e<br />
281 1 0 1 4208 L e S d<br />
282 1 0 1 16979 S d P e<br />
283 0 0 1 71277 ja L e S d<br />
284 1 0 2 14821 S d<br />
285 1 0 1 2928 S d<br />
286 1 0 1 3487 S d<br />
287 1 0 1 5348 S d<br />
288 1 0 1 6185 S d<br />
289 1 0 1 21251 ja P e S d<br />
290 1 0 1 22590 P e S d<br />
291 ja ja 2 2 2 35818 ja ja S d P e<br />
292 1 0 1 6295 S c d<br />
293 0 0 1 6324 L e E c<br />
294 2 0 2 16418 ja S d c<br />
295 1 0 1 3356 S d c<br />
296 1 0 2 12743 S d c<br />
297 1 0 1 4606 S d<br />
298 1 0 1 2456 S d c<br />
299 1 0 1 7893 P c S d<br />
300 1 0 1 21521 S d P<br />
301 1 0 1 724 S c d<br />
302 0 0 1 8201 P d S<br />
303 2 1 1 18850 ja S d c<br />
304 2 1 1 34103 ja S c D<br />
305 1 0 1 1580 S d c<br />
306 1 1 1 13922 S d P c<br />
307 0 1 1 3125 S d P e<br />
308 1 1 1 10446 S d<br />
309 2 0 1 26842 ja S d c<br />
310 1 0 1 16860 ja S e P d<br />
311 2 0 2 4401 S c d<br />
312 2 0 2 3662 S d<br />
313 0 0 1 11010 P h S d<br />
314 1 0 1 2832 P h Z d<br />
315 0 1 1 3393 Z d P<br />
316 1 0 1 2633 S d P e<br />
317 ja ja 2 0 1 8240 ja P h S d<br />
318 0 0 2 3237 ja P h<br />
319 1 0 2 5371 S d P h<br />
320 2 0 2 6203 P h S d<br />
321 1 1 1 6466 S c b<br />
322 1 0 1 15089 S c d<br />
323 1 0 1 1040 S d c<br />
324 1 0 1 2331 S c<br />
325 0 0 1 2379 P d S c<br />
326 1 0 1 3117 P d e<br />
327 1 0 1 3093 P d S c<br />
328 2 0 2 14621 ja P d e<br />
329 1 0 1 6760 S c P d<br />
330 1 0 1 16425 ja P d S<br />
331 2 0 1 6027 S d c<br />
332 1 0 1 21222 P d L e<br />
333 2 1 2 22707 ja S d P c<br />
334 ja ja 2 0 2 12210 ja ja P d S e<br />
335 1 0 1 7439 S d L e<br />
336 2 0 1 11555 ja S d c<br />
337 2 0 1 14569 S d e<br />
338 0 1 2 8897 S c<br />
339 2 0 1 7226 ja S d<br />
340 2 0 0 7197 ja S d c<br />
341 2 2 1 7160 ja S c d<br />
342 2 0 2 16459 ja S d e<br />
343 ja ja 2 0 2 1265 ja ja S d c<br />
344 ja ja 0 0 2 1741 ja ja S c d<br />
345 1 1 2 8659 ja S d c<br />
346 0 0 0 6415 S c<br />
347 0 0 0 3204 S d c<br />
348 ja ja 1 0 1 4006 ja S c<br />
349 0 0 0 16436 ja S c d<br />
350 ja ja 1 2 2 7888 ja Z c<br />
85<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen
351 1 1 2 22385 ja S c b<br />
352 1 0 2 33125 Z d c<br />
353 0 0 0 10247 S d<br />
354 0 0 0 16504 S d<br />
355 0 0 0 4914<br />
356 0 0 0 26508 S c d<br />
357 0 0 0 25929 S d P e<br />
358 0 0 0 16968 S d P c<br />
359 ja ja 2 1 2 13419 ja P d L e<br />
360 0 0 0 2447 L e S d<br />
361 2 0 0 3504 S d<br />
362 1 2 2 56770 ja S d P c<br />
363 ja ja 2 2 2 8596 ja ja S d P c<br />
364 ja ja 2 0 1 4135 ja ja S c d<br />
365 ja ja 2 2 2 6571 ja ja S c<br />
366 2 0 1 13698 P d S e<br />
367 2 0 0 5039 P d e<br />
368 0 0 0 6405 P d S<br />
369 0 0 0 5653 S c<br />
370 0 0 0 5947 P d<br />
371 1 0 2 7501 P d<br />
372 1 0 0 11239 S d c<br />
373 0 0 0 23656 S d<br />
374 ja ja 2 1 2 3446 ja S d c<br />
375 1 1 1 3576 S c d<br />
376 1 1 2 2223 S d e<br />
377 0 2 1 8530 ja S c Z b<br />
378 1 0 1 1588 S c d<br />
379 0 2 2 1010 S d<br />
380 0 0 2 869 S c<br />
381 2 0 2 3442 ja S d P<br />
382 0 0 0 1240 L f<br />
383 0 0 0 52650 ja S d<br />
384 0 0 0 5373 S d<br />
385 1 1 2 9489 Z d S e<br />
386 0 0 0 3021 S d<br />
387 1 0 2 12837 Z b c<br />
388 2 1 2 5510 ja S c<br />
389 1 2 2 4287 P d<br />
390 2 2 2 2481 S c<br />
391 2 1 1 8939 S d h<br />
392 ja ja 2 2 2 2083 ja ja KU KU S c<br />
393 ja ja 2 2 2 684 ja ja KU KU S c<br />
394 0 0 0 2029 S c d<br />
395 2 2 2 3092 S d<br />
396 0 0 0 3477 L d S<br />
397 0 0 0 1127 L h<br />
398 0 0 0 9237 P d L h<br />
399 0 0 0 5301 S c<br />
400 0 0 0 2215 S c d<br />
401 0 0 0 2344 S d<br />
402 0 0 0 1447 S c d<br />
403 0 0 0 690 P d S e<br />
404 ja ja 2 0 2 7171 ja L h<br />
405 1 0 0 4880 L e h<br />
406 0 0 0 2630 L e S d<br />
407 2 0 2 3619 L e P f<br />
408 ja ja 1 0 2 8071 ja L h S d<br />
409 2 0 2 2478 P d e<br />
410 0 0 0 15872 L h S e<br />
411 2 2 1 5465 S c<br />
412 0 0 0 5736 S c d<br />
413 ja ja 2 0 2 8263 ja P e<br />
414 0 0 2 5763 S d c<br />
415 1 0 1 2764 P d h<br />
416 0 0 0 4757 ja P d S<br />
417 1 0 1 8615 S c<br />
418 1 0 1 3220 S c d<br />
419 1 0 1 7006 S c d<br />
420 1 0 1 7338 S c<br />
421 1 0 2 5977 ja L d P<br />
422 0 0 0 3186 S d<br />
423 2 0 2 7618 S d<br />
424 1 2 2 999 Z c<br />
425 2 1 2 2 4852 0 ja S d P d<br />
Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />
86
2<br />
Paddestoelen zoeken in Vlaanderen - Een aanmoediging voor beginners