Invulling criteria voor Periodieke registratie - Verpleegkundigen ...
Invulling criteria voor Periodieke registratie - Verpleegkundigen ...
Invulling criteria voor Periodieke registratie - Verpleegkundigen ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Invulling</strong> <strong>criteria</strong> <strong>voor</strong> <strong>Periodieke</strong><br />
<strong>registratie</strong><br />
- Her<strong>registratie</strong>periode<br />
- Werkervaringseis<br />
- Scholingseis<br />
- Gelijkstellingsbepaling<br />
uitgangspunten <strong>voor</strong> de lagere wetgeving (AMvB en Ministeriele Regeling)<br />
Opsteller : mr. M.F. Steenbergh-Gerke, projectleider invoering her<strong>registratie</strong>.<br />
Datum : 2 april 2007
Inhoudsopgave<br />
1 INLEIDING ......................................................................................................................................3<br />
1.1 <strong>Periodieke</strong> <strong>registratie</strong> ..............................................................................................................3<br />
1.2 Achtergrond notitie ..................................................................................................................3<br />
2 DE HERREGISTRATIEPERIODE ..................................................................................................5<br />
3 DE WERKERVARINGSEIS ...........................................................................................................6<br />
3.1 Wetswijziging...........................................................................................................................6<br />
3.2 Deskundigheidsbevordering....................................................................................................6<br />
3.3 Tenminste 2080 uur werken....................................................................................................6<br />
3.4 <strong>Invulling</strong> van gewerkte uren ....................................................................................................8<br />
3.5 Werkonderbrekingen.............................................................................................................11<br />
3.6 Voorbeeld urenberekening....................................................................................................12<br />
3.7 Aard van de werkzaamheden ...............................................................................................14<br />
3.7.1 Nadere afbakening........................................................................................................15<br />
3.8 Aantonen van werkervaring: eigen verklaring volstaat .........................................................17<br />
3.9 Bewijsstukken........................................................................................................................19<br />
3.9.1 Bewijsstukken beroepsbeoefenaren in loondienst........................................................19<br />
3.9.2 Bewijsstukken vrijgevestigde beroepsbeoefenaren......................................................20<br />
3.10 Inschrijvings- en bewijsproblemen ....................................................................................21<br />
3.11 Werkervaring opgedaan in het buitenland ........................................................................22<br />
3.11.1 Gediplomeerden van binnen de EER............................................................................23<br />
3.11.2 Gediplomeerden van buiten de EER.............................................................................23<br />
3.11.3 Werkervaring opgedaan buiten de EER .......................................................................24<br />
4 DE GELIJKSTELLINGSBEPALING..............................................................................................25<br />
4.1 Algemeen ..............................................................................................................................25<br />
4.2 Gelijkgestelde werkzaamheden ............................................................................................25<br />
4.3 Geen gelijkstelling .................................................................................................................27<br />
4.4 Gevolgen gelijkstelling ..........................................................................................................28<br />
5 DE SCHOLINGSEIS .....................................................................................................................30<br />
5.1 Minimumnorm........................................................................................................................30<br />
5.2 Niveau van de scholing .........................................................................................................30<br />
5.3 Omvang van de scholing.......................................................................................................31<br />
5.4 Praktische uitvoering.............................................................................................................32<br />
5.5 Aansluiten bij reeds bestaande ontwikkelingen ....................................................................32<br />
6 HET AANBOD VAN SCHOLING ..................................................................................................34<br />
6.1 Alleen “erkende” opleidingsinstellingen ................................................................................34<br />
6.2 Uniform her<strong>registratie</strong>certificaat ............................................................................................34<br />
6.3 Kosten scholing.....................................................................................................................35<br />
6.4 Plan van aanpak ontwikkelen scholing .................................................................................35<br />
6.5 Tijdschema............................................................................................................................36<br />
7 BIJLAGEN.....................................................................................................................................38<br />
7.1 Huidige tekst artikel 8 Wet BIG .............................................................................................38<br />
7.2 Voorstel tot wijziging van artikel 8 Wet BIG ..........................................................................38<br />
7.3 Voorbeeld uniform her<strong>registratie</strong>certificaat ...........................................................................39<br />
7.4 Deskundigheidsgebieden uit Hoofdstuk III Wet BIG.............................................................41<br />
2
1 INLEIDING<br />
1.1 <strong>Periodieke</strong> <strong>registratie</strong><br />
Kern van het systeem van periodieke <strong>registratie</strong> is dat de geldigheid van de inschrijving in het BIGregister<br />
aan een bepaalde periode wordt gebonden, waarna getoetst wordt of de ingeschrevene<br />
voldoet aan één van de in artikel 8 genoemde <strong>criteria</strong> (werkervaring dan wel scholing) 1 . Indien dat het<br />
geval is dan kan hernieuwde inschrijving plaatsvinden.<br />
<strong>Periodieke</strong> <strong>registratie</strong> heeft als doel te waarborgen dat de deskundigheid van de in het BIG-register<br />
ingeschreven (titelgerechtigde) beroepsbeoefenaren op peil blijft. In het BIG-register mogen<br />
uitsluitend personen staan ingeschreven die beschikken over voldoende recente deskundigheid,<br />
verkregen door scholing of praktijkervaring in het betrokken vakgebied. Hierdoor kan de patiënt beter<br />
worden beschermd tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren in de<br />
individuele gezondheidszorg.<br />
Beroepsbeoefenaren die door een gebrek aan werkervaring of scholing niet meer als deskundig in<br />
hun beroep kunnen worden beschouwd, worden uit het register geschrapt en verliezen daarmee het<br />
recht om hun beroepstitel te voeren. Daarmee vervallen tevens andere aan titelvoering verbonden<br />
rechten en plichten, zoals de zelfstandige bevoegdheid om <strong>voor</strong>behouden handelingen te verrichten<br />
en het onderworpen zijn aan tuchtrecht. In het merendeel van de gevallen is zelfstandige uitoefening<br />
van het desbetreffende beroep of het vervullen van bepaalde functies dan niet langer mogelijk.<br />
1.2 Achtergrond notitie<br />
De werkervaringseis<br />
De concrete invulling van de werkervaringseis is tot stand gekomen in nauw overleg met de<br />
betrokken acht beroepsorganisaties zoals genoemd in artikel 3 van de wet BIG. Artikel 8 zal daarbij<br />
gefaseerd in werking treden. Artikel 8 zal vijf jaar na het van kracht worden eerst gaan gelden <strong>voor</strong> de<br />
verpleegkundigen, de verloskundigen en de fysiotherapeuten. Dit is tevens de grootste groep<br />
beroepsbeoefenaren. Daarna volgen in de tweede fase de beroepsgroepen tandarts, apotheker en<br />
arts, al dan niet gezamenlijk met de gezondheidszorgpsychologen en de psychotherapeuten.<br />
Invoering van artikel 8 van de wet BIG dat ziet op de periodieke <strong>registratie</strong> vereist een gedegen<br />
overleg met de daarbij betrokken partijen. De representatieve beroepsorganisaties van de artikel 3<br />
beroepen zijn reeds in een vroeg stadium geconsulteerd. Zij hebben allen adviezen aan VWS<br />
uitgebracht over hoe artikel 8 ingevuld zou moeten worden. Er heeft in 2003 een werkconferentie<br />
plaatsgevonden met alle beroepsgroepen en in 2004 een <strong>voor</strong>jaarsconferentie.<br />
In 2005 is een eerste consultatienotitie opgesteld, die tot stand is gekomen in overleg met de<br />
vertegenwoordigers van de beroepsgroepen van de verpleegkundigen, verloskundigen en de<br />
fysiotherapeuten 2 . Zij hadden allen op eigen <strong>voor</strong>spraak beroepsbeoefenaren uit de praktijk<br />
meegenomen, die ook aan de discussies hebben bijgedragen. Deze consultatienotitie is op 19 januari<br />
2006 ter consultatie <strong>voor</strong>gelegd aan de overige beroepsgroepen 3 . Op 4 april 2006 is de notitie<br />
<strong>voor</strong>gelegd aan de werkgeversorganisaties 4 . Vervolgens heeft op 18 april overleg plaatsgevonden<br />
met de organisaties van werknemers 5 .<br />
De opmerkingen van alle geconsulteerde partijen zijn – indien zij tot andere besluitvorming aanleiding<br />
hebben gegeven – in de thans <strong>voor</strong>liggende notitie verwerkt. Deze notitie wordt gelijktijdig aan allen<br />
1<br />
Zie de bijlage van deze notitie <strong>voor</strong> de tekst van artikel 8 (na de beoogde wetswijziging). De wetswijziging is in behandeling<br />
onder Kamerstuknummer 30463.<br />
2<br />
AVVV, KNOV en de KNGF.<br />
3<br />
KNMG, NMT/ANT, KNMP, NVO/NIP, NVP.<br />
4<br />
Arcares, GGD Nederland, GGZ Nederland, NFU, NVZ, UMCG, VGN, Z-org.<br />
5<br />
Unie Zorg en Welzijn, AbvaKabo FNV, Nieuwe Unie ’91, CNV Publieke Zaak.<br />
3
ter kennisname gebracht en zal dienen als basis <strong>voor</strong> het opstellen van de benodigde wetgeving,<br />
namelijk een algemene maatregel van bestuur en een ministeriele regeling.<br />
De scholingseis<br />
De invulling van het scholingscriterium is geen onderwerp van consultatie van de <strong>voor</strong>liggende<br />
partijen geweest. VWS heeft hier<strong>voor</strong> zelf de uitgangspunten opgesteld, die als basis zullen dienen<br />
<strong>voor</strong> het ontwikkelen van het scholingsaanbod door de koepels van de onderwijsinstellingen. Voordat<br />
de eerste her<strong>registratie</strong>periode verloopt moet er een uniform scholingsaanbod zijn ontwikkeld <strong>voor</strong> die<br />
beroepsbeoefenaren die niet voldoen aan de werkervaringseis en die door middel van scholing hun<br />
<strong>registratie</strong> in het BIG-register willen behouden.<br />
In deze notitie zijn de uitgangspunten neergelegd zoals tot stand gekomen na gesprekken met de<br />
HBO-raad en de BVE-raad. Zodra de periodieke <strong>registratie</strong> <strong>voor</strong> de overige beroepsgroepen aan de<br />
orde komt, zullen gesprekken met de VSNU volgen.<br />
4
2 DE HERREGISTRATIEPERIODE<br />
Besluit<br />
Er zal <strong>voor</strong> alle beroepsgroepen een her<strong>registratie</strong>periode van vijf jaar gaan gelden, waarbij geen<br />
onderscheid wordt gemaakt tussen de eerste her<strong>registratie</strong>periode en de daarop volgende perioden.<br />
Over de her<strong>registratie</strong>periode genoemd in artikel 8, eerste lid, bestaat blijkens de <strong>voor</strong>stellen van de<br />
beroepsorganisaties grote overeenstemming: vijf jaar. Dit is ook de termijn waarvan uitgegaan is bij<br />
het opstellen van artikel 8 Wet BIG 6 . Eén beroepsorganisatie (KNOV- verloskundigen) heeft<br />
<strong>voor</strong>gesteld de periode tot de eerste her<strong>registratie</strong> <strong>voor</strong> nieuw-opgeleiden korter te laten duren, omdat<br />
pas opgeleiden minder ervaring (vaardigheden) hebben. De ANT (tandartsen) heeft <strong>voor</strong>gesteld de<br />
periode op 7 jaar vast te stellen.<br />
Het maken van een onderscheid in de periode <strong>voor</strong> de verschillende beroepen lijkt niet<br />
gerechtvaardigd. Met her<strong>registratie</strong> op grond van artikel 8 wordt immers beoogd de competenties van<br />
de beroepsbeoefenaren die de kern van het beroep betreffen op tenminste het niveau van de initiële<br />
opleiding te kunnen blijven garanderen.<br />
Aan de beroepsbeoefenaren die niet dan wel onvoldoende werkervaring hebben opgedaan, wordt<br />
door middel van scholing weer het kennis- en vaardighedenniveau van de initiële opleiding<br />
bijgebracht (<strong>voor</strong> zover is vastgesteld dat ze deze ontberen). Met dit uitgangspunt van artikel 8<br />
verhoudt zich niet het invoeren van een onderscheid tussen recent en niet-recent opgeleiden en het<br />
maken van een onderscheid tussen de eerste periode na inschrijving in het BIG-register en daarop<br />
volgende perioden.<br />
6 MvT, TK 1985-1986, 19 522, nr. 3, p. 93.<br />
5
3 DE WERKERVARINGSEIS<br />
3.1 Wetswijziging<br />
Artikel 8, tweede lid, onderdeel c, zal na de <strong>voor</strong>gestelde wetswijziging als volgt gaan luiden:<br />
“de naar aanleiding van een aanvrage van de ingeschrevene in het register aangetekende<br />
datum <strong>voor</strong>afgaande waaraan de ingeschrevene op het desbetreffende beroepsgebied<br />
werkzaamheden heeft verricht die wat betreft duur en spreiding in de tijd voldoen aan bij<br />
algemene maatregel van bestuur te stellen regelen”.<br />
In de <strong>voor</strong>gestelde nieuwe formulering van de werkervaringseis zijn de eisen van ononderbroken<br />
werkervaring onmiddellijk <strong>voor</strong>afgaande aan het her<strong>registratie</strong>moment vervallen. In plaats daarvan<br />
zullen bij algemene maatregel van bestuur niet alleen regels worden gesteld betreffende de totale<br />
duur van de werkzaamheden, maar ook betreffende de spreiding van de werkzaamheden over de<br />
her<strong>registratie</strong>periode. Het ongewenste gevolg van de oude formulering, namelijk het door<br />
werkonderbrekingen gedwongen worden om vaker dan eens in de vijf jaar te herregistreren, wordt<br />
hiermee <strong>voor</strong>komen 7 .<br />
3.2 Deskundigheidsbevordering<br />
De NVO en de NIP zijn van mening dat deskundigheidsbevordering een dusdanig wezenlijk<br />
onderdeel vormt van het op peil houden van de beroepsdeskundigheid, dat dit deel dient uit te maken<br />
van de eisen die de wet stelt bij her<strong>registratie</strong>. Uitsluitend het opdoen van werkervaring is volgens hen<br />
onvoldoende om te kunnen instaan <strong>voor</strong> de kwaliteit van het werk van de beroepsbeoefenaren in de<br />
gezondheidszorg. Naast werkervaring zouden deskundigheidsbevorderende activiteiten verplicht<br />
moeten zijn.<br />
Onderkend wordt dat het verplicht stellen van deskundigheidsbevorderende activiteiten inderdaad zal<br />
leiden tot een bepaald – namelijk hoger - kwaliteitsniveau van de beroepsbeoefenaren. Dit wordt<br />
echter niet beoogd bij de invoering van artikel 8. Artikel 8 dient de ondergrens aan te geven waaraan<br />
elke geregistreerde beroepsbeoefenaar dient te voldoen.<br />
Bovendien geldt dat, indien beroepsbeoefenaren aan meer en ingewikkelder eisen in het kader van<br />
deskundigheidsbevordering moeten voldoen, er ook een uitgebreider systeem moet worden ingericht<br />
om te kunnen beoordelen of ook aan die eisen is voldaan. Dit zal leiden tot meer bureaucratie, meer<br />
(administratieve) handelingen <strong>voor</strong> de beroepsbeoefenaren zelf en dus tot een (aanzienlijke)<br />
toename van de administratieve lasten. Deskundigheidsbevorderende activiteiten moeten worden<br />
overgelaten aan de betreffende beroepsorganisaties zelf in het kader van hun eigen kwaliteitsbeleid<br />
(bij<strong>voor</strong>beeld door het inrichtingen van eigen privaatrechtelijke kwaliteitsregisters). Indien in de<br />
praktijk echter mocht blijken dat de eisen - om <strong>voor</strong> periodieke <strong>registratie</strong> in aanmerking te komen - te<br />
laag zijn om als waarborg te kunnen dienen <strong>voor</strong> de minimale kwaliteit van de beroepsbeoefenaren,<br />
kan een meer kwalitatieve invulling van die eisen in de toekomst worden overwogen 8 .<br />
3.3 Tenminste 2080 uur werken<br />
In de AMvB zal de concrete invulling van de werkervaringseis neergelegd worden. Uitgangspunt is<br />
daarbij dat er zodanig veel gewerkt moet zijn dat in redelijkheid van de beroepsbeoefenaar verwacht<br />
kan en mag worden dat hij/zij beschikt over voldoende competenties om zijn beroep volgens de<br />
geldende professionele standaard uit te oefenen. De beroepsorganisaties zijn gevraagd aan te geven<br />
hoe deze norm nader ingevuld moet worden.<br />
7 Deze aanpassingen betekenen overigens niet dat de keuzevrijheid aan de beroepsbeoefenaar om vaker dan eens in de vijf<br />
jaar te herregistreren wordt ontnomen. De prikkel dan wel noodzaak hiertoe is echter weggenomen.<br />
8 Aldus de Memorie van Toelichting bij het wets<strong>voor</strong>stel 30463.<br />
6
Deze raadpleging van alle acht de betrokken beroepsorganisaties leverde uiteenlopende adviezen op<br />
ten aanzien van het minimaal aantal uren vereiste werkervaring 9 . Uit de latere adviezen van de AVVV<br />
(verpleegkundigen) en de KNOV (verloskundigen) blijkt dat 8 uur per week voldoende wordt geacht<br />
om de kennis- en vaardigheden te houden op het vereiste minimale professionele niveau. Dit is wel<br />
duidelijk de laagste grens, waarbij geldt dat meer uren werken een betere waarborg kan bieden <strong>voor</strong><br />
het op peil houden van de kennis en vaardigheden. Het KNGF (de fysiotherapeuten) geeft er de<br />
<strong>voor</strong>keur aan het eigen systeem te volgen zoals neergelegd in hun Kwaliteitsregister: hierin wordt<br />
uitgegaan van een minimum van 1248 uur in vijf jaar 10 . Indien de meerderheid van de<br />
beroepsorganisaties echter kiest <strong>voor</strong> het door VWS <strong>voor</strong>gestelde criterium dan wel een hoger<br />
criterium, dan zal het KNGF zich niet verzetten tegen deze norm.<br />
Op basis van de <strong>voor</strong>stellen wordt door VWS één dag per week werken als uitgangspunt genomen<br />
<strong>voor</strong> de invoering van her<strong>registratie</strong> in de eerste fase (dus <strong>voor</strong> de verpleegkundigen, verloskundigen<br />
en de fysiotherapeuten). Om rekentechnische redenen zal dit uitgangspunt worden omgezet in uren.<br />
Het hanteren van een dagennorm kan tot ongerechtvaardigd onderscheid tussen mensen leiden,<br />
omdat niet iedereen hetzelfde onder een dag werken verstaat. Door uit te gaan van uren in plaats van<br />
dagen wordt het ook mogelijk dat mensen bij<strong>voor</strong>beeld 2 halve dagen (van 4 uur) per week werken.<br />
Dit zou bij een dagennorm niet kunnen.<br />
De drie geconsulteerde beroepsgroepen van de eerste fase kunnen zich vinden in het stellen van een<br />
urennorm in plaats van een dagennorm. Andere soort normen (bij<strong>voor</strong>beeld mimimaal zoveel<br />
verrichtingen per jaar) zijn minder geschikt. Zij doen immers vaak geen recht aan de inhoud van de<br />
beroepsuitoefening, die immers kan variëren.<br />
Urenberekening<br />
