01.10.2013 Views

1 - Fiat-Service

1 - Fiat-Service

1 - Fiat-Service

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Instructieboek<br />

603.81.451 NL


Geachte cliënt,<br />

Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen.<br />

Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten benutten.<br />

Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden.<br />

Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw<br />

LANCIA volledig te benutten.<br />

U zult niet alleen de bijzondere eigenschappen ontdekken van uw LANCIA maar ook belangrijke aanwijzingen vinden<br />

voor de verzorging, het onderhoud, de rijveiligheid en het geprogrammeerd onderhoud.<br />

Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de onderstaande symbolen aandachtig te lezen:<br />

veiligheid van de inzittenden;<br />

conditie van de auto;<br />

bescherming van het milieu.<br />

In de “<strong>Service</strong>- en garantiehandleiding” vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:<br />

– het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden voor het geprogrammeerd onderhoud<br />

– een overzicht van de speciale aanvullende service voor de cliënten van LANCIA.<br />

Wij zijn ervan overtuigd, dat u met behulp van dit instructieboekje spoedig met uw auto vertrouwd zult raken en dat<br />

uw nieuwe auto en de ondersteuning van de LANCIA-organisatie u volledig tevreden zullen stellen.<br />

Veel leesplezier en goede reis!<br />

Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de LANCIA Delta beschreven worden,<br />

dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting,<br />

de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.


ABSOLUUT LEZEN!<br />

BRANDSTOF TANKEN<br />

K<br />

Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine<br />

met een minimum octaangetal van 95 RON.<br />

Multijet-motoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voor<br />

motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie<br />

EN590.<br />

Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor<br />

onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie<br />

tot gevolg hebben.<br />

STARTEN VAN DE MOTOR<br />

Benzinemotoren: controleer of de handrem is<br />

aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het<br />

koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal<br />

niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in<br />

stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor<br />

aanslaat.<br />

Multijet-motoren: draai de start-/contactsleutel in stand<br />

MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes Y en m<br />

doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de<br />

sleutel los zodra de motor aanslaat.<br />

PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN<br />

Tijdens de werking wordt de katalysator zeer warm.<br />

Parkeer de auto dus niet op gras of boven droge<br />

bladeren, dennennaalden of ander ontvlambaar<br />

materiaal: brandgevaar.<br />

BESCHERMING VAN HET MILIEU<br />

De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat<br />

continu controles uitvoert op de componenten die van<br />

invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige<br />

vervuiling van het milieu wordt voorkomen.<br />

ELEKTRISCHE APPARATUUR<br />

Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt<br />

<br />

monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu<br />

langzaam kan ontladen), wendt u dan tot het Lancia<br />

<strong>Service</strong>netwerk. Deze kan controleren of de<br />

elektrische installatie van de auto geschikt is voor het<br />

extra stroomverbruik.<br />

CODE-CARD<br />

Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de<br />

auto. U moet de elektronische code die op de CODE<br />

card staat altijd bij u hebben voor het geval een<br />

noodstart uitgevoerd moet worden.<br />

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD<br />

Goed onderhoud van de auto is de beste manier om<br />

de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende<br />

langere tijd te garanderen. Daarbij wordt het milieu<br />

ontzien en blijven de kosten laag.<br />

IN HET INSTRUCTIEBOEKJE…<br />

…treft u informatie, tips en belangrijke<br />

waarschuwingen aan voor het juiste gebruik, de<br />

rijveiligheid en het onderhoud van uw auto. Let<br />

bijzonder goed op de symbolen " (veiligheid van<br />

inzittenden) # (bescherming van het milieu) â<br />

(conditie van de auto).<br />

Als op het multifunctionele display het bericht “Zie<br />

instructieboekje” verschijnt, raadpleeg dan het hoofdstuk<br />

“Lampjes en berichten” in dit boekje.


INHOUD 3<br />

Dashboard en bediening<br />

Veiligheid<br />

Starten en rijden<br />

In noodgevallen<br />

Voorzorgsmaatregelen en onderhoud<br />

Technische gegevens<br />

Inhoud<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7


4<br />

opzettelijk blanco gelaten pagina


Dashboard .................................................. 6<br />

Instrumentenpaneel..................................... 7<br />

Display ....................................................... 20<br />

Menupunten................................................ 24<br />

Trip computer ............................................. 34<br />

Symbolen.................................................... 36<br />

Lancia code................................................. 37<br />

Sleutels ....................................................... 38<br />

Alarm ......................................................... 41<br />

Start-/contactslot ........................................ 44<br />

Zitplaatsen ................................................. 45<br />

Hoofdsteun ................................................ 47<br />

Stuurwiel ................................................... 48<br />

Spiegels ...................................................... 48<br />

Klimaatregeling........................................... 50<br />

Klimaatregeling, handbediend .................... 51<br />

Klimaatregeling, automatisch met<br />

gescheiden regeling ..................................... 53<br />

Buitenverlichting......................................... 58<br />

Ruiten reinigen............................................ 62<br />

Cruise-control ............................................. 65<br />

Plafondverlichting ....................................... 68<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 5<br />

Bedieningsknoppen ..................................... 70<br />

Brandstofnoodschakelaar ............................ 72<br />

Interieuruitrusting ....................................... 73<br />

Opendak ..................................................... 80<br />

Portieren ..................................................... 83<br />

Ruitbediening ............................................. 86<br />

Bagageruimte .............................................. 88<br />

Motorkap .................................................... 93<br />

Imperiaal/skidrager..................................... 95<br />

Koplampen ................................................. 96<br />

DST ............................................................ 98<br />

Functie SPORT ........................................... 98<br />

Driving Advisor........................................... 100<br />

ESP 2-systeem ............................................ 104<br />

EOBD-systeem ............................................<br />

Elektrische stuurbekrachtiging<br />

109<br />

“Dualdrive” ................................................ 109<br />

T.P.M.S. ...................................................... 111<br />

Parkeersensoren .......................................... 114<br />

Extra accessoires ......................................... 116<br />

Tanken........................................................ 118<br />

Bescherming van het milieu......................... 120<br />

1


6 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

DASHBOARD<br />

De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjes<br />

kunnen per uitvoering verschillen.<br />

fig. 1<br />

1. Vaste luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de zijruiten - 2. Verstelbare uitstroomopeningen - 3. Hendel<br />

links: bediening buitenverlichting - 4. Instrumentenpaneel - 5. Hendel rechts: bediening ruitenwissers voor/achter en<br />

tripcomputer - 6. Verstelbare uitstroomopeningen - 7. Bedieningsknop waarschuwingsknipperlichten - 8. Frontairbag<br />

passagierszijde - 9. Opbergvak - 10. Drukknoppen - 11. Bedieningsknoppen verwarming/ventilatie/airconditioning -<br />

12. Start-/contactslot - 13. Frontairbag bestuurderszijde - 14. Knieairbag passagierszijde (waar voorzien)-<br />

15. Hendel voor stuurkolomontgrendeling - 16. Klep zekeringenkast - 17. Hendel voor motorkapontgrendeling.<br />

L0E0001m


INSTRUMENTENPANEEL<br />

fig. 2<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 7<br />

Uitvoeringen met multifunctioneel display<br />

A Snelheidsmeter<br />

B Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve<br />

C Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur<br />

D Toerenteller<br />

E Multifunctioneel display.<br />

m c Lampjes alleen aanwezig op Multijet-uitvoeringen<br />

WAARSCHUWING De achtergrondkleur van de instrumenten en het type instrumenten zijn afhankelijk van de uitvoeringen.<br />

L0E0002m<br />

1


8 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

fig. 3<br />

Uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display<br />

A Snelheidsmeter<br />

B Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve<br />

C Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur<br />

D Toerenteller<br />

E Instelbaar multifunctioneel display.<br />

L0E0003m<br />

m c Lampjes alleen aanwezig op Multijet-uitvoeringen<br />

WAARSCHUWING De achtergrondkleur van de instrumenten en het type instrumenten zijn afhankelijk van de uitvoeringen.


SNELHEIDSMETER fig. 2-3<br />

De snelheidsmeter A geeft de snelheid van de auto aan.<br />

TOERENTELLER fig. 2-3<br />

De toerenteller D geeft het motortoerental per minuut aan.<br />

BRANDSTOFMETER fig. 2-3<br />

De brandstofmeter B geeft het aantal liters brandstof aan<br />

dat in de tank aanwezig is.<br />

Het waarschuwingslampje van de reservebrandstof K gaat<br />

branden (op het display verschijnt ook een bericht) als<br />

er nog 5 à 7 liter brandstof in de tank aanwezig is.<br />

Rijd niet met een bijna lege tank: een onregelmatige brandstoftoevoer<br />

kan de katalysator beschadigen.<br />

KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER fig. 2-3<br />

De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof,<br />

zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordt<br />

dan ongeveer 50°C. Het eerste streepje van de meter blijft<br />

altijd branden en duidt op een correcte werking van het<br />

systeem. Als het waarschuwingslampje u gaat branden<br />

(op het display verschijnt ook een bericht), dan is de koelvloeistoftemperatuur<br />

te hoog; zet in dat geval de motor uit<br />

en wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 9<br />

CONTROLE-/WAARSCHUWINGSLAMPJES OP<br />

INSTRUMENTENPANEEL<br />

Algemene waarschuwingen<br />

Het branden van de lampjes is gekoppeld aan een specifiek<br />

bericht en/of een akoestische waarschuwing als functie van<br />

het instrumentenpaneel. Dergelijke signaleringen zijn korte<br />

waarschuwingen en geven niet altijd volledige informatie<br />

en/of mogen niet worden gezien als alternatief voor de in dit<br />

instructieboekje behandelde onderwerpen. Lees het boekje<br />

altijd aandachtig. Houdt u bij een storing altijd aan de aanwijzingen<br />

die in dit hoofdstuk beschreven worden.<br />

Te laag remvloeistofniveau (rood)<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait,<br />

x<br />

gaat het lampje op het instrumentenpaneel<br />

branden. Na enkele seconden moet het lampje<br />

doven. Het lampje gaat branden als het remvloeistofniveau<br />

in het reservoir onder het minimum niveau is gedaald,<br />

bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

Aangetrokken handrem (rood)<br />

Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje branden.<br />

Het moet echter na enkele seconden doven. Het lampje<br />

gaat branden als de handrem wordt aangetrokken. Als<br />

de auto beweegt, klinkt ook een bijbehorende akoestische<br />

waarschuwing.<br />

WAARSCHUWING Als het lampje tijdens het rijden gaat<br />

branden, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken.<br />

1


10 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

Storing EBD (rood)<br />

x Als bij draaiende motor de lampjes op het<br />

instrumentenpaneel x en > gelijktijdig gaan<br />

branden, dan is er een storing in het EBD-systeem<br />

of is het niet beschikbaar en kunnen bij<br />

> hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren<br />

waardoor de auto kan gaan slippen.<br />

Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats<br />

van het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om het systeem te laten<br />

controleren. Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.<br />

Als bij draaiende motor het lampje x gaat<br />

branden (op het display verschijnt ook een<br />

bericht), zet dan de motor onmiddellijk uit en<br />

wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

d<br />

Slijtage remblokken (ambergeel)<br />

Het lampje (of het symbool op het display) gaat<br />

branden als de remblokken van de voorremmen<br />

versleten zijn; laat de remblokken zo snel<br />

mogelijk vervangen. Op het display verschijnt de bijbehorende<br />

melding.<br />

WAARSCHUWING De auto is uitgerust met een slijtagesensor<br />

voor de remblokken voor. Controleer bij de vervanging<br />

de voorremblokken ook de conditie van de remblokken<br />

achter.<br />

¬<br />

Storing airbag (rood)<br />

Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje<br />

branden. Het moet echter na enkele seconden<br />

doven. Als het lampje continu brandt, geeft<br />

dit een storing in het airbagsysteem aan.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

Als het lampje ¬ niet gaat branden als de<br />

sleutel op MAR wordt gedraaid, of blijft<br />

branden tijdens het rijden (in combinatie met<br />

het op het display getoonde bericht), is het mogelijk<br />

dat de veiligheidssystemen een storing bevatten.<br />

In dat geval zou het kunnen zijn dat de airbags<br />

of de gordelspanners niet geactiveerd worden<br />

bij een ongeval of, in een beperkt aantal gevallen,<br />

niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat<br />

u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de<br />

Lancia <strong>Service</strong>netwerk om het systeem direct te laten<br />

controleren.


Een defect lampje ¬ wordt weergegeven doordat<br />

het lampje voor de uitgeschakelde frontairbag<br />

aan passagierszijde “ langer dan de<br />

normale 4 seconden knippert. Daarnaast kunnen de<br />

airbags aan passagierszijde (frontairbag en zij-airbag)<br />

automatisch worden uitgeschakeld. In dat geval<br />

kan het lampje ¬ geen storingen in de veiligheidssystemen<br />

aangeven. Voordat u verder rijdt, dient u<br />

contact op te nemen met het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />

om het systeem direct te laten controleren.<br />

“<br />

Airbags passagierszijde / zij-airbags<br />

uitgeschakeld (ambergeel)<br />

Het lampje “ gaat branden als de frontairbag<br />

passagierszijde en de zij-airbags passagierszijde<br />

worden uitgeschakeld. Als u bij ingeschakelde frontairbag<br />

aan passagierszijde de contactsleutel in stand MAR draait,<br />

gaat het lampje “ ongeveer 4 seconden branden en vervolgens<br />

4 seconden knipperen. Hierna moet het lampje<br />

doven.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 11<br />

Een defect lampje “ wordt aangegeven door<br />

het branden van het lampje ¬. Bovendien<br />

zorgt het airbagsysteem voor de automatische<br />

uitschakeling van de airbags aan de passagierszijde<br />

(front en zij-airbags, waar voorzien).<br />

Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen<br />

met het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om het systeem direct<br />

te laten controleren.<br />

<<br />

Niet omgelegde veiligheidsgordel (rood)<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

continu branden als bij stilstaande auto de veiligheidsgordel<br />

aan bestuurderszijde niet goed is<br />

omgelegd. Als de auto rijdt en de veiligheidsgordels voor<br />

zijn niet goed omgelegd, dan gaat het lampje knipperen<br />

en klinkt tegelijkertijd een akoestisch signaal (zoemer).<br />

Het akoestische signaal (zoemer) van het SBR-systeem(Seat<br />

Belt Reminder) kan permanent worden uitgeschakeld<br />

door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

Het is mogelijk het systeem opnieuw in te schakelen via<br />

het Setup-menu.<br />

1


12 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

w<br />

Accu wordt niet voldoende opgeladen<br />

(rood)<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />

het lampje (of het symbool op het display) branden.<br />

Het moet doven nadat de motor is gestart (als de motor<br />

stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje iets<br />

later dooft).<br />

Als het lampje blijft branden, wendt u dan onmiddellijk<br />

tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

Te lage motoroliedruk (rood)<br />

v Als u de contactsleutel in stand MAR draait,<br />

gaat het lampje branden. Het moet doven (ook<br />

iets later) nadat de motor is gestart. Op het display<br />

verschijnt de bijbehorende melding.<br />

Oliekwaliteit onvoldoende (rood) (uitvoeringen<br />

Multijet met DPF)<br />

Het lampje gaat knipperen als het systeem motorolie van<br />

onvoldoende kwaliteit constateert.<br />

Na de eerste signalering zal, telkens als de motor wordt<br />

gestart, het lampje v ongeveer 1 minuut blijven knipperen<br />

en vervolgens iedere 2 uur, totdat de olie wordt ververst.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

Als het lampje v knippert, wendt u dan<br />

onmiddellijk tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />

voor de verversing van de motorolie en het<br />

uitschakelen van het betreffende lampje op het instrumentenpaneel.<br />

k<br />

Motorolieniveaumeter (rood)<br />

(waar voorzien)<br />

Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje<br />

branden. Het moet echter na enkele seconden<br />

doven. Het lampje (of het symbool op het display) gaat<br />

branden als de motorolie onder het minimum niveau is gedaald.<br />

Herstel het juiste niveau (zie “Niveaus controleren”<br />

in hoofdstuk “5”).<br />

Op het display verschijnt de bijbehorende melding.<br />

g<br />

Storing elektrische stuurbekrachtiging<br />

“Dualdrive” (rood)<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />

het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na<br />

enkele seconden moet het lampje doven.<br />

Als het controlelampje (of het symbool op het display)<br />

blijft branden, werkt de elektrische stuurbekrachtiging<br />

niet meer en zal het aanzienlijk meer inspanning vergen<br />

de auto te besturen. Dit blijft echter wel mogelijk. Wendt<br />

u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk. Op het display verschijnt<br />

het betreffende bericht.


CITY<br />

Inschakeling elektrische<br />

stuurbekrachtiging “Dualdrive”<br />

Het opschrift CITY gaat branden op het display<br />

als deze stand van de elektrische stuurbekrachtiging<br />

“Dualdrive” wordt ingeschakeld door het indrukken<br />

van de betreffende schakelaar. Als opnieuw op<br />

de knop wordt gedrukt, dooft het opschrift CITY.<br />

u<br />

Te hoge koelvloeistoftemperatuur<br />

(rood)<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait,<br />

gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />

Na enkele seconden moet het lampje doven. Het<br />

lampje gaat branden als de motor te warm is. Als het lampje<br />

gaat branden, moeten de volgende handelingen worden<br />

uitgevoerd:<br />

❍ Bij een normale rit: stop de auto, schakel de motor uit<br />

en controleer of het niveau van de koelvloeistof in het<br />

reservoir niet onder het MIN-teken staat. Als dit wel<br />

het geval is, wacht dan enkele minuten zodat de motor<br />

kan afkoelen, open vervolgens langzaam en voorzichtig<br />

de dop, vul koelvloeistof bij en controleer of<br />

de koelvloeistof tussen het MIN- en MAX-merkteken<br />

op het reservoir staat. Controleer bovendien visueel<br />

of eventueel vloeistof weglekt. Als bij het starten van<br />

de motor het lampje opnieuw gaat branden, wendt u<br />

dan tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 13<br />

❍ Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt<br />

gebruikt (bijvoorbeeld het bergopwaarts trekken van<br />

een aanhanger of met volgeladen auto): verlaag de snelheid<br />

en breng de auto tot stilstand, als het lampje blijft<br />

branden. Stop 2 of 3 minuten met draaiende motor en<br />

geef iets gas voor een snellere circulatie van de koelvloeistof.<br />

Zet vervolgens de motor uit. Controleer het<br />

vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.<br />

WAARSCHUWING Bij zware bedrijfsomstandigheden is<br />

het raadzaam de motor enkele minuten te laten draaien<br />

met iets ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

Niet goed gesloten portieren (rood)<br />

´<br />

Als een of meerdere portieren of de achterklep<br />

niet goed gesloten zijn, gaat het lampje (of het<br />

symbool op het display) branden. Als bij een rijdende<br />

auto de portieren geopend zijn, klinkt een geluidssignaal.<br />

Op het multifunctioneel display verschijnt de bijbehorende<br />

melding als een of meerdere portieren of de achterklep<br />

niet goed gesloten zijn. Op het display verschijnt<br />

het betreffende bericht.<br />

1


14 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

è<br />

Algemene storingsmelding (geel)<br />

Brandstofnoodschakelaar<br />

Het lampje (of het symbool op het display) gaat<br />

branden als de brandstofnoodschakelaar inschakelt.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

Storing motoroliedruksensor<br />

Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden<br />

bij een storing in de motoroliedruksensor. Op het display<br />

verschijnt het betreffende bericht.<br />

Storing schemersensor<br />

Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden<br />

bij een storing in de schemersensor.<br />

Snelheidslimiet overschreden<br />

Het lampje (geel) of het symbool op het display (rood)<br />

gaat branden als de ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden<br />

(voor Arabische landen wordt de snelheidslimiet<br />

ingesteld op 120 km/h). Op het display verschijnt het betreffende<br />

bericht.<br />

Storing regensensor (waar voorzien)<br />

Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden<br />

bij een storing in de regensensor.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

Storing parkeersensoren (waar voorzien)<br />

Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden<br />

bij een storing in de parkeersensoren.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

Storing controlesysteem<br />

voor bandenspanning (waar voorzien)<br />

Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden<br />

bij een storing in het controlesysteem voor bandenspanning<br />

T.P.M.S. (waar voorzien).<br />

Als banden zonder TPMS-sensoren worden gemonteerd<br />

gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden tot de<br />

begincondities hersteld zijn.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

OPMERKING Indien één van de bovengenoemde storingen<br />

zich voordoet, wendt u dan onmiddellijk tot het Lancia<br />

<strong>Service</strong>netwerk.<br />

Storing AFS<br />

Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden<br />

bij een storing in de in het AFS-systeem (zie paragraaf<br />

“Koplampen” in dit hoofdstuk). Op het display verschijnt<br />

het betreffende bericht.


Stuurregelaar niet beschikbaar<br />

Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden<br />

als de stuurregelaar niet beschikbaar is. Op het display<br />

verschijnt het betreffende bericht.<br />

h<br />

Verstopt roetfilter (geel)<br />

(Multijetuitvoeringen)<br />

Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje<br />

branden. Het moet echter na enkele seconden<br />

doven. Het lampje gaat branden als het roetfilter verstopt<br />

is en de rijomstandigheden verhinderen dat de regeneratieprocedure<br />

automatisch wordt uitgevoerd.<br />

Voor de regeneratieprocedure en vervolgens het reinigen<br />

van het filter raden wij u aan te blijven rijden, totdat de<br />

weergave van het lampje verdwijnt.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

K<br />

Reservebrandstof (geel)<br />

Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje<br />

branden. Het moet echter na enkele seconden<br />

doven. Het lampje gaat branden als er nog<br />

ongeveer 6/7 liter brandstof in de tank aanwezig is.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

WAARSCHUWING Als het waarschuwingslampje knippert,<br />

dan is er een storing in het systeem. Wendt u in dit<br />

geval tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om het systeem te<br />

laten controleren.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 15<br />

U<br />

Storing in EOBD/<br />

Motormanagementsysteem (geel)<br />

Door de contactsleutel op MAR te draaien, gaat<br />

onder normale omstandigheden het lampje branden.<br />

Het moet echter uitgaan nadat de motor is gestart.<br />

Als het lampje tijdens het rijden blijft of gaat branden,<br />

geeft dit een onjuiste werking van de inspuiting aan. Een<br />

continu brandend lampje geeft een storing in het inspuit-/<br />

ontstekingssysteem aan. Dit kan een hogere emissie van<br />

schadelijke uitlaatgassen, lagere prestaties, slechtere rijeigenschappen<br />

en een hoger verbruik veroorzaken.<br />

Bij sommige uitvoeringen verschijnt een bericht op het display.<br />

Onder deze omstandigheden kan verder worden gereden,<br />

maar moet een zware belasting van de motor of hoge<br />

snelheden worden vermeden. Langdurig gebruik van<br />

de auto met een continu brandend controlelampje kan beschadigingen<br />

veroorzaken. Wendt u zo snel mogelijk tot<br />

het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt<br />

door het systeem in het geheugen opgeslagen.<br />

Alleen benzine-uitvoeringen<br />

Een knipperend lampje geeft aan dat de katalysator mogelijk<br />

is beschadigd.<br />

Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten<br />

zodat de motor met lage toerentallen draait en het<br />

lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden<br />

waarbij rij-omstandigheden moeten worden vermeden<br />

die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van<br />

het lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

1


16 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait<br />

en het lampje U gaat niet branden of het gaat<br />

branden of knipperen tijdens het rijden (bij<br />

sommige uitvoeringen verschijnt ook een bericht op<br />

het display), wendt u dan u zo snel mogelijk tot het<br />

Lancia <strong>Service</strong>netwerk. De werking van het lampje<br />

U kan met speciale apparatuur door de politie<br />

gecontroleerd worden. Houdt u aan de wetgeving van<br />

het land waarin u rijdt.<br />

á<br />

ESP 2 (ELECTRONIC STABILITY<br />

PROGRAM) (geel)<br />

Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje<br />

branden. Het moet echter na enkele seconden doven.<br />

Als het lampje niet dooft of tijdens het rijden blijft branden<br />

(op het display verschijnt ook een bericht), wendt u dan<br />

tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk. Bij sommige uitvoeringen<br />

verschijnt een bericht op het display. Als het lampje knippert<br />

tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat het ESP in<br />

werking is getreden.<br />

á<br />

*<br />

m<br />

Storing Hill Holder (geel)<br />

Als het lampje á gaat branden, is er een storing<br />

in het Hill Holder-systeem. Wendt u in dat<br />

geval zo snel mogelijk tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

Bij sommige uitvoeringen verschijnt<br />

het symbool * op het display.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

Voorgloeibougies<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />

het lampje branden. Het lampje dooft als de voorgloeibougies<br />

de vooraf ingestelde temperatuur hebben<br />

bereikt. Start de motor zodra het lampje gedoofd is.<br />

WAARSCHUWING Bij een hoge buitentemperatuur kan<br />

het lampje zeer kort branden.<br />

Storing in voorgloei-installatie<br />

Het lampje gaat knipperen als er een storing is in de voorgloei-installatie.<br />

Wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia<br />

<strong>Service</strong>netwerk.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.


c<br />

Water in brandstoffilter aanwezig<br />

(Multijetuitvoeringen - geel)<br />

Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje<br />

branden. Het moet echter na enkele seconden doven.<br />

Het lampje gaat branden als er water in het dieselfilter<br />

zit. Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

De aanwezigheid van water in het brandstofcircuit<br />

kan het inspuitsysteem ernstige schade<br />

berokkenen en een onregelmatige werking<br />

van de motor veroorzaken. Als het lampje c gaat<br />

branden (er verschijnt ook een bericht op het display),<br />

wendt u dan zo snel mogelijk tot het Lancia<br />

<strong>Service</strong>netwerk om de condens te laten aftappen. Als<br />

dit direct na het tanken wordt gesignaleerd, kan er<br />

tijdens het tanken water in de brandstoftank zijn<br />

gekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit<br />

en wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

><br />

Storing ABS (geel)<br />

Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje<br />

branden. Het moet echter na enkele seconden<br />

doven. Het lampje gaat branden als het systeem<br />

defect of niet beschikbaar is. In dat geval blijft het<br />

remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden<br />

van het ABS.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 17<br />

Rijd voorzichtig verder en wendt u zo snel mogelijk tot het<br />

Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

Storing elektronische startblokkering -<br />

Lancia Code Y<br />

Als het lampje (of het symbool op het display)<br />

met de contactsleutel in stand MAR, blijft branden,<br />

dan duidt dit op een mogelijke storing (zie “Lancia<br />

Code” in hoofdstuk 1).<br />

Als bij een draaiende motor het lampje Y (of het symbool<br />

op het display) knippert, dan wordt de auto niet beveiligd<br />

door het systeem (zie de paragraaf “Lancia Code”<br />

in hoofdstuk 1).<br />

Wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om alle sleutels<br />

in het geheugen te laten opslaan.<br />

Storing diefstalalarm (waar voorzien)<br />

Als het lampje (of het symbool op het display) gaat branden,<br />

is er een storing in het diefstalalarm. Wendt u zo snel<br />

mogelijk tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

1


18 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

Dead lock-systeem (waar voorzien)<br />

Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden<br />

als een inbraakpoging is waargenomen. Wendt u zo snel<br />

mogelijk tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

Te lage bandenspanning<br />

(waar voorzien)<br />

n<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait,<br />

gaat het lampje (of het symbool op het display)<br />

branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.<br />

Het lampje (geel) of het symbool op het display (rood)<br />

gaat branden als de spanning van een of meer banden onder<br />

een bepaalde drempelwaarde komt.<br />

In dat geval waarschuwt het TPMS-systeem de bestuurder<br />

op het mogelijk leeglopen van de band(en) en dus op<br />

een mogelijke lekke band (zie paragraaf TPMS-systeem<br />

in dit hoofdstuk).<br />

WAARSCHUWING Rijd niet verder met een of meerdere<br />

zachte banden omdat de rijveiligheid van de auto in gevaar<br />

kan worden gebracht. Stop de auto en vermijd krachtig remmen<br />

of grote stuurbewegingen. Vervang het wiel door het<br />

noodreservewiel (waar voorzien) of repareer de band met<br />

de daarvoor bestemde reparatieset (zie paragraaf “Noodreservewiel<br />

vervangen” in hoofdstuk 4) en wendt u zo snel<br />

mogelijk tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

Controlesysteem voor bandenspanning<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje<br />

(waar voorzien) branden. Na enkele seconden moet het<br />

lampje doven.<br />

Het lampje (of het symbool op het display) op het<br />

instrumentenpaneel gaat branden om de zachte band te<br />

identificeren (zie paragraaf “TPMS-systeem” in dit hoofdstuk).<br />

Als een of meerdere zachte banden zijn waargenomen, verschijnen<br />

op het display de betreffende symbolen van iedere<br />

band. In dit geval is het aanbevolen de correcte bandenspanning<br />

zo snel mogelijk te herstellen (zie paragraaf<br />

“Bandenspanning” in hoofdstuk “6”).<br />

Bandenspanning niet aan snelheid aangepast<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje<br />

(waar voorzien) branden. Na enkele seconden moet het<br />

lampje doven.<br />

Als u sneller dan 160 km/h wilt rijden, moet u de bandenspanning<br />

verhogen zoals aangegeven in de paragraaf<br />

“Bandenspanning” in hoofdstuk “6”.<br />

Als het TPMS een te lage bandenspanning van een of<br />

meerdere banden t.o.v. de kruissnelheid signaleert, gaat<br />

het lampje of het symbool branden (er verschijnt ook een<br />

bericht op het display) (zie paragraaf “Te lage bandspanning”<br />

in dit hoofdstuk) tot wanneer de snelheid van<br />

de auto onder een bepaalde drempelwaarde zakt (zie paragraaf<br />

“TPMS-systeem” in dit hoofdstuk).


WAARSCHUWING In dit geval moet u meteen afremmen<br />

want een oververhitting van de band kan de prestaties van<br />

de levensduur ervan onherroepelijk beschadigen en kan<br />

zelfs leiden tot een klapband.<br />

Bijzondere sterke radiofrequentiestoringen<br />

kunnen de correcte werking van het T.P.M.S.systeem<br />

verhinderen. In dat geval wordt de<br />

bestuurder gewaarschuwd via een bericht (waar<br />

voorzien).<br />

Deze melding verdwijnt automatisch zodra de storing<br />

het systeem niet meer hindert.<br />

W<br />

Storing buitenverlichting (geel)<br />

Het lampje (of het symbool op het display) gaat<br />

branden als er een storing is in een van de volgende<br />

lampenunits:<br />

❍ parkeerlichten;<br />

❍ achterlichten/remlichten (waar voorzien);<br />

❍ mistachterlichten;<br />

❍ richtingaanwijzers;<br />

❍ kentekenplaatverlichting;<br />

❍ daglichten.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 19<br />

De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer<br />

lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een<br />

onderbreking in de elektrische verbinding.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

4<br />

5<br />

F<br />

D<br />

Mistachterlichten (ambergeel)<br />

Het lampje gaat branden als de mistachterlichten<br />

worden ingeschakeld.<br />

Mistlampen voor (groen)<br />

Het lampje gaat branden als de mistlampen voor<br />

worden ingeschakeld.<br />

Richtingaanwijzers<br />

(groen-knipperend))<br />

De lampjes gaan branden als de richtingaanwijzerhendel<br />

omlaag/omhoog wordt gezet of<br />

als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten<br />

wordt ingedrukt.<br />

1


20 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

3<br />

Daglichten en dimlichten (groen)<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden als de daglichten of de dimlichten worden<br />

ingeschakeld.<br />

Follow me home<br />

Het lampje gaat branden als de functie “Follow me home”<br />

wordt ingeschakeld (zie “Follow me home” in hoofdstuk<br />

“1”).<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

1<br />

Ü<br />

Grootlicht (blauw)<br />

Het lampje gaat branden als het grootlicht<br />

wordt ingeschakeld.<br />

Snelheidsregelaar<br />

(cruise control) (waar voorzien) (groen)<br />

Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje<br />

branden. Het moet echter na enkele seconden<br />

doven. Het lampje op het instrumentenpaneel brandt als<br />

de draaiknop van de cruise-control in stand ON staat.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

DISPLAY<br />

De auto kan zijn uitgerust met een multifunctioneel display<br />

dat, afhankelijk van de instelling, nuttige informatie<br />

levert aan de gebruiker tijdens de rit.<br />

BEGINSCHERM MULTIFUNCTIONEEL<br />

DISPLAY fig. 4<br />

Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:<br />

A. Datum<br />

B. Stuurbekrachtiging Dualdrive ingeschakeld<br />

C. Symbool voor Sport-functie (waar voorzien)<br />

D. Tijd<br />

E. Kilometerteller (weergave kilometer-/ mijltotaalteller)<br />

F. Symbool voor kans op gladheid.<br />

G. Buitentemperatuur<br />

H. Afstand tot volgende servicebeurt<br />

I. Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld).


Bij sommige uitvoeringen kan onder de menuoptie “Info<br />

motor”, als u de contactsleutel in stand MAR draait, de<br />

turbodruk worden weergegeven fig. 5.<br />

fig. 4 L0E1000g<br />

fig. 5<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 21<br />

L0E0004m<br />

BEGINSCHERM INSTELBAAR<br />

MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY fig. 6<br />

Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:<br />

A. Tijd<br />

B. Datum<br />

C. Symbool voor Sport-functie (waar voorzien)<br />

D. Kilometerteller (weergave kilometer-/ mijltotaalteller)<br />

E. Symbolen voor de toestand van de auto (bijv. portieren<br />

open, kans op gladheid, etc. ...)<br />

F. Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld)<br />

G. Buitentemperatuur<br />

fig. 6<br />

L0E1001g<br />

1


22 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

BEDIENINGSKNOPPEN fig. 7<br />

Õ: om het scherm en de betreffende opties naar boven te<br />

doorlopen of om de weergegeven waarde te verhogen.<br />

SET: kort indrukken voor toegang tot het menu en/of om<br />

naar het volgende scherm te gaan of de keuze te bevestigen.<br />

Lang indrukken om terug te keren naar het beginscherm.<br />

Ô: om in het scherm en de keuzemogelijkheden de voorgaande<br />

optie te selecteren of de weergegeven waarde<br />

te verlagen.<br />

fig. 7<br />

L0E0005m<br />

WAARSCHUWING Bij de knoppen Õ en Ô hangt de werking<br />

van het volgende af:<br />

– binnen het menu kunt u naar de voorgaande of volgende<br />

optie in de keuzelijst gaan;<br />

– tijdens het instellen kunt u de waarde verhogen of verlagen.<br />

WAARSCHUWING Bij het openen van een voorportier<br />

wordt het display verlicht en wordt enkele seconden de<br />

tijd en de kilometer-/mijltotaalteller weergegeven.


SETUP-MENU<br />

Het menu bestaat uit een aantal functies die met de knoppen<br />

Õ en Ô worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden<br />

kunt selecteren of instellingen (setup) kunt uitvoeren.<br />

Bij enkele opties is een submenu aanwezig. Het setupmenu<br />

kan worden geactiveerd door de knop SET kort in<br />

te drukken.<br />

De menu bevat de volgende opties:<br />

– VERLICHTING<br />

– BEEP SNELHEIDSLIMIET<br />

– SCHEMERSENSOR (waar voorzien)<br />

– ADAPTIEVE LICHTEN (waar voorzien)<br />

– TRIP B INSCHAKELEN/GEGEVENS<br />

– STEL UUR IN<br />

– STEL DATUM IN<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 23<br />

– EERSTE PAGINA (waar voorzien)<br />

– ZIE RADIO<br />

– AUTOCLOSCE<br />

– MEETEENHEID<br />

– TAAL<br />

– VOLUME BUZZER<br />

– VOLUME TOETSEN<br />

– BUZZER GORDELS<br />

– SERVICE<br />

– AIRBAG PASSAGIER<br />

– FLANKLICHTEN<br />

– SLUIT MENU AF<br />

1


24 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

Optie van het hoofdmenu<br />

zonder submenu selecteren:<br />

– als u de knop SET kort indrukt, kunt u in het hoofdmenu<br />

de instelling selecteren die u wilt wijzigen;<br />

– met de knop Õ of Ô(door de knop telkens in te drukken)<br />

kan de nieuwe instelling worden geselecteerd;<br />

– als u de knop SET kort indrukt, kunt u de instelling opslaan<br />

en tegelijkertijd terugkeren naar het eerder geselecteerde<br />

menupunt.<br />

Selectie van een optie in het hoofdmenu met een<br />

submenu:<br />

– als u de knop SET kort indrukt, kunt u het eerste menupunt<br />

van het submenu weergeven.<br />

– met de knop Õ of Ô (door de knop telkens in te drukken)<br />

kunt u de menupunten van het submenu doorlopen;<br />

– als u de knop SET kort indrukt, kunt u het menupunt<br />

van het submenu selecteren waardoor u toegang krijgt tot<br />

het menu van de betreffende functie;<br />

– met de knop Õ of Ô(door de knop telkens in te drukken)<br />

kan de nieuwe instelling van het punt van dit submenu<br />

worden geselecteerd;<br />

– als u de knop SET kort indrukt, kunt u de instelling opslaan<br />

en tegelijkertijd terugkeren naar het eerder geselecteerde<br />

menupunt van het gekozen submenu.<br />

MENU-OPTIES<br />

Lichtsterkte (Lichtsterkte interieur regelen)<br />

Met deze functie kan, bij ingeschakelde verlichting, de<br />

lichtsterkte (op 8 niveaus) van het instrumentenpaneel,<br />

de bediening van de autoradio en van de automatische klimaatregeling<br />

(waar voorzien) worden geregeld.<br />

Ga voor het regelen van de lichtsterkte als volgt te werk:<br />

– druk kort op de knop SET; op het display knippert het<br />

niveau van de ingestelde gevoeligheid;<br />

– druk op knop Õ of Ô om de lichtsterkte in te stellen;<br />

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />

menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />

keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />

Zoemer Snelheid (snelheidslimiet)<br />

Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto (km/h<br />

of mph) worden ingesteld. Als deze limiet wordt overschreden,<br />

wordt de bestuurder gewaarschuwd (zie hoofdstuk<br />

1, onder “Lampjes op instrumentenpaneel”). Ga voor<br />

het instellen van de gewenste snelheidslimiet als volgt te<br />

werk:<br />

– druk kort op de knop SET; op het display verschijnt<br />

het betreffende opschrift;


– druk op knop Õ of Ô om de snelheidslimiet in te schakelen<br />

(On) of uit te schakelen (Off);<br />

– als de functie al was ingeschakeld (On), kan met de knop<br />

Õ of Ô de gewenste snelheidslimiet worden ingesteld en<br />

worden bevestigd door het indrukken van de knop SET;<br />

WAARSCHUWING De waarde kan worden ingesteld tussen<br />

30 en 200 km/h of tussen 20 en 125 mph, afhankelijk<br />

van de ingestelde eenheid; zie de paragraaf “Meeteenheid<br />

instellen (Afst. Eenh.)” - die hierna is beschreven.<br />

Elke keer als u de knop Õ/Ô indrukt, wordt de waarde<br />

5 eenheden verhoogd of verlaagd. Als u de knop Õ/Ô<br />

ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of<br />

terug. Als de gewenste waarde genaderd wordt, moet de<br />

instelling voltooid worden door steeds opnieuw op de knop<br />

te drukken.<br />

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />

menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />

keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />

Ga als volgt te werk als u de instelling wilt annuleren:<br />

– druk kort op de knop SET; op het display knippert (On);<br />

– druk op de knop Ôop het display knippert (Off);<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 25<br />

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />

menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />

keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />

Schemersensor (Gevoeligheid schemersensor<br />

instellen) (waar voorzien)<br />

Met deze functie kan de gevoeligheid van de schemersensor<br />

ingesteld worden op drie niveaus (niveau 1 = minimum<br />

niveau, niveau 2 = middelste niveau, niveau 3 =<br />

maximum niveau); hoe hoger de gevoeligheid, hoe lager<br />

de benodigde hoeveelheid buitenlicht om de lampen in<br />

te laten schakelen.<br />

Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk:<br />

– druk kort op de knop SET; op het display knippert het<br />

niveau van de ingestelde gevoeligheid;<br />

– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />

menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />

keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />

1


26 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

Flanklichten (in-/uitschakeling<br />

“Cornering lights - Meesturende mistlampen voor)<br />

(waar voorzien)<br />

Met deze functie kunt u de “Cornering lights” (adaptieve<br />

verlichting) in-/uitschakelen. Ga als volgt te werk om<br />

de lichten in/uit te schakelen (ON/OFF):<br />

– druk kort op de knop SET; op het display knippert “On”<br />

of “Off” afhankelijk van de instelling.<br />

– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />

menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />

keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />

Trip B inschakelen/gegevens (Trip B inschakelen)<br />

Met deze functie kan de weergave van Trip B (dag-/ritgegevens)<br />

ingeschakeld (On) of uitgeschakeld (Off) worden.<br />

Zie voor meer informatie de paragraaf “Trip computer”.<br />

Handel als volgt om de functie in of uit te schakelen:<br />

– druk kort op de knop SET; op het display knippert (On)<br />

of (Off), afhankelijk van de instelling;<br />

– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />

menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />

keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />

Instelling tijd (Instelling klok)<br />

Met deze functie kan de klok via twee submenu’s ingesteld<br />

worden: “Uren” en “Tijdweergave”.<br />

Handel als volgt om de gewenste instelling uit te voeren:<br />

- druk kort op de knop SET waarna op het display de twee<br />

submenu’s “Tijd” en “Tijdweergave” worden weergegeven;<br />

– druk op de knop Õ of Ô om te kiezen tussen de twee<br />

submenu’s;<br />

– druk kort op de knop SET wanneer u het gewenste submenu<br />

heeft geselecteerd;<br />

– als u het submenu “Uren ” heeft gekozen: druk kort op<br />

de knop SET; op het display knipperen de “uren”;<br />

– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop MODE; op het display knipperen<br />

de “minuten”;<br />

– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren.


