Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Instructieboek<br />
603.81.451 NL
Geachte cliënt,<br />
Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen.<br />
Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten benutten.<br />
Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden.<br />
Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw<br />
LANCIA volledig te benutten.<br />
U zult niet alleen de bijzondere eigenschappen ontdekken van uw LANCIA maar ook belangrijke aanwijzingen vinden<br />
voor de verzorging, het onderhoud, de rijveiligheid en het geprogrammeerd onderhoud.<br />
Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de onderstaande symbolen aandachtig te lezen:<br />
veiligheid van de inzittenden;<br />
conditie van de auto;<br />
bescherming van het milieu.<br />
In de “<strong>Service</strong>- en garantiehandleiding” vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:<br />
– het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden voor het geprogrammeerd onderhoud<br />
– een overzicht van de speciale aanvullende service voor de cliënten van LANCIA.<br />
Wij zijn ervan overtuigd, dat u met behulp van dit instructieboekje spoedig met uw auto vertrouwd zult raken en dat<br />
uw nieuwe auto en de ondersteuning van de LANCIA-organisatie u volledig tevreden zullen stellen.<br />
Veel leesplezier en goede reis!<br />
Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de LANCIA Delta beschreven worden,<br />
dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting,<br />
de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.
ABSOLUUT LEZEN!<br />
BRANDSTOF TANKEN<br />
K<br />
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine<br />
met een minimum octaangetal van 95 RON.<br />
Multijet-motoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voor<br />
motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie<br />
EN590.<br />
Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor<br />
onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie<br />
tot gevolg hebben.<br />
STARTEN VAN DE MOTOR<br />
Benzinemotoren: controleer of de handrem is<br />
aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het<br />
koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal<br />
niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in<br />
stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor<br />
aanslaat.<br />
Multijet-motoren: draai de start-/contactsleutel in stand<br />
MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes Y en m<br />
doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de<br />
sleutel los zodra de motor aanslaat.<br />
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN<br />
Tijdens de werking wordt de katalysator zeer warm.<br />
Parkeer de auto dus niet op gras of boven droge<br />
bladeren, dennennaalden of ander ontvlambaar<br />
materiaal: brandgevaar.<br />
BESCHERMING VAN HET MILIEU<br />
De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat<br />
continu controles uitvoert op de componenten die van<br />
invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige<br />
vervuiling van het milieu wordt voorkomen.<br />
ELEKTRISCHE APPARATUUR<br />
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt<br />
<br />
monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu<br />
langzaam kan ontladen), wendt u dan tot het Lancia<br />
<strong>Service</strong>netwerk. Deze kan controleren of de<br />
elektrische installatie van de auto geschikt is voor het<br />
extra stroomverbruik.<br />
CODE-CARD<br />
Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de<br />
auto. U moet de elektronische code die op de CODE<br />
card staat altijd bij u hebben voor het geval een<br />
noodstart uitgevoerd moet worden.<br />
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD<br />
Goed onderhoud van de auto is de beste manier om<br />
de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende<br />
langere tijd te garanderen. Daarbij wordt het milieu<br />
ontzien en blijven de kosten laag.<br />
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE…<br />
…treft u informatie, tips en belangrijke<br />
waarschuwingen aan voor het juiste gebruik, de<br />
rijveiligheid en het onderhoud van uw auto. Let<br />
bijzonder goed op de symbolen " (veiligheid van<br />
inzittenden) # (bescherming van het milieu) â<br />
(conditie van de auto).<br />
Als op het multifunctionele display het bericht “Zie<br />
instructieboekje” verschijnt, raadpleeg dan het hoofdstuk<br />
“Lampjes en berichten” in dit boekje.
INHOUD 3<br />
Dashboard en bediening<br />
Veiligheid<br />
Starten en rijden<br />
In noodgevallen<br />
Voorzorgsmaatregelen en onderhoud<br />
Technische gegevens<br />
Inhoud<br />
1<br />
2<br />
3<br />
4<br />
5<br />
6<br />
7
4<br />
opzettelijk blanco gelaten pagina
Dashboard .................................................. 6<br />
Instrumentenpaneel..................................... 7<br />
Display ....................................................... 20<br />
Menupunten................................................ 24<br />
Trip computer ............................................. 34<br />
Symbolen.................................................... 36<br />
Lancia code................................................. 37<br />
Sleutels ....................................................... 38<br />
Alarm ......................................................... 41<br />
Start-/contactslot ........................................ 44<br />
Zitplaatsen ................................................. 45<br />
Hoofdsteun ................................................ 47<br />
Stuurwiel ................................................... 48<br />
Spiegels ...................................................... 48<br />
Klimaatregeling........................................... 50<br />
Klimaatregeling, handbediend .................... 51<br />
Klimaatregeling, automatisch met<br />
gescheiden regeling ..................................... 53<br />
Buitenverlichting......................................... 58<br />
Ruiten reinigen............................................ 62<br />
Cruise-control ............................................. 65<br />
Plafondverlichting ....................................... 68<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 5<br />
Bedieningsknoppen ..................................... 70<br />
Brandstofnoodschakelaar ............................ 72<br />
Interieuruitrusting ....................................... 73<br />
Opendak ..................................................... 80<br />
Portieren ..................................................... 83<br />
Ruitbediening ............................................. 86<br />
Bagageruimte .............................................. 88<br />
Motorkap .................................................... 93<br />
Imperiaal/skidrager..................................... 95<br />
Koplampen ................................................. 96<br />
DST ............................................................ 98<br />
Functie SPORT ........................................... 98<br />
Driving Advisor........................................... 100<br />
ESP 2-systeem ............................................ 104<br />
EOBD-systeem ............................................<br />
Elektrische stuurbekrachtiging<br />
109<br />
“Dualdrive” ................................................ 109<br />
T.P.M.S. ...................................................... 111<br />
Parkeersensoren .......................................... 114<br />
Extra accessoires ......................................... 116<br />
Tanken........................................................ 118<br />
Bescherming van het milieu......................... 120<br />
1
6 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
DASHBOARD<br />
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjes<br />
kunnen per uitvoering verschillen.<br />
fig. 1<br />
1. Vaste luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de zijruiten - 2. Verstelbare uitstroomopeningen - 3. Hendel<br />
links: bediening buitenverlichting - 4. Instrumentenpaneel - 5. Hendel rechts: bediening ruitenwissers voor/achter en<br />
tripcomputer - 6. Verstelbare uitstroomopeningen - 7. Bedieningsknop waarschuwingsknipperlichten - 8. Frontairbag<br />
passagierszijde - 9. Opbergvak - 10. Drukknoppen - 11. Bedieningsknoppen verwarming/ventilatie/airconditioning -<br />
12. Start-/contactslot - 13. Frontairbag bestuurderszijde - 14. Knieairbag passagierszijde (waar voorzien)-<br />
15. Hendel voor stuurkolomontgrendeling - 16. Klep zekeringenkast - 17. Hendel voor motorkapontgrendeling.<br />
L0E0001m
INSTRUMENTENPANEEL<br />
fig. 2<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 7<br />
Uitvoeringen met multifunctioneel display<br />
A Snelheidsmeter<br />
B Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve<br />
C Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur<br />
D Toerenteller<br />
E Multifunctioneel display.<br />
m c Lampjes alleen aanwezig op Multijet-uitvoeringen<br />
WAARSCHUWING De achtergrondkleur van de instrumenten en het type instrumenten zijn afhankelijk van de uitvoeringen.<br />
L0E0002m<br />
1
8 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
fig. 3<br />
Uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display<br />
A Snelheidsmeter<br />
B Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve<br />
C Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur<br />
D Toerenteller<br />
E Instelbaar multifunctioneel display.<br />
L0E0003m<br />
m c Lampjes alleen aanwezig op Multijet-uitvoeringen<br />
WAARSCHUWING De achtergrondkleur van de instrumenten en het type instrumenten zijn afhankelijk van de uitvoeringen.
SNELHEIDSMETER fig. 2-3<br />
De snelheidsmeter A geeft de snelheid van de auto aan.<br />
TOERENTELLER fig. 2-3<br />
De toerenteller D geeft het motortoerental per minuut aan.<br />
BRANDSTOFMETER fig. 2-3<br />
De brandstofmeter B geeft het aantal liters brandstof aan<br />
dat in de tank aanwezig is.<br />
Het waarschuwingslampje van de reservebrandstof K gaat<br />
branden (op het display verschijnt ook een bericht) als<br />
er nog 5 à 7 liter brandstof in de tank aanwezig is.<br />
Rijd niet met een bijna lege tank: een onregelmatige brandstoftoevoer<br />
kan de katalysator beschadigen.<br />
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER fig. 2-3<br />
De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof,<br />
zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordt<br />
dan ongeveer 50°C. Het eerste streepje van de meter blijft<br />
altijd branden en duidt op een correcte werking van het<br />
systeem. Als het waarschuwingslampje u gaat branden<br />
(op het display verschijnt ook een bericht), dan is de koelvloeistoftemperatuur<br />
te hoog; zet in dat geval de motor uit<br />
en wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 9<br />
CONTROLE-/WAARSCHUWINGSLAMPJES OP<br />
INSTRUMENTENPANEEL<br />
Algemene waarschuwingen<br />
Het branden van de lampjes is gekoppeld aan een specifiek<br />
bericht en/of een akoestische waarschuwing als functie van<br />
het instrumentenpaneel. Dergelijke signaleringen zijn korte<br />
waarschuwingen en geven niet altijd volledige informatie<br />
en/of mogen niet worden gezien als alternatief voor de in dit<br />
instructieboekje behandelde onderwerpen. Lees het boekje<br />
altijd aandachtig. Houdt u bij een storing altijd aan de aanwijzingen<br />
die in dit hoofdstuk beschreven worden.<br />
Te laag remvloeistofniveau (rood)<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait,<br />
x<br />
gaat het lampje op het instrumentenpaneel<br />
branden. Na enkele seconden moet het lampje<br />
doven. Het lampje gaat branden als het remvloeistofniveau<br />
in het reservoir onder het minimum niveau is gedaald,<br />
bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
Aangetrokken handrem (rood)<br />
Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje branden.<br />
Het moet echter na enkele seconden doven. Het lampje<br />
gaat branden als de handrem wordt aangetrokken. Als<br />
de auto beweegt, klinkt ook een bijbehorende akoestische<br />
waarschuwing.<br />
WAARSCHUWING Als het lampje tijdens het rijden gaat<br />
branden, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken.<br />
1
10 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
Storing EBD (rood)<br />
x Als bij draaiende motor de lampjes op het<br />
instrumentenpaneel x en > gelijktijdig gaan<br />
branden, dan is er een storing in het EBD-systeem<br />
of is het niet beschikbaar en kunnen bij<br />
> hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren<br />
waardoor de auto kan gaan slippen.<br />
Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats<br />
van het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om het systeem te laten<br />
controleren. Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.<br />
Als bij draaiende motor het lampje x gaat<br />
branden (op het display verschijnt ook een<br />
bericht), zet dan de motor onmiddellijk uit en<br />
wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
d<br />
Slijtage remblokken (ambergeel)<br />
Het lampje (of het symbool op het display) gaat<br />
branden als de remblokken van de voorremmen<br />
versleten zijn; laat de remblokken zo snel<br />
mogelijk vervangen. Op het display verschijnt de bijbehorende<br />
melding.<br />
WAARSCHUWING De auto is uitgerust met een slijtagesensor<br />
voor de remblokken voor. Controleer bij de vervanging<br />
de voorremblokken ook de conditie van de remblokken<br />
achter.<br />
¬<br />
Storing airbag (rood)<br />
Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje<br />
branden. Het moet echter na enkele seconden<br />
doven. Als het lampje continu brandt, geeft<br />
dit een storing in het airbagsysteem aan.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
Als het lampje ¬ niet gaat branden als de<br />
sleutel op MAR wordt gedraaid, of blijft<br />
branden tijdens het rijden (in combinatie met<br />
het op het display getoonde bericht), is het mogelijk<br />
dat de veiligheidssystemen een storing bevatten.<br />
In dat geval zou het kunnen zijn dat de airbags<br />
of de gordelspanners niet geactiveerd worden<br />
bij een ongeval of, in een beperkt aantal gevallen,<br />
niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat<br />
u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de<br />
Lancia <strong>Service</strong>netwerk om het systeem direct te laten<br />
controleren.
Een defect lampje ¬ wordt weergegeven doordat<br />
het lampje voor de uitgeschakelde frontairbag<br />
aan passagierszijde “ langer dan de<br />
normale 4 seconden knippert. Daarnaast kunnen de<br />
airbags aan passagierszijde (frontairbag en zij-airbag)<br />
automatisch worden uitgeschakeld. In dat geval<br />
kan het lampje ¬ geen storingen in de veiligheidssystemen<br />
aangeven. Voordat u verder rijdt, dient u<br />
contact op te nemen met het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />
om het systeem direct te laten controleren.<br />
“<br />
Airbags passagierszijde / zij-airbags<br />
uitgeschakeld (ambergeel)<br />
Het lampje “ gaat branden als de frontairbag<br />
passagierszijde en de zij-airbags passagierszijde<br />
worden uitgeschakeld. Als u bij ingeschakelde frontairbag<br />
aan passagierszijde de contactsleutel in stand MAR draait,<br />
gaat het lampje “ ongeveer 4 seconden branden en vervolgens<br />
4 seconden knipperen. Hierna moet het lampje<br />
doven.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 11<br />
Een defect lampje “ wordt aangegeven door<br />
het branden van het lampje ¬. Bovendien<br />
zorgt het airbagsysteem voor de automatische<br />
uitschakeling van de airbags aan de passagierszijde<br />
(front en zij-airbags, waar voorzien).<br />
Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen<br />
met het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om het systeem direct<br />
te laten controleren.<br />
<<br />
Niet omgelegde veiligheidsgordel (rood)<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
continu branden als bij stilstaande auto de veiligheidsgordel<br />
aan bestuurderszijde niet goed is<br />
omgelegd. Als de auto rijdt en de veiligheidsgordels voor<br />
zijn niet goed omgelegd, dan gaat het lampje knipperen<br />
en klinkt tegelijkertijd een akoestisch signaal (zoemer).<br />
Het akoestische signaal (zoemer) van het SBR-systeem(Seat<br />
Belt Reminder) kan permanent worden uitgeschakeld<br />
door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
Het is mogelijk het systeem opnieuw in te schakelen via<br />
het Setup-menu.<br />
1
12 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
w<br />
Accu wordt niet voldoende opgeladen<br />
(rood)<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />
het lampje (of het symbool op het display) branden.<br />
Het moet doven nadat de motor is gestart (als de motor<br />
stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje iets<br />
later dooft).<br />
Als het lampje blijft branden, wendt u dan onmiddellijk<br />
tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
Te lage motoroliedruk (rood)<br />
v Als u de contactsleutel in stand MAR draait,<br />
gaat het lampje branden. Het moet doven (ook<br />
iets later) nadat de motor is gestart. Op het display<br />
verschijnt de bijbehorende melding.<br />
Oliekwaliteit onvoldoende (rood) (uitvoeringen<br />
Multijet met DPF)<br />
Het lampje gaat knipperen als het systeem motorolie van<br />
onvoldoende kwaliteit constateert.<br />
Na de eerste signalering zal, telkens als de motor wordt<br />
gestart, het lampje v ongeveer 1 minuut blijven knipperen<br />
en vervolgens iedere 2 uur, totdat de olie wordt ververst.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
Als het lampje v knippert, wendt u dan<br />
onmiddellijk tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />
voor de verversing van de motorolie en het<br />
uitschakelen van het betreffende lampje op het instrumentenpaneel.<br />
k<br />
Motorolieniveaumeter (rood)<br />
(waar voorzien)<br />
Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje<br />
branden. Het moet echter na enkele seconden<br />
doven. Het lampje (of het symbool op het display) gaat<br />
branden als de motorolie onder het minimum niveau is gedaald.<br />
Herstel het juiste niveau (zie “Niveaus controleren”<br />
in hoofdstuk “5”).<br />
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.<br />
g<br />
Storing elektrische stuurbekrachtiging<br />
“Dualdrive” (rood)<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />
het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na<br />
enkele seconden moet het lampje doven.<br />
Als het controlelampje (of het symbool op het display)<br />
blijft branden, werkt de elektrische stuurbekrachtiging<br />
niet meer en zal het aanzienlijk meer inspanning vergen<br />
de auto te besturen. Dit blijft echter wel mogelijk. Wendt<br />
u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk. Op het display verschijnt<br />
het betreffende bericht.