Besluit<br />
Binnen elke her<strong>registratie</strong>periode van vijf jaar moet minimaal 2080 11 uur zijn gewerkt op het<br />
desbetreffende gebied der beroepsuitoefening. Deze norm zal in elk geval gelden <strong>voor</strong> de<br />
beroepsgroepen van verpleegkundigen, verloskundigen en fysiotherapeuten.<br />
Eén dag per week werken zal worden ingevuld als 8 uur werken per week. Bij de berekening van het<br />
totaal aantal uren dat iemand vervolgens in vijf jaar minimaal gewerkt moet hebben, zal zoveel<br />
mogelijk worden aangesloten bij de omschrijving van “arbeidstijd” in de Arbeidstijdenwet. Dit houdt<br />
een bruto begrip in, dat wil zeggen dat als arbeidstijd moeten worden meegerekend de uren die de<br />
werknemer besteedt aan medezeggenschapswerk, ziekte, vakantie en de vervulling van door wet of<br />
overheid opgelegde verplichtingen 12 . In CAO’s wordt hier veelal op aangesloten door arbeidsduur te<br />
benoemen 13 .<br />
9 De aanvankelijke adviezen varieerden van 8 uur per week (tandartsen), 20 uur per week gedurende de eerste periode van vijf<br />
jaar en daarna 8 uur per week (verloskundigen), 16 uur per week (apothekers), 1600 uur (verpleegkundigen) of 2700 uren<br />
verspreid over 5 jaar (psychologen), 4 dagdelen per week (artsen) of 1248 uur verdeelt over vijf jaar (fysiotherapeuten).<br />
10 Daarbij hanteren zij ook de regel dat het totaal aantal uren gelijkelijk moet worden verdeeld over vijf jaar, waarbij<br />
werkonderbrekingen tot maximaal twee jaar mogelijk zijn en waarbij geldt dat er dan geen compensatie hoeft plaats te vinden<br />
in de overblijvende drie jaren.<br />
11 Dit was aanvankelijk 1840 uur, omdat hierbij van een netto urenbegrip werd uitgegaan.<br />
12 Arbeidstijdenwet, artikel 5:2, lid 1: Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, worden <strong>voor</strong><br />
het bepalen van het aantal uren dat arbeid wordt verricht meegeteld de uren waarop de werknemer de bedongen arbeid zou<br />
hebben verricht, maar deze door de uitoefening van zijn taak in het kader van het medezeggenschapsorgaan, ziekte, vakantie,<br />
de vervulling van door wet of overheid opgelegde verplichting, welke niet in zijn vrije tijd kon geschieden, of als gevolg van zeer<br />
bijzondere persoonlijke omstandigheden, bedoeld in artikel 4:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg, niet heeft verricht<br />
(bevalling en overlijden en uitoefenen actief kiesrecht).<br />
13 Bij<strong>voor</strong>beeld “onder arbeidsduur wordt verstaan de som van de feitelijke gewerkte uren en van die in de werktijdenregeling<br />
vastgelegde uren, waarop niet is gewerkt wegens ziekte, feestdagen, vakantie, betaald verlof en/of compensatie in vrije tijd op<br />
basis van een van de regelingen in de cao”. Zie nr. 27 van de begripsbepalingen uit de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen<br />
2004.<br />
7
Nu vakantie, ziekte en betaald verlof in beginsel onderdeel uitmaken van de gewerkte uren, kan de<br />
berekening van het totaal aantal uren plaatsvinden op basis van 52 weken per jaar. Acht uur per<br />
week werken gedurende 52 weken is 416 uur per jaar, dus er moet minimaal 416 x 5 = 2080 uur per<br />
5 jaar zijn gewerkt. Hierbij zal worden uitgegaan van het aantal uren zoals opgenomen in de<br />
arbeidsovereenkomst 14 . Met in de praktijk minder gewerkte of meer gewerkte overuren wordt geen<br />
rekening gehouden, omdat het niet wenselijk, noch doenlijk is dat beroepsbeoefenaren op een zo<br />
gedetailleerd niveau verplicht worden hun uren bij te houden.<br />
De norm van 2080 uur lijkt afwijkend te zijn van de aanvankelijk gehanteerde norm van 1840 uur per<br />
vijf jaar 15 , doch is dat niet. Het uitgangspunt is hetzelfde, namelijk er moet minimaal 1 dag per week<br />
zijn gewerkt gedurende vijf jaar. Het verschil is dat aanvankelijk netto urenbegrippen (dus zonder het<br />
meerekenen van vakantie etc.) werden gebruikt naast bruto urenbegrippen (met inbegrip van vakantie<br />
etc.). Deze verwarring is nu weggenomen. Dit uit zich ook in het nader definiëren van wat nu wel en<br />
niet onder een werkonderbreking moet worden verstaan. Hier wordt verderop in deze notitie op<br />
teruggekomen.<br />
Uniformiteit?<br />
VWS pleitte er aanvankelijk <strong>voor</strong> om de norm als uniforme norm te hanteren <strong>voor</strong> alle acht de<br />
beroepsgroepen 16 . Als uitgangspunt geldt immers dat de invulling van artikel 8 op een zo eenvoudig<br />
en eenduidige wijze moet worden gerealiseerd om allerhande uitvoeringsproblemen (bij zowel<br />
beroepsbeoefenaren als bij het BIG-register) te kunnen <strong>voor</strong>komen.<br />
Een drietal geconsulteerde beroepsgroepen vindt de norm van 8 uur werken per week (dus een bruto<br />
norm van 2080 uur per vijf jaar) echter duidelijk te laag en niet voldoende om als minimale eis aan<br />
beroepsbeoefenaren te stellen. Zij blijven bij dit standpunt, ook als dit tot gevolg heeft dat mensen<br />
met kleine urencontracten dan meer moeite zullen hebben de norm te halen. Deze beroepsgroepen<br />
zijn van mening dat differentiatie in de urennorm noodzakelijk is. Zij kiezen daarbij <strong>voor</strong> de volgende<br />
normen:<br />
- NVO/NIP: er moet gemiddeld minimaal 12 uur per week zijn gewerkt: 45 weken werken per jaar<br />
resulteert dus in totaal 2700 uur werken per periode van 5 jaar 17 . Dit wordt door hen zo ook in hun<br />
eigen kwaliteitssystemen gehanteerd.<br />
- NVP: 1840 is aan de krappe kant: de norm moet hoger;<br />
- KNMP: bij <strong>voor</strong>keur 16 uur per week werken, gemiddeld genomen over de volle periode van 5 jaar.<br />
- ANT: De ANT stelt echter een norm van 1575 uren <strong>voor</strong> (namelijk 7 “stoel”uren per dag gedurende<br />
45 werkweken per jaar), doch stelt zich gelijktijdig op het standpunt dat de norm die VWS stelt te<br />
laag is om enige invloed te hebben op het bereiken van enig kwaliteitswinst 18 .<br />
Omdat artikel 8 pas in de tweede fase op deze beroepsgroepen van toepassing zal worden verklaard,<br />
hoeft hierover thans nog geen besluit genomen te worden. Indien beroepsgroepen echter van mening<br />
zijn dat hogere urennormen noodzakelijk zijn om het minimaal vereiste niveau van een<br />
beroepsbeoefenaar te kunnen waarborgen, zal VWS het gebruiken van hogere normen <strong>voor</strong> deze<br />
beroepsgroepen ondersteunen.<br />
3.4 <strong>Invulling</strong> van gewerkte uren<br />
Besluit<br />
Als “gewerkte uren” tellen in principe mee de uren dat iemand niet heeft kunnen werken wegens ziekte<br />
vakantie, vervulling van zijn taak in een medezeggenschapsorgaan, vervulling van een wettelijke<br />
14<br />
bij mensen in loondienst<br />
15<br />
In plaats van de aanvankelijk gehanteerde 46 weken (namelijk 52 weken per jaar minus 6 weken vakantie): 46 x 8 = 368 x 5<br />
jaar = 1840 uur.<br />
16<br />
Ook de KNMG en de NMT kunnen zich in deze norm vinden.<br />
17<br />
Dit is een netto norm. Uitgaande van een bruto norm moet gerekend worden met 52 weken per jaar in plaats van 45 weken,<br />
zodat dit zou resulteren in een norm van 3120 uur per vijf jaar.<br />
8
verplichting, feestdagen of betaald verlof en het bevallings- en zwangerschapsverlof. Ook andere<br />
wettelijk erkende verloven kunnen meetellen. Aan de duur van de ziekte zal wel een beperking worden<br />
gesteld.<br />
Onder “gewerkt” wordt ook verstaan de tijd dat iemand beschikbaar is <strong>voor</strong> waarneming, maar die<br />
binnen die waarnemingsdienst niet daadwerkelijk heeft hoeven te werken. Daarbij zijn uren ook<br />
gewoon uren: uren gewerkt tijdens bij<strong>voor</strong>beeld het weekend of in een nachtdienst tellen niet dubbel.<br />
Bij het bepalen van het aantal uren dat arbeid wordt verricht zal worden aangesloten bij artikel artikel<br />
5:2, lid 1 van de Arbeidstijdenwet: de uren worden meegeteld waarop de werknemer de bedongen<br />
arbeid zou hebben verricht, maar deze door de uitoefening van zijn taak in het kader van het<br />
medezeggenschapsorgaan, ziekte, vakantie, de vervulling van door wet of overheid opgelegde<br />
verplichting, welke niet in zijn vrije tijd kon geschieden, of als gevolg van zeer bijzondere persoonlijke<br />
omstandigheden, bedoeld in artikel 4:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg 19 , niet heeft verricht.<br />
Naast de arbeidstijdenwet zijn er verschillende regelingen opgesteld tussen werkgeversorganisaties en<br />
werknemersorganisaties en neergelegd in CAO’s. In de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen 2004 is<br />
bij<strong>voor</strong>beeld bepaald dat onder arbeidsduur wordt verstaan de som van de feitelijk gewerkte uren en<br />
van die in de werktijdenregeling vastgelegde uren, waarop niet is gewerkt wegens ziekte, feestdagen,<br />
vakantie, betaald verlof en/of compensatie in vrije tijd op basis van een van de regelingen in die cao.<br />
Om zo min mogelijk afwijkende bepalingen te hebben, zal VWS <strong>voor</strong> de bepaling van gewerkte uren<br />
ook aansluiten bij de definitie van arbeidsduur uit de CAO, behalve ten aanzien van de compensatie<br />
in vrije tijd. Dit betekent dat uren waarop niet gewerkt kon worden wegens feestdagen en betaald<br />
verlof wel zullen meetellen als gewerkte uren, maar de extra gewerkte uren die later weer<br />
gecompenseerd worden met vrije tijd (de ATV-uren) niet. Als uitgangspunt <strong>voor</strong> de berekening van<br />
het aantal gewerkte uren van de beroepsbeoefenaar in loondienst zal dan ook de contractuele<br />
basisarbeidsduur gelden zoals deze is opgenomen in de individuele arbeidsovereenkomst 20 (en op<br />
basis waarvan het salaris wordt berekend), waarbinnen werkzaamheden zijn verricht die vallen<br />
binnen de deskundigheidsomschrijving van het betreffende beroep 21 . De contractuele<br />
basisarbeidsduur kan dus <strong>voor</strong> de verschillende beroepen anders zijn, afhankelijk of wordt uitgegaan<br />
van een basiswerkweek van 36, 38 of 40 uur. Verder zal een beperking worden aangebracht in de tijd<br />
dat ziekte als gewerkte uren mag meetellen. Het kan immers niet zo zijn dat iemand heel vaak en<br />
langdurig ziek is geweest, terwijl al deze tijd de uren meetellen als gewerkte uren <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong>.<br />
Om in aanmerking te komen <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong> op basis van werkervaring moet iemand minimaal<br />
2080 uur hebben gewerkt in een periode van vijf jaar. Binnen het begrip gewerkte uren vallen ook de<br />
volgende uren waarop feitelijk niet is gewerkt 22 :<br />
- ziekteverzuim tot maximaal 6 keer de arbeidstijd per week op jaarbasis: De door ziekte<br />
verzuimde uren tellen elk jaar tot maximaal 6x de arbeidstijd per week mee bij het aantal gewerkte<br />
uren. Met andere woorden, in elk van de vijf jaren kan iemand gedurende zes weken ziek zijn,<br />
zonder dat dit afgaat van de gewerkte uren. Het maakt daarbij niet uit of het zes aaneengesloten<br />
weken ziek zijn betreft, of zes losse weken niet kunnen werken verspreid over het hele jaar 23 . Door<br />
deze regeling hebben (veel) kortdurende periodes van ziekteverzuim geen invloed op het totaal<br />
aantal gewerkte uren: er hoeft dus geen verrekening plaats te vinden, zolang het ziekteverzuim per<br />
19<br />
bevalling en overlijden en uitoefenen actief kiesrecht<br />
20<br />
en op basis waarvan het salaris wordt berekend<br />
21<br />
Heeft iemand bij<strong>voor</strong>beeld een deeltijdcontract van 24 uur, maar hij werkt 28 uur waardoor hij 4 uur ATV per week opbouwt,<br />
dan geldt als uitgangspunt <strong>voor</strong> de berekening van het aantal gewerkte uren het arbeidscontract van 24 uur.<br />
22<br />
De opsomming is het duidelijkst toe te passen op beroepsbeoefenaren in loondienst. Het is echter de bedoeling dat het ook<br />
zoveel mogelijk toegepast zal worden op beroepsbeoefenaren die zelfstandig gevestigd zijn.<br />
23<br />
Zes keer de arbeidstijd per week per jaar betekent praktisch gezien dat iemand met een arbeidscontract van 16 uur per<br />
week, maximaal 6 x 16 = 96 uren per jaar ziek kan zijn terwijl deze uren wel meetellen in de urenberekening. Iemand met een<br />
arbeidscontract van 36 uur kan dus 216 uur per jaar ziek zijn zonder het ziek zijn te hoeven aanmerken als werkonderbreking.<br />
9
jaar maar minder bedraagt dan 6x de arbeidstijd per week (zes weken). Is iemand langer dan 6<br />
weken aaneengesloten ziek of meer dan 6 losse weken per jaar, dan zullen de daardoor niet<br />
gewerkte uren vanaf het meerdere niet meer mogen meetellen als gewerkte uren.<br />
- vakantie-uren op basis van de regeling in de van toepassing zijnde cao en arbeidscontract 24 :<br />
Bij de berekening van de norm van 2080 uur werken in vijf jaar is er van uitgegaan dat mensen een<br />
wettelijk recht op vakantie hebben. Deze vakantie-uren vallen binnen de norm van 2080 gewerkte<br />
uren.<br />
- betaald verlof: Onder betaald verlof (volgens de regeling van de CAO Verpleeg- en<br />
Verzorgingshuizen 2004 bij<strong>voor</strong>beeld) vallen de regelingen <strong>voor</strong> bij<strong>voor</strong>beeld verhuisverlof in<br />
opdracht van de werkgever, verlof <strong>voor</strong> huwelijk of <strong>registratie</strong> partnerschap, overlijden en<br />
crematie/begrafenis partner en kinderen, adoptieverlof 25 , bijzonder zorgverlof bij zeer ernstige<br />
ziekte, verlof <strong>voor</strong> bijwonen bevalling echtgenote of relatiepartner, feestdagenverlof, verlof <strong>voor</strong><br />
deelname in bijzondere commissies.<br />
- Feestdagen: uren die niet gewerkt zijn omdat een werkdag viel op een wettelijk erkende feestdag<br />
kunnen meetellen als gewerkte uren.<br />
- zwangerschaps- en bevallingsverlof: Totale duur is 16 weken (met een mogelijke uitloop tot 19<br />
weken bij een late bevalling). Het (werkelijk genoten) verlof zal niet aangemerkt worden als<br />
werkonderbreking in verband met mogelijke discriminatie op basis van geslacht 26 . Vrouwen zijn in<br />
deze periode immers feitelijk niet in staat om te werken ook al zouden zij dat wel willen 27 . Ziekte die<br />
aan de zwangerschap gerelateerd is en plaatsvindt direct <strong>voor</strong>afgaand of aansluitend aan het<br />
zwangerschaps- en bevallingsverlof zal gedurende maximaal zes weken <strong>voor</strong>afgaand en zes weken<br />
aansluitend aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof mogen meetellen als gewerkte uren. Een<br />
werkonderbreking rond zwangerschap en bevalling zal dus maximaal 6 + 19 + 6 = 31 weken kunnen<br />
duren, zonder dat dit invloed heeft op het totaal aantal gewerkte uren in de her<strong>registratie</strong>periode.<br />
Ziekte die langer dan zes weken <strong>voor</strong> of langer dan zes weken na het verlof duurt, wordt wel<br />
aangemerkt als werkonderbreking.<br />
- kortdurend zorgverlof: Maximaal 10 dagen per jaar (recht bestaat naar rato van de aanstelling)<br />
mag extra verlof worden opgenomen <strong>voor</strong> de verzorging van een thuiswonend ziek kind, partner of<br />
zieke ouders tegen 70% van het salaris. In deze periode wordt weliswaar niet in het desbetreffende<br />
beroep gewerkt, maar uit hoofde van het werkbaar houden van de regeling hoeven de niet gewerkte<br />
uren niet verrekend te worden.<br />
- studieverlof: De <strong>voor</strong> studieverlof en het afleggen van examens benodigde tijd dat in verband met<br />
de uitoefening van de functie of <strong>voor</strong> het vervullen van een andere functie naar het oordeel van de<br />
werkgever <strong>voor</strong> de instelling van belang is, wordt als werktijd aangemerkt.<br />
- buitengewoon verlof: Alleen indien dit wordt opgenomen <strong>voor</strong> invulling van werkzaamheden die<br />
overeenkomen met werkzaamheden verricht binnen het desbetreffende beroep, mogen de uren<br />
meetellen (bij<strong>voor</strong>beeld het verrichten van vrijwilligerswerk als verpleegkundige bij het rode kruis<br />
e.d.).<br />
24 Zelfstandig ondernemers bepalen zelf hun vakantieduur. VWS gaat ervan uit dat van een professionele beroepsbeoefenaar<br />
verondersteld mag worden dat deze zijn vakantieduur vaststelt binnen redelijke grenzen en zal daarom <strong>voor</strong>alsnog geen<br />
maximum stellen aan het aantal veronderstelde vakantie-uren van zelfstandig ondernemers.<br />
25 Er bestaat een wettelijk recht <strong>voor</strong> zowel moeders als vaders op adoptieverlof van maximaal 4 weken, waarin het salaris<br />
100% wordt doorbetaald. De in deze periode niet gewerkte uren worden meegerekend als gewerkte uren.<br />
26 Er mag geen onderscheid worden gemaakt op grond van geslacht, aldus de Wet op de gelijke behandeling. De rechtbank ’s<br />
Gravenhage heeft in een zaak (AWB 04/2115 BESLU, 20 okt. 2004) aangaande her<strong>registratie</strong> in het specialistenregister<br />
besloten dat er sprake is van indirect onderscheid naar geslacht doordat het vereiste - dat iemand binnen een vaste periode<br />
aan een aantal uren deskundigheidsbevordering moet voldoen – leidt tot een nadelige positie uitsluitend <strong>voor</strong> vrouwen in geval<br />
van zwangerschap, bevalling en moederschap: onder deze omstandigheden kunnen zij immers niet in staat worden geacht om<br />
deel te nemen aan deskundigheidsbevordering. Dit wordt ook niet gerechtvaardigd door objectieve gronden zoals het belang<br />
gelegen in de kwaliteit van de gezondheidszorg, omdat het indirecte onderscheid niet noodzakelijk is ter bereiking van het met<br />
het Besluit (om niet te herregistreren) beoogde doel.<br />
27 Het is dus theoretisch mogelijk dat iemand meerdere malen in de her<strong>registratie</strong>periode van 5 jaar met zwangerschaps en<br />
bevallingsverlof gaat, waardoor zij – in geval van een klein dienstverband - feitelijk gemiddeld minder dan 1 dag per week heeft<br />
gewerkt, terwijl zij dus toch <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong> in aanmerking komt. Dit zal echter niet vaak <strong>voor</strong>komen, zie het <strong>voor</strong>beeld in<br />
paragraaf 3.6. Uiteindelijk blijft het de eindverantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaar zelf om te beoordelen of zij nog<br />
voldoende bekwaam is om het beroep uit te oefenen. Zo niet, dan zou scholing verstandig zijn.<br />
10
3.5 Werkonderbrekingen<br />
Besluit<br />
Meerdere werkonderbrekingen in de periode van vijf jaar zijn mogelijk. Een werkonderbreking mag<br />
echter niet langer duren dan twee aaneengesloten jaren. Bij een langer dan twee jaar durende<br />
onderbreking van de werkzaamheden is niet meer aan de eisen omtrent spreiding van de<br />
werkzaamheden voldaan en zal iemand zich moeten scholen om geherregistreerd te kunnen worden.<br />
Werkonderbrekingen vereisen – indien nodig - compensatie in de overige wel gewerkte perioden.<br />
Werk maximaal twee jaar onderbreken<br />
Het aantal uren dat een beroepsbeoefenaar minimaal gewerkt moet hebben, moet bij <strong>voor</strong>keur<br />
verspreid worden over de gehele her<strong>registratie</strong>periode van vijf jaar. Allerlei verschillende soorten<br />
werkonderbrekingen moeten echter mogelijk zijn om de regeling flexibel en werkbaar te houden. Er<br />
zal echter wel een maximale termijn worden gesteld aan aaneengesloten werkonderbrekingen om zo<br />
de spreiding in de tijd te kunnen waarborgen. Het is namelijk niet de bedoeling dat iemand een jaar<br />
fulltime werkt en zo (bijna) aan de urennorm voldoet, dan vier jaar niet (binnen het vakgebied) werkt,<br />
zich dan herregistreert, wederom vier jaar niet werkt en dan weer fulltime werkt. Op deze manier zou<br />
iemand acht aaneengesloten jaren niet werkzaam kunnen zijn binnen het vakgebied en toch zijn<br />
<strong>registratie</strong> in het BIG-register kunnen behouden. Dit is niet acceptabel. Om deze reden zal als eis<br />
worden gesteld dat werkonderbrekingen niet langer mogen duren dan twee aaneengesloten jaren.<br />
Indien iemand dus gedurende 2 jaar stopt met werken, zal hij in de overige 3 jaren 2080 uur binnen<br />
zijn vakgebied moeten werken.<br />
Werkonderbreking langer dan twee jaar<br />
Een situatie van overmacht (bij<strong>voor</strong>beeld ziekte) waardoor iemand gedwongen is zijn werk langer dan<br />
twee jaar aaneengesloten te onderbreken, zal geen aanleiding kunnen geven af te wijken van de<br />