WAARSCHUWING Elke keer als u de knop Õ of Ô indrukt,<br />

wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd.<br />

Door de knop ingedrukt te houden, vindt de verhoging/<br />

verlaging automatisch sneller plaats. Als de gewenste<br />

waarde genaderd wordt, moet de instelling voltooid worden<br />

door steeds opnieuw op de knop te drukken.<br />

– als u het submenu “Tijdweergave ” heeft gekozen: druk<br />

kort op de knop SET; op het display knippert 12h of 24h,<br />

afhankelijk van de instelling;<br />

– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />

Druk kort op de knop SET om terug te keren naar het submenu<br />

of houd de knop even ingedrukt om terug te keren<br />

naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />

– houd de knop SET even ingedrukt om terug te keren<br />

naar het beginscherm/hoofdmenu.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 27<br />

Instelling datum<br />

Met deze functie kan de datum worden ingesteld (dagmaand-<br />

jaar).<br />

Ga als volgt te werk om dit te doen:<br />

– druk kort op de knop SET; op het display knippert het<br />

“jaar”;<br />

– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop SET; op het display knippert de<br />

“maand”;<br />

– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop SET; op het display knippert de<br />

“dag”;<br />

– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren.<br />

WAARSCHUWING Elke keer als u de knop Õ of Ô indrukt,<br />

wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd.<br />

Door de knop ingedrukt te houden, vindt de verhoging/<br />

verlaging automatisch sneller plaats. Als de gewenste<br />

waarde bereikt is, moet de instelling bevestigd worden<br />

door op de knop SET te drukken.<br />

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />

menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />

keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />

1


28 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

Hoofdpagina (weergave informatie in<br />

hoofdscherm) (waar voorzien)<br />

Met deze functie kan het type informatie geselecteerd worden<br />

dat in het hoofdscherm weergegeven moet worden.<br />

Zo kunnen de datum of de turbodruk worden weergegeven.<br />

Ga voor het selecteren als volgt te werk:<br />

– druk kort op de knop SET; op het display knippert<br />

“Hoofdpagina”;<br />

- druk opnieuw kort op de knop SET waarna het display<br />

de weergaveopties “Datum” en “Info motor” zal weergeven;<br />

– druk op de knop + of – om het type weergave in de<br />

hoofdpagina van het display in te stellen;<br />

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />

menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />

keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />

Als de contactsleutel op MAR wordt gedraaid, zal het display<br />

na de controlefase aan het begin de informatie weergeven<br />

die eerder ingesteld was met de functie “Eerste pagina”<br />

van het menu.<br />

Weergave radio (Herhaling audio-informatie)<br />

Met deze functie kan op het display de informatie over<br />

de autoradio worden weergegeven.<br />

– Radio: frequentie of RDS-mededeling van het geselecteerde<br />

radiostation, activering automatische zoekfunctie<br />

of AutoSTore;<br />

– CD-, CD MP3 speler: nummer van de track;<br />

– CD Changer: nummer CD of nummer track;<br />

Handel als volgt om de informatie over de autoradio op<br />

het display weer te geven (ON) of niet weer te geven (Off):<br />

– druk kort op de knop SET; op het display knippert (On)<br />

of (Off), afhankelijk van de instelling;<br />

– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />

menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />

keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />

Autoclose (automatische centrale<br />

portiervergrendeling bij rijdende auto)<br />

Als de functie geactiveerd is (On), worden de portieren automatisch<br />

vergrendeld als de snelheid hoger wordt dan 20<br />

km/h.<br />

Handel als volgt om deze functie in of uit te schakelen:<br />

– druk kort op de knop SET; op het display verschijnt een<br />

submenu;


– druk kort op de knop SET; op het display knippert (On)<br />

of (Off), afhankelijk van de instelling;<br />

– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />

submenu of houd de knop even ingedrukt om terug te keren<br />

naar het hoofdmenu zonder op te slaan.<br />

– hou de knop SET even ingedrukt om terug te keren naar<br />

het beginscherm/hoofdmenu.<br />

Eenheid<br />

Met deze functie kunnen m.b.v. drie submenu’s de eenheden<br />

ingesteld worden: “Afstanden”, “Verbruik” en<br />

“Temperatuur“. Ga voor het instellen van de gewenste<br />

meeteenheid als volgt te werk:<br />

– druk kort op de knop SET; op het display verschijnen<br />

drie submenu’s;<br />

– druk op de knop Õ of Ô om te kiezen tussen de drie submenu’s;<br />

– druk kort op de knop SET wanneer u het gewenste submenu<br />

heeft geselecteerd;<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 29<br />

– als u het submenu “Afstand ” heeft gekozen: druk kort<br />

op de knop SET waarna het display “km” of “mi” weergeeft,<br />

afhankelijk van de eerder gemaakte instelling;<br />

– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />

– als u het submenu “Verbruik ” heeft gekozen: druk kort<br />

op de knop SET; op het display knippert “km/l”,<br />

“l/100km” of “mpg”, afhankelijk van de instelling;<br />

Als u “km” hebt ingesteld kunt u op het display de eenheid<br />

van het brandstofverbruik (in km/l of l/100km) instellen.<br />

Als u “mi” hebt ingesteld verschijnt op het display de eenheid<br />

van het brandstofverbruik in “mpg”.<br />

–druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />

– als u het submenu “Temperatuur ” heeft gekozen: druk<br />

kort op de knop SET waarna het display “°C” of “°F”<br />

weergeeft, afhankelijk van de eerder gemaakte instelling;<br />

– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />

Druk kort op de knop SET om terug te keren naar het submenu<br />

of houd de knop even ingedrukt om terug te keren<br />

naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />

– hou de knop SET even ingedrukt om terug te keren naar<br />

het beginscherm/hoofdmenu.<br />

1


30 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

Taal (Taal instellen)<br />

De mededelingen op het display kunnen in verschillende talen<br />

worden weergegeven: Italiaans, Duits, Engels, Spaans,<br />

Frans, Portugees, Nederlands.<br />

Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk:<br />

– druk kort op de knop SET; op het display knippert de<br />

ingestelde “taal”;<br />

–druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />

menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />

keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />

Volume waarschuwingen (Instelling volume<br />

geluidssignaal storingen/waarschuwingen)<br />

Met deze functie kan het volume van het geluidssignaal<br />

(zoemer), dat klinkt als een storing/waarschuwing wordt<br />

weergegeven, ingesteld worden op 8 niveaus.<br />

Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te<br />

werk:<br />

– druk kort op de knop SET; op het display knippert het<br />

“niveau” van het ingestelde volume;<br />

– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />

menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />

keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />

Volume toetsen (Volumeregeling toetsen<br />

Met deze functie kunt u het geluidssignaal dat klinkt bij<br />

het indrukken van de toetsen SET, Õ en Ô instellen op 8<br />

niveaus.<br />

Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te<br />

werk:<br />

– druk kort op de knop SET; op het display knippert het<br />

“niveau” van het ingestelde volume;<br />

– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />

menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />

keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />

Buzzer gordels (Herinschakeling buzzer voor<br />

melding SBR-systeem)<br />

De functie wordt alleen weergegeven als het SBR-systeem<br />

door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk is uitgeschakeld (zie de<br />

paragraaf “SBR-systeem” in hoofdstuk “2”).<br />

<strong>Service</strong> (Geprogrammeerd onderhoud)<br />

Met deze functie kan worden weergegeven hoeveel kilometers<br />

of dagen nog resteren voordat een servicebeurt<br />

moet worden uitgevoerd.


Ga voor het raadplegen van deze aanwijzingen als volgt<br />

te werk:<br />

– druk kort op de knop SET; op het display knippert de<br />

afstand in km of mijl, afhankelijk van de instelling (zie de<br />

paragraaf “Meeteenheid afstand”);<br />

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />

menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />

keren naar het beginscherm.<br />

WAARSCHUWING Het “Onderhoudsschema” voorziet<br />

elke 35.000 km (of het equivalent in mijl) of ieder jaar<br />

in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch<br />

als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of het<br />

equivalent in mijl) voor de servicebeurt. De weergave<br />

wordt elke 200 km (of het equivalent in mijl) weergegeven.<br />

Onder de 200 km wordt de weergave met kleinere intervallen<br />

weergegeven. De weergave is afhankelijk van de<br />

ingestelde eenheid in km of mijl. Als u dicht bij de volgende<br />

servicebeurt bent en u de contactsleutel in stand<br />

MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “<strong>Service</strong>”<br />

gevolgd door het aantal kilometers/ mijlen of dagen<br />

dat resteert tot de volgende servicebeurt. Wendt u tot<br />

het Lancia <strong>Service</strong>netwerk voor het uitvoeren van de werkzaamheden<br />

van het “Onderhoudsschema” of van het<br />

“Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van<br />

deze weergave (reset).<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 31<br />

Airbag passagierszijde<br />

Met deze functie kunnen de airbags aan de passagierszijde<br />

in- en uitgeschakeld worden.<br />

Ga als volgt te werk:<br />

– druk op de knop SET en druk, nadat op het display<br />

het bericht Bag pass: Off) (om uit te schakelen) of het<br />

bericht (Bag pass: On) (voor inschakeling) is verschenen<br />

door het indrukken van de knop Õ en Ô, druk opnieuw<br />

op de knop SET;<br />

– op het display verschijnt het bericht om de instelling te<br />

bevestigen;<br />

– selecteer door het indrukken van de knop Õ of Ô (Ja)<br />

(voor bevestiging van de inschakeling/uitschakeling) of<br />

(Nee) (om te annuleren);<br />

- druk kort op de knop SET; er verschijnt een bevestiging<br />

van de gekozen instelling en er wordt teruggekeerd<br />

naar het menuscherm of, wanneer de knop even ingedrukt<br />

wordt gehouden, naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />

1


32 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

Flanklichten (D.R.L. - Smart Daytime Light)<br />

Met deze functie kan de functie dagverlichting worden in-/<br />

uitgeschakeld.<br />

Handel als volgt om deze functie in of uit te schakelen:<br />

– druk kort op de knop SET; op het display verschijnt een<br />

submenu;<br />

– druk kort op de knop SET; op het display knippert (On)<br />

of (Off), afhankelijk van de instelling;<br />

– druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren;<br />

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />

submenu of houd de knop even ingedrukt om terug te keren<br />

naar het hoofdmenu zonder op te slaan.<br />

– houd de knop SET even ingedrukt om terug te keren<br />

naar het beginscherm/hoofdmenu.<br />

Menu verlaten<br />

Laatste functie waarmee de instellingen uit het menu worden<br />

afgesloten. Druk kort op de knop SET om terug te keren<br />

naar het beginscherm zonder op te slaan. Als u de knop<br />

Ô indrukt, wordt teruggekeerd naar het eerste menupunt<br />

(Snelh. lim).<br />

STORINGSMELDINGEN<br />

WAARSCHUWING De storingsmeldingen die op het display<br />

verschijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën:<br />

ernstige storingen en minder ernstige storingen.<br />

De ernstige storingen worden “cyclisch” weergegeven en<br />

langdurig herhaald.<br />

De minder ernstige storingen worden “cyclisch” weergegeven<br />

en korte tijd herhaald.<br />

U kunt de weergavecyclus van beide categorieën onderbreken<br />

door op de knop SET te drukken. Het lampje (of<br />

het symbool) op het instrumentenpaneel blijft branden<br />

totdat de storing is verholpen.<br />

R<br />

Niet goed gesloten achterklep (rood)<br />

Het symbool (waar voorzien) op het display gaat<br />

branden als de achterklep niet goed gesloten is.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.


W<br />

❄<br />

Storing buitenverlichting (geel)<br />

Het symbool op het display gaat branden als<br />

er een storing is aan de buitenverlichting.<br />

Op het display verschijnt ook een bericht.<br />

Kans op gladheid<br />

Als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager<br />

wordt dan 3°C, dan verschijnt op het display<br />

het symbool ❄ en een waarschuwingsbericht,<br />

en knippert de temperatuuraanduiding om aan te geven<br />

dat er kans op gladheid bestaat.<br />

Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />

e<br />

Lane Assist<br />

Op het display verschijnt een specifiek bericht<br />

wanneer de Lane Assist-functie wordt ingeschakeld.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 33<br />

Adaptieve verlichting niet beschikbaar<br />

Op het display verschijnt een bericht wanneer het<br />

f systeem voor de adaptieve verlichting niet beschikbaar<br />

is.<br />

Wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

è<br />

Stuurregelaar niet beschikbaar<br />

(DST - Dynamic Steering Torque)<br />

Op het display verschijnt een bericht wanneer<br />

de stuurregelaar defect is. Wendt u tot het Lancia<br />

<strong>Service</strong>netwerk.<br />

õ<br />

Onderhoudsinterval vervallen<br />

Op het display verschijnt een bericht dat aangeeft<br />

dat de onderhoudsinterval is vervallen.<br />

Snelheidslimiet overschreden<br />

Op het display verschijnt een bericht als de ingestelde snelheidslimiet<br />

wordt overschreden (voor Arabische landen<br />

wordt de snelheidslimiet ingesteld op 120 km/h). Het<br />

icoon op het display geeft de vooringestelde maximumsnelheid<br />

weer.<br />

1


34 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

TRIP COMPUTER<br />

ALGEMEEN<br />

Met de “Trip computer” kan, als de contactsleutel in stand<br />

MAR staat, op het display informatie worden weergegeven<br />

over de werking van de auto. Deze functie bestaat<br />

uit twee afzonderlijke functies die “Trip A” en Trip B” genoemd<br />

worden en waarmee grootheden tijdens reis van de<br />

auto worden vastgelegd. Beide functies van de tripcomputer<br />

werken onafhankelijk van elkaar.<br />

Beide functies kunnen op nul gezet worden (reset – begin<br />

van een nieuwe reis/periode). “Trip A” geeft informatie<br />

over:<br />

– Autonomie (actieradius)<br />

– Afgelegde afstand<br />

– Gemiddeld verbruik<br />

– Huidig verbruik<br />

– Gemiddelde snelheid<br />

– Reistijd.<br />

– Trip A Reset<br />

“Trip B” geeft informatie over:<br />

– Afgelegde afstand B<br />

– Gemiddeld verbruik B<br />

– Gemiddelde snelheid B<br />

– Reistijd B.<br />

– Trip B Reset<br />

OPMERKING De functie “Trip B” kan worden uitgeschakeld<br />

(zie de paragraaf “Trip B inschakelen”). De gegevens<br />

“Autonomie” en “Huidig verbruik” kunnen niet<br />

op nul worden gezet.<br />

Weergegeven gegevens<br />

Actieradius<br />

Duidt op de afstand die mogelijk nog afgelegd kan worden<br />

met de brandstof die in de tank aanwezig is. Op het<br />

display verschijnt de indicatie “- - - -” als:<br />

– de actieradius kleiner is dan 50 km (of 30 mijl)<br />

– de auto langere tijd met draaiende motor stilstaat.<br />

WAARSCHUWING De waarde van de actieradius kan<br />

door verschillende factoren beïnvloed worden: de rijstijl<br />

(zie paragraaf “Rijstijl” in het hoofdstuk “Starten en rijden”),<br />

het type traject (snelweg, stadsverkeer, bergwegen,<br />

etc…), en de gebruiksomstandigheden van de auto (volbeladen,<br />

bandenspanning, etc…). Bij het programmeren<br />

van een reis moet men dan ook rekening houden met deze<br />

omstandigheden.<br />

Afgelegde afstand<br />

Geeft de afstand aan die de auto heeft afgelegd vanaf het<br />

begin van een nieuwe rit.


Gemiddeld verbruik<br />

Geeft het gemiddelde brandstofverbruik vanaf het begin<br />

van een nieuwe rit.<br />

Huidig verbruik<br />

Geeft doorlopend de wijziging in het brandstofverbruik<br />

aan. Bij stilstaande auto met draaiende motor wordt op<br />

het display “- - - -” weergegeven.<br />

Gemiddelde snelheid<br />

Geeft de gemiddelde snelheid van de auto aan afhankelijk<br />

van de totale tijd die vanaf het begin van de nieuwe<br />

rit is verstreken.<br />

Reistijd<br />

Tijd die vanaf het begin van de nieuwe rit verstreken is.<br />

Trip Reset<br />

Voor het op nul zetten (reset) van de Trip computer.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 35<br />

Bedieningsknop TRIP fig. 8<br />

Met de knop TRIP, aan het uiteinde van de rechter hendel,<br />

krijgt u, als de contactsleutel in stand MAR staat, toegang<br />

tot de hiervoor beschreven gegevens en kunnen de<br />

gegevens op nul worden gezet om een nieuwe rit te beginnen:<br />

– kort indrukken voor weergave van de verschillende gegevens;<br />

– even ingedrukt houden voor het op nul zetten (reset)<br />

en het beginnen van een nieuwe rit.<br />

fig. 8<br />

L0E0007m<br />

1


36 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

Nieuwe rit<br />

Begint als is gereset:<br />

– “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken<br />

van de betreffende knop;<br />

– “automatisch” als de “afgelegde afstand“ de waarde<br />

9999,9 km bereikt of als de „reistijd“ de waarde 99.59<br />

bereikt (99 uur en 59 minuten);<br />

– iedere keer als de accu losgekoppeld is geweest.<br />

WAARSCHUWING Als u het systeem op nul zet terwijl<br />

het scherm van “Trip A” wordt weergegeven, dan worden<br />

alleen de gegevens van deze functie op nul gezet.<br />

WAARSCHUWING Als u het systeem op nul zet terwijl<br />

het scherm van “Trip B” wordt weergegeven, dan worden<br />

alleen de gegevens van deze functie op nul gezet.<br />

Procedure voor het begin van een rit<br />

Voor het op nul zetten (reset) moet u, met de sleutel in<br />

stand MAR, langer dan 2 seconden op de knop TRIP drukken.<br />

Verlaten Trip<br />

De functie TRIP wordt automatisch verlaten, nadat alle<br />

grootheden zijn weergegeven of als knop SET langer dan<br />

1 seconde wordt ingedrukt.<br />

SYMBOLEN<br />

Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw auto<br />

zijn plaatjes met een bepaalde kleur aangebracht, met<br />

daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen<br />

aangeven die u in acht moet nemen als<br />

u met het betreffende onderdeel te maken krijgt.<br />

Onder de motorkap is een plaatje aangebracht, waarop de<br />

betekenis van de symbolen wordt verklaard.


LANCIA CODE<br />

Dit is een elektronisch startblokkeersysteem waarmee de<br />

bescherming tegen diefstalpogingen van de auto wordt<br />

verhoogd. Het wordt automatisch ingeschakeld door de<br />

sleutel uit het contactslot te nemen.<br />

In iedere sleutel zit een elektronische component gemonteerd<br />

die bij het starten van de motor een signaal ontvangt<br />

via een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd.<br />

Het signaal wordt bij het starten omgezet in een<br />

gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van<br />

de Lancia CODE gezonden, die, als de code wordt herkend,<br />

het starten van de motor mogelijk maakt.<br />

WERKING<br />

Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR<br />

draait, dan stuurt het Lancia CODE-systeem een code<br />

naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt<br />

herkend, de blokkering van de functies opheft.<br />

De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van<br />

het systeem de door de sleutel verzonden code heeft herkend.<br />

Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP zet, schakelt<br />

de Lancia CODE de functies van de elektronische<br />

regeleenheid van de motor uit.<br />

Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaat op het<br />

instrumentenpaneel het waarschuwingslampje Y (of het<br />

symbool op het display) branden.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 37<br />

Draai in dat geval de sleutel in stand STOP en vervolgens<br />

in stand MAR; als de motor geblokkeerd blijft, probeer<br />

het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels.<br />

Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot het Lancia<br />

<strong>Service</strong>netwerk.<br />

WAARSCHUWING Elke sleutel heeft een eigen code, die<br />

in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen.<br />

Voor het opslaan van nieuwe sleutels (maximaal<br />

acht) moet u zich tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk wenden.<br />

Neem dan alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card,<br />

een identiteitsbewijs en de autopapieren mee. Als tijdens<br />

het opslaan van een nieuwe sleutelcode de reeds opgeslagen<br />

sleutelcodes niet opnieuw worden ingevoerd, worden<br />

ze uit het geheugen gewist; eventueel verloren of gestolen<br />

sleutels kunnen dan niet meer gebruikt worden voor<br />

het starten van de motor.<br />

Het lampje Y (of het symbool op het display)<br />

gaat branden tijdens het rijden<br />

❍ Als het lampje Y (of het symbool op het display) gaat<br />

branden, betekent dit dat het systeem zichzelf controleert<br />

(bijv. bij een vermindering van de spanning).<br />

❍ Als het lampje Y (of het symbool op het display) niet<br />

dooft, wendt u dan tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

Bij krachtige stoten kunnen de elektronische<br />

componenten in de sleutel beschadigd worden.<br />

1


38 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

DE SLEUTELS<br />

CODE CARD<br />

(optioneel voor specifieke uitvoeringen/markten)<br />

Bij de auto worden twee sleutels geleverd en de CODEcard<br />

fig. 9. Bij aanvraag van duplicaatsleutels aan het Lancia<br />

<strong>Service</strong>netwerk moet worden medegedeeld.<br />

WAARSCHUWING Om schade aan de elektronische schakelingen<br />

in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels<br />

niet aan directe zonnestraling deze CODE-card worden<br />

getoond.<br />

Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels<br />

en de CODE-card overhandigd worden<br />

aan de nieuwe eigenaar.<br />

fig. 9<br />

L0E0102m<br />

MECHANISCHE SLEUTEL (waar voorzien)<br />

De sleutel is uitgerust met een metalen baard A-fig. 10<br />

en dient voor:<br />

❍ het startsysteem;<br />

❍ de sloten van de portieren.<br />

fig. 10<br />

L0E0103m


SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING fig. 11<br />

De sleutel is uitgerust met een metalen baard A en dient<br />

voor:<br />

❍ het start-/contactslot<br />

❍ de sloten van de portieren<br />

Knop B dient voor het uitklappen van de metalen baard.<br />

Knop Ë dient voor het ontgrendelen van de portieren en<br />

de achterklep.<br />

Bij de ontgrendeling van de portieren wordt de plafondverlichting<br />

tijdelijk ingeschakeld en knipperen de richtingaanwijzers<br />

twee keer (voor specifieke uitvoeringen/<br />

markten)<br />

De knop Ë langer dan twee seconden indrukken: de ruiten<br />

openen.<br />

Knop Á dient voor het op afstand vergrendelen van de<br />

portieren en de achterklep.<br />

fig. 11<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 39<br />

L0E0104m<br />

Bij de vergrendeling van de portieren dooft de plafondverlichting<br />

en knipperen de richtingaanwijzers één keer.<br />

De knop Á langer dan twee seconden indrukken: de ruiten<br />

sluiten.<br />

Als een of meer portieren geopend zijn, wordt de vergrendeling<br />

niet uitgevoerd.<br />

Knop R dient voor het openen van de achterklep.<br />

Het openen van de achterklep wordt aangegeven door het<br />

twee keer knipperen van de richtingaanwijzers; bij het sluiten<br />

knipperen de richtingaanwijzers één keer (alleen bij<br />

ingeschakeld diefstalalarm, waar voorzien).<br />

Knop B dient voor het uitklappen van de metalen baard.<br />

Houd voor het inklappen van de metalen baard in de<br />

handgreep knop B ingedrukt en draai de baard in de richting<br />

van de pijl tot de baard vastklikt. Laat hierna knop<br />

B los.<br />

Als onbedoeld het vergrendelknopje Á vanuit<br />

het interieur wordt ingedrukt en u de auto<br />

verlaat, worden uitsluitend de gebruikte portieren<br />

ontgrendeld; de achterklep blijft vergrendeld. Voor<br />

het herstellen van de centrale portiervergrendeling<br />

moet u de ver-/ontgrendelknopjes Á /Ë opnieuw indrukken.<br />

1


40 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

Druk knop B-fig.11 alleen in als de sleutel<br />

ver genoeg van het lichaam (vooral de ogen)<br />

en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld<br />

kledingstukken) is verwijderd. Laat de<br />

sleutel nooit onbeheerd achter om te voorkomen dat<br />

anderen, met name kinderen, de sleutel kunnen gebruiken<br />

en per ongeluk op de knop drukken.<br />

Extra afstandsbedieningen bestellen<br />

Het systeem kan maximaal 8 afstandsbedieningen herkennen.<br />

Als u na verloop van tijd een nieuwe afstandsbediening<br />

nodig hebt, kunt u zich tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />

wenden. Neem dan de CODE-card, een identiteitsbewijs<br />

en de autopapieren mee.<br />

Batterij vervangen van de sleutel met<br />

afstandsbediening fig. 12<br />

Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:<br />

❍ druk op de knop A en klap de metalen baard B uit;<br />

❍ draai de schroef C los : m.b.v. een kleine schroevendraaier;<br />

❍ trek de batterijhouder D naar buiten en vervang de<br />

batterij E; let daarbij goed op de polariteit;<br />

❍ plaats de batterijhouder D in de sleutel en draai de<br />

schroef C vast Á.<br />

Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu.<br />

Ze moeten in daarvoor bestemde containers<br />

worden gedeponeerd of kunnen ingeleverd<br />

worden bij het Lancia <strong>Service</strong>netwerk. Die<br />

zorgt vervolgens voor de afvoer.<br />

fig. 12<br />

L0E0105m


De cover van de afstandsbediening vervangen<br />

fig. 13<br />

De figuur illustreert de procedure voor de vervanging van<br />

de cover van de afstandbediening.<br />

fig. 13<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 41<br />

L0E0106m<br />

DIEFSTALALARM (waar voorzien)<br />

Het diefstalalarm vult de voorheen beschreven functies<br />

van de afstandbediening aan en wordt bediend door een<br />

ontvanger die zich nabij de zekeringenkast onder het dashboard<br />

bevindt.<br />

WANNEER GAAT HET ALARM AF<br />

Het diefstalalarm treedt in werking als:<br />

❍ geprobeerd wordt één van de portieren, de motorkap<br />

of de achterklep te openen (omtrekbeveiliging):<br />

❍ aan de start-/contactslot wordt gedraaid (sleutel op<br />

MAR);<br />

❍ de accukabels worden onderbroken;<br />

❍ er iets in het interieur beweegt (volumetrische beveiliging);<br />

❍ een abnormale inclinatie van de auto wordt waargenomen<br />

(hellingshoekdetectie).<br />

Naargelang de marktuitvoering van de auto gaan bij inschakeling<br />

van het alarm de richtingaanwijzers ongeveer<br />

26 seconden knipperen. De werkwijze en het aantal alarmcycli<br />

kan variëren naargelang de marktuitvoering.<br />

Er is altijd een max. aantal akoestische/visuele cycli ingesteld,<br />

waarna het systeem de normale besturingsfunctie<br />

hervat.<br />

De volumetrische beveiliging en de hellingshoekdetectie kunnen<br />

worden uitgeschakeld bij het plafondlampje voorin (zie<br />

paragraaf “Volumetrische beveiliging/hellingshoekdetectie”).<br />

1


42 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

WAARSCHUWING Voor een nog betere bescherming tegen<br />

diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering<br />

(Lancia CODE). Het systeem schakelt automatisch<br />

in als de start- /contactsleutel wordt uitgenomen.<br />

DE DIEFSTALBEVEILIGING INSCHAKELEN<br />

Bij gesloten portieren en achterklep, start-/contactsleutel<br />

in de stand STOP of uit het contactslot gehaald, de sleutel<br />

met afstandsbediening in de richting van de auto houden<br />

en de knop Á kort indrukken.<br />

Uitgezonderd voor bepaalde markten, gaat de inschakeling<br />

van de diefstalbeveiliging gepaard met een akoestisch<br />

signaal (“BIP”).<br />

Voordat de diefstalbeveiliging wordt ingeschakeld voert<br />

het systeem een zelfdiagnose uit: als een storing wordt<br />

waargenomen, klinkt opnieuw een nieuw akoestisch signaal<br />

en verschijnt een bericht op het display (zie hoofdstuk<br />

“Lampjes en berichten”).<br />

Schakel in dat geval de diefstalbeveiliging uit door op knop<br />

Ë te drukken, controleer of de portieren, de motorkap en<br />

de achterklep goed gesloten zijn en druk op de knop Á om<br />

de diefstalbeveiliging opnieuw in te schakelen.<br />

Een slecht gesloten portier of motorkap/achterklep wordt<br />

niet beveiligd door de diefstalbeveiliging.<br />

Als ook een akoestisch signaal klinkt met correct gesloten<br />

portieren, motorkap en achterklep, dan is er een storing<br />

aan het alarmsysteem. Wendt u in zo’n geval tot het<br />

Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

WAARSCHUWING Het diefstalalarm wordt niet ingeschakeld<br />

als de portieren met de sleutel (metalen baard)<br />

worden vergrendeld.<br />

WAARSCHUWING Bij aflevering van de nieuwe auto voldoet<br />

het diefstalalarm aan de wettelijke normen van het<br />

land van gebruik.<br />

DE DIEFSTALBEVEILIGING UITSCHAKELEN<br />

Het systeem schakelt uit als u knopje Ë op de afstandsbediening<br />

indrukt.<br />

Het volgende gebeurt (met uitzondering van bepaalde<br />

markten):<br />

❍ het twee keer snel knipperen van de richtingaanwijzers<br />

❍ twee korte akoestische signalen (“BIP”);<br />

❍ ontgrendeling van de portieren;<br />

WAARSCHUWING Het diefstalalarm wordt niet uitgeschakeld<br />

als de portieren met de sleutel worden ontgrendeld.


VOLUMETRISCHE BEVEILIGING/<br />

HELLINGSHOEKDETECTIE<br />

Voor een correcte werking van het alarmsysteem moeten<br />

de ruiten en het eventuele opendak (waar voorzien) goed<br />

gesloten zijn.<br />

Deze functie kan zo nodig worden uitgeschakeld (als bijvoorbeeld<br />

dieren in het interieur worden gelaten) door<br />

op knop A-fig. 14 bij het plafondlampje voorin te drukken,<br />

alvorens de diefstalbeveiliging in te schakelen.<br />

Bij het uitschakelen van de functie knippert de led op de<br />

drukknop enkele seconden. Het uitschakelen van de volumetrische<br />

bescherming/preventie tegen kantelen moet<br />

telkens worden herhaald als het instrumentenpaneel uitgeschakeld<br />

is geweest.<br />

DEAD LOCK-SYSTEEM<br />

Bij een inbraakpoging gaat het lampje Y (of het symbool<br />

op het display) op het instrumentenpaneel branden, en<br />

verschijnt er een bericht op het display (zie hoofdstuk<br />

“Lampjes en berichten”).<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 43<br />

UITSCHAKELING VAN HET SYSTEEM<br />

Om het alarmsysteem helemaal uit te schakelen (bijvoorbeeld<br />

als de auto langdurig stilstaat) moet de auto gewoon<br />

met de metalen baard van de sleutel worden vergrendeld.<br />

WAARSCHUWING Als de batterij van de sleutel met afstandsbediening<br />

leeg is, of als er een storing in het systeem<br />

is, kan het systeem worden uitgeschakeld door de sleutel<br />

in het contactslot naar de stand MAR te draaien.<br />

fig. 14<br />

L0E0153m<br />

1


44 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

START-/CONTACTSLOT<br />

De sleutel kan in 3 standen (fig. 15) worden gedraaid:<br />

❍ STOP: motor uit, sleutel uitneembaar, stuur geblokkeerd.<br />

Enkele elektrische installaties werken (bijv. autoradio,<br />

elektrische ruitbediening enz.).<br />

❍ MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken<br />

❍ AVV: starten van de motor.<br />

Het contactslot is uitgerust met een veiligheidsmechanisme<br />

dat, als de motor niet start, de gebruiker verplicht om<br />

de sleutel op STOP te zetten alvorens het starten te herhalen.<br />

fig. 15<br />

L0E0107m<br />

STUURSLOT<br />

Inschakelen<br />

Zet de sleutel in stand STOP, trek de sleutel uit het start-/<br />

contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt.<br />

Uitschakelen<br />

Draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in<br />

stand MAR draait.<br />

WAARSCHUWING In sommige parkeerstanden (bijv. met<br />

gedraaide wielen) kan de benodigde kracht voor het uitschakelen<br />

van de stuurslot aanzienlijk zijn.<br />

Verwijder de sleutel nooit als de auto nog in<br />

beweging is. Het stuur blokkeert in dat geval<br />

bij de eerste stuurbeweging automatisch.<br />

Dit geldt altijd, ook als de auto gesleept wordt. Het<br />

is streng verboden om de-/montagewerkzaamheden<br />

uit te voeren waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting<br />

of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage<br />

van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen<br />

de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid<br />

in gevaar worden gebracht en voldoet de auto<br />

niet meer aan de typegoedkeuring.


ZITPLAATSEN<br />

ZITPLAATSEN VOOR<br />

Verstel de zitplaatsen alleen als de auto stilstaat.<br />

Verstellen in lengterichting fig. 16<br />

Trek hendel A omhoog en schuif de stoel naar voren of<br />

naar achteren: als u rijdt, moeten de armen licht gebogen<br />

zijn en de handen op de rand van het stuur rusten.<br />

Laat de hendel los en controleer of de stoel<br />

goed geblokkeerd is door deze naar voren en<br />

naar achteren te schuiven. Als de stoel niet is<br />

geblokkeerd, kan de stoel plotseling verschuiven<br />

waardoor u de controle over de auto zou kunnen verliezen.<br />

Rugleuning verstellen fig. 16<br />

Draai knop B.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 45<br />

fig. 16<br />

L0E0008m<br />

1


46 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

Hoogteverstelling fig. 16<br />

Bedien de hendel C en verplaats de zitting omhoog of omlaag<br />

totdat de gewenste zithoogte is bereikt.<br />

Lendensteun verstellen (bestuurdersstoel) fig. 16<br />

U kunt het steunvlak van de rugleuning aanpassen door<br />

aan knop D te draaien.<br />

ZITPLAATSEN ACHTER fig. 18<br />

Ontgrendelen van de rugleuning<br />

Trek de hendel A (een per zijde) omhoog om respectievelijk<br />

het rechter en linker deel van de rugleuning te ontgrendelen.<br />

Verschuifbare achterbank<br />

De zitplaatsen op de achterbank kunnen in de lengte worden<br />

versteld (max. 80 mm. naar voren of naar achteren).<br />

Bedien de hendel B (een per zijde) om de zitplaatsen naar<br />

voren of naar achteren te schuiven.<br />

fig. 18<br />

L0E0010m


HOOFDSTEUNEN<br />

VOOR fig. 19<br />

De hoofdsteunen zijn in hoogte verstelbaar.<br />

❍ Omhoog: trek de hoofdsteun omhoog totdat hij hoorbaar<br />

vergrendelt.<br />

❍ Omlaag: druk op de knop A en duw de hoofdsteun omlaag.<br />

De hoofdsteunen mogen alleen worden versteld<br />

als de auto stilstaat en de motor uit is.<br />

De hoofdsteunen moeten zo ingesteld worden<br />

dat ze het hoofd, en niet de nek, ondersteunen.<br />

Alleen in dat geval bieden ze bescherming. Voor een<br />

optimale bescherming, moet de rugleuning zo zijn<br />

ingesteld dat u rechtop zit en dat uw hoofd zich zo<br />

dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.<br />

ACHTER (waar voorzien) fig. 19<br />

De hoofdsteunen verwijderen:<br />

druk de knoppen B en C aan de zijkant van de twee steunen<br />

tegelijk in en trek de hoofdsteunen vervolgens omhoog. De<br />

hoofdsteunen mogen alleen met losgehaakte rugleuning in<br />

geheel neergeklapte stand worden verwijderd.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 47<br />

Om de hoofdsteun te kunnen gebruiken:<br />

trek de hoofdsteun omhoog totdat hij hoorbaar vergrendelt.<br />

Om de hoofdsteun te verlagen:<br />

druk op de knop B. De hoofdsteunen hebben een speciaal<br />

op de rugleuning aansluitende vorm die de passagiers op<br />

de achterbank dwingt ze correct in te stellen.<br />

WAARSCHUWING Als de zitplaatsen achter gebruikt<br />

worden, moeten de hoofdsteunen altijd volledig zijn uitgetrokken.<br />

fig. 19<br />

L0E0011m<br />

1


48 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

STUUR<br />

Het stuurwiel kan zowel axiaal als verticaal worden versteld.<br />

Ga voor het verstellen als volgt te werk: trek de hendel fig.<br />

20 omhoog in stand 1, plaats het stuur in de gewenste<br />

stand en vergrendel de hendel door deze naar voren te<br />

drukken (stand 2).<br />

fig. 20<br />

Het stuur mag alleen worden versteld als de<br />

auto stilstaat.<br />

L0E0012m<br />

SPIEGELS<br />

BINNENSPIEGEL fig. 21<br />

De binnenspiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme,<br />

waardoor de spiegel bij een krachtig contact met een inzittende<br />

losschiet. Met het hendeltje A kan de spiegel in twee<br />

standen worden gezet: normale of anti-verblindingsstand.<br />

ELEKTROCHROOM BINNENSPIEGEL<br />

(waar voorzien)<br />

Bepaalde uitvoeringen zijn voorzien van een elektrochroom<br />

spiegel met automatische bescherming tegen verblinding.<br />

Onderaan de spiegel bevindt zich ON/OFF toets voor het<br />

in-/uitschakelen van deze functie. Bij het inschakelen van<br />

de functie gaat een led op de spiegel branden.<br />

Bij het inschakelen wordt de achteruitkijkspiegel altijd<br />

tegen fel inschijnend licht gedimd.<br />

fig. 21<br />

L0E0013m


BUITENSPIEGELS fig. 22<br />

Ga voor het verstellen als volgt te werk:<br />

❍ met schakelaar B kiest u welke spiegel (links of rechts)<br />

u wilt verstellen;<br />

❍ met bedieningstoets A kunt u de spiegel in 4 richtingen<br />

afstellen.<br />

fig. 22<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 49<br />

L0E0014m<br />

Inklappen fig. 23<br />

Indien nodig (bijv. bij nauwe doorgangen) kunnen de buitenspiegels<br />

worden ingeklapt door ze van stand 1 (open)<br />

in stand 2 (gesloten) te zetten.<br />

Bij sommige uitvoeringen kunnen de buitenspiegels via<br />

een bedieningsknop elektrisch worden ingeklapt.<br />

Tijdens het rijden moeten de spiegels altijd<br />

in stand 1 staan. De spiegel aan bestuurderszijde<br />

is bol, waardoor de afstandswaarneming<br />

enigszins wordt beïnvloed.<br />

fig. 23<br />

L0E0015m<br />

1


50 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

KLIMAATREGELING<br />

fig. 24<br />

UITSTROOMOPENINGEN EN LUCHTROOSTERS fig. 24<br />

1. Vaste luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit – 2. Verstelbare uitstroomopeningen in het midden<br />

– 3. Verstelbare uitstroomopeningen aan de zijkanten – 4. Vaste luchtroosters voor ontwasemen of ontdooien zijruiten<br />

– 5. Onderste luchtroosters – 6. Verstelbaar luchtrooster onder voor zitplaatsen achter.<br />

L0E0016m


KLIMAATREGELING, HANDBEDIEND<br />

fig. 25<br />

BEDIENINGSKNOPPEN fig. 25<br />

A. Draaiknop voor regeling luchttemperatuur (roodwarm/blauw-koud)<br />

B. Draaiknop voor in-/uitschakeling klimaatregelaar en<br />

regeling aanjagersnelheid. Als u de draaiknop indrukt<br />

wordt de klimaatregeling ingeschakeld en gaat de led<br />

op de draaiknop branden; hiermee kan het interieur<br />

snel worden afgekoeld.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 51<br />

C. Draaiknop voor instelling luchtverdeling<br />

μ op het lichaam en de zijruiten<br />

∑ op het lichaam, de zijruiten en de beenruimte<br />

∂ alleen op de beenruimte<br />

∏ op de beenruimte en de voorruit<br />

- alleen op de voorruit.<br />

L0E0017m<br />

1


52 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

WAARSCHUWING Wij raden u aan de recirculatiefunctie<br />

in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt<br />

voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het<br />

is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken,<br />

omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de<br />

auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.<br />

D. Drukknop voor in-/ uitschakelen luchtrecirculatie<br />

(led brandt bij inschakeling).<br />

E Drukknop voor in-/ uitschakelen aircocompressor (led<br />

brandt bij inschakeling).<br />

F Drukknop voor in-/uitschakelen achterruitverwarming.<br />

Bij inschakeling gaat een led op de drukknop branden.<br />

Om de accu niet te overbelasten wordt deze functie<br />

na ong. 20 minuten uitgeschakeld.<br />

SNELLE ONTDOOIING/ ONTWASEMING<br />

VOORRUIT EN ZIJRUITEN VOOR (MAX-DEF)<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❍ draai de draaiknop A in het rode gebied;<br />

❍ draai de draaiknop C naar Ú;<br />

❍ draai de draaiknop D naar -;<br />

❍ draai de draaiknop B naar 4 - (max. aanjagersnelheid).<br />

WAARSCHUWING de klimaatregelaar is bijzonder nuttig<br />

voor het snel ontwasemen/ontdooien want deze ontvochtigt<br />

de lucht. Regel de knoppen zoals voorafgaand beschreven<br />

en schakel de klimaatregelaar in door draaiknop<br />

B in te drukken; de led op de draaiknop gaat branden.<br />

ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM<br />

In de winter moet de airconditioning minstens een keer<br />

per maand gedurende circa 10 minuten in werking gesteld<br />

worden. Laat voor het zomerseizoen de werking van de<br />

airconditioning door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk controleren.


DASHBOARD EN BEDIENING 53<br />

AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING MET GESCHEIDEN REGELING<br />

(waar voorzien)<br />

fig. 26<br />

De auto kan uitgerust zijn met een klimaatregeling met<br />

gescheiden regeling die de temperatuur en de luchtverdeling<br />

in het interieur in twee zones regelt: bestuurdersen<br />

passagierszijde.<br />

L0E0018m<br />

Het systeem omvat de functie AQS (Air Quality System)<br />

waarbij de recirculatie automatisch wordt ingeschakeld<br />

als de luchtkwaliteitsensor de aanwezigheid van vervuilde<br />

lucht signaleert, bijvoorbeeld tijdens het rijden in de<br />

stad, in een file en in tunnels.<br />

1


54 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

GEBRUIK VAN DE KLIMAATREGELING<br />

Het systeem kan op verschillende manieren worden ingeschakeld,<br />

maar wij raden u aan te beginnen met het<br />

instellen van de gewenste temperaturen op het display<br />

en vervolgens de knop AUTO in te drukken.<br />

Omdat het systeem het klimaat in twee zones in het interieur<br />

regelt, kunnen de bestuurder en de passagier voor<br />

verschillende temperatuurwaarden selecteren. Het maximaal<br />

toegestane verschil is 7 °C.<br />

De aircocompressor werkt alleen met draaiende motor<br />

en bij een buitentemperatuur van minstens 4°C.<br />

Automatische werking van de klimaatregeling<br />

(AUTO functie) A-fig. 26<br />

Druk op de knop AUTO; het systeem regelt automatisch:<br />

❍ de hoeveelheid in de interieur ingevoerde buitenlucht;<br />

❍ de verdeling van de in het interieur ingevoerde buitenlucht;<br />

en alle voorgaande handmatige instellingen worden opgeheven.<br />

Tijdens de automatische werking van de klimaatregeling<br />

verschijnt op het display het bericht FULL AUTO.<br />

Tijdens de automatische werking kan de ingestelde temperatuur<br />

steeds worden gewijzigd en kunnen de volgende<br />

instellingen handmatig worden verricht:<br />

❍ regeling van de aanjagersnelheid;<br />

❍ luchtverdeling;<br />

❍ in-/uitschakeling luchtrecirculatie en AQS-functie;<br />

❍ inschakeling aircocompressor.<br />

Instelling luchtverdeling B-fig. 26<br />

Als u op een van de knoppen / / ˙ drukt, kunt u<br />

handmatig in het interieur een van de 7 instellingen voor<br />

de luchtverdeling kiezen:<br />

Lucht uit de luchtroosters voor ontdooiing/ontwaseming<br />

van de voorruit en de zijruiten voor.<br />

Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor<br />

en achter. Met deze luchtverdeling kan in een zo<br />

kort mogelijke tijd de lucht in het interieur worden<br />

verwarmd.<br />

<br />

<br />

Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan<br />

om de recirculatiefunctie niet te gebruiken,<br />

omdat hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan.<br />

˙ Lucht uit de uitstroomopeningen voor/achter, in<br />

het midden en aan de zijkant van het dashboard,<br />

luchtrooster onder en de luchtroosters voor ontwaseming/-<br />

ontdooiing van de voorruit en zijruiten<br />

voor.


