12.09.2013 Views

Licht op het Veen, inleiding - Senioren Academie

Licht op het Veen, inleiding - Senioren Academie

Licht op het Veen, inleiding - Senioren Academie

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

SENIORENACADEMIE<br />

HOVO<br />

LICHT OP HET VEEN<br />

Natuurpresentaties | Kees Boele<br />

1-6-2013


<strong>Licht</strong> <strong>op</strong> <strong>het</strong> <strong>Veen</strong>, <strong>inleiding</strong><br />

<strong>Veen</strong>, land van dwaallichtjes en mysterieuze geheimen. Eens een bijna ontoegankelijke barrière<br />

tussen <strong>het</strong> bisdom Münster, Groningen, Drenthe en Fryslân. Later bron van bruin goud maar voor de<br />

veenarbeiders een ongekende hel <strong>op</strong> aarde. Anno 2012 is er weinig veen meer over. Wat rest zijn<br />

verhalen uit vervlogen tijden, restanten hout van een prehistorische weg, een enkel arbeidershuisje en<br />

enkele veenreservaten.<br />

Met de cursus <strong>Licht</strong> <strong>op</strong> <strong>het</strong> <strong>Veen</strong> wordt een mogelijkheid geboden om <strong>op</strong> een bijzondere wijze kennis<br />

te maken met veen als één van bepalende elementen van <strong>het</strong> landschap in Noord-Nederland.<br />

Terugbladerend in <strong>het</strong> geologische verleden wordt de vorming van veen en veenlandschappen belicht.<br />

Kenmerkende flora- en fauna elementen van hoog- en laagveen komen uitgebreid aan bod. Zoals<br />

overal in Nederland is <strong>het</strong> echter vooral de mens die <strong>het</strong> huidige aanzicht van veenlandschappen<br />

heeft bepaald. De historie van zowel de vervening als <strong>het</strong> moderne beheer van veenreservaten is<br />

daarom ook <strong>op</strong>genomen in deze cursus.<br />

Om <strong>het</strong> veen werkelijk te ervaren is een dagexcursie <strong>op</strong>genomen in deze cursus. Voor laagveen wordt<br />

een bezoek gebracht aan de Rottige Meentje in zuidoost Fryslân. Vanaf Nijetrijne wordt met gebied<br />

varend en l<strong>op</strong>end verkend samen met boswachter Roel Vriesema. Als hoogveenreservaat staat een<br />

korte excursie naar <strong>het</strong> Witterveld of <strong>het</strong> Fochteloërveen <strong>op</strong> <strong>het</strong> programma. Samen met de<br />

beheerders wordt een korte wandeling gemaakt door een gebied wat eens door grondwaterverlaging<br />

bijna afgeschreven was. Nu mag <strong>het</strong> gebied zijn regenwater weer vasthouden en komt heel geleidelijk<br />

de veenvorming weer <strong>op</strong> gang.<br />

Ter ondersteuning van deze cursus is een artikelenbundel samengesteld uit diverse bronnen.<br />

Daarnaast wordt digitaal de scriptie van Rieja Raven, Landschapsbiografie van <strong>het</strong> Bargerveen<br />

(Rijksuniversiteit Groningen, 2010) en andere artikelen beschikbaar gesteld.<br />

<strong>Licht</strong> <strong>op</strong> <strong>het</strong> <strong>Veen</strong> is tot stand gekomen met medewerking door Museum Naturalis, de Provincie<br />

Drenthe, Vlinderwerkgroep Drenthe en Rieja Raven (RUG).<br />

Kees Boele, juni 2013<br />

© niets uit deze uitgave mag verder verspreid worden middels k<strong>op</strong>ieën. Waar nodig is in deze uitgave<br />

toestemming verkregen voor gebruik ten behoeve van de cursus <strong>Licht</strong> <strong>op</strong> <strong>het</strong> <strong>Veen</strong>.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

1


Inhouds<strong>op</strong>gave<br />

<strong>Licht</strong> <strong>op</strong> <strong>het</strong> <strong>Veen</strong>, <strong>inleiding</strong> .................................................................................... 1<br />

Laagveen ................................................................................................................ 3<br />

Hoogveen ............................................................................................................... 5<br />

<strong>Veen</strong>landschap ....................................................................................................... 7<br />

Nieuw licht <strong>op</strong> de vorming van hoogveen ............................................................ 11<br />

Over venen, veenlijken, veenmos en organische chemie ..................................... 13<br />

Monniken redden hoogveensoorten ..................................................................... 17<br />

Hoogveenvlinders ................................................................................................. 18<br />

Grauwe Klauwier, Bargerveen .............................................................................. 19<br />

IJzeroer uit beekdalen ......................................................................................... 20<br />

Gebiedsbeschrijvingen ......................................................................................... 23<br />

Witterveld ..................................................................................................................................... 23<br />

Fochteloërveen ........................................................................................................................... 25<br />

Bargerveen – Natura 2000 ........................................................................................................ 28<br />

Laagveengebied Alde Feanen .................................................................................................. 32<br />

Verveningsgebieden Rottige Meente, De Deelen en Brandemeer (SBB) ......................... 34<br />

Rottige Meente & Brandemeer ................................................................................................. 34<br />

Laagveengebied Wieden-Weerribben ..................................................................................... 37<br />

De Weerribben en De Wieden (Natura 2000) ........................................................................ 39<br />

Literatuurlijst ....................................................................................................... 45<br />

Bijlagen:<br />

Dijkstra, A.C.J. e.a. 2003, Drie veenvlinders, Dagvlinders in Drenthe (Publique, Emmen)<br />

Provincie Drenthe, 2010, Hoogvenen. Zicht <strong>op</strong> Biodiversiteit. (Samenvatting). Provincie Drenthe,<br />

Assen.<br />

Vlinderstichting, Hoogveen, leefgebied van libellen<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

2


Laagveen<br />

(Museum Naturalis, www.geologievannederland.nl)<br />

Laagveen is gebonden aan de hoogte van de grondwaterstand: <strong>het</strong> wordt alleen onder water gevormd.<br />

Het is dan ook vooral te vinden in moerasgebieden in <strong>het</strong> westen van <strong>het</strong> land. Laagveen bestaat uit<br />

afgestorven resten van moerasplanten en bomen. Dode planten en resten ervan die in <strong>het</strong> water vallen,<br />

zijn afgesloten van zuurstof en verteren niet.<br />

Hoe ziet laagveen er uit?<br />

Laagveen is een pakket <strong>op</strong> elkaar gepakte, onverteerde planten. Als je<br />

<strong>het</strong> van dichtbij bekijkt kan je er moeiteloos zaden, stukjes stengel,<br />

bladeren en soms zelfs insecten in herkennen. Ook komen er resten<br />

van grotere planten in voor, zoals stukken bast, wortels of hele<br />

boomstammen. In laagveengebieden groeien veel elzen, wilgen en<br />

riet. Ze zijn daarom vaak terug te vinden in <strong>het</strong> veen. <strong>Veen</strong> heeft een<br />

bruine of soms zwarte kleur. Zodra veen uit <strong>het</strong> water gehaald wordt,<br />

begint <strong>het</strong> te oxideren.<br />

Hoe is laagveen gevormd?<br />

Laagveen wordt onder de grondwaterspiegel gevormd. In Nederland is de vorming van laagveen begonnen<br />

tijdens <strong>het</strong> Atlanticum (een periode in <strong>het</strong> Holoceen, zo'n 8000 tot 5000 jaar geleden). De zeespiegel steeg en<br />

daardoor steeg de grondwaterstand mee. Langs de kust ontstonden lagunes, in <strong>het</strong> binnenland meren. Later<br />

verzoetten de lagunes door de stagnatie van de aanvoer van zout water en er trad verlanding <strong>op</strong>. Geleidelijk<br />

groeiden de lagunes en meren dicht met riet en andere moerasplanten. Het dode plantenmateriaal dat in <strong>het</strong><br />

water viel verteerde niet, omdat zuurstof en bacteriën, die planten afbreken tot humus, ontbraken. Er zijn zo, in de<br />

lo<strong>op</strong> van de duizenden jaren, veenpakketten ontstaan van vele meters dik.<br />

Als <strong>het</strong> laagveenpakket boven de grondwaterspiegel uitkomt, vindt er geen veenvorming meer plaats. Het<br />

restmateriaal oxideert en vergaat, tenzij er veenmos (Sphagnum) gaat groeien. <strong>Veen</strong>mos is een plantje dat veel<br />

water kan vasthouden en de waterspiegel met behulp van regenwater kunstmatig hoog houdt. Het veen dat dan<br />

gevormd wordt heet geen laagveen meer, maar hoogveen. Lokaal kan er dus <strong>op</strong> laagveen hoogveenvorming<br />

plaatsvinden.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

3


Waar is laagveen te vinden?<br />

Laagveen is in ons land te vinden in Zeeland, Utrecht, Friesland,<br />

Groningen, Overijssel en Noord- en Zuid-Holland. Vroeger waren er in<br />

ons land nog meer uitgestrekte laagveengebieden te vinden. Veel veen<br />

is inmiddels begraven onder allerlei zand- en kleiafzettingen. Ook zijn er<br />

tijdens stormvloeden grote stukken laagveen in de kustgebieden<br />

weggeslagen door de zee. Bovendien heeft de mens in de 16e tot en<br />

met de 19e eeuw <strong>op</strong> veel plaatsen veen gebaggerd; na drogen kon dit als turf worden verbrand. Hierdoor<br />

ontstonden <strong>op</strong>en wateren als de Loosdrechtse Plassen en de Vinkeveense Plassen. Er wordt wel gezegd dat de<br />

bloei van de Nederlandse economie in de Gouden Eeuw te danken is aan de hoeveelheid turf die Nederland<br />

exporteerde.<br />

In de laagveengebieden komen zeldzame vegetaties voor, waaronder trilvenen en veenheiden. Het zijn ook<br />

belangrijk broedgebieden voor vogels, bijvoorbeeld voor woudaapje, purperreiger en zwarte stern.<br />

Een uitgelicht voorbeeld: de Wieden<br />

Het natuur- en watersportgebied de Wieden vormt samen met <strong>het</strong> Nationaal Park de Weerribben in Overijssel <strong>het</strong><br />

grootste natuurlijke moerasveengebied in West-Eur<strong>op</strong>a. In de 17e eeuw vormden zich waar <strong>het</strong> laagveen werd<br />

afgegraven grote meren. Bij stormen kalfden hele randen van de meren af, waardoor deze steeds groter werden.<br />

In 1776 is <strong>het</strong> veenstekersdorpje Beulake onder water verdwenen tijdens zo'n storm. Het ligt nu in <strong>het</strong><br />

Beulakermeer.<br />

- Anne Martens, Naturalis<br />

Meer informatie<br />

Berendsen, H.J.A. 2004. De vorming van <strong>het</strong> land. - Van Gorcum & Comp, Assen.<br />

Berendsen, H.J.A. 2004. Fysisch-geografisch onderzoek. Thema's en methoden. - Van Gorcum & Comp, Assen.<br />

Rappol, M. 1994. In de bodem van Noord-Holland : geologie en archeologie. - Lingua Terrae, Amsterdam.<br />

Website Nationaal Park Weerribben-Wieden - http://www.np-weerribbenwieden.nl<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

4


Hoogveen (Museum Naturalis, www.geologievannederland.nl)<br />

Hoogveen wordt onder water gevormd, maar boven de grondwaterspiegel. Het bestaat vrijwel uitsluitend<br />

uit de resten van veenmos (Sphagnum), dat dikke kussens vormt en regenwater vasthoudt, waardoor de<br />

waterspiegel van <strong>het</strong> hoogveengebied boven de lokale grondwaterstand kan uitstijgen. Dit voorkomt dat<br />

de kussens uitdrogen. Hoogveen komt vooral in <strong>het</strong> noorden, oosten en zuiden van ons land voor.<br />

Vroeger was <strong>het</strong> ook in West- en Midden-Nederland te vinden, maar daar is <strong>het</strong> veen ontwaterd om te<br />

gebruiken als landbouwgrond, met <strong>het</strong> gevolg dat <strong>het</strong> veen wegrotte.<br />

Hoe ziet hoogveen er uit?<br />

Hoogveen is een pakket van <strong>op</strong> elkaar gepakte, onverteerde, dode plantenresten, voornamelijk veenmos. Dit<br />

veenmos groeit, soms in de vorm van kussens, aan <strong>het</strong> veen<strong>op</strong>pervlak en zuigt zich als een spons vol met<br />

regenwater. In hoogveen groeien maar enkele andere plantensoorten. Op hoger gelegen plaatsen komt wollegras<br />

voor en <strong>op</strong> drogere plaatsen diverse heidesoorten. Hoogveen heeft een bruine tot zwarte kleur en is in duizenden<br />

jaren uitgegroeid tot een pakket van plaatselijk wel vijf of zes meter dikte.<br />

Hoe is hoogveen ontstaan?<br />

Hoogveen is veen dat gevormd is boven de regionale grondwaterstand. Het kan <strong>op</strong> twee manieren ontstaan. Een<br />

manier is die waarbij hoogveen wordt gevormd in gebieden met een slechte afwatering. In Groningen en Drenthe<br />

ligt <strong>het</strong> beekdal <strong>het</strong> Hunzedal. In <strong>het</strong> Saalien (ongeveer 150.000 jaar geleden), toen <strong>het</strong> landijs dat over Noord-<br />

Nederland lag begon te smelten, zijn hier smeltwaterafzettingen blijven liggen. Deze smeltwaterafzettingen,<br />

bestaande uit (onder andere) klei, laten slecht water door. Op deze afzetting ligt een laag dekzand uit <strong>het</strong><br />

Weichselien. Regenwater kon wel door de zandlaag zakken, maar bleef <strong>op</strong> de smeltwaterafzetting liggen. Op<br />

andere plaatsen in Nederland, zoals de Peel <strong>op</strong> de grens van Noord-Brabant en Limburg, kon een kleilaag of een<br />

ijzerrijke laag in de ondergrond voor <strong>het</strong>zelfde effect zorgen.<br />

Regenwater is erg arm aan nutriënten en er zijn maar weinig plantensoorten in staat zich te vestigen in dergelijke<br />

voedselarme milieus. <strong>Veen</strong>mos is een van de weinige plantensoorten die daar wel kan aarden. Kussens van<br />

veenmos zuigen zich vol met regenwater. Als ze verzadigd zijn, bestaan ze voor negentig procent uit water. Het<br />

veenmost sterft van onderen af maar groeit aan de bovenzijde door. Het hoogveen is dus zelfvoorzienend in zijn<br />

waterhuishouding en is alleen afhankelijk van regenwater, niet van grondwater. In de lo<strong>op</strong> van duizenden jaren<br />

vormt zich <strong>op</strong> deze wijze hoogveen.<br />

Een andere manier van hoogveenvorming ontstond <strong>op</strong> plaatsen waar de vorming van laagveen niet meer<br />

mogelijk was. De groei van laagveen begon in <strong>het</strong> Atlanticum (8000 tot 5000 jaar geleden). De zeespiegel steeg<br />

en de grondwaterstand steeg mee, waardoor er veel meren en lagunes ontstonden. Deze wateren werden<br />

<strong>op</strong>gevuld met laagveen. Als een laagveenpakket zo dik werd dat <strong>het</strong> boven de grondwaterstand uitkwam, kon er<br />

geen laagveenvorming meer plaats vinden. De moerasvegetatie die voor de vorming van laagveen zorgde stierf<br />

af. Op plaatsen waar veenmos in <strong>het</strong> laagveen groeide ging de vorming van laagveen over in hoogveen.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

5


Waar is hoogveen te vinden?<br />

Hoogveen is ontstaan <strong>op</strong> zandgebieden uit <strong>het</strong> Pleistoceen, vooral in Oost-Nederland, in Noord-Brabant en in <strong>het</strong><br />

zuidoosten van Drenthe en Groningen. Het hoogveen is bijna overal verdwenen door toedoen van de mens. Van<br />

de 16e tot en met de 19e eeuw werd <strong>het</strong> veen afgegraven, gedroogd en verhandeld als turf.<br />

Ook begon de mens in de middeleeuwen met <strong>het</strong> ontwateren van <strong>het</strong> hoogveen in West-Nederland om <strong>het</strong> in<br />

gebruik te nemen voor de landbouw. Door die ontwatering en de landbouw oxideerde <strong>het</strong> veen en klonk de<br />

bodem in. Het <strong>op</strong>pervlak zakte dus, <strong>het</strong> gebied werd natter en daardoor ongeschikt voor de akkerbouw. Op deze<br />

wijze veranderde <strong>het</strong> West-Nederlandse hoogveen in <strong>het</strong> veenweidegebied.<br />

Een uitgelicht voorbeeld: de Peel<br />

Nationaal park De Grote Peel ligt <strong>op</strong> de grens van Noord-Brabant en Noord-Limburg. Doordat <strong>het</strong> gebied zo<br />

afgelegen ligt, is <strong>het</strong> hoogveen nog enigszins in tact gebleven. De mens begon pas in de 19e eeuw met afgraven.<br />

Door bouwwerkzaamheden in de buurt en boeren die water <strong>op</strong>pompten voor irrigatie, is <strong>het</strong> veen gaan oxideren,<br />

waardoor er veel voedingsstoffen in <strong>het</strong> water zijn gekomen. Staatsbosbeheer probeert de ontwikkeling van<br />

hoogveen weer <strong>op</strong> gang te brengen en zorgt er met behulp van dammen en stuwen voor dat <strong>het</strong> regenwater<br />

binnen <strong>het</strong> gebied en <strong>het</strong> grondwater voedselarm blijft. Tegenwoordig is <strong>het</strong> een internationaal belangrijk<br />

natuurgebied, waar bijvoorbeeld zeldzame vlinders voorkomen zoals <strong>het</strong> spiegeldikk<strong>op</strong>je.<br />

- Anne Martens, Naturalis<br />

Meer informatie<br />

»<br />

Berendsen, H.J.A. 2004. Landschappelijk Nederland. - Van Gorcum & Comp., Assen.<br />

»<br />

Berendsen, H.J.A. 2004. Vorming van <strong>het</strong> land. - Van Gorcum & Comp., Assen.<br />

»<br />

Koomen, A., P. Kiden et al. 2007. Van beekdal tot stuifduin: Aardkundige waarden in Noord-Brabant. - Provincie<br />

Noord-Brabant, Den Bosch.<br />

»<br />

Website Nationaal Park De Groote Peel± http://www.nationaal-parkdegrootepeel.nl/<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

6


<strong>Veen</strong>landschap (Museum Naturalis, www.geologievannederland.nl)<br />

<strong>Veen</strong>moerassen bedekten eens <strong>het</strong> merendeel van <strong>het</strong> Nederlandse laagland en grote delen<br />

van <strong>het</strong> hogergelegen achterland. Tot ver in de middeleeuwen lieten Nederlanders deze<br />

gebieden onaangeroerd, want <strong>het</strong> was er nat en onbegaanbaar en bovendien stikte <strong>het</strong> er van<br />

de muggen. Ook de Romeinen hadden een hekel aan de veenmoerassen, waarin ze met hun<br />

zware uitrusting gemakkelijk vastliepen. Vanaf de elfde eeuw ging men de veenmoerassen<br />

ontginnen: er werd turf gewonnen die als brandstof werd gebruikt. Grote delen van <strong>het</strong><br />

laagveen werden afgegraven. De hoogveengebieden kwamen pas later aan de beurt. Nog tot<br />

ver in de twintigste eeuw waren er in <strong>het</strong> noorden van ons land uitgestrekte veengebieden<br />

waarin je gemakkelijk kon verdwalen.<br />

Tegenwoordig worden veenmoerassen weer in ere hersteld. Op verschillende plaatsen zijn er grote<br />

drijvende veenkussens. Als je in een veenmoeras <strong>op</strong>springt ontstaan er golven in <strong>het</strong> water. In <strong>het</strong><br />

laagland liggen de voor Nederland zo kenmerkende veenweidegebieden, <strong>het</strong> decor voor weidevogels<br />

en de veenmol, een <strong>op</strong>merkelijke krekel.<br />

Ligging van <strong>het</strong> veenlandschap<br />

Het merendeel van <strong>het</strong> Nederlandse<br />

veenlandschap ligt verspreid in West- en<br />

Noord-Nederland: <strong>het</strong> gaat<br />

omlaagveengebieden die in delen van<br />

Noord- en Zuid-Holland, Utrecht,<br />

Overijssel, Friesland en Groningen liggen.<br />

Een paar duizend jaar geleden bedekten<br />

laagveenmoerassen <strong>het</strong> overgrote deel van<br />

<strong>het</strong> westen en noorden van ons land.<br />

Verspreid <strong>op</strong> de hoge zandgronden vinden<br />

we hoogveenlandschappen.. Die zijn onder<br />

andere te vinden in Oost-Groningen,<br />

Drenthe, Noord-Brabant en Noord-Limburg.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

7


Kenmerken en uiterlijk<br />

Het overgrote deel van de veengebieden is ontgonnen. Omdat deze gebieden van oudsher nat zijn,<br />

vind je er veel weiden en vaak dichte netwerken van sloten, die voor een goede afwatering moeten<br />

zorgen. Op verschillende plekken, bijvoorbeeld rond de Loosdrechtse Plassen nabij Hilversum en in<br />

de Weerribben in de K<strong>op</strong> van Overijssel, vind je nog moerasbossen met rietlanden<br />

en veenweidegebieden. Daarnaast is er in <strong>het</strong> veengebied veel <strong>op</strong>en water. <strong>Veen</strong>gebieden <strong>op</strong> de<br />

hogere zandgronden zijn vaak een vrij kale bedoening. Sommige stukken zijn begroeid met heide,<br />

grassen en berken. Van deze laatste hoogveengebieden zijn nog maar kleine restanten over. Het<br />

merendeel is ontgonnen sinds de tweede helft van de negentiende eeuw. Dat heeft grote <strong>op</strong>en<br />

landschappen met eindeloze kaarsrechte vaarten <strong>op</strong>geleverd, zoals in de veenkoloniën van Oost-<br />

Groningen.<br />

<strong>Veen</strong>landschappen<br />

Processen en afzettingen<br />

<strong>Veen</strong> is een bruinzwarte substantie die uit halfverteerde plantenresten bestaat. De dode plantenresten<br />

zijn afgevallen en onder water terechtgekomen. In veenwater heerst een zuur milieu, doordat bij de<br />

afbraak van dode planten humuszuren vrijkomen. In deze zure omgeving kunnen bacteriën en<br />

schimmels niet goed gedijen, waardoor de afbraak van planten en ander organisch materiaal heel<br />

langzaam verlo<strong>op</strong>t en in de diepere lagen van <strong>het</strong> veen zelfs volledig tot stilstand komt. Daarnaast<br />

wordt de toch al weinig aanwezige zuurstof vrijwel helemaal verbruikt, waardoor anoxische<br />

(zuurstofloze) omstandigheden heersen in <strong>het</strong> water. Rotting kan daarom niet plaatsvinden, omdat<br />

rottingsbacteriën zuurstof nodig hebben. In de moerassen ontstaan derhalve <strong>op</strong>timale condities voor<br />

<strong>het</strong> <strong>op</strong>eenh<strong>op</strong>en van organisch materiaal. In veenlagen kunnen complete boomstammen duizenden<br />

jaren lang bewaard blijven. In <strong>het</strong> Drentse hoogveen zijn perfect geconserveerde lichamen gevonden<br />

van mensen die rond <strong>het</strong> begin van de jaartelling leefden (zogenaamde veenlijken). Het zure<br />

veenwater heeft de huid van deze mensen als <strong>het</strong> ware gelooid. Van de botten is echter vrijwel niets<br />

overgebleven, omdat <strong>het</strong> zure water de kalk heeft <strong>op</strong>gelost. Het bekendste veenlijk is <strong>het</strong> meisje van<br />

Yde, dat - zoals meer veenlijken - gewurgd en in <strong>het</strong> veen gelegd werd, misschien wel als offer.<br />