hoofdregel. Compensatie met scholing blijft in dat geval mogelijk om de her<strong>registratie</strong> veilig te stellen.<br />
Een langere werkonderbreking dan 2 jaar kan ook niet gecompenseerd worden door in de<br />
overblijvende periode van drie jaar alsnog de norm van 2080 uur werken te halen. In dat geval heb je<br />
niet aan de eisen omtrent spreiding van de werkervaring voldaan en moet je alsnog (weliswaar<br />
minimaal) scholen. Het belang van de veiligheid van de patiënt staat immers <strong>voor</strong>op en dit belang<br />
mag niet ondergeschikt worden aan het belang van de individuele zorgverlener.<br />
Niet eerst weer werken na maximale werkonderbreking<br />
Er zal geen eis worden gesteld dat na 2 jaar niet werken er eerst weer een bepaalde –<br />
<strong>voor</strong>geschreven - tijd gewerkt moet zijn <strong>voor</strong>dat er weer een werkonderbreking kan volgen. Het roept<br />
namelijk allerlei lastige uitvoeringsproblemen op om te beoordelen of de beroepsbeoefenaar voldoet<br />
aan de gestelde eisen van werken na de werkonderbreking.<br />
Dit heeft wel tot gevolg dat iemand het zo kan plannen dat hij zich herregistreert na de twee jaar<br />
werkonderbreking, waarna een nieuwe her<strong>registratie</strong>termijn van vijf jaar gaat lopen en waarbij hij<br />
eerst wederom (maximaal) twee jaar niet werkt. Theoretisch zou iemand dus maximaal 4 jaar niet<br />
binnen zijn vakgebied werkzaam kunnen zijn en toch zijn BIG-<strong>registratie</strong> kunnen behouden.<br />
Deze bijzondere situatie wordt echter nog (net) acceptabel geacht 28 . Daarbij is en blijft het de eigen<br />
verantwoordelijkheid van de professional om te beoordelen of hij/zij nog bekwaam is om werkzaam te<br />
zijn in diens vakgebied. Bovendien behouden werkgevers altijd hun eigen verantwoordelijkheid bij het<br />
aannemen van personeel dat langer dan 2 jaar niet gewerkt heeft. Het staat hen altijd vrij om zelf<br />
eisen omtrent scholing en begeleiding (werken onder supervisie) aan de beroepsbeoefenaar te<br />
stellen.<br />
28 Aldus het resultaat van de consultatie van de beroepsgroepen uit de eerste fase.<br />
11
Naar rato uren berekenen?<br />
De vraag heeft zich <strong>voor</strong>gedaan of het niet mogelijk is de urenberekening zodanig toe te passen dat<br />
er een “naar rato urenberekening” van toepassing is. Met andere woorden, kan iemand zich na twee<br />
jaar werken al herregistreren als hij naar rato van de urennorm van 2080 uur gewerkt heeft (kan hij<br />
dus volstaan met 2 x 1/5 deel van 2080 uur, dus 2/5 van 2080 = 832 uur werken en zich dan al<br />
herregistreren)?<br />
Uit overwegingen van efficiëntie en kostenbesparing wil VWS <strong>voor</strong>komen dat mensen geprikkeld<br />
worden zich vaker dan eens in de vijf jaar te laten herregistreren. Een “naar rato” urenberekening<br />
bevordert dit gedrag en wordt dan ook niet door VWS <strong>voor</strong>gestaan.<br />
Compensatie<br />
Vooral bij werkweken met een kleine omvang (denk aan 1 of 2 dagen werken per week), zal een<br />
lange werkonderbreking of veel korte werkonderbrekingen al snel kunnen leiden tot het niet voldoen<br />
aan de norm van 2080 uur in vijf jaar. Iemand zal dus in de wel gewerkte perioden meer uren per<br />
week moeten werken om het verlies aan arbeidsuren te compenseren. Zie in de volgende paragraaf<br />
ook het concrete <strong>voor</strong>beeld.<br />
Werkonderbrekingen zijn alle overige niet gewerkte perioden die niet kunnen meetellen als “gewerkte<br />
uren” zoals hier<strong>voor</strong> omschreven. Werkonderbrekingen zijn dus bij<strong>voor</strong>beeld:<br />
- ziekteverzuim dat langer duurt dan 6 x de arbeidstijd per week op jaarbasis: Indien het<br />
ziekteverzuim langer dan 6 weken duurt, tellen de uren die hij volgens zijn arbeidsbetrekking op<br />
papier werkt niet meer mee als gewerkte uren <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong>. De grens van 6 weken sluit aan bij<br />
de grens van 6 weken die in de Wet Poortwachter wordt gehanteerd als de grens van het bereiken<br />
van langdurig ziekteverzuim, met alle daarbij behorende wettelijke gevolgen van dien (opstellen<br />
reïntegratieplan e.d.). Indien iemand na zijn ziekteverzuim weer gaat werken gaan de uren uiteraard<br />
weer meetellen (zoals opgenomen in zijn arbeidscontract), ook als het feitelijk een kortere werkweek<br />
betreft vanwege werken op basis van gedeeltelijke werkhervatting.<br />
- ouderschapsverlof: Ouders mogen <strong>voor</strong> elk kind tot het 8e jaar ouderschapsverlof opnemen. De<br />
standaardregeling is 13x de wekelijkse arbeidsduur, op te nemen gedurende 6 maanden <strong>voor</strong> ten<br />
hoogste de helft van de arbeidsduur per week. Het verlof kan ook aaneengesloten worden<br />
opgenomen en is (vaak) onbetaald. Uren welke niet zijn gewerkt door het opnemen van<br />
ouderschapsverlof mogen niet meetellen als gewerkte uren.<br />
- langdurig zorgverlof: In een aaneengesloten periode van 12 weken mag iemand vanwege de zorg<br />
<strong>voor</strong> een levensbedreigend zieke partner, kind of ouder <strong>voor</strong> de helft minder werken. Per jaar kan<br />
maximaal zes maal de wekelijkse arbeidsduur worden opgenomen (6 weken). Dit verlof is<br />
onbetaald. Deze uren tellen niet mee als gewerkte uren.<br />
- buitengewoon verlof: Indien buitengewoon verlof wordt opgenomen anders dan <strong>voor</strong> invulling van<br />
werkzaamheden die overeenkomen met werkzaamheden verricht binnen het desbetreffende<br />
beroep, mogen de uren niet meetellen als gewerkte uren.<br />
3.6 Voorbeeld urenberekening<br />
Meerdere kortere (d.w.z. korter dan 2 jaar) werkonderbrekingen zijn altijd mogelijk. Er hoeft alleen<br />
compensatie in de rest van de her<strong>registratie</strong>periode plaats te vinden indien iemand in de wel<br />
gewerkte perioden een heel beperkt aantal uren heeft gewerkt. Hoe meer werkonderbrekingen, hoe<br />
meer uren in de wel gewerkte periode gewerkt moet zijn om aan de norm van 2080 uren in vijf jaar te<br />
kunnen voldoen. Hoe de werkervaring door de beroepsbeoefenaar ingevuld gaat worden, is dus<br />
binnen de gestelde grenzen flexibel in te vullen.<br />
Het volgende <strong>voor</strong>beeld kan dit illustreren.<br />
Een verpleegkundige heeft een arbeidsovereenkomst met een ziekenhuis <strong>voor</strong> slechts 16 uur per<br />
week. Twee jaar later wordt dit een arbeidsovereenkomst <strong>voor</strong> slechts 8 uur per week. Zij heeft<br />
12
ovendien nog een jaar niet gewerkt wegens het krijgen van een kindje en later wegens<br />
ziekteverzuim.<br />
Jaar Aanstelling<br />
16 uur per<br />
week<br />
Aantal weken<br />
werkonderbrekingen<br />
per jaar<br />
Aantal weken<br />
gewerkt per jaar<br />
Totaal aantal<br />
meetellende<br />
uren<br />
1 16 Geen 52 832 (16 uur x<br />
52 weken)<br />
2 16<br />
Eerst 16 weken<br />
Feitelijk het hele jaar 352 (16 uur x<br />
zwangerschapsverlof, daarna niet gewerkt, doch de 22 weken)<br />
4 maanden ziekteverzuim; 16 weken<br />
Daarna ouderschapsverlof, zwangerschapsverlof<br />
waardoor feitelijk niet meer is mogen meetellen als<br />
gewerkt tot aan het eind van gewerkte uren,<br />
het jaar.<br />
evenals de 6 weken<br />
aansluitend<br />
ziekteverzuim.<br />
3 8 Geen (totaal ziekteverzuim 52 416 (8 uur x 52<br />
was minder dan 6 weken)<br />
weken)<br />
4 8 Zes maanden (= 24 weken) 34 weken gewerkt 272 (8 uur x 34<br />
ziek: de eerste 6 weken tellen (52 weken – 18 weken)<br />
wel mee als gewerkte uren,<br />
de rest niet, dus totaal 24-6 =<br />
18 weken verzuim.<br />
(Dat zij na deze 18 weken<br />
slechts 4 uur per week is<br />
gaan werken i.p.v. 8 uur is<br />
verder niet relevant.)<br />
weken verzuim )<br />
5 8 Geen 52 416 (8 uur x 52<br />
weken)<br />
Totaal<br />
gewerkt<br />
2288 uur<br />
Toelichting.<br />
1. Iemand werkt in jaar 1 twee dagen per week.<br />
2. Deze persoon gaat in jaar 2 eerst met zwangerschapsverlof, is vervolgens aansluitend aan dit<br />
verlof nog een aantal maanden ziek en neemt daarna volledig ouderschapsverlof op, waardoor ze<br />
in jaar 2 feitelijk niet meer heeft gewerkt. Toch krijgt ze gewerkte uren, namelijk de uren volgens<br />
haar aanstelling gedurende het zwangerschapsverlof en die gedurende de eerste 6 weken van de<br />
aansluitende ziekte.<br />
3. In jaar 3 verandert ze van baan en heeft ze nog maar een aanstelling van 8 uur per week. Ze heeft<br />
5 weken verzuimd wegens ziekte. Dit heeft verder geen invloed op het aantal gewerkte uren.<br />
4. In jaar 4 is zij zes maanden ziek: Hierna gaat zij gedurende 2 maanden <strong>voor</strong> 50% weer aan het<br />
werk (dus 4 uur per week) en daarna weer volledig (nl 8 uur per week).<br />
5. Zelfs met deze kleine aanstelling zal deze persoon in het vijfde jaar niet meer hoeven te werken<br />
dan 8 uur per week; zij haalt dan ruim de norm van 2080 uur.<br />
Conclusie<br />
De norm van 2080 uur per vijf jaar zal door het grootste deel van de werkenden ruim gehaald kunnen<br />
worden, zelfs bij kleine parttime aanstellingen en meerdere werkonderbrekingen.<br />
13
Mensen met een dienstverband met 16 uur per week die gedurende vijf jaar meerdere<br />
werkonderbrekingen hebben zullen de norm al heel snel halen. Mensen met een aanstelling van<br />
slechts 8 uur per week moeten eventuele werkonderbrekingen wel compenseren.<br />
Slechts een kleine categorie zal op basis van onvoldoende werkervaring de norm niet kunnen halen.<br />
Voor hen staat de mogelijkheid van scholing open om zo hun her<strong>registratie</strong> veilig te stellen.<br />
3.7 Aard van de werkzaamheden<br />
In artikel 8, zesde lid onder a is bepaald dat de minister eisen kan vaststellen waaraan de<br />
werkzaamheden moeten voldoen. Dit is een facultatieve bepaling. De minister hoeft dit dus niet nader<br />
in te vullen.<br />
Bij de invulling van een en ander moet de controleerbaarheid van de gestelde eisen aandacht krijgen.<br />
Het heeft geen zin te ingewikkelde eisen te stellen, als deze toch niet op een of andere manier<br />
aangetoond kunnen worden. Dit maakt het systeem van artikel 8 eenvoudiger en geeft minder<br />
uitvoeringsproblemen op het gebied van controleerbaarheid.<br />
Besluit<br />
Het moet gaan om werkzaamheden op het desbetreffende gebied van de beroepsuitoefening.<br />
Er is sprake van werkzaamheden op het desbetreffende gebied van de beroepsuitoefening indien<br />
het werkzaamheden betreft die worden verricht binnen de individuele gezondheidszorg en die vallen<br />
binnen het gebied van de deskundigheid van de betrokken beroepsgroep, zoals omschreven in<br />
hoofdstuk III van de wet BIG 29 .<br />
Toelichting<br />
Uit het systeem van de wet BIG vloeit reeds <strong>voor</strong>t dat de werkzaamheden moeten betreffen<br />
handelingen op het gebied 30 van de individuele gezondheidszorg” (artikel 1 van de Wet BIG).<br />
Deze omvatten:<br />
a. handelingen op het gebied van de geneeskunst; zijnde handelingen die<br />
- rechtstreeks betrekking hebben op een persoon;<br />
- gericht zijn op genezing van een ziekte;<br />
- gericht zijn op het behoeden <strong>voor</strong> een ziekte;<br />
- gericht zijn op het beoordelen van de gezondheidstoestand (onderzoek en het geven van raad op<br />
bovenstaande aspecten zijn daarbij inbegrepen) dan wel verloskundige bijstand te verlenen<br />
b. alle andere verrichtingen, het onderzoeken en geven van raad daaronder begrepen, die<br />
rechtstreeks betrekking hebben op een persoon en ertoe strekken diens gezondheid te bevorderen of<br />
te bewaken (denk aan de verpleegkundige zorg).<br />
De handelingen dienen daarbij in beginsel wel individueel gericht te zijn. Handelingen die niet zijn<br />
gericht op individuen maar op de gehele bevolking of groepen uit de bevolking, zoals activiteiten in<br />
het kader van gezondheids<strong>voor</strong>lichting en –opvoeding, vallen niet onder het begrip individuele<br />
gezondheidszorg 31 .<br />
Het is echter niet nodig dat er rechtstreeks contact is met de patiënt. Er zal dan ook geen eis worden<br />
gesteld van het moeten hebben van “direct patiëntencontact”. Deze eis sluit te veel mensen uit die<br />
wel werken op het gebied van de individuele gezondheidszorg, doch die niet zelf letterlijk “aan het<br />
bed staan”. Denk aan de verpleegkundige leidinggevende op een afdeling van een instelling die<br />
29 Het ruimere beroepsprofiel zal dus niet leidinggevend zijn: een beroepsbeoefenaar hoeft dus niet te voldoen aan alle<br />
competenties en beroepsvaardigheden zoals in het beroepsprofiel zijn omschreven om geherregistreerd te kunnen worden.<br />
30 Een industrie-apotheker die het beroep van apotheker uitoefent verricht geen handelingen die rechtstreeks betrekking<br />
hebben op een persoon en verricht dus geen handelingen in (binnen) de individuele gezondheidszorg. Hij zou dan niet <strong>voor</strong><br />
her<strong>registratie</strong> in aanmerking kunnen komen.<br />
31 zie Regelgeving Beroepsuitoefening Gezondheidszorg, p. A4100.<br />
14
andere verpleegkundigen aanstuurt, maar zelf geen of weinig direct patiëntencontact (meer) heeft of<br />
teamleidsters van zorgafdelingen binnen een zorginstelling.<br />
Zij verrichten wel werkzaamheden op verpleegkundig terrein, doch niet zelf als een verpleegkundige<br />
met direct patiëntencontact. Hun werkzaamheden legitimeren echter wel her<strong>registratie</strong> als<br />
verpleegkundige, nu zij op de hoogte moeten blijven van de ontwikkelingen binnen het<br />
verpleegkundig domein.<br />
Preventieve gezondheidszorg<br />
Er zijn ook vele beroepsbeoefenaren werkzaam op het gebied van de preventieve gezondheidszorg.<br />
Onder hen bevinden zich beroepsbeoefenaren wiens werk zich <strong>voor</strong>namelijk richt tot bepaalde<br />
groepen cliënten (bij<strong>voor</strong>beeld verpleegkundigen in de preventieve gezondheidszorg met GVO-taken,<br />
arbo- en sociaal verpleegkundigen, sociaal geneeskundigen die zich bezig houden met<br />
jeugdgezondheidszorg en bedrijfsartsen).<br />
Indien vanuit deze beroepen rekening moet worden gehouden met individuele verschillen tussen<br />
patiënten/cliënten, is er sprake van individuele gezondheidszorg. In dat geval vallen hun<br />
werkzaamheden binnen het gebied van de deskundigheid van de betrokken beroepsgroep, zoals<br />
omschreven in hoofdstuk III van de wet BIG. Hun werkervaring kan dus meetellen als werkervaring<br />
<strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong> 32 .<br />
3.7.1 Nadere afbakening<br />
Besluit<br />
Zolang de werkzaamheden worden verricht binnen het desbetreffende gebied van de<br />
beroepsuitoefening zoals omschreven in hoofdstuk III van de wet BIG kunnen zij worden meegeteld<br />
als werkervaring, ook al betreft het slechts een heel klein deel van de werkzaamheden uit de<br />
deskundigheidsomschrijving van het betreffende beroep (dus eenzijdige werkervaring). Het hoeft<br />
hierbij niet te gaan om werkzaamheden die tot de kern van het deskundigheidsgebied behoren.<br />
Werk dat een beroepsbeoefenaar verricht in een ander – niet artikel 3 – beroep telt niet mee als<br />
werkervaring <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong> in het eigen BIG-beroep.<br />
Het vereiste dat het moet gaan om werkzaamheden op het desbetreffende gebied van de<br />
beroepsuitoefening is een ruime omschrijving. De geconsulteerde beroepsgroepen hebben<br />
aangegeven hierin geen probleem te zien. In de praktijk kunnen zich echter allerlei vragen <strong>voor</strong>doen<br />
of bepaalde werkzaamheden nu wel of niet kunnen meetellen bij de werkervaringseis 33 . De volgende<br />
soort situaties zullen zich kunnen <strong>voor</strong>doen:<br />
1. Verrichten van slechts een (zeer) beperkt deel van het beroep:<br />
Er zullen zich situaties <strong>voor</strong>doen dat ingeschreven beroepsbeoefenaren slechts een klein deel van de<br />
handelingen verrichten van het beroep zoals omschreven in het deskundigheidsgebied. Het slechts<br />
verrichten van een (zeer) beperkt deel van het werk van het deskundigheidsgebied mag echter geen<br />
belemmering vormen <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong> op basis van werkervaring. Het hoeven hierbij geen<br />
32 Hierbij geldt dat de grens met de mensen die in de preventieve gezondheidszorg werken en waarvan niet gezegd kan<br />
worden dat zij verpleegkundig werk doen/ over verpleegkundige competenties moeten beschikken om het werk te kunnen doen<br />
niet hard getrokken kan worden. Het blijft hierbij de eigen verantwoordelijkheid van degene die om her<strong>registratie</strong> als<br />
verpleegkundige verzoekt, om te beoordelen of zij als gevolg van haar werkervaring nog beschikt over de kerncompetenties die<br />
een verpleegkundige geacht wordt te bezitten.<br />
33 Om de regeling enigszins werkbaar te houden, kan de toetsing van de aard van de werkzaamheden plaatsvinden op<br />
functiebeschrijvingen en/of op beroepsprofielen. Beide soorten van documenten kennen een omschrijving van taken en<br />
verantwoordelijkheden die met het deskundigheidsgebied van de verpleging vergeleken kunnen worden.<br />
15
werkzaamheden te zijn die tot de kern van het deskundigheidsgebied behoren; het eenzijdig<br />
verrichten van werkzaamheden die niet tot de kern behoren is ook voldoende, zolang de<br />
werkzaamheden maar onderdeel vormen van de beroepsuitoefening.<br />
Als iemand bij<strong>voor</strong>beeld slechts 1 dag per week als verloskundige werkt en gedurende deze dag<br />
alleen een heel beperkt deel van het deskundigheidsgebied van de verloskundige uitoefent<br />
(bij<strong>voor</strong>beeld uitsluitend het geven van prenatale adviezen), dan is dit voldoende om <strong>voor</strong><br />
her<strong>registratie</strong> in aanmerking te komen. Het werk behoort immers tot het deskundigheidsgebied van de<br />
verloskundige.<br />
Het uitvoeren van een echografie 34 behoort bij<strong>voor</strong>beeld niet tot het deskundigheidsgebied van de<br />
verloskundige, noch wordt het als een <strong>voor</strong>behouden handeling aangemerkt. Dit geldt ook <strong>voor</strong> het<br />
interpreteren van echo’s. Dit werk kan dan ook niet meetellen als werkervaring <strong>voor</strong> periodieke<br />
<strong>registratie</strong> als verloskundige in het BIG-register.<br />
Het is de eigen verantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaar om te beoordelen of diens verrichte<br />
werkzaamheden vallen binnen het desbetreffende deskundigheidsgebied van het beroep waar<strong>voor</strong> hij<br />
of zij in het BIG-register is ingeschreven. In het geval de beroepsbeoefenaar alleen zeer eenzijdige<br />
werkervaring heeft opgedaan die binnen het eigen deskundigheidsgebied valt, blijft het ook zijn eigen<br />
verantwoordelijkheid om te beoordelen of hij/zij als gevolg van die eenzijdige werkervaring nog van<br />
mening is voldoende bekwaam te zijn om het beroep waar<strong>voor</strong> hij/zij is ingeschreven in het BIGregister<br />
veilig te kunnen uitoefenen.<br />
Indien hij zich niet meer bekwaam voelt tot uitoefening van het BIG-beroep waar<strong>voor</strong> hij is<br />
geregistreerd, mag hij de handelingen niet meer uitvoeren. Hij/zij kan zich op de ontbrekende<br />
competenties altijd laten scholen en op die manier diens BIG-<strong>registratie</strong> behouden.<br />
2. Verrichten van werk buiten het deskundigheidsgebied:<br />
Werk dat een beroepsbeoefenaar verricht in een ander – niet artikel 3 – beroep telt niet mee als<br />
werkervaring <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong> in het BIG beroep waarin hij is ingeschreven. Voorbeelden zijn<br />
verpleegkundigen die werken als OK-assistenten, anesthesiemedewerkers of verzorgenden of<br />
verpleegkundigen die werken in de gehandicaptenzorg of de psychiatrie in functies waartoe ook<br />
agogisch medewerkers toegang hebben. Hiernaast zijn er nog vele andere <strong>voor</strong>beelden 35 denkbaar<br />
van artikel 3 beroepsbeoefenaren die in een ander beroep (niet zijnde een artikel 3 beroep)<br />
werkzaam zijn en daarmee niet vanzelfsprekend voldoen aan de werkervaringeis <strong>voor</strong> periodieke<br />
<strong>registratie</strong>.<br />
Dit uitgangspunt heeft de nodige gevolgen <strong>voor</strong> de her<strong>registratie</strong> in het basisberoep <strong>voor</strong><br />
beroepsbeoefenaren, die niet werkzaam (meer) zijn in hun artikel 3 basisberoep. Het besluit om de<br />