˙<br />

<br />

Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor en<br />

achter en de luchtroosters voor ontwaseming/- ontdooiing<br />

van de voorruit en zijruiten voor. Deze luchtverdeling<br />

zorgt voor een goede verwarming van het interieur<br />

en voorkomt het eventuele beslaan van de rui-<br />

ten.<br />

Lucht uit de luchtroosters in de beenruimten voor en<br />

achter (warmere lucht) en de uitstroomopeningen in<br />

het midden en aan de zijkant van het dashboard (koelere<br />

lucht).<br />

˙ Lucht uit de uitstroomopeningen in het midden en aan<br />

de zijkant van het dashboard, luchtrooster onder en<br />

luchtroosters voor ontwaseming/- ontdooiing van de<br />

voorruit en zijruiten voor. Deze luchtverdeling zorgt<br />

voor een goede ventilatie van het interieur en voorkomt<br />

het eventuele beslaan van de ruiten.<br />

WAARSCHUWING Voor de werking van de klimaatregelaar<br />

moet minstens één van de knoppen / / ˙zijn ingedrukt.<br />

Het systeem staat de uitschakeling van alle drukknoppen<br />

niet toe / / ˙.<br />

WAARSCHUWING Druk op de knop OFF om de klimaatregelaar<br />

opnieuw in te schakelen: de werking van<br />

de luchtverdeling die voor de uitschakeling werkzaam was<br />

wordt hersteld.<br />

Voor het hervatten van de automatische werking van de<br />

luchtverdeling na een handmatige instelling, moet de knop<br />

AUTO worden ingedrukt.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 55<br />

Regeling aanjagersnelheid fig. 26<br />

Met de knoppen C p kunt u de aanjagersnelheid verhogen/verlagen.<br />

De 12 aanjagersnelheden worden weergegeven door verlichte<br />

staafjes op het display:<br />

❍ maximum aanjagersnelheid = alle staafjes verlicht<br />

❍ minimum aanjagersnelheid = één staafje verlicht.<br />

De aanjager kan worden uitgeschakeld (geen enkel staafje<br />

verlicht), maar alleen als u de aircocompressor hebt uitgeschakeld<br />

met de knop ❄.<br />

Voor het hervatten van de automatische werking van de<br />

aanjager na een handmatige instelling, moet de knop AU-<br />

TO worden ingedrukt.<br />

Gelijkstellen ingestelde temperaturen<br />

(MONO functie) fig. 26<br />

Als u de knop D (MONO) indrukt, wordt de temperatuur<br />

aan bestuurderszijde en aan passagierszijde voorin automatisch<br />

gelijkgesteld.<br />

Draai respectievelijk aan de draaiknop AUTO of MONO<br />

om de temperatuur aan beide zijdes in gelijke mate te verhogen/verlagen.<br />

Druk nogmaals op de knop MONO om de functie uit te<br />

schakelen.<br />

1


56 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

De klimaatregeling uitschakelen fig. 26<br />

Druk op toets E (OFF).<br />

Op het display verschijnen de volgende berichten:<br />

❍ OFF;<br />

❍ buitentemperatuur;<br />

❍ luchtrecirculatie in-/uitgeschakeld (led op drukknop<br />

T brandt).<br />

Ontdooiing/ ontwaseming achterruit<br />

en buitenspiegels fig. 26<br />

Druk op knop F ( om deze functie in te schakelen: het<br />

lampje op de knop gaat branden als deze functie wordt<br />

ingeschakeld.<br />

De functie is tijdgeschakeld en wordt na 20 minuten automatisch<br />

uitgeschakeld. U kunt de verwarming eerder<br />

uitschakelen door nogmaals de knop ( in te drukken.<br />

WAARSCHUWING Plak geen stickers of andere plaatjes<br />

op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde<br />

van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming<br />

te voorkomen.<br />

WAARSCHUWING Voor de toevoer van buitenlucht, druk<br />

op knop T (de led op de knop dooft).<br />

Snelle ontwaseming/ ontdooiing van de ruiten voor<br />

(MAX-DEF) fig. 26<br />

Druk op de knop G - om alle nodige functies (tijdgeschakeld)<br />

in te schakelen voor een snelle ontwaseming/<br />

ontdooiing van de voorruit en zijruiten voor.<br />

De functies zijn:<br />

❍ inschakeling aircocompressor (bij buitentemperatuur<br />

hoger dan 4°C);<br />

❍ uitschakeling luchtrecirculatie, indien voorheen ingeschakeld<br />

(led op knop T gedoofd);<br />

❍ inschakeling achterruitverwarming (led op knop -<br />

brandt) en verwarming buitenspiegels;<br />

❍ instelling van de maximale luchttemperatuur;<br />

❍ inschakeling van de luchttoevoer.<br />

Inschakeling recirculatie en AQS functie<br />

(Air Quality System) fig. 26<br />

Druk op knop T.<br />

Er zijn drie mogelijkheden om de luchtrecirculatie te gebruiken:<br />

❍ automatisch gestuurd, het symbool AQS op het display<br />

brandt en de led op knop T is gedoofd;


❍ geforceerde uitschakeling (recirculatie altijd uitgeschakeld<br />

met luchttoevoer van buiten); de led op knop<br />

T is gedoofd;<br />

❍ geforceerde inschakeling (recirculatie altijd ingeschakeld);<br />

de led op knop T brandt.<br />

Als u op knop OFF drukt, schakelt de klimaatregelaar automatisch<br />

de recirculatie in (led op knop T brandt).<br />

Als u op knop T drukt, kunt u de recirculatie van buitenlucht<br />

inschakelen (led op knop gedoofd) en omgekeerd.<br />

De functie AQS (Air Quality System) kan niet worden<br />

ingeschakeld met ingedrukte knop OFF (led op knop<br />

brandt).<br />

WAARSCHUWING Met de recirculatiefunctie kunnen de<br />

gewenste omstandigheden (verwarming of koeling van het<br />

interieur) sneller worden bereikt. Het is echter niet raadzaam<br />

deze functie handmatig in te schakelen op regenachtige<br />

of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde<br />

aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de<br />

airconditioning niet is ingeschakeld. Wij raden u aan de<br />

recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels.<br />

Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur<br />

bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig<br />

te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere<br />

personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt<br />

dat de ruiten beslaan.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 57<br />

Inschakeling AQS functie (Air Quality System)<br />

De functie AQS (opschrift AQS op het display), schakelt<br />

de recirculatie automatisch in als vervuilde lucht wordt<br />

gesignaleerd, bijvoorbeeld tijdens het rijden in de stad,<br />

in een file en in tunnels.<br />

WAARSCHUWING Als de recirculatie met AQS langdurig<br />

is ingeschakeld (langer dan 15 minuten achter elkaar),<br />

dan wordt voor ong. 1 minuut de inlaat van verse lucht in<br />

het interieur toegestaan, ook al is de buitenlucht vervuild.<br />

1


58 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

In-/uitschakeling aircocompressor I-fig. 26<br />

Druk op knop ❄ om de compressor in te schakelen.<br />

De compressor inschakelen<br />

❍ led op knop ❄ brandt;<br />

❍ het symbool ❄ verschijnt op het display.<br />

De compressor uitschakelen<br />

❍ led op knop ❄ dooft;<br />

❍ het symbool ❄ verschijnt op het display;<br />

❍ recirculatie wordt uitgeschakeld;<br />

❍ AQS functie wordt uitgeschakeld.<br />

Met uitgeschakelde aircocompressor is het niet mogelijk<br />

lucht in het interieur in te voeren met een temperatuur die<br />

lager is dan de buitentemperatuur; in zo’n geval gaat het<br />

symbool op het display knipperen.<br />

De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het geheugen<br />

opgeslagen, ook na het afzetten van de motor. De<br />

werking van de aircocompressor wordt hervat als u opnieuw<br />

op de knop ❄ of AUTO drukt: in dat geval worden<br />

alle voorafgaande handmatige instellingen opgeheven.<br />

BUITENVERLICHTING<br />

Met de linker hendel wordt het merendeel van de buitenverlichting<br />

bediend. De buitenverlichting werkt uitsluitend<br />

als de contactsleutel in stand MAR staat. Als u de buitenverlichting<br />

inschakelt worden het instrumentenpaneel<br />

en de bedieningsknoppen op het dashboard verlicht.<br />

DAGLICHTEN<br />

(D.R.L. - Adaptive Daylight Light) (waar voorzien)<br />

De daglichten worden automatisch ingeschakeld als u met<br />

de sleutel in stand MAR de draaiknop in stand O zet; de<br />

andere lampen en de interieurverlichting blijven gedoofd.<br />

De werking van de automatische inschakeling van de daglichten<br />

kan via het displaymenu worden in-/uitgeschakeld<br />

(zie paragraaf “Display” in dit hoofdstuk). Als u de daglichten<br />

uitschakelt door de draaiknop in de stand O te zetten,<br />

dan gaat geen enkel licht branden.<br />

fig. 27<br />

L0E0019m


Daglichten vormen een alternatief voor dimlichten<br />

die overdag worden gebruikt, waar<br />

verplicht (en toegestaan waar niet verplicht).<br />

Daglichten vervangen het dimlicht niet als u door<br />

tunnels of ‘s nachts rijdt.<br />

Het gebruik van de daglichten is afhankelijk van de<br />

wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt<br />

u aan de voorschriften.<br />

AUTOMATISCH INSCHAKELENDE KOPLAMPEN<br />

(schemersensor) fig. 27 (waar voorzien)<br />

Deze sensor is in staat om de verschillen in sterkte van het<br />

omgevingslicht waar te nemen op basis van de ingestelde<br />

gevoeligheid: hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht<br />

er nodig is om de verlichting in te schakelen. De<br />

gevoeligheid van de sensor kan worden ingesteld via het<br />

“Setup-menu” van het instrumentenpaneel.<br />

Inschakeling<br />

Zet de draaiknop in stand AUTO: op deze manier gaan,<br />

afhankelijk van de sterkte van het buitenlicht, de buitenverlichting<br />

en de dimlichten automatisch branden.<br />

Als de schemersensor is ingeschakeld, kan alleen het knipperen<br />

van de lichten worden geregeld.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 59<br />

Uitschakelen<br />

Als via de sensor het commando voor uitschakeling wordt<br />

gegeven, worden het dimlicht en de daglichten uitgeschakeld<br />

en worden de DRL lichten (parkeerlichten) ingeschakeld.<br />

De schemersensor is niet in staat om mist te signaleren.<br />

Daarom moet bij mist de verlichting handmatig worden<br />

ingeschakeld.<br />

MISTLAMPEN VOOR MET CORNERING LIGHTS<br />

Met ingeschakelde dimlichten en bij een snelheid van minder<br />

dan 40 km/h, wordt bij een grote stuuruitslag of het<br />

inschakelen van de richtingaanwijzers een lamp (in de<br />

mistlamp verwerkt) ingeschakeld aan de zijde waarnaar<br />

wordt gestuurd om de zichtbaarheidshoek in het donker<br />

te vergroten. De werking kan via het displaymenu worden<br />

in-/uitgeschakeld (zie paragraaf “Display” in dit hoofdstuk).<br />

1


60 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

DIMLICHT/PARKEERLICHTEN<br />

Met de contactsleutel in stand MAR, draai de draaiknop in<br />

stand 2. Als het dimlicht wordt ingeschakeld, worden de<br />

daglichten uitgeschakeld en gaan de parkeerlichten, de dimlichten<br />

en de kentekenplaatverlichting branden. Op het instrumentenpaneel<br />

gaat lampje 3 branden. Draai de contactsleutel<br />

in stand STOP of verwijder de sleutel en draai<br />

de draaiknop O in stand 2, de standlichten en de kentekenplaatverlichting<br />

worden ingeschakeld. Op het instrumentenpaneel<br />

gaat het controlelampje 3.branden.<br />

Parkeerverlichting<br />

Bij ingeschakelde parkeerlichten en met contactsleutel in<br />

stand STOP of verwijderde sleutel kan de gewenste verlichte<br />

zijkant worden geselecteerd door de lichthendel naar<br />

beneden (linkerzijde) of naar boven (rechterzijde) te verplaatsen.<br />

In dit geval dooft het controlelampje 3 op het<br />

instrumentenpaneel.<br />

GROOTLICHT<br />

Trek de hendel naar het stuurwiel (vergrendelde stand), als<br />

de draaiknop reeds in stand 2 staat. Op het instrumentenpaneel<br />

gaat lampje 1 branden. Als de hendel opnieuw naar<br />

het stuurwiel wordt getrokken, dooft het grootlicht.<br />

Grootlichtsignaal<br />

Het grootlichtsignaal kan worden gegeven door de hendel<br />

naar het stuurwiel te trekken (onvergrendelde stand). Op het<br />

instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden.<br />

RICHTINGAANWIJZERS fig. 28<br />

Zet de hendel in de vergrendelde positie:<br />

– omhoog (stand a): inschakeling rechter richtingaanwijzers;<br />

– omlaag (stand b): inschakeling linker richtingaanwijzers.<br />

Op het instrumentenpaneel gaat het lampje ¥ of Î knipperen.<br />

De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit<br />

als de auto weer rechtuit rijdt.<br />

fig. 28<br />

L0E0020m


VAN RIJSTROOK WISSELEN<br />

Als u van rijstrook wilt veranderen kunt u dit aangeven<br />

door de linker hendel minder dan een halve seconde in<br />

de vergrendelde stand te zetten. De richtingaanwijzer van<br />

de gekozen richting zal 5 keer knipperen en vervolgens<br />

automatisch worden uitgeschakeld.<br />

“FOLLOW ME HOME”<br />

Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaalde<br />

tijd worden verlicht.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 61<br />

Inschakeling<br />

U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand<br />

STOP te draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen<br />

2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur<br />

te trekken. Bij iedere afzonderlijke bediening van de hendel<br />

wordt de ingeschakelde tijd van de verlichting met<br />

30 seconden verlengd tot een maximum van 210 seconden.<br />

Na het verstrijken van deze tijd gaan de lichten automatisch<br />

uit. Elke keer als de hendel wordt bediend gaat<br />

het waarschuwingslampje 3 op het instrumentenpaneel<br />

branden en verschijnt op het display de resterende tijd die<br />

de functie actief blijft. Het controlelampje gaat branden<br />

bij de eerste inschakeling en blijft branden tot de functie<br />

automatisch wordt uitgeschakeld. Elke bediening van de<br />

hendel verlengt alleen de inschakeltijd van de lichten.<br />

Uitschakelen<br />

Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur<br />

getrokken.<br />

1


62 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

RUITEN REINIGEN<br />

De rechter hendel fig. 29 bedient de ruitenwissers/-sproeiers<br />

en de achterruitwisser en -sproeier.<br />

RUITENWISSERS/-SPROEIERS fig. 29<br />

De functie kan alleen werken met de contactsleutel in de<br />

stand MAR.<br />

De rechter hendel kan in vijf verschillende standen worden<br />

gezet:<br />

A: ruitenwissers uitgeschakeld.<br />

B: wissen met interval.<br />

Draai als de hendel in stand B staat, de draaiknop op F,<br />

waarna u uit vier intervalstanden kunt kiezen:<br />

, = zeer lang interval<br />

■ = lang interval.<br />

■■ = gemiddeld interval.<br />

■■■ = kort interval.<br />

C: langzaam continu wissen;<br />

D: snel continu wissen;<br />

E: tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand).<br />

“Intelligente wis-/wasregeling”<br />

Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde<br />

stand), schakelen de ruitensproeiers in. Als u de hendel<br />

langer dan een halve seconde aangetrokken houdt, dan<br />

worden in één beweging de ruitenwissers/-sproeiers ingeschakeld.<br />

Als u de hendel loslaat, stoppen de ruitensproeiers<br />

onmiddellijk terwijl de ruitenwissers nog enkele<br />

slagen maken. Na enkele seconden volgt nog een extra<br />

reinigingsslag.<br />

fig. 29<br />

L0E0021m


ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER<br />

De functie kan alleen werken met de contactsleutel in de<br />

stand MAR.<br />

Als u de draaiknop in stand zet, dan wordt de achterruitwisser<br />

ingeschakeld.<br />

Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor de draaiknop<br />

in stand zet, gaat de achterruitwisser synchroon wissen<br />

(met de helft van de frequentie van de ruitenwissers<br />

voor). Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor de achteruit<br />

inschakelt, gaat automatisch ook de achterruitwisser<br />

langzaam continu wissen.<br />

Als u de achteruit uitschakelt wordt het wissen van de achteruit<br />

gestaakt.<br />

Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte<br />

sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen.<br />

In die omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers<br />

te zwaar worden belast, de beveiliging<br />

in, die ervoor zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden<br />

worden uitgeschakeld. Als hierna de werking<br />

niet wordt hervat, wendt u dan tot het Lancia<br />

<strong>Service</strong>netwerk.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 63<br />

“Intelligente wis-/wasregeling”<br />

Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde<br />

stand), schakelt de achterruitsproeier in.<br />

Als u de hendel langer dan een halve seconde aangetrokken<br />

houdt, dan worden in één beweging de achterruitwisser/-sproeier<br />

ingeschakeld.<br />

Als u de hendel loslaat, stopt de achterruitensproeier onmiddellijk<br />

terwijl de achterruitwisser nog enkele slagen<br />

maakt. Na enkele seconden volgt nog een extra reinigingsslag.<br />

1


64 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

REGENSENSOR (waar voorzien)<br />

De regensensor A-fig. 30 bevindt zich achter de achteruitkijkspiegel<br />

en staat in contact met de voorruit en zorgt<br />

ervoor dat de frequentie van de slagen van de ruitenwissers,<br />

tijdens het wissen met interval, automatisch wordt<br />

aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit.<br />

De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van<br />

uitgeschakelde ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog<br />

is, tot ruitenwissers die ingeschakeld worden op de eerste<br />

continue snelheid (langzaam continu wissen) bij hevige<br />

regen.<br />

fig. 30<br />

L0E0023m<br />

Inschakeling<br />

Plaats de rechter hendel een stand naar beneden.<br />

Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers<br />

1 slag.<br />

WAARSCHUWING Houd de ruit in de omgeving van de<br />

sensor schoon.<br />

Als u de draaiknop F-fig. 29 draait, dan wordt de gevoeligheid<br />

van de regensensor verhoogd, waardoor de overgang<br />

van stilstaande ruitenwissers bij een droge ruit, naar<br />

de eerste snelheid (langzaam continu wissen) sneller<br />

plaatsvindt.<br />

Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt,<br />

maken de ruitenwissers 1 slag.<br />

Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde<br />

regensensor werkt het normale reinigingsprogramma.<br />

Daarna hervat de regensensor zijn normale automatische<br />

werking.


Uitschakelen<br />

Draai de start-/contactsleutel in stand STOP.<br />

Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR),<br />

schakelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hendel<br />

in stand B-fig. 29 is blijven staan. Voor het inschakelen<br />

van de regensensor moet de hendel in stand A of C<br />

worden gezet en daarna in stand B.<br />

Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld,<br />

wordt minimaal één wisslag uitgevoerd, ook<br />

bij een droge ruit.<br />

Zorg ervoor dat de regensensor tijdens een<br />

schoonmaakbeurt in een wastunnel is uitgeschakeld.<br />

Zorg ervoor dat het systeem is uitgeschakeld<br />

als er ijs op de voorruit zit.<br />

Zorg ervoor dat het systeem is uitgeschakeld<br />

als u de voorruit moet schoonmaken.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 65<br />

CRUISE CONTROL<br />

(snelheidsregelaar) (waar voorzien)<br />

Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij<br />

een snelheid boven 30 km/h) op lange rechte en droge trajecten<br />

(bijv. autosnelwegen) met een constante en vooraf<br />

ingestelde snelheid blijft rijden, zonder het gaspedaal te<br />

hoeven bedienen.<br />

Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk<br />

verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.<br />

1


66 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

INSCHAKELING SYSTEEM<br />

Draai schakelaar A-fig. 31 in stand ON.<br />

Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de vierde<br />

of vijfde versnelling. Op afdalingen kan bij ingeschakelde<br />

cruise-control de snelheid iets oplopen ten opzichte<br />

van de opgeslagen snelheid.<br />

Als het systeem is ingeschakeld, brandt het controlelampje<br />

Ü en verschijnt er een bericht op het instrumentenpaneel<br />

(zie paragraaf “Lampjes en berichten” in hoofdstuk<br />

“1”).<br />

fig. 30<br />

L0E0022m<br />

SNELHEID OPSLAAN<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❍ zet schakelaar A-fig. 31 in stand ON en trap het gaspedaal<br />

in tot de auto met de gewenste snelheid rijdt;<br />

❍ zet de schakelaar B ten minste 3 seconden omhoog in<br />

stand (+) en laat vervolgens de schakelaar los: de snelheid<br />

van de auto wordt opgeslagen en het gaspedaal<br />

kan nu worden losgelaten.<br />

Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid<br />

simpel verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal:<br />

als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt teruggekeerd<br />

naar de opgeslagen snelheid.<br />

OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN<br />

Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het<br />

intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de opgeslagen<br />

snelheid op de volgende manier worden opgeroepen:<br />

❍ geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk<br />

is aan de opgeslagen snelheid;<br />

❍ schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het<br />

moment van het opslaan van de snelheid (4e of 5e versnelling);<br />

❍ druk op de knop p C-fig. 31.


OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN<br />

Dit kan op twee manieren:<br />

❍ trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe snelheid<br />

op;<br />

of<br />

❍ zet de schakelaar omhoog B-fig. 31 naar (+).<br />

Telkens als de schakelaar wordt bediend, wordt de snelheid<br />

iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de schakelaar<br />

omhoog wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.<br />

OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN<br />

Dit kan op twee manieren:<br />

❍ schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe<br />

snelheid op;<br />

of<br />

❍ zet de schakelaar B-fig. 31 omlaag (–) totdat de nieuwe<br />

snelheid is bereikt die automatisch wordt opgeslagen.<br />

Telkens als de schakelaar wordt bediend, wordt de snelheid<br />

iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de schakelaar<br />

omlaag wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 67<br />

SYSTEEM UITSCHAKELEN<br />

Zet schakelaar A-fig. 31 in stand OFF of de start-/contactsleutel<br />

in stand STOP. Het systeem wordt bovendien<br />

automatisch uitgeschakeld in een van de volgende gevallen:<br />

❍ bij intrappen van het rem- of koppelingspedaal;<br />

❍ bij inschakelen van het ASR of het ESP 2 (waar voorzien);<br />

Als de cruise-control tijdens het rijden is ingeschakeld,<br />

zet dan nooit de versnellingspook<br />

in de vrijstand.<br />

Bij een storing of een afwijkende werking van<br />

de cruise-control, moet de draaiknop A-fig. 31<br />

in stand OFF worden gezet. Laat het systeem,<br />

na controle van de zekering, door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />

controleren.<br />

1


68 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

PLAFONDVERLICHTING<br />

PLAFONDVERLICHTING VOORIN MET SPOTS<br />

fig. 32<br />

Met de schakelaar A kunnen de plafondlampjes worden<br />

in- en uitgeschakeld.<br />

Met schakelaar A in de middenstand worden de lampjes<br />

C en D in-/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de<br />

voorportieren.<br />

Met schakelaar A naar links gedrukt, blijven de lampjes<br />

C en D altijd uitgeschakeld. Met schakelaar A naar rechts<br />

gedrukt, blijven de lampjes C en D altijd ingeschakeld.<br />

Het inschakelen/doven van de verlichting gaat geleidelijk.<br />

Met schakelaar B bedient u de spotjes; bij uitgeschakelde<br />

plafondverlichting wordt met de schakelaar:<br />

❍ in linker stand, het spotje C ingeschakeld;<br />

❍ in rechter stand, het spotje D ingeschakeld.<br />

fig. 32<br />

L0E0024m<br />

De plafondverlichting is voorzien van sfeerlampjes die het<br />

interieur verlichten bij ingeschakelde dimlichten of parkeer-<br />

lichten.<br />

WAARSCHUWING Controleer voordat u de auto verlaat<br />

of beide schakelaars in de middelste stand staan. Op deze<br />

manier zullen de lampjes van de plafondverlichting doven<br />

bij het sluiten van de portieren, en voorkomt u dat<br />

de accu ontlaadt. Als de schakelaar in de rechter stand is<br />

blijven staan, schakelt de verlichting 15 minuten na het<br />

uitzetten van de motor automatisch uit.<br />

Brandduurregeling van de plafondverlichting<br />

Om het in- en uitstappen vooral in het donker te vergemakkelijken,<br />

zijn er 2 brandduurregelingen:<br />

Tijdregeling bij het instappen<br />

De verlichting gaat op de volgende manier branden:<br />

❍ ongeveer 10 seconden bij het ontgrendelen van de portieren;<br />

❍ ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;<br />

❍ gedurende ongeveer 10 seconden bij het sluiten van de<br />

portieren.<br />

De tijdregeling wordt onderbroken door de contactsleutel<br />

op MAR te draaien.


Tijdregeling bij het uitstappen<br />

Als de contactsleutel uit het start- /contactslot wordt verwijderd,<br />

gaan de plafondlampjes op de volgende manier<br />

branden:<br />

❍ ongeveer 10 seconden binnen 2 minuten na het uitzetten<br />

van de motor;<br />

❍ ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;<br />

❍ ongeveer 10 seconden bij het sluiten van de portieren.<br />

❍ als de brandstofnoodschakelaar in werking treedt, blijven<br />

de lampjes ong. 15 minuten branden. Vervolgens<br />

worden ze automatisch uitgeschakeld.<br />

fig. 33<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 69<br />

L0E0025m<br />

De brandduurregeling schakelt automatisch uit als de portieren<br />

worden vergrendeld (tenzij de brandstofnoodschakelaar<br />

in werking is getreden).<br />

PLAFONDVERLICHTING ACHTER fig. 33<br />

U kunt het lampje in- en uitschakelen door op de rechter<br />

of linker zijde van het lampenglas te drukken, zoals door<br />

het pijltje is aangegeven (+ teken op het lampenglas).<br />

De plafondverlichting achter wordt ingeschakeld wanneer<br />

ook de plafondverlichting voorin wordt ingeschakeld.<br />

BAGAGERUIMTEVERLICHTING fig. 34<br />

Als u de achterklep opent, gaat automatisch de bagageruimteverlichting<br />

branden. Bij het sluiten van de achterklep<br />

gaat de verlichting automatisch uit.<br />

fig. 34<br />

L0E0026m<br />

1


70 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

BEDIENINGSORGANEN<br />

ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING<br />

“DUALDRIVE” fig. 35<br />

Druk voor het in-/uitschakelen van de “CITY” functie<br />

op de knop A (zie paragraaf “elektrische stuurbekrachtiging”).<br />

Het opschrift CITY verschijnt als de elektrische<br />

stuurbekrachtiging “dualdrive” wordt ingeschakeld. Druk<br />

nogmaals op de knop om de functie uit te schakelen.<br />

SPORT-KNOP (waar voorzien) fig. 35<br />

Als u op de knop B drukt wordt de sport-functie ingeschakeld.<br />

Hierdoor reageert de motor sneller op gaspedaalbewegingen<br />

en is meer kracht nodig voor het draaien<br />

van het stuur voor een optimaal stuurgevoel.<br />

fig. 35<br />

L0E0027m<br />

Het opschrift SPORT op het instrumentenpaneel gaat branden<br />

als deze functie wordt ingeschakeld (zie paragraaf<br />

“SPORT-functie”). Druk nogmaals op de knop om deze<br />

functie uit te schakelen en de instelling voor normaal rijden<br />

te herstellen.<br />

WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN fig. 36<br />

Druk op de schakelaar A, ongeacht de stand van de contactsleutel.<br />

Als het systeem is ingeschakeld, gaan op het instrumentenpaneel<br />

de controlelampjes Î en ¥branden. Druk voor<br />

uitschakeling nogmaals op de schakelaar A.<br />

Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk<br />

van de wegenverkeerswet van het land waarin<br />

u rijdt. Houdt u aan de voorschriften.<br />

fig. 36<br />

L0E0028m


Noodstop<br />

In geval van een noodstop gaan de waarschuwingsknipperlichten<br />

en de waarschuwingslampjes op het dashboard<br />

Î en ¥ automatisch branden.<br />

De functie wordt uitgeschakeld wanneer het rempedaal<br />

niet meer hard worden ingetrapt.<br />

Deze functie voldoet aan de nieuwe wettelijke voorschriften.<br />

fig. 37<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 71<br />

L0E0029m<br />

MISTLAMPEN VOOR fig. 37<br />

Druk op de knop A om de mistlampen voor in te schakelen.<br />

Op het instrumentenpaneel gaat het lampje 5 branden.<br />

De mistlichten werken alleen als het dimlicht is ingeschakeld.<br />

MISTACHTERLICHTEN fig. 37<br />

Druk op knop B. De mistachterlichten werken alleen als<br />

het dimlicht is ingeschakeld.<br />

Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 4<br />

branden. De lichten schakelen uit als u de knop nogmaals<br />

indrukt.<br />

1


72 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

ADAPTIEVE BOCHTVERLICHTING AFS<br />

(Adaptive Xenon Lights) fig. 38<br />

De adaptieve lichten (zie paragraaf “Koplampen” in dit<br />

hoofdstuk) worden automatisch ingeschakeld als de auto<br />

wordt opgestart. In deze conditie blijft de led (amberkleurig)<br />

op de knop A gedoofd.<br />

Als u op knop A drukt wordt de adaptieve verlichting (indien<br />

ingeschakeld) uitgeschakeld en gaat de led op knop<br />

A continu branden. De adaptieve verlichting terug inschakelen:<br />

druk opnieuw op knop A (led op knop gedoofd).<br />

Als er een storing in het systeem is, wordt dit gemeld met<br />

een knipperend waarschuwingslampje f of verschijnt het<br />

symbool f op het display; er verschijnt ook een bericht<br />

(waar voorzien).<br />

fig. 38<br />

L0E0030m<br />

BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR<br />

Deze treedt in werking bij een botsing en veroorzaakt:<br />

❍ de onderbreking van de brandstoftoevoer met als gevolg<br />

de uitschakeling van de motor;<br />

❍ de ontgrendeling van de portieren;<br />

❍ de inschakeling van de interieurverlichting.<br />

Als de brandstofnoodschakelaar is ingeschakeld, verschijnt<br />

de melding “Brandstofnoodschakelaar ingeschakeld, zie<br />

instructieboekje” op het display.<br />

Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld<br />

in de motorruimte, onder de auto of in de nabijheid<br />

van de brandstoftank.<br />

Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP<br />

om te voorkomen dat de accu ontlaadt.


Herstel de correcte werking van de auto als volgt:<br />

❍ draai de start-/contactsleutel in stand MAR;<br />

❍ inschakeling rechter richtingaanwijzer;<br />

❍ uitschakeling rechter richtingaanwijzer;<br />

❍ inschakeling linker richtingaanwijzer;<br />

❍ uitschakeling linker richtingaanwijzer;<br />

❍ inschakeling rechter richtingaanwijzer;<br />

❍ uitschakeling rechter richtingaanwijzer;<br />

❍ inschakeling linker richtingaanwijzer;<br />

❍ uitschakeling linker richtingaanwijzer;<br />

❍ draai de start-/contactsleutel in stand STOP;<br />

Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt<br />

of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk<br />

dan de schakelaar niet weer terug, zodat<br />

brand wordt voorkomen.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 73<br />

INTERIEURUITRUSTING<br />

ZONNEKLEPPEN fig. 39<br />

De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de achteruitkijkspiegel.<br />

Ze kunnen zowel voor de voorruit als tegen de zijruit worden<br />

gedraaid.<br />

Op de achterzijde van de zonnekleppen bevindt zich een<br />

spiegeltje dat door het plafondlampje A wordt verlicht. Op<br />

de zonneklep aan bestuurders- en passagierszijde is een<br />

opberg/documentenvak voorzien.<br />

fig. 39<br />

L0E0032m<br />

1


74 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

ARMSTEUN VOOR MET OPBERGVAK<br />

EN KOELVAK<br />

De armsteun bevindt zich tussen de zitplaatsen voor. In<br />

de armsteun zijn een opbergvak en een koel/warmhoudvak<br />

voor levensmiddelen aanwezig (zie volgende paragrafen).<br />

De armsteun is in de lengte verstelbaar via het<br />

deksel A-fig. 40.<br />

fig. 40<br />

L0E0033m<br />

Opbergvak<br />

Til het deksel A-fig. 40 omhoog: zo krijgt u toegang tot de<br />

opbergbox B-fig. 40.


Koel-/warmhoudvak<br />

Druk op de knop A-fig. 41 en til de armsteun B omhoog:<br />

zo krijgt u toegang tot het het koel-/warmhoudvak fig. 41.<br />

WAARSCHUWING Het koel-/warmhoudvak is bedoeld<br />

om dranken op temperatuur te bewaren die op voorhand<br />

moeten worden opgewarmd/gekoeld. De dranken blijven<br />

warm met ingeschakelde verwarming en koel met ingeschakelde<br />

compressor.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 75<br />

fig. 41<br />

L0E0034m<br />

1


76 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

ARMSTEUN ACHTER (waar voorzien)<br />

Klap de armsteun A-fig. 42 voor gebruik omlaag, zoals<br />

aangegeven in de figuur.<br />

In de armsteun achter zijn twee beker/blikjeshouders<br />

B geplaatst.<br />

Om de houders te gebruiken, moet de lip C in de richting<br />

van de pijl worden getrokken.<br />

In de armsteun bevindt zich een opbergvak dat bereikbaar<br />

is na het openen van de klep.<br />

fig. 42<br />

L0E0035m


DASHBOARDKASTJE<br />

Trek om het kastje te openen aan de handgreep A-fig. 43.<br />

Bij het openen van het kastje gaat aan de binnenkant een<br />

lampje branden. Dit lampje blijft ongeveer 15 minuten ingeschakeld<br />

als de contactsleutel in stand STOP staat.<br />

Als binnen deze 15 minuten een portier of de achterklep<br />

wordt geopend, dan start de tijdregeling opnieuw.<br />

fig. 43<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 77<br />

L0E0037m<br />

Rijd niet met een geopend kastje: hierdoor zou<br />

bij een ongeval een passagier gewond kunnen<br />

raken.<br />

1


78 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

BEKER-/BLIKJESHOUDER fig. 46<br />

Op de tunnelconsole zijn twee beker-/blikjeshouders voorzien.<br />

fig. 45<br />

L0E0038m<br />

STEKKERDOOS (12V) (waar voorzien)<br />

De stekkerdoos A-fig. 46 werkt alleen als de contactsleutel<br />

in stand MAR staat en bevindt zich op de middenconsole.<br />

Als de klant de Rokerskit bestelt, wordt de stekkerdoos<br />

vervangen door een aansteker.<br />

Sommige uitvoeringen beschikken ook over een stekkerdoos<br />

B fig. 46 in de bagageruimte.<br />

fig. 46<br />

Op de stekkerdoos kunnen accessoires worden<br />

aangesloten met een vermogen van maximaal<br />

180W (maximale stroomsterkte 15A).<br />

L0E0039m


AANSTEKER (waar voorzien)<br />

Deze bevindt zich op de tunnel.<br />

Druk voor het inschakelen van de aansteker op knop Afig.<br />

47 met het contactslot in stand MAR.<br />

Na enkele seconden keert de knop automatisch terug naar<br />

de beginpositie en is de sigarenaansteker gereed voor gebruik.<br />

WAARSCHUWING Controleer altijd of de aansteker na<br />

het indrukken ook uitschakelt.<br />

WAARSCHUWING De aansteker wordt erg heet. Gebruik<br />

de sigarenaansteker voorzichtig en voorkom dat de aansteker<br />

gebruikt wordt door kinderen: brandgevaar en/of<br />

risico op brandwonden.<br />

fig. 47<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 79<br />

L0E0040m<br />

ASBAK<br />

De asbak bestaat uit een uitneembaar kunststof houder<br />

fig. 48 met een veeropening. De asbak kan in de beker/blikjeshouder<br />

geplaatst worden op de tunnelconsole.<br />

WAARSCHUWING Gebruik de asbak niet als prullenbak:<br />

als de inhoud in contact komt met smeulende peuken kan<br />

er brand ontstaan.<br />

fig. 48<br />

L0E0041m<br />

1


80 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

OPENDAK (waar voorzien)<br />

Het opendak met grote ruit “skydome” bestaat uit 2 ruitpanelen,<br />

een vast paneel en een beweegbaar paneel. De<br />

panelen zijn voorzien van twee handbediende zonneschermen<br />

(voor en achter). De zonneschermen kunnen bij<br />

gesloten opendak in alle standen worden versteld. Zonnescherm<br />

openen: trek het handvat C-fig. 49 in de richting<br />

van de pijl om de gewenste stand te bekomen. Ga omgekeerd<br />

te werk om de zonneschermen te sluiten. Het<br />

opendak kan alleen worden bediend als het contactslot<br />

in de stand MAR staat. Met de knoppen A, B fig. 49 bij<br />

het plafondlampje in het midden, kunt u het opendak openen/sluiten.<br />

Openen<br />

Als u de knop B-fig. 49 indrukt en ingedrukt houdt, opent<br />

het voorste ruitpaneel in “kantelstand”. Druk nogmaals langer<br />

dan een halve seconde op de knop B om de ruit geheel<br />

te openen. De ruit kan in een tussenliggende stand worden<br />

gezet door opnieuw op de knop te drukken. Druk nogmaals<br />

langer dan een halve seconde op de knop B om de ruit geheel<br />

te openen. De ruit kan in een tussenliggende stand worden<br />

gezet door opnieuw op de knop te drukken.<br />

WAARSCHUWING Bij het openen van het opendak wordt<br />

het zonnescherm automatisch uitgerold.<br />

Sluiten<br />

Als het dak in geheel geopende stand staat en u drukt langer<br />

dan een halve seconde op de knop A, dan komt het<br />

voorste ruitpaneel automatisch in “kantelstand”.<br />

fig. 49<br />

L0E0108m


De ruit kan in een tussenliggende stand worden gezet door<br />

opnieuw op de knop te drukken. Druk nogmaals op de knop<br />

en houd de knop ingedrukt om het paneel geheel te sluiten.<br />

WAARSCHUWING Bij het sluiten van het opendak blijft het<br />

zonnescherm helemaal open staan. Het zonnescherm moet<br />

zo nodig handmatig worden gesloten.<br />

Als er een imperiaal gemonteerd is, is het<br />

raadzaam het opendak alleen in “kantelstand”<br />

te gebruiken. Open het dak niet als er sneeuw<br />

of ijs aanwezig is: het kan dan beschadigd worden.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 81<br />

Verwijder altijd de contactsleutel uit het contactslot<br />

als u de auto verlaat, om te voorkomen<br />

dat het opendak per ongeluk in beweging<br />

wordt gebracht en zo gevaar kan opleveren voor de<br />

achtergebleven inzittenden: onzorgvuldig gebruik<br />

van het dak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor<br />

en tijdens de bediening van het opendak altijd of<br />

de passagiers niet verwond kunnen worden door de<br />

beweging van het opendak zelf of door in beweging<br />

gebrachte voorwerpen.<br />

Anti-letselfunctie<br />

Het opendak is voorzien van een anti-letselfunctie. Sensoren<br />

in de ruitrubbers kunnen een eventueel obstakel<br />

waarnemen als de ruit sluit. In dat geval onderbreekt het<br />

systeem de ruitbeweging en wordt de ruit onmiddellijk geopend.<br />

1


82 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

INITIALISATIEPROCEDURE<br />

Als de accu losgekoppeld is geweest of als een zekering is<br />

doorgebrand, moet de werking van het opendak en het zonnescherm<br />

opnieuw ingesteld worden.<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❍ houd de knop A-fig. 49 ingedrukt totdat het dak mechanisch<br />

vergrendelt. Laat daarna de knop los;<br />

❍ druk op de knop A en houd de knop ten minste 10<br />

seconden ingedrukt en/of wacht totdat het ruitpaneel<br />

een stap naar voren maakt. Laat nu de knop los;<br />

❍ druk binnen 5 seconden na de voorgaande handeling<br />

op de knop A en houd de knop ingedrukt: het ruitpaneel<br />

wordt geheel geopend en daarna gesloten. Laat de<br />

knop pas los na deze cyclus.<br />

NOODBEDIENING<br />

Als het opendak niet elektrisch bediend kan worden, dan<br />

kan het handmatig worden bediend; ga hiervoor als volgt<br />

te werk:<br />

❍ verwijder de beschermdop A-fig. 50 aan de achterzijde<br />

van de binnenbekleding;<br />

❍ neem de zeskantige sleutel uit de houder met de boorddocumentatie<br />

of uit de bagageruimte (uitvoeringen met<br />

Fix&Go automatic);<br />

❍ steek de sleutel in de zitting B en draai de sleutel:<br />

– rechtsom om het dak te openen;<br />

– linksom om het dak te sluiten.<br />

fig. 50<br />

L0E0109m


PORTIEREN<br />

VER-/ONTGRENDELING VAN BUITENAF fig. 51<br />

Portieren ontgrendelen<br />

Alle portieren ontgrendelen: draai de sleutel in stand 1<br />

en trek de handgreep omhoog. Druk op de knop Ë van<br />

de afstandsbediening om de portieren te ontgrendelen.<br />

Controleer, voordat u een portier opent, of het<br />

portier op een veilige wijze kan worden geopend.<br />

Het openen van de portieren moet bij<br />

stilstaande auto worden uitgevoerd.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 83<br />

Portieren vergrendelen<br />

Alle portieren vergrendelen: draai bij perfect gesloten portieren<br />

de sleutel in stand 2.<br />

Druk op de knop Á van de afstandsbediening om de portieren<br />

te vergrendelen. De centrale portiervergrendeling<br />

werkt niet als een portier niet goed gesloten is.<br />

WAARSCHUWING De centrale portiervergrendeling<br />

werkt niet als een portier niet goed gesloten is of als er een<br />

storing in het systeem is. Na 10/11 snel opeenvolgende<br />

pogingen wordt het systeem voor ca. 30 seconden uitgeschakeld.<br />

fig. 51<br />

L0E0042m<br />

1


84 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

VER-/ONTGRENDELING VAN BINNENUIT fig. 52<br />

Sluit de portieren en druk op het knopje voor ver-/ontgrendeling<br />

van de portieren A. Dit knopje bevindt zich op<br />

het dashboard. Als er een storing is in het elektrische systeem,<br />

is het altijd mogelijk de portieren met de hand te<br />

vergrendelen.<br />

fig. 52<br />

L0E0043m<br />

KINDERVEILIGHEIDSSLOT A-fig. 53<br />

Hierdoor kunnen de achterportieren niet van binnenuit<br />

geopend worden.<br />

Het systeem kan alleen bij een geopend portier worden ingeschakeld:<br />

❍ stand1 - systeem ingeschakeld (portier vergrendeld);<br />

❍ stand 2 - systeem uitgeschakeld (portier kan van binnenuit<br />

worden geopend).<br />

Het systeem blijft ook ingeschakeld na het elektrisch ontgrendelen<br />

van de portieren.<br />

WAARSCHUWING De achterportieren kunnen niet van<br />

binnenuit worden geopend als het kinderveiligheidsslot is<br />

ingeschakeld.<br />

Schakel dit systeem altijd in als kinderen in<br />

de auto aanwezig zijn.<br />

Controleer nadat u het veiligheidsslot bij beide<br />

achterportieren hebt ingeschakeld, of het<br />

slot daadwerkelijk is ingeschakeld door aan<br />

de handgreep aan de binnenzijde van de portieren<br />

te trekken.


fig. 53<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 85<br />

L0E0044m<br />

NOODPORTIERVERGRENDELING ACHTER<br />

B-fig. 53<br />

De achterportieren zijn voorzien van een systeem waarmee<br />

ze kunnen worden vergrendeld als er geen stroom<br />

aanwezig is.<br />

Ga in dit geval als volgt te werk:<br />

❍ steek de metalen baard van de contactsleutel in de zitting<br />

B;<br />

❍ draai de sleutel rechtsom en verwijder hem daarna<br />

uit de zitting B.<br />

Ga als volgt te werk om de knopjes van de sloten weer in dezelfde<br />

stand te zetten (alleen als de acculading hersteld is):<br />

❍ druk op de knop Ë van de sleutel;<br />

❍ druk op de ver-/ontgrendelknop ≈ van de portieren<br />

op het dashboard;<br />

❍ open het voorportier door de sleutel in het slot te steken<br />

en te draaien;<br />

❍ trek aan de binnenhandgreep van het portier.<br />

1


86 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

Als u bij ingeschakeld kinderveiligheidsslot<br />

de binnenhandgreep van een achterportier bedient,<br />

lukt het niet om het portier te openen<br />

en komt slechts het knopje van de sloten omhoog; het<br />

portier kan worden geopend door aan de buitenhandgreep<br />

te trekken. Bij een noodvergrendeling<br />

wordt de ont-/vergrendelknop ≈ niet buiten werking<br />

gesteld.<br />

WAARSCHUWING Als de accu losgekoppeld is geweest<br />

of als een zekering is doorgebrand, moet het mechanisme<br />

voor openen/sluiten van de portieren als volgt worden<br />

geïnitialiseerd.<br />

❍ sluit alle portieren;<br />

❍ druk op de knop Á op de sleutel of op de ver-/ontgrendelknop<br />

≈ voor de portieren op het dashboard;<br />

❍ druk op de knop Ë op de sleutel of op de ver-/ontgrendelknop<br />

≈ voor de portieren op het dashboard.<br />

RUITBEDIENING<br />

De zijruiten kunnen worden bediend bij contactsleutel in<br />

stand MAR of voor ca. 2 minuten bij contactsleutel in<br />

stand STOP of verwijderde sleutel.<br />

De bedieningsschakelaars zijn op de portierpanelen aan<br />

beide zijden gemonteerd (aan bestuurderszijde kunnen alle<br />

zijruiten worden bediend).<br />

BEDIENINGSKNOPPEN fig. 54<br />

A. openen/sluiten zijruit linksvoor; “automatisch continue”<br />

werking tijdens het openen/sluiten van de ruit;<br />

B. openen/sluiten zijruit rechtsvoor; “automatisch continue”<br />

werking tijdens het openen/sluiten van de ruit;<br />

C. in-/uitschakeling bedieningsschakelaars voor de ruiten<br />

achter;<br />

D. openen/sluiten zijruit linksachter (waar voorzien); “automatisch<br />

continue” werking tijdens het openen/ sluiten<br />

van de ruit;<br />

E. openen/sluiten zijruit rechtsachter (waar voorzien);<br />

“automatisch continue” werking tijdens het openen/<br />

sluiten van de ruit.


Druk op de knoppen om de gewenste ruit te openen/sluiten.<br />

Druk kort op een van de schakelaars voor het “stapsgewijs”<br />

openen/sluiten van de ruit; als de schakelaar langer<br />

wordt ingedrukt, wordt de “automatisch continue”<br />

werking ingeschakeld zowel tijdens het openen als het<br />

sluiten. De ruit stopt in de gewenste stand als u nogmaals<br />

op de bedieningsknop drukt.<br />

Houd de knop enkele seconden ingedrukt om de zijruit<br />

automatisch te openen/sluiten (alleen als de sleutel in MAR<br />

staat).<br />

Onjuist gebruik van de elektrische ruitbediening<br />

kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en<br />

tijdens het bedienen van de ruit altijd of de<br />

passagiers niet kunnen worden verwond door de bewegende<br />

ruiten, hetzij direct door contact met de<br />

ruit, hetzij door voorwerpen die door de ruit worden<br />

meegesleept of geraakt.<br />

Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot<br />

als u de auto verlaat, om te voorkomen dat<br />

een onverwachtse inschakeling van de elektrische<br />

ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven<br />

passagiers.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 87<br />

Passagiersportier voor/achterportieren<br />

Op het portierpaneel aan passagierszijde voor en, op enkele<br />

uitvoeringen op de achterportieren, zijn bedieningsschakelaars<br />

F-fig. 54 gemonteerd waarmee u de betreffende<br />

ruit kunt bedienen.<br />

fig. 54<br />

L0E0045m<br />

1


88 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

BAGAGERUIMTE<br />

ACHTERKLEP OPENEN<br />

De achterklep (indien ontgrendeld) kan alleen van buitenaf<br />

geopend worden met behulp van de handgreep<br />

fig. 55<br />

De achterklep kan bovendien altijd worden geopend als<br />

de portieren van de auto ontgrendeld zijn.<br />

Gebruik voor het openen van de achterklep de sleutel met<br />

afstandsbediening.<br />

fig. 55<br />

L0E0046m<br />

Als de achterklep niet goed gesloten is, brandt het waarschuwingslampje<br />

´ op het dashboard of het symbool R<br />

op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op<br />

het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten” in<br />

dit hoofdstuk).<br />

Als u de achterklep opent, gaat de bagageruimteverlichting<br />

branden: de verlichting gaat automatisch uit als u<br />

de achterklep sluit.<br />

De verlichting blijft bovendien ongeveer 15 minuten branden<br />

nadat de contactsleutel in stand STOP is gedraaid: als<br />

binnen deze 15 minuten een portier of de achterklep wordt<br />

geopend, dan start de tijdregeling opnieuw.<br />

Openen met sleutel met afstandsbediening<br />

Druk op de knop R om de achterklep te ontgrendelen.<br />

Als de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers<br />

twee keer; bij het sluiten knipperen de richtingaanwijzers<br />

één keer (alleen bij ingeschakeld diefstalalarm<br />

- indien voorzien).


