CLAIRLIEU - Canons Regular Blog
CLAIRLIEU - Canons Regular Blog
CLAIRLIEU - Canons Regular Blog
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>CLAIRLIEU</strong><br />
TIJDSCHRIFT GEWIJD AAN DE<br />
GESCHIEDENIS DER KRUISHEREN<br />
DRIEENTWINTIGSTE &<br />
VIERENTWINTIGSTE<br />
19 6 5-1966<br />
JAARGANG<br />
LIGHT I. AND — D I ]
<strong>CLAIRLIEU</strong><br />
TIJDSCHRIFT GEWIJD AAN DE<br />
GESCHIEDENIS DER KRUISHEREN<br />
DRIEENTWINTIGSTE &<br />
VIERENTWINTIGSTE<br />
1965-1966<br />
JAARGANG<br />
LICHTLAND — DIEST
UITGEGEVEN IN OPDRACHT<br />
VAN DE GESCHIEDKUNDIGE KRING<br />
<strong>CLAIRLIEU</strong><br />
DIEST-NIJMEGEN
HENRICUS MARTINUS<br />
FRANCISCUS HOLLMANN<br />
TWEEENVIJFTIGSTE MAGISTER GENERAAL<br />
DER ORDE VAN HET H. KRUIS<br />
1853-1927<br />
DOOR<br />
J. SCHEERDER o.s.c.
INLEIDING<br />
Er leeft momenteel in de Kruisherenorde een groeiende aandrang<br />
om zich dienstbaar te maken aan de Kerk in haar hedendaagse<br />
verschijningsvorm en aan de menigvuldige geestelijke<br />
behoeften en noden van de moderne mens. Dat vergt verantwoorde<br />
aanpassing en beweeglijkheid, ondernemingsgeest en<br />
moed tot nieuwe initiatieven. Door de Voorzienigheid geplaatst<br />
in deze tijd met zijn eigen problemen, is het haar plicht en taak<br />
deze te verstaan en haar werkzaamheid daarmee in overeenstemming<br />
te brengen. De veranderingen, die zich heden voltrekken,<br />
kunnen en mogen ook een eeuwenoude orde niet onberoerd<br />
laten. Dat zou in strijd zijn met de apostolische zending, die zij<br />
heeft te vervullen. Want zij is geen star en onveranderlijk blok<br />
graniet, maar een levend organisme.<br />
Hoezeer we ons echter willen openstellen voor nieuwe ideeen<br />
en strevingen op geestelijk gebied, toch zullen we ons altijd<br />
moeten blijven bezinnen op het voorafgegane. En wel bijzonder<br />
op het nabije verleden, dat de band blijft vormen met het<br />
heden. Wanneer daarom de orde zich bezint op haar taak in deze<br />
tijd, zoekt zij tevens aansluiting bij een bepaalde fase in haar<br />
geschiedenis, die rond 1840 begon en waarin reeds nieuwe<br />
mogelijkheden voor haar geschapen werden en aanzetten tot een<br />
eigentijdse beleving aanwezig waren. Zij koestert namelijk de<br />
overtuiging, dat de grondslag voor haar huidige bestaans- en<br />
werkwijze gelegd is tijdens het bezielend bestuur van de commissaris<br />
generaal en latere magister generaal Henricus van den<br />
Wijmelenberg.<br />
Als voornaamste exponent van deze hernieuwde opvatting<br />
omtrent taak en mogelijkheden der orde, als man die doelbewust<br />
de lijn van van den Wijmelenberg heeft doorgetrokken, valt<br />
ongetwijfeld Henricus Hollmann te beschouwen. Daarom alleen<br />
reeds is deze figuur onze belangstelling ten zeerste waard.
6 HENRICUS HOLLMANN<br />
Afgezien echter nog van de blijvende betekenis en invloed<br />
van zijn ambtsperiode als magister generaal, bezit hij ook als<br />
persoonlijkheid een inspirerende kracht, die zich tevoren reeds<br />
deed gevoelen. Hij bezat het geloof en het idealisme, het door-<br />
zicht en de volharding, tevens de mensenkennis en de soepelheid,<br />
die hem in staat stelden om de impasse, waarin de orde zich na<br />
de dood van van den Wijmelenberg bevond, te doorbreken.<br />
Diezelfde eigenschappen maakten het hem ook mogelijk haar<br />
tot een krachtige uitbloei te voeren.<br />
Tot op zekere hoogte is de vorming van een persoonlijkheid<br />
het resultaat van zijn milieu. Afkomst, opvoeding, mensen<br />
waarmee hij omgaat en samenwerkt, de wisselende omstandig-<br />
heden waarvoor hij zich geplaatst ziet, de zich ontwikkelende<br />
wereld waarin hij zich beweegt, de geestelijke erfenis die hij<br />
bewust heeft aanvaard en die zijn leven richting geeft, - zij<br />
vormen de uitdaging en de aansporing waarop hij reageert. En<br />
hij doet dit, naar de mate van zijn talenten, op een oorspronke-<br />
lijke wijze. Voor Henricus Hollmann hopen we dit in de vol<br />
gende levensschets te kunnen aantonen. We stellen ons daarom<br />
voor deze biografie te splitsen in twee gedeelten, waarvan het<br />
eerste de voorbereiding en opgang vertoont tot het volgende, de<br />
periode van het generalaat.<br />
Wat de gebruikte bronnen betreft, zij berusten voor het groot-<br />
ste deel op gegevens, ontleend aan de archieven van het genera<br />
laat, het bisdom Bondo, het provincialaat te Leuven en aan de<br />
huisarchieven der kloosters van St.-Agatha, Diest, Maaseik,<br />
Onamia en Hannut. Ook de officiele verslagen der generale,<br />
definitoriale en intermediaire kapittels konden worden benut,<br />
dank zij de ruime en welwillende medewerking van Hoogwaar-<br />
dig Heer dr. W. van Hees. De personalia der vermelde kruis-<br />
heren werden geput uit de Levensschets der Diestersche Kruis-<br />
heren, handschrift van fr. L. van Hout en uit de kartotheek die<br />
fr. P. Winkelmolen belangeloos ter beschikking stelde, aange-<br />
vuld met inlichtingen van fr. K. Cools en fr. L. Sips, die ook in<br />
andere opzichten bereidwillig van dienst was, Het fotomateriaal<br />
werd verzorgd door fr. J. Donkers.
INLEIDING /<br />
Zoals uit de lectuur van deze schets zal blijken, ontbraken in<br />
bepaalde gevallen soms zeer gewenste bijzonderheden. Mede als<br />
gevolg daarvan werden ook wel gissingen gewaagd, die, naar<br />
we hopen, niet te vermetel zijn. Wie geschiedenis probeert te<br />
schrijven, moet nu eenmaal werken met onvolledig materiaal.<br />
Hij neemt het onvermijdelijk risico dat zijn verbeelding hem<br />
parten speelt. Er moet namelijk rekening worden gehouden met<br />
de niet geringe kans, dat bij een zorgvuldige schifting en ordening<br />
der bestaande archieven nog heel wat in vergetelheid<br />
geraakt materiaal te voorschijn komt. Dit zou dan tot aanvulling,<br />
en zelfs tot wijziging en verbetering van het hier geschetste<br />
beeld kunnen leiden. Als ieder mensenwerk is ook deze levensbeschrijving<br />
slechts onvolmaakt en dus voor correctie vatbaar.<br />
Ten slotte rest nog de aangename plicht alien te danken, die<br />
met hun raad en hulp ons bij dit werk terzijde hebben gestaan.
INHOUD<br />
biz.<br />
Inleiding ' . . . . 5<br />
DEEL I. VOORBEREIDINGSJAREN 11<br />
Hoojdstuk I. Jeugd te Alkmaar 13<br />
1. Familiekring en geboortestad 13<br />
2. Kerkelijke verhoudingen en godsdienstige opvoeding . 25<br />
3. Roeping tot het kloosterleven 33<br />
Hoojdstuk II. Vorming tot priester-kloosterling ... 37<br />
1. St.-Agatha rond 1870 38<br />
2. De Kruisherenorde in de jaren 1840-1870 46<br />
3. Vorming tot het religieuze leven .... 58<br />
4. Hogere studies 61<br />
Hoojdstuk III. Hollmann als prior te St.-Agatha ... 73<br />
1. Samenwerking met L. Honhon 73<br />
2. Bestuurskwaliteiten als kloosteroverste .... 75<br />
3. De priorkeuze te Diest in 1886 81<br />
4. Situatie der orde in 1881-1899 86<br />
5. Stimulerende rol van Hollmann in het ordesbeleid . 93<br />
DEEL II. HET GENERALAAT VAN HENRICUS HOLL<br />
MANN 1899-1927 99<br />
Hoojdstuk I. Het milieu te St.-Agatha 101<br />
Hoojdstuk II. De priorkeuze te St.-Agatha in 1901 . . . 119<br />
Hoojdstuk HI. De korrel in de voor : 1899-1909 . . . 125<br />
1. Verhoging van het studiepeil 127<br />
2. Uitbreiding van bestaande en vestiging van nieuwe<br />
stichtingen . . . . . . . # # 129<br />
Bouw van kapel en klooster te Uden . . . . 129<br />
Bouw van kapel, klooster en college te Hannut . . 130<br />
3. Belangstelling voor het missiewerk . . . . 132<br />
4. Bevordering van het religieuze leven . . . . 135<br />
Hoojdstuk IV. Wassend graan : 1910-1919 .... 137<br />
1. Pionierswerk in Noord-Amerika 137<br />
2. De stuwende invloed van prior van Mil . . . 140<br />
3. De orde tijdens de wereldoorlog 1914-1918 ... 141<br />
4. De priorkeuze te Hannut 145<br />
5. De kapittels van 1910-1919 159<br />
6. Ambtelijke correspondentie en vertegenwoordiging . 161<br />
7. De statutenhervorming van 1925 en de desbetreffende<br />
correspondentie
10 HENRICUS HOLLMANN<br />
biz.<br />
Hoofdstuk V. De voile garven : de jaren van hernieuwde opbloei<br />
der orde 1920-1927 173<br />
1. Het milieu te St.-Agatha rond 1920 .... 173<br />
2. De uitbreiding van de orde en haar ondernemingen . 184<br />
3. Kardinaal van Rossum protector der orde . . . 185<br />
4. Nieuwe stichtingen 186<br />
Missiewerk in Congo . . . . . • • 186<br />
De procure te Rome 191<br />
Klooster en parochiekerk te Rotterdam-Tuindorp . . 192<br />
Het klooster te Zoeterwoude 194<br />
Het nieuwe college te Uden 195<br />
Begin van de missie-arbeid op Java . . . . 196<br />
Het eerste klooster in Amerika 197<br />
5. De generale, intermediaire en definitoriale kapittels in<br />
de jaren 1920-1927 201<br />
Hoofdstuk VI. De betekenis van Hollmanns persoonlijkheid in<br />
het ordesbeleid tijdens zijn generalaat .... 203<br />
De schone voleinding 210<br />
Bijlagen : I. Lijst van de kruisheren 217<br />
II. Lijst van de leden der orde in 1899 ... 233<br />
Register 236<br />
Illustrates naast biz,<br />
1. De ouders van H. Hollmann 16<br />
2. Waaggebouw te Alkmaar met geboortehuis (derde huis rechts) 17<br />
3. De schuilkerk te Alkmaar, buiten- en binnenzicht . . . 32<br />
4. Hollmann bij zijn intrede in het klooster en als jong priester 33<br />
5. Voorzijde van het klooster St.-Agatha naar aquarel van<br />
von Geusau 48<br />
6. Achterzijde van het klooster naar aquarel van von Geusau . 49<br />
7. Magister-generaal H. van den Wijmelenberg ... 49<br />
8. Kloosterpoort en kruispand te St.-Agatha .... 64<br />
9. Koorgestoelte en orgel te St.-Agatha 65<br />
10. Plattegrond van het klooster rond 1900 .... 80<br />
11. Reconstructietekening van het klooster rond 1900 . . . 81<br />
12. Wapen van Mgr. H. Hollmann 96<br />
13. Handschrift van Mgr. Hollmann 97<br />
14. Mgr. H. Hollmann in het begin van zijn generalaat . . 112<br />
15. St.-Agatha na de verbouwing van 1907 . . . . 113<br />
16. Mgr. H. Hollmann te Hannut 128<br />
17. Mgr. H. Hollmann te Onamia 129<br />
18. Te Rome in 1924 176<br />
19. Op Romereis met enkele familieleden 177<br />
20. Mgr. H. Hollmann bij zijn gouden priesterjubileum . . 192<br />
21. De laatste foto 193
DEEL I<br />
Voorbereidingsjaren
HOOFDSTUK I<br />
JEUGD TE ALKMAAR<br />
1. Familiekring en geboortestad<br />
In een levensbeschrijving van iemand als Mgr. Hollmann, die<br />
tientallen jaren zulk een belangrijke rol zou spelen in het bevorderen<br />
van de inwendige en uitwendige bloei der Kruisherenorde,<br />
en op dit rijpingsproces het onuitwisbaar stempel van zijn<br />
persoonlijkheid zou achterlaten, kan ook zijn jeugd niet geheel<br />
en al buiten beschouwing blijven.<br />
Toen Henricus Hollmann in September 1870 op zeventienjarige<br />
leeftijd de kloosterpoort van het oude Sint-Agatha binnenstapte,<br />
moet hij dit met iets van de huiver, maar toch ook<br />
de verwachting gedaan hebben waarmee een emigrant het land<br />
van zijn bestemming nadert. Hoe zal het daarginds zijn, wie en<br />
wat treft hij er aan, zal hij er kunnen aarden en er zich thuis<br />
voelen als in een tweede vaderland ? Want zowel de kruisheren<br />
als hun levenswijze waren hem feitelijk nog zo goed als onbekend,<br />
en de streek en omgeving leken zo heel anders dan die<br />
waarin hij zijn jeugd had doorgebracht. En de keuze van orde<br />
was zo verschillend van die welke hij zich aanvankelijk had<br />
gedroomd. Zeker, men zou kunnen zeggen dat hij daarmee een<br />
sprong in het onbekende deed en een geestelijk avontuur begon.<br />
Maar aan moed en ondernemingsgeest, aan wilskracht en aanpassingsvermogen<br />
heeft het hem nooit ontbroken. En bovendien,<br />
een noodsprong was het geenszins, want hij vertrouwde vast op<br />
de Voorzienigheid, die hem langs nieuwe wegen leiden zou<br />
naar de verwezenlijking van zijn ideaal van priester-kloosterling.<br />
Hij heeft zich daarbij niet enkel maar geschikt in het blijkbaar<br />
onvermijdelijke, doch er van aanvang af naar gestreefd een goed<br />
en toegewijd kruisheer te worden.
14 HENRICUS HOLLMANN<br />
Wie in het klooster treedt brengt een eigen persoonlijkheid,<br />
een grotendeels reeds gevormd karakter en bepaalde leefge-<br />
woonten met zich mee. Men behoeft allerminst een soort van<br />
behaviourist te zijn om aan te nemen, dat omstandigheden van<br />
tijd, milieu en afkomst, vooral in de ontvankelijke kinder- en<br />
jeugdjaren, een grote invloed uitoefenen op het verder leven,<br />
een invloed die wel gewijzigd, maar toch nooit helemaal uit-<br />
gewist kan worden.<br />
En als het een goede en mooie is, waarom ook ? Haec memi-<br />
nisse juvabit.<br />
Mijmerend over de verrukkelijke aanvangsverzen van Gorters<br />
Met, waarin deze een jeugdherinnering verwoordt aan een<br />
maanlichte zomeravond in zijn stil geboortestadje, komt Gabriel<br />
Smit tot de volgende formulering : ,,De psychologie heeft het<br />
met klem verzekerd, met talloze bewijzen gestaafd : in zijn jeugd<br />
ondergaat de mens de invloeden die voor zijn hele verdere leven<br />
beslissend zijn. Voor zijn puberteit begint heeft een kunstenaar<br />
het materiaal verzameld waarmee hij als volwassen artist<br />
werken zal".<br />
Ook deze intelligente en voor frisse indrukken vatbare jongen<br />
droeg het beeld van een grachtenstadje als het oude Alkmaar<br />
onuitwisbaar met zich mee, evengoed als de sfeer van het gezin<br />
waarin hij was opgegroeid en van de mensen waartussen hij<br />
zijn kinderjaren doorbracht. Herinneringen leiden een sluimerend<br />
bestaan in onze ziel, om plotseling en krachtig te ontwaken<br />
wanneer zich ingrijpende veranderingen in ons leven voordoen.<br />
Bepaalde jeugdindrukken blijven ons altijd bij. Zij hebben hun<br />
vaak verborgen, soms schijnbaar verloochende, maar daarom<br />
niet minder vormende inwerking op ons bestaan. Niemand kan<br />
volledig breken met dit strikt persoonlijke verleden, ook al zou<br />
hij krampachtige pogingen daartoe willen doen en alleen in het<br />
heden willen leven. Evenmin als een periode in de geschiedenis,<br />
kan men straffeloos een fase in zijn eigen bestaan geheel los<br />
trachten te zien en te maken van de voorafgaande.<br />
Ook wie kloosterling wordt en streeft naar religieuze volwassenheid,<br />
naar beter, ingekeerder, bovennatuurlijker leven, zal<br />
of kan zelfs daarom nog niet breken met wat hij van nature is<br />
of van huis uit heeft meegekregen, met de streek en de sfeer
JEUGD TE ALKMAAR 15<br />
waarin hij is geboren en opgegroeid. Volmaaktheid is nu eenmaal<br />
geen eenheidspatroon, geen gietvorm of dwangbuis ; zij<br />
kan slechts in onszelf en anderen worden nagestreefd met<br />
eerbiediging van ieders afkomst en eigenheid. Men krijgt de<br />
indruk, die geleidelijk aan tot een stellige overtuiging wordt,<br />
dat Henricus Hollmann er in geslaagd is zich dit breed begrip<br />
voor anderen, die tact en soepelheid in de omgang eigen te<br />
maken, welke toch een sterke, doelbewuste persoonlijkheid en<br />
het bezit van eigen aard en inzichten niet uitsluiten. Want<br />
vooral als bestuurder van zijn klooster ,en later van de gehele<br />
orde, zou hij krachtig in de beginselen blijken, maar wijs en<br />
mild in hun toepassing door begrip en hart voor zijn medebroeders,<br />
door het vermogen en de toeleg om zich in ieders<br />
persoonlijke situatie te verplaatsen.<br />
Wil men zich een indruk trachten te vormen omtrent de<br />
gezinssfeer en de onderlinge verhoudingen in de familie Holl<br />
mann en omtrent de wijze waarop deze het leven van de jeugdige<br />
Henricus hebben be'invloed, dan stuit men daarbij op twee<br />
moeilijkheden. Vooreerst is er niemand van zijn verwanten van<br />
eigen leeftijd, laat staan van die zijner ouders, nog in leven. En<br />
vervolgens hebben wij geen familiecorrespondentie uit die jaren<br />
meer tot onze beschikking. Liever dan ons aan willekeurige<br />
gissingen te wagen of aan vrome fantasieen over te geven, willen<br />
we ons daarom bepalen tot vaststaande en historische feiten.<br />
Ook wanneer ze slechts zijdelings verband houden met het<br />
huiselijk leven der Hollmanns, oefenen zij er toch ongetwijfeld<br />
hun invloed op uit \<br />
Toen Henricus op 30 januari 1853 als laatste van de talrijke<br />
kinderen werd geboren, telde zijn vader reeds 52 jaar. Het was<br />
een ondernemend en vlijtig man, die van jongsafaan veel had<br />
meegemaakt, zich moedig door de moeilijkheden had heengeslagen,<br />
ook al bleven beproevingen en gezinsverliezen hem niet<br />
bespaard. Zoals ieder ander kind zal de schrandere en levendige<br />
jongste graag en met spanning geluisterd hebben naar de lot-<br />
1 De gegeyens van burgerlijke aard omtrent het gezin van J. H. B. Hollmann<br />
zijn geput uit het Register van Huwelijken 1827, no. 47" en uit de ,/Tieniarige<br />
SiT iSLrde burgerIijke stand der gemeente Aikmaar"in het
16 HENRICUS HOLLMANN<br />
gevallen van de ouder wordende man, die steeds meer begon te<br />
leven van zijn herinneringen. En die waren ook het aanhoren<br />
waard.<br />
Johann Heinrich Bernhard Hollmann werd op 11 november<br />
1800 te Ankum in Noordwest Duitsland geboren en bracht er<br />
een in verschillende opzichten moeilijke en bewogen jeugd<br />
door. Op veertienjarige leeftijd verloor hij reeds zijn vader. En<br />
zowel om politieke als godsdienstige redenen heerste er in zijn<br />
land een toestand van onbehagen, waarvan hij de weerslag<br />
geleidelijk aan bewuster zal hebben ondergaan. De politieke<br />
verhoudingen in zijn geboortestreek waren onbestendig en verwarrend;<br />
tijdens zijn kinderjaren en vroege jeugd verwisselde<br />
Ankum meermalen van staatkundige onderhorigheid. Het was<br />
gelegen in het vroegere geestelijk vorstendom Osnabriick, dat<br />
echter na de Rekhsdeputationshauptschlusz in 1803 was opgelost<br />
in het gebied van Hannover. Sedert 1714, toen de katholieke<br />
Stuarts door de Act of Settlement van de troonopvolging werden<br />
uitgesloten en de protestantse keurvorst van Hannover koning<br />
van Engeland werd, bestond er een personele unie tussen beide<br />
landen die tot 1837 voortduurde, echter met verschillende onderbrekingen.<br />
In 1803 werd namelijk Hannover door de Fransen<br />
bezet; in 1805 door Napoleon aan Pruisen gegeven ; in 1807<br />
werd het zuidelijk deel ervan bij het koninkrijk Westfalen gevoegd<br />
waarover Napoleon zijn broer Jerome als vorst aanstelde ;<br />
het noordelijk deel voegde Napoleon bij het Franse keizerrijk<br />
in 1810. Na de beslissende nederlaag van de keizer werd Han<br />
nover van de Franse overheersing bevrijd en keerde in 1815 als<br />
koninkrijk weer terug tot de personele unie met Engeland.<br />
Het moet geen prettige ervaring voor Johann Hollmann geweest<br />
zijn om zijn land in zo korte tijd telkens verkwanseld en<br />
van nationaliteit veranderd te zien.<br />
Ook in godsdienstig opzicht was de toestand er voor de katholieken<br />
niet rooskleurig. Volgens een zonderlinge bepaling bij<br />
de vrede van Munster in 1648 kreeg het geestelijk vorstendom<br />
Osnabriick beurtelings een katholiek en een protestant als ,,bisschop".<br />
Natuurlijk was een dergelijke regeling geenszins be-<br />
vorderlijk voor het godsdienstig leven. Rome trachtte, voorzover<br />
de omstandigheden dit toelieten, in deze onhoudbare toestand
De ouders van Henricus Hollmai
Het derde huis vanaf de Waag, Houttil 28,<br />
is het geboortehuis van H. Hollmann
JEUGD TE ALKMAAR 17<br />
verbetering te brengen door een apostolische vicaris aan te<br />
stellen. Van 1802-1827 was inderdaad een apostolische vicaris<br />
belast met de geestelijke verzorging van de kleine katholieke<br />
minderheid. Wei was er ook in 1824 door paus Leo XII een<br />
concordaat gesloten, waarin werd vastgelegd dat de katholieken<br />
van Hannover in twee diocesen zouden verenigd worden : ten<br />
westen van de Wezer in het bisdom Osnabriick, ten oosten in<br />
dat van Hildesheim. In feite kon echter alleen het laatste worden<br />
opgericht. Osnabriick zou tot 1857 door een wijbisschop be-<br />
stuurd worden, totdat de verhoudingen de aanstelling van een<br />
eigen bisschop toestonden.<br />
Niet alleen om godsdienstige en politieke redenen was het<br />
verblijf in zijn geboortedorp voor Johann niet bijzonder aan-<br />
trekkelijk, ook in economisch opzicht bood het de ondernemende<br />
jongeman weinig vooruitzichten. Evenals later zijn jongste zoon<br />
Henricus blijkt Johann Hollmann als jongeman niet sterk van<br />
gestel te zijn geweest. In 1823 werd hij, na driemaal medisch<br />
onderzocht te zijn, uit het koninklijk Hannoveraanse leger ont-<br />
slagen en geheel vrijgesteld van de krijgsdienst. Nu stond niets<br />
hem in de weg om, als zovelen van zijn landgenoten, zijn<br />
fortuin te gaan zoeken in het welvarende Holland. Prof. L. J.<br />
Rogier wijst op het continu karakter, dat de Westduitse immi-<br />
gratie sedert de I6e eeuw in Noord-Nederland had. ,,Zolang<br />
Westfalen een onvruchtbaar land was, d.i. tot het midden der<br />
19e eeuw, toen de kunstmest in zwang kwam, en zolang de<br />
industrie van het Rijnland nog ondergeschikte betekenis had,<br />
was het welvarende Holland het land van belofte voor Duitse<br />
gelukzoekers. Deze stroom van immigranten heeft in de 18e<br />
eeuw een bijzondere dichtheid gekregen" 2. De meesten van hen<br />
hebben er hun brood niet in ledigheid gegeten. Ze toonden zich<br />
ordelievende en hardwerkende mensen en zijn daar zelf ook<br />
zeer goed bij gevaren. Evenals velen van hun voorgangers kwa-<br />
men zij als marskramers, kousenverkopers, vaklui en landarbeiders<br />
de grenzen over, praktisch zonder eigen bezit. Zij maakten<br />
een bescheiden indruk, leefden sober en spaarzaam en waren<br />
bereid allerlei werk aan te pakken. Spoedig pasten zij zich aan<br />
bij de nieuwe omgeving en wisten zich hier een vaste plaats te<br />
8 L. J. Rogier, Katholieke Herleving, 's Gravenhage, 1956, p. 265-266.
18 HENRICUS HOLLMANN<br />
veroveren. Anders dan de meer eigengereide Nederlander, die<br />
van nature graag zelf zijn weg kiest en anderen liefst maar in<br />
hun wezen laat, heeft de Duitser er sterke behoefte aan zich<br />
opgenomen te weten in een bepaald verband; hij schikt zich:<br />
gedwee en zelfs met voorliefde in al wat georganiseerd is en<br />
doet op zijn beurt niets liever dan anderen maszregeln. Het kost<br />
hem daarom weinig moeite om in de massa onder te gaan, waarin<br />
hij trouwens na verloop van tijd, dank zij zijn energie, meestal<br />
zal weten boven te drijven. Het Wirtschaftswunder is niet zulk<br />
een modern en slechts tot Duitsland beperkt verschijnsel als het<br />
wel lijkt; wij kunnen het reeds in de vorige eeuw, zij het op<br />
meer persoonlijk vlak, verwerkelijkt zien in veel van deze immigranten.<br />
In enkele tientallen jaren wisten zij zich van berooide<br />
vreemdelingen tot gegoede Nederlandse burgers op te werken.<br />
De namen van hen die, na een lange voetreis en met een schamel<br />
bundeltje over de schouders, hier binnentrokken en uitzwerm-<br />
den in onze steden, prijken thans in de lichtreclames en grote<br />
spiegelruiten, op de gevels van handelshuizen en de schoorstenen<br />
van fabrieken en we treffen ze aan in onze kledingstukken en<br />
dagelijkse gebruiksvoorwerpen.<br />
Opmerkelijk groot is het aantal katholieken onder deze immigranten.<br />
En in dit verband is het van belang om, meer nog dan<br />
op hun economische prestaties - die niet alleen aan hen zelf ten<br />
goede kwamen, maar ook het welvaartspeil en daarmee de<br />
politieke invloed van hun Nederlandse geloofsgenoten verhoog-<br />
den ~, de nadruk te leggen op hun inbreng in het godsdienstig<br />
leven van ons land. Want over het algemeen waren het bewuste<br />
en trouwe katholieken, die van huis uit gewoon waren omwille<br />
van hun geloof achteruitstelling te verduren en offers te bren-<br />
gen. Des te sterker gevoelden zij daarom de behoefte aan aaneen-<br />
sluiting en samenwerking, die hun als Duitsers reeds aangeboren<br />
was. In verschillende gevallen kan met namen worden aangeduid,<br />
hoe zij persoonlijk of de in hun veelal talrijke gezinnen<br />
gevormde kinderen een grote rol hebben gespeeld in de emancipatie<br />
en ook in het geestelijk leven, meer in het bijzonder in<br />
de heropbloei der kloosterorden, van katholiek Nederland.<br />
Het lijkt hier op zijn plaats om twee ervan apart te vernoe-<br />
men: Henricus Hollmann en Ludovicus Theissling, die als
JEUGD TE ALKMAAR 19<br />
algemene overste respectievelijk der kruisheren en der dominicanen,<br />
de heropbloei en de uitbreiding van hun orde in Nederland<br />
en ver daarbuiten krachtig en met groot succes hebben<br />
gestimuleerd. Beiden werden te Alkmaar geboren als zoons van<br />
zulk een immigrantengezin. Zij verschilden slechts drie jaar in<br />
leeftijd, bezochten dezelfde scholen en bleven van hun jeugd tot<br />
aan hun dood trouwe vrienden.<br />
In het leven van Henricus Hollmann zullen we de arbeidslust,<br />
het aanpassingsvermogen, het organisatietalent en de diepe<br />
vroomheid terugvinden als kostbare erfenis van vader.<br />
Johann Hollmann vestigde zich dan te Alkmaar en oefende<br />
er het beroep van schoenmaker uit. Op 15 juli 1827 treedt hij<br />
daar op zesentwintigjarige leeftijd in het huwelijk met de drieentwintigjarige<br />
Catharina Wagenaar, dochter van de weduwe<br />
Marijtje Wagenaar-Kooge, die te Alkmaar een winkel hield ; de<br />
vader was enkele maanden tevoren overleden.<br />
In de beedigde vertaling van het officiele getuigschrift, op<br />
28 maart 1827 door de koninklijke Hannoveraanse landvoogd<br />
te Ankum en Bersenbriick getekend, lezen we o.a. ,,dat de<br />
bovengenoemde Johann Heinrich Bernhard Hollmann, van zeer<br />
brave, eerbare ouders, van een vrijen stand afkomstig is, en<br />
zich, zoo lang hij zich in deze voogdij heeft bevonden, altijd<br />
eerlijk, getrouw en zedig heeft gedragen, zoodat ook nimmer<br />
bij mij de minste klagte, de politie betreffende, tegen hem zijn<br />
ingebragt". Overgelegd en getekend door J. H. B. Hollmann.<br />
Voor dezelfde koninklijk Grootbrittanische-Hannoveraanse<br />
voogd, Andreas Anton Cordes, legde zijn moeder, de drieenvijftigjarige<br />
weduwe Anne Margaretha Gertrud Hollmann-Geers,<br />
op 29 maart 1827 de verklaring af, ,,dat zij tegen dit huwelijk<br />
geen bezwaar heeft, maar veeleer aan de voornoemde lieve zoon<br />
ter voltrekking van de huwelijksverbintenis met genoemde<br />
jongedochter Catharina Wagener (sic) de vereiste moederlijke<br />
instemming hiermede wil schenken en schenkt" 3.<br />
Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren, twee meisjes<br />
en twee jongens, waarvan er echter drie op zeer jeugdige leeftijd<br />
zijn gestorven. Ook de moeder zelf overleed reeds op 15 januari<br />
3 Bijlage van het ,,Register van Huwelijken 1827, no. 47".
20 HENRICUS HOLLMANN<br />
1835, zodat Johann Hollmann op vierendertigjarige leeftijd<br />
weduwnaar werd, met als enigste overlevende van zijn dierbaren<br />
het oudste kind, Maria Margaretha, dat toen vijf jaar telde.<br />
Op 20 September van datzelfde jaar hertrouwt Johann Holl<br />
mann met de veel jongere Catharina Gransjan, die op 16 juni<br />
1815 te Alkmaar geboren was ; het leeftijdsverschil bedroeg dus<br />
bijna vijftien jaar4. Wat de schrijfwijze van haar familienaam<br />
betreft, deze is zowel in de gegevens van de burgerlijke stand<br />
als in de doopregisters verschillend : Gransjan, Gramjean, Grandjean<br />
; de laatste schijnt dan geleidelijk aan de gebruikelijke te<br />
zijn geworden. Deze spelling maakt de mondelinge overlevering<br />
in de familie Hollmann aannemelijk, dat Catharina zou afstammen<br />
van een in vroeger eeuwen naar Nederland uitgeweken<br />
Hugenotengeslacht. Dit zou misschien kunnen wijzen op het<br />
bekende verschijnsel dat men, bij het bereiken van een zekere<br />
welstand, meer gevoel voor traditie krijgt, meer belangstelling<br />
voor datgene ook waardoor men zich van zijn medeburgers<br />
onderscheidt, met name voor zijn buitenlandse afkomst. Wat<br />
hier van zij, een feit is dat Hoogwaardig Heer Hollmann, naast<br />
bepaalde eigenschappen die wijzen op Duitse herkomst, in zijn<br />
optreden de charme bezat die typisch is voor de Fransman.<br />
In de burgerlijke huwelijksacte zien wij het beroep van de<br />
bruidegom thans aangeduid als dat van schoenmakersbaas ; er<br />
blijkt dus uit dat hij zich tot een zelfstandige positie had weten<br />
op te werken.<br />
Tientallen jaren heeft het gezin Hollmann hetzelfde huis<br />
bewoond, aan de Houttil 28. Dit schijnt de veronderstelling te<br />
billijken, dat het een eigen woning was, die bovendien voldoende<br />
ruimte moet geboden hebben voor een aanzienlijke gezinsuitbreiding.<br />
Uit het bevolkingsregister blijkt verder, dat er een<br />
dienstbode voor dag en nacht verblijf had.<br />
Het tweede huwelijk was zeer vruchtbaar ; tussen de jaren<br />
1836 en 1853, dus binnen de zeventien jaar, werden er twaalf<br />
kinderen geboren, waarvan het jongste ruim twee jaar en twee<br />
maanden in leeftijd verschilde met het voorafgaande. Vijf ervan<br />
zijn zeer jong gestorven, wat gezien de veel hogere kindersterfte<br />
in die tijd niet uitzonderlijk valt te noemen. Van de zeven<br />
4 J. H. B. Hollmann was 11 november 1800 geboren.
JEUGD TE ALKMAAR 21<br />
kinderen die de volwassenheid bereikten, traden er twee 200ns<br />
en twee dochters in het huwelijk; twee zullen er ongehuwd te<br />
Alkmaar bijeen blijven wonen. De jongste zoon en tevens de<br />
laatst geborene is de toekomstige magister generaal der kruis-<br />
heren. Behalve Johan, die reeds op vijfendertigjarige leeftijd<br />
sterft, na een huwelijk van slechts tweeenhalf jaar met Anna<br />
Cornelia Jonker, zullen de meesten van hen vrij oud worden.<br />
Ook Maria Margaretha, de dochter uit het eerste huwelijk, was<br />
ruim zeventig jaar bij haar dood5.<br />
Er zijn twee afzonderlijke kleine en vergeelde foto's van vader<br />
en moeder Hollmann bewaard gebleven. Zij tronen kaarsrecht<br />
en elk in dezelfde stijve pose op een ouderwetse sierstoel met<br />
veel tierelantijnen : een hoge leuning met een door koperen<br />
nageltjes afgezette, smalle rug van zeildoek, tussen gedraaide<br />
kolommetjes en bekroond door wat uitbundig houtsnijwerk. Zij<br />
zitten elk aan weerszijden van een tafeltje, in precies dezelfde<br />
houding die kennelijk door de fotograaf is geregisseerd: met<br />
de ene onderarm steunend op het blad, terwijl de andere hand<br />
in gelijk gebaar rust op het bovenbeen. Vader Hollmann draagt<br />
een ruimzittend, zwart staatsiepak, met lange panden en brede<br />
plooien, en om zijn hals een hoge zijden das. Hij is een lange,<br />
vrij magere man en ziet er reeds tamelijk oud uit. Opvallend<br />
is de ietwat starre en fletse blik tussen de samengetrokken oog-<br />
leden ; in latere jaren schijnt hij blind geworden te zijn. Moeder<br />
staart u aan met heldere, vriendelijke en toch kordate kijkers en<br />
vastberaden mond ; het gezicht is smal en doet nog jong aan<br />
onder het Westfriese kapje met de gegolfde gouden sierstukjes<br />
aan weerszijden. Zij draagt een zijden jak, met ronde, bolle<br />
knopen afgezet en om haar hals een liggend wit kraagje, waar-<br />
■ Catharina Margaretha werd 30 dec. 1840 geboren en overleed 29 mei 1917.<br />
Henrica, een der gehuwde zusters van mgr. Hollmann, was de grootmoeder van<br />
kruisheer J. Rijnja (klooster te Achel). Tweeentwintig jaar oud, trouwde zij met<br />
de Friese bouwkundige opzichter Rein Liskes Rijnja te Tjerkwerda. Naderhand<br />
gingen zij te Amsterdam wonen, waar hun zoon Johannes Hendrikus, de vader<br />
van fr. Rijnja, zich als architect had gevestigd. Daar stierf ook Henrica, in de<br />
ouderdom van achtenzestig jaar. Vader Hollmann overleefde ook zijn tweede echtgenote<br />
nog acht jaar ; bij zijn overlijden te Alkmaar, 26 juli 1878, was hij bijna<br />
achtenzeventig jaar.
22 HENRICUS HOLLMANN<br />
onder een broche. De wijde hoepelrok valt in ruime plooien<br />
om haar heen (zie foto's p. 16).<br />
Henricus Hollmann kwam in 1853 in het mooie, oude Alk-<br />
maar ter wereld ; het geboortehuis stond in het centrum van de<br />
plaats. Zowel dit stadje als deze tijd verdienen onze belang-<br />
stelling, omdat ze de omgeving en ook de .typische sfeer bepalen<br />
waarin hij zijn jeugd heeft doorgebracht. Als bewegelijke, op-<br />
gewekte, maar ook schrandere jongen zal er niet veel zijn aandacht<br />
en belangstelling zijn ontgaan van het bedrijvige en afwisselende<br />
leven in de kleine marktstad, en evenmin van de<br />
gesprekken der ouderen in het druk gezin.<br />
Alkmaar was de oudste en fraaiste der kleine steden van het<br />
Noorderkwartier. Het had toentertijd ongeveer 10.000 inwo-<br />
ners ; slechts een vijfde van het tegenwoordige aantal. Volgens<br />
hedendaagse begrippen doet het wellicht wat onwezenlijk aan<br />
dan al van een ,,stad" te spreken. Maar vooreerst moeten we<br />
hierbij niet vergeten, dat Nederland in 1859 slechts ruim drie<br />
miljoen inwoners telde en Amsterdam, dat het dubbele aantal<br />
der bevolking van het in grootte daarop volgende Rotterdam<br />
telde, met 243.000 ruimschoots de kroon spande. En bovendien,<br />
het stedelijk karakter wordt, meer dan door de som der burgers,<br />
bepaald door de wijze van ruimtelijke indeling, van stratenplan<br />
en huizentrant, door de aanwezigheid van bepaalde openbare<br />
gebouwen, door de levenswijze en beroepsbezigheden der<br />
burgerij.<br />
Alkmaar lag toen nog binnen de begrenzing der vroegere<br />
stadswallen en was omringd door de brede singels waarin de<br />
oude vestinggrachten herschapen waren. De stadsplattegrond<br />
vertoonde een ovaalvorm, doorsneden met lange binnengrachten,<br />
omzoomd door statige bomen waarachter de gevels van wonin-<br />
gen en pakhuizen zich aaneenrijdden. Het lag nog tamelijk<br />
geisoleerd : een spoorverbinding met Alkmaar was er nog niet ;<br />
wel ratelden op gezette tijden de diligences onder het zwaar<br />
gewelf van een der zeven stadspoorten door of gleed een trek-<br />
schuit langzaam naar een der kaden toe. Toch bleek Alkmaar<br />
vanouds een grote aantrekkelijkheid voor vreemdelingen en<br />
buitenlanders te bezitten. In de zomermaanden wemelt het er
JEUGD TE ALKMAAR 23<br />
trouwens nog steeds van toeristen. De aparte bekoorlijkheid van<br />
het oude stadsgedeelte ligt wel daarin, dat het een rijkdom aan<br />
historische bezienswaardigheden bezit en tegelijk vol leven en<br />
vertier is. Want reeds sinds de 18e eeuw is het een drukke<br />
marktplaats temidden van een streek van land- en tuinbouw, van<br />
veeteelt en zuivelproductie6. Over de houten ophaalbruggen<br />
kwam men in de winkelstraten. Er waren tal van die gezellige,<br />
ouderwetse zaken, waar alles glinsterde van helderheid en de<br />
buitenmensen van geslacht op geslacht hun inkopen deden. Daar<br />
tussenin lagen allerlei werkplaatsen. Langs de open deuren<br />
gaande, hoorde je het onophoudelijk en driftig gerucht van de<br />
arbeid en zag je de ambachtslui, die van vader op zoon hun<br />
degelijk vak- en reparatiewerk verrichtten. En op marktdagen<br />
lagen de grachten vol zwaargeladen schuiten met de frisse en<br />
malse kleurschakering van allerlei groenten en blinkend rode<br />
kazen. In de smalle straten met hun sierlijke en kleurige oude<br />
geveltjes schuifelden de mensen druk pratend langs elkaar.<br />
Forse Noordhollandse boerinnen met helder gesteven kapjes,<br />
gouden oorijzers en blinkende halskettingen, stevenden statig<br />
als opgetuigde fregatten vooruit of gingen voor anker bij lok-<br />
kende winkelruiten. Voor een echte jongen viel er op zulke<br />
dagen van alles te zien en te beleven. Hoe gezellig leek het<br />
daarbinnen in de herbergen met hun blauwe horren, waar de<br />
prikkelende geur van bier en brandewijn door de open deur<br />
naar buiten drong en de zon flitsende lichtjes toverde in de<br />
koperen koffiekomfoor. Daar zaten de boeren wijdbeens en<br />
breeduit te dampen uit hun aarden pijpjes, in hun onverslijtbare<br />
lakense pak en het hoge zijden petje op hun zonverbrande kop.<br />
Boven het zwaar geroezemoes van stemmen klonk het ketsen<br />
der biljartballen of de kletsende handslag om een koebeest.<br />
Buiten onder de lindebomen zaten ze als bezetenen te smous-<br />
jassen ; het gaf je een plezierig schrikgevoel, als zo'n boereknuist<br />
zijn troefkaart neerdreunde dat het tafeltje kraakte en de<br />
glaasjes rinkelden.<br />
Van thuis uit was het maar een klein eindje naar de Waag,<br />
waar het elke vrijdagmorgen zwart van de mensen stond en<br />
allerlei talen werden gesproken. Uit de donkerte van het pakhuis<br />
8 Th. P. J. Wortel, Oud-Alkmaar, Heemschutserie, 1943, passim.
24 HENRICUS HOLLMANN<br />
stapten dan de kaasdragers het vrijgehouden plein op, in hun<br />
smetteloos witte pakken en met breedgerande strooien hoeden,<br />
in de helle kleur van het veem waartoe zij behoorden. In het<br />
draagzeel over hun schouder rustten de bomen van een burrie<br />
die zo lang leek als een kar, hoog opgetast met glimmend rode<br />
kaasboUetjes. Zachtjes deinde het gevaarte in het ritme van hun<br />
wiegende en toch vaste stap. En dan gebeurde weer het wonder :<br />
geen van die losse, spiegelgladde kogels bewoog. Telkens was<br />
het weer even spannend: als er een aan het buitelen ging,<br />
zouden al de andere volgen ; een lichte struikeling van een der<br />
dragers zou al noodlottig zijn. Maar onverstoorbaar hield elk<br />
van hen zijn reputatie hoog (zie foto p. 17).<br />
Hoog uit de ranke renaissancetoren van het waaggebouw<br />
strooide het carillon zijn heldere wijsjes. Tegen dat het voile<br />
uur sloeg, holde Henricus dan naar de ophaalbrug en keek met<br />
het hoofd in de nek hoe, door een kunstig mechaniek, de<br />
romeinse soldaat met zijn gouden bazuin naar buiten schoof en<br />
daarna de bonte ruitertjes rondgaloppeerden op de maat der<br />
klokkenmuziek.<br />
Zorgeloos zwervend door een stad waarin je niet verdwalen<br />
kon, dravend over het plein waar uit een groene krans van<br />
bomen de laat-gotische Sint Laurens hoog boven de daken uit-<br />
rees, luisterend naar eigen stap op de fris geschrobde klinkers<br />
van 17e-eeuwse stille hofjes met hun sprookjeshuisjes, dwalend<br />
over de kade waar het water zo verleidelijk tegen de lage<br />
schoeiing kabbelt, langs de koopmanshuizen uit het ver verleden<br />
met hun lila ruitjes en hun hupse trap- of klokgeveltjes, dronk<br />
de jongen spelenderwijs de ziel in van zijn eeuwenoude ge-<br />
boortestad.<br />
Henricus Hollmann was geen dromer of halfzachte romanticus<br />
en het ontbrak hem allerminst aan werkelijkheidszin en onder-<br />
nemingsgeest; hij leefde in het heden en had een open oog voor<br />
toekomstmogelijkheden. Maar hij bleef gevoelig voor de bekoring<br />
van zijn jeugdherinneringen en Alkmaar lag hem na aan<br />
het hart; hij sprak er graag met oude bekenden over. En terecht.<br />
Want hoe eenzijdig en onwaarachtig is de man, die verachtelijk<br />
de rug toekeert naar wat zijn jeugd verblijdde en die zich schaamt<br />
voor de omgeving en de sfeer waarin hij is opgegroeid. Wie
JEUGD TE ALKMAAR 25<br />
vroegere belevenissen uit zijn bewustzijn verdringen wil omdat<br />
hij zogenaamd hceft afgerekend met zijn verleden, verwaarloost<br />
iets wezenlijks in zijn bestaan. Alle cultuur immers zal<br />
steeds wortelen in het verleden en daarop voortbouwen. Het<br />
klinkt niet vleiend, maar er schuilt toch diepe waarheid in : Wer<br />
keine Geschichte hat, ist ein Barbar.<br />
2. Kerkelijke verhoudingen en godsdienstige opvoeding<br />
Het jaar 1853, waarin Henricus Hollmann werd geboren, is<br />
voor de Nederlandse katholieken een gedenkwaardig jaar vanwege<br />
het herstel van de katholieke hierarchic De godsdienstige<br />
en politieke omstandigheden waaronder zij ruim honderd jaar<br />
geleden leefden, zijn geheel verschillend van de tegenwoordige.<br />
De eeuwenlange vervolging en stelselmatige achteruitzetting<br />
lagen hun nog vers in het geheugen en ten dele stonden zij nog<br />
onder de druk daarvan. Tot voor korte tijd waren zij volkomen<br />
als tweederangsburgers van een ,,protestantse" natie behandeld.<br />
Trouwens, nog steeds werden zij door een belangrijk deel der<br />
bevolking als zodanig beschouwd en vernederd, ook al maakten<br />
zij dan ruim zevenendertig procent der staatsburgers uit. Al lag<br />
deze getalsverhouding veel gunstiger dan bijvoorbeeld in Engeland,<br />
toch zou men deze Nederlandse katholieken op dezelfde<br />
wijze kunnen kenschetsen als Newman het toentertijd de Engelse<br />
deed: een gens lucifuga. De heimelijkheid der schuilkerken,<br />
gedwongen armoede en pauperisme, systematische uitsluiting<br />
van het culturele leven en verdachtmaking van hun vaderlandsliefde<br />
hadden bij de grote meerderheid van hen hun psychologische<br />
uitwerking niet gemist. In de bijna anderhalve eeuw die<br />
verliep sinds er in 1727 voorgoed een einde kwam aan het<br />
bestuur der apostolische vicarissen, was hun kerkelijke organisatie<br />
een zeer gebrekkig functionerende geweest, omdat het<br />
feitelijk aan een centraal bestuur ontbrak. De nuntius, die als<br />
vice-superior der z.g. Hollandse Zending fungeerde, woonde in<br />
Brussel en kon zich als buitenlander dikwijls moeilijk in de<br />
Nederlandse verhoudingen verplaatsen; de aartspriesters, die<br />
het dagelijks bestuur uitoefenden, beperkten hun belangstelling<br />
veelal tot eigen territorium en hadden ook daar betrekkelijk
26 HENRICUS HOLLMANN<br />
weinig gezag en invloed. Ook al werd de Nederlands-hervormde<br />
belijdenis sinds het einde der 18e eeuw niet meer als de staatsgodsdienst<br />
erkend, toch spanden de volgelingen van Calvijn zich<br />
tot het uiterste in om tot elke prijs het zogenaamde protestantse<br />
karakter van de natie tegenover de aanmatigingen van Rome te<br />
doen gelden en hun bevoorrechte positie ten koste van hun<br />
katholieke landgenoten te handhaven. Het heeft de katholieke<br />
voormannen heel wat inspanning gekost om de schuwe en<br />
afzijdige houding van hun geloofsgenoten te overwinnen, ge-<br />
zond zelfvertrouwen en bewustzijn van eigen kracht bij hen<br />
wakker te maken, en hen, naast godsdienstig, ook politiek<br />
samenhorigheidsgevoel bij te brengen. Toch zijn zij daar ten<br />
slotte in geslaagd. In de politieke strijd tussen conservatieven<br />
en liberalen kozen de katholieken aanvankelijk de partij van de<br />
laatsten, omdat zij daarvan alleen de vervulling van hun ge-<br />
rechtvaardigde eis tot gelijkberechtigd burgerschap hadden te<br />
verwachten. Toen na de grondwetsherziening van 1848 de eerste<br />
rechtstreekse verkiezingen plaats vonden, werden in de prak-<br />
tisch geheel katholieke districten van Brabant en Limburg natuurlijk<br />
overal katholieke kandidaten gestemd. In het noorden<br />
met zijn gemengde bevolking werd besloten de liberalen te<br />
steunen in die districten waar geen katholieke kandidaat was<br />
gesteld, maar alleen dan, wanneer dezen beloofden de katho<br />
lieke programmapunten te onderschrijven. Een gevolg daarvan<br />
was, dat de liberalen een uitgesproken meerderheid in de volks-<br />
vertegenwoordiging verwierven. Praktisch was immers alleen<br />
het katholieke zuiden in staat om eigen geloofsgenoten a£ te<br />
vaardigen. Want in het noorden, waar de katholieken toch nog<br />
ruim een half miljoen telden, hadden de liberalen de kiesdis-<br />
tricten zo ongunstig voor hun politieke bondgenoten weten in<br />
te delen, dat er geen enkele katholieke kandidaat gesteld kon<br />
worden. Een ander ernstig nadeel voor de katholieken betekende,<br />
dat deze rechtstreekse verkiezingen niet alleen naar het<br />
districtenstelsel, maar ook volgens het censuskiesrecht geschiedden,<br />
zodat enkel burgers van een zekere welstand kiesgerechtigd<br />
waren. Uiteraard waren dezen onder de katholieken heel wat<br />
minder vertegenwoordigd dan bij de protestanten en anderen.<br />
De steun van hun stemmen, die de liberalen aan de regering
JEUGD TE ALKMAAR 27<br />
hielp, had althans dit gunstige gevolg voor de katholieken, dat<br />
in 1853 de bisschoppelijke hierarchie in Nederland werd hersteld,<br />
zij het dan onder een even heftig als talrijk protest en<br />
felle oppositie van de protestanten. Men moet zich overigens<br />
geen al te grote illusies maken omtrent de geestdrift waarmee<br />
dit succes toen door de meerderheid van geestelijkheid en gelovigen<br />
begroet werd. Men was er veelal geestelijk nog niet<br />
voldoende rijp voor en al te zeer vertrouwd geraakt met de<br />
sinds lang bestaande staat van zaken op kerkelijk gebied, die<br />
speling liet voor meer gemoedelijke en vrije verhoudingen7.<br />
Bovendien was het herstel der hierarchie nog slechts een eerste<br />
stap op de lange weg naar de volledige gelijkberechtigdheid der<br />
katholieke staatsburgers. Wei het pijnlijkst werd de bestaande<br />
achteruitstelling door hen ervaren op gebied van de vrijheid van<br />
onderwijs. De schoolwet, die tot 1857 toe het karakter van het<br />
onderwijs bepaald heeft, maakte de openbare school tot regel,<br />
de bijzondere tot hoge uitzondering. Voor het noorden was deze<br />
regeling veel nadeliger dan voor het zuiden, waar zowel de<br />
leerlingen als het onderwijzend personeel praktisch alien katholiek<br />
waren ; de openbare school kon er dus niet veel schade<br />
doen. Voor het stichten van een bijzondere school was een<br />
machtiging nodig, die slechts uiterst zelden verleend werd. Zeker<br />
boven de grote rivieren droeg de openbare school meestal een<br />
uitgesproken protestants, soms zelfs een antikatholiek karakter.<br />
De grondwetsherziening van 1848 had in zoverre wel een gun<br />
stige wijziging in deze situatie gebracht, dat de oprichting van<br />
bijzondere scholen niet langer van de goedkeuring der overheid<br />
afhankelijk was. Toch was de toestand nog zeer onbevredigend.<br />
De overheid onderhield de openbare scholen uit de belastingen,<br />
waartoe ook de voorstanders van bijzondere scholen bijdroegen,<br />
maar deze moesten geheel uit eigen middelen worden in stand<br />
gehouden. Zo bleef het oprichten van bijzondere scholen een<br />
uitzonderingsverschijnsel8.<br />
De jarenlange schoolstrijd om de financiele gelijkstelling van<br />
het bijzondere met het neutrale onderwijs zou eerst in 1921 met<br />
A. Commissaris, Van toen wtj vrij werden, II, Groningen, 1927, p. 81-83.<br />
8 L. J. Rogier, Beknopte Nederlandse Kerkgeschiedenis, Amsterdam, 1945, p.<br />
116-117 ; A. Commissaris, o.c, II, p. 225-236 ; H. Verberne, Schoolstrijd, in<br />
Kath. Encyclopedie, 19542.
28 HENRICUS HOLLMANN<br />
succes bekroond worden. Zo valt het te verklaren, dat in een<br />
gemeente als Alkmaar, waar de katholieken toch volgens de<br />
volkstelling van 1859 meer dan zevenendertig procent der bevolking<br />
uitmaakten, het lager onderwijs ook door hen op zulk<br />
een staatsschool gevolgd werd. Wei waren deze scholen, althans<br />
sinds 1857, zo goed als volstrekt neutraal en verloor hun onder<br />
wijs daarmee zijn vroeger protestants karakter, maar ook dan<br />
was de situatie voor de katholieken nog allesbehalve bevredigend.<br />
Deze voortdurende miskenning van hun elementaire<br />
rechten zat de katholieken van die tijd, die zich steeds meer<br />
aaneen hadden leren sluiten in hun verzet tegen dit onrecht en<br />
die daardoor toenamen in politieke betekenis, ongetwijfeld hoog.<br />
En de bescheiden pers, die zij zich uit eigen middelen hadden<br />
opgebouwd, hield deze gevoelens in hen levendig door haar<br />
strijdbaar karakter.<br />
Waar het aandeel aan het verdere culturele leven, en dus ook<br />
de belangstelling ervoor, in de meeste katholieke gezinnen van<br />
die tijd uiteraard nog gering was, kunnen wij ons voorstellen<br />
dat deze brandende kwestie vaak het onderwerp van hun gesprekken<br />
was en Henricus als jongste er dus al spoedig mee<br />
vertrouwd raakte.<br />
Uit het voorgaande valt wel te verklaren dat hij, gelijk zoveel<br />
andere katholieke jongens en meisjes, de neutrale lagere school<br />
heeft bezocht. Zijn broers en zusters hadden hetzelfde moeten<br />
doen ; er was feitelijk geen andere keuze voor de kinderen van<br />
een groot gezin dat toch al handen vol geld kostte.<br />
In katholieke kringen was men destijds over het algemeen<br />
maar matig verheugd over het herstel der hierarchic Vooral de<br />
indeling in parochies en hun grensomschrijving, die daarvan<br />
het gevolg was, heeft nogal wat voeten in de aarde gehad. De<br />
geestelijken, vooral de regulieren, zagen het als een onwelkome<br />
beperking van de zielzorgelijke bewegingsvrijheid, die zij tijdens<br />
de drie eeuwen der Hollandse Zending als vanzelfsprekend had<br />
den leren beschouwen. Ook de gelovigen waren van deze overigens<br />
heilzame maatregelen niet bijzonder gediend. Gedurende<br />
vele geslachten immers bleef het aan ieders eigen keuze overgelaten<br />
in welke kerk zijn huwelijk te sluiten of zijn kinderen
JEUGD TE ALKMAAR 29<br />
te laten dopen en godsdienstonderricht te doen ontvangen. Zo<br />
was het bijvoorbeeld de gewoonte geworden, dat het gezin daar<br />
ging kerken, waar de moeder was gedoopt of althans voor haar<br />
huwelijk haar godsdienstplichten had vervuld.<br />
Tot 1840 waren er te Alkmaar sinds de 17e eeuw vier kerkjes,<br />
waarvan er twee door seculieren en de beide andere respectievelijk<br />
door dominicanen en franciscanen werden bediend. Omdat<br />
dit aantal rijkelijk veel was voor een kleine stad met ongeveer<br />
vierduizend katholieke inwoners, werd besloten twee ervan op<br />
te heffen, waardoor een seculiere en een reguliere statie kwa-<br />
men te vervallen, en de grenzen zo vast te stellen dat er twee<br />
parochies zouden worden gesticht. Daarmee kwam er een einde<br />
aan de franciscanerstatie ; de dominicanen behielden de hunne.<br />
Het zou echter nog jaren duren eer de parochiele indeling werd<br />
doorgevoerd; zowel geestelijkheid als kerkvolk voelden er<br />
weinig voor.<br />
Waar kerkte de familie Hollmann ? Het interieur en de sfeer<br />
van een kerkgebouw, de eigen gekleurdheid van de godsdienstoefeningen<br />
in zulk een kerk, de aard van het kontakt met de<br />
daaraan verbonden geesteiijken maken gewoonlijk een sterke<br />
indruk op de ontvankelijkheid van geest en hart bij een kind<br />
uit een echt godsdienstig gezin. Men kan er bovendien van<br />
uitgaan, dat de omgang tussen de gelovigen en hun zielzorgers<br />
toen rechtstreekser en veelvuldiger was dan thans. Gezien de<br />
omstandigheden lag dit trouwens voor de hand. Zoals gezegd,<br />
beschikten de ongeveer 4000 katholieken te Alkmaar destijds<br />
over vier kerkgelegenheden, die in deze toen nog kleine stad<br />
vrij dicht bijeen lagen. Het feit, dat een parochiele indeling,<br />
althans in de praktijk, nog steeds niet was doorgevoerd, verklaart<br />
ook dat een gezin des te meer gehecht raakte aan het<br />
kerkje van zijn keuze, waar soms geslachten lang gedoopt, getrouwd<br />
en gerouwd werd, waar men was ,,aangenomen" en<br />
geregeld te biechten ging. Men leefde trouwens veel meer op<br />
sichzelf, zeker in godsdienstig opzicht, en bad en dacht in de<br />
trant waarin de pastoor dat voorhield. Ook van oecumenische<br />
gezindheid was er over het algemeen geen sprake ; de tegenstellingen<br />
waren daarvoor nog te scherp. Buiten de sfeer van<br />
het strikt zakelijke verkeer meed men de omgang met anders-
30 HENRICUS HOLLMANN<br />
denkenden. Dit strekte zich voorzover doenlijk ook uit tot de<br />
dagelijkse handel en wandel. Men deed zijn inkopen en maakte<br />
zijn verteringen bij voorkeur bij geloofsgenoten. Ieder bepaalde<br />
zijn belangstelling en sympathie uitsluitend tot wat hij als de<br />
ware Kerk beschouwde ; ieder voldeed ook zijn devotie in het<br />
hem vanouds vertrouwde bedehuis en offerde met liefde zijn<br />
gaven aan de verfraaiing daarvan. Door protestantse stadgeno-<br />
ten werd de overtuigde katholiek meestal nog als achterlijk en<br />
als onbetrouwbaar vaderlander, als een soort tweederangsburger<br />
beschouwd; dat bevorderde nog een nauwere aaneensluiting<br />
in deze godsdienstige gemeenschap, die bovendien plaatselijk in<br />
vieren gegroepeerd was.<br />
Zoals historisch gemakkelijk te verklaren valt, was het intel-<br />
lectuele peil der katholieken bij lange na niet evenredig aan<br />
hun aantal. Veelzeggend is, dat op studie zijn de vrijwel uitslui-<br />
tende betekenis had van een opleiding tot het priesterschap. De<br />
priester was zodoende de aangewezen toeverlaat en steun bij de<br />
meer ingewikkelde moeilijkheden van het leven. Hij was niet<br />
alleen de huisvriend, maar trad ook op als de vaste woordvoer-<br />
der en verdediger wanneer katholieke belangen op het spel<br />
stonden. Naast de hoogachting voor zijn kennis en ontwikkeling<br />
leefde er een in onze ogen wellicht wat al te ver doorgevoerd<br />
respect voor zijn waardigheid. Kenmerkend voor die houding<br />
van eerbied en tegelijk vertrouwen is de toen gebruikelijke<br />
benaming van vajer.<br />
Uit het doopboek 1795-1856 der St. Dominicusstatie blijkt,<br />
dat alle kinderen uit beide huwelijken van vader Hollmann<br />
daar zijn gedoopt; zij staan er met naam en datum in vermeld9.<br />
Bovendien komen onder de Nomina Defunctorum (overlijdens-<br />
register) van de latere St.-Dominicusparochie ook de namen<br />
voor van de moeder van Mgr. Hollmann, die van een zuster die<br />
8 De doop- en trouwboeken van de beide voormalige seculiere staties te Alkmaar<br />
berusten in het archief der dekenale kerk van St. Laurentius, die van de dominicanerstatie<br />
in het archief der St. Dominicuskerk. Geen van beide huwelijken staan<br />
daarin vermeld. Als enige mogelijkheid restte nog de doop- en trouwboeken der<br />
vroegere franciscanenstatie. In de twee genoemde archieven waren zij niet aanwezig,<br />
en evenmin in het gemeentearchief te Alkmaar. De correspondence met het bisschoppelijk<br />
archief te Haarlem leidde eveneens tot een negatief resultaat. Daar de<br />
franciscanen na de opheffing van hun statie uit Alkmaar vertrokken zijn, werd nog<br />
een poging gewaagd bij de archivaris der Nederlandse franciscanerprovincie te<br />
Weert. De verblijfplaats van bewuste boeken was hem echter niet bekend.
JEUGD TE ALKMAAR 31<br />
weduwe was van W. Bakker en van twee ongehuwde zusters ;<br />
op 19 januari 1923 stierf als laatste van hen Maria, Elisabeth<br />
Hollmann.<br />
Dit alles lijkt reden genoeg om aan te nemen, dat het gezin<br />
Hollmann gewoon was om in de St. Dominicusstatie te kerken<br />
en dat het aan de latere St.-Dominicusparochie is trouw gebleven,<br />
ook al vallen uit de adresboeken van Alkmaar verschillende<br />
veranderingen van woonhuis af te leiden.<br />
Henricus is dus wel als kind en jongen vertrouwd geweest<br />
met de oude statie ; hij was 13 jaar oud toen in plaats daarvan<br />
de nieuwe St.-Dominicuskerk aan de Laat in gebruik werd<br />
genomen. Zoals veel anderen zal hij dikwijls met een zeker<br />
heimwee hebben teruggedacht aan het intieme, oude schuilkerkje.<br />
Ook als grootste onder de vier staties was het toch maar<br />
een bescheiden gebouw, dat niet zo ver uitstak boven de lage<br />
huizen langs de gracht en zijn bestemming zo weinig mogelijk<br />
mocht laten spreken.<br />
In de aan de Breedstraat gelegen pastorie der St.-Dominicus<br />
kerk bevinden zich nog enkele schilderingen in olieverf, die een<br />
duidelijk beeld geven van schuilkerkje, oude pastorie en naaste<br />
omgeving10.<br />
Het schuilkerkje lag aan de hoek van de Baangracht en de<br />
Oudegracht; aan de tegenovergestelde hoek bevond zich het<br />
thans nog bestaande mooie, zestiende-eeuwse Lutherse kerkje.<br />
In het verschil in voorkomen tussen beide kan men gemakkelijk<br />
de toestand van discriminatie weerspiegeld zien die voor de<br />
katholieken eeuwenlang de normale was. De voorgevel der<br />
St.-Dominicusstatie stond aan de Baangracht, vandaar dat het<br />
gebouw in de volksmond de ,,Banekerk" werd genoemd.<br />
Het voor een kerk tamelijk lage dak zou door zijn vorm de<br />
indruk kunnen wekken, dat men hier met een flink Noordhollandse<br />
kaaspakhuis te maken had. Een enkele, vrij lage deur<br />
bevond zich midden in de voorgevel, met daarboven aan weers-<br />
*° De nu volgende beschrijving steunt op enkele gegevens en kleine fotocopieert<br />
uit een gedenkboekje, dat bij gelegenheid van het honderdjarig bestaan der St.-<br />
Dominicusparochie te Alkmaar in 1957 werd uitgegeven, maar niet meer in de<br />
handel is, N. A. VAN Rijn, Symfonie bij het 100-jarig bestaan van de St. Dominicusparochie<br />
te Alkmaar 1857-1957, Alkmaar, 1957. Voor een uitgebreidere geschiedenis<br />
van de St. Dominicusstatie, 2ie : N. A. van Rijn, Drie eeuwen Dominikanenwerk<br />
in Alkmaar, Alkmaar, 1932. Voor de foto's van het kerkje, zie p. 32.
32 HENRICUS HOLLMANN<br />
kanten een kerkraam. De rechterzijkant van het kerkje was<br />
gelegen aan de Oudegracht, waar zich ook de pastorie bevond,<br />
en ging gedeeltelijk schuil achter de huizen. Links van de<br />
voorgevel stond er nog een muurtje met een toegangspoortje.<br />
In de beide zijgevels bevonden zich drie flinke ramen, die van<br />
boven waren afgerond. Van binnen zag de kerk er vrij eenvoudig<br />
uit. Het altaar was barok. De nis erboven werd geflankeerd door<br />
gedraaide kolommetjes, waarop een sluitstuk met zwevende<br />
engeltjes. Heel de ruimte was gelijkvloers ; het zicht op het<br />
altaar werd door geen pilaren belemmerd. Buiten het priester-<br />
koor strekten zich over de gehele lengte der zijwanden brede,<br />
lage schotten met draaideurtjes uit, waarachter de pluche knielen<br />
zitplaatsen. In de tussenruimte stonden, aan weerszijden van<br />
het royale middenpad, een rij van eenvoudige banken zonder<br />
leuning. De zijvensters aan weerskanten, waarvoor gordijnen<br />
hingen, waren ingelijst door sierkolommen, die doorliepen tot<br />
aan het plafond. Aan hun bovenkant zaten smalle ijzeren staven<br />
bevestigd, die de beide zijmuren met elkaar verbonden. Het<br />
plafond was met loofwerk versierd en opzij in gewelfde vakken<br />
ingedeeld, die uitliepen op een plat middenvak, dat zich over<br />
heel de lengte van het schip uitstrekte. Tussen de zijvensters en<br />
in daaraan gelijke afmetingen zag men muurschilderingen. Tabernakel,<br />
kandelaars en godslamp waren in zwaar gedreven<br />
zilver uitgevoerd.<br />
De schuilkerken hadden een eigen sfeer, maar kweekten ook<br />
een aparte mentaliteit. Het spreekt vanzelf, dat binnen zulk een<br />
besloten en beperkte ruimte de liturgie zich niet in haar voile<br />
luister kon ontplooien. Maar het gros van onze voorouders zal<br />
dit niet als een gemis hebben gevoeld. Er stonden ook bepaalde<br />
waarden tegenover, een feit waarvan we ons wellicht te weinig<br />
bewust zijn. Het innerlijk godsdienstig leven was bij deze mensen<br />
gewoonlijk sterker ontwikkeld ; men bad graag en gunde<br />
er zich de tijd voor, in de kerk en ook thuis. Het geloofsbesef<br />
was een stuk overtuiging waarop men in stilte fier ging, omdat<br />
het ondanks eeuwen van achteruitzetting en miskenning trouw<br />
bleef bewaard. Wij mogen de betekenis van dit alles nooit<br />
onderschatten. De cijfers van de verliezen welke de Kerk in<br />
Nederland gedurende de 17e en 18e eeuw heeft geleden ge-
De schuilkerk te Alkmaar, buiten- en binnenzicht
H. HoUmann voor zijn intrede ... en als Jong priester
JEUGD TE ALKMAAR 33<br />
tuigen ervan, hoe stelselmatige verdachtmaking, rechteloosheid,<br />
uitsluiting van openbare ambten en hoger onderwijs en het<br />
uitzichtloze van hun misdeeldheid in de zielen der katholieken<br />
op den duur psychologische en sociale spanningen verwekten,<br />
die hun standvastigheid zwaarder op de proef stelden en een<br />
ondermijnender invloed daarop hadden dan bloedige vervolging.<br />
Hoe zou men, ondanks dit alles, trouw zijn gebleven zonder een<br />
diep geloof ?<br />
In de beperkte ruimte van de schuilkerk had men sterker het<br />
gevoel van samen een te zijn in wat men als het hoogste en<br />
kostbaarste beschouwde. Voor deze meest ,,kleine luyden" was<br />
de wekelijkse kerkgang het verzamelpunt waar men zich bezield<br />
en bemoedigd voelde door het woord van de priester en door<br />
elkanders godsvrucht, de enige vorm van geestelijke ontspanning<br />
in een leven van hard werken en weinig genoegens. En<br />
zelfs de grote culturele emancipator, de ruim denkende en<br />
vooruitstrevende Joseph Alberdingk Thijm, die iedere zondag<br />
met zijn dom Gueranger onder de arm ter kerke ging, zou zich<br />
daar in een andere omgeving niet op zijn plaats hebben gevoeld.<br />
3. Roeping tot het kloosterleven<br />
Gezien bovenstaande invloeden kan het niet verwonderen dat<br />
de jonge Henricus, die zich geroepen voelde tot het priesterschap,<br />
zich naar het St.-Dominicuscollege te Nijmegen begaf,<br />
met het verlangen zijn ideaal ook als dominicaan te mogen verwezenlijken.<br />
Blijkens het bevolkingsregister te Alkmaar is hij<br />
op 31 mei 1867 wettelijk naar Nijmegen verhuisd.<br />
Een reis van Alkmaar naar Nijmegen was toentertijd een heel<br />
wat tijdrovender en vermoeiender onderneming dan thans. Aangezien<br />
er nog geen rechtstreekse of zelfs volledige spoorverbinding<br />
met Amsterdam vanuit Alkmaar bestond, zal hij wel gebruik<br />
gemaakt hebben van de bestaande stoomvaartdienstu.<br />
Eenmaal te Amsterdam beland, had Henricus nog het voornaamste<br />
deel van zijn expeditie voor de boeg. Een heel avon-<br />
t M De stoomboot uit Alkmaar vertrok tweemaal per dag, 's morgens om 6u.l5 en<br />
s middags om 13 u. en legde de afstand in ongeveer vier en half uur af.
34 HENRICUS HOLLMANN<br />
tuur voor een jongen van veertien jaar, die nooit veel verder dan<br />
de omgeving van Alkmaar zal zijn geweest.<br />
Er bestond gelegenheid om per trein vanuit Amsterdam over<br />
Utrecht naar Arnhem te reizen, het summum van snelheid en<br />
geriefelijkheid. De overblijvende 17 kilometers tussen Arnhem<br />
en Nijmegen zullen dan per diligence of per stoomboot zijn<br />
afgelegd.<br />
Het St. Dominicuscollege was een jaar tevoren opgericht en<br />
vormde een zeer bescheiden begin ; het was een internaat waarin<br />
niet meer dan twintig leerlingen konden worden ondergebracht.<br />
In later jaren zou een groter gebouw worden betrokken, dat<br />
plaats bood aan 70 studenten. Zoals uit verdere gegevens nog<br />
blijken zal, heeft Henricus Hollmann slechts drie jaren aan het<br />
college doorgebracht. De aannemelijkste verklaring voor deze<br />
korte tijdsduur lijkt wel dat hij, na het beeindigen van de lagere<br />
school, gedurende een paar jaren bij zijn pastoor privaatles<br />
heeft gehaald ; het program der seminarieopleiding was niet zo<br />
uitgebreid en omvatte in hoofdzaak Latijn en Frans. Een derge-<br />
lijke methode van opleiden was toen trouwens veel in zwang,<br />
omdat de verlichte Nederlandse regering jarenlang het oprichten<br />
van seminaries, en a fortiori van kloosterscholen, ten zeerste<br />
bemoeilijkte en meestal de weinige die er bestonden onder aller-<br />
lei voorwendsels na weinige jaren ophief. Pater H. van Zeeland<br />
o.p., sedert 1851 pastoor van de Broerskerk te Nijmegen, be-<br />
ijverde zich eveneens om, naast zijn gewone ambtsbezigheden,<br />
ook nog aan enkele kandidaten voor het priesterschap de be-<br />
ginselen van het Latijn te onderrichten. Daaruit groeide op de<br />
duur het kleine internaat, waarin ook Henricus werd opgeno-<br />
men. Men gaf er meer uitbreiding aan het studieplan en er<br />
werden verschillende professoren aangesteld12.<br />
Er vallen nagenoeg geen verdere bijzonderheden over<br />
het St. Dominicuscollege te achterhalen en we bezitten ook<br />
geen enkele aanwijzing over het verblijf of de studieprestaties<br />
van de jonge Alkmaarder. Alle materiaal ging tijdens de laatste<br />
wereldoorlog verloren. De enige en nog zeer vage aanwijzing<br />
bestaat in een oude kataloog van 1867. Deze vermeldt de namen<br />
32 G. A. Meyer o.p., Dominikaner Klooster en Statie te Nijmegen, Nijmegen,<br />
1892, passim.
JEUGD TE ALKMAAR 35<br />
van acht paters der communiteit waaraan het college verbonden<br />
was ; twee ervan staan respectievelijk als pastoor en kapelaan<br />
vermeld. Wellicht mag men daaruit afleiden, dat de overige zes<br />
op het college les gaven en toezicht uitoefenden13.<br />
Op 9 augustus 1870 werd Henricus Hollmann afgevoerd van<br />
het bevolkingsregister te Nijmegen14. Nu bestaat er een monde-<br />
linge traditie in de Kruisherenorde als zou hij aanvankelijk zijn<br />
intrede hebben gedaan in het noviciaat der dominicanen, dat<br />
hij echter spoedig weer om gezondheidsredenen zou hebben<br />
verlaten. Bij verdere navraag bleek de juistheid hiervan niet<br />
meer te kontroleren. Noch uit de kroniek der fraters dominica<br />
nen uit die tijd, noch uit het liber receptionum te Huissen valt<br />
iets daaromtrent te achterhalen. Het laatst genoemde, waarin de<br />
personalia der ingetreden novicen werden opgetekend, vangt<br />
pas in 1874 aan ; v66r die tijd werd alleen het aantal daarvan<br />
vermeld. In 1870 waren er dat 8, een behoorlijk aantal voor<br />
een ordesprovincie die toen ongeveer 110 leden telde15. Op<br />
zich beschouwd behoeft dit geenszins in tegenspraak te zijn met<br />
de genoemde overlevering. Er zijn echter andere redenen die<br />
haar minstens zeer twijfelachtig maken. Vooreerst was de<br />
datum van intrede toen normaal vastgesteld op 13 September<br />
en geschiedde de professie te Huissen het jaar daarna op 23<br />
September ; het noviciaat moet dus op 23 September 1870 be-<br />
gonnen zijn. Van de andere kant staat vast, dat Henricus<br />
Hollmann minstens enige dagen voor 25 September 1870 zijn<br />
intrede bij de kruisheren te St.-Agatha heeft gedaan ; immers<br />
op 25 September 1871 legde hij daar zijn professie af. Nu is het<br />
moeilijk aan te nemen, dat een jongen, die op het St. Dominicus-<br />
college had gestudeerd en met wiens lichamelijke conditie men<br />
daar dus voldoende op de hoogte moet zijn geweest, reeds<br />
enkele dagen na zijn intrede bij de dominicanen om gezond<br />
heidsredenen zou zijn afgewezen. Bovendien, en dit maakt deze<br />
veronderstelling nog onwaarschijnlijker, uit het bevolkingsregis<br />
ter van Nijmegen blijkt, dat Henricus Hollmann daarvan op<br />
M Mededeling van Dr. H. Brink, archivaris der Nederlandse dominicanenprovincie,<br />
18 oktober 1962.<br />
14 Inlichting uit het Bevolkings- of Verblijfregister der gemeente Nijmegen,<br />
verstrekt op 6 mei 1963.<br />
15 Mededelingen van Dr. H. Brink, 18 april 1963.
36 HENRICUS HOLLMANN<br />
9 augustus is afgevoerd, niet naar de gemeente Huissen, maar<br />
naar die van Cuyk, onder welke gemeente St.-Agatha valt.<br />
Neemt men daarbij dan nog in aanmerking, dat Henricus toen<br />
17 jaar oud was, dan ligt wel het meest voor de hand, dat hier<br />
het feit dat hij bij de dominicanen te Nijmegen zijn humaniora<br />
heeft voltooid, vermoedelijk met de bedoeling om daarna te<br />
Huissen in te treden, een verwarde voorstelling van zaken heeft<br />
teweeg gebracht. Om al deze redenen lijkt de volgende toedracht<br />
wel de meest aannemelijke : Henricus zal inderdaad de wens<br />
kenbaar hebben gemaakt om bij de dominicanen in te treden,<br />
misschien zelfs zich daartoe hebben aangemeld. Hun leefregel<br />
stelde echter toentertijd vrij zware lichamelijke eisen : om twee<br />
uur begon het nachtkoor ; na slechts enkele uren rust bracht<br />
men dan vanaf 6 uur^weer bijna twee uren in gebed door. Ook<br />
werd vanaf 14 September tot Pasen streng gevast en was<br />
bovendien het gebruik van vleesspijzen maar zelden toegestaan16.<br />
Wie nu het nog bestaande portretje van deze lange, maar tengere<br />
en bleke jongen ziet, zal er zich niet over verwonderen, dat men<br />
hem niet in staat geacht heeft om in een dergelijk regime te<br />
volharden. En zo wordt het begrijpelijk, dat er voor deze<br />
overigens zeer geschikte en naar geest en hart begaafde priester-<br />
kandidaat een oplossing werd gezocht, die beter rekening kon<br />
houden met zijn zwak gestel. De kruisheren hielden vooreerst<br />
geen nachtelijk koorgebed meer. Wel duurde de ordesvasten<br />
daar even lang als bij de dominicanen, maar voor het overige<br />
werd toch op verschillende dagen van de week bij het middag-<br />
maal vlees gebruikt. En bovendien, de grote schaarste aan<br />
novicen zal de kruisheren eerder bereid gemaakt hebben om deze<br />
veelbelovende kandidaat een ruime kans te bieden zijn klooster-<br />
en priesterideaal te verwezenlijken.<br />
Zie noot 15. Voor verder vernoemd portret zie p. 33.
HOOFDSTUK II<br />
VORMING TOT PRIESTERKLOOSTERLING<br />
Er zijn nog vrij veel mensen, die zich maar moeilijk een voorstelling<br />
kunnen maken van wat het kloosterleven eigenlijk inhoudt<br />
en die er dan ook niet in slagen het op zijn juiste waarde<br />
te schatten. Zelfs katholieken, die nu eenmaal kwalijk kunnen<br />
ontkennen dat het een door God gewilde en door de Kerk<br />
goedgekeurde en aanbevolen levenswijze is en trouwens als iets<br />
vanzelfsprekends gebruik maken van de tastbare voordelen die<br />
het bestaan van dergelijke instellingen hen biedt, veroorloven<br />
zich soms de vreemdsoortigste opvattingen daaromtrent. Voor<br />
sommigen is en blijft het feitelijk een raadsel, hoe een meisje of<br />
jongen er toe komen zich voor hun leven lang te begraven in<br />
zulk een naar hun smaak wat excentrieke samenleving. Zij<br />
zouden volgens hen een heel wat normaler en gelukkiger bestaan<br />
kunnen leiden en zich bovendien zoveel verdienstelijker voor de<br />
gemeenschap behoren te maken ; er zijn wel andere manieren<br />
om zalig te worden. Anderen zien het als een soort vlucht uit<br />
de menselijke verantwoordelijkheid, het leiden van een onbezorgd<br />
bestaan zonder geldzorgen en maatschappelijke of huiselijke<br />
verplichtingen. Weer anderen zijn geneigd het als een<br />
zuiver romantische aangelegenheid op te vatten, met niets dan<br />
rozegeur en maneschijn. Wie alleen op de uiterlijke schijn afgaat,<br />
zal hier gemakkelijk aan het fantaseren en overdrijven<br />
slaan. De nuchtere werkelijkheid is echter anders : alleen de<br />
geest van offervaardigheid en een groot aanpassingsvermogen<br />
zullen een geslaagd en gelukkig kloosterleven verzekeren. En<br />
dit bereikt men slechts door een volhardend streven om God<br />
in alles te zoeken en om onbaatzuchtig met en voor anderen te<br />
leven. Het is een blijvende en niet altijd zo moeiteloos te vervullen<br />
opgave. Dat leert de ervaring gauw genoeg.<br />
Wanneer een jongen in het klooster gaat, dan betekent deze<br />
stap een ingrijpende verandering in zijn leven. Er zitten in de<br />
praktijk bepaalde konsekwenties aan vast die hij tevoren nooit
38 HENRICUS HOLLMANN<br />
geheel kan overzien. Er wacht hem immers een dagorde en een<br />
leefwijze, die hem tot dan toe vreemd waren, die tot in onder-<br />
delen geregeld zijn, in feite weinig afwisseling bieden en in elk<br />
geval een wezenlijke beperking in zijn vrijheid van gaan en<br />
staan, van handelen en beschikken ten gevolge hebben. Het<br />
feit, dat hij dit alles geheel uit vrije beweging heeft gekozen<br />
en aanvaard, wil nog niet zeggen dat dit geen aanpassings-<br />
vermogen en offers van hem zal vergen. De onmiddellijke om-<br />
geving, de indeling en inrichting van het huis, de bezigheden,<br />
het verschil in leeftijd en in verhouding tot degenen die voortaan<br />
zijn medebroeders zullen zijn, is een geheel nieuwe en vreemde,<br />
in sommige opzichten zelfs teleurstellende ervaring voor hem.<br />
Hij zal er moeten leren wennen en zich thuis gevoelen. Men<br />
weet dit in het klooster uit persoonlijke ondervinding en toont<br />
daarvoor begrip. In de dagen die er verlopen tussen intrede en<br />
inkleding wordt aan de aanstaande novice volop kans gegeven<br />
om zich in de nieuwe omgeving te orienteren. Dat stelt hem in<br />
staat om op verkenning te gaan in kerk, huis, bibliotheek en tuin.<br />
Voor Henricus was deze kennismaking het avontuurlijke begin<br />
van een verblijf te Sint-Agatha, dat bijna zestig jaar zou worden<br />
voortgezet en slechts met zijn dood eindigde.<br />
1. St.-Agatha rond 1870<br />
Op korte afstand van de Maas lag, in stille afzondering, het<br />
uitgestrekte complex van het eeuwenoude Sint-Agathaklooster \<br />
Op wandelingen deed Henricus al spoedig de eerste indrukken<br />
op omtrent de naaste omgeving. Zowel het landschap als het<br />
uiterlijk van de bewoners toonden opvallende verschillen met<br />
die van zijn geboortestreek. Alkmaar was een mooi, oud stadje,<br />
vol bedrijvigheid en vertier. Wie op een vroege zomermorgen<br />
onder een zware stadspoort door naar buiten liep, kon uren ver<br />
wegkijken over de lage polders met hun wijde einders, hun<br />
zwartbont vee en hier en daar zo'n vierkante Westfriese boerde-<br />
1 Voor de zakelijke gegevens omtrent voorkomen en ruimtelijke indeling van het<br />
klooster voor 1906 werd dankbaar gebruik gemaakt van mondelinge inlichtingen,<br />
verstrekt door fr. G. Klaverweyden en fr. A. Richter z.g. die het klooster nog in<br />
zijn vroegere toestand hebben gekend, van een reconstructietekening vervaardigd<br />
door broeder Leo Jagers en van oude aquarellen te St.-Agatha. Zie voor foto's en<br />
tekeningen p. 48, 49, 64, 65, 80 en 81.