CITY<br />
Inschakeling elektrische<br />
stuurbekrachtiging “Dualdrive”<br />
Het opschrift CITY gaat branden op het display<br />
als deze stand van de elektrische stuurbekrachtiging<br />
“Dualdrive” wordt ingeschakeld door het indrukken<br />
van de betreffende schakelaar. Als opnieuw op<br />
de knop wordt gedrukt, dooft het opschrift CITY.<br />
u<br />
Te hoge koelvloeistoftemperatuur<br />
(rood)<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait,<br />
gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />
Na enkele seconden moet het lampje doven. Het<br />
lampje gaat branden als de motor te warm is. Als het lampje<br />
gaat branden, moeten de volgende handelingen worden<br />
uitgevoerd:<br />
❍ Bij een normale rit: stop de auto, schakel de motor uit<br />
en controleer of het niveau van de koelvloeistof in het<br />
reservoir niet onder het MIN-teken staat. Als dit wel<br />
het geval is, wacht dan enkele minuten zodat de motor<br />
kan afkoelen, open vervolgens langzaam en voorzichtig<br />
de dop, vul koelvloeistof bij en controleer of<br />
de koelvloeistof tussen het MIN- en MAX-merkteken<br />
op het reservoir staat. Controleer bovendien visueel<br />
of eventueel vloeistof weglekt. Als bij het starten van<br />
de motor het lampje opnieuw gaat branden, wendt u<br />
dan tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 13<br />
❍ Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt<br />
gebruikt (bijvoorbeeld het bergopwaarts trekken van<br />
een aanhanger of met volgeladen auto): verlaag de snelheid<br />
en breng de auto tot stilstand, als het lampje blijft<br />
branden. Stop 2 of 3 minuten met draaiende motor en<br />
geef iets gas voor een snellere circulatie van de koelvloeistof.<br />
Zet vervolgens de motor uit. Controleer het<br />
vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.<br />
WAARSCHUWING Bij zware bedrijfsomstandigheden is<br />
het raadzaam de motor enkele minuten te laten draaien<br />
met iets ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
Niet goed gesloten portieren (rood)<br />
´<br />
Als een of meerdere portieren of de achterklep<br />
niet goed gesloten zijn, gaat het lampje (of het<br />
symbool op het display) branden. Als bij een rijdende<br />
auto de portieren geopend zijn, klinkt een geluidssignaal.<br />
Op het multifunctioneel display verschijnt de bijbehorende<br />
melding als een of meerdere portieren of de achterklep<br />
niet goed gesloten zijn. Op het display verschijnt<br />
het betreffende bericht.<br />
1
14 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
è<br />
Algemene storingsmelding (geel)<br />
Brandstofnoodschakelaar<br />
Het lampje (of het symbool op het display) gaat<br />
branden als de brandstofnoodschakelaar inschakelt.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
Storing motoroliedruksensor<br />
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden<br />
bij een storing in de motoroliedruksensor. Op het display<br />
verschijnt het betreffende bericht.<br />
Storing schemersensor<br />
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden<br />
bij een storing in de schemersensor.<br />
Snelheidslimiet overschreden<br />
Het lampje (geel) of het symbool op het display (rood)<br />
gaat branden als de ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden<br />
(voor Arabische landen wordt de snelheidslimiet<br />
ingesteld op 120 km/h). Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.<br />
Storing regensensor (waar voorzien)<br />
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden<br />
bij een storing in de regensensor.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
Storing parkeersensoren (waar voorzien)<br />
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden<br />
bij een storing in de parkeersensoren.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
Storing controlesysteem<br />
voor bandenspanning (waar voorzien)<br />
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden<br />
bij een storing in het controlesysteem voor bandenspanning<br />
T.P.M.S. (waar voorzien).<br />
Als banden zonder TPMS-sensoren worden gemonteerd<br />
gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden tot de<br />
begincondities hersteld zijn.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
OPMERKING Indien één van de bovengenoemde storingen<br />
zich voordoet, wendt u dan onmiddellijk tot het Lancia<br />
<strong>Service</strong>netwerk.<br />
Storing AFS<br />
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden<br />
bij een storing in de in het AFS-systeem (zie paragraaf<br />
“Koplampen” in dit hoofdstuk). Op het display verschijnt<br />
het betreffende bericht.
Stuurregelaar niet beschikbaar<br />
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden<br />
als de stuurregelaar niet beschikbaar is. Op het display<br />
verschijnt het betreffende bericht.<br />
h<br />
Verstopt roetfilter (geel)<br />
(Multijetuitvoeringen)<br />
Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje<br />
branden. Het moet echter na enkele seconden<br />
doven. Het lampje gaat branden als het roetfilter verstopt<br />
is en de rijomstandigheden verhinderen dat de regeneratieprocedure<br />
automatisch wordt uitgevoerd.<br />
Voor de regeneratieprocedure en vervolgens het reinigen<br />
van het filter raden wij u aan te blijven rijden, totdat de<br />
weergave van het lampje verdwijnt.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
K<br />
Reservebrandstof (geel)<br />
Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje<br />
branden. Het moet echter na enkele seconden<br />
doven. Het lampje gaat branden als er nog<br />
ongeveer 6/7 liter brandstof in de tank aanwezig is.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
WAARSCHUWING Als het waarschuwingslampje knippert,<br />
dan is er een storing in het systeem. Wendt u in dit<br />
geval tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om het systeem te<br />
laten controleren.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 15<br />
U<br />
Storing in EOBD/<br />
Motormanagementsysteem (geel)<br />
Door de contactsleutel op MAR te draaien, gaat<br />
onder normale omstandigheden het lampje branden.<br />
Het moet echter uitgaan nadat de motor is gestart.<br />
Als het lampje tijdens het rijden blijft of gaat branden,<br />
geeft dit een onjuiste werking van de inspuiting aan. Een<br />
continu brandend lampje geeft een storing in het inspuit-/<br />
ontstekingssysteem aan. Dit kan een hogere emissie van<br />
schadelijke uitlaatgassen, lagere prestaties, slechtere rijeigenschappen<br />
en een hoger verbruik veroorzaken.<br />
Bij sommige uitvoeringen verschijnt een bericht op het display.<br />
Onder deze omstandigheden kan verder worden gereden,<br />
maar moet een zware belasting van de motor of hoge<br />
snelheden worden vermeden. Langdurig gebruik van<br />
de auto met een continu brandend controlelampje kan beschadigingen<br />
veroorzaken. Wendt u zo snel mogelijk tot<br />
het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt<br />
door het systeem in het geheugen opgeslagen.<br />
Alleen benzine-uitvoeringen<br />
Een knipperend lampje geeft aan dat de katalysator mogelijk<br />
is beschadigd.<br />
Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten<br />
zodat de motor met lage toerentallen draait en het<br />
lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden<br />
waarbij rij-omstandigheden moeten worden vermeden<br />
die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van<br />
het lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
1
16 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait<br />
en het lampje U gaat niet branden of het gaat<br />
branden of knipperen tijdens het rijden (bij<br />
sommige uitvoeringen verschijnt ook een bericht op<br />
het display), wendt u dan u zo snel mogelijk tot het<br />
Lancia <strong>Service</strong>netwerk. De werking van het lampje<br />
U kan met speciale apparatuur door de politie<br />
gecontroleerd worden. Houdt u aan de wetgeving van<br />
het land waarin u rijdt.<br />
á<br />
ESP 2 (ELECTRONIC STABILITY<br />
PROGRAM) (geel)<br />
Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje<br />
branden. Het moet echter na enkele seconden doven.<br />
Als het lampje niet dooft of tijdens het rijden blijft branden<br />
(op het display verschijnt ook een bericht), wendt u dan<br />
tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk. Bij sommige uitvoeringen<br />
verschijnt een bericht op het display. Als het lampje knippert<br />
tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat het ESP in<br />
werking is getreden.<br />
á<br />
*<br />
m<br />
Storing Hill Holder (geel)<br />
Als het lampje á gaat branden, is er een storing<br />
in het Hill Holder-systeem. Wendt u in dat<br />
geval zo snel mogelijk tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
Bij sommige uitvoeringen verschijnt<br />
het symbool * op het display.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
Voorgloeibougies<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />
het lampje branden. Het lampje dooft als de voorgloeibougies<br />
de vooraf ingestelde temperatuur hebben<br />
bereikt. Start de motor zodra het lampje gedoofd is.<br />
WAARSCHUWING Bij een hoge buitentemperatuur kan<br />
het lampje zeer kort branden.<br />
Storing in voorgloei-installatie<br />
Het lampje gaat knipperen als er een storing is in de voorgloei-installatie.<br />
Wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia<br />
<strong>Service</strong>netwerk.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.
c<br />
Water in brandstoffilter aanwezig<br />
(Multijetuitvoeringen - geel)<br />
Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje<br />
branden. Het moet echter na enkele seconden doven.<br />
Het lampje gaat branden als er water in het dieselfilter<br />
zit. Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
De aanwezigheid van water in het brandstofcircuit<br />
kan het inspuitsysteem ernstige schade<br />
berokkenen en een onregelmatige werking<br />
van de motor veroorzaken. Als het lampje c gaat<br />
branden (er verschijnt ook een bericht op het display),<br />
wendt u dan zo snel mogelijk tot het Lancia<br />
<strong>Service</strong>netwerk om de condens te laten aftappen. Als<br />
dit direct na het tanken wordt gesignaleerd, kan er<br />
tijdens het tanken water in de brandstoftank zijn<br />
gekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit<br />
en wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
><br />
Storing ABS (geel)<br />
Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje<br />
branden. Het moet echter na enkele seconden<br />
doven. Het lampje gaat branden als het systeem<br />
defect of niet beschikbaar is. In dat geval blijft het<br />
remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden<br />
van het ABS.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 17<br />
Rijd voorzichtig verder en wendt u zo snel mogelijk tot het<br />
Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
Storing elektronische startblokkering -<br />
Lancia Code Y<br />
Als het lampje (of het symbool op het display)<br />
met de contactsleutel in stand MAR, blijft branden,<br />
dan duidt dit op een mogelijke storing (zie “Lancia<br />
Code” in hoofdstuk 1).<br />
Als bij een draaiende motor het lampje Y (of het symbool<br />
op het display) knippert, dan wordt de auto niet beveiligd<br />
door het systeem (zie de paragraaf “Lancia Code”<br />
in hoofdstuk 1).<br />
Wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om alle sleutels<br />
in het geheugen te laten opslaan.<br />
Storing diefstalalarm (waar voorzien)<br />
Als het lampje (of het symbool op het display) gaat branden,<br />
is er een storing in het diefstalalarm. Wendt u zo snel<br />
mogelijk tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
1
18 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
Dead lock-systeem (waar voorzien)<br />
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden<br />
als een inbraakpoging is waargenomen. Wendt u zo snel<br />
mogelijk tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
Te lage bandenspanning<br />
(waar voorzien)<br />
n<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait,<br />
gaat het lampje (of het symbool op het display)<br />
branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.<br />
Het lampje (geel) of het symbool op het display (rood)<br />
gaat branden als de spanning van een of meer banden onder<br />
een bepaalde drempelwaarde komt.<br />
In dat geval waarschuwt het TPMS-systeem de bestuurder<br />
op het mogelijk leeglopen van de band(en) en dus op<br />
een mogelijke lekke band (zie paragraaf TPMS-systeem<br />
in dit hoofdstuk).<br />
WAARSCHUWING Rijd niet verder met een of meerdere<br />
zachte banden omdat de rijveiligheid van de auto in gevaar<br />
kan worden gebracht. Stop de auto en vermijd krachtig remmen<br />
of grote stuurbewegingen. Vervang het wiel door het<br />
noodreservewiel (waar voorzien) of repareer de band met<br />
de daarvoor bestemde reparatieset (zie paragraaf “Noodreservewiel<br />
vervangen” in hoofdstuk 4) en wendt u zo snel<br />
mogelijk tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
Controlesysteem voor bandenspanning<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje<br />
(waar voorzien) branden. Na enkele seconden moet het<br />
lampje doven.<br />
Het lampje (of het symbool op het display) op het<br />
instrumentenpaneel gaat branden om de zachte band te<br />
identificeren (zie paragraaf “TPMS-systeem” in dit hoofdstuk).<br />
Als een of meerdere zachte banden zijn waargenomen, verschijnen<br />
op het display de betreffende symbolen van iedere<br />
band. In dit geval is het aanbevolen de correcte bandenspanning<br />
zo snel mogelijk te herstellen (zie paragraaf<br />
“Bandenspanning” in hoofdstuk “6”).<br />
Bandenspanning niet aan snelheid aangepast<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje<br />
(waar voorzien) branden. Na enkele seconden moet het<br />
lampje doven.<br />
Als u sneller dan 160 km/h wilt rijden, moet u de bandenspanning<br />
verhogen zoals aangegeven in de paragraaf<br />
“Bandenspanning” in hoofdstuk “6”.<br />
Als het TPMS een te lage bandenspanning van een of<br />
meerdere banden t.o.v. de kruissnelheid signaleert, gaat<br />
het lampje of het symbool branden (er verschijnt ook een<br />
bericht op het display) (zie paragraaf “Te lage bandspanning”<br />
in dit hoofdstuk) tot wanneer de snelheid van<br />
de auto onder een bepaalde drempelwaarde zakt (zie paragraaf<br />
“TPMS-systeem” in dit hoofdstuk).
WAARSCHUWING In dit geval moet u meteen afremmen<br />
want een oververhitting van de band kan de prestaties van<br />
de levensduur ervan onherroepelijk beschadigen en kan<br />
zelfs leiden tot een klapband.<br />
Bijzondere sterke radiofrequentiestoringen<br />
kunnen de correcte werking van het T.P.M.S.systeem<br />
verhinderen. In dat geval wordt de<br />
bestuurder gewaarschuwd via een bericht (waar<br />
voorzien).<br />
Deze melding verdwijnt automatisch zodra de storing<br />
het systeem niet meer hindert.<br />
W<br />
Storing buitenverlichting (geel)<br />
Het lampje (of het symbool op het display) gaat<br />
branden als er een storing is in een van de volgende<br />
lampenunits:<br />
❍ parkeerlichten;<br />
❍ achterlichten/remlichten (waar voorzien);<br />
❍ mistachterlichten;<br />
❍ richtingaanwijzers;<br />
❍ kentekenplaatverlichting;<br />
❍ daglichten.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 19<br />
De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer<br />
lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een<br />
onderbreking in de elektrische verbinding.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
4<br />
5<br />
F<br />
D<br />
Mistachterlichten (ambergeel)<br />
Het lampje gaat branden als de mistachterlichten<br />
worden ingeschakeld.<br />
Mistlampen voor (groen)<br />
Het lampje gaat branden als de mistlampen voor<br />
worden ingeschakeld.<br />
Richtingaanwijzers<br />
(groen-knipperend))<br />
De lampjes gaan branden als de richtingaanwijzerhendel<br />
omlaag/omhoog wordt gezet of<br />
als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten<br />
wordt ingedrukt.<br />
1
20 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
3<br />
Daglichten en dimlichten (groen)<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden als de daglichten of de dimlichten worden<br />
ingeschakeld.<br />
Follow me home<br />
Het lampje gaat branden als de functie “Follow me home”<br />
wordt ingeschakeld (zie “Follow me home” in hoofdstuk<br />
“1”).<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
1<br />
Ü<br />
Grootlicht (blauw)<br />
Het lampje gaat branden als het grootlicht<br />
wordt ingeschakeld.<br />
Snelheidsregelaar<br />
(cruise control) (waar voorzien) (groen)<br />
Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje<br />
branden. Het moet echter na enkele seconden<br />
doven. Het lampje op het instrumentenpaneel brandt als<br />
de draaiknop van de cruise-control in stand ON staat.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
DISPLAY<br />
De auto kan zijn uitgerust met een multifunctioneel display<br />
dat, afhankelijk van de instelling, nuttige informatie<br />
levert aan de gebruiker tijdens de rit.<br />
BEGINSCHERM MULTIFUNCTIONEEL<br />
DISPLAY fig. 4<br />
Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:<br />
A. Datum<br />
B. Stuurbekrachtiging Dualdrive ingeschakeld<br />
C. Symbool voor Sport-functie (waar voorzien)<br />
D. Tijd<br />
E. Kilometerteller (weergave kilometer-/ mijltotaalteller)<br />
F. Symbool voor kans op gladheid.<br />
G. Buitentemperatuur<br />
H. Afstand tot volgende servicebeurt<br />
I. Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld).
Bij sommige uitvoeringen kan onder de menuoptie “Info<br />
motor”, als u de contactsleutel in stand MAR draait, de<br />
turbodruk worden weergegeven fig. 5.<br />
fig. 4 L0E1000g<br />
fig. 5<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 21<br />
L0E0004m<br />
BEGINSCHERM INSTELBAAR<br />
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY fig. 6<br />
Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:<br />
A. Tijd<br />
B. Datum<br />
C. Symbool voor Sport-functie (waar voorzien)<br />
D. Kilometerteller (weergave kilometer-/ mijltotaalteller)<br />
E. Symbolen voor de toestand van de auto (bijv. portieren<br />
open, kans op gladheid, etc. ...)<br />
F. Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld)<br />
G. Buitentemperatuur<br />
fig. 6<br />
L0E1001g<br />
1
22 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 7<br />
Õ: om het scherm en de betreffende opties naar boven te<br />
doorlopen of om de weergegeven waarde te verhogen.<br />
SET: kort indrukken voor toegang tot het menu en/of om<br />
naar het volgende scherm te gaan of de keuze te bevestigen.<br />
Lang indrukken om terug te keren naar het beginscherm.<br />
Ô: om in het scherm en de keuzemogelijkheden de voorgaande<br />
optie te selecteren of de weergegeven waarde<br />
te verlagen.<br />
fig. 7<br />
L0E0005m<br />
WAARSCHUWING Bij de knoppen Õ en Ô hangt de werking<br />
van het volgende af:<br />
– binnen het menu kunt u naar de voorgaande of volgende<br />
optie in de keuzelijst gaan;<br />
– tijdens het instellen kunt u de waarde verhogen of verlagen.<br />
WAARSCHUWING Bij het openen van een voorportier<br />
wordt het display verlicht en wordt enkele seconden de<br />
tijd en de kilometer-/mijltotaalteller weergegeven.