ACHTERKLEP SLUITEN fig. 56<br />

Laat de achterklep zakken en druk vervolgens op de klep<br />

totdat u de vergrendeling hoort. Gebruik de daarvoor bestemde<br />

handgrepen B om het sluiten van de achterklep<br />

te vergemakkelijken.<br />

fig. 56<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 89<br />

L0E0047m<br />

Het maximum laadvermogen van de auto<br />

mag nooit overschreden worden (zie hoofdstuk<br />

“6”). Controleer bovendien of de bagageruimte<br />

goed geladen is, om te voorkomen dat een<br />

voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en<br />

letsel veroorzaakt. Rijd niet met geopende achterklep:<br />

de uitlaatgassen kunnen in het interieur binnendringen.<br />

Als u in een gebied rijdt waar brandstof<br />

moeilijk verkrijgbaar is en u daarom reservebrandstof<br />

in een jerrycan wilt vervoeren,<br />

dan dient u zich aan de geldende wetgeving te houden.<br />

Gebruik alleen een goedgekeurde jerrycan en<br />

bevestig deze op de juiste wijze. Ook in dit geval is<br />

het risico op brand bij een ongeval echter groter.<br />

Bij het openen van de achterklep dient u er op te letten<br />

dat voorwerpen op de imperiaal niet beschadigd<br />

kunnen worden.<br />

1


90 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

ACHTERKLEP IN GEVAL VAN NOOD OPENEN<br />

fig. 57<br />

Om de achterklep vanuit het interieur te openen (bij een<br />

lege accu of bij een storing in het elektrische systeem van<br />

de achterklep zelf), moet als volgt te werk worden gegaan<br />

(zie “Bagageruimte vergroten” in dit hoofdstuk):<br />

❍ laat de hoofdsteunen achter geheel zakken;<br />

❍ klap de rugleuningen naar voren;<br />

❍ voor het mechanisch ontgrendelen van de achterklep,<br />

moet u vanuit de bagageruimte het hendeltje A bedienen.<br />

fig. 57<br />

L0E0048m<br />

BAGAGERUIMTE VERGROTEN<br />

Het is mogelijk de bagageruimte te vergroten door de deelbare<br />

achterbank gedeeltelijk (1/3 of 2/3) of geheel neer<br />

te klappen fig. 59<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❍ laat de hoofdsteunen van de achterbank geheel zakken;<br />

❍ plaats de veiligheidsgordel opzij en controleer of de<br />

gordel niet gespannen is of gedraaid zit;<br />

❍ maak de afdekhoes van de hoedenplank (waar voorzien)<br />

los van de rugleuningen;<br />

❍ trek één van de hendels A-fig. 58 omhoog om de gewenste<br />

rugleuning te ontgrendelen en neer te klappen.<br />

Om de capaciteit van de laadruimte verder te vergroten,<br />

moet u aan de handgreep B-fig. 58 achter de rugleuning<br />

van de achterbank trekken en de zitting en rugleuning<br />

neerklappen.<br />

fig. 58<br />

L0E0049m


fig. 59<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 91<br />

L0E0110m<br />

WAARSCHUWING Trek de hoofdsteunen van de achterbank<br />

helemaal omhoog alvorens de rugleuning neer te<br />

klappen, zodat een vlakke laadvloer ontstaat.<br />

ACHTERBANK TERUGPLAATSEN<br />

Om het terugplaatsen van de rugleuningen te vergemakkelijken<br />

is het aanbevolen de zitting helemaal naar voren<br />

te verschuiven alvorens te kantelen.<br />

Plaats de veiligheidsgordels opzij en controleer of de gordels<br />

niet gespannen zijn of gedraaid zitten. Druk aan de<br />

hendels A fig. 58, plaats de rugleuningen omhoog en druk<br />

de leuningen naar achteren, totdat beide borgmechanismen<br />

hoorbaar inklikken.<br />

Trek aan de handgreep B-fig. 58 en schuif de zitplaatsen<br />

naar achteren totdat het borgmechanisme hoorbaar inklikt.<br />

Controleer of de rugleuning aan beide zijden<br />

goed vergrendeld is om te voorkomen dat in<br />

geval van bruusk remmen, de rugleuning<br />

naar voren klapt en de passagiers verwondt.<br />

1


92 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

HOEDENPLANK<br />

Als u de hoedenplank wilt verwijderen om de bagageruimte<br />

te vergroten, ga dan als volgt te werk:<br />

❍ verwijder de bevestigingen uit de borgingen op de rugleuningen<br />

van de achterstoelen fig. 60;<br />

❍ begeleid de rolhoes voor het afdekken van de bagage-<br />

ruimte;<br />

❍ maak de bevestigingen los A-fig. 61 (één per zijkant);<br />

❍ haal de blokkeerpennen uit de zittingen B-fig. 61, draai<br />

de hoedenplank 90° en trek hem naar buiten.<br />

De inbouw van de hoedenplank gebeurt in omgekeerde<br />

volgorde als voor de uitbouw.<br />

fig. 60<br />

fig. 61<br />

L0E0050m<br />

L0E0051m


MOTORKAP<br />

OPENEN fig. 62<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❍ trek de hendel A in de richting van de pijl;<br />

❍ plaats het hendeltje B naar links zoals aangegeven door<br />

de pijl;<br />

❍ til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang<br />

C uit de klem; steek vervolgens het uiteinde van de<br />

stang in de zitting D op de motorkap (grote opening)<br />

en breng hem in de veiligheidsstand (kleine opening),<br />

zoals aangegeven in de figuur.<br />

Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt,<br />

kan de motorkap onverwacht dichtvallen.<br />

Voer deze handelingen alleen uit als de auto<br />

stilstaat.<br />

Controleer of de armen van de ruitenwissers<br />

tegen de ruit aanstaan voordat u de motorkap<br />

optilt.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 93<br />

fig. 62<br />

L0E0053m<br />

1


94 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de<br />

motorruimte moet verrichten en de motor nog<br />

warm is, om brandwonden te voorkomen.<br />

Kom niet met uw handen in de buurt van de elektroventilateur:<br />

de elektroventilateur kan, ook bij uitgeschakeld<br />

contact, onverwacht inschakelen. Wacht<br />

tot de motor is afgekoeld.<br />

Pas op met sjaals, dassen of loszittende kledingstukken<br />

omdat deze door de bewegende<br />

onderdelen kunnen worden gegrepen.<br />

Sluiten fig. 62<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❍ Houd de motorkap met een hand omhoog, trek met de<br />

andere hand de stang C uit de zitting D en plaats de<br />

steunstang terug in de klem;<br />

❍ Laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte<br />

zakken, laat de motorkap vallen en controleer<br />

of de motorkap goed is gesloten door de motorkap<br />

op te tillen. De motorkap mag niet alleen door de beveiliging<br />

vergrendeld zijn. Druk in dit laatste geval de<br />

motorkap niet dicht, maar til de kap opnieuw op en<br />

herhaal de handeling.<br />

Om veiligheidsredenen moet de motorkap tijdens<br />

het rijden altijd goed gesloten zijn. Controleer<br />

daarom altijd of de motorkap goed is<br />

vergrendeld. Als u tijdens het rijden merkt dat de<br />

motorkap niet goed is vergrendeld, stop dan onmiddellijk<br />

en sluit de motorkap op de juiste wijze.


IMPERIAAL/SKIDRAGER<br />

BEVESTIGINGSPUNTEN<br />

De bevestigingspunten voor het imperiaal of skidrager zijn<br />

weergegeven in de fig. 63 en zijn alleen bereikbaar met geopende<br />

portieren.<br />

In het Lancia Lineaccessori-programma is een imperiaal/skidrager<br />

opgenomen die speciaal voor de achterklep<br />

is ontwikkeld.<br />

WAARSCHUWING U dient zich strikt aan de montagevoorschriften<br />

te houden die bij de set zijn geleverd. De<br />

montage moet altijd door deskundige personen worden<br />

uitgevoerd.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 95<br />

fig. 63<br />

Houdt u zorgvuldig aan de wettelijke bepalingen<br />

betreffende de maximale afmetingen.<br />

Verdeel de lading gelijkmatig en houd tijdens<br />

de rit rekening met een verhoogde zijwindgevoeligheid.<br />

Overschrijd nooit het maximum draagvermogen<br />

(zie het hoofdstuk “6”).<br />

L0E0111m<br />

1


96 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

KOPLAMPEN<br />

KOPLAMPEN AFSTELLEN<br />

Juist afgestelde koplampen zijn zeer belangrijk voor het<br />

comfort en de veiligheid. Niet alleen van de bestuurder<br />

van de auto, maar voor alle weggebruikers. Bovendien zijn<br />

er wettelijke voorschriften met betrekking tot de koplampafstelling.<br />

Om er voor te zorgen dat u goed ziet en goed gezien wordt<br />

moeten de ingeschakelde koplampen goed zijn afgesteld.<br />

Wendt u voor controle of afstelling tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het<br />

gewicht van de lading wijzigt.<br />

KOPLAMPVERSTELLING fig. 64<br />

De stand kan worden geregeld als de contactsleutel in<br />

stand MAR staat en de dimlichten zijn ingeschakeld.<br />

Als de auto is beladen, helt de auto achterover en daardoor<br />

gaat de lichtbundel omhoog.<br />

De stand van de koplampen moet nu worden gecorrigeerd<br />

d.m.v. de knoppen A en B.<br />

Het display op het instrumentenpaneel toont de stand gedurende<br />

de koplampafstelling.<br />

Correcte standen op basis van de beladingsgraad<br />

Stand 0 - een of twee personen op de voorstoelen.<br />

Stand 1 - vijf personen.<br />

Stand 2 - vijf personen + bagage in de bagageruimte.<br />

Stand 3 - bestuurder + maximale lading in de bagageruimte.<br />

MISTLAMPEN VOOR AFSTELLEN<br />

(waar voorzien)<br />

Wendt u voor controle of afstelling tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

fig. 64<br />

L0E0054m


KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND<br />

De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin<br />

de auto is verkocht. In landen waar op de andere weghelft<br />

wordt gereden, moeten, om tegenliggers niet te verblinden,<br />

delen van de koplamp worden afgedekt zoals bepaald<br />

door het verkeersreglement van het land waarin men<br />

zich bevindt.<br />

ADAPTIEVE BOCHTVERLICHTING<br />

(AFS - Adaptive Xenon Light)<br />

Dit systeem past de luchtbundels van de xenonlampen<br />

continu en automatisch aan de rij-omstandigheden aan<br />

bij het afslaan/nemen van bochten. Het systeem zorgt voor<br />

een betere verlichting van de weg en houdt daarbij rekening<br />

met de rijsnelheid, de scherpte van de bocht en de<br />

snelheid waarmee wordt gestuurd.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 97<br />

Het systeem in-/uitschakelen fig. 65<br />

De adaptieve verlichting schakelt automatisch in bij het<br />

starten van de auto. In deze conditie blijft de led (amberkleurig)<br />

op de knop A gedoofd.<br />

Als u op knop A drukt wordt de adaptieve verlichting (indien<br />

ingeschakeld) uitgeschakeld en gaat de led op knop<br />

A continu branden. De adaptieve verlichting terug inschakelen:<br />

druk opnieuw op knop A (led op knop gedoofd).<br />

Als er een storing in het systeem is, wordt dit gemeld met<br />

een knipperend waarschuwingslampje f of verschijnt het<br />

symbool f op het display; er verschijnt ook een bericht<br />

(waar voorzien).<br />

fig. 65<br />

L0E0055m<br />

1


98 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

DST (Dynamic Steering Torque)<br />

Dit systeem zit in de ESP regeleenheid geïntegreerd en suggereert<br />

via elektrische stuurbekrachtiging stuurcorrecties<br />

tijdens het rijden. Het systeem maakt gebruik van een<br />

kracht op aan het stuurwiel dat het gevoel van veiligheid<br />

verhoogt en voor een discretere en minder ingrijpende interventie<br />

van het ESP 2-systeem zorgt.<br />

Storingsmeldingen<br />

Eventuele storingen in het systeem worden aangegeven<br />

door het continu branden van het lampje è en het verschijnen<br />

van een bericht op het display. Wendt u in dit geval<br />

tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />

FUNCTIE SPORT (waar voorzien)<br />

De auto kan zijn uitgerust met een keuzesysteem voor twee<br />

soorten rijstijlen: normaal en sportief.<br />

Als u op de SPORT-knop fig. 64 drukt, wordt de sportfunctie<br />

ingeschakeld. Hierdoor reageert de motor sneller<br />

op gaspedaalbewegingen en is meer kracht nodig voor het<br />

draaien van het stuur voor een optimaal stuurgevoel.<br />

fig. 64<br />

L0E0058m


Het symbool “S” verschijnt op het display als deze functie<br />

wordt ingeschakeld. Druk nogmaals op de knop om deze<br />

functie uit te schakelen en de instelling voor normaal<br />

rijden te herstellen.<br />

WAARSCHUWING Als u de SPORT-knop indrukt, wordt<br />

de functie na ongeveer 5 seconden ingeschakeld.<br />

WAARSCHUWING De benodigde stuurkracht kan toenemen<br />

bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een normaal<br />

verschijnsel om oververhitting van de motor voor de<br />

stuurbekrachtiging te voorkomen, in deze situatie zijn er<br />

geen reparaties vereist. Als u de auto een volgende keer<br />

weer gebruikt, zal de stuurbekrachtiging weer normaal<br />

werken.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 99<br />

Het is streng verboden om de-/montagewerkzaamheden<br />

uit te voeren, waarvoor wijzigingen<br />

in de stuurinrichting of de stuurkolom<br />

vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging).<br />

Hierdoor kunnen de prestaties van<br />

het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar<br />

worden gebracht en voldoet het voertuig niet meer<br />

aan de typegoedkeuring.<br />

Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel<br />

uit het contactslot, waardoor het<br />

stuurwiel wordt vergrendeld, voordat er onderhoudswerkzaamheden<br />

worden uitgevoerd, vooral<br />

als de auto met de wielen los van de grond staat.<br />

Als dit niet mogelijk is (als de sleutel in stand MAR<br />

moet staan of de motor moet draaien), moet de<br />

hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging<br />

worden verwijderd.<br />

1


100 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

DRIVING ADVISOR (Rijstrookassistent)<br />

(waar voorzien)<br />

Driving Advisor is een systeem dat de afgeleide bestuurder<br />

erop attendeert wanneer de auto niet meer in de rijstrook<br />

blijft rijden. Een videosensor op de voorruit nabij<br />

de achteruitkijkspiegel detecteert de stand van de auto<br />

t.o.v. de lijnen van de rijstrook waarin wordt gereden.<br />

WAARSCHUWING Wanneer de voorruit moet worden vervangen<br />

van auto’s met rijstrookassistent (Driving Advisor),<br />

is het raadzaam u hiervoor tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />

te wenden. Als u de voorruit laat vervangen door een gespecialiseerd<br />

bedrijf, dient u zich in ieder geval tot het Lancia<br />

<strong>Service</strong>netwerk te wenden om de videosensor te laten kalibreren.<br />

WERKING<br />

Het systeem is niet ingeschakeld bij het starten van de auto.<br />

U kunt het systeem inschakelen door de knop A-fig. 65 op het<br />

dashboard in te drukken. Als het systeem is ingeschakeld gaat<br />

de led op de knop branden en verschijnt er een bericht op<br />

het display van het instrumentenpaneel. Na inschakeling start<br />

het systeem de herkenning van de bedrijfscondities. De bedrijfscondities<br />

worden aangegeven met de knipperende led op<br />

de knop en met het knipperende amberkleurig symbool e op<br />

het display van het instrumentenpaneel. Het systeem treedt<br />

in werking na de bedrijfscondities te hebben herkend. Gevolg:<br />

het symbool e op het display van het instrumentenpaneel<br />

dooft en de led op de knop gaat continu branden.<br />

WAARSCHUWING Als de bedrijfscondities niet meer aanwezig<br />

zijn, is het systeem niet meer werkzaam. De bestuurder<br />

wordt hierop geattendeerd door: het knipperen<br />

van de led op de knop en het amberkleurig symbool e op<br />

het display van het instrumentenpaneel.<br />

BEDRIJFSCONDITIES<br />

Na inschakeling treedt het systeem alleen in werking als<br />

aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:<br />

❍ minstens één hand op het stuurwiel;<br />

❍ snelheid van de auto tussen 65 km/h en 180 km/h;<br />

❍ duidelijk zichtbare lijnen aan beide kanten van de rijstrook<br />

aanwezig;<br />

❍ goede zichtbaarheid;<br />

❍ rechte rijstroken of rijstroken met ruime bochten;<br />

❍ voldoende gezichtsveld (veiligheidsafstand t.o.v. de<br />

voorganger).<br />

HET SYSTEEM IN-/UITSCHAKELEN<br />

Als de auto bij ingeschakeld systeem zich nabij één van de<br />

lijnen van de rijstroken begeeft, treedt een stuurkracht<br />

in werking die de bestuurder aanspoort terug te sturen tot<br />

de auto weer binnen de lijnen zit. Het systeem wordt tijdelijk<br />

uitgeschakeld wanneer de bestuurder een richtingaanwijzer<br />

inschakelt om van rijstrook te veranderen. Wanneer<br />

de bestuurder zelf van rijstrook verandert zonder de<br />

richtingaanwijzers te hebben ingeschakeld, treedt een<br />

stuurkoppel in werking die de bestuurder aanspoort terug<br />

te sturen tot de auto weer binnen de lijnen zit. Wanneer<br />

de bestuurder doelwillig van rijstrook verandert, wordt het<br />

systeem uitgeschakeld wanneer de stuurkoppel die van het


systeem overschrijdt. Het systeem is weer werkzaam wanneer<br />

de bedrijfscondities zijn herkend. De tijdelijke uitschakeling<br />

wordt aangegeven met de knipperende led op<br />

de knop en met het knipperende amberkleurig symbool<br />

e op het display van het instrumentenpaneel.<br />

WAARSCHUWING De stuurkracht van het systeem is<br />

makkelijk waarneembaar, maar kan ook makkelijk worden<br />

tegengewerkt zodat de bestuurder de auto steeds helemaal<br />

onder controle kan houden.<br />

SYSTEEM UITSCHAKELEN<br />

Handmatig<br />

U kunt het systeem uitschakelen door de knop A-fig. 65<br />

op het dashboard in te drukken. Als het systeem is uitgeschakeld<br />

dooft de led op de knop en verschijnt er een bericht<br />

1-fig. 66 op het display van het instrumentenpaneel.<br />

Automatisch<br />

Het systeem kan automatisch uitschakelen (en moet terug<br />

ingeschakeld worden om gebruikt te worden). De bestuurder<br />

wordt op de hoogte gebracht van de automatische<br />

uitschakeling door drie opeenvolgende akoestische<br />

signalen en een bericht 1-fig. 66 op het display van het instrumentenpaneel<br />

wanneer:<br />

❍ de bestuurder de handen niet op het stuurwiel houdt<br />

(op het instrumentenpaneel verschijnt een bericht 2fig.<br />

66 en er klinkt een akoestisch signaal tot de bestuurder<br />

zijn handen terug op het stuurwiel legt of, in<br />

noodgevallen, het systeem automatisch wordt uitgeschakeld);<br />

❍ de veiligheidssystemen van het voertuigen (ABS, ESP,<br />

ASR, DST en TTC) ingrijpen.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 101<br />

STORINGSMELDING<br />

Bij een storing in het systeem wordt de bestuurder hiervan<br />

op de hoogte gebracht via een bericht 3-fig. 66 op het<br />

display van het instrumentenpaneel en klinkt er een akoestisch<br />

signaal.<br />

WAARSCHUWINGEN<br />

De rijstrookassistent kan niet functioneren als de volgende<br />

veiligheidssystemen defect zijn: ABS, ESP, ASR, DST en<br />

TTC.<br />

De rijstrookassistent is geen automatische piloot<br />

en de prestaties van het systeem mogen<br />

de bestuurder er niet toe verleiden onnodige<br />

en onverantwoorde risico’s te nemen. De verantwoordelijkheid<br />

voor de verkeersveiligheid ligt altijd<br />

en overal bij de bestuurder van de auto.<br />

De werking van de rijstrookassistent kan negatief beïnvloed<br />

worden door slechte weersomstandigheden (mist, regen,<br />

sneeuw), moeilijke verlichtingscondities (verblinding door<br />

zonlicht, duisternis) en een vervuilde of (ook deels) beschadigde<br />

voorruit op de zone voor de videocamera.<br />

Voor een correcte werking van de videocamera, moet de<br />

voorruit schoon zijn en mogen er geen stickers of andere<br />

plaatjes worden geplakt in het gebied van de videocamera.<br />

Als de lijnen van de rijstrook slecht zichtbaar<br />

zijn, overlappen of ontbreken wordt de werking<br />

van de rijstrookassistent gestaakt.<br />

1


102 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

fig. 65<br />

fig. 66<br />

1 2 3<br />

L0E1009g<br />

L0E1010g


DASHBOARD EN BEDIENING 103<br />

OVERZICHT VAN DE SIGNALERINGEN TIJDENS HET GEBRUIK VAN DE DRIVING ADVISOR<br />

Toestand v.d. led Bericht op het Toestand van het Akoestisch Betekenis<br />

op de knop display lampje op signaal<br />

instrumentenpaneel<br />

Gedoofd<br />

Knipperend<br />

Continu<br />

brandend<br />

Continu<br />

brandend<br />

Gedoofd<br />

Gedoofd<br />

Knipperend<br />

Gedoofd<br />

–<br />

–<br />

–<br />

fig. 65<br />

1 - fig. 66<br />

1 - fig. 66<br />

2 - fig. 66<br />

3 - fig. 66<br />

–<br />

Knipperend<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

Continu<br />

brandend<br />

Continu<br />

brandend<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

3 signalen<br />

Afwisselend<br />

signaal<br />

Eenmalig en<br />

langdurig signaal<br />

Systeem niet actief<br />

Het systeem zoekt<br />

de bedrijfscondities<br />

Systeem actief en<br />

bedrijfscondities<br />

herkend<br />

Het systeem werd<br />

ingeschakeld en is actief<br />

Het systeem werd<br />

handmatig uitgeschakeld<br />

Het systeem werd<br />

automatisch uitgeschakeld<br />

Het systeem verzoekt de<br />

bestuurder om zijn handen<br />

terug op het stuurwiel te<br />

leggen<br />

Het systeem is defect:<br />

wendt u tot het Lancia<br />

<strong>Service</strong>netwerk<br />

1


104 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

ESP 2-SYSTEEM (ELECTRONIC<br />

STABILITY PROGRAM)<br />

Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen<br />

hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers<br />

blijft.<br />

De werking van het ESP 2 is uitermate nuttig als de grip<br />

op het wegdek wisselt.<br />

Naast het ESP 2-, ASR- (controleert de trekkracht en<br />

grijpt in op remmen en motor) en HILL HOLDER-systeem<br />

(voor het wegrijden op een helling zonder de handrem<br />

te gebruiken) beschikt de auto ook over MSR (regeling<br />

van motorremwerking), HBA (automatische verhoging<br />

van de remdruk bij een noodstop), ABS (voorkomt<br />

dat de wielen blokkeren, waardoor de beschikbare grip<br />

optimaal wordt benut) en DST (stuurcorrecties via stuurbekrachtiging).<br />

ACTIVERING VAN HET SYSTEEM<br />

Als het systeem in werking treedt, gaat het lampje á op<br />

het instrumentenpaneel knipperen, om de bestuurder er<br />

op te wijzen dat de auto de stabiliteit en de grip dreigt te<br />

verliezen.<br />

Inschakeling van het systeem<br />

Het ESP 2-systeem wordt automatisch ingeschakeld als<br />

de motor wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld.<br />

Storingsmeldingen<br />

Bij een storing in het ESP wordt het systeem automatisch<br />

uitgeschakeld en gaat het lampje á op het instrumentenpaneel<br />

continu branden, verschijnt er een bericht op<br />

het instelbare multifunctionele display en gaat de led op<br />

de knop ASR OFF branden (zie het hoofdstuk “Lampjes<br />

en berichten”). Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot<br />

het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

De prestaties van het ESP 2-systeem mogen<br />

de bestuurder er niet toe verleiden onnodige<br />

en onverantwoorde risico’s te nemen. Het rijgedrag<br />

dient altijd aangepast te worden aan de conditie<br />

van het wegdek, het zicht en het verkeer. De<br />

verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt<br />

altijd en overal bij de bestuurder van de auto.


HILL HOLDER-SYSTEEM<br />

Dit in het ESP geïntegreerde systeem helpt bij het wegrijden<br />

op een helling. Het systeem schakelt automatisch<br />

in als:<br />

❍ op een stijgende helling: de auto stilstaat op een helling<br />

van meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt<br />

rem- en koppelingspedaal en versnellingsbak in vrij of<br />

als een andere versnelling dan de achteruit is ingeschakeld;<br />

❍ op een dalende helling: de auto stilstaat op een weg met<br />

een helling van meer dan 5%, motor ingeschakeld,<br />

koppelingspedaal en rempedaal ingedrukt en achteruit<br />

ingeschakeld;<br />

Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid van het ESP<br />

2 ervoor dat de wielen geremd blijven, totdat het noodzakelijke<br />

motorkoppel is bereikt om weg te rijden (of maximaal<br />

2 seconden), zodat u meer tijd heeft om uw rechter<br />

voet van het rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen.<br />

Als u na 2 seconden niet bent weggereden, schakelt het<br />

systeem automatisch uit en wordt de remdruk geleidelijk<br />

verlaagd. Tijdens deze fase kunt u een typisch geluid horen.<br />

Dit geluid betekent dat de auto ieder moment in beweging<br />

kan komen.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 105<br />

Storingsmeldingen<br />

Bij een eventuele storing gaat het lampje á op het<br />

instrumentenpaneel branden en verschijnt er een bericht<br />

op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk<br />

“Lampjes en berichten”).<br />

WAARSCHUWING Het Hill Holder-systeem is geen handrem;<br />

verlaat dus nooit de auto zonder de handrem aan te<br />

trekken, de motor uit te zetten en de eerste versnelling in<br />

te schakelen.<br />

Als eventueel met het noodreservewiel wordt<br />

gereden, dan blijft het ESP ingeschakeld. Blijf<br />

er echter rekening mee houden dat het<br />

noodreservewiel kleiner is dan de normale band en<br />

dat daarom de grip lager is dan bij de andere banden<br />

van de auto.<br />

Voor de juiste werking van het ESP 2- en ASR-systeem<br />

is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen<br />

van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten<br />

in perfecte conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen<br />

hebben.<br />

1


106 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

ASR-SYSTEEM (Antislip Regulation)<br />

Het ASR-systeem is geïntegreerd in het ESP-systeem. Het<br />

ASR-systeem controleert de trekkracht van de auto en<br />

grijpt automatisch in als een of beide aangedreven wielen<br />

dreigen door te slippen. Het ASR-systeem is vooral<br />

nuttig onder de volgende omstandigheden:<br />

❍ doorslippen van het binnenste wiel in bochten, door<br />

verandering van de wielbelasting of door te felle acceleratie;<br />

❍ te hoog vermogen naar de wielen, ook in samenhang<br />

met de condities van het wegdek;<br />

❍ acceleratie op gladde wegen en bij sneeuw en ijzel;<br />

❍ verlies van grip op natte weggedeelten (aquaplaning).<br />

MSR-systeem (regeling van motorremwerking)<br />

Dit systeem, dat geïntegreerd is in de ASR, verhoogt bij<br />

bruusk terugschakelen het motorkoppel, zodat overmatige<br />

vertraging van de aangedreven wielen wordt voorkomen.<br />

Dit heeft vooral voordelen op een wegdek met weinig<br />

grip, waarop de stabiliteit van de auto snel verloren<br />

kan gaan.<br />

In-/uitschakeling van het ASR-systeem fig. 67<br />

Het ASR-systeem schakelt automatisch in als de motor<br />

wordt gestart.<br />

Tijdens het rijden kan het systeem worden uitgeschakeld<br />

en vervolgens weer ingeschakeld door de knop ASR OFF<br />

in te drukken.<br />

fig. 67<br />

L0E0056m


Als het systeem wordt ingeschakeld, verschijnt er een bericht<br />

op het instelbare multifunctionele display.<br />

Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat het lampje op<br />

de knop ASR OFF branden en verschijnt er een bericht op<br />

het instelbare multifunctionele display. Als het ASR-systeem<br />

tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt het<br />

automatisch weer in als de auto opnieuw wordt gestart.<br />

Als u met sneeuwkettingen rijdt, dan kan het nuttig zijn<br />

om het ASR-systeem uit te schakelen: onder deze omstandigheden<br />

levert het doorslaan van de aangedreven wielen<br />

bij het wegrijden juist meer trekkracht op.<br />

TTC-systeem<br />

(Zelfblokkerend elektronisch differentieel)<br />

Dit systeem, dat geïntegreerd is in de ASR, zorgt er bij het<br />

nemen van een bocht voor dat het buitenste wiel meer<br />

kracht toebedeeld krijgt dan het binnenste wiel dat wordt<br />

afgeremd.<br />

Op die manier wordt de werking van een zelfblokkerende<br />

differentieel gesimuleerd, wat voor een sportieve rijstijl<br />

en een betere wegligging in bochten zorgt.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 107<br />

ABS<br />

Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomt<br />

dat tijdens het remmen de wielen blokkeren, ongeacht<br />

de conditie van het wegdek en de pedaaldruk, en verhindert<br />

daarmee het doorslippen van een of meerdere wielen.<br />

Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops.<br />

De installatie wordt gecompleteerd met het EBD-systeem<br />

(Electronic Braking Force Distribution) waarmee de remkracht<br />

tussen de voor- en de achterwielen verdeeld wordt.<br />

WAARSCHUWING Voor een maximale werking van het<br />

remsysteem is een inrijperiode van circa 500 km nodig:<br />

tijdens deze periode moet bruusk, herhaaldelijk of langdurig<br />

remmen worden voorkomen.<br />

1


108 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

ACTIVERING VAN HET SYSTEEM<br />

Als het ABS in werking treedt, merkt de bestuurder dit<br />

aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met<br />

enig geluid: dit geeft aan dat het nodig is de snelheid aan<br />

te passen aan het type weg waarop wordt gereden.<br />

Als het ABS in werking treedt, merkt u dat<br />

aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de<br />

remdruk niet maar houd het rempedaal juist<br />

goed ingetrapt; op deze manier hebt u de kortste<br />

remweg in relatie tot de conditie van het wegdek.<br />

Als het ABS in werking treedt, dan is de grip<br />

van de banden op het wegdek beperkt: u dient<br />

uw snelheid te verlagen en aan te passen aan<br />

de beschikbare grip.<br />

Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van<br />

de beschikbare grip maar kan deze niet verhogen.<br />

Daarom moet op gladde weggedeelten<br />

altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geen<br />

onnodige risico’s worden genomen.<br />

STORINGSMELDINGEN<br />

Storing in ABS<br />

Bij een storing brandt het waarschuwingslampje op het<br />

instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare<br />

multifunctionele display. In dat geval blijft het<br />

remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden<br />

van het ABS. Rijd voorzichtig naar de dichtstbijzijnde<br />

werkplaats van het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om het<br />

systeem te laten controleren.<br />

Storing in EBD<br />

Bij een storing branden de waarschuwingslampjes op het<br />

instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare<br />

multifunctionele display. In dit geval kunnen bij<br />

krachtig remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren<br />

waardoor de auto kan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar<br />

de dichtstbijzijnde werkplaats van het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />

om het systeem te laten controleren.<br />

Als alleen het waarschuwingslampje x op het<br />

instrumentenpaneel gaat branden en op het instelbare<br />

multifunctionele display verschijnt ook<br />

een bericht, stop dan onmiddellijk en wendt u tot de<br />

dichtstbijzijnde werkplaats van het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem,<br />

wordt de werking van zowel het conventionele<br />

remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.


EOBD-SYSTEEM<br />

Met het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis)<br />

kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd op die<br />

componenten op de auto die van invloed zijn op de emissie.<br />

Bovendien meldt het systeem, door het branden van<br />

het lampje U op het instrumentenpaneel en het verschijnen<br />

van een bericht op het instelbare multifunctionele display<br />

dat de betreffende componenten defect zijn (zie<br />

hoofdstuk “Lampjes en berichten”).<br />

Het doel is:<br />

❍ de werking van het systeem controleren;<br />

❍ signaleren wanneer door een storing de emissies boven<br />

de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen;<br />

❍ de noodzaak van het vervangen van componenten met<br />

een slechte conditie aangeven.<br />

Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker<br />

die het mogelijk maakt, na het aansluiten van speciale<br />

apparatuur, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes<br />

en de specifieke parameters voor de diagnose en werking<br />

van de motor te lezen.<br />

Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de verkeerspolitie.<br />

WAARSCHUWING Na het verhelpen van de storing moet<br />

het Lancia <strong>Service</strong>netwerk zorgen voor een complete controle<br />

van het systeem, tests uitvoeren op een testbank en,<br />

zo nodig, een proefrit maken die eventueel een langere afstand<br />

kan omvatten.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 109<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait<br />

en het lampje U gaat niet branden of het<br />

gaat branden of knipperen tijdens het rijden (en er<br />

verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele<br />

display), wendt u dan zo snel mogelijk<br />

tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk. De werking van het<br />

lampje U kan met speciale apparatuur door de<br />

politie gecontroleerd worden. Houdt u aan de wetgeving<br />

van het land waarin u rijdt.<br />

ELEKTRISCHE<br />

STUURBEKRACHTIGING<br />

“DUALDRIVE”<br />

De auto is uitgerust met de elektrische stuurbekrachtiging<br />

“Dualdrive”. De elektrische stuurbekrachtiging werkt alleen<br />

als de contactsleutel in stand MAR staat en de motor<br />

draait. Met het systeem kan de bestuurder de hulpkracht<br />

voor het verdraaien van het stuur aanpassen aan<br />

de rijomstandigheden.<br />

WAARSCHUWING Als de contactsleutel snel wordt gedraaid,<br />

kan de volledige werking van de stuurbekrachtiging<br />

na 1-2 seconden worden bereikt.<br />

1


110 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN<br />

FUNCTIE CITY fig. 68<br />

Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de<br />

knop A.<br />

Als deze functie wordt ingeschakeld, gaat het CITY-lampje<br />

op het instrumentenpaneel branden.<br />

Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht,<br />

waardoor makkelijker kan worden geparkeerd: deze instelling<br />

van de stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voor<br />

het rijden in de stad.<br />

fig. 68<br />

L0E0057m<br />

Het is streng verboden om de-/montagewerkzaamheden<br />

uit te voeren, waarvoor wijzigingen<br />

in de stuurinrichting of de stuurkolom<br />

vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging).<br />

Hierdoor kunnen de prestaties van<br />

het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar<br />

worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan<br />

de typegoedkeuring.<br />

STORINGSMELDINGEN<br />

Eventuele storingen in het systeem worden aangegeven<br />

door het branden van het lampje g en het verschijnen van<br />

een bericht op het instelbaar multifunctioneel display. Bij<br />

een storing in het systeem blijft de auto mechanisch bestuurbaar.<br />

WAARSCHUWING Onder bepaalde omstandigheden kan<br />

het waarschuwingslampje g op het instrumentenpaneel<br />

branden door oorzaken die niet afhangen van de elektrische<br />

stuurbekrachtiging.<br />

Stop in dat geval onmiddellijk de auto (indien in beweging)<br />

en schakel de motor ca. 20 seconden uit alvorens opnieuw<br />

te starten. Wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />

als het waarschuwingslampje g blijft branden en het bericht<br />

op het instelbaar multifunctioneel display niet verdwijnt.


WAARSCHUWING De benodigde stuurkracht kan toenemen<br />

bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een normaal<br />

verschijnsel om oververhitting van de motor voor de<br />

stuurbekrachtiging te voorkomen. In deze situatie zijn er<br />

geen reparaties vereist. Als u de auto een volgende keer<br />

weer gebruikt, zal de stuurbekrachtiging weer normaal<br />

werken.<br />

Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel<br />

uit het contactslot, waardoor het<br />

stuurwiel wordt vergrendeld, voordat er onderhoudswerkzaamheden<br />

worden uitgevoerd, vooral<br />

als de auto met de wielen los van de grond staat.<br />

Als dit niet mogelijk is (als de sleutel in stand MAR<br />

moet staan of de motor moet draaien), moet de<br />

hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging<br />

worden verwijderd.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 111<br />

TPMS (Tyre Pressure Monitoring<br />

System) (waar voorzien)<br />

De auto kan zijn uitgerust met een bandenspanningscontrolesysteem<br />

TPMS (Tyre Pressure Monitoring System).<br />

Dit systeem bestaat uit een sensor die met een radiofrequentie<br />

werkt en zich de velg in de band van elk wiel bevindt;<br />

deze sensor stuurt informatie over de spanning van<br />

iedere band naar de regeleenheid.<br />

AANWIJZINGEN VOOR HET GEBRUIK<br />

VAN HET TPMS<br />

Storingen worden niet opgeslagen en worden ook niet<br />

weergegeven voor het starten en na het aanslaan van de<br />

motor. Als de storingen blijven bestaan, stuurt de regeleenheid<br />

de betreffende meldingen pas naar het instrumentenpaneel<br />

als de auto een korte tijd rijdt.<br />

Het TPMS is niet in staat om te waarschuwen<br />

voor een plotselinge vermindering van de<br />

bandenspanning (bijvoorbeeld bij een klapband).<br />

Zet in dat geval de auto stil door voorzichtig<br />

te remmen en maak daarbij geen plotselinge<br />

stuurbewegingen.<br />

1


112 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

Het vervangen van de normale banden door<br />

winterbanden en omgekeerd, vereist ook een<br />

aanpassing van het TPMS, die uitsluitend<br />

door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk mag worden uitgevoerd.<br />

Het TPMS vereist het gebruik van speciale<br />

apparatuur. Raadpleeg het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />

voor de accessoires die geschikt zijn<br />

voor het systeem (wielen, wieldeksels enz.). Het gebruik<br />

van andere accessoires zou de normale werking<br />

van het systeem kunnen belemmeren.<br />

De bandenspanning kan afhankelijk van de<br />

buitentemperatuur variëren. Het TPMS kan<br />

tijdelijk een te lage bandenspanning aangeven.<br />

Controleer in dat geval de bandenspanning bij<br />

koude banden en herstel, indien nodig, de juiste<br />

spanning.<br />

Als de auto is uitgerust met het TPMS, moet<br />

bij het demonteren van een band, ook het rubber<br />

van het ventiel vervangen worden. Wendt<br />

u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

Als de auto is uitgerust met het TPMS, moeten<br />

bij het monteren/ demonteren van de banden<br />

en/of velgen speciale voorzorgsmaatregelen<br />

in acht worden genomen. Om te voorkomen dat<br />

de sensoren beschadigen of verkeerd gemonteerd<br />

worden, mogen de banden en/of de velgen uitsluitend<br />

door gespecialiseerd personeel vervangen worden.<br />

Wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

Sterke straling op een radiofrequentie kunnen<br />

het TPMS-systeem ontregelen. Dit wordt<br />

aan de bestuurder aangegeven door het brandende<br />

lampje nof het symbool op het instrumentenpaneel<br />

en het verschijnen van een bericht op het<br />

display. Deze melding verdwijnt automatisch zodra<br />

de storing het systeem niet meer hindert.


DASHBOARD EN BEDIENING 113<br />

Zie voor het verwisselen van de velgen/banden de volgende tabel voor het juiste gebruik van het systeem:<br />

Handeling Aanwezigheid sensor Storingsmelding Wendt u tot het<br />

Lancia<br />

<strong>Service</strong>netwerk<br />

–<br />

Een wiel vervangen<br />

door het reservewiel<br />

Wielen vervangen door wielen<br />

met winterbanden<br />

Wielen vervangen door wielen<br />

met winterbanden<br />

Vervangen van wielen door andere<br />

wielen met een andere afmeting (*)<br />

Omwisselen van de<br />

wielen (achter/voor) (**)<br />

–<br />

NEE<br />

NEE<br />

JA<br />

JA<br />

JA<br />

JA<br />

JA<br />

JA<br />

NEE<br />

NEE<br />

NEE<br />

Wendt u tot het<br />

Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />

Het repareren van een<br />

beschadigd wiel<br />

Wendt u tot het<br />

Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

–<br />

Wendt u tot het<br />

Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

(*) Velgmaten die als alternatief staan vermeld in het instructieboekje en die zijn gekozen uit het Lancia Lineaccessori-programma.<br />

(**) Niet kruiselings (de banden dienen aan dezelfde kant van de auto te blijven).<br />

–<br />

1


114 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

PARKEERSENSOREN<br />

(waar voorzien)<br />

Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto fig.<br />

69 en attenderen de bestuurder via een repeterend akoestisch<br />

signaal op de aanwezigheid van obstakels achter de<br />

auto.<br />

IN-/UITSCHAKELING<br />

De werking van de sensoren wordt automatisch ingeschakeld<br />

bij het inschakelen van de achteruit. Als de afstand<br />

tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt<br />

de frequentie van het geluidssignaal toe.<br />

fig. 69<br />

L0E0059m<br />

GELUIDSSIGNALEN<br />

Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt er automatisch<br />

een onderbroken geluidssignaal. De frequentie van het geluidssignaal<br />

hangt af van de afstand tot het obstakel.<br />

De frequentie van het geluidssignaal:<br />

❍ neem toe naarmate de afstand tussen de auto en het<br />

obstakel afneemt;<br />

❍ klinkt ononderbroken als de afstand tussen de auto en<br />

het obstakel minder is dan circa 30 cm, terwijl het signaal<br />

onmiddellijk stopt wanneer de afstand tot het obstakel<br />

groter wordt;<br />

❍ blijft constant als de gemeten afstand onveranderd<br />

blijft.


Meetbereik<br />

Meetbereik in het midden 140 cm<br />

Meetbereik aan de zijkant 60 cm<br />

Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan reageren<br />

zij alleen op die obstakels die zich het dichtst bij<br />

de auto bevinden<br />

STORINGSMELDINGEN<br />

Een storing in de parkeersensoren wordt tijdens het inschakelen<br />

van de achteruit aangegeven door een brandend<br />

waarschuwingslampje è op het instrumentenpaneel en<br />

het verschijnen van een bericht op het multifunctioneel<br />

display.<br />

WERKING MET AANHANGER<br />

De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld<br />

als de stekker van de elektrische kabel van de<br />

aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de<br />

trekhaak.<br />

De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld als<br />

u de aanhangerstekker loskoppelt.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 115<br />

Voor een juiste werking van het systeem mag<br />

er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren<br />

zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen<br />

van de sensor om krassen of beschadigingen te<br />

voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek.<br />

De sensoren moeten met schoon water, eventueel met<br />

toevoeging van autoshampoo worden schoongemaakt.<br />

In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt<br />

van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren<br />

kort worden gereinigd. Houd hierbij de straalpijp<br />

op meer dan 10 cm afstand.<br />

ALGEMENE OPMERKINGEN<br />

❍ Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen obstakels<br />

op of onder de sensoren bevinden.<br />

❍ Obstakels die zich dicht bij de achterkant van de auto<br />

bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden<br />

niet door het systeem gesignaleerd en kunnen dus de<br />

auto beschadigen of zelf beschadigd worden.<br />

Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die de prestaties<br />

van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:<br />

❍ Een verminderde gevoeligheid van de sensoren en een<br />

vermindering van de prestaties van het parkeerhulpsysteem<br />

kunnen veroorzaakt worden door de aanwezigheid<br />

op de sensoren van: ijs, sneeuw, modder, meerdere<br />

laklagen<br />

1


116 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

❍ De sensoren signaleren een niet bestaand object (“echostoring”);<br />

dit wordt veroorzaakt door mechanische storingen,<br />

bijvoorbeeld: wassen van de auto, regen (met<br />

veel wind) en hagel.<br />

❍ De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed worden/zijn<br />

door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen<br />

van vrachtwagens of pneumatische hamers)<br />

die zich in de nabijheid bevinden.<br />

❍ De prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook<br />

beïnvloed worden door de positie van de sensoren. Bijvoorbeeld<br />

als de stand van de auto wordt gewijzigd (door<br />

slijtage van schokdempers, wielophanging) of door de<br />

banden te verwisselen, de auto te zwaar te beladen of<br />

door speciale aanpassingen waardoor de auto verlaagd<br />

wordt.<br />

De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren<br />

en andere gevaarlijke handelingen ligt altijd<br />

en overal bij de bestuurder. Controleer<br />

als u de auto parkeert of zich geen personen (vooral<br />

kinderen), dieren of obstakels in de buurt van de<br />

auto bevinden. De parkeersensoren moeten als een<br />

hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden.<br />

De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke<br />

parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht<br />

behouden, ook als de manoeuvres met lage snelheid<br />

worden uitgevoerd.<br />

EXTRA ACCESSOIRES<br />

Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren<br />

die constante voeding nodig hebben (autoradio, anti-diefstalsatellietbewaking,<br />

enz.), of accessoires die de elektrische<br />

installatie zwaar belasten, wendt u dan tot het Lancia<br />

<strong>Service</strong>netwerk. Deze kan u de meest geschikte installaties<br />

aanraden uit het Lancia Lineaccessori-programma<br />

en controleren of de elektrische installatie van de<br />

auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het<br />

noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.<br />

INSTALLATIE VAN<br />

ELEKTRISCHE/ELEKTRONISCHE SYSTEMEN<br />

De elektrische/elektronische systemen die na aankoop van<br />

het voertuig en binnen de aftersales-service worden gemonteerd,<br />

moeten voorzien zijn van het merkteken:<br />

<strong>Fiat</strong> Auto S.p.A. autoriseert de montage van zendontvangstapparatuur<br />

op voorwaarde dat de montagewerkzaamheden<br />

op de juiste wijze bij een gespecialiseerd bedrijf<br />

worden uitgevoerd, waarbij de aanwijzingen van de fabrikant<br />

in acht moeten worden genomen.