VORMING TOT PRIESTER-KLOOSTERLING 39<br />
rij met pyramidevormig dak. Hij rook de zilte wind van de zee<br />
die de zilveren nevelsluiers verjoeg en ontdekte telkens weer<br />
torens en molens tegen de heldere morgenhemel. Als de zon wat<br />
feller werd zocht je de schaduw van de Alkmaarder Hout, waar<br />
het zo heerlijk koel was in de brede lanen met statige, ruisende<br />
bomen.<br />
St.-Agatha zelf was niet meer dan een gehucht met grotendeels<br />
verspreid liggende boerderijen, in de uiterste oosthoek van Bra<br />
bant. Het lag dicht bij de Maas, die de natuurlijke grens vormde<br />
met Limburg op zijn smalst. Langs de weiden en een afhellende<br />
landweg tussen meidoornhagen en wilgebomen viel de rivier<br />
in enkele minuten te bereiken. Staande aan de oever van dat<br />
wijde, snel voortglijdende water, zag je aan de overkant het<br />
aanlegsteigertje en boven op de dijk het veerhuis en de groene<br />
oevers die omhoogglooiden. Daarachter de daken van Middelaar,<br />
dicht rond het kerkje met zijn grijze, spitse torentje. In de<br />
verte het wazige paars van de Mookse bergen, vlak tegen de<br />
Duitse grens, waar het grote Reichswald begon. Naar links, in<br />
een mime bocht van de Maas, zag je de kerktoren van Cuyk. Er<br />
voer een rijnaak voorbij, die rustig stroomopwaarts gleed en<br />
brede rimpels in het water trok, dat zachtjes tegen de walkant<br />
klotste. Links aan de overkant de mine van een oud kasteel en<br />
in de verte de toren en wat hoge geveltjes van Gennep. Liep je<br />
vanuit de kloosterpoort in tegenovergestelde richting, door het<br />
oprijlaantje met de knotwilgjes aan weerszijden, naar de baan<br />
die tussen uitgestrekte akkers en door kleine dorpen naar<br />
Boxmeer voerde, dan rezen op de achtergrond de dennebossen<br />
als een donkere wal tegen de lucht. Er waren allerlei binnenwegen,<br />
met karresporen in het mulle zand, tussen hoge Canada's<br />
of eikebomen. De boerderijen waren kleiner dan de Noord-<br />
hollandse, niet zo kraakhelder, maar zeker zo gemoedelijk. De<br />
mensen waren over het algemeen niet zo groot van gestalte,<br />
maar stevig gebouwd. Ze leken ongedwongener, spraakzamer en<br />
goedlachser. Ook de klederdracht verschilde ; de Brabantse poffer<br />
met zwierende linten was heel wat omvangrijker dan het<br />
kleine Westfriese kapje met de gouden oorijzers. Onder de<br />
boeren zag je er nog met koppen die zo van een schilderij van<br />
Breughel of Teniers leken weggelopen. Een pretje op zijn tijd
40 HENRICUS HOLLMANN<br />
scheen wel aan hen besteed, en aan hun weldoorvoede lichaam<br />
kon men zien dat zij de goede gaven van het leven wisten te<br />
waarderen. Het waren guile gezichten, die ook een ander het<br />
zijne wel zouden gunnen.<br />
Wanneer men, na een wandeling van ongeveer drie kwartier<br />
vanuit Cuyk, St.-Agatha naderde, dan leek het of men de bewoonde<br />
wereld had verlaten. Het was er zo stil, dat men het<br />
ritselen van de blaren en het verre blaffen van een hond kon<br />
horen. Wie eenzaamheid en landelijke rust zocht, kon hier zijn<br />
hart ophalen. De weg Hep uit op een verweerd poortgebouw,<br />
met oude beeldjes in nissen boven de ingangsboog. Daarbij<br />
sloot een hoge, honderd meter lange voormuur aan, die zich<br />
over de gehele breedte van de voorgevel van klooster en kerk<br />
en voor de bijgebouwen uitstrekte. Daarachter stonden forse<br />
bomen, die de eentonigheid van het lange kloosterfront ver-<br />
braken. Uiterst links rees de slanke, laat-gotische kerk met haar<br />
sierlijk torenspitsje, op een twintig meter afstand van deze<br />
buitenmuur, die daar een rechthoek vormde, welke de beneden-<br />
voorkant van de kerk bijna geheel afsloot. In de zijmuur bevond<br />
zich de toegang voor de kerkbezoekers. De enige toegang tot<br />
het eigenlijke klooster, zijn tuin, boomgaard en boerderijen ver-<br />
leende de reeds genoemde inrijpoort. Daaronder had men een<br />
doorkijk op een vervallen historisch overblijfsel, de vroegere<br />
Latijnse school, waar bekende figuren uit vorige eeuwen hun<br />
opleiding hadden genoten. Eens moest het een eenvoudig, maar<br />
fraai gebouw geweest zijn, opgetrokken in baksteen afgewisseld<br />
met brede, witte banden van natuursteen. Door een flinke door-<br />
gang ervan gescheiden, bevond zich toen nog een andere ruimte<br />
met hoog rieten dak, die in dezelfde stijl het uiterst rechtse deel<br />
van de voorgevel van het klooster uitmaakte. Het is oorspronke-<br />
lijk de zijgevel der Latijnse school geweest, maar vormde nu<br />
een ruime schuur, waarboven zich een paar dakkamertjes be-<br />
vonden. Het dak zette zich dan voort boven een aangrenzend<br />
deel, dat op de benedenverdieping drie broederskamers had.<br />
Daarbij weer aansluitend en op dezelfde rooilijn volgde, over<br />
een breedte van tien meter, het mooiste gedeelte van de voor<br />
gevel. Het bezat een sierlijke Oudhollandse trapgevel, en de
VORMING TOT PRIESTER-KLOOSTERLING 41<br />
vensters zorgden voor een harmonische vlakverdeling. Onder<br />
zag men de drie hoge, rechthoekige ramen van de zogenaamde<br />
winterrefter, die tot 1862 ook als zodanig heeft dienst gedaan.<br />
Hij kon worden verwarmd vanuit de daarachter gelegen keuken<br />
waar een kolossale plattebuiskachel stond. Door middel van een<br />
grote schuif kon men de kachelwarmte buitensluiten. Deze ruimte<br />
werd toen nog het hele jaar door als recreatiezaal gebruikt<br />
In de twee verdiepingen waren telkens twee smallere, lagere en<br />
eveneens rechthoekige vensters, terwijl zich in de nok van de<br />
trapgevel nog een klein raam bevond. De rest van de voorgevel<br />
sprong dan een vijftien meter terug en was ook lager gelegen •<br />
het dak ervan liep schuin op en bereikte met zijn benedenrand<br />
ongeveer de hoogte der eerste verdieping van de winterrefter<br />
Langs de keuken lag een lange gang, die uitliep op de voordeur<br />
de gewone toegang voor bezoekers. Links van deze buitendeur<br />
bevond zich het gastenkwartier. Het bestond uit de blauwe en de<br />
rode gastenkamer, zo genoemd naar de kleur van hun gobelins<br />
en van de bekleding der meubels. In de rode gastenkamer<br />
zouden de Staten tijdens het beleg van Gennep in 1602 vereaderd<br />
hebben. De beide vertrekken stonden door een deur met<br />
elkaar in verbinding. Enkele treden voerden van de hoger ge<br />
legen rode gastenkamer naar de blauwe. Langs de wanden hingen<br />
de geschilderde portretten van ordesgeneraals. Ze waren<br />
typerend voor het verschil van tijd waarin elk van hen leefde<br />
en het bekijken waard, alleen al om hun beurtelings ascetisch of<br />
bloexend uiterlijk, de bonte afwisseling in kleur en snit van hun<br />
gewaad en de speelse variatie van hun attributen : van kruisbeeld<br />
met doodshoofd naar snuifdoos met brillekoker tot mijter<br />
en staf met zijden wimpel toe, om van de kanten lubben nog<br />
te zwijgen. De zware eiken of notehouten kasten met sober, maar<br />
traai bewerkte panelen gaven iets statigs en voornaams aan deze<br />
ovengens eenvoudig gemeubileerde vertrekken. De vensters<br />
waren van dezelfde grootte en vorm als die der benedenverdieping<br />
van de winterrefter. De gastenkamers waren zogenaamde<br />
opkamers; ze lagen hoger omdat zich daaronder de kelder<br />
bevond, en hadden ook geen bovenverdieping. Het verdere<br />
gedeelte van de voorbouw, dat aansloot bij de kerk, was even<br />
hoog als het gastenkwartier, maar in twee verdiepingen verdeeld
42 HENRICUS HOLLMANN<br />
Beneden diende het als woon- en werkgelegenheid voor de<br />
procurator, die er twee flinke vertrekken had waar hij voor<br />
zakelijke doeleinden mensen kon ontvangen ; zij kwamen binnen<br />
door een kleinere voordeur voorbij het gastenkwartier. De<br />
boeren die hun pacht moesten betalen of klachten en wensen<br />
hadden, luidden dan de bel, die onder een afdakje aan de<br />
dakrand was bevestigd. Dit gedeelte aan de linkerkant van de<br />
voorbouw zal een meter of tien breed geweest zijn. Boven de<br />
vertrekken van de procurator lagen de kamertjes voor de novicen,<br />
vijf telkens aan weerszijden van de gang. Op het pleintje<br />
voor de kerk, en wel binnen de zijmuur waarin de toegang daartoe<br />
was, bevond zich nog het werkhuis van de broeder-timmerman<br />
en de oude kloostergevangenis. Zo moet de voorbouw er<br />
hebben uitgezien toen Henricus Hollmann zijn intrede in het<br />
klooster St.-Agatha deed, en nog meer dan vijfendertig jaar<br />
daarna.<br />
Daarbij aansluitend, rechts van de kerk, lag de achterbouw<br />
rond de pandhof, die omsloten werd door vier lange gangen. Ze<br />
waren flink breed en zeer hoog ; de vloeren bestonden uit grote,<br />
in felrode kleur gebakken tegels. De zoldering was van ongeschilderd<br />
oud eikenhout. Tegen de witgekalkte muren hingen<br />
oude schilderijen in stemmige, zwarte lijsten. Wandelend door<br />
de koele, stille gangen had men het uitzicht op de groene pand<br />
hof, die als begraafplaats van de kloostergemeenschap diende.<br />
Op'de sobere, houten kruisen stonden de namen van hen, die<br />
in dit teken des geloofs hun medebroeders waren voorgegaan en<br />
rustten in de slaap van vrede. Door de openstaande deur hoorde<br />
men het ritselen en ruisen van de hoge, schaduwrijke plataan,<br />
die midden in de pandhof tot boven de daken rees. Getemperd<br />
viel het licht door grote, gotische vensternissen, die van onder<br />
afliepen in witte, geglazuurde tegeltjes. De oude vierkante<br />
glas-in-lood ruitjes droegen in het midden kleurige wapenschildjes<br />
van vroegere prioren. Het was er 20 stil, dat geen enkel<br />
geluid je ontging : het toevallen van een verre deur, het zware<br />
tikken van de staande klok met dansende scheepjes en haar<br />
vrolijke, felle slag. De zomerrefter zag uit op de tuin. Het was<br />
nog een echt refter-huis, domus refectorii, zonder verdieping<br />
erboven, een prachtige ruimte ; het plafond was in stuc-werk,
VORMING TOT PRIESTER-KLOOSTERLING 43<br />
met in goud en kleuren het wapen der orde. Voorbij deze<br />
zomerrefter aan de zuidelijke pandgang kon men langs een<br />
houten trap de bovenverdieping bereiken. Daar lag rechts de<br />
bibliotheek met zijn schat aan oude folianten en prachtig verluchte<br />
gradualen. Aan het einde van deze gang begon een andere<br />
zijde van het vierkant; daar lagen de kamers van de priesters,<br />
met het uitzicht op het oosten. Over de lage muur van de<br />
boomgaard heen was het glinsteren van de Maas te zien tussen<br />
groene uiterwaarden, met op de achtergrond de donkere, golvende<br />
heuvelrij. Aan het einde van de herengang linksaf begon<br />
het gedeelte van de bovenbouw, dat niet breder was dan de<br />
noordelijke pandgang : daar lagen langs een smalle doorloop<br />
de kamertjes der geprofeste jonge heren. Ging men echter rechts<br />
de houten trap a£, dan stond men vlak bij de deur die toegang<br />
gaf tot het priesterkoor.<br />
De kloosterkerk werd in twee helften verdeeld, waardoor het<br />
presbyterium en het koorgestoelte tegen de beide zijwanden<br />
afgescheiden was van een gedeelte, dat voor de kerkbezoekers<br />
en voor de uitoefening der zielzorgelijke funkties was bestemd.<br />
In het midden der jubee was een brede, rondgewelfde doorgang,<br />
die tijdens het koorgebed met een dubbele deur werd afgesloten.<br />
Aan de bovenkant ervan strekte zich over de gehele breedte de<br />
orgeltribune uit. Kort na 1855 was de stijl van de kerkmeubels<br />
aangepast aan die van de kerk, die laat-gotisch was en in het<br />
begin der 15e eeuw werd gebouwd. Toen Henricus Hollmann te<br />
St.-Agatha kwam, had deze gedaanteverandering reeds grotendeels<br />
haar beslag gekregen en zou binnen de twee eerstkomende<br />
jaren met een nieuw hoogaltaar en orgel zijn voltooid. Wanneer<br />
men de deur tegenover de sacristie binnenging, stond men aan<br />
het begin van het ruime priesterkoor met zijn hoge en slanke<br />
ramen en de grote ruitvormig gelegde plavuizen in zwart en wit.<br />
Tegen de linker zijwand torende het sacramentshuisje. Boven<br />
het langwerpige kader, dat zich met een vierdubbele rij van<br />
reliekhouders tegen de rechterwand verhief, troonde het prachtige<br />
barokke Mariabeeld onder een sierlijk baldakijn. Vanuit het<br />
gewelf hingen twee lichtkronen, elk met vier lampen van flonkerend<br />
koper. Een trede lager begon de koorruimte. Aan weers-
44 HENRICUS HOLLMANN<br />
zijden rijdden zich de wijde koorzetels, die evenals hun hoge<br />
achterwand en doorlopende lessenaars van donker en glanzend<br />
eikehout waren vervaardigd en met gotische motieven versierd.<br />
Tussen de koorzetels en op bewerkte zuiltjes, die er van boven<br />
de afsluiting van vormden, stonden de beeldjes van apostelen,<br />
kerkvaders en kerkleraars onder spitse pinakeltjes met telkens<br />
verschillend bladermotief. De muurbeschildering was zeer sober<br />
gehouden en toch smaakvol. Boven het koorgestoelte Hep een<br />
smalle band, waarin psalmteksten in gotisch schrift, telkens<br />
afgesloten door een cirkelvormig patroon met gestyleerde blade-<br />
ren als uitlopers. En in de ijle gewelven zweefde het ranke<br />
lijnenspel der kruisbogen, die feilloos rustten op hun kleine<br />
kapitelen en zich keer op keer in een kleurige sluitsteen ver-<br />
enigden. De wijde tussenruimte die beide rijen van het koor<br />
gestoelte scheidde, was overdekt met machtige grafzerken, elk<br />
met zijn adellijk blazoen en gotisch randschrift daarin uitge-<br />
houwen.<br />
Achter de jubee, waar het schone gewelvenspel zich voort-<br />
zette, bevond zich de ruimte voor het kerkvolk, met in haar<br />
midden als prachtig sierstuk een weidse koperen kaarsenkroon.<br />
Tegen de dwarswand die door het jubee gevormd werd, stonden<br />
aan weerszijden twee houten zijaltaren in neogotische stijl, links<br />
dat van de aartsengel Michael, rechts dat van O.-L.-Vrouw.<br />
Opzij van de doorgangsboog verhief zich het fraaie barokbeeld<br />
van de patrones van kerk en klooster, St.-Agatha. De twee biecht-<br />
stoelen stonden tegen de achtermuur der kerk. Als grootste<br />
kostbaarheid hing tegen de orgelwand de eeuwenoude, rijk ge-<br />
polychromeerde Calvarieberg.<br />
Aan de zuidkant van het huis lag de toegang naar de grote<br />
kloostertuin. Een breed pad voerde er naar toe, dat zich op het<br />
eind in tweeen splitste : links de herentuin met de twee diepliggende<br />
vijvers tussen opglooiende bermen, de brede wandel-<br />
dreef tussen de taxishaag, welke aan die kant de afsluiting van<br />
het kloosterterrein vormde, en een rij forse bomen ; een siertuin<br />
met kunstig snoeiwerk in speelse vormen. Rechts de moestuin<br />
met wandelpaden, gescheiden van het erf door een muur, die
VORMING TOT PRIESTER-KLOOSTERLING 45<br />
weer aansloot bij de hoge omwalling waartegen in de herfst de<br />
grote leiperen bronsden.<br />
De eigenlijke woonruimte was aan de oost- en zuidkant toen<br />
nog tamelijk nieuw en bevond zich grotendeels op de eerste<br />
verdieping onder de uitgestrekte zolders. De kamers hadden<br />
gewitte muren en waren hoogst eenvoudig gemeubileerd. Hun<br />
schuifvenster bestond uit kleine ruitjes, die in een houten raamwerk<br />
waren gevat. Het waren behoorlijk grote vertrekken ruimer<br />
in leder geval dan die van het toenmalige Udense klooster<br />
waarvan de mare ging dat men er, zittend aan tafel zijn kacheltie<br />
kon bijhouden en bij de komst van een eventuele bezoeker een<br />
tweede stoel van een spijker aan de muur loshaakte.<br />
Het klooster was vrij groot en bood ruimschoots plaats aan<br />
de weinige bewoners. Behalve Hoogwaardig Heer van den<br />
Wijmelenberg, tevens prior van het huis, bedroeg hun aantal<br />
zes pnesters, vier breeders en een frater, die het jaar tevoren was<br />
geprofest. De vooruitzichten waren wat dat betreft niet bemoedigend.<br />
Van den Wijmelenberg zelf was reeds bijna zeventie<br />
Antomus Arts tweeenzestig jaar ; Josephus van den Dries die<br />
op 8 September zijn professie zou doen, was het jaar tevoren als<br />
pnester ingetreden en bijna zesenveertig jaar oud ; van de vier<br />
ovenge pnesters waren er twee van achtenveertig jaar een van<br />
negenenveertig en een van vierenvijftig. Bij de vier' broeders<br />
schommelde de leeftijd tussen de vijftig en zestig jaar Zeker<br />
voor die tijd, toen de mensen vroeger oud waren, vormden zij<br />
dus een vrij bejaard gezelschap. In hetzelfde jaar als Henricus<br />
was ook Louis Vuerinckx ingetreden, die tegelijk met hem eeprofest<br />
zou worden, maar reeds in 1874 het klooster met dispensatie<br />
verliet. De twee novicen waren dus de eniee jonge<br />
mensen in huis2. °<br />
de^itdZllJZ ?J! f g Heer •*»<br />
Ant ZZ 7i'S' ' ma8'ster Seneraal en prior ; /. /. Verhuht, 49 i., supprior •
46 HENRICUS HOLLMANN<br />
2. De kruisherenorde in de jaren 1840-1870<br />
Dit waren de eerste, vooral zintuigelijke indrukken, welke de<br />
nieuwe omgeving op Henricus maakte. Het ligt wel voor de<br />
hand, zeker onder de bijzondere omstandigheden die leidden tot<br />
de genomen beslissing, dat hij praktisch nog geen gelegenheid<br />
had gevonden om zich te verdiepen in de geschiedenis en het<br />
eigen karakter der orde. Eerst geleidelijk aan zou hij daarmee<br />
kennis maken, en dan wel voornamelijk met haar lotgevallen<br />
gedurende de dertig voorafgaande jaren. Hij leefde nu onder<br />
een dak met de man, die in dat tijdsverloop de nieuwe koers<br />
had vastgesteld en die trouwens nog steeds het stempel van zijn<br />
persoonlijkheid en van zijn ideeen op de herleefde orde drukte :<br />
magister generaal Henricus van den Wijmelenberg.<br />
Sterker dan van de uiterlijke factoren van landstreek en woonruimte<br />
was ongetwijfeld, en in de loop der jaren steeds meer,<br />
de invloed van het geestelijk milieu waarin Henricus was op<br />
genomen. En om zich daaromtrent een zo goed mogelijke voorstelling<br />
te vormen lijkt een, zij het slechts beknopt, overzicht<br />
onmisbaar van wat zich in de voorafgaande dertig jaren had<br />
afgespeeld en tevens van de momentele situatie waarin de orde<br />
zich in 1870 bevond.<br />
Toen Henricus Hollmann eind September 1870 in de kloostergemeenschap<br />
te St.-Agatha werd opgenomen deed hij daarmee<br />
zijn intrede in een orde, wier voortbestaan bijna een halve eeuw<br />
geleden, althans menselijkerwijze gesproken, nog slechts een<br />
kwestie van enkele jaren scheen. Immers, toen koning Willem II<br />
het door zijn vader gehandhaafde verbod om novicen aan te<br />
nemen op 28 november 1840 ophief, zag het er voor de orde<br />
van het H. Kruis allesbehalve rooskleurig uit. Terwijl zij bij het<br />
uitbreken der Franse revolutie nog een dertigtal kloosters telde<br />
met naar schatting tussen de 250 en 300 bewoners, waren nu de<br />
kloosters in Frankrijk, Duitsland en Belgie verloren gegaan ;<br />
alleen in Nederland rekte de orde haar hoe langer hoe hachelijker<br />
bestaan in twee huizen, dat van Uden en dat van St.-<br />
Agatha, die tot uitsterven gedoemd schenen. Te St.-Agatha<br />
dienst bij het achterhalen der personalia bewezen de geschreven kroniek van het<br />
Diestse klooster door fr. L. van Hout, en, als verdere aanvulling daarop, het in<br />
kaartsysteem gebrachte alfabetische personenregister van fr. P. Winkelmolen.
VORMING TOT PRIESTER-KLOOSTERLING 47<br />
bestond het convent nog uit drie priesters, die respectievelijk<br />
82, bijna 60 en 57 jaar telden ; te Uden uit twee geprofeste<br />
priesters. De 66-jarige praeses van het Udense klooster, Wilhelmus<br />
Leyten, zou reeds in november van dat jaar sterven. Men<br />
kan zich de zorg voorstellen van de twee laatste kruisheren te<br />
Uden voor het voortbestaan van hun klooster ; in strijd met het<br />
koninklijk verbod hadden zij dan ook reeds drie maanden eerder,<br />
op 28 augustus, de veertigjarige seculiere priester Henricus<br />
van den Wijmelenberg, conrector van de Latijnse school te<br />
Gemert, als novice aangenomen. Reeds een week na de opheffing<br />
van het verbod legde deze, met pauselijke dispensatie, de<br />
plechtige professie af en op 15 december werd hij, op verzoek<br />
van de enigst overgeblevene der vroegere Udense kruisheren,<br />
de 63-jarige Jacobus van Winden, door de commissaris generaal<br />
van de acephale orde van het H. Kruis, Mgr. Hermans, tot<br />
overste van het Udense convent aangesteld. Een jaar later, in<br />
december 1841, droeg Mgr. van der Velden, apostolisch vicaris<br />
van den Bosch en intussen opvolger geworden van Mgr. Her<br />
mans als commissaris generaal, dit laatste ambt aan van den<br />
Wijmelenberg over 3. Intussen waren er, nog in 1840, vijf anderen<br />
in de orde getreden, alien te Uden. Een daarvan was reeds<br />
priester ; de andere vier werden op 12 maart 1842 priester gewijd<br />
en zullen dus bij hun intrede hun hogere studies reeds gedeeltelijk<br />
hebben voltooid. Voor wat aangaat de jaren 1840-1845<br />
geschiedde verreweg de meerderheid der intreden te Uden : de<br />
verhouding Uden-St-Agatha is in dit opzicht dan die van 23<br />
tot 8 ; in het in dat jaar te Diest gestichte klooster deden in<br />
1845 twee novicen hun intrede.<br />
Van den Wijmelenberg kreeg dus in die jaren een vrij behoorlijk<br />
aantal priesters tot zijn beschikking, hetgeen hem in<br />
staat stelde het herstel der orde met kracht en voortvarendheid<br />
ter hand te nemen. Dat hij daarbij niet talmde, blijkt wel uit<br />
zijn spoedig overgaan tot een nieuwe stichting te Diest.<br />
Hoe heeft van den Wijmelenberg zich dit herstel der orde<br />
gedacht ? Men kan een oud en vervallen gebouw restaureren<br />
door het, uit louter eerbied voor het verleden, zo nauwgezet<br />
mogelijk in zijn vroegere staat weer op te trekken. Een andere<br />
8 A. van Asseldonk, Van den Wijmelenberg, onuitgegeven.
48 HENRICUS HOLLMANN<br />
mogelijkheid is om, met behoud van wat er wezenlijk aan is in<br />
stijl en typische indeling, het tot een bruikbare woonruimte te<br />
maken, aangepast aan de eisen en behoeften van de moderne<br />
tijd. Natuurlijk zal dan het probleem ontstaan hoe ver men bij<br />
een dergelijke aanpassing mag gaan, zonder het wezenlijke te<br />
schaden. Dit geldt ook voor het herstel van een orde van<br />
middeleeuwse oorsprong in de nieuwe tijd. Men kan daarover<br />
van mening en smaak verschillen, maar zal toch rekening hebben<br />
te houden met totaal veranderde omstandigheden, die<br />
tenslotte van beslissende aard zullen zijn.<br />
Was nu de orde, waarin Henricus Hollmann zijn intrede deed,<br />
dezelfde als in vroeger eeuwen, was het een eigentijdse aanpas<br />
sing, of was het eigenlijk een volkomen nieuwe schepping die<br />
alleen de oude naam had behouden ? Het antwoord hierop zal<br />
pas gegeven kunnen worden, nadat men de bedoelingen van<br />
van den Wijmelenberg heeft nagegaan en de wijze waarop hij<br />
deze verwezenlijkte. Opvallend is daarbij, dat reeds gedurende<br />
de eerste vijf jaren na het herstel St.-Agatha en Uden verschil-<br />
lende wegen schijnen te gaan : het eerste zet de oude traditie<br />
vrijwel onveranderd voort, terwijl het tweede een nieuwe richting<br />
inslaat, en dat onder leiding van van den Wijmelenberg. Toch<br />
is dit geen bewust gewilde tegenstelling, maar eerder een<br />
kwestie van beleid en valt er geenszins uit te concluderen, dat<br />
van den Wijmelenberg de meer contemplatieve en liturgische<br />
levensstijl van St.-Agatha afwees of de betekenis ervan voor de<br />
orde onderschatte. Dit blijkt trouwens wel uit het relict van de<br />
visitatie, welke hij in 1844 vanuit Uden te St.-Agatha kwam<br />
houden. Hij prees daarin de St.-Agathase kruisheren om hun<br />
stipte onderhouding van het koorgebed met de opmerkelijke<br />
woorden ,,dat daar iedereen zich voorbehield als een allerheiligst<br />
recht, om vooral de schoonste bloem van de orde aan alien te<br />
tonen" 4. In dit verband is het ook de moeite waard te wijzen<br />
op het verslag van het eerste generaal kapittel, dat in april 1853<br />
werd gehouden, en waar de bij die gelegenheid tot magister<br />
generaal gekozen van den Wijmelenberg het ontwerp van de<br />
door hem vervaardigde nieuwe statuten indiende. De daarin<br />
4 C. R. Hermans, Annales Canonicorum Reg. Ordinis S. Crucis, Den Bosch,<br />
1858, III, p. 644-647.
.-■-;: .:■>.- ■ *•<br />
' ■■.■■■■■•■.. ■ ■<br />
Voorzijde van het klooster St.-Agatha naar een aquarel van von Geusau
Achterzijde van het klooster St.-Agatha naar cen aquarel van von Geusau
i»p uba -jj
50 HENRICUS HOLLMANN<br />
soms tot in kleine bijzonderheden afdalende bepalingen verraden<br />
een grote zorg en eerbied voor het liturgisch gebed en<br />
zijn ceremonies.<br />
Wat nu het door hem gevoerde beleid betreft, bij al zijn<br />
liefde voor de orde en zijn streven naar haar vooruitgang was<br />
hij een uitermate praktisch man, die systematisch te werk ging<br />
en met de beschikbaar komende krachten allereerst haar voort-<br />
bestaan wilde verzekeren. Als eerste vereiste daartoe zag hij het<br />
vergroten van haar arbeidsterrein ; daardoor immers zou haar<br />
bestaan minder afhankelijk worden van lokale politieke omstandigheden,<br />
de orde zou een ruimer en internationaler karakter<br />
krijgen, gemakkelijker nieuwe leden winnen en een veelzijdiger<br />
werkzaamheid kunnen ontplooien. Op deze uitbreiding<br />
van leefruimte moest dan zo spoedig mogelijk de innerlijke<br />
consolidatie volgen5. Daarbij kwam nog, dat de aanwas aanvankelijk<br />
vrij snel verliep. In 1850 telde de orde al tussen de<br />
veertig of vijftig priesters, terwijl de toename aan broeders<br />
naar verhouding zeker niet ongunstig te noemen was. Een groot<br />
deel der clerici waren bij hun intrede reeds priester of theologant<br />
en werden na hun noviciaat dus terstond of spoedig beschikbare<br />
arbeidskrachten. Alleen al te Uden waren er in vijf<br />
jaar veertien dergelijke personen vrij gekomen ; te St.-Agatha<br />
waren er dit vijf. Het was duidelijk, dat alleen Uden en St.-<br />
Agatha geen voldoende en geschikte werkgelegenheid boden<br />
aan priesters, die, althans voor een groot deel, reeds voor hun<br />
intrede in de orde, gedurende enkele jaren een vorming hadden<br />
ontvangen die gericht was op zielzorgelijke activiteiten, of die<br />
als zielzorger reeds werkzaam waren geweest.<br />
In het verschil van facet tussen het kruisherenleven te Uden<br />
en dat te St.-Agatha zal feitelijk geen verandering komen, voordat<br />
van den Wijmelenberg zich in februari 1855 voorgoed te<br />
St.-Agatha vestigt. Ook al was hij reeds als commissaris generaal<br />
met de leiding der orde als geheel belast, toch zal hij, uit<br />
overwegingen van respect en gezond verstand, het beleid van<br />
Simon Gielen, die reeds bijna een halve eeuw het ambt van<br />
5 De betekenis van van den Wijmelenberg voor de orde wordt hier ter plaatse<br />
slechts terloops en onder een bepaalde gezichtshoek belicht. Voor een vollediger<br />
beeld, zie de verder aangehaalde levensschetsen van de hand van L. Emond, H.<br />
van Rooyen en A. van Asseldonk.
VORMING TOT PRIESTER-KLOOSTERLING 51<br />
prior van St.-Agatha waarnam en als zodanig een beminde en<br />
geziene figuur was, niet hebben willen doorkruisen6. Hij heeft<br />
rustig de geschikte tijd afgewacht en ondertussen te Uden zijn<br />
op nieuwe horizonten gerichte activiteit ontplooid. Trouwens,<br />
afgezien nog van zijn persoonlijke idealen, alleen reeds het<br />
feit, dat het kleine klooster aldaar overbevolkt werd en ook de<br />
noodzakelijkheid om voor zijn jonge priesters geschikte werkterreinen<br />
te vinden, dwong hem daartoe. Toch zouden wij hem<br />
onrecht doen met alleen aan zulke praktische overwegingen het<br />
door hem gevoerde beleid toe te schrijven. Hij zag in deze<br />
omstandigheden wel degelijk een vingerwijzing Gods en was<br />
zich klaar bewust van de plicht der orde zich zo goed mogelijk<br />
dienstbaar te maken aan de geestelijke noden van eigen tijd.<br />
Natuurlijk speelt ook het verlangen naar uitbreiding der orde<br />
hier een rol. Als ieder gezond organisme streeft zij niet alleen<br />
naar zelfbehoud, maar ook naar groei tot volwassenheid, naar<br />
activering van de mogelijkheden die zij in zich draagt en die<br />
gewekt worden door prikkels van buitenaf. In Uden beschikte<br />
hij over een reservoir van grotendeels nog jonge krachten,<br />
waaruit hij putten kon om zijn nieuwe plannen ten uitvoer te<br />
brengen. In april 1845 zendt hij de eerste drie naar Diest om<br />
daar een klooster en college te stichten 7, op 19 april 1849 vertrekken<br />
er twee als missionaris naar West-Indie8; in 1850 kwamen<br />
de twee eerste kruisheren zich vestigen in Wisconsin9,<br />
weldra gevolgd door verschillende anderen, broeders zowel als<br />
priesters ; in juli 1855 ontstonden klooster en college te Maaseik,<br />
waarvoor drie priesters en een broeder werden afgestaan 10. Ook<br />
vanuit het nog maar kort opgerichte klooster te Diest en zijn<br />
klein convent vertrekken binnen korte tijd drie broeders naar<br />
• Simon Gielen : prior te St.-Agatha van 27 mei 1806 - 13 februari 1855. Zijn<br />
priorkeuze werd, krachtens de bepalingen van het concilie van Trente, sessio XXV,<br />
caput VIII, bevestigd door bisschop van de Velden de Melroy. Hii overleed<br />
13 februari 1855.<br />
7 Godefridus van der Weyst, als prior ; Joannes van den Broek en Henricus<br />
Kuypers. Zij waren respectievelijk 30, 28 en 24 jaar.<br />
8 Joannes Gast, 26 j. en Petrus Takken, 26 j.<br />
^Wilhelmus de Jonge, 33 j. en Hubertus Nuyts, 28 j.<br />
10 Cornelius de Bruyn, met de titel van prior ; Adrianus Kuypers en Aug.<br />
Mutsaers, resp. 36, 32 en 35 jaar. De broeder was Joannes van der Ven, 42 j.
52 HENRICUS HOLLMANN<br />
Wisconsin11. Zonder uitzondering gingen zij alien een leven<br />
van pioniersarbeid, dikwijls van grote ontberingen tegemoet;<br />
als geestelijke zonen van van den Wijmelenberg ontbrak het<br />
hun niet aan idealisme en moed. Toch zouden deze ondernemin-<br />
gen slechts gedeeltelijk slagen.<br />
Hoe was het nu met de Kruisherenorde gesteld, toen Henricus<br />
Hollmann in September 1870 zijn intrede deed te St-<br />
Agatha ?<br />
Zij had, na het eerste, zo hoopvolle decennium van haar<br />
herstel, in het daarop volgende twintigtal jaren veel tegenslagen<br />
ondervonden. En tot op zekere hoogte mogen wij deze gerust<br />
vereenzelvigen met de grote persoonlijke teleurstellingen van<br />
van den Wijmelenberg, die zich als haar tweede stichter zo nauw<br />
met het leven der orde verbonden voelde.<br />
Wat al aanstonds de aandacht trekt, is het feit, dat het aantal<br />
leden in de laatste tien jaren voor 1870 niet is toegenomen, maar<br />
eerder een lichte neiging tot teruggang vertoont. Wanneer men<br />
weet, dat dit aantal in I860, dus reeds tien jaren tevoren, bijna<br />
zeventig bedroeg en thans achtenzestig12, dan kan men daaruit<br />
alleen al concluderen, dat het eerste elan van de jaren 1840-1860<br />
was gebroken. Zeker, ook in de jaren 1850-1858 neemt het aantal<br />
af, maar dit zou te verklaren vallen uit de omstandigheid, dat<br />
in de eerste jaren na 1840 dit wel wat geflatteerd was. Toen<br />
waren er immers verscheidenen, die ten gevolge van de opheffing<br />
van het koninklijk verbod in de gelegenheid werden gesteld<br />
om hun reeds lang gekoesterde wens in het klooster te treden,<br />
ten spoedigste in te volgen. Bovendien wekten de jaren 1857 en<br />
1858, met respectievelijk vijf en zeven kleine professies, weer<br />
hoopvolle verwachtingen. Des te merkwaardiger is, dat in 1859<br />
toch weer een flinke daling inzet, die ook in de eerstvolgende<br />
jaren bestendigd blijft. Vanaf 1859-1866 waren er vijftien kleine<br />
professies, dus gemiddeld nog geen twee ; in de drie jaren<br />
1867-1869 geen enkele. Ook vanaf 1872-1881 zouden het er<br />
slechts twaalf zijn, dus gemiddeld iets meer dan een, in 1873 en<br />
11 Henr. Schoenmakers, Petrus Huygens en Wilhelmus van Vlijmen. Zij waren,<br />
bij hun aankomst in Amerika, resp. 35, 48 en 35 jaar oud.<br />
w Dit aantal wordt vermeld in een artikel, geschreven door fr. L. Emond, in het<br />
ochtenblad van De Moos bode op 13 augustus 1925.
VORMING TOT PRIESTER-KLOOSTERLING 53<br />
1880 zelfs geen. Dit malaise-verschijnsel zou dus nog de eerste<br />
tien jaren na de intrede van Henricus Hollmann doorwerken.<br />
Men kan deze situatie niet anders dan teleurstellend en zelfs<br />
zorgwekkend noemen, vooral wanneer men daarbij in aanmerking<br />
neemt, dat verreweg de meerderheid der leden tot de<br />
middelbare of nog oudere leeftijd behoorde en dat de mensen<br />
destijds vroeger oud waren dan nu.<br />
Van de nieuwe stichtingen hadden alleen Diest en Maaseik<br />
zich kunnen handhaven. De beide missionarissen in West-Indie<br />
waren teruggekeerd, Petrus Takken reeds in 1852 en Joannes<br />
Gast in 1858. En ook de pogingen om zich als kloostergemeenschap<br />
blijvend in Noord-Amerika te vestigen, moesten als mislukt<br />
worden beschouwd; alleen Eduard Daems bleef daar<br />
achter, om er in 1879 na een zeer verdienstelijk missionarisleven<br />
te sterven13. Mogelijk rijzen er, naar aanleiding van dit<br />
alles, verschillende vragen : had van den Wijmelenberg niet te<br />
hoog gegrepen ; had hij niet te veel ineens willen doen, en was<br />
het niet verstandiger geweest om zich op slechts enkele objecten<br />
te concentreren ? Waren de uitgekozen mensen geestelijk voldoende<br />
voorbereid en ascetisch gevormd, zeker zij die als<br />
pioniers op eenzame posten en in verre werelddelen een taak<br />
kregen te vervullen, die wellicht boven hun macht lag ? Toch<br />
zou men zich dergelijke vragen waarschijnlijk nooit gesteld hebben,<br />
wanneer deze pogingen nu eens niet mislukt waren ; men<br />
had dit dan als de gewoonste zaak van de wereld beschouwd. En<br />
bovendien lijken ze ons voort te komen uit een mentaliteit, die<br />
het succes in iemands leven tot maatstaf ter beoordeling van zijn<br />
deugd maakt en die bij mislukking altijd geneigd is meteen naar<br />
een schuldige te zoeken. Volgens christelijke opvatting is beproeving<br />
toch geen teken van Gods mishagen en blijft een werk,<br />
dat met het kruis getekend is, door Hem gezegend.<br />
Het lijden aan wat hem zo buitengewoon dierbaar was, zijn<br />
heilige orde, zou van den Wijmelenberg niet schokken in zijn<br />
geloof, maar hem nog verder louteren tot een man van bovennatuurlijk<br />
inzicht en vertrouwen. Afgezien nog van de grote<br />
18 Eduard Daems. Voor een levensbeschrijving van deze belangrijke figuur, zie<br />
W Sangers Father Eduard Daems, in Xaveriana, I6e reeks, nr. 7, Leuvli 1939<br />
Verder : J. Rausch, The Crosier Story, Onamia, I960, passim
54 HENRICUS HOLLMANN<br />
teleurstelling, die hem als mens om deze tegenslagen moet<br />
hebben vervuld, had zijn tweede bestuursperiode hem nog veel<br />
andere moeilijkheden gebracht en ook, soms onrechtvaardige en<br />
grievende, kritiek en tegenstand in eigen kring.<br />
In februari 1855 nam hij als hoofd der orde en tevens als<br />
huisoverste zijn intrek te St.-Agatha14. Hij heeft zich daarbij<br />
blijkbaar op het standpunt gesteld, dat de magister generaal als<br />
opvolger van de prior generaal te Hoei, per se ook prior was<br />
van het huis waar hij zich vestigde ; van zijn verkiezing als prior<br />
te St.-Agatha vinden wij tenminste geen sporen en zijn beslis-<br />
sing schijnt zonder tegenspraak te zijn aanvaard. De beweeg-<br />
redenen, die hem er toe aanspoorden om voortaan St.-Agatha<br />
in plaats van Uden als verblijfplaats te kiezen, zou men zich<br />
als volgt kunnen voorstellen. Vooreerst zal het zijn wens geweest<br />
zijn om, zeker nu het aantal leden der orde slechts weinig uit-<br />
breiding vertoonde, ook het convent van St.-Agatha meer recht-<br />
streeks te betrekken in de plannen, die hij met de orde had ; het<br />
is immers opvallend dat tot dan toe geen enkele conventuaal<br />
aldaar een rol speelt in de nieuwe stichtingen. Het aanzienlijk<br />
grondbezit van dit klooster zou hem vervolgens ook beter de<br />
middelen verschaffen om de nieuwe ondernemingen te finan-<br />
cieren. Het is bekend, dat van den Wijmelenberg minstens<br />
sinds 1852 met het plan rondliep om de stabilitas loci te doen<br />
opheffen en daaromtrent reeds, hoogstwaarschijnlijk buiten<br />
medeweten der overige ordeleden om, met Rome onderhande-<br />
lingen voerde 15. Deze zeer ingrijpende maatregel zou een grotere<br />
centralisatie ten gevolge hebben en daardoor het algemeen be-<br />
lang der orde ten goede komen ; het hoofdbestuur zou een<br />
vrijere beschikking krijgen over de personen ter verwerkelijking<br />
van zijn doeleinden en het zou de aanwezige geldmiddelen<br />
doelmatiger daartoe kunnen aanwenden. De door hem ontwor-<br />
pen en op het generaal kapittel van 1853 ingediende nieuwe<br />
statuten zouden ten slotte niet aanvaard worden16. Voor hun<br />
14 L. Emond, Henricus van den Wijmelenberg, St.-Agatha-Cuyk, 1931, p. 28.<br />
15 A. VAN Asseldonk, Van den Wijmelenberg (onuitgegeven).<br />
18 Een voorbeeld van eerbiedig en toch waardig protest tegen de door van den<br />
Wijmelenberg ontworpen statuten en tegen de wijze waarop deze reageerde op de<br />
er tegen ingebrachte bezwaren, is de brief van een hoogstaand en verdienstelijk<br />
man als prior Godefridus van der Weyst te Diest, die zich daarin tot tolk maakt
VORMING TOT PRIESTER-KLOOSTERLING 55<br />
afwijzing door het generaal kapittel van 1856 echter een feit<br />
werd, heeft hij op een ongebruikelijke wijze de gemeenschap<br />
van personen en goederen weten door te voeren, die een einde<br />
maakte aan de stabilitas loci11, Ook deze tactische manoeuvre<br />
is hem door sommigen kwalijk genomen.<br />
Met grote bezorgdheid moet hem ook de aanspraak van de<br />
staat op de goederen van St.-Agatha en de daaruit volgende<br />
procesvoering hebben vervuld. Heel zijn verder leven bleef deze<br />
jarenlange dreiging als een steeds somberder wolk boven het<br />
klooster hangen18.<br />
Een andere kwellende onzekerheid, die het hart van van den<br />
Wijmelenberg met angst en zorg vervulde, was de toenemende<br />
kritiek op de echtheid van de Kruisherenaflaat, vooral vanuit<br />
Frankrijk. Zij werd oorzaak, dat ook de Congregatie der Aflaten<br />
en Relikwieen langzamerhand aan deze aflaat begon te twijfelen.<br />
In zijn boekje De H. Odilia maakt L. Honhon zich tot tolk van<br />
de grote ongerustheid, die dit bij de Kruisheren wekte19.<br />
Immers, de goede naam van de orde stond hierbij op het spel.<br />
Op 20 augustus 1516 had paus Leo X in een apostolische<br />
breve aan de magister generaal der kruisheren en aan zijn op-<br />
van heel zijn convent. Hij wijst van den Wijmelenberg o.a. op de bezwaren, die<br />
men niet alleen te Diest, maar ook elders heeft tegen de overhaasting waarmee en<br />
de methode waarop de nieuwe statuten werden opgedrongen. De tekst van deze<br />
moedige brief staat gecopieerd in het memoriaal van het klooster te Diest : Levensschets<br />
der Diestersehe Kruisheeren.<br />
17 A. van Asseldonk, Van den Wijmelenberg.<br />
wriiBiJ rhTeueinid.e Van de tachtiSiariSe oorIg ^ 1648 werden onder stadhouder<br />
Willem II het klooster en zijn bezittingen in beslag genomen en moesten de St.-<br />
Agathase kruisheren in ballingschap gaan. Deze toestand duurde tot 1653. Toen<br />
werd het gehele kloosterdomein aan de kruisheren in admodiatie afgestaan Dat<br />
betekende, het klooster en zijn bezittingen bleven, ofschoon wederrechtelijk, het<br />
eigendom van de Staten, dus de Verenigde Provincien. De kruisheren kregen het<br />
klooster en zijn domeinen nu in pacht en moesten jaarlijks een som van 1200<br />
gulden aan de Staten betalen. In 1849 besloot de Kamer, dat alle staatsdomeinen,<br />
dus ook St.-Agatha, zouden worden verkocht. De prior van St.Agatha had intussen<br />
reeds meermalen moeite gedaan om de pachtsom blijvend voor een vast bedrag af<br />
te kopen of de admodiatie althans in erfpacht te doen verwisselen. Na lange<br />
onderhandelingen werd er met de regering overeenstemming omtrent de prijs bereikt.<br />
De goedkeuring van de Kamer was echter nog vereist. En deze stemde het<br />
yoorstel af. In 1877 maakten de kruisheren de zaak voor het gerecht aanhangig.<br />
In dit geruchtmakend proces, dat negen jaar duurde, viel in 1886 de beslissing ten<br />
nadele van de kruisheren. Alleen het klooster, de kerk en enkele stukken grond<br />
mochten zij behouden ,,als waardeering voor het zoo lange zorgzame beheer der<br />
Staatsgoederen" (sic). Zie : J. de Pater, in In Cruce Vita, Rotterdam, 1936,<br />
10 L. Honhon, De H. Odilia, Roermond, 1887, p. 110-111.
56 HENRICUS HOLLMANN<br />
volgers een buitengewone gunst verleend. Ieder, die een Onze<br />
Vader of Wees Gegroet zou bidden aan een door hen gewijde<br />
rozenkrans, kon een aflaat van 500 dagen verdienen. In 1842<br />
verzocht commissaris generaal van den Wijmelenberg aan paus<br />
Gregorius XVI hem dezelfde gunst weer te willen toestaan.<br />
Deze werd hem op 15 September 1842 geschonken. In 1845 werd<br />
hem bovendien de volmacht gegeven om in ieder huis der orde<br />
deze gunst aan een medebroeder mee te delen. Op 9 januari 1848<br />
schonk paus Pius IX aan de commissaris generaal verlof om<br />
hiertoe elke confrater op reis of in afwezigheid van de gedele-<br />
geerde te benoemen. Dit bevorderde de verspreiding van de<br />
kruisherenaflaat ten zeerste. In de zeventiger jaren genoot hij<br />
reeds wereldbekendheid. Maar toen ontstonden ook de moeilijk-<br />
heden. Door sommigen werd de echtheid in twijfel getrokken<br />
van een aflaat, die niet alleen door zijn grootte uitmuntte, maar<br />
die ook tot dusverre onbekend was gebleven. In 1883 zal de<br />
Congregatie der Aflaten en Relikwieen overgaan tot een offi-<br />
cieel proces over de authenticiteit van deze aflaat en over haar<br />
opportuniteit. Op 15 maart 1884 volgde het decreet der Con<br />
gregatie, waarin zij een gunstig oordeel uitspreekt. Van den<br />
Wijmelenberg heeft deze geruststelling en voldoening niet meer<br />
mogen beleven. Bij zijn dood in 1881 naderde de strijd over de<br />
kruisherenaflaat zijn hoogtepunt en leken de vooruitzichten<br />
somber20.<br />
Er werd opzettelijk wat langer stil gestaan bij de figuur van<br />
van den Wijmelenberg, omdat dit van belang leek tot beter<br />
begrip van de situatie, waarin de orde toen verkeerde. Van den<br />
Wijmelenberg was niet alleen de gangmaker geweest bij de<br />
herleving van de Kruisherenorde, hij bepaalde feitelijk ook de<br />
nieuwe koers ervan : haar initiatieven waren praktisch de zijne.<br />
Voor de pas aangeworven leden was dit herstelde religieuze<br />
instituut eigenlijk geweest wat hij ervan maakte ; de oudere en<br />
sinds lang onderbroken traditie zal hen minder sterk hebben<br />
aangesproken. Nu hij door grote tegenslagen in zijn plannen<br />
gedwarsboomd en, althans in zijn activiteit naar buiten, belem-<br />
n A. Ramaekers, De Kruisherenaflaat, in Clairlieu, VI, Diest, 1949, p. 3-52.
VORMING TOT PRIESTER-KLOOSTERLING 57<br />
merd werd, moest dit ook zijn terugslag hebben op de overiee<br />
leden. °<br />
De schaduwzijde aan zijn bijzondere kwaliteiten was waarschijnlijk,<br />
dat hij te veel zelf had willen doen. Hij was er te<br />
weinig op uit geweest om aan jongere krachten de vorming en<br />
het zelfvertrouwen te schenken om, wanneer hij zelf eenmaal<br />
te oud daarvoor geworden was, de orde, ondanks de ongunstige<br />
omstandigheden, door haar moeilijkheden heen te helpen en<br />
nieuwe oplossingen te beproeven. De indruk wordt althans<br />
gewekt, dat zijn confraters te zeer hadden leren drijven op de<br />
stroom van bezieling en initiatieven, die van van den Wijmelenberg<br />
was uitgegaan. Hoezeer dit het geval was blijkt, naar we<br />
menen, wel uit het feit, dat onder zijn twee opvolgers, Wilhelmus<br />
Smits en Martinus Manders, die trouwens eigenlijk reeds<br />
te oud waren om opgewassen te zijn tegen deze moeilijke taak,<br />
de status quo zo ongeveer gehandhaafd bleef. Men stelde zich<br />
tevreden met het in praktijk brengen van de wel verheven, maar<br />
minder tot daadkracht inspirerende spreuk : ,,houd ervan onbekend<br />
te blijven en voor niets geacht te worden". Deze zienswijze<br />
werd op de volgende typische manier vertolkt door Hoogwaardig<br />
Heer Manders : ,,Kleinere orden als de onze hebben<br />
hun plaats in de Kerk. We zijn klein, zijn altijd klein geweest<br />
en zullen altijd klein blijven" » Al met al zou men zo zeggen,<br />
dat het de kruisheren destijds niet aan berusting, geduld en<br />
vertrouwen ontbrak, maar wel aan ondernemingsgeest of zo<br />
men wil, aan verbeeldingskracht. De handen vouwen is 'een<br />
schoon gebaar, maar men behoeft ze daarom nog niet werkeloos<br />
in de schoot te laten liggen.<br />
Toch krijgt men de indruk, dat de hoogbejaarde van den<br />
Wymelenberg zich persoonlijk, zeker op de duur, niet aan een<br />
dergehjk vroom fatalisme heeft overgegeven ; daarvoor was hij<br />
een te energieke natuur. Zijn vroegere idealen bleven smeulen<br />
onder de as der beproevingen ; een frisse windstoot zou ze weer<br />
doen opflakkeren. Die lente met haar beloften kwam zijn ouderdom<br />
veroveren in de blijmoedige en talentvolle jonge naamgenoot,<br />
Henricus Hollmann. Waartoe hij zelf niet meer in staat<br />
was, dat zou door deze veelbelovende, nieuwe kracht verwezen-<br />
51 C. van Dal, De Kruisheren in de geschiedenis, Diest, 1956, p. 80.
58 HENRICUS HOLLMANN<br />
lijkt kunnen worden. Daarop had de grijsaard al zijn hoop<br />
gesteld, en terecht. Om een bijbels beeld te gebruiken, wij zouden<br />
kunnen zeggen dat Henricus door de oude man werd ge-<br />
vormd en voorbereid om eens de profetenmantel op te nemen.<br />
Van den Wijmelenberg heeft zich in deze verwachtingen niet<br />
vergist; ook hierin toonde hij zich de mensenkenner.<br />
3. Vorming tot het religieuze leven<br />
Wie priester en kloosterling wil worden, aanvaardt met deze<br />
keuze ook de doeltreffende middelen om zijn roeping te ver-<br />
wezenlijken en die tevoren reeds gegeven zijn. Toen Henricus<br />
Hollmann in de kruisherenorde trad, trof hij daar een bepaald<br />
leefpatroon aan, dat hij had te eerbiedigen en waarnaar hij zich<br />
te richten had. Het feit, dat St.-Agatha hem opnam, het met hem<br />
wilde proberen, beschouwde hij als een gunst, niet als een recht.<br />
Als bescheiden en verstandig jongmens besefte hij, dat op de eerste<br />
plaats hij de orde nodig had, en niet omgekeerd. Hij had nog<br />
alles te leren ; hij moest zijn best doen om geleidelijk te groeien<br />
in eerbied en liefde voor haar geest en gebruiken. Dat kon<br />
slechts gebeuren door het leven volgens een vaste dagorde en<br />
aangegeven richtlijnen. En wel in samenwoning en samenleving<br />
met anderen, die hem waren voorgegaan. Gemeenschapsleven<br />
was daartoe wezenlijk en onmisbaar. Daarom zou hij moeten<br />
wennen aan het voortdurend gezelschap van mensen, die hem<br />
tevoren vreemd waren en van nature niet altijd aantrokken.<br />
Aanpassing werd er ook van hem gevergd aan algemene gebeds-<br />
vormen, voorschriften en gewoonten, die in regel en constituties<br />
waren vastgelegd. Zij waren de vrucht van eeuwenlange geestelijke<br />
ervaring en konden daarom niet straffeloos verwaarloosd<br />
worden. Een jaar lang zou hij worden op de proef gesteld, om<br />
dan nederig te vragen om Gods barmhartigheid en die van de<br />
orde. Door haar aanvaard, legde hij zijn professie af en ver-<br />
plichtte zich voorgoed tot de levenswijze van deze religieuze<br />
gemeenschap. In de verdere opleidingsjaren werd dit hem, voor<br />
wat het wezenlijke betreft, steeds meer tot een tweede natuur.<br />
Zo gevormd, was hij in staat om de persoonlijke taak, die hem
VORMING TOT PRIESTER-KLOOSTERLING 59<br />
als priester te wachten stond, als een goed religieus en een<br />
toegewijd lid van zijn orde te vervullen.<br />
Aan wie had Henricus Hollmann tijdens zijn noviciaat en<br />
hogere studies zijn geestelijke vorming en wetenschappelijke<br />
opleiding te danken ?<br />
Antonius Arts, in 1870 tweeenzestig jaar oud, was in 1863 tot<br />
novicenmeester en tevens tot lector in de filosofie aangesteld.<br />
Hij was drieentwintig jaar als zielzorger in Belgie werkzaam<br />
geweest, eerst als kapelaan te Luik en vervolgens als pastoor te<br />
Bois-de-Breux, bracht daarna vijf jaar als missionaris in Wis<br />
consin door en na zijn terugkeer nog twee jaar als leraar aan<br />
het college te Diest. Het zal een voordeel geweest zijn dat hij<br />
wat meer van de wereld gezien had dan alleen St-Agatha, en<br />
praktische ervaring van verschillende aard had opgedaan. In<br />
oktober 1871, dus na het noviciaat van Henricus, werd hij als<br />
novicenmeester opgevolgd door Ferdinand Dietvors, die dit ambt<br />
tot mei 1881 bekleedde. Het was destijds de gewoonte, dat de<br />
novicenmeester tevens als magister van de geprofeste fraters<br />
optrad. Wij kunnen dus aannemen dat frater Hollmann gedu-<br />
rende de overige vier jaren voor zijn priesterwijding onder diens<br />
leiding heeft gestaan. Dietvors was bovendien tijdens dezelfde<br />
tien jaren lector in de H. Schrift.<br />
In het geheim archief van het klooster te Diest bevinden zich<br />
een vijftal verslagen over de novicen en simpliciter geprofesten,<br />
geschreven door Ferdinand Dietvors in zijn hoedanigheid van<br />
novicenmeester en magister of, zoals de vroegere aanduiding<br />
luidde, de Heer. Een van deze verslagen is ongedateerd ; de vier<br />
andere zijn respectievelijk van 2 december 1871, 3 oktober 1872,<br />
25 januari 1873 en 23 april 1873. Het ongedateerde moet van<br />
1874 of op zijn laatst einde 1873 zijn ; over Henricus Hollmann<br />
immers lezen we daarin o.a. : ,,Deze Heer moet op het einde van<br />
September zijne solemnele professie doen".<br />
Deze officiele getuigenissen verschaffen wel het betrouwbaar-<br />
ste beeld dat wij ons kunnen vormen over Henricus als klooster-<br />
ling in de jaren die voorafgingen aan het afleggen van zijn grote<br />
geloften ; daar deze solemnele professie minder dan een jaar<br />
voor zijn priesterwijding plaats had, mogen we ze wel voor
60 HENRICUS HOLLMANN<br />
heel zijn religieuze voorbereiding op het priesterschap laten<br />
gelden. Het lijkt ons van belang ze in chronologische volgorde<br />
en ook in hun geheel weer te geven, al zijn dan uit de aard der<br />
zaak herhalingen hierbij onvermijdelijk.<br />
In zijn verslag van 2 december 1871 schrijft Dietvors : ,,H.<br />
Hollmann is een goed en braaf religieus ; - altijd even vlijtig in<br />
het bijwonen der dagelijksche oefeningen en bezigheden ; -<br />
aangenaam en stichtend in den omgang ; - hij legt zich met<br />
ijver op de studien toe en belooft veel. Doch hij maakt zich wel<br />
eens pligtig aan het overtreden van het silentium en is nog al<br />
genegen om met de solemniter geprofesten te spreken. Maar hij<br />
heeft zich reeds merkelijk gebeterd van deze fouten.<br />
N.B. Beiden hebben de kleine beloften uitgesproken".<br />
Met deze ,,beiden" zijn Hollmann en Vuerinckx bedoeld.<br />
Op 3 oktober 1872 schrijft Dietvors : ,,H. Hollmann volbrengt<br />
zijn religieuze verpligtingen tamelijk wel - heeft een goed en<br />
opgeruimd karakter, - is zeer beleefd en vriendelijk - heeft<br />
veel aanleg voor de studien en neemt zijnen tijd goed waar. De<br />
fouten welke hij nu en dan nog wel eens begaat zijn het niet<br />
onderhouden van het stilzwijgen - ook vergeet hij wel eens zich<br />
te kunnen vernederen wanneer zulks gedaan moet worden.<br />
N.B. Ik mag UE. ook verzekeren dat er onder de vier novicen<br />
eene goede harmonie heerscht. Zij kunnen alles van elkander<br />
verdragen en ik ben tot hier toe nog geen getuige geweest van<br />
de minste ernstige oneenigheid."<br />
Uit het ongedateerd verslag van Dietvors : ,,H. Hollmann<br />
blijft zich steeds met ijver op deugd en studien toeleggen. In<br />
den omgang is hij nog altijd even aangenaam en heeft daarbij<br />
een vrolijk en opgeruimd karakter. Het overtreden van het<br />
silentium en het spreken met de solemniter geprofesten is bij<br />
hem reeds merkelijk verminderd."<br />
Op 25 januari 1873 schrijft Dietvors : ,,H. Hollmann blijft<br />
getrouw zijne religieuze pligten volbrengen - gedienstig - vro<br />
lijk en opgeruimd. Neemt den tijd voor de studie goed waar. De<br />
voornaamste zijner fouten zijn het niet onderhouden van het<br />
silentium en het spreken met Priesters en Broeders."<br />
Verslag van 23 april 1873 : ,,H. Hollmann neemt met ijver<br />
zijne religieuze pligten waar - blijft daarbij vrolijk en opge-
VORMING TOT PRIESTER-KLOOSTERLING 61<br />
ruimd. Studeert tamelijk wel en heeft een bijzondere gemakkelijkheid<br />
om iets aan te leeren. - hij belooft tot heden toe veel.<br />
De bijzonderste fouten welke hij begaat zijn : het niet onderhouden<br />
van het silentium ; het spreken met de priesters en broeders<br />
- ook maakt hij zich wel eens pligtig aan eene kleine<br />
oneerbiedigheid in de kerk."<br />
Ten slotte nog een Verslag over de simpliciter geprofesten en<br />
Novicen. Dit is ongedateerd, maar moet, te oordelen naar de<br />
inhoud, uit 1874 zijn: ,,H. Hollmann is een goed en braaf<br />
religieus - heeft een vlug verstand en neemt den studietijd goed<br />
waar. De fouten welke hij nu en dan begaat zijn : het niet<br />
onderhouden van het silentium en het spreken met de Broeders.<br />
- Deze Heer moet op het einde van September zijne solemnele<br />
professie doen ; er bestaan tot heden geen redenen om hem weg<br />
te zenden."<br />
De getuigenissen maken de indruk zeer gewetensvol en objectief<br />
te zijn : zij vermelden de goede eigenschappen en talenten,<br />
maar ook de fouten van de jeugdige frater Hollmann.<br />
Zonder de kleine onvolmaaktheden daarmee te willen goed<br />
praten, lijken ze toch wel voort te komen uit zijn prettig en<br />
blijmoedig humeur, dat graag anderen een plezier deed en door<br />
zijn levenslust ook aantrekkingskracht zal hebben uitgeoefend<br />
op de zoveel oudere huisgenoten. Het is daarom nog de vraag,<br />
van welke kant de meeste aanleiding gegeven werd tot vertrouwelijke<br />
omgang met de groot-geprofesten. Wat er ook van<br />
zij, wij leren hier uit de beste bron Henricus kennen als een<br />
talentvol en ijverig student, die bovendien een karakter had dat<br />
van nature reeds zeer geschikt was voor het gemeenschapsleven,<br />
en als een opgewekt en over het algemeen toch stipt religieus.<br />
4. Hogere studies<br />
Tot nu toe ontbreekt het jammer genoeg aan voldoende vaststaande<br />
gegevens om een volkomen bevredigend antwoord te<br />
geven op de vragen, die men terecht zou kunnen stellen aangaande<br />
de filosofische en theologische vorming, die aan de<br />
priesterwijding van Henricus Hollmann voorafging. Concrete<br />
gegevens daaromtrent vielen er slechts zeer weinige met enige
62 HENRICUS HOLLMANN<br />
zekerheid te achterhalen. Toch lijkt het verantwoord er zich<br />
althans een algemeen beeld van te vormen door deze opleiding<br />
te plaatsen in het historische kader van die tijd en van de bij-<br />
zondere omstandigheden waarin de Kruisherenorde toen ver-<br />
keerde. Dit valt dan verder aan te vullen met enkele beschouwingen<br />
en opmerkingen, die voor een deel op bekende feiten<br />
uit de ordesgeschiedenis, voor een ander deel op min of meer<br />
waarschijnlijke gissingen berusten. Omtrent het wetenschappelijk<br />
peil der beoefening van filosofie en theologie door de katholieken<br />
in de 19e eeuw moeten we ons over het algemeen geen al<br />
te verheven voorstellingen maken. Men was toen kennelijk niet<br />
in staat zich op gelijk niveau te meten met de ongelovige wijs-<br />
begeerte en het theologisch liberalisme. De meerderheid der<br />
katholieken, voorzover zij zich met dergelijke problemen bezig<br />
hielden, stond louter afwijzend tegenover de uitkomsten en<br />
ontdekkingen der moderne wetenschappen, beschouwde ze enkel<br />
maar als bedreigingen voor het geloof en nam, uit reactie tegen<br />
het rationalisme, dikwijls haar toevlucht tot een al te ver door-<br />
gevoerd supernaturalisme. Weer anderen gingen, overigens met<br />
de beste bedoelingen, te ver in hun pogingen om de opvattingen<br />
en resultaten der moderne wetenschap met de geloofsleer te<br />
verzoenen en kwamen zo tot stellingen, die door de Kerk af-<br />
gewezen en veroordeeld moesten worden.<br />
Welke zijn de oorzaken van bovenvernoemd wetenschappelijk<br />
verval der katholieke filosofie en theologie ? In een zeer lezenswaardig<br />
artikel22 kwam Pierre Charles s.j. tot de gevolgtrekking,<br />
dat men wel gelijk moest geven aan de onpartijdige historici,<br />
die van mening zijn dat de eigenlijk gezegde dogmatische theo<br />
logie gedurende de 19e eeuw op zwakke wijze vertegenwoordigd<br />
en op slechte manier verdedigd werd. Om daarover een billijk<br />
oordeel te vellen, moet men echter, zo zegt hij, met alle verzachtende<br />
omstandigheden rekening houden. Het zal ook voor<br />
ons betoog van belang zijn om deze na te gaan. De dogmatische<br />
theologie, aldus Charles, is een tere plant. Om haar te kweken<br />
zijn niet alleen godsvrucht en kennis modig, er worden ook, en<br />
voornamelijk, traditie, vakbibliotheken, ruime studietijd, en een<br />
22 P. Charles s.j., La theologie dogmatique, in Nouvelle Revue Theologique,<br />
tome 56, 1929, p. 800 w.
VORMING TOT PRIESTER-KLOOSTERLING 63<br />
voldoende samenhorig en ononderbroken docentencorps toe<br />
vereist. Na de Franse revolutie was er van dat alles niets meer<br />
over. De bibliotheken van de kloosters waren geplunderd en<br />
verstrooid ; de religieuze orden zonder inkomsten en dikwijls<br />
zonder vaste verblijfplaats en wettelijk erkend bestaan; de<br />
krachten der geestelijkheid werden in beslag genomen door de<br />
zielzorg die dringender nodig was dan ooit; de universiteiten,<br />
die opnieuw waren opgericht volgens napoleontisch model,<br />
waren staatsinstellingen waarin de onttroonde theologie een<br />
pover figuur maakte, zo zij er al geduld werd ; het hoger onder-<br />
wijs was door de dwang der omstandigheden en der program-<br />
ma's louter secularistisch en lai'caal geworden ; en de seminaries<br />
waren bijna nooit meer dan voorbereidingsscholen voor de<br />
parochiegeestelijkheid, met een staf van docenten die tot het<br />
strikte minimum beperkt werd en waar men onderwees ,,wat<br />
iedere priester weten moet".<br />
Onder deze omstandigheden die niet gekozen, maar onder-<br />
gaan werden door de Kerk in Frankrijk, Belgie, Nederland,<br />
Duitsland, Spanje en Italie, zou het onrechtvaardig zijn om de<br />
geestelijkheid van de 19e eeuw er een verwijt van te maken, dat<br />
zij het onmogelijke niet verwezenlijkt heeft en dat zij geen<br />
prachtige reeks van dogmatici van eerste rang heeft voortgebracht.<br />
Er is nog een andere oorzaak, die het verval van het eigen<br />
wetenschapskarakter der theologie, en ook der filosofie, verklaart.<br />
Beide waren in het defensief gedrongen. De zorg nu om<br />
de waarheid te verdedigen is dikwijls een beletsel geweest om<br />
haar ook te doorgronden, wat toch de wetenschappelijke taak<br />
van de theoloog is. De tegenstander die het katholicisme in de<br />
19e eeuw moest bestrijden was het Deisme, ofwel het Athei'sme<br />
zonder meer. Met bijbelteksten en geloofdogma's viel hier niets<br />
te bereiken : de tegenstander betwistte immers de grondslagen<br />
daarvan.<br />
Zodoende nam de theologie een steeds geringere plaats in<br />
bij de apologetiek. Men wil de mogelijkheid en het feit der<br />
goddelijke Openbaring door middel van de filosofie en de<br />
geschiedenis vaststellen ; men tracht als het ware een dwingend<br />
bewijs voor de Openbaring te leveren. De ongelovige wijsbe-
64 HENRICUS HOLLMANN<br />
geerte der 19e eeuw komt er echter toe, het vermogen van de<br />
menselijke rede om boven de begrenzingen van de ervaarbare<br />
mogelijkheid uit te stijgen, in twijfel te trekken of zelfs zonder<br />
meer te ontkennen. En daarmee vernietigt zij tegelijkertijd iedere<br />
metafysica.<br />
Een gevolg hiervan is, dat de apologetiek, om het contact met<br />
de tegenstander te bewaren, zich hoe langer hoe verder van de<br />
theologie verwijdert. De discussie gaat niet langer over de in-<br />
houd of over de mogelijkheid van de Openbaring, maar over<br />
de mogelijkheid van de filosofie, over de vermogens van de<br />
rede en over het befaamde kenprobleem. Het zich concentreren<br />
der intellectuele krachten van de katholieken op dit gebied, dat<br />
overigens zo ver verwijderd was van het dogma zelf, moest wel<br />
een verlammende invloed uitoefenen op het terrein der eigen-<br />
lijke theologie.<br />
Dit beeld van Europees verval der katholieke theologie als<br />
wetenschap zou men, voor wat Nederland aangaat, nog kunnen<br />
aanvullen met een paar citaten van prof. Rogier :<br />
,,Rechtstreekse deelneming aan de beoefening der wetenschap<br />
bleef onder de katholieken van Nederland in het derde kwart<br />
van de negentiende eeuw beperkt tot het occasioned optreden<br />
van een zeldzame enkeling. De beoefening van de theologie<br />
bleef bij het seminarie-handboek, de tijdschrift-polemiek en de<br />
recensie steken. Nog lang zou men trouwens - bij gebrek aan<br />
elk universitair centrum - te onzent theologie en apologie bot<br />
identificeren. ... Voor 1853 valt er ook met behoud van die<br />
identificatie niets van betekenis te noemen. ... Na het herstel der<br />
hierarchie verschenen geleidelijk de handboeken van het semi-<br />
narie-onderwijs. ... En dan is er een stroom van polemische<br />
brochures, geheel ten onrechte geclassificeerd onder de ,,Roomsche<br />
theologie". ... Met de- wijsbegeerte was het in feite niet<br />
beter gesteld ; hierbij kwam men voorlopig zelfs niet aan het<br />
schrijven van handboeken toe." 23<br />
,,Dat een niet in de wetenschap geschoolde leek in die mate<br />
een stempel kon drukken op de katholieke samenleving als<br />
Le Sage dit bij ons deed, was op zich zelf een bewijs van een<br />
groot tekort. Het ontbrak Nederland aan katholieke weten-<br />
M L. J. Rogier, Katbolieke Herleving, 's Gravenhage, 1956, p. 232-233.
en kruispand<br />
St.-Agatha, de oude<br />
kloosterpoort
Koorgestoelte en orgel te St.-Agatha
VORMING TOT PRIESTER-KLOOSTERLING 65<br />
schappelijke centra. Ook dit is niets bijzonders. De revolutietijd<br />
had in heel Europa de katholieke onderwij sinstituten om hals<br />
gebracht. De opheffing der Jezuietenorde (1773) was een knak<br />
voor de wetenschap geweest. De val van Napoleon werd ook<br />
voor de Kerk het begin van de restauratie. In 1814 werd de<br />
Societeit van Jezus heropgericht. In de achttiende eeuw waren<br />
de kloosters merendeels geseculariseerd en tal van katholieken,<br />
ook priesters, hadden dit toegejuicht. De tijd voor zulke middel-<br />
eeuwse instellingen dachten zij voorbij. Losgeraakt van een<br />
wetenschappelijke traditie in de godgeleerdheid en de wijsbe-<br />
geerte, zijn de katholieken in de eerste helft der negentiende<br />
eeuw bezig geweest met het zoeken van de weg.<br />
Het duurde enige tijd, voor het herstel voldoende gevorderd<br />
was om stichting van nieuwe wetenschappelijke centra mogelijk<br />
te maken. Het wachten was op de grote mannen, de geniale<br />
voortrekkers, en die klopt men niet uit de grond." 24<br />
Tegen de zo juist geschetste achtergrond zal men ook de<br />
hogere opleiding te St-Agatha moeten zien om er zich een juiste<br />
voorstelling van te kunnen vormen en er billijk over te kunnen<br />
oordelen. En dit te meer omdat de omstandigheden voor de<br />
kruisheren zeker zo ongunstig waren als voor anderen. Ook hier<br />
is het waar, dat men nu eenmaal roeien moest met de riemen<br />
die men had en dat men van de nood een deugd moest zien te<br />
maken, al blijft het natuurlijk nog de vraag, of de toestand zo<br />
somber werd ingezien ; in feite kan zij in ieder geval niet al te<br />
verheven geweest zijn.<br />
Een andere nadelige factor was het feit, dat de orde in 1840<br />
alleen nog maar in Nederland bestond in twee kloosters, die<br />
zich beide op vrij korte afstand van elkaar in afgelegen dorpen<br />
van Oost-Brabant bevonden. Evenmin als hun door omstandig<br />
heden en oude gewoonten bepaalde levensstijl, was dit isolement<br />
bevorderlijk voor het stimuleren van wetenschappelijke bedrij-<br />
vigheid. Het leven dat zij leidden en de taken die zij vervulden<br />
veronderstelden een sterk plaatselijke gebondenheid. Begrensd<br />
tot dit klein gebied waar zij zich bovendien nog maar met moeite<br />
kon handhaven, ontbrak het de Kruisherenorde aan krachten in<br />
24 L. J. Rogier, Beknopte Nederlandse Kerkgescbiedenh, Amsterdam, 1945, p. 97.
66 HENRICUS HOLLMANN<br />
het buitenland waarvan een in dit opzicht bevruchtende inwer-<br />
king zou kunnen uitgaan. Wij behoeven slechts in de geschie-<br />
denis der orde terug te gaan tot het bestaan van het kruisheren-<br />
klooster in de universiteitsstad Keulen om ons te herinneren<br />
welke gunstige gevolgen dit voor de studiegeest en de wetenschappelijke<br />
prestaties van deze kloosterlingen heeft gehad23.<br />
In een dergelijke gunstige atmosfeer zou ook het intellectuele<br />
herstel der orde spoediger zijn gevolgd.<br />
Gezien de aard van hun opleiding en hun persoonlijke am-<br />
bitie zullen er van de kruisheren te St.-Agatha maar weinigen<br />
de aangewezen personen zijn geweest voor een professoraat in<br />
filosofie of theologie. Van den Wijmelenberg heeft zijn beleid<br />
ook in dit opzicht aan de gegeven feitelijkheden moeten aan-<br />
passen. Zodoende bleef het aantal der professoren zoveel moge-<br />
lijk beperkt en vertoonde nogal eens persoonswisseling. Het<br />
onderricht zal een wat improvisorisch karakter hebben gedragen ;<br />
er bestond geen wetenschappelijke traditie, de opleiding die de<br />
professoren persoonlijk bezaten bood geen voldoende onder-<br />
grond en was te zeer op de praktijk alleen gericht, en universitair<br />
gevormden kwamen er onder hen niet voor. De opheffing<br />
van de stabilitas loci op 14 maart 1855 had voor de hogere<br />
opleiding dit tot resultaat, dat St.-Agatha voortaan het enige<br />
studiehuis was waar de filosofie en theologie werden onderwezen<br />
; eerst in 1885 zou de filosofie naar Diest worden verplaatst.<br />
Als concentratie en besparing van krachten op studie-<br />
gebied viel dit zeker toe te juichen ; eveneens beschikte men te<br />
St.-Agatha over de best voorziene bibliotheek voor beide vakken.<br />
Dit alles had reeds verscheidene jaren zijn beslag gekregen,<br />
toen Henricus Hollmann in September 1871 zijn hogere studien<br />
aanving. Wie zijn professoren zijn geweest en in welke vakken,<br />
blijkt moeilijk te achterhalen. Omtrent de aard van het gegeven<br />
onderricht zelf, de door de professoren gevolgde richtingen en<br />
methodes en het door hen benutte studiemateriaal tasten wij tot<br />
88 H. van Rooyen, De Herleving van de Kruisheren in de negentiende eeuw,<br />
in Crucijerana, nova series nr. 5, 1940, p. 11-13 ; L. Emond, Henricus van den<br />
Wijmelenberg, St.-Agatha-Cuyk, 1931, p. 18-20 ; A. van Asseldonk, Van den<br />
Wijmelenberg (onuitgegeven) ; J. Francino, In Cruce Vita, Rotterdam, 1936, p.<br />
27 ; C. van Dal, Volg Mij, Diest, 1956, p. 46-49.
VORMING TOT PRIESTER-KLOOSTERLING 61<br />
nog toe volledig in het duister. Voorzover thans bekend is,<br />
hebben zij geen scripta nagelaten. Ook de kloosterbibliotheek<br />
geeft daaromtrent geen uitsluitsel. Vooreerst niet, omdat de<br />
herkomst van deze boeken vaak onbekend is : zijn zij door het<br />
klooster zelf aangeschaft, of zijn ze door erfenissen of schenkin-<br />
gen verkregen ? De catalogen van die tijd vermelden, jammer<br />
genoeg, alleen de datum waarop zij op de bibliotheek zijn ge-<br />
plaatst. Vervolgens blijft de vraag nog onbeantwoord, of zij op<br />
aandringen der professoren zijn aangeschaft; zij kunnen ook<br />
behoord hebben tot de persoonlijke bibliotheek van de een of<br />
ander, die voorliefde voor dergelijke studies had.<br />
Zoals reeds is vermeld, werd Antonius Arts in 1863 tot<br />
novicenmeester en tevens tot lector in de filosofie benoemd. Als<br />
novicenmeester werd hij in oktober 1871 opgevolgd door Fer<br />
dinand Dietvors ; in September 1873 zou Josephus van den Dries<br />
tot lector in de filosofie worden benoemd. Wij kunnen dus<br />
aannemen, dat Henricus het onderricht in de filosofie ontvangen<br />
heeft van Antonius Arts.<br />
Aangaande de stof, die toentertijd te St.-Agatha in de theolo-<br />
gische cursus behandeld werd, kan men zich een voorstelling<br />
vormen aan de hand van de tweede der bepalingen van het<br />
generaal kapittel dat in april 1887, dus bijna twaalf jaren na de<br />
priesterwij ding van Henricus Hollmann, te St.-Agatha werd<br />
gehouden. Daarin spreken de magister generaal en zijn defini-<br />
torium de vurige wens uit, dat er vooral in het studiehuis cur<br />
sussen in verschillende wetenschappen zullen bevorderd worden,<br />
en, indien dit mogelijk wordt, zo spoedig mogelijk aan de andere<br />
cursussen ook die in de kerkgeschiedenis en in het kerkelijk<br />
recht zullen worden toegevoegd. Hieruit mag men afleiden, dat<br />
voordien het onderwijs in de theologie zich beperkte tot de<br />
exegese, de dogmatiek en de moraal, en dat Henricus dus ook<br />
alleen daarin een hogere opleiding heeft ontvangen.<br />
Tegelijk met zijn benoeming tot novicenmeester in oktober<br />
1871 krijgt Ferdinand Dietvors ook die tot lector in de H.<br />
Schrift. Hij heeft dus aan Henricus de exegese onderwezen en<br />
was tevens zijn magister. Beide ambten zou Dietvors tot mei<br />
1881 bekleden.
68 HENRICUS HOLLMANN<br />
De vraag, wie er destijds tot taak hadden de lessen in dogma-<br />
tiek en moraaltheologie te geven, kan alleen maar gissenderwijze<br />
worden beantwoord. Wellicht is het een en dezelfde persoon<br />
geweest en werden dogmatiek en moraal-theologie niet als afzonderlijke<br />
disciplinen onderwezen. Dit laatste zou men kunnen<br />
afleiden uit de inhoud van verschillende handboeken die toen<br />
nog in gebruik waren en die ook op de bibliotheek te St-Agatha<br />
vertegenwoordigd zijn. In bedoelde handboeken wordt er name-<br />
lijk geen scheiding gemaakt tussen deze beide leervakken en<br />
valt de nadruk het sterkst op de moraal-theologische zijde. Een<br />
typisch voorbeeld daarvan is de Theologia ad usum seminariorum<br />
et sacrae theologtae alumnorum, die op naam staat van Petrus<br />
Dens. Het blijkt nog tientallen jaren na zijn dood (1777) een<br />
geliefkoosd handboek te zijn gebleven ; de negende editie van<br />
dit werk in veertien deeltjes werd nog van 1862-1864 te Mechelen<br />
uitgegeven. Het komt in verscheidene edities en in verschil<br />
lende exemplaren op de bibliotheek te St.-Agatha voor. Dr.<br />
Boelaars c.ss.r. kenschetst het als kort en helder, weinig speculatief<br />
in vragen en antwoorden, jarenlang handboek in semina<br />
ries in Belgie, Nederland en daarbuiten 26.<br />
Zou Hoogwaardig Heer van den Wijmelenberg persoonlijk in<br />
deze geest de theologie aan Henricus hebben gedoceerd ? Voor<br />
deze veronderstelling zijn wel enige aanwijzigingen aan te<br />
voeren. Vooreerst vinden wij - met uitzondering dan van de<br />
reeds genoemde Antonius Arts en Ferdinand Dietvors - van<br />
geen der in 1871 te St.-Agatha verblijvende priesters vermeld,<br />
dat zij een lectoraat zouden hebben vervuld. Eerst in 1874 komt<br />
achter de naam van Franciscus van Cranenburgh de betiteling<br />
van lector voor, zonder nadere aanduiding waarin. Misschien<br />
heeft toen de reeds hoogbejaarde van den Wijmelenberg een<br />
gedeelte van zijn taak aan deze nog jonge priester overgedragen.<br />
Einde november 1857 verzocht van den Wijmelenberg namelijk<br />
aan de toenmalige bibliothecaris van St.-Agatha, Henricus Ver-<br />
28 Petrus Dens, Zuid-Nederlands theoloog (1690-1775). Was professor, later<br />
president van het groot-seminarie Mechelen. Publiceerde verschillende moraaltheologische<br />
werken. - De meeste tractaten van het genoemde werk, dat in 1777<br />
voor het eerst verscheen, zijn geschreven door voorgangers, collega's en leerlingen<br />
van Dens. Zie Dens in de Katbolieke Encyclopedic, 19512 en in DicUonnaire de<br />
Theologie Catholique, Parijs, 19243.
VORMING TOT PRIESTER-KLOOSTERLING 69<br />
kuilen om voortaan in zijn plaats het Directorium samen te stellen<br />
: ,,want ik moet alle dagen les geven aan de jonge Heren" 2T.<br />
De veronderstelling ligt nu wel voor de hand, dat dit lessen in<br />
de theologie in bovenvermelde geest zijn geweest.<br />
Eerst na de dood van van den Wijmelenberg (1881) vinden<br />
we melding gemaakt van een benoeming tot het afzonderlijk<br />
professoraat in de dogmatiek van L. Honhon, vanaf 1884.<br />
Henricus Hollmann zelf doceerde na zijn priesterwijding enige<br />
tijd filosofie en werd vervolgens ook, wellicht nog tijdens de<br />
laatste levensjaren van van den Wijmelenberg, lector in de<br />
moraaltheologie28. De preciese datum waarop deze laatste be<br />
noeming is ingegaan, hebben wij niet kunnen vaststellen.<br />
Omtrent het wetenschappelijk peil van dit onderwijs te St.-<br />
Agatha en de theologische belangstelling der toehoorders mogen<br />
wij ons in het algemeen geen al te grote illusies maken, wanneer<br />
wij tenminste kunnen afgaan op hetgeen Dr. Juliaan Bogaers,<br />
pastoor te Groot-Linden en deken van het landdekenaat Cuyk,<br />
aan zijn bisschop Mgr. Zwijsen daaromtrent meedeelt. Weliswaar<br />
blijkt uit dezelfde brief, dat de persoon van van den<br />
Wijmelenberg hem niet sympathiek was en dat hij diens overhuizing<br />
van Uden naar St.-Agatha in februari 1855 aan minder<br />
hooggestemde motieven wenste toe te schrijven. Maar van de<br />
andere kant bezat hij toch wel een zekere competentie om zich<br />
een oordeel te vormen over het gehalte van de theologische<br />
bagage der kruisheren te St.-Agatha. Hij was in ieder geval een<br />
op theologisch gebied universitair gevormd man, al is het dan<br />
waar, dat het pas sinds enkele jaren weer opgerichte Collegium<br />
Romanum, waaraan hij van 1827-1831 studeerde, zijn latere<br />
wetenschappelijke standing toen nog niet had bereikt29. Wat<br />
daar ook van zij, in 1847 keerde hij nog naar Rome terug om<br />
" A van Asseldonk, in zijn herziene studie over het handschrift L.L. 238 van<br />
het ,,Klein-Archief" van St.-Agatha, 1963, p. 28, noot. Nog niet uitgegeven. Voleens<br />
een brief van L. van Hout aan E. Fontaine, van 25-10-1943, zou van den Wijmelen<br />
berg tot aan zijn dood de theologie onderwezen hebben ; zie archief provincialaat<br />
JLeuven.<br />
28 De Maasbode, zaterdag 28 mei 1927.<br />
" Zie hiervoor :Histoire de VEglise, dl. XXI (R. Aubert), Paris, 1952, p. 187 ;<br />
J. de Jong, Handboek der Kerkgeschiedenis, Utrecht, 1949*, dl. IV p 152-154 •<br />
Bihlmeyer-Tuchle, Kitchengeschichte, Paderborn, 195615, dl III ' p 452 • M*<br />
DiERiCKX, Voorgeschiedenis van het Vaticaans Concilie, in Streven, jg' 14 1961*<br />
p. 316 ; Meriol Trevor, Newman, The Pillar of the Cloud, London, 1962
70 HENRICUS HOLLMANN<br />
daar aan dezelfde universiteit te doctoreren in de theologie.<br />
Bovendien was hij elf jaar professor in de dogmatiek geweest<br />
aan het groot-seminarie te Roermond. Het gaat dus niet aan om<br />
zijn minder vleiende uitlatingen enkel maar toe te schrijven aan<br />
antipathie voor de kruisheren. Bogaers schrijft dan in februari<br />
1855 aan Mgr. Zwijsen : „ ... De Prior van St. Agatha80 is<br />
overleden. Het Hoogwaardig Heer van Uden, Guillaume le<br />
Taciturne, was dezelfde dag reeds met mijter en staf te St.<br />
Agatha. Men zegt dat hij er zal blijven ; nu het is er ook vrij<br />
wat beter dan in het schrale Uden... De Prior-zaliger was een<br />
exemplare deftige priester, doch hij was er niet op uit zijn<br />
jongelui in de studien te laten doorzetten. Of dit nu beter zal<br />
gaan mag men betwijfelen, want te Uden niet meer als hier —<br />
bevinden zich grote liefhebbers voor de studie... Van dien kant<br />
is het te Boxmeer veel beter gesteld ; daar spreken die jonge<br />
Paters eens gaarne over theologie en Pater van den Brand?1<br />
heeft zijn les geven weer hernomen ; hij doceert, zoo mij dunkt,<br />
tamelijk goed. Ik heb hem gezegd, dat hij in de Schriftuur de<br />
methode van Uden (sic) hooge school zoo genaamd moet daar-<br />
laten en die van het seminarie volgen." 82<br />
Wanneer men nu weet, dat de carmelieten evenmin als de<br />
kruisheren zich in zijn bijzondere vriendschap mochten verheu-<br />
gen, dan lijkt de bovenstaande opinie van Bogaers over het<br />
studiepeil te St.-Agatha in 1855, hoewel niet erg vleiend, toch<br />
wel vrij objectief. Ook dient hier eerlijkheidshalve nog even<br />
erop gewezen te worden, dat het aan Bogaers te danken was, dat<br />
van den Wijmelenberg als generaal van een exempte orde werd<br />
uitgenodigd tot deelname aan het eerste Vaticaans Concilie88.<br />
Met des te meer genoegen leest men dan in een brief, die<br />
Bogaers in december 1879 aan Mgr. Zwijsen schreef, het vol-<br />
gende : ,,Heden heeft de Kruisheer uit St. Agatha Pater H.<br />
30 S. W, Gielen, vanaf 1806-1855 prior te St.-Agatha en als zodanig aldaar over<br />
leden op 13 februari 1855.<br />
31 Bedoeld is bij de carmelieten te Boxmeer. Pater v. d. Brand was uit Uden<br />
geboortig en doceerde te Boxmeer als lector in de theologie. Vanaf 1827 was hij<br />
conrector der latijnse School te Uden geweest, alvorens in 1842 te Boxmeer bij de<br />
carmelieten in te treden.<br />
82 A. M. Frencken, Brieven van Dr. Juliaan Bogaers, in Bossche Bijdragen, jg.<br />
25, 1961, p. 157-240 ; 241-271.<br />
88 L. Emond, o.c, p. 38.
VORMING TOT PRIESTER-KLOOSTERLING 71<br />
Hollmann, zijn examen theologicum komen afleggen en ik moet<br />
betuigen dat hij niet alleen in de Theologia moralis en practica<br />
als in de dogmatica zeer wel voldaan heeft" 34.<br />
Henricus Hollmann was op 15 augustus 1875, dus op 22-jarige<br />
leeftijd, door Mgr. Wilmer te Haarlem priester gewijd. Er blijkt<br />
dus, dat hij ruim vier jaren na zijn wijding dit examen heeft<br />
afgelegd. Dit behoeft niet te verwonderen ; het schijnt namelijk,<br />
dat er destijds verschillende kruisheren zonder z.g. grote jurisdictie<br />
bleven35. Waarschijnlijk werd men alleen dan aangewezen<br />
om dit jurisdictie-examen te maken, wanneer men bestemd werd<br />
om biecht te horen en te preken. Voor de kloosterkerk te<br />
St.-Agatha, waar twee biechtstoelen waren, zal men daartoe met<br />
twee, ten hoogste drie priesters hebben volstaan, en activiteit<br />
naar buiten zal er op dit gebied toen wel niet veel zijn geweest;<br />
dat bracht de toenmalige levenswijze te St.-Agatha niet mee.<br />
In ieder geval heeft Henricus blijkbaar een zeer goed figuur bij<br />
dit examen gemaakt en was Bogaers ruiterlijk genoeg om dit te<br />
erkennen en er zijn voldoening over uit te spreken.<br />
Het gunstig resultaat pleit allereerst voor de kennis en de vlijt<br />
van de jonge priester zelf. Maar wellicht mag men er ook uit<br />
afleiden, dat het wetenschappelijk peil te St.-Agatha toch, on-<br />
* Zie noot 32.<br />
* Het door Hollmann bij deken Bogaers afgelegde examen was dat voor het<br />
verknjgen van de zogenaamde grote jurisdictie. Wie dit examen met succes had<br />
afgelegd, trad daardoor buiten de sfeer van de strikt exempte jurisdictiemacht en<br />
kon dus in heel het diocees biechthoren en preken. Dit in tegenstelling tot de<br />
kleine jurisdictie, die in haar uitoefening tot het biechthoren van bezoekers van de<br />
kloosterkerk te St.-Agatha beperkt bleef. Deze kon krachtens pauselijk privilege<br />
door abten en generale oversten van exempte orden worden verleend. Zij gold dan<br />
alleen voor de openbare kerk, verbonden aan het klooster waar deze waardigheidsbekleders<br />
resideerden. Bovendien werd dan nog de goedkeuring van de diocesane<br />
bisschop vereist. Deze kleine jurisdictie bezaten alleen de twee of drie kruisheren,<br />
die aangewezen waren om de bezoekers van de eigen kerk biecht te horen. Slechts<br />
voorzover het huisgenoten betrof, kon krachtens de ordesstatuten de prior van het<br />
huis, in casu Hoogwaardig Heer van den Wijmelenberg, de bevoegdheid hiertoe<br />
verlenen. Een bisschoppelijke toestemming was hier niet mee gemoeid. Zo valt het<br />
ook te verklaren, dat van den Wijmelenberg de jonge Hollmann reeds na diens<br />
pnesterwijding tot zijn biechtvader koos. Mogelijk heeft hij hem ook de kleine<br />
jurisdictie verleend, die Hollmann in staat stelde om in de kloosterkerk te St.-Agatha<br />
biecht te horen. Dat zal dan wel tevens in 1875 zijn geschied. Vier jaar iater, in<br />
1879, verwierf hij de grote jurisdictie, na afgelegd examen bij deken dr. Juliaan<br />
Bogaers. Omtrent de z.g. kleine jurisdictie ,zie: A. Vermeersch-J. Creusen,<br />
Epitome luris Canonici cum Commentariis ad scbolas et ad usum privatum, Mechliniae,<br />
1925, Tomus II (altero editio), 1929, p. 82, nr. 143 ; A. Vermeersch,<br />
De Religiosis Institutis et Personis, Tomus Alter, editio quarta, Brugis, 1910.