In laagveengebieden komt grondwater aan <strong>het</strong> <strong>op</strong>pervlak (kwel), dat de moerassige omstandigheden<br />

creëert die nodig zijn voor veenvorming. Grondwater bevat relatief veel voedingsstoffen;<br />

laagveenmoerassen herbergden daarom diverse plantengemeenschappen. Als de<br />

veen<strong>op</strong>eenh<strong>op</strong>ingen in laagveengebieden ver boven <strong>het</strong> grondwater uitkwamen kon <strong>het</strong> moerasbos<br />

overgaan in veenmosveen en ging zich hoogveen ontwikkelen. Hoogveenmoerassen zijn voor hun<br />

watervoorziening vrijwel helemaal afhankelijk van regenwater, dat zeer arm is aan voedingsstoffen.<br />

<strong>Veen</strong>vorming <strong>op</strong> de hogere zandgronden kon alleen <strong>op</strong> gang komen als er regenwater vastgehouden<br />

kon worden. Dat gebeurde onder andere <strong>op</strong> keileemlagen in Noord-Nederland, of <strong>op</strong> kleilagen in Zuid-<br />

en Oost-Nederland. In deze omstandigheden groeide vooral veenmos (Sphagnum). <strong>Veen</strong>mos vormt<br />

kussens die zich als sponzen kunnen volzuigen met water. De veenmosplantjes sterven aan de<br />

onderkant af, maar groeien gewoon door, waardoor <strong>het</strong> hoogveen omhoog groeit en uiteindelijk boven<br />

de waterspiegel komt. Dergelijke kussens kun je bijvoorbeeld zien in <strong>het</strong> Bargerveen in Drenthe, maar<br />

ook in de Hoge Venen (Hautes Fagnes) in de Belgische Ardennen. Hoogveenkussens groeiden ook in<br />

de breedte uit, waardoor ze uiteindelijk enorme gebieden overwoekerden. Als je er<strong>op</strong> stapt, beweegt<br />

een hoogveenkussen als een soort pudding.<br />

Ontstaan van <strong>het</strong> veenlandschap<br />

In West-Nederland was veenvorming een indirect gevolg van de zeespiegelstijging na de laatste ijstijd.<br />

Er werd steeds meer zand <strong>op</strong> de kust afgezet, waardoor er strandwallen ontstonden en <strong>het</strong> achterland<br />

werd afgesloten van de zee. Ongeveer vijfduizend jaar geleden brak de zee geregeld door de<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

8


strandwalgordel heen en vormden zich kwelders en lagunes achter de strandwallen. Het gebied werd<br />

steeds zoeter door de aanvoer van regenwater en rivierwater. In <strong>het</strong> West- en Noord-Nederlandse<br />

laagland konden zich in die natte omstandigheden uitgestrekte moerasbossen ontwikkelen. Hierin<br />

werd <strong>het</strong> zogenaamde Hollandveen gevormd. Dit veen is gevormd uit de resten van verschillende<br />

soorten planten, zoals biezen, gagel, riet en zelfs elzen.<br />

In Oost-Nederland verliep <strong>het</strong> ontstaan van de veengebieden anders. Hier ontstond eerst laagveen <strong>op</strong><br />

plaatsen waar de waterafvoer beperkt was. Vooral in door de wind uitgeblazen laagten en in<br />

pingoruines en beekdalen kon veenvorming <strong>op</strong>treden, want in deze laagten verzamelde <strong>het</strong><br />

regenwater zich, zodat <strong>het</strong> er altijd vochtigheid was. De laagtes vulden zich met veen, maar <strong>het</strong><br />

veenmos dat er groeide zoog regenwater <strong>op</strong> en zorgde ervoor dat er veenkussens konden ontstaan<br />

die boven <strong>het</strong> omringende land uitgroeiden. In <strong>het</strong> Midden-Holoceen, een periode dat <strong>het</strong> vrij nat was<br />

in Nederland, breidde <strong>het</strong> oostelijke hoogveenareaal zich sterk uit.<br />

De meeste Nederlandse veenmoerassen groeiden gestaag door tot aan de middeleeuwen. Er konden<br />

zich veenpakketten tot tien meter dikte vormen. Uitzonderingen waren Zeeland en <strong>het</strong> Waddengebied,<br />

waar de zee als natuurlijke factor domineerde. Daar is bijna al <strong>het</strong> veen weggeslagen bij<br />

overstromingen, terwijl er door de zee een laag klei <strong>op</strong> de resterende veenlagen is afgezet.<br />

In de elfde eeuw kwamen de eerste grootschalige ontginningen <strong>op</strong> gang. Bij de ontginningen ging<br />

men meestal <strong>op</strong> dezelfde manier te werk en daardoor is in <strong>het</strong> huidige landschap vaak goed te zien<br />

waar vroeger veengebieden hebben gelegen. Je ziet er altijd rechte verkavelingen, rechte paden en<br />

rechte sloten. De sloten werden gegraven om <strong>het</strong> veen te ontwateren en de paden om turf af te<br />

voeren. Bij laagveenontginning werd veen met baggerbeugels uit zogenaamde 'petgaten' geschept en<br />

vervolgens <strong>op</strong> legakkers (smalle stroken land die men tussen de gaten overliet) te drogen gelegd. De<br />

petgaten werden daarbij steeds groter en de legakkers steeds smaller. Als de wind vat kreeg <strong>op</strong> de<br />

petgaten konden de legakkers helemaal wegspoelen, zodat steeds uitgebreidere veenplassen<br />

ontstonden. De Loosdrechtse Plassen en de Vinkeveense Plassen zijn daarvan sprekende<br />

voorbeelden.<br />

Landgebruik<br />

<strong>Veen</strong> werd al vroeg gebruikt om in menselijke behoeften te voorzien. Al in de Romeinse tijd begon<br />

men <strong>op</strong> kleine schaal veen te ontginnen. Voor <strong>het</strong> eerst gebeurde dit in Zeeland. De inwoners van<br />

Zeeland bereidden ook zout uit veen dat door zeewater was overspoeld. Na verbranding van<br />

gedroogd veen bleef zouthoudende as over. Dit proces van zoutwinning wordt 'selnering' of<br />

'moernering' genoemd.<br />

Rond 1000 na Christus begonnen de bewoners van ons land grote stukken veen te ontginnen ten<br />

behoeve van landbouw en veeteelt. Door de <strong>op</strong>komst van de steden was er een groeiende behoefte<br />

aan groente, melk en vlees, en daarmee ook aan landbouw- en weidegrond. Er werden sloten<br />

gegraven om <strong>het</strong> veen te ontwateren. Het zure water, een efficiënt conserveringsmiddel dat <strong>het</strong> veen<br />

eeuwen goed had gehouden, vloeide weg met als gevolg dat <strong>het</strong> veen begon te rotten en langzaam<br />

ging inklinken. De boeren namen <strong>het</strong> land in gebruik en de daling zette in. Was <strong>het</strong> land eerst geschikt<br />

voor akkerbouw, <strong>het</strong> werd steeds vochtiger en <strong>op</strong> den duur was <strong>het</strong> alleen nog maar geschikt als<br />

weidegrond voor vee. De weiden werden uiteindelijk ook te nat om te kunnen gebruiken. Er werden<br />

dijken aangelegd en <strong>het</strong> overtollige water werd afgevoerd naar zogenaamde boezems, maar ook dit<br />

bleek slechts een tijdelijke <strong>op</strong>lossing. Toen de veengebieden lager kwamen te liggen dan de<br />

boezems, kon <strong>het</strong> water niet meer afgevoerd worden en moest er iets anders bedacht worden. Rond<br />

1400 diende <strong>het</strong> antwoord zich aan: windmolens. Hiermee kon <strong>het</strong> water omhoog worden gepompt en<br />

alsnog in de boezems geloosd worden.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

9


De hoogvenen werden eveneens ontwaterd met sloten en vervolgens afgegraven, <strong>het</strong> zogenaamde<br />

turfsteken. In laagveengebieden werd <strong>het</strong> veen uit petgaten gebaggerd, <strong>op</strong> legakkers te drogen<br />

gelegd en tot turfblokken gesneden. In de zestiende eeuw steeg de vraag naar alternatieven voor hout<br />

sterk om de groeiende steden van brandstof te voorzien. De turfwinning werd grootschaliger en steeds<br />

grotere stukken veen verdwenen. Turfwinning bereikte in de negentiende eeuw haar hoogtepunt. Het<br />

meest veen was afgegraven en steenkool, aardgas en aardolie namen de rol van voornaamste<br />

energiebron over. Rond 1960 kwam er een definitief einde aan de turfwinning. Van de weidse<br />

hoogvenen van vroeger was toen vrijwel niets meer over. Levend hoogveen is in Nederland uiterst<br />

zeldzaam geworden. Er zijn nog kleine stukken in gebieden als de Brabantse Peel en <strong>het</strong><br />

Fochtelooërveen in Friesland. In <strong>het</strong> verleden is <strong>op</strong> vrij kleine schaal brongas of moerasgas (methaan)<br />

dat vrijkwam bij <strong>het</strong> rotten van planten gewonnen in de veengebieden. Moerasgas werd vanaf 1890,<br />

<strong>het</strong> jaar van de uitvinding van <strong>het</strong> gloeikousje, <strong>op</strong> vrij grote schaal, gebruikt, maar werd na de Tweede<br />

Wereldoorlog verdrongen door aardgas.<br />

De veengebieden die nog over zijn worden tegenwoordig (net zoals in de middeleeuwen) vooral als<br />

weide- of hooiland gebruikt, omdat ze te vochtig zijn voor ander gebruik.<br />

Een voorbeeld van <strong>het</strong> veenlandschap: de Peel<br />

Op de grens van oostelijk Noord-Brabant en Noord-Limburg liggen de Peelvenen, of in de volksmond<br />

'de Peel'. De Peel bestaat uit drie delen: <strong>het</strong> Nationaal Park De Groote Peel, de Deurnse Peel en de<br />

Mariapeel. Dit hoogveengebied is <strong>het</strong> grootste resterende veengebied in Zuid-Nederland. Het is<br />

ontstaan door de slechte afwatering <strong>op</strong> de Peelhorst. Aan <strong>het</strong> einde van de laatste ijstijd verslechterde<br />

de waterafvoer door de vorming van ondoordringbare bodemlagen. In lage delen van <strong>het</strong><br />

dekzandlandschap ontstonden plassen waarin veenmos en dus hoogveen tot ontwikkeling kwam. In<br />

en rond beekdalen ontstond tegelijkertijd laagveen uit afstervende rietplanten, elzen en berkenbomen.<br />

Zo'n zesduizend jaar lang kon <strong>het</strong> veen in de Peel zich ongestoord uitbreiden, waarbij <strong>het</strong> een dikte<br />

van wel vijf of zes meter bereikte. Pas in de middeleeuwen kwam daar verandering in, toen de<br />

bewoners van <strong>het</strong> gebied <strong>het</strong> veen begonnen af te graven (dit afgraven werd ‘Peelen' genoemd). De<br />

afgraving ging enkele eeuwen <strong>op</strong> kleine schaal door, maar na 1875 begon de grootschalige industriële<br />

ontginning en die had grote gevolgen voor de omvang van <strong>het</strong> hoogveen. Rond 1960 staakte men de<br />

ontginning van de venen definitief.<br />

Tegenwoordig is er nog 3800 hectare over van <strong>het</strong> uitgestrekte heide- en veengebied van 1000<br />

km 2 die de Peelen ooit waren en worden de Peelvenen als natuurgebied beschermd. Ze vormen een<br />

internationaal erkend 'wetland', waarin veel vogelsoorten voorkomen. Er zijn meer dan honderd<br />

soorten broedvogels te vinden en bovendien overwinteren er veel vogels; in de winter verblijven er<br />

vele duizenden ganzen, waaronder honderden taigarietganzen, die in ons land zeldzaam zijn.<br />

Voor <strong>het</strong> behoud van een hoogveengebied als de Peelvenen is de grondwaterstand van groot belang.<br />

Vaak onttrekken omringende landbouwgebieden grondwater aan een hoogveen en daarom is de<br />

overheid sinds 1992 bezig om landbouwgrond rondom de Peelvenen <strong>op</strong> te k<strong>op</strong>en. Verder worden er<br />

stuwen geplaatst om de grondwaterstand hoog te houden zodat <strong>het</strong> veen kan blijven groeien.<br />

- Frank Wesselingh, Naturalis<br />

Meer informatie<br />

Beusekom, E.J. van 2007. Bewogen aarde. Aardkundig erfgoed in Nederland. - Matrijs, Utrecht.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

10


Nieuw licht <strong>op</strong> de vorming van hoogveen<br />

Alewijn Brouwer, Noorderbreedte, jaargang 28, nr.1 (2004)<br />

In <strong>het</strong> Dwingelderveld, een natuurgebied in de zuidwesthoek van Drenthe, probeert<br />

Staatsbosbeheer de verdroogde, afgetakelde hoogvenen nieuw leven in te blazen. Want levend<br />

hoogveen is verbonden met een zeldzame flora en fauna. Recent wetenschappelijk onderzoek<br />

laat zien welke omstandigheden een gunstige invloed hebben <strong>op</strong> snelle hoogveenontwikkeling.<br />

Het Dwingelderveld in Zuidwest-Drenthe. Rust, stilte en oneindige vergezichten. Nergens<br />

hoogspanningsmasten, industriële rookpluimen of zelfs maar sporen van menselijke bedrijvigheid. Het<br />

bestaat nog, al worden zulke gebieden steeds zeldzamer. In de nazomer overheersen de paarse<br />

heidevelden, afgewisseld met goudgele pollen pijpestrootje.<br />

Het Dwingelderveld is <strong>het</strong> laatste grote heideterrein van Nederland. Om die reden is <strong>het</strong> in 1991<br />

uitgeroepen tot Nationaal Park. Het park is circa 3700 hectare groot en bestaat voor ongeveer de helft<br />

uit droge en vochtige heide en voor de andere helft uit aangeplante bossen. Het Dwingelderveld<br />

omvat <strong>het</strong> grootste areaal vochtige heide in heel Eur<strong>op</strong>a en heeft dankzij de hieraan gebonden unieke<br />

flora en fauna, een internationale allure. Verspreid over <strong>het</strong> gebied komen zo'n zestig veentjes voor,<br />

sommige met <strong>op</strong>en water, andere geheel of gedeeltelijk verland. De namen van deze veentjes<br />

herinneren aan vroegere, soms dramatische, soms alledaagse gebeurtenissen zoals<br />

Moordenaarsveen, Kibbelhoek en <strong>het</strong> 'Gat van tante Willemien'.<br />

Hoge pakketten<br />

Zowel hoog- als laagveen ontwikkelt zich door <strong>het</strong> afsterven van plantenresten in een waterrijk milieu.<br />

Hoogveen onderscheidt zich van laagveen door <strong>het</strong> tot boven <strong>het</strong> bereik van <strong>het</strong> grondwater<br />

doorgroeien van een veenvormende vegetatie, die vervolgens gevoed wordt met regenwater.<br />

Hoogveenvorming begint met de groei van ondergedoken waterplanten als waterveenmos. Deze<br />

mossen kunnen bijzonder veel water <strong>op</strong>nemen. Ze groeien aan de bovenkant en sterven van onderen<br />

af. Zo vult een laagte zich in de lo<strong>op</strong> der jaren <strong>op</strong> en kunnen hoge pakketten worden gevormd.<br />

Als <strong>het</strong> water ondieper wordt, groeien veenmossen, waaronder ook soorten als wrattig veenmos en<br />

hoogveenmos, boven <strong>het</strong> water uit en komen er hogere planten bij als snavelzegge, snavelbies en<br />

veenpluis. Goed ontwikkelde hoogveenvegetaties kenmerken zich onder meer door de aanwezigheid<br />

van veenbes, lavendelheide, kraaiheide en eenjarig wollegras. In veel venige gebieden zijn deze<br />

hoogtes afgegraven voor de turfwinning. Hierdoor ontstonden weer laagtes die zich wederom met<br />

water vulden, waardoor <strong>het</strong> hele proces van veenvorming <strong>op</strong>nieuw kon beginnen.<br />

Organische modder<br />

Typerend voor de bodem van <strong>het</strong> Dwingelderveld is <strong>het</strong> voorkomen van een keileemplateau, dat in de<br />

ijstijd is afgezet. Dit keileem is slecht doorlatend waardoor regenwater stagneert. Het keileemplateau<br />

helt in noord-zuidrichting iets af. Door de afstroming van regenwater over de bodem ontstonden<br />

erosiegeulen (slenken) die zich later weer vulden met dekzand en begroeid raakten met bos. Door<br />

overvloedige regenval en houtkap spoelde veel organisch materiaal van de strooisellaag in de laagtes<br />

van <strong>het</strong> dekzand. De poriën van <strong>het</strong> dekzand raakten verst<strong>op</strong>t met organisch materiaal (verkitting) en<br />

er vormde zich een laag met organische modder (gliede). Deze gliedelaag en <strong>het</strong> verkitte<br />

bodemprofiel zijn net als <strong>het</strong> dieper gelegen keileem, slecht doorlatend voor water en liggen in de<br />

vorm van schotels onder de veentjes. Met name deze ondiepe, slecht doorlatende laag blijkt bij de<br />

hoogveenvorming een belangrijke rol te spelen.<br />

Antiverdrogingsbeleid<br />

In <strong>het</strong> Dwingelderveld liggen de veentjes vaak in een langgerekt cluster achter elkaar als parels aan<br />

een kralensnoer. Daarbij wordt <strong>het</strong> snoer gevormd door de erosiegeulen (slenken) en zijn de parels de<br />

diepere en bredere insnijdingen waar momenteel <strong>op</strong> veel plaatsen <strong>het</strong> proces van veenvorming nog<br />

plaatsvindt. Voor <strong>het</strong> natuurbehoud zijn deze veentjes van belang omdat de specifieke<br />

levensgemeenschappen die ze herbergen zowel nationaal als internationaal gezien zeldzaam zijn.<br />

In de jaren tachtig is door <strong>het</strong> ecologisch adviesbureau Everts en De Vries een onderzoek uitgevoerd<br />

naar de kwaliteit en vegetatiesamenstelling van de veentjes in <strong>het</strong> Dwingelderveld. Hieruit kwam naar<br />

voren dat <strong>het</strong> gros van de veentjes sterk verdroogd was, waardoor de hoogveenontwikkeling<br />

stagneerde. De verdroging is in belangrijke mate veroorzaakt door <strong>het</strong> graven van greppels en sloten<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

11


ten behoeve van bos- en landbouw in de omliggende percelen. Ook de toegenomen neerslag van<br />

stikstof en zwavel had een negatieve invloed.<br />

Het weer <strong>op</strong> gang komen van veenvormende processen vereist in de allereerste plaats <strong>het</strong> herstel van<br />

de hydrologische randvoorwaarden. Dit betekent dat geen water naar de omgeving mag weglekken,<br />

niet horizontaal (via sloten) en niet verticaal door de gliedelaag. Ten gevolge van verdroging is <strong>op</strong><br />

sommige plaatsen de ondoorlatendheid van de gliedelagen aangetast. Om <strong>het</strong> verval in de hoogvenen<br />

te keren is Staatsbosbeheer aan de slag gegaan met een antiverdrogingsbeleid: greppels en sloten<br />

zijn gedempt en met <strong>het</strong> waterschap zijn afspraken gemaakt over een hoger grondwaterpeil.<br />

Daarnaast is veel naaldhout gekapt ten gunste van heide of loofhout. De verdamping van naaldbos is<br />

namelijk aanzienlijk hoger dan die van loofbos of heide. Het omvormen van naaldbos naar heide kan<br />

een stijging van de grondwaterstand van 25 tot 50 centimeter tot gevolg hebben. Tenslotte zijn langs<br />

een aantal veentjes de bosranden verder teruggezet waardoor de toevoer van organische stof<br />

(voeding voor planten) in de veentjes en de verdamping werd tegengegaan.<br />

Over <strong>het</strong> algemeen hebben deze herstelmaatregelen een positief effect gehad, maar <strong>op</strong> sommige<br />

plaatsen is de veenmosgroei niet of slechts heel traag <strong>op</strong> gang gekomen. Het betreft hier vaak grotere<br />

vernattingsprojecten waar de hydrologie nog niet <strong>op</strong>timaal kon worden afgestemd <strong>op</strong> de natuur of<br />

waar nog steeds sprake is van ontwatering ten behoeve van de landbouw.<br />

Waterbeweging<br />

In <strong>op</strong>dracht van Staatsbosbeheer is door Ab Grootjans en Alex Verschoor van de Rijksuniversiteit<br />

Groningen, en Henk Everts, Gert Jan Baaijens en Nico de Vries van bureau Everts en De Vries een<br />

onderzoek uitgevoerd naar de hydrologie van de veentjes. Uit <strong>het</strong> onderzoek blijkt nu dat snelle<br />

hoogveenvorming lijkt samen te hangen met <strong>het</strong> nog bestaan van oude intacte gliedelagen en verkitte<br />

bodemlagen die als een schotel om de veentjes heen liggen, maar ook tussen sommige veentjes.<br />

Volgens de onderzoekers is waterbeweging tussen de veentjes voordelig voor de veenmosgroei; <strong>het</strong><br />

leidt tot een grotere toevoer van voedingsstoffen als koolzuurgas. Een van de vragen van <strong>het</strong><br />

onderzoek was dan ook in hoeverre er binnen een geulensysteem sprake is van waterstroming tussen<br />

veentjes. Deze waterbewegingen kunnen zich zowel over als onder <strong>het</strong> grond<strong>op</strong>pervlak voordoen. Met<br />

name de ondergrondse waterbewegingen zijn echter moeilijk <strong>op</strong> te sporen. Voor dit doel zijn langs <strong>het</strong><br />

slenkenpatroon verscheidene peilbuizen aangebracht. Tegelijkertijd zijn grondboringen verricht<br />

waarbij de verbreiding van organische inspoelingslagen in kaart werd gebracht. Hieruit bleek dat deze<br />

organische lagen zich over een vrij groot gebied uitstrekken en dus niet alleen beperkt zijn tot de<br />

huidige veentjes. Vermoedelijk hebben de vroegere veenpakketten dus ook een veel ruimere<br />

verspreiding gehad.<br />

Kenmerkend voor de meeste veentjes langs een slenk is dat ze in de natte perioden met hun buik in<br />

<strong>het</strong> grondwater liggen en in droge periodes vaak juist boven de grondwaterspiegel. Deze veentjes<br />

worden dan dus niet gevoed met grondwater maar met water dat <strong>op</strong> of net onder de bodem afstroomt.<br />

Dit water kan afkomstig zijn van neerslag of van overlo<strong>op</strong> uit andere veentjes. Er blijkt nu een<br />

duidelijke relatie te zijn tussen de mate van succes van <strong>het</strong> hoogveenherstel en de ligging van de<br />

veentjes ten <strong>op</strong>zichte van de geulen. De veentjes die in de geul stroomafwaarts gelegen, zijn doen <strong>het</strong><br />

gemiddeld beter dan de veentjes die naast de geul of <strong>op</strong> <strong>het</strong> hoogste punt in de geul liggen.<br />

Kansrijke locaties<br />

Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan Staatsbosbeheer verdere maatregelen treffen ten<br />

behoeve van de hoogveenontwikkeling en de hieraan verbonden flora en fauna. Door de verspreiding<br />

van de slecht doorlatende gliede- en verkitte lagen in kaart te brengen, komen de kansrijke locaties<br />

voor hoogveenontwikkeling in beeld. Op die plaatsen waar de hoogveenontwikkeling stagneert, is <strong>het</strong><br />

van belang <strong>het</strong> waterstransport over de ondoorlatende lagen weer <strong>op</strong> gang te brengen. Dat kan ook<br />

betekenen dat hier en daar zandpaden die nu als drempel tussen veentjes liggen, moeten worden<br />

verwijderd.<br />

Het verder verhogen van <strong>het</strong> waterpeil rondom de veentjes is daarbij aan te bevelen. Omdat<br />

hoogveen ook kan verdrinken, moet niet <strong>het</strong> waterpeil in de veentjes zelf worden verhoogd, maar <strong>het</strong><br />

waterpeil eronder, <strong>op</strong> <strong>het</strong> keileempakket. Dit zorgt voor tegendruk waardoor er minder snel water<br />

vanuit de veentjes weglekt.<br />

Naast <strong>het</strong> dempen van sloten is <strong>het</strong> omvormen van naaldbos naar heide een belangrijke<br />

beheersmaatregel. Staatsbosbeheer is daarom begonnen met de kap van een gedeelte van <strong>het</strong><br />

naaldbos in en rond de slenken. Dit heeft als bijkomend voordeel dat de slenken weer een herkenbare<br />

landschappelijke eenheid vormen en <strong>het</strong> leefgebied voor reptielen en amfibieën en tal van andere aan<br />

hoogveen gebonden dieren, sterk wordt uitgebreid.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