WAARSCHUWING Als door de montage van systemen de<br />

kenmerken van het voertuig worden gewijzigd, kan het<br />

kentekenbewijs worden ingenomen door de bevoegde instanties<br />

en eventueel de garantie komen te vervallen bij<br />

defecten die veroorzaakt zijn door de bovengenoemde modificatie<br />

of op defecten die direct of indirect daarvan het<br />

gevolg zijn.<br />

<strong>Fiat</strong> Group Automobiles S.p.A. is op geen enkele wijze verantwoordelijk<br />

voor schade die het gevolg is van de installatie<br />

van accessoires die niet door <strong>Fiat</strong> Group Automobiles<br />

S.p.A. zijn geleverd of aanbevolen en die niet conform<br />

de geleverde instructies zijn geïnstalleerd.<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 117<br />

RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE<br />

TELEFOONS<br />

Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en soortgelijke<br />

apparatuur) mogen niet in de auto worden gebruikt,<br />

tenzij gebruik wordt gemaakt van een aparte antenne<br />

aan de buitenkant van het voertuig.<br />

WAARSCHUWING Het gebruik van dergelijke apparaten<br />

in de auto (zonder buitenantenne) kan mogelijk schadelijk<br />

zijn voor de gezondheid van de inzittenden en de werking<br />

van de elektronische systemen in het voertuig negatief<br />

beïnvloeden. Hierdoor kan de veiligheid in gevaar worden<br />

gebracht.<br />

Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk<br />

beperkt door de isolerende eigenschappen van de<br />

carrosserie.<br />

Houdt u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM,<br />

GPRS, UMTS) met het officiële EU-keurmerk, strikt aan<br />

de instructies die door de fabrikant van de mobiele telefoon<br />

zijn bijgeleverd.<br />

1


118 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

TANKEN MET DE AUTO<br />

BENZINEMOTOREN<br />

Tank uitsluitend loodvrije benzine met een octaangehalte<br />

van ten minste 95 RON.<br />

WAARSCHUWING Een beschadigde katalysator laat<br />

schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het<br />

milieu wordt vervuild.<br />

WAARSCHUWING Tank met de auto nooit, niet in noodgevallen<br />

en ook niet een klein beetje, loodhoudende benzine.<br />

U zou de katalysator onherstelbaar beschadigen.<br />

DIESELMOTOREN<br />

Werking bij lage temperaturen<br />

Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de<br />

diesel lager worden door de vorming van paraffine; hierdoor<br />

werkt het brandstofsysteem niet meer op de juiste<br />

manier.<br />

Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van<br />

het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal voor de<br />

zomer, voor de winter en voor zeer lage temperaturen<br />

(bergachtige/koude gebieden) is ontwikkeld. Als dieselbrandstof<br />

wordt getankt die niet toereikend is voor de<br />

gebruikstemperatuur, raden wij aan de dieselbrandstof<br />

te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel TUTELA DIE-<br />

SEL ART in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing<br />

van het middel is aangegeven. Doe eerst het middel in de<br />

tank en voeg daarna de dieselbrandstof toe.<br />

Als het voertuig lange tijd wordt gebruikt / stilstaat in<br />

bergachtige/koude gebieden, moet diesel worden getankt<br />

die ter plaatse beschikbaar is.<br />

In dat geval moet bovendien meer dan 50% van de nuttige<br />

inhoud in de tank achterblijven.


Tank bij auto’s met dieselmotor uitsluitend<br />

dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet<br />

aan de Europese specificatie EN590.<br />

Door het gebruik van andere producten of mengsels<br />

kan de motor onherstelbaar worden beschadigd en<br />

vervalt mogelijk de garantie. Mocht onverhoopt een<br />

ander type brandstof worden getankt, dan mag de<br />

motor niet worden gestart en moet de brandstoftank<br />

worden afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft<br />

gedraaid, moet naast de brandstof in de brandstoftank,<br />

ook alle brandstof uit de brandstofleidingen<br />

worden afgetapt.<br />

TANKINHOUD<br />

Om te zorgen dat de tank volledig gevuld wordt, moet u<br />

twee keer bijvullen nadat het vulpistool voor de eerste keer<br />

afslaat. Vul niet nog een keer bij om storingen in het<br />

brandstofsysteem te voorkomen..<br />

DASHBOARD EN BEDIENING 119<br />

DOP VAN DE BRANDSTOFTANK fig. 70<br />

De tankdop B is voorzien van een koord C dat aan het klepje<br />

A vastzit, om verlies van de dop te voorkomen.<br />

Draai de tankdop B open. Omdat de tank hermetisch is afgesloten,<br />

kan een kleine overdruk worden waargenomen.<br />

Het is daarom normaal als u bij het losdraaien van de tankdop<br />

een sissend geluid hoort. Plaats tijdens het tanken de<br />

dop in de uitsparing op het klepje, zoals in de figuur is afgebeeld.<br />

Kom niet bij de vulopening met open vuur of<br />

een brandende sigaret: brandgevaar. Houd<br />

uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om<br />

te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.<br />

fig. 70<br />

L0E0060m<br />

1


120 DASHBOARD EN BEDIENING<br />

BESCHERMING VAN HET MILIEU<br />

De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn:<br />

❍ driewegkatalysator (katalysator);<br />

❍ lambdasondes;<br />

❍ benzinedamp-opvangsysteem.<br />

Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden,<br />

met losgenomen bougiekabels draaien.<br />

De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn:<br />

❍ oxidatiekatalysator;<br />

❍ uitlaatgasrecirculatie-systeem (EGR).<br />

❍ roetfilter (DPF - waar voorzien).<br />

Onder normale bedrijfsomstandigheden<br />

wordt de katalysator zeer warm. Parkeer de<br />

auto dus niet boven brandbaar materiaal<br />

(gras, droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar.<br />

ROETFILTER DPF (DIESEL PARTICULATE<br />

FILTER) (waar voorzien)<br />

Het DPF-roetfilter (Diesel Particulate Filter) is een mechanisch<br />

filter in het uitlaatsysteem dat de roetdeeltjes in<br />

het uitlaatgas van dieselmotoren opvangt. Het filter vangt<br />

bijna de totale hoeveelheid roetdeeltjes op, waardoor voldaan<br />

wordt aan de huidige/toekomstige wettelijke normen.<br />

Tijdens het normale gebruik van de auto registreert<br />

de inspuitregeleenheid een aantal gegevens met betrekking<br />

tot het gebruik (gebruiksduur, type traject, bereikte<br />

temperatuur enz.) en berekent hij de hoeveelheid verzameld<br />

roet in het filter.<br />

Omdat het filter de roetdeeltjes verzamelt, moet het periodiek<br />

worden geregenereerd (schoongemaakt) door de<br />

roetdeeltjes te verbranden. De regeneratieprocedure wordt<br />

geregeld door de regeleenheid van de motor op basis van<br />

de hoeveelheid opgevangen roetdeeltjes en de bedrijfsomstandigheden<br />

van de auto. Tijdens de regeneratie kan<br />

het volgende worden waargenomen: een beperkte toerentalverhoging,<br />

inschakeling van de elektroventilateur, een<br />

beperkte toename van de rook uit de uitlaat en een hogere<br />

temperatuur bij de uitlaat. Dit zijn geen storingen<br />

en deze situatie heeft geen invloed op het milieu of het gedrag<br />

van de auto. Als een bericht m.b.t. het roetfilter op<br />

het display verschijnt, zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”<br />

in dit hoofdstuk.


VEILIGHEID 121<br />

Veiligheidsgordels .......................................................... 122<br />

SBR-SYSTEEM ............................................................. 123<br />

Gordelspanners .............................................................. 124<br />

Kinderen veilig vervoeren............................................... 128<br />

Montagevoorbereiding voor Isofix-kinderzitje ................ 132<br />

Frontairbags ................................................................. 135<br />

Zij-airbags (side bag - window bag) .............................. 138<br />

2


122 VEILIGHEID<br />

VEILIGHEIDSGORDELS<br />

GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS fig. 1<br />

Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg<br />

dan de gordel om.<br />

Trek de gordel uit en maak de gordel vast door de gesp A<br />

in de sluiting B te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert.<br />

Als tijdens het uittrekken van de gordel de rolautomaat<br />

blokkeert, laat dan de gordel een stukje teruglopen en trek<br />

de gordel vervolgens weer geleidelijk uit.<br />

Druk, om de gordel los te maken, op de knop C. Begeleid<br />

de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat<br />

de gordelband draait. Via de rolautomaat wordt de lengte<br />

van de gordel automatisch aangepast aan het postuur<br />

van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft.<br />

fig. 1<br />

L0E0061m<br />

Druk tijdens het rijden niet op de knop C.<br />

Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat<br />

blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert<br />

de rolautomaat als u de gordel snel uittrekt. Hij blokkeert<br />

ook bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden<br />

in bochten. De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels<br />

met rolautomaat.<br />

Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel<br />

dragen tijdens een ernstig ongeval, niet alleen<br />

zelf aan gevaar worden blootgesteld maar<br />

ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.


De veiligheidsgordels achter moeten worden omgelegd zoals<br />

is aangegeven in het afgebeelde schema fig. 2.<br />

WAARSCHUWING Plaats de veiligheidsgordels op de juiste<br />

wijze terug als de achterbank weer in de normale gebruiksstand<br />

wordt gezet, zodat ze altijd direct klaar voor<br />

gebruik zijn.<br />

fig. 2<br />

VEILIGHEID 123<br />

L0E0062m<br />

SBR-SYSTEEM<br />

De auto is uitgerust met het SBR-systeem (Seat Belt Reminder),<br />

dat de bestuurder en de passagier voorin op de<br />

volgende wijze waarschuwt als de veiligheidsgordel niet is<br />

omgelegd:<br />

❍ de eerste 6 seconden gaat lampje < continu branden<br />

en klinkt er een ononderbroken akoestisch signaal;<br />

❍ de daaropvolgende 96 seconden gaat lampje < knipperen<br />

en klinkt er een onderbroken akoestisch signaal.<br />

Wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om het systeem<br />

permanent uit te schakelen.<br />

Het SBR-systeem kan ook via het setupmenu van het display<br />

weer worden geactiveerd.<br />

2


124 VEILIGHEID<br />

GORDELSPANNERS<br />

Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels<br />

voorin voorzien van gordelspanners. Dit systeem<br />

trekt bij een heftige frontale en zijdelingse botsing<br />

de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de<br />

inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt<br />

de voorwaartse beweging beperkt. Als de veiligheidsgordel<br />

blokkeert, geeft dat aan dat de gordelspanner heeft gewerkt;<br />

de gordel rolt niet meer op, ook niet als hij wordt<br />

begeleid.<br />

Bovendien is deze auto uitgerust met een tweede gordelspanner<br />

(gemonteerd nabij de dorpellijst) die, indien ingeschakeld,<br />

de metalen kabel verkort.<br />

WAARSCHUWING Voor een maximale bescherming door<br />

de gordelspanner moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd<br />

dat hij goed aansluit op borst en bekken.<br />

Tijdens de werking van de gordelspanner kan er een beetje<br />

rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt<br />

niet op brand. De gordelspanner hoeft op geen enkele wijze<br />

te worden onderhouden of gesmeerd. Elke verandering<br />

van de oorspronkelijke situatie zal de werking negatief<br />

beïnvloeden. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke<br />

omstandigheden (bijv. overstromingen en vloedgolven)<br />

met water en modder in contact is geweest, dan moet<br />

de spanner worden vervangen.<br />

De gordelspanner werkt maar één keer.<br />

Wendt u, als de gordelspanners hebben gewerkt,<br />

zich tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om<br />

de gordelspanners te laten vervangen. De geldigheid<br />

van het systeem staat vermeld op een plaatje dat<br />

zich in het dashboardkastje bevindt: laat voor het<br />

verstrijken van deze termijn het systeem door het<br />

Lancia <strong>Service</strong>netwerk vervangen.<br />

Werkzaamheden waarbij stoten, sterke trillingen<br />

of verhitting (maximaal 100°C gedurende<br />

ten hoogste 6 uur) optreden, kunnen de<br />

gordelspanners beschadigen of activeren: bij die omstandigheden<br />

horen niet trillingen die voortgebracht<br />

worden door een slecht wegdek of door contacten met<br />

kleine obstakels zoals trottoirbanden. Wendt u altijd<br />

tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.


TREKKRACHTBEGRENZERS<br />

Om de bescherming van de inzittenden bij een ongeval<br />

te vergroten, zijn de oprolautomaten van de gordels voor<br />

en achter voorzien van trekkrachtbegrenzers die tijdens<br />

een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en<br />

schouders beperken.<br />

ALGEMENE WAARSCHUWINGEN BIJ HET<br />

GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDEL<br />

De bestuurder moet zich aan alle lokale wettelijke voorschriften<br />

met betrekking tot de verplichting en de manier<br />

waarop de gordel wordt gebruikt houden en de inzittenden<br />

hierop wijzen. Leg de veiligheidsgordel altijd om<br />

voordat wordt weggereden.<br />

Ook zwangere vrouwen moeten een gordel dragen: voor<br />

de moeder en het ongeboren kind wordt het risico op verwondingen<br />

bij een ongeval kleiner als de gordel wordt gedragen.<br />

Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste<br />

deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat<br />

de gordel over het bekken en onder de buik langs loopt<br />

(zoals in fig. 3 is aangegeven).<br />

VEILIGHEID 125<br />

fig. 3<br />

L0E0063m<br />

2


126 VEILIGHEID<br />

Voor maximale veiligheid moet de rugleuning<br />

rechtop worden gezet, moet goed tegen de rugleuning<br />

worden gezeten en de gordel goed<br />

aansluiten op borst en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels!<br />

Zowel voor- als achterin! Rijden zonder<br />

veiligheidsgordels vergroot bij een ongeval het<br />

risico op ernstige verwondingen of de dood.<br />

Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordel<br />

of gordelspanner te demonteren of te<br />

wijzigen. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels<br />

en gordelspanners moeten worden uitgevoerd<br />

door gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot het<br />

Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

WAARSCHUWING De gordelband mag nooit gedraaid<br />

zijn. Het deel over de borst moet over de schouder en<br />

schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte<br />

moet over het bekken (zoals aangegeven in fig. 3) en niet<br />

over de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers,<br />

klemmen enz.), waardoor de gordel niet meer goed<br />

op het lichaam van de inzittende aansluit.<br />

WAARSCHUWING Iedere gordel dient slechts ter bescherming<br />

van een enkel persoon: vervoer nooit kinderen<br />

op de schoot van inzittenden, waarbij de veiligheidsgordel<br />

beiden zou moeten beschermen. Plaats bovendien<br />

geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van<br />

een inzittende.


Als de gordel aan een zware belasting wordt<br />

blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval),<br />

dan moet de gordel samen met de verankeringen,<br />

bevestigingspunten en de eventueel gemonteerde<br />

gordelspanners worden vervangen. Ook<br />

als de schade niet zichtbaar is, dan kan de gordel<br />

toch verzwakt zijn.<br />

VEILIGHEID 127<br />

HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS IN<br />

OPTIMALE STAAT HOUDT<br />

Voor het juiste onderhoud van de veiligheidsgordels moeten<br />

de volgende aanwijzingen zorgvuldig worden opgevolgd:<br />

❍ zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid<br />

is; controleer ook of de oprolautomaat zonder haperingen<br />

werkt;<br />

❍ vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk<br />

niet beschadigd. Vervang de gordels ook als<br />

de gordelspanners in werking zijn geweest;<br />

❍ u kunt de gordels met de hand wassen met water en<br />

een neutrale zeep. Spoel ze uit en laat ze in de schaduw<br />

drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende<br />

middelen. Vermijd het gebruik van alle chemische<br />

producten die het weefsel van de gordel kunnen<br />

aantasten;<br />

❍ voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking<br />

van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd,<br />

als ze niet nat zijn geweest;<br />

❍ vervang de gordels bij tekenen van slijtage of beschadigingen.<br />

2


128 VEILIGHEID<br />

KINDEREN VEILIG VERVOEREN<br />

Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle<br />

inzittenden zittend reizen en beschermd worden door<br />

goedgekeurde veiligheidssystemen.<br />

Dit geldt met name voor kinderen.<br />

Dit is een wettelijk voorschrift volgens richtlijn<br />

2003/20/EU in alle lidstaten van de Europese Unie.<br />

Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest<br />

van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen,<br />

terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn<br />

ontwikkeld.<br />

Zij moeten daarom door andere systemen dan de veiligheidsgordels<br />

voor volwassenen worden beschermd tijdens<br />

een ongeval.<br />

De resultaten van onderzoek naar de optimale bescherming<br />

van kleine kinderen zijn samengevat in de verplichte<br />

Europese ECE-R44-voorschriften. De systemen zijn onderverdeeld<br />

in vijf groepen:<br />

Groep 0 gewicht: tot 10 kg<br />

Groep 0+ gewicht: tot 13 kg<br />

Groep 1 gewicht: 9-18 kg<br />

Groep 2 gewicht: 15-25 kg<br />

Groep 3 gewicht: 22-36 kg<br />

ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen<br />

kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel<br />

voorin als de frontairbag aan passagierszijde<br />

is ingeschakeld. Als bij een ongeval<br />

de airbag in werking treedt (opblaast),<br />

kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben.<br />

Wij raden u aan kinderen altijd op de zitplaatsen<br />

achter te vervoeren, omdat die plaatsen bij<br />

een ongeval de meeste bescherming bieden. Kinderzitjes<br />

mogen beslist niet op de voorstoel bij een auto<br />

met passagiersairbag worden geplaatst. Als de<br />

airbag wordt geactiveerd, kan dit verwondingen of<br />

de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de<br />

zwaarte van het ongeval waardoor de airbag is geactiveerd.<br />

Als het nodig is, kunnen kinderen op de<br />

voorstoel worden vervoerd, als de auto is voorzien<br />

van een uitschakelbare passagiersairbag. In dit geval<br />

moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag<br />

is uitgeschakeld door te controleren of het waarschuwingslampje<br />

“ op het instrumentenpaneel<br />

brandt (zie “Frontairbag aan passagierszijde” in<br />

het hoofdstuk “Frontairbags”). Bovendien moet de<br />

passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn<br />

geplaatst; hierdoor wordt voorkomen dat het kinderzitje<br />

het dashboard raakt.


Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring<br />

en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk,<br />

dat absoluut niet mag worden verwijderd.<br />

Kinderen langer dan 1,50 m zijn, wat de veiligheidssystemen<br />

betreft, gelijk aan volwassenen en moeten normaal<br />

de veiligheidsgordels dragen. In het Lancia Lineaccessoriprogramma<br />

zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep.<br />

Wij raden het gebruik hiervan aan, omdat ze speciaal zijn<br />

ontworpen en ontwikkeld voor de modellen van Lancia.<br />

GROEP 0 en 0+<br />

Kinderen tot 13 kg moeten in babyzitjes worden vervoerd<br />

die achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd<br />

wordt gesteund en bij plotseling remmen de nek niet<br />

wordt belast.<br />

Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de<br />

veiligheidsgordel, zoals in fig. 4 is aangegeven, en het kind<br />

moet op zijn beurt worden beschermd door de gordel van<br />

het wiegje zelf.<br />

GROEP 1<br />

Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten worden<br />

vervoerd in kinderzitjes met een kussen die naar voren<br />

zijn gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de auto<br />

zowel het kinderzitje als het kind op zijn plaats moet<br />

houden fig. 4.<br />

VEILIGHEID 129<br />

fig. 4<br />

L0E0064m<br />

2


130 VEILIGHEID<br />

De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie<br />

van de bevestiging. Volg voor de montage van<br />

het kinderzitje de verplicht bijgeleverde instructies<br />

op. Er bestaan kinderzitjes die geschikt<br />

zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1 die uitgerust<br />

zijn met een bevestigingspunt achter. Door het gewicht<br />

kan het gevaarlijk zijn als de zitjes verkeerd<br />

worden gemonteerd (bijvoorbeeld als de gordel<br />

wordt omgelegd met een kussen tussen de gordel).<br />

Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde<br />

instructies.<br />

GROEP 2<br />

Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct<br />

door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd<br />

fig. 4.<br />

Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst,<br />

dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en<br />

niet langs de nek ligt. Het horizontale gordelgedeelte moet<br />

over het bekken en niet over de buik van het kind liggen.<br />

GROEP 3<br />

Kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg hebben een<br />

borstomvang die groot genoeg is om gewoon tegen de rugleuning<br />

te kunnen steunen zonder hulp van een kinderzitje.<br />

In fig. 4 wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie<br />

van het kind op de achterbank. Kinderen die langer<br />

zijn dan 1,50 m kunnen de gordels, net als volwassenen<br />

omleggen. Hieronder zijn de richtlijnen voor een veilig vervoer<br />

van kinderen aangegeven:<br />

1) Monteer kinderzitjes altijd op de zitplaatsen achterin,<br />

omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming<br />

bieden;<br />

2) Als de frontairbag aan passagierszijde buiten werking<br />

wordt gesteld, moet altijd gecontroleerd worden of de<br />

airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld: het betreffende<br />

lampje “ op het instrumentenpaneel moet continu<br />

branden;<br />

3) Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan<br />

de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies<br />

bij te leveren. Bewaar deze instructies samen met<br />

de documenten en dit instructieboekje in de auto. Monteer<br />

geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen<br />

niet meer aanwezig zijn.<br />

4) Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door<br />

aan de gordelband te trekken;<br />

5) Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor maximaal één<br />

kind: gebruik een systeem nooit voor meer dan één kind.<br />

6) Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het<br />

kind loopt.<br />

7) Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende<br />

houding aanneemt of de gordels losmaakt.<br />

8) Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren<br />

kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een<br />

ongeval vast te kunnen houden.<br />

9) Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar<br />

worden vervangen.


VEILIGHEID 131<br />

GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KINDERZITJES<br />

De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende<br />

plaatsen het voertuig. Zie de volgende tabel:<br />

Passagier Passagier achterin Passagier achterin<br />

Groep Gewichtsklasse voorin aan de zijkant in het midden<br />

Groep 0, 0+ tot 13 kg U U (*) X<br />

Groep 1 9-18 kg U U (*) X<br />

Groep 2 15-25 kg U U (*) X<br />

Groep 3 22-36 kg U U (*) X<br />

Legenda:<br />

U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44- voorschriften voor de aangegeven<br />

“groepen”.<br />

X = op de middelste zitplaats achter kan geen enkel type kinderzitje worden gemonteerd.<br />

(*) De rugleuning van de achterbank moet volledig rechtop staan.<br />

2


132 VEILIGHEID<br />

INBOUWVOORBEREIDING VOOR<br />

“ISOFIX”- KINDERZITJES<br />

De auto is voorbereid op de montage van “Isofix Universeel”-kinderzitjes;<br />

een nieuw gestandaardiseerd Europees<br />

systeem voor het vervoeren van kinderen.<br />

Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een traditioneel<br />

kinderzitje en een Isofix-kinderzitje. In fig. 5 is een<br />

voorbeeld gegeven van het kinderzitje. Het Isofix Universeel-kinderzitje<br />

is er voor drie gewichtsgroepen: 1. Voor<br />

de andere groepen is er een specifiek Isofix-kinderzitje dat<br />

alleen kan worden gebruikt als het speciaal voor deze auto<br />

is ontworpen, getest en goedgekeurd (zie de lijst met<br />

auto’s die bij het kinderzitje geleverd wordt).<br />

Vanwege het afwijkende bevestigingssysteem, moet het<br />

kinderzitje aan de daarvoor bestemde onderste metalen<br />

beugels A-fig. 6 worden bevestigd. Deze bevinden zich tussen<br />

de rugleuning en zitting van de achterbank. Verwijder<br />

daarna de hoedenplank en bevestig de bovenste riem<br />

(bij het kinderzitje geleverd) aan de beugel B-fig. 6 aan<br />

de achterkant van de rugleuning ter hoogte van het zitje.<br />

Bedenk dat bij Isofix Universeel-kinderzitjes, alle zitjes gebruikt<br />

kunnen worden die goedgekeurd zijn volgens de<br />

ECE R44/03-richtlijn “Isofix Universeel”.<br />

In het Lancia Lineaccessori-programma is een “Isofix Universeel”<br />

“Duo Plus”-kinderzitje beschikbaar.<br />

Zie voor meer informatie over de montage en/of het gebruik<br />

van het kinderzitje, het instructieboekje dat bij het<br />

kinderzitje wordt geleverd.


fig. 5<br />

VEILIGHEID 133<br />

Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels<br />

bevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval aan de instructies voor de montage, de<br />

demontage en de plaatsing. De fabrikant van het kinderzitje is verplicht deze instructies bij te leveren.<br />

L0E0065m<br />

fig. 6<br />

L0E0066m<br />

2


134 VEILIGHEID<br />

GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN ISOFIX UNIVERSEEL<br />

KINDERZITJES<br />

In de volgende tabel worden, conform de Europese wetgeving ECE 16, de mogelijkheden weergegeven van de montage<br />

van Isofix Universeel kinderzitjes op de stoelen die zijn uitgerust met Isofix-beugels.<br />

Groep Richting Klasse Positie Isofix<br />

zitje Isofix bevestiging zijkant achter<br />

Draagbaar wiegje Zijkant F-G IL<br />

Groep 0 tot 10 kg Tegen de rijrichting in E IL<br />

Tegen rijrichting E IL<br />

Groep 0+ tot 13 kg Tegen de rijrichting in D IL<br />

Tegen de rijrichting in C IL<br />

Tegen rijrichting D IL<br />

Tegen de rijrichting in C IL<br />

Groep I tot 9 tot 18 kg In de rijrichting B IUF<br />

In de rijrichting B1 IUF<br />

In de rijrichting A IUF<br />

IUF: geschikt voor Isofix-kinderzitjes uit de universele klasse (met een derde bevestigingspunt boven) die in de rijrichting bevestigd<br />

moeten worden en goedgekeurd zijn voor het gebruik door die gewichtsgroep.<br />

IL: geschikt voor Isofix-kinderzitjes, die speciaal ontworpen en goedgekeurd zijn voor dit type auto<br />

X: plaats Isofix niet geschikt voor Isofix-kinderzitjes in deze gewichtsgroep en/of maatklasse.


FRONTAIRBAGS<br />

De auto is uitgerust met frontairbags, aan bestuurderszijde<br />

en passagierszijde, en een knie-airbag aan bestuurderszijde<br />

(waar voorzien) en zij-airbags (side bag - window<br />

bag).<br />

De frontairbags (bestuurder, passagier en de knie-airbag<br />

aan bestuurderszijde) beschermen de inzittenden voorin<br />

bij een middelzware frontale botsing door het opblazen<br />

van een luchtkussen tussen de inzittende en het stuurwiel<br />

of het dashboard.<br />

Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere soorten<br />

botsingen (zijdelings, van achter, over de kop slaan<br />

enz), betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.<br />

Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid ervoor, indien<br />

nodig, dat het kussen wordt opgeblazen.<br />

Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam<br />

van de inzittenden voorin wordt opgevangen en de kans<br />

op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen<br />

weer leeg.<br />

De frontairbags (bestuurder en passagier) en de knie-airbag<br />

aan bestuurderszijde (indien aanwezig) zijn geen vervanging<br />

voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling.<br />

Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen<br />

van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa<br />

en in de meeste landen daarbuiten.<br />

Bij een ongeval kan een inzittende die de veiligheidsgordel<br />

niet heeft omgelegd in contact komen met de nog niet<br />

volledig opgeblazen airbag. Hierdoor wordt de inzittende<br />

minder door de airbag beschermd.<br />

VEILIGHEID 135<br />

De frontairbags kunnen in de volgende gevallen niet worden<br />

geactiveerd:<br />

❍ bij frontale botsingen met een ander deel van de auto<br />

dan het front tegen makkelijk vervormbare objecten<br />

(bijv. als het voorspatbord tegen de vangrail komt);<br />

❍ als de auto onder andere auto’s of veiligheidsvoorzieningen<br />

schuift (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of de<br />

vangrail);<br />

omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden<br />

op de veiligheidsgordels. De activering van de frontairbags<br />

zou nutteloos zijn. Als de airbags in deze gevallen<br />

niet geactiveerd worden, betekent dit niet dat het systeem<br />

niet goed functioneert.<br />

Plaats geen stickers of andere objecten op het<br />

stuurwiel, op het dashboard ter hoogte van de<br />

airbag aan passagierszijde of op de stoelen.<br />

Plaats geen voorwerpen op het dashboard aan de<br />

passagierszijde (bijv. een mobiele telefoon), omdat<br />

deze het correct openen van de airbag aan passagierszijde<br />

kunnen hinderen en de inzittenden ernstig<br />

kunnen verwonden.<br />

2


136 VEILIGHEID<br />

De frontairbags aan bestuurders- en passagierszijde zijn<br />

ontworpen voor een optimale bescherming van de inzittenden<br />

voor met omgelegde veiligheidsgordels.<br />

Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het grootste<br />

deel van de ruimte tussen het stuurwiel en de bestuurder<br />

en het dashboard en de voorpassagier.<br />

Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werking van<br />

de veiligheidsgordel voldoende is) worden de airbags niet<br />

geactiveerd. Daarom moeten de veiligheidsgordels altijd<br />

worden gedragen; ook omdat ze bij frontale aanrijdingen<br />

er altijd voor zorgen dat de inzittende in de juiste stand<br />

wordt gehouden.<br />

fig. 7<br />

L0E0067m<br />

FRONTAIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE fig. 7<br />

Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor<br />

bestemde ruimte in het midden van het stuurwiel is<br />

geplaatst.<br />

FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE fig. 8<br />

Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter<br />

volume dan dat aan bestuurderszijde. Het kussen is in een<br />

daarvoor bestemde ruimte in het dashboard geplaatst.<br />

fig. 8<br />

L0E0068m


ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen<br />

kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel<br />

voorin als de frontairbag aan passagierszijde<br />

is ingeschakeld. Als bij een ongeval<br />

de airbag wordt geactiveerd, kan het kind<br />

hierdoor dodelijke verwondingen oplopen. Als er<br />

geen andere mogelijkheid is, moet altijd de airbag<br />

aan passagierszijde worden uitgeschakeld als het<br />

kinderzitje op de passagiersstoel voorin wordt geplaatst.<br />

Bovendien moet de passagiersstoel zo ver<br />

mogelijk naar achteren zijn geplaatst; hierdoor<br />

wordt voorkomen dat het kinderzitje het dashboard<br />

raakt. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden<br />

wij u aan, voor een optimale bescherming van de<br />

volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te<br />

schakelen zodra er geen kinderen meer vervoerd<br />

worden.<br />

KNIE-AIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE<br />

(waar voorzien) fig, 9<br />

Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor<br />

bestemde ruimte onder het stuurwiel is geplaatst, ter<br />

hoogte van de knieën van de bestuurder, voor extra beveiliging<br />

van de bestuurder bij een frontale aanrijding.<br />

VEILIGHEID 137<br />

FRONTAIRBAG EN ZIJ-AIRBAG (sidebag)<br />

AAN PASSAGIERSZIJDE HANDMATIG<br />

UITSCHAKELEN fig. 17<br />

Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel<br />

voor te vervoeren, moeten de frontairbag en de<br />

zij-airbag (sidebag) aan passagierszijde worden uitgeschakeld.<br />

Het waarschuwingslampje “ op het dashboard blijft continu<br />

branden totdat de frontairbag en de zij-airbag (sidebag)<br />

aan passagierszijde opnieuw worden ingeschakeld.<br />

WAARSCHUWING Raadpleeg voor het handmatig uitschakelen<br />

van de frontairbag en zij-airbag (sidebag) (waar<br />

voorzien) aan passagierszijde, de paragrafen “Instelbaar<br />

multifunctioneel display” en “Multifunctioneel display”<br />

in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”.<br />

fig. 9<br />

L0E0069m<br />

2


138 VEILIGHEID<br />

ZIJ-AIRBAGS<br />

(Side bag - Window bag)<br />

SIDEBAGS fig. 10<br />

De sidebag is een kussen dat zich snel opblaast en bevindt<br />

zich in de rugleuning van de voorstoel. De sidebag heeft<br />

tot doel het bovenlichaam en het bekken van de inzittenden<br />

te beschermen bij middelzware en zware zijdelingse<br />

aanrijdingen.<br />

fig. 10<br />

L0E0070m<br />

WINDOW BAGS fig. 11<br />

De windowbag is een “gordijn”-systeem met twee kussens<br />

dat zich aan de zijkant in de hemelbekleding bevindt en<br />

dat is afgedekt met een afwerklijst. De windowbags bieden<br />

bescherming aan het hoofd van de inzittenden vooren<br />

achterin tijdens een zijdelingse botsing, dankzij het grote<br />

effectieve oppervlak van de kussens.<br />

WAARSCHUWING De inzittende wordt bij een zijdelingse<br />

botsing optimaal door het systeem beschermd als hij/zij<br />

in de juiste positie in de stoel zit. Hierdoor kan de windowbag<br />

op de juiste wijze worden opgeblazen.<br />

fig. 11<br />

L0E0071m


WAARSCHUWING De frontairbags en/of zij-airbags<br />

(waar voorzien) kunnen ook worden geactiveerd bij krachtige<br />

stoten aan de onderzijde van de carrosserie, bijvoorbeeld<br />

bij zware botsingen tegen drempels of stoepranden<br />

of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in<br />

grote gaten of verzakkingen in het wegdek.<br />

WAARSCHUWING Als de airbag in werking treedt, ontsnapt<br />

een beetje rook. Deze rook is niet giftig en geeft niet<br />

aan dat er brand is; bovendien kan het oppervlak van het<br />

opgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt zijn<br />

met een poeder: dit poeder kan de huid en de ogen irriteren.<br />

Als u hieraan bent blootgesteld, moet u zich met neutrale<br />

zeep en water wassen. De geldigheidsduur van de pyrotechnische<br />

lading en die van het spiraalmechanisme zijn<br />

vermeld op het betreffende plaatje in het dashboardkastje.<br />

Laat ze voor het verstrijken van deze termijn door het<br />

Lancia <strong>Service</strong>netwerk vervangen.<br />

WAARSCHUWING Het in werking treden van de gordelspanners,<br />

de frontairbags en de zij-airbags voor wordt door<br />

de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het<br />

type ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werking<br />

treedt, dan duidt dat niet op een storing in het systeem.<br />

Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen<br />

tegen het portier, de ruiten of in het<br />

gebied van de windowbag om verwondingen<br />

tijdens het opblazen te voorkomen. Steek nooit het<br />

hoofd, de armen of de ellebogen uit het raam.<br />

VEILIGHEID 139<br />

WAARSCHUWING Na een ongeval waarbij een of meerdere<br />

veiligheidssystemen zijn geactiveerd, dient u contact<br />

op te nemen met het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om de<br />

geactiveerde systemen te laten vervangen en de werking<br />

van het systeem te laten controleren.<br />

Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de vervanging<br />

van de airbag moeten door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />

worden uitgevoerd. Aan het einde van de lange levensduur<br />

van uw auto, moet u contact opnemen met het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />

om het systeem buiten werking te laten stellen.<br />

Bovendien moet bij verkoop van de auto de nieuwe<br />

eigenaar op de hoogte gesteld worden van het gebruik en<br />

de instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen.<br />

ALGEMENE OPMERKINGEN<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait<br />

en het lampje ¬ gaat niet branden of blijft<br />

branden tijdens het rijden, dan is er mogelijk<br />

een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval<br />

kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd<br />

worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt<br />

aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd<br />

worden. Voordat u verder rijdt, moet contact worden<br />

opgenomen met het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om<br />

het systeem te laten controleren.<br />

2


140 VEILIGHEID<br />

Bedek de rugleuning van de zitplaatsen voor en<br />

achter niet met hoezen of kleden die niet zijn<br />

voorbereid op het gebruik van zij-airbags.<br />

Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de<br />

borst en houd vooral geen pijp, potlood enz.<br />

in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag<br />

in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.<br />

Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand,<br />

zodat bij het in werking treden van<br />

de airbag, het systeem niet wordt gehinderd<br />

door obstakels. Rijd niet met voorover gebogen lichaam,<br />

maar ga goed rechtop zitten en steun tegen<br />

de rugleuning.<br />

Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij<br />

beschadiging of als de auto bij een overstroming<br />

onder water is geweest, het airbagsysteem<br />

door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk controleren.<br />

Als de contactsleutel in stand MAR staat, kan, ook<br />

bij uitgezette motor, de airbag inschakelen als de<br />

auto stilstaat en de auto wordt aangereden door een<br />

ander voertuig dat met voldoende snelheid rijdt.<br />

Daarom mogen, ook bij een stilstaande auto, beslist<br />

geen kinderen op de voorstoel worden geplaatst. Als<br />

de contactsleutel echter in stand STOP staat, wordt<br />

bij een ongeval geen enkel beveiligingssysteem (airbag<br />

of gordelspanners) geactiveerd; als een systeem<br />

niet in werking treedt, betekent dit niet dat het systeem<br />

niet goed werkt.<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait,<br />

gaat het lampje “ (met ingeschakelde frontairbag<br />

aan passagierszijde) enige seconden<br />

branden en vervolgens enige seconden knipperen,<br />

om aan te geven dat de airbag aan passagierszijde<br />

bij een ongeval wordt geactiveerd. Hierna moet het<br />

lampje doven.


De stoelen mogen niet met water worden afgenomen<br />

of met stoom worden gereinigd (met<br />

de hand of in een automatisch wasapparaat).<br />

De frontairbag treedt in werking als de botsing<br />

zwaarder is dan een botsing waarbij alleen<br />

de gordelspanners worden geactiveerd.<br />

Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden<br />

in liggen, treden alleen de gordelspanners in<br />

werking.<br />

VEILIGHEID 141<br />

Haak geen harde voorwerpen aan de kledinghaakjes<br />

en aan de steunhandgrepen.<br />

De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels,<br />

maar een aanvulling. Omdat de<br />

frontairbags niet worden geactiveerd bij frontale<br />

botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen<br />

en als de auto van achter wordt aangereden<br />

of over de kop slaat, worden in deze gevallen<br />

de inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels<br />

beschermd. De gordels moeten dus altijd gedragen<br />

worden.<br />

2


142 STARTEN EN RIJDEN<br />

Motor starten .......................................................................... 143<br />

Handrem.................................................................................. 146<br />

Gebruik van de handgeschakelde versnellingsbak .................... 147<br />

Brandstofbesparing ................................................................ 148<br />

Trekken van aanhangers .......................................................... 150<br />

Winterbanden ......................................................................... 151<br />

Sneeuwkettingen .................................................................... 152<br />

Auto langere tijd stallen ........................................................... 152


MOTOR STARTEN<br />

De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering:<br />

zie bij startproblemen de paragraaf “Lancia CODE-systeem”<br />

in het hoofdstuk “1”.<br />

Direct na het starten van de motor, vooral als de auto langere<br />

tijd niet is gebruikt, kan de motor iets meer geluid<br />

produceren. Dit geluid, dat niet schadelijk is voor de werking<br />

van de motor, wordt veroorzaakt door de hydraulische<br />

klepstoters: het distributiesysteem op de benzinemotor<br />

van de auto, dat bijdraagt aan een vermindering<br />

van de onderhoudswerkzaamheden.<br />

Het verdient aanbeveling om gedurende de<br />

eerste kilometers niet de maximale prestaties<br />

van uw auto te eisen (bijv. snel accelereren,<br />

langdurig rijden met hoge toerentallen, krachtig<br />

remmen enz.).<br />

STARTEN EN RIJDEN 143<br />

Laat de contactsleutel niet in stand MAR<br />

staan als de motor stilstaat, zodat de accu<br />

niet onnodig wordt ontladen.<br />

Het is zeer gevaarlijk om de motor in afgesloten<br />

ruimten te laten draaien. De motor verbruikt<br />

zuurstof en produceert kooldioxide,<br />

koolmonoxide en andere giftige gassen.<br />

Houd er rekening mee dat de rem- en de<br />

stuurbekrachtiging niet werken zolang de<br />

motor niet is aangeslagen, waardoor meer<br />

kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal<br />

en het stuur.<br />

3


144 STARTEN EN RIJDEN<br />

BENZINEMOTOR STARTEN<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❍ trek de handrem aan;<br />

❍ zet de versnellingspook in de vrijstand;<br />

❍ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal<br />

in te trappen;<br />

❍ draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel<br />

los zodra de motor is aangeslagen.<br />

Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u<br />

de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw<br />

start. Als met de contactsleutel in stand MAR het controlelampje<br />

Y samen met het waarschuwingslampje U<br />

blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP<br />

te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje<br />

nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere<br />

geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat,<br />

wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

DIESELMOTOR STARTEN<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❍ trek de handrem aan;<br />

❍ zet de versnellingspook in de vrijstand;<br />

❍ draai de contactsleutel in stand MAR: op het instrumentenpaneel<br />

gaan de controlelampjes m en Y<br />

branden;;<br />

❍ wacht tot de lampjes Y en m gedoofd zijn. Hoe warmer<br />

de motor, hoe sneller het lampje dooft;<br />

❍ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal<br />

in te trappen;<br />

❍ draai de contactsleutel in stand AVV direct nadat het<br />

lampje m gedoofd is. Als te lang wordt gewacht, zijn<br />

de voorgloeibougies weer afgekoeld.<br />

Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.<br />

WAARSCHUWING Bij een koude motor mag het gaspedaal<br />

niet worden ingetrapt als u de contactsleutel in stand<br />

AVV draait.<br />

Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de<br />

sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start.<br />

Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Y op<br />

het instrumentenpaneel blijft branden, raden wij u aan de<br />

sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand<br />

MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het<br />

dan met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet<br />

aanslaat, wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

Als het lampje m gedurende 60 seconden<br />

gaat knipperen na het starten of tijdens een<br />

langdurige startpoging, dan duidt dat op een<br />

storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat,<br />

kunt u de auto op de gewone manier gebruiken,<br />

maar wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia<br />

<strong>Service</strong>netwerk.


MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❍ rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen<br />

draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in;<br />

❍ verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties.<br />

Wij raden u aan te wachten tot de wijzernaald van de<br />

koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen.<br />

Probeer auto’s nooit te starten door ze aan<br />

te duwen, te slepen of van een helling af te laten<br />

rijden. Op die wijze kan er onverbrande<br />

brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor<br />

deze onherstelbaar zal beschadigen.<br />

STARTEN EN RIJDEN 145<br />

MOTOR UITSCHAKELEN<br />

Draai de contactsleutel in stand STOP terwijl de motor<br />

stationair draait.<br />

WAARSCHUWING Het is beter om de motor na een zware<br />

rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet<br />

onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien.<br />

Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.<br />

Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen<br />

enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor<br />

motoren met turbocompressor, schadelijk.<br />

3


146 STARTEN EN RIJDEN<br />

HANDREM<br />

De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.<br />

Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog<br />

trekken zodat de auto blokkeert.<br />

De auto moet geblokkeerd zijn als de handrem<br />

enkele tanden is aangetrokken. Als dit<br />

niet het geval is, laat dan het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />

de handrem afstellen.<br />

Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in<br />

stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het<br />

waarschuwingslampje xbranden.<br />

Handrem uitschakelen:<br />

❍ trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgrendelknop<br />

A-fig. 1;<br />

❍ houd de knop A ingedrukt en laat de hendel zakken.<br />

Het lampje x op het instrumentenpaneel dooft.<br />

Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorkomen,<br />

moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden<br />

ingetrapt.<br />

PARKEREN<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❍ zet de motor uit en trek de handrem aan;<br />

❍ schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog<br />

loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de<br />

voorwielen iets uitgestuurd.<br />

Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen<br />

dan met stenen of wiggen.<br />

Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat<br />

hierdoor de accu ontlaadt. Neem bovendien de sleutel altijd<br />

uit het contactslot als u de auto verlaat.<br />

Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleutel<br />

altijd uit het contactslot als u de auto verlaat en neem<br />

de sleutel mee.<br />

fig. 1<br />

L0E0072m


GEBRUIK VAN DE<br />

HANDGESCHAKELDE<br />

VERSNELLINGSBAK<br />

Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal<br />

geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook<br />

in de gewenste stand plaatsen (het schakelschema<br />

staat, naargelang de uitvoering, op het plaatje onder<br />

de pook of op de knop van de pook fig. 2).<br />

Voor het inschakelen van de 6e versnelling moet de pook<br />

naar rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk<br />

de 4e versnelling wordt ingeschakeld. Dit geldt ook<br />

voor het schakelen van de 6e naar de 5e versnelling.<br />

WAARSCHUWING De achteruit kan alleen bij een stilstaande<br />

auto worden ingeschakeld. Wacht bij een draaiende<br />

motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal min-<br />

fig. 2<br />

STARTEN EN RIJDEN 147<br />

L0E0073m<br />

stens 2 seconden, voordat u de achteruit inschakelt. Hiermee<br />

wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen.<br />

Ga als volgt te werk om de achteruit R vanuit de vrijstand<br />

in te schakelen: trek de schuifring A onder de knop omhoog<br />

en verplaats de pook naar links en vervolgens naar<br />

voren. Bij de 1.6 Multijet uitvoering: trek de schuifring A<br />

onder de knop omhoog en verplaats de pook naar rechts<br />

en vervolgens naar achteren om de achteruit R vanuit de<br />

vrijstand in te schakelen.<br />

WAARSCHUWING Gebruik het koppelingspedaal alleen bij<br />

het schakelen. Laat uw voet tijdens het rijden nooit op het<br />

koppelingspedaal rusten. Bij uitvoeringen / markten waar<br />

voorzien, kan de elektronische regeleenheid van het koppelingspedaal<br />

de verkeerde rijstijl waarnemen als een defect.<br />

Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het<br />

koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom<br />

mag er niets onder het pedaal liggen dat<br />

dit kan verhinderen: let erop dat eventuele vloermatten<br />

niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van<br />

de pedalen beperken.<br />

Laat uw hand tijdens het rijden niet op de<br />

pookknop rusten omdat door de uitgeoefende<br />

druk, ook als deze licht is, de interne onderdelen<br />

van de versnellingsbak na verloop van tijd<br />

kunnen slijten.<br />

3


148 STARTEN EN RIJDEN<br />

BRANDSTOFBESPARING<br />

Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofverbruik<br />

zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van<br />

schadelijke uitlaatgassen, zowel CO 2 als andere schadelijke<br />

stoffen (stikstofoxiden, onverbrande koolwaterstoffen,<br />

fijn stof (PM) enz.) zoveel mogelijk beperkt wordt.<br />

ALGEMENE OPMERKINGEN<br />

Onderhoud van de auto<br />

Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de controles<br />

en registraties die in het “Geprogrammeerd Onderhoudsschema“<br />

staan vermeld, te laten uitvoeren.<br />

Banden<br />

Controleer regelmatig, ten minste één keer per maand, de<br />

bandenspanning: als de spanning te laag is, wordt de weerstand<br />

groter en neemt het verbruik toe.<br />

Overbodige bagage<br />

Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het gewicht<br />

van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning<br />

hebben grote invloed op het brandstofverbruik en<br />

de stabiliteit.<br />

Accessoires gemonteerd op dakrails<br />

Verwijder accessoires zoals dwarssteunen, skidrager en bagagebox,<br />

als u deze niet meer gebruikt. Deze accessoires<br />

verminderen de aërodynamica van de auto, waardoor het<br />

brandstofverbruik hoger wordt. Gebruik voor het vervoer<br />

van voorwerpen die veel ruimte innemen bij voorkeur een<br />

aanhanger.<br />

Stroomverbruikers<br />

Gebruik de elektrische systemen alleen als ze nodig zijn.<br />

De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers<br />

en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem<br />

vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt<br />

(tot 25% in stadsverkeer).<br />

Airconditioning<br />

De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor<br />

het brandstofverbruik sterk toeneemt (met gemiddeld<br />

20%): gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat<br />

bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.<br />

Aërodynamische accessoires<br />

Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische accessoires<br />

kan de aërodynamica negatief beïnvloeden, waardoor<br />

het brandstofverbruik zal toenemen.


RIJSTIJL<br />

Starten<br />

Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met<br />

stationair toerental en ook niet met een hoog toerental: onder<br />

deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer<br />

op en nemen het verbruik en de uitstoot van schadelijke<br />

uitlaatgassen toe. Het is beter om rustig weg te rijden en<br />

geen hoge toerentallen te gebruiken: op deze manier warmt<br />

de motor sneller op.<br />

Overbodige handelingen<br />

Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht<br />

of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft<br />

evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut.<br />

Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke<br />

uitlaatgassen.<br />

Keuze van de versnellingen<br />

Schakel als het verkeer en de weg het toelaten de hoogst mogelijke<br />

versnelling in. Als een lage versnelling wordt ingeschakeld<br />

om snel te accelereren, wordt het brandstofverbruik<br />

hoger. Bij oneigenlijk gebruik van een hoge versnelling nemen<br />

het verbruik en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen<br />

toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller.<br />

Maximum snelheid<br />

Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere<br />

snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige<br />

snelheid, vermijd overbodig remmen en op-<br />

STARTEN EN RIJDEN 149<br />

trekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van<br />

schadelijke uitlaatgassen.<br />

Acceleratie<br />

Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt<br />

de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter geleidelijk<br />

op te trekken.<br />

GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN<br />

Koude start<br />

Bij zeer korte ritten en regelmatig koud starten bereikt<br />

de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor<br />

neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot<br />

aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van<br />

schadelijke uitlaatgassen.<br />

Verkeerssituatie en conditie van het wegdek<br />

Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend<br />

lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad<br />

waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik<br />

aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen<br />

en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik.<br />

Stilstaan in het verkeer<br />

Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is<br />

het raadzaam de motor uit te zetten.<br />

3


150 STARTEN EN RIJDEN<br />

TREKKEN VAN AANHANGERS<br />

WAARSCHUWINGEN<br />

Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet<br />

de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd<br />

type en een geschikte elektrische installatie. De montage<br />

van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel<br />

worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden<br />

overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger.<br />

Monteer zonodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels,<br />

waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.<br />

Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto<br />

door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt.<br />

Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de<br />

tijd nodig om in te halen.<br />

Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te<br />

voorkomen dat u constant moet remmen.<br />

Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust<br />

moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de<br />

auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar<br />

aanhangergewicht (aangegeven op de typegoedkeuring)<br />

niet overschrijdt, moet u er rekening mee houden<br />

dat het maximum betrekking heeft op het totale gewicht<br />

van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires<br />

en de bagage.<br />

Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met<br />

aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan<br />

100 km/h.<br />

Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust,<br />

werkt niet op het remsysteem van de aanhanger.<br />

Wees daarom extra voorzichtig op<br />

gladde wegen.<br />

Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem<br />

van de auto uit. Het remsysteem van<br />

de aanhanger moet geheel onafhankelijk van<br />

het hydraulische remsysteem van de auto werken.<br />

WINTERBANDEN<br />

De winterbanden moeten dezelfde maat hebben als de<br />

standaard geleverde banden.<br />

Het Lancia <strong>Service</strong>netwerk kan u adviseren welke band<br />

het meest geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt<br />

gebruiken.<br />

Houdt u voor de bandenmaat en de bandenspanning van<br />

de winterbanden exact aan de aanwijzingen die staan aangegeven<br />

in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “6”. De<br />

specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen<br />

aanzienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat<br />

geval moeten ze worden vervangen.


Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de<br />

prestaties onder normale omstandigheden of als lang op<br />

de snelweg wordt gereden, lager dan die van de standaard<br />

gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterbanden<br />

tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.<br />

WAARSCHUWING Als u winterbanden gebruikt waarvan<br />

de maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid<br />

van de auto (met een marge van 5%), dan dient<br />

u in het interieur van de auto een voor de bestuurder duidelijk<br />

zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen met<br />

de maximum toegestane snelheid wanneer met die winterbanden<br />

wordt gereden (overeenkomstig de EU-normen).<br />

Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde<br />

merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden<br />

en remmen en voor een betere bestuurbaarheid.<br />

Keer de draairichting van de banden niet om.<br />

Bij winterbanden met de indicatie “Q” mag<br />

niet sneller worden gereden dan 160 km/h; de<br />

geldende snelheidsbeperkingen overeenkomstig<br />

de nationale wegenverkeerswetgeving moeten<br />

echter altijd worden gerespecteerd.<br />

STARTEN EN RIJDEN 151<br />

SNEEUWKETTINGEN<br />

Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de<br />

voorschriften van het land waar wordt gereden.<br />

De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd<br />

worden (aangedreven wielen).<br />

Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog<br />

goed gespannen zijn.<br />

WAARSCHUWING Omdat het reservewiel beperkte afmetingen<br />

heeft, is het niet geschikt voor de montage van<br />

sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband hebt, kunt u<br />

het reservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel<br />

op de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen<br />

waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren.<br />

Houd bij gemonteerde sneeuwkettingen een<br />

matige snelheid aan; rijd niet harder dan 50<br />

km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en andere<br />

obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet<br />

te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije<br />

wegen.<br />

3


152 STARTEN EN RIJDEN<br />

AUTO LANGERE TIJD STALLEN<br />

Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden<br />

niet wordt gebruikt:<br />

❍ zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde<br />

ruimte;<br />

❍ schakel een versnelling in;<br />

❍ zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken;<br />

❍ maak de minkabel los van de accu en controleer de acculading<br />

(zie de paragraaf “Accu” in het hoofdstuk<br />

“5”);<br />

❍ maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze<br />

met een beschermende was;<br />

❍ reinig en conserveer de glimmende metalen delen met<br />

daarvoor geschikte middelen;<br />

❍ smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser<br />

in met talkpoeder en laat ze los van de<br />

ruit staan;<br />

❍ zet de ruiten een klein stukje open;<br />

❍ dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof<br />

hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het<br />

in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen;<br />

❍ breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal<br />

voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig;<br />

❍ tap het koelsysteem van de motor niet af.


IN NOODGEVALLEN 153<br />

In noodgevallen kan gebruik worden gemaakt van het gratis nummer dat in de<br />

<strong>Service</strong>- en garantiehandleiding staat. Bovendien kunt u op de website www.lancia.com<br />

terecht om de dichtstbijzijnde werkplaats van het Lancia <strong>Service</strong>netwerk te vinden.<br />

Motor starten .......................................................................... 154<br />

Snelle bandenreparatieset Fix&Go automatic............................ 155<br />

Wiel verwisselen ...................................................................... 163<br />

Gloeilamp vervangen ............................................................... 170<br />

Gloeilamp buitenverlichting vervangen .................................... 174<br />

Gloeilamp interieurverlichting vervangen ................................. 179<br />

Zekeringen vervangen .............................................................. 183<br />

Accu opladen .......................................................................... 191<br />

Opkrikken van de auto ............................................................ 191<br />

Slepen van de auto .................................................................. 192<br />

4


154 IN NOODGEVALLEN<br />

MOTOR STARTEN<br />

Als het lampje Y op het instrumentenpaneel constant<br />

blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot het Lancia<br />

<strong>Service</strong>netwerk.<br />

STARTEN MET EEN HULPACCU fig. 1<br />

Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een<br />

hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben<br />

als de lege accu.<br />

fig. 1<br />

L0E0074m<br />

Gebruik voor een noodstart beslist nooit een<br />

accusnellader: de elektronische systemen<br />

kunnen beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden<br />

van de ontsteking en de inspuiting.<br />

Laat deze procedure door gespecialiseerd<br />

personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen<br />

kunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de<br />

accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met<br />

de huid en de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu<br />

met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak<br />

geen vonken.<br />

Ga voor het starten als volgt te werk:<br />

❍ verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de<br />

beide accu’s met een startkabel;<br />

❍ sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van<br />

de hulpaccu en op de massa-aansluiting E op de motor<br />

of de versnellingsbak van de auto die gestart moet<br />

worden;<br />

❍ start de motor;<br />

❍ neem als de motor draait, de startkabels in de omgekeerde<br />

volgorde los.


Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan<br />

niet proberen maar wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

WAARSCHUWING Verbind de minklemmen van de twee<br />

accu’s niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen<br />

het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen.<br />

Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van<br />

een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met<br />

de lege accu metalen delen niet per ongeluk met elkaar<br />

in contact komen.<br />

ROLLEND STARTEN<br />

De auto mag beslist nooit worden gestart door aanduwen,<br />

slepen of van een helling af te rijden.<br />

Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator<br />

terechtkomen en deze onherstelbaar beschadigen.<br />

WAARSCHUWING Houd er rekening mee dat de rembekrachtiging<br />

en de elektrische stuurbekrachtiging niet<br />

werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor<br />

meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal<br />

en het stuur.<br />

IN NOODGEVALLEN 155<br />

SNELLE BANDENREPARATIESET<br />

FIX & GO AUTOMATIC<br />

De snelle bandenreparatieset Fix & Go automatic bevindt<br />

zich in de bagageruimte.<br />

De set fig. 2 bevat:<br />

❍ een spuitbus A met afdichtvloeistof, die voorzien is van:<br />

– een vulbuis B;<br />

– een sticker C met het opschrift “max. 80 km/h”. Na<br />

het repareren van het wiel moet deze sticker op een<br />

voor de bestuurder goed zichtbare plaats worden<br />

aangebracht (op het dashboard);<br />

fig. 2<br />

L0E0075m<br />

4


156 IN NOODGEVALLEN<br />

❍ een informatiefolder (zie fig. 3), voor een correct gebruik<br />

van de snelle reparatieset. De folder moet overhandigd<br />

worden aan het personeel dat de behandelde<br />

band repareert;<br />

❍ een compressor D-fig. 2 met manometer en aansluitnippels,<br />

die in het vak zijn te vinden;<br />

❍ een paar werkhandschoenen die in het zijvak van de<br />

compressor zijn te vinden;<br />

❍ adapters voor het oppompen van diverse voorwerpen.<br />

In de houder van de bandenreparatieset zijn ook de schroevendraaier<br />

en het sleepoog te vinden.<br />

fig. 3<br />

L0E0076m<br />

Overhandig de informatiefolder aan het personeel<br />

dat de band repareert die behandeld is<br />

met de bandenreparatieset.<br />

Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepareerd<br />

worden als de diameter van het lek<br />

niet groter is dan 4 mm.


Het is niet mogelijk lekken aan de zijkanten<br />

van de band te repareren. Gebruik de reparatieset<br />

niet als de band beschadigd is geraakt<br />

door het rijden met een lege band.<br />

Bij schade aan de velg (zodanige vervorming<br />

van het kanaal dat er lucht wegloopt) kan de<br />

band niet gerepareerd worden. Verwijder de<br />

eventueel in de band binnengedrongen voorwerpen<br />

(schroeven of spijkers) niet.<br />

IN NOODGEVALLEN 157<br />

HET IS NOODZAKELIJK TE WETEN DAT:<br />

De afdichtvloeistof bij buitentemperaturen tussen –20 °C<br />

en +50°C werkt.<br />

De afdichtvloeistof heeft een houdbaarheidsdatum.<br />

De compressor mag niet langer dan 20 minuten<br />

achter elkaar worden ingeschakeld.<br />

Gevaar voor oververhitting. De snelle reparatieset<br />

is niet geschikt voor permanente reparatie;<br />

de gerepareerde banden mogen daarom slechts<br />

tijdelijk worden gebruikt.<br />

4


158 IN NOODGEVALLEN<br />

De spuitbus bevat ethyleenglycol. Bevat latex:<br />

kan een allergische reactie veroorzaken.<br />

Schadelijk bij inslikken. Irriterend voor de<br />

ogen. Kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing<br />

en contact. Vermijd contact met ogen, huid en<br />

kleding. Spoel bij contact onmiddellijk overvloedig<br />

met water. Vermijd braken bij inslikken, spoel<br />

de mond uit, drink veel water en raadpleeg onmiddellijk<br />

een arts. Houd buiten het bereik van kinderen.<br />

Het product mag niet gebruikt worden door astmatische<br />

patiënten. Adem de dampen niet in tijdens<br />

het vullen en oppompen. Raadpleeg onmiddellijk een<br />

arts bij allergische reacties. Bewaar de spuitbus<br />

in de daarvoor bestemde ruimte, ver verwijderd van<br />

warmtebronnen. De afdichtvloeistof heeft een houdbaarheidsdatum.<br />

Vervang de spuitbus met de afdichtvloeistof<br />

als deze datum verstreken is. Spuitbussen en<br />

afdichtvloeistof zijn schadelijk voor het milieu.<br />

Houdt u voor het afvoeren van deze producten<br />

aan de wettelijke normen.<br />

OPPOMPEN VAN DE BAND<br />

Doe de handschoenen aan die bij de snelle<br />

bandenreparatieset zijn geleverd.<br />

❍ Trek de handrem aan. Draai de ventieldop van de band<br />

los, neem de vulbuis A-fig. 4 uit en draai de ring B op<br />

het ventiel van de band;<br />

❍ controleer of de schakelaar D-fig. 5 van de compressor<br />

in stand 0 (uitgeschakeld) staat, start de motor,<br />

steek de stekker E-fig. 6 in de dichtstbijzijnde contactdoos<br />

en schakel de compressor in door schakelaar<br />

D-fig. 5 in stand I (ingeschakeld) te zetten.<br />

fig. 4<br />

L0E0077m


Pomp de band op tot de juiste bandenspanning is bereikt<br />

(zie de paragraaf “Bandenspanning” in het hoofdstuk<br />

“6”). Controleer de bandenspanning op de manometer<br />

F-fig. 5. Voor een nauwkeurige aflezing moet de<br />

compressor worden uitgeschakeld;<br />

❍ als u er niet in slaagt binnen 5 minuten de bandenspanning<br />

op ten minste 1,5 bar te krijgen, koppel dan<br />

de compressor los van het ventiel en de contactdoos en<br />

verplaats vervolgens de auto ongeveer 10 meter naar<br />

voren of naar achteren, zodat de afdichtvloeistof in<br />

de band verdeeld wordt; pomp de band vervolgens<br />

weer op;<br />

fig. 5<br />

IN NOODGEVALLEN 159<br />

L0E0078m<br />

❍ als u er ook dan niet in slaagt om, binnen 5 minuten<br />

na inschakeling van de compressor, de spanning op ten<br />

minste 1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden,<br />

omdat de band te erg beschadigd is en de reparatieset<br />

de vereiste wegligging niet kan garanderen;<br />

wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk;<br />

❍ als de band op de juiste spanning is gebracht (zie de<br />

paragraaf “Bandenspanning” in het hoofdstuk “6”),<br />

vertrek dan onmiddellijk;<br />

4


160 IN NOODGEVALLEN<br />

Plaats de sticker op een voor de bestuurder<br />

goed zichtbare plaats om aan te geven dat de<br />

band behandeld is met de snelle bandenreparatieset.<br />

Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd<br />

niet harder dan 80 km/h. Vermijd bruusk accelereren<br />

en remmen.<br />

❍ stop na ongeveer 10 minuten en controleer opnieuw de<br />

bandenspanning; vergeet niet de handrem aan te trekken;<br />

Als de bandenspanning onder 1,8 bar is gedaald,<br />

mag niet verder worden gereden: de<br />

snelle reparatieset Fix & Go automatic kan<br />

de vereiste wegligging niet garanderen omdat de<br />

band te erg beschadigd is. Wendt u tot het Lancia<br />

<strong>Service</strong>netwerk.<br />

❍ als een spanning van ten minste 1,8 bar wordt gemeten,<br />

herstel dan de correcte bandenspanning (met<br />

draaiende motor en aangetrokken handrem) en rijd<br />

verder;<br />

❍ rijd zeer voorzichtig naar het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

U moet absoluut aangeven dat de band is gerepareerd<br />

met de snelle bandenreparatieset.<br />

Overhandig de informatiefolder aan het personeel<br />

dat de band repareert die behandeld is met<br />

de bandenreparatieset.


ALLEEN VOOR HET CONTROLEREN EN<br />

HERSTELLEN VAN DE SPANNING<br />

De compressor kan ook worden gebruikt voor het herstellen<br />

van de bandenspanning. Maak de snelkoppeling<br />

los en verbind de koppeling direct met het ventiel van de<br />

band fig. 6; op deze manier wordt de spuitbus niet met de<br />

compressor verbonden en wordt de afdichtvloeistof niet in<br />

de band gespoten.<br />

IN NOODGEVALLEN 161<br />

fig. 6<br />

L0E0079m<br />

4


162 IN NOODGEVALLEN<br />

PROCEDURE VOOR HET VERVANGEN<br />

VAN DE SPUITBUS<br />

Ga als volgt te werk voor het vervangen van de spuitbus:<br />

❍ maak de koppeling A-fig. 7 los;<br />

❍ draai de te vervangen spuitbus linksom en trek de<br />

spuitbus omhoog;<br />

❍ plaats de nieuwe spuitbus en draai de spuitbus rechtsom;<br />

❍ sluit de koppeling A aan op de spuitbus en plaats de<br />

doorzichtige vulbuis B in het daarvoor bestemde vak.<br />

fig. 7<br />

L0E0080m


WIEL VERWISSELEN<br />

ALGEMENE AANWIJZINGEN<br />

De auto kan (als optional) met een noodreservewiel worden<br />

geleverd.<br />

Voor het verwisselen van dit type wiel en voor het juiste<br />

gebruik van de krik moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen<br />

in acht worden genomen.<br />

Het noodreservewiel (waar voorzien) is specifiek<br />

voor de auto; monteer het niet op andere<br />

auto’s en monteer geen reservewielen van<br />

andere auto’s. Het noodreservewiel mag alleen in<br />

noodgevallen worden gebruikt. Het noodreservewiel<br />

moet zo kort mogelijk gebruikt worden en er mag<br />

niet sneller dan 80 km/h mee worden gereden. Op<br />

het noodreservewiel is een oranje sticker aangebracht<br />

waarop de belangrijkste aanwijzingen en de<br />

beperkingen staan vermeld met betrekking tot het<br />

gebruik van het noodreservewiel.<br />

IN NOODGEVALLEN 163<br />

Deze sticker mag absoluut niet worden verwijderd<br />

of afgedekt. Op het noodreservewiel<br />

mag nooit een wieldeksel worden gemonteerd.<br />

Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier<br />

talen vermeld: opgelet! alleen voor tijdelijk gebruik!<br />

max. 80 km/h! vervang zo snel mogelijk door een<br />

normaal wiel. Bedek deze aanwijzingen niet.<br />

Als u het gemonteerde velgtype wilt vervangen<br />

(lichtmetalen in plaats van stalen of omgekeerd),<br />

moeten tevens alle wielbouten worden vervangen<br />

door bouten met een lengte die aangepast is aan het<br />

velgtype.<br />

Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande<br />

auto m.b.v.: de waarschuwingsknipperlichten,<br />

de eventueel wettelijk verplichte<br />

gevarendriehoek enz. Tijdens het verwisselen van<br />

een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten,<br />

vooral als de auto zwaar beladen is, en op een<br />

veilige afstand van het verkeer wachten totdat het<br />

wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of<br />

andere voorwerpen als de auto schuin op een helling<br />

of op een slecht wegdek staat.<br />

4


164 IN NOODGEVALLEN<br />

Bij een gemonteerd reservewiel veranderen de<br />

rijeigenschappen van de auto. Vermijd met vol<br />

gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden<br />

in de bochten. Het noodreservewiel heeft een<br />

levensduur van ongeveer 3000 km. Na deze afstand<br />

moet de band van het noodreservewiel vervangen<br />

worden door een nieuwe band van hetzelfde type.<br />

Monteer nooit een normale band op de velg van het<br />

noodreservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel<br />

mogelijk repareren en monteren. Gebruik nooit twee<br />

of meer noodreservewielen. Smeer voor montage de<br />

schroefdraad van de wielbouten niet met vet: de bouten<br />

zouden kunnen loslopen.<br />

De krik dient uitsluitend voor het verwisselen<br />

van een wiel van de auto waarbij de krik<br />

geleverd is of voor auto’s van hetzelfde model.<br />

Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere<br />

auto’s. Gebruik de krik beslist nooit voor het<br />

uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de<br />

krik niet juist geplaatst wordt, kan de auto van de<br />

krik vallen. Gebruik de krik niet voor zwaardere<br />

lasten, dan de last die is toegestaan en die op de<br />

stick- er op de krik is aangegeven. Het reservewiel<br />

is het niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen.<br />

Als u een lekke voorband hebt, kunt u reservewiel<br />

op de achteras plaatsen en het achterwiel<br />

op de vooras (voorwielaandrijving.) Zo hebt u op de<br />

vooras twee normale wielen waarop uw sneeuwkettingen<br />

kunt monteren en lost u het noodgeval op.<br />

Door een verkeerde montage kan het wieldeksel<br />

tijdens het rijden loslaten. Voer geen<br />

werkzaamheden aan het ventiel uit. Plaats<br />

geen enkel stuk gereedschap tussen de velg en de<br />

band. Controleer regelmatig de spanning van de<br />

banden en van het noodreservewiel en houdt u daarbij<br />

aan de waarden die beschreven staan in hoofdstuk<br />

“6”.


SUBWOOFER VERWIJDEREN<br />

(uitvoeringen met HI-FI Bose, waar voorzien)<br />

WAARSCHUWING Deze procedure is uitsluitend van toepassing<br />

voor auto’s met Hi-Fi Bose geluidsysteem met Subwoofer<br />

(waar voorzien).<br />

SUBWOOFER EN NOODRESERVEWIEL<br />

Ga als volgt te werk om de Subwoofer te verwijderen:<br />

❍ maak de bagageruimte open, trek aan de lip A-fig. 10<br />

en til de vloerbedekking omhoog;<br />

❍ draai de blokkeerschroef A-fig. 8 los, til de Subwoofer<br />

omhoog en maak de verbindingskabel B los van het<br />

klittenband C;<br />

fig. 8<br />

IN NOODGEVALLEN 165<br />

L0E0176m<br />

❍ plaats de Subwoofer opzij, verwijder de houder en<br />

neem het noodreservewiel uit;<br />

❍ vervang het noodreservewiel zoals beschreven in dit<br />

hoofdstuk.<br />

Ter afsluiting:<br />

❍ monteer de houder op de zitting en plaats de Subwoofer<br />

zoals beschreven in de aanwijzingen op de houder (fig.<br />

9), het opschrift “BOSE” moet rechtop leesbaar<br />

zijn;<br />

❍ plaats de kabel B-fig. 8 op het klittenband C om het<br />

vastknijpen te voorkomen. Draai vervolgens de blokkeerschroef<br />

A-fig. 8. vast en laat de vloerbekleding van<br />

de bagageruimte zakken.<br />

fig. 9<br />

L0E0177m<br />

4


166 IN NOODGEVALLEN<br />

HET NOODRESERVEWIEL UITNEMEN<br />

Het is belangrijk te onthouden dat:<br />

❍ de krik 1,76 kg weegt;<br />

❍ de krik nooit afgesteld hoeft te worden;<br />

❍ de krik niet kan worden gerepareerd: bij een defect<br />

moet de krik door een krik van hetzelfde type worden<br />

vervangen;<br />

❍ buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de<br />

krik gemonteerd mag worden.<br />

Ga voor het verwisselen van een wiel als volgt te werk:<br />

❍ zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet in<br />

gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan<br />

worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een<br />

vlakke en stevige ondergrond;<br />

❍ zet de motor uit en trek de handrem aan;<br />

❍ schakel de eerste versnelling of de achteruit in;<br />

❍ til de vloerbedekking in de bagageruimte op met het<br />

handvat A-fig. 10 (bij uitvoeringen met een dubbele<br />

laadruimte, til eerst de afdekplaat en vervolgens de<br />

vloerbekleding op).<br />

❍ draai de blokkeerschroef B-fig. 10 los;<br />

❍ neem de gereedschaphouder C uit en zet de houder<br />

dicht bij het te verwisselen wiel;<br />

❍ neem het noodreservewiel D-fig. 10 uit;<br />

❍ verwijder het wieldeksel met behulp van de bijgeleverde<br />

schroevendraaier. Plaats de schroevendraaier<br />

in de daarvoor bestemde inkeping;<br />

fig. 10<br />

L0E0081m


❍ bij uitvoeringen met een dubbele laadruimte, til de bekleding<br />

van de dubbele laadruimte op en maak er de<br />

vloerbedekking van de bagageruimte aan vast zoals<br />

aangegeven in fig. 10.<br />

❍ verwijder bij auto’s die zijn uitgerust met lichtmetalen<br />

velgen het wieldeksel met behulp van de bijgeleverde<br />

schroevendraaier;<br />

❍ draai met de bijgeleverde sleutel E-fig. 11 de wielbouten<br />

van het te vervangen wiel ongeveer een slag los;<br />

❍ draai de slinger van de krik zo dat deze iets omhoog<br />

komt;<br />

❍ plaats de krik dichtbij het te verwisselen wiel, ter hoogte<br />

van het teken O op de chassisbalk;<br />

❍ Controleer of de groef F-fig. 12 van de krik goed om<br />

de rand G van de chassisbalk valt;<br />

fig. 11<br />

IN NOODGEVALLEN 167<br />

L0E0082m<br />

fig. 12<br />

L0E0083m<br />

4


168 IN NOODGEVALLEN<br />

❍ waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt<br />

opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid<br />

van de auto bevinden en de auto vooral niet aanraken<br />

totdat de auto weer geheel op grond staat;<br />

❍ plaats de slinger H-fig. 12 en krik de auto omhoog, totdat<br />

het wiel enige centimeters los van de grond is. Als<br />

u de slinger van de krik draait, moet u zorgen voor voldoende<br />

werkruimte, zodat u geen schaafwonden aan<br />

uw hand oploopt door contact met de grond. Ook de<br />

bewegende delen van de krik (schroefdraad en scharnieren)<br />

kunnen letsel veroorzaken: vermijd contact met<br />

deze onderdelen. Reinig uw handen zorgvuldig als deze<br />

met vet in contact zijn geweest;<br />

❍ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken<br />

van het noodreservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden<br />

bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd<br />

de wielbouten kunnen loslopen;<br />

❍ monteer het noodreservewiel, waarbij de pennen T-fig.<br />

11 over één van de gaten S moeten vallen;<br />

❍ draai de 4 wielbouten vast;<br />

❍ draai de slinger van de krik zodat de auto zakt en verwijder<br />

de krik;<br />

❍ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings<br />

vast, in de volgorde die in fig. 13 is aangegeven.<br />

fig. 13<br />

L0E0113m


NORMALE WIEL MONTEREN<br />

Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op<br />

en demonteer het reservewiel.<br />

Uitvoeringen met stalen velgen<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❍ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken<br />

van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden<br />

bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten<br />

kunnen loslopen;<br />

❍ monteer het normale wiel en steek de vier wielbouten<br />

in de gaten;<br />

❍ draai met de bijgeleverde sleutel de vier wielbouten<br />

vast;<br />

❍ monteer het wieldeksel, waarbij de inkeping (op het<br />

wieldeksel) moet samenvallen met het ventiel;<br />

❍ laat de auto zakken en verwijder de krik;<br />

❍ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings<br />

vast, in de volgorde die eerder is afgebeeld.<br />

IN NOODGEVALLEN 169<br />

Uitvoeringen met lichtmetalen velgen<br />

❍ plaats het wiel op de naaf en draai met de bijgeleverde<br />

sleutel de bouten vast;<br />

❍ laat de auto zakken en verwijder de krik;<br />

❍ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten vast<br />

in de volgorde die is aangegeven in fig. 8;<br />

❍ monteer het geklemde wieldeksel en zorg ervoor dat<br />

het referentiegat op het wiel samenvalt met de referentiepen<br />

op het wieldeksel.<br />

WAARSCHUWING Door een verkeerde montage kan het<br />

wieldeksel tijdens het rijden loslaten.<br />

4


170 IN NOODGEVALLEN<br />

Ter afsluiting<br />

❍ plaats het noodreservewiel D-fig. 10 op de daarvoor<br />

bestemde plek in de bagageruimte;<br />

❍ druk de half geopende krik stevig in de houder om<br />

rammelen tijdens het rijden te voorkomen;<br />

❍ berg het gebruikte gereedschap op in de gereedschaphouder;<br />

❍ plaats de gereedschaphouder op het reservewiel en<br />

draai de blokkeerschroef B-fig. 10 vast;<br />

❍ plaats de afdekplaat op de juiste wijze terug in de bagageruimte.<br />

WAARSCHUWING In tubeless banden mogen geen binnenbanden<br />

gebruikt worden. Controleer regelmatig de<br />

spanning van de banden en van het noodreservewiel.<br />

WAARSCHUWING Als u het gemonteerde velgtype wilt<br />

vervangen (lichtmetalen in plaats van stalen of omgekeerd),<br />

moeten tevens alle wielbouten worden vervangen<br />

door bouten met een lengte die aangepast is aan het velgtype.<br />

Ook het noodreservewiel is specifiek en dient door<br />

een identiek exemplaar te worden vervangen.<br />

Het is raadzaam de vervangen wielbouten te bewaren voor<br />

als u in de toekomst het originele velgtype weer wilt monteren.<br />

LAMP VERVANGEN<br />

ALGEMENE AANWIJZINGEN<br />

❍ Controleer voordat u een lamp vervangt of de contacten<br />

niet zijn geoxideerd;<br />

❍ vervang een defecte lamp door een exemplaar van hetzelfde<br />

type en vermogen;<br />

❍ als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, controleer<br />

dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling<br />

nog goed is;<br />

❍ als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zekering<br />

niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt:<br />

zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf<br />

“Zekeringen vervangen” in dit hoofdstuk.<br />

Wijzigingen of reparaties aan de elektrische<br />

installatie die niet correct worden uitgevoerd<br />

en waarbij geen rekening wordt gehouden met<br />

de technische specificaties van het systeem, kunnen<br />

de storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.


Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij<br />

breuk kunnen er glassplinters wegschieten.<br />

Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken<br />

op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw<br />

vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van<br />

de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt<br />

worden. Als u de bol per ongeluk toch hebt<br />

aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een<br />

doekje met alcohol en daarna laten drogen.<br />

IN NOODGEVALLEN 171<br />

Wij raden u aan defecte gloeilampen, indien<br />

mogelijk, door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk te<br />

laten vervangen. De juiste werking en afstelling<br />

van de buitenverlichting zijn van essentieel belang<br />

voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht.<br />

WAARSCHUWING Aan de binnenzijde kan de koplamp<br />

een beetje beslagen zijn: dit duidt niet op een defect, maar<br />

is een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door<br />

een lage temperatuur en de luchtvochtigheidsgraad, en<br />

verdwijnt snel als de koplampen worden ingeschakeld. De<br />

aanwezigheid van druppels aan de binnenzijde van de<br />

koplamp duidt daarentegen op het binnendringen van water:<br />

wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

4


172 IN NOODGEVALLEN<br />

fig. 14<br />

L0E0084m<br />

TYPEN GLOEILAMPEN fig. 14<br />

Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd:<br />

A. Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klemfitting.<br />

Verwijder de lamp door de lamp uit de houder te trekken.<br />

B. Lampen met bajonetfitting: iets indrukken en linksom<br />

draaien om de lamp uit de lamphouder te verwijderen.<br />

C. Buislampen: verwijder de lamp door hem uit de veercontacten<br />

los te maken.<br />

D. Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer<br />

los te haken uit de zitting.<br />

E. Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer<br />

los te haken uit de zitting.


(*) Xenon gasontladingslamp<br />

IN NOODGEVALLEN 173<br />

Lamp Type Vermogen Zie fig.<br />

Buitenverlichting voor/dagverlichting<br />

Buitenverlichting achter<br />

Dimlicht<br />

Grootlicht<br />

Richtingaanwijzer voor<br />

Richtingaanwijzer achter<br />

Richtingaanwijzer op voorspatbord<br />

Remlicht<br />

Derde remlicht<br />

Kentekenverlichting<br />

Mistlampen<br />

Mistachterlicht<br />

Achteruitrijlicht<br />

Plafondverlichting voor (witte LEDS)<br />

Plafondverlichting achter<br />

Verlichting bagageruimte/<br />

dashboardkastje<br />

Dorpelverlichting<br />

LED<br />

LED<br />

D1S(*) / H7<br />

H1(*) / H7<br />

PY 24W<br />

LED<br />

WY5W<br />

LED<br />

LED<br />

W5W<br />

H11<br />

W16W<br />

W16W<br />

5L/5K<br />

12V 5W<br />

12V 5W<br />

W5W<br />

–<br />

–<br />

55W<br />

55W<br />

24W<br />

–<br />

5W<br />

–<br />

–<br />

5W<br />

55W<br />

16W<br />

16W<br />

–<br />

5W<br />

5W<br />

5W<br />

–<br />

–<br />

D<br />

D<br />

B<br />

–<br />

A<br />

–<br />

–<br />

C<br />

E<br />

B<br />

B<br />

–<br />

C<br />

C<br />

A<br />

4


174 IN NOODGEVALLEN<br />

LAMP BUITENVERLICHTING<br />

VERVANGEN<br />

KOPLAMPUNITS fig. 15<br />

In de koplampunits zijn de gloeilampen voor de buitenverlichting,<br />

het dimlicht, het grootlicht en de richtingaanwijzer<br />

opgenomen. De lampen zijn op de volgende wijze<br />

in de lichtunit geplaatst:<br />

A. Grootlicht;<br />

B. Dimlicht;<br />

C. Richtingaanwijzers.<br />

fig. 15<br />

L0E0154m<br />

DIMLICHTEN<br />

Met gloeilampen<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❍ verwijder het beschermdeksel B-fig. 15;<br />

❍ haak de borgveer A-fig. 16 los;<br />

❍ maak de stekker B los;<br />

❍ trek de lamp C uit de houder en vervang hem;<br />

❍ monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het<br />

metalen deel vallen in de uitsparing in de reflector; sluit<br />

vervolgens de stekker B weer aan en haak de borgveer<br />

vast A;<br />

❍ monteer beschermdeksel B-fig. 15 op de juiste wijze.<br />

fig. 16<br />

L0E0155m


Met gasontladingslampen (Xenon)<br />

(waar voorzien)<br />

Door de hoge voedingsspanning mogen defecte<br />

gasontladingslampen (Xenon) uitsluitend<br />

vervangen worden door gespecialiseerd<br />

personeel: levensgevaar! Wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

GROOTLICHT<br />

Met gloeilampen<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❍ verwijder het beschermdeksel A-fig. 15;<br />

❍ haak de borgveer A-fig. 17 los;<br />

❍ maak de stekker B los;<br />

❍ trek de lamp C uit de houder en vervang hem;<br />

❍ monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het<br />

metalen deel vallen in de uitsparing in de reflector; sluit<br />

vervolgens de stekker B weer aan en haak de borgveer<br />

vast A;<br />

❍ monteer beschermdeksel A-fig. 15 op de juiste wijze.<br />

IN NOODGEVALLEN 175<br />

Met gasontladingslampen (Xenon)<br />

(waar voorzien)<br />

Door de hoge voedingsspanning mogen defecte<br />

gasontladingslampen (Xenon) uitsluitend<br />

vervangen worden door gespecialiseerd<br />

personeel: levensgevaar! Wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

fig. 17<br />

L0E0156m<br />

4


176 IN NOODGEVALLEN<br />

BUITENVERLICHTING/DAGVERLICHTING<br />

De dag-/parkeerlichten zijn leds.<br />

Wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om ze te laten vervangen.<br />

RICHTINGAANWIJZERS<br />

Voor<br />

Lamp vervangen:<br />

❍ verwijder het beschermdeksel C-fig. 15;<br />

❍ druk op het door de pijl (in fig. 18) aangegeven punt,<br />

zodat de borgveer wordt ingedrukt, en verwijder de<br />

lichtunit;<br />

❍ trek de lamp A uit de houder en vervang hem;<br />

❍ monteer beschermdeksel C op de juiste wijze.<br />

fig. 18<br />

L0E0157m<br />

Op voorspatbord<br />

Lamp vervangen:<br />

❍ druk op het lampenglas A-fig. 19 zodat de borgveer<br />

B wordt ingedrukt, en verwijder de lichtunit;<br />

❍ draai de lamphouder C linksom, verwijder de geklemde<br />

lamp D en vervang hem;<br />

❍ plaats de lamphouder C in het lampenglas door hem<br />

rechtsom te draaien;<br />

❍ monteer de lichtunit en controleer of de bevestigingsveer<br />

B goed geborgd is.<br />

fig. 19<br />

L0E0158m


MISTLAMPEN VOOR fig. 20 (waar voorzien)<br />

Wendt u voor het vervangen van de gloeilampen in de<br />

mistlampen tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

ACHTERLICHTUNITS<br />

Wendt u voor het vervangen van de LED’s van de achterlichtunits<br />

tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

ACHTERUITRIJLICHTEN fig. 21<br />

Wendt u voor het vervangen van de achteruitrijlichten<br />

tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

fig. 20<br />

IN NOODGEVALLEN 177<br />

L0E0159m<br />

MISTACHTERLICHTEN fig. 22<br />

Wendt u voor het vervangen van de mistachterlichten tot<br />

het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

fig. 21<br />

fig. 22<br />

L0E0160m<br />

L0E0161m<br />

4


178 IN NOODGEVALLEN<br />

DERDE REMLICHT fig. 23<br />

Wendt u voor het vervangen van de LED’s van het derde<br />

remlicht tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

KENTEKENPLAATVERLICHTING<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❍ druk de borglippen in op de punten die door de pijlen<br />

worden aangegeven en verwijder de lamphouders<br />

A-fig. 24;<br />

fig. 23<br />

L0E0162m<br />

❍ draai de lamphouder B-fig. 25 rechtsom;<br />

❍ trek de lamp C uit de houder en vervang hem.<br />

fig. 24<br />

fig. 25<br />

L0E0163m<br />

L0E0164m


GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING<br />

VERVANGEN<br />

Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de<br />

paragraaf “Typen gloeilampen”.<br />

fig. 26<br />

fig. 27<br />

IN NOODGEVALLEN 179<br />

L0E0165m<br />

L0E0166m<br />

PLAFONDVERLICHTING VOOR<br />

Gloeilampen vervangen:<br />

❍ trek het plafondlampje A-fig. 26 los bij de door de pijl<br />

aangegeven punten;<br />

❍ open de bescherming B-fig. 27 zoals aangegeven;<br />

❍ maak de lamp C los uit de veercontacten aan de zijkant<br />

en vervang hem; plaats de nieuwe lamp en controleer<br />

of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten;<br />

❍ sluit de bescherming B-fig. 27 en plaats het plafondlampje<br />

A-fig. 26 in de zitting; controleer of het goed<br />

geborgd is.<br />

4


180 IN NOODGEVALLEN<br />

PLAFONDVERLICHTING ACHTER<br />

Uitvoeringen zonder opendak<br />

Gloeilampen vervangen:<br />

❍ trek het plafondlampje A-fig. 28 los bij de door de pijl<br />

aangegeven punten;<br />

❍ maak de lamp B-fig. 29 los uit de veercontacten aan<br />

de zijkant en vervang hem; plaats de nieuwe lamp en<br />

controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten;<br />

Uitvoeringen met opendak<br />

Lamp vervangen:<br />

❍ trek het plafondlampje A-fig. 30 los bij het door de pijl<br />

aangegeven punt;<br />

fig. 28<br />

L0E0167m<br />

❍ maak de lamp B-fig. 29 los uit de veercontacten aan<br />

de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe<br />

lamp goed vastzit in de veercontacten;<br />

fig. 29<br />

fig. 30<br />

L0E0168m<br />

L0E0169m


BAGAGERUIMTEVERLICHTING<br />

Lamp vervangen:<br />

❍ open de achterklep;<br />

❍ maak de lichtunit A-fig. 32 op het door de pijl aangegeven<br />

punt los;<br />

❍ open het beschermkapje B-fig. 33 en vervang de geklemde<br />

lamp;<br />

fig. 32<br />

IN NOODGEVALLEN 181<br />

L0E0171m<br />

❍ sluit het beschermkapje B op het lampenglas<br />

❍ monteer de lichtunit A door deze eerst aan de ene zijde<br />

in de juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere<br />

zijde aan te drukken, totdat de borging inklikt.<br />

fig. 33<br />

L0E0172m<br />

4


182 IN NOODGEVALLEN<br />

VERLICHTING DASHBOARDKASTJE<br />

Lamp vervangen:<br />

❍ open het dashboardkastje en maak de lichtunit A-fig.<br />

34 los;<br />

❍ maak de lamp B los uit de veercontacten aan de zijkant<br />

en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp<br />

goed vastzit in de veercontacten.<br />

VERLICHTING ZONNEKLEPSPIEGEL<br />

(waar voorzien)<br />

Lamp vervangen:<br />

❍ open het dekseltje A-fig. 35 van het spiegeltje;<br />

❍ maak het plafondlampje B op de door de pijlen aangegeven<br />

punten los;<br />

fig. 34<br />

L0E0173m<br />

❍ maak de lamp C-fig. 36 los uit de veercontacten aan<br />

de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe<br />

lamp goed vastzit in de veercontacten.<br />

fig. 35<br />

fig. 36<br />

L0E0174m<br />

L0E0175m


ZEKERINGEN VERVANGEN<br />

ALGEMEEN<br />

Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de<br />

zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik<br />

van het systeem. Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer<br />

dan eerst of de zekering niet is doorgebrand: de verbindingsstrip<br />

A-fig. 37 mag niet onderbroken zijn. Is dit wel<br />

het geval, dan moet u de zekering vervangen door een exemplaar<br />

met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur).<br />

B zekering in goede staat.<br />

C zekering met doorgebrande strip.<br />

Gebruik het tangetje D-fig. 37 voor het vervangen van<br />

de zekeringen. Dit tangetje is vastgehaakt in de zekeringenkast<br />

op het dashboard.<br />

Raadpleeg de zekeringentabel in de volgende pagina’s voor<br />

een overzicht van de zekeringen.<br />

fig. 37<br />

IN NOODGEVALLEN 183<br />

L0E0085m<br />

Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt<br />

u dan tot de Lancia-dealer.<br />

Vervang een defecte zekering nooit door ander<br />

materiaal.<br />

Vervang een zekering nooit door een zekering<br />

met een hogere stroomsterkte (ampère);<br />

BRANDGEVAAR.<br />

Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDI-<br />

FUSE, MAXI-FUSE) doorbrandt, wendt u<br />

dan tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

Controleer, voordat u een zekering vervangt,<br />

of de contactsleutel uit het contactslot is genomen<br />

en alle stroomgebruikers uit staan<br />

en/of zijn uitgeschakeld.<br />

4


184 IN NOODGEVALLEN<br />

TOEGANG TOT DE ZEKERINGEN<br />

Zekeringenkast op dashboard<br />

De zekeringen in de zekeringenkast op het dashboard zijn bereikbaar nadat de klep A is verwijderd.<br />