SETUP-MENU<br />
Het menu bestaat uit een aantal functies die met de knoppen<br />
Õ en Ô worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden<br />
kunt selecteren of instellingen (setup) kunt uitvoeren.<br />
Bij enkele opties is een submenu aanwezig. Het setupmenu<br />
kan worden geactiveerd door de knop SET kort in<br />
te drukken.<br />
De menu bevat de volgende opties:<br />
– VERLICHTING<br />
– BEEP SNELHEIDSLIMIET<br />
– SCHEMERSENSOR (waar voorzien)<br />
– ADAPTIEVE LICHTEN (waar voorzien)<br />
– TRIP B INSCHAKELEN/GEGEVENS<br />
– STEL UUR IN<br />
– STEL DATUM IN<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 23<br />
– EERSTE PAGINA (waar voorzien)<br />
– ZIE RADIO<br />
– AUTOCLOSCE<br />
– MEETEENHEID<br />
– TAAL<br />
– VOLUME BUZZER<br />
– VOLUME TOETSEN<br />
– BUZZER GORDELS<br />
– SERVICE<br />
– AIRBAG PASSAGIER<br />
– FLANKLICHTEN<br />
– SLUIT MENU AF<br />
1
24 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
Optie van het hoofdmenu<br />
zonder submenu selecteren:<br />
– als u de knop SET kort indrukt, kunt u in het hoofdmenu<br />
de instelling selecteren die u wilt wijzigen;<br />
– met de knop Õ of Ô(door de knop telkens in te drukken)<br />
kan de nieuwe instelling worden geselecteerd;<br />
– als u de knop SET kort indrukt, kunt u de instelling opslaan<br />
en tegelijkertijd terugkeren naar het eerder geselecteerde<br />
menupunt.<br />
Selectie van een optie in het hoofdmenu met een<br />
submenu:<br />
– als u de knop SET kort indrukt, kunt u het eerste menupunt<br />
van het submenu weergeven.<br />
– met de knop Õ of Ô (door de knop telkens in te drukken)<br />
kunt u de menupunten van het submenu doorlopen;<br />
– als u de knop SET kort indrukt, kunt u het menupunt<br />
van het submenu selecteren waardoor u toegang krijgt tot<br />
het menu van de betreffende functie;<br />
– met de knop Õ of Ô(door de knop telkens in te drukken)<br />
kan de nieuwe instelling van het punt van dit submenu<br />
worden geselecteerd;<br />
– als u de knop SET kort indrukt, kunt u de instelling opslaan<br />
en tegelijkertijd terugkeren naar het eerder geselecteerde<br />
menupunt van het gekozen submenu.<br />
MENU-OPTIES<br />
Lichtsterkte (Lichtsterkte interieur regelen)<br />
Met deze functie kan, bij ingeschakelde verlichting, de<br />
lichtsterkte (op 8 niveaus) van het instrumentenpaneel,<br />
de bediening van de autoradio en van de automatische klimaatregeling<br />
(waar voorzien) worden geregeld.<br />
Ga voor het regelen van de lichtsterkte als volgt te werk:<br />
– druk kort op de knop SET; op het display knippert het<br />
niveau van de ingestelde gevoeligheid;<br />
– druk op knop Õ of Ô om de lichtsterkte in te stellen;<br />
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />
menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />
keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />
Zoemer Snelheid (snelheidslimiet)<br />
Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto (km/h<br />
of mph) worden ingesteld. Als deze limiet wordt overschreden,<br />
wordt de bestuurder gewaarschuwd (zie hoofdstuk<br />
1, onder “Lampjes op instrumentenpaneel”). Ga voor<br />
het instellen van de gewenste snelheidslimiet als volgt te<br />
werk:<br />
– druk kort op de knop SET; op het display verschijnt<br />
het betreffende opschrift;
– druk op knop Õ of Ô om de snelheidslimiet in te schakelen<br />
(On) of uit te schakelen (Off);<br />
– als de functie al was ingeschakeld (On), kan met de knop<br />
Õ of Ô de gewenste snelheidslimiet worden ingesteld en<br />
worden bevestigd door het indrukken van de knop SET;<br />
WAARSCHUWING De waarde kan worden ingesteld tussen<br />
30 en 200 km/h of tussen 20 en 125 mph, afhankelijk<br />
van de ingestelde eenheid; zie de paragraaf “Meeteenheid<br />
instellen (Afst. Eenh.)” - die hierna is beschreven.<br />
Elke keer als u de knop Õ/Ô indrukt, wordt de waarde<br />
5 eenheden verhoogd of verlaagd. Als u de knop Õ/Ô<br />
ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of<br />
terug. Als de gewenste waarde genaderd wordt, moet de<br />
instelling voltooid worden door steeds opnieuw op de knop<br />
te drukken.<br />
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />
menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />
keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />
Ga als volgt te werk als u de instelling wilt annuleren:<br />
– druk kort op de knop SET; op het display knippert (On);<br />
– druk op de knop Ôop het display knippert (Off);<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 25<br />
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />
menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />
keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />
Schemersensor (Gevoeligheid schemersensor<br />
instellen) (waar voorzien)<br />
Met deze functie kan de gevoeligheid van de schemersensor<br />
ingesteld worden op drie niveaus (niveau 1 = minimum<br />
niveau, niveau 2 = middelste niveau, niveau 3 =<br />
maximum niveau); hoe hoger de gevoeligheid, hoe lager<br />
de benodigde hoeveelheid buitenlicht om de lampen in<br />
te laten schakelen.<br />
Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk:<br />
– druk kort op de knop SET; op het display knippert het<br />
niveau van de ingestelde gevoeligheid;<br />
– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />
menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />
keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />
1
26 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
Flanklichten (in-/uitschakeling<br />
“Cornering lights - Meesturende mistlampen voor)<br />
(waar voorzien)<br />
Met deze functie kunt u de “Cornering lights” (adaptieve<br />
verlichting) in-/uitschakelen. Ga als volgt te werk om<br />
de lichten in/uit te schakelen (ON/OFF):<br />
– druk kort op de knop SET; op het display knippert “On”<br />
of “Off” afhankelijk van de instelling.<br />
– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />
menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />
keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />
Trip B inschakelen/gegevens (Trip B inschakelen)<br />
Met deze functie kan de weergave van Trip B (dag-/ritgegevens)<br />
ingeschakeld (On) of uitgeschakeld (Off) worden.<br />
Zie voor meer informatie de paragraaf “Trip computer”.<br />
Handel als volgt om de functie in of uit te schakelen:<br />
– druk kort op de knop SET; op het display knippert (On)<br />
of (Off), afhankelijk van de instelling;<br />
– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />
menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />
keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />
Instelling tijd (Instelling klok)<br />
Met deze functie kan de klok via twee submenu’s ingesteld<br />
worden: “Uren” en “Tijdweergave”.<br />
Handel als volgt om de gewenste instelling uit te voeren:<br />
- druk kort op de knop SET waarna op het display de twee<br />
submenu’s “Tijd” en “Tijdweergave” worden weergegeven;<br />
– druk op de knop Õ of Ô om te kiezen tussen de twee<br />
submenu’s;<br />
– druk kort op de knop SET wanneer u het gewenste submenu<br />
heeft geselecteerd;<br />
– als u het submenu “Uren ” heeft gekozen: druk kort op<br />
de knop SET; op het display knipperen de “uren”;<br />
– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop MODE; op het display knipperen<br />
de “minuten”;<br />
– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren.
WAARSCHUWING Elke keer als u de knop Õ of Ô indrukt,<br />
wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd.<br />
Door de knop ingedrukt te houden, vindt de verhoging/<br />
verlaging automatisch sneller plaats. Als de gewenste<br />
waarde genaderd wordt, moet de instelling voltooid worden<br />
door steeds opnieuw op de knop te drukken.<br />
– als u het submenu “Tijdweergave ” heeft gekozen: druk<br />
kort op de knop SET; op het display knippert 12h of 24h,<br />
afhankelijk van de instelling;<br />
– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />
Druk kort op de knop SET om terug te keren naar het submenu<br />
of houd de knop even ingedrukt om terug te keren<br />
naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />
– houd de knop SET even ingedrukt om terug te keren<br />
naar het beginscherm/hoofdmenu.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 27<br />
Instelling datum<br />
Met deze functie kan de datum worden ingesteld (dagmaand-<br />
jaar).<br />
Ga als volgt te werk om dit te doen:<br />
– druk kort op de knop SET; op het display knippert het<br />
“jaar”;<br />
– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop SET; op het display knippert de<br />
“maand”;<br />
– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop SET; op het display knippert de<br />
“dag”;<br />
– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren.<br />
WAARSCHUWING Elke keer als u de knop Õ of Ô indrukt,<br />
wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd.<br />
Door de knop ingedrukt te houden, vindt de verhoging/<br />
verlaging automatisch sneller plaats. Als de gewenste<br />
waarde bereikt is, moet de instelling bevestigd worden<br />
door op de knop SET te drukken.<br />
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />
menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />
keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />
1
28 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
Hoofdpagina (weergave informatie in<br />
hoofdscherm) (waar voorzien)<br />
Met deze functie kan het type informatie geselecteerd worden<br />
dat in het hoofdscherm weergegeven moet worden.<br />
Zo kunnen de datum of de turbodruk worden weergegeven.<br />
Ga voor het selecteren als volgt te werk:<br />
– druk kort op de knop SET; op het display knippert<br />
“Hoofdpagina”;<br />
- druk opnieuw kort op de knop SET waarna het display<br />
de weergaveopties “Datum” en “Info motor” zal weergeven;<br />
– druk op de knop + of – om het type weergave in de<br />
hoofdpagina van het display in te stellen;<br />
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />
menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />
keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />
Als de contactsleutel op MAR wordt gedraaid, zal het display<br />
na de controlefase aan het begin de informatie weergeven<br />
die eerder ingesteld was met de functie “Eerste pagina”<br />
van het menu.<br />
Weergave radio (Herhaling audio-informatie)<br />
Met deze functie kan op het display de informatie over<br />
de autoradio worden weergegeven.<br />
– Radio: frequentie of RDS-mededeling van het geselecteerde<br />
radiostation, activering automatische zoekfunctie<br />
of AutoSTore;<br />
– CD-, CD MP3 speler: nummer van de track;<br />
– CD Changer: nummer CD of nummer track;<br />
Handel als volgt om de informatie over de autoradio op<br />
het display weer te geven (ON) of niet weer te geven (Off):<br />
– druk kort op de knop SET; op het display knippert (On)<br />
of (Off), afhankelijk van de instelling;<br />
– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />
menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />
keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />
Autoclose (automatische centrale<br />
portiervergrendeling bij rijdende auto)<br />
Als de functie geactiveerd is (On), worden de portieren automatisch<br />
vergrendeld als de snelheid hoger wordt dan 20<br />
km/h.<br />
Handel als volgt om deze functie in of uit te schakelen:<br />
– druk kort op de knop SET; op het display verschijnt een<br />
submenu;
– druk kort op de knop SET; op het display knippert (On)<br />
of (Off), afhankelijk van de instelling;<br />
– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />
submenu of houd de knop even ingedrukt om terug te keren<br />
naar het hoofdmenu zonder op te slaan.<br />
– hou de knop SET even ingedrukt om terug te keren naar<br />
het beginscherm/hoofdmenu.<br />
Eenheid<br />
Met deze functie kunnen m.b.v. drie submenu’s de eenheden<br />
ingesteld worden: “Afstanden”, “Verbruik” en<br />
“Temperatuur“. Ga voor het instellen van de gewenste<br />
meeteenheid als volgt te werk:<br />
– druk kort op de knop SET; op het display verschijnen<br />
drie submenu’s;<br />
– druk op de knop Õ of Ô om te kiezen tussen de drie submenu’s;<br />
– druk kort op de knop SET wanneer u het gewenste submenu<br />
heeft geselecteerd;<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 29<br />
– als u het submenu “Afstand ” heeft gekozen: druk kort<br />
op de knop SET waarna het display “km” of “mi” weergeeft,<br />
afhankelijk van de eerder gemaakte instelling;<br />
– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />
– als u het submenu “Verbruik ” heeft gekozen: druk kort<br />
op de knop SET; op het display knippert “km/l”,<br />
“l/100km” of “mpg”, afhankelijk van de instelling;<br />
Als u “km” hebt ingesteld kunt u op het display de eenheid<br />
van het brandstofverbruik (in km/l of l/100km) instellen.<br />
Als u “mi” hebt ingesteld verschijnt op het display de eenheid<br />
van het brandstofverbruik in “mpg”.<br />
–druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />
– als u het submenu “Temperatuur ” heeft gekozen: druk<br />
kort op de knop SET waarna het display “°C” of “°F”<br />
weergeeft, afhankelijk van de eerder gemaakte instelling;<br />
– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />
Druk kort op de knop SET om terug te keren naar het submenu<br />
of houd de knop even ingedrukt om terug te keren<br />
naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />
– hou de knop SET even ingedrukt om terug te keren naar<br />
het beginscherm/hoofdmenu.<br />
1
30 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
Taal (Taal instellen)<br />
De mededelingen op het display kunnen in verschillende talen<br />
worden weergegeven: Italiaans, Duits, Engels, Spaans,<br />
Frans, Portugees, Nederlands.<br />
Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk:<br />
– druk kort op de knop SET; op het display knippert de<br />
ingestelde “taal”;<br />
–druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />
menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />
keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />
Volume waarschuwingen (Instelling volume<br />
geluidssignaal storingen/waarschuwingen)<br />
Met deze functie kan het volume van het geluidssignaal<br />
(zoemer), dat klinkt als een storing/waarschuwing wordt<br />
weergegeven, ingesteld worden op 8 niveaus.<br />
Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te<br />
werk:<br />
– druk kort op de knop SET; op het display knippert het<br />
“niveau” van het ingestelde volume;<br />
– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />
menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />
keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />
Volume toetsen (Volumeregeling toetsen<br />
Met deze functie kunt u het geluidssignaal dat klinkt bij<br />
het indrukken van de toetsen SET, Õ en Ô instellen op 8<br />
niveaus.<br />
Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te<br />
werk:<br />
– druk kort op de knop SET; op het display knippert het<br />
“niveau” van het ingestelde volume;<br />
– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />
menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />
keren naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />
Buzzer gordels (Herinschakeling buzzer voor<br />
melding SBR-systeem)<br />
De functie wordt alleen weergegeven als het SBR-systeem<br />
door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk is uitgeschakeld (zie de<br />
paragraaf “SBR-systeem” in hoofdstuk “2”).<br />
<strong>Service</strong> (Geprogrammeerd onderhoud)<br />
Met deze functie kan worden weergegeven hoeveel kilometers<br />
of dagen nog resteren voordat een servicebeurt<br />
moet worden uitgevoerd.
