09.09.2013 Views

Ezechiël: een bewogen grensganger - Protestantse Gemeente ...

Ezechiël: een bewogen grensganger - Protestantse Gemeente ...

Ezechiël: een bewogen grensganger - Protestantse Gemeente ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Ezechiël</strong><br />

Kebar<br />

<strong>Ezechiël</strong>: <strong>een</strong> <strong>bewogen</strong> <strong>grensganger</strong><br />

<strong>Ezechiël</strong> werd geboren in 623 voor Christus. Zijn naam betekent: ‘moge God je sterkte verlenen’ of ‘God<br />

is sterk’, ‘God maakt (make) sterk’. <strong>Ezechiël</strong>, de zoon van Buzi, stamde uit <strong>een</strong> priesterfamilie en diende<br />

misschien – evenals generaties voor hem – met minutieuze plichtsvervulling in de tempel te Jeruzalem. Hij<br />

was getrouwd. Of hij kinderen had, is<br />

niet bekend. In 597 voor Christus werd<br />

<strong>Ezechiël</strong> samen met andere vooraanstaande<br />

burgers gedeporteerd. 1 Ezechiel<br />

kwam terecht in het dorpje Tel Aviv<br />

(= Lenteheuvel) dat gelegen was aan<br />

het kanaal Nachar Kebar (in het zuiden<br />

van het huidige Irak, even ten noorden<br />

van de grote wereldstad Babel), <strong>een</strong><br />

kanaal dat diende voor de irrigatie in<br />

die omgeving.<br />

Vijf jaar sloot <strong>Ezechiël</strong> zich in<br />

zijn <strong>een</strong>tje in zijn huis op en richtte tot<br />

niemand <strong>een</strong> woord. Als <strong>grensganger</strong> 2<br />

tussen <strong>een</strong> oude en <strong>een</strong> nieuwe wereld<br />

voelde hij zich wellicht <strong>een</strong> verscheurd<br />

man in <strong>een</strong> verscheurde wereld. Door<br />

te moeten leven in ballingschap was hij zowel psychisch als fysiek ontheemd. De wereld van de ballingschap<br />

was hem volkomen vreemd en kwam hem daarom als zinloos voor. Als je uit je omgeving wordt<br />

weggerukt, zodat alle vertrouwde steunpunten wegvallen, je wereld in scherven valt, je het vermoeden<br />

hebt dat je nooit meer terug zult komen op de plekken waar herinneringen aan verbonden zijn die wezenlijk<br />

zijn voor je identiteit en voorgoed in <strong>een</strong> vreemde omgeving vastzit, dan voel je je bedreigd in je bestaan.<br />

Als daar bovendien nog menselijke wreedheid bij komt kijken, word je geconfronteerd met het probleem<br />

van het kwaad in <strong>een</strong> wereld die geschapen heet te zijn door <strong>een</strong> rechtvaardige en goedgunstige<br />

God.<br />

1 Het was de bedoeling van Nebukadnezar om de bevolking af te romen en all<strong>een</strong> de allerarmsten achter te laten (2 Koningen<br />

24:14). Op grond hiervan kunnen we aannemen dat <strong>Ezechiël</strong> behoorde tot de Jeruzalemse aristocratie. Misschien is hij lid geweest<br />

van het invloedrijke priestergeslacht, dat zijn afstamming herleidde tot Zadok, de door Salomo geïnstalleerde hogepriester [Anderson<br />

z.j. 6].<br />

2 Soetendorp 1964, 81.<br />

1


<strong>Ezechiël</strong> heeft mogelijk de stad Babylon bezocht. De toegang<br />

tot het stadscentrum werd bewaakt door de grootse Ishtarpoort,<br />

genoemd naar Ishtar, de moedergodin en vrouw van de<br />

staatsgod Mardoek. Door deze poort betrad men <strong>een</strong> processieweg<br />

die leidde naar de zikkurat (tempeltoren), die als <strong>een</strong><br />

hoge berg boven de stad uitrees. Deze immense, ceremoniële<br />

poort is bedekt met draken en stieren en werd door Nebukadnessar<br />

aan de godin Ishtar gewijd. De poort was de belangrijkste<br />

toegang tot de straten en tempels in Babylon.<br />

De Ishtar-Poort was de achtste poort in Babylon, gebouwd<br />

tijdens de heerschappij van Koning Nebukadnessar II (604- 562<br />

v.Chr.). De fundering werd tussen 1899 en 1914 ontdekt. De<br />

poort werd vroeger beschouwd als <strong>een</strong> wereldwonder, maar<br />

werd van de lijst gehaald en de Pharos van Alexandrië werd het<br />

nieuwe zevende wereldwonder. De poort was gewijd de godin<br />

Ishtar, <strong>een</strong> van de Assyrische godinnen uit het antieke gebied<br />

Mesopotamië. De poort is versierd met blauwe tegels met<br />

daarop onder andere draken, leeuwen en stieren. De deuren<br />

waren vermoedelijk gemaakt van cederhout. De complete<br />

Ishtar-Poort werd tot <strong>een</strong> hoogte van meer dan 14 meter gereconstrueerd<br />

en bevindt zich nu in het Pergamon Museum in<br />

Berlijn.<br />

Babylon was <strong>een</strong> middelpunt van handel. De stad had <strong>een</strong> muur<br />

van 17,5 km lang en 24 m breed. Een strijdwagen kon op de<br />

muur keren. De binnenstad had acht poorten.<br />

<strong>Ezechiël</strong> worstelde in stilte en in <strong>een</strong>zaamheid<br />

met de grote vragen die hem sinds de<br />

deportatie bezig hielden. Tot er iets gebeurde<br />

dat zijn leven nog meer op zijn kop zette dan de<br />

deportatie. In 593 kreeg hij als dertigjarige 3 <strong>een</strong><br />

verpletterend visioen, dat eeuwen later voor<br />

joodse mystici van groot belang zou worden. 4<br />

Door zijn bijzondere ervaring wist <strong>Ezechiël</strong> zich<br />

geroepen tot profeet. Meer dan twintig jaar<br />

sprak hij onvermoeibaar en met ijzeren plichtsbetrachting<br />

steeds opnieuw zijn medeballingen<br />

toe. Hij bleef proberen hen ervan te overtuigen<br />

dat de God tegen wie zij en hun voorouders<br />

gezondigd hadden, hen rechtvaardigheid bijbracht,<br />

hen van hun onreinheid zuiverde en hun<br />

de goddelijke heerschappij over de wereld<br />

toonde. 5 Zelfs toen zijn vrouw stierf, bleef hij<br />

doorgaan. <strong>Ezechiël</strong> had het daarbij niet gemakkelijk.<br />

Nu <strong>een</strong>s brak hij onder de spanningen<br />

van zijn ambt, dan weer werd hij stom en stijf,<br />

was beangst of kreunde hij (3:14v; 12:17v;<br />

21:11; 4:4v). Pas na <strong>een</strong> harde strijd tegen de<br />

fanatieke weerstand (2:3, 6; 3:7), de apathie<br />

(33:31-33) en de vertwijfeling (20:32) van zijn<br />

landgenoten die niet meer geloofden in <strong>een</strong><br />

nieuw begin, werd hij door hen als <strong>een</strong> profetische<br />

autoriteit aanvaard (8:1; 14:1; 20:1).<br />

Als priester moet <strong>Ezechiël</strong> gehecht zijn<br />

geweest aan de tempel en de liturgie, de fundamenten<br />

van Israëls bestaan, van de bestaande<br />

traditionele orde. Als profeet moest hij constateren<br />

dat dit alles door de schuld van het volk<br />

waardeloos was geworden. In de ballingschap<br />

werd hem duidelijk dat God ook zonder tempel<br />

de weg naar zijn volk weet te vinden. De priester<br />

zag met pijn in het hart het bankroet van<br />

alles wat hem dierbaar was. De profeet waakte<br />

tegen de wanhoop (13) en opende nieuwe perspectieven.<br />

Hij sprak over opstanding uit het<br />

graf van de ballingschap, <strong>een</strong> nieuwe vredevorst,<br />

<strong>een</strong> nieuw verbond (37), <strong>een</strong> nieuw, herenigd<br />

volk met <strong>een</strong> nieuwe geest (34), <strong>een</strong> nieuwe<br />

tempel met <strong>een</strong> paradijselijke bron (40-43), <strong>een</strong><br />

nieuw land (40-48). In dit alles zou Juda <strong>een</strong><br />

wereldwijde zending vervullen: het zou Gods<br />

instrument zijn voor de redding van de volken. 6<br />

<strong>Ezechiël</strong> bewaarde de ballingen voor syncretis-<br />

3 Het dertigste levensjaar was het jaar waarop <strong>Ezechiël</strong> volgens voorschrift in Jeruzalem priester zou zijn geworden. Juist in dat<br />

jaar werd hij tot profeet geroepen. De rabbijnse traditie interpreteerde de dertig jaar ook wel als de jaren die waren verstreken na<br />

de vondst van het wetboek ten tijde van koning Josia, de omkeer die die vondst teweegbracht en de teloorgang van die omkeer.<br />

Ze zag het optreden van <strong>Ezechiël</strong> in dat licht. Dertig werd later de leeftijd van de mystieke inwijding in het visioen van <strong>Ezechiël</strong>.<br />

4 De kabbalistiek, de geheime leer van de joodse mystiek, vond in het roepingsvisioen uit <strong>Ezechiël</strong> 1 <strong>een</strong> aanknopingspunt. In de joodse<br />

traditie mochten, aldus kerkvader Hieronymus (circa 347-420), jongens onder de dertig jaar dit hoofdstuk niet lezen, omdat hun jeugdige<br />

onervarenheid de diepte van het hier geopenbaarde godsmysterie niet aan zou kunnen [ Van Goudoever 1964, 88; Bouhuijs &<br />

Deurloo, 1979, 65]. Ook mochten ze het begin van Genesis, het Hooglied en het slot van <strong>Ezechiël</strong> niet lezen.<br />