72 HENRICUS HOLLMANN<br />
danks de sombere voorgevoelens van Bogaers, aanzienlijk verbeterd<br />
was sinds van den Wijmelenberg zich daar gevestigd had.<br />
De toch wel kritische ordeshistoricus L. Emond noemt hem<br />
,,een goedbeslagen theologant en een liefhebber van boeken en<br />
eenzaamheid, die alles in het werk heeft gesteld om van zijn<br />
kloosterlingen mannen van echte studie-zin te maken. Vandaar<br />
de zorg, die hij had voor de opleiding der jonge priesters :<br />
voortdurend wilde hij worden ingelicht omtrent hun vorde-<br />
ringen."<br />
Ook is het zowel voor hem als voor Henricus Hollmann<br />
tekenend, dat de hoog bejaarde generaal van den Wijmelenberg<br />
deze pas gewijde priester tot zijn biechtvader en geestelijke<br />
raadsman koos86.<br />
* L. Emond, o.c, p. 35 en 36.
HOOFDSTUK III<br />
HOLLMANN ALS PRIOR TE ST.-AGATHA<br />
1. Samenwerking met L. Honhon<br />
Op 25 maart 1881 stierf van den Wijmelenberg te St-Agatha ;<br />
hij was toen ruim tachtig jaar oud. Zijn opvolger, Wilhelmus<br />
Smits, bleef te Uden ; van daaruit zou eveneens Martinus Manders<br />
de orde van 1890 tot 1899 besturen. Daar van den Wijme<br />
lenberg, tegelijk met het generalaat, ook het prioraat van St-<br />
Agatha had vervuld, moest daar een nieuwe prior worden<br />
gekozen.<br />
Op het generaal kapittel, dat van 23 tot 25 augustus 1881 te<br />
St.-Agatha werd gehouden, ontving de orde haar nieuwe magister<br />
generaal in Wilhelmus Smits. Henricus Hollmann werd tot<br />
een der definitoren gekozen en tevens als voorlopige novicenmeester<br />
aangesteld, omdat de magister generaal aan Ferd.<br />
Dietvors op diens eigen verzoek ontslag had verleend \ Intussen<br />
had het convent van St.-Agatha reeds op 11 mei Henricus tot<br />
prior gekozen. Hij was toen al professor in de moraal-theologie,<br />
zodat hij op achtentwintigjarige leeftijd al heel wat verantwoordelijkheden<br />
te dragen kreeg. Hij had een te sterk plichtsgevoel<br />
om ook maar een van deze taken te verwaarlozen ; hij heeft ze,<br />
althans naar best vermogen, trouw vervuld. Heel zijn leven is<br />
hij trouwens iemand geweest, die zeer bedrijvig was en graag<br />
en hard werkte. Hij bezat de eigenschap zijn tijd goed te besteden<br />
en het talent om zaken vlot en snel te kunnen afdoen ; zijn<br />
opgewekt humeur hielp hem vrij gemakkelijk over allerlei<br />
moeilijkheden heen. Het prioraat van St.-Agatha, welk ambt hij<br />
zevenendertig jaar zou vervullen, was, zeker aanvankelijk, een<br />
delicate onderneming. Het viel op zich genomen al niet ge<br />
makkelijk, om iemand met het bestuurstalent, het prestige en<br />
de ervaring van een van den Wijmelenberg als zodanig op te<br />
1 Voor nadere levensbijzonderheden der vernoemde kruisheren, zie bijlage I.
74 HENRICUS HOLLMANN<br />
volgen. Met uitzondering van L. Honhon, die drieentwintig jaar<br />
was en kort tevoren op 2 april priester gewijd, was hij verreweg<br />
de jongste van de zeven priesters en vier broeders die tussen<br />
de eenenzeventig en tweeenvijftig jaar oud waren ; zijn vroegere<br />
novicenmeester en professor in de exegese werd binnen het<br />
half jaar naar Maaseik verplaatst. De enige novice in de strikte<br />
zin van het woord was J. Yzermans. Aan zijn leiding werden<br />
verder nog toevertrouwd de twee fraters Cornelis van 't Kloos-<br />
ter en Josephus Hoogeveen, respectievelijk in 1878 en 1879<br />
geprofest; de eerstgenoemde werd reeds in oktober naar Maaseik<br />
verplaatst om daar les te geven aan het college.<br />
Tussen Henricus en Honhon ontstond bijna vanzelfsprekend<br />
een hechte vriendschap en een trouwe samenwerking. Het waren<br />
alle twee jonge, idealistische mensen, talentvol en ijverig, vervuld<br />
van een grote liefde tot de orde en een vurig verlangen<br />
naar haar vooruitgang, niet alleen in aantal, maar vooral in<br />
studiegeest en in geestelijk leven. Wij kunnen ons voorstellen<br />
op welk een meeslepende wijze de vurige en welsprekende<br />
Honhon zijn vriend en prior nog meer wist te begeesteren voor<br />
die toekomstidealen. Beiden waren belast met het hoger onderricht<br />
te St.-Agatha ; ongetwijfeld zijn ze er zich van bewust<br />
geweest, dat er op dit gebied naar hoger peil moest worden<br />
gestreefd en er groter belangstelling en toeleg van de kant der<br />
studenten diende te worden gewekt. Reeds in 1879, het jaar<br />
van zijn solemnele professie, werd Lambert Honhon tot pro<br />
fessor in de filosofie te St.-Agatha benoemd ; gebrek aan andere<br />
geschikte krachten, maar ook zijn persoonlijke bekwaamheid en<br />
ijver rechtvaardigen deze vroegtijdige keuze. Met onderbreking<br />
van een jaar als leraar aan het college te Maaseik (1881-1882),<br />
zette hij deze taak voort tot 1885, toen de filosofie naar Diest<br />
werd verplaatst. Inmiddels ontving hij reeds in 1884 zijn benoeming<br />
tot professor zowel in de exegese als in de dogmatiek.<br />
Hij bleef dit tot maart 1893, toen hij te Diest tot prior werd<br />
gekozen, waar hij tevens zijn taak als professor der hogere stu<br />
dies zou voortzetten. Opvallend is de sterke nadruk en aandrang<br />
waarmee nr. 2 in het relict van het generaal kapittel, dat in<br />
1887 werd gehouden, het bevorderen van de studiegeest en de
PRIOR TE SINT-AGATHA 75<br />
uitbreiding van het studieprogram te St.-Agatha beklemtoont2.<br />
Het zal taal geweest zijn naar het hart van Honhon, die wij dan<br />
voor het eerst onder de afgevaardigden naar het kapittel aantreffen.<br />
En het zou ons niets verwonderen, wanneer zowel het<br />
initiatief daartoe als de formulering zelf aan hem te danken<br />
zouden zijn.<br />
In het In Memoriam, dat De Zegepraal des Kruises aan hem<br />
wijdde, lezen we : ,,Zijn klaar verstand, zijn fijn besnaard gemoed,<br />
gepaard aan sterke deugd, zouden hem spoedig tot de<br />
meest verantwoordelijke functies in z'n Orde doen opklimmen.<br />
Reeds voor zijn priesterschap gaf hij te St.-Agatha les in de<br />
philosophic Priester gewijd, werd hij, na enkele jaren (sic)<br />
professoraat aan ons college te Maaseik, bevorderd tot professor<br />
in de H. Schrift en in de Dogmatische Theologie, eerst te<br />
St.-Agatha, later te Diest. Bijna vijftig jaar lang heeft hij, onvermoeibaar,<br />
deze hoge wetenschap aan zijn medebroeders<br />
onderwezen. De Theologie was hem heilig. Hij doceerde haar<br />
met eerbied en pieteit. Door zijn gloedvolle lessen wist hij, naast<br />
degelijke priesterlijke wetenschap, aan zijn studenten vooral iets<br />
mee te geven van zijn diep geloofsleven en van zijn kinderlijke,<br />
geestdriftige trouw aan de H. Kerk en hare Traditie ; want hij<br />
beleefde wat hij onderwees en doceerde beleefde theologie/'8<br />
2. Bestuurskwaliteiten van Hollmann als kloosteroverste<br />
Men zal moeilijk kunnen ontkennen dat, bij gelijke ambitie<br />
van Hollmann en Honhon in het bevorderen van het studiepeil<br />
te St.-Agatha, de laatste toch in ongetwijfeld gunstiger omstandigheden<br />
heeft verkeerd om zich zowel door energie als begaafdheid<br />
te ontwikkelen tot een theoloog van grote eruditie.<br />
Ten minste tot aan zijn prioraat te Diest, dat in 1893 zou aanvangen<br />
en onafgebroken tot 1923 zou voortduren, had hij<br />
daartoe een behoorlijke aanlooptijd, die ook terdege werd be-<br />
a Voor de relicten der generale kapittels van 1840-1940, zie Chronicon Cruciferorum,<br />
Diest, 1948 w. ; voor het generaal kapittel van 1887 : ibidem, 1959, p.<br />
158-160.<br />
3 Anoniem, In Memoriam : De Hoogeerwaarde Heer L. Honhon, o.s.c, in De<br />
Zegepraal des Kruises. Geillustreerd missietijdscbrift der Kruisheren, Diest, jg.
76 HENRICUS HOLLMANN<br />
nut; tot op zijn oude dag is hij een man geweest met een<br />
onvermoeibare intellectuele belangstelling en van uitgebreide<br />
belezenheid op dogmatisch, exegetisch, patristisch en kerkhisto-<br />
risch gebied.<br />
Henricus Hollmann daarentegen werd van het begin af<br />
aan in beslag genomen door zeer uiteenlopende ambtsbezigheden,<br />
die dikwijls meer van praktische dan van wetenschappelijke<br />
aard waren en veel van zijn beschikbare tijd opeisten. Hij<br />
wilde echter niets veronachtzamen van wat hem werd opgedragen.<br />
Vriendelijk en hulpvaardig, belangstellend en toegan-<br />
kelijk voor iedereen7 stelde hij zich beschikbaar voor de mensen,<br />
in het klooster en daarbuiten, die aan zijn zorg waren toevertrouwd<br />
en die zijn raad en bijstand nodig hadden. Dikwijls<br />
moest hij bezoek ontvangen ; bovendien had hij een drukke<br />
biechtstoel. Wei behoorden de inwoners van St.-Agatha kerkelijk<br />
tot Cuyk en waren zij voor wat betreft doop-, huwelijks- en<br />
begrafenisplechtigheden op de parochiekerk aldaar aangewezen.<br />
Maar voor het overige werd de gewone geestelijke verzorging<br />
door het klooster waargenomen ; in de praktijk beschouwden<br />
zij de kloosterkerk als de hunne en de prior als hun zielzorger.<br />
Ook kwamen er vanuit de wijde omtrek veel mensen te biechten<br />
en naar de zondagsmissen. Zowel binnenshuis als in de kerk en<br />
daarbuiten bestonden er dus allerlei bezigheden, die voortdurende<br />
aandacht en behartiging vergden en waarvoor hij als prior<br />
verantwoordelijk was. Ook de onaangename gevolgen van het<br />
verloren proces tegen de Staat deden zich te St.-Agatha geducht<br />
gevoelen. Er waren voortdurende geldzorgen en prior Hollmann<br />
was de eerste overste van het huis op wie de moeilijke en<br />
onaangename taak rustte om de uitgaven zoveel mogelijk te<br />
bekrimpen en de economie van een vroeger welvarend en nu<br />
verarmd en onder schulden gebukt klooster om te schakelen.<br />
Dat zal hem niet alleen veel hoofdbrekens hebben gekost, maar<br />
ook niet altijd in even goede aarde zijn gevallen. Aan mensen,<br />
die zelf geen geldzorgen gewend waren, zal het niet altijd gelukt<br />
zijn om voor dergelijke maatregelen het nodige begrip op te<br />
brengen.<br />
Nu is het echter zo, dat grondige beoefening der wetenschap<br />
een volgehouden innerlijke concentratie en een groot geestelijk
PRIOR TE SINT-AGATHA 77<br />
en ook lichamelijk uithoudingsvermogen noodzakelijk maken;<br />
de geest dient 20 weinig mogelijk te worden afgeleid van zijn<br />
ingespannen arbeid. Deze arbeid brengt 20 haar eigen ascese<br />
mee: men moet er de tijd voor beschikbaar hebben en het geduld<br />
en de volharding op kunnen brengen om zich als het ware<br />
steeds dieper in te graven in eigen vakproblemen. Men 2al 20<br />
weinig mogelijk afgeleid en doelbewust moeten blijven streven<br />
naar een uiteindelijke oplossing daarvan en 2ich toch tevreden<br />
moeten leren stellen met het bereiken van resultaten, waarvan<br />
men beseft of vermoedt dat 2e slechts voorlopig 2ijn en voor<br />
verbetering vatbaar 2ullen blijven. Daarvoor is het nodig om<br />
veel andere bezigheden aan anderen over te laten, ook wanneer<br />
ze hun eigen aantrekkingskracht op onze geest uitoefenen. Maar,<br />
20 2al men in dit geval wellicht opwerpen, het moet toch<br />
mogelijk 2ijn geweest voor iemand die 20 verschillende verantwoordelijkheden<br />
had te dragen, 2ijn onderdanen daarin te doen<br />
delen ? Een van de voorname eigenschappen van een goed<br />
bestuurder dient immers daarin te bestaan, dat hij niet alles zelf<br />
wil doen, dat hij de bepaalde geschiktheden en talenten van 2ijn<br />
onderdanen kent en erkent en 2e op de juiste wiJ2e weet te<br />
benutten. Zo komen dezen als mensen beter tot hun recht en<br />
2ullen de taken, door een goede arbeidsverdeling, ook bevredigender<br />
worden vervuld. Inderdaad lijkt, bij alle erkenning van<br />
Hollmanns persoonlijke talenten en goede eigenschappen, het<br />
verwijt niet ongegrond, dat hij als bestuurder te veel alles 2elf<br />
heeft willen doen. In hoeverre dit ook reeds op 2ijn prioraat van<br />
toepassing is, valt achteraf niet 20 gemakkelijk uit te maken.<br />
Zeker, hij was een begaafde, energieke en 2eer bedrijvige natuur,<br />
die niet gemakkelijk uit handen gaf wat hij althans meende 2elf<br />
even goed te kunnen doen. In hoeverre kan men hem daar een<br />
verwijt van maken ? Omtrent van den Wijmelenberg, 2ijn voorganger<br />
als prior van St.-Agatha, merkt A. van Asseldonk voor-<br />
2ichtig op, dat hij 2ich misschien moeilijk kon indenken, dat<br />
ook andere confraters a la page waren4. De uitwerking hiervan<br />
valt niet te onderschatten : als prior nam Hollmann tenslotte<br />
de onderdanen van hem over. Het is de moeite waard 2ich even<br />
in de positie van die onderdanen te verplaatsen en 2ich eens af<br />
4 A. van Asseldonk, Van den Wijmelenberg.
78 HENRICUS HOLLMANN<br />
te vragen, in hoeverre hun geesteshouding of hun reacties door<br />
een dergelijke feitelijkheid kon worden beinvloed. De toenmalige<br />
opvatting omtrent de verhouding van een overste tot zijn<br />
onderdanen was wel lijnrecht tegenovergesteld aan de moderne,<br />
als zou deze meer een zaak van begeleiden dan van leiden zijn.<br />
Onwillekeurig zou bij ons de neiging kunnen ontstaan om er<br />
een illustratie in te zien van het befaamde gezegde : ,,u hebt<br />
niet te denken ; er wordt voor u gedacht". Wanneer een overste<br />
er destijds moeilijk toe over kon gaan om althans een deel van<br />
zijn bevoegdheden of taken door plaatsvervangers te doen uitoefenen,<br />
dan had dat psychologisch zeker nadelige gevolgen.<br />
Het belemmerde een gezond zelfvertrouwen en ondernemingslust<br />
bij de onderdanen. Er ontstond een merkwaardige tweestrijd<br />
in deze mensen : van de ene kant durfden zij niet te<br />
twijfelen aan de alzijdigheid van inzicht en de bekwaamheid van<br />
de overste en aan de juistheid van zijn oordeel omtrent hun<br />
eigen capaciteiten ; van de andere kant bleven zij rondlopen<br />
met vage gevoelens van onbevredigdheid en tegelijk minderwaardigheid.<br />
Typerend daarvoor waren de vaak voorkomende<br />
uitingen van overdreven zelfonderschatting en ongeevenredigde<br />
waardering voor de prestaties van een ander, die daartoe door<br />
bijzondere omstandigheden in staat was gesteld. Er ontstonden<br />
zodoende bepaalde lichtelijk naieve mythen, die eerst naderhand<br />
tot hun juiste proporties werden teruggebracht. Weer anderen,<br />
die zich meer van hun mogelijkheden en bekwaamheden bewust<br />
waren, voelden zich soms bij herhaling gepasseerd ; op de duur<br />
koesterden zij dan geen illusies meer en namen een louter afwachtende<br />
of passieve houding aan. Al hebben wij dit alles als<br />
een bestaand gevaar willen signaleren, het blijft natuurlijk nog<br />
de vraag, of prior Hollmann onder de gegeven omstandigheden<br />
niet, deels ten gevolge van deze nu eenmaal aanwezige situatie,<br />
deels wegens de ouderdom of het werkelijk gemis aan capaci<br />
teiten van verschillende zijner onderdanen, in mindere of meerdere<br />
mate genoodzaakt was zich al deze bezigheden voor te<br />
behouden. Er zijn ons niet voldoende bijzonderheden daaromtrent<br />
bekend om er een verantwoord oordeel over te kunnen<br />
vellen. Veel keuze had hij in ieder geval niet, zeker niet op<br />
studiegebied, nadat Dietvors in mei 1881 zijn ontslag als lector
PRIOR TE SINT-AGATHA 79<br />
S. Scripturae had gevraagd en verkregen. Het in 1874 aan<br />
Franciscus van Cranenburgh opgedragen lectoraat - waarin dat<br />
ook mag geweest zijn - nam reeds op 13 april 1885 een einde<br />
met zijn vroege dood; hij was toen vierenveertig jaar oud.<br />
Honhon was reeds vanaf 1879 professor in de filosofie.<br />
Wat nu Hollmann persoonlijk als professor betreft, hij heeft<br />
zich, ondanks de minder gunstige omstandigheden, weten op te<br />
werken tot een bekwaam moralist en een knap canonist met<br />
gevoel voor rechtskwesties. Als professor kende hij zijn zaken,<br />
maar hield zich verder strikt aan het gevolgde handboek. Hi]<br />
was niet wat men noemt een briljant docent en verkondigde<br />
geen oorspronkelijke en verhelderende visies. De enige uitweidingen<br />
die hij zich veroorloofde waren verduidelijkingen van<br />
de tekst met praktische voorbeelden. Het zal hem wel aan tijd<br />
en waarschijnlijk ook wel aan geduld ontbroken hebben om zich<br />
bijznder in de stof te verdiepen of geregeld nieuwere auteurs<br />
er op na te slaan.<br />
Reeds tijdens de eerste maanden van zijn prioraat werd Holl<br />
mann op verontrustende wijze tegelijk met zijn convent betrokken<br />
in het geschil met de Nederlandse Staat over het bezit der<br />
goederen van St.-Agatha. In het archief van dit klooster berust<br />
de copie van een door hem geschreven brief, die daarvan getuigt5.<br />
Hij is gedateerd op 22 juli 1881 en gericht aan een<br />
,,Weledelgestrenge Heer", waarschijnlijk Mr. Faber, advocaat<br />
te Amsterdam, die als rechtskundig adviseur van de kruisheren<br />
in deze aangelegenheid fungeerde. De brief deelt mee, dat elf<br />
leden van het klooster, namelijk de acht priesters en drie theologanten<br />
ieder afzonderlijk, een sommatie hadden ontvangen om<br />
het klooster met die goederen welke onmiddellijk rondom het<br />
klooster gelegen waren, te verlaten. Gaven zij daaraan geen<br />
gevolg, dan werden zij op 2 September gedagvaard voor de<br />
rechtbank te 's Hertogenbosch. De vijf lekebroeders waren niet,<br />
gesommeerd. Dit wa$ een van die onverkwikkelijke tonelen in<br />
het geruchtmakend proces, waarvan de uitslag vijf jaar later de<br />
kruisheren van St.-Agatha van hun uitgestrekte goederen zou<br />
beroven. Alleen kerk en klooster en enkele stukken grond moch-<br />
,,Bijdragen tot de geschiedenis van St. Agatha".
80 HENRICUS HOLLMANN<br />
ten zij toen behouden ,,als waardering voor het 200 lange zorg-<br />
zame beheer der Staatsgoederen". Dit betekende een zeer zware<br />
slag voor het klooster, dat zijn voornaamste bron van inkomsten<br />
had verloren.<br />
Een interessant licht op de persoonlijkheid van prior Hollmann<br />
werpt de correspondentie, die hij met Hoogwaardig Heer<br />
Smits te Uden heeft gevoerd naar aanleiding van een meningsverschil<br />
tussen de kruisheren en burgemeester van den Bosch te<br />
Cuyk. In het kloosterarchief van St.-Agatha treft men vooreerst<br />
een brief van prior Hollmann aan, die ongedateerd is en gericht<br />
aan Hoogwaardig Heer6. De samenhang van de inhoud met die<br />
van een brief van 22 maart 1884 aan hetzelfde adres laat vermoeden,<br />
dat de eerste niet lang daarvoor is geschreven. Er blijkt<br />
uit, dat het bewuste meningsverschil was ontstaan door het<br />
kappen van hout, dat volgens procurator de Vlam stond op een<br />
strook grond, waarop de kruisheren rechten konden doen gelden.<br />
De burgemeester had dit betwist en daarvoor vier getuigen<br />
aangevoerd. Nadat prior Hollmann, op raad van Hoogwaardig<br />
Heer Smits, dezen had ondervraagd, kwam hij tot de bevinding,<br />
dat er wel lange tijd op bedoeld terrein hout had ges taan dat<br />
door het klooster werd gekapt, maar dat het ten minste twijfelachtig<br />
was of het klooster daar wel aanspraken op kon doen<br />
gelden. Hij vraagt nu in een uitgebreid schrijven aan Hoog<br />
waardig Heer te bemiddelen om het geschil in der minne te<br />
schikken en aan de burgemeester te laten weten, dat de prior<br />
er naar verlangt om hieraan een einde te maken, mits van beide<br />
kanten wat wordt toegegeven. Waarschijnlijk heeft Hoogwaar<br />
dig Heer de prior aangeraden om zich persoonlijk, en wel schriftelijk,<br />
in verbinding te stellen met de burgemeester. De brief<br />
van 22 maart bevat tenminste tevens de copie van een schrijven<br />
aan de burgemeester, dat hij, alvorens het te verzenden, eerst<br />
aan het oordeel van Hoogwaardig Heer wil onderwerpen. Uit<br />
de inhoud hiervan blijkt de volgende samenhang van feiten. De<br />
burgemeester heeft bij een bezoek aan Uden een brief achtergelaten,<br />
bestemd voor Hoogwaardig Heer, die toen ongesteld<br />
was en hem dus niet ontvangen kon. Toen prior Hollmann<br />
8 ,,Bijdragen...".
PLATTEGROND<br />
RECONSTRUCTIE VAN HET<br />
KLOOSTER DER KRUIS-<br />
HEREN IN ST. AGATh<br />
+ 1900<br />
Plattegrond van het klooster St. Agatha rond 1900.<br />
I 1964
Reconstructietekening van de voorgevel van het klooster St. Agatha rond 1900.<br />
RECONSTRUCTIE VAN HET<br />
KLOOSTER DER KRUIS-<br />
HEREN IN ST.<br />
+ 1900 »ek./<br />
1964
PRIOR TE SINT-AGATHA 81<br />
daarna bij zijn superieur op bezoek kwam, heeft deze hem de<br />
daarin vermelde gezegden der getuigen laten lezen en hem er<br />
een afschrift van meegegeven, opdat hij de zaak persoonlijk<br />
zou kunnen onderzoeken. Hollmann heeft dan de bedoelde personen<br />
bezocht en moet constateren, dat hun relaas in vele<br />
punten niet overeenstemt met hetgeen zij aan de burgemeester<br />
hebben meegedeeld. ,,Toch," zo schrijft hij, ,,is mij daardoor eene<br />
zaak duidelijk geworden, namelijk, dat het recht hetwelk ik op<br />
het bewuste hout meende te hebben, niet zoo duidelijk te erkennen<br />
valt, als ik wel meende". Dit is een ruiterlijke bekentenis,<br />
en het excuus dat er op volgt eert de man, die het neerschreef :<br />
,,Meenende en in mijn hart overtuigd zijnde dat het voile recht<br />
aan mijn kant was, heb ik handelingen gesteld welke voorzeker<br />
voor U en de Uwen pijnlijk gevallen zijn. Dit spijt mij ten<br />
zeerste. Mijn te spoedig als zeker aangenomen meening, dat ik<br />
in het volste recht was, mijn plicht als bestuurder van geestelijke<br />
goederen, wellicht in dit geval nog wel te streng opgenomen,<br />
mijn overdreven ijver heeft mij te ver gevoerd ; 't is daarom dan<br />
ook, dat ik in dit geval mijn fout erken en U verzoek dit mij<br />
niet ten kwade te duiden." Men krijgt uit de verdere inhoud<br />
van deze brief de indruk, dat eigenlijk procurator de Vlam<br />
rechtstreeks partij was in dit geschil; Hollmann schrijft tenminste<br />
: ,,Ik heb zonder confrater de Vlam daarover te spreken<br />
de verschillende personen die U had opgegeven bezocht". Dat<br />
zou in dit geval des te meer pleiten voor de inschikkelijke en<br />
vredelievende gezindheid van prior Hollmann. Iedereen weet,<br />
hoe vaak dergelijke meningsverschillen over vermeend eigendomsrecht<br />
ontaard zijn in prestigekwesties tussen kerkelijke en<br />
burgerlijke overheidspersonen.<br />
3. De priorkeuze te Diest in 1886<br />
Ofschoon hij daarmee het bewijs had geleverd bereid te zijn<br />
om wille van de vrede en de goede verhoudingen zich van harte<br />
te vernederen en om de raadgevingen en richtlijnen van eigen<br />
overste nauwkeurig op te volgen, toch was hij allesbehalve een<br />
vleier en ogendienaar. Hij toonde zich een vastberaden en onverschrokken<br />
man, die geen blad voor de mond nam, wanneer
82 HENRICUS HOLLMANN<br />
het gold zijn goed recht te verdedigen en vast te houden aan<br />
een eens genomen en ten voile verantwoorde beslissing, ook<br />
tegenover zijn hogere overheid.<br />
Dit wordt op niet mis te verstane wijze gedemonstreerd door<br />
de bewoordingen van de brief, die hij op 7 februari 1886 tot<br />
het convent te Diest richt en waarin hij, ook na zijn herkiezing,<br />
beslist blijft weigeren het prioraat aldaar te aanvaarden7. Waarom<br />
er niet alleen te Diest zelf, maar ook door Hoogwaardig<br />
Heer Smits persoonlijk, zulk een sterke druk op hem werd uitgeoefend,<br />
moet hoogstwaarschijnlijk verklaard worden uit de<br />
moeilijke omstandigheden en sombere vooruitzichten, waarin<br />
men zich daar na de opheffing van het college en de dood van<br />
prior van Giersbergen bevond8. Gemis aan bisschoppelijke subsidie<br />
en een daarmee samenhangend tekort aan leerkrachten<br />
waren de oorzaak dat men, na allerlei vergeefse pogingen om<br />
dit te voorkomen, in 1885 tot de sluiting en opheffing van het<br />
college overging. In dat jaar behoorden tot de kloostergemeen-<br />
schap te Diest 13 priesters, waarvan er 7 aan het college verbonden<br />
waren geweest, en 3 broeders. Men stelle zich voor welk<br />
een teleurstelling voor de kruisheren van Diest de opheffing<br />
betekende van een college, dat in 1852 na jarenlange tegenwerking<br />
werd opgericht en dank zij grote inspanning was in<br />
stand gehouden en tot bloei gebracht. En wel vooral voor hen,<br />
die van het onderwijs aan dit college hun levenswerk hadden<br />
gemaakt en zich nu praktisch tot werkeloosheid gedwongen<br />
zagen. Twee ervan vroegen en verkregen in datzelfde jaar de<br />
secularisatie, een stap die zeker te betreuren, maar gezien de<br />
vooruitzichten niet geheel onbegrijpelijk was. Van de magister<br />
generaal, een oud, van nature wel wat querulant en ziekelijk<br />
man, wiens aandacht en energie trouwens bijna geheel in beslag<br />
genomen werd door het bewuste proces van St.-Agatha, vielen<br />
geen ingrijpende beslissingen omtrent de toekomst van Diest<br />
te verwachten. Op het capitulum intermedium van 1885 heeft<br />
men zich wel ernstig beziggehouden met het vraagstuk welke<br />
bestemming aan het gebouw te geven, wanneer het college in<br />
7 Generaal Archief der orde : ,,Acta et documenta circa electionem Prioris con-<br />
ventus Diesthemiensis".<br />
6 W. Sangers - G. van der Linden, De Kruisheren te Diest 1845-1945, Diest,<br />
1945, passim.
PRIOR TE SINT-AGATHA 83<br />
de komende augustusmaand zou worden opgeheven. Omtrent<br />
dit punt, zo lezen we, en omtrent de nuttige verplaatsing van<br />
confraters komt men daar echter nog niet tot een definitieve<br />
beslissing, vanwege verschillende omstandigheden, waaronder de<br />
ziekte van prior van Giersbergen. Wei zijn er enige opmerkingen<br />
gemaakt om Hoogwaardig Heer inlichtingen te geven zodat hij<br />
bij verandering van omstandigheden omtrent deze punten kan<br />
beslissen.<br />
De stemming van ontgoocheling en onzekerheid over de toekomst<br />
moet te Diest nog versterkt zijn door de langdurige en<br />
smartelijke ziekte van prior van Giersbergen. Bijna zestien en<br />
half jaar had hij het klooster bestuurd en tijdens zijn ambtsperiode<br />
had het college zijn grootste bloei gekend. Zijn lijden<br />
zal nog verergerd zijn door het gevoel, dat alle inspanning om<br />
het college te redden tevergeefs waren gebleken. Zijn dood op<br />
nieuwjaarsdag 1886 maakte de verslagenheid onder zijn huisgenoten<br />
nog des te groter.<br />
Het feit, dat in het najaar van 1885 de filosofische opleiding<br />
van St.-Agatha naar Diest werd verplaatst, betekende slechts een<br />
uitermate beperkte oplossing voor het probleem hoe geschikte<br />
werkzaamheden te vinden voor de vrijgekomen krachten. Alleen<br />
Joannes van de Burgt en Franciscus de Bie vonden daardoor een<br />
nieuwe taak, respectievelijk als professor van filosofie en van<br />
fysica. Het nijpendste vraagstuk bleef dus praktisch onopgelost.<br />
En Hoogwaardig Heer ontbrak het aan de nodige durf en<br />
geestkracht om door het ondernemen van nieuwe initiatieven<br />
daarvoor een geschikte uitweg te vinden. Dit valt des te meer<br />
te betreuren, wanneer men bijvoorbeeld ziet, dat de in 1876<br />
door van den Wijmelenberg naar Engeland gezonden Alphonsus<br />
van den Heuvel en Josephus van den Dries op de duur hun<br />
pogingen om daar de orde te vestigen zullen moeten opgeven,<br />
omdat hun verzoek om nieuwe krachten niet werd ingewilligd!<br />
Na het voorafgaande kan men zich toch wel voorstellen,<br />
waarom het convent van Diest, bij de keuze van een opvolger<br />
voor prior van Giersbergen, hun candidaat niet zo gemakkelijk<br />
wilde laten varen, ook nadat deze reeds geweigerd had dit ambt<br />
te aanvaarden. Prior Hollmann, die sedert het generaal kapittel<br />
van 1884 tot visitator voor Diest was aangesteld, beschouwden
84 HENRICUS HOLLMANN<br />
zij als de jonge, krachtige en doortastende figuur, waarop zij al<br />
hun verwachtingen hadden gesteld. Hollmann was van zijn kant<br />
als visitator en ook vorig definitor (1881-1884) natuurlijk goed<br />
op de hoogte van de moeilijkheden te Diest, vooral op het<br />
persoonlijke vlak. Hij zal er weinig perspectief in hebben gezien,<br />
zo lang er van de hoogste instantie in de orde geen steun voor<br />
een ingrijpender en radicaler oplossing te verwachten viel.<br />
Bovendien had hij als prior van St.-Agatha het volste recht te<br />
weigeren. Er zijn trouwens nog wel motieven denkbaar, die zijn<br />
aanwezigheid aldaar hoogst gewenst maakten. Vooreerst konden<br />
de kruisheren van St.-Agatha het recht doen gelden om de door<br />
hen gekozen prior te behouden ; gezien de omstandigheden en<br />
verhoudingen aldaar is het begrijpelijk, dat zij deze ook anderszins<br />
zo moeilijk te vervangen kracht in geen geval wensten prijs<br />
te geven. Men denke hier bijvoorbeeld aan het feit, dat het<br />
theologisch onderricht toen op slechts twee mensen dreef, en<br />
daar was hij er een van. Nog nauwelijks een half jaar tevoren, bij<br />
de verplaatsing der filosofie naar Diest, had Honhon de zware<br />
taak op zich genomen om voortaan te St.-Agatha zowel exegese<br />
als dogmatiek te doceren. Hoe begaafd en ijverig ook, hij was<br />
tenslotte een autodidact en het voorbereiden van zijn lessen<br />
moet, zeker in die aanvangstijd, langdurige en ingespannen<br />
arbeid hebben gevergd. Het zou dwaas en onmenselijk geweest<br />
zijn te verlangen, dat hij ook nog de moraal-theologie voor zijn<br />
rekening nam. Daar bovendien toen voor het eerst te St.-Agatha<br />
de splitsing tussen dogmatiek en moraal als afzonderlijke leervakken<br />
was doorgevoerd, zouden de lessen in de dogmatiek een<br />
nieuwe en bredere aanpak van de stof vereisen ; voorlopig zou<br />
Honhon dus daaraan alleen al de handen vol gehad hebben.<br />
Trouwens, het feit dat zowel Hollmann als Honhon er volhardend<br />
naar streefden om voor alles het studiepeil te St.-Agatha<br />
te verhogen, zou hen een dergelijke noodoplossing als onaanvaardbaar<br />
doen verwerpen, want dit betekende het paard achter<br />
de wagen spannen. Neen, wat het zwaarste was - in casu een<br />
althans zo goed mogelijke opleiding der toekomstige priesters<br />
van de orde —, moest ook het zwaarste wegen.<br />
Intussen zat Hoogwaardig Heer Smits met de situatie te Diest<br />
danig omhoog. Zelf voelde hij zich onmachtig om daarin een
PRIOR TE SINT-AGATHA 85<br />
bevredigende verandering te brengen ; hij zag daarom Hollmann<br />
als een redder in de nood. Er zal trouwens te Diest ook wel<br />
sterke druk op hem zijn uitgeoefend om deze candidatuur met<br />
de meest mogelijke kracht en drang te steunen. Toch is hij<br />
daarin veel te ver gegaan. Na de weigering van Hollmann om<br />
het prioraat te Diest te aanvaarden schreef Smits hem een scherpe<br />
en bittere brief en spoorde de kiezers aan het antwoord daarop<br />
af te wachten, in de mening dat Hollmann voor zulk grof geschut<br />
wel capituleren zou. Toch was de uitwerking averechts<br />
aan wat er mee beoogd werd; Hollmann voelde zich terecht<br />
gegriefd door deze onverdiende beledigingen en oordeelde het<br />
het wijste er het zwijgen toe te doen. Toen er te Diest tevergeefs<br />
op antwoord werd gewacht, hebben de conventualen zich schriftelijk<br />
opnieuw tot Hollmann gewend om nogmaals bij hem aan<br />
te dringen de keuze te aanvaarden. In een brief van 7 februari<br />
1886 herhaalt hij op besliste wijze zijn weigering9. Aangaande<br />
het bewuste door Hoogwaardig Heer aan hem gerichte schrijven<br />
reageert hij daarin als volgt: „ ... waartoe Hoogw8t Heer U nog<br />
heeft aangezet om te wachten op een brief van mij, weet ik niet.<br />
Zijn laatste brief immers uit Diest was zoodanig gesteld en<br />
geschreven, dat er met eenige billijkheid en nadenken geen<br />
antwoord meer op te wachten ware.<br />
Of UZE. kennis draagt van den inhoud van dat schrijven van<br />
Hoogw8t Heer aan mij, weet ik niet: maar dat weet ik, dat<br />
Hoogw8t Heer scheen te meenen, dat Hij iemand met een vat<br />
azijn en bitteren gal kon overhalen om iets op zijn schouders<br />
te nemen, waartoe hij volgens mijn oordeel niet verplicht was<br />
en niet verplicht konde worden. Zijne woorden zijn bitter<br />
scherp. Waren zij nog maar a calamo irato neer geschreven,<br />
maar neen in kalme bedaardheid en koelen bloede. Ik zal<br />
Hoogw8t Heer niet antwoorden op zijn brief, want ik begrijp<br />
zeer goed, dat dit tot niets zoude dienen als alleen om de gemoederen<br />
nog maar te verbitteren. Ook past het mij niet scherp<br />
tegenover scherp te gebruiken ten opzichte van mijn Overste.<br />
Doch die brief zal ik niet verscheuren, maar in kalmer tijden<br />
Hoogw8t Heer ter inzage geven, opdat ZijnHW. zelve zal<br />
Generaal Arhief: ,,Acta et Documenta circa electionem Prioris conventus<br />
Diesthemiensis".
86 HENRICUS HOLLMANN<br />
kunnen oordeelen, of zulk een brief beantwoord diende te<br />
worden.<br />
Doch ik kan er nog een andere uitlegging aan geven, dat<br />
Hoogw8t Heer zich zoo scherp heeft willen uitdrukken, alleen<br />
om te toonen, dat Hij gaarne had, dat ik het aannam. Dat<br />
Hoogw81 Heer het gaarne had, is wel mogelijk, maar als<br />
ZijnHW. in casu practico in mijn plaats gestaan had, geloof ik,<br />
zoude ZijnHW. op dezelfde wijze gehandeld hebben..."<br />
Uit dit uitvoerige citaat blijkt voldoende dat Henricus Hollmann,<br />
al had hij dan een beminnelijk en inschikkelijk karakter<br />
en een groot religieus plichtsbesef, toch zijn Westfriese aard<br />
niet verloochende. Hij was er de man niet naar om over zich<br />
heen te laten lopen, door wie dan ook. Zelf recht door zee,<br />
wilde hij ook door anderen eerlijk en billijk behandeld worden.<br />
Zwijgen kon hij desnoods, uit eerbied of gezond verstand, maar<br />
zich neerleggen bij onrecht of willekeur of ze goedpraten, dat<br />
deed hij nooit. Hij ondervond dan ook hoe lastig en ondankbaar<br />
het soms is, een man van karakter te zijn. Toch hield hij er niet<br />
van de rol van verongelijkte te blijven spelen. Hij kon verontwaardigd<br />
worden zonder zijn zelfbeheersing en de juiste verhoudingen<br />
uit het oog te verliezen, maar hij zou ook gemakkelijk<br />
en graag weer vergeven en vergeten. Kleinzieligheid was hem<br />
vreemd.<br />
4. Situatie der orde in 1881-1899<br />
Uit het voorafgaande zal wel duidelijk zijn gebleken, dat de<br />
orde zich tijdens het bestuur van Hoogwaardig Heer Smits in<br />
een impasse bevond, en dat deze er de figuur niet naar was om<br />
ze te doorbreken. Wanneer men de officiele verslagen der generale<br />
en intermediaire kapittels van die jaren doorleest, dan krijgt<br />
men de indruk, dat het waarlijk niet onbrak aan ijver voor het<br />
behoud of herstel van de religieuze geest en voor verbetering<br />
van het onderricht en bevordering van de studieijver, maar<br />
wel aan durf en ondernemingsgeest, aan expansiekracht. En<br />
dat, terwijl wat betreft de roepingen men over het dieptepunt<br />
was heengeraakt: vanaf 1882 bedraagt het gemiddelde der<br />
klein-geprofesten toch weer vier per jaar ; in 1886 zeven, en in
PRIOR TE SINT-AGATHA 87<br />
1889 zelfs acht. Zeker, het zijn nog geen indrukwekkende getallen,<br />
maar vergeleken met de voorafgaande jaren betekenen<br />
ze toch een merkelijke vooruitgang10. Wel valt aan te nemen, dat<br />
de ziekelijke toestand van Wilhelmus Smits gedurende zijn laatste<br />
levensjaren veel zal hebben afgeremd ; om die reden kon in<br />
1888 zelfs geen capitulum intermedium worden gehouden. En<br />
uiteraard houdt zich zulk een kapittel, meer dan een capitulum<br />
generate, met de praktische en soms op korte termijn te nemen<br />
beslissingen bezig. Het enige wat in de jaren 1881-1889 aan<br />
nieuwe initiatieven ondernomen werd, was de oprichting van<br />
een priestercollege te Uden in 1888, een overigens qua stijl<br />
weinig indrukwekkend en bescheiden gebouwtje, dat uiterlijk<br />
veel op een dorpsschool leek en door de studenten schertsenderwijs<br />
ook wel als de melkfabriek betiteld werd. Maar daartoe was<br />
men dan ook in staat gesteld door de grote vrijgevigheid van<br />
de uit Uden geboortige priester J. Pulsers, die professor was<br />
aan het Amerikaans college te Leuven. Financieel betekende<br />
deze onderneming dus praktisch geen risico en het Udense klooster<br />
kon er alleen maar beter van worden, zij het dan in beschei<br />
den mate. Wel zou het echter in de loop der jaren aan de orde<br />
talrijke roepingen gaan schenken11.<br />
Op 13 december 1889 stierf Wilhelmus Smits. Juist veertien<br />
dagen later werd hij als magister generaal opgevolgd door de<br />
directeur van het Udens college, Martinus Manders.<br />
Uit een brief van prior Smits aan de St.-Agathase procurator<br />
J. de Vlams12, gedateerd op 19 juni 1874, en een, gericht aan<br />
van den Wijmelenberg van 28 augustus 1878, blijkt dat Smits<br />
en zijn Udense huisgenoot en onderdaan Manders nu juist geen<br />
gelijkgestemde zielen waren. Daarin beklaagt Smits zich over<br />
het lastig, vitterig en eigenwijs karakter van Manders. Die<br />
klachten over onhandelbaarheid van zijn onderdanen beperken<br />
10 Aantal der klein-geprofesten : in 1882 drie fraters en een broeder ; in 1883<br />
een frater en drie broeders ; in 1884 vier fraters ; in 1885 drie fraters ; in 1886<br />
vijf fraters en twee broeders ; in 1887 twee fraters en drie broeders ; in 1888 vier<br />
fraters ; in 1889 zes fraters en twee broeders ; in 1890 twee fraters en een broeder.<br />
11 J. Francino, In Cruce Vita, Rotterdam, 1936, p. 97 ; W. J. F. Bos, Uden en<br />
zijn college, Rotterdam, 1936, passim.<br />
12 Archief van St.-Agatha : ,,Bijdragen...".
88 HENRICUS HOLLMANN<br />
zich trouwens niet tot Manders alleen ; ook enkele anderen<br />
worden met name genoemd. Men krijgt uit dit alles wel de<br />
indruk, dat Smits tegen de situatie binnenshuis niet was opge-<br />
wassen en nogal wat medelijden met zichzelf had. Misschien<br />
moet men deze interne schermutselingen ook wel toeschrijven<br />
aan het feit, dat de kruisheren te Uden te veel tijd hadden om<br />
zich in allerlei bijkomstigheden te verdiepen en er hun kritische<br />
commentaren op te leveren. Wat hier ook van zij, Manders<br />
schijnt, zeker binnenshuis, geen gemakkelijk man te zijn ge-<br />
weest; de neiging van Smits om zich verongelijkt en miskend<br />
te voelen zal daar ook wel toe hebben bijgedragen.<br />
Het feit, dat Martinus Manders reeds in zijn zeventigste jaar<br />
was, geeft, gezien de tamelijk passieve toestand waarin de orde<br />
toen verkeerde, het nodige te denken. Veel vaart viel niet te<br />
verwachten ; de windstilte scheen bestendigd te blijven. Er valt<br />
natuurlijk niet te ontkennen, dat hij tijdens het generalaat van<br />
van den Wijmelenberg en ook onder dat van Smits toch wel<br />
een zekere rol moet hebben gespeeld in het beleid der orde en<br />
dat hij als zodanig ook een bepaalde aanhang moet hebben<br />
gehad, die deze keuze mogelijk maakte. Bovendien valt anders<br />
ook niet te verklaren, hoe hij vanaf 1856 tot vijf keer toe tot<br />
definitor werd gekozen, de laatste maal nog in 1887. In de<br />
tussenliggende perioden treffen wij hem ook steeds als afge-<br />
vaardigde op de generate kapittels aan. Maar juist in die hoe-<br />
danigheden was hij toch ook in de gelegenheid om het gevoerde<br />
beleid ten minste te beinvloeden. Toch blijkt er nergens uit dat<br />
hij pogingen zou hebben aangewend om de bestaande impasse<br />
te doorbreken, hoewel hij daarbij ongetwijfeld op de steun der<br />
jongere elementen had kunnen rekenen. Men mag uit deze<br />
keuze dus wel de conclusie trekken, dat de conservatieve stro-<br />
ming in de orde toen de overhand had. Het zou nog tien jaar<br />
duren eer de tijd blijkbaar rijp was om de bakens te verzetten<br />
en een nieuwe koers te gaan varen. Toch zou het onjuist zijn om<br />
het verschil van ziensuijze tussen een conservatieve en een pro-<br />
gressieve richting in dit geval te gaan dramatiseren. De feiten<br />
wijzen uit, dat exponenten van de laatste als Hollmann en later<br />
Honhon in regelmatige afwisseling in het definitorium en als<br />
visitator vertegenwoordigd waren. Door hun langdurige priora-
PRIOR TE SINT-AGATHA 89<br />
ten en professoraten te St.-Agatha en te Diest zou hun invloed<br />
op de jongere ger.eratie op den duur zeer groot worden. Zij<br />
vermeden daarbij echter om nodeloze tegenstellingen te scheppen<br />
door de zaken op de spits te drijven en slechts een minachtend<br />
medelijden te tonen met de opvattingen van anderen.<br />
Want zij bezaten gematigdheid en tact genoeg om in te zien, dat<br />
een nieuw klimaat slechts geleidelijk kon worden voorbereid en<br />
geschapen en bleven tevens een groot respect bewaren voor de<br />
trouw en toewijding van de ouderen, die het voortbestaan van<br />
de orde ook in moeilijker ogenblikken hadden mogelijk gemaakt.<br />
Behoudsgezindheid en een zekere passiviteit bij de<br />
conservatieven bleek zodoende vreedzaam te kunnen samengaan<br />
met vooruitstrevendheid en expansiedrang bij de progressieven.<br />
Het lijkt gerechtvaardigd de verhouding als volgt te kenschetsen<br />
: de eersten konden het idealisme van de laatsten wel tot<br />
op zekere hoogte waarderen en zelfs benijden, zonder het daarom<br />
te kunnen of te durven delen. Het zou dan ook onjuist en<br />
onrechtvaardig zijn om te beweren, dat de in die jaren nog<br />
overheersende stroming in het ordesbestuur per se afwijzend<br />
stond tegenover iedere kans om nieuwe werkobjecten te aanvaarden.<br />
Uit de verslagen der intermediaire kapittels blijkt, dat<br />
aanbiedingen en verzoeken in die geest wel degelijk werden<br />
besproken en grondig overwogen. Wel zijn de initiatieven en de<br />
gelegde contacten in de regel afkomstig van betrekkelijk nog<br />
jonge confraters. In de vergadering, die van 27-28 april 1891<br />
werd gehouden, komen er zo zelfs twee ter tafel. Vooreerst<br />
wordt daar, naar aanleiding van een schrijven van fr. Jan<br />
IJzermans over een mogelijkheid tot stichting van een klooster<br />
te St.-Niklaas, aan definitor Dietvors de opdracht gegeven om<br />
de zaak in loco te gaan onderzoeken en met de betrokken personen<br />
te spreken, teneinde daarna verslag uit te brengen. Vervolgens<br />
komt er de mededeling van prior Hollmann ter sprake,<br />
dat er wellicht kans bestaat een klooster te stichten op een<br />
terrein, gelegen tussen Den Haag en Loosduinen. Een derde<br />
punt van de agenda bestaat echter weer in het bericht van Hoogwaardig<br />
Heer Manders, dat de zaak van confrater van den Dries<br />
in Engeland is beeindigd, let wel, omdat de orde geen mogelijkheid<br />
ziet om de plaats te New Market aan te vullen. Waarschijn-
90 HENRICUS HOLLMANN<br />
lijk fungeert hier van den Dries, die in 1876 met Alph. van den<br />
Heuvel naar Engeland is gezonden om de terugkeer van de orde<br />
daar voor te bereiden, als tussenpersoon om voor New Market<br />
(in Suffolk) de komst van een kruisheer te verzoeken. In de<br />
bijeenkomst van 31 mei - 1 juni 1892 wordt het aanbod van dus<br />
niet het verzoek om, een parochie in Hilversum behandeld.<br />
Over het verder verloop van deze aangelegenheid vinden wij<br />
niets vermeld. Toch werd in 1895 nog een tweede poging gedaan<br />
om zich in het bisdom Haarlem te vestigen1S. Zij gaat ook thans<br />
weer uit van prior Hollmann. Vanwege de rol die Hollmann<br />
hierin speelt en vooral ook wegens de motieven die hij daarbij<br />
aanvoert, halen wij de tekst van van der Loos letterlijk aan, te<br />
meer omdat hij in de orde weinig bekendheid geniet. Toch wijst<br />
hij op de aanwezigheid van een streven naar verbreiding der<br />
orde ook in andere Nederlandse bisdommen dan alleen het<br />
Bossche diocees, en op de bereidheid en het verlangen om door<br />
middel van prediking actief deel te nemen aan de zielzorg.<br />
,,Op het einde des jaars 1895 werd door den prior der kruisheeren<br />
van St. Agatha bij Cuyk, den Zeereerw. Heer H. Holl<br />
mann, aan de kerkelijke Overheid in het bisdom van Haarlem<br />
aanvrage gedaan om een klooster hunner orde te mogen stichten<br />
te Nichtevecht, onder de parochie Nederhorst den Berg. Als<br />
reden werd opgegeven, dat de kruisheeren sinds jaren in het<br />
bisdom van Haarlem of Utrecht naar eene geschikte plaats uitzagen,<br />
waar zij zich, bij het toenemend getal hunner leden,<br />
zouden kunnen vestigen. Zij wilden werkzaam zijn met het<br />
verleenen van assistentie in de naburige parochies, het houden<br />
van preekbeurten, en het geven van missien zoowel in het bis<br />
dom van Haarlem als van Utrecht. Nichtevecht op de grenzen<br />
der beide bisdommen bood daartoe eene - naar zij meenden -<br />
niet ongunstige gelegenheid."<br />
Jammer genoeg bleef ook deze poging zonder resultaat; de<br />
schuld hiervan lag niet bij de kruisheren zelf, maar in de plaatselijke<br />
omstandigheden, die ongunstig voor een dergelijke stichting<br />
bleken. Pastoor Vismans berichtte aan Hollmann, dat Nichte<br />
vecht, als zeer achteraf gelegen, moeilijk te bereiken en groten-<br />
u J. C. van der Loos, Geschiedenh der parochie Nederhorst den Berg : 1811-<br />
1911,'uiden, 19U, p. 70-71.
PRIOR TE SINT-AGATHA 91<br />
deels bestaande uit een niet-katholieke bevolking, een zeer ongelukkige<br />
keuze zou zijn voor een nederzetting der orde. Bovendien<br />
kon de parochie Nederhorst den Berg, die slechts 400<br />
communicanten telde en juist enige jaren tevoren door de bouw<br />
van een nieuwe kerk onder zware lasten gekomen was, geen<br />
enkele van haar parochianen ten bate der nieuwe stichting afstaan.<br />
Van der Loos vermeldt ten slotte, dat de kruisheren hun<br />
voornemen om zich te Nichtevecht te vestigen opgaven en nog<br />
altijd zoekende zijn naar een ander meer geschikt gelegen terrein<br />
in het bisdom Haarlem of Utrecht. Blijkbaar werd de moed,<br />
ondanks deze mislukte poging, nog niet opgegeven en werd het<br />
zoeken in die richting voortgezet.<br />
Op 7 november 1898, ruim een half jaar na het voorafgaande<br />
intermediair kapittei, wordt een buitengewone bijeenkomst door<br />
het definitorium gehouden over een onderwerp, dat blijkbaar<br />
geen verder uitstel toeliet. Besproken wordt daar het eventuele<br />
zenden van kruisheren als missionaris naar Mexico. Het verzoek<br />
daartoe schijnt van particuliere en bovendien van nogal vage en<br />
onsoliede aard te zijn geweest. Er wordt daarom besloten af te<br />
wachten, tot er een uitnodiging daartoe van de plaatselijke<br />
bisschop zelf komt en er tevens grotere zekerheid wordt verkregen<br />
omtrent een geschikt levensonderhoud voor de te zenden<br />
missionarissen. De bewuste garanties zullen wel zijn uitgebleven;<br />
op de agenda van de volgende vergadering wordt er<br />
althans geen enkele melding omtrent deze zaak meer gemaakt.<br />
Ook is bekend, dat de uit Uden geboortige en in Engeland<br />
als seculier priester werkzame father van Son aan Hoogwaardig<br />
Heer Manders het aanbod heeft overgebracht om in York een<br />
klooster en college te stichten14. Deze heeft dit echter niet<br />
aangedurfd. In de officiele verslagen der intermediaire kapittels<br />
vinden wij omtrent York niets vermeld. Het is mogelijk, dat dit<br />
aanbod, tijdens een vakantie van father van Son te Uden, in een<br />
onderhoud tussen hem en generaal Manders ter sprake is ge-<br />
M H. VAN Rooyen, De berleving van de Kruisheeren in de negentiende eeuw in<br />
Cruaferana, nova series, nr. 5, 1940, p. 19. De stad York is de residentie van de<br />
anghcaanse aartsbisschop van York. De rivier de Ouse vormt er de grens tussen<br />
de kathoheke bisdommen Leeds en Middlesborough. Franciscus van Son behoorde<br />
tot net diocees Leeds en was jaren lang rector van het bekende Bar Convent te<br />
York. Zijn ementaat bracht hij in het gasthuis te Uden door, waar hij in 1932 stierf
92 HENRICUS HOLLMANN<br />
bracht en dat de laatste, overtuigd dat dit voor de orde een niet<br />
te vervullen opdracht 2ou zijn, het aanbod niet eens in discussie<br />
heeft gebracht. .<br />
In geen van de bovenstaande gevallen is een gunstige beslissing<br />
genomen. Voor drie ervan is het duidelijk, of kunnen wij<br />
althans met recht veronderstellen, dat de noodzakelijke voorwaarden<br />
daartoe ook niet aanwezig waren. Een van deze drie,<br />
namelijk de voorgenomen stichting van een kerk en klooster op<br />
een terrein, dat dank zij een persoonlijke relatie van prior Hollmann<br />
met jonkheer van Melissant door deze tot dat doel geschonken<br />
was, stuitte af op een afwijzende beschikking van het<br />
bisdom Haarlem. Voor de twee andere werd reeds een rechtvaardiging<br />
gegeven of aannemelijk gemaakt. Te betreuren lijkt ons<br />
in ieder geval, dat Manders het aanbod te York niet heeft aangedurfd;<br />
men mag wel zeggen dat hier toch zeker het uiterste<br />
niet is beproefd om deze gunstige kans niet voorbij te laten<br />
gaan. Het doet trouwens ook triestig aan, dat er jaren lang<br />
niemand beschikbaar werd geacht om het werk van van den<br />
Heuvel en van den Dries in Engeland voort te zetten en uit te<br />
breiden. En dat, terwijl een figuur als Alphons van den Heuvel<br />
in het bisdom Newport zulk een aanzien genoot en zo grote<br />
invloed had; men kan zich moeilijk een betere introductie<br />
denken.<br />
Toch was de balans niet louter negatief. Al kwam er tijdens<br />
het bestuur van Manders geen enkele nieuwe stichting tot stand,<br />
in 1896 begon toch te Maaseik de bouw van een college met<br />
internaat. Aanvankelijk weigerde Manders zijn toestemming tot<br />
zulke grootse plannen en wilde ze voor een belangrijk deel tot<br />
later zien uitgesteld. Maar prior Antoon van den Heuvel en de<br />
energieke en talentvolle fr. H. van Hasselt, aan wie deze in<br />
dat jaar het bestuur van het college had opgedragen, wisten ten<br />
slotte het pleit te winnen ".<br />
Het aantal kleine professies vertoont tijdens het bestuur van<br />
Hoogwaardig Heer Manders, dus in de jaren 1891-1899, weer<br />
een dalende lijn. In de jaren 1891-1894, 1896-1897 en in 1899<br />
bedroeg het telkens drie fraters ; in 1898 twee broeders. Het<br />
noviciaat moet in de laatste levensmaanden van Manders echter<br />
A. Wieers - Th. Bik, in De Kruisheren te Maaseik, Diest, 1955, p. 256.
PRIOR TE SINT-AGATHA 93<br />
behoorlijk groot zijn geweest; er doen ten minste in 1900 zes<br />
fraters en vier broeders hun kleine professie.<br />
Samenvattend kan men zeggen, dat het generalaat van Manders<br />
geen noemenswaardige verandering bracht in de bestaande<br />
situatie en weinig verdere perspectieven opende. Dat is niet zo<br />
heel verwonderlijk, gezien vooreerst zijn hoge ouderdom. Vervolgens<br />
was hij te Uden geboren en getogen en bracht nagenoeg<br />
heel zijn lange leven in deze toen nog kleine en afgelegen landelijke<br />
gemeente door. Hij verliet zelden zijn vertrouwde omgeving,<br />
legde niet gaarne ambtshalve bezoeken af, vermeed bij<br />
officiele gelegenheden zoveel mogelijk om zich als magister<br />
generaal van de kruisheren kenbaar te maken en reisde niet meer<br />
dan strikt noodzakelijk was. Hoewel onbewust, zal zijn geliefkoosde<br />
theorie over de voorbestemming der orde om altijd klein<br />
en verborgen te blijven toch wel niet alleen door bescheidenheid<br />
en liefde tot de vergetelheid zijn ingegeven. Er zal ook een<br />
bepaalde dosis inkennigheid en angst om risico's te nemen mee<br />
vermengd zijn geweest. Wellicht was zijn geestelijke gezichtseinder<br />
vernauwd door het feit, dat hij vanaf zijn priesterwijding<br />
in 1846 te Uden enkel in het onderwijs werkzaam was geweest.<br />
Het nieuwe college, waar hij als directeur en leraar fungeerde,<br />
lag hem wel na aan het hart. Ook als generaal bleef hij zijn<br />
lessen daaraan voortzetten. Het bestuur der nog kleine orde, en<br />
dan volgens vertrouwde banen, zal voor hem geen dagtaak betekend<br />
hebben. Wat zijn ambities als zodanig betreft, hij was in<br />
de grond van de zaak vooral een handhaver van de status quo<br />
ante.<br />
5. Stimulerende rol van Hollmann in het ordesbeleid<br />
In het zo juist geschetste kader speelt prior Hollmann ongetwijfeld<br />
een belangrijke en ook wel erkende rol. Met zijn<br />
talenten en ijver wist hij immers een aangeboren vriendelijkheid<br />
en gemak in de omgang te verenigen, die hem het vertrouwen<br />
en de genegenheid ook van de ouderen verwierven. Hij was in<br />
de voile kracht van zijn leven, ook geestelijk een volwassen man<br />
met een gezond en evenwichtig oordeel, die op rustige, niet<br />
uitdagende of aanmatigende wijze bepaalde welomschreven
94 HENRICUS HOLLMANN<br />
doeleinden nastreefde, die hij beschouwde als een heilzame en<br />
zelfs noodzakelijke ontwikkeling van de orde in haar geheel.<br />
Hij had daarbij niets van een doordrijver of fanaticus, noch van<br />
een politicus in de onaangename zin van het woord. Dat hij<br />
reeds vroeg het vertrouwen van zijn confraters veroverd had en<br />
het ook steeds wist te behouden, blijkt wel uit het volgende.<br />
Tijdens het generaal kapittel van 1876 werd de drieentwintigjarige<br />
Henricus in twee commissies gekozen, waarvan de ene<br />
zich bezig had te houden met eventuele gevallen van wegzending<br />
uit de orde, de andere met de examens voor de hogere<br />
wijdingen en voor de jurisdictie. Reeds op achtentwintigjarige<br />
leeftijd tot definitor gekozen, heeft hij dit verantwoordelijk<br />
ambt, voorzover de wettelijk voorgeschreven onderbrekingen<br />
dit toelieten, ook bij voortduring tot aan zijn generalaat vervuld.<br />
Bij diezelfde gelegenheid, namelijk het generaal kapittel van<br />
1881, werd hij tot voorlopige novicenmeester benoemd ; in feite<br />
zou hij in deze positie worden gehandhaafd tot het kapittel van<br />
1899, waarop hij zelf tot magister generaal zou worden gekozen<br />
en Wilhelmus van Dinter tot novicenmeester werd aangesteld.<br />
Bij vier opeenvolgende generate kapittels werd prior Hollmann<br />
aangewezen als visitator, de eerste keer voor Diest en daarna<br />
ook voor de andere huizen, met uitzondering natuurlijk van zijn<br />
eigen huis, St.-Agatha. Bovendien vindt men hem reeds in het<br />
verslag van het intermediair kapittel van 1882 als visitator van<br />
Diest aangeduid. Dit hangt wellicht samen met het feit, dat<br />
Ferdinand Dietvors, die in augustus 1881 als zodanig was be<br />
noemd, in oktober naar Maaseik werd verplaatst. Opmerkelijk<br />
is ook, dat Manders hem, hoewel in St.-Agatha verblijvend, tot<br />
zijn secretaris koos.<br />
Dit alles bewijst, dat hij niet alleen het vertrouwen van zijn<br />
overheid genoot, maar ook een gezien en gerespecteerd man was<br />
bij zijn overige medebroeders. Hij verstond de nogal eens moeilijk<br />
blijkende kunst om eigen vooruitstrevende ideeen te toetsen<br />
aan de ervaring van anderen, om begrip en achting te kunnen<br />
opbrengen voor de opvattingen van ouderen, ook al kon hij<br />
deze niet geheel tot de zijne maken. Liever dan zich te ergeren<br />
aan hun eigenaardigheden, wilde hij zich stichten aan datgene
PRIOR TE SINT-AGATHA 95<br />
waarin zij voor hem voorbeeldig waren en er ook voor zichzelf<br />
zijn voordeel mee doen.<br />
Toch wist hij op zijn tijd zeer goed wat hij wilde en aarzelde<br />
dan ook niet om zijn mening rechtuit kenbaar te maken, al<br />
gebeurde dat wel met gevoel voor verhoudingen en met tact.<br />
Een duidelijk staaltje van vastberadenheid is wel de brief, die<br />
hij op 26 februari 1893 richtte aan de prior van Diest16. Hij<br />
constateerde daarin, dat de communiteit te Diest, wat tucht<br />
betreft, zeer veel geleden heeft en wijt dit aan de ziekelijkheid<br />
van de twee vorige prioren, Hermanus van Giersbergen (1869-<br />
1886) en Henricus Kuypers (1886-1889). Aan prior Petrus<br />
Janssens (1889-1893) schrijft hij woordelijk : ,,UHW mist om<br />
de zaak eens flink aan te pakken de noodige lichaamskrachten<br />
en (ik zal UHEerw. de zaak zeggen, zooals zij is), ook de noo<br />
dige energie en zielskracht. Verleden jaar had ik UHEerw. bij<br />
de visitatie reeds gaarne de raad willen geven om ontslag te<br />
nemen, maar hoopte nog altijd op verandering. Doch na de<br />
laatste visitatie meen ik UHEerw. te mogen zeggen, dat U en<br />
voor Uzelven en voor de communiteit, goed doet, ja niet anders<br />
moogt en kunt handelen."<br />
Uit de samenhang van de brief valt af te leiden, dat Hollmann<br />
bij zijn laatste visitatie te Diest prior Janssens heeft overgehaald<br />
om ontslag te nemen. Hij heeft daarna te Uden met<br />
Hoogwaardig Heer Manders gesproken over het door Janssens<br />
genomen besluit tot zijn demissie. Deze is blijkbaar aanvaard,<br />
want Hollmann wenst nu Janssens geluk met de gedane stap!<br />
Enige opheldering aangaande de aard der moeilijkheden te Diest<br />
geeft een korte richtlijn, bij wijze van aantekening onder aan<br />
de brief met potlood en deels in het Latijn, deels in het Nederlands<br />
geschreven, hoogstwaarschijnlijk door Manders. Daarin<br />
wordt beschikt, dat prior Hollmann de correptio op zich neemt<br />
en dat er in de twisten niet aanstonds een definitieve beslissing<br />
moet worden genomen, maar dit moet worden uitgesteld tot er<br />
een nieuwe prior is.<br />
Met de keuze van zijn vriend en geestverwant Lambert<br />
Honhon tot prior te Diest op 17 maart 1893 werd tenslotte de<br />
18 Generaal Archief : Acta et Documenta circa electionem Prioris conventus<br />
Diesthemiensis.
96 HENRICUS HOLLMANN<br />
wens vervuld, waarmee Hollmann de bewuste brief besluit:<br />
,,God geve, dat de communiteit van Diest nu eens een flinke<br />
prior moge verkrijgen, een prior krachtig naar het^lichaam en<br />
kalm, bedaard, goed maar krachtig van wil en ziel".<br />
Intussen bracht de keuze van Honhon te Diest een ingrijpende<br />
verandering teweeg in St.-Agatha. De moeilijkheden te Diest<br />
moeten wel zeer groot zijn geweest om Honhon te bewegen de<br />
keuze terstond te aanvaarden, waarschijnlijk hierbij aangemoedigd<br />
door prior Hollmann ; ook het hoofdbestuur der orde zal<br />
geen andere en betere uitweg hebben gezien. Voor de theologische<br />
opleiding te St.-Agatha betekende echter het heengaan van<br />
Honhon een zwaar en voorlopig onvervangbaar verlies.<br />
Hoe heeft men de hierdoor ontstane leemte aangevuld ?<br />
Omtrent officiele benoemingen voor een professoraat in een of<br />
beide van de door Honhon gedoceerde vakken vindt men in de<br />
eerste jaren na 1893 geen aanwijzingen. De verklaring zal wel<br />
zijn, dat ook hier weer van de nood een deugd moest worden<br />
gemaakt. Er was op de zich uitbreidende colleges van Maaseik<br />
en Uden voortdurend vraag naar nieuwe krachten, en van de<br />
andere kant was het aantal daarvan in die jaren maar zeer<br />
bescheiden : nooit meer dan drie, en in 1895 en 1898 zelfs geen.<br />
Zodoende zag men zich toen, en nog geruime tijd daarna, genoodzaakt<br />
om fraters na hun diakenwijding of zelfs daarvoor<br />
als leraar of surveillant aan die colleges te benoemen. Daar kon<br />
men dus geen geschikte personen afstaan, ten minste voorlopig<br />
niet; eerst later komen daar tot dit werk bekwame mensen vrij.<br />
Ook de communiteit van Diest, ofschoon er toen nog twaalf<br />
priesters toe behoorden, kon hier geen uitkomst bieden ; men<br />
had de mensen daar zelf veel te hard nodig. Vooreerst al, omdat<br />
het huis sinds oktober 1885 tot filosoficum der orde bestemd<br />
was ; eerst in 1918 zou er een afzonderlijke opleiding voor de<br />
Nederlandse fraters definitief tot stand komen. Dat vergde yerschillende<br />
personen, die met het onderricht en de geestelijke<br />
vorming der fraters waren belast, en hun aantal was waarlijk<br />
niet overdreven. Jacobus van de Geer doceerde de filosofie,<br />
Franciscus de Bie fysica en Frans, Honhon kerkgeschiedenis,<br />
H. Schrift en aan de tweedejaars filosofen bovendien theologia
Het wapen van Mgr. Hollmann.
aMc^vfa-<br />
*J+JL&t, J/i*J ^ ^<br />
Handschrift van Mgr. Hollmann.
PRIOR TE SINT-AGATHA 97<br />
generalis. Christiaan Janssen onderwees, naast andere bezigheden,<br />
de gewijde welsprekendheid. Cornelis van 't Klooster was<br />
magister spiritualis en werd door de pasgewijde Wilhelmus van<br />
Dinter als socius bijgestaan. Vervolgens had men te Diest een<br />
drukbezochte openbare kerk, waar veel biechtvolk kwam, vooral<br />
op de marktdagen en voor de grote feesten. De oudere heren<br />
maakten zich verdienstelijk als biechtvader en de toen zestigjarige<br />
Henricus Geeraerts was bovendien een vermaard en gezocht<br />
predikant. Ten slotte moest, behalve in het levensonderhoud<br />
van de vaste bezetting van priesters en broeders, ook in<br />
dat van de fraters worden voorzien. Al werd er zeer sober<br />
geleefd, toch bracht dit voor het arme klooster, dat vrijwel<br />
zonder eigen fondsen was, voortdurende en zware financiele<br />
zorgen mee. Er moesten dus ook priesters beschikbaar blijven,<br />
die door het verlenen van assistenties zorgden voor de voornaamste<br />
bron van inkomsten.<br />
Zo bleef St.-Agatha op zichzelf aangewezen om in de theologische<br />
opleiding te voorzien. In 1893 waren er daar zeven<br />
priesters, waarvan vier tussen de eenenzeventig en negenenvijftig<br />
jaar17. Van de drie overigen was Firminus Severijns wegens<br />
geestesziekte voor iedere arbeid ongeschikt. Er bleef dus geen<br />
andere mogelijkheid over, dan dat prior Hollmann en zijn jonge<br />
en talentvolle supprior, Jacobus Hoogeveen, tot de voorlopige<br />
oplossing overgingen om de lessen in de theologie onder elkaar<br />
te verdelen. Eerst vijf jaar later gelukte het, om een bekwaam<br />
docent als de achtentwintigjarige Mathias Konings te Maaseik<br />
vrij te maken en hem als professor in de dogmatiek te St.-Agatha<br />
aan te stellen. Intussen was ook reeds de zesentwintigjarige<br />
Petrus Laarakkers eveneens vanuit Maaseik naar St.-Agatha verplaatst,<br />
om daar de taak van prior Hollmann te helpen verlichten.<br />
Vanaf 1896-1937 onderwees hij er het grootste gedeelte<br />
der moraal-theologie, met een onderbreking van drie jaar (sept.<br />
1901 - sept. 1904), toen hij leraar was aan het college te Uden.<br />
Het professoraat van Ludovicus Badoux in de exegese was<br />
slechts van korte duur (1898-1899), omdat zijn komst naar Uden<br />
1T Van deze zeven priesters waren J. de Vlam en Aug. van de Voort 71 jaar,<br />
J. van Glabbeek en J. Verbeck 59 jaar oud ; prior Hollmann was 40, supprior<br />
J. Hoogeveen 32, F. Severijns 30 jaar.
98 HENRICUS HOLLMANN<br />
als leraar van de retorica wegens de toenemende doofheid van<br />
Bernardus de Wolf noodzakelijk werd. Tijdens de eerste jaren<br />
van het generalaat van Henricus Hollmann zullen dan nog<br />
verdere benoemingen van theologieprofessoren volgen.
DEEL II<br />
Het generalaat van Henricus Hollmann:<br />
1899-1927
HOOFDSTUK I<br />
HET MILIEU VAN ST.AGATHA<br />
Nog geen drie weken na het overlijden van Hoogwaardig<br />
Heer Manders werd Henricus Hollmann op 16 februari<br />
1899 tot zijn opvolger gekozen. Bij het generaal kapittel<br />
van 10-12 april werden de definitoren die hem in het<br />
bestuur der orde terzijde zouden staan, de toen zevenenzeventigjarige<br />
algemene procurator der orde Joannes de Vlam,<br />
de negenenzestigjarige Ferdinand Dietvors, een man met een<br />
belangrijke staat van dienst in de orde, die toen supprior<br />
en bibliothecaris te Maaseik was, de zesenvijftigjarige Bartholomeus<br />
Jager, in februari prior van Uden geworden, en de drieenveertigjarige<br />
Cornelis van 't Klooster, die veertien dagen later<br />
tot prior van Maaseik zou worden gekozen. Onder de afgevaardigden<br />
bevonden er zich drie, waarvan de eerste reeds een<br />
belangrijke rol in de orde speelde en de twee anderen de<br />
coming men waren : prior L. Honhon (40 j.), Gerardus van Mil<br />
(36 j.), toen leraar te Maaseik en Wilhelmus van Dinter (29 j.),<br />
die op dit kapittel tot novicenmeester te St.-Agatha werd aangesteld<br />
en als zodanig prior Hollmann opvolgde \ Honhon, de<br />
wijze en waardige vertegenwoordiger der traditie ; van Mil, de<br />
grote stuwer en bezieler in nieuwe banen ; van Dinter, de<br />
pionier der Amerikaanse ordesprovincie en de latere missiegeneraal.<br />
Bij zijn keuze tot magister generaal was prior Hollmann<br />
zesenveertig jaar, een kaarsrechte, rijzige en forse gestalte. Want<br />
Henricus was in de loop der jaren van een bleke en schrale<br />
figuur uitgegroeid tot een krachtig en robuust man, die reeds<br />
vroegtijdig opgewassen zou blijken tegen de vele taken en ver-<br />
a Voor verdere bijzonderheden over de vernoemde kruisheren, zie bijlage I.
102 HENRICUS HOLLMANN<br />
antwoordelijkheden welke hem op de schouders werden gelegd.<br />
Zijn schrandere geest, rusteloze ijver en gezond optimisme, zijn<br />
aangeboren vriendelijkheid en aangenaamheid in de omgang,<br />
de onbevangenheid en het gemak waarmee hij zich zowel in<br />
eigen kring als daarbuiten bewoog, waren daartoe onschatbare<br />
voordelen. Hij had geen machtsvertoon nodig om te imponeren ;<br />
hij kende geen ongenaakbaarheid en schiep geen sfeer van<br />
onbehagen en nodeloze afstand ; er school in zijn optreden als<br />
overste niets hooghartigs of geforceerds. Deze man, die niet de<br />
minste pose aannam, verstond de kunst om voor iedereen toe-<br />
gankelijk te zijn en zelfs de eenvoudigsten voor zich te winnen,<br />
en toch de juiste reserve te bewaren en te doen eerbiedigen<br />
zonder welke men nu eenmaal geen gezag kan uitoefenen. Hij<br />
waardeerde de gemoedelijke en democratische geest van zijn<br />
orde, maar wist deze op meesterlijke wijze binnen de juiste<br />
perken te houden. Men voelde zich bij hem welkom en volko-<br />
men op zijn gemak, maar bleef er zich tevens van bewust dat<br />
hij de meerdere was. Als het nodig was kon hij ook kalm, maar<br />
vastberaden zijn gezag doen gelden, en dat zonder onderscheid<br />
van personen. Uiteraard hidden de las ten en zorgen van zijn<br />
ambt zijn geest bezig, maar hij vermeed tot elke prijs zich daar-<br />
over te beklagen of zijn omgeving daaronder gedrukt te doen<br />
gaan. Ook dan was hij trouw in de recreatie aanwezig en droeg<br />
het zijne tot de gezelligheid bij, al was hij wat stiller dan<br />
gewoonlijk. Wanneer hij niet door dringende ambtsbezigheden<br />
was verhinderd, zou hij nooit een kaartavondje bij de fraters<br />
overslaan, scheen dan helemaal in het spel op te gaan, maar gaf<br />
terwijl zijn ogen goed de kost.<br />
Mgr. Hollmann was een indrukwekkende verschijning, stoer<br />
en krachtig als de zilveren, gekanteelde toren van Alkmaar op<br />
het rode veld van zijn wapenschild. Hij zou dat geweest zijn<br />
ook zonder de tekenen van zijn waardigheid, die er nochtans<br />
een sober en passend accent aan gaven. In de kleurige rij der<br />
olieverfportretten van zijn voorgangers draagt de schilderij, die<br />
Henricus Hollmann voorstelt in het begin van zijn generalaat,<br />
een heel eigen karakter. Het is, of een levende gestalte u vanuit<br />
de zwarte omlijsting tegemoet treedt. Tegen de golvende draper<br />
rie van een achterwand, met de gespreide slanke vingers van
HET MILIEU TE SINT-AGATHA 103<br />
de rechterhand lichtjes steunend op de tafelrand, komt zijn<br />
rijzige figuur op u toe. De schilder was een goed psycholoog:<br />
hij toont u de levende man, met alles wat hij is en in zich heeft.<br />
Rechtop, rustig, beheerst en toch vriendelijk kijkt hij u aan, met<br />
de zweem van een glimlach over dit open en tegelijk ernstig<br />
gezicht. De heldere ogen onder de donkere streep der wenkbrauwen<br />
schijnen u te meten en te doorgronden, niet kritisch<br />
of hooghartig, maar vorsend en peilend en tegelijk veroverend.<br />
De hoge, blanke schedel is omkranst met licht krullend en even<br />
grijzend haar, dat boven de dunne oren weggolft. En de lange,<br />
rechte neus slaat een kloeke brug naar de smalle, vastberaden<br />
lippen. Daar staat een man, die geen verantwoordelijkheid vreest<br />
en die de kracht bezit om ze te dragen. Het is geen kille heersersnatuur,<br />
die zich terugtrekt in de ivoren toren van zijn onaantastbaarheid,<br />
maar een begrijpend en warmvoelend mens, die<br />
zich boven alles dienstbaar weet aan anderen en hen van zijn<br />
gaven mee wil delen. Juist daarom treedt hij u tegemoet, zoekt<br />
hij toenadering en contact. En zo luchtig is het gebaar, waarmee<br />
die open rechterhand op tafel rust, dat ge verwacht dat ze u<br />
straks zal worden toegestoken (zie portret p. 112).<br />
De duur van het generalaat van Henricus Hollmann, vanaf 16<br />
februari 1899 tot 27 mei 1927, zullen we aldus indelen: 1899-<br />
1920 en 1920-1927. Op het eerste gezicht lijkt zulk een periodisering<br />
onevenredig en willekeurig. Toch valt zij om verschillende<br />
redenen te rechtvaardigen.<br />
De eerste periode (1899-1920) valt te kenschetsen als die van<br />
langzame, maar gestadige vooruitgang en uitbreiding der orde.<br />
Het aantal van haar leden wijst dan op een zichtbare vooruit<br />
gang, al is die nog niet bijzonder indrukwekkend en blijft zij<br />
nog opvallende schommelingen vertonen. Men is in ieder geval<br />
over het dode punt heen. In 1899 telde de orde 91 leden. L.<br />
Emond tekent in zijn Liber Memorialis aan9 dat het totaal der<br />
leden einde 1914 honderdtweeendertig, en einde 1915 honderddertig<br />
bedraagt2. Einde mei 1918, bij gelegenheid der priester-<br />
Archief St.-Agatha : LL 158. Voor het ledenaantal der orde in 1899, 2ie<br />
bijlage II, p. 233. Wat de kroniek van St.-Agatha betreft dient het volgende<br />
opgemerkt. Reeds bestond er een Liber Memorialis van J. de Vlam, dat begint in
104 HENRICUS HOLLMANN<br />
wijding van G. Blocks en P. Rutten, wordt het totaal der<br />
priesters als zevenennegentig opgegeven8. Wij 2ouden dat als<br />
volgt kunnen aanvullen. Er waren toen 11 geprofeste fraters,<br />
Belgen en Nederlanders. Daarvan waren er een op het tweede<br />
jaar van de toenmaals driejarige theologische cursus, vier op<br />
het eerste jaar ; drie op het tweede jaar filosofie en drie op het<br />
eerste jaar. In het noviciaat der fraters bevonden er zich twee<br />
te St.-Agatha en een te Diest; de twee eersten waren Nederlan<br />
ders, de laatste Belg. Broeders waren er zesendertig, werkzaam<br />
in Nederland, Belgie en Amerika. Het totaal wordt dus honderd-<br />
vierenveertig geprofesten en drie fraters novicen.<br />
Vanaf 1920 echter zal het jaarlijks aantal klein-geprofesten<br />
geen schommelingen meer vertonen, maar een regelmatige stij-<br />
ging : van zes in 1920 tot achttien in 1927. Alleen daaruit blijkt<br />
al, dat er van een gestadige getalsuitbreiding, en dus van opbloei<br />
der orde kan worden gesproken. In 1923 vinden wij ook Ame<br />
rika voor het eerst onder dit aantal vertegenwoordigd door<br />
Thomas Brandon, de latere eerste prior van Fort Wayne en<br />
vicaris generaal der orde in Amerika. In 1927 zullen er in<br />
Amerika drie klein-geprofesten zijn.<br />
Een andere reden voor het onderscheid in de twee boven-<br />
genoemde perioden is de opvallende ruimtelijke uitbreiding der<br />
orde, het groter aantal van haar kloosterstichtingen en de belang-<br />
rijke uitbreiding der bestaande stichtingen.<br />
Andere motieven zijn : de verhoging van het wetenschappelijk<br />
peil, zowel in de eigen studiehuizen als op de colleges ; het<br />
aanvaarden van twee eigen missiegebieden : Congo en Java ; de<br />
stabilisering en vrij snelle en gunstige ontplooiing der orde in<br />
Amerika ; de actieve rol die de orde begint te spelen in de<br />
geregelde zielzorg.<br />
In beide perioden zullen wij vooreerst een beeld trachten te<br />
1850 en wordt voortgezet tot 1876. Zie archief, LL 167. Krachtens een bepaling<br />
van het generaal kapittel van 1911 (§ 4) wordt er een archivaris aangesteld in de<br />
persoon van L. A. Emond, de toenmalige bibliothecaris van St.-Agatha. Hij begint<br />
zijn huiskroniek op 26 april 1911 en zet deze voort tot 12 juli 1918. Zie archief<br />
LL 158. Deze taak werd in de herfst van 1931 hervat door J. de Pater. Voorzover<br />
nog mogelijk, heeft hij getracht de leemte tussen 1918 en 1931 aan te vullen. Zie<br />
archief St.-Agatha: voor het tijdsbestek 1918 (1916) - 1924 in L L 158, en voor<br />
dat van 1924-1930 in L L 167, p. 61 w.<br />
8 Archief St.-Agatha, L L 158.
HET MILIEU TE SINT-AGATHA 105<br />
schetsen van het milieu te St.-Agatha, waarin Hoogwaardig Heer<br />
meestentijds vertoefde. Uitgebreider willen wij ons vervolgens<br />
bezighouden met zijn betekenis voor het bestuur der orde in haar<br />
geheel. Vooral hierop zal de nadruk dienen te worden gelegd.<br />
Wij hopen er in te slagen een bevredigend overzicht te geven<br />
van de activiteiten die tijdens zijn generalaat werden ontplooid<br />
en van de rol die hij persoonlijk daarin heeft gespeeld. Tevens<br />
zal worden gestreefd naar een verantwoord beeld van zijn geestelijk<br />
leiderschap, als bevorderaar van het geestelijk leven en<br />
handhaver der kloostertucht. Want dit zijn zaken, die hem ten<br />
slotte nader en dieper ter harte gingen dan enkel maar de uiterlijke<br />
aanwas der orde. Hij was er immers sterk van overtuigd,<br />
dat de laatste nooit ten koste van hogere waarden mocht worden<br />
nagestreefd.<br />
Henricus Hollmann was prior te St.-Agatha, toen hij tot<br />
magister generaal werd gekozen. Aangezien hij niet van woonplaats<br />
veranderde werd St.-Agatha, dat reeds op het generaal<br />
kapittel van 1856 tot het moederhuis der orde was verheven,<br />
tevens de zetel van het generalaat. Ook onder zijn beide opvolgers<br />
zou het dit blijven tot 1956, toen het generalaat naar<br />
Amersfoort werd overgeplaatst.<br />
Vanaf de aanvang van zijn noviciaat in September 1870 tot<br />
aan zijn dood op 28 mei 1927, dus bijna zestig jaren, vertoefde<br />
hij in dit klooster. Het spreekt vanzelf, dat hij met deze omgeving<br />
vergroeid raakte en er op zijn beurt het typisch stempel<br />
van zijn persoonlijkheid op heeft gedrukt.<br />
Van 1899 tot 1918 bleef hij als magister generaal tevens prior<br />
van St.-Agatha. Toch zou het onjuist zijn om in het handhaven<br />
van deze combinatie een bewijs te zien, als zou Hollmann niet<br />
van zins geweest zijn het prioraat te laten varen. Uit het verslag<br />
van het definitoriaal kapittel, dat ongeveer een jaar na de<br />
generaalskeuze op 1-3 april 1900 te St.-Agatha plaats vond blijkt,<br />
dat hij wel degelijk het plan daartoe koesterde. Het definitorium<br />
geeft hem echter de raad om hiervan af te zien en passief af te<br />
wachten wat er gebeurt. Wij komen hierop aanstonds nader<br />
terug.