werkervaring opgedaan in een niet artikel 3 beroep niet mee te laten tellen <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong> in een<br />
artikel 3 beroep vraagt om een nadere nuancering. Een belangrijk knelpunt bij dit besluit is het feit dat<br />
aan sommige beroepen, die wel raken aan verpleegkundige deskundigheid, niet het vereiste van een<br />
verpleegkundige opleiding is gekoppeld en aan andere wel. Voor verschillende beroepen geldt dat het<br />
vereiste van een verpleegkundige opleiding is losgelaten om meer mensen in te laten stromen, omdat<br />
sprake was van een tekort aan menskracht. Dit is wellicht het geval <strong>voor</strong> de OK-assistent en de<br />
anesthesiemedewerker. Voor anderen, zoals de gipsverbandmeester, geldt het vereiste van een<br />
verpleegkundige opleiding wel. Voor de agogisch medewerker geldt soms wel en soms niet een<br />
verpleegkundige opleiding als vereiste. Zo zijn er nog andere beroepen te noemen waar deels wel en<br />
deels niet het vereiste van een verpleegkundige opleiding geldt.<br />
Het is niet mogelijk om in een generieke regeling in het kader van de algemene maatregel van<br />
bestuur iedere individuele situatie of beroepssituatie waarin een artikel 3 beroepsbeoefenaar<br />
werkzaam is te toetsen aan de omschrijving van het betreffende deskundigheidsgebied en aan de<br />
benodigde uren. Dit zou de regeling onwerkbaar en ontoetsbaar maken. Daarom kan niet anders dan<br />
34 met uitzondering van die via de vaginale weg<br />
35 Denk bij<strong>voor</strong>beeld aan de beroepen genoemd in artikel 34 van de wet BIG: bij<strong>voor</strong>beeld tandprotheticus,<br />
apothekersassistent, diëtist, ergotherapeut, logopedist, mondhygiëniste, radiotherapeutisch laborant etc. Als een apotheker<br />
werkt als apothekersassistent, kan dit werk niet meetellen als werkervaring <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong> als apotheker.<br />
16
gekozen worden <strong>voor</strong> de meest duidelijke benadering. Alles afwegende is tot het volgende besluit<br />
gekomen:<br />
Besluit<br />
De werkzaamheden die <strong>voor</strong>tvloeien uit de uitoefening van een ander beroep (dan zoals<br />
genoemd in artikel 3) kunnen niet meetellen als werkervaring <strong>voor</strong> periodieke <strong>registratie</strong> in een<br />
BIG-beroep, tenzij een opleiding tot een BIG-beroep een <strong>voor</strong>waarde is<br />
• <strong>voor</strong> het mogen uitoefenen van het andere beroep en/of<br />
• om tot een bepaalde vervolgopleiding te kunnen worden toegelaten die recht geeft op de<br />
uitoefening van een niet in artikel 3 genoemd beroep.<br />
Met andere woorden: zolang een verpleegkundige <strong>voor</strong>opleiding een vereiste is om een beroep (dan<br />
wel een functie) te mogen uitoefenen, kan de werkervaring opgedaan in dat beroep meetellen als<br />
werkervaring <strong>voor</strong> BIG-<strong>registratie</strong> als verpleegkundige. De werkervaring opgedaan door een<br />
verpleegkundige in het beroep van bij<strong>voor</strong>beeld OK-assistent kan dan niet meetellen als<br />
werkervaring, aangezien deze <strong>voor</strong>opleiding geen vereiste is om het beroep van OK-assistent te<br />
mogen uitoefenen. De werkervaring opgedaan door een verpleegkundige in het beroep van<br />
gipsverbandmeester kan juist wel meetellen als werkervaring <strong>voor</strong> periodieke <strong>registratie</strong> als<br />
verpleegkundige 36 .<br />
Voor beroepen waarin veel verpleegkundigen werkzaam zijn zonder dat een verpleegkundige<br />
opleiding vereist is, kan door de betrokken partijen altijd worden overwogen om een onderscheid in<br />
functieniveau aan te brengen. Bij het ene niveau is dan wel en bij het andere niet vereist dat men een<br />
verpleegkundige opleiding heeft gevolgd. Alleen beroepsbeoefenaren in het functieniveau met het<br />
vereiste van een verpleegkundige opleiding kunnen deze werkervaring benutten <strong>voor</strong> periodieke<br />
<strong>registratie</strong> in het BIG-register. Immers, het vereiste van een verpleegkundige <strong>voor</strong>opleiding<br />
veronderstelt dat een beroepsbeoefenaar de competenties van een verpleegkundige nodig heeft bij<br />
de uitoefening van het niet artikel 3 beroep. Beroepsbeoefenaren in het andere functieniveau (zonder<br />
het vereiste van een artikel 3 opleiding) zullen hun <strong>registratie</strong> in het BIG-register dan wel niet door<br />
werkervaring, doch altijd wel door het volgen van scholing kunnen behouden.<br />
3.8 Aantonen van werkervaring: eigen verklaring volstaat<br />
Het is de vraag of en zo ja, hoe de aanvraag om her<strong>registratie</strong> door individuele beroepsbeoefenaren<br />
onderbouwd moet worden. Er zijn een aantal factoren die een rol spelen bij de keuze <strong>voor</strong> het<br />
systeem van bewijslevering en die tegen elkaar afgewogen moeten worden:<br />
- patiëntenbescherming<br />
- administratieve en financiële belasting <strong>voor</strong> de beroepsbeoefenaren en de werkgevers<br />
(uitvoerbaarheid <strong>voor</strong> de maatschappij)<br />
- uitvoeringslasten en kosten (uitvoerbaarheid <strong>voor</strong> de overheid).<br />
Er zijn meerdere systemen denkbaar, doch de volgende hebben de meeste efficiency:<br />
a. De aanvraag alleen laten onderbouwen door middel van een getekende eigen verklaring van<br />
de beroepsbeoefenaar (met een grote controlesteekproef door het BIG-register, waarbij de<br />
eigen verklaring alsnog met nadere bewijsstukken moet worden onderbouwd);<br />
b. De aanvraag – naast de te overleggen eigen verklaring – ook altijd laten onderbouwen door<br />
het overleggen van een of desgevraagd meerdere bewijsstukken (met een kleine steekproef<br />
door het BIG-register).<br />
c. Volstaan met alleen een eigen verklaring zonder nadere bewijsstukken, maar de steekproef<br />
zowel ad random doen (de grootte van de steekproef kan jaarlijks variëren), als wanneer de<br />
36 Indien ook fysiotherapeuten toegang hebben tot de opleiding tot gipsverbandmeester, kan de werkervaring opgedaan in het<br />
beroep van gipsverbandmeester dus meetellen <strong>voor</strong> de <strong>registratie</strong> als fysiotherapeut.<br />
17
eigen verklaring hiertoe aanleiding geeft (de gerichte steekproef bij eigen verklaringen waaruit<br />
blijkt dat de werkervaring rond de grens van 2080 ligt).<br />
Nagenoeg alle geconsulteerde beroepsorganisaties kiezen <strong>voor</strong> systeem a. Zij vinden het niet nodig<br />
dat beroepsbeoefenaren standaard bewijsstukken moeten bijvoegen bij de aanvraag en de eigen<br />
verklaring. Een verplichting om de aanvraag standaard met nadere bewijsstukken te onderbouwen<br />
wordt een te grote (financiële) last gevonden <strong>voor</strong> de beroepsbeoefenaren, met name <strong>voor</strong> de<br />
zelfstandig gevestigden. Bovendien mag vertrouwd worden op de eigen verantwoordelijkheid en<br />
professionaliteit van de beroepsbeoefenaren. Een bepaalde mate van risico op fraude moet in dat<br />
geval worden geaccepteerd.<br />
VWS heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat systeem a te fraudegevoelig is en<br />
bovendien een te grote verantwoordelijkheid bij het BIG-register legt. De frequentie van de steekproef<br />
moet immers groter zijn dan onder systeem b indien beroepsbeoefenaren ook daadwerkelijk een druk<br />
willen voelen om hun aanvraag waarheidsgetrouw in te vullen.<br />
Gebleken is echter dat de beroepsorganisaties in meerderheid niet afwijzend staan tegenover het<br />
door de KNMG gehanteerde systeem bij de specialisten<strong>registratie</strong>s, waarbij de <strong>registratie</strong>commissies<br />
zowel steekproefsgewijs als wanneer de eigen verklaring hier aanleiding toe geeft tot het nader<br />
opvragen van bewijsstukken overgaan. Ook VWS ziet van systeem c. de <strong>voor</strong>delen in. Voor de<br />
periodieke <strong>registratie</strong> van artikel 8 zal daarom bij systeem c worden aangesloten, waarbij de omvang<br />
van de steekproef per jaar zal worden bepaald door het BIG-register.<br />
Besluit<br />
Ter onderbouwing van de her<strong>registratie</strong>aanvraag kan volstaan worden met een getekende eigen<br />
verklaring. De eigen verklaring zal bestaan uit een (digitaal) standaardformulier opgesteld door het<br />
BIG-register met een aantal relevante vragen over het werkverleden binnen het desbetreffende<br />
gebied der beroepsuitoefening. Hij hoeft bij de aanvraag verder geen bewijsstukken bij te voegen.<br />
Het BIG-register zal steekproefsgewijs de aanvragen controleren, waarbij de steekproef zowel<br />
willekeurig als op basis van de informatie uit de ingediende aanvraag kan plaatsvinden.<br />
Om de prikkel tot het afgeven van onjuiste informatie over het werkverleden kan het BIG-register op<br />
twee wijzen controle uitoefenen op ingediende aanvragen:<br />
1. Willekeurige steekproef:<br />
Een bepaald percentage van de indieners moet op verzoek van het BIG-register hun aanvraag<br />
alsnog met bewijsstukken onderbouwen 37 . Het BIG-register moet vervolgens beoordelen of deze<br />
bewijsstukken de aanvraag voldoende ondersteunen 38 .<br />
De controles moeten zodanig groot in aantal zijn dat er voldoende druk bij de<br />
beroepsbeoefenaren wordt gevoeld om de eigen verklaring naar waarheid in te vullen 39 . Hierdoor<br />
zal er een zelfregulerend effect optreden en dit zal mensen weerhouden de eigen verklaring niet<br />
naar waarheid in te vullen. De omvang van de steekproef kan jaarlijks ook echter variëren. Ten<br />
eerste zal controle alleen relevant zijn bij aanvragen op grond van opgedane werkervaring en niet<br />
op grond van scholing 40 . Ten tweede zal het merendeel van de aanvragen ruim aan de norm <strong>voor</strong><br />
werkervaring voldoen. De noodzaak op controle van deze aanvragen is minder groot, waardoor<br />
de steekproef beperkt kan blijven.<br />
37 Dit levert geen probleem op, aangezien in artikel 8 lid 4 (na vernummering lid 5) bepaald is dat de doorhaling achterwege<br />
blijft zolang niet is beslist op een tijdig ingediende aanvraag tot her<strong>registratie</strong>.<br />
38 Dit is een <strong>voor</strong> beroep vatbaar besluit en zal dus door de betrokkene aan de rechter <strong>voor</strong>gelegd kunnen worden. Het BIGregister<br />
moet zijn besluit om niet tot verlenging van de inschrijving over te gaan dus goed motiveren!<br />
39 Zoals ook het geval is bij de controles van de belastingdienst.<br />
40 Indien iemand zicht herregistreert op basis van de scholingseis volstaat het overleggen van een “her<strong>registratie</strong>certificaat”<br />
afgegeven door een erkende opleidingsinstelling.<br />
18
2. Controle n.a.v. de ingediende aanvraag:<br />
- Indien de gegevens uit de aanvraag/eigen verklaring aanleiding geven tot nader onderzoek (dat<br />
zal <strong>voor</strong>al het geval zijn indien een beroepsbeoefenaar zich rond de grens van 2080 uur<br />
werkervaring in vijf jaar bevindt), kan het BIG-register besluiten deze aanvraag met nadere<br />
bewijsstukken door de beroepsbeoefenaar te laten onderbouwen.<br />
- Als de werkervaring buiten de EER is opgedaan, zal direct bij de aanvraag door de<br />
beroepsbeoefenaar meer informatie moeten worden gegeven over de omvang, duur en aard van<br />
de verrichte werkzaamheden. Hij zal hiertoe direct de benodigde bewijsstukken moeten<br />
bijvoegen. Dit is dus niet afhankelijk van de kans dat hij binnen de steekproef valt en in zoverre<br />
een uitzondering op de hoofdregel dat een eigen verklaring volstaat.<br />
Het <strong>voor</strong>deel van dit getrapte systeem is dat de omvang van de steekproef klein gehouden zal<br />
kunnen worden, terwijl toch het beoogde doel kan worden bereikt. Het grootste deel van de<br />
beroepsbeoefenaren die werkzaam is binnen hun BIG-beroep zal immers gemakkelijk aan de<br />
gestelde eisen voldoen: hun werkervaring is zodanig ruim dat er geen twijfel bestaat over de vraag of<br />
zij voldoende gewerkt hebben binnen hun deskundigheidsgebied. Zij hoeven dus ook niet allemaal<br />
gecontroleerd te worden. Bij de beroepsbeoefenaren waarvan uit de aanvraag blijkt dat er mogelijke<br />
twijfel bestaat over het aantal gewerkte uren, zal het BIG-register bewijsstukken kunnen opvragen.<br />
3.9 Bewijsstukken<br />
Besluit<br />
Valt iemand binnen de steekproef dan wel binnen een controlegroep, dan zal hij/zij de aanvraag<br />
alsnog binnen een bepaalde termijn met nadere bewijsstukken moeten onderbouwen. Dit legt de<br />
verantwoordelijkheid bij de beroepsbeoefenaar neer om zijn aanvraag – indien gevraagd – tijdig te<br />
kunnen onderbouwen met nadere bewijsstukken.<br />
Het thans gekozen systeem van volstaan met een eigen verklaring en desgevraagd de aanvraag<br />
nader onderbouwen met bewijsstukken ontslaat de beroepsbeoefenaar niet van het verzamelen van<br />
de benodigde bewijsstukken: indien hij binnen de steekproef dan wel de controlegroep valt zal hij toch<br />
desgevraagd (tijdig) de juiste stukken moeten kunnen overleggen.<br />
Door de sterke opkomst van de digitalisering hoeft het overleggen van bewijsstukken geen last <strong>voor</strong><br />
beroepsbeoefenaren dan wel <strong>voor</strong> werkgevers te zijn. Deze laatste beschikken immers altijd over<br />
informatie over de omvang van de aanstelling binnen het BIG-beroep en informatie over eventuele<br />
werkonderbrekingen 41 . Op het moment dat de eerste her<strong>registratie</strong>s zullen plaatsvinden (omstreeks<br />
2012) is het de verwachting dat het makkelijk(er) zal zijn eventueel opgevraagde bewijsstukken<br />
digitaal aan te leveren bij de aanvraag om her<strong>registratie</strong> 42 .<br />
3.9.1 Bewijsstukken beroepsbeoefenaren in loondienst<br />
Indien het BIG-register nadere stukken opvraagt ter onderbouwing van de aanvraag moet duidelijk<br />
zijn welke stukken hier<strong>voor</strong> in ieder geval in aanmerking komen. Welke stukken voldoende zijn <strong>voor</strong><br />
het onderbouwen van een individuele aanvraag <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong> is afhankelijk van de situatie en<br />
wordt aan de beroepsbeoefenaar overgelaten 43 .<br />
41 Volgens artikel 4.3, eerste lid Arbeidstijdenwet zijn zij verplicht een <strong>registratie</strong> bij te houden van de arbeidstijden.<br />
42 <strong>Verpleegkundigen</strong> zullen gaan werken met het bijhouden van een “digitaal portfolio”, welk systeem naar verwachting in 2006<br />
operationeel zal zijn. Hierin zal de verpleegkundige allerlei relevante informatie over haar beroepservaring en scholing gaan<br />
bijhouden. Het is te verwachten dat ook andere beroepsgroepen in de toekomst meer met digitale portfolio’s zullen gaan<br />
werken. Het digitale portfolio is te gebruiken als bewijsstuk. Benoeming hiervan in deze notitie heeft overigens niet de<br />
bedoeling andere typen bewijsstukken uit te sluiten.<br />
43 Denkbaar is dat een werkgever in geval van een arbeidsconflict weigert een werkgeversverklaring af te geven. Werkgevers<br />
zullen niet wettelijk verplicht worden hieraan mee te werken. Er wordt niet getreden in arbeidsconflicten. Wel zal - in de<br />
19
Als bewijsstukken <strong>voor</strong> beroepsbeoefenaren in loondienst komen in aanmerking:<br />
- de individuele arbeidsovereenkomst, waarin is opgenomen de hoeveelheid uren per week<br />
(waarbinnen werkzaamheden worden verricht die vallen binnen de deskundigheidsomschrijving van<br />
het betreffende beroep);<br />
- een kopie van een (recente) loonstrook;<br />
- een werkgeversverklaring 44 over het arbeidsverleden van de <strong>voor</strong>gaande vijf jaar binnen het<br />
desbetreffende beroepsgebied dan wel<br />
- een verklaring van het uitzendbureau omtrent het aantal uren dat iemand in de <strong>voor</strong>gaande vijf jaar<br />
een aanstelling heeft gehad binnen het desbetreffende beroepsgebied 45<br />
- bestaande brieven van werkgevers/instanties met nadere informatie over de duur van<br />
werkonderbrekingen in geval van ziekte of bijzonder verlof.<br />
Het is de verwachting dat in de praktijk software ontwikkelaars zullen komen met eenvoudig<br />
hanteerbare <strong>registratie</strong>systemen <strong>voor</strong> werkgevers (<strong>voor</strong> zover deze nog niet bestaan), waarin het<br />
aantal uren dat een beroepsbeoefenaar in de instelling heeft gewerkt makkelijk kan worden<br />
bijgehouden.<br />
3.9.2 Bewijsstukken vrijgevestigde beroepsbeoefenaren<br />
Iedere (vrijgevestigde) beroepsbeoefenaar heeft de plicht tot het voeren van een deugdelijke<br />
administratie en moet te allen tijde ook tegenover de Belastingdienst zijn inkomsten naar behoren<br />
kunnen aantonen. Het aanleveren van bewijs over inkomsten en daaruit gerelateerd de gewerkte<br />
uren, zou in veel gevallen geen grote, extra belasting hoeven op te leveren.<br />
Vrijgevestigde beroepsbeoefenaren zouden desgevraagd de volgende bewijsstukken moeten kunnen<br />
overleggen:<br />
- een accountantsverklaring waarin de accountant verklaart dat het aannemelijk is dat de<br />
beroepsbeoefenaar zoveel uren werkervaring heeft opgedaan. Dit kan de accountant afleiden uit de<br />
omzet en het gehanteerde uurtarief in de <strong>voor</strong>gaande vijf jaar en eventuele werkonderbrekingen 46 .<br />
Een zelfstandig gevestigde beroepsbeoefenaar moet bovendien de beschikking hebben over<br />
informatie waaruit blijkt hoeveel uren hij aan elke behandelde klant heeft gefactureerd.<br />
- de accountantsverklaring kan eventueel onderbouwd worden met een afschrift van de bladzijde uit<br />
de <strong>voor</strong>gaande vijf jaarverslagen van de winst- en verliesrekening waaruit de omzet uit die<br />
betreffende jaren blijkt. Dit moet in principe mogelijk zijn, aangezien er jaarlijks jaarverslagen (door<br />
een accountant) moeten worden gemaakt van de gevoerde praktijk waaruit de jaarlijkse omzet<br />
blijkt 47 .<br />
Eventueel kan de aanvraag nog aanvullend onderbouwd worden met:<br />
toelichting op de amvb - worden opgenomen dat redelijkerwijs van een werkgever verwacht mag worden dat deze meehelpt om<br />
een beroepsbeoefenaar tijdig aan de benodigde bescheiden <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong> te helpen.<br />
44 Het BIG-register zal hier<strong>voor</strong> een standaard formulier – digitaal te downloaden - kunnen opstellen dat door de werkgever – in<br />
principe eens per vijf jaar - ingevuld en ondertekend hoeft te worden. Wisselt de beroepsbeoefenaar van werkgever, dan is het<br />
de verantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaar om de benodigde informatie vast te leggen dan wel over te dragen aan de<br />
nieuwe werkgever, zodat de nieuwe werkgever in staat is een verklaring af te geven over de gehele <strong>voor</strong>gaande periode van<br />
vijf jaar.<br />
45 Indien een beroepsbeoefenaar meerdere arbeidscontracten (al dan niet via een uitzendbureau) heeft gehad, moet hij per<br />
werkgever een verklaring van de omvang van het verrichtte dienstverband bijvoegen met daarin opgenomen een verklaring van<br />
eventuele werkonderbrekingen.<br />
46 De ANT brengt onder de aandacht dat tandartsen niet op basis van een uurtarief worden beloond, maar op basis van het<br />
aantal verrichtingen. Ook moet de omzet van eventueel ingeschakelde hulpkrachten uit de omzet worden gehaald, om zo een<br />
reëel zicht te kunnen krijgen op de hoeveelheid werkuren van de tandarts.<br />
47 De ANT wijst erop dat beginnende tandartsen veelal niet zullen worden ondersteund door een accountant, maar de<br />
belastingaangiften zelf doen. Het bijhouden van een gedetailleerde urenadministratie door de tandarts zelf of door de praktijk<br />
waar hij tijdelijk als waarnemer werkzaam is, is een (te) grote last, aldus de ANT. In de praktijk is echter te verwachten dat<br />
hier<strong>voor</strong> software zal worden ontwikkeld die kan worden gekoppeld aan andere informatiesystemen, zodat de belasting<br />
hier<strong>voor</strong> geminimaliseerd kan worden.<br />
20
- een kopie van inschrijving in Kamer van Koophandel met omschrijving van de onderneming/praktijk.<br />
- bij (tijdelijke) waarneming in een andere praktijk een kopie van de schriftelijke<br />
waarnemingsovereenkomst (waaruit kan blijken <strong>voor</strong> hoeveel uren de waarneming is aangegaan)<br />
dan wel een verklaring van de verantwoordelijke van die praktijk over het aantal uren dat de<br />