Ga voor het raadplegen van deze aanwijzingen als volgt<br />
te werk:<br />
– druk kort op de knop SET; op het display knippert de<br />
afstand in km of mijl, afhankelijk van de instelling (zie de<br />
paragraaf “Meeteenheid afstand”);<br />
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />
menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te<br />
keren naar het beginscherm.<br />
WAARSCHUWING Het “Onderhoudsschema” voorziet<br />
elke 35.000 km (of het equivalent in mijl) of ieder jaar<br />
in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch<br />
als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of het<br />
equivalent in mijl) voor de servicebeurt. De weergave<br />
wordt elke 200 km (of het equivalent in mijl) weergegeven.<br />
Onder de 200 km wordt de weergave met kleinere intervallen<br />
weergegeven. De weergave is afhankelijk van de<br />
ingestelde eenheid in km of mijl. Als u dicht bij de volgende<br />
servicebeurt bent en u de contactsleutel in stand<br />
MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “<strong>Service</strong>”<br />
gevolgd door het aantal kilometers/ mijlen of dagen<br />
dat resteert tot de volgende servicebeurt. Wendt u tot<br />
het Lancia <strong>Service</strong>netwerk voor het uitvoeren van de werkzaamheden<br />
van het “Onderhoudsschema” of van het<br />
“Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van<br />
deze weergave (reset).<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 31<br />
Airbag passagierszijde<br />
Met deze functie kunnen de airbags aan de passagierszijde<br />
in- en uitgeschakeld worden.<br />
Ga als volgt te werk:<br />
– druk op de knop SET en druk, nadat op het display<br />
het bericht Bag pass: Off) (om uit te schakelen) of het<br />
bericht (Bag pass: On) (voor inschakeling) is verschenen<br />
door het indrukken van de knop Õ en Ô, druk opnieuw<br />
op de knop SET;<br />
– op het display verschijnt het bericht om de instelling te<br />
bevestigen;<br />
– selecteer door het indrukken van de knop Õ of Ô (Ja)<br />
(voor bevestiging van de inschakeling/uitschakeling) of<br />
(Nee) (om te annuleren);<br />
- druk kort op de knop SET; er verschijnt een bevestiging<br />
van de gekozen instelling en er wordt teruggekeerd<br />
naar het menuscherm of, wanneer de knop even ingedrukt<br />
wordt gehouden, naar het beginscherm zonder op te slaan.<br />
1
32 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
Flanklichten (D.R.L. - Smart Daytime Light)<br />
Met deze functie kan de functie dagverlichting worden in-/<br />
uitgeschakeld.<br />
Handel als volgt om deze functie in of uit te schakelen:<br />
– druk kort op de knop SET; op het display verschijnt een<br />
submenu;<br />
– druk kort op de knop SET; op het display knippert (On)<br />
of (Off), afhankelijk van de instelling;<br />
– druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het<br />
submenu of houd de knop even ingedrukt om terug te keren<br />
naar het hoofdmenu zonder op te slaan.<br />
– houd de knop SET even ingedrukt om terug te keren<br />
naar het beginscherm/hoofdmenu.<br />
Menu verlaten<br />
Laatste functie waarmee de instellingen uit het menu worden<br />
afgesloten. Druk kort op de knop SET om terug te keren<br />
naar het beginscherm zonder op te slaan. Als u de knop<br />
Ô indrukt, wordt teruggekeerd naar het eerste menupunt<br />
(Snelh. lim).<br />
STORINGSMELDINGEN<br />
WAARSCHUWING De storingsmeldingen die op het display<br />
verschijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën:<br />
ernstige storingen en minder ernstige storingen.<br />
De ernstige storingen worden “cyclisch” weergegeven en<br />
langdurig herhaald.<br />
De minder ernstige storingen worden “cyclisch” weergegeven<br />
en korte tijd herhaald.<br />
U kunt de weergavecyclus van beide categorieën onderbreken<br />
door op de knop SET te drukken. Het lampje (of<br />
het symbool) op het instrumentenpaneel blijft branden<br />
totdat de storing is verholpen.<br />
R<br />
Niet goed gesloten achterklep (rood)<br />
Het symbool (waar voorzien) op het display gaat<br />
branden als de achterklep niet goed gesloten is.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.
W<br />
❄<br />
Storing buitenverlichting (geel)<br />
Het symbool op het display gaat branden als<br />
er een storing is aan de buitenverlichting.<br />
Op het display verschijnt ook een bericht.<br />
Kans op gladheid<br />
Als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager<br />
wordt dan 3°C, dan verschijnt op het display<br />
het symbool ❄ en een waarschuwingsbericht,<br />
en knippert de temperatuuraanduiding om aan te geven<br />
dat er kans op gladheid bestaat.<br />
Op het display verschijnt het betreffende bericht.<br />
e<br />
Lane Assist<br />
Op het display verschijnt een specifiek bericht<br />
wanneer de Lane Assist-functie wordt ingeschakeld.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 33<br />
Adaptieve verlichting niet beschikbaar<br />
Op het display verschijnt een bericht wanneer het<br />
f systeem voor de adaptieve verlichting niet beschikbaar<br />
is.<br />
Wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
è<br />
Stuurregelaar niet beschikbaar<br />
(DST - Dynamic Steering Torque)<br />
Op het display verschijnt een bericht wanneer<br />
de stuurregelaar defect is. Wendt u tot het Lancia<br />
<strong>Service</strong>netwerk.<br />
õ<br />
Onderhoudsinterval vervallen<br />
Op het display verschijnt een bericht dat aangeeft<br />
dat de onderhoudsinterval is vervallen.<br />
Snelheidslimiet overschreden<br />
Op het display verschijnt een bericht als de ingestelde snelheidslimiet<br />
wordt overschreden (voor Arabische landen<br />
wordt de snelheidslimiet ingesteld op 120 km/h). Het<br />
icoon op het display geeft de vooringestelde maximumsnelheid<br />
weer.<br />
1
34 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
TRIP COMPUTER<br />
ALGEMEEN<br />
Met de “Trip computer” kan, als de contactsleutel in stand<br />
MAR staat, op het display informatie worden weergegeven<br />
over de werking van de auto. Deze functie bestaat<br />
uit twee afzonderlijke functies die “Trip A” en Trip B” genoemd<br />
worden en waarmee grootheden tijdens reis van de<br />
auto worden vastgelegd. Beide functies van de tripcomputer<br />
werken onafhankelijk van elkaar.<br />
Beide functies kunnen op nul gezet worden (reset – begin<br />
van een nieuwe reis/periode). “Trip A” geeft informatie<br />
over:<br />
– Autonomie (actieradius)<br />
– Afgelegde afstand<br />
– Gemiddeld verbruik<br />
– Huidig verbruik<br />
– Gemiddelde snelheid<br />
– Reistijd.<br />
– Trip A Reset<br />
“Trip B” geeft informatie over:<br />
– Afgelegde afstand B<br />
– Gemiddeld verbruik B<br />
– Gemiddelde snelheid B<br />
– Reistijd B.<br />
– Trip B Reset<br />
OPMERKING De functie “Trip B” kan worden uitgeschakeld<br />
(zie de paragraaf “Trip B inschakelen”). De gegevens<br />
“Autonomie” en “Huidig verbruik” kunnen niet<br />
op nul worden gezet.<br />
Weergegeven gegevens<br />
Actieradius<br />
Duidt op de afstand die mogelijk nog afgelegd kan worden<br />
met de brandstof die in de tank aanwezig is. Op het<br />
display verschijnt de indicatie “- - - -” als:<br />
– de actieradius kleiner is dan 50 km (of 30 mijl)<br />
– de auto langere tijd met draaiende motor stilstaat.<br />
WAARSCHUWING De waarde van de actieradius kan<br />
door verschillende factoren beïnvloed worden: de rijstijl<br />
(zie paragraaf “Rijstijl” in het hoofdstuk “Starten en rijden”),<br />
het type traject (snelweg, stadsverkeer, bergwegen,<br />
etc…), en de gebruiksomstandigheden van de auto (volbeladen,<br />
bandenspanning, etc…). Bij het programmeren<br />
van een reis moet men dan ook rekening houden met deze<br />
omstandigheden.<br />
Afgelegde afstand<br />
Geeft de afstand aan die de auto heeft afgelegd vanaf het<br />
begin van een nieuwe rit.
Gemiddeld verbruik<br />
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik vanaf het begin<br />
van een nieuwe rit.<br />
Huidig verbruik<br />
Geeft doorlopend de wijziging in het brandstofverbruik<br />
aan. Bij stilstaande auto met draaiende motor wordt op<br />
het display “- - - -” weergegeven.<br />
Gemiddelde snelheid<br />
Geeft de gemiddelde snelheid van de auto aan afhankelijk<br />
van de totale tijd die vanaf het begin van de nieuwe<br />
rit is verstreken.<br />
Reistijd<br />
Tijd die vanaf het begin van de nieuwe rit verstreken is.<br />
Trip Reset<br />
Voor het op nul zetten (reset) van de Trip computer.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 35<br />
Bedieningsknop TRIP fig. 8<br />
Met de knop TRIP, aan het uiteinde van de rechter hendel,<br />
krijgt u, als de contactsleutel in stand MAR staat, toegang<br />
tot de hiervoor beschreven gegevens en kunnen de<br />
gegevens op nul worden gezet om een nieuwe rit te beginnen:<br />
– kort indrukken voor weergave van de verschillende gegevens;<br />
– even ingedrukt houden voor het op nul zetten (reset)<br />
en het beginnen van een nieuwe rit.<br />
fig. 8<br />
L0E0007m<br />
1
36 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
Nieuwe rit<br />
Begint als is gereset:<br />
– “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken<br />
van de betreffende knop;<br />
– “automatisch” als de “afgelegde afstand“ de waarde<br />
9999,9 km bereikt of als de „reistijd“ de waarde 99.59<br />
bereikt (99 uur en 59 minuten);<br />
– iedere keer als de accu losgekoppeld is geweest.<br />
WAARSCHUWING Als u het systeem op nul zet terwijl<br />
het scherm van “Trip A” wordt weergegeven, dan worden<br />
alleen de gegevens van deze functie op nul gezet.<br />
WAARSCHUWING Als u het systeem op nul zet terwijl<br />
het scherm van “Trip B” wordt weergegeven, dan worden<br />
alleen de gegevens van deze functie op nul gezet.<br />
Procedure voor het begin van een rit<br />
Voor het op nul zetten (reset) moet u, met de sleutel in<br />
stand MAR, langer dan 2 seconden op de knop TRIP drukken.<br />
Verlaten Trip<br />
De functie TRIP wordt automatisch verlaten, nadat alle<br />
grootheden zijn weergegeven of als knop SET langer dan<br />
1 seconde wordt ingedrukt.<br />
SYMBOLEN<br />
Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw auto<br />
zijn plaatjes met een bepaalde kleur aangebracht, met<br />
daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen<br />
aangeven die u in acht moet nemen als<br />
u met het betreffende onderdeel te maken krijgt.<br />
Onder de motorkap is een plaatje aangebracht, waarop de<br />
betekenis van de symbolen wordt verklaard.
LANCIA CODE<br />
Dit is een elektronisch startblokkeersysteem waarmee de<br />
bescherming tegen diefstalpogingen van de auto wordt<br />
verhoogd. Het wordt automatisch ingeschakeld door de<br />
sleutel uit het contactslot te nemen.<br />
In iedere sleutel zit een elektronische component gemonteerd<br />
die bij het starten van de motor een signaal ontvangt<br />
via een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd.<br />
Het signaal wordt bij het starten omgezet in een<br />
gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van<br />
de Lancia CODE gezonden, die, als de code wordt herkend,<br />
het starten van de motor mogelijk maakt.<br />
WERKING<br />
Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR<br />
draait, dan stuurt het Lancia CODE-systeem een code<br />
naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt<br />
herkend, de blokkering van de functies opheft.<br />
De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van<br />
het systeem de door de sleutel verzonden code heeft herkend.<br />
Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP zet, schakelt<br />
de Lancia CODE de functies van de elektronische<br />
regeleenheid van de motor uit.<br />
Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaat op het<br />
instrumentenpaneel het waarschuwingslampje Y (of het<br />
symbool op het display) branden.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 37<br />
Draai in dat geval de sleutel in stand STOP en vervolgens<br />
in stand MAR; als de motor geblokkeerd blijft, probeer<br />
het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels.<br />
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot het Lancia<br />
<strong>Service</strong>netwerk.<br />
WAARSCHUWING Elke sleutel heeft een eigen code, die<br />
in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen.<br />
Voor het opslaan van nieuwe sleutels (maximaal<br />
acht) moet u zich tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk wenden.<br />
Neem dan alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card,<br />
een identiteitsbewijs en de autopapieren mee. Als tijdens<br />
het opslaan van een nieuwe sleutelcode de reeds opgeslagen<br />
sleutelcodes niet opnieuw worden ingevoerd, worden<br />
ze uit het geheugen gewist; eventueel verloren of gestolen<br />
sleutels kunnen dan niet meer gebruikt worden voor<br />
het starten van de motor.<br />
Het lampje Y (of het symbool op het display)<br />
gaat branden tijdens het rijden<br />
❍ Als het lampje Y (of het symbool op het display) gaat<br />
branden, betekent dit dat het systeem zichzelf controleert<br />
(bijv. bij een vermindering van de spanning).<br />
❍ Als het lampje Y (of het symbool op het display) niet<br />
dooft, wendt u dan tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
Bij krachtige stoten kunnen de elektronische<br />
componenten in de sleutel beschadigd worden.<br />
1
38 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
DE SLEUTELS<br />
CODE CARD<br />
(optioneel voor specifieke uitvoeringen/markten)<br />
Bij de auto worden twee sleutels geleverd en de CODEcard<br />
fig. 9. Bij aanvraag van duplicaatsleutels aan het Lancia<br />
<strong>Service</strong>netwerk moet worden medegedeeld.<br />
WAARSCHUWING Om schade aan de elektronische schakelingen<br />
in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels<br />
niet aan directe zonnestraling deze CODE-card worden<br />
getoond.<br />
Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels<br />
en de CODE-card overhandigd worden<br />
aan de nieuwe eigenaar.<br />
fig. 9<br />
L0E0102m<br />
MECHANISCHE SLEUTEL (waar voorzien)<br />
De sleutel is uitgerust met een metalen baard A-fig. 10<br />
en dient voor:<br />
❍ het startsysteem;<br />
❍ de sloten van de portieren.<br />
fig. 10<br />
L0E0103m
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING fig. 11<br />
De sleutel is uitgerust met een metalen baard A en dient<br />
voor:<br />
❍ het start-/contactslot<br />
❍ de sloten van de portieren<br />
Knop B dient voor het uitklappen van de metalen baard.<br />
Knop Ë dient voor het ontgrendelen van de portieren en<br />
de achterklep.<br />
Bij de ontgrendeling van de portieren wordt de plafondverlichting<br />
tijdelijk ingeschakeld en knipperen de richtingaanwijzers<br />
twee keer (voor specifieke uitvoeringen/<br />
markten)<br />
De knop Ë langer dan twee seconden indrukken: de ruiten<br />
openen.<br />
Knop Á dient voor het op afstand vergrendelen van de<br />
portieren en de achterklep.<br />
fig. 11<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 39<br />
L0E0104m<br />
Bij de vergrendeling van de portieren dooft de plafondverlichting<br />
en knipperen de richtingaanwijzers één keer.<br />
De knop Á langer dan twee seconden indrukken: de ruiten<br />
sluiten.<br />
Als een of meer portieren geopend zijn, wordt de vergrendeling<br />
niet uitgevoerd.<br />
Knop R dient voor het openen van de achterklep.<br />
Het openen van de achterklep wordt aangegeven door het<br />
twee keer knipperen van de richtingaanwijzers; bij het sluiten<br />
knipperen de richtingaanwijzers één keer (alleen bij<br />
ingeschakeld diefstalalarm, waar voorzien).<br />
Knop B dient voor het uitklappen van de metalen baard.<br />
Houd voor het inklappen van de metalen baard in de<br />
handgreep knop B ingedrukt en draai de baard in de richting<br />
van de pijl tot de baard vastklikt. Laat hierna knop<br />
B los.<br />
Als onbedoeld het vergrendelknopje Á vanuit<br />
het interieur wordt ingedrukt en u de auto<br />
verlaat, worden uitsluitend de gebruikte portieren<br />
ontgrendeld; de achterklep blijft vergrendeld. Voor<br />
het herstellen van de centrale portiervergrendeling<br />
moet u de ver-/ontgrendelknopjes Á /Ë opnieuw indrukken.<br />
1
40 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
Druk knop B-fig.11 alleen in als de sleutel<br />
ver genoeg van het lichaam (vooral de ogen)<br />
en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld<br />
kledingstukken) is verwijderd. Laat de<br />
sleutel nooit onbeheerd achter om te voorkomen dat<br />
anderen, met name kinderen, de sleutel kunnen gebruiken<br />
en per ongeluk op de knop drukken.<br />
Extra afstandsbedieningen bestellen<br />
Het systeem kan maximaal 8 afstandsbedieningen herkennen.<br />
Als u na verloop van tijd een nieuwe afstandsbediening<br />
nodig hebt, kunt u zich tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />
wenden. Neem dan de CODE-card, een identiteitsbewijs<br />
en de autopapieren mee.<br />
Batterij vervangen van de sleutel met<br />
afstandsbediening fig. 12<br />
Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:<br />
❍ druk op de knop A en klap de metalen baard B uit;<br />
❍ draai de schroef C los : m.b.v. een kleine schroevendraaier;<br />
❍ trek de batterijhouder D naar buiten en vervang de<br />
batterij E; let daarbij goed op de polariteit;<br />
❍ plaats de batterijhouder D in de sleutel en draai de<br />
schroef C vast Á.<br />
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu.<br />
Ze moeten in daarvoor bestemde containers<br />
worden gedeponeerd of kunnen ingeleverd<br />
worden bij het Lancia <strong>Service</strong>netwerk. Die<br />
zorgt vervolgens voor de afvoer.<br />
fig. 12<br />
L0E0105m
De cover van de afstandsbediening vervangen<br />
fig. 13<br />
De figuur illustreert de procedure voor de vervanging van<br />
de cover van de afstandbediening.<br />
fig. 13<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 41<br />
L0E0106m<br />
DIEFSTALALARM (waar voorzien)<br />
Het diefstalalarm vult de voorheen beschreven functies<br />
van de afstandbediening aan en wordt bediend door een<br />
ontvanger die zich nabij de zekeringenkast onder het dashboard<br />
bevindt.<br />
WANNEER GAAT HET ALARM AF<br />
Het diefstalalarm treedt in werking als:<br />
❍ geprobeerd wordt één van de portieren, de motorkap<br />
of de achterklep te openen (omtrekbeveiliging):<br />
❍ aan de start-/contactslot wordt gedraaid (sleutel op<br />
MAR);<br />
❍ de accukabels worden onderbroken;<br />
❍ er iets in het interieur beweegt (volumetrische beveiliging);<br />
❍ een abnormale inclinatie van de auto wordt waargenomen<br />
(hellingshoekdetectie).<br />
Naargelang de marktuitvoering van de auto gaan bij inschakeling<br />
van het alarm de richtingaanwijzers ongeveer<br />
26 seconden knipperen. De werkwijze en het aantal alarmcycli<br />
kan variëren naargelang de marktuitvoering.<br />
Er is altijd een max. aantal akoestische/visuele cycli ingesteld,<br />
waarna het systeem de normale besturingsfunctie<br />
hervat.<br />
De volumetrische beveiliging en de hellingshoekdetectie kunnen<br />
worden uitgeschakeld bij het plafondlampje voorin (zie<br />
paragraaf “Volumetrische beveiliging/hellingshoekdetectie”).<br />
1
42 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
WAARSCHUWING Voor een nog betere bescherming tegen<br />
diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering<br />
(Lancia CODE). Het systeem schakelt automatisch<br />
in als de start- /contactsleutel wordt uitgenomen.<br />
DE DIEFSTALBEVEILIGING INSCHAKELEN<br />
Bij gesloten portieren en achterklep, start-/contactsleutel<br />
in de stand STOP of uit het contactslot gehaald, de sleutel<br />
met afstandsbediening in de richting van de auto houden<br />
en de knop Á kort indrukken.<br />
Uitgezonderd voor bepaalde markten, gaat de inschakeling<br />
van de diefstalbeveiliging gepaard met een akoestisch<br />
signaal (“BIP”).<br />
Voordat de diefstalbeveiliging wordt ingeschakeld voert<br />
het systeem een zelfdiagnose uit: als een storing wordt<br />
waargenomen, klinkt opnieuw een nieuw akoestisch signaal<br />
en verschijnt een bericht op het display (zie hoofdstuk<br />
“Lampjes en berichten”).<br />
Schakel in dat geval de diefstalbeveiliging uit door op knop<br />
Ë te drukken, controleer of de portieren, de motorkap en<br />
de achterklep goed gesloten zijn en druk op de knop Á om<br />
de diefstalbeveiliging opnieuw in te schakelen.<br />
Een slecht gesloten portier of motorkap/achterklep wordt<br />
niet beveiligd door de diefstalbeveiliging.<br />
Als ook een akoestisch signaal klinkt met correct gesloten<br />
portieren, motorkap en achterklep, dan is er een storing<br />
aan het alarmsysteem. Wendt u in zo’n geval tot het<br />
Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
WAARSCHUWING Het diefstalalarm wordt niet ingeschakeld<br />
als de portieren met de sleutel (metalen baard)<br />
worden vergrendeld.<br />
WAARSCHUWING Bij aflevering van de nieuwe auto voldoet<br />
het diefstalalarm aan de wettelijke normen van het<br />
land van gebruik.<br />
DE DIEFSTALBEVEILIGING UITSCHAKELEN<br />
Het systeem schakelt uit als u knopje Ë op de afstandsbediening<br />
indrukt.<br />
Het volgende gebeurt (met uitzondering van bepaalde<br />
markten):<br />
❍ het twee keer snel knipperen van de richtingaanwijzers<br />
❍ twee korte akoestische signalen (“BIP”);<br />
❍ ontgrendeling van de portieren;<br />
WAARSCHUWING Het diefstalalarm wordt niet uitgeschakeld<br />
als de portieren met de sleutel worden ontgrendeld.