5 Darr 1995, 241.<br />

6 Tromp 1971, 1698.<br />

2


De ‘hangende tuinen’ in Babylon (= Poort van God) bestonden uit<br />

<strong>een</strong> serie terrassen, omringd door muren met torens. Op die<br />

muren waren bomen, struiken en bloemen geplant. De tuinen<br />

'hingen' als het ware boven de oevers van de rivier de Eufraat.<br />

Bijzonder was de irrigatiemethode: onderaardse kanalen zorgden<br />

voor de aanvoer van water. Volgens de legende liet Nebukadnezar<br />

de tuinen aanleggen om zijn depressieve kersverse echtgenote,<br />

Amytes, op te vrolijken. Amytes kwam uit <strong>een</strong> bergachtige<br />

streek en was gewend veel groen om zich h<strong>een</strong> te hebben. De<br />

tuinen moesten haar helpen wennen aan het leven in het grote<br />

Babylon.<br />

me en assimilatie, leerde <strong>een</strong> individuele verantwoordelijkheid<br />

en bereidde de herbouw<br />

van de joodse staat na de ballingschap voor.<br />

Hoewel hij g<strong>een</strong> spoedige bevrijding verwachtte,<br />

zag hij toch in de verre toekomst <strong>een</strong><br />

nationaal herstel (33–37) en maakte hij het<br />

bestek van <strong>een</strong> nieuwe tempel met gedetailleerde<br />

bijzonderheden (40–43). Het benadrukken<br />

van de geboden en van Gods trouw<br />

door <strong>Ezechiël</strong>, maakte dat de ballingen zich<br />

min of meer gingen vastklampen aan de wetsgehoorzaamheid<br />

en de belofte van Gods<br />

trouw. Uit deze houding groeide <strong>een</strong> nieuwe<br />

geloofsbeleving rond en in de synagoge waar<br />

de Thora werd gelezen en geleerd.<br />

De tijd waarin <strong>Ezechiël</strong> leefde<br />

<strong>Ezechiël</strong> leefde in <strong>een</strong> roerige tijd. De Scythen<br />

(<strong>een</strong> Indo-Europees nomadisch volk van<br />

Iraanse afkomst dat leefde op de steppen van<br />

Centraal-Azië) en Cimmeriërs (<strong>een</strong> vroeg-<br />

Europees ruitervolk) plunderden het gebied<br />

ten noordwesten van de Eufraat. De Meden<br />

(<strong>een</strong> Iraans volk) verwoestten in 614 Assur<br />

(gelegen aan de Tigris in het huidige Irak). Nabopolassar, de koning van Babylonië, sloot zich bij de Meden<br />

aan en bracht samen met hen in 612 'de woning van de leeuwen', Ninevé, de hoofdstad van Assyrië<br />

(even<strong>een</strong>s aan de Tigris gelegen), ten val. Het <strong>een</strong>s zo machtige Perzische (Assyrische) Rijk was nu gereduceerd<br />

tot <strong>een</strong> aantal troepen, generaals en edelen die zich om Harran (<strong>een</strong> stad in het zuidoosten van Turkije<br />

bij de grens met Syrië), rond de laatste Assyrische koning, Assur-uballit II, schaarden.<br />

Josia, de koning van de Assyrische vazalstaat Juda, zag zijn kans schoon. Hij herstelde het Judese<br />

gezag over <strong>een</strong> groot deel van het gebied waarover David <strong>een</strong>s regeerde. Hij streefde naar <strong>een</strong> nationaal en<br />

religieus reveil om langs die weg de onafhankelijkheid van zijn land te bewaren. Josia had de kant van de<br />

opstand tegen Assyrië gekozen en was dus bereid Nabopolassar te steunen. Maar Necho II, de Egyptische<br />

farao, vreesde <strong>een</strong> nieuwe sterke macht in de streken van de Eufraat en de Tigris en koos ervoor om het<br />

zwakke Assyrische rijk te steunen. Toen dit in 610 onder de voet dreigde te worden gelopen, schoot hij te<br />

hulp. Josia wilde voorkomen dat Necho Juda zou beschouwen als <strong>een</strong> hem toebehorende doorgangsweg<br />

naar het noorden. Hij probeerde Necho en het optrekkende Egyptische leger bij Megiddo tegen te houden.<br />

Josia kwam daarbij om het leven (608). De Egyptenaren<br />

staken nu de Eufraat over en belegerden samen met Assuruballit<br />

II Harran. De Babyloniërs wisten zonder al te veel tegenstand<br />

te ontmoeten Harran in te nemen. Assur-uballit moest<br />

vluchten. Necho trok zich terug. Wel liet hij <strong>een</strong> leger achter<br />

om Syrië verder te controleren.<br />

Op zijn terugtocht naar Egypte zette Necho Joachaz,<br />

die zijn vader Josia was opgevolgd als koning van Juda, af en<br />

verving hem al na drie maanden door diens broer Eljakim die<br />

toen van Necho de naam Jojakim ontving (2 Koningen 23:34).<br />

Daarmee werd Juda <strong>een</strong> vazalstaat van Egypte. Ondertussen<br />

probeerden de Babyloniërs de Egyptenaren te verdrijven uit<br />

hun posities ten westen van de Eufraat. Hun koning, Nabopolassar,<br />

liet in 605 het commando over aan zijn zoon Nebukadnezar<br />

II. Die wist de Egyptenaren kort daarna beslissend te<br />

verslaan in de Slag bij Karkemish. Met de invloed van Egypte in<br />

Syrië en Palestina was het nu afgelopen. Juda werd vazalstaat<br />

van Babel. Met de strijd om de macht tussen Egypte en Baby-<br />

Nebukadnessar<br />

3


lonië was het nog niet gedaan. Een gevecht tussen de Egyptische en Babylonische strijdkrachten (601)<br />

eindigde onbeslist. Toen de Babyloniërs zich terugtrokken, kwam koning Jojakim van Juda – in vertrouwen<br />

op en niet zonder ruggespraak met Egypte - in opstand tegen Nebukadnezar, zijn Babylonische opperheer<br />

(2 Koningen 24:1). Hij betaalde niet langer het tribuut aan Babel en rekende daarbij op hulp van<br />

de zijde van Egypte. Dit noodzaakte Nebukadnezar tot <strong>een</strong> ingrijpen. De steun van Egypte kwam te laat.<br />

In 598 veroverde Nebukadnezar Jeruzalem en plunderde de tempel en het paleis. Jojachin, de opvolger<br />

van Jojakim, waagde het niet om ernstige tegenstand te bieden en gaf zich al gauw met de koninginmoeder<br />

en zijn voornaamste staatsdienaren aan Nebukadnezar over. Nebukadnezar zette Mattanja, <strong>een</strong><br />

veel jongere broer van Jojakim op de troon (597) die daarbij de naam Zedekia ontving (2 Koningen 24:17).<br />

Ook roofde hij de belangrijkste schatten van de tempel en van het paleis. Jojachin en andere leden van de<br />

koninklijke familie, en politieke, militaire en religieuze leiders, inclusief <strong>Ezechiël</strong>, deporteerde hij naar Babylonië.<br />

Daar leefden de ballingen niet all<strong>een</strong> in <strong>een</strong> vreemde omgeving, terwijl ze hun familie, vrienden en<br />

bezittingen achter hadden moeten laten, maar ook in onzekerheid over hun eigen toekomst en over het lot<br />

van hun land van herkomst. Angstig en hunkerend naar goddelijke leiding zochten ze naar <strong>een</strong> geruststellend<br />

woord.<br />

In het thuisland zwoer Zedikia onder aanroeping van de naam van de Eeuwige trouw aan Nebukadnezar<br />

(17:13, 16). Vermoedelijk daartoe aangezet door de nieuwe, onbekwame en eerzuchtige invloedrijken<br />

die de plaats van de gedeporteerde machthebbers hadden ingenomen, maakte hij zich schuldig aan<br />

eedbreuk. Dit werd hem door <strong>Ezechiël</strong> zeer aangerekend (17:19-21). Ook zocht hij steun bij Egypte<br />

(17:15). De kleinzoon van farao Necho, Hofra, sch<strong>een</strong> zich ten doel gesteld te hebben het voorbeeld van<br />

zijn grootvader te volgen en <strong>een</strong> poging te willen doen om het Syrische kustland in zijn macht te krijgen.<br />

Maar hij was tegen de macht van het Babylonische rijk niet opgewassen. Van de hulp die Zedekia verwachtte,<br />

kwam dan ook niets terecht. Nebukadnezar greep nu onmiddellijk in. Hij belegerde Jeruzalem en<br />

nam na zware gevechten anderhalf jaar later de stad in en deed die en de tempel in vlammen opgaan. Zedekia<br />

probeerde met de hem ter beschikking staande troepen te ontkomen, maar werd achterhaald, naar<br />

het hoofdkwartier van Nebukadnezar in Ribla gebracht en voor zijn trouweloosheid gestraft: zijn zonen<br />

werden voor zijn ogen gedood; daarna werden hem de ogen uitgestoken en werd hij, met twee koperen<br />

ketenen geboeid, als gevangene naar Babel gebracht (2 Koningen 25:4-7). Daar stierf hij. Er volgde nu <strong>een</strong><br />

tweede deportatie. Het kleine groepje mensen dat in Juda achterbleef, werd onder de hoede gesteld van<br />

Gedalja. Deze werd al gauw op lafhartige wijze vermoord. Veel achtergeblevenen namen uit vrees voor<br />

wraak de wijk naar Egypte (2 Koningen 25:22-26). De wraak liet inderdaad niet lang op zich wachten.<br />

Toen er allerlei woelingen ontstonden, die wellicht waren uitgelokt door de moord op Gedalja,<br />

greep Nebukadnezar (in 582 v. Chr.) opnieuw in, dreef <strong>een</strong> aantal Judeeërs door middel van razzia’s bij<strong>een</strong><br />

en zette hen op transport naar<br />

Babylon. De allerarmsten liet hij<br />

achter om de oogst te verzorgen<br />

(Jeremia 29:2; 2 Koningen 25:12).<br />

‘Door het land op deze wijze lam<br />

te leggen, verwijderde Nebukadnezar<br />

met succes elke dreiging van<br />

<strong>een</strong> nationaal réveil.’ 7 Het land liet<br />

hij in zo’n rampzalige toestand<br />

achter, dat het zelfs onder gunstige<br />

omstandigheden nog jaren<br />

gekost zou hebben, voordat er<br />

van herstel sprake zou kunnen<br />

zijn. Nebukadnezar deelde het<br />

vroegere Juda in stukken. Een<br />

deel voegde hij bij de Babylonische<br />

provincie Samaria. De Edomieten<br />

(de latere Idumeeërs), die<br />

Hangende tuinen in Babylon<br />

uit hun vaderland ten zuidoosten van de Dode Zee waren verdreven naar de streek rondom Hebron, slokten<br />

de rest op. Opnieuw vertrokken <strong>een</strong> aantal Judeeërs naar Egypte om daar <strong>een</strong> nieuw leven te beginnen.<br />

Slechts <strong>een</strong> handje vol mensen bleef wonen in de onmiddellijke nabijheid van de ruïnes van Jeruzalem.<br />