12


Vliegverbindingen<br />

Onze enige gifslang, de adder, komt in <strong>het</strong> Dwingelderveld in diverse terreintypen voor, maar de<br />

grootste aantallen worden gevonden rond de hoogveentjes. Betere verbindingentussen de veentjes<br />

bevordert migratie en helpt daardoor de p<strong>op</strong>ulaties gezond te houden. In theorie zou dit ook <strong>op</strong>gaan<br />

voor de karakteristieke veenvlinders zoals de veenbesparelmoervlinder, <strong>het</strong> veenbesblauwtje en <strong>het</strong><br />

veenhooibeestje. Hoewel na jaren van forse achteruitgang de laatste tijd enige stabilisatie in aantallen<br />

lijkt <strong>op</strong> te treden, hebben betere vliegverbindingen voor de veenbesparelmoervlinder en <strong>het</strong><br />

veenbesblauwtje nog niet tot <strong>het</strong> gewenste herstel geleid. Het is mogelijk dat ook klimatologische<br />

en/of andere onbekende factoren een rol spelen in de afname van deze soorten. Of door <strong>het</strong><br />

dramatische verlies van deze kenmerkende hoogveensoorten de kritische grens reeds is<br />

overschreden, of dat na verbetering van <strong>het</strong> bioto<strong>op</strong> alsnog een herstel gaat <strong>op</strong>treden, zal de tijd<br />

moeten leren.<br />

Over venen, veenlijken, veenmos en organische<br />

chemie (J.Limpens (NIBI 2003)<br />

In venen liggen grote hoeveelheden koolstof <strong>op</strong>geslagen in nauwelijks vergaan veenmos. Hiertussen<br />

kun je ook goed bewaard gebleven resten van mensen en dieren vinden. Dit komt door de uitstekende<br />

conserverende eigenschappen van veen. Het artikel gaat nader in <strong>op</strong> speciale, chemische kenmerken<br />

van veenmos die deze conserverende werking kunnen verklaren.<br />

Alweer een bijdrage over hoogvenen zullen jullie denken, wat is daar nu speciaal aan? Het is er nat,<br />

koud, er zitten muggen en steekvliegen en je kunt er bovendien in wegzakken. Wie houdt zich daar<br />

nou mee bezig? Meer mensen in Nederland dan je denkt. Behalve in Leiden, vindt aan alle<br />

Universiteiten waar je Biologie kunt studeren onderzoek aan hoogveen (zie afbeelding 1) plaats.<br />

Waarom onderzoek?<br />

Een belangrijke reden voor dit vele onderzoek, dat ook in <strong>het</strong> veenartikel van Ashna Raghoebarsing<br />

wordt genoemd, is dat we nog maar weinig hoogveen in Nederland over hebben. Om venen toch te<br />

behouden in ons land moeten we weten hoe we de bescherming <strong>het</strong> beste kunnen aanpakken.<br />

Hoogveen is een zeldzaam type natuur waar een groot aantal mossen, planten en dieren van<br />

afhankelijk zijn (zie afbeelding 2). Dit belang is zelfs vastgelegd in de Eur<strong>op</strong>ese regelgeving, waar<br />

hoogveen binnen de habitatrichtlijn (zie ook de relevante internetlinks) een hoge prioritering heeft<br />

gekregen.<br />

Een tweede reden om meer over <strong>het</strong> functioneren van venen te weten te komen is dat in veen grote<br />

hoeveelheden koolstof liggen <strong>op</strong>geslagen die anders vrij zouden komen in de atmosfeer. Soms is dat<br />

koolstof dat wel 10.000 jaar geleden vlak na de laatste ijstijd door veenmossen is <strong>op</strong>genomen.<br />

Wanneer dit wereldwijd zou vrijkomen, zou dit een verhoging van de koolstofconcentratie in de lucht<br />

van 60% betekenen.<br />

Omdat pollenkorrels en zaden nauwelijks vergaan in de diepe veenlagen, fungeren die lagen als een<br />

soort van encycl<strong>op</strong>edie waarin je veranderingen in de omgeving door de tijd kunt aflezen. De Vrije<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

13


Universiteit van Amsterdam maakt gretig gebruik van deze “encycl<strong>op</strong>edie” bij <strong>het</strong> reconstrueren van<br />

klimaatveranderingen (voor meer info zie de relevante internetlinks onderaan).<br />

Afb. 1: Links lange zonnedauw, een zeldzame vleesetende plantensoort die thuishoort in <strong>het</strong><br />

stikstofarme hoogveenmilieu. Rechts wrattig veenmos, een van de veenmossoorten die je in<br />

hoogvenen kunt aantreffen.<br />

<strong>Veen</strong>mos<br />

<strong>Veen</strong>mos is de sturende kracht achter <strong>het</strong> ontstaan van hoogveen. Het is verbazend dat een dergelijk<br />

primitief organisme, zonder wortels of hout- of bastvaten, zo’n grote invloed <strong>op</strong> zijn omgeving kan<br />

uitoefenen. De meeste veenmossoorten kunnen 15 tot 25 keer hun eigen drooggewicht (gewicht van<br />

plantenmateriaal wanneer al <strong>het</strong> vocht uit <strong>het</strong> weefsel is verdwenen) aan water <strong>op</strong>nemen en<br />

vasthouden. Hierdoor werkt goed ontwikkeld hoogveen als een soort spons die <strong>het</strong> waterniveau<br />

meters boven <strong>het</strong> grondwaterpeil in de omgeving uit kan ‘tillen’.<br />

+<br />

<strong>Veen</strong>mossen verzuren hun directe omgeving door in ruil voor andere kationen (bijvoorbeeld NH4 ,<br />

Mg 2+ , Ca 2+ ), waterstofionen uit te scheiden. Op deze manier ontstaat <strong>op</strong> plekken waar veenmossen<br />

groeien een (nog) natter, zuurstofarm en zuur milieu. Lange tijd dacht men dat dit extreme milieu<br />

voldoende verklaring was voor de lage afbraaksnelheid van plantenmateriaal, de vorming van de<br />

indrukwekkende lagen veen en de merkwaardige conserverende werking van venen<br />

Conserverende werking<br />

De meest bekende, en misschien lugubere, voorbeelden van de conserverende werking van venen<br />

zijn de zogenaamde veenlijken. Dit zijn lichamen van ritueel begraven doden, misdadigers of juist de<br />

slachtoffers van een misdaad die in <strong>het</strong> veen zijn bewaard gebleven. Deze doden zijn vaak duizenden<br />

jaren oud en bieden ons de mogelijkheid meer te weten te komen van <strong>het</strong> dagelijks leven in <strong>het</strong> verre<br />

verleden. Het verbazingwekkende is dat de kleinste details, zoals kleding of zelfs voedselresten in de<br />

maag nog herkenbaar zijn.<br />

Niet alleen menselijke resten zijn in venen bewaard gebleven. Tijdens graafwerkzaamheden zijn in<br />

venen complete wegen <strong>op</strong>gebouwd uit talrijke boomstammen, karkassen van dieren (zie afbeelding<br />

4), en voedselresten zoals broden, gedroogde vruchten en kaas gevonden.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

14


Vrij recent zijn wetenschappers erover eens geworden dat de sterke conserverende werking van<br />

veenmosvenen niet alleen door een nat en zuur milieu verklaard kan worden. Er moest iets met <strong>het</strong><br />

veenmos zelf zijn dat afbraak remt. Aanvankelijk werd nog ge<strong>op</strong>perd dat veenmos een steriel milieu<br />

zou creëren door de groei van bacteriën en schimmels onmogelijk te maken.<br />

Voor een deel is dit zeker waar. <strong>Veen</strong>mos heeft een antiseptische werking en werd vroeger gebruikt<br />

als waterzuiveraar in waterputten (zogenaamde putmos) en werd als ontstekingsremmer <strong>op</strong> wonden<br />

gelegd in de eerste wereldoorlog. Maar ondanks deze antiseptische werking van veenmos is <strong>het</strong> niet<br />

zo dat venen steriele omgevingen zijn waar helemaal geen bacteriën of schimmels voorkomen. Er<br />

víndt afbraak plaats in veen, al is de snelheid relatief laag, en bacteriën zijn er genoeg (zie ook <strong>het</strong><br />

artikel van Raghoebarsing).<br />

Om uit te zoeken hoe de conserverende werking van veenmos dan wel tot stand komt, hebben een<br />

aantal biochemici de chemische samenstelling van veenmos verder onder de loep genomen.<br />

Chemie<br />

Eigenlijk is veenmos chemisch afval. Het mos maakt veel complexe organische verbindingen die deel<br />

uitmaken van de celwanden of vrijkomen in <strong>het</strong> milieu. De stof die verantwoordelijk lijkt voor de<br />

conserverende of looiende werking van veenmos issphagnan. Deze stof wordt gerekend tot de<br />

ox<strong>op</strong>olysacharides. Dit zijn verbindingen die bestaan uit een keten van suikermoleculen, waarvan een<br />

deel een carbonylgroep (–C=O) heeft. Deze dubbele bindingen tussen koolstof- en zuurstofmoleculen<br />

zijn erg reactief en vormen in zuur milieu gemakkelijk permanente verbindingen met de vrije<br />

aminogroepen (–NH2) van eiwitten, waarbij een kenmerkende bruinkleuring ontstaat.<br />

Deze bruinkleuring wordt ook wel Maillard reactie genoemd en is een bijverschijnsel van een<br />

chemische reactie tussen suikers en eiwitten. In de voedingsindustrie wordt hier veel gebruikt van<br />

gemaakt. Denk aan karamelliseren, bruinkleuring van vlees en brood bij bakken en de bruine kleur<br />

van donker bier.<br />

Veel enzymen die door micro-organismen worden<br />

uitgescheiden zoals lipases, proteases en<br />

glycanases, hebben vrije aminogroepen en kunnen<br />

door de irreversibele binding aan sphagnan hun<br />

werking verliezen. Op deze manier wordt de<br />

afbraak van organisch materiaal in venen sterk<br />

geremd.<br />

Experiment<br />

Om de conserverende werking van<br />

<strong>het</strong> sphagnan te demonstreren, voerden Børsheim<br />

en anderen enkele relatief eenvoudige<br />

experimenten uit waarbij hele vissen en reepjes<br />

vishuid in contact werden gebracht met een standaard ondergrond (cellulose), veenmos, <strong>het</strong> uit<br />

veenmos geïsoleerde sphagnan en gedeactiveerd sphagnan. Dit laatste werd gedaan door<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

15<br />

De conserverende werking van veenmos: <strong>het</strong> linker plaatje is van een<br />

(dode) zebravis die 14 dagen bij 20 oC <strong>op</strong> fijngemalen veenmos heeft<br />

gelegen. Rechts een vis die <strong>op</strong> cellulose papiertje heeft gelegen, daar<br />

is niets meer van over. Bron: Børsheim


<strong>het</strong> sphagnan te behandelen met een hoge dosis ammonium. Het ammonium bindt aan de<br />

carboxylgroepen, waardoor deze niet langer met aminogroepen kunnen reageren.<br />

In Afbeelding 5 is te zien wat er gebeurde. De vis die <strong>op</strong> <strong>het</strong> veenmos lag, kleurde bruingeel, zag goed<br />

uit en bleef naar vis ruiken. De vis die <strong>op</strong> <strong>het</strong> cellulosepapier lag rotte binnen 2 weken weg. Op <strong>het</strong><br />

geïsoleerde sphagnan bleven vissen nog net ietsje beter bewaard dan vissen die <strong>op</strong> veenmos waren<br />

gelegd, terwijl vis <strong>op</strong> <strong>het</strong> gedeactiveerde sphagnan even snel verdween als <strong>op</strong> cellulose. Deze proef<br />

laat onomstotelijk de conserverende werking van sphagnan zien.<br />

In Wageningen wordt <strong>op</strong> <strong>het</strong> moment, in samenwerking met de hierboven genoemde<br />

onderzoeksgroep, gewerkt aan een onderzoeksvoorstel dat verder zal ingaan <strong>op</strong> de werking<br />

van sphagnan in relatie tot veranderingen in klimaat en de stikstofbelasting uit de atmosfeer. Als de<br />

financiering voor dit onderzoek rond komt, kunnen jullie in de toekomst meer over dit onderwerp<br />

verwachten.<br />

Bronnen<br />

Børsheim KY, Christensen BE en Painter TJ. 2001. Preservation of fish by embedment in Sphagnum<br />

moss, peat or holocellulose: experimental proof of the ox<strong>op</strong>olysacharidic nature of the preservative<br />

substance and of its anitmicrobial and tanning action. Innovative food science & emerging<br />

technologies 2: 63-74.<br />

Clymo RS en Hayward PM 1982. The ecology of Sphagnum. In: Smith AJE (ed) Bry<strong>op</strong>hyte ecology.<br />

London: Chapman & Hall.<br />

Painter TJ. 1998. Carbohydrate polymers in food preservation: an integrated view of the Maillard<br />

reaction with special reference to discoveries of preserved foods in Sphagnum-dominated peat<br />

bogs. Carbohydrate polymers 36: 335-347.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

16


Monniken redden hoogveensoorten<br />

Monica Wesseling Bionieuws20: 10-12-2011<br />

Het katholieke gebod <strong>op</strong> vrijdag vis te eten lijkt de reddingsboei voor zeldzame dieren en planten in<br />

Nederlandse hoogveengebieden. De vennen waarin de vissen werden gekweekt blijken namelijk rijk<br />

aan zeldzame soorten. Geloofsovertuiging en commerciële viskweek als sleutel voor natuurbehoud:<br />

<strong>het</strong> Journal for Nature Conservation publiceert er binnenkort over.<br />

Een koude novemberochtend, <strong>het</strong> Greveschutven nabij Valkenswaard. Het land is berijpt, <strong>op</strong> <strong>het</strong> ven<br />

drijft een flintertje ijs. ‘Kijk. Plat blaasjeskruid’, wijst Hein van Kleef, onderzoeker bij stichting<br />

Bargerveen, die is gelieerd aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Resoluut drukt hij met zijn voet<br />

een gat in <strong>het</strong> ijs en vist een handvol groene sliertjes <strong>op</strong>. Wegzakkend in de zompige grond doet hij<br />

een paar stappen en onderwerpt vervolgens de ijle sprieten aan een minutieus onderzoek. ‘Er kunnen<br />

larven van de speerwaterjuffer tussen zitten. Plat blaasjeskruid is ontzettend zeldzaam, net als<br />

bijvoorbeeld draadzegge, die hier ook groeit. En met name die hoogveenfauna staat sterk onder druk.’<br />

Er lijkt iets niet te kl<strong>op</strong>pen; bezig zijn met een onderzoek naar hoogveenherstel en dan eindigen bij<br />

Brabantse vennen. Gebukt slenterend langs de oever van <strong>het</strong> ven, steeds gespitst <strong>op</strong> bijzondere<br />

vegetatie, erkent Van Kleef de verbazing en verklaart.<br />

In Nederland resteren nog maar enkele hoogveengebieden waarvan bovendien nog slechts een<br />

enkele echt vitaal te noemen is. Door ontginning en ontwatering zijn nagenoeg alle grote<br />

hoogveencomplexen verdwenen. Stichting Bargerveen begon enkele jaren geleden een onderzoek<br />

naar de mogelijkheden tot hoogveenherstel om karakteristieke soorten voor uitsterven te behoeden.<br />

De hoogveenmossen waaruit <strong>het</strong> hoogveen bestaat en met name de fauna en flora van de randzones<br />

zijn in ons land sterk bedreigd: vele soorten staan <strong>op</strong> een Rode Lijst. Hoogveen groeit boven <strong>het</strong><br />

grondwater. Door invallend regenwater en de uitwisseling van kationen tegen anionen zijn de<br />

hoogveenbulten uitgesproken zuur. Het zure water treedt aan de rand van <strong>het</strong> complex uit, komt daar<br />

in contact met basisch grondwater en vormt zo een scala aan zuur/base-gradiënten.<br />

Met name die gradiëntrijke overgangszone is rijk aan Rode Lijstsoorten als hoogveenglanslibel, de<br />

kokerjuffer Hagenella clathrata, de speerwaterjuffer en draadzegge, bleek uit onderzoek in Estland. In<br />

Nederland zijn – <strong>op</strong> <strong>het</strong> Korenburgerveen na – de overgangszones sterk gedegradeerd. Daardoor<br />

moesten de onderzoekers naar <strong>het</strong> buitenland uitwijken om een intact hoogveencomplex te<br />

bestuderen. Van Kleef: ‘Je moet weten welke soorten kenmerkend zijn om te weten of<br />

herstelmaatregelen doeltreffend zijn.’<br />

Gradiëntsoorten<br />

Aan de hand van de verspreidingsdata van diverse Particuliere Gegevensbeherende Organisaties<br />

bekeek Van Kleef – inmiddels ook bezig met promotieonderzoek – waar in Nederland de<br />

hoogveenzeldzaamheden nog voorkwamen. ‘Dat bleek alleen <strong>het</strong> geval in <strong>het</strong> hoogveencomplex<br />

Korenburgerveen, een paar waardevolle laagveengebieden als de Weerribben en Het Hol én een<br />

aantal Brabantse vennen zoals <strong>het</strong> Ringselven en dit Greveschutven’, vertelt Van Kleef, terwijl hij met<br />

de vingers door <strong>het</strong> ijskoude water maait.<br />

De vondst was <strong>op</strong>vallend: gradiëntsoorten verwacht je niet in een zuur of zwak gebufferd milieu.<br />

Uitgebreid onderzoek naar de zuurgraad en de chemische samenstelling van <strong>het</strong> venwater<br />

gecombineerd met historisch onderzoek bracht de verklaring. Vroeger gebruikten monniken veel<br />

vennen met hoogveensoorten voor visteelt, later namen commerciële viskwekers de meren over. Ze<br />

lieten beekwater in in de meren: vis floreert immers niet in zure omgevingen. Alleen bij <strong>het</strong> Ringselven<br />

bij Weert was geen visteelt, maar een zinkfabriek waarvoor extra water werd ingelaten. Van Kleef: ‘In<br />

de contactzone tussen de zure, ijzerrijke kwel in <strong>het</strong> ven en <strong>het</strong> basische beekwater zie je de<br />

gradiënten en daarmee de kenmerkende soorten.’<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

17


De kennis is belangrijk. Veel inspanningen ten spijt lukt <strong>het</strong> natuurorganisaties nog niet in<br />

gedegradeerde hoogveencomplexen de randzones te herstellen. Hoogveenmossen groeien namelijk<br />

tergend langzaam en pas bij een dik hoogveenpakket is er voldoende uittredend regenwater om een<br />

goede contactzonde met grondwater te doen ontstaan. Behoud van hoogveensoorten moet dus vooral<br />

buiten <strong>het</strong> hoogveen gebeuren. Van Kleef pleit ook voor uitbreiding. ‘In de Oisterwijkse Vennen, de<br />

vennen <strong>op</strong> de Cartierheide en <strong>het</strong> Groot Malpieven kwamen voorheen de soorten ook voor. Maar die<br />

vennen zijn van de beken afgesneden’, vertelt Van Kleef. Het beekwater blijkt namelijk niet meer altijd<br />

gunstig voor de soortenrijkdom: er zit veel sulfaat in. Het sulfaat verdringt <strong>het</strong> fosfaat in de venbodem,<br />

een plantenvoedingsstof. En meer voedsel betekent dichtgroeien en verruiging van <strong>het</strong> ven. De<br />

onderzoeker: ‘Dat gebeurt niet als er ijzerrijke kwel is, omdat ijzer sulfaat en fosfaat bindt. Maar door<br />

ontwatering is <strong>op</strong> veel plekken de kwel afgenomen.’<br />

En daarmee is – dankzij de monniken van de abdij van Achel en hun culinaire wensen – de sleutel<br />

voor herstel van hoogveenorganismen gevonden. Herstel van aantakking <strong>op</strong> <strong>het</strong> beekwater – door<br />

een lange aanvoerweg gezuiverd van voedingsstoffen – en herstel van de ijzerrijke kwel.<br />

Van Kleef is al wandelend over de oever van <strong>het</strong> Greveschutven inmiddels aangekomen bij de plek<br />

waar <strong>het</strong> water uit <strong>het</strong> beekje de Tongelreep <strong>het</strong> ven instroomt. Op <strong>het</strong> inmiddels ontdooide water<br />

drijven lancetvormige bladeren. ‘Duizendkno<strong>op</strong>fonteinkruid. Ook niet bepaald alledaags’, constateert<br />

Van Kleef bijna trots. Een bruine winterjuffer zweeft voorbij.<br />

Hoogveenvlinders<br />

In Drenthe zijn drie dagvlindersoorte naan hoogveen-vegetaties: <strong>het</strong> <strong>Veen</strong>besblauwtje, de <strong>Veen</strong>besparelmoervlinder<br />

en <strong>het</strong> <strong>Veen</strong>hooibeestje.<br />

<strong>Veen</strong>besblauwtje Plebeius <strong>op</strong>tilte en <strong>Veen</strong>besparelmoervlinder Boloria aquilonaris zijn vlinders<br />

van vennen met hoogveenvegetaties. Voor beide soorten is kleine veenbes de voedselplant van de<br />

rups. Het voorkomen van <strong>Veen</strong>besblauwtje en <strong>Veen</strong>besparelmoervlinder in Nederland is<br />

tegenwoordig vrijwel beperkt tot Drenthe. In Drenthe vliegen beide soorten vooral in<br />

<strong>het</strong> Dwingelderveld en in enkele vennen in de grote boswachterijen. Het aantal vennen waar deze<br />

hoogveenvlinders nog voorkomen, neemt in rap tempo af en de situatie voor beide soorten is kritiek.<br />

Het <strong>Veen</strong>hooibeestje, Coenonympha tullia, is een weinig <strong>op</strong>vallende dagvlindersoort van vennen,<br />

alsmede van de uitgestrekte hoogveengebieden in Drenthe. De belangrijkste voedselplanten van de<br />

rups zijn Eenarig wollegras en <strong>Veen</strong>pluis. In Drenthe komt de soort voor in <strong>het</strong> Fochteloërveen en een<br />

klein aantal vennen in de grote boswachterijen.<br />

Alle genoemde veenvlinders staan als 'bedreigd' of 'ernstig bedreigd' <strong>op</strong> de landelijke 'Rode lijst<br />

Dagvlinders'. Het veenhooibeestje is ook <strong>op</strong>genomen in de Eur<strong>op</strong>ese lijst van bedreigde dagvlinders.<br />

Naast dagvlinders zijn er ook nachtvlinders die kenmerkend zijn voor hoogveenvegetaties. Zo komt in<br />

Drenthe de Zonnedauwvedermot (Buckleria palidum)voor, waarvan de rups leeft <strong>op</strong> <strong>het</strong> 'vleesetende'<br />

plantje Ronde zonnedauw.<br />

Voor verdere informatie zie Dagvlinders in Drenthe (2003).<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

18


Grauwe Klauwier, Bargerveen<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

19


IJzeroer uit beekdalen<br />

Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO, 2002<br />

Ontbossing en woestijnvorming door winning uit eigen bodem Nederlands ijzererts<br />

Het gebruik van ijzeren voorwerpen gaat millennia terug in de tijd. In de lo<strong>op</strong> der eeuwen is ijzer een<br />

steeds grotere rol in ons land gaan spelen. Nederlands ijzererts bestond vroeger uit ijzeroer en<br />

klapperstenen. Waar kwamen deze materialen vandaan? Op welke wijze bewerkten onze voorouders<br />

die grondstoffen tot ijzererts? En hoe heeft de Nederlandse ijzerindustrie zich door de tijd ontwikkeld?<br />

Al in de Bronstijd (± 2000 v. Chr. tot ± 800 v. Chr.) maakten de bewoners van ons land gebruik van<br />

ijzeren voorwerpen. Maar toepassing van ijzer <strong>op</strong> grote schaal vond pas plaats vanaf de IJzertijd (±<br />