Onderaan, aan de linkerkant van de stuurkolom, bevindt zich de zekeringenkast die in fig. 38 is aangegeven.<br />

fig. 38<br />

L0E0087m


Zekeringenkast in de motorruimte fig. 39 en 40<br />

In de motorruimte rechts, naast de accu, is een tweede zekeringenkast<br />

aanwezig. De zekeringen in deze zekeringenkast<br />

zijn bereikbaar nadat de borgklemmen zijn losgehaakt<br />

en het beschermdeksel L is verwijderd. Op de achterkant<br />

van het deksel bevindt zich een nummer waarmee<br />

het elektrisch onderdeel van elke zekering wordt aangegeven.<br />

fig. 39<br />

IN NOODGEVALLEN 185<br />

L0E0088m<br />

Als de motorruimte moet worden uitgespoten,<br />

zorg dan dat de waterstraal niet direct op de<br />

zekeringenkast in de motorruimte wordt gericht.<br />

fig. 40<br />

L0E0089m<br />

4


186 IN NOODGEVALLEN<br />

Zekeringenkast in bagageruimte fig. 41 en 42<br />

De zekeringen in de zekeringenkast links in de bagageruimte<br />

zijn bereikbaar nadat het klepje fig. 41 is geopend.<br />

fig. 41<br />

L0E0114m<br />

fig. 42<br />

L0E0115m


ZEKERINGENTABEL - Zekeringenkast op dashboard<br />

IN NOODGEVALLEN 187<br />

VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE FIGUUR<br />

Dimlicht rechts<br />

Dimlicht rechts (Xenon)<br />

Dimlicht links, hoogteverstelling koplampen<br />

Dimlicht links (Xenon)<br />

Spoel relais aanjager klimaatregeling, body computer<br />

Vrij<br />

Ruitbediening linksachter<br />

Ruitbediening rechtsachter<br />

Achteruitrijlichten, spoel relais regeleenheid motorruimte,<br />

rempedaalschakelaar (normaal gesloten),<br />

waterdetectiesensor in dieselolie, luchtmassameter<br />

Regeleenheid portiervergrendeling, benzinedamp-afsluitklep,<br />

dead lock, achterklepontgrendeling<br />

Derde remlicht, instrumentenpaneel, knooppunt “Cornering Lights”<br />

(adaptieve lichten), regeleenheid gasontladingslampen op koplamp links<br />

Vrij<br />

Autoradio, navigatiesysteem, knooppunt Blue&Me, sirene diefstalalarm,<br />

alarmsysteem in plafondlampje, motorkoelsysteem,<br />

bandenspanningsregeleenheid, diagnosestekker,<br />

plafondverlichting achter<br />

Achterruitverwarming<br />

Spiegelverwarming, verwarming ruitensproeiermonden<br />

voor<br />

F12<br />

F12<br />

F13<br />

F13<br />

F31<br />

F32<br />

F33<br />

F34<br />

F35<br />

F36<br />

F37<br />

F38<br />

F39<br />

F40<br />

F41<br />

7,5<br />

15<br />

7,5<br />

15<br />

5<br />

–<br />

20<br />

20<br />

5<br />

20<br />

7,5<br />

–<br />

10<br />

30<br />

7,5<br />

38<br />

38<br />

38<br />

38<br />

38<br />

–<br />

38<br />

38<br />

38<br />

38<br />

38<br />

–<br />

38<br />

38<br />

38<br />

4


188 IN NOODGEVALLEN<br />

VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE FIGUUR<br />

Knooppunt Remsysteem, gierhoeksensor<br />

Ruitensproeiers module voor tweeweg-pomp<br />

ruitensproeiers voor/achter op stuurkolomschakelaar<br />

Aansteker/stekkerdoos op tunnel,<br />

stekkerdoos bagageruimte<br />

Vrij<br />

Motor elektrisch bedienbaar opendak<br />

Ruitbediening linksvoor<br />

Ruitbediening rechtsvoor<br />

Schakelaar waarschuwingsknipperlichten, centraal schakelaarpaneel<br />

rechterzijde en linkerzijde op autoradio/navigatiesysteem (verlichting),<br />

bedieningsorganen op het stuurwiel (verlichting), schakelaarpaneel op<br />

plafondverlichting voor (verlichting), regeleenheid interieurbewaking,<br />

elektrisch bedienbaar opendak (regeleenheid, verlichting schakelaars),<br />

regensensor/schemersensor, elektrochroom spiegel, inschakeling<br />

verwarmingselementen in voorstoelen<br />

Airbagregeleenheid<br />

Aansteker (verlichting), cruise-control, knooppunt Convergence,<br />

Regeleenheid parkeersensoren, AQS-sensor, klimaatregeling,<br />

elektrisch bedienbare buitenspiegels, bandenspanningsregeleenheid,<br />

regeleenheid lane assist, regeleenheid gasontladingslampen<br />

op koplamp rechts (*)<br />

Module voor tweeweg-pomp achterruitwisser<br />

Instrumentenpaneel, richtingaanwijzers achter<br />

F42<br />

F43<br />

F44<br />

F45<br />

F46<br />

F47<br />

F48<br />

F49<br />

F50<br />

F51<br />

F52<br />

F53<br />

5<br />

30<br />

15<br />

–<br />

20<br />

20<br />

20<br />

5<br />

7,5<br />

5/7,5 (*)<br />

15<br />

7,5<br />

38<br />

38<br />

38<br />

–<br />

38<br />

38<br />

38<br />

38<br />

38<br />

38<br />

38<br />

38


ZEKERINGENTABEL - Zekeringenkast in motorruimte<br />

IN NOODGEVALLEN 189<br />

VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE FIGUUR<br />

Vrij<br />

Pomp koplampsproeiers<br />

Claxon<br />

Secundaire verbruikers elektronische inspuiting<br />

Grootlicht<br />

Extra verwarming PTC1<br />

Regeleenheid motormanagementsysteem<br />

Primaire verbruikers elektronische inspuiting<br />

Regeleenheid motormanagementsysteem<br />

Aircocompressor<br />

Primaire verbruikers elektronische inspuiting (1.4-motor)<br />

Primaire verbruikers elektronische inspuiting<br />

(1.8-motor en JTD-motoren)<br />

Regeleenheid remsysteem (magneetkleppen)<br />

Regeleenheid elektrische stuurbekrachtiging<br />

Mistlamp voor/Cornering lights<br />

Brandstofpomp<br />

F08<br />

F09<br />

F10<br />

F11<br />

F14<br />

F15<br />

F16<br />

F17<br />

F18<br />

F19<br />

F22<br />

F22<br />

F23<br />

F24<br />

F30<br />

F85<br />

–<br />

20<br />

10<br />

10<br />

15<br />

30<br />

7,5<br />

10<br />

7,5<br />

7,5<br />

15<br />

20<br />

20<br />

5<br />

15<br />

15<br />

–<br />

40<br />

40<br />

40<br />

40<br />

40<br />

40<br />

40<br />

40<br />

40<br />

40<br />

40<br />

40<br />

40<br />

40<br />

40<br />

4


190 IN NOODGEVALLEN<br />

ZEKERINGENTABEL - Zekeringenkast in bagageruimte<br />

VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE FIGUUR<br />

Regeleenheid verstelling stoel rechtsvoor<br />

Regeleenheid verstelling stoel linksvoor<br />

Verwarming stoel linksvoor<br />

Verwarming stoel rechtsvoor<br />

Regeleenheid hifi-audiosysteem<br />

BASSBOX luidspreker (Hi-Fi systeem)<br />

F1<br />

F2<br />

F3<br />

F6<br />

F4<br />

F5<br />

30<br />

30<br />

10<br />

10<br />

15<br />

10<br />

42<br />

42<br />

42<br />

42<br />

42<br />

42


ACCU OPLADEN<br />

WAARSCHUWING De beschrijving voor het opladen van<br />

de accu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur<br />

tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om deze werkzaamheden<br />

uit te laten voeren.<br />

We raden u aan de accu langzaam en met een laag ampèrage<br />

gedurende ongeveer 24 uur op te laden. Als u de accu<br />

langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd.<br />

Ga voor het opladen als volgt te werk:<br />

❍ maak de klem los van de minpool op de accu;<br />

❍ sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupolen;<br />

let hierbij op de polariteit;<br />

❍ schakel de acculader in;<br />

❍ aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader<br />

uit en koppel dan de accu los;<br />

❍ sluit de klem weer aan op de minpool van de accu.<br />

De vloeistof in de accu is giftig en corrosief.<br />

Vermijd het contact met de huid en de ogen.<br />

Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd<br />

in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd<br />

van open vuur en vonkvormende apparaten:<br />

brand- en ontploffingsgevaar.<br />

IN NOODGEVALLEN 191<br />

Probeer een bevroren accu niet op te laden:<br />

ontdooi eerst de accu om te voorkomen dat de<br />

accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest,<br />

moet door deskundig personeel worden gecontroleerd<br />

of de cellen niet beschadigd zijn en of de bak geen<br />

scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve<br />

vloeistof kan weglekken.<br />

OPKRIKKEN VAN DE AUTO<br />

Als de auto opgekrikt moet worden, moet u zich tot het<br />

Lancia <strong>Service</strong>netwerk wenden. Deze beschikt over een<br />

garagekrik of hefbrug.<br />

4


192 IN NOODGEVALLEN<br />

SLEPEN VAN DE AUTO<br />

Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt<br />

zich in de gereedschaphouder onder de bekleding in de<br />

bagageruimte.<br />

SLEEPOOG BEVESTIGEN fig. 43-44<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❍ verwijder de dop A;<br />

❍ neem het sleepoog B uit;<br />

❍ draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor<br />

of achter.<br />

fig. 43<br />

L0E0090m<br />

Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR<br />

en vervolgens in STOP zonder de contactsleutel<br />

uit het slot te verwijderen. Als de contactsleutel<br />

uit het contactslot wordt genomen, schakelt automatisch<br />

het stuurslot in waardoor het onmogelijk<br />

wordt de auto te besturen. Houd er rekening mee dat<br />

de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging<br />

niet werken zolang de motor niet is aangeslagen,<br />

waardoor meer kracht nodig is voor de bediening<br />

van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het<br />

slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk.<br />

Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel<br />

geen carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het<br />

slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften.<br />

Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag<br />

naar andere weggebruikers. Start de motor niet als de<br />

auto wordt gesleept.<br />

fig. 44<br />

L0E0091m


VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 193<br />

Geprogrammeerd onderhoud ................................................................................ 194<br />

Geprogrammeerd onderhoudsschema ................................................................... 195<br />

Periodieke controles .............................................................................................. 199<br />

Zwaar gebruik van de auto ................................................................................... 199<br />

Niveaus controleren .............................................................................................. 201<br />

Luchtfilter ........................................................................................................... 208<br />

Pollenfilter ........................................................................................................... 208<br />

Dieselfilter ............................................................................................................ 208<br />

Accu .................................................................................................................... 209<br />

Wielen en banden ................................................................................................. 212<br />

Rubber slangen .................................................................................................... 214<br />

Ruitenwissers/achterruitwisser ............................................................................. 214<br />

Carrosserie ........................................................................................................... 217<br />

Interieur .............................................................................................................. 220<br />

5


194 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD<br />

Juist onderhoud is een belangrijke factor voor een lange<br />

levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk<br />

gebruik van de auto.<br />

Om dit te realiseren heeft Lancia een reeks controle- en<br />

onderhoudsbeurten samengesteld die iedere 30.000 km<br />

(benzine-uitvoeringen) of iedere 35.000 km (Multijet uitvoeringen)<br />

moeten worden uitgevoerd.<br />

Onthoud echter dat het geprogrammeerd onderhoud niet<br />

volledig toereikend is om de auto in optimale staat te houden:<br />

zowel in de beginperiode voor de servicebeurt bij<br />

30.000/35.000 kilometer als daarna, tussen twee servicebeurten<br />

in, moet regelmatig wat aandacht aan de auto<br />

worden geschonken. Controleer bijvoorbeeld regelmatig<br />

de bandenspanning en de vloeistofniveaus en vul deze laatste<br />

zo nodig bij.<br />

WAARSCHUWING De servicebeurten van het Geprogrammeerd<br />

Onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven.<br />

Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan<br />

het vervallen van de garantie tot gevolg hebben.<br />

De werkzaamheden van het Geprogrammeerd Onderhoud<br />

kunnen door het hele Lancia <strong>Service</strong>netwerk tegen vaste<br />

tarieftijden worden uitgevoerd.<br />

Reparaties, die niet tot de normale onderhoudsbeurt behoren<br />

en tijdens het uitvoeren van de onderhoudsbeurt<br />

nodig blijken te zijn, worden uitsluitend na toestemming<br />

van de klant uitgevoerd.<br />

WAARSCHUWING Het is raadzaam eventuele kleine defecten<br />

onmiddellijk door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk te laten<br />

verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende<br />

servicebeurt.<br />

Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van aanhangers,<br />

moeten er kortere intervallen worden aangehouden<br />

voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud.


VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 195<br />

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA<br />

Benzine-Uitvoeringen<br />

x 1000 km<br />

Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen<br />

Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers,<br />

waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, waarschuwings-/<br />

controlelampjes enz.) controleren<br />

Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren<br />

Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren<br />

Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren en werking<br />

waarschuwingslampje voor versleten remblokken controleren<br />

Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren<br />

Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie,<br />

bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen<br />

(stofkappen, hoezen enz.), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem<br />

Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep<br />

op vervuiling controleren en mechanismen smeren<br />

Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen<br />

motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.)<br />

Slag van de handrem controleren en eventueel afstellen<br />

Conditie van aandrijfriem(en) voor hulporganen visueel controleren<br />

Conditie van getande distributieriem visueel controleren<br />

30 60 90 120 150 180<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ●<br />

● ●<br />

5


196 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />

Uitlaatgasemissie controleren<br />

Benzinedamp-opvangsysteem controleren<br />

Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)<br />

Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen<br />

Getande distributieriem vervangen (*)<br />

Bougies vervangen<br />

Luchtfilterelement vervangen<br />

Motorolie en oliefilter vervangen (of om de 24 maanden) (**)<br />

Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)<br />

Pollenfilter vervangen (of om de 15 maanden)<br />

x 1000 km<br />

30 60 90 120 150 180<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ●<br />

●<br />

●<br />

● ● ●<br />

● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ●<br />

(*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koude klimaten, gebruik in stadsverkeer,<br />

langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in ieder geval om de 5 jaar.<br />

(**) Als de auto overwegend in de stad wordt gebruikt wordt en daardoor jaarlijks minder dan 10.000 km rijdt, moeten de motorolie<br />

en het oliefilter iedere 12 maanden worden vervangen.<br />

Om de juiste werking te garanderen en om ernstige schade aan de motor te voorkomen, is voor de 1.4 T-JET-uitvoeringen het volgende<br />

van fundamenteel belang:<br />

- gebruik uitsluitend het merk en type bougies dat specifiek voor de Turbo Jet motor is voorgeschreven (zie hetgeen beschreven staat in<br />

de paragraaf “Motor”);<br />

- houdt u strikt aan het vervangingsinterval van de bougies dat in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema staat aangegeven;<br />

- het is raadzaam u hiervoor tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk te wenden.


Multijet uitvoeringen<br />

VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 197<br />

x 1000 km<br />

Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen<br />

Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten,<br />

bagageruimte, interieur, waarschuwings-/controlelampjes enz.) controleren<br />

Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren<br />

Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren<br />

Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren en werking<br />

waarschuwingslampje voor versleten remblokken controleren<br />

Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren<br />

Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie,<br />

bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen<br />

(stofkappen, hoezen enz.), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem<br />

Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep<br />

op vervuiling controleren en mechanismen smeren<br />

Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen<br />

motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.)<br />

Slag van de handrem controleren en eventueel afstellen<br />

Spanning van diverse aandrijfriemen voor hulporganen controleren en eventueel<br />

afstellen (behalve uitvoeringen met automatische riemspanner)<br />

Controle van de emissies/uitlaatgasrook<br />

Conditie van aandrijfriem(en) voor hulporganen visueel controleren<br />

35 70 105 140 175<br />

● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ●<br />

● ●<br />

● ● ● ● ●<br />

● ●<br />

5


198 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />

Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)<br />

Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen<br />

Getande distributieriem vervangen (*)<br />

Brandstoffilter vervangen<br />

Luchtfilterelement vervangen<br />

x 1000 km<br />

Motorolie en oliefilter vervangen (uitvoeringen zonder DPF) (of om de 24 maanden)<br />

Motorolie en oliefilter vervangen (uitvoeringen met DPF) (**)<br />

Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)<br />

Pollenfilter vervangen (of om de 15 maanden)<br />

35 70 105 140 175<br />

● ● ● ● ●<br />

●<br />

●<br />

● ●<br />

● ●<br />

● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ●<br />

(*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koude klimaten, gebruik in stadsverkeer,<br />

langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in ieder geval om de 5 jaar.<br />

(**) De motorolie en het oliefilter moeten worden vervangen bij kwaliteitsverlies, dat wordt aangegeven door middel van een bericht<br />

of een brandend waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”); ververs de motorolie<br />

en het oliefilter in ieder geval om de 24 maanden.


VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 199<br />

PERIODIEKE CONTROLES<br />

Elke 1.000 km of voor een lange reis controleren en zonodig<br />

herstellen:<br />

❍ niveau van de motorkoelvloeistof;<br />

❍ niveau van de remvloeistof;<br />

❍ niveau van de ruitensproeiervloeistof;<br />

❍ spanning en conditie van de banden;<br />

❍ werking van het verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers,<br />

waarschuwingsknipperlichten enz.);<br />

❍ werking van de ruitenwissers voor en achter en<br />

stand/slijtage van de ruitenwisserbladen voor achter;<br />

Iedere 3.000 km controleren en eventueel bijvullen: niveau<br />

motorolie.<br />

Gebruik bij voorkeur producten van FL Selenia omdat die<br />

speciaal zijn afgestemd op de Lancia modellen (zie de<br />

“Vullingstabel” in het hoofdstuk “6”).<br />

ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO<br />

Als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden<br />

wordt gebruikt, zoals:<br />

❍ trekken van een aanhangers of caravans;<br />

❍ rijden op stoffige wegen;<br />

❍ veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij een buitentemperatuur<br />

onder nul;<br />

❍ veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten<br />

bij lage snelheden (bijv. bij huis-aan-huis bezorging)<br />

of als de auto lang stilstaat;<br />

❍ in de stad;<br />

5


200 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />

is het noodzakelijk de volgende controles vaker uit te voeren,<br />

dan in het Onderhoudsschema staat aangegeven:<br />

❍ remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage<br />

controleren;<br />

❍ vergrendelmechanismen van motorkap en kofferdeksel<br />

op vervuiling controleren en mechanismen smeren;<br />

❍ visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak,<br />

aandrijfassen, uitlaat, brandstof- en remleidingen,<br />

rubber delen (stofkappen, hoezen enz.) en<br />

rubber slangen van rem- en brandstofsysteem;<br />

❍ lading en vloeistofniveau (elektrolyt) accu controleren<br />

(zie ook de paragraaf “Accu - Ladingstoestand en niveau<br />

elektrolyt controleren” in dit hoofdstuk);<br />

❍ conditie van diverse aandrijfriemen voor hulporganen<br />

visueel controleren;<br />

❍ pollenfilter controleren en eventueel vervangen; vooral<br />

als de luchttoevoer in het interieur afneemt;<br />

❍ luchtfilter controleren en eventueel vervangen.


VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 201<br />

NIVEAUS CONTROLEREN - Uitvoering 1.4 Turbo Jet<br />

fig. 1<br />

L0E0092m<br />

5


202 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />

Uitvoering 1.6 Multijet/2.0 Multijet<br />

fig. 2<br />

L0E0094m


VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 203<br />

Uitvoering 1.9 Twin Turbo Multijet<br />

fig. 3<br />

L0E0094m<br />

5


204 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />

MOTOROLIE A-fig. 1-2-3<br />

Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond<br />

staat en ongeveer 5 minuten na het uitzetten van<br />

de motor. Neem voor controle de peilstok uit; het niveau<br />

van de olie moet zich tussen het MIN- en MAX-merkteken<br />

op de peilstok bevinden. Het verschil tussen het MINen<br />

MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter.<br />

Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken<br />

staat, moet via de olievulopening motorolie tot aan het<br />

MAX-merkteken worden bijgevuld.<br />

Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.<br />

Motorolieverbruik<br />

Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van<br />

ongeveer 400 gram per 1000 km. Tijdens de eerste gebruiksperiode<br />

wordt de motor van een nieuwe auto ingereden.<br />

Daarom stabiliseert het motorolieverbruik pas na<br />

de eerste 5.000 ÷ 6.000 km.<br />

WAARSCHUWING Het motorolieverbruik hangt af van<br />

de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto.<br />

WAARSCHUWING Na het bijvullen of het verversen van<br />

de olie, moet u de motor enige seconden laten draaien, vervolgens<br />

de motor uitzetten en na enige minuten het oliepeil<br />

controleren.


VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 205<br />

Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden<br />

in de motorruimte extra voorzichtig als de<br />

motor nog warm is: gevaar voor brandwonden.<br />

Bij een warme motor kan de elektroventilateur<br />

onverwacht inschakelen: kans op verwonding. Pas<br />

op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken<br />

draagt: deze kunnen door de bewegende onderdelen<br />

worden gegrepen.<br />

Vul nooit olie bij met andere specificaties dan<br />

de olie waarmee de motor is gevuld.<br />

Afgewerkte motorolie en het vervangen motoroliefilter<br />

bevatten stoffen die schadelijk<br />

zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het<br />

verversen van de olie en het vervangen van het oliefilter<br />

door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk te laten uitvoeren.<br />

De Lancia-dealer beschikt over de uitrusting<br />

voor het op milieuvriendelijke wijze en conform<br />

de wettelijke bepalingen verwerken van afgewerkte<br />

olie en oliefilters.<br />

KOELVLOEISTOF VAN HET<br />

MOTORKOELSYSTEEM B-fig. 1-2-3<br />

Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden<br />

bij een koude motor en moet tussen het MIN- en MAXmerkteken<br />

op het expansiereservoir staan. Een te laag niveau<br />

bijvullen door een mengsel van gedemineraliseerd<br />

water en 50% PARAFLU UP van FL Selenia langzaam<br />

via de vulopening van het expansiereservoir te gieten. Een<br />

mengsel van PARAFLU UP en gedemineraliseerd water<br />

in een mengverhouding van 50% beveiligt tot een temperatuur<br />

van –35°C. Bij zeer zware klimatologische omstandigheden<br />

raden wij een mengsel aan van 60% PA-<br />

RAFLU UP en 40% gedemineraliseerd water<br />

Het motorkoelsysteem gebruikt PARAFLU<br />

UP-koelvloeistof. Gebruik voor het eventueel<br />

bijvullen vloeistof met dezelfde specificaties<br />

als waarmee het motorkoelsysteem reeds is gevuld.<br />

PARAFLU UP-koelvloeistof kan niet worden gemengd<br />

met welke andere koelvloeistof dan ook. Als<br />

dit toch gebeurt, mag de motor absoluut niet worden<br />

gestart en moet u zich tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />

wenden.<br />

5


206 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />

Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de<br />

dop zonodig alleen door een exemplaar van<br />

hetzelfde type; als dit niet gebeurt, kan dit de<br />

werking van het systeem in gevaar brengen. Draai<br />

bij een warme motor de dop van het expansiereservoir<br />

nooit los: gevaar voor verbranding.<br />

RUITENSPROEIERVLOEISTOF C-fig. 1-2-3<br />

Trek voor het bijvullen van de vloeistof de dop van het<br />

reservoir totdat u een klik hoort.<br />

Giet vervolgens langzaam een mengsel van water en<br />

TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in het reservoir, in de<br />

volgende mengverhouding:<br />

30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water<br />

in de zomer.<br />

50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% water<br />

in de winter.<br />

Bij temperaturen onder -20°C TUTELA PROFESSIONAL<br />

SC 35 onverdund gebruiken.<br />

Controleer visueel het niveau van de vloeistof in het<br />

reservoir.<br />

Sluit de dop door hem in het midden in te drukken.<br />

Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir:<br />

de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang<br />

voor een optimaal zicht.<br />

Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen<br />

zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte<br />

bevinden zich warme onderdelen die bij contact<br />

de vloeistof kunnen doen ontbranden.<br />

OLIE VAN DE STUURBEKRACHTIGING<br />

D-fig. 1-2-3<br />

Draai de dop los: controleer of het remvloeistofniveau nog<br />

op het maximum niveau staat. Het niveau mag nooit het<br />

MAX-merkteken overschrijden. Als vloeistof moet worden<br />

bijgevuld, dan raden wij u aan de remvloeistof te gebruiken<br />

die staat vermeld in de tabel “Vloeistoffen en smeermiddelen”<br />

(zie het hoofdstuk “6”).<br />

OPMERKING Maak de dop van het reservoir en het<br />

omringende oppervlak zorgvuldig schoon.<br />

Wees bij het openen van de dop bijzonder voorzichtig<br />

zodat er geen vuil in het reservoir komt.<br />

Gebruik voor het bijvullen altijd een trechter met een<br />

ingebouwde filterzeef van maximaal 0,12 mm.<br />

WAARSCHUWING De remvloeistof is hygroscopisch (trekt<br />

water aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de auto<br />

overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid,<br />

de vloeistof vaker te vervangen dan in het “Geprogrammeerd<br />

onderhoudsschema” staat aangegeven.


VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 207<br />

Voorkom contact tussen de zeer corrosieve<br />

remvloeistof en de lak. Als remvloeistof wordt<br />

gemorst, moet de lak onmiddellijk met water<br />

worden afgespoeld.<br />

De rem- en koppelingsvloeistof is giftig en<br />

zeer corrosief. Als de vloeistof per ongeluk<br />

wordt gemorst, moeten de betreffende delen<br />

onmiddellijk worden gewassen met water en een<br />

neutrale zeep en daarna met veel water worden afgespoeld.<br />

Bij inslikken dient onmiddellijk een arts<br />

te worden geraadpleegd.<br />

Het symbool π op het reservoir geeft aan dat<br />

synthetische remvloeistof en geen minerale<br />

vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik<br />

van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden,<br />

omdat de rubbers in het remsysteem door<br />

deze vloeistoffen worden beschadigd.<br />

De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als<br />

de vloeistof per ongeluk wordt gemorst, moeten<br />

de betreffende delen onmiddellijk worden<br />

gewassen met water en een neutrale zeep en daarna<br />

met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken<br />

dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.<br />

Het symbool π op het reservoir geeft aan dat<br />

synthetische remvloeistof en geen minerale<br />

vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik<br />

van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden,<br />

omdat de rubbers in het remsysteem door<br />

deze vloeistoffen worden beschadigd.<br />

5


208 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />

LUCHTFILTER/POLLENFILTER<br />

Laat het luchtfilter of het pollenfilter vervangen door het<br />

Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

DIESELFILTER<br />

CONDENS AFTAPPEN<br />

(Multijet uitvoeringen) E-fig. 2-3<br />

Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem<br />

ernstig beschadigen en de motor<br />

kan onregelmatig gaan draaien. Als het<br />

lampje c op het instrumentenpaneel gaat branden,<br />

wendt u dan zo snel mogelijk tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />

om het systeem te laten aftappen. Als dit<br />

direct na het tanken wordt gesignaleerd, kan er tijdens<br />

het tanken water in de brandstoftank zijn gekomen:<br />

zet in dat geval onmiddellijk de motor uit<br />

en wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.


ACCU<br />

VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 209<br />

De accu F-fig. 1-2-3 van de auto is “onderhoudsarm”:<br />

onder normale omstandigheden hoeft het elektrolyt niet<br />

bijgevuld te worden met gedestilleerd water.<br />

De werking moet echter regelmatig en uitsluitend door het<br />

Lancia <strong>Service</strong>netwerk of gespecialiseerd personeel gecontroleerd<br />

worden.<br />

De vloeistof in de accu is giftig en corrosief.<br />

Voorkom contact met de huid en de ogen.<br />

Houd de accu ver verwijderd van open vuur<br />

en vonkvormende apparaten: brand- en ontploffingsgevaar.<br />

Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofniveau,<br />

ontstaat onherstelbare schade aan<br />

de accu en kan de accu openbarsten.<br />

ACCU VERVANGEN<br />

Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met<br />

dezelfde specificaties worden geïnstalleerd.<br />

Als de accu vervangen wordt door een accu met andere<br />

specificaties, vervallen de onderhoudsintervallen die in het<br />

“Geprogrammeerd Onderhoudsschema” staan aangegeven.<br />

Voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich strikt<br />

te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant van de<br />

accu.<br />

5


210 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />

Onoordeelkundige montage van elektrische<br />

en elektronische apparatuur kan ernstige<br />

schade toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf<br />

van uw auto accessoires wilt monteren die<br />

constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, mobiele<br />

telefoon enz.), raden wij u aan contact op te<br />

nemen met het Lancia <strong>Service</strong>netwerk. Deze kan u<br />

de meest geschikte installaties aanraden en controleren<br />

of het noodzakelijk is een accu met een grotere<br />

capaciteit te monteren.<br />

Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor<br />

het milieu. Het verdient aanbeveling een defecte<br />

accu door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk te<br />

laten vervangen, omdat deze beschikt over de uitrusting<br />

voor het op milieuvriendelijke wijze en conform<br />

de wettelijke bepalingen verwerken van defecte<br />

accu’s.<br />

Als u de auto langere tijd stalt in extreem<br />

koude omstandigheden moet, om bevriezing<br />

te voorkomen, de accu worden verwijderd en<br />

op een verwarmde plaats worden bewaard.<br />

Bij werkzaamheden aan de accu of in de<br />

buurt van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen<br />

met een speciale bril.


VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 211<br />

PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN<br />

DE ACCU TE VERLENGEN<br />

Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de<br />

levensduur te verlengen, dient u de volgende aanwijzingen<br />

nauwkeurig op te volgen:<br />

❍ wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren,<br />

de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn.<br />

Hiermee wordt voorkomen dat de interieurverlichting<br />

blijft branden;<br />

❍ schakel de interieurverlichting uit: de auto is in ieder<br />

geval uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling<br />

van de interieurverlichting;<br />

❍ voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers<br />

als de motor uitstaat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten,<br />

enz.);<br />

❍ maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie<br />

van de auto worden uitgevoerd eerst de minpool<br />

van de accu los;<br />

❍ de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd.<br />

WAARSCHUWING Een accu die gedurende langere tijd<br />

minder dan 50% geladen is, raakt door sulfatering beschadigd.<br />

Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen<br />

terug.<br />

Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (reeds bij<br />

temperaturen van –10 °C). Zie in geval van langdurig stilstaan<br />

de paragraaf “Auto langere tijd stallen”, in hoofdstuk<br />

“3”.<br />

Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren<br />

die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm enz.)of<br />

accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten,<br />

raden wij u aan contact op te nemen met het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />

Deze kan u de meest geschikte installaties uit<br />

het Lancia Lineaccessori-programma aanraden en controleren<br />

of de elektrische installatie van de auto geschikt<br />

is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk<br />

is een accu met een grotere capaciteit te monteren.<br />

Enkele van deze stroomverbruikers blijven continu stroom<br />

verbruiken ook bij een uitgezette motor, waardoor de accu<br />

geleidelijk ontlaadt.<br />

5


212 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />

WIELEN EN BANDEN<br />

De spanning van de banden, inclusief het noodreservewiel,<br />

moet regelmatig, om de twee weken en voor een lange<br />

rit, worden gecontroleerd: de bandenspanning moet bij<br />

koude banden worden gecontroleerd.<br />

Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor<br />

de juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf<br />

“Wielen” in het hoofdstuk “6”.<br />

Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige<br />

slijtage van de banden fig. 4:<br />

fig. 4<br />

L0E0096m<br />

A normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.<br />

B te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van<br />

het loopvlak.<br />

C te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van<br />

het loopvlak.<br />

Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van<br />

het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd<br />

aan de geldende wettelijke bepalingen van het land<br />

waarin wordt gereden.<br />

WAARSCHUWINGEN<br />

❍ Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken,<br />

harde contacten tussen banden en stoepranden,<br />

kuilen en andere obstakels. Het langdurig rijden<br />

op een slecht wegdek kan de banden beschadigen;<br />

❍ controleer de banden regelmatig op scheuren in de<br />

wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak.<br />

Wendt u in dit geval tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk;<br />

❍ rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor kunnen<br />

de banden en de velgen ernstig beschadigd worden;<br />

❍ stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel<br />

het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wielophanging<br />

en de stuurinrichting te voorkomen;


VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 213<br />

❍ banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt<br />

zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven<br />

aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan<br />

zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan<br />

ook door een specialist worden gecontroleerd. Dit geldt<br />

in het bijzonder voor het noodreservewiel;<br />

❍ monteer nooit gebruikte banden of banden waarvan<br />

de herkomst onbekend is;<br />

❍ bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel<br />

vernieuwd worden;<br />

❍ om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en<br />

de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de banden<br />

om de 10.000 / 15.000 km van as te verwisselen. Hierbij<br />

moeten de banden aan dezelfde zijde van de auto<br />

gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting<br />

wordt voorkomen.<br />

Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is<br />

van een juiste bandenspanning.<br />

Door een te lage bandenspanning wordt de<br />

band te heet, waardoor er onherstelbare inwendige<br />

schade aan de band kan ontstaan.<br />

Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij<br />

de banden van de rechterzijde aan de linkerzijde<br />

en omgekeerd worden gemonteerd.<br />

Voer bij lichtmetalen velgen geen spuitwerkzaamheden<br />

uit die een temperatuur vereisen<br />

boven 150°C. De mechanische eigenschappen<br />

van de wielen kunnen hierdoor in gevaar worden<br />

gebracht.<br />

5


214 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />

RUBBER SLANGEN<br />

Houd voor de rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem<br />

zeer nauwkeurig de voorschriften van het “Onderhoudsschema”<br />

in dit hoofdstuk aan.<br />

Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd<br />

ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat<br />

de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende<br />

systeem kan gaan lekken. Daarom is zorgvuldige<br />

controle noodzakelijk.<br />

RUITENWISSERS/<br />

ACHTERRUITWISSER<br />

WISSERBLADEN<br />

Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaakmiddel;<br />

wij raden TUTELA PROFESSIONAL SC<br />

35 aan.<br />

Vervang de wisserbladen als het rubber is vervormd of versleten.<br />

Het verdient aanbeveling ten minste één maal per<br />

jaar de wisserbladen te vervangen.<br />

Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk<br />

beschadigingen van het rubber te voorkomen:<br />

❍ wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald, moet<br />

gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad<br />

en ruit zit. Maak de wissers zo nodig vrij met een anti-vriesmiddel;<br />

❍ verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de ruit:<br />

om de wisserbladen te beschermen en oververhitting<br />

van de ruitenwissermotor te voorkomen;<br />

❍ schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op een<br />

droge ruit in.<br />

Rijden met versleten ruitenwisserbladen is<br />

gevaarlijk, omdat hierdoor het zicht onder<br />

slechte atmosferische omstandigheden aanzienlijk<br />

wordt beperkt.


VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 215<br />

Wisserbladen voor vervangen fig. 5<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❍ til de wisserarm van de voorruit en plaats het wisserblad<br />

onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm;<br />

❍ druk op de lip A van de veerklem en verwijder het wisserblad;<br />

❍ monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting<br />

op de wisserarm moet vallen.<br />

fig. 5<br />

L0E0097m<br />

Wisserblad achter vervangen fig. 6<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❍ kantel het dopje A omhoog, draai de moer B los waarmee<br />

de wisserarm aan de as is bevestigd;<br />

❍ plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai<br />

de moer zorgvuldig vast;<br />

❍ kantel het dopje naar beneden.<br />

fig. 6<br />

L0E0098m<br />

5


216 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />

RUITENSPROEIERS<br />

Voorruit (ruitensproeiers) fig. 7<br />

Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst<br />

het niveau in het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf<br />

“Niveaus controleren” in dit hoofdstuk).<br />

Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt<br />

zijn. Deze kunnen zo nodig met een speld worden<br />

doorgeprikt.<br />

De stralen van de ruitensproeiers kunt u richten door de<br />

sproeiermonden af te stellen.<br />

De stralen moeten op ongeveer 1/3 van de bovenkant van<br />

de ruit worden gericht.<br />

WAARSCHUWING Bij uitvoeringen met opendak, zorg<br />

dat het dak gesloten is alvorens de ruitensproeiers te bedienen.<br />

fig. 7<br />

L0E0099m<br />

Achterruit (achterruitsproeier) fig. 8<br />

De sproeiermonden van de achterruitsproeier kunnen niet<br />

worden afgesteld.<br />

De sproeier is ingebouwd boven de achterruit.<br />

fig. 8<br />

L0E0100m


CARROSSERIE<br />

VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 217<br />

BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE<br />

INVLOEDEN<br />

De belangrijkste oorzaken van roest zijn:<br />

❍ luchtverontreiniging;<br />

❍ zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden<br />

aan zee, warm en vochtig klimaat);<br />

❍ omgevings-/seizoensinvloeden.<br />

Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige<br />

omgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de<br />

lak en de onderzijde moet niet worden onderschat.<br />

Lancia heeft voor uw auto de beste technologische oplossingen<br />

toegepast om de carrosserie efficiënt tegen roest<br />

te beschermen.<br />

De belangrijkste zijn:<br />

❍ de toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakproducten<br />

die de auto de benodigde weerstand tegen<br />

roest en schurende elementen verlenen;<br />

❍ het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen<br />

met een hoge corrosiebestendigheid;<br />

❍ het aanbrengen van een gespoten beschermende waslaag<br />

op de onderzijde, in de wielkuipen, in de motorruimte<br />

en verschillende holle ruimtes, met een hoog<br />

beschermend vermogen;<br />

❍ het aanbrengen van een beschermende kunststof laag<br />

op kwetsbare delen: onderzijde van de portieren, binnenzijde<br />

van de spatborden, naden, randen enz.;<br />

❍ toepassing van “open” holle ruimtes om condensvorming<br />

te voorkomen en binnendringend water af te voeren,<br />

waardoor roest van binnenuit wordt voorkomen.<br />

CARROSSERIEGARANTIE<br />

Bij de auto is de carrosserie tegen doorroesten van alle originele<br />

componenten van de carrosserie en van alle dragende<br />

delen gegarandeerd.<br />

Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordt<br />

verwezen naar de <strong>Service</strong>- en garantiehandleiding.<br />

5


218 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />

TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE<br />

CARROSSERIE<br />

Lak<br />

De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende<br />

functie.<br />

Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals<br />

krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming<br />

te voorkomen. Het bijwerken dient met de originele lak te<br />

worden uitgevoerd (zie “Plaatje met informatie over de<br />

carrosserielak” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).<br />

Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen,<br />

waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik<br />

van de auto en van de omgeving. Het is raadzaam de auto<br />

vaker te wassen bij sterke luchtverontreiniging of bij<br />

het rijden over wegen met strooizout.<br />

De juiste wasmethode:<br />

❍ verwijder de antenne van het dak als u de auto in een<br />

wastunnel wast, om te voorkomen dat deze beschadigt;<br />

❍ als bij het wassen gebruik wordt gemaakt van stoom<br />

of hogedrukreiniging, moet de straalpijp op meer dan<br />

40 cm afstand worden gehouden om schade aan de<br />

laklaag te voorkomen. Waterresten die op de auto achterblijven<br />

kunnen na verloop van tijd de carrosserie<br />

beschadigen;<br />

❍ spoel de auto met een waterstraal onder lage druk af;<br />

❍ was de auto met een zachte spons met een oplossing<br />

van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig<br />

uit;<br />

❍ spoel overvloedig met water en droog met lucht of een<br />

zeemleer.<br />

Let bij het drogen vooral op de minder goed zichtbare delen,<br />

zoals portiersponningen, motorkap en achterklep,<br />

koplampbehuizingen, waarin het water makkelijk kan blijven<br />

staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen<br />

niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog<br />

even buiten te laten staan, zodat waterresten buiten kunnen<br />

verdampen.<br />

Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog warm<br />

is: de glans van de lak kan afnemen.


VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 219<br />

De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze<br />

worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen.<br />

Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels<br />

bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen,<br />

waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot.<br />

WAARSCHUWING Vogeluitwerpselen dienen zo snel en<br />

zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat<br />

door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen.<br />

Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water.<br />

Daarom moet de auto bij voorkeur worden<br />

gewassen op een plaats waar het afvalwater<br />

direct wordt opgevangen en gezuiverd.<br />

Om de esthetische eigenschappen van de lak<br />

te behouden, is het aanbevolen geen schuuren/of<br />

poetsmiddelen te gebruiken voor het<br />

schoonmaken van de auto.<br />

Ruiten<br />

Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een geschikt<br />

schoonmaakmiddel.<br />

Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen<br />

te voorkomen.<br />

WAARSCHUWING Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde<br />

van de achterruit op dat de elektrische weerstandsdraden<br />

van de achterruitverwarming niet worden beschadigd.<br />

Veeg voorzichtig in de richting van de draden.<br />

Motorruimte<br />

Laat de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig uitspuiten.<br />

Hierbij mag de waterstraal niet direct op de elektronische<br />

regeleenheden en de relais en zekeringen links<br />

in de motorruimte (in rijrichting) worden gericht. Laat<br />

deze werkzaamheden verzorgen door een gespecialiseerd<br />

bedrijf.<br />

WAARSCHUWING Voor het uitspuiten van de motorruimte<br />

moet de contactsleutel in stand STOP staan en de motor<br />

koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende<br />

beschermingen (rubber kappen, deksels enz.) nog op hun<br />

plaats zitten en niet beschadigd zijn.<br />

Koplampen<br />

WAARSCHUWING Gebruik voor het reinigen van het<br />

kunststof lampenglas van de koplampen geen aromatische<br />

producten (bijv. benzine) of ketonen (bijv. aceton).<br />

5


220 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />

INTERIEUR<br />

Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen<br />

water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan<br />

schoenen, lekkende paraplu’s enz.), waardoor roestvorming<br />

op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden.<br />

Gebruik nooit ontvlambare producten zoals<br />

petroleum of wasbenzine voor het reinigen<br />

van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische<br />

lading die tijdens het reinigen door het<br />

wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.<br />

Bewaar nooit spuitbussen in de auto: ontploffingsgevaar.<br />

Spuitbussen mogen niet worden<br />

blootgesteld aan temperaturen boven<br />

50°C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur<br />

ver boven deze waarde oplopen.<br />

STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING<br />

Verwijder stof met een zachte vochtige borstel of een stofzuiger.<br />

Voor een nog betere reiniging van de stoffen bekleding<br />

raden wij u aan de borstel vochtig te maken.<br />

Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing<br />

van water en neutrale zeep.<br />

KUNSTSTOF INTERIEURDELEN<br />

Wij raden u aan om de kunststof interieurdelen op de normale<br />

manier te reinigen met een doek bevochtigd met water<br />

en een neutrale zeep zonder schuurmiddel. Voor het<br />

verwijderen van vet- of hardnekkige vlekken moeten speciale<br />

schoonmaakmiddelen zonder oplosmiddelen worden<br />

gebruikt, die geschikt zijn voor het reinigen van kunststof<br />

en die het visuele effect en de kleur van de componenten<br />

niet wijzigen.<br />

WAARSCHUWING Gebruik nooit alcohol of benzine om<br />

het glas van het instrumentenpaneel schoon te maken.