7 Anderson z.j. 23.<br />

4


Profeet<br />

Een profeet was over het algem<strong>een</strong> niet erg<br />

populair bij tijdgenoten. Hij vond g<strong>een</strong><br />

reeksen aanhangers die zijn werk ondersteunden.<br />

Wel werd hij meermalen geciteerd.<br />

Ook werden zijn heftige polemieken<br />

met de gevestigde orde van zijn tijd en met<br />

de autoriteiten die de voornaamste plaats in<br />

de maatschappij innamen, druk besproken.<br />

Hij werd zo ‘het lied van de straat’ 8 Een<br />

profeet was dikwijls <strong>een</strong> <strong>een</strong>ling die tegenover<br />

de staat, de grote politiek stond. Hij<br />

was voorzegger en tegenspeler. Hij had<br />

g<strong>een</strong> wijding, g<strong>een</strong> aanstelling door wie of<br />

wat ook. En toch verhinderde dat hem niet<br />

om met de grootste stelligheid het woord te<br />

voeren. Als hij dat deed, sprak hij concreet<br />

en actueel, met het oog op de omstandigheden<br />

en gebeurtenissen van zijn tijd. Waar<br />

hij het over had, was voor ieder<strong>een</strong> duidelijk.<br />

Hij wees haarscherp de ontsporingen<br />

aan in het godsdienstige, politieke en sociale<br />

leven. Als hij het over de toekomst had,<br />

had hij het over de naaste toekomst. Een<br />

profeet zag scherp, maar was g<strong>een</strong> helderziende<br />

scherp. Hij was <strong>een</strong> waarheidszegger,<br />

g<strong>een</strong> waarzegger. Hij zei niet wat er<br />

gebeuren zou, maar kon gebeuren. Hij<br />

Buonarroti Michelangelo (1475-1564), <strong>Ezechiël</strong>, 1510, fresco,<br />

Vaticaanstad: Sixtijnse kapel.<br />

sprak niet over <strong>een</strong> onafwendbaar lot, maar riep mensen op om het schijnbaar onafwendbare te keren.<br />

De profeten van Israël waren pleitbezorgers van de armen: ze hielden niet op ‘het uit te schreeuwen’<br />

dat <strong>een</strong> maatschappij die het recht van de sociaal<br />

zwakkeren met de voeten treedt, niet kan blijven bestaan.<br />

Zij die leiding gaven dienden zich in te zetten<br />

voor de handhaving van de uiterste rechtvaardigheid.<br />

Profeten zeiden dat wat hun tijdgenoten niet zagen. In<br />

tijden van voorspoed hadden zij het over ondergang,<br />

maar in tijden van absolute en uitzichtloze ondergang<br />

spraken ze over ‘verlaten steden die weer herbouwd<br />

zullen worden en waarin mensen weer zullen wonen’,<br />

over ‘de terugkeer van de verbannen kinderen naar hun<br />

gebied’ of over ‘het water dat stroomt door de woestijn.’<br />

Hun protest tegen het onrecht in de wereld en<br />

hun bezwering dat dit de wereld ten gronde richt, lag<br />

op één lijn met hun verkondiging dat rechtvaardigheid<br />

en liefde zullen zegevieren. 9<br />

Opzet van het boek <strong>Ezechiël</strong><br />

<strong>Ezechiël</strong> heeft mogelijk <strong>een</strong> soort dagboek bijgehouden.<br />

Veel stukken zijn in de eerste persoon gesteld.<br />

Door hun tijdsaanduidingen passen ze bij elkaar. In het<br />

vijfde jaar werd <strong>Ezechiël</strong> geroepen. In het zesde jaar<br />

verliet de Eeuwige Jeruzalem (8), in het zevende jaar<br />

8 Soetendorp 1971, 1700.<br />

9 Soetendorp 1971, 1700.<br />

Peter Paul Rubens (1577-1640), <strong>Ezechiël</strong>, naar Michelangelo<br />

(1475-1564).<br />

5


hield <strong>Ezechiël</strong> <strong>een</strong> fel requisitoir waarmee hij volgens sommigen de bouw van <strong>een</strong> heiligdom in ballingschap<br />

torpedeerde (20). In het vijfentwintigste jaar van zijn ballingschap, in het veertiende jaar na de val<br />

van Jeruzalem, kreeg hij <strong>een</strong> visioen van <strong>een</strong> nieuwe tempel (40). Veertien fragmenten in het boek zijn van<br />

<strong>een</strong> datum voorzien (1:1, 2; 3:16; 8:1; 20:1; 24:1; 26:1; 29:17; 30:20; 31:1; 32:1; 32:17; 33:21 en 40:1). Deze<br />

data, die van 594 (of 593) tot april 571 (of 570) v. Chr. gaan, staan grotendeels in chronologische volgorde<br />

en dragen ertoe bij dat het boek goed gestructureerd lijkt te zijn.<br />

Zevenmaal komt de formulering voor: ‘Ik werd door de<br />

hand van de Eeuwige gegrepen’ (1:2, …, 37:1, 40:1), telkens als<br />

inleiding op <strong>een</strong> visioen. Drieënnegentig keer komt de formule:<br />

‘En je zult weten dat ik de Eeuwige ben’ voor. De visioenen zijn<br />

steeds volgens hetzelfde schema opgebouwd: (1) inleidingsformule,<br />

(2) opwekking om te luisteren, (3) zending of vermaning, (4)<br />

opdracht om te spreken, (5) ongeacht het gevolg.<br />

Het lijkt aannemelijk dat de kern van het boek - twee verzamelingen<br />

van redevoeringen tegen Israël, Juda en Jeruzalem, en tegen<br />

de niet-Israëlitische volken – teruggaat op eigenhandige aantekeningen<br />

van <strong>Ezechiël</strong> en dat de hoofdstukken 40-48 teruggaan op<br />

<strong>een</strong> later geschrift van hem. Daarnaast zullen er kleinere verzamelingen<br />

van redevoeringen hebben bestaan, gedeeltelijk opgetekend<br />

door <strong>Ezechiël</strong>, gedeeltelijk door zijn leerlingen. Latere redacteuren<br />

hebben het geheel wellicht bij<strong>een</strong>gebracht en uitgebouwd zijn tot<br />

het bestaande boek. Het redactiewerk is enige jaren nadat de Babylonische<br />

ballingschap beëindigd was (538 v.Chr.) afgerond. De<br />

Septuaginta-tekst (vertaling van de Hebreeuwse tekst in het<br />

Grieks, gemaakt tussen circa 250 v.Chr. en 100 v.Chr.) verschilt in<br />

Mozaïek van de profeet <strong>Ezechiël</strong><br />

veel opzichten van die van de Masoretische tekst (de door joodse<br />

Bijbelgeleerden vastgestelde geautoriseerde tekst). In sommige gevallen is niet uit te maken of de tekst<br />

oorspronkelijk van <strong>Ezechiël</strong> is of van later hand.<br />

De uiteindelijke vorm van het boek <strong>Ezechiël</strong> komt over<strong>een</strong> met die van andere profetische verzamelde<br />

werken. Het bestaat uit drie delen:<br />

1. Roepingsvisioenen van <strong>Ezechiël</strong> (1-3)<br />

2. Bedreiging<br />

a. over Israël, Juda en Jeruzalem (4-24)<br />

- belegering en val van Jeruzalem worden in symbolische handelingen uitgebeeld (4-5)<br />

- aanklacht tegen de afgodendienst: Israëls einde nadert (6-7)<br />

- visioen over Jeruzalems zonde en straf daarvoor (8-11)<br />

- beelden van deportatie en angst (12)<br />

- <strong>Ezechiël</strong> klaagt de valse profeten aan (13:1-14:11)<br />

- het oordeel is onafwendbaar (14:12-23)<br />

- twee symbolen voor Jeruzalem: brandhout en hoer (15-16)<br />

- symbolische voorstelling van het lot van Jojakin en Zedekia (17)<br />

- over persoonlijke aansprakelijkheid (18)<br />

- klaaglied over de ondergang van het koningshuis (19)<br />

- terugblik op de geschiedenis: de ontrouw van het volk (20:1-32)<br />

- belofte van <strong>een</strong> nieuwe uittocht (30:33-44)<br />

- andere symbolische uitbeeldingen van Jeruzalems zonde en straf (21-22)<br />

- Samaria en Jeruzalem: twee hoeren (23)<br />

- twee symbolische uitbeeldingen: <strong>een</strong> roestige pot, het optreden van de profeet zelf (24)<br />

b. over de niet-Israëlitische volken (25-32)<br />

- tegen de buurvolken Ammon, Moab, Edom en de Filistijnen (25)<br />

- tegen Tyrus en Sidon (26:1-28:33)<br />

- belofte voor de veiligheid van Israël (28:24-26)<br />

6


- dreigende woorden tegen Egypte en de farao (29-32)<br />

3. Belofte<br />

a. voor het eigen volk (34-39)<br />

- aanklacht tegen de leiders; God neemt zelf de leiding over (34)<br />

- dreigende woorden tegen Edom (35)<br />

- belofte van herstel: voor Israël begint <strong>een</strong> nieuw leven (36)<br />

- visioen van <strong>Ezechiël</strong>: Israël staat op uit de dood (37:1-14)<br />

- belofte van hereniging van Juda en Israël (37:15-28)<br />

- profetie tegen Gog: hij bedreigt Israël maar wordt verslagen (38-39)<br />

b. de nieuwe tempel, het nieuwe land, de nieuwe stad (40-48)<br />

- de nieuwe tempel; de Eeuwige gaat er weer wonen (40-43)<br />

- de vernieuwde eredienst (44-46)<br />

- het land opnieuw bewoond en het openbare leven hersteld (47:13-48:35).<br />

Hoofdstuk 33 vormt <strong>een</strong> overgangshoofdstuk. Het spreekt over de val van Jeruzalem en <strong>een</strong> nieuw begin.<br />

In 24:26 wordt <strong>een</strong> belofte gedaan die onmiddellijk aansluit<br />

bij 33:21. De tussenliggende hoofdstukken zijn wellicht<br />

later toegevoegd.<br />

<strong>Ezechiël</strong> houdt de boekrol vast, Oxford: Bodleian.<br />

10 Het visioen van 40-48 vormt de tegenhanger<br />

van het visioen van 8-11 (<strong>een</strong> visionaire tocht langs<br />

de tempelgebouwen van Jeruzalem waar verscheidene gruwelijke<br />

handelingen worden verricht). In 11:23 beschreef<br />

<strong>Ezechiël</strong> het vertrek van de bevrijdende kracht van God in<br />

oostelijke richting: de stad werd aan haar lot overgelaten<br />

(11:22-25). In 40-48 beschreef hij dat ze van dezelfde richting<br />

terugkeerde naar de tempel.<br />

<strong>Ezechiël</strong> sprak in 4-24 niet all<strong>een</strong> de ballingen aan,<br />

maar ook de in Juda en Jeruzalem achtergeblevenen. Sommigen<br />

veronderstellen dat hij <strong>een</strong> tijdlang in Babel en <strong>een</strong><br />

tijdlang in Jeruzalem is geweest. Hiertegen zijn twee bezwaren:<br />

waarom zwijgt te tekst er over? En: zouden de Babyloniërs<br />

ooit aan <strong>een</strong> balling toestemming hebben gegeven om<br />

terug te keren? 11 Ik ga er van uit dat <strong>Ezechiël</strong> all<strong>een</strong> onder<br />

de medeballingen heeft gewerkt en dat hij zich over hun<br />

hoofden h<strong>een</strong> richtte tot zijn volksgenoten in het thuisland.<br />