800 v. Chr. tot ± 50 n. Chr.). Uit die tijd stammen ook de boerderijfundamenten van ijzeroersteen bij<br />

Heeten. Het Nederlandse ijzererts bestond uit moerasijzererts (ijzeroer) en klapperstenen. Van de<br />

vroege Middeleeuwen tot aan de dertiger jaren van de twintigste eeuw maakte dit materiaal zelfs deel<br />

uit van ons exportpakket. Zo ging in 1924 en 1925 nog ijzeroer uit de Weerdinger en Compascumer<br />

venen per schip naar Finland en Engeland. In 1938 werd in Delfzijl, waarschijnlijk voor <strong>het</strong> laatst,<br />

56.563 ton oer getransporteerd. Na 2.500 jaar exploitatie van <strong>het</strong> Nederlandse ijzererts is er nog maar<br />

weinig over. Wat rest zijn de sporen in <strong>het</strong> landschap, zoals ijzerkuilen en slakkenh<strong>op</strong>en.<br />

Oervorming <strong>op</strong> locatie<br />

Moerasijzererts (ijzeroer) ontstaat in veenachtige gebieden. Het materiaal laat zich <strong>op</strong>sporen met een<br />

prikstok. De ijzerbanken zijn vaak dertig tot vijftig centimeter dik. Na winning vormt zich <strong>op</strong> dezelfde<br />

plaats nieuw ijzeroer. Het ijzergehalte in <strong>het</strong> erts bedraagt zelden meer dan vijftig procent; meestal<br />

zelfs beduidend minder, zo'n twintig procent. IJzeroer komt hoofdzakelijk voor in de Drents-Groningse<br />

veengebieden en in de dekzandgebieden van Overijssel, Gelderland en Noord-Brabant.<br />

Kwel van ijzerhoudend grondwater dat zich van hoger gelegen dekzandplateaus naar lager gelegen<br />

vlakten verplaatst, leidt tot oervorming in de vlakten.<br />

In de humusrijke podzolbodems van de plateaus lossen de ijzerverbindingen uit de humus en de<br />

diepere bodemlagen <strong>op</strong> in <strong>het</strong> infiltrerende regenwater. De humus zorgt voor een zuur milieu dat dit<br />

proces mogelijk maakt. Vervolgens stroomt <strong>het</strong> samen met <strong>het</strong> grondwater naar de lager gelegen<br />

gebieden. Bij uittreding aan <strong>het</strong> <strong>op</strong>pervlak oxideren de <strong>op</strong>geloste ijzerverbindingen door de zuurstof uit<br />

de lucht en slaan neer. Dat gebeurt meestal in de vorm van lokale oerbanken en bulten. Deze met<br />

weinig zand overdekte verhogingen zijn in <strong>het</strong> landschap van sommige beekdalen vaak duidelijk te<br />

herkennen.<br />

Oxidatie<br />

Wanneer de kwel in de lagere vlakke zones terechtkomt, zal bij voldoende horizontale<br />

grondwaterdoorstroming (zandbodems) <strong>het</strong> ijzer in de bodem oxideren als gelaagde brokken en<br />

horizonten. Dat proces voltrekt zich <strong>op</strong> <strong>het</strong> grensvlak van lucht en water. In deze zogenoemde<br />

'gleybodems' is de verticale grondwaterstandfluctuatie relatief gering. Het afzettingsniveau ligt vaak<br />

niet dieper dan tachtig tot honderdtwintig centimeter beneden <strong>het</strong> maaiveld. Ook in meer kleiige<br />

bodems kan <strong>op</strong> deze wijze oervorming <strong>op</strong>treden. Het voorkomen van ijzerbacteriën bevordert vaak<br />

ook de accumulatie van ijzer.<br />

IJzerhoudend, of ferrihydriet (Fe(OH)3, rijk, beek- of rivierwater kan in situaties van hoge afvoer buiten<br />

de oevers treden en daar ijzeroerbanken vormen. Dit ijzeroer bevindt zich in de overgangfase van<br />

puur amorf ferrihydriet naar kristallijn goethiet.<br />

Dit erts kan tamelijk ver van de waterstromen voorkomen: vaak liggen deze ijzeroerbanken in de veen-<br />

of vegetatiezone. Ze komen veel voor in Drenthe en langs de Overijsselse Vecht. IJzererts wordt met<br />

verschillende namen aangeduid, zoals zodenijzersteen, moeraserts, moddererts, velderts, weideerts<br />

en poelerts.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

20


Klapperstenen<br />

Klapperstenen zijn afgeronde ijzerconcreties waarvan de kern soms loszit: wie ze door elkaar schudt,<br />

hoort <strong>het</strong> geluid waaraan ze hun naam danken. De donkerbruine of gele klapperstenen bestaan uit<br />

een mengsel van ijzerhydroxide, klei en zand en zijn bolvormig. Ze hebben de grootte van een erwt of<br />

een ei, maar kunnen ook nog groter uitvallen. In tegenstelling tot <strong>het</strong> moerasijzererts treffen we ze aan<br />

in de bovenste lagen van heuvels (stuwwallen) in gezelschap van andere stenen. Ze lijken recentelijk<br />

gevormd.<br />

Over de vorming van klapperstenen is weinig bekend. In de Middeleeuwen vormden zij echter een<br />

belangrijk ijzererts: van de zevende tot de negende eeuw was met name de Veluwe een Frankisch<br />

wingewest.<br />

De klapperstenen bevonden zich als langgerekte ertsaders in de ondergrond. In <strong>het</strong> Asselsche veld<br />

ten zuidwesten van Apeldoorn l<strong>op</strong>en nog altijd drie zogenaamde ijzersleuven als een soort droge<br />

gracht door <strong>het</strong> landschap. Zij vormen de overblijfselen van deze historische ijzerwinning.<br />

De sleufvormige ontginning hangt samen met de vorming van stuwwallen. De oorspronkelijke<br />

horizontale afzettingen zijn hierdoor scheefgesteld. Vlak in de buurt van de sleuven bevindt zich een<br />

enorme (afval-)ho<strong>op</strong> slakken. Dit Rijksarcheologisch monument heeft een diameter van veertig meter<br />

en is twee meter hoog. Daarmee is dit de grootste bewaarde slakkenho<strong>op</strong> van Nederland. Dit restant<br />

alleen al wijst <strong>op</strong> de productie van 255 ton ruw ijzer, waarvoor meer dan honderd ton houtskool nodig<br />

was. Deze vroegmiddeleeuwse ijzerindustrie leidde tot grootschalige ontbossing van de Veluwe en<br />

droeg bij aan stuifduinvorming.<br />

IJzerwinning en ontbossing<br />

Tot <strong>het</strong> begin van de dertiende eeuw was de wijze van ijzerwinning uit erts dezelfde als in de<br />

drieduizend jaar daarvoor. Haarden of kleine schachtovens werden van bovenaf gevuld met een<br />

mengsel van houtskool, ijzererts en toeslagstoffen. Van onderaf bliezen met de voet bediende<br />

blaasbalgen de ovens met lucht aan. Dit proces resulteerde in een metaalachtige spons. Later werd<br />

deze gesmeed tot blokijzer (smeedijzer). Door de aanwezigheid van koolstof in de houtskool en door<br />

de hoge temperatuur reduceerden de ijzeroxiden in de erts hierbij tot ijzer. Het ijzer werd niet<br />

vloeibaar, omdat de temperatuur daarvoor niet hoog genoeg was.<br />

Om een kilo bruikbaar ijzer te winnen, was ongeveer dertien kilo ijzererts en honderddertig kilo<br />

houtskool nodig. Houtskool werd hoofdzakelijk vervaardigd uit eiken, berken- en elzenhout. Om<br />

honderddertig kilo houtskool te maken, was 760 kilo eikenhout nodig. Deze hoeveelheid staat<br />

ongeveer gelijk aan twee tot drie eikenbomen. W.C.H. Staring gaat er in zijn 'De bodem van<br />

Nederland' (1856) vanuit, dat de ijzerproductie jaarlijks drie miljoen kilo ijzer <strong>op</strong>levert.<br />

Het is dus niet verwonderlijk, dat deze industrie in <strong>het</strong> verleden tot grote ontbossing heeft geleid.<br />

'Stückofen in de Harz'<br />

De effectiviteit van de ovens was niet zo groot. Er zijn ijzerslakken teruggevonden die nog zo'n veertig<br />

procent onbenut ijzer bevatten. De voornaamste oorzaak daarvan was waarschijnlijk de lage<br />

oventemperatuur en de slechte menging van erts en houtskool. Daardoor reduceerde alleen de<br />

buitenzijde van <strong>het</strong> erts. Dit ijzer, met een laag koolstofgehalte, was overigens goed smeedbaar. IJzer<br />

met een hoger koolstofgehalte (meer dan 1,7%) dient voornamelijk als gietijzer.<br />

In 1311 kwam de ontwikkeling van de zogenoemde 'Stückofen in de Harz' <strong>op</strong> gang. Dit is de voorl<strong>op</strong>er<br />

van de huidige hoogoven. In de tweede helft van de veertiende eeuw kreeg de voetbediende<br />

blaasbalg een vervanger: eentje die werd aangedreven door waterkracht. Met deze betere<br />

luchtvoorziening steeg de oventemperatuur geleidelijk aan tot boven <strong>het</strong> smeltpunt van met koolstof<br />

verzadigd ijzer (1135 °C). Vanaf toen sprak men van 'gietijzer'. Een tweede voordeel was dat de oven<br />

niet meer hoefde te worden stilgelegd om de ijzerspons te verwijderen. Het vloeibare ijzer kon gewoon<br />

worden afgetapt. Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw gaat cokes geleidelijk aan houtskool<br />

vervangen. En de koepeloven gaat in die periode <strong>op</strong> steeds grotere schaal de taken van de 'gewone'<br />

oven overnemen. Deze ontwikkelingen boden een hoger rendement en de mogelijkheid om ruwijzer<br />

en schroot te hersmelten.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

21


Ontwikkelingen in de ijzerindustrie<br />

De Nederlandse ijzerindustrie begon zich vanaf <strong>het</strong> einde van de zeventiende eeuw <strong>het</strong> eerst langs de<br />

Oude IJssel te ontwikkelen. Het voorkomen van ijzeroerbanken en de aanwezigheid van waterkracht<br />

bepaalden de vestigingsplaats. De Staten van Zutphen gaven in 1689 een octrooi voor <strong>het</strong> ijzergieten<br />

af. Later volgden Doetinchem, Ulft (1754), Deventer (1756), Laag Keppel (1754), Terborg (rond 1820)<br />

en Arnhem. Het ging hier vrijwel alleen om gietijzer en niet om smeedijzer. In de negentiende eeuw<br />

ging men ertoe over om ook ruwijzer te hersmelten in koepelovens: Nering Bögel in Deventer<br />

(ongeveer 1830) en Terborg (rond 1850). De 58 meter hoge vuurtoren van Ameland bijvoorbeeld (58<br />

m hoog) is in 1880 <strong>op</strong>gebouwd uit gietijzeren delen die waren gemaakt van moerasijzererts.<br />

De concurrentiemogelijkheden namen echter geleidelijk af.<br />

Mede door de <strong>op</strong>komst van nieuwe hoogoventechnieken en verbetering van de infrastructuur<br />

(spoorwegen en stoombootverkeer). Na 1870 hielden de gieterijen in Oost-Nederland dan ook <strong>op</strong> met<br />

de winning van ijzer uit ijzeroer: Nering Bögel als eerste, en tenslotte in 1890 ook Diepenbrock en<br />

Reigers in Ulft. In 1924 werd de eerste hoogoven in IJmuiden ontstoken. In Heeten ontdekten<br />

archeologen enkele honderden ijzerovens van voor onze jaartelling.<br />

Tussen 1870 en 1930 zijn er via de Overijsselse kanalen tienduizenden tonnen ijzeroer afgevoerd.<br />

Uiteenl<strong>op</strong>ende praktijktoepassingen<br />

IJzererts fungeerde in <strong>het</strong> verleden ook wel als bouwmateriaal. Zo bestaat de fundering van een groot<br />

deel van de oude gebouwen in <strong>het</strong> centrum van Hardenberg uit ijzeroer. Het erts kwam daar in <strong>het</strong><br />

stroomgebied van de Vecht aanvankelijk veel voor. Het kasteel Hardenberg uit 1354 en de oude<br />

stadsmuur zijn oorspronkelijk <strong>op</strong>getrokken uit ijzeroersteen. Het kerkje in Het Stift bij Weerselo en <strong>het</strong><br />

dertiende eeuwse kerkje te Heemse bij Hardenberg waren grotendeels <strong>op</strong>getrokken uit ijzeroer.<br />

De muren van de Plaskerk te Raalte bevatten blokken ijzeroer, terwijl de muren van <strong>het</strong> Romaanse<br />

deel van de kerk in Hellendoorn helemaal van dit erts gemaakt zijn. De oude kerk te Sevenum is ook<br />

gebouwd <strong>op</strong> een fundering van ijzeroer. Tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw werd ijzeroer<br />

verkocht als ijzererts of gebruikt als wegverharding en weilanddammen.<br />

Ook in de productie van stadsgas speelde ijzererts vroeger een rol. Om licht- of stadsgas te verkrijgen,<br />

moest steenkoolgas worden gezuiverd door de binding van zwavelwaterstof en cyaan. Dat gebeurde<br />

door <strong>het</strong> steenkoolgas in contact te brengen met ijzeroer of ijzerhoudend zand. In Nederland <strong>op</strong>ende<br />

de eerste stadsgasfabriek haar deuren in 1826. De laatste sloot in 1969, toen alle steden <strong>op</strong> <strong>het</strong><br />

aardgasnet waren aangesloten.<br />

Nog een <strong>op</strong>merkelijke toepassing: ijzeroer werd ook wel gebruikt als kleurstof of pigment en als vulstof<br />

voor rubber (ijzermenie, oker).<br />

De aardewerkindustrie mengde klei die zelf geen mooie rode kleur kreeg, met 'pannenrood' (een<br />

afvalproduct van de aluinfabricatie) of met ijzeroer om de gewenste kleur te krijgen. Het ijzeroer moest<br />

hiervoor wel zuiver zijn.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

22


Gebiedsbeschrijvingen<br />

Witterveld<br />

http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000<br />

Het Witterveld is een heide- en hoogveengebied ten zuidwesten van Assen. Het gebied maakte in <strong>het</strong><br />

verleden onderdeel uit van de uitgestrekte Smildervenen die ooit grote delen van NW-Drenthe en<br />

aangrenzend Fryslân bedekten. Vrijwel <strong>het</strong> gehele oorspronkelijke hoogveengebied is afgegraven. Dit<br />

terrein is echter door een samenlo<strong>op</strong> van omstandigheden gespaard gebleven van ernstige<br />

ontwatering en afgraving. In <strong>het</strong> gebied worden vochtige en droge heidevegetaties, rustend hoogveen<br />

en levende hoogveenvegetaties en plaatselijk <strong>op</strong>gaand bos, enkele schraalgraslanden en <strong>op</strong>en water<br />

aangetroffen. Er is een goed ontwikkelde gradiënt van hoogveen naar droge heide <strong>op</strong> zandgrond<br />

aanwezig, waarin alle bijbehorende habitattypen goed ontwikkeld voorkomen. In de heide liggen<br />

enkele pingoruïnes.<br />

Basisgegevens<br />

Natura 2000 LandschapHoogvenen<br />

Status: Habitatrichtlijn<br />

Beheerder: Defensie<br />

Oppervlakte: 482 ha<br />

Kensc<strong>het</strong>s<br />

Het Witterveld is een heide- en hoogveengebied ten zuidwesten van Assen. Het terrein is door een<br />

reeks van toevalligheden gespaard gebleven van ontwatering en afgraving, zodat we hier te maken<br />

hebben met een van de weinige gebieden in Nederland (en omstreken) met onvergraven en niet<br />

verdroogd hoogveen. Het gebied bevat een fraaie gradiënt van hoogveen naar droge heide met alle<br />

daarbij behorende habitattypen.<br />

Landschap<br />

Het Witterveld maakte vroeger, evenals <strong>het</strong> Fochteloërveen, deel uit van <strong>het</strong> Smildigerveen, een<br />

uitgestrekt veengebied in <strong>het</strong> noorden van ons land, <strong>op</strong> de grens van Drenthe en Friesland. Het<br />

Witterveld bevond zich aan de noordoostrand van dit veengebied, dat vanaf de 16de eeuw geleidelijk<br />

is afgegraven. Deze vervening begon in <strong>het</strong> centrale deel van <strong>het</strong> Smildigerveen, waar <strong>het</strong> dikste<br />

veenpakket lag. Het noordoostelijke deel van <strong>het</strong> Smildigerveen bleef lange tijd buiten schot, maar<br />

werd vanaf de 18de eeuw wel gebruikt voor boekweitbrandcultuur. De sporen van dit landgebruik zijn<br />

in <strong>het</strong> Witterveld nog te zien - vooral vanuit de lucht - in de vorm van talloze greppeltjes. Direct ten<br />

oosten van <strong>het</strong> Witterveld werd <strong>het</strong> veen omgezet in bouwland, dat werd bemest met plaggen<br />

(bovenveencultuur). Ook voor dit landgebruik werd <strong>het</strong> veen niet afgegraven en nauwelijks ontwaterd.<br />

De hydrologie van <strong>het</strong> Witterveld bleef zodoende in grote lijnen onaangetast.<br />

Ook later is <strong>het</strong> hoogveen van <strong>het</strong> Witterveld nooit in aanmerking gekomen voor afgraving. In 1891<br />

werd besloten een militair garnizoen te vestigen in Assen, waarbij <strong>het</strong> Witterveld en <strong>het</strong> naastgelegen<br />

terrein werden aangekocht door de gemeente en in bruikleen kwamen bij de Landmacht. Aan de<br />

noordkant van <strong>het</strong> terrein werd een schietbaan aangelegd, maar <strong>het</strong> overgrote deel van <strong>het</strong> terrein<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

23


werd slechts incidenteel gebruikt voor oefeningen. Het gebied heeft al met al weinig onder de militaire<br />

activiteiten geleden, al werd in de Tweede Wereldoorlog wel een tankgracht aangelegd. Deze gracht<br />

liep door heel Drenthe en werd na de oorlog vrijwel overal gedempt, behalve in dit 'onbruikbare'<br />

gebied. In de jaren 1980 had de Landmacht plannen om <strong>het</strong> gebied intensiever te gaan gebruiken en<br />

geschikt te maken voor zwaar materieel. Vanwege de hoge wetenschappelijke waarde van <strong>het</strong> gebied<br />

zijn deze plannen niet uitgevoerd. Uiteindelijk werd in de behoefte aan nieuwe oefenruimte voorzien<br />

door de aanleg van <strong>het</strong> terrein De Haar, even ten westen van <strong>het</strong> Natura 2000gebied. Vervolgens is<br />

door de gemeente Assen geïnvesteerd in herstel van de natuurwaarden, onder meer door <strong>het</strong> dempen<br />

van de tankgracht en <strong>het</strong> instellen van begrazing door koeien en schapen. Het Witterveld fungeert nog<br />

steeds als veiligheidszone voor de militaire schietbaan en is om die reden niet vrij toegankelijk. In<br />

2007 is <strong>het</strong> gebied door <strong>het</strong> Ministerie van Defensie gekocht van de gemeente Assen.<br />

In <strong>het</strong> gebied ligt een gradiënt van hooggelegen zandgronden in <strong>het</strong> noorden (bij Witten) naar<br />

laaggelegen veengronden in <strong>het</strong> zuidoosten (bij Laaghalerveen). Het nog intacte hoogveenrestant ligt<br />

in een slenk die ongeveer zuidwestnoordoost lo<strong>op</strong>t. Deze slenk is in de laatste ijstijd door erosie<br />

ontstaan. Hierbij bleef een laag keileem achter, waar<strong>op</strong> later zand is afgezet. Het keileem zorgt voor<br />

een slecht doorlaatbare laag, waar<strong>op</strong> toestromend water stagneert, een ideale conditie voor<br />

veenvorming. De slenk is hydrologisch gescheiden van <strong>het</strong> voormalige Smildigerveen door een kleine<br />

zandrug in de ondergrond. Hierdoor bevat de slenk geen 'doorstroomveen' aan de rand van <strong>het</strong><br />

voormalige Smildigerveen (waarbij een constante waterstroom vanuit <strong>het</strong> gebied voor relatief<br />

voedselrijkere omstandigheden zou zorgen), maar vormt ze een zelfstandig hydrologisch systeem met<br />

relatief voedselarme omstandigheden. Vanuit de slenk stroomt <strong>het</strong> water heel langzaam af in<br />

oostelijke richting, waar <strong>het</strong> via <strong>het</strong> Witterdiep afwatert <strong>op</strong> de Drentsche Aa. Samen met <strong>het</strong><br />

Balloërveld behoort <strong>het</strong> Witterveld tot de weinige nog intacte oorspronggebieden in <strong>het</strong> stroomgebied<br />

van de Drentsche Aa. Het hoogveenrestant ten zuiden van de zandrug maakte vroeger wel onderdeel<br />

uit van <strong>het</strong> Smildigerveen. In dit zuidelijke deelgebied zijn nog goed de veenputten te herkennen die<br />

hier tot in 1963 <strong>op</strong> kleine schaal werden gegraven. Het zijn nu plekken waar veel Waterveenmos (<br />

Natuurwaarden<br />

De belangrijkste natuurwaarde van <strong>het</strong> Witterveld betreft <strong>het</strong> nog intacte hoogveen (H7110). De<br />

mooiste stukken hoogveen liggen rondom twee meerstallen, <strong>het</strong> Sikkelmeer en <strong>het</strong> Meeuwenmeer, die<br />

vroeger mogelijk één geheel hebben gevormd. Deze meerstallen zijn hier aan de rand van een<br />

hoogveengebied gevormd, wat onder de resterende meerstallen in de Noordwest-Eur<strong>op</strong>ese laagvlakte<br />

een unieke situatie is. Ze bestaan uit <strong>op</strong>en water met Waterveenmos (Sphagnum cuspidatum). De<br />

omliggende hoogveenvegetatie vertoont een patroon van bulten en slenken met onder meer<br />

Hoogveenveenmos (Sphagnum magellani cum), Stijf veenmos (Sphagnum capillifolium), Kleine<br />

veenbes ( Vaccinium oxycoccus) en Lavendelhei (Andromeda polifolia). Op de overgang naar de<br />

dekzandrug groeien Rode en Blauwe bosbes (Vaccinium vitisidaea, Vaccinium myrtillus) in de<br />

hoogveenvegetatie. Door <strong>het</strong> dichten van afwateringssloten en de tankgracht is de waterstand in <strong>het</strong><br />

gebied recent gestegen. Door deze vernatting zijn lokaal enkele specifieke veenmossen in <strong>het</strong> terrein<br />

achteruitgegaan, maar is tegelijkertijd voor deze en andere soorten de mogelijkheid gecreëerd zich <strong>op</strong><br />

nabij gelegen plekken <strong>op</strong> uitgebreidere schaal te vestigen.<br />

Aan de rand van <strong>het</strong> hoogveengebied, waar <strong>het</strong> veenpakket dun is, bevindt zich een uitzonderlijk fraai<br />

Berkenbroekbos (Betulion pubescentis), dat hier als onderdeel van <strong>het</strong> habitattype Actieve hoogvenen<br />

(H7110) kan worden beschouwd. Berkenbroekbossen <strong>op</strong> dergelijke natuurlijke standplaatsen zijn in<br />

ons land uiterst zeldzaam. Een kenmerkende soort in dit berkenbos is Violet veenmos (Sphagnum<br />

russowii). Op de hoger gelegen zandgrond in <strong>het</strong> noorden en westen van <strong>het</strong> gebied worden goed<br />

ontwikkelde natte en droge heidebegroeiingen gevonden (respectievelijk H4010 en H4030).<br />