VOLUMETRISCHE BEVEILIGING/<br />
HELLINGSHOEKDETECTIE<br />
Voor een correcte werking van het alarmsysteem moeten<br />
de ruiten en het eventuele opendak (waar voorzien) goed<br />
gesloten zijn.<br />
Deze functie kan zo nodig worden uitgeschakeld (als bijvoorbeeld<br />
dieren in het interieur worden gelaten) door<br />
op knop A-fig. 14 bij het plafondlampje voorin te drukken,<br />
alvorens de diefstalbeveiliging in te schakelen.<br />
Bij het uitschakelen van de functie knippert de led op de<br />
drukknop enkele seconden. Het uitschakelen van de volumetrische<br />
bescherming/preventie tegen kantelen moet<br />
telkens worden herhaald als het instrumentenpaneel uitgeschakeld<br />
is geweest.<br />
DEAD LOCK-SYSTEEM<br />
Bij een inbraakpoging gaat het lampje Y (of het symbool<br />
op het display) op het instrumentenpaneel branden, en<br />
verschijnt er een bericht op het display (zie hoofdstuk<br />
“Lampjes en berichten”).<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 43<br />
UITSCHAKELING VAN HET SYSTEEM<br />
Om het alarmsysteem helemaal uit te schakelen (bijvoorbeeld<br />
als de auto langdurig stilstaat) moet de auto gewoon<br />
met de metalen baard van de sleutel worden vergrendeld.<br />
WAARSCHUWING Als de batterij van de sleutel met afstandsbediening<br />
leeg is, of als er een storing in het systeem<br />
is, kan het systeem worden uitgeschakeld door de sleutel<br />
in het contactslot naar de stand MAR te draaien.<br />
fig. 14<br />
L0E0153m<br />
1
44 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
START-/CONTACTSLOT<br />
De sleutel kan in 3 standen (fig. 15) worden gedraaid:<br />
❍ STOP: motor uit, sleutel uitneembaar, stuur geblokkeerd.<br />
Enkele elektrische installaties werken (bijv. autoradio,<br />
elektrische ruitbediening enz.).<br />
❍ MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken<br />
❍ AVV: starten van de motor.<br />
Het contactslot is uitgerust met een veiligheidsmechanisme<br />
dat, als de motor niet start, de gebruiker verplicht om<br />
de sleutel op STOP te zetten alvorens het starten te herhalen.<br />
fig. 15<br />
L0E0107m<br />
STUURSLOT<br />
Inschakelen<br />
Zet de sleutel in stand STOP, trek de sleutel uit het start-/<br />
contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt.<br />
Uitschakelen<br />
Draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in<br />
stand MAR draait.<br />
WAARSCHUWING In sommige parkeerstanden (bijv. met<br />
gedraaide wielen) kan de benodigde kracht voor het uitschakelen<br />
van de stuurslot aanzienlijk zijn.<br />
Verwijder de sleutel nooit als de auto nog in<br />
beweging is. Het stuur blokkeert in dat geval<br />
bij de eerste stuurbeweging automatisch.<br />
Dit geldt altijd, ook als de auto gesleept wordt. Het<br />
is streng verboden om de-/montagewerkzaamheden<br />
uit te voeren waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting<br />
of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage<br />
van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen<br />
de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid<br />
in gevaar worden gebracht en voldoet de auto<br />
niet meer aan de typegoedkeuring.
ZITPLAATSEN<br />
ZITPLAATSEN VOOR<br />
Verstel de zitplaatsen alleen als de auto stilstaat.<br />
Verstellen in lengterichting fig. 16<br />
Trek hendel A omhoog en schuif de stoel naar voren of<br />
naar achteren: als u rijdt, moeten de armen licht gebogen<br />
zijn en de handen op de rand van het stuur rusten.<br />
Laat de hendel los en controleer of de stoel<br />
goed geblokkeerd is door deze naar voren en<br />
naar achteren te schuiven. Als de stoel niet is<br />
geblokkeerd, kan de stoel plotseling verschuiven<br />
waardoor u de controle over de auto zou kunnen verliezen.<br />
Rugleuning verstellen fig. 16<br />
Draai knop B.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 45<br />
fig. 16<br />
L0E0008m<br />
1
46 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
Hoogteverstelling fig. 16<br />
Bedien de hendel C en verplaats de zitting omhoog of omlaag<br />
totdat de gewenste zithoogte is bereikt.<br />
Lendensteun verstellen (bestuurdersstoel) fig. 16<br />
U kunt het steunvlak van de rugleuning aanpassen door<br />
aan knop D te draaien.<br />
ZITPLAATSEN ACHTER fig. 18<br />
Ontgrendelen van de rugleuning<br />
Trek de hendel A (een per zijde) omhoog om respectievelijk<br />
het rechter en linker deel van de rugleuning te ontgrendelen.<br />
Verschuifbare achterbank<br />
De zitplaatsen op de achterbank kunnen in de lengte worden<br />
versteld (max. 80 mm. naar voren of naar achteren).<br />
Bedien de hendel B (een per zijde) om de zitplaatsen naar<br />
voren of naar achteren te schuiven.<br />
fig. 18<br />
L0E0010m
HOOFDSTEUNEN<br />
VOOR fig. 19<br />
De hoofdsteunen zijn in hoogte verstelbaar.<br />
❍ Omhoog: trek de hoofdsteun omhoog totdat hij hoorbaar<br />
vergrendelt.<br />
❍ Omlaag: druk op de knop A en duw de hoofdsteun omlaag.<br />
De hoofdsteunen mogen alleen worden versteld<br />
als de auto stilstaat en de motor uit is.<br />
De hoofdsteunen moeten zo ingesteld worden<br />
dat ze het hoofd, en niet de nek, ondersteunen.<br />
Alleen in dat geval bieden ze bescherming. Voor een<br />
optimale bescherming, moet de rugleuning zo zijn<br />
ingesteld dat u rechtop zit en dat uw hoofd zich zo<br />
dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.<br />
ACHTER (waar voorzien) fig. 19<br />
De hoofdsteunen verwijderen:<br />
druk de knoppen B en C aan de zijkant van de twee steunen<br />
tegelijk in en trek de hoofdsteunen vervolgens omhoog. De<br />
hoofdsteunen mogen alleen met losgehaakte rugleuning in<br />
geheel neergeklapte stand worden verwijderd.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 47<br />
Om de hoofdsteun te kunnen gebruiken:<br />
trek de hoofdsteun omhoog totdat hij hoorbaar vergrendelt.<br />
Om de hoofdsteun te verlagen:<br />
druk op de knop B. De hoofdsteunen hebben een speciaal<br />
op de rugleuning aansluitende vorm die de passagiers op<br />
de achterbank dwingt ze correct in te stellen.<br />
WAARSCHUWING Als de zitplaatsen achter gebruikt<br />
worden, moeten de hoofdsteunen altijd volledig zijn uitgetrokken.<br />
fig. 19<br />
L0E0011m<br />
1
48 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
STUUR<br />
Het stuurwiel kan zowel axiaal als verticaal worden versteld.<br />
Ga voor het verstellen als volgt te werk: trek de hendel fig.<br />
20 omhoog in stand 1, plaats het stuur in de gewenste<br />
stand en vergrendel de hendel door deze naar voren te<br />
drukken (stand 2).<br />
fig. 20<br />
Het stuur mag alleen worden versteld als de<br />
auto stilstaat.<br />
L0E0012m<br />
SPIEGELS<br />
BINNENSPIEGEL fig. 21<br />
De binnenspiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme,<br />
waardoor de spiegel bij een krachtig contact met een inzittende<br />
losschiet. Met het hendeltje A kan de spiegel in twee<br />
standen worden gezet: normale of anti-verblindingsstand.<br />
ELEKTROCHROOM BINNENSPIEGEL<br />
(waar voorzien)<br />
Bepaalde uitvoeringen zijn voorzien van een elektrochroom<br />
spiegel met automatische bescherming tegen verblinding.<br />
Onderaan de spiegel bevindt zich ON/OFF toets voor het<br />
in-/uitschakelen van deze functie. Bij het inschakelen van<br />
de functie gaat een led op de spiegel branden.<br />
Bij het inschakelen wordt de achteruitkijkspiegel altijd<br />
tegen fel inschijnend licht gedimd.<br />
fig. 21<br />
L0E0013m
BUITENSPIEGELS fig. 22<br />
Ga voor het verstellen als volgt te werk:<br />
❍ met schakelaar B kiest u welke spiegel (links of rechts)<br />
u wilt verstellen;<br />
❍ met bedieningstoets A kunt u de spiegel in 4 richtingen<br />
afstellen.<br />
fig. 22<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 49<br />
L0E0014m<br />
Inklappen fig. 23<br />
Indien nodig (bijv. bij nauwe doorgangen) kunnen de buitenspiegels<br />
worden ingeklapt door ze van stand 1 (open)<br />
in stand 2 (gesloten) te zetten.<br />
Bij sommige uitvoeringen kunnen de buitenspiegels via<br />
een bedieningsknop elektrisch worden ingeklapt.<br />
Tijdens het rijden moeten de spiegels altijd<br />
in stand 1 staan. De spiegel aan bestuurderszijde<br />
is bol, waardoor de afstandswaarneming<br />
enigszins wordt beïnvloed.<br />
fig. 23<br />
L0E0015m<br />
1
50 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
KLIMAATREGELING<br />
fig. 24<br />
UITSTROOMOPENINGEN EN LUCHTROOSTERS fig. 24<br />
1. Vaste luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit – 2. Verstelbare uitstroomopeningen in het midden<br />
– 3. Verstelbare uitstroomopeningen aan de zijkanten – 4. Vaste luchtroosters voor ontwasemen of ontdooien zijruiten<br />
– 5. Onderste luchtroosters – 6. Verstelbaar luchtrooster onder voor zitplaatsen achter.<br />
L0E0016m
KLIMAATREGELING, HANDBEDIEND<br />
fig. 25<br />
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 25<br />
A. Draaiknop voor regeling luchttemperatuur (roodwarm/blauw-koud)<br />
B. Draaiknop voor in-/uitschakeling klimaatregelaar en<br />
regeling aanjagersnelheid. Als u de draaiknop indrukt<br />
wordt de klimaatregeling ingeschakeld en gaat de led<br />
op de draaiknop branden; hiermee kan het interieur<br />
snel worden afgekoeld.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 51<br />
C. Draaiknop voor instelling luchtverdeling<br />
μ op het lichaam en de zijruiten<br />
∑ op het lichaam, de zijruiten en de beenruimte<br />
∂ alleen op de beenruimte<br />
∏ op de beenruimte en de voorruit<br />
- alleen op de voorruit.<br />
L0E0017m<br />
1
52 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
WAARSCHUWING Wij raden u aan de recirculatiefunctie<br />
in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt<br />
voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het<br />
is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken,<br />
omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de<br />
auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.<br />
D. Drukknop voor in-/ uitschakelen luchtrecirculatie<br />
(led brandt bij inschakeling).<br />
E Drukknop voor in-/ uitschakelen aircocompressor (led<br />
brandt bij inschakeling).<br />
F Drukknop voor in-/uitschakelen achterruitverwarming.<br />
Bij inschakeling gaat een led op de drukknop branden.<br />
Om de accu niet te overbelasten wordt deze functie<br />
na ong. 20 minuten uitgeschakeld.<br />
SNELLE ONTDOOIING/ ONTWASEMING<br />
VOORRUIT EN ZIJRUITEN VOOR (MAX-DEF)<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❍ draai de draaiknop A in het rode gebied;<br />
❍ draai de draaiknop C naar Ú;<br />
❍ draai de draaiknop D naar -;<br />
❍ draai de draaiknop B naar 4 - (max. aanjagersnelheid).<br />
WAARSCHUWING de klimaatregelaar is bijzonder nuttig<br />
voor het snel ontwasemen/ontdooien want deze ontvochtigt<br />
de lucht. Regel de knoppen zoals voorafgaand beschreven<br />
en schakel de klimaatregelaar in door draaiknop<br />
B in te drukken; de led op de draaiknop gaat branden.<br />
ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM<br />
In de winter moet de airconditioning minstens een keer<br />
per maand gedurende circa 10 minuten in werking gesteld<br />
worden. Laat voor het zomerseizoen de werking van de<br />
airconditioning door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk controleren.