TECHNISCHE GEGEVENS 221<br />

Identificatiegegevens .................................................................... 222<br />

Motorcodes - carrosserie-uitvoeringen ........................................... 224<br />

Motor ........................................................................................... 225<br />

Brandstofsysteem ......................................................................... 227<br />

Transmissie .................................................................................. 228<br />

Remmen ....................................................................................... 228<br />

Wielophanging ............................................................................. 229<br />

Stuurinrichting ............................................................................ 229<br />

Wielen ......................................................................................... 230<br />

Afmetingen .................................................................................. 234<br />

Prestaties ..................................................................................... 235<br />

Gewichten .................................................................................... 236<br />

Vullingstabel ................................................................................ 240<br />

Vloeistoffen en smeermiddelen ..................................................... 240<br />

Brandstofverbruik ........................................................................ 242<br />

CO 2 -emissie ................................................................................. 244<br />

6


222 TECHNISCHE GEGEVENS<br />

IDENTIFICATIEGEGEVENS<br />

De identificatiegegevens zijn op de typeplaatjes ingeslagen<br />

en bevinden zich op de in fig. 1 aangegeven plaatsen:<br />

1 Typeplaatje met identificatiegegevens (in de motorruimte,<br />

naast het bovenste bevestigingspunt van de<br />

rechter schokdemper);<br />

2 Chassisnummer (in de bodemplaat naast de rechter<br />

voorstoel);<br />

3 Plaatje met informatie over de carrosserielak (op de binnenzijde<br />

van de achterklep);<br />

4 Motorcode (linksachter op het cilinderblok, aan de versnellingsbakzijde).<br />

fig. 1<br />

L0E0116m<br />

TYPEPLAATJE MET<br />

IDENTIFICATIEGEGEVENS FIG. 2<br />

Het typeplaatje is aangebracht op de fronttraverse in de<br />

motorruimte en bevat de volgende informatie:<br />

B Nummer typegoedkeuring.<br />

C Identificatiecode van het voertuigtype.<br />

D Chassisnummer.<br />

E Max. toelaatbaar totaalgewicht van het voertuig.<br />

F Max. toelaatbaar totaalgewicht van het voertuig met<br />

aanhanger.<br />

G Max. toelaatbare voorasbelasting.<br />

H Max. toelaatbare achterasbelasting.<br />

I Motortype.<br />

L Code van de carrosserie-uitvoering.<br />

M Nummer voor de onderdelen.<br />

N Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (alleen<br />

bij dieselmotoren).<br />

fig. 2<br />

L0E0117m


CHASSISNUMMER fig. 3<br />

Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat naast<br />

de rechter voorstoel. Om deze te kunnen zien, moet het<br />

klepje naar voren worden geschoven.<br />

Het nummer omvat:<br />

❍ type van het voertuig (ZAR 844000);<br />

❍ oplopend productienummer.<br />

fig. 3<br />

TECHNISCHE GEGEVENS 223<br />

L0E0118m<br />

PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE<br />

CARROSSERIELAK fig. 4<br />

Het plaatje is op de binnenzijde van de motorkap aangebracht<br />

en bevat de volgende informatie:<br />

A Fabrikant van de lak.<br />

B Naam van de kleur.<br />

C Kleurcode.<br />

D Kleurcode voor bijwerken en overspuiten.<br />

MOTORCODE<br />

De motorcode is in het cilinderblok ingeslagen en bestaat<br />

uit het motortype en een oplopend productienummer.<br />

fig. 4<br />

L0E0119m<br />

6


224 TECHNISCHE GEGEVENS<br />

MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN<br />

1.4 Turbo Jet 120 pk<br />

1.4 Turbo Jet 150 pk<br />

1.6 Multijet<br />

1.9 Twin Turbo Multijet<br />

2.0 Multijet<br />

198A4000<br />

198A1000<br />

198A2000<br />

844A1000<br />

198A5000<br />

(*) Uitvoeringen waarop 18” banden gemonteerd kunnen worden<br />

MOTORCODE CARROSSERIE-UITVOERING<br />

844AXA1A 00<br />

844AXA1A 00B (*)<br />

844AXB1A 01<br />

844AXB1A 01B (*)<br />

844AXC1A 02<br />

844AXC1A 02B (*)<br />

844AXE1A 04<br />

844AXE1A 04B (*)<br />

844AXD1A 03<br />

844AXD1A 03B (*)


MOTOR<br />

TECHNISCHE GEGEVENS 225<br />

ALGEMENE INFORMATIE 1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk<br />

Typecode<br />

Cyclus<br />

Aantal en opstelling cilinders<br />

Boring en slag van de zuigers mm<br />

Totale cilinderinhoud cm 3<br />

Compressieverhouding<br />

Maximaal vermogen (EU) kW<br />

pk<br />

bijbehorend toerental /min<br />

Maximum koppel (EU) Nm<br />

kgm<br />

bijbehorend toerental /min<br />

Bougies<br />

Brandstof<br />

(*) met ingeschakelde SPORT functie (waar voorzien)<br />

198A4000<br />

Otto<br />

4 in lijn<br />

72 x 84<br />

1368<br />

9,8 ± 0,2<br />

88<br />

120<br />

5000<br />

206<br />

21<br />

1750<br />

NGK IKR9F8<br />

Loodvrije benzine<br />

95 RON (specificatie EN228)<br />

198A1000<br />

Otto<br />

4 in lijn<br />

72 x 84<br />

1368<br />

9,8 ± 0,2<br />

110<br />

150<br />

5500<br />

206/230 (*)<br />

21<br />

2250/3000 (*)<br />

NGK IKR9F8<br />

Loodvrije benzine<br />

5 RON (specificatie EN228)<br />

6


226 TECHNISCHE GEGEVENS<br />

ALGEMENE INFORMATIE 1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet 2.0 Multijet<br />

Typecode<br />

Cyclus<br />

Aantal en opstelling cilinders<br />

Boring en slag van de zuigers mm<br />

Totale cilinderinhoud cm 3<br />

Compressieverhouding<br />

Maximaal vermogen (EU) kW<br />

pk<br />

bijbehorend toerental /min<br />

Maximum koppel (EU) Nm<br />

kgm<br />

bijbehorend toerental /min<br />

Brandstof<br />

198A2000<br />

Diesel<br />

4 in lijn<br />

79,5 x 80,5<br />

1598<br />

16,5 ± 0,4<br />

88<br />

120<br />

4000<br />

300<br />

31<br />

1500<br />

Diesel voor<br />

motorvoertuigen<br />

(specificatie EN590)<br />

844A1000<br />

Diesel<br />

4 in lijn<br />

82 x 90,4<br />

1910<br />

16,5 ± 0,4<br />

139,5<br />

190<br />

4000<br />

400<br />

41<br />

2000<br />

Diesel voor<br />

motorvoertuigen<br />

(specificatie EN590)<br />

198A5000<br />

Diesel<br />

4 in lijn<br />

83 x 90,4<br />

1956<br />

16,5 ± 0,4<br />

121,3<br />

165<br />

4000<br />

360<br />

36,7<br />

1750<br />

Diesel voor<br />

motorvoertuigen<br />

(specificatie EN590)


BRANDSTOFSYSTEEM<br />

Brandstofsysteem Elektronische sequentiële gefaseerde<br />

Multipoint inspuiting<br />

met turbocompressor en intercooler<br />

Brandstofsysteem<br />

TECHNISCHE GEGEVENS 227<br />

1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk<br />

Elektronische sequentiële gefaseerde<br />

Multipoint inspuiting<br />

met turbocompressor en intercooler<br />

1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet<br />

Elektronisch geregelde directe Multijet inspuiting “Common Rail” met turbocompressor en intercooler<br />

Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet juist worden uitgevoerd en waarbij geen<br />

rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking<br />

en mogelijk brand veroorzaken.<br />

6


228 TECHNISCHE GEGEVENS<br />

TRANSMISSIE<br />

Versnellingsbak<br />

Koppeling<br />

Aandrijving<br />

REMMEN<br />

Remsysteem:<br />

– voor<br />

– achter<br />

Handrem<br />

1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet<br />

Zes gesynchroniseerde versnellingen vooruit en één achteruit<br />

Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag<br />

Voor<br />

1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet<br />

Geventileerde schijfremmen<br />

Schijfremmen<br />

Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen.<br />

WAARSCHUWING Water, ijs en strooizout op het wegdek kan zich op de remschijven afzetten, waardoor de gewenste<br />

remvertraging bij de eerste keer remmen iets later wordt bereikt.


WIELOPHANGING<br />

Voorwielophanging<br />

Achterwielophanging<br />

STUURINRICHTING<br />

Type<br />

Diameter draaicirkel<br />

(tussen stoepranden) m<br />

(*) Met bandenmaat 18”<br />

TECHNISCHE GEGEVENS 229<br />

1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet<br />

Onafhankelijke wielophanging, type McPherson<br />

Semi-onafhankelijk met via torsie-as met elkaar verbonden wielen<br />

1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet<br />

Met tandheugelstuurhuis met elektrische stuurbekrachtiging<br />

10,6 / 11,2 (*)<br />

6


230 TECHNISCHE GEGEVENS<br />

WIELEN<br />

VELGEN EN BANDEN<br />

Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless-radiaalbanden.<br />

Op de typegoedkeuring zijn alle goedgekeurde<br />

banden aangegeven.<br />

WAARSCHUWING Als de gegevens in het instructieboekje<br />

afwijken van die van de typegoedkeuring, dient u zich<br />

altijd aan de gegevens van de typegoedkeuring te houden.<br />

Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat alle wielen zijn<br />

voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type.<br />

WAARSCHUWING In tubeless banden mogen geen binnenbanden<br />

gebruikt worden.<br />

RESERVEWIEL<br />

Geperst stalen velg. Tubeless band.<br />

WIELUITLIJNING<br />

Sporing achterwielen: –1 ± 1 mm<br />

Sporing voorwielen: 2 ± 2 mm<br />

Waarden van toepassing voor rijklare auto<br />

VERKLARING VAN DE CODERING OP DE<br />

BANDEN fig. 5<br />

Bijvoorbeeld: 195/55 R 16 91 V<br />

195 = Nominale breedte (S, afstand in mm tussen de<br />

flanken).<br />

55 = Verhouding hoogte/breedte (H/S) in procenten.<br />

R = Radiaalband.<br />

16 = Diameter van de velg in inches (Ø).<br />

91 = Beladingsindex (laadvermogen).<br />

V = Snelheidsindex.<br />

fig. 5<br />

L0E0120m


Beladingsindex (laadvermogen)<br />

60 = 250 kg 84 = 500 kg<br />

61 = 257 kg 85 = 515 kg<br />

62 = 265 kg 86 = 530 kg<br />

63 = 272 kg 87 = 545 kg<br />

64 = 280 kg 88 = 560 kg<br />

65 = 290 kg 89 = 580 kg<br />

66 = 300 kg 90 = 600 kg<br />

67 = 307 kg 91 = 615 kg<br />

68 = 315 kg 92 = 630 kg<br />

69 = 325 kg 93 = 650 kg<br />

70 = 335 kg 94 = 670 kg<br />

71 = 345 kg 95 = 690 kg<br />

72 = 355 kg 96 = 710 kg<br />

73 = 365 kg 97 = 730 kg<br />

74 = 375 kg 98 = 750 kg<br />

75 = 387 kg 99 = 775 kg<br />

76 = 400 kg 100 = 800 kg<br />

77 = 412 kg 101 = 825 kg<br />

78 = 425 kg 102 = 850 kg<br />

79 = 437 kg 103 = 875 kg<br />

80 = 450 kg 104 = 900 kg<br />

81 = 462 kg 105 = 925 kg<br />

82 = 475 kg<br />

83 = 487 kg<br />

106 = 950 kg<br />

TECHNISCHE GEGEVENS 231<br />

Snelheidsindex<br />

Q = tot 160 km/h. H = tot 210 km/h.<br />

R = tot 170 km/h. V = tot 240 km/h.<br />

S = tot 180 km/h. W= tot 270 km/h.<br />

T = tot 190 km/h. Y = tot 300 km/h.<br />

U = tot 200 km/h.<br />

Snelheidsindex voor<br />

winterbanden<br />

QM + S = tot 160 km/h.<br />

TM + S = tot 190 km/h.<br />

HM + S = tot 210 km/h.<br />

VERKLARING VAN DE CODERING OP DE<br />

VELGEN fig. 5<br />

Bijvoorbeeld: 6J x 15 H2 ET 31.5<br />

6 = velgbreedte in inches (1).<br />

J = profiel van de velgrand (deel aan de zijkanten waarop<br />

de band steunt) (2).<br />

15 = montagediameter in inches (deze correspondeert met<br />

dat van de te monteren band) (3 = Ø).<br />

H2= vorm en aantal “humps” (vorm van de velgrand die<br />

de wang van de tubeless band op de velg op zijn<br />

plaats houdt).<br />

ET 31.5 = diepte van de velgbolling (afstand tussen het<br />

montagevlak van de velg op de naaf en het velghart).<br />

6


232 TECHNISCHE GEGEVENS<br />

Uitvoeringen Velgen Banden Winterbanden Noodreservewiel<br />

(als optional verkrijgbaar<br />

naargelang de uitvoeringen/markten)<br />

Velgmaat Bandenmaat<br />

1.4 Turbo Jet<br />

1.6 Multijet<br />

1.9 Twin<br />

Turbo Multijet<br />

2.0 Multijet<br />

7Jx16”- ET31 205/55 R16-91V 205/55 R16-91T (M+S)<br />

7Jx17”- ET31<br />

7,5Jx18”- ET35<br />

225/45 R17-91W<br />

225/40 R18-92W(❏)<br />

225/45 R17-91T (M+S)<br />

225/40 R18-92T (M+S) 4Bx15” H-ET 35 (*) 125/90 R15-96M (*)<br />

(*) Naargelang het uitrustingsniveau voor de uitvoeringen 1.9 Twin Turbo Multijet en 2.0 Multijet is het noodreservewiel uitgerust<br />

met een 205/55 R16-91V band en een 7Jx16”- ET31 velg. In dat geval vertoont de 205/55 R16 91V band dezelfde kenmerken<br />

als het noodreservewiel: de tekst en waarschuwingen in de paragraaf “Wiel verwisselen” hebben dus betrekking op bandenmaat<br />

205/55 R16 91V.<br />

(❏) Montage van sneeuwkettingen onmogelijk.<br />

Gebruik voor de bandenmaten 205/55 R16-91V uitsluitend dunne sneeuwkettingen die maximaal 9 mm<br />

boven het profiel van de banden uitsteken. Gebruik voor de bandenmaten 225/45 R17-91W uitsluitend<br />

dunne sneeuwkettingen die maximaal 7 mm boven het profiel van de banden uitsteken.<br />

WAARSCHUWING Bij gebruik van bandenmaat 225/40 R18 92W moeten specifieke technische oplossingen worden<br />

toegepast. Om deze reden kan deze bandenmaat alleen bij een nieuwe auto worden besteld. Deze bandenmaat mag<br />

niet achteraf worden gemonteerd nadat de auto is afgeleverd!


SPANNING BIJ KOUDE BANDEN (bar)<br />

195/55 R16-91VXL<br />

205/55 R16 -91V<br />

225/45 R17-91W<br />

225/40 R18-92W<br />

TECHNISCHE GEGEVENS 233<br />

Bandenmaat STANDAARD BANDEN<br />

Bij gemiddelde belading Bij volle belading<br />

Voor Achter Voor Achter<br />

(NOOD)RESERVEWIEL<br />

205/55 R16-91V<br />

125/90 R15-96M<br />

2,4 2,2<br />

2,4 2,2<br />

2,4 2,2<br />

2,6 2,4<br />

Bandenmaat Bandenspanning<br />

2,7 2,5<br />

2,7 2,5<br />

2,7 2,5<br />

2,9 2,7<br />

Bij een warme band moet de bandenspanning 0,3 bar hoger te zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning nogmaals<br />

als de band koud is.<br />

Bij winterbanden moet de bandenspanning 0,2 bar hoger zijn dan voorgeschreven voor de standaard banden.<br />

Bij snelheden hoger dan 160 km/h, moet de bandenspanning worden verhoogd tot de waarden voor volle belading.<br />

Het TPMS-systeem is niet leverbaar voor de bandenmaat 195/55 R16 91V.<br />

2,2<br />

4,2<br />

6


234 TECHNISCHE GEGEVENS<br />

AFMETINGEN<br />

fig. 6<br />

Inhoud bagageruimte<br />

Inhoud bij een ongeladen auto (V.D.A. normen)................................ 380 dm3 Maximum inhoud ..............................................................................465 dm3 De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is<br />

uitgerust met standaard banden. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste<br />

auto.<br />

A B C D E F G H<br />

4520 1017 2700<br />

803<br />

(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten<br />

1499 (*) 1538 1797 1531<br />

L0E0101m


PRESTATIES<br />

Maximaal toegestane snelheid na inrijperiode in km/h.<br />

TECHNISCHE GEGEVENS 235<br />

1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk<br />

195 210<br />

1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet<br />

194 222<br />

2.0 Multijet<br />

214<br />

6


236 TECHNISCHE GEGEVENS<br />

GEWICHTEN<br />

Gewichten (kg) 1.4 Turbo Jet 1.6 Multijet<br />

Rijklaar gewicht (met alle vloeistoffen, 90%<br />

gevulde brandstoftank en zonder optionals):<br />

Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:<br />

Max. toelaatbaar gewicht (**)<br />

– vooras:<br />

– achteras::<br />

– totaal:<br />

Trekgewichten:<br />

Max. dakbelasting:<br />

Maximale kogeldruk trekhaak<br />

(geremde aanhanger):<br />

(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen<br />

met hetzelfde gewicht daalt.<br />

(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig<br />

wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.<br />

1320<br />

570<br />

1090<br />

950<br />

1890<br />

1300<br />

80<br />

60<br />

1410<br />

570<br />

1090<br />

950<br />

1980<br />

1300<br />

80<br />

60


TECHNISCHE GEGEVENS 237<br />

Gewichten (kg) 1.9 Twin Turbo Multijet 2.0 Multijet<br />

Rijklaar gewicht (met alle vloeistoffen, 90%<br />

gevulde brandstoftank en zonder optionals):<br />

Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:<br />

Max. toelaatbaar gewicht (**)<br />

– vooras:<br />

– achteras::<br />

– totaal:<br />

Trekgewichten:<br />

Max. dakbelasting:<br />

Maximale kogeldruk trekhaak<br />

(geremde aanhanger):<br />

(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen<br />

met hetzelfde gewicht daalt.<br />

(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig<br />

wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.<br />

1430<br />

570<br />

1150<br />

950<br />

2000<br />

1300<br />

80<br />

60<br />

1430<br />

570<br />

1150<br />

950<br />

2000<br />

1300<br />

80<br />

60<br />

6


238 TECHNISCHE GEGEVENS<br />

VULLINGSTABEL<br />

Inhoud brandstoftank:<br />

inclusief een reserve van:<br />

Motorkoelsysteem:<br />

Motorolie (vulhoeveelheid):<br />

Motorolie en filter (vulhoeveelheid):<br />

Versnellingsbak/differentieel:<br />

Hydraulisch remcircuit met<br />

antiblokkeersysteem ABS:<br />

Vloeistofreservoir ruitensproeiers/<br />

achterruitsproeier:<br />

1.4 Turbo Jet 1.6 Multijet Voorgeschreven brandstof<br />

liter kg liter kg en originele smeermiddelen<br />

58 –<br />

5/7 –<br />

5,9 –<br />

2,75 2,4<br />

2,9 3,3<br />

2,4 () 2 ()<br />

– 0,8<br />

6 –<br />

58 () –<br />

5/7 –<br />

7,1 –<br />

4,3 (❍) 3,8 (❍)<br />

4,6 (❍) 4 (❍)<br />

1,87 1,7<br />

– 0,8<br />

6 –<br />

Loodvrije benzine octaangetal<br />

niet lager dan 95 RON<br />

(Specificatie EN228)<br />

() Diesel voor het gebruik in<br />

voertuigen (Specificatie EN590)<br />

Mengsel van gedemineraliseerd<br />

water 50% en PARAFLU UP ▲)<br />

SELENIA K P.E.<br />

SELENIA WR P.E. (❍)<br />

TUTELA CAR TECHNYX<br />

TUTELA CAR MATRYX ()<br />

TUTELA TOP 4<br />

Mengsel van water en vloeistof<br />

TUTELA PROFESSIONAL SC 35<br />

(▲) Bij extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd<br />

water.


Inhoud brandstoftank:<br />

inclusief een reserve van:<br />

Motorkoelsysteem:<br />

Motorolie (vulhoeveelheid):<br />

Motorolie en filter (vulhoeveelheid):<br />

Versnellingsbak en differentieel:<br />

Hydraulisch remcircuit met<br />

antiblokkeersysteem ABS:<br />

Vloeistofreservoir ruitensproeiers/<br />

achterruitsproeier:<br />

TECHNISCHE GEGEVENS 239<br />

1.9 Twin Turbo Multijet 2.0 Multijet Voorgeschreven brandstof<br />

liter kg liter kg en originele smeermiddelen<br />

58 –<br />

5/7 –<br />

7,1 –<br />

4,5 3,815<br />

5,2 4,415<br />

3,1 2,63<br />

– 0,8<br />

6 –<br />

58 –<br />

5/7 –<br />

7,1 –<br />

4,5 3,815<br />

5,2 4,415<br />

3,1 2,63<br />

– 0,8<br />

6 –<br />

Diesel voor motorvoertuigen<br />

(specificatie EN590)<br />

Mengsel van gedemineraliseerd<br />

water en 50% PARAFLU UP (▲)<br />

SELENIA WR P.E.<br />

TUTELA CAR TECHNYX<br />

TUTELA TOP 4<br />

Mengsel van water en vloeistof<br />

TUTELA PROFESSIONAL SC 35<br />

(*) De waarden tussen aanhalingstekens hebben betrekking op uitvoeringen met koplampsproeiers.<br />

(▲) Bij extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd<br />

water.<br />

6


240 TECHNISCHE GEGEVENS<br />

VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN<br />

AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN EIGENSCHAPPEN<br />

Toepassing Kwalitatieve specificaties van vloeistoffen Vloeistoffen en Interval<br />

en smeermiddelen voor een juiste smeermiddelen voor verversen<br />

werking van de auto (originele)<br />

Smering voor<br />

benzinemotoren<br />

Smering voor<br />

dieselmotoren<br />

(1.6 Multijet en<br />

2.0 Multijet)<br />

Smering voor<br />

dieselmotoren<br />

(1.9 Twin<br />

Turbo Multijet<br />

Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis met<br />

specificatie SAE 5W-40 ACEA C3.<br />

Kwalificatie FIAT 9.55535-S2.<br />

Motorolie SAE 5W-30op synthetische basis.<br />

Kwalificatie FIAT 9.55535-S1.<br />

Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis.<br />

Kwalificatie FIAT 9.55535-Z2.<br />

SELENIA K P.E.<br />

Contractual Technical<br />

Reference N°<br />

F603.C07<br />

SELENIA WR P.E.<br />

Contractual Technical<br />

Reference N° F510.D07<br />

SELENIA SPORT 5W-40<br />

Contractual Technical<br />

Reference N° F716.B08<br />

Tweede<br />

onderhoudsbeurt<br />

volgens schema<br />

Tweede<br />

onderhoudsbeurt<br />

volgens schema<br />

Tweede<br />

onderhoudsbeurt<br />

volgens schema<br />

Als bij dieselmotoren 1.6 Multijet en 2.0 Multijet in geval van nood geen originele producten beschikbaar zijn, moeten de smeermiddelen<br />

minimaal voldoen aan de specificaties ACEA B4; in dit geval zijn de optimale prestaties van de motor niet gegarandeerd<br />

en is het raadzaam de olie zo snel mogelijk bij het Lancia <strong>Service</strong>netwerk te laten vervangen door het voorgeschreven smeermiddel.<br />

Het gebruik van producten die niet voldoen aan de specificaties ACEA C3 voor benzinemotoren en ACEA C2 voor de dieselmotoren<br />

1.6 Multijet en 2.0 Multijet kan beschadigingen aan de motor veroorzaken die niet door de garantie gedekt worden.<br />

Gebruik bij motor 1.9 Twin Turbo Multijet uitsluitend smeermiddelen met kwalificatie FIAT 9.55535-Z2; het gebruik van producten<br />

die niet voldoen aan de specificaties kan beschadigingen aan de motor veroorzaken die niet door de garantie gedekt worden.


TECHNISCHE GEGEVENS 241<br />

Gebruik Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen Vloeistoffen en Gebruik<br />

voor een correct functioneren van de auto smeermiddelen (originele)<br />

Smering<br />

voor<br />

benzinemotoren<br />

Remvloeistof<br />

Bescherming<br />

voor<br />

radiateur<br />

Toevoeging<br />

voor<br />

brandstof<br />

Vloeistof voor<br />

ruitensproeiers/achterruitsproeier<br />

Synthetische olie SAE 75W-85.<br />

Overstijgt de specificaties API GL-4 PLUS.<br />

Kwalificatie FIAT 9.55550-MX3<br />

Synthetisch smeermiddel SAE 75W-85.<br />

Overstijgt de specificaties API GL-4.<br />

Kwalificatie FIAT 9.55550-MZ1<br />

Speciaal vet voor homokinetische koppelingen met een<br />

lage wrijvingscoëfficiënt. Indringingsgetal N.L.G.I. 0-1.<br />

Kwalificatie FIAT 9.55580<br />

Vet met molybdeendisulfide voor hoge<br />

gebruikstemperaturen. Indringingsgetal N.L.G.I. 1-2.<br />

Kwalificatie FIAT 9.55580<br />

Synthetische vloeistof voor rem- en koppelingssystemen<br />

Overstijgt de specificaties: FMVSS n° 116 DOT 4, ISO<br />

4925, SAE J 1704. Kwalificatie FIAT 9.55597<br />

Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op basis<br />

van glycol-monoethyleen met organische formule. Overtreft<br />

de specificaties CUNA NC 956-16, ASTM D 3306.<br />

Additief voor dieselbrandstof met beschermende<br />

werking voor dieselmotoren.<br />

Mengsel van alcohol en oppervlakte-actieve stoffen.<br />

Overstijgt de specificatie CUNA NC 956-11.<br />

Kwalificatie FIAT 9.55522<br />

TUTELA CAR TECHNYX<br />

Contractual Technical<br />

Reference N° F010.B05<br />

TUTELA CAR MATRYX<br />

Contractual Technical<br />

Reference N°F108.F02<br />

TUTELA STAR 700<br />

Contractual Technical<br />

Reference N°F701.C07<br />

TUTELA ALL STAR<br />

Contractual Technical<br />

Reference N°F702.G07<br />

TUTELA TOP 4<br />

Contractual Technical<br />

Reference N°F001.A93<br />

PARAFLU UP (●)<br />

Contractual Technical<br />

Reference N°F101.M01<br />

TUTELA DIESEL ART<br />

Contractual Technical<br />

Reference N°F601.L06<br />

TUTELA<br />

PROFESSIONALSC 35<br />

Contractual Technical<br />

Reference N° F201.D02<br />

Versnellingsbakken en<br />

differentieel (uitvoeringen<br />

1.6 Multijet)<br />

Mechanische versnellingsbak<br />

en differentieel (benzine-<br />

en dieselmotoren,<br />

uitgezonderd 1.6 Multijet)<br />

Homokinetische<br />

koppelingen<br />

differentieelzijde<br />

Homokinetische<br />

koppelingen wielzijde<br />

Hydraulische remmen<br />

en hydraulische<br />

bediening koppeling<br />

Motorkoelsysteem. Mengverhouding:<br />

50% water en<br />

50% PARAFLU UP (❑)<br />

Vermengen met<br />

dieselbrandstof<br />

(25 cc per 10 liter)<br />

Puur of verdund te<br />

gebruiken in<br />

ruitensproeiers<br />

(●) WAARSCHUWING Nooit bijvullen of mengen met vloeistoffen waarvan de specificaties afwijken van hetgeen is voorgeschreven.<br />

(❑) Bij extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd water.<br />

6


242 TECHNISCHE GEGEVENS<br />

BRANDSTOFVERBRUIK<br />

Het brandstofverbruik dat in de volgende tabel is opgenomen,<br />

is gemeten volgens een vastgestelde testmethode<br />

die in EU-normen is vastgelegd.<br />

Het brandstofverbruik is gemeten volgens onderstaande<br />

procedure:<br />

❍ een stadsrit: bestaande uit een koude start gevolgd door<br />

een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer;<br />

❍ rit buiten de stad: waarbij veelvuldig wordt geaccelereerd<br />

in alle versnellingen en waarmee een normaal gebruik<br />

van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd.<br />

De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h;<br />

BRANDSTOFVERBRUIK VOLGENS EU-NORMEN 2004/3 (liter x 100 km)<br />

Stadsverkeer<br />

Buitenweg<br />

Gecombineerd<br />

8,7<br />

5,4<br />

6,6<br />

❍ gecombineerd: hierbij telt de waarde van de stadsrit<br />

mee voor 37% en de waarde van de testrit buiten de<br />

stad voor 63%.<br />

WAARSCHUWING Het soort wegdek, verkeerssituatie,<br />

atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditie<br />

van de auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning,<br />

lading van de auto, imperiaal op het dak en andere<br />

situaties die de aërodynamica kunnen beïnvloeden,<br />

leveren een ander brandstofverbruik op dan hier vermeld.<br />

1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk<br />

9,2<br />

5,7<br />

7,0


Stadsverkeer<br />

Buitenweg<br />

Gecombineerd<br />

Stadsverkeer<br />

Buitenweg<br />

Gecombineerd<br />

TECHNISCHE GEGEVENS 243<br />

1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet<br />

6,1<br />

4,2<br />

4,9<br />

2.0 Multijet<br />

6,9<br />

4,3<br />

5,3<br />

7,3<br />

4,7<br />

5,7<br />

6


244 TECHNISCHE GEGEVENS<br />

CO 2 -EMISSIE<br />

De CO 2 -emissie, vermeld in de volgende tabel, is gemeten op een gecombineerd traject.<br />

CO 2 -EMISSIE VOLGENS EU 2004/3-NORMEN(g/km)<br />

1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk<br />

156 165<br />

1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet<br />

130 149<br />

2.0 Multijet<br />

139


ABS ........................................... 106<br />

Accu<br />

– starten met een<br />

achterportieren ...................... 85<br />

Achterruitensproeier ................... 214<br />

Achterruitenwisser<br />

– bediening .............................. 63<br />

– sproeiers ................................ 216<br />

– wisserbladen .......................... 214<br />

Achteruitrijverlichting<br />

Adaptieve lichten......................... 59<br />

Adaptieve verlichting................... 97<br />

Afmetingen ................................ 234<br />

AFS............................................. 97<br />

Afstandbediening (sleutel) ........... 39<br />

Airbags<br />

– frontairbags ........................... 135<br />

– sidebags ................................ 138<br />

Alarm ......................................... 41<br />

Armsteun voor/achter.............. 74-76<br />

Asbak ......................................... 79<br />

ASR (systeem) ............................ 105<br />

Auto langere tijd stallen .............. 150<br />

INHOUD 245<br />

Automatisch inschakelende<br />

koplampen................................ 59<br />

Automatische klimaatregeling met<br />

gescheiden regeling.................... 53<br />

Bagageruimte ............................ 88<br />

Bagageruimte ........................... 46<br />

Bagageruimteverlichting<br />

Banden<br />

– standaard banden ...............<br />

– verklaring van de<br />

232<br />

– winterbanden ..................... 232<br />

– bandenspanning .................. 233<br />

– vervangen ...........................<br />

Bandenspanningscontrolesysteem<br />

163<br />

TPMS .................................. 111<br />

Bedieningsorganen .................. 70<br />

Beker-/blikjeshouder ............... 78<br />

Bescherming van het milieu .....<br />

Bestuurdersstoel<br />

120<br />

lendensteunverstelling .............. 46<br />

– met elektrische verwarming ... 46<br />

– reinigen ................................. 220<br />

Bougies ................................... 225<br />

Brandstofnoodschakelaar ......... 72<br />

Brandstofsysteem .................... 227<br />

Brandstofverbruik ................... 242<br />

Buitenverlichting ..................... 58<br />

Buitenverlichting ..................... 60<br />

Carrosserie ................................ 217<br />

– carrosserie-uitvoeringen ......... 224<br />

Centraal vergrendelen ................. 84<br />

CO2-emissie ............................... 244<br />

Code Card................................... 38<br />

Contactslot ................................. 44<br />

Cruise Control............................. 65<br />

Dashboardkastjeverlichting<br />

Dimlicht (bediening) ................... 60<br />

– lamp vervangen...................... 174<br />

Display ....................................... 20<br />

– menupunten........................... 24<br />

– storingsmeldingen .................. 32<br />

Displaymeldingen........................ 32<br />

Dop brandstoftank ..................... 119<br />

DPF (Roetfilter) ......................... 120<br />

7


246 INHOUD<br />

DST ............................................ 98<br />

Dualdrive (elektrische<br />

stuurbekrachtiging)................... 109<br />

Elektrische<br />

stuurbekrachtiging “dualdrive” 109<br />

EOBD (systeem) ......................... 109<br />

ESP 2 (System) .......................... 104<br />

Fix&Go Automatic (systeem) ..... 155<br />

Follow me home (systeem) .......... 61<br />

Functie Sport .............................. 98<br />

Gebruik van de handgeschakelde<br />

versnellingsbak ........................ 147<br />

Geprogrammeerd<br />

onderhoudsschema.................... 195<br />

Gewichten .................................. 236<br />

Gordelspanners .......................... 124<br />

Grootlicht (bediening) ................. 60<br />

– lamp vervangen...................... 175<br />

Grootlichtsignaal ........................ 60<br />

Handrem ................................... 146<br />

Hill Holder (systeem) ................. 104<br />

Hoofdsteun ................................ 47<br />

hulpaccu .................................... 154<br />

– opladen ................................. 191<br />

– vervangen .............................. 209<br />

Identificatiegegevens .................. 222<br />

Imperiaal/skidrager .................... 95<br />

Inbouwvoorbereiding voor<br />

“isofix”- kinderzitjes ................. 132<br />

Instrumenten .............................. 7<br />

Instrumentenpaneel .................... 6<br />

Interieur ..................................... 220<br />

Interieuruitrusting ...................... 73<br />

Ken uw auto............................... 5<br />

Kentekenverlichting<br />

(lamp vervangen)...................... 178<br />

Kinderbeveiliging ....................... 84<br />

Kinderen veilig vervoeren ........... 128<br />

Klimaatregeling........................... 50<br />

Klimaatregeling, handbediend .... 51<br />

Koel-/warmhoudvak ................... 75<br />

Koplampen ................................ 96<br />

Lak ........................................... 218<br />

Lamp vervangen ......................... 170<br />

– buitenverlichting ................... 174<br />

– interieurverlichting ................ 179<br />

Lampen vervangen...................... 170<br />

– typen lampen ........................ 172<br />

Lampjes en berichten ................. 9<br />

Lancia CODE (systeem) ............. 37<br />

Luchtfilter / Pollenfilter .............. 208<br />

Maximumsnelheden .................. 235<br />

Mistachterlicht ............................ 71<br />

Mistlampen ................................ 71<br />

Mistlampen voor met<br />

cornering lights ......................... 59<br />

Motor.......................................... 225<br />

Motor starten............................... 143<br />

– identificatiecode .................... 224<br />

– technische specificaties ......... 225<br />

Motorcodes /carrosserie<br />

uitvoeringen.............................. 224<br />

Motorkap ................................... 93<br />

Motorruimte (uitspuiten) ............ 219<br />

MSR ........................................... 105


Niveaus controleren ................... 201<br />

Noodgevallen ............................. 153<br />

Opbergvak ................................. 77<br />

Opendak .................................... 80<br />

Opkrikken .................................. 191<br />

Parkeersensoren ........................ 114<br />

Parkeren .................................... 146<br />

Plafondlampje ............................ 68<br />

Portieren .................................... 83<br />

– kinderveiligheidsslot............... 84<br />

– noodvergrendeling<br />

Portiervergrendeling.................... 83<br />

Prestaties ................................... 235<br />

Radiozendapparatuur<br />

Regensensor ............................... 64<br />

Remlichten<br />

Remmen ..................................... 228<br />

Richtingaanwijzers<br />

– bediening .............................. 60<br />

– lampen vervangen .................. 176<br />

Roetfilter (DPF) ......................... 120<br />

INHOUD 247<br />

Rubber slangen .......................... 214<br />

Ruitbediening.............................. 86<br />

Ruiten (schoonmaken) ............... 219<br />

Ruiten reinigen ........................... 62<br />

Ruitensproeier ............................ 214<br />

Ruitenwissers<br />

– bediening .............................. 62<br />

– sproeiers ................................ 216<br />

– wisserbladen .......................... 214<br />

SBR-systeem ............................. 123<br />

Sigarenaansteker ........................ 79<br />

Slepen van de auto ..................... 192<br />

Sleutels ...................................... 38<br />

Sneeuwkettingen ........................ 152<br />

Snelle bandenreparatieset<br />

Spiegels ..................................... 48<br />

Starten en rijden.......................... 141<br />

Stekkerdoos ................................ 78<br />

Stuur .......................................... 48<br />

Stuurinrichting ........................... 229<br />

Stuurslot .................................... 44<br />

Symbolen ................................... 36<br />

T.P.M.S. (systeem)...................... 111<br />

Tanken ....................................... 118<br />

Technische gegevens ................... 221<br />

Transmissie ................................ 228<br />

Trekken van aanhangers ............. 150<br />

Tripcomputer ............................ 34<br />

TTC-systeem............................... 106<br />

Veiligheid .................................. 121<br />

Veiligheidsgordels ....................... 122<br />

Velgen<br />

– verklaring van de codering<br />

op de volgen........................... 231<br />

Verlichting zonneklepspiegel<br />

Versnellingsbak .......................... 146<br />

Verstelling zitplaatsen voorin ....... 45<br />

Vloeistoffen en smeermiddelen ... 240<br />

Voorzorgsmaatregelen<br />

en onderhoud ........................... 193<br />

– geprogrammeerd onderhoud... 194<br />

– Onderhoudsprogramma<br />

– periodieke controles ............... 199<br />

Vullingstabel .............................. 240<br />

7


248 INHOUD<br />

Waarschuwingsknipperlichten ... 70<br />

Wiel (vervangen) ........................ 163<br />

Wiel verwisselen ......................... 163<br />

Wielen......................................... 230<br />

Wielophanging ........................... 229<br />

Zekeringen (vervangen) ............. 183<br />

Zekeringen vervangen ................ 183<br />

Zitplaatsen voorin ....................... 45<br />

Zonnekleppen ............................ 73


RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG<br />

AAN HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR<br />

Reeds jarenlang heeft Lancia de algemene verplichting op zich genomen het milieu te beschermen en te respecteren door<br />

de productieprocessen en de ontwikkeling van de producten steeds “milieuvriendelijker” te maken. Om de klant te<br />

best mogelijke service te bieden wat betreft de milieunormen en als antwoord op de verplichtingen die zijn opgelegd door<br />

de Europese Richtlijn 2000/53 voor auto’s aan het einde van de levensduur, biedt Lancia de mogelijkheid aan zijn<br />

klanten om het eigen voertuig* aan het einde van de levensduur zonder extra kosten over te dragen.<br />

De Europese Richtlijn voorziet er in feite in dat “het voertuig kan worden afgegeven zonder kosten voor de laatste houder<br />

en/of eigenaar vanwege het feit dat het voertuig geen of een negatieve marktwaarde heeft”. In vrijwel alle landen<br />

van de EU konden tot 1 januari 2007 alleen voertuigen zonder kosten worden teruggegeven die vanaf 1 juli 2002 op<br />

kenteken waren gezet; vanaf 2007 is het zonder kosten teruggeven van het voertuig niet meer afhankelijk van het jaar<br />

waarin de auto op kenteken is gezet, “indien het betrokken voertuig voorzien is van de essentiële voertuigonderdelen,<br />

met name motor en carrosserie, en geen afval bevat dat aan het afgedankte voertuig is toegevoegd”.<br />

Om het voertuig aan het einde van de levensduur zonder verdere problemen over te kunnen dragen, kunt u zich wenden<br />

tot uw dealer of een van de door Lancia goedgekeurde inzamelings- en sloopondernemingen. Deze ondernemingen<br />

zijn zorgvuldig geselecteerd en werken met hoge kwaliteitsnormen voor het milieuvriendelijk inzamelen, verwerken en<br />

recyclen van de afgedankte voertuigen.<br />

Meer informatie kunt u verkrijgen bij de inzamelings- en sloopondernemingen, Lancia-dealers of via de site van Lancia<br />

op het internet.<br />

* Voertuigen voor personenvervoer met maximaal negen zitplaatsen en een maximaal totaalgewicht van 3500 kg


in het hart van uw motor.<br />

Vraag uw garagist om<br />

®<br />

®


Uw auto heeft Selenia gekozen<br />

De motor van uw auto is ontstaan met ontworpen voor Selenia,<br />

hetmotorolie-assortiment dat voldoet aan demeest geavanceerde<br />

internationale specificaties. Specifieke tests en technische kenmerken<br />

van hoog niveaumaken van Selenia het smeermiddel bij uitstek<br />

voor veilige en onovertrefbare motorprestaties.<br />

Selenia biedt een assortiment technologische geavanceerde kwaliteitsproducten:<br />

SELENIA K PURE ENERGY<br />

Synthetisch smeermiddel ontwikkeld voor benzinemotoren<br />

van de laatste generatie met lage emissies. De<br />

specifieke formule garandeert een maximale bescherming<br />

ook voor turbomotoren met hoge prestaties en een hoge<br />

thermische belasting. Het lage asgehalte helpt de totale<br />

reiniging van de moderne katalysatoren te behouden.<br />

SELENIA WR PURE ENERGY<br />

Synthetisch smeermiddel ontwikkeld voor<br />

benzinemotoren die producten met een laag asgehalte<br />

vereisen. Optimaliseert de kenmerken van motoren met<br />

een hoog specifiek vermogen, beschermt de zwaarst<br />

belaste delen en helpt de moderne katalysatoren schoon<br />

te houden.<br />

SELENIA MULTIPOWER<br />

De ideale olie voor het beschermen van benzinemotoren<br />

van de nieuwe generatie, ook in extreme bedrijfs- en<br />

klimaatcondities. Garandeert een lager brandstofverbruik<br />

(Energy conserving) en is tevens ideaal voor alternatieve<br />

motoruitvoeringen.<br />

SELENIA SPORT<br />

Volledig synthetisch smeermiddel dat aan de eisen van<br />

motoren met hoge prestaties voldoet. Ontwikkeld voor<br />

het beschermen van de motor ook bij hoge thermische<br />

belasting, het voorkomen van bezinksels op de turbine en<br />

het garanderen van maximale prestaties in alle veiligheid.<br />

Het Selenia assortiment bestaat verder uit Selenia StAR<br />

Pure Energy, Selenia Racing, Selenia K, Selenia WR,<br />

Selenia 20K, Selenia 20K AR.<br />

Nadere informatie met betrekking tot de Selenia producten<br />

vindt u op de site, www.selenia.com


NOTITIES


SPANNING BIJ KOUDE BANDEN (bar)<br />

Bandenmaat Bij gemiddelde belading Bij volle belading<br />

Voor Achter Voor Achter<br />

195/55 R16-91V XL<br />

205/55 R16 -91V<br />

225/45 R17-91W<br />

225/40 R18-92W<br />

BRANDSTOF TANKEN (liter)<br />

2,4 2,2<br />

2,4 2,2<br />

2,4 2,2<br />

2,6 2,4<br />

1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Jet - 2.0 Multijet<br />

Inhoud van de brandstoftank 58<br />

Brandstofreserve 5 - 7<br />

2,7 2,5<br />

2,7 2,5<br />

2,7 2,5<br />

2,9 2,7<br />

MOTOROLIE VERVERSEN<br />

1.4 Turbo Jet 1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Jet 2.0 Multijet<br />

liter kg liter kg liter kg liter kg<br />

Motorolie 2,75 2,4 4,3 3,8 4,5 3,815 4,5 3,815<br />

Motorolie en filter 2,9 3,3 4,6 4 5,2 4,415 5,2 4,415<br />

<strong>Fiat</strong> Group Automobiles Netherlands B.V. - B. U. After Sales.<br />

Importeur voor Nederland: <strong>Fiat</strong> Group Automobiles Netherlands B.V. - Singaporestraat 92-100 - 1175RA Lijnden<br />

Druknummer 603.81.451 - 08/2008 - 2e Tank bij auto’s met benzinemotor uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON (specificatie EN228).<br />

Tank bij auto’s met dieselmotor uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590).<br />

editie - vervaardigd door Hoogcarspel Grafische Communicatie - Middenbeemster


De gegevens in deze publicatie dienen alleen ter informatie. Lancia behoudt zich het recht voor om op elk moment de in deze publicatie<br />

beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor meer informatie tot de Lancia-dealer.<br />

Gedrukt op ecologisch chloorvrij papier.<br />

NEDERLANDS

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!