Bovendien zijn ook hier fraaie hoogveenbegroeiingen (H7110) aanwezig, maar ditmaal in een<br />

pingoruïne.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

24


De dierenwereld van <strong>het</strong> Witterveld komt sterk overeen met die van <strong>het</strong> Fochteloërveen, dat slecht <strong>op</strong><br />

een steenworp afstand ten westen van <strong>het</strong> gebied ligt. Door de geringere omvang zijn de aantallen<br />

natuurlijk wel veel kleiner. De Adder is <strong>op</strong>vallend talrijk. Dankzij <strong>het</strong> talrijk voorkomen van Eenarig<br />

wollegras (Eri<strong>op</strong>horum vaginatum) leefde hier een grote p<strong>op</strong>ulatie van <strong>het</strong> bedreigde <strong>Veen</strong>hooibeestje<br />

(Coenonympha tullia). In 1990 is de soort voor <strong>het</strong> laatst in <strong>het</strong> Witterveld waargenomen, nog met zo'n<br />

80 exemplaren. In 2006, 2007 en 2008 is ze, ondanks gericht zoeken, niet aangetroffen. Toch is <strong>het</strong><br />

niet uitgesloten dat dit vlindertje weer in <strong>het</strong> terrein zal <strong>op</strong>duiken. Het Witterveld lijkt erg geschikt en ligt<br />

tussen <strong>het</strong> Fochteloërveen en <strong>het</strong> Hingstveen (bij Hooghalen), waar twee van de grootste p<strong>op</strong>ulaties<br />

van deze soort in ons land voorkomen. In de broedtijd worden soms kraanvogels in <strong>het</strong> gebied gezien,<br />

al hebben ze er tot <strong>op</strong> heden nog niet gebroed. Vogels die wel in <strong>het</strong> Witterveld broeden, zijn Geoorde<br />

fuut, Wintertaling, Boomleeuwerik, Paapje, Roodborsttapuit en Grauwe klauwier. In de winter is de<br />

Klapekster in <strong>het</strong> gebied een geregelde gast.<br />

Fochteloërveen<br />

http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000<br />

Het Fochteloërveen maakte in <strong>het</strong> verleden onderdeel uit van de uitgestrekte Smildervenen die ooit<br />

grote delen van NW-Drenthe en aangrenzend Fryslân bedekten. Vrijwel <strong>het</strong> gehele oorspronkelijke<br />

hoogveengebied is afgegraven. Het Fochteloërveen lag aan de rand van dit grote veen en bestaat uit<br />

een naar verhouding jong en ondiep (tot 2 meter) veenpakket. Er zijn maatregelen genomen om de<br />

groei van <strong>het</strong> hoogveen te stimuleren, zoals <strong>het</strong> plaatsen van damwanden en <strong>het</strong> aanbrengen van<br />

stuwen. Na een stilstandfase in de veengroei bevat <strong>het</strong> Fochteloërveen nu een relatief grote kern met<br />

actief hoogveen. Het gebied wordt verder gekenmerkt door zijn uitgestrektheid en boomloosheid<br />

(buiten de boswachterij aan de noordkant). Het gebied bestaat, naast <strong>het</strong> levende hoogveen in <strong>het</strong><br />

centrale deel, uit droge en vochtige heide en vennen, enige graslanden en in <strong>het</strong> noorden enkele<br />

naaldbossen. Ondiep, <strong>op</strong>en water ligt in de Vloeiweiden, Zuidwestplassen en Esmeer. Het Esmeer is<br />

een pingoruïne.<br />

Basisgegevens:<br />

Natura 2000 Landschap Hoogvenen<br />

Status: Habitatrichtlijn + Vogelrichtlijn<br />

Beschermd natuurmonument-Wetland (Wetlands-Conventie)-<br />

Beheerder: Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, particulieren<br />

Oppervlakte2.599 ha<br />

Kensc<strong>het</strong>s<br />

Het Fochteloërveen is <strong>het</strong> grootste nog resterende hoogveenlichaam in ons land. Het bevat een<br />

relatief grote kern met plekjes actief hoogveen. Het veengebied is uitgestrekt en <strong>op</strong>vallend arm aan<br />

bomen en struiken. Dankzij de omvang van <strong>het</strong> gebied komen hier belangrijke p<strong>op</strong>ulaties van allerlei<br />

hoogveensoorten voor. Het is de enige plek in Nederland waar sinds enige jaren de Kraanvogel<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

25


succesvol broedt. Het Fochteloërveen kent nauwelijks <strong>op</strong>slag van struiken en bomen, zoals goed is te<br />

zien vanaf de uitkijktoren van Natuurmonumenten in <strong>het</strong> zuidwesten van <strong>het</strong> gebied.<br />

Landschap<br />

In <strong>het</strong> verleden maakte <strong>het</strong> Fochteloërveen deel uit van <strong>het</strong> Smildigerveen, een omvangrijk<br />

veencomplex dat ooit grote delen van Noordwest-Drenthe en aangrenzend Friesland bedekte. Het<br />

Fochteloërveen, dat wordt gekenmerkt door een naar verhouding jong en ondiep veenpakket (tot 2 à 3<br />

meter), lag aan de noordwestelijke rand van dit veencomplex. Zo'n 500 jaar voor onze jaartelling<br />

begon hier de veengroei. Het afgraven van <strong>het</strong> Smildigerveen nam in de 17de eeuw een grote vlucht<br />

met de exploitatie vanaf de Drentse Hoofdvaart. Vanuit Friesland werd <strong>het</strong> veen pas vanaf de 19de<br />

eeuw gewonnen. Tegen de tijd dat <strong>het</strong> Fochteloërveen aan de beurt was om afgegraven te worden,<br />

was turf geen belangrijke brandstof meer. Wel waren er, zoals in bijna alle veengebieden, greppeltjes<br />

gegraven voor de boekweitbrandcultuur, die hier vanaf de 18de eeuw is gepraktiseerd. De vergraving<br />

en verdroging die bij dit landgebruik <strong>op</strong>treden, leidden tot oxidatie en inklinking van <strong>het</strong> veen, soms tot<br />

meer dan een meter.<br />

In de jaren 1930 werd de natuurbescherming geattendeerd <strong>op</strong> de nog aanwezige hoogveenrestanten<br />

<strong>op</strong> de grens van Drenthe en Friesland. De eerste aank<strong>op</strong>en van Natuurmonumenten dateren uit 1938,<br />

maar pas na 1958 kregen grotere delen van <strong>het</strong> Fochteloërveen de stempel reservaat. Aan de randen<br />

werd nog steeds geknaagd, totdat de laatste turfstrooiselfabriek eind jaren 1970 haar deuren sloot.<br />

Het grootste deel van <strong>het</strong> Fochteloërveen was inmiddels verdroogd. Slechts een kern van ongeveer<br />

50 ha bleef redelijk gaaf aanwezig als 'rustend hoogveen'. Om de veengroei weer <strong>op</strong> gang te krijgen<br />

zijn vanaf de jaren 1960 maatregelen genomen, gericht <strong>op</strong> <strong>het</strong> verbeteren van de waterhuishouding.<br />

In eerste instantie werden de aanwezige greppeltjes afgedamd. Vanaf 1975 werd <strong>het</strong> herstel<br />

grootschaliger aangepakt. In 1984 en 1985 werd 15 kilometer aan dammen aangelegd, waarmee <strong>het</strong><br />

water beter vastgehouden en geleidelijker afgevoerd kon worden. Ook werd de doorstroom van<br />

voedselrijk water vanuit de Smildiger landbouwgebieden beëindigd Na deze ingrepen kwam in de<br />

oude hoogveenkern de veenvorming weer langzaam <strong>op</strong> gang en ontstond <strong>op</strong> veel plaatsen natte<br />

slenkvegetatie. In de periode 1999-2001 volgden nieuwe herstelmaatregelen, dit keer met behulp van<br />

LIFE, een Eur<strong>op</strong>ees subsidiefonds voor natuurherstel in Natura 2000gebieden. De compartimenten<br />

werden kleiner gemaakt, zodat een meer gedempte waterbeweging ontstond.<br />

Het ligt in de bedoeling om in de toekomst tevens de natuurlijke overgangen van hoogveen naar de<br />

Friese en Drentse beekdalen te herstellen. Een belangrijke stap hierin <strong>op</strong> landschapsschaal was de<br />

aanwijzing en aanko<strong>op</strong> van bufferzones rondom <strong>het</strong> Fochteloërveen. Aan de Friese kant worden deze<br />

gebieden in de komende jaren zodanig ingericht dat <strong>het</strong> water in <strong>het</strong> veen beter wordt vastgehouden<br />

en extra berging wordt gerealiseerd, waardoor tevens wateroverlast buiten <strong>het</strong> natuurgebied kan<br />

worden <strong>op</strong>gelost. Aan de Drentse kant liggen deze landbouwgronden door oxidatie en inklinking van<br />

restveen een stuk lager dan <strong>het</strong> Fochteloërveen, waardoor hier nog wegzijging plaatsvindt.<br />

Ten noorden van <strong>het</strong> veengebied bevindt zich de boswachterij <strong>Veen</strong>huizen. De bossen maken deel uit<br />

van <strong>het</strong> cultuurhistorisch waardevolle ontginningslandschap van <strong>Veen</strong>huizen, waardoor een<br />

zorgvuldige afstemming tussen ecologische en cultuurhistorische belangen noodzakelijk is. Een<br />

smalle zandrug, de Bonghaar, steekt vanaf de Friese kant ver <strong>het</strong> veengebied in, waar<strong>op</strong> <strong>het</strong> fietspad<br />

door <strong>het</strong> gebied is aangelegd.<br />

Het zuidelijke deel bestaat uit de systematische ontginningen bij Ravenswoud, die eveneens om<br />

cultuurhistorische redenen van betekenis zijn. In <strong>het</strong> zuidoosten liggen enkele rietvelden met bos, die<br />

zijn ontstaan als vloeivelden: hier werd voedselrijk spoel- en proceswater geloosd uit een<br />

aardappelmeelfabriek te Smilde. In de noordoostelijke uitl<strong>op</strong>er van <strong>het</strong> gebied bevinden zich de<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

26


Norgerpetgaten, een klein veenrestant, en <strong>het</strong> Esmeer, een grote plas die beschouwd wordt als de<br />

grootste pingoruïne van Drenthe.<br />

Natuurwaarden<br />

Het uitgestrekte, rustend hoogveen van <strong>het</strong> Fochteloërveen wordt gerekend tot aangetast, maar<br />

herstelbaar hoogveen (H7120). Een groot deel van <strong>het</strong> hoogveen was lange tijd uitsluitend begroeid<br />

met Pijpenstrootje (Molinia caerulea), ten gevolge van de aantasting van de bovenste veenlaag door<br />

de boekweitbrandcultuur. Het zijn in <strong>het</strong> bijzonder deze delen met relatief lage natuurwaarden die in<br />

<strong>het</strong> kader van de herstelwerkzaamheden zijn vernat. In de vernatte delen treedt sinds enige jaren<br />

weer groei <strong>op</strong> van Waterveenmos (Sphagnum cuspidatum) en plaatselijk Fraai veenmos (Sphagnum<br />

fallax), een voorzichtig teken van hoogveenherstel.<br />

Het door veenmossen gedomineerde systeem van levende hoogveenbulten en hoogveenslenken, dat<br />

in enkele compartimenten weer tot ontwikkeling is gekomen, vormt de belangrijkste natuurwaarde van<br />

<strong>het</strong> Fochteloërveen. Deze in <strong>het</strong> centrale deel van <strong>het</strong> gebied gelegen kern bevat gedeeltelijk <strong>het</strong><br />

habitattype Actieve hoogvenen (H7110). De veenlaag is hier tot twee meter dik. Er worden<br />

bultvormende veenmossen aangetroffen, zoals Hoogveenveenmos (Sphagnum magellanicum),<br />

Wrattig veenmos (Sphagnum papillosum), Stijf veenmos (Sphagnum capillifolium) en Rood veenmos<br />

(Sphagnum rubellum), terwijl typische hoogveenplanten als Eenarig wollegras (Eri<strong>op</strong>horum<br />

vaginatum), Lavendelhei (Andromeda polifolia) en Kleine veenbes (Vaccinium oxycoccus) veel<br />

aanwezig zijn. In slenken buiten <strong>het</strong> kerncompartiment is in 2002 voor <strong>het</strong> eerst <strong>het</strong> zeer zeldzame<br />

Bruin veenmos (Sphagnum fuscum) aangetroffen. Ook in een meer noordelijk gelegen compartiment<br />

(ten noorden van de Bonghaar) beginnen zich hoogveenbulten te ontwikkelen. Sinds de vernatting<br />

van de randzones is hier een sterke uitbreiding <strong>op</strong>getreden van onder meer Eenarig wollegras,<br />

Lavendelhei en Hoogveenveenmos.<br />

Voor <strong>het</strong> <strong>Veen</strong>hooibeestje (Coenonympha tullia), een veenvlinder die in ons land zwaar onder druk<br />

staat, vormen deze hoogveenbegroeiingen een belangrijk leefgebied. De soort heeft de hoogste<br />

dichtheden in hoogveenbegroeiingen waarin Eenarig wollegras (de waardplant van de rups) en<br />

Gewone d<strong>op</strong>hei (Erica tetralix, de nectarplant van de vlinder) domineren. De uitgestrektheid is een van<br />

de verklaringen voor de hoge faunistische waarde van <strong>het</strong> Fochteloërveen. Gladde slang en Adder<br />

komen hier met honderden exemplaren voor, naast een kleinere p<strong>op</strong>ulatie van de Ringslang. Ook<br />

Levendbarende hagedis en Heikikker zijn in hoge aantallen aanwezig, de laatste vooral in de iets<br />

voedselrijkere en minder zure delen van <strong>het</strong> gebied. Door de vernatting hebben deze reptielen en<br />

amfibieën hun heil iets meer in de randzones van <strong>het</strong> gebied moeten zoeken.<br />

Wat betreft libellen is <strong>het</strong> Fochteloërveen een vrij soortenarm gebied, met als kenmerkende soorten<br />

van voedselarme wateren Noordse witsnuitlibel (Leucorrhinia rubicunda) en Maanwaterjuffer<br />

(Coenagrion lunulatum). De Zwarte heidelibel (Sympetrum danae), een algemene soort <strong>op</strong> de hogere<br />

zandgronden, heeft hier een <strong>op</strong>vallend grote p<strong>op</strong>ulatie. Het meest bijzonder is de zeldzame Noordse<br />

glazenmaker (Aeshna subarctica), waarvan in 1998 larvenhuidjes werden aangetroffen. Deze soort,<br />

die is gebonden aan drijvende veenmospakketten, heeft hier momenteel de enige Nederlandse<br />

p<strong>op</strong>ulatie in een groot hoogveengebied. De enorme aantallen libellen in voorjaar en zomer vormen<br />

voedsel voor allerlei predatoren, waaronder de in <strong>het</strong> gebied broedende Boomvalk.<br />

Behalve de spectaculaire vestiging van de Kraanvogel in 2001 (na een afwezigheid uit ons land van<br />

zeker 250 jaar) is <strong>op</strong> vogelgebied nog veel meer te beleven in <strong>het</strong> Fochteloërveen. Het gebied is rijk<br />

aan soorten als Geoorde fuut, Wintertaling, Blauwborst, Paapje en Roodborsttapuit. De vele<br />

waterpartijen herbergen watervogels en moerasvogels, waaronder Bergeend, Zomertaling, Slobeend,<br />

Waterral, Porseleinhoen en Sprinkhaanzanger. Ook vogels van extensieve graslanden, waaronder<br />

Kwartelkoning en Tureluur, zijn in <strong>het</strong> gebied te vinden. Er is een grote kolonie kokmeeuwen aanwezig<br />

met daar tussen af en toe een Visdief of een Zwartk<strong>op</strong>meeuw. Recent heeft ook de Grauwe klauwier<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

27


<strong>het</strong> gebied weer bevolkt. Buiten de broedtijd is <strong>het</strong> Fochteloërveen van belang als slaapplaats voor<br />

ganzen, zwanen en Blauwe kiekendief. Vooral de Toendrarietgans is in de winter talrijk. Daarnaast<br />

overwinteren hier klapeksters en de laatste jaren worden in de trektijd geregeld roodpootvalken<br />

gezien. De in Nederland zeer zeldzame Slangenarend heeft de rijkdom aan reptielen ontdekt. Van<br />

deze mediterrane soort verblijven sinds 2001 in de zomermaanden jaarlijks één of twee vogels in <strong>het</strong><br />

gebied, vaak gedurende langere tijd.<br />

De natuurwaarden van de droge zandgronden nemen in <strong>het</strong> Natura 2000gebied een marginale plaats<br />

in. Op de Bonghaar en andere zandige delen komt droge heide voor (H4030), met plaatselijk natte<br />

heide (H4010). Het Esmeer kan beschouwd worden als een dystrofe poel, maar dit ven is verrijkt met<br />

voedingsstoffen door de aanwezigheid van vele vogels. In de bossen aan de noordkant van <strong>het</strong><br />

gebied huist een kleine p<strong>op</strong>ulatie van de Kamsalamander. Voor duurzaam behoud van deze<br />

geïsoleerde p<strong>op</strong>ulatie is waarschijnlijk uitbreiding van voortplantingswateren en landhabitat<br />

noodzakelijk. In de huidige boswachterij zouden ook de genoemde droge en natte heide uitgebreid<br />

kunnen worden, wat gunstige gevolgen kan hebben voor broedvogels als Paapje en Roodborsttapuit.<br />

Deze leven nu nog in <strong>het</strong> aangetaste hoogveen, maar zullen hier als gevolg van de vernatting<br />

waarschijnlijk verdwijnen.<br />

Bargerveen – Natura 2000<br />

http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000<br />

Het Bargerveen in <strong>het</strong> zuidoosten van Drenthe is <strong>het</strong> grootste van de hoogveenrestanten van ons<br />

land, en deel van <strong>het</strong> ooit zeer uitgestrekte Bourtangerveen <strong>op</strong> de grens van Nederland en Duitsland.<br />

Er komen verlande meerstallen en hoogveenherstelvlakten voor, de laatste <strong>op</strong> door<br />

boekweitbrandcultuur aangetast hoogveen. Waar <strong>het</strong> veen tot dicht aan de minerale ondergrond is<br />

verwijderd zijn na vernatting grote plassen ontstaan. Een groot deel van <strong>het</strong> Bargerveen is door<br />

grootschalige industriële vervening en vervolgens vernatting omgevormd tot een water-, insecten- en<br />

vogelrijk landschap. Voor <strong>het</strong> herstel van hoogveen is gebruik gemaakt van compartimentering met<br />

veendammen. Vrij grote gebiedsdelen zijn door langdurig gebruik met lichte drainage omgevormd tot<br />

schraal grasland (bovenveengraslanden: de enige locatie in Nederland). Mede door de grote variatie<br />

aan biot<strong>op</strong>en en de gradient naar de Hondsrug herbergt <strong>het</strong> Bargerveen een aantal zeer zeldzame<br />

planten en dieren. Het betreft een bijzonder belangrijk broedgebied voor vogels van gevarieerd<br />

half<strong>op</strong>en veenlandschap met kleinschalige waterpartijen, zoals geoorde fuut, porseleinhoen,<br />

nachtzwaluw, blauwborst, paapje, roodborsttapuit en grauwe klauwier. Meer dan de helft van de<br />

Nederlandse grauwe klauwieren broedt jaarlijks in <strong>het</strong> Bargerveen en <strong>het</strong> is één van de weinige<br />

gebieden buiten de waddeneilanden waar blauwe kiekendief en velduil af en toe broeden. Het gebied<br />

is tevens van grote betekenis als slaapplaats voor taigarietganzen. Voor deze soort is <strong>het</strong> Bargerveen<br />

<strong>het</strong> belangrijkste gebied in Nederland.<br />

Basisgegevens<br />

Status: Habitatrichtlijn + Vogelrichtlijn<br />

Beheerder: Staatsbosbeheer, particulieren<br />

Oppervlakte: 2.096 ha<br />

Kensc<strong>het</strong>s<br />

Het Bargerveen in <strong>het</strong> zuidoosten van Drenthe is een van de waardevolste hoogveengebieden van<br />

ons land. Het vormt <strong>het</strong> laatste restant van <strong>het</strong> ooit zeer uitgestrekte Boertangerveen en herbergt een<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

28


aantal zeldzame planten en dieren, waaronder grote p<strong>op</strong>ulaties van Adder, Gladde slang en Heikikker.<br />

Als een van de weinige veengebieden in ons land bevat <strong>het</strong> nog enkele kleine gedeelten met vrijwel<br />

onaangetast hoogveen. Door de vernatting hebben zich in <strong>het</strong> Bargerveen in veel compartimenten<br />

weer drijftillen en slenkbegroeiingen gevormd, die worden gedomineerd door Waterveenmos<br />

(Sphagnum cuspidatum), <strong>Veen</strong>pluis (Eri<strong>op</strong>horum angustifolium) en, in een later stadium, Fraai<br />

veenmos (Sphagnum fallax).<br />

Landschap<br />

In de Noordwest-Eur<strong>op</strong>ese laagvlakte omvatte <strong>het</strong> Boertangermoeras een van de grootste<br />

aaneengesloten hoogvenen. Het ongeveer 230.000 ha grote gebied bestond uit een westelijke tak ten<br />

oosten van de Hondsrug (de Oostermoerse Venen) en een oostelijke tak in <strong>het</strong> Nederlands-Duitse<br />

grensgebied (<strong>het</strong> Boertangerveen). Het Bargerveen ligt aan de zuidrand van dit voormalige<br />

hoogveengebied. Doordat deze hoek iets hoger ligt dan <strong>het</strong> centrale deel van <strong>het</strong> voormalige<br />

Boertangerveen, begon de veengroei hier pas relatief laat (vanaf circa 4500 voor Chr.), toen <strong>het</strong><br />

waterpeil in <strong>het</strong> hele veengebied steeg. Het oorspronkelijke hoogveen bestond uit een complexe<br />

structuur van vele grote veenlichamen, die van elkaar gescheiden werden door lager gelegen<br />

contactzones. In <strong>het</strong> centrum van de veenlichamen bevonden zich <strong>op</strong> tientallen plaatsen<br />

hoogveenmeren (meerstallen). De grootste meerstal had in <strong>het</strong> Boertangerveen een <strong>op</strong>pervlak van 20<br />

km2. Vanuit de randzone van <strong>het</strong> hoogveengebied werd <strong>het</strong> water afgevoerd door veenbeekjes en<br />

grotere veenbeken als Hunze, Reest en Schoonebeekerdiep. Het Boertangerveen is vanaf de<br />

Middeleeuwen geleidelijk afgegraven. Van de randzone en de kleine veenbeken is nu niets meer over.<br />

In <strong>het</strong> Bargerveen is de vervening pas relatief laat begonnen, aan <strong>het</strong> eind van de 19de eeuw, maar<br />

ze ging wel lang door (tot in 1992). Ondanks de turfwinning is in <strong>het</strong> noordelijke deel een van de<br />

laatste meerstallen in ons land bewaard gebleven. Door de geringe grootte (diameter circa 45 m) is<br />

deze waterplas in de lo<strong>op</strong> der tijd geheel verland.<br />

Het huidige Bargerveen omvat ruwweg drie deelgebieden. Het Meerstalblok in <strong>het</strong> noorden bestaat uit<br />

vergraven en ontwaterd hoogveen met daarin kleine kernen onvergraven, levend hoogveen. Het<br />

centrale deel, <strong>het</strong> Amsterdamsche Veld, is tot <strong>op</strong> <strong>het</strong> restveen afgegraven. Het zuidelijk gelegen<br />

Schoonebekerveld kent een afwisselend landschap met deels vergraven hoogveen en<br />

bovenveengraslanden <strong>op</strong> ontwaterd, maar weinig vergraven veen. De restanten van de<br />

bovenveencultuur zijn verspreid in <strong>het</strong> gebied aanwezig in de vorm van graslanden met<br />

slagenverkaveling, ondiepe boekweitgreppels en enkele oude huisjes.<br />

In <strong>het</strong> Bargerveen zijn door Staatsbosbeheer al vanaf de jaren 1970 allerlei maatregelen getroffen die<br />

zijn gericht <strong>op</strong> hoogveenherstel. Om water vast te houden zijn dammen aangelegd en 'lekken' in de<br />

zandige ondergrond gedicht. Een wezenlijke maatregel was <strong>het</strong> in 1997 dichten van de verlengde<br />

Noordersloot, een tot vijf meter diepe leiding welke in de jaren 1960 dwars door de uitl<strong>op</strong>er van de<br />