beroepsbeoefenaar binnen die praktijk heeft gewerkt.<br />
Omdat de te overleggen accountantsverklaring slechts hoeft te worden overgelegd indien een<br />
beroepsbeoefenaar binnen de steekproef valt (dus niet standaard elke vijf jaar), zullen de kosten van<br />
het opstellen van de accountantsverklaring <strong>voor</strong> de zelfstandig gevestigde beroepsbeoefenaren<br />
beperkt kunnen blijven 48 .<br />
3.10 Inschrijvings- en bewijsproblemen<br />
Signaleren aflopen <strong>registratie</strong><br />
Het BIG-register zal de ingeschreven beroepsbeoefenaren tijdig 49 informeren dat de vijfjaars termijn<br />
<strong>voor</strong> inschrijving gaat aflopen, zodat zij op tijd in staat zijn hun aanvraag <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong> in te<br />
dienen.<br />
Ook de specialisten moeten worden geïnformeerd over de gevolgen van doorhaling van hun<br />
inschrijving in het specialistenregister <strong>voor</strong> hun inschrijving in het BIG-register. Aan het<br />
her<strong>registratie</strong>pakket, dat alle specialisten vier maanden <strong>voor</strong> de expiratiedatum van hun <strong>registratie</strong><br />
door de specialisten<strong>registratie</strong>commissie wordt toegezonden, zal een brief van het BIG-register<br />
worden toegevoegd met de mogelijke gevolgen van die doorhaling <strong>voor</strong> de inschrijving in het BIGregister.<br />
Scholing niet voltooid op expiratiedatum <strong>registratie</strong><br />
Het scholingsprogramma moet zijn voltooid <strong>voor</strong> de expiratiedatum van de <strong>registratie</strong>. Problemen<br />
rijzen als het scholingsprogramma dan nog niet is voltooid of langer duurt dan <strong>voor</strong>zien.<br />
Overwogen is de mogelijkheid van tijdelijke inschrijving of inschrijving onder <strong>voor</strong>waarden op te<br />
nemen. Hierdoor kan iemand in nader te bepalen gevallen (als betrokkene b.v. nagenoeg voldoet aan<br />
de werkervaringseis of de scholingseis) in de gelegenheid worden gesteld alsnog aan één van de<br />
<strong>voor</strong>waarden te voldoen. De inschrijving zou bij<strong>voor</strong>beeld tijdelijk met een half jaar kunnen worden<br />
verlengd. Binnen die periode moet betrokkene dan alsnog voldoen aan een van beide<br />
her<strong>registratie</strong><strong>criteria</strong>. Dit zou een mogelijke bron van beroepszaken tegen beslissingen om<br />
doorgehaald te worden kunnen inperken 50 .<br />
Echter, onduidelijk is wie de <strong>voor</strong>waarden moet opstellen en wie moet gaan toezien op de naleving<br />
van de <strong>voor</strong>waarden 51 . Een inschrijving onder <strong>voor</strong>waarden brengt ook rechtsonzekerheid met zich<br />
mee ten aanzien van de geldigheid van de inschrijving. Verder zal het leiden tot een toename van de<br />
administratieve lasten, hetgeen ongewenst is. Daarom zal inschrijving onder <strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong>alsnog<br />
niet in de wet opgenomen worden. Als niet voldaan is aan de <strong>voor</strong>waarden op de expiratiedatum volgt<br />
doorhaling uit het register en is de beroepsbeoefenaar niet meer geregistreerd. Op het moment dat hij<br />
48 Het is hierbij de keuze van de beroepsbeoefenaar of hij <strong>voor</strong>afgaande aan het indienen van zijn aanvraag om her<strong>registratie</strong><br />
de accountantsverklaring laat opstellen, zodat wanneer hij binnen de steekproef valt hij tijdig de verklaring in huis heeft, of dat<br />
hij de verklaring pas laat opstellen wanneer dat hem door het BIG-register wordt gevraagd. Hierbij zij opgemerkt dat wanneer<br />
iemand een eigen praktijk heeft waaruit hij zijn inkomen verdient, het aannemelijk is dat hij meer dan 8 uren per week in de<br />
praktijk werkt. De kans is dan klein(er) dat hij gericht zal worden gecontroleerd.<br />
49 De termijn hier<strong>voor</strong> moet nog worden vastgesteld; deze moet echter zodanig zijn dat een beroepsbeoefenaar die niet aan de<br />
werkervaringseis voldoet, in staat is door middel van het volgen van scholing alsnog zijn her<strong>registratie</strong> veilig te stellen. Het<br />
moet echter ook weer niet zodanig lang zijn dat de beroepsbeoefenaar de termijn weer vergeet.<br />
50 Geclausuleerde inschrijvingen zijn thans alleen <strong>voor</strong>behouden aan buitenlandse beroepsbeoefenaren, die qua<br />
deskundigheid en opleiding nagenoeg gelijkwaardig zijn aan de Nederlandse opleiding. Alléén deze mensen kunnen een<br />
clausule <strong>voor</strong>geschreven krijgen (bijv. supervisie <strong>voor</strong> een bepaalde periode). Dit is de geclausuleerde inschrijving ex artikel 41<br />
lid 3 Wet BIG.<br />
51 Indien het BIG register hier<strong>voor</strong> zou moeten gaan zorgdragen moet dit in de wet verankerd worden.<br />
21
het scholingsprogramma heeft afgerond, kan hij weer worden geregistreerd in het BIG-register en<br />
begint een nieuwe termijn van vijf jaar te lopen 52 .<br />
Niet tijdig doen van aanvraag<br />
Indien een beroepsbeoefenaar zich niet tijdig meldt <strong>voor</strong> het verlengen van zijn inschrijving in het<br />
register, kan zijn aanvraag niet tijdig in behandeling worden genomen. Hierdoor vindt automatisch<br />
doorhaling van zijn inschrijving plaats op het moment dat 5 jaar is verstreken na de meest recente<br />
datum genoemd in artikel 8, lid 2.<br />
Niet tijdig aanleveren bewijsstukken<br />
Indien iemand binnen de steekproef valt dat wel binnen een controle, zal het BIG-register hem<br />
verzoeken zijn aanvraag met nadere bewijsstukken te onderbouwen. Hij zal hiertoe een termijn<br />
krijgen van zes weken 53 . Na het verstrijken van deze termijn zal het BIG-register nog een rappel<br />
toesturen, met hierin duidelijk aangegeven wat de gevolgen zijn van het alsnog niet tijdig<br />
(bij<strong>voor</strong>beeld binnen twee weken) aanleveren van de benodigde stukken. Tijdens de behandeling van<br />
de aanvraag zal de doorhaling van de aantekening in het register nog achterwege blijven (artikel 8, lid<br />
4 Wet BIG).<br />
Indien daarna de gevraagde stukken nog niet zijn aangeleverd, zal de aanvraag niet in behandeling<br />
genomen kunnen worden wegens onvoldoende onderbouwing van de aanvraag 54 . Hierdoor zal de<br />
her<strong>registratie</strong>termijn van vijf jaar op het daar<strong>voor</strong> vaststaande moment verlopen (van rechtswege) met<br />
als gevolg doorhaling uit het register. Het is dus belangrijk dat beroepsbeoefenaren hun eigen<br />
verantwoordelijkheid ook nemen. Goede <strong>voor</strong>lichting hierover is belangrijk.<br />
Fraude met bewijsstukken<br />
Indien aantoonbaar gebleken is dat er gefraudeerd is met de bewijsstukken 55 zal het BIG-register de<br />
aanvraag om her<strong>registratie</strong> gemotiveerd afwijzen, waardoor geen her<strong>registratie</strong> zal kunnen<br />
plaatsvinden met alle daaraan verbonden rechtsgevolgen van dien. Deze afwijzing van de aanvraag<br />
is overigens een <strong>voor</strong> beroep vatbaar besluit ingevolge de algemene wet bestuursrecht.<br />
In het geval van gebleken fraude doet het BIG-register altijd aangifte, hetgeen <strong>voor</strong> de<br />
beroepsbeoefenaar kan leiden tot een strafblad.<br />
3.11 Werkervaring opgedaan in het buitenland<br />
Besluit<br />
Werkervaring opgedaan in het buitenland (zowel binnen als buiten de EER) telt mee in de ureneis bij<br />
de opgedane werkervaring. Aan iemand die in het buitenland heeft gewerkt worden dezelfde eisen<br />
gesteld als aan de mensen die in Nederland hun werkervaring hebben opgedaan.<br />
Indien het werkervaring betreft opgedaan buiten de EER, zal de aanvraag altijd direct moeten worden<br />
onderbouwd met nadere bewijsstukken inzake de omvang, duur en aard van de verrichte<br />
werkzaamheden.<br />
Buitenslands gediplomeerden<br />
52<br />
Artikel 8, vijfde lid, <strong>voor</strong>ziet hierin: als een verzoek om inschrijving na een aanvankelijke doorhaling (en dus ook een eerdere<br />
inschrijving) wordt ingediend, wordt dit geweigerd indien de aanvrager in de periode die <strong>voor</strong>afgaat aan zijn aanvraag tot<br />
inschrijving, niet heeft voldaan aan de werkervarings- of de scholingseis. Heeft hij hieraan wel voldaan, dan kan zijn verzoek<br />
dus niet worden geweigerd en wordt hij ingeschreven.<br />
53<br />
De werkgeversorganisaties vinden deze termijn voldoende lang om te kunnen voldoen aan de vraag om het afgeven van<br />
een werkgeversverklaring.<br />
54<br />
Het argument dat een werkgever niet wil meewerken aan het afgeven van een werkgeversverklaring als gevolg van een<br />
arbeidsconflict zal daaraan niet afdoen. Het blijft de verantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaar om zijn aanvraag –<br />
desnoods met andere stukken – te onderbouwen.<br />
55<br />
Doordat digitale bestanden in de toekomst steeds meer met elkaar gekoppeld kunnen worden kan dit aangetoond worden.<br />
22
Op buitenslands gediplomeerden zijn de regels van her<strong>registratie</strong> in gelijke mate als op binnenslands<br />
gediplomeerden van toepassing. Artikel 8 tweede lid verwijst naar:<br />
- de datum waarop de ingeschrevene een bij of krachtens hoofdstuk III of VI aangewezen<br />
getuigschrift heeft verkregen;<br />
- een verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid onder b BIG (verklaring van<br />
vakbekwaamheid);<br />
- een EG verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid onder c BIG (aangewezen EG diploma’s<br />
worden automatisch erkend binnen Europa): als een diploma van een in het buitenland<br />
gediplomeerde beroepsbeoefenaar <strong>voor</strong>komt op de lijst van aangewezen diploma’s, wordt het<br />
diploma erkend en vindt hiermee de eerste <strong>registratie</strong> in het BIG register plaats.<br />
Onderscheid moet worden gemaakt tussen gediplomeerden binnen de EER 56 en buiten de EER.<br />
3.11.1 Gediplomeerden van binnen de EER<br />
Op mensen van binnen de EER is de Europese Richtlijn erkenning beroepskwalificaties 57 van<br />
toepassing. De richtlijn stelt de regels vast volgens welke de ontvangende lidstaat, de in een andere<br />
lidstaat of andere lidstaten verworven beroepskwalificaties, erkent <strong>voor</strong> de toegang tot en de<br />
uitoefening van dit beroep. Erkenning van de beroepskwalificaties door de ontvangende lidstaat geeft<br />
de begunstigde in deze lidstaat toegang tot hetzelfde beroep als dat waar<strong>voor</strong> hij in de lidstaat van<br />
oorsprong de kwalificaties bezit en stelt hem in staat dit beroep uit te oefenen onder dezelfde<br />
<strong>voor</strong>waarden als die welke <strong>voor</strong> eigen onderdanen gelden.<br />
Onderdanen van lidstaten van de EER en Zwitserland kunnen zich in het BIG-register laten<br />
registreren indien zij een verklaring van geen bezwaar hebben gekregen, dan wel indien aan hen een<br />
EG-verklaring is afgegeven 58 . Artikel 8 lid 5 BIG is van overeenkomstige toepassing op de<br />
(buitenlands) gediplomeerden die een aangewezen getuigschrift bezitten of een verklaring dan wel<br />
een EG-verklaring bezitten. Dit betekent dat, indien een EER onderdaan eenmaal is geregistreerd in<br />
het BIG-register, hij vijf jaar later 59 moet voldoen aan de <strong>voor</strong>waarden die artikel 8 BIG stelt <strong>voor</strong> haar<br />
eigen ingezetenen.<br />
Ook EER onderdanen die zich <strong>voor</strong> het eerst in Nederland laten registreren en die langer dan 5 jaar<br />
geleden hun aangewezen diploma hebben behaald, moeten (net als Nederlands gediplomeerden die<br />
zich <strong>voor</strong> het eerst laten registreren en die langer dan 5 jaar geleden hun diploma hebben behaald) bij<br />
de eerste <strong>registratie</strong> in het BIG-register aantonen dat zij (in de vijf aan de inschrijving <strong>voor</strong>afgaande<br />
jaren) hebben voldaan aan de eisen <strong>voor</strong> periodieke <strong>registratie</strong>.<br />
3.11.2 Gediplomeerden van buiten de EER<br />
Op mensen van buiten de Europese Unie is (ook) het Besluit Buitenlands gediplomeerden<br />
Volksgezondheid van toepassing 60 . De Commissie adviseert de Minister of de aanvrager een proeve<br />
van bekwaamheid moet afleggen of een aanpassingsstage moet doorlopen. De Commissie kan<br />
bepalen dat de buitenslands gediplomeerde die beschikt over een getuigschrift dat is afgegeven door<br />
de autoriteit van een staat die is gelegen buiten het EER-gebied, ook een kennis- en<br />
vaardighedentoets dient af te leggen 61 . Zodra de buitenslands gediplomeerde aan de gestelde eisen<br />
heeft voldaan, kan hij zich in het BIG-register inschrijven.<br />
56<br />
De EER bestaat uit de vijfentwintig Europese landen van de EU en de drie EER landen (IJsland, Noorwegen en<br />
Liechtenstein).<br />
57<br />
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties,<br />
2005/36 EG.<br />
58<br />
Af te geven door de Commissie Buitenslands gediplomeerden.<br />
59<br />
De periode <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong> vangt aan op het moment dat hij de EG-verklaring heeft verkregen.<br />
60 Besluit van 12 mei 1995, Stb. 1996, 69.<br />
61 Aldus het nieuwe artikel 3a bij de wijziging van het besluit maart 2006.<br />
23
3.11.3 Werkervaring opgedaan buiten de EER<br />
Het kan zijn dat iemand die in het BIG-register staat geregistreerd enige tijd in het buitenland gaat<br />
werken. Werkervaring die hij tijdens zijn her<strong>registratie</strong>periode in een EER land heeft opgedaan, telt<br />
gewoon mee (bij<strong>voor</strong>beeld werken als verpleegkundige in Frankrijk). Daarop moeten dan dezelfde<br />
regels met betrekking tot bewijslast gelden als ten aanzien van werkervaring opgedaan in Nederland.<br />
Werkervaring opgedaan in een land van buiten de EER telt in principe ook mee. De vraag doet zich<br />
echter <strong>voor</strong> hoe gegarandeerd kan worden dat iemand in voldoende mate volgens de in Nederland<br />
geldende professionele standaard daar relevante werkervaring heeft opgedaan. Het niveau van de<br />
beroepsuitoefening kan immers in landen van buiten de EER wezenlijk verschillen met het niveau in<br />
Nederland.<br />
Er zal in elk geval standaard in het formulier “eigen verklaring” een vraag worden opgenomen of de<br />
werkervaring is opgedaan binnen of buiten de EER. Als de werkervaring buiten de EER is opgedaan,<br />
zal direct bij de aanvraag door de beroepsbeoefenaar meer informatie moeten worden gegeven over<br />
de omvang, duur en aard van de verrichte werkzaamheden. Hij zal hiertoe direct de benodigde<br />
bewijsstukken moeten bijvoegen. Dit is dus niet afhankelijk van de kans dat hij binnen de steekproef<br />
valt. In zoverre is dit een uitzondering op de hoofdregel dat een eigen verklaring volstaat.<br />
Het valt te overwegen de Commissie Buitenlands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) te laten<br />
oordelen over de vraag of de in het buitenland opgedane werkervaring al dan niet mag/kan meetellen<br />
<strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong> in een artikel 3 beroep. Dit moet nog verder <strong>voor</strong> de praktijk worden uitgewerkt.<br />
24
4 DE GELIJKSTELLINGSBEPALING<br />
4.1 Algemeen<br />
Ingeschrevenen in het BIG-register die niet in voldoende mate werkzaam zijn geweest in het beroep<br />
waar<strong>voor</strong> ze zijn opgeleid en die geen - <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong> relevante - scholing hebben gevolgd,<br />
kunnen niet geherregistreerd worden. Van deze regel kan worden afgeweken indien sprake is van<br />
gelijkstelling van werkzaamheden. Ingeschrevenen die niet (meer) op het desbetreffende terrein van<br />
de individuele gezondheidszorg werkzaam zijn kunnen dan toch in het BIG-register ingeschreven<br />
blijven staan.<br />
In artikel 8, zesde lid, onder b staat dat onze minister al dan niet op het gebied van de individuele<br />
gezondheidszorg liggende werkzaamheden kan aanwijzen die <strong>voor</strong> de toepassing van dit artikel<br />
worden gelijkgesteld met werkzaamheden op het desbetreffende gebied der beroepsuitoefening. De<br />
vraag dient te worden beantwoord welke werkzaamheden onder de reikwijdte van de<br />
gelijkstellingsbepaling moeten komen te vallen.<br />
De beroepsorganisaties hebben aanvankelijk veel verschillende soorten werkzaamheden <strong>voor</strong>gesteld<br />
om <strong>voor</strong> gelijkstelling in aanmerking te komen. Genoemd is het werk van docenten,<br />
(wetenschappelijk) onderzoekers, leidinggevende functies in een zorginstelling (manager/directeur),<br />
organisatorische functies bij de overheid of bij kruisverenigingen, inspecteurs <strong>voor</strong> de<br />
volksgezondheid, ambtenaren op een ministerie, beleidsmedewerkers binnen de beroepsgroepen,<br />
personen in leidinggevende functies binnen de beroepsgroep en adviserende functionarissen. VWS is<br />
echter van mening dat slechts een beperkt aantal werkzaamheden in aanmerking komt <strong>voor</strong><br />
gelijkstelling. Voormalige beroepsbeoefenaren die zich naar derden met hun beroepstitel willen<br />
profileren, terwijl zij niet meer voldoende werkzaam zijn binnen het desbetreffende beroepsgebied,<br />
staat het immers altijd vrij hun beroepstitel te behouden door het volgen van scholing.<br />
Indien in de wet BIG de mogelijkheid wordt opgenomen van het voeren van de titel met de toevoeging<br />
“niet praktiserend” <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>malige beroepsbeoefenaren die uit het register zijn geschrapt 62 , komt de<br />
in het veld gevoelde noodzaak van het gelijkstellen van vele soorten werkzaamheden in een ander<br />
daglicht te staan. Dit maakt het belangrijk om zeer kritisch om te gaan met het gelijkstellen van<br />
werkzaamheden. De veronderstelling is immers dat door het verrichten van de gelijkgestelde<br />
werkzaamheden iemand de competenties blijft bezitten die nodig zijn <strong>voor</strong> het uitoefenen van het<br />
basisberoep zonder dat daar<strong>voor</strong> aanvullende scholing nodig is. Het gevolg is dat het verrichten van<br />
de gelijkgestelde werkzaamheden recht geeft op het voeren van de wettelijk beschermde titel met alle<br />
daarbij behorende rechten en plichten (toepasselijkheid tuchtrecht).<br />
4.2 Gelijkgestelde werkzaamheden<br />
Er kunnen functies zijn waarbij het noodzakelijk is om op de hoogte te blijven van de recente<br />
ontwikkelingen binnen het desbetreffende gebied der beroepsuitoefening, zonder dat men op dat<br />
gebied ook daadwerkelijk werkzaam is. Het op de hoogte moeten blijven vormt dan een onderdeel<br />
van (de functieomschrijving van) die functie. Indien dit het geval is, zal de werkgever dan wel de<br />
functionaris er ook verantwoordelijk <strong>voor</strong> zijn dat hiertoe voldoende mogelijkheden worden geboden.<br />
Door in die functie te werken en zo voldoende functiegebonden werkervaring of scholing op te doen,<br />
kan ervan worden uitgegaan dat de functionaris op de hoogte blijft van de recente ontwikkelingen op<br />
het desbetreffende beroepsgebied.<br />
Het is niet aangewezen deze functionarissen te verplichten via scholing hun her<strong>registratie</strong> te<br />
behouden, omdat zij uit hoofde van de functie al op de hoogte moeten blijven van de ontwikkelingen<br />
62 Hierover wordt overleg gevoerd tussen de Minister van VWS en de Eerste Kamer. De uitkomst van dit overleg was ten tijde<br />
van het opstellen van deze beleidsnotitie nog niet duidelijk.<br />
25
innen het beroepsgebied. Zolang de functionaris dus in die functie (voldoende) werkt, kan hij zich op<br />
grond van zijn werkervaring (ook al is deze niet opgedaan binnen de individuele gezondheidszorg)<br />
laten herregistreren. Deze functionarissen hoeven zich dus niet te scholen om in het register te<br />
kunnen blijven: het vereiste van scholing zou immers dubbelop zijn.<br />
Om <strong>voor</strong> gelijkstelling in aanmerking te kunnen komen moeten de werkzaamheden dan ook voldoen<br />
aan het volgende criterium 63 :<br />
Besluit<br />
Werkzaamheden kunnen worden gelijkgesteld indien het op de hoogte blijven van de recente<br />
ontwikkelingen binnen het desbetreffende beroepsgebied een onlosmakelijk onderdeel vormt van (de<br />
functieomschrijving van) de functie, zonder dat men op dat beroepsgebied ook daadwerkelijk<br />