106 HENRICUS HOLLMANN<br />
Het generalaat bracht natuurlijk verandering in zijn positie te<br />
St.-Agatha; van de andere kant bleef hij toch als prior in nauw<br />
contact met de personen en zaken van het huis. Ook zijn lessen<br />
in het kerkelijk recht en de moraal-theologie werden voortgezet.<br />
Het zou interessant zijn om aan de hand van dagelijkse feiten<br />
na te gaan, hoe hij na deze verandering in zijn vroegere omgeving<br />
paste en zich bewoog en hoe zijn huisgenoten daarop<br />
reageerden. Jammer genoeg laat de kloosterkroniek hier verstek<br />
gaan en zullen wij ons tevreden moeten stellen met enkele<br />
schilderachtige anecdoten, die ons door ouderen zijn overge-<br />
leverd.<br />
Uit welke personen was het convent in 1899 samengesteld, en<br />
wat weten wij omtrent hen ? De oudste der definitoren, procu<br />
rator J. de Vlam, was tevens de senior van het huis. Hij stond<br />
min of meer buiten de kring der personen, wier aanwezigheid<br />
de sfeer van het dagelijkse leven in het convent bepaalden. Gewoonlijk<br />
huisde hij in een afzonderlijk kwartier, waar hij als<br />
procurator zijn administratie bijhield en zijn clienten ontving ;<br />
hij had er ook zijn slaapvertrek. Uit nagelaten correspondentie<br />
blijkt, dat hij een vrij drukke briefwisseling had met Wilhelmus<br />
Smits, toen deze nog prior van Uden was 4. Ook valt daaruit op<br />
te maken, dat prior Herman van Giersbergen te Diest tot de<br />
intimi heeft behoord. In leeftijd volgden op hem Joannes van<br />
Glabbeek en Joannes Verbeck, beiden zesenzestig jaar oud. Zij<br />
brachten hun oude dag te St.-Agatha door en hun merkwaardige<br />
hebbelijkheden vormden, althans voor de geprofesten, een bron<br />
van durend vermaak. De novicen en hun magister zullen deze<br />
echter met gemengde gevoelens hebben begroet. De beide potentaten<br />
pasten namelijk hun weliswaar oorspronkelijke, maar<br />
door de bevoegde overheid slechts matig gewaardeerde methodes<br />
toe, om deze jongelieden in te leiden in het religieuze leven.<br />
De leiding van de novicenmeester behoefde, naar de smaak van<br />
deze vergrijsden in de dienst des Heren, een onmisbare, vooral<br />
praktische aanvulling. Deze nog jonge man, die tegenover de<br />
novicen door hen met een zekere geringschatting als ,,oewe<br />
zaligmaker" werd aangeduid, had immers nog veel van hen te<br />
* Archief St.-Agatha : ,,Bijdragen tot de geschiedenis van St. Agatha".
HET MILIEU TE SINT-AGATHA 107<br />
leren. Hoe kon het ook anders, gezien zijn gebrek aan ervaring<br />
en de verwekelijkte opvoeding van de jeugd. Zij hadden het<br />
zich blijkbaar tot taak gesteld hun tijd te besteden door de<br />
fraters, en vooral de novicen, zo diep mogelijk te doordringen<br />
van hun nietswaardigheid en overbodigheid. Dus oefenden zij<br />
daartoe een wel geducht, maar overigens ongevaarlijk schrikbewind<br />
uit, waarbij zij elkaar in ontzagwekkendheid trachtten<br />
te overtreffen. Het toenmaals nog geldend gebruik, volgens<br />
hetwelk het oordeel der capitulares moest worden gevraagd over<br />
de al of niet geschiktheid van de candidaat om tot de professie<br />
te worden toegelaten, gaf hen een schijnbaar machtig zwaard<br />
in de hand. Wee de arme novice die als bellarius fungeren<br />
moest, wanneer de beide houwdegens in de buurt waren ! Dan<br />
ontstond er onvermijdelijk een casus perplexus. Op schootafstand<br />
van het beklagenswaardig slachtoffer stelden zij zich op,<br />
elk in zijn eigen aanvalspositie en met het horloge in de hand!<br />
En daarna werd het kruisvuur van tegengestelde commando's<br />
geopend: ,,Tijd !" - ,,Geen tijd !". ,,Bellen." - ,,Niet bellen !"<br />
Van Glabbeek was in zijn jonge tijd een vermaard en gezocht<br />
predikant geweest. Dit vergde, zeker toenmaals, een behoorlijk<br />
geluidsvolume, dat hij op zijn oude dag nog vrijwel intact had<br />
weten te bewaren. Bij voorkomende gelegenheden, en ze waren<br />
niet zeldzaam, werd dit op indrukwekkende wijze gedemonstreerd,<br />
bijvoorbeeld als bij de handwassing de misdienende<br />
novice wat al te zuinig met het water scheen. ,,Giet, jong, giet",<br />
donderde het dan uit den hoge. De meeste tijd bracht hij op zijn<br />
kamer door; hij las en studeerde nog vrij veel. Hij was een<br />
verwoed roker, en hij trok aan zijn grote Duitse pijp met een<br />
regelmaat, die hem in staat stelde haar als uurwerk te gebruiken.<br />
Nochtans bleef hij er gezond bij; hij stierf op ruim tachtigjarige<br />
leeftijd, en niet aan longkanker. Bij zijn dood in 1915 vermeldt<br />
de kroniekschrijver: ,,Zelfs in zijn hoge ouderdom en ondanks<br />
vele hchaamsgebreken bezocht hij steeds trouw het koor en nam,<br />
zo lang hij enigszins kon, ook de overige kerkdiensten waar"'<br />
Verbeck was niet zo honkvast als zijn leeftijdgenoot en bewaarde,<br />
als gemoedelijk Duitser, trouw het contact met de<br />
St.-Agathase bevolking. Zijn gedienstigheid strekte zich zelfs
108 HENRICUS HOLLMANN<br />
20 ver uit, dat hij tijdens zijn bezoek de boerin hielp bij het<br />
aardappelschillen.<br />
Het verschil in leeftijd tussen de priesters van het convent was<br />
vrij groot. J. Hoogeveen, supprior en lector in de theologie, was<br />
achtendertig jaar; F. Severijns bijna zesendertig. Ongeveer gelijk<br />
in ouderdom waren M. Konings (bijna 29 jaar), professor<br />
der dogmatiek, L. Badoux (28 j.), die Schriftuur doceerde en<br />
P. Laarakkers, kapelaan te Haps (28 j.). Verder waren er nog<br />
de priesters C. Friedemann (30 j.), J. Kolkman (29 j.) en G.<br />
van der Schoot (24 j.). Zij zouden enkele maandan daarna naar<br />
elders worden verplaatst.<br />
Zoals reeds vermeld, werd vanaf 1885 de filosofie te Diest<br />
gemaakt; te St.-Agatha bevonden zich dus alleen de theologanten<br />
en de novicen. Toen Hollmann 16 februari 1899 magister<br />
generaal werd, waren er drie theologanten van het laatste studie-<br />
jaar, die op 27 mei werden priester gewijd : A. Stoopman, H.<br />
Linnebank en A. Verhofstadt. Tweedejaars theologanten ontbraken<br />
; er was in 1895 geen enkele frater geprofest. G. van<br />
Bemmel, M. van Vorst en H. van den Meerendonk vormden de<br />
eerstejaars. Novicen waren W. Bos, G. Terbeek en L. Zufang.<br />
In de herfst zouden L. Docussen, H. Banken en A. Huvenaars<br />
komen ; zij waren nu nog tweedejaars filosofen te Diest; eerste<br />
jaars ontbraken er daar.<br />
De nestor van de broeders was de negenenzestigjarige Johan<br />
de Groot. De overigen waren nog betrekkelijk jong en, met een<br />
jaar verschil, ongeveer van dezelfde leeftijd : Franciscus Lepoutre<br />
(29 j.), Franciscus van Kempen (30 j.) en de novice Adriaan<br />
Schellekens (29 j.).Alleen Adriaan Schellekens bleef tot zijn<br />
dood in 1935 te St.-Agatha ; de twee anderen werden weldra<br />
naar andere huizen verplaatst.<br />
Geleidelijk aan werden nu ook nieuwe professoren voor de<br />
theologie benoemd. Matthias Konings was reeds ruim een half<br />
jaar tevoren aangesteld als professor in de dogmatiek en zou in<br />
1904 worden opgevolgd door Henri IJzermans. Bernard de<br />
Wolf, die na zijn priesterwijding in 1895 gedurende zes jaar<br />
leraar te Uden was geweest, werd in September 1901 tot pro<br />
fessor in de bijbelexegese aangesteld en begon daarmee een<br />
langdurige en vruchtbare loopbaan. Niettegenstaande zijn doof-
HET MILIEU TE SINT-AGATHA 109<br />
heid was hij tot aan zijn dood op 11 januari 1937 een der meest<br />
gewaardeerde en inspirerende docenten. Petrus Laarakkers zou<br />
in 1904 professor in de moraal-theologie worden en dit jaren<br />
lang blijven, eveneens tot aan zijn dood op 19 juni 1937. Joan<br />
nes Quaadvlieg, sedert januari 1906 conventualis van St.-Agatha,<br />
volgde H. IJzermans op als professor der dogmatiek na diens<br />
vertrek naar Amerika in 1910 en bleef dit tot zijn dood op<br />
13 maart 1946.<br />
Tijdens de wereldoorlog 1914-1918 werd het noodzakelijk het<br />
filosoficum der orde van Diest naar St.-Agatha te verplaatsen.<br />
Hoogwaardig Heer gaf gedurende deze vier jaren les aan de<br />
Belgische en Nederlandse filosofen der orde. Vanaf 1918-1920<br />
zette hij deze taak nog voor de Nederlandse fraters voort. Hij<br />
werd als zodanig opgevolgd door dr. H. van Lieshout. Ludovicus<br />
Emond werd aangesteld tot professor in de kerkgeschiedenis<br />
en bleef deze taak vervullen te St.-Agatha en vanaf 1926 te<br />
Zoeterwoude, waar hij op 11 april 1931 stierf.<br />
De keuze van deze nieuwe professoren was, over het algemeen<br />
genomen en gezien de omstandigheden, een goede en verantwoorde.<br />
Een weliswaar negatief bewijs daarvan is vooreerst, dat<br />
de meesten van hen tientallen jaren lang, en zelfs tot aan hun<br />
dood, deze taak hebben vervuld. Nu is het natuurlijk gemakkelijk<br />
te beweren, dat de wijze waarop dit geschiedde niet beantwoordde<br />
aan de eisen, die wij tegenwoordig daaraan zouden<br />
stellen en dat men zich nu eenmaal toen de weelde niet kon<br />
veroorloven om al te kieskeurig te zijn. Om ons echter een billijk<br />
oordeel daarover te vormen, moeten we met verschillende factoren<br />
rekening houden. Vooreerst waren deze mensen niet<br />
alleen als professor autodidact, maar droeg ook hun eigen<br />
theologische opleiding tot het priesterschap een niet zeer diepgaand<br />
karakter. Met de hulp echter van een goed verstand en<br />
veel ijver hebben zij zich geleidelijk aan beter in hun vak leren<br />
bekwamen, zonder de bevredigende overtuiging nochtans zich<br />
op gelijk niveau met een universitair gevormd theoloog te<br />
kunnen meten of door hem voor vol te worden aangezien.<br />
Bovendien ontbrak te St.-Agatha het geld, en misschien ook wel<br />
de behoefte, om de bibliotheek voldoende op peil te houden op<br />
theologisch gebied. En ten slotte werd, vanwege de eenzame
110 HENRICUS HOLLMANN<br />
ligging van dit klooster en de slechte verbindingen, een vrucht-<br />
baar en geregeld contact met vakgenoten zeer bemoeilijkt, zo<br />
niet praktisch onmogelijk.<br />
Toch moeten deze bezwaren ook weer niet overschat worden.<br />
Men zou er de vraag tegenover kunnen stellen, hoeveel academisch<br />
gevormde en voor het onderwijs bedoelde krachten in<br />
feite de moed en de toewijding opbrengen om, aangenomen dat<br />
zij daartoe in de gelegenheid worden gesteld, zich heel hun<br />
verder leven ook met hart en ziel daaraan te geven. Juist de<br />
persoonlijke ambitie waarmee iemand zijn lessen voorbereidt en<br />
de overtuiging en bezieling waarmee hij ze ten beste geeft, werkt<br />
meestal aanstekelijker en bevruchtender op zijn toehoorders dan<br />
lusteloos en machinaal te berde gebrachte hoge en up to date<br />
wetenschap. Wie bijvoorbeeld het voorrecht had de lessen in de<br />
exegese te volgen van fr. B. de Wolf, - ook al was hij misschien<br />
wat conservatief en liet hij niet de nieuwste snufjes en hypothe-<br />
sen der bijbelwetenschap opdraven -, draagt er zijn leven lang<br />
een dankbare herinnering aan mee. Zeker, dit peil werd door<br />
zijn colleges niet geevenaard, maar dit wil nog niet zeggen dat<br />
het onvoldoende was. De Wolf was nu eenmaal een man, die<br />
geheel opging in al wat hij deed ; een geboren, begeesterd en<br />
diep gelovig bijbeldocent, een man van grote eruditie ook op<br />
ander gebied, die hij als terloops en spelenderwijs in zijn lessen<br />
wist mee te delen. Wie bij hem de les verliet, kende die al<br />
grotendeels. Het was wonderlijk hoe deze dove man, aan wie<br />
men dus geen opheldering kon vragen, de moeilijkheden, welke<br />
de stof opleverde, voorzag en voorkwam. En het gaf veel voldoening<br />
te horen, hoe een geleerde als dr. H. van Lieshout de<br />
Wolf een der beste professoren noemde die hij, ook in Freiburg,<br />
ooit had gevolgd. Hij hield zijn vakliteratuur zo goed mogelijk<br />
bij en tot op zijn oude dag bleef hij zijn cursussen steeds aanvullen<br />
en verbeteren. Alleen reeds zijn nooit verflauwende ijver en<br />
toewijding waren een onvergetelijke les voor zijn studenten.<br />
In het voorkomen van de kloostergebouwen te St.-Agatha trad<br />
een grondige verandering op, toen in de loop van 1907 de voorbouw<br />
van het klooster werd gesloopt en weer nieuw werd<br />
opgebouwd. De bouwvallige toestand van het dak was een der
HET MILIEU TE SINT-AGATHA 111<br />
redenen ; een andere het gebrek aan plaats en het verval der<br />
bestaande woonruimte. De opzet was, om alien die tot het zogenaamde<br />
noviciaat behoorden, - de jonggewijde priesters, de<br />
theologanten en de novicen -, in de nieuwe voorbouw samen<br />
te brengen. Ook de jongere broeders zouden daar onderdak<br />
vinden. Op de benedenverdieping zouden het nieuwe gastenkwartier<br />
komen en de keuken, met daarop aansluitend de nieuwe<br />
refter. In 1907 waren er te St.-Agatha twee in maart gewijde,<br />
jonge priesters. Zij behoorden tot een klas van zeven, waarvan<br />
de vijf overigen reeds in andere huizen benoemd waren. De<br />
theologie telde vijf fraters. Bernard van Gils was de enige fraternovice,<br />
die dat jaar zijn professie zou doen. In de herfst werden<br />
vijf fraters uit Diest terugverwacht; in de herfst van het volgende<br />
jaar drie. Dat zou dus, afgezien nog van het aantal der<br />
nieuwe novicen, ongeveer een verdubbeling betekenen.<br />
Toch blijft de wijze, waarop Hollmann dit probleem meende<br />
te moeten oplossen, zeer te betreuren. De fundering van de<br />
voorbouw bleek nog stevig genoeg en het was zeer goed mogelijk<br />
geweest de fraaie en historische voorgevel te restaureren en<br />
te behouden. De noodzakelijke uitbreiding had men ook op<br />
andere wijze tot stand kunnen brengen ; er was nog bouwruimte<br />
genoeg. Er zou niet alleen aan de geschiedenis van<br />
St.-Agatha, maar ook aan het aanzicht van het klooster een grote<br />
dienst mee zijn bewezen. Terecht weigerde dan ook een vermaard<br />
architect als Pierre Cuypers zijn medewerking tot een onderneming,<br />
die in zijn ogen vandalenwerk moest zijn. Jammer genoeg<br />
werd de architect Franssen uit Roermond bereid gevonden, om<br />
volgens de aanwijzingen van Hollmann een misschien wel praktischer,<br />
maar uitermate stijlloos bouwsel op te trekken (p. 113).<br />
Wie het gekend hebben weten, hoezeer het vloekte met de laatgotische<br />
kerk en het schone kruispand. Bovendien zag dit laatste<br />
nog een van zijn pandgangen verknoeid tot een neo-gotische<br />
biechtkapel. En daarbij zou het niet gebleven zijn. Ook de<br />
achterbouw stond op het plan voor een dergelijke vernieuwing.<br />
De daartoe benodigde gelden zouden dan door de diverse kloo«yters<br />
der orde worden opgebracht. Door de wereldoorlog 1914-<br />
1918 kwamen echter de Belgische kloosters in benarde omstan-
112 HENRICUS HOLLMANN<br />
digheden en hadden zelf dringend financiele steun der orde<br />
nodig. Dat was dus een geluk bij een ongeluk.<br />
De dagorde te St.-Agatha was een zeer matineuze. Om vier<br />
's morgens werd er gewekt, en om kwart over vier ving het<br />
morgenofficie aan : metten, lauden en prime. Sinds 1907 werd<br />
dit gedurende de wintermaanden op het nachtkoor gehouden.<br />
De gemeenschappelijke meditatie had onmiddellijk daarna steeds<br />
in de kerk zelf plaats. In de winter was dit een spartaans bedrijf<br />
; de kerk was kil en vochtig en bleef tot 1925 onverwarmd.<br />
De klokslag van zes uur gaf dan het verlossende teken. Door<br />
de ijskoude gangen ging het in behoorlijk tempo naar de refter,<br />
waar een kachel brandde en de warme koffie stond te wachten.<br />
Hoogwaardig Heer was zelf nog veel vroeger uit de veren.<br />
Voor het koor begon had hij al mis gelezen en bevond zich<br />
trouw op zijn ereplaats in het koor. Wanneer de wekker, die<br />
tevens moest luiden, ook maar een ogenblik over tijd binnenkwam,<br />
zag hij de generaal al aan het klokkezeel. Hoogwaardig<br />
Heer nam deel aan het koorgebed en speelde het orgel onder<br />
de conventuele mis van acht uur. Door een ruit in de deur, die<br />
de orgeltribune van het nachtkoor scheidde, kon men hem dan<br />
ongemerkt gadeslaan. Het was een lust hem aan de gang te zien<br />
bij een van zijn machtige voorspelen. Hij schoof voortdurend<br />
over de orgelbank heen en weer, het paarse manteltje over de<br />
schouders teruggeslagen. Zijn lange vingers sloegen op de zware<br />
toetsen van het oude orgel en zweetdruppeltjes parelden over<br />
zijn schedel. Wee de broeder, die de blaasbalg pompen moest !<br />
Voor de conventsmis had hij reeds ontbeten en heel zijn<br />
correspondentie afgewerkt. Bovendien gaf hij driemaal in de<br />
week van half zeven tot half acht les. Om het andere jaar waren<br />
er dit twee, ofwel in de tractaten de matttmonio en de poenitentia,<br />
ofwel in de kerkelijke straffen en censuren. De derde was<br />
steeds in het kerkelijk recht. Daar kwam in de jaren 1914-1918<br />
nog een dagelijkse les in de filosofie bij. Hij zag slecht en had<br />
aan een bril niet voldoende. Gewapend met een grote loep zat<br />
hij dicht over het handboek gebogen. Dat gebeurde in de re-<br />
creatieruimte van de fraters ; de toehoorders zaten aan een paar<br />
lange, overdwars staande tafels. Aan het midden van de voorste
het begin van zijn generalaat
Het klooster St.-Agatha na de verbouwing van 1907
HET MILIEU TE SINT-AGATHA 113<br />
tafel kon een lessenaartje worden aangeschoven, waarop het<br />
boek van de docent rustte. Voor Hoogwaardig Heer werd een<br />
licht hellend houten vlak neergelegd, dat de lichtval vergrootte.<br />
Wanneer hij vroeg op reis moest, gaf hij les in clergyman. Na<br />
afloop stond het zwarte rijtuigje al ingespannen, met de trouwe<br />
Hent op de bok. En weldra ratelde het over het kiezelpad, op<br />
weg naar Cuyk of Oeffelt.<br />
Hollmann had een drukke biechtstoel; er moest heel wat<br />
gebeuren voor hij die aan een ander overliet. Ook preekte hij<br />
graag retraites en tridua of bij bijzondere gelegenheden in de<br />
omtrek. Uiteraard ontving hij vrij veel bezoek en was dan een<br />
charmant gastheer, zowel voor confraters als buurtgeestelijkheid<br />
en anderen. Bij officiele gelegenheden moest hij natuurlijk de<br />
orde vertegenwoordigen. Verder moesten de Boosters regelmatig<br />
bezocht worden of werd zijn aanwezigheid daar vereist<br />
tot beraad en beslissing over zaken, die geen uitstel duldden.<br />
Toch was hij zoveel mogelijk aanwezig bij de gemeenschappelijke<br />
maaltijden en recreaties. In de tuin zag men hem zelden.<br />
Eileen gedurende de jaarlijkse retraite maakte hij daar na tafel<br />
een korte wandeling. Bij die gelegenheid rookte hij een lange,<br />
Goudse pijp. Op de kop waren de jaartallen geschreven der<br />
retraites van 1901 tot 1926. Die liet hij dan, sub silentio, aan de<br />
fraters bewonderen.<br />
De twee hoge ramen met de in hout gevatte ruitjes van zijn<br />
zitkamer gaven uitzicht op het pad, dat naar de tuin leidde.<br />
De kamer was zeer eenvoudig gemeubileerd. Aan de raamkant<br />
stond een grote, ronde tafel, overdekt met papieren en paperassen.<br />
Op de planken vloer stonden er enkele houten leunstoelen<br />
omheen. Tussen raam en deur bevond zich een hoge, antieke<br />
kast, waarin documenten werden bewaard. Aan de andere kant<br />
van de deur stond nog een kastje met schuifladen en tegen de<br />
achterwand een kleerkast, dichtbij het zijvenster. Daarnaast een<br />
hoge, schelpvormige schouw van pleisterwerk, waaronder een<br />
grote, gietijzeren kachel. Tegen de gewitte wanden wat schilderijtjes<br />
en portretten. In de gang boven de deur hing zijn wapenschild.<br />
Bevond de generaal zich op zijn kamer, dan stak de<br />
sleutel in het slot. Anders stond een van de vierkante blokjes
114 HENRICUS HOLLMANN<br />
naast de deur uitgedraaid, die aangaven waar hij zich op dat<br />
ogenblik, in het klooster of daarbuiten, bevond.<br />
Er werd te St.-Agatha zeer sober en zuinig geleefd. Alleen de<br />
refter, de calefactoria van heren en fraters en de kamers van de<br />
priesters hadden een kachel als verwarming. In refter en calefac<br />
toria werd die nooit voor een bepaalde en vrij late datum<br />
aangemaakt. De kamers der fraters waren onverwarmd. Met<br />
uitzondering van een of andere heldhaftige overwinteraar stu-<br />
deerden zij daarom 's winters gezamenlijk op de calefac. Dat<br />
gebeurde dan onder het gemeenschappelijk smoren van de pijp,<br />
zodat er vaak een dicht rookgordijn hing. Het klooster lag vrij<br />
dicht bij de Maas en 's winters was het er kil en vochtig. Wanneer<br />
het vroor, moest men 's morgens dikwijls het ijs op de<br />
waskom stukslaan. Voor de novicen bestond de enige verlichting<br />
op hun kamer in een glazen mosterdpotje met petroleum,<br />
waarboven 'n kleine wiek in het blikken dekseltje. Was men<br />
eenmaal geprofest, dan viel er in dit opzicht een geleidelijke<br />
promotie te maken. Men kreeg dan een staand olielampje, dat<br />
met het klimmen der jaren in grootte toenam. Op de kamers<br />
der priesters en in de grotere gemeenschapsruimten werd carbid-<br />
gas gebruikt. In de lange, hoge gangen gaf een enkele gaspit<br />
een klein blauwachtig vlammetje. Badkamers bestonden er nog<br />
niet. Men kon een emmer warm water in de keuken gaan halen<br />
en dan op zijn kamer de schrobpartij beginnen.<br />
Een novice mocht drie pijpen per dag roken ; het was dus<br />
zaak een zo groot mogelijke mee te brengen. Na het noviciaat<br />
werd deze beperking opgeheven. Op de calefac der jonge heren<br />
stond een stevige kist, waaruit men de tabak grove snede van<br />
Hermans uit Cuyk vrijelijk kon putten. Wie sigaren had, kon<br />
die in een gemeenschappelijke droogkast bewaren.<br />
Als novice kreeg men twee habijten, die de jaren reeds hadden<br />
getrotseerd. Een ervan zag er nog vrij behoorlijk uit; het andere<br />
was een bonte staalkaart van lappen. Vooral in het begin was<br />
het de grote kunst om er niet in de kortste keren doorheen te<br />
trappen. Het al te dartel bestijgen van de trap werd in dat<br />
opzicht menigeen noodlottig.<br />
Eerst wie zijn grote professie had afgelegd, mocht ongevraagd<br />
gebruik maken van de kloosterbibliotheek. Hij genoot ook het
HET MILIEU TE SINT-AGATHA 115<br />
voorrecht om *s middags na de vespers de krant te lezen. Dit<br />
geschiedde echter staandebeens, want zo gauw er een van de<br />
priesters binnenkwam moest dit als een sein tot de aftocht<br />
worden opgevat.<br />
De verhouding van de fraters tot Hoogwaardig Heer vertoonde<br />
een typische mengeling van eerbied en afstand, en toch<br />
ook van 'n zekere vertrouwelijkheid. Want hij had een jong<br />
hart en een ruime belangstelling voor iedereen. De frater, die<br />
op de ziekenkamer lag, kon rekenen op zijn trouw bezoek en<br />
op een versnapering, als hij van een reis terugkeerde. ,,Zieken<br />
zijn een zegen voor een huis", placht hij te zeggen, en dit was<br />
in zijn mond geen gemeenplaats. Hij was gul van nature en<br />
wanneer er feest gevierd werd, zorgde hij er graag persoonlijk<br />
voor dat het niemand aan iets ontbrak.<br />
De positie van Hollmann als magister generaal en tegelijk<br />
prior was tot op zekere hoogte een tweeslachtige. Het wekte<br />
misschien wel eens de indruk, alsof hij een soort van dubbelleven<br />
leidde. Zoals aanstonds nog blijken zal, gaf deze combinatie<br />
in het begin van deze eeuw aanleiding tot ernstig verzet<br />
daartegen. Afgezien nog van strikt persoonlijke redenen, waren<br />
er zeker bepaalde nadelen aan deze situatie verbonden. Vooreerst<br />
stond de onderdaan te St.-Agatha in een andere verhou<br />
ding tot hem dan tot een gewone prior. Zijn waardigheid was<br />
immers hoger en zijn bevoegdheden strekten zich verder uit. Er<br />
was in geval van meningsverschil ook geen beroep op de<br />
generaal mogelijk. Tevens maakten visitatiereizen, bezoeken die<br />
hij moest afleggen of officiele gelegenheden waarbij hij hoorde<br />
te verschijnen, zijn afwezigheid soms voor langere tijd noodzakelijk.<br />
Zeker, er was een supprior aangesteld. Maar het is<br />
noch voor deze, noch voor de huisgenoten een aangename toestand,<br />
wanneer een prior zijn bestuur vaak door een plaatsvervanger<br />
laat uitoefenen. Men heeft toch niet voor niets een prior<br />
gekozen. Voor wat dit laatste nadeel betreft, moet men de<br />
toenmalige staat van zaken natuurlijk niet gelijkstellen met de<br />
tegenwoordige. Een langer dan een week durende afwezigheid<br />
van de generaal kwam betrekkelijk zelden voor.<br />
Overzee was de orde vanaf 1910 alleen nog maar in Amerika<br />
gevestigd.
116 HENRICUS HOLLMANN<br />
Er stonden, onder de gegeven omstandigheden, ook belangrijke<br />
voordelen tegenover. Als prior en docent stond hij in voortdurend<br />
contact met de jonge confraters. Hij kende hun karakter<br />
en capaciteiten en wist voor welke taken zij geschikt waren.<br />
Dit was bij benoemingen een groot gemak. Ook kon hij zich<br />
des te beter op de hoogte stellen van wat er leefde onder deze<br />
jonge mensen en daarmee rekening houden in zijn beleid. Er<br />
was niet meer afstand dan nodig en gewenst was, en er bestond<br />
ruimschoots gelegenheid tot onopvallende observatie. Hij kreeg<br />
zodoende zijn gegevens uit de eerste hand. Bovendien was de<br />
ordestraditie sinds van den Wijmelenberg voor een groot deel<br />
in hem belichaamd en kon hij de nieuwe generatie door zijn<br />
levend voorbeeld ervan doordringen. Deze invloed valt niet te<br />
onderschatten, wanneer men bedenkt dat, met uitzondering van<br />
de twee jaren welke de filosofen te Diest doorbrachten, de<br />
gehele vorming vanaf het noviciaat tot de priesterwijding te<br />
St.-Agatha plaats had. Dit gold tot 1918 zowel voor de Belgische<br />
als voor de Nederlandse kruisheren. Na de oorlog werd een<br />
scheiding doorgevoerd en kwam er, zowel te Diest als te St-<br />
Agatha een eigen noviciaat en een volledige hogere opleiding<br />
voor Belgie en Nederland. Vanaf 1914 bracht iedere frater, die<br />
te St.-Agatha intrad, daar zes, of later, na de verlenging der<br />
theologische studies, zeven jaar achtereenvolgens door. Als<br />
novice kwam men te St.-Agatha binnen en men verliet het als<br />
priester. Eerst een jaar voor de dood van Hollmann kwam daarin<br />
verandering door de stichting van een filosoficum te Zoeter-<br />
woude5.<br />
Het is misschien verleidelijk om, naargelang van eigen geestesgesteldheid,<br />
zich een nochtans vertekend beeld te vormen<br />
omtrent de kloosterlijke samenleving in het landelijke en stille<br />
St.-Agatha. Een romantische natuur zal geneigd zijn dat bestaan<br />
te idealiseren, het te schilderen als een soort idylle. In zijn<br />
verbeelding wordt het dan dat klooster, omringd door lommerrijk<br />
geboomte en onder een wijde zomerhemel van zon en<br />
wolken, zoals von Geusau het in de zachte tinten van zijn aqua-<br />
B Het klooster in Zoeterwoude werd 9 September 1926 betrokkea.
HET MILIEU TE SINT-AGATHA 117<br />
rellen heeft weergegeven6. Soms heeft de schilder het landschap<br />
wat gestoffeerd met poppetjes, die uit een kast met Saksisch<br />
porselein lijken weggelopen. Ge ziet twee jagertjes met weitas<br />
en geweer; twee speurende jachthondjes. Dat mag het boertje<br />
niet hinderen om met weids gebaar het zaad uit te strooien. Een<br />
ander veldheertje staat netjes in de houding naast paard en kar.<br />
Er knielt een landelijke jonkvrouw in het groene veld, die meer<br />
aandacht voor het jagersbedrijf dan voor de veldarbeid blijkt<br />
op te brengen. En obligaat is natuurlijk het kruisheertje, dat in<br />
vol ornaat voor de kloostermuur staat. Op een ander kunstgewrocht<br />
rijdt een nederige landman in hemdsmouwen zeer traagzaam<br />
op de mestkar door de malse dreven. Hij groet reeds op<br />
onwaarschijnlijke afstand en met een nog onwaarschijnlijker<br />
hoofs gebaar van zijn petje de welgedane kanunnik, die statig<br />
langs de muur van zijn domein wandelt. ,,Hoe genoechlijk rolt<br />
het leven des gerusten landmans heen", zou Huibert Poot bij<br />
dit vredig schouwspel hebben verzucht. Zou het kruisherenleven<br />
te St.-Agatha zulk een rimpelloze en sluimerende vijver zijn<br />
geweest ? Een spotter, en zeker een geestelijke snelheidsmaniak,<br />
zou er aanleiding in kunnen vinden om te spreken van een tarn,<br />
traag, zelfvoldaan, ja louter vegeterend bestaan. Toch plofte er<br />
wel eens een zware kei in die ogenschijnlijk roerloze waterspiegel,<br />
of schokte de huiselijke barometer ineens van schijnbaar<br />
kalm en bestendig naar zwaar weer.<br />
Zoals vermeld, zwijgt de kroniek omtrent alles wat zich in de<br />
jaren 1876-1911 te St.-Agatha heeft afgespeeld. En zelfs al zou<br />
dit niet het geval zijn, dan zou men er toch nog rekening mee<br />
dienen te houden, dat daarin destijds overigens begrijpelijke,<br />
maar schokkende gebeurtenissen zorgvuldig werden weggelaten.<br />
Het nageslacht mocht vooral niet te weten komen, dat het ook<br />
toen niet altijd even vredig toeging. Dit ongetwijfeld goed<br />
bedoelde streven wordt nochtans oorzaak, dat men zich een vals<br />
en vertekend beeld van de voorbije werkelijkheid vormt. Dit<br />
plaatst de geschiedschrijver voor nodeloze en dikwijls onontwarbare<br />
raadsels. Bepaalde feiten, die eertijds ergernis en beroering<br />
verwekten, blijven meestal toch niet verborgen. Wanneer men<br />
8 De aquarellen van von Geusau bevinden zich in het klooster te St.-Agatha.<br />
Zij zijn rond 1850 vervaaxdigd. Zie p. 48 en 49.
118 HENRICUS HOLLMANN<br />
ze in hun juiste samenhang zou kunnen zien, zou niet alleen de<br />
waarheid gediend, maar ook het oordeel erover zoveel begrij-<br />
pender en milder worden. Wie schokkende gebeurtenissen uit<br />
het verleden overlaat aan interpretatie door de fantasie van het<br />
nageslacht, bewijst geen dienst aan de nagedachtenis van zijn<br />
voorgangers. Het streven om bepaalde personen en hun daden<br />
tot elke prijs schoon te wassen en te idealiseren, of feiten te<br />
vergoelijken en verdonkeremanen, is niet alleen onwetenschap-<br />
pelijk, het is ook onrechtvaardig, omdat dit gaat ten koste van<br />
anderen. Niemand kan verantwoord geschiedenis schrijven, wan-<br />
neer de bronnen niet open staan of onbetrouwbaar zijn. Het<br />
ruimhartige voorbeeld van de geleerde Leo XIII, die het tot<br />
dusverre streng gesloten geheim Vaticaans archief in 1884 voor<br />
alle historici, ook de niet-katholieke, openstelde, was zeker toen<br />
nog lang geen gemeengoed. ,,Put zoveelmogelijk uit de bron<br />
nen", zei Leo XIII tot de leden van de Duitse historische kring,<br />
,,wij hebben geen vrees voor de publicatie van documenten, wij<br />
zijn niet beangst voor licht in onze archieven" 7. Welnu, wie iets<br />
van kerkgeschiedenis wist, begreep, dat een dergelijke bronnen-<br />
studie ook feiten aan het licht moest brengen, die comprommite-<br />
rend waren voor de Kerk, ook soms in haar hoogste gezag-<br />
dragers.<br />
T G. Goyau, Lion XIII, in Dhtiontnure de Thiologie Catholique, t. IX, Pari»><br />
1926.
HOOFDSTUK II<br />
DE PRIORKEUZE TE ST.-AGATHA IN 1901<br />
De derde keuze van Hollmann tot prior te St.-Agatha op<br />
20 mei 1901 had een bewogen voorgeschiedenis \ Een aantal<br />
van de St-Agathase kruisheren schijnt, om welke redenen dan<br />
ook, ernstig bezwaar gehad te hebben tegen de vereniging van<br />
generalaat en prioraat in een persoon. In dat verband wordt het<br />
voornemen van Hollmann om als prior ontslag te nemen, verklaarbaar.<br />
En eveneens, de op het eerste gezicht wel wat vreemd<br />
aandoende raadgeving van het definitorium in april 1900, om<br />
passief af te wachten wat er gebeuren zou. Op 11 mei zou de<br />
tweede termijn van Hollmann als prior zijn afgelopen. Men had<br />
dus toen nog een jaar de tijd om te bezien, hoe de verhoudingen<br />
te St.-Agatha zich zouden ontwikkelen. Het is ook mogelijk dat<br />
de definitoren geen voorstanders waren van een dergelijke verandering,<br />
ofwel omdat de vermoedelijke tegencandidaat hun<br />
niet de geschikte persoon leek, ofwel omdat zij de voorkeur<br />
gaven aan Hollmann voor het prioraat. Er zullen toen al voldoende<br />
aanwijzingen geweest zijn, wie die eventuele tegen<br />
candidaat zou worden. Uit de verkiezing zelf zal ontwijfelbaar<br />
blijken, dat dit Josephus Hoogeveen was. Hoogeveen was veertig<br />
jaar, dus acht jaar jonger dan Hollmann, en in de voile kracht<br />
van zijn leven. Uit de testimonia, die zijn novicenmeester F.<br />
Dietvors geeft van de novice en de geprofeste frater Hoogeveen,<br />
blijkt dat deze hoge verwachtingen van hem koesterde. Er wordt<br />
daarin gesproken over zijn excellent verstand, zijn opgeruimd<br />
en aangenaam karakter, eenvoud en oprechtheid, zijn bijzondere<br />
belangstelling voor de kennis van het religieuze leven. Ook<br />
alien die hem in latere jaren gekend hebben, getuigen dat hij<br />
een zeer talentvol man was en aangenaam in de omgang. Tijdens<br />
de tien jaren van zijn leraarschap te Maaseik (1883-1893)<br />
had hij op overtuigende wijze bewezen een knap en helder<br />
1 Waardevolle inlichtingen, zowel schriftelijke als mondelinge, omtrent deze<br />
keuze danken wij aan fr. C. van Mechelen te Hannut.
120 HENRICUS HOLLMANN<br />
docent te zijn. Vooral op gebied van wiskunde en Latijn muntte<br />
hij uit en er werd van hem verteld, dat hij Virgilius van buiten<br />
kende.<br />
In verband met de keuze van de St.-Agathase supprior en<br />
theologieprofessor L. Honhon tot prior te Diest, werd Hooge-<br />
veen in 1893 naar St.-Agatha verplaatst, waar hij als supprior<br />
en als lector in de theologie Honhon opvolgde. Dit op zichzelf<br />
bewijst reeds, dat hij als een bekwame en geziene figuur werd<br />
beschouwd van wie nog veel te verwachten viel. Het zou niet<br />
te verwonderen zijn, wanneer bij de generaalskeuze of misschien<br />
reeds daarvoor ook zijn naam werd genoemd. Te bewijzen valt<br />
dit echter niet. De samenstelling der afgevaardigden voor het<br />
generaal kapittel van 1899 maakt het ook minder waarschijnlijk,<br />
dat zijn kans tegenover die van Hollmann een ernstige zou zijn<br />
geweest. Het lijkt echter wel aannemelijk, dat hij er zich even<br />
bekwaam toe heeft gevoeld als Hollmann en dat anderen die<br />
mening deelden. Zou het zo vreemd zijn om te veronderstellen,<br />
dat Hollmann en Hoogeveen in zekere zin elkander enigszins<br />
in het licht stonden en dat zij in aanleg, karakter en talenten<br />
elkaars natuurlijke rivalen waren ? Dat zou in ieder geval de<br />
felle en tragische wijze, waarop Hoogeveen in 1901 op de<br />
uitslag der priorskeuze reageerde, des te verklaarbaarder maken.<br />
Enig licht op wat er tijdens de eerste jaren reeds van zijn verblijf<br />
te St.-Agatha in Hoogeveen omging, werpt wellicht het vol-<br />
gende. In de bibliotheek te Hannut, waar Hoogeveen van 1910<br />
tot 1932 conventualis was, bevindt zich een boek, Jesus Christy<br />
geschreven door pater Didon o.p. en uitgegeven te Brussel in<br />
1891. Op het titelblad staat met rode inkt geschreven : A Mon<br />
sieur le Chanoine J. Hoogeveen, sousprieur de St. Agathe, Cuyk,<br />
Hollande. Deze opdracht is geschreven door de knappe classicist<br />
Emile Gouffau, pastoor te Hoeylaart, op 11 September 1896.<br />
Daaronder staat: In quocumque statu te det Fortune, memento<br />
Pectore constanti semper, amice, tnei ! Waarop zinspeelt dit In<br />
quocumque statu ? Heeft Hoogeveen zijn hart tegenover deze<br />
vriend gelucht over bestaande moeilijkheden te St.-Agatha ?<br />
Of zijn er bepaalde toekomstverwachtingen van gunstiger aard<br />
tussen hen ter sprake geweest en vraagt Gouffau hem een even<br />
trouwe vriend te blijven, wanneer Hoogeveen tot hoger waar-
DE PRIORKEUZE VAN 1901 121<br />
digheid zou worden verheven ? Hoogwaardig Heer Manders<br />
was toen zevenenneventig jaar en dus lag het voor de hand, dat<br />
zijn opvolging nogal eens het onderwerp van de gesprekken zal<br />
zijn geweest. Gezien het door hem gevoerde beleid is het goed<br />
denkbaar, dat daarbij uiting werd gegeven aan verwachting van<br />
en verlangen naar verandering. Wie zou daartoe de geschikste<br />
opvolger kunnen zijn ? Zoals gebruikelijk, zijn bij dergelijke<br />
gesprekken verschillende namen de revue gepasseerd. Er is niet<br />
zoveel fantasie voor nodig om te vermoeden, dat naast de<br />
namen van Hollmann en Honhon ook die van Hoogeveen zal<br />
zijn genoemd ; van Mil trad toen nog niet zozeer op de voorgrond.<br />
Hoogeveen was in ieder geval een man met grote capaciteiten,<br />
een geziene figuur, die zeker zijn aanhangers en bewonderaars<br />
heeft gehad. Misschien leefde er ook een zekere<br />
afgunst en wantrouwen omtrent de vertrouwenspositie, die<br />
Hollmann als secretaris en raadsman van Mgr. Manders in<br />
diens laatste levensjaren innam. Wat daar ook allemaal van zij,<br />
Hollmann werd op 16 februari 1899 tot magister generaal<br />
gekozen. Thans werd ook de kwestie acuut, of hij tevens prior<br />
van St.-Agatha zou blijven. Op zich genomen leek het niet<br />
onredelijk om dit probleem te stellen. Terwijl volgens de constituties<br />
der orde de conventen zelf hun prior kozen, zou het<br />
moederhuis, althans de eerste jaren, van dit recht geen gebruik<br />
kunnen maken. Toch had St.-Agatha, sinds de dood van van den<br />
Wijmelenberg in 1881, steeds een eigen prior gekozen, aange-<br />
zien zowel generaal Smits als Manders er de voorkeur aan<br />
hadden gegeven om in Uden te resideren. Tevens had echter het<br />
feit, dat beiden gedurende hun generalaat ook prior van Uden<br />
waren gebleven, een soort van precedent geschapen. Omdat<br />
Hollmann prior te St.-Agatha was toen hij tot magister generaal<br />
werd gekozen, bestond er wel aanzienlijke kans, dat deze toestand<br />
bestendigd zou worden. Zij vond echter geen enkele steun<br />
in de constituties. Zelfs afgezien daarvan bestond er nog een<br />
ander bezwaar. Het feit lag er nu eenmaal, dat Hollmann reeds<br />
twintig jaar prior te St.-Agatha was geweest. Nu spreekt het<br />
vanzelf, dat in een dergelijke gesloten gemeenschap de mensen<br />
veel meer op elkaar zijn aangewezen, vooral wanneer hun levenstaak<br />
praktisch geheel binnenshuis ligt. Dat kan gemakkelijk
122 HENRICUS HOLLMANN<br />
aanleiding geven tot misschien op zich genomen kleine onenigheden<br />
en meningsverschillen. Juist door hun dagelijkse en<br />
onvermijdelijke herhaling kunnen die echter tot een zekere<br />
obsessie uitgroeien. Er zijn nu eenmaal mensen, die elkander van<br />
nature niet zo goed liggen, ook in een klooster. De verhouding<br />
van onderdaan tot overste, zeker volgens de gezagsopvattingen<br />
van die tijd, verzwaart deze moeilijkheid nog. Men kan het<br />
niemand kwalijk nemen, als hij een verandering van overste als<br />
een bevrijding voelt. Het is helemaal niet vanzelfsprekend dat<br />
een prior, na zulk een lange ambtsperiode, door iedereen met<br />
vreugde opnieuw als overste wordt begroet. En dat zal nog<br />
minder het geval zijn, als die prior tevens magister generaal is.<br />
Zou er dan te St.-Agatha, naast de generaal, geen plaats voor<br />
een prior zijn ? Hierover ontstond in 1901 grote onenigheid in<br />
de communiteit. In een officieel, in het Latijn gesteld schrijven,<br />
gedateerd op 10 mei 1901, draagt Hollmann aan prior L. Honhon<br />
op om op 20 mei de keuze te St.-Agatha voor te zitten. Dit,<br />
opdat de conventuales van dit huis met des te grotere vrijheid<br />
een nieuwe prior kunnen kiezen. Een bijgaand briefje in het<br />
Nederlands bevat de volgende zin: ,,Uit den grond mijns<br />
harten hoop ik, dat de confraters een ander zullen kiezen, doch<br />
Gods H. Wil worde ten alien tijde vervuld". Bovendien deelt<br />
hij mee, dat hij vanaf de volgende dag tot en met Hemelvaartsdag<br />
op de pastorie te Haps zal verblijven. Dat zal wel gebeurd<br />
zijn om de conventuales meer vrijheid bij hun overleg te verzekeren<br />
2.<br />
Op 20 mei werd 's morgens om negen uur de keuze gehouden.<br />
Bij de aanvang daarvan deed Honhon het voorstel om Hollmann<br />
bij acclamatie te herkiezen als prior. Gezien zijn positie en<br />
invloed in de orde, zijn visitatorschap over St.-Agatha en zijn<br />
vriendschap voor Hollmann valt het onmogelijk aan te nemen,<br />
dat Honhon niet op de hoogte zou zijn geweest van wat er<br />
broeide. Vermoedelijk was zijn voorstel dus een tactische zet.<br />
Slaagde deze, dan was de moeilijkheid meteen van de baan. Hij<br />
zal verwacht hebben, dat het de oppositie aan moed zou ontbreken<br />
om openlijk kleur te bekennen en haar streven door te<br />
setten. Het voorstel werd echter niet aanvaard ; men verlangde<br />
a Archief St.-Agatha.
DE PRIORKEUZE VAN 1901 123<br />
een keuze. De opzet was dus mislukt en had een tegengesteld<br />
effect. De spanning werd er door vergroot en de tegenstand<br />
vastberadener. Er hadden verscheidene stemmingen plaats, en<br />
Hoogeveen bleek duidelijk de tegencandidaat. Volgens de geldende<br />
constituties van 1868 3 had ieder die priester was, stemrecht.<br />
De stemmen der jonge priesters oefenden dus ook hun invloed<br />
op de keuze uit. Ten slotte werd Hollmann geproclameerd<br />
als de gekozene. De tegenpartij protesteerde evenwel hiertegen.<br />
Zij verklaarde, dat de stemmen van de jonge priesters niet met<br />
voldoende vrijheid waren uitgebracht. Voorzover viel na te gaan<br />
zijn dit hoogstwaarschijnlijk C. Friedemann, J. Kolkman en<br />
G. van der Schoot geweest. Er was natuurlijk reden om te veronderstellen,<br />
dat zij binnen afzienbare tijd St.-Agatha zouden<br />
verlaten. Maar van de andere kant was de keuze strikt volgens<br />
de constituties. Zoals tegen elk voorschrift, zijn er ook hiertegen<br />
bepaalde praktische bezwaren aan te voeren. In casu bijvoorbeeld,<br />
of het wel redelijk is om aan jonge priesters, die nog<br />
weinig ervaring hebben en die bovendien bijna altijd binnen<br />
korte tijd zulk studiehuis zullen verlaten, bij een priorkeuze even<br />
veel invloed toe te kennen als aan anderen, die uit de aard der<br />
zaak tot de stabielere bemanntng behoren. Maar waar moet men<br />
de grens trekken, en zou in dat geval de remedie dikwijls niet<br />
erger zijn dan de kwaal ? In feite bleven de drie genoemde jonge<br />
priesters, waarvan Kolkman op 30 mei 1896 en de beide anderen<br />
op 4 juni 1898 waren gewijd, nog enkele maanden te St.-Agatha.<br />
Hoe dan ook, de oppositie weigert zich neer te leggen bij de<br />
keuze der meerderheid. Zij gaat er zelfs toe over om ongeldigverklaring<br />
van de keuze te Rome aan te vragen. Na verloop van<br />
tijd wordt deze echter door Rome geldig verklaard. Er viel<br />
trouwens moeilijk anders te verwachten.<br />
De onenigheid in het convent werd ten slotte door verplaatsingen<br />
opgelost. Wanneer de veronderstelling juist zou zijn, dat<br />
Hoogeveen reeds een aannemelijke kans zou hebben gemaakt<br />
bij de generaalsverkiezing, dan zou hij zich nu voor de tweede<br />
maal door Hollmann zien voorbijgestreefd. En ditmaal was dit<br />
geschied op een manier, die hij blijkbaar in geen geval wenste<br />
te accepteren. Zijn verbittering was zelfs zo groot, dat hij ge-<br />
* Constituties O.S.Cr., Dist. II, caput II, nr. 1.
124 HENRICUS HOLLMANN<br />
durende enkele jaren de orde verliet. Gelukkig kwam hij daarna<br />
terug van deze betreurenswaardige reactie. Hollmann begreep<br />
welk een moeilijke stap dit voor hem was en verplaatste hem in<br />
1904 naar Uden. Prior van Mil heeft met veel begrip en tact de<br />
innerlijk diep geschokte man over de eerste en grootste moeilijkheden<br />
heen geholpen en hem de dankbaar aanvaarde kans<br />
geboden om zijn grote talenten weer dienstbaar te maken aan<br />
het onderwijs. Hoogeveen was, zowel te Uden als later te<br />
Hannut een prima kracht aan het college en een bemind<br />
confrater.<br />
Voor Hoogwaardig Heer als overste van het klooster St.-<br />
Agatha moet deze keuze en haar voorgeschiedenis wei een<br />
pijnlijke en vernederende tijd zijn geweest. Toch werd de rust<br />
in huis geleidelijk weer hersteld. Op 27 april 1911 werd hij<br />
zelfs voor de vierde maal tot prior gekozen. De datum zal zijn<br />
vervroegd in verband met zijn visitatiereis naar Amerika, die<br />
op 5 mei aanving.
HOOFDSTUK III<br />
DE KORREL IN DE VOOR: 1899-1909<br />
Wie een historisch beeld wil geven van het beleid zoals dat<br />
door Hoogwaardig Heer Hollmann werd gevoerd, zal een betoog<br />
dienen te leveren, dat steunt op aanwijsbare en controleerbare<br />
feiten. Nu is het natuurlijk zo, dat voor ieder onmiddellijk<br />
waarneembare resultaten het meeste houvast bieden en ook het<br />
sterkste aanspreken. Daartoe kan men bijvoorbeeld rekenen het<br />
vestigen van de orde in andere landen en werelddelen. Daar is<br />
geen ingewikkelde redenering voor nodig ; dit kan alleen al<br />
met foto's en statistieken worden aangetoond. Maar ten minste<br />
even belangrijk, ja eigenlijk van veel wezenlijker betekenis is<br />
het stijgen van de intellectuele belangstelling en vooral van<br />
het religieuze peil. Dit vergt echter een langzame en geleidelijke<br />
innerlijke groei. Men kan dit niet uit de grond stampen, want<br />
het veronderstelt de vorming van een zekere traditie. Bovendien<br />
blijft het uit de aard der zaak meer verborgen in zijn uitwerking.<br />
De resultaten ervan bespeurt men eerst op langere termijn. En<br />
het onbegrip, de sleur en de tegenstand die daarbij overwonnen<br />
moeten worden, zijn taaier en dikwijls veel bezwarender dan<br />
louter materiele zorgen.<br />
Die groei van het inwendig leven der orde ging Hoogwaardig<br />
Heer Hollmann het diepst ter harte. Toen hij in September 1920<br />
zijn gouden kloosterfeest vierde, voerde prior Honhon als oudste<br />
definitor het woord namens de orde. Hij deed dit met de hem<br />
eigen verve en vurigheid. Niet geheel ten onrechte werd er<br />
beweerd, dat Honhon, wanneer hij een preekstoel zag, er op<br />
moest. En vooral als feestredenaar was hij in zijn element. Dan<br />
steigerde hij, zowel lichamelijk als geestelijk. Ook toen borstelde<br />
hij met weidse gebaren een portret, dat de jubilaris van bescheidenheid<br />
kon doen blozen. Toch was het geen louter vuurwerk.<br />
Hij was toen ongeveer veertig jaar een trouwe vriend en medewerker<br />
van Hollmann geweest. Meer dan wie ook was hij in<br />
staat te oordelen over al wat deze tot stand had gebracht. En
326 HENRICUS HOLLMANN<br />
hij bezat de schone gave oprecht dankbaar te zijn voor al het<br />
goede, dat hij in de loop van die lange jaren gezien en onder-<br />
vonden had. Hij had met Hollmann dezelfde idealen gekoesterd,<br />
veel lief en leed gedeeld. En hij was er de man niet naar, om<br />
bij zulk een gelegenheid van zijn hart een moordkuil te maken.<br />
Hij sprak met oratorische zwier, maar ook met vurig hart en<br />
sprankelende geest. Ook Hollmann was een voortreffelijk rede-<br />
naar, zij het in een andere toonaard. De geestdriftige woorden<br />
van zijn oude vriend hebben hem ongetwijfeld ontroerd. Toen<br />
hij in zijn antwoord een terugblik wierp op de ontwikkeling der<br />
orde, moest hij God dankbaar zijn voor alles wat er in de ruim<br />
twintig jaren van zijn generalaat was bereikt. Maar ten slotte<br />
bracht hij ook de hartewens naar voren, dat de innerlijke groei<br />
der orde steeds meer aan haar uitbreiding naar buiten zou mogen<br />
beantwoorden. Als zelator disciplinae wist hij uit ervaring, dat er<br />
op dit gebied nog veel te bereiken viel. Dat hij dit zelf ook<br />
doelbewust nastreefde, was in de voorafgaande periode reeds<br />
gebleken door zijn ijveren voor het onderhouden van de broederlijke<br />
liefde, het koorgebed en de beleving der kloosterlijke<br />
armoede.<br />
Ook wanneer men, om bovengenoemde redenen, de wezen-<br />
lijke caesuur van dit generalaat legt rond 1920, heeft het toch<br />
zin om de daaraan voorafgaande tijdsruimte in tweeen te ver-<br />
delen : 1899-1910 en 1911-1919. Vooreerst ter bevordering van<br />
grotere overzichtelijkheid, en vervolgens omdat de jaren 1911-<br />
1919 in verschillend opzicht al een zekere, hoewel door de oorlog<br />
sterk vertraagde, aanzet vertonen tot de er op volgende veel-<br />
zijdige krachtsontplooiing der orde. Men zal het ons wel niet<br />
euvel duiden, wanneer we de drie perioden van dit generalaat<br />
in het landelijk St.-Agatha met een overeenkomstige beeldspraak<br />
willen kenschetsen: de korrel in de voor, wassend graan en de<br />
voile garven.<br />
Het generalaat van Henricus Hollmann werd van de aanvang<br />
af gekenmerkt door een grote vooruitstrevendheid. In tegenstelling<br />
tot zijn beide voorgangers heeft hij de verbreiding der<br />
orde niet afgeremd, maar sterk gestimuleerd. Reeds duidelijk
DE KORREL IN DE VOOR : 1899-1909 127<br />
blijkt dit uit de besluiten van het definitoriaal kapittel, dat op<br />
21-23 april 1900 te St.-Agatha werd gehouden1. Er wordt<br />
daarbij uitgegaan van het feit, dat het aantal der ordeleden en<br />
der novicen toeneemt In dat jaar zouden er namelijk zes fraters<br />
en vier broeders worden geprofest, het grootste aantal dat tot<br />
nog toe was bereikt. Besloten werd om aan de bisschoppen van<br />
Vlaanderen verlof te vragen om een nieuw convent op te richten.<br />
Gelukte dit niet, dan zou men zich wenden tot de bisschop van<br />
Roermond of een andere. Er wordt dus geen afwachtende, en<br />
zeker geen afwijzende houding meer ingenomen. Men wil werkelijk<br />
alle moeite doen voor een nieuwe vestiging. Uit het verslag<br />
van het generaal kapittel, dat op 7-9 april 1902 te St.-Agatha<br />
bijeenkwam, wordt nog ten overvloede duidelijk, dat hier geen<br />
sprake kan zijn van een voorbijgaande opwelling. Er wordt daar<br />
vastgesteld, dat er veel en niet zonder vrucht beraadslaagd en<br />
gediscussieerd is over het stichten van een nieuw convent. Dat<br />
alles zal nog meer in den brede en nauwkeuriger uitgewerkt en<br />
onderzocht worden door een commissio ad hoc, samen met de<br />
magister generaal. Deze laatste spoort alle ordeleden aan, niet<br />
na te laten om door vurig gebed de verhoopte uitslag van God<br />
te verkrijgen 2. Men houde daarbij wel in het oog, dat dit werd<br />
nagestreefd, terwijl het college te Maaseik een toenemende groei<br />
en goede vooruitzichtea voor de toekomst vertoonde.<br />
1. Verhoging van het studiepeil<br />
Met de oprichting der poesis in 1897 en der rhetorica in 1898<br />
was Maaseik een volledig gymnasium geworden. In 1899 kon<br />
het zodoende de eerste candidaten voor de universiteit leveren.<br />
Daarom moest er in het studieprogram terdege rekening worden<br />
gehouden met de homologatiecommissie, die bovendien controle<br />
uitoefende over het gehalte van het gegeven onderricht gedurende<br />
de gehele cursus3. Om het peil van het onderwijs in<br />
de humaniora te verhogen, werden in 1903 de jonge priesters<br />
A. Huvenaars en G. van Bemmel naar de universiteit van Leuven<br />
gezonden om zich te bekwamen in de klassieke filologie. Dit<br />
* Acten van het definitoriaal kapittel 1900 (21-23 april), nr. 2<br />
a Acten van het generaal kapittel 1902, § 7.<br />
A. Wieers - Th. Bik, in De Kruisheren te Maaseik, Diest, 1955, p. 273
128 HENRICUS HOLLMANN<br />
was de eerste aanzet tot universitaire vorming van de onderwijskrachten<br />
der orde. Al lijkt het, op zich beschouwd, nog geen<br />
indrukwekkend begin, toch moet men de betekenis ervan niet<br />
onderschatten. Er wordt hier immers voor het eerst gebroken<br />
met een soort van ascetische traditie, waarvan Honhon de vertegenwoordiger<br />
en voorvechter was. Honhon speelde een zeer<br />
invloedrijke rol in de orde. Zelf een autodidact van brede en<br />
rijke eruditie, was hij een verklaard tegenstander van universi<br />
taire opleiding der kruisheren. Dit viel niet toe te schrijven aan<br />
kleinzielige beweegredenen, maar aan een principiele opvatting.<br />
Naar zijn overtuiging zou dit namelijk een schadelijke invloed<br />
uitoefenen op de geest van eenvoud en verborgenheid, die hij<br />
als karakteristiek voor de orde had leren beschouwen. Overigens<br />
moet hier aanstonds aan worden toegevoegd dat, toen de kogel<br />
eenmaal door de kerk was, Honhon zich oprecht verheugde in<br />
de gunstige resultaten voor het verhoogde wetenschappelijk peil<br />
van het onderwijs, zowel wat de hogere studies als wat de<br />
colleges betreft. Het is opmerkelijk, dat de jongere van Mil, die<br />
zeker Honhon niet in kennis kon evenaren, in dezen veel meer<br />
praktisch doorzicht bezat. Van Mil was de grote tacticus, die<br />
tegen een vrij grote oppositie in, op soepele, maar vasthoudende<br />
wijze dit spel van krachten heeft gewonnen. Veel meer dan<br />
Honhon heeft hij in feite het wetenschappelijk reveil der orde<br />
ingeluid. Met gelijke liefde voor de orde bezield en een even<br />
groot asceet, heeft hij klaarder dan Honhon begrepen, hoe<br />
nuttig en onmisbaar een dergelijke vorming voor de hogere<br />
opleiding in de orde en ook voor haar onderwijskrachten aan<br />
de colleges was. Hij was bewegelijker van geest, keek verder<br />
vooruit en voelde de tekorten beter aan. Met improvisatie en<br />
goede wil alleen komt men er niet. Het tijdperk raakte definitief<br />
voorbij dat, met een boek in de hand, iedereen alle vakken<br />
scheen te kunnen geven. Ook ging van Mil van de gezonde en<br />
juiste opvatting uit, dat er gewoekerd moest worden met de<br />
intellectuele gaven der ordeleden. Geleerden moesten er worden<br />
gevormd, niet alleen voor het onderwijs, maar ook tot algemene<br />
verheffing van niveau en standing van het geheel. Naarmate<br />
een orde groeit, moet zij ook beter opgewassen blijken tegen<br />
de taken, die haar worden toevertrouwd.
Bij de inwijding van het klooster te Hannut 1904<br />
v.l.n.r. : Bergervoert, van Bemmel, F. de Bie, A. van Hooff, van 't Klooster, J. Gallet, Alkemade Branten<br />
Honhon, J. Maes, H. IJzermans, br. Gerard van de Laar, Mgr. Hollmann, br. Harry van der Aa, Frere (deken<br />
van Hannut), Konings, J. IJzermans, Zufang, H. Sistermans, E. Maes
Bij de inwijding van klooster en college te Onamia<br />
Op de bovenste foto rechts naast Mgr. Hollmann : W. van Dinter,<br />
H. IJzermans en J. van der Hulst
DE KORREL IN DE VOOR : 1899-190? 129<br />
2. Uitbreiding van bestaande en vestiging van nieuwe stichtingen<br />
De bouw van kapel en klooster te Uden<br />
In 1812 waren alle kloostergoederen door Napoleon genaast.<br />
Wei mochten de Udense Kruisheren in 1814 hun klooster weer<br />
betrekken, maar dit bleef toch beschouwd als staatsdomein. In<br />
1902 kon het klooster door de Vereniging van Kruisheren gevestigd<br />
te Uden, worden overgenomen van de staat voor de som<br />
van 6000 gulden4. Het bedrag werd voor een deel door de<br />
Udense gemeenteraad geschonken. Op het definitoriaal kapittel,<br />
op 17-19 mei 1903 gehouden, gaf Hollmann een uiteenzetting<br />
over de toestand en het stoffelijk welvaren van het Udense<br />
convent5. Ook blijkt daaruit de niet ongegronde verwachting om<br />
van de inwoners van Uden de vereiste hulp te verkrijgen.<br />
Daarom wordt besloten aan de architect Franssen de opdracht<br />
te geven tot het ontwerp van een nieuwe kapel en klooster. De<br />
doortastende figuur van prior G. van Mil bleek de aangewezen<br />
man om deze plannen op korte termijn te verwezenlijken. Hij<br />
was op 18 december 1902 op zesendertigjarige leeftijd tot prior<br />
van Uden gekozen, na een vruchtbare werkzaamheid als leraar<br />
aan het college van Uden (1888-1895) en van Maaseik (1895-<br />
1902). Zelf een geboren Udenaar en afkomstig uit een familie,<br />
die daar algemene achting genoot, kon hij gerust een beroep<br />
doen op de steun van zijn dorpsgenoten. En met gunstig gevolg.<br />
Reeds op 3 februari 1903 werd aan aanvang gemaakt met de<br />
nieuwe bouw ; op 20 april werd de eerste steen van het klooster<br />
gelegd. Op 3 november van hetzelfde jaar begon de bouw van<br />
de nieuwe kapel en 12 december legde Hollmann daarvan de<br />
eerste steen. De consecratie der kapel door Mgr. W. van de Ven,<br />
bisschop van 's Hertogenbosch, zou op 25 augustus 1905 vol-<br />
gen6.<br />
4 J. Francino, In Cruce Vita, Rotterdam, 1936, p. 91-92.<br />
B Acten van het definitoriaal kapittel op 17-19 mei 1903, nr. 1.<br />
e J. Francino, in In Cruce Vita, Rotterdam, 1936, p. 92-93. Over de geschiedenis<br />
van de bouw te Uden zal uitvoeriger gehandeld worden in een nog te verschijnen<br />
levensbeschrijving van prior A. G. van Mil.
130 HENRICUS HOLLMANN<br />
De bouw van kapel, klooster en college te Hannut<br />
Intussen was in 1903 de grondslag gelegd voor een volkomen<br />
nieuwe stichting te Hannut. Het terrein tussen Den Haag en<br />
Loosduinen, dat destijds door jhr. Diert van Melissant tegelijk<br />
met een som van 100.000 gulden aan de orde was geschonken,<br />
werd later met toestemming van Rome verkocht. Het plan im-<br />
mers om daar een kerk en klooster te bouwen, was door het<br />
bisdom Haarlem afgewezen. Met de som van £. 100.000 zouden<br />
nu zoveel mogelijk de onkosten van de nieuwe stichting te<br />
Hannut worden bestreden7. Wat vormde de aanleiding tot de<br />
keuze van dit nog onbekende arbeidsterrein voor de orde ? Mgr.<br />
Martinus Rutten, sinds 1901 bisschop van Luik, was de eerste<br />
priesterstudent geweest van het college te Maaseik. Hij bleef<br />
steeds zeer bevriend met zijn oude leermeesters. Ondanks zijn<br />
herhaalde bemiddeling had zijn voorganger, Mgr. Doutreloux,<br />
aan de kruisheren te Maaseik nooit willen toestaan om ook<br />
leerlingen uit zijn diocees op te nemen in het in 1897 begonnen<br />
internaat. Toen de prior van Maaseik, C. van 't Klooster, Mgr.<br />
Rutten geluk kwam wensen met zijn benoeming tot bisschop,<br />
gaf deze terstond de verlangde permissie8. Sinds hij bisschop<br />
was geworden, had Mgr. Rutten al meermalen de wens uitge-<br />
sproken, dat de kruisheren een klooster en college zouden<br />
stichten in het centrum van Haspengouw. In 1903 was de orde<br />
in staat daaraan gevolg te geven. Vergezeld van prior Honhon<br />
reisde Hoogwaardig Heer naar Hannut. Hij zette het doel van<br />
hun komst uiteen aan de deken van het stadje. Na een onder-<br />
houd van ongeveer een uur werd, op advies van de deken, een<br />
bezoek gebracht aan Wasseiges. Om praktische redenen bleek<br />
deze plaats echter ongeschikt voor een vestiging van klooster<br />
en college. Toen viel de keuze op Hannut. De bouw verliep vrij<br />
7 Zie boven p. 92. De vriendschap tussen Hoogw. Heer Hollmann en jonkheer<br />
Diert van Melissant schijnt te zijn aangeknoopt tijdens een reis naar Rome. Hollmann<br />
zal hebben gesproken over zijn verlangen om de orde ook in het bisdom Haarlem<br />
te doen terugkeren. Diert van Melissant heeft, om dit mogelijk te maken, een<br />
terrein afgestaan en bovendien een som van fl. 100.000 geschonken. De bisschop<br />
van Haarlem gaf echter geen toestemming tot deze vestiging van de orde in zijn<br />
bisdom. Het terrein bleef het eigendom der orde. Volgens inlichtingen van dr. A.<br />
van Asseldonk is het naderhand verkocht en de opbrengst besteed aan de bouw<br />
van het klooster te Zoeterwoude.<br />
8 A. Wieers - Th. Bik, in De Kruisberen te Maaseik, Diest, 1955, p. 257.
DE KORREL IN DE VOOR : 1899-1909 131<br />
voorspoedig. Zoals uit de bewaarde correspondentie blijkt9, had<br />
Hoogwaardig Heer de prior van Diest, L. Honhon, als zijn<br />
gemachtigde aangesteld voor al wat verband hield met de uitvoering<br />
en financiering van de plannen. Op 3 mei 1904 werd<br />
de kapel geconsacreerd door Mgr. Rutten, in aanwezigheid van<br />
de generaal. Datzelfde jaar werd ook het college geopend. Het<br />
begon met 75 leerlingen. In aanmerking genomen het bescheiden<br />
aantal beschikbare krachten, werd Hannut in vrij snel tempo<br />
van de nodige leraars voorzien. Begin mei 1904 kwamen M.<br />
Konings (34 j.), G. Alkemade (45 j.), H. Sistermans (38 j.) en<br />
broeder H. van der Aa (30 j.) 10. Konings werd terstond tot<br />
rector aangesteld, Alkemade volgde als procurator te Han nut<br />
Fr. de Bie, procurator van Diest op, die gedurende de bouwjaren<br />
1903-1904 het procuratorschap van Hannut had waargenomen.<br />
Sistermans was voor het college bestemd. Hij was reeds van<br />
1890-1895 leraar te Maaseik geweest en zou vanaf 1904 tot aan<br />
zijn dood in 1929 ook als zodanig te Hannut werkzaam zijn.<br />
In September volgden, met het oog op de opening van het<br />
college: L. Zufang (29 j.), E. Maes (24 j.) en als diaken A.<br />
van Hooff (25 j.). In oktober kwam G. van Bemmel (30 j.).<br />
Eind 1904 bestond het nieuwe convent dus uit zes priesters, die,<br />
met uitzondering dan van Alkemade, aan het college verbonden<br />
waren. In 1905 werd de diaken J. Jaspers (27 j.) en in 1906 de<br />
drie diakens Cl. Warnecke (26 j.), W. Mulder (27 j.) en J.<br />
Goumans (23 j.) als leraren aan het college benoemd. Intussen<br />
was M. Konings op 17 november 1905 prior geworden en had<br />
H. Sistermans als supprior aangesteld. In 1908 kwamen de pries<br />
ters J. Koch (29 j.), J. Verhagen (37 j.) en J. Oudhuis (23 j.) ;<br />
in 1909 J. van der Hulst (25 j.) en P. Hoefnagels (25 j.) ; in<br />
1910 A. Richter (29 j.), C Nijs (26 j.) en J. Hoogeveen (49 j.).<br />
Vanaf mei 1904 tot September 1910 waren er dus negentien<br />
priesters of diakens te Hannut benoemd, meest jonge krachten ;<br />
de diakens werden enkele maanden later te Namen priester<br />
gewijd. De meesten van deze negentien bevonden zich in Sep<br />
tember 1910 nog te Hannut. Men zal moeten toegeven, dat de<br />
zaak van het begin af aan met alle beschikbare krachten, waar-<br />
8 Archief provincialaat Leuven.<br />
* Zie bijlage I en foto p. 128.
132 HENRICUS HOLLMANN<br />
onder zeer bekwame, werd aangepakt. Met uitzondering van<br />
1914 werd er in de jaren 1911-1916 telkens een kruisheer als<br />
leraar of surveillant naar Hannut gezonden. In 1919 kwam, als<br />
eerste Waalse oud-leerling van het college, E. Fontaine (25 j.) ",<br />
spoedig gevolgd door J. Thonon (25 j.) en in 1920 door J.<br />
Maniquet (24 j.). De meeste kruisheren die naar Hannut werden<br />
gezonden, waren Nederlanders. Dit betekende voor hen een<br />
hele aanpak, en vooral de eerste jaren geen geringe opgave. De<br />
lessen moesten in het Frans worden voorbereid en helemaal<br />
uitgeschreven. Sommigen hebben het onverantwoordelijk genoemd<br />
om het onderwijs van de jeugd aan dergelijke leraars<br />
toe te vertrouwen. Een andere keuze was er echter niet, en Mgr.<br />
Rutten kon dit weten, toen hij dit college aan de kruisheren<br />
toevertrouwde. Hij heeft er blijkbaar geen onoverkomelijk bezwaar<br />
in gezien, te meer omdat hij er terecht op rekende, dat zij<br />
al hun best zouden doen om deze handicap zo spoedig mogelijk<br />
te overwinnen. Het eert Hollmann dat hij de moed en het<br />
optimisme bezat om dit van zijn confraters te durven vragen.<br />
Toch krijgt men de indruk dat hij de moeilijkheid om in het<br />
Frans les te geven en zich in die taal ook in de gewone omgang<br />
met jongens en volk goed uit te drukken, danig heeft onderschat.<br />
Uit sommige der benoemingen blijkt dit duidelijk.<br />
Tot dan toe beperkten de activiteiten der kruisheren zich<br />
vrijwel geheel tot het collegewerk. Ongetwijfeld heeft het gemis<br />
aan andere vooruitzichten verschillenden, hoewel zij de orde<br />
goed gezind waren, ervan weerhouden om er hun intrede te<br />
doen. Maar dit bezwaar zou weldra ondervangen worden.<br />
3. Belangstelling voor het missiewerk<br />
Het zou onjuist zijn om uit het bovenstaande te concluderen,<br />
dat er bij de kruisheren toen alleen maar voor colleges belang<br />
stelling bestond. De bereidvaardigheid en het verlangen om zich<br />
te wijden aan het missiewerk was wel degelijk aanwezig. Alvorens<br />
dit echter als orde op zich te nemen, worden er nu<br />
eenmaal bepaalde garanties vereist, zowel wat zulk een onder-<br />
11 Zie A. van Asseldonk, Le phre Fontaine. In Memoriam, m Clairlieu, IX,<br />
1951, p. 3-5.
DE KORREL IN DE VOOR : 1899-1909 133<br />
neming zelf als wat de toekomstige missionarissen betreft. Zonder<br />
deze zou het onverantwoord zijn er mee te beginnen. In<br />
ieder geval zijn aanvragen en aanbiedingen in die geest steeds<br />
ernstig overwogen en ontbrak het niet aan goede wil en edelmoedigheid.<br />
Op welke moeilijkheden het overleg daaromtrent<br />
is afgesprongen, valt niet in elk afzonderlijk geval meer te<br />
achterhalen. Dit overleg zal niet steeds schriftelijk zijn vastgelegd<br />
ofwel is de correspondents daarover verloren geraakt.<br />
Misschien ging men daarbij dan van de spijtige veronderstelling<br />
uit, dat het bewaren van de briefwisseling over een afgedane<br />
zaak van geen belang meer was. Men hield toen soms wel wat<br />
al te veel van opruimen en had vaak weinig oog voor historische<br />
waarden. Toch zijn er nog enkele brieven van die aard<br />
bewaard gebleven, en ook officiele verslagen, die in die richting<br />
wijzen. Het definitoriaal kapittel te Uden op 17-18 april 1907<br />
adviseert, om inlichtingen bij een Braziliaanse bisschop in te<br />
winnen aangaande het verzoek om een missie in zijn diocees te<br />
aanvaarden 12. Hieromtrent bestaan twee brieven van 12 november<br />
en 25 november 1908, door Hollmann gericht aan L. Honhon,<br />
prior van Diest en oudste definitor13. Uit de datering<br />
alleen al blijkt, dat er langdurig beraad over deze aangelegenheid<br />
is gehouden. In de eerste brief bericht Hollmann, dat hij daags<br />
tevoren bezoek heeft ontvangen van pater Cyrillus Tewes, provinciaal<br />
der carmelieten te Rio de Janeiro. Namens de nuntius<br />
van Brazilie bracht deze het verzoek over een missie aan te<br />
nemen te Rio Neiro aan de Amazonerivier. Er zouden daarvoor<br />
nodig zijn om te beginnen vijf priesters, van wie er een vicarius<br />
apostolicus en later, bij uitbreiding, missiebisschop zou worden.<br />
Hollmann schrijft, dat hij tegen de kosten van die missie opziet<br />
en er niet veel goeds voor de orde van verwacht. Toch is hij<br />
bereid de reis naar Brazilie te maken, wanneer Honhon dit<br />
wenselijk oordeelt. Hij verzoekt Honhon ten spoedigste te antwoorden.<br />
De brief van 25 november is klaarblijkelijk een antwoord<br />
op die van Honhon. Hollmann deelt het volgende besluit<br />
mee : hij zal eerst naar de nuntius van Brazilie schrijven om<br />
aa Acten van definitoriaal kapittel (17-18 april) 1907, nr. 2.<br />
13 Archief te Diest : ,,Stichting of pogingen tot stichting van nieuwe kloosters" ;<br />
H. Plag, her para tutum, in Chronkon, deel II, p. 221-222 ; 250-252.
134 HENRICUS HOLLMANN<br />
zeker te zijn van zijn zaak en van deze te vernemen, wat zijn<br />
verlangen of dat van de H. Stoel is. Dan volgt een concept van<br />
een brief aan de nuntius, waarin hij schrijft dat de orde twijfelt<br />
deze missie op zich te nemen, en wel om drie redenen ; het klein<br />
getal priesters der orde, dat de zeventig niet te boven gaat; de<br />
behoefte der colleges, waar ten minste een dertigtal priesters<br />
werkzaam zijn ; en tenslotte het gebrek aan geldelijke middelen<br />
van de orde, die waarlijk arm is. ,,Doch misschien is onze vrees<br />
te groot en ons vertrouwen op de Goddelijke Voorzienigheid<br />
te klein ; en daarom kom ik Uwe Excellence verzoeken mij te<br />
willen antwoorden op de volgende vragen". Er volgen dan zes<br />
verschillende vragen14. Aan Honhon geeft Hollmann deze uit-<br />
leg van dit schrijven : ,,De bedoeling van den brief aan den<br />
Nuntius is de volgende :<br />
1. meer een positief schrijven uit te lokken van den nuntius<br />
zelven;<br />
2. te zien of de nuntius handelt door Rome daartoe aange-<br />
spoord, of wel uit eigen beweging ;<br />
3. te onderscheppen, wat de nuntius denkt van hulp van de<br />
Regeering ;<br />
4. met meer zekerheid, zoo noodig, dat reisje naar Brazilie om<br />
te onderzoeken, te verrichten ; en dus geen geld weg te<br />
gooien zonder dat het noodig is."<br />
Al met al ziet men dat de fundamentele bereidheid aanwezig<br />
is, maar dat van de andere kant Hollmann zijn confraters niet<br />
wagen wil aan een roekeloos avontuur. Er schijnt verder geen<br />
bevredigend antwoord van de nuntius te zijn ontvangen, zodat<br />
men van de zaak heeft moeten afzien. Interessant is wel, dat de<br />
novicenmeester W. van Dinter reeds bezig was Portugees te<br />
14 De zes verschillende vragen hidden als volgt : 1. Welke is de uitgestrektheid<br />
van deze missie en de juiste ligging ? 2. Hoedanig is het klimaat ? Zijn daar ook<br />
kwaadaardige koortsen, en zijn er misschien ook middelen om deze min of meer te<br />
voorkomen, door een bepaalde ligging als middelpunt uit te kiezen, waar het klimaat<br />
gunstiger is ? 3. Met hoeveel priesters moet de Orde beginnen ? 4. Welke zijn de<br />
voorwaarden onder welke de H. Stoel ons die missie opdraagt ? 5. Is het mogelijk<br />
bij de Regeering finantieele steun te bekomen ? 6. Verlangt Uwe Excellence, dat<br />
ik of een zaakgelastigde naar Petropolis komt omstreeks Februari 1909 om deze<br />
zaak met Uwe Excellence nader te bespreken of moet ik mij soms wenden rechtstreeks<br />
tot de H. Stoel ?" Ontleend aan juist genoemd archief te Diest.
DE KORREL IN DE VOOR : 1899-1909 135<br />
leren 15. Er is dus ernstig rekening gehouden met de mogelijkheid,<br />
dat er een missie in Brazilie zou worden aangenomen.<br />
De acten van het definitoriaal kapittel te St.-Agatha op 18-19<br />
april 1909 vermelden vervolgens, dat aan de magister generaal<br />
wordt opgedragen om met competente personen overleg te<br />
plegen over het oprichten van een nieuwe missie op het eiland<br />
Portorico 16. Verdere bijzonderheden hierover ontbreken.<br />
4. Bevordering van het religieuze leven<br />
Hoezeer het bestuur der orde ook streefde naar nieuwe stich-<br />
tingen en de uitbreiding van de reeds bestaande bevorderde, als<br />
hoofdzaak werd toch steeds beschouwd de verdieping van het<br />
religieuze leven. Ook voor gebreken en tekortkomingen in dit<br />
opzicht bleef het niet blind. Het generaal kapittel van 1902 legt<br />
sterk de nadruk op het beoefenen der religieuze volmaaktheid.<br />
Vooral dringt het er op aan, dat de confraters nooit de medi-<br />
tatie of de voorgeschreven gemeenschappelijke gebeden achter-<br />
wege laten en op het devoot celebreren van de H. Mis. Ook<br />
vasten en versterving worden beklemtoond 17. In het relict van<br />
het generaal kapittel van 1908 lezen wij als eerste punt: ,,Alle<br />
confraters smeken wij dringend in de Heer, dat zij nauwkeurig<br />
hun leven, zowel in- als uitwendig, in overeenstemming brengen<br />
met de Regel, waarop zij geprofest zijn ; dat zij zich alle moeite<br />
geven om te streven naar volmaaktheid en heiligheid. Daartoe<br />
moeten zij niet alleen zo nauwkeurig mogelijk onderhouden<br />
wat betrekking heeft op de geloften van de heilige gehoorzaam-<br />
heid, armoede en zuiverheid. Het is ook niet voldoende om alles<br />
te vermijden wat een duidelijk gevaar oplevert voor deze ge<br />
loften, die wezenlijk zijn voor het religieuze leven, of wat<br />
schadelijk is voor de goede naam en faam van de confraters.<br />
Maar zij moeten ook met alle inspanning en toeleg de deugden<br />
van gehoorzaamheid, armoede en zuiverheid beoefenen. Want<br />
zij moeten er wel acht op geven, dat een gelofte niet lang<br />
staande kan blijven, indien men geen achting heeft voor de met<br />
15 Mondelinge mededeling van dr. A. van Asseldonk.<br />
18 Acten van het definitoriaal kapittel (18-19 april) 1909, nr. 6.<br />
17 Acten van het generaal kapittel 1902, §§ 1 en 2.
136 HENRICUS HOLLMANN<br />
de geloften overeenstemmende deugd of wanneer deze deugd<br />
niet met voortdurende inspanning beoefend wordt/'18<br />
Tijdens het definitoriaal kapittel van 12-14 april 1904 verzoeken<br />
de definitoren aan de generaal, om met zijn gezag en<br />
dat van de definitoren, er bij de confraters van Maaseik en hun<br />
prior op aan te dringen het koorgebed te beoefenen, ten minste<br />
op de wijze van het Maria-officie. Later zal Hoogwaardig Heer<br />
in een ongedateerd briefje voorschrijven, dat vanaf 3 mei 1908<br />
de metten en lauden te Maaseik 's morgens moeten gehouden<br />
worden. Daarbij dienen dan alle priesters, behalve de zeventigjarigen,<br />
aanwezig te zijn. Zij kunnen ook geanticipeerd wor<br />
den 19. Interessant is het commentaar van een der conventuales<br />
van Maaseik, S. Drost, op dit voorschrift van Hollmann. Drost<br />
tekent in zijn huiskroniek aan : ,,Brief van Revm. Dni H. Holl<br />
mann Mag. gen. om met den dag van morgen met het koor te<br />
beginnen en te houden alleen nog maar Metten en Lauden,<br />
gepsalmodieerd. Dit is geschied ! Deo gratias." 20<br />
Op 21 april 1910 richt Hollmann zich tot de afzonderlijke<br />
huizen in een brief over verschillende onderwerpen. Vooreerst<br />
schrijft hij aan de prioren het onderhouden voor van de instructie<br />
der Congregatie van de Religieuzen op 30 juni 1909 over<br />
de administrate der goederen. Vervolgens die over het aannemen<br />
der novicen en over de bepalingen van de Congregatie der<br />
Religieuzen van 7 juni 1909 aangaande de wijdingen. Verder<br />
wordt de driemaandelijkse afrekening en ook die op het generaal<br />
kapittel geiirgeerd. De aanroeping tot de H. Odilia zal voortaan<br />
na de middagrefter worden gebeden om zegen over de Ameri-<br />
kaanse stichting te vragen. Ten slotte beveelt hij de Exhortatio<br />
ad clerum van paus Pius X in de aandacht der confraters aan 21.<br />
38 Idem 1908, § 1.<br />
19 Acten van het definitoriaal kapittel (12-14 april) 1904, nr. 2. Nieuw archief<br />
der kruisheren te Maaseik, V, c. 1 (52)2.<br />
80 Nieuw archief der kruisheren te Maaseik, V, c. 1 (52)2.<br />
* Ibidem, V, c. 1 (52)*.