Hondsrug was gegraven. Recent is aan de noordzijde met Eur<strong>op</strong>ese subsidie een stelsel van<br />

leemdijken en waterbekkens gerealiseerd. In combinatie met nog in te stellen buffergebieden lijkt aan<br />

die zijde een <strong>op</strong>timale waterhuishouding te zijn bereikt. Aan de zuidzijde wordt een vergelijkbare<br />

aanpak nagestreefd, om een goede buffering tussen natuur en landbouw te bereiken. Ondanks alle<br />

maatregelen blijkt <strong>het</strong> lastig om de complexe hydrologische situatie in een levend hoogveensysteem te<br />

re genereren. Zo is de kenmerkende sponswerking van de bovenste veenlagen in <strong>het</strong> restveen<br />

vermoedelijk onherstelbaar aangetast. Het effect van al deze ingrepen is nogal wisselend en mede<br />

afhankelijk van de uitgangssituatie.<br />

De Klapekster is een <strong>op</strong>vallende soort die in ons land tegenwoordig alleen als doortrekker en<br />

wintergast te boek staat, onder meer in hoogveengebieden als <strong>het</strong> Bargerveen. Als broedvogel is<br />

deze zangvogel uit de familie van klauwieren sinds 2002 uit Nederland verdwenen.<br />

Natuurwaarden<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

29


De hoogveenvegetatie in <strong>het</strong> Meerstalblok is relatief goed bewaard gebleven. In de centrale meerstal<br />

in dit gebied ligt een van de best ontwikkelde restanten levend hoogveen in ons land (H7110). De<br />

vegetatie wordt hier gekenmerkt door diverse veenmossoorten, waaronder Hoogveenveenmos<br />

(Sphagnum magellanicum), Wrattig veenmos (Sphagnum papillosum), Vijfrijig veenmos (Sphagnum<br />

pulchrum) en Rood veenmos (Sphagnum rubellum), en verder door Beenbreek (Narthecium<br />

ossifragum), Rode bosbes (Vaccinium vitisidaea), Kraaihei (Empetrum nigrum), Lavendelhei<br />

(Andromeda polifolia), Kleine veenbes (Vaccinium oxycoccus), Tengere heideorchis (Dactylorhiza<br />

maculata subsp. elodes) en de enige resterende p<strong>op</strong>ulatie in ons land van Lange zonnedauw<br />

(Drosera longifolia) en haar bastaard met Ronde zonnedauw (Drosera x obovata). In 1966 werden hier<br />

de uiterst zeldzame soorten Bruin veenmos (Sphagnum fuscum) en <strong>Veen</strong>gaffeltandmos (Dicranum<br />

bergeri) aangetroffen, waarvan de laatste sindsdien nooit meer is waargenomen. In dit kerngebied<br />

komen nog enkele andere, kleinere, voormalige meerstallen voor met goed ontwikkelde<br />

hoogveenbulten. Enkele voormalige meerstallen zijn door vernatting weer geïnundeerd. Deze<br />

waterplassen met een spaarzame begroeiing zijn in veel gevallen herkenbaar aan de dominantie van<br />

Snavelzegge (Carex rostrata), die in dit deel van <strong>het</strong> Bargerveen vrijwel beperkt is tot voormalige<br />

meerstallen.<br />

Een groot deel van <strong>het</strong> herstellend hoogveen (H7120) wordt nu nog in beslag genomen door natte<br />

heide (Ericetum tetralicis). Plaatselijk gaat <strong>het</strong> om fraai ontwikkelde vormen met een hoge abundantie<br />

van soorten als <strong>Veen</strong>bies (Trich<strong>op</strong>horum cespitosum subsp. germanicum), Beenbreek,<br />

Kussentjesveenmos (Sphagnum compactum), Week veenmos (Sphagnum molle), Zacht veenmos<br />

(Sphagnum tenellum), <strong>Veen</strong>dubbeltjesmos (Odontoschisma sphagni) en diverse korstmossen van <strong>het</strong><br />

geslacht Cladonia.<br />

Grote delen van <strong>het</strong> Amsterdamsche Veld en <strong>het</strong> Schoonebekerveld zijn volledig verveend. Door<br />

verhoging van de waterpeilen zijn grote plassen ontstaan, die een ideale slaapplaats vormen voor<br />

ganzen en eenden, maar waar de hoogveenvorming stagneert. Wel komen hier uitgestrekte velden<br />

met Waterveenmos (Sphagnum cuspidatum) voor. De grootste delen bestaan hier uit droge heide<br />

(H4030) met hier en daar wat natte heide (H4010). De heide wordt <strong>op</strong>engehouden door een kudde<br />

Schoonebeeker heideschapen. De overgangen van de drogere gronden <strong>op</strong> de uitl<strong>op</strong>er van de<br />

Hondsrug naar de lagere, onder water staande delen hebben goede potenties voor<br />

hoogveenontwikkeling.<br />

In <strong>het</strong> zuidelijke gebied liggen diverse bovenveengraslanden, jaarlijks gemaaide cultuurlandjes, die <strong>op</strong><br />

onvergraven hoogveen zijn ontstaan na beëindiging van de boekweitcultuur. De graslanden vertonen<br />

verwantschap met heischrale graslanden (Nardo-Galion saxatilis) en vallen vooral <strong>op</strong> door <strong>het</strong> talrijke<br />

voorkomen van Welriekende nachtorchis (Platanthera bifolia). Op overgangen naar begroeiingen van<br />

<strong>het</strong> Carici curtae-Agrostietum caninae komen Heidekartelblad (Pedicularis sylvatica) en Addertong<br />

(Ophioglossum vulgatum) voor. Een deel van de bovenveengraslanden is door recente<br />

waterstandverhogingen verloren gegaan. Waar <strong>het</strong> Nardo-Galion goed is ontwikkeld, worden deze<br />

graslanden beschouwd als vormen van <strong>het</strong> prioritaire habitattype 6230. De bovenveengraslanden<br />

herbergen een zeer grote p<strong>op</strong>ulatie van de Aardbeivlinder (Pyrgus malvae), waarvan de rupsen zich<br />

voeden met Tormentil (Potentilla erecta).<br />

De insectenfauna in <strong>het</strong> Bargerveen wordt verder gekenmerkt door diverse zeldzame<br />

hoogveensoorten. Bij de libellen is een p<strong>op</strong>ulatie van de Noordse glazenmaker (Aeshna subarctica)<br />

van belang. Deze soort komt van nature voor in oligotrofe tot mesotrofe veengebieden, zoals in de<br />

randzone van weinig beïnvloede hoogveengebieden (laggzone). De bedreigde Koraaljuffer (Ceriagrion<br />

tenellum) heeft in <strong>het</strong> Meerstalblok de grootste p<strong>op</strong>ulatie in ons land. Ook onder een minder bekende<br />

insectengroep als zweefvliegen zijn de aantallen soorten niet hoog, maar gaat <strong>het</strong> wel om zeldzame<br />

specialisten. De elders in <strong>het</strong> land zeldzame, fraai zwartgeel gestreepte Seri comyia lappona komt hier<br />

algemeen voor, evenals de boreale soort Eristalis anth<strong>op</strong>horina en de recent nieuw voor de<br />

wetenschap beschreven Sphaer<strong>op</strong>horia potentillae. De larven van Sericomyia lappona leven in<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

30


drijvende veenmospakketten. De larven van Snavelzeggeplatvoetje (Platycheirus perpallidus) voeden<br />

zich met een bladluissoort die leeft <strong>op</strong> Snavelzegge. Voor de volwassen zweefvliegen is Beenbreek in<br />

dit gebied een belangrijke bron voor stuifmeel en daarmee vervullen de zweefvliegen en passent een<br />

rol bij de bestuiving van deze plant.<br />

Onder de lo<strong>op</strong>kevers valt niet alleen <strong>het</strong> voorkomen van diverse zeldzame hoogveensoorten <strong>op</strong>,<br />

waaronder de Goudrandlo<strong>op</strong>kever (Carabus nitens) en de Turflo<strong>op</strong>kever (Agonum ericeti), maar ook<br />

de talrijkheid van diverse grote, wat minder zeldzame soorten. Mede dankzij dit aanbod van grote<br />

insecten is <strong>het</strong> gebied momenteel <strong>het</strong> belangrijkste broedgebied in Nederland voor de Grauwe<br />

klauwier. In t<strong>op</strong>jaren broedden er meer dan honderd paren, recentelijk enige tientallen.<br />

Het Bargerveen is ook voor vele andere broedvogelsoorten van heide- en veengebieden van groot<br />

belang, zoals Geoorde fuut, Porseleinhoen, Nachtzwaluw, Blauwborst, Paapje en Roodborsttapuit.<br />

Door <strong>het</strong> vernatten van <strong>het</strong> gebied broeden hier ook watervogels als Bergeend, Zomertaling, Slobeend<br />

en Waterral. Er is een grote kolonie kokmeeuwen gevestigd en er broeden kleine aantallen Zwarte<br />

stern, Visdief en Zwartk<strong>op</strong>meeuw. Het Bargerveen is een van de weinige plaatsen <strong>op</strong> <strong>het</strong> vasteland<br />

waar in recente jaren wel eens een Velduil of een Blauwe kiekendief heeft genesteld. In de winter is<br />

<strong>het</strong> een belangrijk gebied voor de Toendrarietgans en ook zijn er dan taigarietganzen te vinden.<br />

Klapekster en wederom de Blauwe kiekendief maken <strong>het</strong> winterbeeld compleet.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

31


Laagveengebied Alde Feanen<br />

(http://www.np-aldefeanen.nl)<br />

Open water, uitgestrekte rietvelden, bloemrijk grasland en moerasbossen. Dat is <strong>het</strong> beeld van <strong>het</strong><br />

huidige Nationaal Park De Alde Feanen. De oorsprong van dit prachtige laagveengebied gaat terug tot<br />

de laatste twee ijstijden. Vanaf de jaartelling heeft de mens steeds nadrukkelijker zijn stempel <strong>op</strong> dit<br />

gebied gedrukt<br />

Laagveenmoerassen behoren tot de soortenrijkste natuurgebieden van ons land. Dit valt deels te<br />

verklaren door de grote landschappelijke afwisseling in dergelijke gebieden. Dit geldt zeker ook voor<br />

De Alde Feanen. Alle stadia van een goed ontwikkeld moeras kan de bezoeker hier aantreffen, van de<br />

weidsheid van <strong>het</strong> (grote) <strong>op</strong>en water tot de beschutting van <strong>het</strong> moerasbos. Elk stadium in de<br />

ontwikkeling van een moerasgebied heeft zijn eigen karakteristieke bewoners. Zo is <strong>het</strong> <strong>op</strong>en water<br />

<strong>het</strong> domein van vele vissoorten, vormen de uitgestrekte rietvelden een prima onderkomen voor allerlei<br />

moerasvogels en vormen de bloemrijke natte graslanden uitstekende broedgebieden voor<br />

weidevogels. Het is niet voor niets dat De Alde Feanen door kenners als één van de mooiste<br />

moerasgebieden van Noordwest Eur<strong>op</strong>a wordt gezien!<br />

Open water<br />

Het totale <strong>op</strong>pervlak aan <strong>op</strong>en water in De Alde Feanen bedraagt circa 425 hectare. Het bestaat uit<br />

sloten, vaarten, petgaten, plassen en meren. Hoewel ondergedoken waterplanten vrij zeldzaam zijn,<br />

komen grote velden gele plomp en witte waterlelie algemeen voor. In de waterrijke Alde Feanen zijn<br />

circa 20 vissoorten te vinden. In <strong>het</strong> boezemwater is de brasem verreweg <strong>het</strong> talrijkst. In de afgesloten<br />

wateren is de visstand veel gevarieerder. Hier vinden we naast brasem veel blankvoorn, baars, snoek<br />

en paling. De visrijke wateren vormen een belangrijke voedselbron voor water- en moerasvogels. Zo<br />

komen fuut, aalscholver en blauwe reiger <strong>het</strong> hele jaar algemeen voor. Maar ook zeldzame soorten als<br />

purperreiger en roerdomp profiteren van de rijke visstand.<br />

De grotere plassen vormen in <strong>het</strong> najaar en in de winter (zo lang <strong>het</strong> water niet dichtvriest) belangrijke<br />

rust- en pleisterplaatsen voor watervogels. Vooral duizenden eenden, als smient, wilde eend,<br />

krakeend, kuifeend en tafeleend verblijven <strong>op</strong> deze plassen.<br />

Rietland<br />

In De Alde Feanen vormt rietland een behoorlijk deel van de totale <strong>op</strong>pervlakte van <strong>het</strong> Nationaal<br />

Park. Uitgebreide rietgordels komen voor langs <strong>op</strong>en water van meren en kleinere wateren. Het<br />

voorkomen van grote <strong>op</strong>pervlakten riet is van groot belang. Allereerst is <strong>het</strong> waterzuiverend,doordat<br />

<strong>het</strong> slib invangt en voedingsstoffen, als fosfaat en nitraat, aan <strong>het</strong> water onttrekt. Allerlei vissen maken<br />

gebruik van riet als paai- en schuilplaats. Daarnaast biedt riet moeras- en watervogels, zoals<br />

baardman, kleine karekiet en rietgors, een veilige nest- en foerageerplaats. Met name overjarig<br />

waterriet biedt een aantal zeldzame moerasvogels, zoals bruine kiekendief, roerdomp en rallen goede<br />

nestgelegenheid.<br />

Grasland<br />

Voor de vervening bestond een groot deel van <strong>het</strong> Friese veenweidegebied uit grasland. In de<br />

Middeleeuwen was <strong>het</strong> in <strong>het</strong> Lage Midden van Fryslân zo nat, dat deze graslanden alleen als<br />

hooiland te gebruiken waren. 's Winters stonden ze onder water. Door <strong>het</strong> jaarlijks maaien en <strong>het</strong><br />

ontbreken van bemesting trad een verschraling van de bodem <strong>op</strong>. Het gevolg waren weinig<br />

productieve maar soortenrijke blauwgraslanden en dotterbloemhooilanden. Later zijn deze gebieden<br />

bijna allemaal bedijkt en bemalen. Daarnaast deed de (kunst)mest zijn intrede. Het gevolg was dat<br />

deze blauwgraslanden en dotterbloemhooilanden zeldzaam werden. In De Alde Feanen vinden we<br />

nog steeds grote <strong>op</strong>pervlakten grasland. Van <strong>het</strong> blauwgrasland resteren nog slechts enkele hectaren.<br />

Dit grasland wordt vooral door grondwater gevoed. Het blauwgrasland kent een grote rijkdom aan<br />

grassen, kruiden en vooral grasachtige planten, zoals verschillende soorten zeggen. De naam komt<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

32


waarschijnlijk van de blauwe zegge. Deze soort kleurt, samen met een aantal andere kenmerkende<br />

soorten, de velden in de zomer blauwgrijs. Naast de blauwe zegge zijn de Spaanse ruiter, vlozegge,<br />

blonde zegge en pijpenstrootje kenmerkende soorten. Maar ook verschillende soorten orchideeën<br />

voelen zich in deze zeldzame graslanden thuis. Op de Rûne Sâne en de Twa Sân Mêden kunt u nog<br />

kenmerkende soorten van blauwgraslanden vinden.<br />

Ruigten<br />

Ruigten zijn in laagveenmoerassen als De Alde Feanen algemeen. Rietland gaat door <strong>op</strong>h<strong>op</strong>ing van<br />

strooisel verruigen. Bijvoorbeeld als er minder wordt gemaaid of als maaisel in <strong>het</strong> veld blijft liggen.<br />

Kleurig bloeiende ruigtekruiden, zoals moerasspirea, echte valeriaan, poelruit, grote wederik en<br />

moeraslathyrus, treden dan <strong>op</strong> de voorgrond. Dergelijke strooiselruigten zijn kenmerkend voor een<br />

matig voedselrijk milieu. Een ander soort ruigte vinden we <strong>op</strong> plekken waar door golfslag aanspoelsel<br />

en modder in de rietkraag terechtkomen. De rietspruiten sterven hierdoor af. Maar <strong>op</strong>vallend<br />

bloeiende ruigtekruiden profiteren juist van de aangespoelde voedingsstoffen. Moerasmelkdistel, harig<br />

wilgenroosje, Koninginnekruid en haagwinde zijn hier voorbeelden van. Deze bloemrijke ruigten<br />

hebben een grote aantrekkingskracht <strong>op</strong> insecten. Op <strong>het</strong> bloeiende Koninginnekruid wemelt <strong>het</strong> in de<br />

nazomer van dagpauwogen, kleine vossen en met wat geluk atalanta's en distelvlinders.<br />

Moerasbos<br />

Het huidige moerasbos is maximaal een kleine zestig jaar oud. In de Tweede Wereldoorlog is, door de<br />

behoefte aan brandhout voor de wintermaanden, vrijwel al <strong>het</strong> bos in De Alde Feanen gekapt. Maar<br />

door <strong>het</strong> langdurige “beheer” van nietsdoen hebben zich waardevolle elzenbroekbossen ontwikkeld.<br />

Naast de zwarte els is de grauwe wilg een kenmerkende soort. Ook vindt men er veel sporkehout en<br />

wilde kamperfoelie. En langs de randen groeit, vooral in <strong>het</strong> oostelijk deel, de heerlijk geurende gagel.<br />

De bossen zijn rijk aan (korst)mossen, paddenstoelen, insecten en bosvogels. Vogels als buizerd,<br />

havik, en grote bonte specht broeden in deze bossen. Kleine zangvogels, zoals goudvink, grauwe<br />

vliegenvanger en nachtegaal vinden hier een rijk gedekte dis met insecten. Vermeldenswaard is ook<br />

de grote aalscholverkolonie (circa 350 paar) in een deel van <strong>het</strong> moerasbos van de Princehof.<br />

Ook reeën en zelfs de zeldzame boommarter voelen zich in de dekking van <strong>het</strong> bos veilig.<br />

Beheer<br />

Het huidige beheer van Nationaal Park De Alde Feanen wordt voor <strong>het</strong> grootste deel uitgevoerd door<br />

de natuurbeschermingsvereniging It Fryske Gea. Het beheer is met name gericht <strong>op</strong> behoud en<br />

ontwikkeling van de natuurwaarden. Eens in de 10 jaar wordt er een beheerplan geschreven. De basis<br />

hiervan wordt gevormd door allerlei notities die uitvoerig worden besproken. Deze kunnen eventueel<br />

leiden tot tussentijdse wijzigingen en aanpassingen van <strong>het</strong> beheerplan. Aangezien De Alde Feanen<br />

een gebied is met veel variatie aan landschaptypen vraagt elk gebiedstype om een andere vorm van<br />

beheer.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

33


Verveningsgebieden Rottige Meente, De Deelen en Brandemeer (SBB)<br />

Genieten was er voor de veenarbeiders niet bij. Turfwinnen was méér dan hard werken. Het<br />

landschap dat zij achterlieten is wel degelijk om te genieten: de uitbundige natuur van de<br />

<strong>Veen</strong>polders.Erbarmelijk waren de leefomstandigheden van de arbeiders die tot ver na 1900 ‘in <strong>het</strong><br />

veen’ werkten. De mannen zwoegden van donker tot donker in <strong>het</strong> natte laagveen om zo veel mogelijk<br />

turven uit de bodem te halen. De vrouwen zwoegden thuis om de vele kindermonden te voeden. De<br />

Friese veenpolders -<br />

De Deelen, Brandemeer en Rottige Meente – waren minder dan een eeuw geleden <strong>het</strong> toneel van<br />

mensonterende omstandigheden, nu zijn <strong>het</strong> rijke natuurgebieden.<br />

Het resultaat van de turfwining is een mozaïek van water en land, riet en trilvenen, bloeiende<br />

graslanden en petgaten. En een uitbundig planten- en dierenleven, met in de Rottige Meente zelfs<br />

otters die vanuit de nabijgelegen Weerribben zijn komen aanzwemmen. Drie Friese natuurparels, met<br />

dank aan de veenarbeiders.<br />

Rottige Meente en <strong>het</strong> Brandemeer hebben een rijk historisch verleden. Het gevarieerde landschap<br />

dankt zijn ontstaan aan turfwinning in de 19e en 20e eeuw. Grote delen zijn vergraven tot petgaten en<br />

legakkers. Het huidige reservaat heeft hieraan zijn typische vorm te danken. Door de afwisseling van<br />

water en droge plekken kent Rottige Meente veel gevarieerde leefgebieden. Zo zijn er bloemrijke<br />

graslanden, trilvenen en veenmosrietlanden waarin bijzondere plant- en diersoorten voorkomen. In <strong>het</strong><br />

verleden was <strong>het</strong> gebied een afgezonderde hoek van Staatsbosbeheer, maar de laatste jaren is de<br />

focus veranderd van louter rietbeheer naar meer recreatie. Vroeger was de Rottige Meente een<br />

verborgen parel; tegenwoordig is al de prachtige natuur er nog steeds, maar méér mensen kunnen<br />

ervan genieten.<br />

Rottige Meente & Brandemeer<br />

http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000<br />

De Rottige Meenthe & Brandemeer zijn een laagveenverlandingsgebied dat de noordelijke<br />

voortzetting vormt van de laagvenen van Noordwest-Overijssel. Naast de Weerribben en De Wieden<br />

is dit <strong>het</strong> belangrijkste gebied in Nederland is voor de grote vuurvlinder. Jonge verlanding komt goed<br />

<strong>op</strong> gang.<br />

Basisgegevens<br />

Natura 2000 LandschapMeren en moerassen<br />

Status: Habitatrichtlijn<br />

Beheerder: Staatsbosbeheer, Provincie Fryslân, particulieren<br />

Oppervlakte: 1.396 ha<br />

Kensc<strong>het</strong>s<br />

De Rottige Meenthe en Brandemeer vormen in Zuid-Friesland de uitl<strong>op</strong>er van de beroemde<br />

laagveengebieden Wieden en Weerribben. Evenals deze Overijsselse gebieden betreft <strong>het</strong> een<br />

verveend moerasgebied. Het gebied is ge legen tussen de beekdalen van Linde en Tjonger. Dankzij<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

34


de goede waterkwaliteit komen hier tal van kenmerkende laagveenbegroeiingen en bijbehorende<br />

soorten voor, waaronder momenteel de enige Friese locatie met trilveen. De Rottige Meenthe maakt<br />

onderdeel uit van <strong>het</strong> zo beperkte leefgebied van de Grote vuurvlinder (Lycaena dispar). Het Natura<br />

2000gebied vormt een belangrijke schakel tussen de Overijsselse moerassen, de laagveengebieden<br />

van Midden-Friesland en de Friese beekdalen.<br />

Landschap<br />

De naam Rottige Meenthe duidt er<strong>op</strong> dat we hier in <strong>het</strong> verleden te maken hadden met<br />

gemeenschappelijke weidegronden die weinig geschikt waren om <strong>op</strong> te boeren. In de 19de eeuw werd<br />

dit weinig toegankelijke moerasgebied grootschalig verveend, waarna een landschap van petgaten en<br />

legakkers overbleef, met plaatselijk grotere plassen. Ook <strong>het</strong> noordelijker gelegen Brandemeer, in de<br />

polder Oldelamer, vertoont een dergelijk patroon. Dit terrein aan de benedenlo<strong>op</strong> van de Tjonger heeft<br />

zijn naam waarschijnlijk te danken aan een grote veenbrand die hier in <strong>het</strong> verleden heeft gewoed. De<br />

beide deelgebieden worden gescheiden door de Helomavaart. Dit afvoerkanaal werd in jaren 1920<br />

verbreed en verdiept om de Linde te ontlasten, die steeds meer water kreeg te verwerken door de<br />

ontginning van hoogveengebieden aan de bovenlo<strong>op</strong>. Het Staatsbosbeheer deed in de Rottige<br />

Meenthe in de jaren 1950 zijn eerste aank<strong>op</strong>en, gericht <strong>op</strong> de bescherming van de Otter en de Grote<br />

vuurvlinder. Tegenwoordig gaat <strong>het</strong> om een meer dan 1.000 ha groot natuurgebied, dat nog steeds<br />

wordt uitgebreid. Binnen de Ecologische Hoofdstructuur wordt gestreefd naar een goede verbinding<br />

met de Weerribben en een aansluiting <strong>op</strong> de laagveengebieden van Midden-Friesland.<br />