werkzaam is. Iemand blijft dan uit hoofde van de uitoefening van zijn functie automatisch op de<br />
hoogte van de ontwikkelingen binnen het beroepsgebied. Aparte scholing is dan overbodig 64 .<br />
Werkzaamheden die kunnen worden gelijkgesteld kunnen al dan niet op het gebied van de<br />
individuele gezondheidszorg liggen 65 :<br />
• werkzaamheden op het gebied van de individuele gezondheidszorg:<br />
mensen die wel in de individuele gezondheidszorg werkzaam zijn, doch die geen<br />
werkervaring opdoen op het desbetreffende gebied van de beroepsuitoefening waar<strong>voor</strong> ze in<br />
het BIG-register staan ingeschreven;<br />
• werkzaamheden die niet liggen op het gebied van de individuele gezondheidszorg: mensen<br />
die niet voldoen aan de werkervaringseis en waar<strong>voor</strong> de scholingseis niet relevant is, omdat<br />
zij een functie vervullen waarbij het op de hoogte blijven van actuele ontwikkelingen “gelijk<br />
staat” aan hetgeen met scholing wordt beoogd. Bovendien moet het voeren van de titel<br />
logisch passen bij de functie, bij<strong>voor</strong>beeld 66 :<br />
- Praktijkdocenten die binnen een gezondheidszorginstelling lesgeven in het “centrale<br />
vak” en/of in specialismen/differentiaties van de artikel 3 beroepen;<br />
- Inspecteurs werkzaam bij de Inspectie <strong>voor</strong> de Gezondheidszorg;<br />
63 Aanvankelijk is nog gedacht een ander criterium te gebruiken, nl. of er een noodzaak bestaat dat het tuchtrecht op de<br />
werkzaamheden van de betrokkene van toepassing moet blijven. Indien dat zo zou zijn, zou de functie kunnen worden<br />
gelijkgesteld. Hierdoor zou bereikt worden dat bepaalde functionarissen onder het bereik van het tuchtrecht zouden blijven<br />
vallen. Voor de invulling van de gelijkstellingsbepaling zal het niet als apart criterium worden gebruikt, omdat het een<br />
onvoldoende objectiveerbaar criterium bleek te zijn.<br />
64 De werknemersorganisaties wilden als criterium hanteren is of er voldoende contact is geweest met de werkvloer dan wel of<br />
er voldoende in de praktijk is gewerkt. De docent die in een onderwijsinstelling les geeft zou bij<strong>voor</strong>beeld te ver van de praktijk<br />
af staan. Door andere partijen is erop gewezen dat het gekozen criterium <strong>voor</strong>bij gaat aan het belang van praktische<br />
werkervaring (‘vingervlugheid’) als essentieel bestanddeel van de deskundigheid. Zij zijn dan ook <strong>voor</strong>stander van een<br />
beperkte toepassing van de gelijkstellingsbepaling. Deze zou alleen gebruikt mogen worden <strong>voor</strong> die werkzaamheden waarbij<br />
de gelijkgestelde, na het beëindigen van de gelijkgestelde werkzaamheden, weer direct als praktiserend beroepsbeoefenaar<br />
aan de slag kan gaan, zonder daarbij eerst weer allerlei (praktische) scholing te moeten volgen. Het is echter belangrijk om bij<br />
de beoordeling of werkzaamheden al dan niet <strong>voor</strong> gelijkstelling in aanmerking te komen in de gaten te houden dat niet<br />
vergeleken moet worden met mensen die gewerkt hebben, maar met mensen die onvoldoende werkervaring hebben en dus<br />
scholing moeten volgen. Ook van deze mensen zou gesteld kunnen worden dat zij voldoende vingervlugheid missen,<br />
aangezien zij niet voldoende praktische werkervaring hebben opgedaan. Voldoende vingervlugheid wordt door de wet echter<br />
niet als eis gesteld. Op basis van de scholing kan iedereen zijn her<strong>registratie</strong> veilig stellen. Dit neemt niet weg dat een<br />
belangrijk onderdeel van de scholing wel gericht zal zijn op het (weer) verkrijgen van praktische vaardigheden.<br />
65 Of wetenschappelijk onderzoekers op het gebied van het betreffende basisberoep kunnen worden gelijkgesteld is nog niet<br />
duidelijk. Dit is afhankelijk van het antwoord op de vraag welk soort onderzoek (klinisch onderzoek of bij<strong>voor</strong>beeld<br />
patiëntgebonden onderzoek?) kan worden aangemerkt als voldoende garantie biedend <strong>voor</strong> het op de hoogte blijven van de<br />
ontwikkelingen binnen het beroepsgebied. Indien het onderzoek hiertoe niet voldoende garantie biedt, zou het verdedigbaar<br />
zijn hen onder de normale regels van artikel 8 te laten vallen en van hen te verlangen dat zij alleen op basis van scholing hun<br />
<strong>registratie</strong> kunnen behouden. Omdat wetenschappelijk onderzoekers alleen spelen bij de beroepen uit de tweede tranche, zal<br />
VWS besluitvorming hierover aanhouden.<br />
66 Deze opsomming van mogelijk gelijk te stellen werkzaamheden is niet limitatief.<br />
26
Zodra beroepsorganisaties, werkgevers- en werknemersorganisaties gezamenlijk hebben besloten<br />
welke werkzaamheden <strong>voor</strong> gelijkstelling in aanmerking zouden moeten komen, kunnen zij bij VWS<br />
gezamenlijk een nader onderbouwd verzoek tot gelijkstelling van die werkzaamheden indienen,<br />
daarbij rekening houdend met de kaders zoals omschreven in deze notitie.<br />
Het is aan de minister om de lijst met gelijkgestelde werkzaamheden samen te stellen dan wel indien<br />
nodig in de toekomst te wijzigen/uit te breiden. Dit gebeurt in een ministeriele regeling, waardoor<br />
wijzigingen/aanvullingen door de minister binnen korte tijd kunnen worden aangebracht.<br />
4.3 Geen gelijkstelling<br />
Besluit<br />
Indien het bij bepaalde functies gewenst is dat de functionaris op de hoogte moet blijven van het<br />
vakgebied, doch dit niet automatisch <strong>voor</strong>tvloeit uit de uitoefening van de functie, noch een<br />
onderdeel uitmaakt van de functie-eisen, kunnen diens werkzaamheden niet worden gelijkgesteld.<br />
De functionaris valt gewoon onder de regels van artikel 8: hij zal zich dan moeten scholen wil hij zijn<br />
titel behouden. Schoolt hij niet, dan verliest hij zijn titel.<br />
Er zijn functies waarbij het niet vanzelfsprekend is dat een functionaris op de hoogte blijft van de<br />
ontwikkelingen binnen het beroepsgebied. In deze functies is het weliswaar prettig, doch geen<br />
<strong>voor</strong>waarde dat de persoon zijn titel blijft hanteren. Het kan wel zeer wenselijk zijn dat betrokkene<br />
door het gebruik van de titel aan derden kan aantonen inhoudelijk deskundig te zijn op het gebied van<br />
de desbetreffende beroepsuitoefening, maar de werkzaamheden kunnen ook worden uitgeoefend<br />
zonder noodzakelijkerwijs op de hoogte te hoeven blijven van de ontwikkelingen binnen het<br />
deskundigheidsgebied.<br />
Omdat de werkzaamheden niet vallen binnen de omschrijving van het werkzaam zijn binnen het<br />
desbetreffende gebied der beroepsuitoefening kunnen de verrichte werkzaamheden niet meetellen<br />
<strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong>. Deze mensen zullen hun <strong>registratie</strong> in het BIG-register als beroepsbeoefenaar<br />
verliezen, tenzij zij zelf bereid zijn scholing te volgen om zo hun <strong>registratie</strong> te behouden. Door het<br />
volgen van scholing kunnen zij er altijd zelf <strong>voor</strong> kiezen hun titel te behouden.<br />
Als <strong>voor</strong>beeld dient de directeur patiëntenzorg in een zorginstelling 67 . Zorginstellingen kunnen <strong>voor</strong> de<br />
invulling van bepaalde functies de eis stellen dat iemand (bij<strong>voor</strong>beeld) “arts” moet zijn. Daarbij is van<br />
belang te onderscheiden of deze eis wordt gesteld omdat:<br />
1. iemand een bepaalde <strong>voor</strong>opleiding moet hebben gehad (opleiding tot arts) om in de functie<br />
zich naar derden als zodanig te kunnen profileren (de titel is gewenst). In dit geval hoeft het<br />
niet per definitie zo te zijn dat hij uit hoofde van de functie van directeur patiëntenzorg<br />
automatisch op de hoogte blijft van de ontwikkelingen binnen het beroepsgebied van arts. Wil<br />
hij in de functie zijn titel behouden dan valt hij onder de reguliere regels van artikel 8 68 . Hij kan<br />
dus zijn titel niet behouden op basis van werkervaring in deze functie. Wil hij zijn titel<br />
behouden, dus zal hij zich moeten scholen 69 .<br />
2. iemand over de bekwaamheid moet beschikken die samenhangt met dat beroep om de<br />
functie naar behoren te kunnen uitoefenen (de titel is noodzakelijk). In dit geval zouden de<br />
werkzaamheden wel kunnen worden gelijkgesteld, namelijk indien het op de hoogte blijven<br />
van de recente ontwikkelingen binnen het desbetreffende beroepsgebied een onlosmakelijk<br />
67 Dit <strong>voor</strong>beeld is ook van toepassing op de industrie-apothekers: het hangt af van de functie of iemand de titel “apotheker” wil<br />
dan wel moet hanteren om aan te geven dat hij heeft voldaan aan de opleidingseis tot apotheker of dat hij bekwaam moet zijn<br />
als apotheker om zijn functie te kunnen uitoefenen.<br />
68 Indien iemand door het volgen van scholing er<strong>voor</strong> kiest om zijn titel te behouden is het gevolg dat het tuchtrecht op hem van<br />
toepassing blijft, ook in zijn functie van directeur patiëntenzorg. Het is aan het tuchtcollege om te beoordelen of de klacht al dan<br />
niet ontvankelijk is, mede in het licht van de (toekomstige) uitleg van de wetgever over het bereik van de tweede tuchtnorm.<br />
69 Naast het natuurlijk altijd mogen gebruiken van de opleidingstitel (bachelor of master of science (<strong>voor</strong>heen drs).<br />
27
onderdeel van de functie uitmaakt. Dit moet dan bij<strong>voor</strong>beeld blijken uit (de<br />
functieomschrijving van) de functie: scholing zou overbodig zijn, aangezien hij al uit hoofde<br />
van de uitoefening van de functie voldoende “bijblijft” in zijn vakgebied.<br />
Het is niet aannemelijk dat een directeur patiëntenzorg nog de bekwaamheid van een praktiserend<br />
arts moet bezitten; wel zal het gewenst zijn dat hij zich met de titel arts naar derden kan profileren. Dit<br />
kan, indien hij gebruik maakt van de mogelijkheid tot scholing.<br />
Op basis van bovengenoemd uitgangspunt komen de volgende werkzaamheden niet <strong>voor</strong><br />
gelijkstelling in aanmerking 70 :<br />
- Beleids-, management- en organisatorische werkzaamheden verricht door directeuren of<br />
stafmedewerkers bij ministeries, de Inspectie <strong>voor</strong> de Gezondheidszorg, beroepsorganisaties,<br />
wetenschappelijke verenigingen of bestuursorganen, die betrokken zijn bij advisering over de<br />
inhoud van het beroep, zowel binnen als buiten instellingen <strong>voor</strong> de gezondheidszorg;<br />
- Directeuren patiëntenzorg, staffunctionarissen zorg binnen het ziekenhuis, Leden Raden van<br />
Bestuur/Raden van Toezicht binnen zorginstellingen, etc.<br />
- Docenten die theorieles geven over een artikel 3 beroep binnen een onderwijsinstelling, niet<br />
zijnde een instelling <strong>voor</strong> gezondheidszorg;<br />
Het is aan de zorginstellingen, beroepsverenigingen, wetenschappelijke verenigingen of<br />
bestuursorganen om te beslissen of een beleids-, management- of organisatorische functie kan<br />
worden vervuld door iemand die <strong>voor</strong>heen de hoedanigheid en de titel van een artikel 3 beroep heeft<br />
gehad, maar die nu op zich geen arts, verpleegkundige of verloskundige meer hoeft te zijn om de<br />
functie goed te kunnen uitoefenen of dat de functie moet worden vervuld door iemand die nog steeds<br />
de vaardigheden van dit beroep moet bezitten.<br />
4.4 Gevolgen gelijkstelling<br />
Indien iemand via de gelijkstellingsbepaling onder de werking van artikel 8 wordt gebracht houdt dit in<br />
dat hij zijn titel kan blijven voeren, het tuchtrecht op hem van toepassing blijft en dat hij zich elke vijf<br />
jaar bij het BIG-register opnieuw moet registreren 71 op basis van voldoende werkervaring opgedaan<br />
binnen de gelijkgestelde functie.<br />
Stoppen met werken in een gelijkgestelde functie<br />
Indien iemand stopt met het verrichten van de gelijkgestelde werkzaamheden 72 , dan wel indien<br />
iemand te weinig uren werkervaring heeft opgedaan in die gelijkgestelde functie, dan zal zijn<br />
inschrijving in het BIG-register op het moment van de eerstvolgende her<strong>registratie</strong> worden<br />
doorgehaald. Hij kan pas weer in het BIG-register worden geregistreerd, indien hij op basis van artikel<br />
8, (nieuw) zesde lid 73 , voldoet aan de vereisten van voldoende werkervaring of scholing. Tijdens die<br />
scholing kan hij zijn praktische vaardigheden weer op peil brengen.<br />
Afstemming met specialistenregelingen<br />
70 Of consultants werkzaam binnen beroepsorganisaties die andere beroepsbeoefenaren adviseren over beroepsinhoudelijke<br />
aspecten of medische zorgverlening al dan niet zullen worden gelijkgesteld, zal aan de orde komen bij de besluitvorming in de<br />
tweede tranche. Genoemd zijn apothekers werkzaam binnen de KNMP die een telefonische helpdesk voeren om apothekers te<br />
adviseren (en die dus niet zelf in een apotheek werken), maar die wel uit hoofde van hun werk hun vakkennis op peil moeten<br />
houden. De KNMP vraagt ook aandacht <strong>voor</strong> apothekers werkzaam bij het College ter beoordeling van Geneesmiddelen,<br />
nationale en internationale overheidsinstellingen, ZBO’s, adviescolleges, universiteiten als onderzoeker of docent, bij<br />
koepelorganisaties, bij de farmaceutische industrie, bij laboratoria, bij bepaalde non profit instellingen en bij zorgverzekeraars.<br />
71 Tenzij er sprake is van her<strong>registratie</strong> op grond van gelijkstelling van werkzaamheden in een specialistenregister. Hij hoeft<br />
zich pas te herregistreren in het basisregister als hij is doorgehaald in het specialistenregister.<br />
72 De werkonderbreking duurt bij<strong>voor</strong>beeld langer dan 2 jaar <strong>voor</strong> het eerstvolgende her<strong>registratie</strong>moment.<br />
73 Het oorspronkelijke vijfde lid van artikel 8.<br />
28
De regelingen van de specialisten <strong>registratie</strong>commissies op grond van artikel 15 Wet BIG inzake de<br />
gelijkgestelde werkzaamheden zijn ruimer ingevuld dan zoals thans <strong>voor</strong> artikel 8 door VWS wordt<br />
<strong>voor</strong>gesteld. In die regelingen kunnen specialisten die niet meer als zodanig werkzaam zijn, maar<br />
<strong>voor</strong> wie de titel van belang is, op grond van gelijkgestelde werkzaamheden als specialist<br />
geregistreerd blijven. Het gaat hierbij onder meer om artsen die geen taken op het gebied van de<br />
individuele gezondheidszorg verrichten, zoals bij<strong>voor</strong>beeld hoogleraren en stafleden bij universiteiten.<br />
Ook kunnen specialisten die werkzaam zijn in het management-, beleids- of staffuncties op het<br />
gebied van het betreffende specialisme of in een zorgsector, waarbinnen zij werkzaam zijn, op basis<br />
van hun eigen specialistenregeling op deze manier <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong> in aanmerking kunnen<br />
komen 74 .<br />
Op zich hoeft het van elkaar afwijkende systeem niet direct een probleem te zijn: zolang iemand als<br />
specialist is geregistreerd (dus ook op basis van de daar gestelde regels <strong>voor</strong> gelijkstelling), is hij <strong>voor</strong><br />
periodieke <strong>registratie</strong> op basis van artikel 8 vrijgesteld. Als iemand echter stopt met werken in de<br />
gelijkgestelde functie, zal hij uit het specialistenregister worden doorgehaald. Wil hij zijn basis<br />
<strong>registratie</strong> in het BIG-register op dat moment <strong>voor</strong> de volgende vijf jaar kunnen behouden, dan zal hij<br />
over de <strong>voor</strong>gaande vijf jaar wel worden getoetst aan de eisen van artikel 8. Omdat VWS deze<br />
werkzaamheden niet heeft gelijkgesteld, zullen zij hun BIG-<strong>registratie</strong> alleen kunnen behouden indien<br />
zij in de <strong>voor</strong>gaande vijf jaar wel aan werkervaringseis of de scholingseis van artikel 8 hebben<br />
voldaan.<br />
Het verdient overigens sterk de <strong>voor</strong>keur om de regelingen inzake de gelijkgestelde werkzaamheden<br />
op basis van artikel 8 en artikel 15 op termijn zoveel mogelijk naar elkaar toe te laten groeien. Het is<br />
hierbij niet gezegd dat de regeling van de gelijkgestelde werkzaamheden <strong>voor</strong> specialisten als<br />
<strong>voor</strong>beeld zal moeten dienen: deze wijkt in belangrijke mate af van de uitgangspunten zoals in deze<br />
notitie zijn geformuleerd <strong>voor</strong> het kunnen gelijkstellen van werkzaamheden.<br />
Gezondheidszorgpsychologen<br />
De NVO en de NIP adviseren de gelijkstellingsbepaling dusdanig te formuleren dat de gelijknamige<br />
regeling die gold <strong>voor</strong> de overgangsregeling gezondheidszorgpsychologen (ROG) daarin is<br />
verdisconteerd. Afwijking van de destijds gehanteerde kaders <strong>voor</strong> toelating tot het register van<br />
gezondheidspsychologen via de overgangsregeling zal onvermijdelijk tot gevolg hebben dat een deel<br />
van de thans geregistreerde gezondheidspsychologen bij <strong>voor</strong>tzetting van hun toen gehonoreerde<br />
gelijkgestelde werkzaamheden niet meer <strong>voor</strong> verlenging van opname in het register in aanmerking<br />
kan komen. Dit zou leiden tot meten met twee maten en is gezien het in geding zijnde<br />
maatschappelijk belang <strong>voor</strong> de betreffende personen <strong>voor</strong> NVO en NIP niet acceptabel. Hierop zal<br />
VWS in een later stadium terugkomen.<br />
74 Bij de gelijkstellingsbepaling van de meeste specialistenregelingen geldt dat de specialistentitel een functievereiste moet zijn<br />
<strong>voor</strong> de gelijkgestelde functie. Van belang hierbij is dat de gelijkgestelde werkzaamheden ten dienste moeten staan van het<br />
betreffende specialisme.<br />
29
5 DE SCHOLINGSEIS<br />
Geregistreerden die op basis van scholing zich willen laten herregistreren hebben in de regel<br />
onvoldoende werkervaring in het desbetreffende beroep opgedaan. Zij moeten door scholing dus<br />
weer de noodzakelijke competenties opdoen, zodat gegarandeerd kan worden dat zij in staat zijn<br />
zorgvuldig en deskundig met patiënten te kunnen werken.<br />
Scholing in het kader van her<strong>registratie</strong> moet daarbij onderscheiden worden van bij- en nascholing in<br />
het kader van deskundigheidsbevordering. Deskundigheidsbevordering is juist gericht op “werkenden”<br />
en is iets dat aan de beroepsorganisaties wordt overgelaten in het kader van hun kwaliteitsbeleid. Het<br />
moet worden gezien als iets extra’s bovenop de basiscompetenties die van iemand minimaal<br />
verwacht mogen worden. Deskundigheidsbevordering vormt dan ook geen onderdeel van de scholing<br />
die vereist is bij periodieke <strong>registratie</strong> indien iemand onvoldoende werkervaring heeft opgedaan.<br />
5.1 Minimumnorm<br />
Uit de adviezen van de beroepsorganisaties is gebleken dat de invoering van de her<strong>registratie</strong> door<br />
hen wordt gezien als een kwaliteitsinstrument. Ook door beroepsbeoefenaren worden <strong>registratie</strong> en<br />
de daarop volgende her<strong>registratie</strong> in het BIG-register van essentieel belang geacht om de kwaliteit<br />
van de beroepsuitoefening te waarborgen 75 .<br />
Het begrip “kwaliteit” moet in het kader van her<strong>registratie</strong> echter wel gelezen worden als een<br />
minimumnorm waaraan beroepsbeoefenaren tenminste moeten voldoen om hun BIG-<strong>registratie</strong> te<br />
kunnen behouden. De invoering van de her<strong>registratie</strong> is niet bedoeld om hoge kwaliteitseisen te<br />
stellen aan de in het BIG-register geregistreerde beroepsbeoefenaren. Het bewaken van de kwaliteit<br />
van de beroepsuitoefening door beroepsbeoefenaren is de verantwoordelijkheid van de<br />
representatieve beroepsorganisaties zelf 76 . Zij kunnen hier<strong>voor</strong> een eigen (privaatrechtelijk)<br />
kwaliteitsregister opstellen en bijhouden. Dit is zo afgesproken tijdens de Leidschendamconferenties,<br />
waarbij een verantwoordelijkheidsverdeling is gemaakt tussen verzekeraars, beroepsorganisaties en<br />
de overheid. De overheid <strong>voor</strong>ziet met de invoering van de her<strong>registratie</strong> dus in een “minimumnorm”.<br />
Er zal dan ook gestart worden met het invoeren van een systeem van her<strong>registratie</strong> waarbij wordt<br />
uitgegaan van de minimumnorm “dat de deskundigheid van de BIG-geregistreerden tenminste is<br />