DASHBOARD EN BEDIENING 53<br />
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING MET GESCHEIDEN REGELING<br />
(waar voorzien)<br />
fig. 26<br />
De auto kan uitgerust zijn met een klimaatregeling met<br />
gescheiden regeling die de temperatuur en de luchtverdeling<br />
in het interieur in twee zones regelt: bestuurdersen<br />
passagierszijde.<br />
L0E0018m<br />
Het systeem omvat de functie AQS (Air Quality System)<br />
waarbij de recirculatie automatisch wordt ingeschakeld<br />
als de luchtkwaliteitsensor de aanwezigheid van vervuilde<br />
lucht signaleert, bijvoorbeeld tijdens het rijden in de<br />
stad, in een file en in tunnels.<br />
1
54 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
GEBRUIK VAN DE KLIMAATREGELING<br />
Het systeem kan op verschillende manieren worden ingeschakeld,<br />
maar wij raden u aan te beginnen met het<br />
instellen van de gewenste temperaturen op het display<br />
en vervolgens de knop AUTO in te drukken.<br />
Omdat het systeem het klimaat in twee zones in het interieur<br />
regelt, kunnen de bestuurder en de passagier voor<br />
verschillende temperatuurwaarden selecteren. Het maximaal<br />
toegestane verschil is 7 °C.<br />
De aircocompressor werkt alleen met draaiende motor<br />
en bij een buitentemperatuur van minstens 4°C.<br />
Automatische werking van de klimaatregeling<br />
(AUTO functie) A-fig. 26<br />
Druk op de knop AUTO; het systeem regelt automatisch:<br />
❍ de hoeveelheid in de interieur ingevoerde buitenlucht;<br />
❍ de verdeling van de in het interieur ingevoerde buitenlucht;<br />
en alle voorgaande handmatige instellingen worden opgeheven.<br />
Tijdens de automatische werking van de klimaatregeling<br />
verschijnt op het display het bericht FULL AUTO.<br />
Tijdens de automatische werking kan de ingestelde temperatuur<br />
steeds worden gewijzigd en kunnen de volgende<br />
instellingen handmatig worden verricht:<br />
❍ regeling van de aanjagersnelheid;<br />
❍ luchtverdeling;<br />
❍ in-/uitschakeling luchtrecirculatie en AQS-functie;<br />
❍ inschakeling aircocompressor.<br />
Instelling luchtverdeling B-fig. 26<br />
Als u op een van de knoppen / / ˙ drukt, kunt u<br />
handmatig in het interieur een van de 7 instellingen voor<br />
de luchtverdeling kiezen:<br />
Lucht uit de luchtroosters voor ontdooiing/ontwaseming<br />
van de voorruit en de zijruiten voor.<br />
Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor<br />
en achter. Met deze luchtverdeling kan in een zo<br />
kort mogelijke tijd de lucht in het interieur worden<br />
verwarmd.<br />
<br />
<br />
Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan<br />
om de recirculatiefunctie niet te gebruiken,<br />
omdat hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan.<br />
˙ Lucht uit de uitstroomopeningen voor/achter, in<br />
het midden en aan de zijkant van het dashboard,<br />
luchtrooster onder en de luchtroosters voor ontwaseming/-<br />
ontdooiing van de voorruit en zijruiten<br />
voor.
˙<br />
<br />
Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor en<br />
achter en de luchtroosters voor ontwaseming/- ontdooiing<br />
van de voorruit en zijruiten voor. Deze luchtverdeling<br />
zorgt voor een goede verwarming van het interieur<br />
en voorkomt het eventuele beslaan van de rui-<br />
ten.<br />
Lucht uit de luchtroosters in de beenruimten voor en<br />
achter (warmere lucht) en de uitstroomopeningen in<br />
het midden en aan de zijkant van het dashboard (koelere<br />
lucht).<br />
˙ Lucht uit de uitstroomopeningen in het midden en aan<br />
de zijkant van het dashboard, luchtrooster onder en<br />
luchtroosters voor ontwaseming/- ontdooiing van de<br />
voorruit en zijruiten voor. Deze luchtverdeling zorgt<br />
voor een goede ventilatie van het interieur en voorkomt<br />
het eventuele beslaan van de ruiten.<br />
WAARSCHUWING Voor de werking van de klimaatregelaar<br />
moet minstens één van de knoppen / / ˙zijn ingedrukt.<br />
Het systeem staat de uitschakeling van alle drukknoppen<br />
niet toe / / ˙.<br />
WAARSCHUWING Druk op de knop OFF om de klimaatregelaar<br />
opnieuw in te schakelen: de werking van<br />
de luchtverdeling die voor de uitschakeling werkzaam was<br />
wordt hersteld.<br />
Voor het hervatten van de automatische werking van de<br />
luchtverdeling na een handmatige instelling, moet de knop<br />
AUTO worden ingedrukt.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 55<br />
Regeling aanjagersnelheid fig. 26<br />
Met de knoppen C p kunt u de aanjagersnelheid verhogen/verlagen.<br />
De 12 aanjagersnelheden worden weergegeven door verlichte<br />
staafjes op het display:<br />
❍ maximum aanjagersnelheid = alle staafjes verlicht<br />
❍ minimum aanjagersnelheid = één staafje verlicht.<br />
De aanjager kan worden uitgeschakeld (geen enkel staafje<br />
verlicht), maar alleen als u de aircocompressor hebt uitgeschakeld<br />
met de knop ❄.<br />
Voor het hervatten van de automatische werking van de<br />
aanjager na een handmatige instelling, moet de knop AU-<br />
TO worden ingedrukt.<br />
Gelijkstellen ingestelde temperaturen<br />
(MONO functie) fig. 26<br />
Als u de knop D (MONO) indrukt, wordt de temperatuur<br />
aan bestuurderszijde en aan passagierszijde voorin automatisch<br />
gelijkgesteld.<br />
Draai respectievelijk aan de draaiknop AUTO of MONO<br />
om de temperatuur aan beide zijdes in gelijke mate te verhogen/verlagen.<br />
Druk nogmaals op de knop MONO om de functie uit te<br />
schakelen.<br />
1
56 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
De klimaatregeling uitschakelen fig. 26<br />
Druk op toets E (OFF).<br />
Op het display verschijnen de volgende berichten:<br />
❍ OFF;<br />
❍ buitentemperatuur;<br />
❍ luchtrecirculatie in-/uitgeschakeld (led op drukknop<br />
T brandt).<br />
Ontdooiing/ ontwaseming achterruit<br />
en buitenspiegels fig. 26<br />
Druk op knop F ( om deze functie in te schakelen: het<br />
lampje op de knop gaat branden als deze functie wordt<br />
ingeschakeld.<br />
De functie is tijdgeschakeld en wordt na 20 minuten automatisch<br />
uitgeschakeld. U kunt de verwarming eerder<br />
uitschakelen door nogmaals de knop ( in te drukken.<br />
WAARSCHUWING Plak geen stickers of andere plaatjes<br />
op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde<br />
van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming<br />
te voorkomen.<br />
WAARSCHUWING Voor de toevoer van buitenlucht, druk<br />
op knop T (de led op de knop dooft).<br />
Snelle ontwaseming/ ontdooiing van de ruiten voor<br />
(MAX-DEF) fig. 26<br />
Druk op de knop G - om alle nodige functies (tijdgeschakeld)<br />
in te schakelen voor een snelle ontwaseming/<br />
ontdooiing van de voorruit en zijruiten voor.<br />
De functies zijn:<br />
❍ inschakeling aircocompressor (bij buitentemperatuur<br />
hoger dan 4°C);<br />
❍ uitschakeling luchtrecirculatie, indien voorheen ingeschakeld<br />
(led op knop T gedoofd);<br />
❍ inschakeling achterruitverwarming (led op knop -<br />
brandt) en verwarming buitenspiegels;<br />
❍ instelling van de maximale luchttemperatuur;<br />
❍ inschakeling van de luchttoevoer.<br />
Inschakeling recirculatie en AQS functie<br />
(Air Quality System) fig. 26<br />
Druk op knop T.<br />
Er zijn drie mogelijkheden om de luchtrecirculatie te gebruiken:<br />
❍ automatisch gestuurd, het symbool AQS op het display<br />
brandt en de led op knop T is gedoofd;
❍ geforceerde uitschakeling (recirculatie altijd uitgeschakeld<br />
met luchttoevoer van buiten); de led op knop<br />
T is gedoofd;<br />
❍ geforceerde inschakeling (recirculatie altijd ingeschakeld);<br />
de led op knop T brandt.<br />
Als u op knop OFF drukt, schakelt de klimaatregelaar automatisch<br />
de recirculatie in (led op knop T brandt).<br />
Als u op knop T drukt, kunt u de recirculatie van buitenlucht<br />
inschakelen (led op knop gedoofd) en omgekeerd.<br />
De functie AQS (Air Quality System) kan niet worden<br />
ingeschakeld met ingedrukte knop OFF (led op knop<br />
brandt).<br />
WAARSCHUWING Met de recirculatiefunctie kunnen de<br />
gewenste omstandigheden (verwarming of koeling van het<br />
interieur) sneller worden bereikt. Het is echter niet raadzaam<br />
deze functie handmatig in te schakelen op regenachtige<br />
of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde<br />
aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de<br />
airconditioning niet is ingeschakeld. Wij raden u aan de<br />
recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels.<br />
Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur<br />
bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig<br />
te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere<br />
personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt<br />
dat de ruiten beslaan.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 57<br />
Inschakeling AQS functie (Air Quality System)<br />
De functie AQS (opschrift AQS op het display), schakelt<br />
de recirculatie automatisch in als vervuilde lucht wordt<br />
gesignaleerd, bijvoorbeeld tijdens het rijden in de stad,<br />
in een file en in tunnels.<br />
WAARSCHUWING Als de recirculatie met AQS langdurig<br />
is ingeschakeld (langer dan 15 minuten achter elkaar),<br />
dan wordt voor ong. 1 minuut de inlaat van verse lucht in<br />
het interieur toegestaan, ook al is de buitenlucht vervuild.<br />
1
58 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
In-/uitschakeling aircocompressor I-fig. 26<br />
Druk op knop ❄ om de compressor in te schakelen.<br />
De compressor inschakelen<br />
❍ led op knop ❄ brandt;<br />
❍ het symbool ❄ verschijnt op het display.<br />
De compressor uitschakelen<br />
❍ led op knop ❄ dooft;<br />
❍ het symbool ❄ verschijnt op het display;<br />
❍ recirculatie wordt uitgeschakeld;<br />
❍ AQS functie wordt uitgeschakeld.<br />
Met uitgeschakelde aircocompressor is het niet mogelijk<br />
lucht in het interieur in te voeren met een temperatuur die<br />
lager is dan de buitentemperatuur; in zo’n geval gaat het<br />
symbool op het display knipperen.<br />
De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het geheugen<br />
opgeslagen, ook na het afzetten van de motor. De<br />
werking van de aircocompressor wordt hervat als u opnieuw<br />
op de knop ❄ of AUTO drukt: in dat geval worden<br />
alle voorafgaande handmatige instellingen opgeheven.<br />
BUITENVERLICHTING<br />
Met de linker hendel wordt het merendeel van de buitenverlichting<br />
bediend. De buitenverlichting werkt uitsluitend<br />
als de contactsleutel in stand MAR staat. Als u de buitenverlichting<br />
inschakelt worden het instrumentenpaneel<br />
en de bedieningsknoppen op het dashboard verlicht.<br />
DAGLICHTEN<br />
(D.R.L. - Adaptive Daylight Light) (waar voorzien)<br />
De daglichten worden automatisch ingeschakeld als u met<br />
de sleutel in stand MAR de draaiknop in stand O zet; de<br />
andere lampen en de interieurverlichting blijven gedoofd.<br />
De werking van de automatische inschakeling van de daglichten<br />
kan via het displaymenu worden in-/uitgeschakeld<br />
(zie paragraaf “Display” in dit hoofdstuk). Als u de daglichten<br />
uitschakelt door de draaiknop in de stand O te zetten,<br />
dan gaat geen enkel licht branden.<br />
fig. 27<br />
L0E0019m
Daglichten vormen een alternatief voor dimlichten<br />
die overdag worden gebruikt, waar<br />
verplicht (en toegestaan waar niet verplicht).<br />
Daglichten vervangen het dimlicht niet als u door<br />
tunnels of ‘s nachts rijdt.<br />
Het gebruik van de daglichten is afhankelijk van de<br />
wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt<br />
u aan de voorschriften.<br />
AUTOMATISCH INSCHAKELENDE KOPLAMPEN<br />
(schemersensor) fig. 27 (waar voorzien)<br />
Deze sensor is in staat om de verschillen in sterkte van het<br />
omgevingslicht waar te nemen op basis van de ingestelde<br />
gevoeligheid: hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht<br />
er nodig is om de verlichting in te schakelen. De<br />
gevoeligheid van de sensor kan worden ingesteld via het<br />
“Setup-menu” van het instrumentenpaneel.<br />
Inschakeling<br />
Zet de draaiknop in stand AUTO: op deze manier gaan,<br />
afhankelijk van de sterkte van het buitenlicht, de buitenverlichting<br />
en de dimlichten automatisch branden.<br />
Als de schemersensor is ingeschakeld, kan alleen het knipperen<br />
van de lichten worden geregeld.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 59<br />
Uitschakelen<br />
Als via de sensor het commando voor uitschakeling wordt<br />
gegeven, worden het dimlicht en de daglichten uitgeschakeld<br />
en worden de DRL lichten (parkeerlichten) ingeschakeld.<br />
De schemersensor is niet in staat om mist te signaleren.<br />
Daarom moet bij mist de verlichting handmatig worden<br />
ingeschakeld.<br />
MISTLAMPEN VOOR MET CORNERING LIGHTS<br />
Met ingeschakelde dimlichten en bij een snelheid van minder<br />
dan 40 km/h, wordt bij een grote stuuruitslag of het<br />
inschakelen van de richtingaanwijzers een lamp (in de<br />
mistlamp verwerkt) ingeschakeld aan de zijde waarnaar<br />
wordt gestuurd om de zichtbaarheidshoek in het donker<br />
te vergroten. De werking kan via het displaymenu worden<br />
in-/uitgeschakeld (zie paragraaf “Display” in dit hoofdstuk).<br />
1
60 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
DIMLICHT/PARKEERLICHTEN<br />
Met de contactsleutel in stand MAR, draai de draaiknop in<br />
stand 2. Als het dimlicht wordt ingeschakeld, worden de<br />
daglichten uitgeschakeld en gaan de parkeerlichten, de dimlichten<br />
en de kentekenplaatverlichting branden. Op het instrumentenpaneel<br />
gaat lampje 3 branden. Draai de contactsleutel<br />
in stand STOP of verwijder de sleutel en draai<br />
de draaiknop O in stand 2, de standlichten en de kentekenplaatverlichting<br />
worden ingeschakeld. Op het instrumentenpaneel<br />
gaat het controlelampje 3.branden.<br />
Parkeerverlichting<br />
Bij ingeschakelde parkeerlichten en met contactsleutel in<br />
stand STOP of verwijderde sleutel kan de gewenste verlichte<br />
zijkant worden geselecteerd door de lichthendel naar<br />
beneden (linkerzijde) of naar boven (rechterzijde) te verplaatsen.<br />
In dit geval dooft het controlelampje 3 op het<br />
instrumentenpaneel.<br />
GROOTLICHT<br />
Trek de hendel naar het stuurwiel (vergrendelde stand), als<br />
de draaiknop reeds in stand 2 staat. Op het instrumentenpaneel<br />
gaat lampje 1 branden. Als de hendel opnieuw naar<br />
het stuurwiel wordt getrokken, dooft het grootlicht.<br />
Grootlichtsignaal<br />
Het grootlichtsignaal kan worden gegeven door de hendel<br />
naar het stuurwiel te trekken (onvergrendelde stand). Op het<br />
instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden.<br />
RICHTINGAANWIJZERS fig. 28<br />
Zet de hendel in de vergrendelde positie:<br />
– omhoog (stand a): inschakeling rechter richtingaanwijzers;<br />
– omlaag (stand b): inschakeling linker richtingaanwijzers.<br />
Op het instrumentenpaneel gaat het lampje ¥ of Î knipperen.<br />
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit<br />
als de auto weer rechtuit rijdt.<br />
fig. 28<br />
L0E0020m
VAN RIJSTROOK WISSELEN<br />
Als u van rijstrook wilt veranderen kunt u dit aangeven<br />
door de linker hendel minder dan een halve seconde in<br />
de vergrendelde stand te zetten. De richtingaanwijzer van<br />
de gekozen richting zal 5 keer knipperen en vervolgens<br />
automatisch worden uitgeschakeld.<br />
“FOLLOW ME HOME”<br />
Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaalde<br />
tijd worden verlicht.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 61<br />
Inschakeling<br />
U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand<br />
STOP te draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen<br />
2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur<br />
te trekken. Bij iedere afzonderlijke bediening van de hendel<br />
wordt de ingeschakelde tijd van de verlichting met<br />
30 seconden verlengd tot een maximum van 210 seconden.<br />
Na het verstrijken van deze tijd gaan de lichten automatisch<br />
uit. Elke keer als de hendel wordt bediend gaat<br />
het waarschuwingslampje 3 op het instrumentenpaneel<br />
branden en verschijnt op het display de resterende tijd die<br />
de functie actief blijft. Het controlelampje gaat branden<br />
bij de eerste inschakeling en blijft branden tot de functie<br />
automatisch wordt uitgeschakeld. Elke bediening van de<br />
hendel verlengt alleen de inschakeltijd van de lichten.<br />
Uitschakelen<br />
Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur<br />
getrokken.<br />
1
62 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
RUITEN REINIGEN<br />
De rechter hendel fig. 29 bedient de ruitenwissers/-sproeiers<br />
en de achterruitwisser en -sproeier.<br />
RUITENWISSERS/-SPROEIERS fig. 29<br />
De functie kan alleen werken met de contactsleutel in de<br />
stand MAR.<br />
De rechter hendel kan in vijf verschillende standen worden<br />
gezet:<br />
A: ruitenwissers uitgeschakeld.<br />
B: wissen met interval.<br />
Draai als de hendel in stand B staat, de draaiknop op F,<br />
waarna u uit vier intervalstanden kunt kiezen:<br />
, = zeer lang interval<br />
■ = lang interval.<br />
■■ = gemiddeld interval.<br />
■■■ = kort interval.<br />
C: langzaam continu wissen;<br />
D: snel continu wissen;<br />
E: tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand).<br />
“Intelligente wis-/wasregeling”<br />
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde<br />
stand), schakelen de ruitensproeiers in. Als u de hendel<br />
langer dan een halve seconde aangetrokken houdt, dan<br />
worden in één beweging de ruitenwissers/-sproeiers ingeschakeld.<br />
Als u de hendel loslaat, stoppen de ruitensproeiers<br />
onmiddellijk terwijl de ruitenwissers nog enkele<br />
slagen maken. Na enkele seconden volgt nog een extra<br />
reinigingsslag.<br />
fig. 29<br />
L0E0021m
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER<br />
De functie kan alleen werken met de contactsleutel in de<br />
stand MAR.<br />
Als u de draaiknop in stand zet, dan wordt de achterruitwisser<br />
ingeschakeld.<br />
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor de draaiknop<br />
in stand zet, gaat de achterruitwisser synchroon wissen<br />
(met de helft van de frequentie van de ruitenwissers<br />
voor). Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor de achteruit<br />
inschakelt, gaat automatisch ook de achterruitwisser<br />
langzaam continu wissen.<br />
Als u de achteruit uitschakelt wordt het wissen van de achteruit<br />
gestaakt.<br />
Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte<br />
sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen.<br />
In die omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers<br />
te zwaar worden belast, de beveiliging<br />
in, die ervoor zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden<br />
worden uitgeschakeld. Als hierna de werking<br />
niet wordt hervat, wendt u dan tot het Lancia<br />
<strong>Service</strong>netwerk.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 63<br />
“Intelligente wis-/wasregeling”<br />
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde<br />
stand), schakelt de achterruitsproeier in.<br />
Als u de hendel langer dan een halve seconde aangetrokken<br />
houdt, dan worden in één beweging de achterruitwisser/-sproeier<br />
ingeschakeld.<br />
Als u de hendel loslaat, stopt de achterruitensproeier onmiddellijk<br />
terwijl de achterruitwisser nog enkele slagen<br />
maakt. Na enkele seconden volgt nog een extra reinigingsslag.<br />
1
64 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
REGENSENSOR (waar voorzien)<br />
De regensensor A-fig. 30 bevindt zich achter de achteruitkijkspiegel<br />
en staat in contact met de voorruit en zorgt<br />
ervoor dat de frequentie van de slagen van de ruitenwissers,<br />
tijdens het wissen met interval, automatisch wordt<br />
aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit.<br />
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van<br />
uitgeschakelde ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog<br />
is, tot ruitenwissers die ingeschakeld worden op de eerste<br />
continue snelheid (langzaam continu wissen) bij hevige<br />
regen.<br />
fig. 30<br />
L0E0023m<br />
Inschakeling<br />
Plaats de rechter hendel een stand naar beneden.<br />
Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers<br />
1 slag.<br />
WAARSCHUWING Houd de ruit in de omgeving van de<br />
sensor schoon.<br />
Als u de draaiknop F-fig. 29 draait, dan wordt de gevoeligheid<br />
van de regensensor verhoogd, waardoor de overgang<br />
van stilstaande ruitenwissers bij een droge ruit, naar<br />
de eerste snelheid (langzaam continu wissen) sneller<br />
plaatsvindt.<br />
Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt,<br />
maken de ruitenwissers 1 slag.<br />
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde<br />
regensensor werkt het normale reinigingsprogramma.<br />
Daarna hervat de regensensor zijn normale automatische<br />
werking.