HOOFDSTUK IV<br />
WASSEND GRAAN: 1910-1919<br />
1. Pionierswerk in Noord-Amerika<br />
Als de grote gebeurtenis van het jaar 1910 valt wel het vertrek<br />
van de kruisheren naar Noord-Amerika te beschouwen,<br />
waardoor de orde opnieuw trachtte zich in andere werelddelen<br />
te vestigen. En ditmaal zou haar pogen met groot en blijvend<br />
succes bekroond worden. Op 12 januari 1909 schreef Hollmann<br />
een brief aan mgr. John Shanley, bisschop van Fargo in Noord-<br />
Dakota \ Enkele dagen tevoren had hij de Udense priester Jan<br />
van den Heuvel ontmoet, die in dat bisdom pastoor was. Deze<br />
had Hollmann verteld, dat in de omgeving van zijn parochie<br />
en ook in geheel Noord-Dakota gebrek aan priesters was, terwijl<br />
het aantal katholieken er steeds toenam. Hollmann stelt daarom<br />
aan de bisschop voor, om enkele kruisheren naar Noord-Dakota<br />
te zenden. Met toestemming van de bisschop zouden zij dan op<br />
een nader overeen te komen plaats een klooster stichten. Zij<br />
zouden enkele parochies kunnen waarnemen en geestelijke hulp<br />
verlenen aan de bewoners of naderhand andere nieuwe parochies<br />
kunnen oprichten. Hij bood aan om, indien gewenst, zelf naar<br />
Dakota te komen om de aangelegenheid met de bisschop te bespreken.<br />
Deze brief had geen resultaat en men liet de zaak<br />
verder rusten om een betere kans af te wachten.<br />
In September 1909 begaf August van den Heuvel, broer van<br />
Jan en pastoor in Minnesota, zich naar Europa. Het voornaamste<br />
doel van zijn overkomst was, om katholieke boeren uit Belgie<br />
en Zuid-Nederland als kolonisten aan te trekken. Er was een<br />
grote hoeveelheid land voor kolonisatie beschikbaar. De bis<br />
schop van Duluth, mgr. McGolrick, ordinarius van A. van den<br />
Heuvel, zou graag het aantal katholieken in zijn bisdom zien<br />
uitgebreid. Op verzoek van Hollmann trad van den Heuvel als<br />
tussenpersoon op om de diensten der kruisheren aan te bieden.<br />
3 Archief generalaat, kast 6, map : ,,Mgr. Hollmann. Vestiging in U.S.A.".
138 HENRICUS HOLLMANN<br />
Daarbij stelde Hollmann natuurlijk bepaalde voorwaarden. Eerst<br />
na twee en een halve maand stuurde de bisschop een telegram,<br />
wat een buitengewoon onbevredigend antwoord was. Het plan<br />
van van den Heuvel was tevens om te proberen enige priesters<br />
aan de emigratie te verbinden, om te zorgen voor het geestelijk<br />
heil van de nieuwe kolonisten. Nu was hij een oud-student van<br />
Uden en een goede vriend van zijn vroegere leermeester, prior<br />
van Mil. Het lag dus min of meer voor de hand, dat hij zich<br />
met zijn verzoek tot de kruisheren wendde. Van Mil was aan-<br />
stonds voor het plan gewonnen en was er de man niet naar om<br />
over zo iets gras te laten groeien. Hij gaf het voorstel door aan<br />
Hollmann, en binnen enkele maanden was de zaak beklonken.<br />
In het archief van het generalaat berust de ongedateerde copie<br />
van een Latijnse brief aan mgr. Trobec, bisschop van St. Cloud 2.<br />
Deze moet Hollmann in januari of februari 1910 hebben geschreven.<br />
Hij deelt de bisschop mee, dat op 12 maart volgens<br />
diens verzoek W. van Dinter en H. IJzermans zich op weg<br />
zullen begeven naar de parochie Butler. Hij legt er nogmaals de<br />
nadruk op, dat de kruisheren in Amerika een klooster willen<br />
stichten. Dit om latere moeilijkheden te voorkomen. Er zal met<br />
de bisschop worden overlegd, welke daarvoor de geschikte<br />
plaats is.<br />
Op 2 februari 1910 deelde Hollmann aan de communiteit van<br />
St.-Agatha mede, dat de priesters W. van Dinter en H. IJzer<br />
mans en broeder H. van der Aa als pioniers der orde in Minne<br />
sota waren aangewezen. Daarmee werden drie zeer goede krach-<br />
ten afgestaan : van Dinter was novicenmeester, H. IJzermans<br />
socius en professor in de dogmatiek en de broeder een rustige,<br />
maar stoere werker 3. Op 12 maart vertrok het drietal uit Antwerpen.<br />
In oktober reeds volgden de priesters J. Keyzers (30 j.)<br />
en J. van der Hulst (26 j.) en de broeders L. van der Velden<br />
(50 j.) en J. Maes (33 j.)- In 1912 de twee priesters J. van den<br />
Boer (26 j.) en B. van Gils (27 j.) en broeder J. van de Kraats<br />
(30 j.). Van den Boer en van Gils bleven een jaar in Washington<br />
om daar een cursus voor missieprediking te volgen aan het<br />
3 Zie noot 1.<br />
3 Zie bijlage I. Als novicenmeester werd nu J. Goumans (26 j.) aangesteld, die<br />
vanaf 1906 leraar te Hannut was geweest ; de dogmatiek werd overgenomen door<br />
J. Quaadvlieg (31 j.)-
WASSEND GRAAN : 1910-1919 139<br />
Apostolic Mission House. Ten gevolge van de wereldoorlog<br />
1914-1918 kon eerst in 1920 het aantal der kruisheren in Amerika<br />
worden vermeerderd.<br />
De stichting in Amerika in 1910 en de geestdrift waarmee zij<br />
werd begroet, bewijzen dat de bereidheid der orde om haar leden<br />
beschikbaar te stellen voor apostolische arbeid in andere werelddelen<br />
wel degelijk aanwezig was. Zeker, in de strikte zin van<br />
het woord kon men het geen missie noemen. Toch vertoonden<br />
de omstandigheden waaronder daar gewerkt moest worden,<br />
zeker in de eerste jaren, weinig of geen verschil met die van<br />
echte missioneringsarbeid. Het leven der eerste kruisheren was<br />
er hard en vol ontberingen. Van de beoogde kloosterstichting<br />
kon vooreerst nog geen sprake zijn. Kloosterlingen, die het<br />
gemeenschapsleven gewend waren en daar grote waarde aan<br />
hechtten, werden nu verspreid over ver van elkaar gelegen en<br />
armzalige plattelandsparochietjes. Toch hebben deze ongunstige<br />
omstandigheden de orde er niet van weerhouden om telkens<br />
nieuwe krachten te sturen. Men wilde ditmaal kost wat kost<br />
vaste voet in Amerika verkrijgen. Het ideaal van een klooster<br />
stichting werd niet opgegeven, maar volhardend nagestreefd.<br />
Bovendien wilde men de hard zwoegende werkers van het eerste<br />
uur nooit in de steek laten. Reeds in mei 1911 vertrok Hollmann<br />
naar Amerika. Behalve het bezoeken van zijn confraters was zijn<br />
voornaamste doel te geraken tot de vestiging van een of meer<br />
kloosters, om van daaruit verschillende staties te bedienen en<br />
assistentie te verlenen. Zo zou de toekomst der orde in Amerika<br />
worden verzekerd. Toch zou dit plan aanvankelijk veel tegenstand<br />
ontmoeten van de zijde van enkele kanunniken, die behoorden<br />
tot het kapittel van St. Cloud. In dat diocees had de<br />
bisschop Butler en Onamia, twee in opkomst zijnde parochietjes,<br />
aan de kruisheren toegewezen. Het verzet tegen de vestiging<br />
der kruisheren in dit bisdom kwam voort uit de onjuiste mening,<br />
dat zij zoveel mogelijk parochies aan zich wilden trekken. Naderhand<br />
werd dit misverstand door van Dinter opgehelderd. De<br />
reis van Hollmann had zodoende voorlopig niet het gewenste<br />
succes.<br />
Aan boord schijnt Hollmann zijn gebruikelijke vroege dagorde<br />
te hebben gehandhaafd. Niet zelden was hij reeds voor
140 HENRICUS HOLLMANN<br />
vier uur op, om in de cabine of op het promenadedek brevier te<br />
bidden. Om zeven uur las hij dan de h. mis in de conversatiezaal<br />
der tweede klasse. Tekenend voor de grote soberheid, waarin de<br />
Amerikaanse kruisheren toen leefden, zijn de twee volgende<br />
bijzonderheden. In zijn reisbeschrijving4 vertelt Hollmann, dat<br />
bij zijn aankomst te Onamia, waar van Dinter, van der Hulst en<br />
broeder van der Velden hem ontvingen, de eerste fles wijn<br />
werd gedronken, die door deze kruisheren sedert maart 1910<br />
werd geopend en geproefd. En van der Hulst vermeldt, dat hij<br />
bij die gelegenheid voor het eerst in de zeven maanden na zijn<br />
komst, boter heeft gegeten. Het dagelijks voedsel van van Dinter<br />
bestond uit konijn en uit de groenten, die broeder Bertus in de<br />
tuin kon kweken 5. In zijn kroniek vat van der Hulst de indruk,<br />
die dit bezoek maakte zeer kort, maar veelzeggend samen : ,,Wij<br />
waren zeer verheugd Hoogwaardig Heer weer te zien en brach-<br />
ten heel aangename uren door met praten over de goede, oude<br />
tijd". Dit eerste bezoek van Hollmann aan Amerika was slechts<br />
ten dele geslaagd. Aan zijn confraters aldaar had het echter veel<br />
opbeuring en genoegen geschonken. Maar de omstandigheden<br />
bleken nog steeds ongunstig om tot de stichting van een klooster<br />
over te gaan. Dat zou eerst in 1922 werkelijkheid worden.<br />
2. De stuwende invloed van prior van Mil<br />
De stimulerende rol, die van Mil heeft gespeeld als tussen-<br />
persoon bij de totstandkoming van de Amerikaanse stichting, is<br />
onmiskenbaar. Daarvan getuigt trouwens ook de bewaard ge-<br />
bleven correspondentie6.<br />
Aan hem als auctor intellectuals moet zeker ook een ander<br />
initiatief worden toegeschreven, dat naar buiten niet zo opviel,<br />
maar van grote betekenis zou worden voor de orde. Van Mil<br />
was een man, die de werkelijkheid onder de ogen wist en durfde<br />
te zien. Maar ook de toekomst hield hem bezig. Uit de combina-<br />
tie van werkelijkheidszin en vooruitziende blik werd een plan<br />
geboren, waarvoor destijds menigeen de schouders zal hebben<br />
opgehaald. Het was gericht op een dubbel doeleinde : de ver-<br />
4 Zie noot 1.<br />
5 J. Rausch, The Crosier Story, St. Paul, Minnesota, I960, p. 211.<br />
6 Archief generalaat, KA 17 (1910) en K A 45 (1910).
WASSEND GRAAN : 1910-1919 141<br />
betering van het onderwijs aan de colleges en aan dat der<br />
hogere studiehuizen te St.-Agatha en te Diest. Er valt niet aan<br />
te twijfelen, dat hem daarbij de universitaire en middelbare opleiding<br />
van nieuwe leerkrachten voor ogen stond. Het terrein<br />
moest echter daartoe worden voorbereid. Over de antipathie en<br />
de tegenstand, die een dergelijk streven in de orde ondervond,<br />
was boven reeds sprake7. Van Mil liet zich daardoor echter niet<br />
ontmoedigen. Met instemming van Hoogwaardig Heer zette hij<br />
zijn plan door. Hij wilde de meer begaafden onder de theolo-<br />
ganten te St.-Agatha zo goed mogelijk voorbereiden tot hun<br />
toekomstige taak als leraren te Uden en te Maaseik en tot de<br />
universitaire en middelbare studies. Twee van zijn beste leraren<br />
te Uden wist hij daarvoor warm te krijgen. Elke week zouden<br />
de daartoe uitgekozen fraters naar Uden komen, om bij H.<br />
Linnebank les in de letterkunde en bij L. Meyer in meetkunde<br />
en Grieks te halen. Er werd flink gewerkt. En van Mil deed<br />
al het mogelijke om de ijver gaande te houden en aan te wakkeren.<br />
M. Wieers was op het laatste jaar theologie, toen het<br />
lesgeven te Uden begon. Hij was de oudste in professie van de<br />
groep, die in dit en de volgende jaren ook J. van Gennip, M.<br />
Smits, M. Kijzers, H. van Lieshout, A. van Asseldonk, G. Blocks<br />
en P. Rutten omvatte. Wieers werd in 1913 priester gewijd en<br />
begon in hetzelfde jaar zijn studie in de landbouwkunde aan<br />
de universiteit van Leuven. Naar de universiteit van Freiburg<br />
(Zwitserland) vertrok in 1915 H. van Lieshout, in 1916 A. van<br />
Asseldonk en in 1919 P. Rutten. De twee laatsten zetten, respectievelijk<br />
in 1918 en in 1920 hun studies voort te Rome. A.<br />
van Asseldonk zou als eerste in 1919 doctoreren in de theologie,<br />
van Lieshout in 1920 ; Rutten in 1923 in kerkelijk recht. Van<br />
Gennip, Smits en Blocks werden leraar aan het college te Uden ;<br />
Wieers aan dat te Maaseik.<br />
3. De Orde tijdens de wereldoorlog 1914-1918<br />
De wereldoorlog 1914-1918 was voor de orde, en vooral voor<br />
de drie Belgische kloosters, Diest, Maaseik en Hannut, een zeer<br />
moeilijke tijd. Door de inval der Duitsers in augustus 1914 werd<br />
T Zie boven p. 128.
142 HENRICUS HOLLMANN<br />
Belgie al aanstonds in de oorlog betrokken en vrij spoedig bijna<br />
geheel door de vijand bezet. Ofschoon het oorlogsgevaar Neder<br />
land meerdere malen heeft bedreigd, toch mocht het er in<br />
slagen zijn neutraliteit te bewaren. Maar ook daar werd de<br />
binnenlandse toestand zorgwekkend. Als gevolg van de blok-<br />
kade raakten de voorraden uitgeput en vooral het voedseltekort<br />
werd steeds nijpender. De Duitsers hadden al spoedig de grens<br />
tussen Nederland en Belgie met een electrische draadversperring<br />
afgesloten, zodat het verkeer tussen beide landen zeer bemoei-<br />
lijkt en op de duur praktisch onmogelijk werd. Zonder Duitse<br />
pas, en die was voortdurend moeilijker te krijgen, kon men zich<br />
alleen met groot levensgevaar over de grens wagen.<br />
Door de snelle opmars der Duitsers was het onmogelijk ge-<br />
bleken om de zes Nederlandse fraters te Diest bijtijds naar<br />
St.-Agatha te doen komen. Het waren de tweedejaarsfilosofen<br />
P. Bakx, F. Blessing, J. Verkuylen en J. Klaver, en de eerstejaars<br />
G. Blocks en P. Rutten. De vijfenvijftigjarige procurator van<br />
het klooster te Maaseik, J. Bergervoert, bood zich aan om het<br />
waagstuk te volbrengen, Hij was een zeer kalm en moedig man<br />
en sprak goed Duits. Op 6 September 1914 wist hij 's avonds<br />
om acht uur Diest te bereiken. De onderneming slaagde; op<br />
8 September om twee uur 's middags kwam het zestal, in gezel-<br />
schap van Bergervoert, veilig en wel te St.-Agatha aan. Wat de<br />
Belgische fraters betreft: E. Fontaine was reeds op de theologie<br />
te St.-Agatha ; J. Engelen, klasgenoot van de tweedejaarsfiloso<br />
fen, was met de zes Nederlandse fraters vanuit Diest vertrok-<br />
ken, maar mocht de grens niet over omdat hij Belg was. Hij<br />
bleef te Maaseik achter en begaf zich naar zijn familie te<br />
Mechelen-aan-de-Maas. Omdat de Duitsers toen de Maasstreek<br />
nog niet bezet hadden, wist hij langs die weg over cfe grens te<br />
komen. De postulant A. Willems, afkomstig van Turnhout,<br />
slaagde er eveneens in de grens te passeren. De andere postu<br />
lant, J. Maniquet, woonde te Wasseiges bij Hannut. De ijverige<br />
Bergervoert ging hem daar afhalen en bracht hem veilig over de<br />
grens. Hij kwam op 20 September te St.-Agatha aan. Willems<br />
was intussen met de Nederlanders P. Andriessen en J. School<br />
op 7 September het noviciaat begonnen. Maniquet sloot zich nu
WASSEND GRAAN : 1910-1919 143<br />
bij hen aan. Alle vier werden het volgend jaar op 25 September<br />
geprofest.<br />
In zijn huiskroniek 8 vermeldt L. Emond, dat E. Fontaine, J.<br />
Engelen, A. Willems en J. Maniquet op 31 januari 1916 te<br />
Uden voorlopig gekeurd werden voor de militaire dienst door<br />
een dokter van het Belgische vluchtelingenkamp aldaar. Zij<br />
hadden een oproep van hun regering ontvangen, om zich bij het<br />
front in Frankrijk te voegen. 15 februari had de definitieve<br />
keuring plaats in Den Bosch. Engelen en Willems werden geschikt<br />
bevonden ; Fontaine en Maniquet zouden tenslotte afgekeurd<br />
worden. Op 24 februari vertrok Engelen naar Engeland.<br />
Hij had geluk bij de overtocht; op de terugweg van Londen<br />
naar Vlissingen liep het schip, de Mecklenburg op een mijn en<br />
zonk. Op 28 maart keerde Engelen te St.-Agatha terug, geheel<br />
vrijgesteld van militaire dienst. Willems vertrok op 7 april naar<br />
Engeland. Hij werd goedgekeurd en was gedurende het verdere<br />
verloop van de oorlog als brancardier aan het front in Frankrijk.<br />
Fontaine werd de eerste oud-student van Hannut, die als kruisheer<br />
de priesterwijding ontving op 17 juni 1916.<br />
Om zich te realiseren wat deze oorlog voor de orde betekende,<br />
moet men wel in het oog houden, dat drie van de vijf toenmalige<br />
kloosters in Belgie lagen. Het werd steeds moeilijker voor Hollmann<br />
om daarmee contact te houden. In 1915 slaagde hij er toch<br />
driemaal in om over de grens te komen en de kloosters te bezoeken.<br />
In maart hield hij gedurende een week visitatie in de<br />
kloosters. Op 6 juli vertrok hij naar Diest, met de bedoeling er<br />
het intermediair kapittel te houden. Er zou beraadslaagd worden<br />
over de oprichting van een noviciaat te Diest, omdat er geen<br />
sprake meer van kon zijn om de Belgische aspiranten naar St.-<br />
Agatha te doen komen. Dit kapittel kon echter geen doorgang<br />
vinden. Twee van de definitoren, C. van 't Klooster en A.<br />
Huvenaars, woonden in Maaseik, en dit lag in een zone, die<br />
door de Duitsers om militaire redenen streng geisoleerd was.<br />
Deze maatregel was juist daags na de aankomst van Hollmann<br />
afgekondigd. Toevallig bevonden zich toen de vier definitoren<br />
alien in Belgische kloosters : prior Honhon te Diest, prior<br />
8 Archief St.-Agatha, LL 158.
144 HENRICUS HOLLMANN<br />
Konings te Hannut, van 't Klooster en Huvenaars te Maaseik,<br />
zodat Hollmann er toch in slaagde hen afzonderlijk te raad-<br />
plegen. Besloten werd, dat noviciaat, professie en studies voor<br />
de Belgen voortaan te Diest zouden plaats hebben, voor het<br />
geval dat de twee aspiranten, F. Uten en J. Thonon, werden<br />
aangenomen.<br />
In november lukte het Hollmann om, na zes weken van ver-<br />
geefse pogingen om een Duitse pas te krijgen, naar Hannut te<br />
gaan, dit in verband met de langdurige priorkeuze aldaar. De<br />
aanvraag om een inreisvergunning aan het Duitse passenbureau<br />
te Antwerpen bleef na weken nog onbeantwoord. Toen pro-<br />
beerde Hollmann het bij de Duitse consul te Maastricht, een<br />
katholiek. Dit lukte. Samen met C. van Mechelen, die tot con-<br />
ventualis te Hannut werd benoemd, reisde hij naar Belgie op<br />
16 november. Een week daarvoor was de priorkeuze te Hannut<br />
gehouden. Hollmann had prior Honhon te Diest als voorzitter<br />
van de keuze benoemd, omdat hij toen nog steeds geen kans<br />
kreeg om er persoonlijk bij aanwezig te zijn. Ook in augustus<br />
1916 en november 1917 bracht hij een bezoek aan de Belgische<br />
kloosters. Deze reizen duurden ieder ongeveer een week ; de<br />
laatstgenoemde bijna veertien dagen. Bij de Duitse vice-consul<br />
Haes te Maastricht had Hollmann weten te verkrijgen, dat deze<br />
de kloosters als bezittingen van een Nederlands staatsburger<br />
vrijwaarde tegen inkwartiering en verder onheil. In het archief<br />
te Maaseik wordt nog een grote plakbrief van die inhoud be-<br />
waard, ondertekend door Haes: ,,Diese Schule und Kloster<br />
(Kirche) gehoren den Herrn Henrikus Hollmann, niederlandischen<br />
Staatsangehorigen zu Cuyk (Holland). Es wird erbeten<br />
diese zu schonen. - Maastricht, 8 Oktober 1914, der Kaiserliche<br />
Vize-Konsul Haes." 9<br />
Ook te St.-Agatha zelf was de toestand, vooral in het laatste<br />
jaar van de oorlog, zorgwekkend. Het aantal kloosterlingen was<br />
er door de oorlogsomstandigheden verdubbeld. Voor het eerst<br />
moesten de kruisheren er een beroep doen op de milddadigheid<br />
der inwoners van St.-Agatha, en niet tevergeefs. De nood was<br />
wel hoog geklommen, eer men daartoe overging. Een probleem<br />
apart was, om voor de jonge priesters voldoende werk te<br />
9 Archief Maaseik, V, M 1 (15).
WASSEND GRAAN : 1910-1919 145<br />
. vinden. Uden, de enige mogelijkheid in de orde zelf, was van<br />
voldoende krachten voorzien. Bovendien moest men daar, be-<br />
halve de kloosterbewoners zelf, ook een honderdtal internen<br />
aan het eten zien te houden.<br />
4. De priorkeuze te Hannut, 1915-1916<br />
Een bron van veel onaangenaamheid en zorg voor Hoogwaar-<br />
dig Heer was de huiselijke onenigheid te Hannut, die tot partijvorming<br />
geleid had. De tegenstelling werd acuut en kwam<br />
openlijk tot uiting bij de priorkeuze in 1915, toen voor- en<br />
tegenstanders van het door prior Konings gevoerde beleid, maar<br />
nog meer van zijn persoon, in even grote groepen verdeeld<br />
bleken. Op 17 november zou de eerste ambtsperiode van Ko<br />
nings verlopen. De datum van de keuze werd vervroegd tot<br />
8 november. Prior Honhon werd, zoals we reeds zagen, door<br />
Hollmann als zijn plaatsvervanger tot voorzitter van de keuze<br />
aangesteld10.<br />
Volgens de toen geldende statuten der orde ia kon het kiezen<br />
ten hoogste een maand lang duren. Was men na verloop daar-<br />
van er niet in geslaagd tot een beslissend resultaat te komen,<br />
dan moest de magister generaal een prior aanstellen. In feite<br />
werd er te Hannut een maand lang gestemd : vanaf 8 november<br />
tot en met 7 december 1915. In dit tijdsverloop werden er negen<br />
zittingen met in totaal zevenendertig stemmingen gehouden. De<br />
datums liggen vrij ver uiteen : 8 en 9 november ; 19 en 29<br />
november en 7 december. De voornaamste reden daarvan is wel<br />
de vaak zeer grote vertraging in het postverkeer, vooral als<br />
gevolg van het feit, dat dit in Belgie aan de Duitse censuur was<br />
onderworpen. Vandaar treffen wij onder de in verband met de<br />
keuze gevoerde correspondence vrij veel open briefkaarten aan,<br />
waarop Duitse postzegels met overdruk. Post uit Nederland naar<br />
Belgie moest eveneens de Duitse censuur passeren, in dit geval<br />
te Aken. Deze briefkaarten zullen nog de snelste manier geweest<br />
10 Archief provincialaat Leuven : a. uitgebreide correspondence, handelend over<br />
deze priorkeuze ; b. beknopt ooggetuigeverslag van M. van Vorst. De juistheid<br />
ervan laat hij aan het einde door W. Mulder bevestigen. Dit verslag is eerst later<br />
opgemaakt, hetgeen de onnauwkeurigheden er in verklaart.<br />
11 Consticuties van 1868, Dist. II, caput II, nr. 2.
146 HENRICUS HOLLMANN<br />
zijn om elkaar schriftelijk te bereiken. Verscheidene malen heeft<br />
Hoogwaardig Heer bovendien gebruik gemaakt van de hulp<br />
van de heer Joseph Hustinx te Maastricht, die een weg wist om<br />
de correspondentie te bespoedigen12.<br />
Wat het feitenmateriaal omtrent de bewuste priorkeuze be-<br />
treft, staan ons ten dienste een uitvoerig verslag van Honhon<br />
en een later vervaardigd ooggetuigeverslag van M. van Vorst,<br />
een der tegenstanders van Konings. Het verloop der gehouden<br />
stemmingen wijst uit, dat de ene helft der kiezers bleef vol-<br />
harden in haar weigering om Konings als prior te herkiezen.<br />
Hun candidaat was supprior H. Sistermans. Na de drie keuzen<br />
van de eerste zitting op 8 november zag iedereen in, dat het<br />
onmogelijk was om een van de beide tegencandidaten, Konings<br />
en Sistermans, gekozen te krijgen. In de tweede zitting van die-<br />
zelfde dag verenigde de meerderheid der stemmen zich op<br />
Honhon. Deze bedankte echter voor de eer en gaf de motieven<br />
van zijn weigering aan13. Bij de eerste zitting op 9 november<br />
werd nu A. Huvenaars uit Maaseik gekozen. Op 11 november<br />
ontving men te Hannut een telegram, waarin Huvenaars wei-<br />
gerde en beloofde de generaal te St.-Agatha hiervan in kennis<br />
te stellen. Op 18 november had de volgende bijeenkomst<br />
plaats14. Inmiddels was Hollmann op 17 november tegen de<br />
M Op verzoek van Hollmann en in diens opdracht gaf de heer Hustinx berichten<br />
door aan de Belgische kloosters. In een brief van 28 december 1915 schrijft Hollmann<br />
bijvoorbeeld aan Hustinx, dat hij reeds een maand wacht op verschillende corres<br />
pondentie uit Belgie, ,,maar alles blijft eeuwig lang onderweg. Verleden week<br />
24 December ontving ik een briefkaart, die den 22 November te Luik was gepost".<br />
13 Merkwaardigerwijze stelde Honhon zich persoonlijk op het standpunt, dat<br />
Konings een zeker recht had om herkozen te worden. Het niet herkiezen van een<br />
prior na zijn eerste ambtsperiode beschouwde Honhon als een oneer. En dat, terwijl<br />
dit prioraat reeds tien jaar had geduurd ! Dit zou een voorname reden zijn geweest,<br />
waarom hij de herkiezing van Konings voorstond, aldus dr. A. van Asseldonk.<br />
14 Volgens het ooggetuigeverslag van van Vorst zou Hollmann op 19 november<br />
zijn aangekomen en zou de keuze op 20 november hebben plaats gehad, na afzonderlijke<br />
consultering van de heren door Hollmann. Hier vergist van Vorst zich.<br />
Honhon immers geeft als datum van aankomst van Hollmann 17 november. De<br />
volgende dag, dus 18 november, hoorde hij alle heren afzonderlijk en kwam tot<br />
de bevinding, dat de communiteit in twee gelijke partijen verdeeld was : 7 wilden<br />
verandering, wie de nieuwe prior ook wezen zou ; 7 anderen wilden Konings als<br />
prior behouden. Uit de St.-Agathase kroniek van L. Emond (LL 158) blijkt, dat<br />
Hoogw. Heer 16 november, in gezelschap van de te Hannut benoemde fr. C. van<br />
Mechelen, over Maastricht naar Hannut is vertrokken. Tevens, dat hij 22 november<br />
uit Belgie te St.-Agatha is teruggekeerd. Overigens tot zijn groot genoegen, mocht<br />
van Mechelen niet aan de bewuste priorkeuze te Hannut deelnemen. Dit zou, in<br />
de gegeven omstandigheden, kwaad bloed hebben gezet. Hij bracht dan ook enige
WASSEND GRAAN : 1910-1919 147<br />
avond in gezelschap van Honhon te Hannut aangekomen. Hij<br />
was er ten slotte in geslaagd om met machtiging van de Duitse<br />
vice-consul te Maastricht de grens te overschrijden. Hij zat nu<br />
de keuze op 19 november persoonlijk voor. Na zes keuzen<br />
zonder het vereiste resultaat verwierf G. van Bemmel, leraar der<br />
rhetorica te Maaseik, de gevergde meerderheid van stemmen.<br />
Hij was vanaf oktober 1904 tot mei 1908 leraar te Hannut<br />
geweest Op 22 november, dezelfde dag waarop Hoogwaardig<br />
Heer naar St.-Agatha terugkeerde, telegrafeerde van Bemmel<br />
echter, dat het hem om gezondheidsredenen onmogelijk was<br />
de keuze te aanvaarden. Honhon werd nu weer plaatsvervan-<br />
gend voorzitter van de generaal bij de volgende zittingen. Op<br />
29 november werd Huvenaars, ondanks zijn vorige weigering,<br />
voor de tweede keer gekozen. De volgende dag kwam er een<br />
telegram, waarin hij zijn weigering handhaafde. De laatste dag<br />
van de gestelde termijn was 7 december. Toen op die dag alle<br />
stemmingen van de eerste zitting zonder beslissend resultaat<br />
bleven, stelde Honhon voor om de benoeming van een prior<br />
thans over te laten aan Hoogwaardig Heer. Men wilde echter<br />
nog een laatste kans beproeven. Toen 's avonds twee stemmin<br />
gen geen beslissing opleverden, werd er met algemene stemmen<br />
toe overgegaan om de benoeming van een prior aan de generaal<br />
over te laten. In deze twee laatste stemmingen kreeg Huvenaars<br />
nog telkens zeven stemmen. Het hoogste aantal stemmen, dat<br />
door Konings in deze verkiezingen was bereikt, bedroeg zeven15.<br />
Op 24 december ontving Honhon per expresse-bestelling een<br />
briefkaart van Hollmann, die berichtte, dat hij diens briefkaart<br />
van 7 december op 19 december had ontvangen. Per briefkaart,<br />
gedateerd op 20 december 1915, benoemt Hollmann nu A.<br />
Huvenaars te Maaseik tot prior van Hannut en verzoekt Honhon<br />
met deze te overleggen en de installatie zo spoedig mogelijk in<br />
zijn plaats te verrichten. Enkele dagen later, op 26 december,<br />
deelde Huvenaars zelf zijn benoeming mede, maar voegde er aan<br />
toe, dat hij een onderhoud met Hoogwaardig Heer wenste te<br />
tijd bij zijn familie te Turnhout door. Aldus mondelinge mededelingen van fr.<br />
C. van Mechelen te Hannut.<br />
38 In strijd met het verslag van Honhon spreekt van Vorst in het zijne van slechts<br />
6 stemmen voor Konings.
148 HENRICUS HOLLMANN<br />
hebben. Hij zou daarover dan later verslag uitbrengen aan<br />
Hannut. Aan Honhon schrijft Huvenaars op 10 januari 1916,<br />
dat hij tot zijn grote spijt geen pas naar Nederland kan krijgen.<br />
Hij heeft daarom per brief zijn bezwaren tegen het prioraat te<br />
Hannut aan Hoogwaardig Heer kenbaar gemaakt. Zoals later<br />
blijken zou, zijn die bezwaren, hoewel zeer ongaarne, aanvaard.<br />
Eerst op 20 augustus 1916 komt Hoogwaardig Heer weer naar<br />
Hannut. Nog dezelfde dag werden de kiezers afzonderlijk door<br />
hem in verhoor genomen en werd hun medegedeeld, dat Huve<br />
naars bezwaren had doen gelden tegen zijn aanstelling te<br />
Hannut. De generaal verklaarde, dat hij naar aanleiding daarvan<br />
Huvenaars niet had willen forceren. In de voormiddag van<br />
22 augustus werden de confraters te Hannut bijeengeroepen en<br />
stelde Hoogwaardig Heer, met tranen in de ogen, Konings tot<br />
prior aan. Sprekend over deze benoeming, zou hij, na de installatie<br />
en in een onderhoud met een van de tegenstanders van<br />
Konings, hebben gezegd: ,,Ik had het zo gaarne anders ge-<br />
daan" 16.<br />
Tot zover dus de feiten omtrent deze veelbewogen priorkeuze<br />
en haar nasleep, die meer dan tien maanden in beslag namen.<br />
Voor een buitenstaander is het, na bijna vijftig jaren, verre van<br />
eenvoudig een verklaring omtrent de achtergrond ervan te<br />
beproeven. De vrij uitgebreide documentatie is voor het grootste<br />
gedeelte samengesteld uit correspondentie van Honhon met<br />
Hoogwaardig Heer en met prior Konings, en vice versa van<br />
Konings met Honhon. Ook bevindt zich daarbij de brief, die<br />
Huvenaars op 10 januari 1916 schreef aan Honhon. Verder is<br />
er het tamelijk zakelijk gehouden ooggetuigeverslag omtrent<br />
de zittingen en stemmingen, opgemaakt door van Vorst. Voor<br />
het overige is de tegenpartij in deze documentatie niet vertegenwoordigd.<br />
De grieven, die er tegen Konings waren, kan men er<br />
slechts zijdelings uit opmaken. In zoverre zijn de inlichtingen<br />
dus onvolledig. Toch kan men niet zeggen, dat zij eenzijdig of<br />
partijdig zijn, zeker niet van de kant van Honhon. Persoonlijk<br />
was hij wel overtuigd, dat Konings, onder de gegeven omstan-<br />
18 Aldus van Vorst.
WASSEND GRAAN : 1910-1919 149<br />
digheden, het best geschikt zou zijn. Maar als voorzitter van de<br />
keuze heeft hij zich strikt onzijdig gehouden, zoals trouwens ook<br />
zijn plicht was. Er blijkt nergens, dat de anti-Koningsgezinden<br />
hem het tegendeel verwijten.<br />
Alvorens wij wat nader op de documentatie ingaan, moeten<br />
wij opmerken dat de oppositie tegen Konings, naast een zekere<br />
antipathie tegen zijn persoon, ook een politiek karakter droeg.<br />
Sinds een eeuw wist men in Nederland niet meer, wat oorlog en<br />
vijandelijke bezetting betekenden. Men had er eigenlijk geen<br />
idee van de spanningen, de druk en de moeilijkheden, die een<br />
dergelijke situatie veroorzaakten. Lang niet iedereen, die in<br />
vredestijd op behoorlijke wijze zijn taak als hoofd van een<br />
klooster en college zou hebben vervuld, was onder deze om-<br />
standigheden daartegen opgewassen. Voor het bestuur van het<br />
klooster en college te Hannut leek een sterke figuur toen on-<br />
ontbeerlijk.<br />
Op het eerste gezicht zou men het vanzelfsprekend kunnen<br />
noemen, dat er een ander dan Konings tot prior gekozen of aan-<br />
gesteld was. Onder normale omstandigheden zou het immers<br />
voor de hand gelegen hebben om, wanneer de helf t der conven-<br />
tuales standvastig bleef weigeren een prior te herkiezen, een<br />
ander te kiezen of aan te stellen. Wanneer de keuze bleef sta-<br />
ken, zou men verwachten, dat iemand die buiten de partijen<br />
stond, zou worden benoemd. In feite is dit aanvankelijk ook<br />
geschied door de benoeming van Huvenaars, die reeds tot twee-<br />
maal toe gekozen was en ook bij de laatste verkiezingeh de<br />
meeste stemmen had, tot prior. Men zou geneigd kunnen zijn<br />
om ernstige kritiek uit te oefenen op degenen, die weigerden<br />
het prioraat op zich te nemen, een zelfs tot driemaal toe. Waren<br />
zij, gezien de volkomen vastgelopen situatie te Hannut, niet in<br />
geweten verplicht geweest door hun aanvaarding van het prio<br />
raat de enige oplossing te brengen, die mogelijk scheen ? Zeker,<br />
het was een allesbehalve aanlokkelijke taak om prior te worden<br />
van een convent, dat innerlijk sterk verdeeld was. Maar moest<br />
het uiterste hier niet beproefd worden om nog te redden wat<br />
er te redden was ? En toch, afgezien nog van andere motieven,<br />
die hun weigering konden rechtvaardigen, blijft het de grote
150 HENRICUS HOLLMANN<br />
vraag, of iemand van hen, door zich beschikbaar te stellen, die<br />
redding had kunnen bewerkstelligen.<br />
Keren we thans terug tot de documentatie. Er is vooreerst een<br />
persoonlijk verslag, geschreven door Honhon, van het gehele<br />
verloop der verkiezingen, dus tot en met 7 december 1915. Toen<br />
nam zijn mandaat als voorzitter der keuze een einde. Ook de<br />
keuzen, die onder voorzitterschap van Hollmann op 19 november<br />
1915 werden gehouden, zijn er in besproken. Dit verslag is<br />
hoogstwaarschijnlijk bestemd voor Konings. Er staat ten minste<br />
de volgende opmerking onder : ,,Toen ik 17 november te Han-<br />
nut aankwam lag er een kaart waarbij Hoogwaardig Heer U<br />
aanstelde als Custos Conventus of prior ad interim." Het verslag<br />
is zo volledig mogelijk en vermeldt ook de reacties van ver-<br />
schillenden tijdens de scrutinia of er tussen in en tevens de wijze<br />
waarop Honhon deze beantwoordde.<br />
Vervolgens is er nog de bovenvermelde brief, die Huvenaars<br />
op 10 januari 1916 aan Honhon schreef. Deze is van belang,<br />
vooral om de wijze waarop hij zijn onoverkomelijke bezwaren<br />
tegen de aanstelling als prior van Hannut formuleert. De voor-<br />
naamste daarvan zijn de volgende. Vooreerst zijn zwakke ge-<br />
zondheid. Op doktersvoorschrift zal hij altijd veel moeten blij-<br />
ven gebruiken en zelfs op vrijdag vlees eten. Maar vooral de<br />
volgende passage is van groot gewicht. ,,In elk geval Mr.<br />
Konings heeft te veel goede eigenschappen om niet meer in<br />
aanmerking te komen als ten minste de keuze niet al te zeer<br />
tegen hem getuigd heeft. Bovendien als de helft waar is van<br />
hetgeen ik uit drie verschillende bronnen (waarvan eene heel<br />
serieuse) gehoord heb aangaande den toestand, de gezindheid<br />
vooral buiten het klooster, dan dunkt mij dat er, zelfs ondanks<br />
alles, geen betere oplossing mogelijk is dan dat Mr. Konings<br />
prior blijve..." ,,Dan, ik geloof dat Hoogwaardig Heer gemakkelijker<br />
of beter gezegd, minder moeielijk zou kunnen overgaan<br />
tot het aanstellen van Mr. Konings, aangezien hij mij eerst heeft<br />
willen sturen en dus de meerderheid heeft willen tevreden stel<br />
len, maar dat ik, gezien mijn bezwaren heb moeten weigeren, en<br />
Hoogw. Heer dus tot dien anderen maatregel zou kunnen
WASSEND GRAAN : 1910-1919 151<br />
overgaan. Een woordje van U zou misschien licht kunnen<br />
geven."<br />
Dat woordje heeft Honhon inderdaad aan Hoogwaardig Heer<br />
geschreven. Het lijkt ons sterk geinspireerd op wat Huvenaars<br />
schreef omtrent de wenselijkheid om Konings prior te maken.<br />
Maar desondanks vormt het een meesterlijke uiteenzetting van<br />
de toestand in Hannut, een eerlijk verwijt en een vurig appel.<br />
Zelf spreekt Honhon bescheiden van deze nootjes. Hij verzoekt<br />
Hoogwaardig Heer ze eens aandachtig te lezen, ,,Zij zijn, zo<br />
zegt hij, geschreven voor het welzijn der Orde en uit eerbied<br />
voor U H.E.".<br />
Het geheel is een sterk pleidooi voor de opvatting, dat onder<br />
de gegeven omstandigheden de benoeming van Konings de enig<br />
aanvaardbare oplossing is. Er wordt gewezen op de noodlottige<br />
gevolgen wanneer dit niet gebeurt. De reacties van de lekenleraren<br />
en van het volk zullen op financieel gebied zeer grote<br />
schade toebrengen. Vervolgens, het gaat hier over de directeur<br />
van een college in het Walenland. Hij moet vloeiend Frans<br />
kunnen spreken. Dat eist zijn positie en ook het feit, dat hij nu<br />
en dan voor het geven van verschillende vakken moet kunnen<br />
inspringen. Bovendien heeft Konings door zijn talenten de naam<br />
van het college hoog gehouden. De sympathie, die hij bij geestelijkheid<br />
en volk geniet, komt de zware arbeid van alle confraters<br />
te Hannut ten goede. Er is daar sterke mededinging en voor<br />
vreemdelingen zal het altijd zwaar zijn om te concurreren.<br />
Konings heeft zich een harde werker, een man van durf en<br />
beleid getoond. Hij is een goed beslagen theoloog, heeft jurisdictie<br />
en preekt. De zeven voorstanders van Konings zijn de<br />
mensen, die te Hannut het eigenlijke werk verzetten. Omtrent<br />
de antecedenten van verscheidene der tegenstanders is het oor-<br />
deel van Honhon niet mals.<br />
Tot Hoogwaardig Heer richt hij de klacht, dat deze een<br />
schone gelegenheid heeft laten voorbijgaan om zijn gezag te<br />
bevestigen. ... ,,Het onmogelijke willen toont op den duur<br />
onmacht... De handelwijze van Hoogw. Heer jaagt een stofwolk<br />
van dubia's op... Gaat dit zoo door dan zult gij eens een<br />
macht van twijfels hooren, echter niet van mij. En wat zijn<br />
twijfels nadelig voor het gezag." Verder spreekt Honhon zijn
152 HENRICUS HOLLMANN<br />
bevreemding er over uit dat, terwijl juist alle vier de definitoren<br />
in Belgie zijn, er slechts twee met de zaak gemoeid worden. Er<br />
wordt beweerd, dat Hoogwaardig Heer er een superdefinitorium<br />
op na houdt. Daarmee is Honhon het evenwel niet eens : ,,raad<br />
vragen of laten definieren zijn verschillende zaken. En Hoog<br />
waardig Heer moet toch iets raad hebben en waar zou hij die<br />
anders zoeken dan bij de oude definitoren, die hem nabij zijn ?"<br />
Omtrent de aanstelling van Huvenaars tot prior schrijft Hon<br />
hon : ,,Hoogwaardig Heer zegt na rijp beraad en langdurig gebed<br />
tot dit besluit gekomen te zijn en overtuigd te wezen dat<br />
dit de H. Wil Gods is. Ik geloof het misschien sterker dan<br />
Hoogw. Heer. Maar zou de Wil Gods niet geweest zijn dat<br />
Matthieu (= Konings) die zware beproeving kreeg en de professoren<br />
dat leed ondervonden om zich te vormen en de scherpe<br />
kanten af te vijlen van hun karakter of manieren. Zou dan de<br />
H. Wil Gods niet volbracht zijn ? En is het Gods Wil wel, dat<br />
er hardnekkig wordt voortgegaan ? Gods H. Wil is zoo schoon,<br />
zoo zoet, zoo rechtvaardig." Verder wijst Honhon nog op de<br />
grote verdiensten van Konings voor Hannut. De zienswijze, die<br />
hij hier heeft ontwikkeld, zal waarschijnlijk aldus verklaarbaar<br />
zijn : hij neemt aan, dat de benoeming van Huvenaars, maar<br />
eveneens diens weigering, beschikkingen van Gods Wil waren.<br />
De eerste ziet hij dan als een middel, dat God heeft willen gebruiken<br />
om Konings te beproeven en te louteren. Dit doel is,<br />
naar hij veronderstelt, bereikt. Het is hem dan verder duidelijk,<br />
dat Konings als prior te Hannut de man der Voorzienigheid is.<br />
Dan vervolgt Honhon : ,,Nu geloof ik wel, zoo ik alles goed<br />
had kunnen zeggen en schrijven, dat Hoogw. Heer anders<br />
zou gehandeld hebben. Toch had ik van Hoogw. Heer en<br />
ook van zijn Hollandsche raadgevers verwacht, dat zij de<br />
teekenen des tijds beter zouden ingezien hebben of althans zich<br />
in deze zaak minder competent zouden geoordeeld hebben. Een<br />
weinig twijfel ware hier de moeder geweest van grootere voorzichtigheid...<br />
Denk, Hoogw. Heer, dat dit alles geschreven<br />
is om U voor te lichten, dat ik plicht en recht heb als oudste<br />
definitor dit te doen en dat ik U.H.E. in niets wil bedroeven<br />
maar U leed te besparen tracht in de toekomst. Moge dezen
WASSEND GRAAN : 1910-1919 153<br />
brief vruchten dragen. Hij is althans geschreven tot eer van<br />
God, tot welzijn onzer Orde en uit liefde tot Hoogw. Heer." 17<br />
Ook de vrij drukke correspondentie tussen Honhon en Ko<br />
nings werpt enig licht op het juiste en verdere verloop der zaken.<br />
Op 23 december 1915 schrijft Konings aan Honhon, dat hij nog<br />
steeds vruchteloos wacht op enig bericht uit St.-Agatha. Zoals<br />
gezegd, had Hollmann echter reeds op 20 december Huvenaars<br />
als prior aangesteld, dus daags na ontvangst van het bericht<br />
omtrent de keuze op 7 december. Dat bericht was twaalf dagen<br />
onderweg gebleven. Honhon zal intussen in het bezit gekomen<br />
zijn van de aan hem geadresseerde kaart van Hollmann. Uit<br />
een andere kaart van Konings blijkt, dat ,,de fameuze briefkaart<br />
uit St. Agatha" op 24 december te Hannut is aangekomen. Dat<br />
moet het bericht zijn van de aanstelling van Huvenaars tot<br />
prior van het convent. Op 19 januari 1916 schrijft Konings dan<br />
aan Honhon, dat hij diens brief van de 13e heeft ontvangen.<br />
,,Voor uw brief hier aankwam, was de zaak van de pas reeds bekend<br />
in de buurt. Ge ziet dus dat er correspondenten te Maeseyck<br />
zitten die naar Wezeren 18 of naar andere adressen schrijven".<br />
Het gaat hier ongetwijfeld over het feit, dat aan Huvenaars, die<br />
naar St.-Agatha wilde reizen in verband met zijn aanstelling,<br />
door de Duitsers een paspoort was geweigerd. Konings voegt<br />
er nog aan toe : ,,Moest er nieuwe keuze zijn, en zou dan E.H.<br />
van Mechelen mee doen, dan zou 't den eersten keer raak zijn<br />
voor mij..." 19<br />
Op 12 mei 1916 bericht Konings aan Honhon : ,,Na kennisneming<br />
van uw schrijven en onderhoud met C. Alkemade ver-<br />
17 Het origineel van deze brief is niet terug te vinden in het archief van het<br />
generalaat. Mogelijk heeft Hollmann het vernietigd vanwege de voor anderen<br />
compromitterende bijzonderheden, die er in vermeld staan. Het exemplaar in het<br />
archief van het provincialaat te Leuven is kennelijk een klad of copie. Het is ongedateerd<br />
en in haast geschreven. Er valt dus niet te achterhalen, wanneer de eigenlijke<br />
brief werd geschreven en wanneer hij te St.-Agatha werd ontvangen. Dat zal toch<br />
wel op zijn laatst in februari 1916 zijn geweest. Er blijft natuurlijk nog de mogelijkheid,<br />
dat de brief niet werd ontvangen ; er is in die oorlogsjaren wel meer<br />
correspondentie niet op de plaats van bestemming gekomen. Toch lijkt dit niet<br />
waarschijnlijk. Vanwege het gewicht der zaak zal Honhon de nodige voorzc<br />
genomen hebben.<br />
18 R. van der Schoot, tegenstander van Konings, was assistent te We<br />
Hannut.<br />
19 Archief provincialaat Leuven : correspondentiekaart van 7 juli 1916.
154 HENRICUS HOLLMANN<br />
zond ik de volgende kaart naar St. Agatha : 'Gaarne Hoogwaardigst<br />
Heer, Gaarne, voor 't welzijn van huis en H. Orde, hadde<br />
ik een onderhoud met UHw. en den H.E. Prior van Diest en,<br />
zoo mogelijk, met H.E.H. Huvenaars en H.E.H. van 't Klooster.<br />
... ik hoop dat Hw Heer zal willen en trachten te komen. Ook<br />
voor hem is het wenschelijk dat hij niet langer zijn steun geeft<br />
aan die het niet verdienen. Dan vergeet men ook gemakkelijker.<br />
Uw steeds dankbare en toegenegen c. M. KoningsV<br />
Op een briefkaart van 4 juni 1916 vraagt Konings aan Hon<br />
hon om van 't Klooster uit te nodigen op Pinkstermaandag, dus<br />
op 11 juni 1916, naar Diest. Zelf zal hij dan ook aanwezig zijn.<br />
Na het onderhoud wil Konings wel zien, of de reis naar St-<br />
Agatha mogelijk is.<br />
De samenkomst tussen Honhon, van 't Klooster en Konings te<br />
Diest heeft inderdaad plaats gehad20; de vierde definitor,<br />
Huvenaars, lag ernstig ziek ten gevolge van een longbloeding.<br />
Naar aanleiding van dit onderhoud zal Honhon schriftelijk het<br />
verzoek tot HoUmann gericht hebben om Konings tot prior te<br />
Hannut aan te stellen. Dit valt af te leiden uit de inhoud van<br />
een briefkaart, die HoUmann op 5 juli 1916 aan Honhon schreef.<br />
Vanwege haar belangrijkheid nemen wij deze in haar geheel<br />
over. ,,Aan het uitgedrukte verlangen op kaart van 13 Juni, die<br />
ik 30 Juni ontving, kan ik geen gevolg geven : ik meen dat ik<br />
zoo niet mag handelen. Het is eene zaak, die zeer moeielijk is.<br />
De persoon is mij dierbaar, en het spijt mij, dat ik uwe goede<br />
bedoelingen niet kan volgen, maar van administratie hangt veel<br />
af en eensgezindheid is noodig, wil hij iets goeds tot stand<br />
brengen. Maar die eensgezindheid is er niet en was wel te ver-<br />
krijgen geweest, indien de door mij benoemde persoon maar de<br />
benoeming had aangenomen. In geen geval zou ik deze door U<br />
aangewezen persoon benoemen. Ik zal nu trachten zelf te komen,<br />
doch reeds herhaalde malen is alle aanvraag daartoe afgewezen.<br />
Met hartelijke groeten..." 21<br />
Er vallen uit dit schrijven twee dingen te besluiten. HoUmann<br />
stelde zich toen nog op het standpunt dat hij, terwille van de<br />
20 Archief provincialaat Leuven : ongedateerde correspondentiekaart van Konings<br />
aan Honhon.<br />
21 Archief generalaat.
WASSEND GRAAN : 1910-1919 155<br />
eensgezindheid te Hannut, Konings niet mocht en kon benoe-<br />
men. Hierbij verdient vermelding, dat verschillende leden van<br />
de tegenpartij tijdens de vacantie in de gelegenheid waren ge-<br />
weest St.-Agatha te bezoeken en dat deze partij ook schriftelijk<br />
tegen Konings in de weer was geweest. Op de tweede plaats<br />
blijkt, dat Hollmann verschillende malen tevergeefs getracht<br />
had naar Belgie te komen. Er is dus reden om te veronderstellen,<br />
dat hij vooral van de zijde der tegenstanders van Konings zijn<br />
inlichtingen kreeg. Bovendien zal het voor hem zeer moeilijk<br />
zijn geweest om zich een nauwkeurige voorstelling te vormen<br />
van de typische oorlogstoestand.<br />
In een schrijven van Konings aan Honhon op 7 juli spreekt<br />
deze over een kaart, die op 14 juni aanbevolen verzonden werd<br />
uit Luik. Hij voegt er aan toe : ,,Na ruim drie weken nog geen<br />
antwoord. 't Is moeielijk daarvan met zekerheid de reden te<br />
kennen. Het best zal zijn geduld te hebben zoolang noodig ; en<br />
alle schrijven maar achterwege te laten : met onwil is niets te<br />
beginnen. Onze samenkomst te Diest heeft me nog meer doen<br />
besluiten geduld en goeden moed te behouden, ondanks de zeer<br />
onaangename en voor 't huis zeer ongunstigen toestand."<br />
Men krijgt hieruit de indruk, dat Konings meent, dat er te<br />
St.-Agatha onwil in het spel is. En bovendien, dat Honhon en<br />
van 't Klooster het beiden met hem eens zijn en hem moed<br />
hebben ingesproken.<br />
Ten slotte deelt Konings aan Honhon op 23 augustus mee,<br />
dat Hoogwaardig Heer te Hannut is geweest en hem daags<br />
tevoren, dus 22 augustus, als prior heeft aangesteld. Waarom<br />
Hollmann zijn eerste opzet heeft gewijzigd en ten slotte toch<br />
heeft besloten om Konings aan te stellen, daarover ontbreken<br />
de gegevens. Het is mogelijk dat een voorafgaand mondeling<br />
contact met de definitoren en een persoonlijk onderzoek ter<br />
plaatse hem tot deze maatregel hebben doen besluiten. Het<br />
strekt hem in ieder geval tot eer, dat hij de moed heeft getoond<br />
om op een weloverwogen en openlijk genomen beslissing terug<br />
te komen. Waarschijnlijk had veel leed en onrust voorkomen<br />
kunnen worden, wanneer hij eerder in staat was geweest naar<br />
Belgie te reizen.
156 HENRICUS HOLLMANN<br />
In hoeverre de grieven te Hannut tegen Konings gegrond<br />
waren, en of zij rechtvaardigden, dat men daarin tot zulk een<br />
uiterste ging en in die houding zo lang bleef volharden, - zelfs<br />
na zijn aanstelling tot prior bleek deze tegenstand nog van die<br />
aard, dat Konings er ernstig over gedacht heeft om zijn ontslag<br />
aan te bieden - is moeilijk, zo niet onmogelijk, objectief te beoordelen.<br />
Zeker is, dat Konings onstuimig van aard was en soms<br />
bruut en eigenmachtig in zijn optreden. Ook Hollmann wist dit<br />
uit persoonlijke ervaring. In zijn hoedanigheid van hogere<br />
overste en door zijn persoonlijke moed en overwicht was hij in<br />
staat om bij gelegenheid daartegen op te treden en Konings<br />
geducht tot de orde te roepen22. Als onderdaan bevond men<br />
zich natuurlijk tegenover Konings in een onvoordeliger positie.<br />
Daar staat weer tegenover, dat degenen die hem als prior terugwilden,<br />
de onaangename kanten van zijn karakter eveneens uit<br />
jarenlange ervaring hebben gekend. Maar dat verhinderde hen<br />
niet zijn waarlijk grote talenten en werkkracht en zijn in de<br />
grond toch goede hart te erkennen. Zij hebben in ieder geval<br />
het belang van klooster en college zwaarder laten wegen dan<br />
Konings' persoonlijke fouten.<br />
Er waren bovendien ook nog andere factoren in het spel, o.a.<br />
een verschil van politieke gezindheid. Dit is vooral in oorlogstijd<br />
een teer punt, zowel in de onderlinge omgang als bij de<br />
werkzaamheid op een college. Men moet er namelijk van uitgaan,<br />
dat in de jaren 1914-1916 Duitsland en Frankrijk de grote<br />
tegenstanders in deze oorlog waren ; eerst in 1917 grijpt Amerika<br />
in. Wie van die twee grootmachten zou winnen of verliezen,<br />
was een kwestie van levensbelang, niet alleen voor hen zelf,<br />
maar ook, en misschien nog meer, voor hun kleinere bond-<br />
genoten.<br />
Nu waren de meesten der conventuales te Hannut Nederlanders,<br />
en wensten dit ook te blijven. Nederland had meer<br />
geluk gehad dan Belgie ; het had zijn neutraliteit kunnen bewaren.<br />
Juist als neutralen konden de Nederlanders zich veroorloven<br />
een voorkeur te hebben voor de Franse ofwel de Duitse<br />
partij. Waarschijnlijk verwachtte een groot deel der Neder<br />
landers, vooral de katholieken onder hen, meer heil van een<br />
a Daarvan getuigt b.v. de op p. 162-163 aangehaalde brief.
WASSEND GRAAN : 1910-1919 157<br />
Duitse dan van een Franse overwinning. De Duitse katholieken<br />
hadden de Kulturkampf over het algemeen goed en eensgezind<br />
doorstaan. In de jaren die aan de wereldoorlog voorafgingen<br />
hadden zij zich, zowel politiek als sociaal, sterk georganiseerd.<br />
Hun trouw en strijdbaar geloof wekte de beste verwachtingen<br />
voor de Kerk. En de Duitsers, die zich in de loop der jaren als<br />
katholieken in Nederland gevestigd hadden, gaven over het<br />
algemeen een goed voorbeeld van geloofsbeleving. Germania<br />
docet werd een graag gehanteerde leus onder de Nederlandse<br />
katholieken. Zeker van het officiele Frankrijk werd daarentegen<br />
weinig goeds verwacht. De felle kerkvervolging door de oud-<br />
seminarist Combes, met de verbanning der kloosterlingen en de<br />
inbeslagneming der kerkelijke goederen, lag nog vers in het<br />
geheugen. En men ergerde zich aan de verdeeldheid der Franse<br />
katholieken onderling. Natuurlijk was een dergelijk geestelijk<br />
beeld van Frankrijk sterk vereenvoudigd, en daarom ook onnauwkeurig<br />
en zelfs eenzijdig. Frankrijk was ook toen niet enkel<br />
maar een haard van ongeloof en zedenbederf. Er leefde een<br />
krachtig katholiek reveil op godsdienstig en wetenschappelijk<br />
gebied, een grote ijver voor het binnenlands apostolaat en dat<br />
in de missiegebieden. Maar in zulke gevallen is het gros van<br />
ons, mensen, zeer geneigd om enkel in zwart en wit te denken.<br />
Het mist de nodige kennis van zaken en het juiste onderscheidingsvermogen.<br />
Er zijn ook onbewust veel gevoelsargumenten<br />
in het spel. En men staart zich gemakkelijk blind op feiten, die<br />
het meest de aandacht trekken en de gemoederen in beweging<br />
brengen.<br />
Onder gelijke omstandigheden zou de voorkeur van talrijke<br />
Nederlandse katholieken ook in Belgie door velen zijn gedeeld.<br />
Maar de situatie lag daar thans volkomen anders. De wederrechtelijke<br />
inval en bezetting door de Duitsers had daar reeds<br />
veel leed, verliezen aan mensenlevens, vernieling en schade veroorzaakt.<br />
En het einde van de ellende was nog niet te zien.<br />
Bovendien, stond hier niet het nationale voortbestaan op het<br />
spel ? In deze oorlog kon Belgie niet anders dan zijn lot verbinden<br />
met dat van Frankrijk. Dat was niet alleen een kwestie<br />
van eer en plicht, maar van strijd om het bestaan. Met recht kon<br />
men in Belgie verlangen, dat vreemdelingen die er vertoefden,
158 HENRICUS HOLLMANN<br />
de geprikkelde gevoelens der bevolking zouden ontzien en zich<br />
met de grootste tact buiten de politieke problemen houden. Het<br />
schijnt wel, dat sommigen te Hannut in de onderlinge omgang<br />
en zelfs bij de jeugd op het college in dit opzicht pijnlijk te kort<br />
zijn geschoten. Zo valt bijvoorbeeld het incident te verklaren,<br />
hoewel niet geheel te verontschuldigen, dat zich op de eerste<br />
dag der keuze, dus op 8 november 1915, heeft afgespeeld. Op<br />
de voormiddag werden er drie scrutinia gehouden. Uit de uitslag<br />
bleek, dat Konings niet herkozen was en dat zijn kansen ook<br />
voor het vervolg niet gunstig zouden staan. Hoogst opgewonden<br />
en zonder de voorzitter der keuze verlof te vragen, liep Konings<br />
het vertrek uit. Intussen riep hij nog tot E. Maes : ,,Maes, gaat<br />
ge niet mee ? Blijft ge nog langer bij die 'bodies' zitten ?"2S<br />
Konings verliet daarop het klooster en bleef de hele dag weg.<br />
Begrijpelijkerwijze was dit voorval niet geschikt om de ge-<br />
moederen te bedaren en maakte het de tegenstelling des te feller.<br />
De onvoorzichtigheid van Maes, die de studenten toeliet om<br />
Votez Konings op de muren te schrijven, droeg daar ook het hare<br />
toe bij. Er waren verder over het algemeen te veel buitenstaan-<br />
ders gemengd in deze strikt interne aangelegenheid. De opge<br />
wonden toestand, de lange duur van deze priorkeuze en het<br />
feit, dat Konings tevens directeur van het college was, maakten<br />
dit haast onvermijdelijk.<br />
Men kan zich ten slotte wat betreft sommigen van zijn tegen-<br />
standers nog met recht afvragen of de motieven daarbij altijd<br />
zuiver waren en de in bepaalde gevallen gebruikte methodes<br />
niet beslist af te keuren. Voor Konings zelf moeten het bittere<br />
en vernederende jaren zijn geweest. Men hoeft zijn portret maar<br />
te zien om dat te begrijpen. Kijk naar die leeuwekop op de<br />
krachtige, brede schouders, de fonkelende zwarte ogen, de forse<br />
neus, de vastberaden lippen. Het is het beeld van een man, die<br />
geboren scheen om te heersen. Konings werkte hard en hij ver-<br />
wachtte dat ook van anderen. Waarschijnlijk werden die ver-<br />
wachtingen door sommigen niet beantwoord, terwijl dit toch te<br />
Hannut ten zeerste nodig was. Deze keuze was voor hem een<br />
48 Volgens het verslag van van Vorst over dit incident zou Konings de woorden<br />
dien duitschen bocht gebezigd hebben. In feite schijnt hij echter van boches te<br />
hebben gesproken.
WASSEND GRAAN : 1910-1919 159<br />
harde les. Hij zal dit lijden nodig gehad hebben om beter te<br />
leren barmhartig te zijn en begrip te hebben voor geestelijke en<br />
lichamelijke zwakheden in anderen.<br />
5. De kapittels van 1910-1919<br />
In de periode 1910-1919 zijn er drie generale kapittels gehouden<br />
: die van 1911 en 1914, en, na een onderbreking van<br />
vijf jaar, dat van 191924. Dit laatste was aan de oorlogsomstandigheden<br />
te wijten. Om dezelfde reden had er vanaf maart 1913<br />
geen intermediair of definitoriaal kapittel meer plaats voor 1920.<br />
Het spreekt vanzelf, dat de activiteit naar buiten van het<br />
hoofdbestuur der orde, zeker waar deze andere werelddelen<br />
betreft, tijdens de oorlog en de eerste jaren daarna, sterk is<br />
afgeremd, praktisch zelfs onmogelijk gemaakt. Ondanks alle<br />
goede wil viel hier niets uit te richten. Dat die wil er wel degelijk<br />
was, zal blijken wanneer de uitwendige belemmeringen<br />
worden opgeheven.<br />
Het kapittel van 1911 scherpt nog eens nadrukkelijk het<br />
onderhouden van de gelofte van armoede in. En het stelt vast<br />
dat, wanneer de deugd van armoede niet beoefend wordt, de<br />
gelofte ook noodzakelijkerwijze in gevaar wordt gebracht. Wie<br />
grotelijks in strijd met die gelofte handelt, misdoet zwaar en<br />
maakt zich schuldig aan heiligschennis jegens God 25.<br />
Wanneer het generaal kapittel van 1914 uitdrukkelijk bepaalt,<br />
dat noch een enkeling, noch meerderen het recht hebben om<br />
rechtstreeks een zaak ter discussie in het kapittel voor te leggen,<br />
dan slaat dit duidelijk op het bewuste adres over de duur van<br />
een prioraat26. In paragraaf 2 wordt dringend verzocht om<br />
onnodige uitgaven te vermijden en geen overbodige zaken na<br />
te streven. In paragraaf 4 wordt er bijzonder toe aangespoord om<br />
de religieuze volmaaktheid na te streven; vooral moet dit<br />
gebeuren door een nauwgezette beleving der drie geloften en<br />
84 Voor de acten der generale kapittels werd gebruik gemaakt van copieen, overgetypt<br />
door fr. P. Winkelmolen. Voor de definitoriale en intermediaire kapittels<br />
werd de tekst geconsulteerd van het officiele verslagboek, dat berust in het archief<br />
van het generalaat te Amersfoort.<br />
25 Acten van het generaal kapittel van 1911 8 l<br />
28 Zie p. 163-165.
160 HENRICUS HOLLMANN<br />
onderhouding van het silentium, door de dagelijkse meditatie<br />
en het godvruchtig opdragen van de H. Mis 27.<br />
Op het generaal kapittel van 1919 wordt een maatregel genomen,<br />
die zeker verband houdt met de ervaring, opgedaan<br />
tijdens de oorlog, toen het voor de generaal zeer moeilijk of<br />
praktisch onmogelijk was met zijn definitorium te vergaderen.<br />
De generaal moet met zijn definitoren vier personen uitkiezen,<br />
die in geval van nood als plaatsvervangers der definitoren<br />
kunnen fungeren. Zo mogelijk moeten zij worden gekozen uit<br />
de definitoren van het vorige kapittel of uit de dichtstbijzijnde<br />
prioren. Dit is echter niet tot de geldigheid verplichtend; het<br />
kunnen ook anderen zijn.<br />
In opdracht van de Congregatie der Religieuzen zijn de statu-<br />
ten verbeterd en aangepast aan de voorschriften van het nieuwe<br />
kerkelijke wetboek. Deze gewijzigde statuten zijn nu door het<br />
genoemd kapittel besproken en door alien goedgekeurd. Zij<br />
zullen aan de Congregatie worden toegezonden. Zodra zij door<br />
deze worden erkend en krachtens apostolisch gezag opgelegd,<br />
moeten deze constituties door alien onderhouden worden. Ten<br />
slotte worden alle confraters vermaand en opgewekt om met de<br />
grootst mogelijke stiptheid en gehoorzaamheid al hun vermogens<br />
en talenten te wijden aan de Kerk, de orde en het zielenheil.<br />
Op dit kapittel werd ook de novicenmeester J. Goumans tot<br />
generaal oeconoom aangesteld. Vanaf de dood van J. de Vlam<br />
in 1906 had Hollmann dit ambt zelf waargenomen28.<br />
Op het definitoriaal kapittel van 1910 worden de noodzakelijke<br />
middelen vastgesteld om de decreten over de theologische<br />
en filosofische studies gemakkelijker en nauwkeuriger te kun<br />
nen onderhouden. Ook moeten er verschillende middelen wor<br />
den voorgeschreven om in de confraters een grotere godsvrucht<br />
op te wekken, en om verandering te brengen in de hardnekkig-<br />
heid en weerspannigheid van sommigen 29.<br />
In het verslag van het definitoriaal kapittel van 1913 lezen<br />
wij, dat het het verlangen van de generaal en zijn definitoren<br />
w Acten van het generaal kapittel van 1914, §§ 2 en 4.<br />
28 Acten van het generaal kapittel van 1919, §§ 2, 5 en 6.<br />
29 Definitoriaal kapittel van 6-7 april 1910, nrs. 2 en 6.
WASSEND GRAAN 1910-1919 161<br />
is, dat er een of andere jongere priester naar de universiteit van<br />
Leuven wordt gezonden om daar de landbouwcursus te volgen.<br />
Daarom hebben zij fr. Wieers daartoe aangewezen 30.<br />
6. Ambtelijke correspondentie en vertegenwoordiging<br />
Tot een der voornaamste en steeds terugkerende bezigheden<br />
van een ordesgeneraal behoort het onderhouden van schriftelijk<br />
verkeer met kerkelijke instanties en met eigen onderdanen. In<br />
een tijd, dat er nog geen afzonderlijke ordesprovincies bestonden,<br />
was die taak een drukke en veelsoortige. Van een secretaris<br />
heeft Hollmann zich nooit bediend. De brieven, evenals de<br />
copieen daarvan, schreef hij eigenhandig. Nu kan men het belang<br />
van iemands correspondentie voor zijn biografie niet hoog genoeg<br />
aanslaan. Newman zegt ergens : ,,It has ever been a hobby<br />
of mine that a man's life lies in his letters". Zelf schreef hij er<br />
ongeveer twintigduizend. En het is opmerkelijk, dat hij een groot<br />
gedeelte van zijn twintig laatste levensjaren besteedde aan het<br />
copieren en rangschikken van deze ontzaglijke correspondentie.<br />
Een van de beste maatstaven voor onze kennis omtrent een<br />
persoon, zijn ideeen en overtuigingen, ligt inderdaad in zijn<br />
brieven. Dat geldt niet alleen voor zijn strikt particuliere, maar<br />
ook voor zijn ambtelijke correspondentie. Trouwens, niet alleen<br />
de inhoud, ook het handschrift zelf is karakteristiek. Hollmann<br />
schreef snel, sierlijk, vlot, regelmatig en met weinig doorhalingen.<br />
Hij formuleerde zijn gedachten gemakkelijk en in logische<br />
volgorde. Waar nodig, kon hij zeer zakelijk zijn, maar zijn stijl<br />
werd nooit dor en onpersoonlijk. Hij was aangepast aan de<br />
omstandigheden en aan de persoon, tot wie hij zich richtte.<br />
In de loop van deze levensschets kwamen reeds veel van zijn<br />
brieven ter sprake. Het zou een studie apart vergen om ze alle<br />
te bespreken. We zullen ons er daarom toe bepalen enkele<br />
brieven te vergelijken, die in de jaren 1910-1914 door Hollmann<br />
werden geschreven. Zij geven een goede indruk omtrent het<br />
geheel. De eerste is de reeds genoemde aan mgr. Trobec31. De<br />
aanleiding daartoe is de gebleken instemming van deze bisschop<br />
30 Definitoriaal kapittel van 30-31 maart 1913, nr. 3. Zowel te Maaseik als te<br />
Hannut bestond een afdeling waar landbouwcursussen ceceven werden.<br />
31 Zie p. 138.
162 HENRICUS HOLLMANN<br />
van St. Cloud met het voornemen om kruisheren naar dit diocees<br />
te zenden tot het verlenen van geestelijke hulp. Het begin vormt<br />
een dankbetuiging. Dan worden van Dinter en IJzermans met<br />
een zeer vleiend testimonium voorgesteld. Beleefd worden de<br />
diensten van deze kruisheren aan het diocees gepresenteerd,<br />
maar tevens wordt er nadrukkelijk op gewezen, dat het de bedoeling<br />
der orde is een klooster te stichten. Dit zal dan met<br />
toestemming en in overleg met de bisschop moeten geschieden.<br />
De generaal heeft het beter geoordeeld dit aan de bisschop mede<br />
te delen, om eventuele latere moeilijkheden te voorkomen. Hij<br />
meldt de vermoedelijke datum van aankomst te Butler en ver-<br />
zekert, dat de twee confraters ten spoedigste hun opwachting<br />
bij de bisschop zullen maken. Een heilwens voor de bloei der<br />
orde in Amerika en een betuiging van dienstwillige eerbied<br />
besluit het geheel. Dat alles in sierlijke en hoofse volzinnen en<br />
in statig klassiek Latijn. De Amerikaanse bisschop zal er genoeg<br />
aan gehad hebben.<br />
De tweede brief, eveneens van 1910, is gericht aan prior<br />
Konings te Hannut32. Deze had een kapel aan zijn kerk ge-<br />
bouwd, financieel daartoe in staat gesteld door geld, dat hem<br />
door Jos. Gallet, een vriend van de kruisheren te Diest, was<br />
geschonken. Het definitorium had daarin echter afwijzend beslist<br />
en protesteerde schriftelijk tegen het eigenmachtig optreden van<br />
de prior. Deze wordt ter verantwoording geroepen en stuurt<br />
dan aan het definitorium een brief, die echter niet de gewenste<br />
voldoening geeft. De generaal ziet zich nu gedwongen om<br />
schriftelijk daartegen te protesteren. En hij doet dat ook in niet<br />
mis te verstane bewoordingen. Wie een man van de bekwaam-<br />
heid en het prestige van Konings heeft gekend, zal niet ont-<br />
kennen dat daar moed voor nodig was. Welnu, die was er<br />
inderdaad ; dit werd op de meest ondubbelzinnige wijze ge-<br />
demonstreerd. Wanneer het over principes gaat, kent Hollmann<br />
geen onderscheid van personen en neemt hij ook geen blad voor<br />
de mond. Het ging hier trouwens om de zaak, en niet om de<br />
persoon. Daarvan zou Hollmann later duidelijk blijk geven. Het<br />
valt mannen van het formaat van Konings en met zijn onstuimig<br />
en daadkrachtig temperament niet altijd gemakkelijk om te<br />
"* Archief generalaat : ,,Conventualia Mgr. Hollmann 1899-1927".
WASSEND GRAAN 1910-1919 163<br />
beseffen, dat zij als kloosterling toch altijd onderdaan zijn en<br />
blijven. Wat ons bevredigt is niet de afstraffing zelf, maar de<br />
onverschrokken manier, waarop Hollmann de beginselen hooghoudt,<br />
tegenover wie dan ook. Een citaat moge dit aantonen.<br />
,,Afgezien van alle speculatieve dubia omtrent het recht, wat<br />
U pretendeert te hebben in deze zaak, wat voor mij echter geen<br />
dubium over het recht is, maar een zekerheid van onrecht van<br />
uwen kant, afgezien van het speculatieve dubium de jure, houd<br />
ik vol dat uw handelwijze in facto is een miskenning van het<br />
gezag en de a^oriteit van den Generaal der Orde, een misken<br />
ning en een handeling tegen Regel en statuten en de axiomata<br />
juris canonici; een stap, die zeer nadeelige gevolgen moet<br />
hebben voor het actief bestuur der Orde zoo daaraan werd<br />
vrijen voet gegeven, een miskenning van een actueele beslissing<br />
van het Definitorium Generalis Capituli; een daad, welke uit<br />
haren aard noodzakelijk een zeer kwaad voorbeeld zal geven<br />
aan uwe eigene onderdanen ; waarom ik deze daad dan ook ten<br />
hoogste afkeur en er uit alle macht en kracht tegen protesteer<br />
en ik verzoek U.H.E.W. dan ook wel te willen overwegen en<br />
na te denken, wat de gevolgen van een dergelijke handeling<br />
zullen zijn." Het is een hele volzin, maar die ook als een granaat<br />
zal zijn ingeslagen. Er wordt allesbehalve berust in een fait<br />
accompli.<br />
Een heel andere toon klinkt uit de gelukwens, die hij op<br />
14 September 1913 zond aan W. van Dinter, de overste der<br />
kruisheren in Amerika 33. Aanleiding daartoe vormde diens zilveren<br />
professiefeest op 27 September. Het feit van de professie<br />
wordt met datum en zelfs uur, tien uur en twintig minuten,<br />
herdacht. De brief is vol erkentelijkheid voor alles wat van<br />
Dinter te Diest en te St.-Agatha voor de orde heeft verricht en<br />
voor zijn zwoegen in het verre Amerika. Hij is ook buitengewoon<br />
hartelijk en spontaan en zal een grote troost en opbeuring<br />
voor deze pionier der orde zijn geweest. Wie het verschil<br />
in voorkomen, geaardheid en optreden tussen beiden kent, zal<br />
des te meer gesticht zijn door de oprechte vriendschap en<br />
waardering, die er uit spreekt.<br />
Een vierde, zeer uitvoerig schrijven aan een kruisheer te<br />
83 Archief generalaat : Oud Archief.
166 HENRICUS HOLLMANN<br />
7. De Statutenhervorming van 1925<br />
en de desbetreffende correspondentie<br />
De statuten van 192538 zijn grotendeels het resultaat der<br />
persoonlijke inspanningen van Hoogwaardig Heer Hollmann.<br />
Het zou onjuist zijn ze alleen maar te beschouwen als een in-<br />
grijpende wijziging, die onvermijdelijk was geworden om de<br />
tot dan toe geldende statuten in overeenstemming te brengen<br />
met de bepalingen van het nieuwe kerkelijk recht van 1918.<br />
Reeds op het generaal kapittel van 1908 wordt het wenselijk<br />
geacht om wijzigingen in de statuten aan te brengen. De capitu-<br />
larissen bespreken dan deze kwestie in den brede en met ernst.<br />
Er wordt besloten, dat de magister generaal een nieuwe redactie<br />
van dat alles aan ieder der confraters zal doen toekomen. Bij<br />
het volgende kapittel, dat van 1911, stelt Hollmann het door<br />
hem ontworpen concept ter discussie. Zoals tijdgenoten ver-<br />
klaren, zou deze redactie in de geest van de statuten der capu-<br />
cijnen zijn geweest. Op het eerste gehoor klinkt dit wel enigszins<br />
verrassend. Invloed van statuten als die der dominicanen zou<br />
men eerder hebben verwacht, zowel bij Hollmann zelf als gezien<br />
het feit, dat de oorspronkelijke statuten er door zijn geinspireerd.<br />
Waarschijnlijk valt bovengenoemde voorkeur als volgt te ver-<br />
klaren. De capucijnen weten een grote apostolische activiteit te<br />
verenigen met strenge kloosterlijke observance. De stichting<br />
van hun orde was daarom een der schoonste vruchten van de<br />
inwendige hervorming der katholieke Kerk in de I6e eeuw.<br />
Hollmann zal van zijn kant rekening hebben gehouden met het<br />
feit, dat de ontwikkeling in het leven der Kruisherenorde zich<br />
uit een meer beschouwende fase naar groter apostolische werk-<br />
zaamheid bewoog. Zelf was hij bovendien, evenals van den<br />
Wijmelenberg, een stuwer in deze richting. Maar tevens wilde<br />
hij de religieuze geest bewaard en nog sterker bevorderd zien.<br />
Zo opgevat, is het begrijpelijk dat zijn zienswijze omtrent de<br />
aard van een vernieuwing der statuten hem er toe leidde de<br />
constituties der capucijnen min of meer als model te kiezen. De<br />
dominicanen immers waren, in tegenstelling tot de kruisheren,<br />
88 De correspondentie daaromtrent, gevoerd door Hollmann en van Mil met van<br />
Asseldonk, berust in het archief van de procurator generaal te Rome.
WASSEND GRAAN : 1910-1919 167<br />
een uitgesproken studieorde, hetgeen zijn weerslag had op hun<br />
religieuze gebruiken, bijvoorbeeld op hun opvatting en praktijk<br />
aangaande het koorgebed. Het is ook mogelijk, dat de capucijnse<br />
beleving van het armoede-ideaal hierbij een rol heeft gespeeld.<br />
Opvallend is namelijk welk een grote zorg op de<br />
generale kapittels van die jaren werd besteed aan bepalingen<br />
over het onderhouden van de gelofte en de deugd van armoede<br />
door de kruisheren.<br />
De reactie van het generaal kapittel van 1911 op de door<br />
Hollmann voorgestelde statutenwijziging schijnt niet onverdeeld<br />
gunstig te zijn geweest. Veelzeggend klinkt het korte commentaar,<br />
dat de visitator prior Honhon na de voorlezing van dit<br />
concept gaf. Tot een andere prior zeide hij slechts : ,,Moeder<br />
Overste !". Toch gaf Hollmann zijn streven naar een statuten<br />
wijziging niet op. Bij het kapittel van 1919 stelde hij weer een<br />
nieuwe lezing ter bespreking voor. Hij begon deze voor te<br />
lezen, tot Honhon riep : ,,Houd maar op, Hoogwaardig Heer.<br />
Stuur ze maar op naar Rome. Roma locuta, causa finita" 39.<br />
Moet men dit beschouwen als een bewijs van kerkelijke gezindheid,<br />
of eerder van gemakzucht ? Van grote belangstelling voor<br />
een zaak die de orde ten nauwste raakte, getuigt het in ieder<br />
geval niet. Hoogstwaarschijnlijk vallen de woorden van iemand<br />
met zijn gezag en aanzien in de orde wel als symptomatisch voor<br />
de gevoelens van het gehele kapittel te beschouwen. Later, op<br />
14 juni 1922, schrijft Hollmann hierover aan van Asseldonk:<br />
,,Toen de laatste keer in het kapittel de Statuten behandeld<br />
werden, had men geen geduld om de voorlezing daarvan af te<br />
wachten en nadat ik op een avond de Statuten - eenige kapittels<br />
- had voorgelezen, kwam men den volgenden avond mij zeggen,<br />
daarmee niet door te gaan. Men was van meening dat de hoofdzaak<br />
goed was en zeide toen algemeen, laat Rome maar zeggen<br />
hoe ze het hebben willen ; als er iets niet goed is, zal Rome wel<br />
schrappen."<br />
In het voorjaar van 1920 kwam Hoogwaardig Heer naar<br />
Rome en bracht het concept van de nieuwe statuten mee. Tijdens<br />
89 De vermelde bijzonderheden over de reacties op de voorgestelde statuten<br />
wijziging tijdens de generale kapittels van 1911 en 1919 steunen op mondelinge<br />
mededelingen van dr. A. van Asseldonk.
168 HENRICUS HOLLMANN<br />
zijn verblijf ging hij ook zijn opwachting maken bij de kardinaal<br />
protector der orde, W. van Rossum, en werd daarbij vergezeld<br />
door A. van Asseldonk en P. Rutten. Zij namen een bakje, het<br />
bekende Romeinse open rijtuigje, en reden naar het paleis.<br />
Onderweg deelde Hollmann mee, dat hij van plan was om de<br />
procurator generaal der norbertijnen, dr. H. Noots, opvolger<br />
als zodanig van dr. Nouwens, voor te stellen als agent om de<br />
belangen van de kruisherenorde te behartigen. De spontane<br />
reactie van van Asseldonk hierop was, dat zulk een oplossing<br />
een abnormale toestand zou bestendigen. Het kerkelijk recht<br />
schreef immers voor, dat iedere orde een eigen procurator te<br />
Rome zou hebben. Hij suggereerde daarom Honhon, die een<br />
representatieve figuur was en vloeiend Frans sprak. Tijdens de<br />
audientie van Hollmann bij de kardinaal bleven van Asseldonk<br />
en Rutten antichambreren. Wat Hoogwaardig Heer allemaal<br />
besproken had, wisten zij dus niet. Naderhand zou in ieder<br />
geval blijken, dat de kardinaal zich had uitgesproken voor een<br />
eigen procurator generaal der orde. ,,Voor mij komt geen andere<br />
procurator generaal in aanmerking dan pater van Asseldonk",<br />
had de kardinaal gezegd. Op het einde van de audientie werden<br />
ook van Asseldonk en Rutten uitgenodigd. Nauwelijks had het<br />
drietal de appartementen van de kardinaal verlaten, of Hollmann<br />
zeide tot van Asseldonk: ,,Het eerste wat ge moet doen, is de<br />
statuten bij de Congregatie indienen". Aangezien dit de taak<br />
was van een procurator generaal, begreep van Asseldonk wel,<br />
dat hij als zodanig zou worden aangesteld. Deze benoeming, die<br />
van het definitorium afhankelijk was, geschiedde dan ook in<br />
november 1920.<br />
Van veel belang is de correspondentie, die hoofdzakelijk door<br />
Hoogwaardig Heer en verder door de oudste definitor prior<br />
van Mil, in de jaren 1922-1925 met de procurator generaal A.<br />
van Asseldonk over de nieuwe statuten is gevoerd.<br />
Kort samengevat was de stand van zaken als volgt. Het ontwerp<br />
ervan, dat 21 april 1920 in opdracht van Hollmann door<br />
van Asseldonk was ingediend, werd op 21 mei 1922 door de<br />
Congregatie der Religieuzen teruggezonden. De Congregatie<br />
wilde daarin enige veranderingen zien aangebracht en verschei-
WASSEND GRAAN : 1910-1919 169<br />
dene zaken weggelaten die alleen betrekking hadden op het<br />
algemeen kerkelijk recht, en niet op de eigen levenswijze der<br />
orde. Als gevolg daarvan werd op het generaal kapittel van 1923<br />
het volgens de wensen der Congregatie veranderde ontwerp in<br />
discussie gebracht. Aan een afzonderlijke commissie uit het<br />
kapittel werd de nieuwe redactie opgedragen. In augustus 1924<br />
werd een buitengewoon generaal kapittel bijeengeroepen, dat<br />
naar de bedoeling van de Congregatie de statuten daaraan voor<br />
definitieve revisie en goedkeuring zou doen toekomen. De sta<br />
tuten werden dan op 4 augustus 1925 door paus Pius XI goedgekeurd.<br />
De bewuste correspondence van Hollmann en van Mil met de<br />
procurator generaal van Asseldonk handelt voornamelijk over<br />
de volgende onderwerpen : de duur van het prioraat; de herkiesbaarheid<br />
van prioren en van definitoren; het eventueel<br />
samenwonen van magister generaal en definitoren ; het drukken<br />
van de goedgekeurde statuten.<br />
Uit een brief van 30 april 1922 blijkt, dat van Asseldonk heeft<br />
voorgesteld een suppliek in te dienen om het tienjarig prioraat<br />
voor de orde te mogen behouden. Hollmann wijst erop, dat<br />
juist de langdurigheid van zulk een prioraat al sinds 1853 een<br />
strijdpunt in de orde is. Een dergelijk verzoekschrift zonder<br />
voorafgaande algemene stemming zou door zeer velen in de<br />
orde ongunstig worden opgenomen. Op de aangehaalde gronden<br />
zou hij liever een prioraat van vijf jaar, met herkiesbaarheid,<br />
zien naar voren gebracht. Een grote meerderheid in de orde zal<br />
daarvoor te vinden zijn. Het gevoelen van de definitoren omtrent<br />
deze kwestie wordt uit zijn volgend ongedateerd schrijven<br />
duidelijk. Zij zijn van oordeel, dat de herkiesbaarheid van een<br />
prior wenselijk is. Een prioraat van vijf jaar speciaal aan te<br />
vragen, lijkt hun echter niet nodig. De herkiesbaarheid van een<br />
prior voor een derde of zelfs nog meerdere keren waarborgt<br />
immers voldoende de stabiliteit in het bestuur. Persoonlijk wenst<br />
Hollmann in geen geval, dat een vijfjarig prioraat zou worden<br />
aangevraagd. Zou het definitorium dit nu doen, dan zou het zeer<br />
zeker door velen worden kwalijk genomen.<br />
Ook de kwestie van het samenwonen van generaal en defini<br />
toren komt in deze brief ter sprake. In een kleine orde als die
170 HENRICUS HOLLMANN<br />
der kruisheren vindt Hollmann daar veel op tegen, omdat de<br />
definitoren niet onmiddellijk herkiesbaar zijn. Kiest men ze<br />
alleen uit een afzonderlijk generaalshuis, dan bestaat het gevaar<br />
dat, vanwege het kleine aantal der bewoners, minder geschikte<br />
personen worden gekozen. Haalt men ze uit andere huizen weg,<br />
dan worden zij uit een goede werkkring verwijderd en moeten<br />
door dikwijls minder bekwamen worden vervangen. Bovendien<br />
hebben zij als definitor geen dagtaak. De oplossing is dus, dat<br />
de definitoren uit alle huizen kunnen gekozen worden en daar<br />
hun taak kunnen blijven vervullen. In veel gevallen kunnen zij<br />
trouwens schriftelijk hun stem uitbrengen. Voor spoedeisende<br />
zaken kan voor elk der definitoren een persoon als plaatsver-<br />
vanger worden gekozen. Verder voorziet Hollmann de wense-<br />
lijkheid der verdeling van de orde in drie of meer provincies<br />
wanneer deze groter wordt. Er zou dan een curie te Rome ko-<br />
men, nl. de generaal, de definitoren, de procurator generaal en<br />
de oeconoom generaal. De twee voorafgaande brieven vormen<br />
een antwoord op een schrijven van van Asseldonk, waarin deze<br />
er over klaagt, dat in het statutenontwerp te veel van het<br />
karakteristieke der orde is prijsgegeven.<br />
Op 30 mei 1922 schrijft prior van Mil, toen oudste definitor,<br />
zijn mening over het wonen der definitoren in het generalaat te<br />
St.-Agatha. Hij acht dit onuitvoerbaar : ,,Geloof mij : we zijn<br />
zoo doodarm aan actieve confraters dat deze verplaatsing van<br />
een of twee geschikte heeren naar St. Agatha een huis of college<br />
± kan stopzetten. Ik kan dat bewijzen." En verder, hoe zullen<br />
de definitoren werk vinden te St.-Agatha ? Van Mil dringt er<br />
op aan, dat er een regeling die te Rome een goede kans van<br />
slagen heeft, aan het aanstaande generaal kapittel zal worden<br />
voorgelegd. Hij heeft zo zijn ervaring in dat soort van zaken en<br />
maakt zich geen illusies. „ ... Ik zeg U als U geen ± voorlopig<br />
concept als goedgekeurd in spe meebrengt voor de definitorenkeuze,<br />
dan begint het kapittel te haperen, en Honhon te redeneren<br />
en komen we in drie dagen met waarschijnlijkheden en<br />
groote verveling niet verder. U kent mij, voorzie 't geval."<br />
Onder de wijzigingen in het ontwerp der statuten, die Holl<br />
mann in een brief van 12 juni 1922 voorstelt, bevinden zich de<br />
twee volgende. De vier definitoren moeten woonachtig zijn in
WASSEND GRAAN : 1910-1919 171<br />
het generalaatshuis en op het volgende generaal kapittel herkiesbaar.<br />
Hij blijkt dus, in tegenstelling tot van Mil, tot een zeker<br />
compromis in zake de woonplaats der definitoren geneigd40.<br />
Wat de herkeuze van een prior aangaat, Hollmann zou een<br />
middenweg gezocht willen zien : een prior kan zijn ambt slechts<br />
drie jaar vervullen, maar is onmiddellijk weer herkiesbaar. Zo<br />
lang de orde geen eigen provincies heeft, zou een tweede, derde<br />
of zelfs nog verdere herkeuze mogelijk moeten zijn, mits met<br />
tweederden van de stemmen. Bestaat de orde eenmaal uit<br />
verscheidene provincies, dan zou slechts een herkeuze, althans<br />
zonder dispensatie van Rome, plaats kunnen hebben. Hollmann<br />
hoopt, dat Rome hiermee accoord zal willen gaan ; hij is van<br />
mening, dat een langer dan driejarig prioraat bij de orde niet in<br />
goede aarde zal vallen. Vervolgens vraagt hij, of er geen kans<br />
zou bestaan, dat Rome de gecorrigeerde statuten goedkeurt en<br />
ze bij wijze van proef voor vijfentwintig jaar oplegt. Het is zijns<br />
inziens onmogelijk om statuten te maken of goed te keuren met<br />
een geheel generaal kapittel. Dan wordt er immers zo veel<br />
geredetwist, dat er niets tot stand wordt gebracht.<br />
Prior van Mil is het in zijn brief van 14 juni 1922 er mee<br />
eens, dat het kapittel met goed voorbereide statuten verrast moet<br />
worden. Wat de kwestie van de herkiesbaarheid en van het<br />
samenwonen aangaat, dit zou zo gespeeld moeten worden, dat<br />
de oplossing quasi van de Congregatie zelf, en niet van de<br />
definitoren, uitgaat. Van een herkiesbaarheid der prioren ver-<br />
wacht hij eveneens moeilijkheden van de kant van het kapittel.<br />
Ook hier zou de zaak zo moeten worden voorgesteld alsof de<br />
Congregatie dit wilde.<br />
30 oktober 1924 schrijft Hollmann o.a., dat het hem verheugt,<br />
dat de statuten te Rome zijn goedgekeurd. Dit zal dan de goed-<br />
keuring door de Congregatie gelden, en nog niet de pauselijke<br />
goedkeuring, die eerst op 4 augustus 1925 geschiedde. Hij geeft<br />
verder aanwijzingen voor het drukken ervan. Hierover handelt<br />
eveneens het schrijven van 10 november 1925. Reeds de volgende<br />
dag stuurt hij de tekst van het officiele document, waarmee de<br />
40 Dit blijkt hieruit, dat Hollmann het volgende wenst te zien ingevoegd : ,,de<br />
vier definitoren of aangewezen raadslieden moeten in de residence van de generaal<br />
(cursivering van schrijver dezes) of minstens in nabijgelegen ordeshuizen wonen<br />
en zijn herkiesbaar in een volgend kapittel".