gelegen op het niveau van de initiële opleiding”. Deze ondernorm garandeert het minimale<br />
basisniveau dat van een BIG geregistreerde beroepsbeoefenaar verlangd mag worden. Een ieder die<br />
niet aan deze norm voldoet wordt uit het BIG-register geschrapt. Deze minimumnorm kan behaald<br />
worden door het opdoen van werkervaring dan wel door het volgen van scholing.<br />
5.2 Niveau van de scholing<br />
Besluit<br />
Om <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong> op basis van scholing in aanmerking te komen moet de BIG-geregistreerde<br />
beschikken over de kerncompetenties van het beroep. Deze kerncompetenties moeten worden<br />
beheerst op het niveau van de initiële opleiding. Indien men niet beschikt over de vereiste<br />
kerncompetenties op dit niveau, kan geen her<strong>registratie</strong> in het BIG-register volgen.<br />
In de wet BIG (of in de bijbehorende AMvB) is een omschrijving van de deskundigheidsgebieden 77<br />
van de verschillende beroepen gegeven. Hierin wordt nader omschreven welke handelingen tot het<br />
vakgebied van het desbetreffende beroep behoren. Van alle beroepen wordt in de wet vervolgens in<br />
opleidingsbesluiten aangegeven welke opleiding met goed gevolg moet zijn afgelegd om over de<br />
75 Zie paragraaf 3.2.3. van het evaluatierapport van de Wet BIG.<br />
76 Zie kwaliteitsbrief aan Tweede Kamer van 4 december 2002, IBE/I-2340727.<br />
77 Zie de bijlage bij deze notitie.<br />
30
genoemde deskundigheid te beschikken. De omschrijving van het deskundigheidsgebied en de<br />
opleidingseisen vormen de wettelijke basis waaraan een beroepsbeoefenaar moet voldoen wil hij zich<br />
in het BIG-register in dat beroep kunnen inschrijven.<br />
Na de opleiding gaat het merendeel van de beroepsbeoefenaren in de praktijk werken. Indien een<br />
beroepsbeoefenaar in de vijf aan de her<strong>registratie</strong> <strong>voor</strong>afgaande jaren onvoldoende, dan wel niet in<br />
het desbetreffende beroep heeft gewerkt, moet hij scholing volgen om zich te kunnen herregistreren.<br />
Het is daarbij niet wenselijk, noch nodig dat iedere BIG-geregistreerde weer moet voldoen aan alle<br />
opleidingseisen van de gehele opleiding dan wel alle competenties moet bezitten zoals omschreven<br />
in het deskundigheidsgebied. Deze eis zal men immers ook niet stellen aan mensen die zich door<br />
jarenlange werkervaring hebben gespecialiseerd op een bepaald deelgebied van het beroep.<br />
De BIG-geregistreerde moet echter altijd wel over die competenties beschikken die behoren tot de<br />
kern van het beroep (die dus cruciaal zijn <strong>voor</strong> de beroepsuitoefening), zonder welke competenties de<br />
beroepsbeoefenaar bij de uitoefening van het beroep een gevaar kan vormen <strong>voor</strong> de veiligheid van<br />
zijn patiënten. Indien praktische vaardigheden een belangrijk onderdeel uitmaken van de kern van het<br />
beroep, zal de scholing ook een praktische component moeten kennen.<br />
Eerst moet bepaald worden welke competenties (inclusief praktische vaardigheden) tot de kern van<br />
het beroep behoren en waar een beroepsbeoefenaar dus per definitie altijd over moet beschikken. De<br />
bij de beroepsbeoefenaar ontbrekende kerncompetenties zullen vervolgens moeten worden<br />
geschoold tot het niveau van de initiële opleiding.<br />
De scholing die zal moeten worden ontwikkeld in het kader van her<strong>registratie</strong> moet overigens wel<br />
onderscheiden worden van scholing, die erop ziet iemand weer zodanig te scholen dat hij of zij kan<br />
werken (of herintreden) in een bepaalde functie binnen een gezondheidszorginstelling. In dit laatste<br />
geval zal meer nodig zijn dan alleen de kerncompetenties om daadwerkelijk bekwaam en dus<br />
bevoegd te zijn een functie uit te oefenen. Er zal bij deze scholing rekening gehouden moeten worden<br />
met de verschillende functies / de werksetting waar<strong>voor</strong> geschoold wordt. Het lopen van een stage op<br />
maat, waarbij de werkgevers betrokken zijn om dit nader in te vullen, kan hiervan onderdeel<br />
uitmaken.<br />
Bij scholing in het kader van her<strong>registratie</strong> gaat het echter om scholing van minimaal de<br />
kerncompetenties, waarmee een beroepsbeoefenaar (weer) in het BIG-register geregistreerd kan<br />
worden (blijven). Functiegerichte scholing is hierbij niet aan de orde, omdat het doel van de scholing<br />
immers niet is om iemand bekwaam te maken <strong>voor</strong> het uitoefenen van een bepaalde functie.<br />
Werkgevers behouden dus hun eigen verantwoordelijkheid om iemand die via de weg van het volgen<br />
van scholing in het BIG-register is blijven staan, zodanig bij te scholen dat de beroepsbeoefenaar<br />
voldoende bekwaam is <strong>voor</strong> het uitoefenen van een bepaalde functie.<br />
Besluit<br />
Iemand heeft voldaan aan de eisen van artikel 8, tweede lid, sub b indien na het volgen van scholing<br />
blijkt dat hij tenminste beschikt over de <strong>voor</strong> de kern van het beroep noodzakelijke competenties,<br />
welke in het belang van de veiligheid van de patiënt essentieel zijn. Het kader hier<strong>voor</strong> vormt het<br />
deskundigheidsgebied van het desbetreffende beroep zoals omschreven in Hoofdstuk III van de wet<br />
BIG.<br />
5.3 Omvang van de scholing<br />
Niet iedereen met onvoldoende werkervaring hoeft op alle kerncompetenties te worden geschoold.<br />
Onderscheid kan hierbij worden gemaakt tussen<br />
• mensen die beschikken over onvoldoende <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong> meetellende (recente)<br />
werkervaring, maar die – doordat zij nog wel gewerkt hebben – nog wel de meeste<br />
kerncompetenties beheersen. Bij<strong>voor</strong>beeld<br />
- Beroepsbeoefenaren met werkonderbrekingen langer dan twee jaar;<br />
31
- Beroepsbeoefenaren met werkervaring buiten het eigen BIG-beroep maar wel binnen<br />
een gezondheidszorgberoep;<br />
• mensen die al lange tijd in het geheel niet meer in het betreffende BIG-beroep hebben<br />
gewerkt en die daardoor geen van de kerncompetenties nog beheersen, maar die wel hun<br />
<strong>registratie</strong> willen behouden. Bij<strong>voor</strong>beeld:<br />
- Adviserende functionarissen (beleids-/stafmedewerkers) bij beroepsorganisaties;<br />
- Managementfunctionarissen/directeuren/beleids-/stafmedewerkers van een<br />
beleidsafdeling bij een ministerie;<br />
- Management/organisatorische functies bij de Inspectie <strong>voor</strong> de Gezondheidszorg;<br />
- Beleids- of stafmedewerkers bij een beroeps- of wetenschappelijke vereniging;<br />
- Docenten die theorieles geven over een artikel 3 beroep binnen een<br />
onderwijsinstelling, niet zijnde een instelling <strong>voor</strong> gezondheidszorg;<br />
- Functionarissen bij een bestuursorgaan, dat betrokken is bij medische zorgverlening,<br />
Alle bovengenoemde functionarissen komen op basis van hun praktische werkervaring niet <strong>voor</strong><br />
her<strong>registratie</strong> in aanmerking, noch vallen ze onder de gelijkstellingsbepaling 78 . Indien zij hun<br />
<strong>registratie</strong> in het BIG-register en daarmee hun titel willen behouden, moeten zij scholing volgen.<br />
Omdat ieders achtergrond verschillend zal zijn, moet eerst bepaald worden welke competenties<br />
iemand nog bezit om <strong>voor</strong> het desbetreffende beroep in het BIG-register geregistreerd te kunnen<br />
blijven staan.<br />
Eerst moet dus worden getoetst wat het niveau is van de betreffende persoon. Daarna kan de<br />
persoon scholing volgen die aansluit bij zijn niveau. Daarmee wordt <strong>voor</strong>komen dat onnodig wordt<br />
geschoold.<br />
5.4 Praktische uitvoering<br />
De praktische invulling van het scholingscriterium zal nader vorm worden gegeven in de lagere wet-<br />
en regelgeving (AMvB en ministeriele regeling). Daarin zal bepaald worden of de periode <strong>voor</strong><br />
her<strong>registratie</strong> mag doorlopen als de scholing nog niet is voltooid op het moment van het indienen van<br />
de aanvraag of her<strong>registratie</strong> of dat de scholing moet zijn afgerond op het moment van het indienen<br />
van de aanvraag <strong>voor</strong> her<strong>registratie</strong>.<br />
5.5 Aansluiten bij reeds bestaande ontwikkelingen<br />
Voor het ontwikkelen van her<strong>registratie</strong>scholing zal als uitgangspunt gelden dat zoveel mogelijk wordt<br />
aangesloten bij reeds bestaande ontwikkelingen. Hierbij kan aan de volgende ontwikkelingen gedacht<br />
worden:<br />
Toetsen van eerder verworden competenties (EVC)<br />
In de praktijk zijn al de nodige EVC-procedures ontwikkeld. Onderzocht zal moeten worden of de<br />
bestaande EVC-procedures gebruikt kunnen worden om te achterhalen over welke kerncompetenties<br />
iemand nog beschikt. Indien blijkt dat de procedures onvoldoende zijn <strong>voor</strong> dit doel of dat er <strong>voor</strong> de<br />
verschillende beroepen nog geen EVC-procedures zijn ontwikkeld, moet dit alsnog gebeuren.<br />
Assessement procedure buitenlands gediplomeerden (CBGV)<br />
Voor artsen die hun opleiding buiten de Europese Economische Ruimte hebben genoten is door de<br />
Commissie buitenlands gediplomeerden volksgezondheid een toets op kennis en vaardigheden<br />
ontwikkeld. Na het vaststellen van de eerder verworven competenties wordt een individueel<br />
toegesneden opleidingsprogramma ontwikkeld om eventuele leemten te overbruggen 79 . Deze toets<br />
78<br />
Een ieder die onder de gelijkstellingsbepaling valt wordt geacht uit hoofde van de functie op de hoogte te blijven van de<br />
ontwikkelingen binnen het beroepsgebied; scholing is daarom overbodig.<br />
79<br />
Zie de brief IBE/BO-2399171 aan de Tweede Kamer met het <strong>voor</strong>genomen implementatietraject.<br />
32
zou conform dit model ook <strong>voor</strong> de overige 7 beroepsgroepen ontwikkeld kunnen worden 80 . Voordeel<br />
van het aansluiten bij deze procedure is dat er een uniform systeem <strong>voor</strong> alle artikel 3 beroepen<br />
(assessement) ontworpen kan worden om hiaten in kennis en kunde op te sporen.<br />
Herintredingscursussen<br />
Iemand is een herintreder indien hij met een onder de wet BIG erkend diploma meer dan 5 jaar na het<br />
behalen van zijn diploma/bewijs van vakbekwaamheid heeft gewacht met het inschrijven in het BIGregister.<br />
Na invoering van artikel 8 is iemand ook een herintreder als hij weer geregistreerd wil<br />
worden na een doorhaling uit het register. Indien een herintreder langere tijd niet meer in het beroep<br />
werkzaam is geweest, moet hij tenminste op alle vereiste kerncompetenties op het niveau van de<br />
initiële opleiding worden geschoold om zijn <strong>registratie</strong> in het BIG-register te kunnen verkrijgen.<br />
Daarnaast zal hij aanvullende – functiegerichte – scholing moeten volgen wil hij concreet in een<br />
bepaalde functie gaan werken.<br />
Er zijn reeds herintredingcursussen ontwikkeld <strong>voor</strong> diverse beroepen. Aangesloten kan worden bij<br />
deze cursussen, <strong>voor</strong>zover zij betrekking hebben op de kerncompetenties van een bepaald beroep.<br />
Niet alle beroepsgroepen beschikken echter nog over een redelijk ontwikkeld aanbod van<br />
herintredingcursussen. Deze zouden dus nog ontwikkeld moeten worden.<br />
80 Voor de verpleegkundigen is deze nog in ontwikkeling.<br />
33
6 HET AANBOD VAN SCHOLING<br />
Onderwijs wordt in de praktijk aangeboden door allerlei verschillende soorten onderwijsinstellingen:<br />
van dagonderwijs door erkende onderwijsinstituten tot individuele cursussen gegeven door<br />
particuliere instellingen. Bij het aanbieden van scholing die geschikt is om zich daarmee te kunnen<br />
herregistreren, moet de overheid een doorzichtig en kwalitatief goed onderwijsaanbod kunnen<br />
garanderen.<br />
6.1 Alleen “erkende” opleidingsinstellingen<br />
Besluit<br />
Scholing die recht geeft op her<strong>registratie</strong> in een in artikel 3 van de wet BIG bedoeld register mag<br />
alleen worden aangeboden door of onder verantwoordelijkheid van de opleidingsinstellingen die<br />
diploma’s afgeven welke recht geven op initiële inschrijving in het desbetreffende register.<br />
Op grond van kwaliteits- en doelmatigheidsoverwegingen zal VWS per beroep uitsluitend<br />
her<strong>registratie</strong>certificaten aanwijzen die worden afgegeven door of onder verantwoordelijkheid van<br />
opleidingsinstellingen die (ook) de opleiding bieden tot het desbetreffende “artikel 3-beroep” 81 (hier<br />
kortweg genoemd: erkende opleidingsinstellingen). Die instellingen voldoen reeds aan door de<br />
overheid (op grond van de onderwijswetgeving en de wet BIG) gestelde eisen en beschikken over de<br />
expertise die nodig is <strong>voor</strong> het ontwikkelen en verzorgen van kwalitatief verantwoorde, op het<br />
desbetreffende beroep betrekking hebbende scholing. Zodoende kan <strong>voor</strong>komen worden dat een<br />
zelfstandig bestuursorgaan in het leven moet worden geroepen die opleidingen moet toetsen op<br />
inhoud en kwaliteit.<br />
Indien de scholing wordt aangeboden door een rechtspersoon die direct gelieerd is aan een erkende<br />
hogeschool of erkende ROC, zal ook de scholing die door deze rechtspersoon wordt aangeboden<br />
kunnen meetellen <strong>voor</strong> het veilig stellen van her<strong>registratie</strong>.<br />
Omdat veel scholing ook in de praktijk en binnen gezondheidszorginstellingen zal moeten<br />
plaatsvinden, zal er continu afstemming moeten plaatsvinden over de aard en inhoud van de scholing<br />
tussen onder meer gezondheidszorginstellingen en de erkende onderwijsinstellingen. Het blijft echter<br />
de eindverantwoordelijkheid van de erkende opleidingsinstelling dat de scholing voldoet aan de door<br />
de minister gestelde (kwaliteits)eisen. Alleen de erkende opleidingsinstellingen mogen dus het<br />
her<strong>registratie</strong>certificaat afgeven.<br />
6.2 Uniform her<strong>registratie</strong>certificaat<br />
Besluit<br />
Iemand heeft voldaan aan de scholingseis van artikel 8 indien hij een door de minister aangewezen<br />
her<strong>registratie</strong>certificaat kan overleggen, welke is afgegeven door een erkende opleidingsinstelling.<br />
Alleen het volgen van scholing is onvoldoende. Het opgedane kennisniveau moet objectief kunnen<br />
worden vastgesteld via het afnemen van een toets. Als bewijs van het met goed gevolg afgelegd<br />
hebben van scholing in het kader van her<strong>registratie</strong> moet door de opleidingsinstelling een<br />
81 De opleiding tot verloskundige wordt onder de onderwijswetgeving gebracht. Daar moet bij de aanwijzing van het<br />
her<strong>registratie</strong>certificaat <strong>voor</strong> verloskundigen rekening mee worden gehouden. Bij de verpleegkundigen is naast de aanwijzing in<br />
de AMvB van het HBO-diploma verpleegkunde het MBO-diploma van de opleiding tot verpleegkundige aangewezen in art.32<br />
van de Wet BIG.<br />
34
“her<strong>registratie</strong>certificaat 82 ” worden uitgereikt. Uit dit her<strong>registratie</strong>certificaat moet blijken dat de houder<br />
ervan tenminste beschikt over de <strong>voor</strong> de kern van het beroep noodzakelijke competenties, welke van<br />
essentieel belang zijn <strong>voor</strong> de veiligheid van de patiënt. Door het overleggen van dit certificaat aan<br />
het BIG-register kan het BIG-register de inschrijving van de beroepsbeoefenaar verlengen.<br />
Besluit<br />
De erkende onderwijsinstellingen stellen jaarlijks een lijst op van diegenen aan wie zij een<br />
her<strong>registratie</strong>certificaat hebben uitgereikt en sturen deze lijst met namen vervolgens jaarlijks<br />
(digitaal) toe aan het BIG-register.<br />
Met het oog op fraudebestrijding en efficiëntie <strong>voor</strong> het BIG-register is het noodzakelijk dat de<br />
opleidingsinstellingen een uniform “her<strong>registratie</strong>certificaat” afgeven. De certificaten moeten voldoen<br />
aan de landelijke eisen die hieraan worden gesteld: dit zullen eisen zijn betreffende de inhoud van het<br />
certificaat (verplichte weergave van bepaalde informatie) en het opnemen van duidelijke<br />
echtheidskenmerken 83 . In bijlage 4.3 is een <strong>voor</strong>beeld van een mogelijk her<strong>registratie</strong>certificaat<br />
opgenomen.<br />
Ter controle op de echtheid van de door beroepsbeoefenaren overlegde certificaten zullen de<br />
onderwijsinstellingen jaarlijks een lijst aan het BIG-register moeten overleggen met daarop de namen<br />
van de personen aan wie een “her<strong>registratie</strong>certificaat” is uitgereikt.<br />
6.3 Kosten scholing<br />
Besluit<br />
De kosten <strong>voor</strong> het volgen van scholing komen ten laste van de beroepsbeoefenaar zelf.<br />
Het uitgangspunt is dat de kosten <strong>voor</strong> het volgen van de scholing ten laste komen van de<br />
beroepsbeoefenaren zelf. Van hem/haar mag als professional verwacht worden dat er hij/zij in<br />
zichzelf investeert om de eigen competenties op het vereiste niveau te houden.<br />
VWS is bereid een bijdrage te leveren in de kosten van de ontwikkeling van het scholingsaanbod. De<br />
opleidingsinstellingen bieden vervolgens deze scholing op de markt aan. De kosten <strong>voor</strong> het<br />
aanbieden van deze scholing kunnen de opleidingsinstellingen in hun prijs doorberekenen aan de<br />
afnemers van het onderwijs. Door marktwerking kan de ontwikkeling van de prijs onder controle<br />
worden gehouden.<br />
6.4 Plan van aanpak ontwikkelen scholing<br />
De eerste her<strong>registratie</strong>s zullen vijf jaar na het inwerkingtreden van artikel 8 plaatsvinden (naar<br />
verwachting begin 2013). Daar<strong>voor</strong> moeten mensen tijdig de gelegenheid krijgen de benodigde<br />
scholing ook daadwerkelijk te volgen en met succes af te ronden. Om dit te realiseren zouden in 2008<br />
de benodigde EVC-toetsen op de markt beschikbaar moeten zijn, waarna mensen dan nog voldoende<br />
tijd hebben om zich te oriënteren op de <strong>voor</strong> hen noodzakelijke scholing. De geregistreerden dienen<br />
de eventueel te volgen scholing vóór het einde van hun her<strong>registratie</strong>periode te hebben afgerond,<br />
anders volgt doorhaling van de inschrijving in het BIG-register. Voor de grote groep mensen die op<br />
het moment van inwerkingtreden van artikel 8 in het BIG-register staan, geldt dus dat zij <strong>voor</strong> 2013 de<br />
benodigde scholing met succes moeten hebben afgerond.<br />
82<br />
Er zal worden gesproken van een “certificaat”; dit ter onderscheiding van een “getuigschrift” dat afgegeven wordt bij het met<br />
succes voltooien van de initiële opleiding.<br />
83<br />
Wellicht is in 2012 het digitaal aanleveren van de her<strong>registratie</strong>certificaten door de opleidingsinstellingen (in plaats van door<br />
de beroepsbeoefenaren zelf) een mogelijkheid: betrouwbaar (fraudepreventie) én efficiënt.<br />
35
In deze notitie zijn de kaders aangegeven waarbinnen de scholing moet worden ontwikkeld. De rol<br />
van VWS is hierin beperkt. VWS stelt alleen de norm <strong>voor</strong> de scholing (door deze op te nemen in de<br />
AMvB), maar laat de ontwikkeling en uitvoering van de scholing over aan het veld.<br />
Aan de acht representatieve beroepsverenigingen is in 2006 gevraagd de kerncompetenties die<br />
cruciaal zijn <strong>voor</strong> het desbetreffende beroep te omschrijven. Deze zijn divers en omvangrijk gebleken.<br />
VWS zal al dit materiaal overdragen aan de HBO-raad en de MBO-raad (en <strong>voor</strong> de beroepen in de<br />
tweede tranche later de VSNU) met het verzoek om een plan van aanpak op te stellen <strong>voor</strong> het<br />
ontwikkelen van scholing. Hiervan maakt onderdeel uit het opstellen van een “beroepsbeeld” <strong>voor</strong><br />
her<strong>registratie</strong> met inachtname van het aangeleverde materiaal over de kerncompetenties, de kaders<br />
zoals aangegeven in deze notitie, het bestaande beroepsprofiel en de opleidingseisen zoals<br />
neergelegd in de betreffende amvb’s. Na goedkeuring van dit beroepsbeeld door VWS zal een<br />
opleidingsprofiel moeten worden vastgesteld om aan de hand hiervan het daadwerkelijke<br />
scholingsaanbod te ontwikkelen.<br />
De individuele onderwijsinstellingen zijn vervolgens zelf verantwoordelijk <strong>voor</strong> het (tijdig) aanbieden<br />