In de periode 1996-2000 is in de Rottige Meenthe en <strong>het</strong> Brandemeer hard gewerkt aan herstel van<br />

de kenmerkende laagveenbiot<strong>op</strong>en. Doordat <strong>het</strong> gebied hoger ligt dan de omringende polders, vindt<br />

wegzijging van water plaats. Dit wordt gecompenseerd door boezemwater en beekwater van Tjonger<br />

en Linde in te laten. De waterkwaliteit wordt sterk verbeterd door <strong>het</strong> ingelaten water via een<br />

kilometers lang stelsel van sloten naar <strong>het</strong> centrum van de gebieden te leiden. Dankzij een eigen<br />

waterhuishouding kan tevens <strong>het</strong> peil meer natuurlijk worden gemaakt: <strong>het</strong> water staat nu 's winters<br />

circa 20 centimeter hoger dan in de zomer. Met <strong>het</strong> oog <strong>op</strong> jonge verlandingsstadia is een aantal<br />

nieuwe petgaten gegraven. Een kleinschalig beheer van rietsnijden en maaien zorgt dat <strong>het</strong> gebied<br />

een fraaie afwisseling van biot<strong>op</strong>en heeft, waarmee <strong>het</strong> doet denken aan een kleine variant van de<br />

Weerribben.<br />

De Grote karekiet is samen met de Roerdomp een van de vogelsoorten uit de referentielijst van de<br />

Vogelrichtlijn die in <strong>het</strong> Natura 2000gebied Rottige Meenthe en Brandemeer worden gezien en<br />

gehoord.<br />

Natuurwaarden<br />

De belangrijkste natuurwaarden van <strong>het</strong> gebied bevinden zich in de kern van de Rottige Meenthe, die<br />

<strong>het</strong> verste weg ligt van <strong>het</strong> inlaatpunt van boezemwater. Hier ligt een netwerk van kleine slootjes,<br />

waardoor over een grote <strong>op</strong>pervlakte een contactzone aanwezig is tussen basenrijk <strong>op</strong>pervlaktewater<br />

en zuur regenwater. Dit is <strong>het</strong> milieu van <strong>het</strong> zeldzame trilveen, de associatie Scorpidio-Caricetum<br />

diandrae (H7140). In drassige delen dicht langs de sloten domineert plaatselijke Rood schorpioenmos<br />

(Scorpidium scorpioides) en worden kenmerkende soorten aangetroffen als Groenknolorchis (Liparis<br />

loeselii), Ronde zegge (Carex diandra), Reuzenpuntmos (Calliergon giganteum), Groen<br />

schorpioenmos (Scorpidium cossonii) en Echt vetmos (Aneura pinguis). Ook treden hier zeldzame<br />

veenmossen van relatief basenrijke condities <strong>op</strong>, zoals Glanzend veenmos (Sphagnum subnitens),<br />

Sparrig veenmos (Sphagnum teres) en Trilveenveenmos (Sphagnum contortum). Hoewel de<br />

<strong>op</strong>pervlakte aan trilveen in de Rottige Meenthe aanzienlijk kleiner is dan in de Wieden en Weerribben,<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

35


etreft <strong>het</strong> toch een zeer belangrijke locatie. Het gaat immers om de enige actuele Friese vindplaats<br />

van deze associatie, die in Nederland en heel Eur<strong>op</strong>a sterk bedreigd is.<br />

Het herstel van de waterkwaliteit blijkt voorts uit begroeiingen met Krabbenscheer (Stratiotes aloides),<br />

die over een grote <strong>op</strong>pervlakte voorkomen, samen met de daarbij behorende libel Groene<br />

glazenmaker (Aeshna viridis). Velden met Groot blaasjeskruid (Utricularia vulgaris) en Kikkerbeet<br />

(Hydrocharis morsusrana) behoren tot <strong>het</strong>zelfde habitattype (H3150). Een enkel slootje is zelfs<br />

begroeid met <strong>het</strong> kranswier Buigzaam glanswier (Nitella flexiis), zodat lokaal sprake is van <strong>het</strong><br />

habitattype 3140. Dankzij de verbeterde waterkwaliteit zijn inmiddels ook in de Brandemeer de eerste<br />

aanzetten te zien van <strong>het</strong> ontstaan van trilveen en Krabbenscheervegetatie.<br />

Een andere belangrijke natuurwaarde vormen de uitgestrekte veenmosrietlanden in <strong>het</strong> gebied<br />

(associatie Pallavicinio-Sphagnetum, eveneens gerekend tot H7140). Kenmerkend voor dit<br />

begroeiingstype is de combinatie van ijl Riet (Phragmites australis) en een dikke mat van<br />

veenmossen. Deze mat bestaat hier voornamelijk uit Gewoon veenmos (Sphagnum palustre). In de<br />

veenmosrietlanden groeien soorten als Moerasvaren (Thelypteris palustris), Paddenrus (Juncus<br />

subnodulosus), Wateraardbei (Comarum palustre), Moerasviooltje (Viola palustris) en Ronde<br />

zonnedauw (Drosera rotundifolia), en hier en daar zeldzame mossoorten van relatief basenrijke<br />

omstandigheden, zoals Hartbladig puntmos (Calliergon cordifolium), Goudsikkelmos (Drepanocladus<br />

polygamus) en Lippenmos (Chiloscyphus polyanthos). Het <strong>Veen</strong>mosrietland is tevens <strong>het</strong> leefgebied<br />

van de Grote vuurvlinder, waarvan in zowel de Rottige Meenthe als <strong>het</strong> Brandemeer een kleine<br />

p<strong>op</strong>ulatie voorkomt. Ook de sterk bedreigde Zilveren maan (Boloria selene) weet zich hier te<br />

handhaven, dankzij de vele moerasviooltjes.<br />

In botanisch <strong>op</strong>zicht is verder <strong>het</strong> Blauwgrasland (H6410) van betekenis, dat voorkomt <strong>op</strong> legakkers.<br />

In de Rottige Meenthe beslaat dit type slechts een kleine <strong>op</strong>pervlakte, met als meest <strong>op</strong>vallende soort<br />

de Spaanse ruiter (Cirsium dissectum). De moslaag wordt hier vrijwel geheel ingenomen door<br />

Gewoon veenmos, zodat we duidelijk te maken hebben met een zure vorm van <strong>het</strong> habitattype. In de<br />

Brandemeer komt een aanzienlijk grotere hoeveelheid Blauwgrasland voor, helaas echter buiten de<br />

begrenzing van <strong>het</strong> Natura 2000gebied. Dit habitattype kent in Friesland al met al nog een relatief<br />

groot aantal, zij <strong>het</strong> merendeels kleine vindplaatsen. Net als <strong>op</strong> veel plaatsen in de provincie is <strong>het</strong><br />

Blauwgrasland hier gemiddeld wat minder soortenrijk dan elders in <strong>het</strong> land.<br />

Buiten de kern van <strong>het</strong> gebied liggen veel graslandpercelen die van belang zijn voor weidevogels, en<br />

voorts diverse hooilanden met als bijzonderheid onder meer Noordse zegge (Carex aquatilis),<br />

rietlanden met een typische laagveensoort als Grote boterbloem (Ranunculus lingua) en<br />

strooiselruigten (H6430), met Moeraswolfsmelk (Euphorbia palustris) als een van de kenmerkende<br />

soorten. Moerasbosjes met berken vormen fragmentaire voorkomens van <strong>het</strong> habitattype 91D0.<br />

De uitbreiding van <strong>het</strong> aantal petgaten leidde ertoe dat er in <strong>het</strong> gebied een aanzienlijke <strong>op</strong>pervlakte<br />

plasdras moeras is bijgekomen. Dit heeft een positief effect gehad <strong>op</strong> de aanwezige moerasvogels.<br />

Jaarlijks broeden weer diverse paren Roerdomp en er is een kolonie aalscholvers van honderden<br />

paren gevestigd. Ook <strong>het</strong> Porseleinhoen is in recente jaren weer gehoord. Ooievaars van <strong>het</strong><br />

buitenstation bij Spanga zoeken hun voedsel vaak in <strong>het</strong> gebied. In de winter wordt <strong>het</strong> gebied door<br />

ganzen, eenden en zwanen bezocht, onder meer door Kleine zwaan, Kolgans, Grauwe gans en<br />

Brandgans.<br />

De Otter, een van de redenen om <strong>het</strong> gebied destijds aan te k<strong>op</strong>en, wist na <strong>het</strong> uitzetten van een<br />

eerste groep dieren in 2002 en 2003 de Rottige Meenthe nog niet te bereiken (vanuit de Wieden en<br />

Weerribben), maar lijkt zich inmiddels wel te hebben gevestigd na <strong>het</strong> uitzetten van een tweede groep<br />

in de periode 2004-2007 (onder andere in <strong>het</strong> gebied zelf). Sinds kort zijn gebiedsdekkend volwassen<br />

en bijnavolwassen dieren aanwezig in - van noord naar zuid - de Lindevallei, de Rottige Meenthe, de<br />

Weerribben, de Wieden en de Oldematen. In de winter van 2007-2008 was <strong>het</strong> totale aantal otters<br />

toegenomen tot 35, dit ondanks aanzienlijke verliezen door <strong>het</strong> verkeer.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

36


Laagveengebied Wieden-Weerribben<br />

(http://www.np-weerribbenwieden.nl)<br />

Hoe ongerept <strong>het</strong> gebied er ook uit mag zien, <strong>het</strong> is voor <strong>het</strong> grootste deel door mensenhanden<br />

gemaakt. De mensen trokken hier vroeger <strong>het</strong> veen omhoog uit <strong>het</strong> water en maakten er turf van.<br />

Overal in <strong>het</strong> nationaal park is <strong>het</strong> patroon van weren (trekgaten) en ribben (legakkers) terug te<br />

vinden. Op sommige plaatsen werd teveel veen weggehaald. Onder invloed van wind en golven<br />

ontstonden daardoor grote meren (wieden). Na de periode van vervening gingen rietlanden de aanblik<br />

van <strong>het</strong> landschap bepalen.<br />

Open water<br />

Water is de meest bepalende factor voor plant en dier in Nationaal Park Weerribben-Wieden. Het<br />

water bestaat vooral uit sloten, vaarten en petgaten. In De Wieden komen ook grote plassen voor. In<br />

<strong>het</strong> rustige water van de sloten en petgaten groeien allerlei waterplanten. Op en in <strong>het</strong> water leven<br />

verder tal van moerasbewoners zoals bijvoorbeeld de vele soorten watervogels en insecten. Langs <strong>het</strong><br />

<strong>op</strong>en water groeien vele oeverplanten zoals vele zeggeplanten en natuurlijk riet.<br />

De plaatselijke beroepsvissers gebruiken <strong>het</strong> <strong>op</strong>en water om hun fuiken te plaatsen. Ze vangen met<br />

name paling, maar andere vissoorten zoals bijvoorbeeld snoekbaars en blankvoorn vangen zij ook in<br />

de fuik.<br />

Rietland<br />

Er zijn verschillende rietlanden in De Weerribben en De Wieden.<br />

Waterriet<br />

In <strong>op</strong>en water waar <strong>het</strong> riet in <strong>het</strong> water of vlak langs de oever staat wordt <strong>het</strong> riet 'waterriet' genoemd.<br />

In de Weerribben komt watterriet niet veel meer voor. Toch is <strong>het</strong> een erg belangrijke bioto<strong>op</strong> voor<br />

veel bijzondere vogels.<br />

Cultuur rietland<br />

Het cultuurrietland is van groot belang voor de rietcultuur. In deze percelen groeit voornamenlijk riet en<br />

nog maar weinig andere kruiden en grassen. Bij <strong>het</strong> snijden van <strong>het</strong> riet wordt de andere vegetatie er<br />

tussen uit gekamd. Het riet dat overblijft wordt verder verwerkt en later verkocht als dakbedekking.<br />

Verouderd rietland<br />

Deze rietlanden hebben te kampen met verdroging. Het riet begint 'hol' te staan. Dat wil zeggen dat er<br />

nog maar weinig rietstengels <strong>op</strong> een vierkante meter staan. Er staan in deze percelen dan ook veel<br />

kruiden en grassen. Tevens hebben deze percelen te kampen met verbossing. De <strong>op</strong>slag van jonge<br />

bomen neemt toe naarmate <strong>het</strong> rietland veroudert. Als er geen riet meer gemaaid wordt verandert zo'n<br />

rietland binnen een paar jaar in een moerasbos.<br />

Overjarig riet<br />

Overjarig riet is een stuk rietland dat één of twee jaar niet is gemaaid. Dit riet is erg belangrijk voor de<br />

rietvogels die in <strong>het</strong> voorjaar van de trek weer terugkomen in dit gebied. Bijna al <strong>het</strong> riet is gemaaid in<br />

<strong>het</strong> voorjaar. Daarom hebben de vogels alleen nog maar schuilmogelijkheden in dit overjarig riet. Het<br />

jonge riet is dan nog niet lang genoeg.<br />

Hooilanden<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

37


De wortelstokken en wortels van planten verstrengelen zich onder water. Zo ontstaan drijvende<br />

vegetaties - drijftillen of kraggen - die als ze dik genoeg zijn begaanbaar worden. Op de kraggen<br />

vinden we bijzondere planten die horen bij vochtige, voedselarme graslanden. Bijvoorbeeld de echte<br />

koekoeksbloem en verschillende orchideeënsoorten. De hooilanden en de ribben die tussen de<br />

rietlanden liggen, worden gemaaid in de zomer. Het maaisel wordt afgevoerd, met de voedingsstoffen<br />

uit de bodem. Zo blijven de hooilanden voedselarm. De rietlanden worden juist in de winter gemaaid.<br />

Door dit afwisselende maaibeheer neemt de variatie in De Weerribben en De Wieden aan<br />

plantensoorten toe, en daarmee ook de rijkdom aan diersoorten en insecten.<br />

Actief beheer<br />

Alle stadia in de natuurlijke ontwikkeling van <strong>op</strong>en water tot moerasbos, zijn waardevol. Als de natuur<br />

haar gang mag gaan, overanderen de petgaten, de rietlanden en de hooilanden zich na verlo<strong>op</strong> van<br />

tijd tot één groot moerasbos. Dit zou de ruimtelijke variatie en de diversiteit in natuurwaarden sterk<br />

beperken. Veel bijzondere soorten planten en dieren zouden bij gebrek aan een geschikte<br />

leefomgeving in de lo<strong>op</strong> der tijd verdwijnen. Door een actief beheer bewaart <strong>het</strong> nationaal park in <strong>het</strong><br />

grootste deel van <strong>het</strong> gebied de landschapstypen tussen <strong>op</strong>en water en moerasbos. Er wordt actief<br />

ingegrepen door regelmatig riet- en hooilanden te maaien, door vaarten uit te baggeren en oevers<br />

schoon te maken.<br />

Verder zijn er speciale projecten om <strong>het</strong> aantal hectares moerasbos te verminderen. Deze stukken<br />

natuur worden omgevormd naar hooilanden, rietlanden of weer helemaal terug naar <strong>op</strong>en water. Zo<br />

ontstaat er meer leefruimte voor de planten en dieren die in dit soort gebieden voorkomen.<br />

Eendenkooien<br />

In de moerasbossen groeien veel elzen en berken, waar kamperfoelie en h<strong>op</strong> zich om de<br />

boomstammen slingeren. De oudste moerasbossen liggen rondom de eendenkooien. In De<br />

Weerribben liggen er twee: de Kloosterkooi en de Kooi van Pen. De Kloosterkooi bij Kalenberg was<br />

lang ongebruikt en verwaarloosd, maar is inmiddels gerestaureerd. Hij wordt alleen nog gebruikt voor<br />

educatieve doeleinden. In de Kooi van Pen worden sinds 2007 geen eenden meer gevangen, maar de<br />

eendenkooi blijft gesloten voor publiek. In deze eendenkooi groeit <strong>het</strong> vrij zeldzame heksenkruid.<br />

Vereniging Natuurmonumenten beheert in De Wieden een viertal eendenkooien, waaronder de<br />

Kierschewijde kooi, de Bakkerskooi en de Grote Otterskooi.<br />

Eendenkooien hebben een rijke historie, die soms zelfs teruggaat tot aan de Middeleeuwen. De<br />

kooien werden gebruikt om eenden te vangen voor de consumptie. Met behulp van tamme eenden en<br />

een kooikershondje werden de wilde eenden naar een beschutte en veilige plek gelokt en gevangen in<br />

de vangpijp. Sinds 1970 is <strong>het</strong> steeds moeilijker de verbossing in de verouderde rietlanden tegen te<br />

gaan. Op dit moment bestaat een groot deel van <strong>het</strong> Weerribben en Wieden gebied uit moerasbos.<br />

Zonder actief beheer zou De Weerribben en De Wieden <strong>op</strong> den duur te veel verlanden en veranderen<br />

in een groot moerasbos met een paar meren in De Wieden.<br />

Rietcultuur<br />

De plaatselijke bevolking schakelde rond 1920 geleidelijk over <strong>op</strong> rietteelt. In en langs de ondiepe<br />

verveende petgaten groeiden weer water- en oeverplanten, die een bodem vormden waar<strong>op</strong> zich<br />

rietlanden ontwikkelden. Rietteelt werd een belangrijke bron van inkomsten. De kwaliteit van <strong>het</strong><br />

Overijsselse riet - gebruikt voor dakbedekking - was zo goed, dat <strong>het</strong> in heel Eur<strong>op</strong>a bekend was.<br />

Door de aanleg van de Noordoostpolder trad vanaf <strong>het</strong> midden van de jaren vijftig van de vorige eeuw<br />

een geleidelijke verdroging van <strong>het</strong> gebied <strong>op</strong>. De oorzaak was <strong>het</strong> wegzijgen van <strong>het</strong> water in<br />

Noordwest-Overijssel door de lage grondwaterstand in de nieuwe polder. Het gevolg was dat de<br />

rietlanden minder nat werden, wat <strong>het</strong> vol groeien van de natte stukken - <strong>het</strong> verlandingsproces -<br />

versnelde. Rietteelt werd door de verdroging steeds minder rendabel. De bewoners in <strong>het</strong> gebied<br />

vonden ander werk, bijvoorbeeld in de landbouw. Voor een aantal mensen is de rietteelt echter nog<br />

steeds een belangrijke bron van inkomsten. Daarom, en vanwege de landschappelijke en<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

38


natuurwetenschappelijke waarde van de rietlanden, is de rietteelt in een derde van <strong>het</strong> gebied blijven<br />

bestaan. Nog steeds is <strong>het</strong> riet uit Weerribben en Wieden van uitstekende kwaliteit.<br />

De Weerribben en De Wieden (Natura 2000)<br />

http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000<br />

De Weerribben is een ten dele vergraven veengebied in de k<strong>op</strong> van Overijssel. Het bestaat uit<br />

uitgeveende trekgaten, onvergraven legakkers van wisselende breedte, grotere percelen nietvergraven<br />

veen, verlandend water, trilveen rietlanden, graslanden, ruigteterreinen en moerasbossen.<br />

Alle successiestadia van <strong>op</strong>en water tot en met moerasheide en veenbos zijn aanwezig. Mede door<br />

de betrekkelijk late vervening weerspiegelen ze nog veel van de oorspronkelijke gebieds<strong>op</strong>bouw. Het<br />

huidige landschap met een karakteristiek patroon van petgaten en legakkers is ontstaan door <strong>het</strong><br />

afgraven van veen voor de turfwinning. Toen rond 1920 de turfwinning niet meer rendabel was,<br />

schakelde de lokale bevolking geleidelijk over <strong>op</strong> rietteelt. In 1919 werd <strong>het</strong> Stroink gemaal bij Blokzijl<br />

gebouwd om <strong>het</strong> waterpeil in Noordwest Overijssel onder controle te krijgen. Hierdoor werden de<br />

rietlanden minder nat, waardoor <strong>het</strong> verlandingsproces versnelde en <strong>het</strong> riet doorgroeid raakte met<br />

ruigtekruiden.<br />

Basisgegevens Weerribben:<br />

Natura 2000 LandschapMeren en Moerassen<br />

Status: Habitatrichtlijn + Vogelrichtlijn<br />

Beheerder: Staatsbosbeheer<br />

Oppervlakte 3.346 ha<br />

De Wieden is een uitgestrekt laagveenmoeras met meren en kanalen met daartussen natte<br />

graslanden, natte heiden, trilvenen, galigaanmoerassen, rietland en moerasbos. Het gebied is een<br />

restant van <strong>het</strong> laagveengebied dat zich ooit van Zwolle tot ver in Fryslân uitstrekte. Een groot deel<br />

bestaat uit uitgeveende petgaten.Alle successiestadia van <strong>op</strong>en water tot en met moerasheide en<br />

veenbos zijn aanwezig. Het gebied Wieden is beïnvloed door <strong>het</strong> oude rivierstelsel van de<br />

Overijsselse Vecht. Er komen ondiepe kleiafzettingen voor. Door vervening, met bredere petgaten, zijn<br />

de grote meren ontstaan. Het Giethoornse- en Duiningermeer zijn natuurlijke meren.<br />

Basisgegevens De Wieden:<br />

Natura 2000 LandschapMeren en Moerassen<br />

Status: Habitatrichtlijn + Vogelrichtlijn<br />

Beheerder: Natuurmonumenten, Rijkswaterstaat, particulieren<br />

Oppervlakte: 9.260 ha<br />

Kensc<strong>het</strong>s<br />

De Weerribben behoort samen met de Wieden tot <strong>het</strong> mooiste dat de laagveenlandschappen in ons<br />

land te bieden hebben. In de Weerribben is over grote <strong>op</strong>pervlakten de traditionele rietcultuur nog<br />

behouden gebleven, waardoor grote delen van <strong>het</strong> gebied als vanouds een <strong>op</strong>en karakter hebben. Het<br />

landschap toont een ware doolhof van sloten, petgaten, oude legakkers, broekbossen en rietlanden,<br />

met alle bijbehorende soorten en plantengemeenschappen. Bewoning in <strong>het</strong> gebied is beperkt<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

39


gebleven: de karakteristieke dorpjes Kalenberg en Ossenzijl ademen <strong>het</strong> grootste deel van <strong>het</strong> jaar<br />

nog rust en stilte uit.<br />

Landschap<br />

De Weerribben en De Wieden liggen in <strong>het</strong> oerstroomdal van de Vecht. Na de laatste ijstijd raakten de<br />

lagere delen van dit dal onder invloed van de stijgende zeespiegel gevuld met veen. In eerste instantie<br />

betrof dit voornamelijk zeggeveen, maar toen de vegetatie in toenemende mate boven de invloed van<br />

<strong>het</strong> grond- en <strong>op</strong>pervlaktewater uitgroeide, ontwikkelde zich veel veenmosveen. Tot <strong>het</strong> begin van de<br />

verveningen bestond de Weerribben al met al uit een grote hoogveenkern met aan de randen (langs<br />

stroompjes en waar overstromingen plaatsvonden) laagveen. In deze randzones werd de<br />

waterkwaliteit beïnvloed door <strong>op</strong>pervlaktewater, dat vanaf <strong>het</strong> Drents Plateau werd aangevoerd door<br />

onder andere <strong>het</strong> riviertje de Linde. Het westelijke deel raakte tevens regelmatig overstroomd door<br />

water vanuit de zich uitbreidende Zuiderzee. Hierdoor was in deze hoek een brakke invloed aanwezig<br />

en werden als gevolg van de vele overstromingen dunne laagjes klei afgezet. Met <strong>het</strong> aanleggen van<br />

een beschermende dijk omstreeks 1250 nam de invloed van de Zuiderzee af. Het gevolg van de<br />

bedijking was niet alleen dat zout water buiten de deur werd gehouden, maar ook dat <strong>het</strong> zoete water<br />

minder snel kon worden afgevoerd. De wateroverlast werd nijpender naarmate <strong>het</strong> gebied rondom de<br />

Weerribben steeds verder in gebruik werd genomen. Door <strong>het</strong> bouwen van sluizen en vooral door de<br />

bouw van <strong>het</strong> gemaal Stroink werd de afvoercapaciteit sterk vergroot. De aanleg van de<br />

Noordoostpolder in 1942 betekende een nieuwe ingrijpende verandering in de waterhuishouding van<br />