De klaagliederen (19:1-14; 27:1-28:19) worden als<br />

poëtische hoogtepunten van het boek beschouwd. De stijl van het visioen van de nieuwe tempel (40-48) is<br />

zakelijk en technisch.<br />

Het boek bevat uit<strong>een</strong>lopende teksten. ‘Men vindt er realistische ondergangsbeschrijvingen, satirische<br />

klaagliederen, lyrische schoonheidsuitbeeldingen, passages met <strong>een</strong> bizarre beeldspraak die hier en daar<br />

plotseling overgaat naar de werkelijkheid, <strong>een</strong> mengeling soms van oeroude mythologische verhaalfragmenten<br />

en keiharde in de religieus-politieke situatie van <strong>Ezechiël</strong>s dagen passende uitspraken.’ 12 De<br />

teksten bevatten duidelijk elementen uit de priesterlijke traditie, die vooral de nadruk legde op Gods verhevenheid<br />

en heiligheid.<br />

Inhoud van het boek<br />

<strong>Ezechiël</strong> uitte in 4-24 beschuldigingen en bedreigingen tegen de burgers van Jeruzalem (5:5-17; 16; 22), de<br />

bewoners van Israëls bergen (6:1-14) en ‘de vier hoeken van het land’, dat is Juda’s gehele bevolking (7:1-<br />

27), tegen mannelijke en vrouwelijke profeten (13), tegen de ballingen die betrokken waren bij schijnbaar<br />

ongeoorloofde vormen van aanbidding (14), tegen koning Zedekia (17) en tegen Israëls vorsten (19).<br />

10 Tromp 1971, 1698.<br />

11 Maarsingh 1985, 14.<br />

12 Streefkerk 1971, 1758.<br />

Marc Chagalll, Visioen van <strong>Ezechiël</strong><br />

(1:4-14), circa 1956.<br />

7


Voortdurend hamerde hij er op dat de ballingen hun hoop op bevrijding en nationale redding niet kunnen<br />

baseren op Israëls relatie met God in het verleden of met Jeruzalems bevoorrechte positie. Over de situatie<br />

in de tempel te Jeruzalem was <strong>Ezechiël</strong> verbijsterd. In <strong>een</strong> van zijn visioenen (8-11) kreeg hij <strong>een</strong> rondleiding<br />

door de tempel. Tot zijn afgrijzen zag hij dat de mensen van Juda, hoewel ze op het punt stonden,<br />

uitgeroeid te worden, afgoden aanbaden. De tempel zelf was ontwijd: de muren van de vertrekken waren<br />

beschilderd met kronkelende slangen en afstotende dieren; priesters deden verschrikkelijke dingen; vrouwen<br />

bew<strong>een</strong>den de stervende god Tammoez (8:14) 13 en mannen aanbaden de zon met hun gezicht naar<br />

het Oosten en hun rug naar het heiligdom gekeerd. Tenslotte zag de profeet dat de vreemde wagen die hij<br />

in zijn eerste visioen gezien had, de kabood 14 (het imponerende, de bevrijdende kracht, de stralende verschijning)<br />

van de Eeuwige meevoerde.<br />

<strong>Ezechiël</strong> keerde zich ook tegen de niet-Israëlitische<br />

volken. Sommige van deze volken verweet hij <strong>een</strong> ‘ha-haha-mentaliteit’:<br />

ze namen <strong>een</strong> spottende toeschouwershouding<br />

aan tegenover de ondergang van Juda en de verwoesting<br />

van Jeruzalem. <strong>Ezechiël</strong> beschuldigde Ammon en<br />

Moab van <strong>een</strong> leedvermaak zonder daden (25:3, 6, 8) en<br />

Edom, Filistea en Tyrus van <strong>een</strong> leedvermaak gepaard met<br />

vijandelijke acties of <strong>een</strong> profiteursmentaliteit (25:12, 15;<br />

26:2). Andere volken, meestal verpersoonlijkt in de figuur<br />

van de koning, verweet hij <strong>een</strong> ‘bla-bla-bla-mentaliteit’. Hij<br />

klaagde de hoogmoed, opgeblazenheid en zelfhandhavingshouding<br />

van Tyrus en Egypte aan (27-32). Tyrus verweet<br />

hij onrecht op handelsgebied en Egypte het verleiden<br />

van Juda om zijn vertrouwen te stellen in de politieke en<br />

militaire macht van Egypte. 15 Het doel van de onheilsprofetieën<br />

was gelegen in de erkenning van de kabood (bevrijdende<br />

kracht) van Israëls God. De onheilspellende verschrikkingen<br />

die <strong>Ezechiël</strong> de volken aankondigde (25-32), be-<br />

<strong>Ezechiël</strong>, fresco in Novgorod Volotovo.<br />

schreef hij in dezelfde woorden als die hij zijn eigen volk<br />

aanzei (4-24).<br />

Na de verwoesting van Jeruzalem en van de tempel<br />

(33:21) in 586 v.Chr., toen <strong>een</strong> grote moedeloosheid en uitzichtloosheid het volk beheerste, veranderde<br />

<strong>Ezechiël</strong>s boodschap van <strong>een</strong> vonnis in <strong>een</strong> aankondiging van bevrijding: De Eeuwige zal in de toekomst<br />

Israëls ‘goede herder’ zijn (34:15; vergelijk Psalm 23, Psalm 100:3; Jesaja 40:11), het volk zal vrede en<br />

voorspoed mogen ervaren in het eigen hernieuwde land (36:8-12), Hij zal nieuw leven scheppen waar het<br />

menselijkerwijs niet meer verwacht mag worden (37:1-14). Een laatste kosmische strijd, die begonnen is<br />

toen de strijdkrachten van de Eeuwige Israël aanvielen, zal de oppermacht en heiligheid van de Eeuwige<br />

aantonen. Deze heeft betrekking op alle volken (38-39).<br />

Het boek besluit met <strong>een</strong> groot visioen van de tempel die weer wordt opgebouwd, van de opnieuw<br />

gevestigde godsdienst en van <strong>een</strong> vernieuwd, goed georganiseerd geboorteland.<br />

Het spreken van <strong>Ezechiël</strong> werd begeleid door tekenen (handelingen die in zichzelf al <strong>een</strong> boodschap aan<br />

de ballingen waren) om zijn woorden te bekrachtigen (4:1-5:4; 12:1-20; 24:15-40). Op <strong>een</strong> tichelst<strong>een</strong> tekende<br />

hij <strong>een</strong> diagram van Jeruzalem onder beleg, met schansen, legerkampen en stormrammen (4:1-3).<br />

Honderdvijftig dagen lang lag hij op zijn linkerzijde en daarna veertig dagen op zijn rechterzijde om aan te<br />

13 De Babyloniërs markeerden de terugloop van de uren daglicht en het begin van de hete zomer die vergezeld gaat van droogte<br />

met <strong>een</strong> zesdaagse rouwperiode voor de god Tammoez, de god van de vegetatie en de oogst die opkwam en stierf zoals het graan<br />

en het ontstaan en vergaan in de natuur representeerde. Tammoez werd de naam voor de vierde maand van het jaar. De joden<br />

namen deze naam over van de Babyloniërs.<br />

14 Het begrip kabood komt negen maal bij <strong>Ezechiël</strong> voor. Letterlijk betekent het: dat wat iemand zwaar of gewichtig maakt; het<br />

imponerende van iemand. Kabood (Grieks: doxa = glans) maakt de betekenis van <strong>een</strong> persoon of <strong>een</strong> zaak aanschouwelijk. Vooral<br />

het bezit aan goederen (Genesis 31:1; Psalm 49:17) of hoge positie (Genesis 45:13) maakte iemand in het oude Oosten tot <strong>een</strong><br />

persoon van aanzien. Dikwijls is er sprake van de kabood van de Eeuwige. De mens kan het bij de aanblik van die kabood niet<br />

uithouden. Het openbaar worden van de kabood werd door sommige groepen in het Oude Testament pas in de heilstijd verwacht<br />

(Jesaja 40:50). Het Nieuwe Testament volgt het oudtestamentisch spraakgebruik. Doxa is er Gods aanzien; zijn schitterende majesteit,<br />

die soms wordt waargenomen (Lucas 2:9). Doxologie (lofprijzing): ‘eer aan God’ betekent de erkenning of lovende vaststelling<br />

dat God de kabood bezit (1 Petrus 4:11); het is tegelijk <strong>een</strong> oproep om Hem als zodanig te erkennen.<br />

15 Streefkerk 1971, 1758.<br />

8


De profeet <strong>Ezechiël</strong>, circa 1120, Middenportaal<br />

Cremona kathdraal, Duomo (Lombardië)<br />

geven hoelang respectievelijk Israël en Juda gestraft zouden worden.<br />

Terwijl hij op z’n zij lag, woog hij kleine rantsoenen voedsel<br />

en water uit om de ontberingen voor het komende beleg aan te<br />

duiden (4:9-11). Hij sneed zijn haar af met <strong>een</strong> zwaard en scheidde<br />

het in drie gedeelten om het drievoudige lot uit te beelden dat de<br />

inwoners van Jeruzalem zou treffen (5:1-12). Hij pakte zijn bagage<br />

en klom bij nacht door <strong>een</strong> gat in de muur, als iemand die uit de<br />

stad probeert weg te vluchten onder bescherming van de duisternis<br />

(12:1-16). Hij at zijn brood al bevend en dronk zijn water al<br />

sidderend, als symbool van de nerveuze angst die men tijdens het<br />

beleg van Jeruzalem zou ondervinden (12:17-20). Toen zijn vrouw<br />

stierf, moest hij zich onthouden van openlijk rouwbetoon (24:15-<br />

18) om de ballingen duidelijk te maken dat de val van Jeruzalem<br />

hen zou vervullen met <strong>een</strong> verdriet dat te diep was voor tranen.<br />