Uitschakelen<br />
Draai de start-/contactsleutel in stand STOP.<br />
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR),<br />
schakelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hendel<br />
in stand B-fig. 29 is blijven staan. Voor het inschakelen<br />
van de regensensor moet de hendel in stand A of C<br />
worden gezet en daarna in stand B.<br />
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld,<br />
wordt minimaal één wisslag uitgevoerd, ook<br />
bij een droge ruit.<br />
Zorg ervoor dat de regensensor tijdens een<br />
schoonmaakbeurt in een wastunnel is uitgeschakeld.<br />
Zorg ervoor dat het systeem is uitgeschakeld<br />
als er ijs op de voorruit zit.<br />
Zorg ervoor dat het systeem is uitgeschakeld<br />
als u de voorruit moet schoonmaken.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 65<br />
CRUISE CONTROL<br />
(snelheidsregelaar) (waar voorzien)<br />
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij<br />
een snelheid boven 30 km/h) op lange rechte en droge trajecten<br />
(bijv. autosnelwegen) met een constante en vooraf<br />
ingestelde snelheid blijft rijden, zonder het gaspedaal te<br />
hoeven bedienen.<br />
Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk<br />
verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.<br />
1
66 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
INSCHAKELING SYSTEEM<br />
Draai schakelaar A-fig. 31 in stand ON.<br />
Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de vierde<br />
of vijfde versnelling. Op afdalingen kan bij ingeschakelde<br />
cruise-control de snelheid iets oplopen ten opzichte<br />
van de opgeslagen snelheid.<br />
Als het systeem is ingeschakeld, brandt het controlelampje<br />
Ü en verschijnt er een bericht op het instrumentenpaneel<br />
(zie paragraaf “Lampjes en berichten” in hoofdstuk<br />
“1”).<br />
fig. 30<br />
L0E0022m<br />
SNELHEID OPSLAAN<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❍ zet schakelaar A-fig. 31 in stand ON en trap het gaspedaal<br />
in tot de auto met de gewenste snelheid rijdt;<br />
❍ zet de schakelaar B ten minste 3 seconden omhoog in<br />
stand (+) en laat vervolgens de schakelaar los: de snelheid<br />
van de auto wordt opgeslagen en het gaspedaal<br />
kan nu worden losgelaten.<br />
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid<br />
simpel verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal:<br />
als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt teruggekeerd<br />
naar de opgeslagen snelheid.<br />
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN<br />
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het<br />
intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de opgeslagen<br />
snelheid op de volgende manier worden opgeroepen:<br />
❍ geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk<br />
is aan de opgeslagen snelheid;<br />
❍ schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het<br />
moment van het opslaan van de snelheid (4e of 5e versnelling);<br />
❍ druk op de knop p C-fig. 31.
OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN<br />
Dit kan op twee manieren:<br />
❍ trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe snelheid<br />
op;<br />
of<br />
❍ zet de schakelaar omhoog B-fig. 31 naar (+).<br />
Telkens als de schakelaar wordt bediend, wordt de snelheid<br />
iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de schakelaar<br />
omhoog wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.<br />
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN<br />
Dit kan op twee manieren:<br />
❍ schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe<br />
snelheid op;<br />
of<br />
❍ zet de schakelaar B-fig. 31 omlaag (–) totdat de nieuwe<br />
snelheid is bereikt die automatisch wordt opgeslagen.<br />
Telkens als de schakelaar wordt bediend, wordt de snelheid<br />
iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de schakelaar<br />
omlaag wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 67<br />
SYSTEEM UITSCHAKELEN<br />
Zet schakelaar A-fig. 31 in stand OFF of de start-/contactsleutel<br />
in stand STOP. Het systeem wordt bovendien<br />
automatisch uitgeschakeld in een van de volgende gevallen:<br />
❍ bij intrappen van het rem- of koppelingspedaal;<br />
❍ bij inschakelen van het ASR of het ESP 2 (waar voorzien);<br />
Als de cruise-control tijdens het rijden is ingeschakeld,<br />
zet dan nooit de versnellingspook<br />
in de vrijstand.<br />
Bij een storing of een afwijkende werking van<br />
de cruise-control, moet de draaiknop A-fig. 31<br />
in stand OFF worden gezet. Laat het systeem,<br />
na controle van de zekering, door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />
controleren.<br />
1
68 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
PLAFONDVERLICHTING<br />
PLAFONDVERLICHTING VOORIN MET SPOTS<br />
fig. 32<br />
Met de schakelaar A kunnen de plafondlampjes worden<br />
in- en uitgeschakeld.<br />
Met schakelaar A in de middenstand worden de lampjes<br />
C en D in-/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de<br />
voorportieren.<br />
Met schakelaar A naar links gedrukt, blijven de lampjes<br />
C en D altijd uitgeschakeld. Met schakelaar A naar rechts<br />
gedrukt, blijven de lampjes C en D altijd ingeschakeld.<br />
Het inschakelen/doven van de verlichting gaat geleidelijk.<br />
Met schakelaar B bedient u de spotjes; bij uitgeschakelde<br />
plafondverlichting wordt met de schakelaar:<br />
❍ in linker stand, het spotje C ingeschakeld;<br />
❍ in rechter stand, het spotje D ingeschakeld.<br />
fig. 32<br />
L0E0024m<br />
De plafondverlichting is voorzien van sfeerlampjes die het<br />
interieur verlichten bij ingeschakelde dimlichten of parkeer-<br />
lichten.<br />
WAARSCHUWING Controleer voordat u de auto verlaat<br />
of beide schakelaars in de middelste stand staan. Op deze<br />
manier zullen de lampjes van de plafondverlichting doven<br />
bij het sluiten van de portieren, en voorkomt u dat<br />
de accu ontlaadt. Als de schakelaar in de rechter stand is<br />
blijven staan, schakelt de verlichting 15 minuten na het<br />
uitzetten van de motor automatisch uit.<br />
Brandduurregeling van de plafondverlichting<br />
Om het in- en uitstappen vooral in het donker te vergemakkelijken,<br />
zijn er 2 brandduurregelingen:<br />
Tijdregeling bij het instappen<br />
De verlichting gaat op de volgende manier branden:<br />
❍ ongeveer 10 seconden bij het ontgrendelen van de portieren;<br />
❍ ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;<br />
❍ gedurende ongeveer 10 seconden bij het sluiten van de<br />
portieren.<br />
De tijdregeling wordt onderbroken door de contactsleutel<br />
op MAR te draaien.
Tijdregeling bij het uitstappen<br />
Als de contactsleutel uit het start- /contactslot wordt verwijderd,<br />
gaan de plafondlampjes op de volgende manier<br />
branden:<br />
❍ ongeveer 10 seconden binnen 2 minuten na het uitzetten<br />
van de motor;<br />
❍ ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;<br />
❍ ongeveer 10 seconden bij het sluiten van de portieren.<br />
❍ als de brandstofnoodschakelaar in werking treedt, blijven<br />
de lampjes ong. 15 minuten branden. Vervolgens<br />
worden ze automatisch uitgeschakeld.<br />
fig. 33<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 69<br />
L0E0025m<br />
De brandduurregeling schakelt automatisch uit als de portieren<br />
worden vergrendeld (tenzij de brandstofnoodschakelaar<br />
in werking is getreden).<br />
PLAFONDVERLICHTING ACHTER fig. 33<br />
U kunt het lampje in- en uitschakelen door op de rechter<br />
of linker zijde van het lampenglas te drukken, zoals door<br />
het pijltje is aangegeven (+ teken op het lampenglas).<br />
De plafondverlichting achter wordt ingeschakeld wanneer<br />
ook de plafondverlichting voorin wordt ingeschakeld.<br />
BAGAGERUIMTEVERLICHTING fig. 34<br />
Als u de achterklep opent, gaat automatisch de bagageruimteverlichting<br />
branden. Bij het sluiten van de achterklep<br />
gaat de verlichting automatisch uit.<br />
fig. 34<br />
L0E0026m<br />
1
70 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
BEDIENINGSORGANEN<br />
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING<br />
“DUALDRIVE” fig. 35<br />
Druk voor het in-/uitschakelen van de “CITY” functie<br />
op de knop A (zie paragraaf “elektrische stuurbekrachtiging”).<br />
Het opschrift CITY verschijnt als de elektrische<br />
stuurbekrachtiging “dualdrive” wordt ingeschakeld. Druk<br />
nogmaals op de knop om de functie uit te schakelen.<br />
SPORT-KNOP (waar voorzien) fig. 35<br />
Als u op de knop B drukt wordt de sport-functie ingeschakeld.<br />
Hierdoor reageert de motor sneller op gaspedaalbewegingen<br />
en is meer kracht nodig voor het draaien<br />
van het stuur voor een optimaal stuurgevoel.<br />
fig. 35<br />
L0E0027m<br />
Het opschrift SPORT op het instrumentenpaneel gaat branden<br />
als deze functie wordt ingeschakeld (zie paragraaf<br />
“SPORT-functie”). Druk nogmaals op de knop om deze<br />
functie uit te schakelen en de instelling voor normaal rijden<br />
te herstellen.<br />
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN fig. 36<br />
Druk op de schakelaar A, ongeacht de stand van de contactsleutel.<br />
Als het systeem is ingeschakeld, gaan op het instrumentenpaneel<br />
de controlelampjes Î en ¥branden. Druk voor<br />
uitschakeling nogmaals op de schakelaar A.<br />
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk<br />
van de wegenverkeerswet van het land waarin<br />
u rijdt. Houdt u aan de voorschriften.<br />
fig. 36<br />
L0E0028m
Noodstop<br />
In geval van een noodstop gaan de waarschuwingsknipperlichten<br />
en de waarschuwingslampjes op het dashboard<br />
Î en ¥ automatisch branden.<br />
De functie wordt uitgeschakeld wanneer het rempedaal<br />
niet meer hard worden ingetrapt.<br />
Deze functie voldoet aan de nieuwe wettelijke voorschriften.<br />
fig. 37<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 71<br />
L0E0029m<br />
MISTLAMPEN VOOR fig. 37<br />
Druk op de knop A om de mistlampen voor in te schakelen.<br />
Op het instrumentenpaneel gaat het lampje 5 branden.<br />
De mistlichten werken alleen als het dimlicht is ingeschakeld.<br />
MISTACHTERLICHTEN fig. 37<br />
Druk op knop B. De mistachterlichten werken alleen als<br />
het dimlicht is ingeschakeld.<br />
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 4<br />
branden. De lichten schakelen uit als u de knop nogmaals<br />
indrukt.<br />
1
72 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
ADAPTIEVE BOCHTVERLICHTING AFS<br />
(Adaptive Xenon Lights) fig. 38<br />
De adaptieve lichten (zie paragraaf “Koplampen” in dit<br />
hoofdstuk) worden automatisch ingeschakeld als de auto<br />
wordt opgestart. In deze conditie blijft de led (amberkleurig)<br />
op de knop A gedoofd.<br />
Als u op knop A drukt wordt de adaptieve verlichting (indien<br />
ingeschakeld) uitgeschakeld en gaat de led op knop<br />
A continu branden. De adaptieve verlichting terug inschakelen:<br />
druk opnieuw op knop A (led op knop gedoofd).<br />
Als er een storing in het systeem is, wordt dit gemeld met<br />
een knipperend waarschuwingslampje f of verschijnt het<br />
symbool f op het display; er verschijnt ook een bericht<br />
(waar voorzien).<br />
fig. 38<br />
L0E0030m<br />
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR<br />
Deze treedt in werking bij een botsing en veroorzaakt:<br />
❍ de onderbreking van de brandstoftoevoer met als gevolg<br />
de uitschakeling van de motor;<br />
❍ de ontgrendeling van de portieren;<br />
❍ de inschakeling van de interieurverlichting.<br />
Als de brandstofnoodschakelaar is ingeschakeld, verschijnt<br />
de melding “Brandstofnoodschakelaar ingeschakeld, zie<br />
instructieboekje” op het display.<br />
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld<br />
in de motorruimte, onder de auto of in de nabijheid<br />
van de brandstoftank.<br />
Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP<br />
om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
Herstel de correcte werking van de auto als volgt:<br />
❍ draai de start-/contactsleutel in stand MAR;<br />
❍ inschakeling rechter richtingaanwijzer;<br />
❍ uitschakeling rechter richtingaanwijzer;<br />
❍ inschakeling linker richtingaanwijzer;<br />
❍ uitschakeling linker richtingaanwijzer;<br />
❍ inschakeling rechter richtingaanwijzer;<br />
❍ uitschakeling rechter richtingaanwijzer;<br />
❍ inschakeling linker richtingaanwijzer;<br />
❍ uitschakeling linker richtingaanwijzer;<br />
❍ draai de start-/contactsleutel in stand STOP;<br />
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt<br />
of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk<br />
dan de schakelaar niet weer terug, zodat<br />
brand wordt voorkomen.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 73<br />
INTERIEURUITRUSTING<br />
ZONNEKLEPPEN fig. 39<br />
De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de achteruitkijkspiegel.<br />
Ze kunnen zowel voor de voorruit als tegen de zijruit worden<br />
gedraaid.<br />
Op de achterzijde van de zonnekleppen bevindt zich een<br />
spiegeltje dat door het plafondlampje A wordt verlicht. Op<br />
de zonneklep aan bestuurders- en passagierszijde is een<br />
opberg/documentenvak voorzien.<br />
fig. 39<br />
L0E0032m<br />
1
74 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
ARMSTEUN VOOR MET OPBERGVAK<br />
EN KOELVAK<br />
De armsteun bevindt zich tussen de zitplaatsen voor. In<br />
de armsteun zijn een opbergvak en een koel/warmhoudvak<br />
voor levensmiddelen aanwezig (zie volgende paragrafen).<br />
De armsteun is in de lengte verstelbaar via het<br />
deksel A-fig. 40.<br />
fig. 40<br />
L0E0033m<br />
Opbergvak<br />
Til het deksel A-fig. 40 omhoog: zo krijgt u toegang tot de<br />
opbergbox B-fig. 40.