<strong>het</strong> gebied. Het polderpeil werd zeer laag gehouden met grote gevolgen voor de regionale hydrologie.<br />

Hoewel de Weerribben waarschijnlijk nooit sterk onder invloed van grondwater heeft gestaan,<br />

verdween deze invloed nu volledig en veranderde <strong>het</strong> gebied in een inzijgingsgebied. Om <strong>het</strong><br />

reservaat nat te kunnen houden (en de omliggende polders droog te houden) moest steeds meer<br />

water worden ingelaten. De kwaliteit van dit water werd in de lo<strong>op</strong> van de vorige eeuw echter steeds<br />

slechter. Dit resulteerde in een sterke achteruitgang van bijzondere verlandingsgemeenschappen en<br />

sterke verruiging van rietlanden en hooilanden.<br />

De mens heeft niet alleen de waterhuishouding in <strong>het</strong> gebied sterk veranderd, maar - zoals in alle<br />

laagveengebieden - is ook de turfwinning van grote invloed geweest, met als resultante een stelsel<br />

van sloten, petgaten en legakkers. In zijn huidige verschijningsvorm is <strong>het</strong> gebied een cultuurhistorisch<br />

bepaald landschap met natuurwaarden die sterk gebonden zijn aan menselijk handelen. Veel van de<br />

vroegere werkzaamheden (zoals graven van petgaten, maaien van rietlanden en oogsten van bomen)<br />

zijn economisch niet meer rendabel en worden nu als natuurbeheer uitgevoerd.<br />

De turfwinning begon in de Weerribben later dan in de Wieden. In de Wieden hadden stormen in de<br />

18de eeuw grote stukken land weggeslagen, omdat de petgaten te breed en de tussenliggende<br />

stukken legakker te smal waren gemaakt. Als gevolg van deze gang van zaken was in de Weerribben<br />

de turfwinning aan strengere regels gebonden. Zo mochten de weren en ribben samen niet breder<br />

dan 33 meter zijn. De turfwinning bereikte een hoogtepunt in de 18de en 19de eeuw, toen de vraag<br />

naar energie in <strong>het</strong> westen van Nederland groeide, en olie en gas nog geen rol van betekenis<br />

speelden. De situatie veranderde omstreeks 1920 toen vrijwel al <strong>het</strong> winbare veen was verdwenen en<br />

andere energiebronnen goedk<strong>op</strong>er werden. Veel veenarbeiders stapten over naar de rietteelt, die<br />

mogelijk was <strong>op</strong> de kraggen van de dichtgroeiende petgaten. Het riet van de Weerribben staat bekend<br />

om haar hoge kwaliteit en werd voornamelijk gebruikt voor dakbedekkingen. In de lo<strong>op</strong> van de 20ste<br />

eeuw nam de vraag naar riet echter sterk af, waardoor grote stukken rietland in de verko<strong>op</strong> kwamen.<br />

Het grootste deel hiervan is nu als natuurgebied in eigendom en beheer van <strong>het</strong> Staatsbosbeheer.<br />

Natuurwaarden<br />

De Weerribben valt ecologisch grofweg in drie deelgebieden uiteen. Het westelijke deel bestaat uit<br />

voornamelijk veenmosveen met kleiafzettingen, <strong>het</strong> centrale deel uit veenmosveen zonder<br />

kleiafzettingen en <strong>het</strong> oostelijke deel uit zeggeveen dat wordt gekenmerkt door een (steeds verder<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

40


afnemende) invloed van grondwater. Het westelijke en centrale deel staan niet onder invloed van<br />

kwel. Vooral in <strong>het</strong> westelijke deel vinden bevloeiingen plaats ten behoeve van de rietteelt, die zorgen<br />

voor aanvoer van basenrijk <strong>op</strong>pervlaktewater. Elk deelgebied heeft zijn eigen vegetatiekundig karakter<br />

en bepaalde soorten zijn min of meer beperkt tot een van deze deelgebieden.<br />

In <strong>het</strong> westelijke deel heeft <strong>het</strong> landschap door de prominente aanwezigheid van de rietcultuur nog <strong>het</strong><br />

meest een <strong>op</strong>en karakter. Hier zijn de grootste <strong>op</strong>pervlakten aan trilveen (Scorpidio-Caricetum<br />

diandrae, H7140) te vinden: van de totaal 35 ha bevindt zich 25 ha in dit deel van <strong>het</strong> gebied. In deze<br />

zomergemaaide, natte gemeenschappen <strong>op</strong> drijvende kraggen zijn soorten als Ronde zegge (Carex<br />

diandra), Rood schorpioenmos (Scorpidium scorpioides), Sterrengoudmos (Campylium stellatum),<br />

Stijve zegge (Carex elata), Draadzegge (Carex lasiocarpa) en Wateraardbei (Comarum palustre) goed<br />

vertegenwoordigd. De zeldzame Groenknolorchis (Liparis loeselii) heeft in de Weerribben in dit<br />

vegetatietype haar <strong>op</strong>timum en is nog <strong>op</strong> ongeveer twintig plekken aanwezig. De meeste trilvenen in<br />

de Weerribben zitten aan de zure kant van <strong>het</strong> ecologisch spectrum, met bijvoorbeeld veel Klein<br />

blaasjeskruid (Utricularia minor). Deze soort groeit vooral in ondiepe slenken die grotendeels van <strong>het</strong><br />

<strong>op</strong>pervlaktewater geïsoleerd zijn geraakt. De zeer soortenrijke trilvenen van meer gebufferde<br />

standplaatsen, met onder meer Plat blaasjeskruid (Utricularia intermedia), Zoddeknikmos (Bryum<br />

neodamense), Trilveenviltsterrenmos (Rhizomnium pseud<strong>op</strong>unctatum) en Gewoon viltsterrenmos<br />

(Rhizomnium punctatum) zijn schaars en beperkt tot enkele luwe petgaten in <strong>het</strong> oostelijke en<br />

zuidoostelijke deel van de Weerribben. Een bijzondere diersoort van ondiepe verlandingen in<br />

gebufferd water is de Donkere waterjuffer (Coenagrion armatum). De Weerribben is de enige plek in<br />

Noordwest-Eur<strong>op</strong>a waar deze libel voorkomt. Op dit moment zijn drie kleine deelp<strong>op</strong>ulaties bekend,<br />

waarmee <strong>het</strong> een ernstig bedreigde soort is.<br />

In <strong>het</strong> westelijke deel komt ook algemeen Galigaan (Cladium mariscus) voor, maar de planten vormen<br />

slechts lokaal dominante gemeenschappen van de Galigaanassociatie (Cladietum marisci), die tot<br />

habitattype 7210 behoren. Met een <strong>op</strong>pervlakte van slechts acht hectaren, dat bovendien in vele<br />

snippers uiteen is gevallen, is <strong>het</strong> een van de meest bedreigde habitattypen van de Weerribben. De<br />

kwaliteit ervan laat ook te wensen over: <strong>op</strong> de meeste plaatsen is sprake van een min of meer<br />

verzuurde variant met veel veenmos.<br />

De rietlanden zijn zeer gevarieerd van karakter, al naar gelang de lokale hydrologie, <strong>het</strong> type<br />

maaibeheer, bevloeiing en beheer. In de Weerribben is een variant met veel Moerasvaren (Thelypteris<br />

palustris) algemeen, met soorten van matig voedselrijke omstandigheden, zoals Tweerijige zegge<br />

(Carex disticha), Paddenrus (Juncus subnodulosus), Wateraardbei, Draadzegge en Klein<br />

blaasjeskruid. Hier en daar zijn ook soorten uit trilvenen aanwezig, waaronder Groenknolorchis,<br />

Ronde zegge en <strong>Veen</strong>knikmos (Bryum pseudotriquetrum).<br />

De verscheidenheid aan rietlanden maakt de Weerribben tot een bijzonder gebied voor verscheidene<br />

aan rietland gebonden planten en dieren. De algemene tendens is, zoals in alle laagveengebieden,<br />

verzuring. Zomermaaien en bevloeiing kunnen de natuurlijke successie vertragen, maar uiteindelijk<br />

neemt de invloed van regenwater toe en ontwikkelen de rietlanden zich in de richting van<br />

veenmosrietlanden (Pallavicinio-Sphagnetum), die in <strong>het</strong> westelijke deel van de Weeribben met 125<br />

hectare hun hoofdverspreiding hebben. Deze overgangsvenen (eveneens H7140) zijn hier in<br />

hoofdzaak aanwezig <strong>op</strong> aan de bodem vastgegroeide kraggen. Het gevolg van deze ligging zijn sterk<br />

wisselende waterstanden <strong>op</strong> maaiveld. De rijke aanwezigheid van Pijpenstrootje (Molinia caerulea),<br />

Hennegras (Calamagrostis canescens) en Grote wederik (Lysimachia vulgaris) zijn aanwijzingen voor<br />

de schommelingen in de waterhuishouding. Veel veenmosrietlanden in de Weerribben zitten al aan de<br />

zure kant; zo is Gewoon haarmos (Polytrichum commune) <strong>op</strong> veel plekken vrij algemeen. Rietlanden<br />

die niet meer gemaaid worden, verruigen snel, en daar waar onder meer Moerasspirea (Fiipendula<br />

ulmaria) <strong>op</strong> de voorgrond treedt, ontstaan ruigten van <strong>het</strong> Fiipendulion (H6430). Als gevolg van<br />

verzuring en verbossing kunnen deze betrekkelijk soortenrijke strooiselruigten echter ook weer snel<br />

verdwijnen.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

41


Op plekken waar de verzuring verder is voortgeschreden en waar de waterstanden redelijk stabiel zijn,<br />

ontwikkelen de veenmosrietlanden zich verder naar Moerasheide (Sphagno palustris-Ericetum,<br />

H4010). In de Weerribben is dit idealiter een nat type, dat wordt gedomineerd door veenmossen als<br />

Gewoon veenmos (Sphagnum palustre), Hoogveenveenmos (Sphagnum magellanicum), Stijf<br />

veenmos (Sphagnum capillifolium) en Rood veenmos (Sphagnum rubellum). In <strong>het</strong> westelijke deel<br />

komen de moerasheiden echter niet goed tot ontwikkeling, mede als gevolg van de sterk wisselende<br />

waterstanden in <strong>het</strong> maaiveld. In verzuurde situaties zijn hier fragmenten van <strong>het</strong> Blauwgrasland<br />

(Cirsio dissecti-Molinietum) en natte heide (Ericion tetralicis) aanwezig. Op de meeste plekken betreft<br />

dit rompgemeenschappen met veel Pijpenstrootje. Slechts plaatselijk groeien soorten als Blauwe<br />

kno<strong>op</strong> (Succisa pratensis) en Spaanse ruiter (Cirsium dissectum). Een bijzondere vlinder van de wat<br />

zuurdere veenmosrietlanden is de Zilveren maan (Boloria selene), waarvan de rupsen leven <strong>op</strong><br />

Moerasviooltje (Viola palustris).<br />

Het centrale deel van de Weerribben is <strong>het</strong> meest zure deel. Dit komt omdat hier geen invloed van<br />

kwel bestaat, een kleilaag in de ondergrond ontbreekt en geen noemenswaardige bevloeiing wordt<br />

uitgevoerd. Omdat de rietcultuur hier grotendeels is gestaakt, zijn grote delen in de afgel<strong>op</strong>en vijftig<br />

jaar verbost geraakt. Het voorportaal van deze verbossing zijn Gagelstruwelen, waarvan hier en daar<br />

nog mooie voorbeelden zijn te vinden. Maar doorgaans gaat de successie snel verder in de richting<br />

van <strong>het</strong> Zompzegge-Berkenbroek (Carici curtae-Betuletum pubescentis) en Laagveen-Elzenbroek<br />

(Thelypterido-Alnetum). Vooral <strong>het</strong> berkenbroek ontwikkelt zich in deze zure wereld goed. Hier en daar<br />

zijn de voor deze gemeenschap karakteristieke veenmoskussens aanwezig, waardoor ze tot de beter<br />

ontwikkelde veenbossen (H91D0) van Nederland behoren. Verdroging is wel een bedreiging voor<br />

deze natte bossen, en de ruime aanwezigheid van bramen (Rubus), Pijpenstrootje en Smalle en<br />

Brede stekelvaren (Dry<strong>op</strong>teris carthusiana en Dry<strong>op</strong>teris dilatata) is een signaal dat deze bossen nog<br />

niet <strong>op</strong>timaal ontwikkeld zijn. Het centrale deel biedt waarschijnlijk de beste kansen om weer <strong>op</strong> enige<br />

schaal hoogveenvorming <strong>op</strong> gang te krijgen. Wanneer dit lukt, kan de Weerribben <strong>op</strong> de lange termijn<br />

zich tot een belangrijk hoogveenlandschap ontwikkelen: de meer mesotrofe randzones die in andere<br />

veengebieden vaak moeilijk te vormen zijn, liggen hier in redelijke staat van instandhouding al klaar.<br />

Behalve voor de veenbossen is <strong>het</strong> centrale deel ook de belangrijkste groeiplaats van de eerder<br />

genoemde moerasheiden. De meeste locaties zijn weliswaar licht verdroogd en lijken <strong>op</strong> de<br />

moerasheiden van <strong>het</strong> westelijke deel, maar plaatselijk zijn fraaie veenmosstructuren met ondermeer<br />

Hoogveenveenmos aanwezig en dwergstruiken als Kleine veenbes (Vaccinium oxycoccus) en<br />

Gewone d<strong>op</strong>hei (Erica tetralix).<br />

In <strong>het</strong> noordoostelijke deel van de Weerribben wordt de ondergrond, zoals eerder aangegeven<br />

gedomineerd door zeggeveen. Waarschijnlijk heeft dit deel in <strong>het</strong> verleden onder invloed van<br />

regionale kwel van <strong>het</strong> Drents Plateau gestaan. Heel lokaal is die kwelinvloed nog terug te vinden in<br />

de vegetatie. Hier zijn net als in <strong>het</strong> westelijke deelgebied enkele mooie trilvenen (H7140) aanwezig,<br />

plaatselijk in de meest soortenrijke variant. De kwelinvloed is langs de noordrand van de Weerribben<br />

herkenbaar in de enige percelen Dotterbloemhooiland (Calthion palustris), met onder andere Gewone<br />

dotterbloem (Caltha palustris subsp. palustris), Noordse zegge (Carex aquatilis) en Waterkruiskruid<br />

(Jacobaea aquatica). De aanwezigheid van de wat zuurminnende Draadrus (Juncus filiformis) geeft<br />

aan dat de kwelinvloed hier niet erg groot is.<br />

Jonge verlandingsvegetatie is in de Weerribben al met al relatief schaars. Daarvoor bestaan twee<br />

redenen. De belangrijkste is de slechte waterkwaliteit die tientallen jaren deze vegetatie sterk negatief<br />

heeft beïnvloed. Hoewel voorzichtig herstel <strong>op</strong>treedt, is nog sprake van grote achterstand. De tweede<br />

reden is <strong>het</strong> langzaam verdwijnen van <strong>op</strong>en water door natuurlijke successie. De laatste tien jaar zijn<br />

<strong>op</strong> grote schaal nieuwe petgaten gegraven, maar de resultaten l<strong>op</strong>en nogal uiteen.<br />

Kranswiergemeenschappen (Charetea fragilis, H3140) herstellen zich vrij moeizaam, begroeiingen<br />

met Krabbenscheer (Stratiotetum; H3150) doen <strong>het</strong> beter. Sommige petgaten liggen helemaal vol met<br />

Krabbenscheer (Stratiotes aloides), Grof hoornblad (Cerat<strong>op</strong>hyllum demersum) en Kikkerbeet<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

42


(Hydrocharis morsusranae). Deze levensgemeenschap is bijzonder door onder meer de aanwezigheid<br />

van Zwarte stern en Groene glazenmaker (Aeshna viridis). De broedp<strong>op</strong>ulatie van de Zwarte stern is<br />

echter gedaald tot een dieptepunt van tien paartjes. Oorspronkelijk was <strong>het</strong> verdwijnen van natuurlijke<br />

nestgelegenheid (drijvende krabbenscheerplanten en wortels van waterlelies en plompen) en<br />

veranderingen in <strong>het</strong> voedselaanbod <strong>het</strong> grootste probleem. Recent is daar een sterk verhoogde<br />

predatie door de Havik bij gekomen. De Groene glazenmaker is, na een dieptepunt in de jaren tachtig<br />

van de vorige eeuw, herstellende. Lokaal kunnen de aantallen hoog <strong>op</strong>l<strong>op</strong>en, al is de p<strong>op</strong>ulatie in de<br />

Weerribben nog vrij klein. In dit habitattype vind ook de landelijk bedreigde Gevlekte witsnuitlibel<br />

(Leucorrhinia pectoralis) haar zwaartepunt.<br />

De Grote vuurvlinder (Lycaena dispar) een Annex IIsoort van de Habitatrichtlijn, komt in de<br />

Weerribben wijd verbreid voor, voornamelijk in zomergemaaide veenmosrietlanden en langs<br />

slootkanten. Speciale soortbeschermende maatregelen (later in de zomer maaien en <strong>het</strong> sparen van<br />

planten Waterzuring, Rumex hydrolapathum, de waardplant van de rupsen) hebben in de afgel<strong>op</strong>en<br />

jaren positief uitgepakt. Zeer bemoedigend is <strong>het</strong> feit dat voortplanting is geconstateerd <strong>op</strong> rietlanden<br />

waar bos is verwijderd, evenals langs de randen van pas gegraven petgaten. Zowel Waterzuring als<br />

Grote vuurvlinder heeft zich hier nieuw gevestigd, waarmee is aangetoond dat beide soorten zich<br />

vanuit bestaande p<strong>op</strong>ulaties kunnen verbreiden.<br />

De voedselrijke verlandingen met Grote en Kleine lisdodde (Typha latifolia, Typha angustifolia) en Riet<br />

(Phragmites australis) vormen <strong>het</strong> leefgebied van de grootste p<strong>op</strong>ulatie van de Noordse winterjuffer<br />

(Sympecma paedisca) in Noordwest-Eur<strong>op</strong>a. Grote lisdodde is essentieel omdat in de dode stengels<br />

de eieren worden afgezet. De Noordse winterjuffer is vooral in <strong>het</strong> westelijke deel van de Weerribben<br />

algemeen. Dit houdt waarschijnlijk verband met aanwezigheid van zeekleiafzettingen in de<br />

ondergrond, waardoor <strong>het</strong> milieu daar iets rijker is en de groeiomstandigheden voor beide soorten<br />

lisdodde beter zijn. De p<strong>op</strong>ulatie van de Noordse winterjuffer is vele tienduizenden exemplaren groot,<br />

en is de afgel<strong>op</strong>en jaren sterk gegroeid als gevolg van <strong>het</strong> graven van petgaten waar in luwe delen<br />

verlanding met lisdodde <strong>op</strong> gang komt.<br />

De verschuivingen in <strong>het</strong> areaal rietmoeras hebben de afgel<strong>op</strong>en twintig jaar grote gevolgen gehad<br />

voor de broedvogels van de Weerribben. In <strong>het</strong> bijzonder de sterke afname van waterriet en<br />

nietgemaaid rietland, in combinatie met <strong>het</strong> dichtgroeien van rietlanden met bos<strong>op</strong>slag, pakt negatief<br />

uit voor rietvogels. De Bruine kiekendief en Purperreiger zijn als broedvogel verdwenen, de Baardman<br />

broedt niet meer jaarlijks en van de Grote karekiet resteren niet meer dan zo'n drie broedparen. De<br />

Roerdomp is met ruim tien broedparen nog relatief goed vertegenwoordigd. De eerder genoemde<br />

Zwarte stern bevolkt een kleine kolonie <strong>op</strong> de jaarlijks uitgelegde nestvlotjes bij Nederland en <strong>het</strong><br />

Jurries. Vrij gunstig is de situatie van Snor en Rietzanger, die met 70-80 en 950-1.000 paartjes de<br />

laatste tien jaar min of meer stabiel zijn. Voor al deze rietvogels is uitbreiding van overjarig rietland en<br />

waterriet gewenst. De positieve keerzijde van de sterke uitbreiding van moerasbos en de verbossing<br />

van rietlanden is ook goed te zien in de ontwikkeling van de vogelstand van dit milieu. Boompieper is<br />

met 2 50-300 paar een algemene broedvogel en ook Blauwborst is met 90-1 00 paar goed<br />

vertegenwoordigd.<br />

Vogels van gemaaide rietlanden en natte hooilanden doen <strong>het</strong> in de Weerribben beter dan die van<br />

rietmoeras. De broedp<strong>op</strong>ulatie van Watersnip is 150-180 paar en daarmee een sleutelp<strong>op</strong>ulatie in<br />

Nederland. De Wulp is met 40-50 paar nog redelijk goed vertegenwoordigd, maar de vooruitzichten<br />

zijn als gevolg van verstoring door recreatie en toenemende predatie ongunstig. Sinds de afsluiting<br />

van de Zuiderzee, de komst van gemalen en naoorlogse veranderingen in de landbouw is <strong>het</strong> <strong>op</strong>en<br />

karaker van <strong>het</strong> gebied gestaag aan <strong>het</strong> veranderen in een meer bosrijk landschap. Hierdoor hebben<br />

zich in de afgel<strong>op</strong>en decennia grote aantallen bosvogels weten te vestigen. Zo komen jaarlijks meer<br />

dan tien paren van de Havik tot broeden en heeft zich ook de zeldzame Wespendief met een enkel<br />

paar gevestigd. Karakteristiek voor de natte broekbossen is <strong>het</strong> hoge aantal van naar schatting 35-40<br />

'paar' houtsnippen. Door <strong>het</strong> besloten karakter van <strong>het</strong> gebied met weinig <strong>op</strong>en water zijn de<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

43


Weerribben voor overwinterende watervogels minder van belang dan de nabijgelegen Wieden. Wel<br />

komen geregeld visarenden voorbij in de trektijd en overwinteren jaarlijks blauwe kiekendieven en<br />

klapeksters.<br />

Een bijzonder laagveendier van de Weerribben is de Otter. De verdwijning van deze soort uit<br />

Nederland had te maken met de slechte waterkwaliteit en de verliezen ten gevolge van aanrijdingen in<br />

<strong>het</strong> verkeer. De afgel<strong>op</strong>en twintig jaar is de waterkwaliteit van de Weerribben verbeterd. Als gevolg<br />

hiervan hebben verlandingsvegetatie en de visfauna zich in zekere mate kunnen herstellen. In 2001<br />

werd de Otter hier <strong>op</strong>nieuw geïntroduceerd. In de jaren erna zijn er nog wat dieren bijgeplaatst, en<br />

intussen heeft de Otter zich ook succesvol voortgeplant in <strong>het</strong> gebied. De terugkeer van de Otter is<br />

daarmee niet alleen een symbool voor de voorzichtige verbeteringen in <strong>het</strong> gebied, <strong>het</strong> is ook een<br />

ho<strong>op</strong>vol teken voor de toekomst.<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

44


Literatuurlijst<br />

Bouman, A.C. 2002, De Nederlandse <strong>Veen</strong>mossen (Lecturis, Eindhoven)<br />

Dijkstra, A.C.J. e.a. 2003, Dagvlinders in Drenthe (Publique, Emmen)<br />

Provincie Drenthe 2010, Natuur in Drenthe, Zicht <strong>op</strong> Biodiversiteit. (Samenvatting). Provincie Drenthe,<br />

Assen.<br />

Schaminée, J.H.j. e.a. 1998, De vegetatie van Nederland (Opulus, Leiden)<br />

Vos, P.C. e.a. 2011, Atlas van Nederland in <strong>het</strong> Holoceen (Bert Bakker, Amsterdam)<br />

Westhoff, V. 1970, Wilde Planten, flora en vegetatie in onze natuurgebieden (Natuurmonumenten)<br />

Websites:<br />

Geologie van Nederland: www.geologievannederland.nl<br />

Nationaal Park Alde Feanen: http://www.np-aldefeanen.nl<br />

Nationaal Park Wieden-Weerribben: http://www.np-weerribbenwieden.nl<br />

Natura 2000: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000<br />

<strong>Veen</strong>mossen: http://www.verspreidingsatlas.nl/mossen<br />

www.natuurpresentaties.nl<br />

45

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!