<strong>Ezechiël</strong>s woorden en tekenen wekten wel nieuwsgierigheid op,<br />

maar riepen g<strong>een</strong> berouw en omkeer op. De ballingen hadden<br />

ogen om te kijken maar zagen niets en oren om te horen, maar<br />

luisterden niet (12:2). Ze praatten allemaal over hem en zeiden<br />

tegen elkaar: ‘Kom, we gaan luisteren naar wat de Eeuwige ons te<br />

zeggen heeft’. Ze kwamen in grote groepen naar hem toe, hoorden<br />

hem aan, maar handelden niet naar zijn woorden (33:30-33).<br />

Roepingservaring van <strong>Ezechiël</strong><br />

Diverse profetenboeken beginnen met <strong>een</strong> bijzondere roepingsgeschiedenis<br />

van de profeet. Zo’n roepingsgeschiedenis is doorgaans<br />

vol veelzeggende beeldspraak, waarbij het beeld het gesproken woord onderstreept en omgekeerd. Een<br />

roepingsvisioen diende de gedachte te versterken, dat de geroepene g<strong>een</strong> eigen belangen najoeg en dus<br />

g<strong>een</strong> ‘broodprofeet’ was. Hij hoefde er niet van te leven. Het gehoor geven aan zijn roeping zou hem mogelijk<br />

veel kosten, mogelijk zelfs zijn leven.<br />

<strong>Ezechiël</strong> vertelde over wat hij schouwde en hoorde. Er stak <strong>een</strong> storm op uit het noorden. 16 Uit<br />

<strong>een</strong> zwarte wolk, omgeven door <strong>een</strong> lichtgloed, schoten<br />

felle bliksemschichten. 17 Te midden van deze<br />

stormachtige duisternis waren vier sterke wezens. Ze<br />

leken op de gevleugelde, sfinxachtige wezens die op<br />

de toegangspoort van het paleis van Babylon waren<br />

afgebeeld. Elk wezen had vier gezichten: dat van <strong>een</strong><br />

man, <strong>een</strong> leeuw, <strong>een</strong> stier, <strong>een</strong> adelaar. Elk had ook<br />

vier vleugels. De vier wezens flitsten h<strong>een</strong> en weer als<br />

bliksemstralen. Naast elk van de wezens stond <strong>een</strong><br />

enorm hoog lichtuitstralend wiel. De wielen hadden<br />

brede velgen, die – gek genoeg – vol ogen zaten. Ze<br />

beschikten dus over ontzaglijk veel gezichtspunten.<br />

Als de wezens <strong>bewogen</strong>, <strong>bewogen</strong> de wielen naast<br />

hen ook. Als de vier wezens klepperden met hun<br />

vleugels, klonk dat als het gebulder van de zee, als het<br />

dreunende stampen van <strong>een</strong> aanstormende infanterie.<br />

Fries met <strong>een</strong> stier afkomstig van de Ishtarpoort in het<br />

oude Babylon.<br />

16 Evenals bij Elia (1 Koningen 19:11-13) werd Gods verschijning aangekondigd door <strong>een</strong> stormwind en door vuur. Evenals Elia<br />

ervoer <strong>Ezechiël</strong> dat God niet in de elementen is, maar boven de elementen staat: de elementen vormen slechts zijn troon. Sommigen<br />

veronderstellen dat wat <strong>Ezechiël</strong> zag aan storm, wolken en bliksemschichten samenhangt met het feit dat de erge stormen in<br />

de richting van Babel uit het noorden plegen te komen. Anderen wijzen er op dat uit noordelijke streken vaak de vijanden kwamen<br />

opzetten. Zelf de Egyptenaren konden Babel all<strong>een</strong> bereiken via Noord-Syrië, omdat de woestijn ten westen van Babel voor<br />

grote legers volstrekt onbegaanbaar was. Mogelijk duidt het Hebreeuwse woord tsafoon (vertaald met: noorden) op de hoogste<br />

plaats in het hemelgewelf, de plek waar volgens de oosterlingen in de Oudheid de poolster zich bevindt, dus het noorden. Berend<br />

Maarsingh (1916-1995) m<strong>een</strong>de dat hier duidelijk gemaakt wordt dat de Eeuwige uit zijn eigenlijke woonplaats, de hemel, komt<br />

[Maarsingh 1985, 22].<br />

17 Vergelijk Psalm 29.<br />

9


Boven de vier wezens was <strong>een</strong> soort koepel 18 met de verblindende glinstering van ijskristal. Toen <strong>Ezechiël</strong><br />

nog verder omhoog keek, zag hij boven de koepel (het uitspansel) <strong>een</strong> schitterende troon, gedragen door<br />

de vier geheimzinnige wezens en voorzien van metalen wielen die alle richtingen uit konden. 19 Op de<br />

troon zetelde <strong>een</strong> gedaante met het uiterlijk van <strong>een</strong> mens. En <strong>een</strong> machtige stem klonk.<br />

Ik wil proberen het visioen te duiden. Ik besef dat dat niet <strong>een</strong>voudig is. 20 Een visioenbeschrijving bedoelt<br />

g<strong>een</strong> exacte weergave te geven van wat <strong>een</strong> visionair zag en hoorde, maar wil veeleer <strong>een</strong> symbolische<br />

uitdrukking zijn van zijn ideeën en ervaringen. Een voorbeeld. Een visionair vertelde dat kleren wit gewassen<br />

werden in het bloed van <strong>een</strong> lam (Openbaring 7). Lees je dit als <strong>een</strong> weergave van <strong>een</strong> werkelijk gebeurd<br />

feit, dan wordt het onbegrijpelijk. Bloed is immers niet <strong>een</strong> geschikt product om kleren wit te wassen.<br />

Lees je het als symbooltaal, dan verwijst ‘bloed van het lam’ naar het verlossingswerk van Christus, en<br />

‘wit’ naar ‘reinheid’, ‘bevrijd zijn van schuld’. Ook in het visioen van <strong>Ezechiël</strong> hebben te maken met symbooltaal.<br />

Elk detail heeft <strong>een</strong> verwijst naar iets. 21 De vraag is all<strong>een</strong> waarnaar.<br />

De beelden van het visioen zijn zowel gevoed door Israëls priesterlijke overlevering, waarmee <strong>Ezechiël</strong><br />

vertrouwd was, als door de Babylonische symboliek, die tijdens de ballingschap op hem had ingewerkt.<br />

<strong>Ezechiël</strong> zal vier levende wezens, vier gezichten, vier vleugels. Vier was in de Babylonische mythologie het<br />

18 Exodus 24:10 spreekt over ‘<strong>een</strong> plaveisel van safier, helder stralend als de hemel zelf’, Daniël 12:3 over <strong>een</strong> ‘fonkelend hemelgewelf’,<br />

Openbaring 4 over <strong>een</strong> ‘glazen zee’ en Openbaring 22:1 over <strong>een</strong> rivier die helder is als kristal en ontspringt aan de troon<br />

van God en van het lam.<br />

19 De Zwitser Erich von Däniken (º 1935) m<strong>een</strong>de dat <strong>Ezechiël</strong> <strong>een</strong> soort vliegende schotel moet hebben gezien, afkomstig van<br />

<strong>een</strong> andere planeet. Zie E. von Däniken, Waren de goden kosmonauten? Herinneringen aan de toekomst. Onopgeloste raadsels uit het verleden,<br />

Deventer: Ankh-Hermes, 1995 (31e druk). Gevestigde wetenschappers beschouwen het werk van Von Däniken als<br />

pseudowetenschap of zelfs morosofie (<strong>een</strong> evident absurde waanwetenschappelijke theorie) en zijn van mening dat zijn conclusies<br />

niet worden ondersteund door zijn argumenten. Zijn theorieën vallen onder de paleocontacttheorie (theorieën die stellen dat er in<br />

de prehistorie contacten waren tussen mensen en geavanceerde buitenaardse beschavingen).<br />

20 Het ‘troonwagen-visioen’, ook wel ‘merkaba-visioen’ genoemd, werd vooral bestudeerd in die kringen, waar men zocht naar<br />

exoterische wijsheid. We treffen merkaba-speculaties aan in de zogenaamde Henoch-boeken (het Ethiopische, het Slavische en<br />

het Hebreeuwse boek Henoch, tweede eeuw v. Chr. tot tweede eeuw na Chr.), en in de Qunramrollen (Dode Zeerollen). Sommigen<br />

zoeken de oorsprong van de joodse mystiek in deze speculaties. Het visioen maakt meerdere duidingen mogelijk.<br />

21 Symbooltaal lijkt op poëzie. Ze wil iets oproepen. Symbool komt van sym-ballein: samenvoegen. Een symbool brengt diverse<br />

dingen bij elkaar. Een symbool heeft veel betekenislagen en kan dan ook meerdere dingen oproepen. Sommige mensen zien <strong>een</strong><br />

kruis aan de muur van <strong>een</strong> kerk en voelen dankbaarheid voor het levensgeschenk van Jezus, <strong>een</strong> ander voelt schuldgevoel omdat<br />

hij tekort schiet, of het geeft <strong>een</strong> besef van Gods vergeving, of <strong>een</strong> weerzin tegen je opvoeding, hoop op <strong>een</strong> nieuw begin, <strong>een</strong><br />

herinnering aan je overleden echtgenoot, enzovoort. Een symbool heeft <strong>een</strong> werkingskracht: het doet iets. Het kan tot je spreken.<br />

Symbolen zijn sterk cultuurbepaald. Ze dragen iets van de verzamelde wijsheid van mensen in zich. Een regenboog is daar <strong>een</strong><br />

goed voorbeeld van. Veel mensen reageren op <strong>een</strong> regenboog met <strong>een</strong> gevoel van hoop. Ergens schijnt de zon, ook al regent het<br />

nu. In de Bijbel is de regenboog <strong>een</strong> teken van Gods vriendschap met mensen. In het verhaal van Noach hing God zijn krijgsboog<br />

tussen de wolken als <strong>een</strong> herinnering aan zijn verbond met mensen: nooit meer God in oorlog met mensen (Genesis 6). Een<br />

regenboog kan - als je dat verhaal kent - ook <strong>een</strong> existentiële laag in jezelf aanspreken als je je afvraagt of het leven - en jouw leven<br />

- wel zin heeft.<br />

10


getal van de volheid. Vier was de hele kosmos, die vier hoeken van het firmament, de vier windstreken. 22<br />

Elk van de vier wezens was mens, leeuw, stier en adelaar tegelijk. De leeuw: spreekwoordelijk het sterkste<br />

dier, de adelaar: de meest imposante vogel, de stier: het meest waardevolle gedomesticeerde dier en de<br />

mens: het schepsel dat heerst over alles. De wezens hadden vier gezichten, naar alle windrichtingen. Welke<br />

kant ze dus ook uit wilden, het was altijd voor <strong>een</strong> van deze vier rechtdoor. Ze hoefden zich niet om te<br />

draaien. Mogelijk waren de vier wezens personificaties van het goddelijk-kosmische, het eeuwige natuurgebeuren<br />

dat het ritme van het heelal en van ieder<br />

mensenleven bepaalt. Opvallend is dat in het visioen<br />

de vier wezens allereerst mens waren en niet,<br />

zoals in de gangbare Babylonische mythologie dier<br />

waren.<br />

Met de vier wezens correspondeerde op<br />

aarde <strong>een</strong> wiel waarin nog <strong>een</strong> wiel zat. Een wiel is<br />

vaak <strong>een</strong> symbool voor de kringloop; <strong>een</strong> wiel in<br />

