Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Determinatie en telling<br />
Materiaal en methoden<br />
De sieralgenanalyse is uitgevoerd aan bezinkingsplankton met behulp van een<br />
omkeermicroscoop, volgens het Handboek Hydrobiologie (Bijkerk e.a. 2010)<br />
en de norm NEN-EN 15204 (Guidance standard on the enumeration of phytoplankton<br />
using inverted microscopy). De analyse is gericht op het verkrijgen<br />
van een zo volledig mogelijke soortenlijst met voor elke soort een indicatie van<br />
de abundantie in het monster. Hiertoe zijn van elk monster twee of meer deelmonsters<br />
onderzocht, afhankelijk van de dichtheid en soortenrijkdom van sieralgen<br />
in het monster en met een totaal volume van 0,4 tot 1,0 ml. Na menging<br />
van het monster is een deelmonster van 0,2 ml onttrokken met behulp van een<br />
Finnpipet en overgebracht in een rond KenB-sedimentatiecuvet (bodemoppervlakte<br />
1,25 cm 2 , bodemdikte 0,15-0,17 mm). Tussen pipettering en onderzoek<br />
is een tijdsperiode van minstens één uur ingelast voor sedimentatie van organismen.<br />
De monsters zijn vervolgens onderzocht met een omkeermicroscoop (Olympus<br />
IMT-2) met een LWCD-condensor, numerieke apertuur 0,55, 10× WHKoculairs,<br />
één voorzien van een oculair micrometer, en met de olie-immersie<br />
objectieven Olympus SPlan Apo 20×/0,80 en Plan Apo 60×/1,40. De analyses<br />
zijn verricht in helderveld. Een heel cuvet is onderzocht bij een vergroting van<br />
200×, delen van het cuvet zijn ook bij een vergroting van 600× bekeken.<br />
Voorafgaand aan de telling is een lijst gemaakt van de in het monster aanwezige<br />
soorten. Daarbij is gebruik gemaakt van de in de literatuurlijst genoemde<br />
determinatiewerken. Daarna is van elke soort een schatting gemaakt van de<br />
dichtheid in het monster, door telling van het aantal cellen in een bekend deel<br />
van het cuvet. Onderscheid is gemaakt tussen cellen die leefden op of kort voor<br />
het tijdstip van bemonsteren en cellen die reeds enige tijd dood waren, door te<br />
letten op de celinhoud. Soorten waarvan alleen lege cellen of celresten zijn<br />
gevonden, zijn in de resultaten aangegeven met de term ‘dood’. In de gegevens<br />
van vóór 2000 is dit onderscheid echter niet gemaakt. Hierdoor kunnen soorten<br />
in de lijst staan die al geruime tijd niet meer leefden in het ven op het moment<br />
van bemonstering; in zuur milieu blijven de celwandjes van sieralgen zeer lange<br />
tijd intact.<br />
Om aan te kunnen sluiten bij historische gegevens is de dichtheid omgezet in<br />
een abundantieklasse, waarbij gebruik is gemaakt van de indeling in Tabel<br />
2.13. Hierbij is verondersteld dat het onderzochte volume bij analyse van een<br />
klassiek microscooppreparaat met een gewone, rechtopstaande microscoop (de<br />
werkwijze bij de historische gegevens) 0,05 ml bedraagt. De gepresenteerde<br />
abundanties geven geen schatting van de dichtheid in het veld, omdat de diverse<br />
microhabitats niet kwantitatief bemonsterd zijn. Wel geven ze een beeld van<br />
Tabel 2.13 Klassenindeling van de abundantie van sieralgen.<br />
Abundantieklasse Aantal cellen per ml monster<br />
0 alleen celrestanten<br />
1 > 0 ‐ 5<br />
2 > 5 ‐ 20<br />
3 > 20 ‐ 50<br />
4 > 50 ‐ 100<br />
5 > 100 ‐ 200<br />
6 > 200 ‐ 500<br />
7 > 500 ‐ 1000<br />
8 > 1000 ‐ 2000<br />
9 > 2000 ‐ 5000<br />
10 > 5000<br />
Adviseur Water en Natuur <strong>rapport</strong> 1010, Koeman en Bijkerk <strong>rapport</strong> 2012-076, Alterra-<strong>rapport</strong> 2351 28