172 HENRICUS HOLLMANN<br />
nieuwe statuten aan alle prioren en aan alle leden van de orde<br />
worden opgedragen41. Wanneer van Asseldonk nog meer toegevoegd<br />
wenst te zien omtrent het ontstaan en de wordingsgeschiedenis<br />
der statuten, dan kan hij zelf het nodige aanvullen.<br />
Op 15 november d.a.v. zendt Hollmann nog een tweede speci<br />
men. Wanneer van Asseldonk meent, dat de daarin vervatte<br />
ideeen beter zijn, kan hij ze in dragelijk Latijn omzetten en<br />
verder het andere dat in het eerste schrijven staat, bijvoegen.<br />
In de laatste twee brieven van 24 november en 5 december<br />
1925 volgen nog aanwijzingen voor de druk van het Caeremoniale,<br />
het voorstel tot enkele veranderingen in de tekst van het<br />
hoofdstuk over de visitatie, en verdere bijzonderheden over de<br />
uitgave van de statuten en het samenstellen van een analytisch-<br />
alfabetisch register.<br />
41 Zie de Epistola Dedicatoria, die als inleiding aan de nieuwe uitgave van regel<br />
en statuten (1925) voorafgaat.
HOOFDSTUK V<br />
DE VOLLE GARVEN<br />
DE JAREN VAN HERNIEUWDE OPBLOEI DER ORDE<br />
1920-1927<br />
1. Het milieu te St.-Agatha rond 1920<br />
In 1920 werd Hollmann op 30 januari zevenenzestig jaar.<br />
Datzelfde jaar deed schrijver dezes eind augustus zijn intrede<br />
te St.-Agatha en bleef er zonder onderbreking tot begin januari<br />
1927. Op zich genomen is dit feit het vermelden hier nauwelijks<br />
waard. Alleen wellicht in zoverre, dat het hem in staat stelt<br />
enkele persoonlijke indrukken in deze levensschets te verwerken<br />
omtrent Hoogwaardig Heer Hollmann in zijn dagelijks milieu.<br />
Natuurlijk zijn het slechts die van een frater ,en dus niet van<br />
een volledig ingewijde. Toch vallen ze, aan de hand van opgetekende<br />
feiten en getuigenissen van ouderen, wel enigszins aan<br />
te vullen.<br />
Hoogwaardig Heer was niet meer zo slank en kaarsrecht als<br />
op de vroegere portretten. Hij had een tamelijk corpulent figuur<br />
gekregen en de schouders bogen wat door. Zijn gebaren verrieden<br />
een bedrijvige natuur ; ze waren vlot en haastig. Hij liep<br />
nog vrij snel, maar enigszins schommelend en onzeker. Dat zal<br />
ook wel hebben samengehangen met een sterke bijziendheid.<br />
Het staar veroorzaakte hem veel last. Ook in zijn ouderdom<br />
bleef hij een tegelijk innemende en imponerende verschijning,<br />
die zich met een aangeboren zwier en gratie in de pontificate<br />
gewaden wist te bewegen. In de halve eeuw van zijn verblijf<br />
was de traditie van St.-Agatha met hem vergroeid, en hij met<br />
haar. Hij was de verpersoonlijking van een verleden waaruit,<br />
grotendeels door zijn toedoen, het heden was voortgekomen.<br />
Dat had zijn heel aparte bekoring en gaf een onvervangbaar<br />
cachet. Maar het bracht ook, voor hem zelf en voor anderen, zijn<br />
eigenaardige moeilijkheden mee. Wie dit laatste wel het meest
174 HENRICUS HOLLMANN<br />
ondervond, was de zoveel jongere prior, A. van Dooren \ Nadat<br />
Hollmann op 30 juli 1918 vrijwillig afstand had gedaan van het<br />
prioraat van St.-Agatha, was van Dooren hem als zodanig op<br />
drieendertigjarige leeftijd opgevolgd. De vijfendertigjarige J.<br />
Goumans, die reeds in 1910 tot supprior was aangesteld, bleef<br />
dit ambt vervullen. Deze ingrijpende verandering bracht konse-<br />
kwenties mee voor het bestuur van het huis, die Hollmann in<br />
theorie wel had voorzien, maar in de praktijk niet altijd even<br />
gemakkelijk heeft aanvaard. Daarvoor was hij te lang feitelijk<br />
alleenheerser te St.-Agatha geweest als prior en procurator. Het<br />
ambt van prior in een klooster waar tevens de generaal resideert,<br />
is op zich genomen al delicaat genoeg. Men heeft dan rekening<br />
te houden met de gevoelens van de hoge gast, maar tegelijk<br />
met de opinies en verwachtingen van de onderdanen, die niet<br />
voor niets een eigen overste gekozen hebben. In dit geval was<br />
die taak dubbel moeilijk. Wie oud is en jarenlang volgens eigen<br />
inzicht en methode een huis heeft bestuurd, kan niet gemakke<br />
lijk inzien, dat het ook even goed, en misschien zelfs beter,<br />
anders kan. Het wordt voor zo iemand dan lastig om zich niet<br />
te mengen in louter huiselijke aangelegenheden en zaken, die<br />
nu eenmaal tot de competentie van een prior horen. Ook op de<br />
onderdanen werkt dit verwarrend. Zij weten soms zelf niet meer<br />
naar wie zij moeten luisteren en waaraan zij zich te houden heb<br />
ben. Hollmann, het zij overigens met alle respect gezegd, vergat<br />
soms zijn plaats te St.-Agatha en bemoeide zich met huishoude-<br />
lijke regelingen, vaak zelfs met futiliteiten, die hij veilig aan<br />
anderen had kunnen overlaten. Wat moet bijvoorbeeld een<br />
koster doen, wanneer de prior zegt ,,Mis met een heer", en de<br />
generaal, wanneer hij in de sacristie verschijnt, een tegengestelde<br />
order geeft: ,,Mis met drie heren. Altijd zo geweest" ? Men<br />
kan slechts eerbied hebben voor de manier waarop van Dooren<br />
zijn netelige taak als prior heeft vervuld. Hij toonde zich een<br />
nederig en wijs man, met veel geduld, begrip en toegevendheid.<br />
Maar van de andere kant bleef hij rustig en volhardend vast-<br />
houden aan wat zijn plicht als prior van hem vroeg. En hij wist<br />
dat zo te doen, dat Hollmann en hij toch goede vrienden ble-<br />
ven. In de grond van de zaak kon Hollmann diens doorzicht en<br />
1 Zie bijlage I, personenregister.
DE VOLLE GARVEN : 1920-1927 175<br />
praktische zin erg goed waarderen en deed hij er vaak een<br />
beroep op bij de moeilijke overgang naar nieuwe wetten en<br />
statuten. De priorkeuze was een gelukkige geweest. Er waren<br />
weinig mensen in de orde, die zozeer de algemene achting en<br />
vriendschap genoten als de verstandige, goede en hartelijke<br />
van Dooren. Tegelijk met het prioraat nam hij ook de filosofielessen<br />
over2, die Hoogwaardig Heer gedurende de jaren 1914-<br />
1918 op zich had genomen. Gedurende de oorlog kon het filosoficum<br />
te Diest immers niet meer gehandhaafd worden. Vanaf<br />
1920 zou H. van Lieshout deze lessen voortaan geven voor de<br />
Nederlandse fraters ; in Diest was inmiddels de filosofie hervat,<br />
van nu af aan alleen voor de Belgische fraters.<br />
Zonder in het minst te willen afdoen aan de hun verschuldigde<br />
eerbied en dankbaarheid, kunnen we toch de bekoring niet<br />
weerstaan om enkele heren van St.-Agatha ook in hun typische<br />
eigenaardigheden te schilderen. Zij geven immers de heel eigen<br />
kleur aan de naaste omgeving, waarin Hollmann meestentijds<br />
verkeerde. Zelf bezat hij genoeg gevoel voor humor, om die<br />
hebbelijkheden te zien als de bonte tierlantijnen, waarmee het<br />
leven een vrij eenvormig kloosterlijk bestaan weet op te sieren.<br />
Er zijn van die mensen, die wat men noemt graag onder handen<br />
zijn, en dat ook zelf bij voorkeur uitlokken. Zij gedijen pas<br />
goed, wanneer zij in het zonnetje worden gezet en als schietschijf<br />
mogen dienen voor de ongevaarlijke pijltjes van de broederlijke<br />
spot. Zo iemand was F. Severijns, de senior van het convent.<br />
Zijn eigenlijk tragisch lot droeg hij met onverstoorbare blijmoedigheid.<br />
Hij had zijn priesterideaal bereikt ten koste van<br />
grote lichamelijke inspanning en ontbering in zijn jeugd, en zijn<br />
geest droeg levenslang de kwade gevolgen daarvan mee. Het<br />
was een begaafde jongen geweest uit een arm, maar braaf gezin<br />
te Loksbergen. Jaren achtereen kwam hij te voet door weer en<br />
wind, en onvoldoende gevoed, van zijn dorp naar het college<br />
te Diest. Die overmatige inspanningen hadden zich tijdens zijn<br />
hogere studies te Diest gewroken. Hij kreeg aanvallen van<br />
3 In 1881 heeft paus Leo XIII in zijn encycliek Aeterne Patris de wijsbegeerte<br />
van St. Thomas krachtig aanbevolen als grondslag van de wetenschap en de theologie<br />
(de Jong, IV, p. 222). Reeds spoedig daarna schijnt J. van de Geer het<br />
seminanehandboek van T. Zigliara (1833-1893) op de filosofie te Diest te hebben<br />
mgevoerd. Ook Hollmann bleef dit in de jaren 1914-1918 te St.-Agatha gebruiken.
176 HENRICUS HOLLMANN<br />
epilepsie en werd zenuwziek. Al werd zijn hartsverlangen vervuld,<br />
toch heeft hij ten gevolge van zijn kwaal de priesterlijke<br />
bediening niet kunnen uitoefenen. Twee jaar na zijn wijding<br />
werd hij op non actief naar St.-Agatha verplaatst en verbleef<br />
daar tot zijn dood in 1932. Met dispensatie las hij steeds zittend<br />
de votiefmis van O.-L.-Vrouw op het nachtkoor. Dit kostte hem<br />
grote lichamelijke inspanning, maar hij zou het nooit na hebben<br />
willen laten. Hij werd daarbij om beurten geassisteerd door een<br />
der pasgewijde diakens. Er was een aparte, stevige richel op de<br />
altaartafel gemaakt. Over het altaartje gekromd, klemde hij zich<br />
dan met de rechterhand krampachtig aan die richel vast, om<br />
door de zenuwschokken de kelk niet om te stoten. Het was niet<br />
bepaald een luisterrijke, maar wel een ontroerende liturgische<br />
viering. Zijn liefhebberij was de botaniek en hij was tevens een<br />
verwoed esperantist. Zijn bijnaam Kneipp dankte hij aan een<br />
waterkuur, die hij had ondergaan en die hij nog steeds in<br />
praktijk bracht. Men kon hem 's morgens in alle vroegte op blote<br />
voeten door het bedauwde gras in de kloosterboomgaard achter<br />
de kalveren aan zien rennen. Hun dartele sprongen bezorgden<br />
hem dan groot vermaak. Hij was sterk bijziende. Soms trof men<br />
hem op de bibliotheek, waar hij languit op de grond liggend<br />
een foliant over bloemen en kruiden raadpleegde. De tekst over<br />
de lelien van het veld bezorgde hem schijnbaar heel wat hoofd-<br />
brekens. Iedere student in Rome werd tijdens zijn vacantie trouw<br />
ondervraagd, wat zijn professor in de exegese leerde over de<br />
betekenis van het woord cubitus in die passage. Ondanks zijn<br />
eigenaardige zwervende sloffende gang maakte hij iedere dag<br />
een flinke wandeling. Onderweg gaf hij dan aan de jeugd in de<br />
omtrek aanschouwelijk onderwijs in het esperanto. Eenmaal wist<br />
hij zelfs naar Nijmegen te ontsnappen om daar een esperantiste/icongres<br />
bij te wonen. Ongelukkigerwijze verraadde een foto<br />
in de krant zijn avontuur.<br />
Over de begaafdheid en ijver van B. de Wolf als docent<br />
hebben we reeds gesproken. Zijn hardhorigheid moet een kwel-<br />
ling voor hem zijn geweest, want hij was levendig en intelligent<br />
van aard, interesseerde zich voor al wat mooi en wetenswaardig<br />
was en nam graag en met animo deel aan een wetenschappelijk<br />
gesprek. Merkwaardigerwijze speelde hij graag orgel en iedere
Te Rome in 1924. V.l.n.r. : A. Ramselaar, br. P. van Doren, proc. A. van Asseldonk, A. van de Pasch,<br />
M. Deckers, Mgr. Hollmann, A. Ceyssens, P. de Jong, br. P. van den Boogaard, de heer Vidal
Op Romereis met enkele familieleden
DE VOLLE GARVEN : 1920-1927 177<br />
middag op dezelfde tijd roffelde hij trouw zijn toonladders op<br />
de piano. Het was een klein en energiek manneke, dat er altijd<br />
tot in de puntjes verzorgd uitzag. Hoewel vriendelijk en dienstvaardig<br />
van nature, bezat hij toch een geweldig temperament.<br />
Zijn doofheid gaf soms aanleiding tot misverstanden, en dan<br />
kon het er geducht onweren. Zelf had hij daarvan de meeste<br />
spijt en hij rustte dan niet voor hij alles weer had goedgemaakt.<br />
Zijn dagorde verliep met de regelmaat van een klok en zijn<br />
gevoel voor orde en zindelijkheid was bijna vrouwelijk. Iedere<br />
middag precies om dezelfde tijd hoorde men zijn korte, kordate<br />
stap over de gang en het rammelen van de emmertjes, waarmee<br />
hij zich naar de pomp begaf. Dan kreeg zijn kamer de beurt.<br />
's Morgens wanneer hij zijn bed opmaakte, gebeurde dat met<br />
een oude strooien hoed op, om geen stof in de haren te krijgen.<br />
Een van zijn huiselijke hobby's was het sluiten van de botervlootjes<br />
in de refter, wat hem de bijnaam van ,,vlootvoogd"<br />
bezorgde. Zijn noodzakelijkerwijze vrij eenzaam leven werd<br />
grotendeels gevuld met veel bidden en hard studeren. Iedereen<br />
kon zich stichten aan de eerbiedige en kinderlijke vroomheid,<br />
waarmee hij sprak tot God. Hij kende daarbij geen menselijk<br />
opzicht en ergerde zich aan iedere achteloosheid en slordigheid<br />
op dit gebied. Elke zaterdag om 10 uur moest Hoogwaardig<br />
Heer op zijn kamer zijn, want dan liep Wolfke voor de deur te<br />
trippelen om te kunnen biechten. Zijn kennis van de klassieken<br />
en van het hebreeuws stelde hij graag ten dienste van het onderricht<br />
der fraters. Het lesgeven zat hem als het ware in het bloed<br />
en was zijn lust en zijn leven. Zijn poging om op gevorderde<br />
leeftijd nog Syrisch te gaan leren, heeft hij tot zijn spijt moeten<br />
opgeven. Nooit zou hij er over denken om op zijn lauweren te<br />
gaan rusten. Elke cursus in de exegese werd steeds weer om- en<br />
bijgewerkt en opnieuw in het net geschreven.<br />
Bij het vertrek van H. IJzermans naar Amerika in 1910 werd<br />
deze als professor in de dogmatiek opgevolgd door J. Quaadvlieg<br />
(31 jaar). Het door zijn voorganger gebruikte handboek<br />
vulde hij aanvankelijk aan met meer thomistisch georienteerde<br />
auteurs. Geleidelijk echter ging hij over op het handboek van<br />
Herve, later op dat van Diekamp. Hij was een uitgesproken<br />
thomist en wijzigde het onderricht te St.-Agatha ook in die
178 HENRICUS HOLLMANN<br />
geest. Het oordeel over de kwaliteft van zijn lessen is nogal<br />
uiteenlopend. Hij wist ongetwijfeld zeer veel. Maar er waren<br />
perioden, waarin zijn gehoor hem saai en weinig inspirerend<br />
vond, en andere, waarin hij helder en met vuur zijn zaken wist<br />
voor te dragen. In elk geval was Quaadvlieg zowel in het<br />
dagelijks leven als tijdens zijn lessen een bezienswaardigheid en<br />
een bron van durend vermaak voor de fraters. Zowel zijn gang<br />
als zijn gebaren vertoonden een merkwaardig soort van schich-<br />
tigheid. Met hoog opgetrokken en plotseling weer dalende<br />
schouders, de eeuwige bonnet achter op zijn schedel en de pince-<br />
nez meestal schuin op zijn neus, verplaatste hij zich als in glij-<br />
vlucht. Het was de gewoonte, dat een van de fraters buiten het<br />
leslokaal de komst van dfe professor afwachtte, om daarna de<br />
deur achter hem te sluiten. Quaadvlieg begon zelden precies op<br />
tijd. Een van de deurwachters stelde de verzamelde menigte,<br />
wanneer hij de professor zijn kamer hoorde verlaten, daarvan<br />
als volgt op de hoogte : ,,Van Vlieghem verlaat zijn hangar".<br />
Weldra had dan de landing plaats. Met de boeken stijf tegen<br />
zich aangedrukt en een verheven, ofschoon enigszins loense blik<br />
stevende de doctissimus binnen. Na een plechtstatig ritueel van<br />
zitten en verzitten nam de les een aanvang. Wanneer de motor<br />
eenmaal op voile toeren raakte, werd het onderricht begeleid<br />
door een voortdurend en langzaam wrijven van de hand langs<br />
de rand van de lessenaar. Het tamelijk monotoon voortkabbelen<br />
van zijn stem werd soms plotseling verlevendigd door forse uit-<br />
schieters of fraai geacteerde monologen tegen onzichtbare opponenten.<br />
Eventuele objecties werden op een soort van milde,<br />
soms medelijdende glimlach orithaald. Bij zijn beantwoording<br />
wendde hij zich dan statig van links naar rechts en speelde<br />
zichtbaar op het publiek. Nu eens galmde hij plechtig als een<br />
orgel, dan weer koerde hij als een duifje. St. Thomas was het<br />
groot orakel. Als een deel van de Summa werd meegebracht, dan<br />
aaide hij zachtjes over de rug van het boek. En deze verheven<br />
naam werd altijd met een aparte intonatie uitgesproken. Quaad<br />
vlieg was maagpatient en daarbij nog vrij kieskeurig. Was in de<br />
refter de schotel bij hem aangeland, dan stond het tafelverkeer<br />
geruime tijd stil. Met trage en bijna hieratische gebaren werden<br />
de kerkelijke goedgekeurde hapjes uitgezocht en op het bord
DE VOLLE GARVEN : 1920-1927 179<br />
gevleid. Vaak ging dit gepaard met bange zuchten en blikken<br />
waarin een wereld van teleurstelling lag opgesloten. Peertjes<br />
met bessesap waren nogal eens zijn apart menu. Ook daarbij<br />
scheen grote waakzaamheid en gave des onderscheids geboden.<br />
Het slaken van diepe zuchten en het maken van schichtige bewegingen<br />
behoorden tot zijn specialiteiten. Quaadvlieg demonstreerde<br />
in bepaalde opzichten een merkwaardig gevoel voor<br />
traditie. Hij koos de bonnet tot onafscheidelijke levensgezellin<br />
en volhardde in deze trouw tot in les en refter toe. Hij bleef<br />
zijn boord van voren gesloten dragen en sliep tot aan zijn dood<br />
in een hemelbed.<br />
De moralist P, Laarakkers kende zijn zaken op zijn duimpje<br />
en had een heldere, praktische geest. 's Morgens voor de koffie<br />
verdiende het aanbeveling hem met rust te laten, maar voor het<br />
overige was hij een levenslustig man met veel gevoel voor<br />
humor en die graag jonge mensen om zich heen had. Toch leed<br />
hij aan een kwaal die hem veel pijn veroorzaakte en die ten<br />
slotte ongeneeslijk zou blijken. Het was een aparte attractie<br />
hem de lange epistels van de vastentijd te horen lezen. Eentonig<br />
en knauwend lijmde hij de volzinnen aan elkaar, telkens onderbroken<br />
door vervaarlijke ademstoten.<br />
L. A. Emond doceerde de kerkgeschiedenis te St.-Agatha en<br />
naderhand te Zoeterwoude, waar hij reeds op zevenenveertigjarige<br />
leeftijd stierf. Hij bezat een fenomenaal geheugen en een<br />
grote aandacht voor historische details, die de bouwstenen zijn<br />
voor een verantwoorde geschiedbeoefening. Het kostte geen<br />
moeite om hem te geloven wanneer hij zei, dat hij niets vergeten<br />
had van alles wat hij sinds zijn twaalfde jaar had geleerd. Hij<br />
had oog voor sprekende feiten en schilderachtige bijzonderheden,<br />
die hij op geestige wijze en met een typisch soort van<br />
droge humor onder woorden wist te brengen. Men kan niet<br />
zeggen, dat zijn wijze van de les voor te dragen een meeslepende<br />
was. Zelden sloeg hij de ogen op, en hoewel achteraf het<br />
tegendeel bleek, kreeg men de indruk, dat hij zijn stof van het<br />
papier voorlas. Toch zal er niemand beweren, dat men zich<br />
tijdens zijn lessen verveelde ; hij verstond het geheim om op een<br />
onopvallende wijze belangstelling voor het vak te wekken en<br />
weetlust te stimuleren. Hij kon een bepaalde historische achter-
180 HENRICUS HOLLMANN<br />
grond en sfeer oproepen en met een paar rake typeringen of<br />
pakkende bijzonderheden de personen waarover hij sprak als het<br />
ware tot leven brengen. De wijze waarop hij mensen en toestanden<br />
ook in eigen omgeving wist te kwalificeren, was meesterlijk<br />
raak, gevat, ironisch en dikwijls onweerstaanbaar grappig.<br />
Hij was verlegen en onhandig in zijn optreden, maar er ontging<br />
niets aan die half toegeknepen kritische blik. Eigenaardig was<br />
de manier om zijn gesloten lippen te stulpen en dan weer snel<br />
terug te trekken, zoals een goudvis in een aquarium. Als een<br />
zwaargeladen galjoen koerste hij door de gang, met half afge-<br />
wend gezicht en een vracht boeken op de arm. Wanneer men<br />
hem op zijn praatstoel kon krijgen was hij een groot causeur,<br />
vol rake opmerkingen en snelle gedachtenflitsen. Zijn geschrif-<br />
ten over St.-Agatha en over de orde zijn goed van stijl en nog<br />
steeds lezenswaard. Hij was een levend arsenaal wat kerk- of<br />
ordesgeschiedenis betrof. Met H. van Hasselt, de energieke en<br />
talentvolle directeur van het college te Maaseik als voorganger,<br />
is hij een baanbreker geweest in de geschiedschrijving der<br />
Kruisherenorde door zijn monografieen over belangrijke figu-<br />
ren en kloosters uit haar historic Er was voordien nog weinig<br />
werk van wetenschappelijke waarde op dit gebied verricht.<br />
Emond bezat de gave om tegelijk verantwoord en bevattelijk<br />
over dergelijke onderwerpen te schrijven. Ook eenvoudige en<br />
weinig ontwikkelde mensen lazen zijn beschouwingen graag.<br />
Hij ging zeer stelselmatig te werk. Behalve een onvermoeibare<br />
speurzin en een fabelachtig geheugen bezat hij ook een rijke<br />
verzameling van aantekeningen en fiches. Zij waren dikwijls<br />
klein, maar uitermate duidelijk geschreven. Zijn handschrift was<br />
fraai en regelmatig, en zo verzorgd, dat het als gedrukt scheen.<br />
In 1920 had H. van Lieshout zijn studies aan de universiteit<br />
van Freiburg met groot succes voltooid. Gedurende het najaar<br />
ving hij zijn vruchtbaar professoraat in de filosofie te St.-Agatha<br />
aan, dat van 1926 tot 1931 te Zoeterwoude zou worden voort-<br />
gezet. Van Lieshout was een geweldige studax, een echt ge-<br />
leerde en een uitstekend docent. Hij zat niet vast aan een hand-<br />
boek, maar bouwde een eigen cursus op, die hij met vuur en<br />
overtuiging voordroeg. Hij bezat een sterke greep op zijn toe-<br />
hoorders en eiste volledige en onverflauwde oplettendheid. Zijn
DE VOLLE GARVEN : 1920-1927 181<br />
donkere ogen hidden ieders aandacht vast en gaven gewoonweg<br />
de kans niet om te slapen of te dromen. Vanaf het eerste ogenblik<br />
dat de les begon was hij als het ware bezeten van zijn stof<br />
en legde voor de voile honderd procent beslag op zijn gehoor.<br />
Hij wist belangstelling en geestdrift voor zijn vak los te slaan,<br />
duwde je met de neus op de problemen, hamerde onverpoosd<br />
op het klinkend aambeeld van ,,studeren en repeteren !". Persoonlijke<br />
aanleg en capaciteiten werden door hem gewikt en<br />
gewogen, mogelijkheden uitgeprobeerd, eigen initiatieven opgewekt<br />
en aangemoedigd. Van Lieshout was er de man niet naar<br />
om zich tevreden te stellen met het uitstallen van zijn grote<br />
kennis en dan de rest aan zijn studenten zelf over te laten. Hij<br />
wilde, dat de vonk oversprong en dat er onvermoede verten voor<br />
je opengingen. Ook de filosofisch minder begaafden heeft hij<br />
in ieder geval geleerd wat geestesarbeid betekende en wat zij<br />
waard was. Van Lieshout was de eerste hoofdredacteur van<br />
Kruistriomf. Ook daaraan gaf hij zich met hart en ziel. En hij<br />
gebruikte dit tijdschrift tevens als uitingsmogelijkheid en oefenterrein<br />
voor zijn studenten. De invloed, die er van deze man van<br />
veelzijdige en drepe belangstelling en kennis uitging op zijn<br />
leerlingen, valt moeilijk te overschatten. Hij gaf met voile<br />
handen van de geestesrijkdom die hij bezat.<br />
Nadat P. Rutten in 1923 met de hoogste onderscheiding de<br />
doctorstitel in het kerkelijk recht te Rome had behaald, werd<br />
hij tot novicenmeester te St.-Agatha aangesteld. Reeds het jaar<br />
daarop koos het convent hem tot prior. In 1928 zou hij tot<br />
procurator generaal worden benoemd. Vanaf 1924 is hij profes<br />
sor in het kerkelijk recht geweest. Behalve door zijn heldere<br />
en met zorg voorbereide lessen in dit vak maakte hij zich ook<br />
verdienstelijk voor de muzikale vorming der fraters.<br />
J. Goumans en P. Hofman behoorden slechts in meer verwijderde<br />
zin tot de dagelijkse omgeving van Hoogwaardig Heer.<br />
Dat hing samen met de voornaamste taken die hen waren toevertrouwd<br />
en die hun veelvuldige aanwezigheid bij fraters of<br />
broeders vereisten. Volgens de kerkelijke voorschriften vormt<br />
immers het ,,noviciaat" een min of meer afgescheiden gedeelte<br />
van het klooster, waar fraters en broeders verblijven tot hun<br />
opleiding is voltooid.
182 HENRICUS HOLLMANN<br />
J. Goumans was sedert 1910 novicenmeester en magister van<br />
de scholastieken te St.-Agatha. Hij bleef dit tot 1922, toen hij<br />
tot prior van Uden werd gekozen. Goumans kon geweldig<br />
ernstig kijken en was waardig en beheerst in zijn optreden. Hij<br />
praatte zacht en afgemeten en leek volkomen onverstoorbaar.<br />
Geen frater zou het wagen met zijn gezag te spotten en een blik<br />
was voldoende om al te onstuimige uitingen van jeugdige<br />
levenslust tot bedaren te brengen. Hij kon het woord ,,fraterM<br />
uitspreken met een intonatie, die geen twijfel liet omtrent zijn<br />
bedoelingen of wensen. De eerste kennismaking wekte slechts<br />
gevoelens van ontzag. Maar geleidelijk aan leerde men ontdekken,<br />
dat hij in de grond een joviaal en goedig man was, die<br />
graag met jonge mensen omging en hartelijk kon lachen om hun<br />
onbezonnenheden en speelse plagerijen. Hij zag niets liever dan<br />
spontane en opgewekte jongelui om zich heen en nam volop<br />
deel aan hun recreatie. Behalve zijn asceselessen aan de novicen<br />
onderwees hij ook sociologie aan de theologanten en was er<br />
verder op uit om de kennis van het Latijn en van de moderne<br />
talen bij de jongere fraters op te frissen. Als oeconoom generaal<br />
en als suppriox had hij natuurlijk vrij geregeld contact met<br />
Hoogwaardig Heer en de prior. Maar voor het overige bewoog<br />
zijn werkzaamheid zich voornamelijk onder fraters en novicen.<br />
P. Hofman fungeerde als novicemeester van de broeders en<br />
als socius van de fraters. In natuurlijke begaafdheden moest hij<br />
zeker voor Goumans onderdoen. Maar hij gaf een prachtig<br />
voorbeeld van nederig, verstorven, volijverig priesterlijk en<br />
religieus leven en bezat een grote en offervaardige liefde tot zijn<br />
orde en zijn confraters. Er was hem nooit iets te veel, wanneer<br />
hij anderen kon helpen of een plezier doen.<br />
Onder de oudere broeders was Frans van den Biggelaar wel<br />
een der opvallendste figuren. Naar opvatting en uiterlijk toonde<br />
hij zich een overtuigd lid der oude garde. Was Frans in voile<br />
wapenrusting, dan droeg hij het schoudermanteltje en op zijn<br />
lange, grijze haren het kalotje. Hij praatte graag over het verleden<br />
en sprak dan wijs en vaderlijk en in een soort van lange<br />
verzuchtingen. Hij verrichtte zijn huiswerk in zeer gematigd<br />
tempo en met talrijke rustpozen. Het gangen vegen ging steeds<br />
met een vervaarlijk snuiven gepaard, dat het gemis aan stof-
DE VOLLE GARVEN : 1920-1927 183<br />
2uiger ruimschoots scheen te ondervangen. Een van de gebruike-<br />
lijke plagerijen der fraters bestond er in, dat briesen reeds op<br />
een behoorlijke afstand te imiteren, tot grote ontstichting overi-<br />
gens van het slachtoffer. Het gold als een erkend gunstbewijs,<br />
wanneer hij bij het tafeldekken de mooiste vork en lepel naast<br />
iemands bord had gelegd. De moeilijkheid was, om dan in staat<br />
van genade te blijven. Bij feestelijke gelegenheden beschouwde<br />
Frans de wijnresten als zijn portio legitima.<br />
Toon de kok (van der Wijst) verrichtte zijn ambtsbezigheden<br />
in niet bepaald smetteloos gewaad. Hij kon heerlijk brommen,<br />
maar was een man met een gouden hart, voor wie nooit iets te<br />
veel was. Onder een nors uiterlijk verborg hij grote goedheid<br />
en hulpvaardigheid. Al weerde hij alle waardering voor zijn<br />
werk af, hij was er toch gevoelig en erkentelijk voor. Gewrichtsreumatiek<br />
veroorzaakte deze harde werker veel pijn en last.<br />
Adriaan Schellekens was een welgedaan, vriendelijk en secuur<br />
manneke. Hij zag er altijd in de puntjes verzorgd uit en was zeer<br />
beleefd en gedienstig. Hij had de zorg voor het gastenkwartier,<br />
besteedde de overige tijd aan het boekbinden voor de bibliotheek<br />
en fungeerde tevens als kamerdienaar van Hoogwaardig Heer.<br />
Het bijen houden was zijn grote liefhebberij. Zijn bruine oogjes<br />
keken vriendelijk achter de keurig gepoetste brilleglaasjes en<br />
hij praatte met een pruimemondje. Tegenover de bezoekers viel<br />
er beslist eer mee in te leggen.<br />
Tot de vaste bemanning van het kloosterbedrijf behoorden<br />
ook nog enkele leken. Op de boerderij woonde ,,de dikke boer",<br />
die zijn bijnaam eer aandeed. Op zomeravonden zag men zijn<br />
vormeloze massa met vervaarlijke achtersteven over het hek van<br />
het weiland voor het klooster hangen. Deze weduwnaar was<br />
een vriendelijke dikzak, met een dwaas hoog stemmetje. Zijn<br />
toen nog ongetrouwde dochter Hanneke miste alle sex appeal<br />
en was, althans in onze ogen, een remedium concupiscentiae.<br />
Toch hebben we het raadsel van haar bruiloft met een stoere<br />
boerenzoon nog meegemaakt. De bruidegom was, volgens de<br />
landelijke begrippen van die tijd althans, zeer opvallend uitgedost.<br />
Hij droeg een geklede jas en een wit overhemd met hoge<br />
boord. Dat ontlokte aan de verbaasde inwoners van St.-Agatha<br />
de opmerking, dat hij van voren was opengevroren.
184 HENRICUS HOLLMANN<br />
Het kinderloze echtpaar Hent en Mien was werkzaam op de<br />
boerderij, twee lange, magere mensen, die van vroeg tot laat<br />
in de weer waren. Wie zou zich niet het ochtendlijk duet van<br />
Miens hoge en schelle met Hents dorre en trage stem herinne-<br />
ren ? ,,Gent, hedde de koei al gemelken ?" ,Ja, ik he ze al<br />
gemelken." Hent deed ook dienst als koetsier van Hoogwaardig<br />
Heer. Voor dag en dauw zat hij dan al op de bok, want Holl-<br />
mann ging steeds vroeg op pad. De koets was zwart gevernist;<br />
er bevonden zich vier vierkante raampjes in, twee aan de zij-<br />
kanten, een achter de bok en een boven het deurtje, dat boven<br />
de hoge opstap zat. Van binnen was aan weerskanten een twee-<br />
persoons zitbankje.<br />
In het poortgebouw woonden de maagden, twee ongetrouwde<br />
zussen die voor naai- en verstelwerk zorgden. Zij leidden een<br />
teruggetrokken leven, maar zullen ons wel vaker gezien en beter<br />
gekend hebben dan wij hen.<br />
2. De uitbreiding van de orde en haar ondernemingen<br />
Het eerste wat ons opvalt, is de stijgende toename van haar<br />
ledental. In de jaren 1920 en 1921 doen er telkens vier fraters<br />
te St.-Agatha en twee te Diest hun kleine professie ; in 1921<br />
bovendien nog een broeder te St.-Agatha. In 1922 bedraagt dit<br />
aantal: zeven fraters en twee broeders te St.-Agatha. In 1923 :<br />
vijf fraters en vier broeders te St.-Agatha en een frater te<br />
Onamia. In 1924: twee fraters te St.-Agatha en twee te Diest;<br />
drie broeders te St.-Agatha en twee te Diest. In 1925 : acht<br />
fraters en drie broeders te St.-Agatha ; een broeder te Diest.<br />
In 1926 : acht fraters en drie broeders te St.-Agatha ; drie fraters<br />
en een broeder te Diest. In 1927 : dertien fraters en twee broe<br />
ders te St.-Agatha ; drie fraters te Onamia ; twee broeders te<br />
Diest. De kroniekschrijver te St.-Agatha vermeldt, dat bij de<br />
inkleding der dertien novicen-fraters in 1926 Hoogwaardig Heer<br />
de tranen van vreugde,in de ogen stonden over dit groot aantal.<br />
Toch zouden het allemaal geen blijvers blijken ; van deze dertien<br />
zouden er negen hun grote professie doen en priester worden<br />
gewijd.
DE VOLLE GARVEN : 1920-1927 185<br />
Prof. dr. Jac. van Ginneken s.j. schrijft in 1928 3: ,,Zeker, als<br />
wij de pacate graphiek van de Kruisheren nagaan, vloeit ons<br />
aanstonds Poot's vers van de lippen : Hoe genoechlijk rolt het<br />
leven des gerusten landmans heen ; maar bij nadere beschouwing<br />
en ophaling onzer reminiscenties weten wij toch opeens, dat<br />
wij hier een krachtige renaissance voor ons hebben van een<br />
oude orde, die op het punt was uit te sterven. ... Spreekt<br />
misschien bij deze beide heroplevingen (van Ginneken bedoelt<br />
hier die van de kruisheren en van de geschoeide carmelieten)<br />
de missiegedachte reeds een ondergeschikte rol ? ..." We zouden<br />
de rol van de missiegedachte in de toename van het ledental der<br />
kruisheren gerust een wezenlijke durven noemen. Dat zou bijvoorbeeld<br />
kunnen blijken uit de sterke stijging in 1928 en de<br />
tien daarop volgende jaren. En dat, terwijl de kans op een<br />
benoeming tot missionaris steeds meer vergroot werd door de<br />
stichting of uitbreiding van drie belangrijke missiegebieden.<br />
3. Kardinaal van Rossum protector der orde<br />
Op het definitoriaal kapittel van 14-15 april 1912 werd besloten<br />
een verzoekschrift tot de kardinaal-staatssecretaris Merry<br />
del Val te richten, om van paus Pius X een protector der orde<br />
te verkrijgen4. Het definitoriaal kapittel van 30-31 maart 1913<br />
besloot dit verzoek te hernieuwen 5. In datzelfde jaar bracht de<br />
in 1911 tot het kardinalaat verheven Wilhelmus Marinus van<br />
Rossum zijn eerste bezoek als zodanig aan Nederland. Op een<br />
audientie te den Bosch richtte nu Hoogwaardig Heer tot de<br />
kardinaal het verzoek om het protectorschap over de orde te<br />
willen aanvaarden6. Zo geschiedde op 15 november 1913. De<br />
ondervinding zou weldra, en ook in vele opzichten, bewijzen,<br />
dat de kardinaal dit protectorschap niet als een loutere formaliteit<br />
en een sinecure opvatte. De orde heeft hem immers zeer veel<br />
te danken. Eind 1918 werd kardinaal van Rossum tot prefect<br />
van de Congregatie de Propaganda Fide aangesteld of, zoals het<br />
3 J. van Ginneken, Het getal en de schakering onzer priesterroepingen, m<br />
Jaarboek van het onderwijs en de opvoeding der R.K. jeugd in Nederland en<br />
kolonie'n, Den Haag, 1928, p. 429-454.<br />
4 Acten van het definitoriaal kapittel (14-15 april) 1912, nr. 2.<br />
§ Acten van het definitoriaal kapittel (30-31 maart) 1913, nr 4<br />
• Kruistriomi, )g. 12 (1932-1933), p. 66.
186 HENRICUS HOLLMANN<br />
in de volksmond heette, tot de rode paus. Als zodanig heeft hij<br />
zich enorm veel verdiensten voor het missiewerk verworven.<br />
Ook de kruisheren danken aan zijn initiatief, dat de orde thans<br />
de missioneringsarbeid als een van haar voornaamste taken mag<br />
beschouwen.<br />
4. Nieuwe stichtingen<br />
Missiewerk in Congo<br />
A. van Asseldonk studeerde sinds 1918 te Rome aan het<br />
Angelicum, waar hij in 1919 de doctorsgraad in de theologie<br />
behaalde. Hij was gehuisvest in de procure van St. Sulpice. Op<br />
vastenavond van dat jaar begaf hij zich naar het paleis van<br />
kardinaal van Rossum, met geen andere bedoeling dan de kardi-<br />
naal een ,,zalige vasten" te wensen. Tijdens het gesprek vroeg<br />
de kardinaal, of de kruisheren ook aan missies deden. ,,Wat<br />
bedoelt u, Eminentie, volksmissies of missies in den vreemde ?"<br />
,,Neen, ik bedoel in de missielanden." Daarop antwoordde van<br />
Asseldonk : ,,Neen, Eminentie, aan eigenlijke missies hebben we<br />
nog nooit gedacht. Maar ik geloof zeker, dat er verschillenden<br />
zullen zijn, die dat graag zullen doen." 7 Van Asseldonk haastte<br />
zich dit nieuws aan Hoogwaardig Heer bekend te maken. Diens<br />
schriftelijk antwoord was in ieder geval geen weigering. Het<br />
eindigde aldus : ,,Tot zoo'n belangrijke zaak zou ik toch nooit<br />
het initiatief durven nemen. Wat anders zou het zijn als de<br />
Propaganda beroep zou doen op de Orde/' Met andere woorden,<br />
Hoogwaardig Heer stelde de diensten der orde ter beschikking<br />
voor het missiewerk, wanneer de kardinaal daarop een beroep<br />
wenste te doen. Het plan, dat de kardinaal voor de geest zweef-<br />
de, was het volgende. Het missiegebied der witheren in Congo<br />
moest verdeeld worden en de ene helft aan andere missionaris-<br />
sen worden afgestaan8. Daarvoor had de kardinaal de kruisheren<br />
op het oog. Maar toen hij de toestand der orde onderzocht,<br />
aarzelde hij. Kon zulk een kleine orde wel voldoende missiona-<br />
rissen leveren voor zulk een groot gebied ? Kon zij de kosten<br />
T Mondelinge mededeling van dr. A. van Asseldonk.<br />
8 J. Colson, Geschiedenis van het missiewerk der Kruisheren, in Cruciferana,<br />
nova series, nr. 5, p. 38.
DE VOLLE GARVEN : 1920-1927 187<br />
der missionering dragen ? Hij kwam tot het besluit, dat dit een<br />
onmogelijke opgave zou zijn. De kardinaal ontbood van Asseldonk<br />
om hem dit mede te delen. Deze wilde echter hog een<br />
laatste poging wagen en zei: ,,Maar, Eminentie, U meent ons de<br />
missie niet te kunnen geven, omdat wij geen volk hebben, -<br />
geef ze ons dan, opdat we volk zouden krijgen." De kardinaal<br />
dacht een ogenblik na en zei toen : ,,Gij zult ze hebben/'9<br />
Daarmee was het missiegebied van de neder-Uele aan de<br />
kruisheren toegezegd. Vanzelfsprekend vormden deze onderhandelingen<br />
op hoog niveau het uitgangspunt Thans rees de vraag,<br />
hoe de afzonderlijke leden der orde op dit aanbod zouden<br />
reageren. Volgens de toen nog geldende statuten van 1868 10 kon<br />
de orde geen van haar leden zo maar zonder meer naar overzeese<br />
gebieden verplaatsen. Zij moesten zich uit eigen beweging<br />
daartoe aanbieden. Nu was het gebied in kwestie destijds een<br />
Belgische kolonie, terwijl de orde toen voor vijfzesden uit Nederlanders<br />
bestond. Het lag dus enigszins voor de hand, dat bij het<br />
aanvaarden van een missiegebied een werkkring in de toenmalige<br />
Nederlandse kolonien met algemener geestdrift zou zijn begroet.<br />
De orde als geheel stond bovendien nog volkomen vreemd<br />
tegenover missiewerk in de strikte zin van het woord. En zij<br />
was nog klein en weinig internationaal georienteerd.<br />
Op 13 december richtte Hollmann een schrijven tot prior en<br />
confraters van Maaseik ". Als hoofd van een orde, die in Belgie<br />
kloosters bezit, had hij van de Propaganda een verzoek ontvangen.<br />
Hij moest opgeven in hoeverre en op welke wijze de<br />
orde zou kunnen helpen om het groot gevaar te bestrijden, dat<br />
de katholieke missie in Belgisch Congo bedreigde van de kant<br />
der Protestanten en andere sekten. Er werd daarom gevraagd,<br />
wie er bereid zou zijn om daar als missionaris te gaan arbeiden.<br />
Het resultaat van deze eerste oproep was niet indrukwekkend.<br />
Er boden zich slechts drie man aan. Waarschijnlijk had men tijd<br />
nodig om aan dit nieuwe en volkomen onverwachte idee te<br />
wennen. Een tweede oproep op 10 maart 1920 had meer<br />
e Ter nagedachtenis van Z. Em. Krd. van Rossum, in De Zegepraal des Kruises,<br />
jg. 12 (1932-1933), p. 6-7.<br />
10 Distinctio II, caput I, nr. 10.<br />
11 Archief generalaat : map V, IV c, nr. 18.
188 HENRICUS HOLLMANN<br />
succes12. Het noordwestelijk deel van de Uele-missie was op<br />
2 maart aan de orde toevertrouwd en de Propaganda had de<br />
generaal dringend gelast om zo spoedig mogelijk missionarissen<br />
daarheen te zenden. Hollmann had reeds gemeend wat de<br />
personen betreft daartoe gereed te zijn. Maar enkelen waren<br />
afgekeurd als niet geschikt voor het klimaat. Er werd nu een<br />
dringend beroep gedaan op de jongere confraters. Deze tweede<br />
oproep leidde tot gunstig resultaat. Prior M. Konings en W.<br />
Kraan te Hannut, F. Blessing, kapelaan te Beers en M. Kijzers,<br />
leraar te Uden, boden zich aan. En met hen nog verschillende<br />
broeders, waaruit R. Clerkx en L. van de Burgt, beiden te<br />
Hannut, als eersten werden gekozen. Samen vormden deze zes<br />
de eerste groep, die op 1 oktober vanuit Antwerpen vertrok en<br />
14 december de plaats van bestemming bereikte. M. Konings<br />
was de eerste overste der kruisherenmissie in Congo ; hij zou<br />
in maart 1926 tot apostolisch prefect worden benoemd. Deze<br />
eerste groep bestond uit twee Belgen en vier Nederlanders.<br />
Tenslotte verdient hier nog vermelding, dat procurator van<br />
Asseldonk van kardinaal van Rossum een belangrijke belofte<br />
wist te verkrijgen. Zodra er ergens in de Nederlandse kolonien<br />
een nieuw missiegebied beschikbaar kwam, zouden de kruisheren<br />
het eerste aanbod krijgen.<br />
Om de missie vanuit het moederland beter behulpzaam te<br />
kunnen zijn, werden, respectievelijk voor Nederland en Belgie<br />
J. Goumans te St.-Agatha en C. van 't Klooster te Maaseik tot<br />
missieprocurator aangesteld. In 1921 verschenen voor het eerst<br />
twee missietijdschriften der orde : De Zegepraal des Kruises in<br />
oktober te Diest en Kruistriomf in augustus te St.-Agatha. Op<br />
de kruisherencolleges ontstonden afzonderlijke clubs, met het<br />
doel belangstelling voor het missiewerk te wekken en geldelijke<br />
steun ervan te bevorderen. Ook werden er missietentoonstellin-<br />
gen en lichtbeeldenavonden georganiseerd.<br />
Gezien het tropisch klimaat van Congo kon Hollmann op zijn<br />
hoge leeftijd geen bezoek aan dit missiegebied brengen. Wei<br />
onderhield hij een geregelde correspondence met de reguliere<br />
overste en latere apostolische prefect M. Konings13. Op 6 fe-<br />
33 Ibidem, nr. 19.<br />
13 Archief bisdom Bondo.
DE VOLLE GARVEN : 1920-1927 189<br />
bruari 1921 schrijft hij een lange brief aan de overste en de<br />
confraters in Congo. Hij begroet hun aankomst in Congo en<br />
belooft hun zijn voortdurend en dagelijks gebed. Vervolgens<br />
stelt hij voor hen een leefregel in twaalf verschillende punten<br />
op. Daarin omschrijft hij hun opdracht als missionaris, de wijze<br />
waarop en de gesteltenis waarin zij deze moeten vervullen. Hij<br />
wijst hen op het zo goed mogelijk onderhouden van regel en<br />
constituties, vermaant hen tot onderlinge liefde en eensgezindheid,<br />
tot gehoorzaamheid aan de overste der missie en aan de<br />
reguliere overste. De religieuze overste moet een echt vaderlijke<br />
bezorgdheid tonen en een wakend en open oog hebben voor hun<br />
behoeften. Er wordt op aangedrongen om zoveel mogelijk met<br />
drieen of vieren bijeen te blijven.<br />
In een brief van 7 juni 1921 aan de missionarissen bericht<br />
Hollmann, dat hij einde mei pas een brief heeft ontvangen,<br />
welke Konings op 6 maart had geschreven. Daaruit is hem<br />
gebleken, dat zij nog geen van zijn brieven hebben ontvangen,<br />
hoewel hij er reeds drie heeft geschreven. Konings heeft meegedeeld,<br />
dat zij nu alien zo ongeveer in staat zijn om hun werk<br />
als missionaris te verrichten. Daartoe wordt ook de kennis van<br />
twee geheel verschillende talen vereist. Een half jaar na hun<br />
vertrek hebben de missionarissen hun bagage nog steeds niet<br />
ontvangen.<br />
Hollmann belooft van zijn kant zo spoedig mogelijk nieuwe<br />
krachten te sturen ; zij zullen zeker in September vertrekken.<br />
Er zijn wel jongere broeders, die willen komen, maar dat zijn<br />
alien postulanten of novicen, ofwel de prioren kunnen hen<br />
absoluut niet missen. De orde is te klein voor een missie, en<br />
bovendien is niet iedereen daarvoor geschikt.<br />
Toch vertrok er 8 September 1921 een tweede groep missiona<br />
rissen naar Congo, nl. de paters P. Andriessen en F. Uten en de<br />
broeders A. van den Elzen en H. van de Kerkhof. Daarna zou<br />
het enkele jaren duren vooraleer de volgenden konden vertrek<br />
ken : P. Silkens en broeder H. van de Kraanmeer op 6 januari<br />
1925, H. Cuypers en broeder A. Versteeghden op 24 april 1926.<br />
In een ongedateerde brief aan Konings schrijft Hollmann, dat<br />
hij tijdens een audientie de paus had gesproken over het privi<br />
lege van de rozenkransen, dat door generalisering had opge-
190 HENRICUS HOLLMANN<br />
houden een privilege voor de Kruisherenorde te zijn. Deze<br />
audientie moet in 1924 of 1925 hebben plaats gehad; in deze<br />
beide jaren bracht Hollmann een bezoek aan Rome. Pius XI<br />
antwoordde, dat de privilegia eigenlijk niet favorabilia zijn en<br />
daarom eigenlijk alle moesten vervallen. Hollmann bepleitte<br />
toen, dat de privilegia dikwijls beloningen waren voor aan de<br />
Kerk bewezen diensten, dat bovendien de orde zoveel geleden<br />
had, zo klein was geworden. Nu zij begon te herleven werd zij<br />
juist door haar privileges meer bekend en verkreeg verschillende<br />
relaties, die haar nu ontnomen werden. Bovendien had Bene-<br />
dictus XV zelfs beloofd een nieuw privilege te zullen schenken.<br />
Door diens spoedige dood was daarvan niets gekomen. Pius XI<br />
gaf Hollmann in dit punt gelijk en zeide niet ongenegen te zijn<br />
om een nieuw privilege te schenken.<br />
Tijdens de audientie bij kardinaal van Rossum had Hollmann<br />
gevraagd, of de kardinaal de tijd nog niet gekomen achtte om<br />
de missie in Congo tot apostolische prefectuur te verheffen. De<br />
kardinaal vroeg, hoeveel posten er bestonden en of er al zusters<br />
waren. Hij beloofde de prefectuur op te richten, zodra er zusters<br />
en een derde missiepost zouden zijn.<br />
Op 7 april 1926 kon Hollmann aan mgr. Konings het decreet<br />
zenden van diens benoeming tot apostolisch prefect van Bondo.<br />
Op 3 augustus 1926 bericht Hollmann aan Konings, dat het<br />
intermediair kapittel, hoewel niet zonder vreugde, toch ook met<br />
grote vrees en zorg het voorstel van kardinaal van Rossum heeft<br />
aangenomen om drie priesters naar Java te zenden. Het kapittel<br />
had gemeend niet te mogen weigeren. Om te voorkomen, dat<br />
de Congomissie daarvan schade zou lijden, was besloten een<br />
juvenaat voor deze missie op te richten te Maaseik.<br />
Enkele dagen later schrijft Hollmann, dat de kardinaal, zelfs<br />
zonder de officiele toestemming der orde af te wachten, de<br />
bewuste assistentie in het vicariaat Batavia heeft opgelegd en<br />
daaraan heeft toegevoegd, dat dit een voorbereiding zou zijn op<br />
een nieuw missiegebied. De orde heeft niet kunnen weigeren,<br />
hoewel het haar grote offers kost. Er is getracht de Congomissie<br />
zo goed mogelijk zeker te stellen.<br />
De laatste brief van Hollmann die in het bisschoppelijk archief<br />
te Bondo berust, is van 23 februari 1927. Op 21 en 22 februari
DE VOLLE GARVEN : 1920-1927 191<br />
hebben generaal en definitoren te St.-Agatha een buitengewone<br />
vergadering gehouden. Na rustig en langdurig beraad zijn zij<br />
tot de conclusie gekomen, dat er op dat ogenblik geen mogelijk-<br />
heid bestaat om een priester naar Congo te zenden. Met heel<br />
veel passen en meten is er een middel gevonden om broeder<br />
Lambertus van de Span te Hannut te vervangen. Deze zou 12<br />
april 1927 vertrekken. Verder raadt Hollmann Konings af, zijn<br />
overkomst naar Europa nog langer uit te stellen. ,,Kom dit jaar<br />
over en ik geef U de verzekering, dat U bij uw vertrek minstens<br />
een jonge priester mee kunt nemen. Komt U zelf niet, dan zal<br />
er een zware wijze opgaan."<br />
Konings kwam dat jaar inderdaad in het najaar voor enkele<br />
maanden over, en kon bij zijn vertrek in 1928 vier nieuwe krach-<br />
ten meenemen. Hoogwaardig Heer, die 27 mei was overleden,<br />
heeft hij echter niet levend teruggezien.<br />
De procure te Rome<br />
Volgens voorschrift van het nieuwe kerkelijk recht van 1918<br />
(canon 517, par. 1) moet iedere pauselijk goedgekeurde mannenorde<br />
een procurator generaal te Rome bezitten, om de belangen<br />
van zijn orde bij de H. Stoel te behartigen. Tevoren had de<br />
procurator generaal der norbertijnen, dr. Nouwens, deze taak<br />
met de zijne gecombineerd. De nieuwe bepaling liet echter een<br />
dergelijke oplossing niet meer toe : de orde moest voortaan haar<br />
eigen vertegenwoordiger te Rome hebben. Zoals reeds vermeld,<br />
werd A. van Asseldonk14 in november door het definitorium<br />
der orde tot procurator generaal benoemd. Een jaar later werd<br />
een huis op de Via di Monte Tarpeo betrokken, dat tevoren als<br />
procure van de norbertijnen had dienst gedaan en het eigendom<br />
was van de Franse norbertijnenabdij van Frigolet15. Dit als<br />
resultaat van de beraadslaging tussen de magister generaal en<br />
zijn definitoren16. In verband met zijn positie immers moest de<br />
procurator generaal ook bezoekers in eigen huis kunnen ont-<br />
vangen. Het was tevens bedoeld als verblijfplaats voor de<br />
u Zie boven p. 168.<br />
35 Op 1 november 1921 was Hoogw. Heer persoonlijk tegenwoordig bij de overdracht<br />
van dit huis.<br />
M Acten van het definitoriaal kapittel (20 oktober) 1920, nr. 3.
192 HENRICUS HOLLMANN<br />
studenten der orde aan de kerkelijke universiteiten. Bovendien<br />
stelde het de magister generaal in staat om er tijdens zijn ambte-<br />
lijke bezoeken hoge gasten behoorlijk te ontvangen. Daar<br />
vestigden zich nu de procurator generaal en fr. P. Rutten, die<br />
sinds 1920 zijn studie in het kerkelijk recht te Rome voortzette.<br />
Als derde bewoner kwam broeder Lucas Maas zijn onmisbare<br />
hulp verlenen in de nieuwe kloosterstichting, hierin in 1923<br />
opgevolgd door broeder Piet van Doren ; in 1924 kwam als<br />
tweede helper broeder Paulus van den Boogaard. Vanaf 1923<br />
verbleven daar ook meerdere fraters uit St.-Agatha en Diest<br />
om hun studies te maken aan de universiteit. De meesten ervan<br />
zouden later als docent optreden in de hogere studiehuizen der<br />
orde (zie p. 176).<br />
Tijdens het bezoek van twaalf dagen, dat Hollmann in<br />
januari 1924 aan Rome bracht, behoorden kardinaal van Rossum,<br />
mgr. Heylen van Namen, mgr. H. Noots en mgr. B. Eras tot<br />
de gasten, die hij aan tafel mocht nodigen op de procure. Zijn<br />
oude vriend, de generaal der dominicanen, pater L. Theissling,<br />
kwam hem reeds de eerste morgen verwelkomen en was een<br />
week daarna zijn gast aan tafel. Ook in het voorjaar van 1925<br />
verbleef Hollmann ongeveer veertien dagen in de procure te<br />
Rome.<br />
Klooster en parochiekerk te Rotterdam-Tuindorp<br />
Deze nieuwe stichting17 moet aan Hollmann een bijzondere<br />
voldoening hebben gegeven. Reeds tientallen jaren had de orde<br />
tevergeefs getracht om, na een afwezigheid van bijna drie<br />
eeuwen, in het bisdom Haarlem terug te keren. Nog als prior<br />
had Hollmann een belangrijk aandeel in dergelijke pogingen<br />
gehad. Zodra de gunstige gelegenheid zich voordeed heeft<br />
Hoogwaardig Heer deze dan ook onmiddellijk aangegrepen.<br />
Van de kruisheer J. Koch, die als assistent te IJsselmonde werk-<br />
zaam was, ontving hij bericht, dat er een gunstige kans daartoe<br />
was ontstaan. De parochie van de pastoor der St.-Franciscuskerk<br />
" Archief te Diest, map : ,,Stichting of pogingen tot stichting van nieuwe kloosters"<br />
: relaas van fr. J. Koch omtrent de voorgeschiedenis van kerk en klooster te<br />
Rotterdam. Alcmariensis (G. Wester), In Rotterdam's Groene Gordel, in In Cruce<br />
Vita, Rotterdam, 1936, p. 111-120.
Mgr. H. Hollmann 25 jaar magister-generaal der orde
de laatste foto.
DE VOLLE GARVEN : 1920-1927 *93<br />
aan het Afrikaanderplein, die toch al zeer uitgestrekt was, zou<br />
een nieuwe uitbreiding krijgen. De maatschappij Vreewijk<br />
bouwde namelijk in snel tempo een tuindorp in Rotterdam-Zuid.<br />
Pastoor van Blaricum was gaarne bereid om de geestelijke<br />
verzorging van deze nieuwe parochianen aan de kruisheren af<br />
te staan, mits de bisschop dit wilde goedkeuren. De kruisheren<br />
zouden dan zelf een rectorale hulpkerk in Tuindorp Vreewijk<br />
moeten bouwen. De geestelijkheid van Rotterdam, o.a. de toenmalige<br />
deken P. Thier, raadde Koch aan de bisschop van<br />
Haarlem daarom te verzoeken. Koch schreef naar Hoogwaardig<br />
Heer, die enkele dagen later reeds naar Rotterdam kwam en<br />
samen met Koch op bezoek ging bij de deken en de pastoors<br />
Dirksen en van Blaricum. Binnen een week was Hollmann in<br />
Haarlem, om met de bisschop de mogelijkheid tot verdere voortzetting<br />
van het apostolaat der kruisheren onder de katholieken<br />
van IJsselmonde te bespreken. Als mede-consecrator van mgr.<br />
Callier in 1903, was hij voor deze geen vreemde18, en het werk,<br />
dat door pater Koch in IJsselmonde was gepresteerd, was een<br />
goede aanbeveling. Mgr. Callier zegde dan ook de zielzorg over<br />
Tuindorp aan de orde toe. Toch heeft het daarna nog heel wat<br />
tijd en onderhandelingen gekost om de benodigde grond voor<br />
een hulpkerkje te kopen. De stichting Vreewijk was een grote<br />
maatschappij, waarin ook de gemeente Rotterdam medezeggingschap<br />
had. Na een lange correspondentie met de betreffende<br />
gemeentelijke instantie slaagde Hollmann er eindelijk in de<br />
grond te kopen. Ook was er heel wat mee gemoeid, eer de<br />
maatschappij zich bereid verklaarde om tegen een billijke prijs<br />
een gebouwtje ten dienste van de katholieken op te trekken. Na<br />
veel strubbelingen kwam het toch zover. Op 7 april 1922 zegende<br />
de deken het hulpkerkje der kruisheren aan de Enk in. Tot<br />
rector van de kerk was intussen W. Mulder door de bisschop<br />
aangesteld. Op zondag 9 april droeg deze er de eerste H. Mis<br />
op, terwijl Hoogwaardig Heer, geassisteerd door rector Mulder<br />
en pater Koch, de hoogmis celebreerde. Op 23 augustus 1923<br />
verhief mgr. Callier het rectoraat tot zelfstandige parochie. Als<br />
pastorie diende een klein huurhuisje, waarin pastoor Mulder, de<br />
paters J. Verhagen en J. Koch en broeder E. van Toor zich<br />
18 Mgr. A. J. Callier, bisschop van Haarlem (1903-1928).
194 HENRICUS HOLLMANN<br />
moesten zien te behelpen. In 1925 woonden er in Tuindorp<br />
reeds 25.000 katholieken. Er moest zo spoedig mogelijk een<br />
flinke kerk worden gebouwd. Op 3 mei 1926 werd de eerste<br />
steen gelegd voor kerk en klooster, die na een jaar waren voltooid.<br />
Op Kruisvinding 1927, het titelfeest der nieuwe kerk,<br />
heeft mgr. Callier deze geconsacreerd. Dit geschiedde ruim drie<br />
weken voor het overlijden van Hoogwaardig Heer. Zijn slechte<br />
gezondheidstoestand stond hem niet meer toe, daarbij aanwezig<br />
te zijn.<br />
Het klooster te Zoeterwoude<br />
Wegens het toenemend aantal fraters was men in 1921 reeds<br />
genoodzaakt geweest om de zolder van de voorbouw te St.-<br />
Agatha in woonruimte te veranderen. Er werden heel wat nieu<br />
we kamertjes in hout opgetrokken, die meestal van kleine dakvenstertjes<br />
waren voorzien. Er kwam bepaald geen luxe aan te<br />
pas. Dat verklaart de wel zeer mannelijke schertsnaam ,,planken<br />
verdommenis", die door het profanum vulgus aan dit bouwsel<br />
werd gegeven.<br />
Toch ontstond weldra opnieuw plaatsgebrek als gevolg van<br />
een alle verwachting overtreffende vermeerdering der novicen<br />
en fraters. Er moest nu tot verdeling der zeven opleidingsjaren<br />
over twee kloosters worden overgegaan, zodat men besloot een<br />
nieuw klooster te bouwen. Nadat herhaalde pogingen om zich te<br />
vestigen op andere plaatsen waren mislukt, slaagde de orde ten<br />
slotte hierin te Zoeterwoude19. De vriendschap met plebaan<br />
Westerwoudt te Haarlem was Hollmann grotelijks van dienst<br />
om de vereiste toestemming van het bisdom te verkrijgen. Het<br />
nieuwe klooster was bedoeld als studiehuis voor de filosofen.<br />
Mgr. Callier verleende op 15 april 1925 zijn toestemming tot de<br />
bouw ervan. Aanvankelijk werden alleen de middenbouw en de<br />
rechter zijvleugel voltooid, waarbij een kleine, voorlopige kapel<br />
39 H. van Rooyen, Het klooster in het polderland, in In Cruce Vita, p. 101-108.<br />
Hoogw. Heer Hollmann had van zijn vriend, de generaal der dominicanen L.<br />
Theissling, de raad gekregen om een poging te doen tot stichting van een klooster<br />
in Roelofarensveen of in de omgeving daarvan. Dit was een vrijwel geheel katholieke<br />
streek, met veel roepingen. Toen dit niet slaagde, viel de keus ten slotte op<br />
Zoeterwoude. Een bemiddelende rol speelde hierin fr. L. Badoux, die een persoonlijk<br />
vriend was van de toenmalige deken aldaar, F. C. J. Jansen.
DE VOLLE GARVEN : 1920-1927 195<br />
aansloot. Hoogwaardig Heer legde de eerste steen op 1 Septem<br />
ber 1925. Een jaar later kon het klooster op 9 September door<br />
hem worden ingewijd. Als rector werd G. Klaverweyden aangesteld.<br />
H. van Lieshout zette er zijn professoraat in de filosofie<br />
en L. Emond dat in de kerkgeschiedenis voort. Verder bestond<br />
de kloostergemeenschap aanvankelijk uit 16 fraters en 1 broeder,<br />
weldra gevolgd door een tweede20. In 1927 werd de linker-<br />
vleugel gebouwd.<br />
Het nieuwe college te Uden<br />
Strikt genomen kan men hier niet van een nieuwe stichting<br />
spreken; het priestercollege van het H. Kruis bestond reeds<br />
sinds 1886. Toch kan men deze bouw als een der belangrijkste<br />
ondernemingen van de orde in het begin der twintiger jaren<br />
beschouwen.<br />
Wie het primitieve externaatje met zijn kosthuizensysteem nog<br />
heeft gekend, zal toegeven, dat hier een zeer ingrijpende verandering<br />
heeft plaats gehad. Het oude college was veel te klein<br />
geworden voor het steeds groeiend aantal studenten, dat in<br />
1920 ruim honderd bedroeg. De oorlogsomstandigheden hadden<br />
het voortbestaan der kosthuizen praktisch onmogelijk gemaakt;<br />
vooral de voedselvoorziening vormde daar toen een onoplosbaar<br />
probleem. Zelfs nog afgezien van dit bezwaar, bleek het steeds<br />
moeilijker te worden de geschikte families te vinden om zoveel<br />
studenten onder te brengen. Prior van Mil wist uit ervaring,<br />
hoeveel er voor een roeping afhing van een goed milieu. Bovendien,<br />
het scheppen van een gunstiger klimaat voor de studie, de<br />
verantwoordelijkheid voor de religieuze vorming en het noodzakelijk<br />
toezicht op zulk een groot aantal priesterstudenten<br />
vergden een radicale oplossing. Ook in materieel opzicht moest<br />
die meer in overeenstemming zijn met de eisen van de hygiene<br />
en de behoeften van een aan de nieuwere eisen aangepast<br />
onderwijs. Prior van Mil ondernam en volvoerde het stoute plan<br />
een groot internaat te bouwen, dat plaats zou bieden aan tweehonderdvijftig<br />
jongens. In 1921 werd met de eerste vleugel<br />
begonnen; in 1923 met de tweede. Al bleef het college zijn<br />
** P. van der Vorst en C. Verhoeven.
196 HENRICUS HOLLMANN<br />
karakter van vrije priesteropleiding behouden, deze uitbreiding<br />
leverde weldra veel meer roepingen ook voor de orde zelf op.<br />
Men kan gerust beweren, dat het bestaan van de orde, en vooral<br />
haar snelle uitbreiding en het aantal van haar nieuwe stichtin-<br />
gen, in zeer grote mate afhankelijk is geweest van het hernieuw-<br />
de Udense college.<br />
Begin van de missiearbeid op Java<br />
Het verslag van het intermediair kapittel, dat in augustus 1926<br />
te St.-Agatha plaats had21, verbergt geenszins, dat de nieuwe<br />
taak met gemengde gevoelens werd aanvaard. Er wordt gesproken<br />
over de last der assistentie in Batavia, die kardinaal van<br />
Rossum op de schouders van het bestuur der orde heeft gelegd.<br />
Deze opdracht heeft het weliswaar met vreugde, maar toch ook<br />
met grote vrees en met bijzondere omzichtigheid en verstandige<br />
behoedzaamheid aanvaard. Die taak werd toevertrouwd aan de<br />
prior van Uden, J. Goumans, met als helpers M. Nillesen en<br />
J. de Rooy. Goumans, die in 1925 als prior te Uden was herkozen,<br />
deed afstand van dit ambt met het oog op zijn aanstaande<br />
vertrek naar Java. M. Nillesen was vanaf 1923 eveneens te Uden<br />
werkzaam geweest als leraar. Voor J. de Rooy betekende de<br />
aanstelling tot Java-missionaris zijn eerste benoeming.<br />
Het is volkomen begrijpelijk, dat generaal en definitoren zich<br />
grote zorgen maakten over deze nieuwe stichting. Wilde de orde<br />
zich op Java vestigen en er een nieuw arbeidsterrein veroveren,<br />
dan zouden er ongetwijfeld grote offers van haar worden ge-<br />
vraagd. Men kon natuurlijk niet volstaan met slechts drie krach-<br />
ten daarheen te zenden; hun gering aantal zou zo spoedig<br />
mogelijk aangevuld moeten worden. En dat, terwijl het zich<br />
snel ontwikkelende missiegebied in Congo alle voor de missie<br />
beschikbare krachten scheen op te eisen. Deze pas opgerichte<br />
apostolische prefectuur vroeg voortdurend en met grote aan-<br />
drang om nieuwe priesters en broeders. Bovendien, met de<br />
uitbreiding van haar missionaire arbeid groeiden ook de finan-<br />
ciele lasten der orde. Hoe zou een kleine orde, die terzelfdertijd<br />
in Nederland en Belgie zulke grote geldelijke risico's moest<br />
** Intermediair kapittel van augustus 1926, nr. 2.
DE VOLLE GARVEN : 1920-1927 197<br />
nemen, in staat zijn om in de noden van twee missiegebieden<br />
tegelijk te voorzien ? Met een bezwaard hart, maar toch ook in<br />
een geest van gehoorzaamheid, geloof en Godsvertrouwen werd<br />
deze zending van de Kerk aanvaard. Op 6 januari 1927 ver-<br />
trokken de drie Java-missionarissen. Zij gingen op 9 januari te<br />
Genua scheep en kwamen 9 februari te Bandung aan.<br />
Het eerste klooster in Amerika<br />
Toen de kruisheren zich in 1910 beschikbaar stelden voor het<br />
uitoefenen van de zielzorg onder hoofdzakelijk Nederlandse en<br />
Belgische immigranten, lag het tevens in hun bedoeling zich<br />
blijvend in Amerika te vestigen. En omdat zij dit wilden doen<br />
als religieuze gemeenschap, was het van het begin af hun uit-<br />
gesproken en volhardend streven er zo spoedig mogelijk een<br />
eigen klooster te stichten. Zoals we reeds zagen, was dit ook het<br />
voornaamste doel van het eerste bezoek, dat Hollmann in 1911<br />
aan Amerika bracht. In 1912 bevonden er zich reeds zes priesters<br />
en vier broeders. Dit aantal was dus ruim voldoende om tot de<br />
stichting van een klooster over te gaan. Toch zou het nog tien<br />
jaar duren, eer dit in 1922 een feit werd22. Men zou zo op het<br />
eerste gezicht de indruk kunnen krijgen, dat het plan alleen in<br />
theorie bestond, maar er blijkbaar niet veel lust en haast gevoeld<br />
werd om het te verwezenlijken. Toch is dit niet de juiste ver-<br />
klaring. Er deden zich namelijk moeilijkheden voor, waarvan<br />
men zich in Nederland en Belgie geen goed begrip kon vormen.<br />
Vanwege een misverstand, dat eerst later kon worden opgehel-<br />
derd, slaagden de kruisheren er, door tegenwerking van sommige<br />
verkeerd ingelichte kanunniken, niet in om de vereiste toestem-<br />
ming van het bisdom St. Cloud te verkrijgen. Het grootste<br />
bezwaar vormde echter wel het geldgebrek. Het is niet over-<br />
dreven te zeggen, dat gedurende de eerste tien jaren de kruis<br />
heren in Amerika in behoeftige omstandigheden verkeerden.<br />
Hoe hard er ook gewerkt en gesjouwd en hoe zuinig er ook<br />
geleefd werd, er kon niet voldoende worden overgelegd om dit<br />
financiele risico te nemen. Dat was tenminste de heilige over-<br />
28 J. Rausch, The Crosier Story, Onamia, I960, passim. J. Buse, Geschiedenis<br />
van 50 jaren Kruisherenwerk in Noord Amerika, in Kruistriomf, jg. I960, p. 20-30.
198 HENRICUS HOLLMANN<br />
tuiging van de overste, W. van Dinter. Deze had in het eerste<br />
jaar toch nog 4200 dollar weten over te sparen, die hij op vijf<br />
verschillende banken had gedeponeerd. De paar duizend dollar,<br />
die van Dinter en IJzermans bij hun vertrek in maart 1910<br />
hadden meegekregen, bleven onaangeroerd, totdat twaalf jaar<br />
later het klooster moest worden gebouwd. De kruisheren woonden<br />
ver uit elkaar op verschillende parochietjes en missiestaties.<br />
Vooral de jongeren onder hen bleven er sterk op aandringen<br />
het risico te nemen en zo spoedig als maar enigszins mogelijk<br />
was tot de bouw van een klooster over te gaan. Verder achtten<br />
zij de vermeerdering van hun aantal dringend noodzakelijk. De<br />
superior van Dinter durfde echter de onderneming nog niet aan ;<br />
hij bleef aarzelen en uitstellen. Op 10 oktober 1919 schreef<br />
J. van der Hulst, buiten de superior om, een potige brief aan<br />
Hoogwaardig Heer. Hij drong er daarin krachtig op aan, dat<br />
Hollmann zo spoedig mogelijk zelf naar Amerika zou komen<br />
en drie of vier priesters en een of twee broeders zou meebrengen.<br />
Verder schrijft hij, dat zij absoluut een college nodig<br />
hebben. Deze noodkreet had de gewenste uitwerking. In mei<br />
1920 kwam Hollmann naar Amerika en bracht drie priesters en<br />
een broeder mee23. Bij het sluiten van de visitatie sprak Hoog<br />
waardig Heer de overtuiging uit, dat nu de tijd gekomen was<br />
om het communiteitsleven te beginnen en een college te stich-<br />
ten. Op zijn terugreis werd Hollmann vergezeld door W.<br />
van Dinter. Tijdens diens verblijf in Nederland drongen de<br />
definitoren er bij hem op aan, om met de bouw van een klooster<br />
te beginnen. Na zijn terugkomst in Amerika bleef van Dinter<br />
echter aarzelen. Hij was bang voor een mislukking en vreesde<br />
dan de schuld te krijgen. Intussen was ook van der Hulst op<br />
verlof geweest en had in mei 1921 father van Rooy meegebracht.<br />
Ongetwijfeld heeft hij zich bij Hoogwaardig Heer beklaagd<br />
over het durende uitstel. Op 10 juni 1921 schrijft Hollmann<br />
een lange en zeer vastberaden brief, gericht tot de superior en<br />
tot de capitulares in Amerika. Hij wijst er op, dat het van het<br />
begin af de bedoeling is geweest een klooster te stichten. Dit<br />
blijkt uit de aanvraag aan Rome en uit de allereerste brief, die<br />
hij aan mgr. Trobec had geschreven en waarin hij zeer duidelijk<br />
a J. Tertoogen, J. Snijers, J. Klaver, Ch. van Roy.
DE VOLLE GARVEN : 1920-1927 199<br />
op dit plan had gewezen. Mgr. Trobec heeft in 1910 reeds het<br />
plan goedgekeurd om de parochies Butler en Onamia voorgoed<br />
aan de orde af te staan en verlof gegeven om een klooster te<br />
bouwen. Hij heeft de aanvraag daartoe naar Rome opgezonden,<br />
vergezeld van een aanbevelend schrijven. Thans, na elf jaar, is<br />
er nog geen klooster, hoewel het getal der confraters in Amerika<br />
en de financiele toestand het bouwen van ten minste een klein<br />
en eenvoudig klooster mogelijk maakt. Hollmann kan de bestaande<br />
toestand niet goedkeuren en gelast alle pogingen in het<br />
werk te stellen om tot de bouw van een klooster te komen. Hij<br />
laat het aan hen zelf over de geschikte plaats voor een klooster<br />
en college uit te kiezen. Met groot vertrouwen op de Voorzienigheid<br />
moeten zij dit werk beginnen. ,,Komt ! haast U !<br />
maakt mij nog eens gelukkig ! Als het niet te lang duurt, zal ik<br />
het nieuwe huis kunnen inwijden en de eerste Priorkeuze - zoo<br />
God mij de kracht geeft, voorzitten". Hij draagt van Dinter op<br />
een vergadering bijeen te roepen, waarop alien aanwezig kunnen<br />
zijn. Wie niet kunnen komen, moeten schriftelijk hun mening<br />
kenbaar maken, welke op de vergadering moet worden voorgelezen.<br />
Het werd niet langer aan van Dinter overgelaten of,<br />
wanneer en waar het klooster en het college zouden worden<br />
gebouwd. De capitulares moeten daarover beslissen en Hoogwaardig<br />
Heer legt zich bij voorbaat neer bij het besluit der<br />
meerderheid, of dit te Onamia, Butler of elders dient te ge-<br />
schieden.<br />
W. van Dinter was een te goed religieus om niet terstond te<br />
gehoorzamen. De vergadering werd op 13 en 14 juli gehouden.<br />
Alle aanwezigen spraken zich uit voor de bouw. Er werd aanstonds<br />
besloten, dat dit het beste te Onamia kon geschieden.<br />
Op aandrang van Hollmann werden J. Klaver en W. van Rooy<br />
in de herfst van 1921 naar Campion College in Wisconsin gezonden,<br />
om zich verder te bekwamen voor de taak van leraar<br />
aan het college.<br />
In een brief van 7 augustus 1921 uitte Hollmann zijn grote<br />
vreugde over de genomen besluiten, die hem in een gezamenlijk<br />
schrijven van 15 juli waren kenbaar gemaakt.<br />
Aan van Dinter schrijft hij in een ongedateerde brief, dat hij<br />
zo graag gekomen zou zijn om het eerste klooster in te wijden
200 HENRICUS HOLLMANN<br />
en de priorkeuze voor te zitten. Om financiele redenen durft<br />
hij daartoe echter niet besluiten. Hij verzoekt van Dinter het huis<br />
plechtig in te zegenen en de priorkeuze voor te zitten. Om alle<br />
tweehoofdigheid in het bestuur te vermijden heeft hij, in overleg<br />
met de definitoren, besloten, dat de nieuwe prior tevens<br />
overste over alle Amerikaanse confraters zal zijn. Verder geeft<br />
hij aanwijzingen over de te houden keuze en bepaalt, dat er<br />
geregeld ongeveer acht confraters in het klooster moeten wonen<br />
en verblijven. Een begeleidend schrijven stelt de volmachten en<br />
verplichtingen van de vicaris generaal vast24.<br />
Op 29 September wenst Hollmann van Dinter geluk met diens<br />
verkiezing tot prior en vicaris generaal25. Tevens geeft hij<br />
enkele aanwijzingen betreffende noviciaat en tijdelijke geloften<br />
van de eerste Amerikaanse novice, Thomas Brandon.<br />
Het college van het H. Kruis werd op 7 September 1922<br />
geopend met zeven studenten. Een week later, 13 September,<br />
werd het nieuwe klooster door abt Alcuin Deutsch o.s.b. in-<br />
gezegend.<br />
Hoogwaardig Heer heeft driemaal een bezoek aan de Ameri<br />
kaanse confraters gebracht: in 1911, 1920 en 1925. Op 6 oktober<br />
1925 zat hij de priorkeuze voor, waarmee de tweede ambtsperiode<br />
van van Dinter als prior en vicaris generaal begon.<br />
Twee nieuwe krachten, de priesters A. van Zutphen en R.<br />
Klaver, vergezelden hem op deze laatste reis (zie p. 129).<br />
In 1925 richtten de Amerikaanse kruisheren een eigen tijdschrift<br />
op : The Crosier Missionary.<br />
34 De hier vermelde en besproken brieven van Hollmann aan van Dinter en de<br />
overige Amerikaanse kruisheren berusten in het kloosterarchief te Onamia. Father<br />
J. Rausch was 20 vriendelijk fotocopieen ervan te zenden.<br />
25 De benaming vicaris generaal wordt door Hollmann in deze ongedateerde brief<br />
en ook in die van 29 September 1922 gebruikt. J. Rausch in Crosier Story vermeldt<br />
op p. 339, dat J. van der Hulst 24 mei 1944 is gestorven. Er wordt ook over<br />
van der Hulst gesproken als The Vicar General of the American Crosiers. Bij de<br />
aanstelling van diens opvolger fr. L. Kerich merkt Rausch op (p. 340), dat de<br />
benaming Vicar General niet geheel hauwkeurig het nieuwe ambt omschrijft, omdat<br />
ook Kerich een tijdelijk mandaat van Rome ontving, dat hem volmachten schonk,<br />
welke gelijk stonden met die van de magister generaal, tot er een nieuwe generaal<br />
kon worden gekozen.
DE VOLLE GARVEN : 1920-1927 201<br />
5. De generale, intermediate en definitoriale kapittels<br />
in de jaren 1920-1927<br />
Tijdens de laatste levensjaren van Hoogwaardig Heer Holl-<br />
mann werden er nog twee generale kapittels gehouden : in 1923<br />
en in 1926.<br />
Op beide werd nog eens bijzondere aandacht gewijd aan de<br />
beleving der gelofte van armoede. Ter voorkoming of uitroeiing<br />
van bepaalde misbruiken op dit gebied vaardigden deze kapittels<br />
gedetailleerde voorschriften uit met betrekking tot het bewaren<br />
en besteden van geld of geschenken of het beschikken daar-<br />
over26.<br />
Uit dankbaarheid voor de buitengewone welwillendheid,<br />
goedheid, bescherming en hulp, welke de orde van de kant van<br />
kardinaal van Rossum als haar protector had ondervonden, werd<br />
met algemene stemmen besloten dat hij reeds bij zijn leven zou<br />
delen in alle gebeden, verstervingen en goede werken der orde.<br />
Bij zijn overlijden zou elke priester een H. Mis voor hem opdragen,<br />
zou er in elk convent een plechtige uitvaart worden<br />
gecelebreerd en zouden alle fraters en broeders tot zijn zielerust<br />
de H. Communie ontvangen 27.<br />
Verdere bepalingen handelen over de devotie tot het H. Kruis<br />
die de confraters als echte kruisheren dienen te bezitten en te<br />
beoefenen, en over het beter onderhouden en hoger waarderen<br />
van het silentium 28.<br />
De verslagen der intermediaire en definitoriale kapittels, die<br />
vanaf 1920 tot 1927 werden gehouden, hebben voor het grootste<br />
gedeelte betrekking op de reeds vermelde nieuwe stichtingen,<br />
de verbouwing en uitbreiding van de reeds bestaande en de tot<br />
dit alles noodzakelijke financiele uitgaven. Apart vermelding<br />
verdient nog, dat de voorgenomen oprichting van een juvenaat<br />
voor de Congomissie te Maaseik in feite in September 1927 te<br />
Diest geschiedde. M. Deckers werd met de leiding ervan belast.<br />
Tijdens zijn generalaat, en ook reeds daarvoor als prior van<br />
St.-Agatha, heeft Hollmann tientallen jaren lang als secretaris<br />
28 Acten van het generaal kapittel 1923, §§ 3 en 4 en van het generaal kapittel<br />
van 1926, § 2.<br />
27 Acten van het generaal kapittel 1923, § 5.<br />
28 Acten van het generaal kapittel 1926, §§ 5 en 8.
202 HENRICUS HOLLMANN<br />
van bovengenoemde vergaderingen gefungeerd. De verslagen<br />
van deze drie soorten van kapittels zijn steeds door hem persoonlijk<br />
geschreven. Bij het definitoriaal kapittel, dat juist een<br />
maand voor zijn overlijden te St.-Agatha plaats vond, schijnt hij<br />
daartoe niet meer in staat te zijn geweest. Het handschrift is<br />
dan van P. Rutten, toen prior van St.-Agatha.