<strong>een</strong> wiel is dan de kringloop in het kwadraat. <strong>Ezechiël</strong><br />

zag, of beter doorzag het Babylonische bestaansmodel<br />

als <strong>een</strong> gigantische machinerie, <strong>een</strong><br />

kringloopsysteem. Het herinnerde hem eraan dat<br />

God, zoals die in zijn eigen geloofstraditie beleden<br />

werd, niet de God van de eeuwige kringloop is, niet<br />

de God van het noodlot, maar de God van de geschiedenis,<br />

<strong>een</strong> God die met mensen <strong>een</strong> weg gaat<br />

en bevrijdend met hen meetrekt de toekomst tegemoet.<br />

Wezens en wielen vormden de troonwagen,<br />

de strijdwagen, 23 het voertuig, het instrument<br />

van God zich bedient. In de Babylonische mythologie<br />

kwam iets vergelijkbaars voor: de goden rijden<br />

op kleine wagens, door mensen en dieren getrokken<br />

24. De vier wezens waren in het visioen van<br />

<strong>Ezechiël</strong> niet meer dan knechten die de kar mochten<br />

trekken. Zij werden ingeschakeld in de bevrij-<br />

Rafaël (1483–1520), Het visioen van <strong>Ezechiël</strong>, olieverf op<br />

paneel (41 × 29 cm) — ca. 1518, Florence: Museum Palazzo<br />

Pitti.<br />

De troon van <strong>een</strong> gedaante die er uitzag als <strong>een</strong> mens die<br />

<strong>Ezechiël</strong> op zich zag toekomen, werd gedragen door vier<br />

gevleugelde wezens. Elk wezen had vier gezichten: dat van<br />

<strong>een</strong> mens, van <strong>een</strong> os, <strong>een</strong> leeuw en van <strong>een</strong> adelaar. De<br />

vier gezichten, die iets weerspiegelden van Gods koningsmacht,<br />

zijn in het boek Openbaring uitgegroeid tot vier<br />

afzonderlijke wezens (Openbaring 4:7). En zo heeft Rafaël<br />

ze ook uitgebeeld.<br />

<strong>Ezechiël</strong> is zelf nauwelijks zichtbaar op dit paneel.<br />

Hij staat linksonder, in de lichtbundel.<br />

Kerkvader Hiëronymus (circa 347-420) gebruikte<br />

de vier gezichten van het merkwaardige wezen als symbolen<br />

van de vier evangelisten: de mens voor Mattheüs, de<br />

leeuw voor Marcus, de os voor Lukas en de adelaar voor<br />

Johannes.<br />

Het werk werd in 1799 door Franse troepen meegenomen<br />

uit Florence naar Parijs. Na de ondergang van<br />

Napoleon werd het in 1816 teruggegeven. Sindsdien bevindt<br />

het zich in de Galleria Palatina van het Palazzo Pitti.<br />

dingsbeweging die uitging van de troon. De bevrijdende<br />

kracht (kabood – gewicht, glans) zag <strong>Ezechiël</strong><br />

aanwezig in de gestalte die op de troon zat. Het<br />

bovenlichaam was als blinkend metaal, als vuur<br />

door <strong>een</strong> rand omsloten; het onderlichaam was als<br />

vuur, omgeven door <strong>een</strong> felle gloed. Die gestalte liet<br />

zich niet definiëren en al helemaal niet in beelden<br />

vastleggen. Hij zat op <strong>een</strong> troonwagen die zeer<br />

beweeglijk was en was dus niet aan enige plaats<br />

gebonden.<br />

Boven zich zag <strong>Ezechiël</strong> iets als <strong>een</strong> ontzagwekkend<br />

ijskristal. Dat moest God zijn, zo zeiden<br />

in de loop van de tijd veel mensen. Want de<br />

wereld moet toch ergens vandaan komen. God als<br />

ijskristal. Zo ontzaglijk, zo verblindend, zo kil. God<br />

als <strong>een</strong> ijzeren blinde almacht die zich welft over<br />

geluk en ongeluk, over goed en kwaad, over liefde<br />

22 Volgens Henri van Praag (1916-1988) zijn de vier wezens de dragers van de dierenriem, waarbinnen naar antieke voorstelling<br />

het firmament rust. ‘In de Zodiak der astrologen fungeren Waterman (= mens), leeuw, stier en schorpioen (= arend) nog steeds<br />

als vier grondtekens voor lucht, vuur, aarde en water’ [Van Praag 1964, 95-96].<br />

23 Het Hebreeuwse woord merkaba duidt niet all<strong>een</strong> op <strong>een</strong> strijdwagen van de Israëlieten (2 Kronieken 9:25) en die van de vijand<br />

(Exodus 15:25) of op <strong>een</strong> koninklijke wagen (1 Samuël 8:11), maar ook op <strong>een</strong> wagen van de hemel en van God (2 Koningen<br />

2:11; 6:17; Psalm 68:18; vergelijk 2 Koningen 23:11 – wagen van de zonnegod).<br />

24 Van Praag 1964, 94.<br />

11


Peter Paul Rubens (1577-1640), Visioen van <strong>Ezechiël</strong>, tussen 1605<br />

en 1608, 30 x 22,5 cm, Florence: Museo Horne<br />

feiten neer’ of ‘blijf zitten waar je zit’. Altijd hoorde de<br />

aangesprokene: ‘Ga. Rechtop. Je voeten stevig op de<br />

grond.’ De stem van de Roepende horen, impliceerde<br />

dat je tot bevrijding werd aangezet en dus in beweging<br />

kwam. En dat je dan ook ging, <strong>een</strong> weg van dagen.<br />

Dag na dag. En deed wat gedaan moest worden. <strong>Ezechiël</strong>,<br />

de ‘zoon van adam’, Adamserfgenaam, moest<br />

zich richten tot de ‘zonen/kinderen van Israël’. ‘Ik stel<br />

jou aan tot wachter’, zo hoorde hij. Hij besefte wat dit<br />

inhield: <strong>een</strong> wachter was gestationeerd op <strong>een</strong> heuvel<br />

of hoge muur, speurde de horizon af op zoek naar<br />

vijanden en maakte medeburgers attent op gevaar.<br />

<strong>Ezechiël</strong> als wachter was er om de hem gegeven<br />

woorden te bewaren, om te waarschuwen, om te waken,<br />

te volharden totdat de morgen daagde, totdat in<br />

de harten van degenen tot wie hij was gezonden inzicht<br />

in de eigen situatie ontstond.<br />

en wreedheid. Maar <strong>Ezechiël</strong> keek door het<br />

ijskristal h<strong>een</strong> en zag <strong>een</strong> gedaante met het<br />

uiterlijk van <strong>een</strong> mens, gezeten op <strong>een</strong> troon, in<br />

<strong>een</strong> verbijsterende lichtglans (kabood). Tegelijk<br />

hoorde hij <strong>een</strong> angstaanjagend geluid, als de<br />

stem van de Ontzagwekkende (1:24). Die ervaring<br />

van het mysterieuze, van de heilige God,<br />

deed hem sidderen en trok hem aan. Ze was<br />

fascinerend en angstaanjagend tegelijk. 25<br />

‘Toen ik dit zag’, zo vertelde <strong>Ezechiël</strong>,<br />

‘viel ik plat voorover op de grond. Ik hoorde<br />

<strong>een</strong> stem zeggen: “Zoon van <strong>een</strong> mens sta op”’<br />

(2:3). <strong>Ezechiël</strong> ervoer dat hij niet werd aangesproken<br />

bij zijn eigen naam, maar bij zijn<br />

soortnaam, als exemplaar van de mensensoort:<br />

zoon van <strong>een</strong> mens (ben-adam). 26 Het bepaalde<br />

hem bij zijn nietigheid en grootheid, bij het<br />

oneindig kwalitatief onderscheid tussen God en<br />

mens. Hij, de mens, Elckerlyc, Jan Modaal<br />

mocht er zijn in dienst van de Eeuwige tot<br />

heelheid van zijn volk. Als er in de verhalen<br />

van de geloofstraditie van Israël sprake van was<br />

dat de mens werd aangesproken, dan werd<br />

nooit zoiets gezegd als: ‘Leg je maar bij de<br />

Nicolas Larmessin (IV) (1684-1755), midden achttiende<br />

eeuw. Naar Raphael (1483-1520)<br />

25 Dijkstra 2004, 412-413.<br />

26 In g<strong>een</strong> enkel boek in het Oude Testament kom deze term in de betekenis van zwak schepsel zo vaak voor als in het boek<br />

<strong>Ezechiël</strong> (93 maal).<br />

12


<strong>Ezechiël</strong> moest naar zijn medeballingen<br />

gaan en tot hen ‘het woord van God’<br />

spreken. De goddelozen moest hij waarschuwen<br />

voor hun dreigende lot en de afvallige<br />

rechtvaardigen tot inkeer brengen (3:16-21).<br />

De opdracht die <strong>Ezechiël</strong> kreeg, werd onderstreept<br />

door <strong>een</strong> beeld: <strong>een</strong> hand strekte zich<br />

uit in de richting van de profeet, met daarin<br />

<strong>een</strong> boekrol, aan twee zijden vol geschreven<br />

Visioen van Ezechïel<br />

27<br />

met klaagliederen en weeklachten. Het beeld<br />

was vol symboliek: het was de aanzegging dat<br />

verdriet en leed zijn deel zouden zijn. Ezechiel<br />

moest die boekrol opeten en ‘het woord<br />

van God’ verteren, zodat het <strong>een</strong> deel van<br />

hemzelf werd. <strong>Ezechiël</strong> gehoorzaamde. En<br />

wat onverteerbaar leek, smaakte de taaleter,<br />

de woordenproever, zoet als honing (3:3).<br />

<strong>Ezechiël</strong> moest in zijn roeping geloven<br />

en niet afhankelijk zijn van het succes<br />

ervan bij de mensen. Hij zou in netelige situaties<br />

komen; hij zou de gebeten hond worden<br />

en de woorden die hem zouden worden toegevoegd,<br />

zouden hem steken. Hij moest zich<br />

er niet door laten afschrikken of ontmoedigen.<br />

Na zijn roepingservaring was <strong>Ezechiël</strong><br />

door stomheid geslagen en kon zeven dagen<br />

niets zeggen (3:15). Hij kon pas weer spreken toen God zijn mond opende.<br />

Wat <strong>Ezechiël</strong> zag en hoorde was mede bepaald door de omgeving waarin hij verkeerde. Bovendien was<br />

het geworteld in de ervaring van zijn volk. Hij kende de verhalen over de roepingservaring van Mozes<br />