van kwalitatief goed scholingsaanbod, dat aan de gestelde vereisten voldoet.<br />
Bij de ontwikkeling van scholing en de praktische uitwerking hiervan moet worden gedacht aan de<br />
invulling van:<br />
• de vertaling van de kern van het beroep naar een beroepsbeeld per beroep gericht op<br />
her<strong>registratie</strong><br />
• het omzetten van dit beroepsbeeld naar opleidingsprofiel<br />
• het omzetten van dit opleidingsprofiel naar een landelijk vergelijkbaar onderwijsaanbod;<br />
• de ontwikkeling van EVC-procedures: hiertoe moeten tijdig toetsen beschikbaar zijn <strong>voor</strong> de<br />
vaststelling van de aanwezige kennis en vaardigheden bij individuele personen;<br />
Het ontwikkelen van landelijke EVC-procedures (<strong>voor</strong> zover die nog niet bestaan) moet in goed<br />
onderling overleg tussen de beroepsorganisaties en de HBO-, MBO-raad en de VSNU tot stand<br />
komen. Het vervolgens ook individueel toetsen van personen kan dan aan de opleidingsinstellingen<br />
zelf worden overgelaten.<br />
VWS zal de HBO-, MBO-raad (en later de VSNU) een opdracht geven om bovenstaande punten ter<br />
hand te nemen en gezamenlijk een plan van aanpak op te stellen <strong>voor</strong> het ontwikkelen van scholing.<br />
De uitvoering van dit plan van aanpak moet leiden tot het tijdig op de markt hebben van een goed<br />
ontwikkeld scholingsaanbod en EVC-procedures <strong>voor</strong> uiteindelijk alle acht de beroepsgroepen.<br />
6.5 Tijdschema<br />
Omdat artikel 8 gefaseerd wordt ingevoerd, zal het ontwikkelen van scholingsaanbod in eerste<br />
instantie op de verpleegkundigen, verloskundigen en de fysiotherapeuten moeten worden gericht.<br />
Zodra echter duidelijk is wanneer de overige beroepsgroepen klaar zijn <strong>voor</strong> de invoering van<br />
her<strong>registratie</strong>, kan het ontwikkelen van scholing <strong>voor</strong> hen op dezelfde wijze plaatsvinden (bij <strong>voor</strong>keur<br />
binnen hetzelfde tijdstraject).<br />
Bovenstaande uitgangspunten leiden tot het volgende grove tijdschema:<br />
Grof tijdspad<br />
Actie en doel Door wie uit te voeren?<br />
Halverwege 2006 Omschrijving van de VWS verzoekt<br />
36
kerncompetenties per beroep die<br />
als uitgangspunt kunnen<br />
fungeren <strong>voor</strong> scholingsaanbod<br />
Halverwege 2007 Projectopdracht aan HBO- en<br />
MBO-raad <strong>voor</strong> opstellen plan<br />
van aanpak ontwikkelen scholing<br />
(opstellen “beroepsbeeld” maakt<br />
hier onderdeel van uit)<br />
Eind 2007 Goedkeuren van het<br />
“beroepsbeeld” aan de hand<br />
waarvan een opleidingsprofiel<br />
opgesteld kan worden<br />
Verder uitwerken plan van<br />
aanpak ontwikkelen<br />
scholingsaanbod<br />
beroepsorganisaties een<br />
omschrijving aan te leveren<br />
VWS<br />
VWS<br />
HBO- en MBO-raad<br />
2008 Ontwikkelen EVC-procedures Beroepsorganisaties in<br />
overleg met HBO- en MBOraad<br />
(en VSNU)<br />
Begin 2009<br />
EVC procedures op de markt<br />
operationeel<br />
Onderwijsinstellingen<br />
Halverwege 2009<br />
Januari 2013<br />
Uitvoeren plan van aanpak.<br />
Scholingsaanbod op de markt<br />
operationeel<br />
Eerste her<strong>registratie</strong>s en<br />
doorhalingen uit BIG-register<br />
HBO-raad en MBO-raad<br />
(later ook VSNU):<br />
in samenwerking met<br />
onderwijsinstellingen en de<br />
zorginstellingen uit de<br />
praktijk<br />
Onder verantwoordelijkheid<br />
van onderwijsinstellingen<br />
BIG-register<br />
37
7 BIJLAGEN<br />
7.1 Huidige tekst artikel 8 Wet BIG<br />
1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald dat de inschrijving in een bij de maatregel<br />
aangewezen register wordt doorgehaald indien na de in het tweede lid bedoelde datum een bij de<br />
maatregel aangegeven periode is verstreken.<br />
2. De in het eerste lid bedoelde datum is de meest recente van de volgende data:<br />
a. de datum waarop de ingeschrevene een bij of krachtens hoofdstuk III of VI aangewezen<br />
getuigschrift of een in artikel 41, eerste lid, onder b, bedoelde verklaring heeft verkregen;<br />
b. de naar aanleiding van een aanvrage van de ingeschrevene in het register aangetekende datum<br />
waarop hij een overeenkomstig door Onze Minister gestelde regels gevolgde bijscholing heeft<br />
afgesloten;<br />
c. de naar aanleiding van een aanvrage van de ingeschrevene in het register aangetekende<br />
datum, onmiddellijk <strong>voor</strong>afgaande waaraan de ingeschrevene gedurende ten minste een bij de<br />
maatregel aangegeven tijdvak ononderbroken op het desbetreffende gebied der<br />
beroepsuitoefening werkzaam is geweest.<br />
3. Op een aanvrage als bedoeld in het tweede lid, onder b of c, is artikel 5 van overeenkomstige<br />
toepassing.<br />
4. De doorhaling blijft achterwege zolang niet is beslist op een reeds ingediende aanvrage tot<br />
aantekening van een datum als bedoeld in het tweede lid, onder b of c.<br />
5. Ingeval ten aanzien van een bepaald register toepassing is gegeven aan het eerste lid wordt,<br />
onverminderd het bepaalde in artikel 6, inschrijving in dat register geweigerd indien de aanvrager niet<br />
in de krachtens het eerste lid vastgestelde periode, <strong>voor</strong>afgaande aan de indiening van de aanvrage<br />
tot inschrijving, een getuigschrift of verklaring als bedoeld in het tweede lid heeft verkregen dan wel<br />
een bijscholing of tijdvak van werkzaamheid als bedoeld in dat lid heeft afgesloten.<br />
6. Onze Minister kan:<br />
a. eisen vaststellen waaraan de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, <strong>voor</strong> de<br />
toepassing van dit artikel moeten voldoen;<br />
b. al dan niet op het gebied van de individuele gezondheidszorg liggende werkzaamheden<br />
aanwijzen die <strong>voor</strong> de toepassing van dit artikel worden gelijkgesteld met werkzaamheden op het<br />
desbetreffende gebied der beroepsuitoefening.<br />
7.2 Voorstel tot wijziging van artikel 8 Wet BIG<br />
De wijzigingen zijn gearceerd weergegeven.<br />
Artikel 5<br />
Aan artikel 5 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:<br />
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan een bedrag worden vastgesteld dat per in de maatregel<br />
aangewezen periode aan ingeschreven beroepsbeoefenaren in rekening wordt gebracht <strong>voor</strong> het<br />
ingeschreven zijn in het register. Het in de eerste volzin bedoelde bedrag wordt zodanig bepaald dat<br />
daarmee de kosten, verbonden aan het in het register ingeschreven zijn, worden gedekt.<br />
38
Artikel 8<br />
1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald dat de inschrijving in een bij de maatregel<br />
aangewezen register wordt doorgehaald indien na de in het tweede lid bedoelde datum een bij de<br />
maatregel aangegeven periode is verstreken.<br />
2. De in het eerste lid bedoelde datum is de meest recente van de volgende data:<br />
a. de datum waarop de ingeschrevene een bij of krachtens hoofdstuk III of VI aangewezen<br />
getuigschrift of een in artikel 41, eerste lid, onder b, bedoelde verklaring heeft verkregen;<br />
b. de naar aanleiding van een aanvrage van de ingeschrevene in het register aangetekende datum<br />
<strong>voor</strong>afgaand waaraan hij in de in het eerste lid bedoelde periode overeenkomstig door Onze<br />
Minister gestelde regels met goed gevolg scholing heeft afgerond;<br />
c. de naar aanleiding van een aanvrage van de ingeschrevene in het register aangetekende<br />
datum, <strong>voor</strong>afgaande waaraan de ingeschrevene op het desbetreffende gebied van de<br />
beroepsuitoefening werkzaamheden heeft verricht die wat betreft duur en spreiding over de in het<br />
eerste lid bedoelde periode voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen;<br />
3. In afwijking van het eerste lid wordt de inschrijving van een specialist, waar<strong>voor</strong> een regeling geldt<br />
als bedoeld in artikel 15, eerste lid, in het in het eerste lid bedoelde register niet doorgehaald zolang<br />
deze als specialist is ingeschreven in een erkend specialistenregister 84 .<br />
4. Op een aanvrage als bedoeld in het tweede lid, onder b of c, is artikel 5 van overeenkomstige<br />
toepassing.<br />
5. De doorhaling blijft achterwege zolang niet is beslist op een reeds ingediende aanvrage tot<br />
aantekening van een datum als bedoeld in het tweede lid, onder b of c.<br />
6. Ingeval ten aanzien van een bepaald register toepassing is gegeven aan het eerste lid wordt,<br />
onverminderd het bepaalde in artikel 6, inschrijving in dat register geweigerd indien de aanvrager niet<br />
in de krachtens het eerste lid vastgestelde periode, <strong>voor</strong>afgaande aan de indiening van de aanvrage<br />
tot inschrijving, een getuigschrift of verklaring als bedoeld in het tweede lid heeft verkregen dan wel<br />
een scholing of tijdvak van werkzaamheid als bedoeld in dat lid heeft afgesloten.<br />
7. Onze Minister kan:<br />
a. eisen vaststellen waaraan de aard van de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c,<br />
<strong>voor</strong> de toepassing van dit artikel moeten voldoen;<br />
b. al dan niet op het gebied van de individuele gezondheidszorg liggende werkzaamheden<br />
aanwijzen die <strong>voor</strong> de toepassing van dit artikel worden gelijkgesteld met werkzaamheden op het<br />
desbetreffende gebied der beroepsuitoefening.<br />
Artikel 111<br />
In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 8, eerste lid, kan <strong>voor</strong> personen die hun<br />
getuigschrift hebben behaald vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze maatregel een van<br />
artikel 8, tweede lid, afwijkende aanvangsdatum worden vastgesteld vanaf welke de in de maatregel<br />
aangegeven periode begint te lopen.<br />
7.3 Voorbeeld uniform her<strong>registratie</strong>certificaat<br />
HERREGISTRATIECERTIFICAAT<br />
84 Terminologie was “als specialist is erkend”, doch door de wijziging in de terminologie van artikel 14-17 Wet BIG<br />
(Kamerstukken 30207) is dit geworden “als specialist is ingeschreven in een erkend specialistenregister”.<br />
39
Ter verkrijging van periodieke <strong>registratie</strong> in het register van<br />
VERPLEEGKUNDIGEN<br />
De ondergetekenden verklaren dat<br />
De heer/mevrouw .......................................................... 85<br />
geboren ....................... te .............................................<br />
ingeschreven in het BIG-register in bovengenoemd register onder nummer ……………………..<br />
aan .................................. 86 te ..................................... 87<br />
onder <strong>registratie</strong>nummer ………………………..<br />
na het volgen van de <strong>voor</strong> deze persoon vereiste scholing tenminste beschikt over de <strong>voor</strong> de kern<br />
van het beroep noodzakelijke competenties, welke van essentieel belang zijn <strong>voor</strong> het behoud van de<br />
deskundigheid zoals omschreven in Hoofdstuk III van de wet BIG van het bovenomschreven beroep;<br />
dat deze persoon hiermee heeft voldaan aan de eisen van artikel 8, tweede lid, sub b<br />
van de wet BIG.<br />
Plaats ........................... Datum ...............................<br />
Namens de examencommissie Namens ........................<br />
............................... .....................................<br />
Handtekening van de kandidaat<br />
85<br />
Naam waaronder de betreffende beroepsbeoefenaar in het BIG-register is ingeschreven (= naam conform<br />
bevolkingsregister c.q. paspoort bij verblijf buiten Nederland.<br />
86<br />
Naam erkende onderwijsinstelling<br />
87<br />
Plaats vestiging; indien locatie afwijkt dan deze (ook) vermelden<br />
40
7.4 Deskundigheidsgebieden uit Hoofdstuk III Wet BIG<br />
§ 1. Artsen<br />
Artikel 18<br />
Om in het desbetreffende register als arts te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van<br />
een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van<br />
bestuur gestelde opleidingseisen.<br />
Artikel 19<br />
1. Tot het gebied van deskundigheid van de arts wordt gerekend het verrichten van handelingen op<br />
het gebied van de geneeskunst.<br />
2. In de gevallen waarin de arts op grond van artikel 50, achtste of negende lid, van de<br />
Geneesmiddelenwet bevoegd is geneesmiddelen ter hand te stellen, behoort het ter hand stellen<br />
mede tot het gebied van zijn deskundigheid 88 .<br />
§ 2. Tandartsen<br />
Artikel 20<br />
Om in het desbetreffende register als tandarts te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit<br />
van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel<br />
van bestuur gestelde opleidingseisen 89 .<br />
Artikel 21<br />
Tot het gebied van deskundigheid van de tandarts wordt gerekend het verrichten van handelingen op<br />
het gebied van de tandheelkunst.<br />
§ 3. Apothekers<br />
Artikel 22<br />
Om in het desbetreffende register als apotheker te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het<br />
bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene<br />
maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.<br />
Artikel 23<br />
Tot het gebied van deskundighied van de apotheker worden gerekend het bereiden van<br />
geneesmiddelen, het bewaren van geneesmiddelen onder de daar<strong>voor</strong> volgens de stand van de<br />
wetenschap geschikte omstandigheden, het ter hand stellen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder r,<br />
van de Geneesmiddelenwet, het geven van advies aan de patiënten aan wie geneesmiddelen ter<br />
hand worden gesteld over het gebruik daarvan, het bewaken van het gebruik van de aan patiënten ter<br />
hand gestelde geneesmiddelen.<br />
88 Gewijzigd door invoering nieuwe Geneesmiddelenwet, TK, 2003-2004, 29 359, nrs 1-2.<br />
89 In het algemeen gesproken betreft het werkzaamheden die verband houden met het <strong>voor</strong>komen, de diagnose en de<br />
behandeling van afwijkingen en ziekten van de tanden, mond, kaken en omliggende weefsels. Dit kunnen handelingen zijn op<br />
het gebied van onderzoek, advisering en behandeling. Ook de kaakchirurgie wordt gerekend tot de tandheelkunst evenals de<br />
toepassing van tandprothesen (MvT, TK 19 522, nr. 3, p. 106).<br />
41
§ 4. Gezondheidszorgpsychologen 90<br />
Artikel 24<br />
Om in het desbetreffende register als gezondheidszorgpsycholoog te kunnen worden ingeschreven,<br />
wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij<br />
algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.<br />
Artikel 25<br />
Tot het gebied van deskundigheid van de gezondheidszorgpsycholoog wordt gerekend het verrichten<br />
van psychologisch onderzoek, het beoordelen van de resultaten daarvan alsmede het toepassen van<br />
bij algemene maatregel van bestuur 91 aan te wijzen psychologische behandelingsmethoden ten<br />
aanzien van een persoon met het oog op diens gezondheidstoestand.<br />
§ 5. Psychotherapeuten<br />
Artikel 26<br />
1. Om in het desbetreffende register als psychotherapeut te kunnen worden ingeschreven, wordt<br />
vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij<br />
algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.<br />
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met een getuigschrift als bedoeld in<br />
het eerste lid wordt gelijkgesteld een bewijs van een krachtens artikel 14 onderscheidenlijk artikel 16<br />
verleende erkenning als specialist op een bij de maatregel aangewezen deelgebied van de<br />
uitoefening van een beroep waarop een register betrekking heeft.<br />
Artikel 27<br />
Tot het gebied van deskundigheid van de psychotherapeut wordt gerekend het onderzoeken en het<br />
volgens bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen methoden beïnvloeden van stemmingen,<br />
gedragingen en houdingen van een persoon met een psychische stoornis, afwijking of klacht,<br />
teneinde deze te doen verdwijnen of te verminderen.<br />
§ 6. Fysiotherapeuten<br />
Artikel 28<br />
Om in het desbetreffende register als fysiotherapeut te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist<br />
het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene<br />
maatregel van bestuur 92 gestelde opleidingseisen.<br />
Artikel 29<br />
1. Tot het gebied van deskundigheid van de fysiotherapeut wordt gerekend het verrichten van bij<br />
algemene maatregel van bestuur te omschrijven handelingen op het gebied van de fysiotherapie,<br />
<strong>voor</strong> zover zij liggen op het gebied van de geneeskunst en het verrichten ervan geschiedt op grond<br />
van een door een arts afgegeven verwijzing die aan bij de maatregel te stellen eisen voldoet.<br />
2. Tot het gebied van deskundigheid van de fysiotherapeut wordt mede gerekend het verrichten van<br />
handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende diens<br />
90 In artikel 8 worden nog de psychotherapeuten genoemd. De her<strong>registratie</strong> zal echter niet op hen van toepassing worden,<br />
aangezien de psychotherapeuten per 1 januari 2007 zullen worden ondergebracht in de registers van<br />
gezondheidszorgpsychologen dan wel in de artsenregisters (met specialisatie psychiater).<br />
91 Zie artikel 24 van het Besluit houdende regels inzake de opleiding tot en de deskundigheid van de<br />
gezondheidszorgpsycholoog, 17 maart 1998, Stb. 1998, 156.<br />
92 Verwezen wordt naar het Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied fysiotherapeut van 13 oktober 1997, Stb. 1997,<br />
516.<br />
42
gezondheidstoestand te bevorderen of te bewaken, welke overeenkomen met de krachtens het<br />
eerste lid omschreven handelingen, doch niet liggende op het gebied van de geneeskunst.<br />
§ 7. Verloskundigen<br />
Artikel 30<br />
Om in het desbetreffende register als verloskundige te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist<br />
het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene<br />
maatregel van bestuur 93 gestelde opleidingseisen.<br />
Artikel 31<br />
Tot het gebied van deskundigheid van de verloskundige wordt gerekend het verrichten van bij<br />
algemene maatregel van bestuur te omschrijven handelingen op het gebied van de verloskunst<br />
alsmede het verrichten van bij de maatregel te omschrijven andere handelingen, een en ander met<br />
inachtneming van de beperkingen, bij de maatregel te stellen.<br />
§ 8. <strong>Verpleegkundigen</strong><br />
Artikel 32<br />
Om in het desbetreffende register als verpleegkundige te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist<br />
het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene<br />
maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen dan wel <strong>voor</strong> zover het betreft het diploma van een<br />
beroepsopleiding als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, voldoet aan de bij en<br />
krachtens die wet <strong>voor</strong> de afgifte van dat diploma gestelde vereisten.<br />
Artikel 33<br />
Tot het gebied van deskundigheid van de verpleegkundige wordt gerekend:<br />
a. het verrichten van handelingen op het gebied van observatie, begeleiding, verpleging en<br />
verzorging;<br />
b. het ingevolge opdracht van een beroepsbeoefenaar op het gebied van de individuele<br />
gezondheidszorg verrichten van handelingen in aansluiting op diens diagnostische en<br />
therapeutische werkzaamheden.<br />
93 Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied verloskundige van 19 november 1997, Stb. 1997, 552. Hierin zijn de<br />
typisch verloskundige handelingen opgenomen (handelingen gericht op het bevorderen en bewaken van het natuurlijk verloop<br />
van de zwangerschap, de bevalling en de kraambedperiode, het inschatten van verloskundige risico’s, verlenen van raad en<br />
bijstand en waar nodig consulteren en verwijzen naar een arts), doch ook een aantal handelingen die niet-verloskundig van<br />
aard zijn maar die wel door verloskundigen worden verricht (zoals het afnemen van een uitstrijkje van de baarmoederhals en<br />
het afnemen van bloed bij baby’s <strong>voor</strong> onderzoek). Tevens zijn in of bij het Besluit opgenomen beperkingen die de<br />
verloskundige in acht dient te nemen bij het verrichten van sommige handelingen: alleen wanneer deze worden nageleefd<br />
behoren deze handelingen tot het deskundigheidsterrein van de verloskundige (bv toedienen van bepaalde geneesmiddelen<br />
via intramusculaire injectie).<br />
43