HOOFDSTUK VI<br />
DE BETEKENIS VAN HOLLMANNS PERSOONLIJKHEID<br />
IN HET ORDESBELEID TIJDENS ZIJN GENERALAAT<br />
Na de beschouwing van al wat er tijdens het generalaat van<br />
Hoogwaardig Heer Hollmann werd tot stand gebracht, rijst<br />
onwillekeurig de vraag : hoe groot was daarin zijn persoonlijk<br />
aandeel ? Het zal moeilijk zijn daarop een afdoend antwoord<br />
te geven. Toch lijkt ons althans een poging daartoe belangrijk<br />
genoeg om er een afzonderlijk hoofdstuk aan te wijden.<br />
Wie een levensschets schrijft van de tweeenvijftigste magister<br />
generaal der orde van het H. Kruis, zou zijn taak alleen strikt<br />
zakelijk kunnen opvatten. In dat geval zou hij zich tevreden<br />
kunnen stellen met, zo goed hem dat ten minste nog mogelijk is,<br />
een antwoord te geven op de twee volgende vragen. Waarin<br />
bestaat de betekenis van deze bestuursperiode voor de orde, en<br />
wat is er onder de leiding van Henricus Hollmann over het<br />
algemeen tot stand gekomen ? Ongetwijfeld zou hij daarmee<br />
een belangrijk deel van zijn opdracht hebben vervuld. Toch zou<br />
het dan als levensbeeld pijnlijk onvolledig blijven en slechts een<br />
oppervlakkige belangstelling wekken voor zijn persoon.<br />
Natuurlijk, in de levensbeschrijving van een ordesgeneraal<br />
zijn de feiten onmisbaar. Maar het wat van die gebeurtenissen<br />
interesseert de lezer waarschijnlijk minder dan het hoe. Van een<br />
levensbeschrijving verwacht men terecht meer dan een opsomming<br />
van feitelijke gebeurtenissen. Men kan daden immers niet<br />
losmaken van degene, die ze stelt. Aan zijn intentie en bezieling<br />
danken ze hun menselijke betekenis en waarde. Al is zulk een<br />
belichting van een persoonlijkheid vanuit zijn daden niet altijd<br />
eenvoudig, zij moet toch tot op zekere hoogte mogelijk zijn en<br />
kan dus worden beproefd.<br />
Er is gedurende het generalaat van Henricus Hollmann zeer<br />
veel tot stand gebracht, dat voor de orde grote waarde heeft,<br />
niet alleen in zijn eigen tijd, maar ook in de onze. En daarom<br />
interesseert het ons te achterhalen, hoe groot zijn persoonlijk
204 HENRICUS HOLLMANN<br />
aandeel daaraan is. Het valt soms moeilijk vast te stellen wat<br />
daarbij dient toegeschreven aan zijn persoonlijk initiatief, wat<br />
aan dat van zijn medewerkers. Toch doet dit in feite niet zo<br />
heel veel ter zake. Er bestaat immers niemand, die alles alleen<br />
weet en kan. De grote kunst van het besturen ligt eigenlijk<br />
hierin, dat zo iemand de talenten en bekwaamheden van zijn<br />
medewerkers kent, op de juiste wijze waardeert en er een<br />
verstandig gebruik van weet te maken. Hij moet naar anderen<br />
kunnen luisteren, hun vertrouwen schenken en kans om zich te<br />
ontplooien en nuttig te maken in zaken, die ten slotte niet zijn<br />
privebelangen, maar die van het algemeen vertegenwoordigen.<br />
Hij kan goed iets uit handen geven en aan anderen overlaten,<br />
zonder zelf de leiding over het geheel te verliezen.<br />
Tracht men zich een oordeel te vormen over de persoonlijke<br />
hoedanigheden van Hollmann als leider van de orde, dan dient<br />
men daarbij onderscheid te maken tussen de tien laatste jaren<br />
van zijn generalaat en de daaraan voorafgaande. Vooreerst zal<br />
men zeer wel kunnen aanvaarden, dat de tien laatste jaren van<br />
zijn bestuur niet meer gekenmerkt werden door de vooruit-<br />
strevendheid en ondernemingsgeest, die hem tevoren zozeer<br />
eigen waren. Gezien zijn hoge leeftijd en zijn verslechterende<br />
gezondheidstoestand, vooral in de laatste maanden voor zijn<br />
dood, zal niemand zich daarover verwonderen. Maar het ontbrak<br />
hem niet aan wijsheid en nederigheid om de initiatieven van<br />
anderen over te nemen en aan kracht om ze ten uitvoer te<br />
brengen. En niemand zal ontkennen dat, juist dank daaraan,<br />
er toen veel, zeer veel werd bereikt. Wat nu de daaraan voor<br />
afgaande periode van bijna twintig jaar betreft, Hollmann toon-<br />
de en gaf zich toen onvermoeibaar in de voile kracht van zijn<br />
leiderschap. Hij was er de man niet naar om zich met het geven<br />
van richtlijnen aan anderen tevreden te stellen. Zelf ging hij<br />
voorop, en woekerde onverpoosd met de vele talenten, die God<br />
hem had geschonken. Hij kon gerust met St.-Paulus zeggen :<br />
,,Ik heb meer dan anderen gearbeid". Toch behoeft men daarbij<br />
niet blind te zijn voor het feit, dat die anderen soms te veel in<br />
de schaduw bleven van zijn veelzijdige persoonlijkheid en ver-<br />
bazingwekkende werklust. Hij was er aan gewoon geraakt veel<br />
op zich te nemen en zelf te doen. Van een bekwaam en ijverig
BETEKENIS VAN ZIJN PERSOONLIJKHEID 205<br />
man als Honhon kan men trouwens hetzelfde met recht beweren.<br />
De toen nogal eens geuite klacht, dat er in de orde slechts een<br />
paar mensen tot iets in staat schenen, zal wel niet helemaal<br />
zonder grond zijn geweest. Wat Hollmann en Honhon betreft<br />
zou men dat dan ,,les defauts de ses belles qualites" kunnen<br />
noemen. Men moet echter niet vergeten, dat de omstandigheden<br />
daartoe hadden meegewerkt. Reeds op jeugdige leeftijd waren<br />
hem allerlei vertrouwensposten opgedragen en nooit was hem<br />
iets te veel geweest. Steeds had hij er tijd voor weten te vinden<br />
of te maken. En dat geschiedde in jaren, waarin de orde op<br />
een stilstaand water, en dan met dalend peil, geleek. Zij was<br />
niet alleen zeer klein, maar ook weinig actief. Voor een deel zal<br />
dat de terugslag zijn geweest op de grote dosis energie, die.<br />
van den Wijmelenberg haar had toegediend en op de teleur-<br />
stellingen, die dat vurig elan hadden gebroken. Voor een ander<br />
deel valt het misschien nog meer te wijten aan de bijna twintig<br />
jaren tussen 1881 en 1899 dat het haar aan vooruitstrevende en<br />
energieke leiding ontbrak. Men kan daarom de verhouding ook<br />
omkeren en zich afvragen, wat er van de orde zou geworden<br />
zijn zonder moedige en ondernemende mannen als een Hollmann<br />
of Honhon. Hun bezieling en ijver, hun bekwaamheid, hun<br />
bevorderen van de religieuze geest en de studielust zijn in ieder<br />
geval van onschatbare waarde geweest. En de tegenwoordige<br />
bloei der orde lijkt ons, menselijkerwijze gesproken, onvoorstel-<br />
baar zonder een generalaat als dat van Henricus Hollmann.<br />
Tegelijkertijd kan men de providentiele rol, die van Mil ge-<br />
durende dertig jaar heeft gespeeld, daarbij onmogelijk over het<br />
hoofd zien. Er is wel geen terrein der ordesactiviteit denkbaar,<br />
waarop zijn stimulerende kracht en vindingrijke geest hun in-<br />
vloed niet hebben uitgeoefend. Hij bezat de bijzondere gave om<br />
nieuwe krachten te ontdekken en los te slaan, en deze tot hun<br />
recht te doen komen. Hollmann keurde dit streven niet alleen<br />
goed, maar steunde het ook met zijn autoriteit. En dit ondanks<br />
de goed bedoelde, maar conservatieve bedenkingen van som-<br />
migen.<br />
Als er een thema is, waarvoor tegenwoordig belangstelling<br />
bestaat, dan is het dat van de intermenselijke verhoudingen.
206 HENRICUS HOLLMANN<br />
Trachten wij daarom nog een vraag te beantwoorden, namelijk,<br />
welke de betrekkingen tussen Hollmann en zijn medemensen<br />
waren, speciaal zijn confraters. De positie van iemand, die de<br />
hoogste leiding en de grootste verantwoordelijkheid in een orde<br />
vertegenwoordigt, schept onvermijdelijk een bepaalde afstand<br />
tussen hem en degenen, met wie hij eerst als gelijken is omge-<br />
gaan. Hij ondervindt zelf de vertrouwelijkheid niet meer waar-<br />
aan hij gewend was en kan zich ook niet meer zo ongedwongen<br />
temidden van anderen laten gaan. Het is een geluk voor de<br />
onderdanen, wanneer een overste deze toestand van vereenza-<br />
ming als een kruis ondervindt. Hoe sympathiek waren ons de<br />
herhaalde en zijn hofhouding ontstellende pogingen van paus<br />
Johannes XXIII om alle ceremonieel te doorbreken en een met<br />
de eenvoudigen van harte te zijn. In plaats van de bestaande<br />
afstand kunstmatig te vergroten en een soort van byzantinisme<br />
aan te moedigen, wilde hij alles doen om haar zoveel mogelijk<br />
te overbruggen. Zijn waardigheid had geen schade gedaan aan<br />
zijn gave en eenvoudige menselijkheid en zijn alles ontwape-<br />
nende en veroverende hartelijkheid. Het zou natuurlijk te veel<br />
gevergd zijn om in een geboren Noordhollander het levendige<br />
en spontane van de echte zuiderling te verwachten. Maar in de<br />
grond hadden Johannes XXIII en Henricus Hollmann toch dit<br />
wezenlijke besef gemeen, dat zij hun waardigheid op de eerste<br />
plaats beschouwden als dienstbaarheid aan anderen. Ook de<br />
eenvoudige mensen te St.-Agatha voelden zich bij Hollmann<br />
op hun gemak en zochten graag zijn raad en troost. Men heeft<br />
wel eens gezegd, dat zijn biechtstoel zijn troetelkind was. Tot<br />
op het einde van zijn leven heeft hij er uren achtereen in door-<br />
gebracht, zelfs in felle winterse koude. Het was een werk, dat<br />
hem zeer dierbaar was en hij zou het niet licht aan anderen over-<br />
laten. Hoe groot de aanhankelijkheid en genegenheid was, die<br />
hij zich onder de inwoners van St.-Agatha had verworven, bleek<br />
overtuigend bij de jubilea, die hij er vierde. Zonder de mensen<br />
van St.-Agatha zou voor hem zulk een feest niet compleet zijn<br />
geweest.<br />
En zijn genegenheid en medeleven waren niet alleen maar<br />
voor buitenstaanders bestemd. Hij wilde ook voor ieder van zijn<br />
confraters goed en toegankelijk zijn. Dat de orde klein was
BETEKENIS VAN ZIJN PERSOONLIJKHEID 207<br />
bood het voordeel, dat Hoogwaardig Heer ieder persoonlijk zeer<br />
goed kende. En dat die kennis een zaak van het hart was en<br />
zich tot alien wilde uitstrekken, werd duidelijk uit zijn belangstelling<br />
en bezorgdheid ook voor de jongste novice. Bij feesten<br />
deed hij niets liever dan zelf de ronde doen om anderen te<br />
onthalen. Iedere confrater, die op bezoek kwam, ook al was het<br />
onverwachts, was van harte welkom. Hij scheen dan overvloed<br />
van tijd te hebben om hem te ontvangen en met hem te praten.<br />
Want hij was echt gastvrij ; dat ondervonden zijn confraters op<br />
de eerste plaats. Hij toonde zich dankbaar voor iedere attentie<br />
en bewees die ook graag aan anderen. Het griefde hem bijvoorbeeld,<br />
toen eens jezuietenfraters uit Mariendaal op wandeling<br />
naar St.-Agatha werden gestuurd en op zijn uitnodiging moesten<br />
antwoorden, dat het hun uitdrukkelijk verboden was het klooster<br />
binnen te gaan. Daar volgde een verontwaardigde brief aan hun<br />
overste op. Hollmann was een aristocraat in voorkomen en optreden,<br />
maar dan van de beste soort. Zijn innerlijke beschaving<br />
was een diep godsdienstige. Dat bepaalde ook zijn gedrag ten<br />
opzichte van de evenmens. Hij was zich van zijn plaats en rang<br />
bewust, en handelde ernaar. Maar dan zo, dat hij naast eerbied<br />
ook grote genegenheid verwierf. Hij deed ons denken aan de<br />
ridder, die ,,ik dien" als zijn wapenspreuk had gekozen.<br />
De verhouding van priesters, fraters en broeders tot hem kan<br />
men misschien het best omschrijven als een typische mengeling<br />
van respect, vertrouwen en ongedwongenheid, die getuigt voor<br />
zijn bijzondere gave om anderen op hun gemak te brengen, hun<br />
vertrouwen te winnen, hun moeilijkheden te begrijpen en belangstelling<br />
en waardering voor hun werk te laten blijken. Toch<br />
twijfelde daarbij niemand aan het gezag, dat hij op wijze en<br />
milde en, zo nodig, op niet mis te verstane wijze uitoefende.<br />
Zoals reeds uit verschillende voorbeelden is gebleken heeft<br />
Hollmann de steeds moeilijke en soms pijnlijke plicht niet verzaakt<br />
om op te treden tegen misstanden of anderen op hun<br />
fouten te wijzen. Hij ging daarbij recht door zee en kende geen<br />
onderscheid van persoon. In zijn oordeel over anderen was hij<br />
niet eenzijdig. Hij had oog voor hun gebreken, maar evenzeer<br />
voor hun goede eigenschappen. Zijn waardering was even eerlijk<br />
als zijn kritiek, die alleen om beters wil werd gegeven, en
208 BETEKENIS VAN ZIJN PERSOONLIJKHEID<br />
niet om te krenken of te vernederen. Dat waren zaken, die hij<br />
strikt wist te scheiden. Wat afkeuring verdiende, ontving die<br />
ook. Maar daarmee was het dan ook afgelopen ; er werd niet<br />
langer nagekaart. Zijn bezwaar tegen iemands handelwijze bracht<br />
geen verandering in zijn gevoelens van achting of genegenheid<br />
voor diens persoon. Ook in dat opzicht is zijn correspondentie<br />
lezenswaard. Er blijkt uit, dat hij de kunst verstond om een<br />
ernstige vermaning met wat gemoedelijke raadgevingen en ver-<br />
trouwelijke mededelingen te verbinden. Dat gaf de overtuiging,<br />
dat zulk een terechtwijzing niet voortkwam uit antipathie en<br />
dat de goede betrekkingen ongeschonden bleven. Een sprekend<br />
voorbeeld daarvan is de briefwisseling met M. Konings als<br />
overste en vervolgens apostolisch prefect van de Congomissie \<br />
Konings wil reeds spoedig zien doorgezet, dat de kruisheren-<br />
missie in Congo van die der witheren gescheiden en dus zelf-<br />
standig wordt. Hollmann schrijft hem daaromtrent: ,,Wees niet<br />
te haastig. U heeft aan Mgr. Lamy te Tongerloo geschreven en<br />
gezegd, dat U een spoedige scheiding verlangde om alle moei-<br />
lijkheden te voorkomen2. Wees voorzichtig, men zoude U gaan<br />
verdenken van de zaak te willen forceeren en U den schijn<br />
aanwrijven van begeerig te zijn naar onafhankelijkheid. Weet<br />
wel, uw karakter en dat van Mgr. Deriks3 hebben veel overeen-<br />
komst. Ik zeg het U, opdat U gemakkelijker ook wat toe zoudt<br />
leeren geven ; want ik zeg het met openhartigheid en liefde :<br />
Tenacitas is uw grootste fout. U kunt niet goed van uw ge-<br />
voelen wat afgeven. Wat U bij Mgr. Deriks ondervindt, dat<br />
ondervinden anderen bij U, en toch in de samenleving moet men<br />
weten te nemen en te geven." Dat is duidelijke taal in een brief,<br />
die overigens in een vriendschappelijke toon is geschreven. Ook<br />
uit andere exemplaren van deze correspondentie krijgt men de<br />
stellige indruk, dat Hollmann en Konings vrienden waren en<br />
bleven en dat de generaal zijn hart daarin uitstortte over de<br />
zorgen voor de orde, die hem waarlijk benauwden. Dit is een<br />
1 De correspondentie van Hollmann met mgr. M. Konings bevindt zich in het<br />
bisschoppelijk archief te Bondo. Fr. G. Scheerder was 20 vriendelijk ze voor ons<br />
over te typen.<br />
2 Mgr. Lamy was abt van Tongerlo. Het gebied in Congo, waarvan ongeveer<br />
de helft aan de kruisheren werd overgedragen, werd door de witheren van de<br />
abdij van Tongerlo gemissioneerd.<br />
8 Mgr. Deriks was apostolisch prefect van Buta, de hoofdpost der witherenmissie.
BETEKENIS VAN ZIJN PERSOONLIJKHEID 20?<br />
groot bewijs van vertrouwen, dat men niet schenkt aan iemand,<br />
van wie men een afkeer heeft.<br />
Nog een punt zouden wij ten slotte willen aanroeren. Hollmann<br />
heeft aan zijn opvolger als magister generaal een ontzaglijke<br />
schuldenlast nagelaten. Men heeft hem daarvan wel eens<br />
een verwijt gemaakt en dit onverantwoordelijk genoemd. Dit<br />
werd dan als volgt geformuleerd : Hollmann heeft veel gebouwd,<br />
maar van Dinter kon het betalen. Het is zeker waar, dat<br />
Hoogwaardig Heer van Dinter voor een benauwend zware last<br />
kwam te staan. En ook, dat het aan hem te danken valt, wanneer<br />
de orde voor de financiele ondergang werd bewaard. Wanneer<br />
hier reden tot verwijt zou zijn, dan zou dit niet alleen Hollmann<br />
moeten treffen, maar ten minste even veel zijn raadgevers. Maar<br />
is dit rechtvaardig, en houdt het voldoende rekening met de<br />
omstandigheden, waarin de orde toen verkeerde ? Er werden<br />
haar kansen tot vestiging en uitbreiding geboden, die zij eenvoudigweg<br />
niet kon en mocht laten voorbijgaan. Waar zouden<br />
wij nu staan, indien zij niet waren aangegrepen toen de tijd er<br />
voor rijp was ? En bovendien, er werden door de hoogste<br />
kerkelijke overheid krachtinspanningen van haar gevergd, die zij<br />
zelf niet gezocht, maar alleen met grote bezorgdheid, en met<br />
een nog groter geloof en Godsvertrouwen, heeft aanvaard.<br />
Citeren wij hier als slot een andere brief van Hollmann aan<br />
Konings. ,,Ik geloof, dat ik en onze confraters tegenwoordig<br />
in het tijdperk zijn van hen, van wie de Psalmist zegt: 'Euntes<br />
ibant et flebant, mittentes ... sua'. Doch ik hoop dat er eens<br />
een tijd zal komen, dan zal ik er wel niet meer zijn, dat anderen<br />
onze opvolgers zullen zeggen : 'Venientes autem venient cum<br />
exultatione portantes manipulos suos\ Hoogw. Confrater en<br />
beste Monseigneur : God moge ons helpen ! Wij zitten van alle<br />
kanten in het gedrang : - te weinig priesters, - te weinig broeders,<br />
- te weinig finanties. Laten wij onze hoop echter stellen<br />
op God, die ter Zijner tijd wel zal helpen : 'Jacta super Domi-<br />
num curam tuam et Ipse te enutrietV 4<br />
4 Brief van 17 februari 1927.
De schone voleinding<br />
We zijn er ons van bewust boven het slot van deze levensschets<br />
een opschrift te plaatsen dat een gemeenplaats dreigt te<br />
worden. Toch werd het, na wat wikken en wegen, gekozen. Om<br />
verschillende redenen immers leek dit ten slotte de beste typering<br />
der laatste levensjaren van Hoogwaardig Heer Hollmann,<br />
vooral wanneer men die in een meer persoonlijk vlak wenst te<br />
beschouwen. Dat lijkt geoorloofd en verantwoord, nadat we,<br />
althans naar best vermogen, aan de betekenis van zijn generalaat<br />
voor de orde van het H. Kruis recht hebben doen wedervaren.<br />
Zijn bestuur draagt ongetwijfeld het onuitwisbaar stempel van<br />
zijn persoonlijkheid. Het wordt er sterk door gekleurd en is er<br />
onafscheidelijk mee verbonden.<br />
Toch zou hij zelf de eerste zijn om ons er een verwijt van te<br />
maken, wanneer onvermeld bleef wat de orde aan hem zelf<br />
schonk en hoe zij zijn arbeid en toewijding wist te waarderen.<br />
Een orde is ten slotte meer dan een louter kerkrechtelijke instelling;<br />
zij is een geheel van samenlevende en samenstrevende<br />
mensen. Dat schept een onderlinge band, een levende samen-<br />
hang, waarvan men zich vooral bij feestelijke gelegenheden<br />
sterker bewust wordt. De eer en de vreugde van de een wordt<br />
juist dan ook door de anderen niet alleen gedeeld, maar veroorzaakt<br />
en bevorderd. De hoogtijdagen van zijn kruisherenleven<br />
heeft Hollmann daarom ook als echt gemeenschapsmens<br />
willen vieren. Alle hoge onderscheidingen, die hem daarbij ten<br />
deel vielen, zou hij slechts met teleurstelling hebben aanvaard,<br />
wanneer het louter plichtplegingen waren gebleven. Juist het<br />
bewustzijn, dat zij een uitdrukking waren van de erkentelijkheid<br />
van zijn confraters en dat daardoor in hem de orde werd geeerd,<br />
verschafte hem de grootste vreugde. Bij gelegenheid van zijn<br />
gouden professiefeest op 25 September 1920 ontving hij de<br />
persoonlijke gelukwensen van paus Benedictus XV en tevens
DE SCHONE VOLEINDING 211<br />
het voorrecht de cappa magna te mogen dragen. Naast dit blijk<br />
van grote waardering en genegenheid werd hem de volmacht<br />
geschonken om in ieder huis der orde de pauselijke zegen met<br />
voile aflaat te geven. Het schrijven, dat hij bij dit feest van<br />
kardinaal van Rossum mocht ontvangen, moet hem veel voldoening<br />
hebben gegeven. Naast de lof voor zijn ijveren voor het<br />
missiewerk legt het immers een bijzonder accent op Hollmanns<br />
hartewens : de groei en bloei van de religieuse geest in de orde.<br />
,,De Orde van het H. Kruis weet en waardeert ten zeerste dat<br />
een andere arbeid, die aan het missiewerk zoowel als aan alien<br />
anderen arbeid leven en kracht en zegen moet geven, UwHoogeerw.<br />
bovenal ter harte gaat: de arbeid aan den inwendigen<br />
groei van het geestelijk leven, van de religieuse regelonderhouding,<br />
van den bovennatuurlijken geest in de leden der Orde. En<br />
dat doet haar dankbaar jubelen en de gelegenheid aangrijpen<br />
om van hare dankbaarheid aan UwHoogeerw. openlijk blijk te<br />
geven. En dat vooral moge Uwe liefde en Uwe toewijding voor<br />
de Orde tot voldoening en vreugde strekken." * Twee jaar later<br />
verleende paus Pius XI hem bij zijn aanstaande zeventigste verjaardag<br />
het voorrecht van de paarse bonnet en pileolus. Ook bij<br />
het zilveren feest van zijn generalaat op 16 februari 1924 ontving<br />
hij een pauselijk schrijven. Hij werd toen tevens benoemd<br />
tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw2.<br />
Bij de audientie, welke op 30 april 1925 door paus Pius XI<br />
aan mgr. Hollmann werd verleend, was deze de eerste om de<br />
paus opmerkzaam te maken op het feit, dat in mei van het<br />
daarop volgende jaar er zestien eeuwen sinds de vinding van het<br />
heilig Kruis zouden zijn verlopen. Pius XI erkende aanstonds,<br />
dat dit eeuwfeest van grote betekenis was voor heel de Kerk.<br />
Kort daarop sprak kardinaal van Rossum, die te Rome als titelkerk<br />
die van het heilig Kruis in Jerusalem bezat, de paus opnieuw<br />
over dit eeuwfeest. Er werd nu een comite opgericht en<br />
door de paus bijeengeroepen. Dit kreeg als dubbele taak een<br />
zo plechtig mogelijke viering van het eeuwfeest in de kerk van<br />
het heilig Kruis te Rome voor te bereiden en tevens zorg te<br />
dragen voor een passende bewaarplaats der lijdens-relikwieen<br />
1 Archief generalaat, kast VII, map ,,Hollmann".<br />
3 Document in archief generalaat.
212 DE SCHONE VOLEINDING<br />
in deze kerk. In dit comite werd mgr. Hollmann benoemd, even-<br />
als de procurator generaal der orde, dr. A. van Asseldonk *.<br />
In de Acta Apostolicae Sedis bevindt zich de tekst van het<br />
officieel epistel Regiae Jesu Christi, dat de paus op Goede Vrijdag<br />
1926 richtte aan kardinaal van Rossum als beschermheer van het<br />
comite4. Aan deze tekst is ook de derde les voor het brevier bij<br />
het feest van St.-Helena (18 augustus) ontleend.<br />
Het laatste feest dat Hoogwaardig Heer mocht vieren, was<br />
zijn gouden priesterfeest op 15 augustus 1925. Met een derde<br />
pauselijk schrijven werd dit heugelijk feit herdacht5.<br />
Naast de vele officiele gelukwensen droegen deze feesten een<br />
even spontaan als hartelijk karakter, zowel van de kant der orde<br />
als van die der bewoners van St.-Agatha en omstreken. Zij<br />
waren niet enkel uitingen van respect voor de drager van een<br />
hoge waardigheid, van erkenning van prestaties en veelzijdige<br />
verdiensten. Neen, echte genegenheid en zeer persoonlijk ge-<br />
voelde dankbaarheid waren er de diepste drijfveer van. Zelden<br />
zal feestvreugde een zo eerlijke uiting zijn geweest van de ge-<br />
voelens die er leefden in de harten, ook van de kinderen en de<br />
eenvoudige mensen. Juist daarom ontroerde zij Hollmann diep<br />
en vond zij zulk een blijde weerklank in hem zelf. Zijn lange<br />
leven van gestage arbeid ter ere Gods en in dienst van zijn orde<br />
en van velen daarbuiten was niet tevergeefs geweest. Er rustte<br />
zichtbaar zegen op, zowel voor hen als anderen.<br />
Hoogwaardig Heer Hollmann had een goed en een ruim hart,<br />
waarin voor velen plaats was. Hij deed niets liever dan anderen<br />
helpen en hun een plezier doen. Hij waardeerde iedere attentie<br />
en aanvaardde even graag genegenheid als hij ze zelf schonk.<br />
Dat hebben ook zijn verwanten ondervonden. Vooral de familie<br />
Karel Bakker-Franken te Haarlem bezocht hij vaak en onder zijn<br />
vacantie voelde hij zich daar echt thuis. Karel was de zoon van<br />
zijn zuster Catharina, die met de goudsmid Willem Bakker te<br />
3 A. van Asseldonk, Een nieuwe Kruistriomft in Kruistriomf, jg. 5 (1925-<br />
1926), p. 65-67.<br />
4 Acta Ap. Sedis, 1926, p. 182-185.<br />
8 Archief generalaat. Ook treft men hier de herdenkingsartikelen aan, die bij<br />
deze drie gelegenheden in De Maasbode en in de verschillende streekbladen verschenen.<br />
Vermeldenswaardig is daaronder vooral het met foto's verluchte feestnummer,<br />
dat De Echo van bet Land van Cuyk op 12 augustus 1925 uitgaf, bij<br />
gelegenheid van het gouden priesterfeest van mgr. Hollmann. Zie foto p. 192.
DE SCHONE VOLEINDING 213<br />
Alkmaar was getrouwd. Te Haarlem, in het ruime huis aan de<br />
rustige Oranjekade was Heeroom altijd hartelijk welkom. Karel<br />
Bakker was gehuwd met de Haagse Lies Franken en was een<br />
welgesteld man. Hij dreef de nog bestaande luxe schoenenzaak,<br />
die thans door een dochter en een zoon worden voortgezet. Nicht<br />
Lies genoot zijn bijzonder vertrouwen en werd steeds geraad-<br />
pleegd, wanneer Hollmann grote huishoudelijke inkopen voor<br />
St.-Agatha moest doen. De familie Bakker was zeer muzikaal<br />
en telde goede vrienden onder de Haarlemse musici. Hollmann,<br />
die zelf een knap organist en pianist was, genoot van de muzikale<br />
avondjes, die tijdens zijn bezoek werden georganiseerd.<br />
Karel Bakker zelf had een mooie en zeer goed gevormde bariton-<br />
stem. Er bestond ook een drukke correspondentie tussen St.-<br />
Agatha en Haarlem. Daaraan danken we de uitgebreide beschrij-<br />
vingen van twee reizen naar Rome, in 1924 en 1925, die<br />
Hoogwaardig Heer hen zond. Zij werden in 1947 door de<br />
familie Bakker aan Hoogwaardig Heer van Hees afgestaan6.<br />
Uit hoofde van zijn ambt moest Hollmann vaak op reis. Men<br />
kan gerust beweren, dat hij dit als de aangenaamste van zijn<br />
verplichtingen beschouwde. ,,Als ik de wielen onder me heb,<br />
dan voel ik me gelukkig", heeft hij eens gezegd. Hij genoot<br />
van de mooie natuur, de vele bezienswaardigheden en de inte-<br />
ressante ontmoetingen. Alle goede gaven van het leven waren<br />
aan hem welbesteed en ook in dit opzicht speelde hij geen<br />
komedie. Typerend voor hem is het slot der beschrijving van<br />
de Rome-reis, die hij van 20 april tot en met 9 mei 1925 maakte.<br />
,,Ik stond Zondagmorgen (na de avond tevoren om 6 1/2 uur<br />
van de Romereis te zijn teruggekeerd in St. Agatha) om half<br />
vier aan het altaar en zat ten vier uur in de biechtstoel en was<br />
dien dag weer normaal. ... Als ik denzelfden dag weer naar<br />
Rome terug gemoeten had, zoude ik het zonder bedenken ge-<br />
daan en deze reis opnieuw aanvaard hebben. U ziet dus, U<br />
behoeft niet te vreezen voor zulk een reis - al is men twee en<br />
zeventig jaar dan gaat het nog goed. Spaar dus maar wat bijeen<br />
en volg ons voorbeeld." Tijdens dit verblijf te Rome bracht hij<br />
weldra na aankomst een bezoek aan zijn oude vriend, de gene-<br />
raal der dominicanen, L. Theissling. Deze was toen reeds dood-<br />
8 Archief generalaat : idem.
214 HENRICUS HOLLMANN<br />
ziek en zou een maand ongeveer daarna overlijden. Op 26 mei<br />
schreef Hollmann in een brief aan de familie Bakker : ,,Ik verlies<br />
in Hem een hartelijken, trouwen en oprechten vriend, een wijzen<br />
raadsman, een zich opofferenden helper en steun."<br />
De opgewektheid, waarmee Hollmann zijn drie grote feesten<br />
heeft gevierd, was vrij van alle zelfvoldaanheid. Hij was een<br />
hartelijk, gul en blijmoedig man en zag niets liever dan ver-<br />
genoegde mensen om zich heen. Valse bescheidenheid was hem<br />
vreemd. Hij aanvaardde de eer en de waardering die hem<br />
bewezen werden, maar wist ze tot de juiste proporties terug te<br />
brengen. Eerlijke en diep gevoelde dank aan God en aan zijn<br />
orde vormde het refrein, dat bij die gelegenheden steeds weer<br />
in zijn woorden doorklonk. Wat hem het meeste goed deed was<br />
zeker wel de zichtbare vooruitgang en de grote activiteit der<br />
Kruisherenorde. Wat was er in de bijna zestig jaren van zijn<br />
kloosterleven ontzaglijk veel gebeurd en ten goede veranderd.<br />
Als diep gelovig man erkende hij daarin de leiding en bescher-<br />
ming der Voorzienigheid.<br />
Naast veel vreugde en voldoening brachten deze laatste levens-<br />
jaren hem echter ook grote zorgen en toenemend lichamelijk<br />
ongemak en lijden. Wanneer openbaarden zich de ernstige<br />
verschijnselen van de ziekte, die zijn dood zou veroorzaken ?<br />
Al hebben we jaar en datum niet kunnen achterhalen, wij<br />
weten dat Hoogwaardig Heer een retraite, die hij aan de zusters<br />
te Haps gaf, wegens ongesteldheid heeft moeten afbreken. Hij<br />
keerde naar St.-Agatha terug ; de retraite werd door supprior<br />
Goumans voortgezet. Naar sommigen menen, is deze ongesteld<br />
heid het begin geweest van de ziekte, die langzaam maar zeker<br />
zijn krachtig gestel heeft ondermijnd. Op 17 februari 1927, dus<br />
ruim drie maanden voor zijn dood, schrijft hij aan mgr. M.<br />
Konings: ,,Ik zelf word nog altijd door denzelfden kwaal ge-<br />
plaagd, ontsteking van den grooten of dikken darm. Nu en dan<br />
is het wel wat beter, maar komen er weer dagen, dat ik zoo wat<br />
niets kan doen. Daarbij word ik gekweld door allerlei zorgen.<br />
Er is veel schuld en er is geen geld - en het is het ongeluk, dat<br />
juist door dat gebrek aan geld de voltooiing van vele nood-<br />
zakelijke zaken verhinderd worden. Nu gaan ze in Diest begin-
DE SCHONE VOLEINDING 215<br />
nen met een juvenaat, vooral met het oog op den Congo. God<br />
geve, dat de Prior slage - maar ook daar behoort geld bij." 7<br />
De chronista van St-Agatha tekende het volgende aan : ,,Dik-<br />
wijls klaagde Hoogwaardig Heer over alle mogelijke ziekten<br />
die Hij beweerde te hebben, - om plagerijen uit te lokken - wat<br />
dan ook rijkelijk gelukte, bijzonder bij zijn discipuli theologici.<br />
Wanneer hij echter stil was - dat was hij zelden, want de energieke<br />
man wilde niet ziek zijn, - dan was 't echt mis. Vooral in<br />
het jaar voor zijn sterven was de pijn, die Hij niet meer kon<br />
verbergen, Hem aan te zien. Op zijn laatste portret zien we de<br />
eens zo krachtige en robuuste gestalte op bijna onherkenbare<br />
wijze ineengedoken en uitgeteerd." 8<br />
Alleen de laatste vier a vijf dagen bleef hij op de ziekenkamer<br />
te bed, en dan nog maar gedeeltelijk. Volledig gekleed en ge-<br />
zeten op een stoel, ontving Hoogwaardig Heer op 26 mei, in<br />
aanwezigheid van heel het convent, de laatste heilige sacramen-<br />
ten. Daarna sprak hij de conventuales toe. Hij vroeg vergiffenis<br />
aan een ieder, die hij ooit beledigd of te hard behandeld mocht<br />
hebben, en aan geheel de orde als hij in iets daar tegenover te<br />
kort mocht zijn geschoten. Dan verzocht hij om de gebeden van<br />
alle confraters. ,,En onthoudt, zo ging hij met opgeheven wijs-<br />
vinger verder, dat ge nooit gelukkig zult of kunt zijn, wanneer<br />
ge niet leeft volgens Regel en statuten. Ge hebt nu nieuwe<br />
statuten gekregen. Neemt ze in u op, geheel; volbrengt ze, en<br />
ge zult gelukkig zijn. Gods heilige Wil zult ge doen en de<br />
zaligheid beerven." Stipt tot het laatste toe verscheen hij daarna<br />
nog in de potus. Dit lag volkomen in de lijn van het voorbeeld<br />
dat hij steeds had gegeven. Op tijd beginnen, maar ook op tijd<br />
uitscheiden, was zijn devies. Wanneer de bel het einde aankondigde<br />
van de avondrecreatie en de tijd van het groot silen-<br />
tium begon, stond hij om zo te zeggen midden in de conversatie<br />
op voor het korte, gemeenschappelijke avondgebed. Ofschoon<br />
hij door de dag altijd voor ieder was te spreken, zelfs onder de<br />
siesta, moest men na het avondgebed niet dan om dringende<br />
redenen naar zijn kamer komen.<br />
Twee dagen na zijn bediening stierf hij gedurende de nacht.<br />
T Bisschoppelijk archief te Bondo.<br />
8 Archief St.-Agatha. Zie foto p. 193.
216 HENRICUS HOLLMANN<br />
De avond voor zijn dood, toen hij erg vermoeid en afgemat was,<br />
zeide hij : ,,Wat O.-L.-Heer met mij wil, is goed. Ik ben tevreden."<br />
9<br />
Er valt hier weinig meer aan toe te voegen. Dit leven en dit<br />
sterven spreken voor zichzelf. En de schone voleinding was, zo<br />
vertrouwen wij, een heerlijk begin. ,,Ik vertrouw de goedheid<br />
des Heren te ondervinden in het land der levenden." Deze<br />
woorden van David, waarmee zijn jarenlange vriend en medewerker<br />
prior L. Honhon de lijkrede aanving, waren de levende<br />
en stervende Henricus Hollmann uit het hart gegrepen.<br />
De orde van het H. Kruis is aan haar tweeenvijftigste magister<br />
generaal onnoemelijk veel verschuldigd. In dit besef en uit de<br />
behoefte om daaraan een bescheiden uiting te geven werd deze<br />
levensschets beproefd. Als steeds tijdens zijn leven, zal hij ook<br />
hier de goede wil en de oprechte genegenheid en dankbaarheid<br />
weten te waarderen. Hij zij ons een voorbeeld van apostolische<br />
ijver in Gods Kerk en van onvermoeibare, dienende liefde voor<br />
zijn orde.<br />
0 De bijzonderheden omtrent de laatste ziekte en het overlijden zijn bijna woordelijk<br />
ontleend aan de huiskroniek van St-Agatha : L L 167.
Bijlagen<br />
BlJLAGE I<br />
LIJST VAN DE KRUISHEREN<br />
Dit alfabetische register geeft de personalia - voorzover nog te achterhalen
218 HENRICUS HOLLMANN<br />
Bakx, Petrus : geboren te Helmond 14 dec. 1879 ; overleden te Bussum 10 maart<br />
1963 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1912 ; priester gewijd 2 juni 1917 ;<br />
leraar te Uden sept. 1918 - aug. 1920 ; assistent te Beers 1920-1931 ; kapelaan<br />
te Tuindorp-Rotterdam 1931-1950, belast met de zielzorg te IJsselmonde ;<br />
pastoor te IJsselmonde 1950-1959 ; emeritaat te Bussum 28 sept. 1959-1963.<br />
Banken, Henricus : geboren te Batenburg 13 juli 1877 ; gestorven te Amsterdam<br />
(ziekenhuis) 8 april 1915 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1897 ; priester<br />
gewijd 24 mei 1902 ; leraar te Uden 1902-1915.<br />
Bemmel, Gerardus van : geboren te Coothen 7 aug. 1874 ; overleden te Diest<br />
2 aug. 1954 ; geprofest te St.-Agatha 4 mei 1896 ; priester gewijd 9 juni 1900 ;<br />
leraar te Maaseik 1900-1902 ; student in de klassieke filologie te Leuven<br />
1902-1904 ; leraar te Hannut 1904-1908 ; conventualis te St.-Agatha mei-sept.<br />
1908 ; leraar der poesis te Uden sept. 1908 - sept. 1912 ; leraar te Maaseik<br />
1912-1919 ; kapelaan te Tongerlo 1915 ; pastoor te Heppeneert 1916 ; kapelaan<br />
te Kessenich 1917 ; professor in de filosofie te Diest 1919-1926 ; kapelaan<br />
te Viversel en te Linkhout 1924 ; kapelaan te Tessenderlo 1925-1930 en<br />
1935-1945 ; missieprocurator 1943-1949 ; redacteur van ,,De Zegepraai des<br />
Kruises" 1921-1946.<br />
Bergervoert, Johannes : geboren te Stockum 9 febr. 1860 ; overleden te Hasselt<br />
(ziekenhuis) 11 dec. 1926 ; geprofest te St.-Agatha 25 dec. 1882 ; priester<br />
gewijd 18 okt. 1886 ; conventualis en procurator te Maaseik 1886-1926.<br />
Bie, Franciscus de : geboren te Moll 12 juli 1842 ; overleden te Diest 5 dec. 1927 ;<br />
geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1866 ; priester gewijd 7 dec. 1870 ; procurator<br />
te Diest 1890-1927 ; professor in de fysica 1885-1914 ; supprior te Diest mei<br />
1905-1923 ; tevens procurator van Hannut 1903-1904 ; definitor gekozen in<br />
1896 en 1902.<br />
BlGGELAAR, Franciscus van den : geboren te Oirschot 5 okt. 1869 ; overieden te<br />
St.-Agatha 18 april 1956 ; geprofest te St.-Agatha 13 maart 1898 ; conventualis<br />
te Diest 1898-1904, te Maaseik 1904-1913, te St.-Agatha 1913-1956.<br />
Blessing, Fredericus : geboren te Amsterdam 7 dec. 1886 ; overleden te Neerpelt<br />
(ziekenhuis) 17 aug. 1962 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1912 ; priester<br />
gewijd 2 juni 1917 ; assistent te Beers 1917-1920 ; missionaris in Congo 1920-<br />
1953 ; apostolisch prefect van Bondo 1930-1937 ; apostolisch vicaris van Bondo<br />
1937-1954 ; assistent bisschop bij de pauselijke troon 1961.<br />
Blocks, Gerardus : geboren te Velzen 23 maart 1893 ; overleden te Amersfoort<br />
11 dec. 1950 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1913 ; priester gewijd 25 mei<br />
1918 ; leraar te Uden aug. 1920 - Jan. 1927 ; leraar te Maaseik 1927-1944 ;<br />
leraar te Bussum en conrector te Amersfoort 1944-1950.<br />
Boer, Johannes van den : geboren te Someren 2 febr. 1886 ; overleden te Onamia<br />
25 mei 1940 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1906 ; priester gewijd 10 juni<br />
1911 ; missionaris in U.S.A. 1912-1927 ; missionaris in Java 1927-1930 ;<br />
missionaris in U.S.A. 1930-1940.<br />
Boogaard, Paulus van den : geboren te Nistelrode 17 dec. 1897 ; geprofest te<br />
Diest 29 maart 1924 ; conventualis te Diest 1924 ; te Rome 1924-1928, te<br />
Hannut 1928-1930, te Neeritter 1930-1933, te Uden 1933-1935, te Achel<br />
1935-1936, te St.-Agatha 1936-1942, te Bussum-Amersfoort 1942-1948, te<br />
Achel 1948.
LIJST VAN DE KRUISHEREN 219<br />
Bos, Wilhelmus : geboren te Utrecht 20 juli 1864 ; overleden te Uden 11 juli<br />
1956 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1899 ; priester gewijd 19 dec. 1904 ;<br />
leraar te Uden vanaf September 1904.<br />
Brandon, Thomas : geboren te Toledo (Ohio) 22 juli 1902 ; overleden te Fort<br />
Wayne 9 Jan. 1955 ; geprofest te Onamia 28 aug. 1923 ; priester gewijd<br />
2 juni 1928 ; conventualis te Onamia tot 1936 ; supprior te Onamia 1934-<br />
1936 ; prior te Hastings 1936-1938 ; rector te Fort Wayne 1938-1942 ; prior<br />
te Fort Wayne 1942-1947 ; vicaris generaal in U.S.A. 1947-1953.<br />
Broek, Joes van den : geboren te Uden 25 okt. 1817 ; overleden te Diest 9 febr.<br />
1883 ; geprofest te Uden 23 dec. 1842 ; priester gewijd 12 maart 1842 ;<br />
supprior en novicenmeester te Uden 1842-1845 ; conventualis te Diest<br />
1845-1883.<br />
Broek, Josephus van den : geboren te Den Dungen 5 maart 1827 ; overleden te<br />
Diest, 5 april 1904 ; geprofest te Diest 10 Jan. 1858.<br />
Bruyn, Cornelius de : geboren te Groot-Linden 18 febr. 1819 ; overleden te Uden<br />
2 juni 1883 ; geprofest te St.-Agatha 26 juli 1842 ; priester gewijd 15 sept.<br />
1842 ; rector van een zusterklooster te Zwolle 1842-1845 ; professor in de<br />
H. Schrift te Uden 1845-1855 ; eerste prior van Maaseik 1855-1865 ; kapelaan<br />
te Beverlo 1865-1870 ; conventualis te Diest 15 nov. 1870-1873 ; conventualis<br />
te Uden 1873-1883.<br />
Burgt, Leonardus van de : geboren te Aarle-Rixtel 18 mei 1887 ; overleden 17 juni<br />
1963 te Bondo ; geprofest te St.-Agatha 16 mei 1911 ; conventualis te Hannut<br />
mei 1911-1920 ; missie in Congo 1920-1963.<br />
Burgt, Johannes van de : geboren te Boekel 30 jan. 1854 ; overleden te St.-Agatha<br />
22 aug. 1893 ; geprofest te St.-Agatha 11 nov. 1878 ; priester gewijd 3 juni<br />
1882 ; leraar college Diest 1881-1885 ; professor der filosofie te Diest 1885-<br />
1886 ; leraar te Uden 1886-1888.<br />
Clerckx, Renatus : geboren te Testelt 9 aug. 1879 ; overleden te Bondo 16 juni<br />
1947 ; geprofest te Diest 12 maart 1907 ; conventualis te Diest tot 1911, te<br />
Hannut 1911-1920 ; als missionaris naar Congo 1 okt. 1920.<br />
Christiaens, Bernardus : geboren te Lith 8 april 1825 ; overleden te Uden 1 jan.<br />
1879 ; geprofest te St.-Agatha 12 dec. 1848 ; priester gewijd 11 aug. 1850 ;<br />
conventualis te Maaseik 1857-1861.<br />
Cranenburgh, Franciscus : geboren te Cuyk 30 maart 1841 ; overleden te St.-<br />
Agatha 13 april 1885 ; geprofest te St.-Agatha 20 okt. 1874 ; priester gewijd<br />
15 juni 1867 ; lector in de theologie benoemd in 1874.<br />
Cuypers, Hubertus : geboren te Kinroy 20 nov. 1896 ; overleden te Diest 28 maart<br />
1962 ; geprofest te Diest 14 sept. 1919 ; priester gewijd 20 sept. 1924 ; studeerde<br />
tropische geneeskunde te Brussel okt. 1925 - juni 1926 ; missionaris<br />
in Congo 1926-1929 ; leraar te Hannut sept. 1930-1935 ; leraar te Uden<br />
1935-1948 ; kapelaan te Pannerden 1949-1952 ; conventualis te Diest 1952-<br />
1962 ; godsdienstleraar aan de rijkstechnische school te Diest 1952-1960.<br />
Daems, Eduardus : geboren te Schaffen 28 aug. 1826 ; overleden te Bay Settlement<br />
12 febr. 1879 ; geprofest te Uden 25 nov. 1847 ; priester gewijd 21 sept.<br />
1850 ; voor een levensbeschrijving van deze belangrijke figuur, zie : W.<br />
Sangers, Father Eduard Daems, in Xaveriana, I6e reeks nr. 7, Leuven, 1939<br />
en J. Rausch, The Crosier Story, Onamia, I960, passim.
220 HENRICUS HOLLMANN<br />
Deckers, Matthias : geboren te Molenbeersel 14 aug. 1901 ; geprofest te Diest<br />
26 sept. 1920 ; priester gewijd 6 sept. 1925 ; student te Rome 1923-1926 ;<br />
licentiaat in de theologie 21 juni 1926 ; professor in het kerkelijk recht te<br />
Diest 1926-1939 ; in de filosofie en geschiedenis der filosofie te Diest 1926-<br />
1935 ; in de H. Schrift te Diest 1935-1937 ; in de moraal-theologie te Diest<br />
1937-1939 ; missionaris en reguliere overste in Congo 1939-1948 ; conventualis<br />
te Achel 1948 ; godsdienstleraar te Neerpelt tot 1964.<br />
Dietvors, Ferdinand : geboren te Woensdrecht 30 maart 1830 ; overleden te<br />
Maaseik 11 maart 1903 ; geprofest te St.-Agatha 30 maart 1857 ; priester<br />
gewijd 18 juni 1859 ; leraar te Diest 1857-1871 ; supprior te Uden febr.-okt<br />
1871 ; novicenmeester en lector S. Scripturae te St-Agatha 1871 - mei 1881 ;<br />
supprior te St.-Agatha febr. 1878 - mei 1881 ; supprior en bibliothecaris te<br />
Maaseik okt. 1881-1903 ; definitor gekozen in 1874, 1881, 1890 en 1899.<br />
Dinter, Wilhelmus van : geboren te Gemert 4 dec. 1869 ; overleden te Nijmegen<br />
(ziekenhuis) 27 sept. 1940 ; geprofest te St.-Agatha 27 sept. 1888 ; priester<br />
gewijd 15 aug. 1893 ; socius te Diest 1893-1899 ; novicenmeester te St.-<br />
Agatha 1899-1910 ; missionaris in U.S.A. 1910-1927 ; prior te Onamia 1923-<br />
1927 ; magister generaal 27 sept. 1927-1940 ; definitor gekozen in 1902 en<br />
1908.<br />
Docussen, Lambertus : geboren te Boekel 2 dec. 1876 ; overleden te Veghel<br />
(ziekenhuis) 14 febr. 1939 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1897 ; priester<br />
gewijd 24 mei 1902 ; leraar te Maaseik 1902-1906 ; leraar te Uden 1906-1937.<br />
Dooren, Adrianus van : geboren te Boekel 21 dec. 1885 ; overleden te St.-Agatha<br />
3 april 1950 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1908 ; priester gewijd 17 mei<br />
1913 ; conventualis te St.-Agatha ; prior en lector in de fundamentele dogma-<br />
tiek 1918-1924 ; professor in de filosofie 1918-1920 ; supprior te St.-Agatha<br />
1928-1930 ; oeconoom generaal aug. 1926-1932 ; novicenmeester 1924-1949 ;<br />
rector te Neeritter en tevens novicenmeester 1930-1949 ; secretaris van de<br />
magister generaal 1949-1950 ; definitor gekozen in 1919, 1926 en 1932.<br />
Doren, Petrus van : geboren te Nistelrode 20 aug. 1881 ; overleden te Rome<br />
I okt. 1951 ; geprofest te St.-Agatha 2 aug. 1907 ; na lange jaren te Uden<br />
op het college werkzaam te zijn geweest, werd hij conventualis te Rome,<br />
1923-1951.<br />
Dries, Josephus van den Dries : geboren te Den Bosch 24 nov. 1824 ; overleden<br />
te Touton (Engeland) 13 mei 1901 ; geprofest te St.-Agatha 8 sept. 1870 (was<br />
eerst redemptorist); priester gewijd te Roermond 1 maart 1851 ; conventualis<br />
te St.-Agatha ; was vanaf 1876-1901 werkzaam in Engeland.<br />
Elzen, Adr. van den : geboren te Uden 25 dec. 1875 ; overleden te Neeritter<br />
18 dec. 1951 ; geprofest te St.-Agatha 9 okt. 1906 ; conventualis te Maaseik<br />
1906-1910, te Uden 1910-1921 ; broeder-missionaris in Congo 1921-1927 ;<br />
conventualis te Maaseik 1927-1930, te Neeritter 1930-1951.<br />
Emond, Ludovicus : geboren te Schiedam 2 okt. 1883 ; overleden te Zoeterwoude<br />
II april 1931 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1905 ; priester gewijd 15 aug.<br />
1910 ; conventualis te St.-Agatha 1910-1926 ; professor in de kerkgeschiedenis,<br />
bibliothecaris en chronista te St.-Agatha 1914-1926 ; professor in de kerk<br />
geschiedenis te Zoeterwoude, 1926-1931.
LIJST VAN DE KRUISHEREN 221<br />
Engblen, Joes : geboren te Mechelen-aan-de-Maas 30 aug. 1891 ; geprofest te<br />
St.-Agatha 14 sept. 1912 ; priester gewijd 2 juni 1917 ; surveillant te Maaseik<br />
1920-1957 ; leraar te Maaseik 1929-1957.<br />
Esselaar, Theodorus : geboren te Amsterdam 24 juni 1878 ; overleden te Den<br />
Bosch 2 aug. 1958 ; geprofest te St.-Agatha 18 sept. 1902 ; priester gewijd<br />
16 maart 1907 ; surveillant te Hannut 1911-1912 ; conventualis te Diest<br />
1912-1958.<br />
Fontaine, Aemilius : geboren te Ciplet 26 febr. 1891 ; overleden te Hannut 17<br />
jan. 1951 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1911 ; priester gewijd 17 juni<br />
1916 ; leraar te Hannut 1919-1951 ; prior te Hannut 1920-1929 ; supprior<br />
te Hannut 1929-1951 ; definitor gekozen in 1923 en 1929 ; auteur der<br />
levensbeschrijving van magister generaal Jacques Dubois, en van andere artikels<br />
over de geschiedenis der orde.<br />
Friedemann, Cornelius : geboren te Jutfaas 4 maart 1868 ; overleden te Jutfaas<br />
10 okt. 1933 ; geprofest te St.-Agatha 2 okt. 1893 ; priester gewijd 4 juni<br />
1898 ; leraar te Maaseik 1898-1902 ; leraar te Uden 1902 - Pasen 1904 ;<br />
leraar te Maaseik okt. 1904 - 1 maart 1930 ; kapelaan te Rotterdam 1930-1933.<br />
Gast, Johannes : geboren te Den Bosch 1823 ; overleden te Helden 1 okt. 1878 ;<br />
geprofest te Uden 15 okt. 1844 ; priester gewijd 28 mei 1847 ; pastoor op<br />
Saba 1854-1858 ; conventualis te Maaseik vanaf 1858.<br />
Geer, Jac. van de : geboren te Oyen 15 nov. 1863 ; overleden te Diest 12 jan.<br />
1933 ; geprofest te St.-Agatha 22 aug. 1882 ; priester gewijd 19 juni 1886 ;<br />
lector in gewijde welsprekendheid okt. 1885 - okt. 1893 ; lector filosofie te<br />
Diest okt. 1886 - sept. 1919 ; socius te Diest 12 okt. 1886 - 14 sept. 1893 ;<br />
definitor gekozen in 1905 en 1911.<br />
Geeraerts, Henr. : geboren te Aerschot 14 sept. 1832 ; overleden te Diest 21 april<br />
1895 ; geprofest te Diest 26 dec. 1853 ; priester gewijd 17 mei 1856 ; leraar<br />
te Diest 1854-1864 ; conventualis te St.-Agatha 1864-1865 ; conventualis te<br />
Diest 1865-1895 ; bekend predikant ; vergezelde Hoogw. Heer van den<br />
Wijmelenberg naar het eerste Vaticaans Concilie en was aalmoezenier van<br />
de zouaven.<br />
Gennip, Johannes van : geboren te St.-Oedenrode 29 mei 1881 ; overleden te<br />
Uden 16 nov. 1933 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1909 ; priester gewijd<br />
6 juni 1914 ; leraar te Uden 1914-1933 ; supprior te Uden 1926-1929.<br />
GlELEN, Simon : geboren te Ohe en Laak 3 mei 1781 ; overleden te St.-Agatha<br />
13 febr. 1855 ; geprofest te St.-Agatha 21 jan. 1805, priester gewijd 8 juni<br />
1805 ; prior te St.-Agatha 27 mei 1806 - 13 febr. 1855. Zijn priorkeuze werd,<br />
krachtens de bepalingen van het concilium Tridentinum, sessio XXV, caput<br />
VIII, bevestigd door bisschop van der Velden de Melroy.<br />
Giersbergen, Hermanus van : geboren te Den Bosch 7 april 1821 ; overleden te<br />
Diest 1 jan. 1886 ; geprofest te St.-Agatha 6 febr. 1844 ; priester gewijd<br />
26 juni 1844 ; supprior en procurator te Diest 1856-1869 ; prior te Diest<br />
1869-1886 ; heeft in 1871 het college gebouwd en in 1885 veranderd in<br />
filosoficum ; definitor gekozen in 1856, 1862, 1874, 1881.
222 HENRICUS HOLLMANN<br />
Gils, Bernardus van : geboren te Breda 8 sept. 1885 ; overleden te Hastings<br />
22 nov. 1961 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1907 ; priester gewijd 1 juni<br />
1912 ; missionaris in U.S.A. 1912-1961 ; pastoor te Ray (Noord-Dakota)<br />
1915-1924 ; leraar te Onamia 1924-1933 ; professor in de H. Schrift en in<br />
de dogmatiek te Hastings 1936-1944 ; prior te Hastings 1938-1944 ; professor<br />
in de pastoraal-theologie 1949-1950 ; reizend missieprediker in Nebraska<br />
vanaf 1950.<br />
Glabbeek, Johannes van : geboren te Almelo 3 sept. 1834 ; overleden te St.-Agatha<br />
6 febr. 1915 ; geprofest te St.-Agatha 16 okt. 1859 ; priester gewijd 17 dec<br />
1859 (was als diaken ingetreden); conventualis te Diest 1862-1873, te Maaseik<br />
1873-1874, te Uden 12 jan. 1874 - febr. 1875, te St.-Agatha 1875-1915.<br />
Goumans, Jacobus : geboren te Venray 19 sept. 1883 ; overleden te Nijmegen<br />
6 okt. 1953 ; geprofest te St.-Agatha 18 sept. 1902 ; priester gewijd 22 dec.<br />
1906 ; leraar te Hannut, 1906 (als diaken) - 1910 ; novicenmeester te St.-<br />
Agatha 1910-1922, tevens supprior en oeconoom generaal ; prior te Uden<br />
1922-1926 ; reguliere overste der Javamissie jan. 1927 - mei 1930 ; apostolisch<br />
prefect van Bandung juni 1932 ; apostolisch vicaris van Bandung 1942-1951 ;<br />
definitor gekozen in 1911 en 1919.<br />
Groot, Joannes de : geboren te Uden 10 sept. 1829 ; overleden te St.-Agatha<br />
30 aug. 1906 ; geprofest te St.-Agatha 1 maart 1858 ; conventualis te Maaseik<br />
1867-1868.<br />
Hasselt, Henricus van : geboren te Rotterdam 5 okt. 1861 ; overleden te Maaseik<br />
11 mei 1905 ; geprofest te St.-Agatha 29 sept. 1889 ; priester gewijd 15 aug.<br />
1893 ; vanaf 1893 leraar en vanaf 1896 tevens directeur van het college te<br />
Maaseik.<br />
Heuvel, Antonius van den : geboren te Uden 12 jan. 1831 ; overleden te Maaseik<br />
2 sept. 1900 ; geprofest te Uden 24 okt. 1851 ; priester gewijd 25 Jan. 1855 ;<br />
leraar te Diest 1853-1855 ; leraar te Maaseik okt. 1855-1856 ; te St.-Agatha,<br />
ter voltooiing van zijn theologische studies najaar 1856 - aug. 1857 ; leraar<br />
te Maaseik 1857-1867 ; prior te Maaseik 1865-1899 en directeur van het<br />
college tot 1896.<br />
Heuvel, Alphonsus van den : geboren te Uden 27 juli 1844 ; overleden te<br />
Valkenswaard 13 juli 1937 ; geprofest te St.-Agatha 28 sept. 1864 ; priester<br />
gewijd 24 nov. 1867 ; leraar te Diest okt. 1867-1869, te Maaseik 1869-1870 ;<br />
conventualis te Uden 1870-1871 ; leraar te Maaseik 1871-1876 ; werkzaam als<br />
zielzorger in Engeland, vele jaren als pastoor en deken te Cardiff.<br />
Hoefnagels, Petrus : geboren te Someren 31 Jan. 1884 ; geprofest te St.-Agatha<br />
19 sept. 1904 ; priester gewijd 5 juni 1909 ', leraar te Hannut 14 sept. 1909-<br />
1956 ; definitor gekozen in 1935.<br />
Hofman, Petrus : geboren te Leiden 28 aug. 1880 ; overleden te Haps (als oorlogs-<br />
vluchteling) 3 maart 1945 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1903 ; priester<br />
gewijd 13 juni 1908 ; novicenmeester van de broeders te St.-Agatha 1908-<br />
1928 ; socius van de fraters aldaar 1910-1928 ; supprior 1924-1928 en 1940-<br />
1945 ; prior te StAgatha 1928-1940 ; definitor gekozen in 1919, 1929 en 1935.<br />
Hollmann, Henricus : geboren te Alkmaar 30 jan. 1853 ; overleden te St.-Agatha<br />
28 mei 1927 ; geprofest te St.-Agatha 25 sept. 1871 ; priester gewijd 15 aug.<br />
1875 ; prior te St.-Agatha 1881-1918 ; magister generaal 16 febr. 1899 -<br />
28 mei 1927 ; definitor gekozen in 1881, 1887 en 1893.
LIJST VAN DE KRUISHEREN 223<br />
Honhon, Lambertus : geboren te Nijmegen 14 sept. 1854 ; overleden te Diest<br />
19 Jan. 1942 ; geprofest te St.-Agatha 3 okt. 1876 ; priester gewijd 2 april<br />
1881 ; professor in de filosofie te St.-Agatha 1879-1881 ; leraar te Maaseik<br />
1881 (sept.) - 1882 ; professor in de filosofie te St.-Agatha 1882-1885 ;<br />
professor in de H. Schrift en de dogmatiek 1885 - maart 1893, tevens socius<br />
en bibliothecaris ; prior te Diest maart 1893-1923 ; professor van kerkgeschiedenis<br />
te Diest okt. 1893-1906 ; professor van de fundamentele theologie en<br />
van de H. Schrift okt. 1893-1938 ; supprior te Diest 1923-1937 ; definitor<br />
gekozen in 1890, 1896, 1902, 1908, 1914 en 1923 ; visitator der gehele orde<br />
in 1899, 1902, 1905, 1911, 1914 en 1929 ; tweede visitator in 1893, 1896<br />
en 1908.<br />
Hooff, Albertus van : geboren te Haarsteeg 25 maart 1879 ; overleden te Hannut<br />
27 nov. 1937 ; geprofest te St.-Agatha 17 sept. 1900 ; priester gewijd 17 dec.<br />
1904 ; leraar te Hannut 1904-1906 ; leraar te Maaseik 1906-1931 ; leraar te<br />
Hannut 1931-1937.<br />
Hooff, Joes van : geboren te Vlijmen 10 febr. 1872 ; overleden te Maaseik<br />
25 sept. 1959 ; geprofest te St.-Agatha 1 okt. 1891 ; priester gewijd 30 mei<br />
1896 ; leraar te Maaseik 1897-1950.<br />
Hoogeveen, Jacobus : geboren te Beeringen 26 april 1861 ; overleden te Hannut<br />
22 sept. 1932 ; geprofest te St.-Agatha 13 nov. 1879 ; priester gewijd 12 sept.<br />
1883 ; leraar te Maaseik 1883-1893 ; supprior en lector in de theologie te<br />
St.-Agatha 1893-1904 ; leraar te Uden 1904-1910 ; leraar te Hannut 1910-<br />
1932 ; ridder in de Leopoldsorde.<br />
Houtmans, Gerardus : geboren te Arnhem 29 aug. 1820 ; overleden te St.-Agatha<br />
28 april 1893 ; geprofest te Uden 3 okt. 1853 ; conventualis te Maaseik<br />
1856-1863 ; schilder van beroep : altaar in kerk en op nachtkoor, alsook<br />
beelden van Odilia en Barbara te Diest, calvarieberg op het vroegere doxaal<br />
te St.-Agatha, hoogaltaar, priesterkoor en Maria-altaar te Maaseik.<br />
Hulst, Johannes van der : geboren te Oegstgeest 23 juni 1884 ; overleden te<br />
Duluth (U.S.A.) 24 mei 1944 ; geprofest te St.-Agatha 19 sept. 1904 ; priester<br />
gewijd 5 juni 1909 ; surveillant te Hannut 1909-1910 ; in U.S.A. 1910-1944 ;<br />
missieoverste 1927-1933 ; prior te Onamia 1927-1933 ; novicenmeester 1927-<br />
1930 ; prior te Hastings 1933-1937 ; vicaris generaal van Amerika, wegens de<br />
oorlogsomstandigheden tevens van Java en Brazilie ; de prior van Onamia was<br />
tevens hoofd van de Amerikaanse afdeling der orde.<br />
Huvenaars, Andreas : geboren te Zeeland 5 dec. 1877 ; overleden te Maaseik<br />
1 maart 1959 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1897 ; priester gewijd 24 mei<br />
1902 ; student in de klassieke filologie te Leuven 1902-1904 ; leraar te<br />
Maaseik 1904-1959 ; directeur van het college te Maaseik 1905-1909 en 1925-<br />
1943 ; prior te Maaseik 1925-1943 ; vicaris der orde in Belgie sept. 1940 -<br />
juni 1946 ; definitor gekozen in 1914, 1926, 1938 en 1949.<br />
Huygens, Petrus : geboren te Breda 8 okt. 1818 ; overleden te Diest 6 Jan. 1892 ;<br />
geprofest te Diest 24 sept. 1846 ; conventualis te Diest tot 1856 ; broedermissionaris<br />
in Wisconsin 1856-1861 ; koster te Diest 1861-1892 ; kleermaker<br />
van beroep.<br />
Jager, Bartholomeus : geboren te Amsterdam 12 aug. 1842 ; overleden te Utrecht<br />
(ziekenhuis) 5 nov. 1902 ; geprofest te St.-Agatha 9 nov. 1862 ; priester<br />
gewijd 22 dec. 1866 ; conventualis te Uden 1866-1902 ; prior te Uden 1899-<br />
1902 ; definitor in 1899.
224 HENRICUS HOLLMANN<br />
Jansen, Aloysius : geboren te Sambeek 1 juni 1867 ; overleden te Hannut 26 juft<br />
1938 ; was in 1898 conventualis te Diest ; conventualis te Hannut 12 nov.<br />
1905-1938.<br />
Janssen, Christianus : geboren te Nijmegen 5 okt. 1858 ; overleden te Diest<br />
17 maart 1924 ; geprofest te St.-Agatha 16 juli 1877 ; priester gewijd 18 april<br />
1881 ; leraar te Maaseik febr. 1880 - sept. 1886 ; conventualis te Diest sept.<br />
1886-1924 ; lector gewijde welsprekendheid okt. 1893-1914 ; voorzitter van<br />
,,Geloof en Wetenschap" te Diest, gesticht 1895 ; schrijver van ,,Nagalm van<br />
het jubelfeest ,... Diest, 1845-1895" en ,,Lourdes, de stad der Onbevlekte".<br />
Janssens, Petrus : geboren te Tilburg 4 juni 1825 ; overleden te Diest 3 mei<br />
1905 ; geprofest te Diest 19 mei 1850 ; priester gewijd 20 dec. 1851 ; leraar<br />
te Diest 1853-1885 ; prior te Diest 1889-1893 ; supprior te Diest 1893-1905 ;<br />
definitor gekozen in 1890.<br />
Jaspers, Joes : geboren te Buggenum 22 april 1878 ; overleden te Hannut 6 dec.<br />
1946 ; geprofest te St.-Agatha 18 sept. 1902 ; priester gewijd 3 dec. 1905 ;<br />
leraar te Hannut 1905 (als diaken) - 1946 ; prior te Hannut 1929-1946 ;<br />
definitor gekozen in 1932 en 1938.<br />
Jonge, Wilhelmus de : geboren te Ovezande 16 Jan. 1817 ; overleden te Diest<br />
25 sept. 1887 ; geprofest te Uden 1 nov. 1842 ; priester gewijd 12 maart<br />
1842 ; novicenmeester en supprior te Uden 1845-1849 ; naar U.S.A. sept.<br />
1850-1854, 1855-1856 ; novicenmeester te St.-Agatha 1856-1863 ; conventualis<br />
te Diest 12 sept. 1863-1887 ; definitor gekozen in 1878.<br />
Kempen, Franciscus van : geboren te Oeffelt 1 mei 1868 ; overleden te Hannut<br />
1 aug. 1914 ; geprofest te St.-Agatha 10 sept. 1890.<br />
Kerkhof, Henr. van de : geboren te Deest 16 dec. 1876 ; overleden te Bondo<br />
26 okt. 1924 ; geprofest te St.-Agatha 2 nov. 1898 ; conventualis te Maaseik<br />
1898-1904 en 1908-1921 ; broeder-missionaris in Congo 1921-1924.<br />
Keyzers, Johannes : geboren te Overloon 16 mei 1880 ; overleden te Minneapolis<br />
(U.S.A.) 24 aug. 1932 ; geprofest te St.-Agatha 16 sept. 1901 ; priester gewijd<br />
23 dec. 1905 ; conventualis te Maaseik en assistent te Eelen 1906-1910 ;<br />
missionaris in U.S.A. 1 okt. 1910-1932.<br />
Klaver, Johannes : geboren te Amsterdam 22 april 1893 ; overleden te Onamia<br />
19 juni 1962 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1912 ; missionaris in U.S.A.<br />
1921-1962.<br />
Klaver, Richardus : geboren te Amsterdam 29 jan. 1897 ; overleden te Duluth<br />
(ziekenhuis) 1 aug. 1963 ; geprofest te St.-Agatha 6 febr. 1920 ; priester<br />
gewijd 14 juni 1924 ; missionaris in U.S.A. 1925-1963.<br />
Klaverweyden, Gerardus : geboren te Alkmaar, 24 juli 1880 ; geprofest te St.-<br />
Agatha 18 sept. 1902 ; priester gewijd 22 dec. 1906 ; surveillant te Hannut<br />
1906-1907 ; surveillant te Maaseik 1907-1919 ; prior te Maaseik 1919-1925 ;<br />
supprior en leraar te Uden 1925-1926 ; rector te Zoeterwoude 1926-1931 ;<br />
pastoor te Zoeterwoude 1931-1956 ; supprior te Zoeterwoude 1936-1959 ;<br />
definitor gekozen in 1923.
LIJST VAN DE KRUISHEREN 225<br />
Klooster, Cornelius van 't : geboren te Hoogland 4 febr. 1856 ; overleden<br />
te Maaseik 20 juli 1943 ; geprofest te St.-Agatha 11 nov. 1878 ; priester<br />
gewijd te Simpelveld 19 okt. 1882 ; leraar te Maaseik okt. 1881 (als diaken) -<br />
1884 ; leraar te Diest 1884-1885 ; novicenmeester te Diest okt. 1885-1899 ;<br />
prior te Maaseik 1899-1909 ; conventualis te Maaseik 1899-1943 ; missieprocurator<br />
okt. 1920-1943 ; definitor gekozen in 1899, 1908, 1914.<br />
Koch, Joes : geboren te Loenersloot 24 juni 1878 ; overleden te Tienen 12 nov.<br />
1950 ; geprofest te St.-Agatha 18 sept. 1902 ; priester gewijd 16 maart 1907 ;<br />
conventualis te Hannut mei-sept. 1908 ; conventualis te Diest 1908-1920 ;<br />
kapelaan te Rotterdam 1920-1931 ; conventualis te Maaseik 1931-1942 ; con<br />
ventualis te Diest 1942-1950 ; tijdens de oorlog 1914-1918 aalmoezenier der<br />
Belgische vluchtelingen in Nederland ; ridder in de Leopoldsorde.<br />
Kolkman, Joes : geboren te Deventer 8 febr. 1870 ; overleden te Diest 3 febr.<br />
1943 ; geprofest te St.-Agatha 1 okt. 1891 ; priester gewijd 30 mei 1896 ;<br />
conventualis te St.-Agatha 1896-1899 (20 april); conventualis te Diest 1899-<br />
1943 ; gezocht predikant.<br />
Konings, Matthias : geboren te Maaseik 17 april 1870 ; overleden te Bondo 29<br />
juni 1929 ; geprofest te St.-Agatha 18 nov. 1888 ; priester gewijd 17 dec.<br />
1892 ; leraar te Maaseik 1892-1898 ; professor der dogmatiek te St.-Agatha<br />
1898 - 4 mei 1904 ; rector te Hannut 4 mei 1904 ; prior te Hannut 1905-1920 ;<br />
overste der Congomissie 1920-1926 ; apostolisch prefect te Bondo 1926-1929 ;<br />
definitor gekozen in 1905 en 1914 ; schrijver van verschillende theologische<br />
werken.<br />
Kraan, Wilhelmus : geboren te Gouda 16 febr. 1888 ; geprofest te St.-Agatha<br />
14 sept. 1908 ; priester gewijd 17 mei 1913 ; leraar te Maaseik 1914-1918 ;<br />
surveillant te Hannut 1918-1920 ; missionaris in Congo 1920-1947 ; conven<br />
tualis te Amersfoort 1947.<br />
Kraanmeer, Henr. van de : geboren te Erp 30 nov. 1881 ; overleden te Bondo<br />
14 dec. 1928 ; geprofest te St.-Agatha 7 febr. 1909 ; conventualis te Maaseik<br />
1909-1925 ; broeder-missionaris in Congo 1925-1928.<br />
Kraats, Johannes van de : geboren te Achterveld 9 nov. 1882 ; overleden te<br />
Onamia 17 juli 1962 ; geprofest te Diest 30 Jan. 1906 ; broeder-missionaris<br />
in U.S.A. 1912-1962.<br />
Kuypers, Adrianus : geboren te Veghel 13 juli 1828 ; overleden te Maaseik 27<br />
febr. 1858 ; geprofest te Uden 5 nov. 1846 ; priester gewijd 19 dec. 1847 ;<br />
conventualis te Uden 1847-1855 ; supprior te Maaseik 1855-1858, tevens<br />
kapelaan.<br />
Kuypers, Henricus : geboren te Veghel 8 sept. 1821 ; overleden te Diest 3 mei<br />
1889 ; geprofest te Uden 3 mei 1843 ; priester gewijd 25 maart 1844 ; con<br />
ventualis te Diest 1845-1889 ; supprior te Diest 1869-1886 ; prior te Diest<br />
1886-1889 ; definitor gekozen in 1859, 1868, 1878 en 1884.<br />
Kijzers, Martinus : geboren te St.-Agatha 12 sept. 1887 ; overleden te Diest<br />
(ziekenhuis) 10 nov. 1951 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1910 ; priester<br />
gewijd 29 mei 1915 ; leraar te Uden 1915-1920 ; missionaris in Congo<br />
1920-1950.
226 HENRICUS HOLLMANN<br />
Laarakkers, Petrus : geboren te Haps 30 nov. 1870 ; overleden te Uden (ziekenhuis)<br />
19 juni 1937 ; geprofest te St.-Agatha 24 sept. 1894 ; priester gewijd<br />
19 mei 1894 ; conventualis te Uden dec. 1894 - aug. 1895 ; leraar te Maaseik<br />
1895-1898 ; conventualis te St.-Agatha 1898-1901 ; leraar te Uden 1901-1904 ;<br />
professor in de moraal-theologie te St.-Agatha 1904-1937 ; procurator te<br />
St.-Agatha 1905-1911 ; schrijver van ,,Quaedam Moralia".<br />
Lepoutre, Franciscus : geboren te Niftrik 17 aug. 1869 ; overleden te Maaseik<br />
21 febr. 1917 ; geprofest te St.-Agatha 20 aug. 1894 ; conventualis te Maaseik<br />
1902-1917.<br />
Leyten, Wilhelmus : geboren te Stratum, 1774 ; overleden 14 nov. 1840 te<br />
Uden ; ingetreden te Uden in 1802 ; praeses van het Udense convent<br />
1834-1840.<br />
Liefkens, Petrus : geboren te Lithoyen 24 juni 1810 ; overleden te St.-Agatha<br />
1 nov. 1896 ; geprofest te St.-Agatha 21 juni 1849 ; conventualis te Maaseik<br />
1857-1862.<br />
Lieshout, Henricus van : geboren te Uden 29 juni 1889 ; overleden te Kerniel<br />
14 sept. 1948 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1910 ; priester gewijd 29 mei<br />
1915 ; studeerde aan de universiteit te Freiburg (Zwitserland) 1915-1920 ;<br />
aldaar gedoctoreerd in de theologie 1921 ; professor in de filosofie te St.-<br />
Agatha 1920-1926 ; idem te Zoeterwoude 1926-1931 ; conventualis te Diest<br />
1931-1948 ; rector der zusters te Tessenderlo 1931-1932 ; rector der zusters<br />
te Kerniel 1932-1948 ; definitor gekozen in 1923.<br />
Linnebank, Herman : geboren te Oudewater 6 okt. 1875 ; overleden te Uden<br />
13 april 1927 ; geprofest te St.-Agatha 24 sept. 1894 ; priester gewijd 27 mei<br />
1899 ; leraar te Uden 1899-1902 ; conventualis te Diest 1902-1904 ; leraar<br />
te Uden 1904-1927 ; ridder in de orde van de Belgische Kroon.<br />
Maas, Lucas : geboren te Someren 24 aug. 1893 ; geprofest te St.-Agatha 8 aug.<br />
1916 ; conventualis te St.-Agatha 1916-1921, te Rome 1921-1923, te Uden<br />
1923-1937, te Heesch 1937-1948, te St.-Agatha 1948-1955, te Amersfoort<br />
1955-1962, te Uden 1962.<br />
Maes, Johannes : geboren te Oud-Turnhout 17 juni 1877 ; overleden te Onamia<br />
19 nov. 1963 ; geprofest te Diest 28 aug. 1899 ; conventualis te Diest 1899-<br />
1904, te Maaseik 1904-1908, te Hannut 1908-1910 ; als broeder-missionaris<br />
naar U.S.A. 10 okt. 1910-1963.<br />
Maes, Eduardus : geboren te Turnhout 29 febr. 1880 ; overleden te Hannut 13 aug.<br />
1957 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1900 ; priester gewijd 17 dec. 1904 ;<br />
leraar te Hannut vanaf sept. 1904 - juli 1943.<br />
Manders, Martinus : geboren te Uden 10 sept. 1819 ; overleden te Uden 29 jan.<br />
1899 en begraven te St.-Agatha ; geprofest te Uden 9 okt. 1845 ; priester<br />
gewijd 28 sept. 1845 ; na zijn priesterwijding conrector van de Latijnse school<br />
te Uden ; gaf na opheffing daarvan privaatlessen ; in 1886 leraar en vanaf<br />
1889 directeur van het nieuwe college ; magister generaal 1891-1899 ; defi<br />
nitor gekozen in 1856, 1874, 1881 en 1887.<br />
Maniquet, Julius : geboren te Wasseiges 24 okt. 1895 ; overleden te Hannut<br />
8 sept. 1949 ; geprofest te St.-Agatha 25 sept. 1915 ; priester gewijd 29 mei<br />
1920 ; leraar te Hannut 1920-1949.
LIJST VAN DE KRUISHEREN 227<br />
Mechelen, Corn, van : geboren te Turnhout 24 juni 1888 ; geprofest te St.-Agatha<br />
14 sept. 1910 ; priester gewijd 29 mei 1915 ; leraar te Hannut 1915-1928 ;<br />
prior te Diest 1928-1934 ; eerste rector van Achel 1935-1938 ; leraar te<br />
Hannut 1938-1954 ; definitor gekozen in 1929.<br />
Mberendonk, Henricus van den : geboren te Boxtel 28 aug. 1875 ; overleden te<br />
Leuven (ziekenhuis) 2 okt. 1944 ; geprofest te St.-Agatha 13 okt. 1896 ;<br />
priester gewijd 1 juni 1901 ; conventualis te Diest 3 okt. 1901 - 2 okt. 1902 ;<br />
surveillant te Maaseik 1902-1906 ; conventualis te Diest 1906-1944 ; werkzaam<br />
als assistent te Paal en te Zeelhem ; gezocht predikant.<br />
Meyer, Ludovicus : geboren te Heer 10 april 1881 ; overleden te Veghel (zieken<br />
huis) 5 juli 1942 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1905 ; priester gewijd<br />
21 mei 1910 ; leraar te Uden 1910 (als diaken) - 1940.<br />
Mil, Antonius Gerardus van : geboren te Uden 15 dec. 1866 ; overleden te Diest<br />
14 febr. 1931 en begraven op het kloosterkerkhof te Uden ; geprofest te<br />
St.-Agatha 23 sept. 1884 ; priester gewijd 15 juni 1889 ; leraar te Uden<br />
1888-1895 ; leraar te Maaseik 1895-1902 ; prior te Uden 1902-1922 ; novicenmeester<br />
en supprior te St.-Agatha aug. 1922 - 3 april 1923 ; prior te Diest<br />
3 april 1923 - aug. 1928 ; definitor gekozen in 1905, 1911, 1926 ; visitator<br />
in 1905 en 1908.<br />
Mulder, Wilhelmus : geboren te Baarsjespolder (Sloten) 6 nov. 1878 ; overleden<br />
te Rotterdam (ziekenhuis) 31 dec. I960 ; geprofest te St.-Agatha 18 sept.<br />
1902 ; priester gewijd 22 dec. 1906 ; leraar te Hannut 1906 (als diaken) -<br />
coadjutor te Mellery 1917-1922 ; rector en pastoor te Rotterdam 1922-<br />
1939 . rector te Neeritter 1939-1946 ; rector te Odiliapeel 1946-1955 ;<br />
emeritus te Rotterdam 1955-1960.<br />
Mutsaers, Augustinus : geboren te Tilburg 7 nov. 1819 ; overleden te Uden<br />
10 jan. 1896 ; geprofest te Diest 24 nov. 1846 ; priester gewijd 19 dec. 1847 ;<br />
conventualis te Diest 1847-1853, te Uden 1853-1855 ; leraar te Maaseik 8 okt<br />
1855-1862 ; conventualis te Uden 1862-1896 ; bekend om zijn preken.<br />
Nillesen, Marinus : geboren te Maiden 7 maart 1896 ; geprofest te St.-Agatha<br />
14 sept. 1917 ; priester gewijd 23 dec. 1922 ; leraar te Uden 1923-1926 ;<br />
missionaris op Java 1927-1935 ; verblijf voor herstel te Uden 1935-1937 ;<br />
prior te Rotterdam 18 mei 1937 - 7 okt. 1954 ; pastoor te Rotterdam 1939-<br />
1954 ; rector te Amsterdam 28 aug. 1956 - heden ; pastoor te Amsterdam<br />
7 okt. 1954 - heden.<br />
Nuyts, Hubertus : geboren te Bergeyck 10 nov. 1823 ; overleden te Uden 28 dec.<br />
1868 ; geprofest te Uden 4 juni 1846 ; priester gewijd 23 sept. 1848 ; mis<br />
sionaris in Wisconsin sept. 1850-1866 ; conventualis te Uden 1866-1868 ;<br />
organist.<br />
Nijs, Carolus : geboren te Turnhout 20 sept. 1884 ; overleden te Maaseik 17 juni<br />
1956 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1905 ; priester gewijd 21 mei 1910 ;<br />
surveillant te Hannut 1910-1912 ; leraar en surveillant te Maaseik 1912-1939.<br />
Oudhuis, Johannes : geboren te Heer Hugowaard 24 aug. 1885 ; overleden te<br />
Hannut 30 okt. 1918 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1903 ; priester gewijd<br />
13 juni 1908 ; leraar te Hannut 1908-1918.
228 HENRICUS HOLLMANN<br />
Pater, Johannes de : geboren te Enkhuizen 27 dec. 1890 ; geprofest te St.-Agatha<br />
14 sept. 1917 ; priester gewijd 23 dec. 1922 ; groot ijveraar voor de kruisherenmissies<br />
; bibliothecaris te St.-Agatha 1926-1943 ; conventualis te Uden<br />
1943.<br />
Quaadvlieg, Johannes : geboren te Den Bosch 11 dec. 1878 ; overleden te St.-<br />
Agatha 13 maart 1946 ; geprofest te St.-Agatha 17 sept. 1900 ; priester gewijd<br />
17 dec. 1904 ; conventualis te Maaseik sept. 1903 - jan. 1906 ; conventualis<br />
te St.-Agatha 1906-1946 ; professor in de dogmatiek 1910-1946.<br />
Richter, Alphonsus : geboren te Amsterdam 3 febr. 1881 ; overleden te Rotterdam<br />
29 nov. 1963 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1905 ; priester gewijd 21 mei<br />
1910 ; leraar te Hannut 1910-1916 ; conventualis te St.-Agatha en op verschillende<br />
plaatsen assistent 1916-1940 ; conventualis en kapelaan te Rotterdam<br />
1940-1963.<br />
Rooy, Johannes de : geboren te Haaren 13 april 1891 ; overleden te Bandung 25<br />
febr. 1959 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1920 ; priester gewijd 6 sept.<br />
1925 ; missionaris op Java 1927-1959 ; reguliere overste te Bandung 1938-1946.<br />
Rooy, Wilhelmus van : geboren te Utrecht 15 juni 1888 ; overleden te Onamia<br />
11 jan. I960 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1916 ; priester gewijd 12 maart<br />
1921 ; missionaris in U.S.A. 1921-1960.<br />
Roy, Carolus van : geboren te Turnhout 12 juli 1883 ; overleden te Onamia 2 okt.<br />
1937 ; geprofest te Diest 23 nov. 1904 ; conventualis te Hannut 1905-1907,<br />
te Uden 1907-1920 ; broeder-missionaris in U.S.A. 1920-1937.<br />
Rutten, Petrus : geboren te Uden 18 juli 1894 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept.<br />
1913 ; priester gewijd 25 mei 1918 ; student aan de universiteit te Freiburg<br />
(Zwitserland) 1919-1920, te Rome 1920-1923 ; gedoctoreerd in het kerkelijk<br />
recht te Rome 1923 ; novicenmeester te St.-Agatha 1923-1924 ; prior te St.-<br />
Agatha 1924-1928 ; procurator generaal te Rome vanaf 1928 ; lid van verschillende<br />
romeinse Congregaties ; definitor gekozen in 1926.<br />
RiJNJA, Joes : geboren te Amsterdam 2 sept. 1900 ; geprofest te St.-Agatha 28<br />
aug. 1922 ; priester gewijd 25 juli 1927 ; missionaris in Congo 1928-1936 ;<br />
conventualis te Diest febr. - sept. 1936 ; conventualis te Achel sept. 1936 -<br />
heden ; magister spiritualis van de fraters te Achel 1936-1941.<br />
Schellekens, Adrianus : geboren te Schijndel 5 juni 1869 ; overleden te St.-Agatha<br />
25 maart 1935 ; geprofest te St.-Agatha 20 dec. 1900 ; conventualis aldaar<br />
1900-1935.<br />
Schoenmaekers, Henricus : geboren te Uden 31 okt. 1818 ; overleden te St.-<br />
Agatha 2 maart 1882 ; geprofest te Diest 26 mei 1846 ; broeder-missionaris in<br />
Wisconsin 1855-1861 ; conventualis te Diest 1861-1868, te Maaseik 1868 en<br />
vervolgens te St.-Agatha.<br />
School, Johannes : geboren te Heesch bij Oss 28 sept. 1894 ; geprofest te St.-<br />
Agatha 28 sept. 1915 ; priester gewijd 29 mei 1920 ; leraar te Uden 1920-<br />
1964 ; prior te Uden 1935-1941 ; definitor gekozen in 1935.<br />
Schoot, G. van der : geboren te Oirschot 3 dec. 1894 ; overleden te Maaseik<br />
31 okt. 1934 ; geprofest te St.-Agatha 2 okt. 1893 ; priester gewijd 4 juni<br />
1898 ; conventualis te Maaseik 1901-1915, te Hannut 1915-1916, te Maaseik<br />
1916-1934.