(Exodus 3) en mogelijk ook die van Jesaja (Jesaja 6) en Jeremia (10:9-17). Ook hier storm, vuur, donder,<br />

bliksem, <strong>een</strong> stem die klinkt. En hij kende de verhalen over de ervaring van de zeventig oudsten van het<br />

volk ten tijde van Mozes. ‘Onder Gods voeten was iets als <strong>een</strong> plaveisel van saffier, helder stralend als de<br />

hemel zelf’ (Exodus 24:10).<br />

27 Terwijl <strong>een</strong> boekrol gewoonlijk all<strong>een</strong> aan de binnenkant was beschreven, was dit geschrift zo overladen dat zelfs de buitenzijde<br />

benut moest worden.<br />

13


Basisovertuigingen bij <strong>Ezechiël</strong><br />

<strong>Ezechiël</strong> wist zich geroepen te spreken tot het huis van Israël. ‘Israël’ duidde hier op ‘verbondsvolk’, <strong>een</strong><br />

term die werd toegepast op de joden 28, die in Juda of in de Babylonische ballingschap leefden. <strong>Ezechiël</strong><br />

stelde vast dat er in Israëls geschiedenis nooit <strong>een</strong> tijd was geweest waarin het zonder zonde was. In twee<br />

preken beschreef hij Israëls geschiedenis met het beeld<br />

van <strong>een</strong> overspelige vrouw (16 en 23), <strong>een</strong> beeld dat ook<br />

Hosea en Jeremia hadden gebruikt. In de eerste preek<br />

(16) stelde <strong>Ezechiël</strong> vast dat Israëls verdorvenheid terugging<br />

op het feit dat het volk het product was van <strong>een</strong><br />

ontuchtige vereniging. De Eeuwige (JHWH) kreeg echter<br />

medelijden met het onwettige kind en deed het <strong>een</strong><br />

trouwbelofte. Maar het meisje vertrouwde op haar<br />

schoonheid en vergat dat ze zowel haar leven als haar<br />

schoonheid aan de Eeuwige te danken had. Begerig<br />

drong ze zich aan iedere voorbijganger op en kocht haar<br />

minnaars om om tot haar te komen. In de tweede preek<br />

<strong>Ezechiël</strong> was sterk overtuigd van de<br />

heiligheid van de Eeuwige. In zijn tegenwoordigheid<br />

kan niets onheiligs of profaans<br />

bestaan. Fel trok <strong>Ezechiël</strong> daarom van leer<br />

tegen de cultische zonden in Juda, zoals de<br />

schending van de sabbat en het aanbidden<br />

van andere goden (8-11). Ook trok hij van<br />

leer tegen zonden op ethisch niveau (22):<br />

bloedvergieten, overspel, afpersing, het niet<br />

(23) maakte van de tweelingzussen Ohola (Noord-Israël<br />

/ Samaria) en Ohiliba (Juda) de laatste het nog erger. Ze<br />

zou daarom de ongenade van het oordeel moeten dragen<br />

en te midden van de volken <strong>een</strong> voorwerp van<br />

blaam worden. Haar geschiedenis, de historie van het<br />

verbroken verbond, moest tot <strong>een</strong> eind komen, opdat de<br />

Eeuwige het verbond zou kunnen vernieuwen dat hij<br />

met haar in de dagen van haar jeugd had gesloten (16:59-<br />

63). 29<br />

28 Jood (Jehudi) betekent letterlijk <strong>een</strong> afstammeling van de Judeeërs die vroeger in Juda woonden. Hoewel de joden verstrooid of<br />

verspreid werden over andere landen (zoals Babylonië en Egypte), bleven ze eer bewijzen aan hun Judese afstamming en tradities.<br />

29 Anderson z.j. 15.<br />

14


eren van vader en moeder, en de schending van de rechten van wees, weduwe en vreemdeling. Hij legde er<br />

de nadruk op, dat ieder individu verantwoordelijk is voor zijn eigen lotsbestemming en zich voor God<br />

moet verantwoorden (18:1-4).<br />

<strong>Ezechiël</strong> was doordrenkt van <strong>een</strong> wereldopvatting<br />

waarin de Eeuwige centraal stond.<br />

Beslissende gebeurtenissen in Israëls geschiedenis<br />

zag hij dan ook niet simpelweg als het lot of<br />

als het resultaat van <strong>een</strong> toevallige samenloop<br />

van ongunstige omstandigheden. De Eeuwige<br />

heerst over de geschiedenis. <strong>Ezechiël</strong> was somber<br />

over de toekomst van Israël. Hij geloofde dat<br />

de gebeurtenissen uit 597 nog maar het begin<br />

van het lijden van zijn volk vormden. Bepaalde<br />

Judeeërs, onder wie de profeet Chananja (Jeremia<br />

28:1-14), konden dan wel beweren dat de<br />

situatie spoedig zou verbeteren, maar <strong>Ezechiël</strong><br />

geloofde er niets van. Hij bleef erbij dat zijn<br />

<strong>Ezechiël</strong> kreeg de opdracht het beleg van Jeruzalem symbolisch<br />

te beleven. Nu was het dal vol uitgedroogde b<strong>een</strong>deren. Zo was<br />

Israël er aan toe: g<strong>een</strong> leven en g<strong>een</strong> hoop meer. Dat had<br />

Israël, aldus de profeet, aan zichzelf te wijten. Het had dus<br />

g<strong>een</strong> recht op bevrijding meer. Het had zijn eigen bestaan<br />

ondermijnd. Redding komt van God, zonder voorwaarde vooraf.<br />

G<strong>een</strong> enkele prestatie wordt verondersteld. Redding is er all<strong>een</strong>,<br />

omdat God liever leven ziet dan de dood (33:11). Het<br />

visioen van de b<strong>een</strong>deren die gaan leven, herinnert aan de<br />

schepping van de mens (Genesis 1).<br />

niet’, ‘De Eeuwige heeft het land verlaten’ (8:12)<br />

aanvaardde hij niet. De Eeuwige zal, aldus <strong>Ezechiël</strong>,<br />

Juda en Jeruzalem straffen zoals hij eerder Israël had<br />

gestraft. De straffen waren in proportie en rechtvaardig.<br />

Israël had <strong>een</strong> zodanige schuld opgebouwd<br />

dat het al eeuwen eerder <strong>een</strong> verbanning uit eigen<br />

land had verdiend (20:23-24). All<strong>een</strong> de zorg van de<br />

Eeuwige voor zijn reputatie had de vernietiging van<br />

het land uitgesteld. Waar de Eeuwige <strong>een</strong> nieuwe<br />

toekomst schept, is dit niet <strong>een</strong> beloning voor de<br />

menselijke rechtschapenheid, maar uitsluitend omdat<br />

de Eeuwige trouw is aan zichzelf en aan het verbond<br />

dat hij met zijn volk gesloten had. De Eeuwige is<br />

soeverein verheven boven zowel de wanhoop als de<br />

ongegronde hoop van mensen. Hij geef wat ze niet<br />

verwachten: <strong>een</strong> nieuw begin (36:26; vergelijk 11:19-<br />

20). Niet omwille van Israëls goedheid, maar omdat<br />

de volken uit Israëls tragedie afleiden dat Hij niet bij<br />

machte is het te redden. Omdat <strong>een</strong> verkeerde opvatting<br />

zijn eer, zijn heilige Naam, te na komt, handhaaft<br />

de Eeuwige zijn heiligheid. De volken zullen<br />

weten dat de Eeuwige God is doordat Hij <strong>een</strong> hulpeloos<br />

volk zonder hoop herstelt en in haar midden<br />

woont (37:36). 30<br />

woord Gods waarachtige woord was. De benarde<br />

situatie van zijn volk zag hij niet – zoals velen<br />

in zijn tijd – als <strong>een</strong> teken was van de zwakheid<br />

van de Eeuwige. De klacht ‘De Eeuwige ziet ons<br />

William Blake (1757-1827), Whirlwind: Ezekiel's Vision of<br />

the Cherubim and Eyed Wheels, circa 1803-1805, pen en<br />

waterverf op papier, 39,4 x 29,5 cm, Boston: Museum of<br />

Fine Arts.<br />

30 De vereniging van de noordelijke en zuidelijke stammen werd g<strong>een</strong> werkelijkheid. Het overblijfsel van het Noordelijk Rijk (later<br />

bekend als Samaria) en de afstammelingen van de staat Juda werden tenslotte door <strong>een</strong> zo grote rivaliteit gescheiden, dat men kon<br />

zeggen: ‘Joden hebben g<strong>een</strong> omgang met Samaritanen’(Johannes 4:9). De joden hielden vol dat zij ‘het ware Israël’ waren, waarbij<br />

ze de term Israël niet in de politieke betekenis gebruikten maar in de godsdienstige zin van ‘het verbondsvolk.’<br />

15


© L<strong>een</strong> den Besten,<br />

Zevenaar, 14 februari 2012.<br />

Geraadpleegde literatuur<br />

Aalders, G.Ch., <strong>Ezechiël</strong>, Kampen: N.V. Uitgeversmaatschappij J.H.Kok,<br />

1955.<br />

Anderson, Bernhard W., De wereld van het Oude Testament. III. Het hernieuwde<br />

Verbond, Baarn: Bosch & Keuning N.V.<br />

Armstrong, Karen, Een geschiedenis van God. Vierduizend jaar jodendom, christendom<br />

en islam, Baarn: Uitgeverij Anthos, 1996.<br />

Barnard, Willem, Stille omgang. Notities in het dagelijks verkeer met de Schriften,<br />

Tielt: Lannoo, 1995, 820-855.<br />

Born, A. van den, <strong>Ezechiël</strong>, Roermond, Maaseik: J.J. Romen & Zonen – uitgevers,<br />

1954.<br />

Bouhuijs, K. & Deurloo, K.A., Dichter bij de profeten, Baarn: Uitgeverij Ten<br />

Have b.v., 1979.<br />

Berkhof, H., Bijbeloverdenkingen, Nijkerk: Uitgeverij G.F. Callenbach b.v., 1986.<br />

Deel van raam in de Sainte Chapelle te Parijs,<br />

laat dertiende eeuw. <strong>Ezechiël</strong> ziet de vier<br />

wezens. Boven hem is Christus op de troon<br />

afgebeeld, achter hem de tempel van Salomo<br />

te Jeruzalem.<br />

Darr, Katheryn Pfisterer, ‘<strong>Ezechiël</strong>’, in: Carol A. Newsom & Sharon H. Ringe, red., Met eigen ogen. Commentaar op de bijbel vanuit het<br />

perspectief van vrouwen, Zoetermeer: Meinema, 1995, 241-251.<br />

Dijkstra, M., ‘<strong>Ezechiël</strong> visionair’, in: Frans Maas, Jacques Maar & Klaas Spronk, red., De bijbel spiritueel. Bronnen van geestelijk leven in<br />

de bijbelse geschriften, Zoetermeer, Kapellen: Pelckmans, Zoetermeer: Meinema, 2004, 409-423.<br />

Goudoever, J. van, ‘Het troonwagen-visioen’, in: P.A.H. de Boer, J. van Goudoever, H.J. Kater, H. van Praag, C.A. Rijk & J.<br />

Soetendorp, Zoals er gezegd is over de profeten der ballingschap, Zeist: W. de Haan, Antwerpen: Standaard Boekhandel, 1964, 88-91.<br />

Lust,J., ‘Het Godsbeeld bij <strong>Ezechiël</strong>’, in: John Bakhoven e.a., red. De Bijbel, band IV, Amsterdam: De geïllustreerde Pers N.V.,<br />

Haarlem: Uitgeverij Spaarnestad N.V.; Leiden: Nederlandse Rotogravure Maatschappij N.V., 1971, 1729-1730.<br />

Maarsingh, B., <strong>Ezechiël</strong>, I, De Prediking van het Oude Testament, Nijkerk: Uitgeverij G.F. Callenbach BV, 1985.<br />

Huub Oosterhuis, En ik zag: <strong>een</strong> nieuwe hemel, Baarn: Uitgeverij Ambo b.v., 1984.<br />

Praag, H. van, ‘Het Merkaba-visioen van Ezechiel’, in: P.A.H. de Boer, J. van Goudoever, H.J. Kater, H. van Praag, C.A. Rijk & J.<br />

Soetendorp, Zoals er gezegd is over de profeten der ballingschap, Zeist: W. de Haan, Antwerpen: Standaard Boekhandel, 1964, 92-97.<br />

Rijk, C.A., ‘Ezechiel, profeet der ballingschap’, in: P.A.H. de Boer, J. van Goudoever, H.J. Kater, H. van Praag, C.A. Rijk & J.<br />

Soetendorp, Zoals er gezegd is over de profeten der ballingschap, Zeist: W. de Haan, Antwerpen: Standaard Boekhandel, 1964, 83-87.<br />

Soetendorp, J., ‘Jechezkeel - Ezechiel, de in zichzelf verdeelde, priester en profeet’, in: P.A.H. de Boer, J. van Goudoever, H.J.<br />

Kater, H. van Praag, C.A. Rijk & J. Soetendorp, Zoals er gezegd is over de profeten der ballingschap, Zeist: W. de Haan, Antwerpen: Standaard<br />

Boekhandel, 1964, 71-82.<br />

Soetendorp, J., ‘De Waarheid, het “lied van de straat”’, in: John Bakhoven e.a., red. De Bijbel, band IV, Amsterdam: De geïllustreerde<br />

Pers N.V., Haarlem: Uitgeverij Spaarnestad N.V.; Leiden: Nederlandse Rotogravure Maatschappij N.V., 1971, 1700.<br />

Streefkerk, C. J., ‘De volken zullen weten dat Ik JHWH ben’, in: John Bakhoven e.a., red. De Bijbel, band IV, Amsterdam: De<br />

geïllustreerde Pers N.V., Haarlem: Uitgeverij Spaarnestad N.V.; Leiden: Nederlandse Rotogravure Maatschappij N.V., 1971, 1758-<br />

1759.<br />

Tromp, Nic.J., ‘<strong>Ezechiël</strong>’, in: John Bakhoven e.a., red. De Bijbel, band IV, Amsterdam: De geïllustreerde Pers N.V., Haarlem:<br />

Uitgeverij Spaarnestad N.V.; Leiden: Nederlandse Rotogravure Maatschappij N.V., 1971, 1697-1698.<br />

Tromp, Nic.J., ‘Een overdrachtelijke verrijzenis’, in: John Bakhoven e.a., red. De Bijbel, band IV, Amsterdam: De geïllustreerde<br />

Pers N.V., Haarlem: Uitgeverij Spaarnestad N.V.; Leiden: Nederlandse Rotogravure Maatschappij N.V., 1971, 1761-1762.<br />

Tromp, Nico, Een <strong>bewogen</strong> <strong>grensganger</strong>. <strong>Ezechiël</strong> en de kracht van het levende woord, Amersfoort: De Horstink, 1980.<br />

Het visioen van <strong>Ezechiël</strong>, middeleeuws<br />

miniatuur, Paris: Bibliothèque Nationale de<br />

France.<br />

<strong>Ezechiël</strong>s Visioen van de nieuwe tempel, Bijbel in het Latijn, Lyon, Jacques<br />

Mareschal<br />

16


Het troonwagenvisioen verbeeld<br />

Visioen van <strong>Ezechiël</strong>, Zuricher Bibel<br />

Visioen van <strong>Ezechiël</strong>, in: Hieronymi Pradi et Ioannis Baptistae<br />

Villalpandi e Societate Iesu In Ezechielem explanationes<br />

et apparatus vrbis, ac templi Hierosolymitani. Commentariis<br />

et imaginibus illustratus opus tribus tomis distinctum<br />

quid vero singulis contineatur, quarta pagina indicabit,<br />

zestiende eeuw.<br />

<strong>Ezechiël</strong> 34:25 (Italië), in: The Bible and its Story Taught by One<br />

Thousand Picture Lessons, edited by Charles F. Horne and Julius<br />

A. Bewer, published by Francis R. Niglutsch, New York, in 1908.<br />

1670.<br />

17


Jan Luyken (1649-1712) en Casper Luyken (1672-1708), De<br />

heerlykheid des heeren die <strong>Ezechiël</strong> zag onder <strong>een</strong> stormwind,<br />

prent, 40,4 x 42,4 cm, 1690, Amsterdam Museum.<br />

18


<strong>Ezechiël</strong> op <strong>een</strong> raam van de Sainte-<br />

Chapelle te Parijs, dertiende eeuw. Behalve<br />

de boekrol (boven zijn mond) zijn ook<br />

de vier wezens met de vier gezichten<br />

afgebeeld. <strong>Ezechiël</strong> kreeg bevel de rol op<br />

te eten: hij moest de goddelijke boodschap<br />

volledig in zich opnemen.<br />

<strong>Ezechiël</strong>s visioen van <strong>een</strong> wiel. In het portaal van de<br />

kathedraal te Amiens.<br />

Lucas Cranach de Oudere (1472-1552), Visioen van <strong>Ezechiël</strong>,<br />

Winchster Bible: rechts de cherub, links de vier wielen.<br />

19


Shlomo Katz (1937-1992) Het visioen van <strong>Ezechiël</strong>, circa<br />

1979, litho.<br />

Constantina, <strong>Ezechiël</strong>s visioen, olieverf op linnen, 2011.<br />

20


Een dal vol b<strong>een</strong>deren: <strong>een</strong> parabel over de ballingschap<br />

<strong>Ezechiël</strong> zag het herstel van zijn volk als <strong>een</strong> opstanding uit de dood. De plaatsen van ballingschap zijn Israëls graven.<br />

Maar de levensgeest zal vaardig worden. <strong>Ezechiël</strong> hoorde: Profeteer en zeg: ‘Dit zegt God, de Eeuwige: Mijn<br />

volk, ik zal jullie graven openen, Ik zal jullie uit jullie graven laten komen en ik zal jullie naar het land Israël brengen’<br />

(37:12).<br />

Melchior Bocksberger (circa 1540-1589), Het visioen van<br />

<strong>Ezechiël</strong>, voor 1589, olieverf op linnen, 69 x 60,5 cm<br />

Rafaël (1483-1520), Het visioen van <strong>Ezechiël</strong>, Florence: Palazzio Pitti<br />

Quinten Massijs (II) 1543-1589), Het visioen van <strong>Ezechiël</strong> over<br />

de opstanding, 1589, olieverf op linnen, 237 x 218 cm, pirvéverzameling,<br />

Frankfurt am Main.<br />

21


Francisco Collantes (1599-1656), Het visioen van <strong>Ezechiël</strong> (37:1): het zicht op Jeruzalem, 1630, 177 x 205 cm, Madrid: Museo<br />

del Prado.<br />

Het dal van de dorre doodsb<strong>een</strong>deren (<strong>Ezechiël</strong> 37), in:<br />

Biblia, das ist, Die gantze Heylige Schrifft Teutsch / D.<br />

Mart. Luth..<br />

Lutherbijbel, 1545, Het opwekkingsvisioen uit <strong>Ezechiël</strong> 37.<br />

Dal van de dorre doodsb<strong>een</strong>deren, in LutherBiblia<br />

22


Tintoretto (1518-1594), visioen van<br />

<strong>Ezechiël</strong><br />

Gustave Doré (1832-1883), Het visioen van het dal van de dorre doodsb<strong>een</strong>deren.<br />

David Bomberg (1890-1957), Vision of Ezekiel (37:1-14), 1912, olieverf op linnen, 115 x 138 cm, London: Tate Gallery<br />

23


Het nieuwe Jeruzalem en de nieuwe tempel<br />

In <strong>Ezechiël</strong> 40-42 is <strong>een</strong> beschrijving van de tempel, zoals de Eeuwige die, aldus <strong>Ezechiël</strong>, tot stand zal laten komen.<br />

Daarbij is alles visionair groot, getuige het feit dat de berg Sion, die nauwelijks 800 meter hoog is, wordt beschouwd<br />

als de hoogste berg van alle bergen, met <strong>een</strong> plat draagvlak voor het nieuwe heiligdom, zodat de tempel van de toekomst<br />

boven alles verheven zal zijn.<br />

Ezechiel, 16e-eeuws<br />

fresco in Pantokratorklooster<br />

Athos.<br />

Uit de tempel zag <strong>Ezechiël</strong>(47:1-12) <strong>een</strong><br />

nietig stroompje komen. Het werd gaandeweg<br />

breder en dieper, totdat het geweldige<br />

afmetingen aannam. Door die<br />

‘tempelrivier’ werd niet all<strong>een</strong> het dorre,<br />

woestijnachtige gebied ten oosten van<br />

Jeruzalem omgevormd tot <strong>een</strong> land dat de<br />

beste vruchten oplevert, maar veranderde<br />

ook de Dode Zee met haar zeer zoute<br />

water in <strong>een</strong> zoetwatermeer, waarin tal<br />

van vissen konden leven.<br />

Links:<br />

Jan Luyken 1649-1712), Ezechël in de tempel,<br />

in: Historie des Ouden en Nieuwen Testaments.<br />

Verrykt met meer dan vierhonderd<br />

Printverbeeldingen in koper gesneeden.<br />

T’Amsterdam, bij Pieter Mortier, boekverkoper<br />

MDCC.<br />

24

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!