LIJST VAN DE KRUISHEREN 229<br />
Severijns, Firminus : geboren te Loksbergen 29 april 1863 ; overleden te St.-Agatha<br />
22 dec. 1932 ; geprofest te St.-Agatha 23 sept. 1884 ; priester gewijd 15 juni<br />
1889 ; leraar te Maaseik 1889-1890 ; conventualis te Diest 1890-1891, te<br />
St.-Agatha 1891-1932.<br />
Silkens, Petrus : geboren te Geistingen 15 nov. 1895 ; overleden te Gors op Leeuw<br />
6 juli 1951 ; geprofest te Diest 14 sept. 1918 ; priester gewijd 27 april 1924 ;<br />
missionaris in Congo 1925-1947 ; na langdurige ziekte coadjutor te Gors op<br />
Leeuw 22 maart - 6 juli 1951 ; officier in de orde van Leopold II.<br />
Sistermans, Henricus : geboren te Haarlem, 4 sept. 1865 ; overleden te Hannut<br />
15 maart 1929 ; geprofest te St.-Agatha 30 sept. 1886, priester gewijd 20 dec.<br />
1890 ; leraar te Maaseik 1890-1895 ; conventualis te Diest 1895-1904 ; leraar<br />
te Hannut sept. 1904-1929 ; supprior te Hannut 1908-1929 ; definitor gekozen<br />
in 1908.<br />
Sistermans, Robertus : geboren te Haarlem 29 mei 1864 ; overleden te Maaseik<br />
5 sept. 1924 ; geprofest te St.-Agatha 18 nov. 1888 ; priester gewijd 17 dec.<br />
1892 ; leraar te Uden okt. 1892 - aug. 1895 ; conventualis te Diest 1895-1898 ;<br />
leraar te Maaseik 1898-1924.<br />
Smits, Martinus : geboren te Uden 18 jan. 1884 ; overleden te Uden 16 april 1932 ;<br />
geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1910 ; priester gewijd 29 mei 1915 ; leraar<br />
te Uden 1915-1932.<br />
Smits, Wilhelmus : geboren te Ravenstein 1 mei 1824 ; overleden te Uden 13 dec.<br />
1889 ; begraven te St.-Agatha ; geprofest te Uden 23 juli 1855 ; priester<br />
gewijd 23 dec. 1848 (voor zijn intrede kapelaan te Boekel en te Uden);<br />
conventualis te Uden 1855-1889 ; prior te Uden 1869-1889 ; magister generaal<br />
26 april 1881 - 13 dec. 1889 ; definitor gekozen in 1859, 1865, 1871 en 1878.<br />
Snijers, Josephus : geboren te Leiden 13 juli 1887 ; overleden te Fort Wayne<br />
22 maart I960 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1911 ; priester gewijd 17 juli<br />
1916 ; missionaris in U.S.A. 1920-1960.<br />
Span, Lambertus van der : geboren te Achterveld 24 sept. 1893 ; geprofest te Diest<br />
27 sept. 1924 ; conventualis te Hannut 1924-1927 ; broeder-missionaris in<br />
Congo 1927-1933 V conventualis te Diest 1933-1939, te Achel 1939.<br />
Stoopman, Adrianus : geboren te Overschie 6 nov. 1868 ; overleden te Boekel<br />
(ziekenhuis) 12 febr. 1929 ; geprofest te St.-Agatha 24 sept. 1894 ; priester<br />
gewijd 27 mei 1899 ; leraar te Uden 1899-1902 ; conventualis te Diest 1902-<br />
1904, te Uden 1904 ; vanaf 1906-1929 verpleegd te Boekel.<br />
Takken, Petrus : geboren te Ledeakker 9 nov. 1823 ; overleden te St.-Agatha 18<br />
maart 1866 ; geprofest te St.-Agatha 28 mei 1844 ; priester gewijd 28 mei<br />
1847 ; 18 april 1849-1852 in Curasao ; conventualis te Diest 1852-1855 ;<br />
leraar te Maaseik 1855-1857 ; conventualis te St.-Agatha 1857-1866.<br />
Terbeek, Gerardus : geboren te Nijmegen 13 sept. 1874 ; overleden te Maaseik<br />
12 maart 1956 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1899 ; priester gewijd 19 dec.<br />
1903 ; leraar te Maaseik 1904-1923 ; conventualis aldaar tot 1956.<br />
Tertoogen, Johannes : geboren te Rotterdam 28 okt. 1885 ; overleden te St.<br />
Matthias (U.S.A.) 17 maart 1954; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1910;<br />
priester gewijd 29 mei 1915 ; missionaris in U.S.A.
230 HENRICUS HOLLMANN<br />
Thonon, Jos. : geboren te Bleken 6 dec. 1893 ; geprofest te Diest 14 sept. 1916 ;<br />
priester gewijd 29 mei 1920 ; conventualis te Hannut 1919 - heden ; student<br />
landbouwkunde aan de universiteit te Leuven 1928-1929 ; leraar te Hannut<br />
1919-1928, 1929-1962.<br />
Took, Aegidius van : geboren te Deest 16 juni 1885 ; overleden te Rotterdam<br />
13 maart 1959 ; geprofest te St.-Agatha 30 juli 1906 ; conventualis te Diest<br />
1912-1920, te Maaseik 1920-1922, te Rotterdam 1922-1959.<br />
Uten, Franciscus : geboren te Diest 22 nov. 1896 ; geprofest te Diest 14 sept.<br />
1916 ; priester gewijd 28 maart 1921 ; missionaris in Congo 1921-1933 ;<br />
leraar te Maaseik 1933-1937 ; godsdienstleraar te Eisden 1937-1944 ; kapelaan<br />
te Brussel 1944 - heden ; conventualis te Diest sinds 1955.<br />
Velden, Henricus van der : geboren te Balgoy 4 juni 1856 ; overleden te Uden<br />
16 okt. 1920 ; geprofest te Uden 17 mei 1888 ; conventualis te Diest 2 juni<br />
1888-1900, te Uden 10 jan. 1900-1920.<br />
Vblden, Lambertus van der : geboren te Reek 2 febr. 1860 ; overleden te Onamia<br />
28 jan. 1935 ; geprofest te St.-Agatha 4 nov. 1883 ; missionaris in U.S.A.<br />
okt. 1910-1935.<br />
Vbn, Johannes van de : geboren te Uden 16 nov. 1812 ; overleden te St.-Agatha<br />
4 sept. 1897 ; conventualis te Uden 1844-1855, te Maaseik 1855-1865.<br />
Verbeck, Joannes : geboren te Isenbriick-Havert (Duitsland) 10 aug. 1834 ; over<br />
leden te St.-Agatha 19 okt. 1908 ; geprofest te St.-Agatha 5 aug. 1860 ;<br />
priester gewijd 14 aug. 1864 ; leraar te Maaseik 1864-1866 ; leraar te Diest<br />
1866-1877 ; leraar te Maaseik 1877-1887 ; conventualis te St.-Agatha 1887-<br />
1908.<br />
Verhagen, Jogs Adrianus : geboren te Schijndel 6 april 1834 ; overleden te Uden<br />
12 febr. 1903 ; geprofest te St.-Agatha 28 sept. 1863 ; priester gewijd 6 juni<br />
1868 ; conventualis te Uden 1868-1903 ; procurator te Uden 1891-1903 ;<br />
definitor gekozen in 1887 en 1893.<br />
Verhagen, Joes : geboren te Uden 4 mei 1870 ; overleden te Rotterdam 24 mei<br />
1936 ; geprofest te St.-Agatha 30 sept. 1889 ; priester gewijd 19 mei 1894 ;<br />
conventualis te Maaseik 1894-1895 ; daarna ziek te Uden tot 1902 ; leraar<br />
te Maaseik 1902-1907 ; leraar te Hannut 1908-1917 ; rector van het St.-Jacobusziekenhuis<br />
te Dordrecht 1918-1922 ; kapelaan te Rotterdam (Tuindorp)<br />
1922-1936.<br />
Verhoeven, Corn. : geboren te Uden 5 nov. 1901 ; geprofest te St.-Agatha 17 okt.<br />
1926 ; conventualis te Zoeterwoude vanaf febr. 1927.<br />
Verhofstadt, Adrianus : geboren te Gemert 12 maart 1876 ; overleden te Diest<br />
28 maart 1940 ; geprofest te St.-Agatha 24 sept. 1894 ; priester gewijd 27 mei<br />
1899 ; socius te Diest juni-sept. 1899 ; conventualis te Maaseik 1899-1901 ;<br />
socius te St.-Agatha sept. 1901 - mei 1904 ; novicenmeester te Diest 3 mei<br />
1904 - okt. 1937 ; supprior te Diest aug. 1937-1940.<br />
Verhulst, Johannes : geboren te 's Bosch 22 april 1821 ; overleden te St.-Agatha<br />
9 febr. 1878 ; geprofest te St.-Agatha 21 juli 1845 ; priester gewijd 11 april<br />
1846 ; leraar te Uden 1846-1851 ; conventualis te Diest 1851-1852 ; supprior<br />
en leraar te Uden 1852-1855 ; prior te Uden 1855-1869, tevens leraar ;<br />
supprior en lector in de filosofie te St.-Agatha 1869-1878 ; definitor gekozen<br />
in 1853, 1859, 1865 en 1871.
LIJST VAN DE KRUISHEREN 231<br />
Verkuilen, Henr. : geboren te Volkel 18 mei 1816 ; overleden te St.-Agatha<br />
1 dec. 1885 ; geprofest te St.-Agatha 30 mei 1843 ; priester gewijd 12 dec.<br />
1844 ; conventualis te St.-Agatha 1844 - nov. 1856, te Diest 1856-1857, te<br />
St.-Agatha 1857-1866, te Maaseik 1866-1876 ; bibliothecaris en cartabellarius<br />
te St-Agatha 1876-1885.<br />
Verkuilen, Johannes : geboren te Uden 30 mei 1892 ; overleden te Belem (Brazilie)<br />
29 okt. 1937 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1912 ; priester gewijd<br />
2 juni 1917 ; leraar te Maaseik 1917-1932 ; novkenmeester te St.-Agatha<br />
1932-1934 ; overste der missie in Brazilie 1934-1937.<br />
Versteegden, Alb. : geboren te Boerdonk 10 okt. 1881 ; overleden te Achel<br />
4 april 1941 ; geprofest te St.-Agtaha 11 nov. 1910 ; conventualis te Maaseik<br />
1910-1922, te Uden 1922-1923, te Maaseik 1923-1926 ; broeder-missionaris<br />
in Congo 1926-1938 ; conventualis te Achel 1938-1941.<br />
Vlam, Johannes de : geboren te Gemert 13 Jan. 1822 ; overleden te St.-Agatha<br />
19 juni 1906 ; geprofest te St.-Agatha 30 mei 1843 ; priester gewijd 22 dec.<br />
1844 ; procurator te St.-Agatha 1845-1894 ; tegelijk procurator te Diest 1845-<br />
1851 ; procurator generaal 1860-1905 ; definitor gekozen in 1871, 1878, 1884,<br />
1893 en 1899.<br />
Vlijmen, Wilh. van : geboren te Oss 22 okt. 1819 ; overleden te Maaseik 7 april<br />
1905 ; geprofest te Diest 26 mei 1846 ; conventualis te Diest tot sept. 1856 ;<br />
broeder-missionaris in Wisconsin 1863-1866 ; portier te Maaseik 1866-1905 ;<br />
zeer bekwaam meubelmaker : sierwerk in de kruisherenkerk te Diest.<br />
VOORT, Augustinus van der : geboren te Eindhoven 4 mei 1822 ; overleden te<br />
St.-Agatha 9 juli 1894 ; geprofest te St.-Agatha 21 okt. 1845 ; priester gewijd<br />
17 juni 1846 ; conventualis te Maaseik 1857-1869 en 1871-1881.<br />
VORST, Martinus van : geboren te Dieden 18 febr. 1877 ; overleden te Uden 23 sept.<br />
1958 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1896 ; priester gewijd 1 juni 1901 ;<br />
leraar te Maaseik 1901-1912 ; leraar te Hannut 1912-1929 ; leraar te Uden<br />
1929-1958.<br />
Vorst, Paulus van der : geboren te Beek en Donk 25 nov. 1899 ; geprofest te<br />
Diest 4 sept. 1923 ; conventualis te Uden 1923-1926, te Zoeterwoude 1926-<br />
1937, te Hannut 1937-1942, te Diest 1942-1948, te Zoeterwoude 1948 - heden.<br />
Warneckb Clemens : geboren te Leiden 8 sept. 1880 ; overleden te Hannut 29<br />
jan. 1945 ; geprofest te St.-Agatha 18 sept. 1902 ; priester gewijd 22 dec.<br />
1906 ; leraar te Hannut sept. 1906 (als diaken) - 1945.<br />
Weyst, Godefridus van der : geboren te Volkel 28 april 1815 ; overleden te<br />
St.-Agatha 13 juni 1869 ; geprofest te Uden 29 aug. 1841 ; priester gewijd<br />
25 mei 1839 ; conventualis te Uden 1839-1845 ; novkenmeester, supprior,<br />
lector in de theologie, conrector van de Latijnse School, organist te Uden ;<br />
prior te Diest 1845 - juni 1856 ; naar St.-Agatha 24 juni 1856, waar hij<br />
supprior, lector in de theologie en novicenmeester werd ; definitor gekozen<br />
in 1853, 1859 en 1865.<br />
Wieers, Matthias : geboren te Geystingen 8 nov. 1889 ; overleden te Maaseik<br />
20 okt. 1964 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1908 ; priester gewijd 17 mei<br />
1913 ; student aan de universiteit te Leuven 1913-1914 ; leraar te Maaseik<br />
1914-1960.
232 HENRICUS HOLLMANN<br />
Willems, Augustinus : geboren te Turnhout 13 april 1895 ; geprofest te St.-Agatha<br />
25 sept. 1915 ; priester gewijd 26 mei 1923 ; soldaat in het Belgische leger<br />
1915-1919 ; conventualis te Diest 1919-1922, te Hannut 1922 - heden ; surveillant<br />
en procurator te Hannut.<br />
Winden, Jacobus van : geboren te Delft 1778 ; overleden te Uden 2 juli 1845 ;<br />
geprofest te Uden 1803; priester gewijd 17 dec. 1803; tijdens de Franse<br />
overheersing uit het klooster verdreven 20 aug. 1812 ; teruggekeerd 1814 ;<br />
vanaf 14 nov. - 8 dec. 1840 de enigste kloosterling te Uden ; praeses ad interim<br />
van het klooster 14 nov. - 15 dec. 1840.<br />
Wolf, Bernardus de : geboren te Groningen 24 juli 1870 ; overleden te St.-Agatha<br />
11 jan. 1933 ; geprofest te St.-Agatha 1 okt. 1891 ; priester gewijd 15 aug.<br />
1895 ; leraar te Uden 1895-1901 ; professor in de H. Schrift sept. 1901-1933.<br />
Wijmelenberg, Henricus van den : geboren te Uden 21 nov. 1800 ; overleden te<br />
St-Agatha 25 maart 1881 ; geprofest te Uden 8 dec. 1840 ; priester gewijd<br />
20 dec. 1823 ; commissaris der orde 23 dec. 1841 ; magister generaal en prior<br />
te Uden 25 maart 1853 ; magister generaal en prior te St.-Agatha 13 febr<br />
1855 - 25 maart 1881.<br />
Wijst, Antonius van der : geboren te Uden 24 dec. 1874 ; overleden te St.-Agatha<br />
4 juli 1944 ; geprofest te St.-Agatha 8 okt. 1906 ; conventualis te Maaseik<br />
1906-1910, te St.-Agatha en aldaar werkzaam als kok 1910-1944.<br />
IJzermans, Henricus : geboren te Vlaardingen 3 juli 1870 ; overleden te Perham<br />
(U.S.A.) 28 april 1938 ; geprofest te St.-Agatha 25 sept. 1890 ; priester gewijd<br />
8 juni 1895 ; leraar te Uden 1895-1899 ; novicenmeester te Diest sept. 1899 -<br />
3 mei 1904 ; professor in de dogmatiek en socius te St.-Agatha 3 mei 1904 -<br />
12 maart 1910 ; missionaris in U.S.A. 1910-1938.<br />
IJzermans, Johannes : geboren te Vlaardingen 18 Jan. I860 ; overleden te Diest<br />
1 april 1945 ; geprofest te St.-Agatha 19 sept. 1881 ; priester gewijd 16 aug<br />
1885 ; conventualis te Diest 1 febr. 1888-1945 ; tijdelijk novicenmeester<br />
30 april - 25 sept. 1899 ; socius 25 sept. 1899-1930.<br />
Zufang, Ludovicus : geboren te Hoorn 30 juli 1875 ; overleden te Maaseik 13 dec.<br />
1926 ; geprofest te St.-Agatha 14 sept. 1899 ; priester gewijd 19 dec. 1903 ;<br />
leraar te Maaseik mei-sept. 1904, te Hannut 1904-1908 ; supprior te Hannut<br />
1905-1908 ; conventualis te Diest april-sept. 1908 ; leraar te Maaseik sept.<br />
1908-1926 ; prior te Maaseik 1909-1919 ; definitor gekozen in 1911.<br />
Zutphen, Adrianus van : geboren te Uden 28 nov. 1896 ; geprofest te St.-Agatha<br />
19 sept. 1919 ; priester gewijd 6 juni 1925 ; missionaris in U.S.A. 1925 -<br />
heden ; prior te Onamia 1933-1939, tevens vicaris van Hoogw. Heer van Dinter<br />
in dezelfde jaren ; prior te Onamia 1960-1963 ; consultor van de prior<br />
provinciaal vanaf 1957 - heden.
BlJLAGE II<br />
LIJST VAN DE LEDEN DER ORDE<br />
op de begindatum van het generalaat: 16 februari 1899*<br />
1. J. de Vlam A.<br />
2. W. v. Vlijmen M.<br />
3. A. Arts M.<br />
4. P. Janssens D.<br />
5. A. v. d. Heuvel M,<br />
6. F. Dietvors M.<br />
7. H. de Groot U.<br />
8. J. v. d. Broek D.<br />
9. M. v. Oorschot M.<br />
10. J. de Groot A.<br />
11. P. v. Dongen U.<br />
12. J. v. Glabbeek A.<br />
13. J. Verbeck A.<br />
14. Th. Bouman M.<br />
15. B. Jager U.<br />
16. J. M. Verhagen U.<br />
17. Alph. v. d. Heuvel E.<br />
18. F. de Bie D.<br />
19. J. v. d. Dries E.<br />
20. H. Hollmann A.<br />
21. P. v. d. Eynde D.<br />
22. L. Honhon D.<br />
23. Chr. Janssen D.<br />
24. C. van 't Klooster D.<br />
25. J. Hoogeveen A.<br />
26. J. IJzermans D.<br />
27. C. v. Langenhuysen U.<br />
28. Chr. v. Hout U.<br />
29. J. v. d. Geer D.<br />
Geboorte Overlijden Kl. Professie Wijding<br />
1-1-1822<br />
1-10-1819<br />
25-11-1817<br />
4-6-1825<br />
12-1-1831<br />
30-3-1830<br />
19-1-1834<br />
5-3-1827<br />
9-8-1821<br />
10-9-1829<br />
25-5-1825<br />
3-9-1834<br />
10-8-1834<br />
16-12-1832<br />
12-8-1842<br />
6-4-1834<br />
27-7-1844<br />
12-11-1843<br />
24-11-1824<br />
31-1-1853<br />
23-3-1854<br />
14-9-1858<br />
5-10-1858<br />
4-2-1856<br />
26-4-1861<br />
18-1-1860<br />
28-4-1852<br />
8-9-1860<br />
15-11-1863<br />
19-6-1906<br />
7-4-1905<br />
19-2-1899<br />
3-5-1905<br />
2-9-1900<br />
22-5-1903<br />
22-5-1899<br />
22-5-1899<br />
29-10-1901<br />
29-8-1906<br />
20-11-1909<br />
6-2-1915<br />
10-10-1908<br />
28-7-1919<br />
5-11-1902<br />
12-2-1903<br />
13-7-1937<br />
5-12-1927<br />
13-5-1901<br />
27-5-1927<br />
17-11-1934<br />
19-1-1942<br />
27-3-1924<br />
20-7-1943<br />
22-9-1932<br />
1-1-1946<br />
28-8-1904<br />
10-10-1937<br />
12-1-1938<br />
30-5-1843<br />
26-5-1846<br />
15-11-1848<br />
12-5-1850<br />
24-10-1851<br />
30-3-1857<br />
10-5-1857<br />
10-1-1858<br />
10-1-1858<br />
1-3-1858<br />
26-4-1858<br />
16-10-1859<br />
5-8-1860<br />
5-3-1861<br />
9-11-1862<br />
28-9-1863<br />
28-9-1864<br />
14-9-1866<br />
8-9-1870<br />
25-9-1871<br />
20-10-1874<br />
3-10-1876<br />
16-7-1877<br />
1-11-1878<br />
13-11-1879<br />
27-9-1881<br />
19-3-1882<br />
22-8-1882<br />
22-8-1882<br />
22-12-1844<br />
lekebroeder<br />
lekebroeder<br />
18-12-1851<br />
25-1-1855<br />
18-6-1859<br />
28-5-1859<br />
lekebroeder<br />
lekebroeder<br />
lekebroeder<br />
lekebroeder<br />
17-12-1859<br />
14-8-1864<br />
7-4-1863<br />
22-12-1866<br />
6-6-1866<br />
24-11-1869<br />
7-12-1870<br />
1-3-1851<br />
15-8-1875<br />
22-4-1878<br />
2-4-1881<br />
18-4-1881<br />
19-10-1882<br />
12-9-1883<br />
15-8-1885<br />
lekebroeder<br />
19-6-1886<br />
19-6-1886<br />
1 Op de dag dat Henricus Hollmann magister generaal werd, telde de orde :<br />
54 priesters, 9 geprofeste fraters, 23 geprofeste broeders, 3 novice-fraters en 2<br />
novice-broeders ; in totaal 91 leden. Te St.-Agatha waren er 12 priesters, 6 geprofeste<br />
fraters, 3 geprofeste broeders, 3 fraters-novicen en 1 novice-broeder ; te Uden :<br />
12 priesters en 5 broeders ; te Diest : 15 priesters, 3 fraters, 7 geprofeste broeders<br />
en 1 novice-broeder ; te Maaseik : 13 priesters en 8 broeders ; in Engeland :<br />
2 priesters.<br />
Achter de namen staat de verblijfplaats op 16 februari 1899 opgegeven in de<br />
volgende afkortingen : A. = St.-Agatha ; U. = Uden ; D. = Diest ; M. p=<br />
Maaseik ; E. = Engeland.
234 HENRICUS HOLLMANN<br />
30. J. Bergervoert<br />
31. G. Rosu<br />
32. L. v. d. Velden<br />
33. H. Branten<br />
34. M. v. Dijk<br />
35. J. Verduin<br />
36. F. Severijns<br />
37. A. G. v. Mil<br />
38. L. Vincken<br />
39. A. v. d. Ven<br />
40. H. v. d. Elzen<br />
41. L. v. Hout<br />
42. H. Sistermans<br />
43. J. v. d. Hurk<br />
44. R. v. d. Crommenacker<br />
45. J. Cornelissen<br />
46. H. Cuppen<br />
47. H. v. d. Velden<br />
48. G. Schuurmans<br />
49. W. v. Dinter<br />
50. R. Sistermans<br />
51. M. Konings<br />
52. J. Hendriks<br />
53. E. Beekman<br />
54. G. Alkemade<br />
55. G. v. d. Laar<br />
56. H. v. Hasselt<br />
57. J. Verhagen<br />
58. P. Laarakkers<br />
59. M. Lange<br />
60. A. Beukers<br />
61. H. IJzermans<br />
62. F. v. Kempen<br />
63. G. Elferink<br />
64. J. Kolkman<br />
65. B. de Wolf<br />
66. J. v. Hooff<br />
67. A. Jansen<br />
68. L. Badoux<br />
69. A. Lammers<br />
70. A. Schepens<br />
71. C. Friedemann<br />
72. S. Drost<br />
73. G. v. d. Schoot<br />
74. F. Lepoutre<br />
75. A. Stoopman<br />
76. H. Linnebank<br />
77. A. Verhofstadt<br />
78. H. v. d. Aa<br />
M.<br />
M.<br />
D.<br />
U.<br />
D.<br />
U.<br />
A.<br />
M.<br />
D.<br />
U.<br />
U.<br />
M.<br />
D.<br />
M.<br />
U.<br />
M.<br />
M.<br />
D.<br />
D.<br />
D.<br />
M.<br />
A.<br />
D.<br />
U.<br />
D.<br />
D.<br />
M.<br />
U.<br />
A.<br />
U.<br />
M.<br />
U.<br />
A.<br />
M.<br />
A.<br />
U.<br />
M.<br />
D.<br />
A.<br />
M.<br />
D.<br />
A.<br />
U.<br />
A.<br />
A.<br />
A.<br />
A.<br />
A.<br />
M.<br />
Geboorte Overlijden Kl. Professie Wijdtng<br />
9-2-1860<br />
20-12-1839<br />
2-2-1860<br />
28-2-1856<br />
19-12-1863<br />
26-12-1859<br />
29-4-1863<br />
15-12-1866<br />
15-3-1862<br />
13-4-1858<br />
26-5-1863<br />
20-5-1864<br />
4-9-1865<br />
13-6-1856<br />
9-4-1859<br />
8-4-1856<br />
4-10-1859<br />
4-6-1856<br />
9-10-1863<br />
4-12-1869<br />
29-5-1864<br />
17-5-1870<br />
3-3-1866<br />
4-4-1853<br />
26-1-1859<br />
22-6-1858<br />
5-10-1861<br />
4-5-1870<br />
30-11-1870<br />
29-12-1861<br />
15-6-1868<br />
3-7-1870<br />
1-5-1868<br />
9-2-1869<br />
8-2-1870<br />
24-7-1870<br />
10-2-1872<br />
1-6-1867<br />
8-10-1870<br />
16-1-1871<br />
15-4-1873<br />
4-4-1868<br />
21-10-1871<br />
3-12-1874<br />
17-8-1869<br />
6-11-1868<br />
6-10-1875<br />
14-3-1876<br />
12-3-1876<br />
11-12-1926<br />
20-4-1909<br />
28-1-1935<br />
25-8-1928<br />
16-5-1928<br />
8-10-1933<br />
22-12-1932<br />
14-2-1931<br />
21-8-1912<br />
15-1-1922<br />
30-12-1932<br />
1-4-1953<br />
15-3-1929<br />
22-4-1913<br />
20-3-1917<br />
5-5-1931<br />
31-12-1942<br />
16-10-1920<br />
3-5-1906<br />
27-9-1940<br />
5-9-1925<br />
8-6-1929<br />
29-6-1928<br />
11-11-1921<br />
17-8-1932<br />
19-6-1918<br />
11-5-1905<br />
24-5-1936<br />
19-6-1937<br />
29-10-1941<br />
6-2-1926<br />
28-4-1938<br />
11-8-1924<br />
3-5-1927<br />
3-2-1943<br />
11-1-1933<br />
29-9-1959<br />
26-7-1938<br />
20-4-1936<br />
29-3-1955<br />
17-1-1960<br />
10-10-1933<br />
10-8-1945<br />
31-10-1934<br />
17-2-1917<br />
12-2-1929<br />
13-4-1927<br />
28-3-1940<br />
24-5-1939<br />
25-12-1882<br />
25-3-1883<br />
4-11-1883<br />
4-11-1883<br />
8-5-1884<br />
8-5-1884<br />
23-9-1884<br />
23-9-1884<br />
19-9-1885<br />
13-4-1886<br />
30-9-1886<br />
30-9-1886<br />
30-9-1886<br />
13-11-1886<br />
5-2-1887<br />
19-9-1887<br />
4-10-1887<br />
17-5-1888<br />
6-5-1888<br />
27-9-1888<br />
18-11-1888<br />
18-11-1888<br />
21-1-1889<br />
1-3-1889<br />
1-3-1889<br />
8-8-1889<br />
30-9-1889<br />
30-9-1889<br />
30-9-1889<br />
18-11-1889<br />
20-5-1890<br />
25-9-1890<br />
30-9-1890<br />
1-10-1891<br />
1-10-1891<br />
1-10-1891<br />
1-10-1891<br />
29-12-1891<br />
29-9-1892<br />
29-9-1892<br />
29-9-1892<br />
2-10-1893<br />
2-10-1893<br />
2-10-1893<br />
20-8-1894<br />
24-9-1894<br />
24-9-1894<br />
24-9-1894<br />
8-11-1895<br />
18-10-1886<br />
lekebroeder<br />
lekebroeder<br />
17-3-1888<br />
26-5-1888<br />
26-5-1888<br />
15-6-1889<br />
15-6-1889<br />
15-6-1889<br />
lekebroeder<br />
20-12-1890<br />
20-12-1890<br />
20-12-1890<br />
lekebroeder<br />
lekebroeder<br />
21-5-1891<br />
lekebroeder<br />
lekebroeder<br />
2-4-1892<br />
15-8-1893<br />
17-12-1892<br />
17-12-1892<br />
lekebroeder<br />
17-12-1892<br />
17-12-1892<br />
lekebroeder<br />
15-8-1893<br />
19-5-1894<br />
19-5-1894<br />
lekebroeder<br />
8-6-1895<br />
8-6-1895<br />
lekebroeder<br />
30-5-1896<br />
30-5-1896<br />
15-8-1895<br />
30-5-1896<br />
lekebroeder<br />
19-12-1896<br />
12-6-1897<br />
12-6-1897<br />
4-6-1898<br />
4-6-1898<br />
4-6-1898<br />
lekebroeder<br />
27-5-1899<br />
27-5-1899<br />
27-5-1899<br />
lekebroeder
79. G. v. Bemmel A.<br />
80. M. v. Vorst A.<br />
81. H. v. d. Meerendonk A.<br />
82. L. Docussen D.<br />
83. H. Banken D.<br />
84. A. Huvenaars D.<br />
85. F. v. d. Biggelaar D.<br />
86. H. v. d. Kerkhof M.<br />
87. J. Maes D.<br />
88. W. Bos A.<br />
89. G. Terbeek A.<br />
90. L. Zufang A.<br />
91. Adr. Schellekens A.<br />
LIJST VAN DE LEDEN DER ORDE IN 1899 235<br />
Geboorte Overlijden KL ProJessie Wijding<br />
7-8-1874<br />
18-2-1877<br />
28-8-1875<br />
2-12-1876<br />
18-7-1877<br />
5-12-1877<br />
5-10-1869<br />
16-12-1875<br />
17-6-1877<br />
20-8-1864<br />
13-2-1876<br />
30-7-1875<br />
5-6-1869<br />
22-8-1954<br />
23-9-1958<br />
2-10-1944<br />
14-2-1939<br />
8-4-1915<br />
1-3-1959<br />
18-4-1956<br />
25-10-1924<br />
28-8-1899<br />
11-7-1956<br />
12-3-1956<br />
13-12-1926<br />
25-3-1935<br />
4-5-1895<br />
14-9-1896<br />
13-10-1896<br />
14-9-1897<br />
14-9-1897<br />
14-9-1897<br />
13-3-1898<br />
2-11-1898<br />
28-8-1899<br />
14-9-1899<br />
14-9-1899<br />
14-9-1899<br />
20-12-1900<br />
9-6-1900<br />
1-6-1901<br />
1-6-1901<br />
24-5-1902<br />
24-5-1902<br />
24-5-1902<br />
lekebroeder<br />
lekebroeder<br />
lekebroeder<br />
19-12-1903<br />
19-12-1903<br />
19-12-1903<br />
lekebroeder
Aa, Henr. van der, OSC, 131, 138,<br />
217, 234.<br />
Aarle-Rixtel, Ned., Prov. N.-Brabant,<br />
219.<br />
Aarschot, B., Prov. Brabant, 221.<br />
Achel, B., Prov. Limburg, kruisherenklooster,<br />
21, 218, 220, 227, 228,<br />
229, 231. Conventuales, zie Boogaard<br />
van den, Deckers, Mechelen<br />
van, Rijnja, Span van der, Versteegden.<br />
Achterveld, Ned., Prov. Utrecht, 225,<br />
229.<br />
Agatha, heilige, 44 ; dorp of klooster,<br />
zie St.-Agatha.<br />
Aken, Duitsland, 145.<br />
Alkemade, Gerardus, OSC, 131, 153,<br />
217, 234.<br />
Alkmaar, Ned., Prov. N.-Holland, 13,<br />
14, 15, 19, 20, 21, 22-25, 28, 29,<br />
30, 31, 33, 34, 38, 39, 102, 192,<br />
213, 222, 224.<br />
Almelo, Ned., Prov. Overijsel, 222.<br />
Amazone, rivier, Brazilie, 133.<br />
Amerika, zie U.S.A.<br />
Amersfoort, Ned., Prov. Utrecht, 105,<br />
159 ; kruisherenklooster, 159, 218,<br />
225, 226. Conventuales, zie Blocks,<br />
Boogaard van den, Kraan, Maas.<br />
Amsterdam, Ned., Prov. N.-Holland,<br />
21, 22, 33, 79, 218, 221, 223, 224,<br />
228 ; kruisherenklooster, 227. Zie<br />
Nillesen.<br />
Andriessen, Petrus, OSC, 142, 189,<br />
217.<br />
Ankum, Duitsland, 16, 19.<br />
Antwerpen, B., Prov. Antwerpen,<br />
138, 144, 188.<br />
Arnhem, Ned., Prov. Gelderland, 34,<br />
223.<br />
Arts, Antonius, OSC, 45, 49, 67, 68,<br />
217, 233.<br />
Asseldonk ,Antonius van, OSC, 47,<br />
50, 54, 55, 66, 69, 77, 130, 132,<br />
135, 141, 146, 166, 167, 168, 169,<br />
170, 172, 186, 187, 188, 191, 212,<br />
217.<br />
Aubert, R., auteur, 69.<br />
Register1<br />
Baarsjespold'er, zie Sloten.<br />
Badoux, Ludovicus, OSC, 97, 108,<br />
194, 217, 234.<br />
Bakker, W. Bakker-Hollmann, 31,<br />
212 ; K. Bakker-Franken, 212, 213,<br />
214 ; zie Hollmann.<br />
Bakx, Petrus, OSC, 142, 218.<br />
Balgoy, Ned., Prov. Gelderland, 230.<br />
Bandung, Indonesie, 197, 222, 228.<br />
Banken, Henricus, OSC, 108, 218,<br />
235.<br />
Barbara, heilige, 223.<br />
Batavia, Indonesie, 190, 196.<br />
Batenburg, Ned. Prov. Gelderland,<br />
218.<br />
Bay-Settlement, U.S.A., 219.<br />
Beek en Donk, Ned., Prov. N.-Bra<br />
bant, 231.<br />
Beekman, E., OSC, 234.<br />
Beers, Ned., Prov. N.-Brabant, 188,<br />
218.<br />
Beeringen, B., Prov. Limburg, 223.<br />
Belem, Brazilie, 231.<br />
Belgie, 46, 59, 63, 68, 104, 109, 111,<br />
116, 137, 141, 142, 143, 144, 145,<br />
146, 152, 155, 156, 157, 165, 175,<br />
187, 188, 196, 197, 223, 226, 232.<br />
Bemmel, Gerardus van, OSC, 108,<br />
127, 131, 147, 218, 235.<br />
Benedictus XV, Paus, 190, 210.<br />
Benedictijnen, zie Deutsch.<br />
Bergen op Zoom, Ned., Prov. N.<br />
Brabant, 217.<br />
Bergervoert, Joh., OSC, 142, 218,<br />
234.<br />
Bergeyck, Ned., Prov. N.-Brabant,<br />
227.<br />
Bersenbrueck, Duitsland, 19.<br />
Beukers, A., OSC, 234.<br />
Beverlo, B., Prov. Limburg, 219.<br />
Bie, Franciscus de, OSC, 83, 96, 131,<br />
218, 233.<br />
Biggelaar, Frans van den, OSC, 182-<br />
183, 218, 235.<br />
Bihlmeyer-Tuechle, auteur, 69.<br />
Bik, Theo, OSC, auteur, 92, 127, 130.<br />
Blaricum van, 193.<br />
Bleken, B., Prov. Luik, 230.<br />
1 U = Y ; OSC (ordinis sanctae crucis) = kruisheren ; Ned. = Nederland ;<br />
B. = Belgie ; Prov. = Provincie.
Blessing, Fredericus, OSC, 142, 188,<br />
218.<br />
Blocks, Gerard, OSC, 104, 141, 142,<br />
218.<br />
Boekel, Ned., Prov. N.-Brabant, 219,<br />
220, 229.<br />
Boelaars, c.ss.r., auteur, 68.<br />
Boer, Joh. van den, OSC, 138, 218.<br />
Boerdonk, Ned. Prov. N.-Brabant,<br />
231.<br />
Bogaers, Juliaan, 69, 70, 71, 72.<br />
Bois-de-Breux, B., Prov. Luik, 59.<br />
Bondo, Congo - JLeopoldstad, Prov.<br />
Uele, 6, 188, 190, 208, 215, 218,<br />
219, 224, 225.<br />
Boogaard, Paulus van den, OSC, 192,<br />
218.<br />
Bos, Wilh. J. F., OSC, 87, 108, 219,<br />
235.<br />
Bouman, Th., OSC, 233.<br />
Boxmeer, Ned., Prov. N.-Brabant,<br />
39, 70.<br />
Boxtel, Ned., Prov. N.-Brabant, 227.<br />
Brand, van den, o.carm., 70.<br />
Brandon, Thomas, OSC, 104, 200,<br />
219.<br />
Branten, H., OSC, 234.<br />
Brazilie, 133, 134, 135, 223, 231 ;<br />
zie Verkuilen, Joh.<br />
Breda, Ned., Prov. N.-Brabant, 222,<br />
223.<br />
Breughel, 39.<br />
Brink, H., o.p., 35.<br />
Broek, Joh. van den, OSC, 51, 219,<br />
233 ; -, Josephus van den, OSC,<br />
219.<br />
Brussel, B., Prov. Brabant, 25, 120,<br />
219, 230.<br />
Bruyn, Cornelius de, OSC, 51, 219.<br />
Burgt, Joannes van den, OSC, 83,<br />
219 ; -, Leo van den, OSC, 188,<br />
219.<br />
Buggenum, Ned., Prov. Limburg,<br />
224.<br />
Buse, Joh., OSC, auteur, 197.<br />
Bussum, Ned., Prov. N.-Holland,<br />
Kruisherenklooster, 218. Conventuales<br />
zie Bakx, Blocks, Boogaard<br />
van den.<br />
Bute, Congo-Leopoldstad, 208.<br />
Butler, U.S.A., Minnesota, 138, 139,<br />
162, 199.<br />
Callier, Mgr., 193, 194.<br />
Calvijn, 26.<br />
Campion, college, 199-<br />
Capucijnen, 166.<br />
REGISTER 237<br />
Cardiff, Engeland, 222.<br />
Carmelieten, 70, 133, 185 ; zie Brand<br />
van den, Tewes.<br />
Charles, Pierre, s.j., auteur, 62.<br />
Christiaens, Bernardus, OSC, 219.<br />
Ciplet, B., Prov. Luik, 221.<br />
Clerckx, Renatus, OSC, 188, 219-<br />
Cloud St, zie St-Cloud.<br />
Colson, M., OSC, auteur, 186.<br />
Combes, 157.<br />
Cormmissaris, A,, auteur, 27.<br />
Congo, Belgisch-Congo, Congo-Leo,<br />
104, 186, 187, 188, 189, 190, 191,<br />
201, 208, 215 ; zie Bondo, Uele ;<br />
Kruisheren in C, 186-191, 196,<br />
201, 208, 215, 217, 218, 219, 220,<br />
224, 225, 228, 229, 230, 231 ; zie<br />
Andriessen, Blessing, Burgt L. van<br />
den, Clerckx, Cuypers H., Deckers,<br />
Elzen A. van den, Kerkhof van de,<br />
Konings, Kraian, Kraanmeer van<br />
den, Kijzers, Rijnja, Silkens, Span<br />
L. van der, Uten, Versteegden.<br />
Cools, K., OSC, auteur, 6.<br />
Coothen, Ned., Prov. Utrecht, 218.<br />
Cordes, Andreas Anton., 19.<br />
Cornelissen, J., OSC, 234.<br />
Cranenburgh, Franciscus van, OSC,<br />
68, 79, 219.<br />
Creusen, J., s.j., auteur, 71.<br />
Crommenacker, R. van de, OSC, 234.<br />
Cuppen, H., OSC, 234.<br />
Curasao, zie Indie (West).<br />
Cuyk, Ned., Prov. N.-Brabant, 36,<br />
39, 40, 69, 76, 80, 90, 113, 114,<br />
120, 144, 219.<br />
Cuypers, Hubertus, OSC, 189, 219 ;<br />
-, Pierre, 111.<br />
Daems, Eduard, OSC, 53, 219.<br />
Dakota, zie Noord-Diakota.<br />
Dal, C. van, OSC, auteur, 57, 66.<br />
David, 209, 216.<br />
Deckers, Matthaeus, OSC, 201, 220.<br />
Deest, Ned., Prov. Gelderland, 224,<br />
230.<br />
Delft, Ned., Prov. Z.-Holland, 232.<br />
Dens, Petrus, 68.<br />
Deriks, Mgr., o.praem., 208.<br />
Deutsch, Alcuin, o.s.b., 200.<br />
Deventer, Ned., Prov. Overijsel, 225.<br />
Didbn, o.p., 120.<br />
Dieden, Ned., Prov. N.-Brabant, 231.<br />
Diekamp, 177.<br />
Dierickx, M., s.j., auteur, 69.<br />
Diest, B., Prov. Brabant, 47, 51, 225,<br />
230 ; kruisherenklooster, 6, 46, 47,
238 HENRICUS HOLLMANN<br />
51, 53, 54, 55, 59, 66, 74, 75, 81-<br />
86, 89, 94, 95, 96, 97, 104, 106,<br />
108, 109, 111, 116, 120, 131, 133,<br />
134, 141, 142, 143, 144, 154, 155,<br />
162, 163, 165, 175, 184, 188, 192,<br />
201, 214, 217, 218, 219, 220, 221,<br />
222, 223, 224, 225, 226, 227,<br />
228, 229, 230, 231, 232, 233,<br />
234, 235. Conventuales, zie Alkemade,<br />
Arts, Bemmel van, Bie de,<br />
Biggelaar van den, Boogaard van<br />
den, Broek Joh. van den, Broek<br />
Jos van den, Bruyn de, Burght<br />
Joh. van den, Clerckx, Cuypers,<br />
Deckers, Dietvors, Dinter van,<br />
Dijk van, Esselaar, Eynde van den,<br />
Geer van de, Geeraerts, Giersbergen<br />
van, Glabbeek van, Hendriks,<br />
Heuvel Ant. van den, Heuvel<br />
Alph. van den, Honhon, Hout L.<br />
van, Huygens, Jansen, Janssen,<br />
Janssens, Jonge de, Klooster van %<br />
Koch, Kolkman, Kraats van de,<br />
Kuypers H., Laar van de, Lieshout<br />
van, Linnebank, Maes J., Mechelen<br />
van, Meerendonk van den, Mil<br />
van, Mutsaers, Rijnja, Schepens,<br />
Schoenmaekers, Schuurmans, Severijns,<br />
Silkens, Sistennans H., Sistermans<br />
R., Span L. van der,<br />
Stoopman, Takken, Toor van,<br />
Uten, Velden H. van der, Verbeck,<br />
Verhofstadt, Verhulst, Verkuilen<br />
H., Vincken, Vlijmen van, Vorst<br />
van der, Weyst van der, Willetms,<br />
IJzermans H., IJzermans J., Zufang.<br />
Dietvors, Ferdinand, OSC, 59, 60,<br />
67, 68, 73, 74, 78, 89, 94, 101,<br />
119, 220, 233.<br />
Dinter, Wilh. van, OSC, 94, 97, 101,<br />
134, 138, 139, 140, 162, 163, 198,<br />
199, 200, 209, 220, 232, 234.<br />
Dirksen, 193.<br />
Docussen, Lambertus, OSC, 108, 220,<br />
235.<br />
Dominicanen, 19, 29, 33, 35, 36, 166,<br />
192, 194, 213 ; zie Brink, Didon,<br />
Dominicuscollege, Dominicusstatie,<br />
Meyer, Rijn van, Theissling, Zeeland<br />
H. van.<br />
Dominicuscollege, Nijmegen, 33, 34,<br />
35.<br />
Daminicusstatie, kerk, parochie, 30,<br />
31.<br />
Dongen, P. van, OSC, 233.<br />
Donkers, J., OSC, 6.<br />
Dooren, Adrianus van, OSC, 174,<br />
175, 220.<br />
Dordrecht, Ned., Prov. Z.-Holland,<br />
230.<br />
Doren, Petrus van, OSC, 192, 220.<br />
Doutreloux, Mgr., 130.<br />
Dries, Jos van den, OSC, 45, 67, 83,<br />
89, 90, 92, 220, 233.<br />
Drost, Sibrandus, OSC, 136, 234.<br />
Dubois, Mgr. Jacques, OSC, 221.<br />
Duitsland, 16, 17, 18, 19, 20, 39, 46,<br />
63, 107, 118, 141, 142, 143, 144,<br />
145, 147, 153, 156, 157, 230.<br />
Duluth, U.S.A., 137, 223, 224.<br />
Dungen den, Ned., Prov. N.-Brabant,<br />
219.<br />
Dijk, M. van, OSC, 234.<br />
Eelen, B., Prov. Limburg, 224.<br />
Eindhoven, Ned., Prov. N.-Brabant,<br />
231.<br />
Eisden, B., Prov. Limburg, 230.<br />
Elferink, G., OSC, 234.<br />
Elzen, Adrianus van den, OSC, 189,<br />
220 ; -, H. van den, OSC, 234.<br />
Emond, Ludovicus, OSC, 50, 52, 54,<br />
66, 70, 72, 103, 104, 109, 143, 146,<br />
179-180, 195, 220.<br />
Engeland, 16, 19, 25, 83, 89, 90, 91,<br />
92, 143, 220, 222, 233 ; kruisheren<br />
in E., zie Dries van den, Heuvel<br />
A. van den.<br />
Engelen, Joh., OSC, 142, 143, 221.<br />
Enk, rivier in Ned., 193.<br />
Enkhuizen, Ned., Prov. N.-Holland,<br />
228.<br />
Eras, Mgr. B., 192.<br />
Erp, Ned., Prov. N.-Brabant, 217,<br />
225.<br />
Esselaar, Theodorus, OSC, 221.<br />
Europa, 64y 65, 137, 191.<br />
Eynde, P. van den, OSC, 233.<br />
Faber, 79.<br />
Fargo, U.S.A., Noord-Dakota, 137.<br />
Fontaine, Emile, OSC, 69, 132, 142,<br />
143, 221.<br />
Fort-Wayne, U.S.A., kruisherenklooster,<br />
104, 219, 229. Conventuales,<br />
zie Brandon, Snijers.<br />
Francino, J., OSC, auteur, 66, 87,<br />
129.<br />
Franciscanen, 29, 30.<br />
Franciscus, heilige, 192.<br />
Franken, Lies, 213 ; zie Bakker.<br />
Frankrijk, 16, 20, 46, 55, 63, 143,<br />
156, 157, 191, 232.
Franssen, 111, 129.<br />
Freiburg, Zwitserland, 110, 141, 180,<br />
226, 228.<br />
Frencken, A. M., auteur, 70.<br />
Friedemann, Cornelius, OSC, 108,<br />
123, 221, 234.<br />
Friesland, Ned., 21, 38, 39, 86.<br />
Frigolet, abdij o.praem., Frankrijk,<br />
191.<br />
Gallet, Jos, 162.<br />
Gast, Joh., OSC, 51, 53, 221.<br />
Geer, Jacobus van de, OSC, 96, 175,<br />
221, 233.<br />
Geeraerts, Henricus, OSC, 97, 221.<br />
Geers, zie Hollmann.<br />
Geistingen, B., Prov. Limburg, 229,<br />
231.<br />
Gemert, Ned., Prov. N.-Brabant, 47,<br />
220, 230, 231.<br />
Gennep, Ned., Prov. Limburg, 39,<br />
41.<br />
Gennip, Joh. van, OSC, 141, 221.<br />
Genua, Italie, 197.<br />
Geusau, von, 48, 49, 116, 117.<br />
Gielen, Simon, OSC, 50, 51, 70, 221.<br />
Giersbergen, Hermanus van, OSC,<br />
82, 83, 95, 106, 221.<br />
Gils, Bernard van, OSC, 111, 138,<br />
222.<br />
Ginneken, Jac. van, s.j., 185.<br />
Glabbeek, Joh. van, OSC, 97, 106,<br />
107, 222, 233.<br />
Gors op Leeuw, B., Prov. Limburg,<br />
229.<br />
Gorter, 14.<br />
Gouda, Ned., Prov. Z.-Holland, 113,<br />
225.<br />
Gouffau, Emile, 120.<br />
Goumans, Jacobus, OSC, 131, 138,<br />
160, 174, 181-182, 188, 196, 214,<br />
222.<br />
Goyau, G., auteur, 118.<br />
Gramjean, zie Grandjean.<br />
Grandjaen (Gramjean, Gransjan), Catharina,<br />
20, 21, 30.<br />
Gransjan, zie Grandjean.<br />
Gravenhage, s', Ned., Prov. Z.-Hol<br />
land, 89, 130, 213, 217.<br />
Gregorius XVI, Paus, 56.<br />
Groningen, Ned., Prov. Groningen,<br />
232.<br />
Groot, H. de, OSC, 233 ; -, Joh. de,<br />
OSC, 108, 222, 233.<br />
Groot-Linden, Ned., Prov. N.-Bra<br />
bant, 69, 219.<br />
Gueranger, 33.<br />
REGISTER 239<br />
Haaren, Ned., Prov. N.-Brabant, 228.<br />
Haarlem, Ned., Prov. N.-Holland,<br />
15, 30, 71, 90, 91, 92, 130, 192,<br />
193, 194, 212, 213, 229.<br />
Haarsteeg, Ned., Prov. N.-Brabant,<br />
223.<br />
Haes, 144.<br />
Hanneke, 183.<br />
Hannover, Duitsland, 16, 17, 19.<br />
Hannut, B., Prov. Luik, 142 ; kruisherenklooster,<br />
6, 119, 120, 124,<br />
130-132, 138, 141, 143, 144, 145-<br />
159, 161, 162, 164, 188, 191, 217,<br />
218, 219, 221, 222, 223, 224, 225,<br />
226, 227, 228, 229, 230, 231, 232.<br />
Conventuales, zie Aa van der, Alkemade,<br />
Asseldonk, Bemmel van,<br />
Boogaard van den, Burgt L. van<br />
de, Clerckx, Cuypers, Esselaar,<br />
Fontaine, Goumans, Hoefnagels,<br />
Hooff A. van, Hoogeveen, Hulst<br />
van der, Jansen, Jaspers, Kempen<br />
van, Klaverweyden, Koch, Konings,<br />
Kraan, Maes E., Maes J.,<br />
Maniquet, Mechelen van, Mulder,<br />
Nijs, Oudhuis, Richter, Roy van,<br />
Schoot van der, Sistermans H.,<br />
Span van der, Thonon, Verhagen,<br />
Vorst van, Vorst van der, Warnecke,<br />
WiUems, Zufang.<br />
Haps, Ned., Prov. N.-Brabant, 108,<br />
122, 214, 222, 226.<br />
Haspengouw, B., 130.<br />
Hasselt, B., Prov. Limburg, 165, 218.<br />
-, Henr. van, OSC, 92, 180, 222,<br />
234.<br />
Hastings, U.S.A., kruisherenklooster,<br />
217, 219, 222, 223. Conventuales,<br />
zie Brandon, Gils van, Hulst van<br />
der.<br />
Heer, Ned., Prov. Limburg, 227.<br />
Heerhugowaard, Ned., Prov. N.-Hol<br />
land, 227.<br />
Hees, Wilh. van, OSC, 6, 213.<br />
Heesch, Ned., Prov. Gelderland, 226;<br />
Prov. N.-Brabant, 228.<br />
Helena, heilige, 212.<br />
Helden, Ned., Prov. Limburg, 221.<br />
Helmond, Ned., Prov. N.-Brabant,<br />
217, 218.<br />
Hendriks, J., OSC, 234.<br />
Hem, 113, 184.<br />
Heppeneert, B., Prov. Limburg, 218.<br />
Hermans, 114 ;-, C. R., auteur, 48 ;<br />
-, Mgr., 47.<br />
Hertogenbosch, 's, Ned., Prov. N.-
240 HENRICUS HOLLMANN<br />
Brabant, 47, 79, 80, 90, 129, 143,<br />
185, 220, 221, 228, 230.<br />
Herve, 177.<br />
Heuvel, Alphonsus van den, OSC,<br />
83, 90, 92, 222, 233 ; -, Antoon<br />
van den, OSC, 92, 222, 233 ;<br />
-, August van den, 137, 138 ;<br />
-, Jan van den, 137.<br />
Heylen, Mgr., 192.<br />
Hildesheim, Duitsland, 17.<br />
Hilversum, Ned., Prov. N.-Holland,<br />
90.<br />
Hoefnagels, Petrus, OSC, 131, 222.<br />
Hoei, B., Prov. Luik, 54.<br />
Hoeilaart, B., Prov. Brabant, 120.<br />
Hofman, Petrus, OSC, 181, 182, 222.<br />
Holland1, 25, 26, 27, 28, 31, 40, 206 ;<br />
zie Nederland.<br />
Hollmann, Anna Cornelia H—Jonker,<br />
21 ; -, Anna Margaretha Gertrud<br />
H—Geers, 19 ; -, Catharina H—<br />
Grandjaen, 20, 21, 30 ; -, Catha<br />
rina Margaretha, 21 ; -, Catharina<br />
H—Wagenaar, 19 ; -, Henrica<br />
Rijnja-H-, 21 ; -, Henricus Martinus<br />
Franciscus, OSC, 1-216, 217,<br />
222, 233 ; -, Johan, 21 ; -, Johann<br />
Heinrich Bernhard, 15, 16, 17, 19,<br />
20, 21, 30 ; -, Maria Elisabeth,<br />
31 ; -, Maria Margaretha, 20, 21 ;<br />
-, W. Bakker-H-, Catharina, 31,<br />
212.<br />
Honhon, Lambertus, OSC, 55, 69, 73,<br />
74, 75, 79, 84, 88, 95, 96, 101, 120,<br />
121, 122, 125, 128, 130, 131, 133,<br />
134, 143, 144, 145, 146, 147, 148,<br />
150, 151, 152, 153, 154, 155, 165,<br />
167, 168, 170, 205, 216, 223, 233.<br />
Hooff, Albertus van, OSC, 131, 223 ;<br />
-, Johannes van, OSC, 223, 234.<br />
Hoogeveen, Jos., OSC, 74, 97, 108,<br />
119, 120, 121, 123, 124, 131, 223,<br />
233.<br />
Hoogland, Ned., Prov. Utrecht, 225.<br />
Hoorn, Ned., Prov. N.-Holland, 232.<br />
Hout, Christianus van, OSC, 233 ;<br />
-, Leonardus van, OSC, 6, 46, 69,<br />
234.<br />
Houtmans, Gerardus, OSC, 45, 223.<br />
Hugenoten, 20.<br />
Huissen, Ned., Prov. Gelderland, 35,<br />
36.<br />
Hulst, Joh. van der, OSC, 131, 138,<br />
140, 198, 200, 223.<br />
Hurk, J. van de, OSC, 234.<br />
Hustinx, Joseph, 146.<br />
Huvenaars, Andreas, OSC, 108, 127,<br />
143, 144, 146, 147, 148, 149, 150,<br />
151, 152, 153, 154, 223, 235.<br />
Huygens, Petrus, OSC, 52, 223.<br />
Isenbrueck-Havert, Duitsland, 230.<br />
Indie, Nederlands Oost I., zie Java ;<br />
-, West, 51, 53, 229 ; kruisheren<br />
in W.I., zie Gast, Takken.<br />
Indonesie, zie Java.<br />
Italie, 63.<br />
Jacobus, heilige, 230.<br />
Jaeger, Bartholomeus, OSC, 101, 223,<br />
233.<br />
Jaegers, Leo, OSC, 38.<br />
Jansen, Aloysius, OSC, 224, 234 ;<br />
-, F. C. J., 194.<br />
Janssen, Christiaan, OSC, 97, 224,<br />
233.<br />
Janssens, Pertus, OSC, 95, 224, 233.<br />
Jaspers, Joh., OSC, 131, 224.<br />
Java, Indonesie (Ned. O. Indie),<br />
104, 190 ; kruisheren op J., 196-<br />
197, 217, 218, 222, 223, 227,<br />
228 ; zie Asseldonk van, Bandung,<br />
Boer van den, Goumans, Nillesen,<br />
Rooy de.<br />
Jerome, broer van Napoleon, 16.<br />
Jerusalem, kerk van H. Kruis in J.<br />
te Rome, 211.<br />
Jesus Christus, 212.<br />
Jezuietenorde, 65, 207 ; zie Charles,<br />
Creusen, Dierickx, Ginneken van,<br />
Mariendaal, Vermeersch.<br />
Johannes XXIII, Paus, 206.<br />
Jong, J. de, auteur, 69, 175.<br />
Jonge, Wilh. de, OSC, 51, 224.<br />
Jonker, Anna Cornelia, zie Hollmann.<br />
Jutfaas, Ned., Prov. Utrecht, 221.<br />
Kempen, Franciscus van, OSC, 108,<br />
224, 234.<br />
Kerich, L., OSC, 200.<br />
Kerkhof, Henr. van de, OSC, 189,<br />
224, 235.<br />
Kerniel, B., Prov. Limburg, 226.<br />
Kessenich, B., Prov. Limburg, 218.<br />
Keulen, Duitsland, 66.<br />
Keyzers, Joh., OSC, 138, 224.<br />
Kinroy, B., Prov. Limburg, 219.<br />
Klaver, Joh., OSC, 142, 198, 199,<br />
224 ; -, Richard, OSC, 200, 224.<br />
Klaverweyden, Gerardus, OSC, 38,<br />
195, 224.<br />
Klooster, Cornelius van % OSC, 74,<br />
97, 101, 130, 143, 144, 154, 155,<br />
188, 225, 233.
Kneipp, 176 ; zie Severijns.<br />
Koch, Joh., OSC, 131, 192, 193, 225.<br />
Kolkman, Joh., OSC, 108, 123, 225,<br />
234.<br />
Konings, Mathias, OSC, 97, 108, 131,<br />
144, 145, 146, 147, 148, 149, 150,<br />
151, 152, 153, 154, 155, 156, 158,<br />
162, 165, 188, 189, 190, 191, 208,<br />
209, 214, 225, 234.<br />
Kooge, zie Wagenaar.<br />
Kraan, Wilh., OSC, 188, 225.<br />
Kraanmeer, Hear, van de, OSC, 189,<br />
225.<br />
Kraats, Joh. van de, O$C, 138, 225.<br />
Kruisherenaflaat, 55, 56.<br />
Kruisherenorde, 5, 13, 15, 19, 35, 36,<br />
46-58, 62, 65, 86-93, 115, 132, 137,<br />
141, 154-163, 166-172, 180, 185,<br />
186, 187, 190, 193, 203, 210, 211,<br />
214, 216, 233 ; klooster, zie Achel,<br />
Amersfoort, Amsterdam, Bussum,<br />
Diest, Fort-Wayne, Hannut, Has<br />
tings, Leuven, Maaseik, Neeritter,<br />
Onamia, Rome, Rotterdam, St.-<br />
Agatha, Ud'en, IJsselmonde, Zoeterwoude<br />
; Magister-Generaals, zie<br />
Dubois, Hees van, Hollmann, Manders,<br />
Smits, Wijmelenberg van den.<br />
Kuypers, Adrianus, OSC, 51, 225 ;<br />
-, Henr., OSC, 51, 95, 225.<br />
Kijzers, Martinus, OSC, 141, 188,<br />
225.<br />
Laar, G. van de, OSC, 234.<br />
Laarakkers, Petrus, OSC, 97, 108,<br />
109, 179, 226, 234.<br />
Lammers, A., OSC, 234.<br />
Lamy, Mgr., o.praem., 208.<br />
Lange, M., OSC, 234.<br />
Langenhuysen, C. van, OSC, 233.<br />
Laurens, Sint, kerk in Alkmaar, 24,<br />
30.<br />
Ledeakker, Ned., Prov. N.-Brabant,<br />
229.<br />
Leeds, Engeland, 91.<br />
Leiden, Ned., Prov. Z.-Holland, 222,<br />
229, 231.<br />
Leo X, Paus, 55 ; -, XII, Paus, 17 ;<br />
-, XIII, Paus, 118, 175.<br />
Leopold II, koning, 223, 225, 229.<br />
Lepoutre, Franciscus, OSC, 108, 226,<br />
234.<br />
Leuven, B., Prov. Brabant, 6, 87, 127,<br />
141, 161, 218, 223, 227, 230, 231 ;<br />
kruisherenklooster, 6, 69, 131, 145,<br />
153, 154.<br />
REGISTER<br />
241<br />
Leyten, Wilhelmus, OSC, 47, 226.<br />
Liefkens, P., OSC, 45, 226.<br />
Lieshout, Henricus van, OSC, 109,<br />
110, 141, 175, 180-181, 195, 226.<br />
Limburg, Ned., 26, 39.<br />
Linden, G. van der, auteur, 82.<br />
Linkhout, B., Prov. Limburg, 218.<br />
Linnebank, Herman, OSC, 108, 141,<br />
226, 234.<br />
Lith, Ned., Prov. N.-Brabant, 219.<br />
Lithoyen, Ned., Prov. N.-Brabant,<br />
226.<br />
Loenersloot, Ned., Prov. Utrecht,<br />
225.<br />
Loksbergen, B., Prov. Limburg, 175,<br />
229.<br />
Londen, Engeland, 143.<br />
Loos, J. C. van der, auteur, 90, 91.<br />
Loosduinen, Ned., Prov. Z.-Holland,<br />
89, 130.<br />
Lourdes, Frankrijk, 224.<br />
Luik, B., Prov. Luik, 59, 130, 146,<br />
155.<br />
Luther, 31.<br />
Maas, rivier, 38, 39, 43, 114, 142.<br />
Maas, Lucas, OSC, 192, 226.<br />
Maaseik, B., Prov. Limburg, 45, 51,<br />
143, 225 ; kruisherenklooster, 6,<br />
45, 51, 53, 74, 75, 92, 94, 96, 97,<br />
101, 119, 127, 129, 130, 131, 136,<br />
141, 142, 144, 146, 147, 153, 161,<br />
180, 187, 188, 190, 201, 217, 218,<br />
219, 220, 221, 222, 223, 224,<br />
225, 226, 227, 228, 229, 230,<br />
231, 232, 233, 234, 235. Conventuales,<br />
zie Aa van der, Bemmel<br />
van, Bergervoert, Beukers, Biggelaar<br />
van den, Blocks, Bouman,<br />
Bruyn de, Christiaens, Cornelissen,<br />
Cuppen, Dietvors, Docussen, Elferink,<br />
Elzen van den, Engelen,<br />
Friedemann, Gast, Glabbeek van,<br />
Groot de, Hasselt van, Heuvel<br />
Ant. van den, Heuvel Alph. van<br />
den, Honhon, Hooff A. van, Hooff<br />
J. van, Hoogeveen, Hout L. van,<br />
Houtmans, Hurk van de, Huvenaars,<br />
Janssen, Kerkhof van de,<br />
Keyzers, Klaverweyden, Klooster<br />
van 't, Koch, Konings, Kraan,<br />
Kraanmeer van de, Kuypers A.,<br />
Laarakkers, Lammers, Lepoutre,<br />
Liefkens, Maes J., Meerendonk van<br />
den, Mil van, Mutsaers, Nijs,<br />
Oorschot van, Quaadvlieg, Rosu,<br />
Schoenmaekers, Schoot van der,
242 HENRICUS HOLLMANN<br />
Severijns, Sistermans H., Sistermans<br />
R., Terbeek, Toor van, Uten,<br />
Ven van de, Verbeck, Verhagen,<br />
Verhofstadt, Verkuilen H., Verkuilen<br />
J., Versteegden, Vlijmen van,<br />
Voort van der, Vorst van der,<br />
Wieers, Wijst van der, Zufang.<br />
Maastricht, Ned., Prov. Limburg,<br />
144, 146, 147, 165.<br />
Maes, Eduard, OSC, 131, 158, 226 ;<br />
-, Joannes, OSC, 138, 226, 235.<br />
Maiden, Ned., Prov. Gelderland, 227.<br />
Manders, Martinus, OSC, 57, 73, 87,<br />
88, 89, 91, 92, 93, 94, 95, 101,<br />
121, 226.<br />
Maniquet, Jules, OSC, 132, 142, 143,<br />
226.<br />
Maria, O. L. Vrouw, 43, 44, 136,<br />
165, 176, 207, 223, 224.<br />
Mariendaal, 207.<br />
Me Golrick, Mgr., 137.<br />
Mathias, zie St-Mathias.<br />
Mechelen, B., Prov. Brabant, 68 ;<br />
-, aan de Maas, B., Prov. Limburg,<br />
142, 221 ; -, Cornelius van, OSC,<br />
119, 144, 146, 147, 153, 227.<br />
Meerendbnk, Henr. van den, OSC,<br />
108, 227, 235.<br />
Melissant, Jonkheer Diert van, 92,<br />
130.<br />
Mellery, B., Prov. Brabant, 227.<br />
Meriol-Trevor, auteur, 69.<br />
Merry Del Val, Kardinaal, 185.<br />
Mexico, 91.<br />
Meyer, G. A., o.p., auteur, 34 ;<br />
-, Ludovicus, OSC, 141, 227.<br />
Michael, heilige, 44.<br />
Middelaar, Ned., Prov. Limburg, 39.<br />
Middlesborough, Engeland, 91.<br />
Mien, 184.<br />
Mil, Gerardus van, OSC, 101, 121,<br />
124, 128, 129, 138, 140-141, 166,<br />
168, 169, 170, 171, 195, 205, 227,<br />
234.<br />
Minneapolis, U.S.A., 224.<br />
Minnesota, U.S.A., 137, 138.<br />
Molenbeersel, B., Prov. Limburg,<br />
220.<br />
Moll, B., Prov. Antwerpen, 218.<br />
Mook, Ned., Prov. Limburg, 39.<br />
Mulder, Wilh., OSC, 131, 145, 193,<br />
227.<br />
Minister, Duitsland, 16.<br />
Mutsaers, Augustinus, OSC, 51, 227.<br />
Namen, B., Prov. Namen, 131, 192.<br />
Napoleon, keizer, 16, 65, 129.<br />
Nebraska, U.S.A., 222.<br />
Nederhorst den Berg, Ned., Prov. N.<br />
Holland, 90, 91.<br />
Nederland, 17, 18, 19, 20, 22, 25,<br />
26, 27, 32, 34, 46t 63, 64, 65, 68,<br />
90, 96, 104, 109, 116, 120, 132,<br />
137, 142, 144, 145, 148, 149, 152,<br />
156, 157, 175, 185, 187, 188, 196,<br />
197, 198, 225 ; Nederl. Staat, 76,<br />
79 ; Verenigde Provincial, 55.<br />
Neeritter, Ned. Prov. Limburg, kruisherenklooster,<br />
218, 220, 227. Conventuales,<br />
zie Boogaard van den,<br />
Dooren van, Elzen van den, Mul<br />
der.<br />
Neerpelt, B., Prov. Limburg, 217,<br />
218, 220.<br />
Newman, 25, 161.<br />
New-Market, Engeland, 89, 90.<br />
Newport, Engeland, 92.<br />
Nichtevecht, Ned., Prov. N.-Holland,<br />
90, 91.<br />
Niftrik, Ned., Prov. Gelderland, 226.<br />
Niklaas, Sint, zie St-Niklaas.<br />
Nillesen, Marinus, OSC, 196, 227.<br />
Nistelrode, Ned., Prov. Noord-Brabant,<br />
218, 220.<br />
Noord-Brabant, Ned., 26, 39, 65.<br />
Noord-Dakota, U.S.A., 137, 222.<br />
Noorderkwartier, Ned., Prov. N.<br />
Holland, 22.<br />
Noord-Holland, Ned., 23, 31, 39,<br />
206.<br />
Noordwijk, Ned., Prov. N.-Holland,<br />
217.<br />
Noots, Mgr. H., o.praem., 168, 192.<br />
Norbertijnen, 186, 191, 208 ; zie<br />
Deriks, Frigolet, Heylen, Lamy,<br />
Noots, Nouwens.<br />
Nouwens, o.praem., 168, 191.<br />
Nuyts, Hubertus, OSC, 51, 227.<br />
Nijmegen, Ned., Prov. Gelderland,<br />
33, 34, 35, 36, 176, 220, 222, 223,<br />
224, 229.<br />
Nijs, Carolus, OSC, 131, 227.<br />
Odilia, heilige, 55, 136, 223.<br />
Odiliapeel, Ned., Prov. N.-Brabant,<br />
227.<br />
Oedenrode, zie St-Oedenrode.<br />
Oeffelt, Ned., Prov. N.-Brabant, 113,<br />
224.<br />
Oegstgeest, Ned., Prov. Z.-Holland,<br />
223.<br />
Oh^-en-Laak, Ned., Prov. Limburg,<br />
221.<br />
Ohio, U.S.A., 219.
Oirschot, Ned., Prov. N.-Brabant,<br />
218, 228.<br />
Onamia, U.S.A., Minnesota, kruisherenklooster,<br />
6, 139, 140, 184, 199,<br />
200, 218, 219, 220, 222, 223, 224,<br />
225, 226, 228, 230, 232. Conventuales,<br />
zie Boer van de, Brandon,<br />
Dinter van, Gils van, Hulst van<br />
der, Klaver J., Kraats van der,<br />
Maes J., Rooy W. de, Roy van,<br />
Velden L. van der, Zutphen van.<br />
Oorschot, M. van, OSC, 233.<br />
Osnabrueck, Duitsland, 16, 17.<br />
Oss, Ned., Prov. N.-Brabant, 228,<br />
231.<br />
Oudewater, Ned., Prov. Z.-Holland,<br />
226.<br />
Oudhuis, Joh., OSC, 131, 227.<br />
Ouse, rivier in Engeland, 91.<br />
Overloon, Ned., Prov. N.-Brabant,<br />
224.<br />
Overschie, Ned., Prov. Z.-Holland,<br />
229.<br />
Ovezande, Ned., Prov. Zeeland, 224.<br />
Oyen, Ned., Prov. N.-Brabant, 221.<br />
Paal, B., Prov. Limburg, 227.<br />
Pannerden, Ned., Prov. Gelderland,<br />
219.<br />
Pater, Joh. de, OSC, 55, 104, 228.<br />
Paulus, heilige, 204.<br />
Perham, U.S.A., 232.<br />
Petropolis, Brazilie, 134.<br />
Pius IX, Paus, 56 ; -, X, Paus, 136,<br />
185 ; - XI, Paus, 169, 190, 211.<br />
Plag, H., auteur, 133.<br />
Poot, HL, 117, 185.<br />
Portorico, 135.<br />
Protestanten, 25, 26, 27, 28, 30, 31,<br />
187.<br />
Pruisen, Duitsland, 16.<br />
Pulsers, J., 87.<br />
Quaadvlieg, Joannes, OSC, 109, 138,<br />
177-179, 228.<br />
Ramaekers, A., OSC, auteur, 56.<br />
Rausch, J., OSC, auteur, 53, 140,<br />
197, 200, 219.<br />
Ravenstein, Ned., Prov. N.-Brabant,<br />
217, 229.<br />
Ray, U.S.A., 222.<br />
Redemptoristen, 68, 220.<br />
Reek, Ned., Prov. N.-Brabant, 230.<br />
Richter, Alph., OSC, 38, 131, 164,<br />
228.<br />
Rio de Janeiro, Brazilie, 133.<br />
REGISTER<br />
243<br />
Rio Neiro, Brazilie, 133.<br />
Roelofarensveen, Ned., Prov. Z.<br />
Holland, 194.<br />
Roermond, Ned., Prov. Limburg, 70,<br />
111, 127, 220.<br />
Rogier, L. J., auteur, 17, 27, 64t 65.<br />
Rome, Italic, 69, 118, 130, 141, 167,<br />
168, 176, 181, 186, 190, 192, 211,<br />
213, 228 ; -, H. Stoel, romeinse<br />
curie, 16, 26, 54, 55, 56, 70, 123,<br />
130, 134, 136, 160, 164, 165, 167,<br />
168, 169, 170, 171, 185, 186, 187,<br />
188, 191, 198, 199, 200, 228 ;<br />
-, Kruisherenklooster, 166, 191-<br />
192, 217, 218, 220, 226, 228. Con<br />
ventual es, Asseldonk van, Boogaard<br />
van den, Deckers, Doren<br />
van, Maas L., Rutten.<br />
Rooy, Jan de, OSC, 196, 228 ; -,<br />
Wilh. van, OSC, 198, 199, 228.<br />
Rooijen, H. van, OSC, auteur, 50,<br />
66, 91, 194.<br />
Rossum, W. van, Kardinaal, 168,<br />
185, 186, 188, 190, 192, 196, 201,<br />
210, 211, 212.<br />
Rosu, G., OSC, 234.<br />
Rotterdam, Ned., Prov. Z.-Holland,<br />
22, 193, 222, 227, 229 ; kruishe<br />
renklooster, 192-194, 217, 218, 221,<br />
225, 227, 228, 230. Conventuales,<br />
zie Asseldonk van, Bakx, Friedemann,<br />
Koch, Mulder, Nillesen,<br />
Richter, Verhagen, Toor van.<br />
Roy, Carolus van, OSC, 198, 228.<br />
Rutten, Mgr. Martinus, 130, 131,<br />
132 ; -, Petrus, OSC, 104, 141, 142,<br />
168, 181, 192, 202, 228.<br />
Rijn, N. A. van, auteur, 31.<br />
Rijnja, Johan, OSC, 21, 228 ; -, Jo<br />
hannes Hendrikus, 21 ; -, Rein<br />
Liskes, 21 ; zie Hollmann.<br />
Rijnland, Duitsland, 17.<br />
Saba, U.S.A., 221.<br />
Sage, Le, 64.<br />
Saksen, Duitsland, 117.<br />
Sambeek, Ned., Prov. N-Brabant,<br />
224.<br />
Sangers, W., OSC, auteur, 53, 82,<br />
219.<br />
Schaffen, B., Prov. Brabant, 219.<br />
Scheerder, G., OSC, 208.<br />
Schellekens, Adriaan, OSC, 108, 183,<br />
228, 235.<br />
Schepens, A., OSC, 234.<br />
Schiedam, Ned., Prov. Z.-Holland,<br />
220.
244 HENRICUS HOLLMANN<br />
Schoenmaekers, Henr. OSC, 45, 52,<br />
228.<br />
School, Joh., OSC, 142, 228.<br />
Schoot, Gerardus van der, OSC, 108,<br />
123, 153, 228, 234.<br />
Schuurmans, G., OSC, 234.<br />
Schijndel, Ned., Prov. N.-Brabant,<br />
228, 230.<br />
Severijns, Firminus, OSC, 97, 108,<br />
175-176, 229, 234.<br />
Shanley, Mgr. John, 137.<br />
Silkens, Petrus, OSC, 189, 229.<br />
Simpelveld, Ned., Prov. Limburg,<br />
225.<br />
Sips, L., OSC, 6.<br />
Sistermans, Henricus, OSC, 131, 146,<br />
229, 234 ; -, Robertas, OSC, 229,<br />
234.<br />
Sloten, Ned., Prov. N.-Holland, 227.<br />
Smit, Gabriel, 14.<br />
Smits, Martinus, OSC, 141, 229 ;<br />
-, Wilhelmus, 57, 73, 80, 82, 84,<br />
85, 86, 87, 88, 106, 121, 229.<br />
Snijers, Jos, OSC, 198, 229.<br />
Someren, Ned., Prov. N.-Brabant,<br />
218, 222, 226.<br />
Son, Franciscus van, 91.<br />
Span, Lamb, van der, OSC, 191, 229.<br />
Spanje, 63.<br />
St.-Agatha, Ned., Prov. N.-Brabant,<br />
35, 36, 38, 39, 40, 107, 126, 206,<br />
212, 225 ; kruisherenklooster, 6,<br />
13, 35, 38-45, 46t 47, 48, 50, 51,<br />
52, 54, 55, 58, 59, 65, 66, 67, 68,<br />
69, 70, 71, 73, 74, 75, 76, 77, 79,<br />
80, 82, 83, 84, 87, 89, 90, 94, 96,<br />
97, 101-124, 127, 135, 138, 141,<br />
142, 143, 144, 146, 147, 153, 154,<br />
155, 163, 164, 170, 173-184, 188,<br />
191, 192, 194, 196, 201, 202, 206,<br />
207, 212, 213, 214, 215, 216, 217,<br />
218, 219, 220, 221, 222, 223, 224,<br />
225, 226, 227, 228, 229, 230, 231,<br />
232, 233, 234, 235. Conventuales,<br />
zie Aa van der, Alkemade, Arts,<br />
Badoux, Bakx, Bemmel van, Biggelaar<br />
van den, Blessing, Blocks,<br />
Boogaard van den, Bruyn de,<br />
Christiaens, Cranenburgh, Dietvors,<br />
Dinter van, Dooren van,<br />
Dries van den, Emond, Engelen,<br />
Esselaar, Fontaine, Geer van de,<br />
Geeraerts, Gielen, Giersbergen van,<br />
Glabbeek van, Goumans, Groot de,<br />
Hofman, Hollmann, Honhon, Hoogeveen,<br />
Houtmans, Jonge de, Kernpen<br />
van, Klaver J., Kolkman,<br />
Konings, Laarakkers, Lepoutre,<br />
Liefkens, Lieshout van, Maas, Mil<br />
van, Pater de, Quaadvlieg, Richter,<br />
Rooy J. de, Rutten, Schellekens,<br />
Schoenmaekers, Schoot van der,<br />
Severijns, Snijers, Takken, Velden<br />
L. van der, Verbeck, Verhofstadt,<br />
Verhulst, Verkuilen H., Verkuilen<br />
J., Vkm de, Weist van der, Wolf<br />
de, Wijmelenberg van den, Wijst<br />
van der, IJzermans H., IJzermans<br />
J., Zufang.<br />
St-Cloud, U.S.A., 138, 139, 162, 197.<br />
St-Mathias, U.S.A., 229.<br />
St.-Niklaas, B., Prov. O.-Vlaanderen,<br />
89.<br />
Stockum, B., Prov. Limburg, 218.<br />
St.-Oedenrode, Ned., Prov. N.-Bra<br />
bant, 221.<br />
Stoopman, Adrianus, OSC, 108, 229,<br />
234.<br />
Stratum, Ned., Prov. N.-Brabant, 226.<br />
St-Sulpice, 186.<br />
Stuart, 16.<br />
Suffolk, Engeland, 90.<br />
Sulpice, zie St-Sulpice.<br />
Takken, Petrus, OSC, 51, 53, 229.<br />
Teniers, 39.<br />
Terbeek, Gerardus, OSC, 108, 229,<br />
235.<br />
Tertoogen, Joh., OSC, 198, 229.<br />
Tessenderlo, B., Prov. Limburg, 218,<br />
226.<br />
Testelt, B., Prov. Brabant, 219.<br />
Tewes, Cyrillus, o.carm., 133.<br />
Theissling, L., o.p., 18, 192, 194, 213.<br />
Thier, P., 193.<br />
Thijm, J. Alberdingk, 33.<br />
Thomas, heilige, 175, 177.<br />
Thonon, Jos.. OSC, 132, 144, 230.<br />
Tienen, B., Prov. Brabant, 225.<br />
Tilburg, Ned., Prov. N.-Brabant, 224,<br />
227.<br />
Tjerkwerda, Ned., Prov. Friesland,<br />
21.<br />
Toledo, U.S.A., 219.<br />
Tongerlo, B., Prov. Limburg, 218 ;<br />
-, B., Prov. Antw., 208.<br />
Toor, Egidius van, OSC, 193, 230.<br />
Tbuton, Engeland, 220.<br />
Trente, Concilie van, 51, 221.<br />
Trobec, Mgr., 138, 161, 198, 199.<br />
Tuechle, zie Bihlmeyer.<br />
Tuindorp, Rotterdam, 192, 193, 194,<br />
218 ; -, Vreewijk, 193 ; zie Rot<br />
terdam, kruisherenklooster.
Turnhout, B., Prov. Antwerpen, 142,<br />
147, 226, 227, 228, 232.<br />
Uden, Ned., Prov. N.-Brabant, 70,<br />
91, 93, 129, 137, 143, 219, 220,<br />
222, 226, 227, 228, 229, 230, 231,<br />
232 ; kruisherenklooster, 45, 46t<br />
41, 48, 50, 51, 54, 69, 70, 73, 80,<br />
87, 88, 92, 95, 96, 97, 101, 106,<br />
108, 121, 124, 129, 133, 138, 141,<br />
145, 182, 188, 195-196, 217, 218,<br />
219, 220, 221, 222, 223, 224,<br />
225, 226, 227, 228, 229, 230, 231,<br />
232, 233, 234. Conventuales, zie<br />
Badoux, Bakx, Banken, Beekman,<br />
Bemmel van, Blocks, Boogaard van<br />
den, Bos, Branten, Broek Joh. van<br />
den, Bruyn de, Burgt Joh van de,<br />
Christiaens, Crommenacker van de,<br />
Cuypers, Daems, Dietvors, Docussen,<br />
Dongen van, Doren van,<br />
Drost, Elzen van den, Friedemann,<br />
Gast, Gennip van, Glabbeek van,<br />
Goumans, Heuvel Alph. van den,<br />
Hoogeveen, Hout C van, Houttnans,<br />
Jaeger, Jonge de, Klaverweyden,<br />
Kuypers A., Kuypers H.,<br />
Kijzers, Laarakkers, Lange, Langenhuysen<br />
van, Leyten, Linnebank,<br />
Maas, Manders, Meyer, Mil van,<br />
Mutsaers, Nillesen, Nuvts, Pater<br />
de, Roy van, School, Sistermans<br />
R., Smits M., Smits W., Stoopman,<br />
Velden H. van der, Ven van de,<br />
Verduin, Verhagen, Verhofstadt,<br />
Verhulst, Versteegden, Vorst van,<br />
Vorst van der, Weijst van der,<br />
Winden van, Wolf de, Wifmelenberg<br />
van den, IJzermans H.<br />
Uele\ Congo-Leo, 187, 188.<br />
U.S.A., 52, 53, 87, 101, 104, 109,<br />
115, 124, 136, 137-140, 156, 162,<br />
163, 177, 197-200, 217, 218, 219,<br />
220, 222, 223, 224, 225, 226,<br />
228, 229, 230, 232 ; kruisherenkloosters<br />
of parochies, zie Bay-<br />
Settlement, Butler, Duluth, Fort-<br />
Wayne, Hastings, Onamia, St-Mathias,<br />
Wisconsin ; kruisheren, zie<br />
Aa van der, Boer van den, Bran<br />
don, Daems, Dinter van, Gils van,<br />
Huygens, Hulst van der, Jonge de,<br />
Kerich, Keyzers, Klaver J., Klaver<br />
R., Kraats van de, Maes J., Nuyts,<br />
Rausch, Rooy van, Roy van,<br />
Schoenmaekers, Snijers, Tertoogen,<br />
REGISTER<br />
245<br />
Velden L. van der, Vlijmen van,<br />
IJzermans H., Zutphen van,<br />
Uten, Frans, OSC, 144, 189, 230.<br />
Utrecht, Ned., Prov. Utrecht, 34, 90,<br />
91, 219, 223, 228.<br />
Valkenswaard, Ned., Prov. N.-Bra<br />
bant, 222.<br />
Veghel, Ned., Prov. N.-Brabant, 220,<br />
225, 227.<br />
Velden, Henricus van der, OSC, 230,<br />
234 ;-, Lambertus van der, OSC,<br />
138, 140, 230, 234 ; -, Mgr. van<br />
der, 47 ; -, Mgr. van der V. de<br />
Melroy, 51, 221.<br />
Velzen, Ned., Prov. N.-Holland, 218.<br />
Ven, A. van de, OSC, 234 ; -, Joh.<br />
van der, OSC, 45, 51, 230 ; -, Mgr.<br />
van de, 129.<br />
Venray, Ned., Prov. Limburg, 222.<br />
Verbeck, Joannes, OSC, 97, 106, 107,<br />
230, 233.<br />
Verberne, H., auteur, 27.<br />
Verduin, J., OSC, 234.<br />
Verhagen, Joannes, OSC, 131, 193,<br />
230, 233, 234.<br />
Verhoeven, Cornelius, OSC, 195, 230.<br />
Verhofstadt, Adrianus, OSC, 108,<br />
230, 234.<br />
Verhulst, Joh., OSC, 45, 230.<br />
Verkuilen, Henr., OSC, 45, 68, 69,<br />
231 ; -, Joannes, OSC, 142, 231.<br />
Vermeersch, A., s.j., auteur, 71.<br />
Versteegden, Albertus, OSC, 189,<br />
231.<br />
Vincken, L., OSC, 234.<br />
Virgilius, 120.<br />
Vismans, 90,<br />
Viversel, B., Prov. Limburg, 218.<br />
Vlaanderen, B., 127.<br />
Vlaardingen, Ned., Prov. Z.-Holland,<br />
232.<br />
Vlam, Joh. de, OSC, 45, 80, 81, 87,<br />
97, 101, 103, 106, 160, 231, 233.<br />
Vlissingen, Ned., Prov. Zeeland, 143.<br />
Vlijmen, Nedi., Prov. N.-Brabant,<br />
223 ; -, Wilh. van, OSC, 52, 231,<br />
233.<br />
Volkel, Ned., Prov. N.-Brabant, 231.<br />
Voort, Aug. van der, OSC, 45, 97,<br />
231.<br />
Vorst, Martinus van, OSC, 108, 145,<br />
146, 147, 148, 158, 231, 235 ;<br />
-, Paulus van der, OSC, 195, 231.<br />
Vreewijk, 193 ; zie Tuindorp.<br />
Vuerinckx, Louis, OSC, 45, 60.
246<br />
Wagenaar, Catharina, 19 ; -, Mariitje<br />
W-Kooge, 19 ; zie Hollmann.<br />
Wagener, zie Wagenaar.<br />
Walenland, zie Wallonie.<br />
Wallonie, B., 132, 151.<br />
Warnecke, Clemens, OSC, 131, 231.<br />
Washington, U.S.A., 138.<br />
Wasseiges, B., Prov. Luik, 130, 142,<br />
226.<br />
Weert, Ned., Prov. Limburg, 30.<br />
Wester, G., OSC, auteur, 192.<br />
Westerwoudt, plebaan, 194.<br />
Westfalen, Duitsland, 16, 17.<br />
West-Indie, zie Indie.<br />
Weyst, Godefridus van der, OSC,<br />
51, 54, 231.<br />
Wezer, rivier in Duitsland, 17.<br />
Wezeren, B., Prov. Luik, 153.<br />
Wieers, A., OSC, auteur, 92, 127,<br />
130 ; -, Matthaeus, OSC, 141, 161,<br />
Willem II, koning, 46 ; -, stadhouder,<br />
55.<br />
Willems, Aug., OSC, 142, 143, 232.<br />
Wilmer, Mgr., 71.<br />
Winden, Jac. van, OSC, 47, 232.<br />
Winkelmolen, P., OSC, 6, 46t 159.<br />
Wisconsin, U.S.A., 51, 52, 59, 199,<br />
223, 227, 228, 231.<br />
Witheren, zie Norbertijnen.<br />
Woensdrecht, Ned., Prov. N.-Brabant,<br />
220.<br />
Wolf, Bern, de, OSC, 98, 108, 110,<br />
HENRICUS HOLLMANN<br />
176-177, 232, 234.<br />
Wortel, Th. P. J., auteur, 23.<br />
Wijmelenberg, Henr. van den, OSC,<br />
5, 6, 45, 46-58, 66, 68, 69, 70, 71,<br />
72, 73, 77, 83, 87, 88, 116, 121,<br />
205, 221, 232.<br />
Wijst, Ant. van der, OSC, 183, 232.<br />
York, Engeland, 91, 92.<br />
IJsselmonde, Ned., Prov. Z.-Holland,<br />
192, 193, 218 ; zie Bakx.<br />
IJzermans, Henr., OSC, 108, 109,<br />
138, 162, 177, 198, 232, 234;<br />
-, Joh., OSC, 74, 89, 232, 233.<br />
Zeeland, Ned., Prov. Noord-Brabant,<br />
223 ; -, H. van, o.p., 34.<br />
Zeelhem, B., Prov. Limburg, 227.<br />
Zigliara, T., 175.<br />
Zoeterwoude, Ned., Prov. Z.-Hol<br />
land, 194; kruisherenklooster, 109,<br />
116, 130, 179, 180, 194-195, 220,<br />
224, 226, 230, 231. Conventuales,<br />
zie Emond, Klaverweyden, Liesbout<br />
van, Verhoeven C, Vorst P.<br />
van der.<br />
Zufang, Ludovicus, OSC, 108, 131,<br />
232, 235.<br />
Zutphen, Adrianus van, OSC, 200.<br />
232.<br />
Zwitserland, 141, 226, 228.<br />
Zwolle, Ned., Prov. Overijsel, 219.<br />
Zwijsen, Mgr., 69, 70.
Druk N.V* Voriksteen, Langemark