Koel-/warmhoudvak<br />
Druk op de knop A-fig. 41 en til de armsteun B omhoog:<br />
zo krijgt u toegang tot het het koel-/warmhoudvak fig. 41.<br />
WAARSCHUWING Het koel-/warmhoudvak is bedoeld<br />
om dranken op temperatuur te bewaren die op voorhand<br />
moeten worden opgewarmd/gekoeld. De dranken blijven<br />
warm met ingeschakelde verwarming en koel met ingeschakelde<br />
compressor.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 75<br />
fig. 41<br />
L0E0034m<br />
1
76 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
ARMSTEUN ACHTER (waar voorzien)<br />
Klap de armsteun A-fig. 42 voor gebruik omlaag, zoals<br />
aangegeven in de figuur.<br />
In de armsteun achter zijn twee beker/blikjeshouders<br />
B geplaatst.<br />
Om de houders te gebruiken, moet de lip C in de richting<br />
van de pijl worden getrokken.<br />
In de armsteun bevindt zich een opbergvak dat bereikbaar<br />
is na het openen van de klep.<br />
fig. 42<br />
L0E0035m
DASHBOARDKASTJE<br />
Trek om het kastje te openen aan de handgreep A-fig. 43.<br />
Bij het openen van het kastje gaat aan de binnenkant een<br />
lampje branden. Dit lampje blijft ongeveer 15 minuten ingeschakeld<br />
als de contactsleutel in stand STOP staat.<br />
Als binnen deze 15 minuten een portier of de achterklep<br />
wordt geopend, dan start de tijdregeling opnieuw.<br />
fig. 43<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 77<br />
L0E0037m<br />
Rijd niet met een geopend kastje: hierdoor zou<br />
bij een ongeval een passagier gewond kunnen<br />
raken.<br />
1
78 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
BEKER-/BLIKJESHOUDER fig. 46<br />
Op de tunnelconsole zijn twee beker-/blikjeshouders voorzien.<br />
fig. 45<br />
L0E0038m<br />
STEKKERDOOS (12V) (waar voorzien)<br />
De stekkerdoos A-fig. 46 werkt alleen als de contactsleutel<br />
in stand MAR staat en bevindt zich op de middenconsole.<br />
Als de klant de Rokerskit bestelt, wordt de stekkerdoos<br />
vervangen door een aansteker.<br />
Sommige uitvoeringen beschikken ook over een stekkerdoos<br />
B fig. 46 in de bagageruimte.<br />
fig. 46<br />
Op de stekkerdoos kunnen accessoires worden<br />
aangesloten met een vermogen van maximaal<br />
180W (maximale stroomsterkte 15A).<br />
L0E0039m
AANSTEKER (waar voorzien)<br />
Deze bevindt zich op de tunnel.<br />
Druk voor het inschakelen van de aansteker op knop Afig.<br />
47 met het contactslot in stand MAR.<br />
Na enkele seconden keert de knop automatisch terug naar<br />
de beginpositie en is de sigarenaansteker gereed voor gebruik.<br />
WAARSCHUWING Controleer altijd of de aansteker na<br />
het indrukken ook uitschakelt.<br />
WAARSCHUWING De aansteker wordt erg heet. Gebruik<br />
de sigarenaansteker voorzichtig en voorkom dat de aansteker<br />
gebruikt wordt door kinderen: brandgevaar en/of<br />
risico op brandwonden.<br />
fig. 47<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 79<br />
L0E0040m<br />
ASBAK<br />
De asbak bestaat uit een uitneembaar kunststof houder<br />
fig. 48 met een veeropening. De asbak kan in de beker/blikjeshouder<br />
geplaatst worden op de tunnelconsole.<br />
WAARSCHUWING Gebruik de asbak niet als prullenbak:<br />
als de inhoud in contact komt met smeulende peuken kan<br />
er brand ontstaan.<br />
fig. 48<br />
L0E0041m<br />
1
80 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
OPENDAK (waar voorzien)<br />
Het opendak met grote ruit “skydome” bestaat uit 2 ruitpanelen,<br />
een vast paneel en een beweegbaar paneel. De<br />
panelen zijn voorzien van twee handbediende zonneschermen<br />
(voor en achter). De zonneschermen kunnen bij<br />
gesloten opendak in alle standen worden versteld. Zonnescherm<br />
openen: trek het handvat C-fig. 49 in de richting<br />
van de pijl om de gewenste stand te bekomen. Ga omgekeerd<br />
te werk om de zonneschermen te sluiten. Het<br />
opendak kan alleen worden bediend als het contactslot<br />
in de stand MAR staat. Met de knoppen A, B fig. 49 bij<br />
het plafondlampje in het midden, kunt u het opendak openen/sluiten.<br />
Openen<br />
Als u de knop B-fig. 49 indrukt en ingedrukt houdt, opent<br />
het voorste ruitpaneel in “kantelstand”. Druk nogmaals langer<br />
dan een halve seconde op de knop B om de ruit geheel<br />
te openen. De ruit kan in een tussenliggende stand worden<br />
gezet door opnieuw op de knop te drukken. Druk nogmaals<br />
langer dan een halve seconde op de knop B om de ruit geheel<br />
te openen. De ruit kan in een tussenliggende stand worden<br />
gezet door opnieuw op de knop te drukken.<br />
WAARSCHUWING Bij het openen van het opendak wordt<br />
het zonnescherm automatisch uitgerold.<br />
Sluiten<br />
Als het dak in geheel geopende stand staat en u drukt langer<br />
dan een halve seconde op de knop A, dan komt het<br />
voorste ruitpaneel automatisch in “kantelstand”.<br />
fig. 49<br />
L0E0108m
De ruit kan in een tussenliggende stand worden gezet door<br />
opnieuw op de knop te drukken. Druk nogmaals op de knop<br />
en houd de knop ingedrukt om het paneel geheel te sluiten.<br />
WAARSCHUWING Bij het sluiten van het opendak blijft het<br />
zonnescherm helemaal open staan. Het zonnescherm moet<br />
zo nodig handmatig worden gesloten.<br />
Als er een imperiaal gemonteerd is, is het<br />
raadzaam het opendak alleen in “kantelstand”<br />
te gebruiken. Open het dak niet als er sneeuw<br />
of ijs aanwezig is: het kan dan beschadigd worden.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 81<br />
Verwijder altijd de contactsleutel uit het contactslot<br />
als u de auto verlaat, om te voorkomen<br />
dat het opendak per ongeluk in beweging<br />
wordt gebracht en zo gevaar kan opleveren voor de<br />
achtergebleven inzittenden: onzorgvuldig gebruik<br />
van het dak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor<br />
en tijdens de bediening van het opendak altijd of<br />
de passagiers niet verwond kunnen worden door de<br />
beweging van het opendak zelf of door in beweging<br />
gebrachte voorwerpen.<br />
Anti-letselfunctie<br />
Het opendak is voorzien van een anti-letselfunctie. Sensoren<br />
in de ruitrubbers kunnen een eventueel obstakel<br />
waarnemen als de ruit sluit. In dat geval onderbreekt het<br />
systeem de ruitbeweging en wordt de ruit onmiddellijk geopend.<br />
1
82 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
INITIALISATIEPROCEDURE<br />
Als de accu losgekoppeld is geweest of als een zekering is<br />
doorgebrand, moet de werking van het opendak en het zonnescherm<br />
opnieuw ingesteld worden.<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❍ houd de knop A-fig. 49 ingedrukt totdat het dak mechanisch<br />
vergrendelt. Laat daarna de knop los;<br />
❍ druk op de knop A en houd de knop ten minste 10<br />
seconden ingedrukt en/of wacht totdat het ruitpaneel<br />
een stap naar voren maakt. Laat nu de knop los;<br />
❍ druk binnen 5 seconden na de voorgaande handeling<br />
op de knop A en houd de knop ingedrukt: het ruitpaneel<br />
wordt geheel geopend en daarna gesloten. Laat de<br />
knop pas los na deze cyclus.<br />
NOODBEDIENING<br />
Als het opendak niet elektrisch bediend kan worden, dan<br />
kan het handmatig worden bediend; ga hiervoor als volgt<br />
te werk:<br />
❍ verwijder de beschermdop A-fig. 50 aan de achterzijde<br />
van de binnenbekleding;<br />
❍ neem de zeskantige sleutel uit de houder met de boorddocumentatie<br />
of uit de bagageruimte (uitvoeringen met<br />
Fix&Go automatic);<br />
❍ steek de sleutel in de zitting B en draai de sleutel:<br />
– rechtsom om het dak te openen;<br />
– linksom om het dak te sluiten.<br />
fig. 50<br />
L0E0109m
PORTIEREN<br />
VER-/ONTGRENDELING VAN BUITENAF fig. 51<br />
Portieren ontgrendelen<br />
Alle portieren ontgrendelen: draai de sleutel in stand 1<br />
en trek de handgreep omhoog. Druk op de knop Ë van<br />
de afstandsbediening om de portieren te ontgrendelen.<br />
Controleer, voordat u een portier opent, of het<br />
portier op een veilige wijze kan worden geopend.<br />
Het openen van de portieren moet bij<br />
stilstaande auto worden uitgevoerd.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 83<br />
Portieren vergrendelen<br />
Alle portieren vergrendelen: draai bij perfect gesloten portieren<br />
de sleutel in stand 2.<br />
Druk op de knop Á van de afstandsbediening om de portieren<br />
te vergrendelen. De centrale portiervergrendeling<br />
werkt niet als een portier niet goed gesloten is.<br />
WAARSCHUWING De centrale portiervergrendeling<br />
werkt niet als een portier niet goed gesloten is of als er een<br />
storing in het systeem is. Na 10/11 snel opeenvolgende<br />
pogingen wordt het systeem voor ca. 30 seconden uitgeschakeld.<br />
fig. 51<br />
L0E0042m<br />
1
84 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
VER-/ONTGRENDELING VAN BINNENUIT fig. 52<br />
Sluit de portieren en druk op het knopje voor ver-/ontgrendeling<br />
van de portieren A. Dit knopje bevindt zich op<br />
het dashboard. Als er een storing is in het elektrische systeem,<br />
is het altijd mogelijk de portieren met de hand te<br />
vergrendelen.<br />
fig. 52<br />
L0E0043m<br />
KINDERVEILIGHEIDSSLOT A-fig. 53<br />
Hierdoor kunnen de achterportieren niet van binnenuit<br />
geopend worden.<br />
Het systeem kan alleen bij een geopend portier worden ingeschakeld:<br />
❍ stand1 - systeem ingeschakeld (portier vergrendeld);<br />
❍ stand 2 - systeem uitgeschakeld (portier kan van binnenuit<br />
worden geopend).<br />
Het systeem blijft ook ingeschakeld na het elektrisch ontgrendelen<br />
van de portieren.<br />
WAARSCHUWING De achterportieren kunnen niet van<br />
binnenuit worden geopend als het kinderveiligheidsslot is<br />
ingeschakeld.<br />
Schakel dit systeem altijd in als kinderen in<br />
de auto aanwezig zijn.<br />
Controleer nadat u het veiligheidsslot bij beide<br />
achterportieren hebt ingeschakeld, of het<br />
slot daadwerkelijk is ingeschakeld door aan<br />
de handgreep aan de binnenzijde van de portieren<br />
te trekken.
fig. 53<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 85<br />
L0E0044m<br />
NOODPORTIERVERGRENDELING ACHTER<br />
B-fig. 53<br />
De achterportieren zijn voorzien van een systeem waarmee<br />
ze kunnen worden vergrendeld als er geen stroom<br />
aanwezig is.<br />
Ga in dit geval als volgt te werk:<br />
❍ steek de metalen baard van de contactsleutel in de zitting<br />
B;<br />
❍ draai de sleutel rechtsom en verwijder hem daarna<br />
uit de zitting B.<br />
Ga als volgt te werk om de knopjes van de sloten weer in dezelfde<br />
stand te zetten (alleen als de acculading hersteld is):<br />
❍ druk op de knop Ë van de sleutel;<br />
❍ druk op de ver-/ontgrendelknop ≈ van de portieren<br />
op het dashboard;<br />
❍ open het voorportier door de sleutel in het slot te steken<br />
en te draaien;<br />
❍ trek aan de binnenhandgreep van het portier.<br />
1
86 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
Als u bij ingeschakeld kinderveiligheidsslot<br />
de binnenhandgreep van een achterportier bedient,<br />
lukt het niet om het portier te openen<br />
en komt slechts het knopje van de sloten omhoog; het<br />
portier kan worden geopend door aan de buitenhandgreep<br />
te trekken. Bij een noodvergrendeling<br />
wordt de ont-/vergrendelknop ≈ niet buiten werking<br />
gesteld.<br />
WAARSCHUWING Als de accu losgekoppeld is geweest<br />
of als een zekering is doorgebrand, moet het mechanisme<br />
voor openen/sluiten van de portieren als volgt worden<br />
geïnitialiseerd.<br />
❍ sluit alle portieren;<br />
❍ druk op de knop Á op de sleutel of op de ver-/ontgrendelknop<br />
≈ voor de portieren op het dashboard;<br />
❍ druk op de knop Ë op de sleutel of op de ver-/ontgrendelknop<br />
≈ voor de portieren op het dashboard.<br />
RUITBEDIENING<br />
De zijruiten kunnen worden bediend bij contactsleutel in<br />
stand MAR of voor ca. 2 minuten bij contactsleutel in<br />
stand STOP of verwijderde sleutel.<br />
De bedieningsschakelaars zijn op de portierpanelen aan<br />
beide zijden gemonteerd (aan bestuurderszijde kunnen alle<br />
zijruiten worden bediend).<br />
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 54<br />
A. openen/sluiten zijruit linksvoor; “automatisch continue”<br />
werking tijdens het openen/sluiten van de ruit;<br />
B. openen/sluiten zijruit rechtsvoor; “automatisch continue”<br />
werking tijdens het openen/sluiten van de ruit;<br />
C. in-/uitschakeling bedieningsschakelaars voor de ruiten<br />
achter;<br />
D. openen/sluiten zijruit linksachter (waar voorzien); “automatisch<br />
continue” werking tijdens het openen/ sluiten<br />
van de ruit;<br />
E. openen/sluiten zijruit rechtsachter (waar voorzien);<br />
“automatisch continue” werking tijdens het openen/<br />
sluiten van de ruit.
Druk op de knoppen om de gewenste ruit te openen/sluiten.<br />
Druk kort op een van de schakelaars voor het “stapsgewijs”<br />
openen/sluiten van de ruit; als de schakelaar langer<br />
wordt ingedrukt, wordt de “automatisch continue”<br />
werking ingeschakeld zowel tijdens het openen als het<br />
sluiten. De ruit stopt in de gewenste stand als u nogmaals<br />
op de bedieningsknop drukt.<br />
Houd de knop enkele seconden ingedrukt om de zijruit<br />
automatisch te openen/sluiten (alleen als de sleutel in MAR<br />
staat).<br />
Onjuist gebruik van de elektrische ruitbediening<br />
kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en<br />
tijdens het bedienen van de ruit altijd of de<br />
passagiers niet kunnen worden verwond door de bewegende<br />
ruiten, hetzij direct door contact met de<br />
ruit, hetzij door voorwerpen die door de ruit worden<br />
meegesleept of geraakt.<br />
Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot<br />
als u de auto verlaat, om te voorkomen dat<br />
een onverwachtse inschakeling van de elektrische<br />
ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven<br />
passagiers.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 87<br />
Passagiersportier voor/achterportieren<br />
Op het portierpaneel aan passagierszijde voor en, op enkele<br />
uitvoeringen op de achterportieren, zijn bedieningsschakelaars<br />
F-fig. 54 gemonteerd waarmee u de betreffende<br />
ruit kunt bedienen.<br />
fig. 54<br />
L0E0045m<br />
1
88 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
BAGAGERUIMTE<br />
ACHTERKLEP OPENEN<br />
De achterklep (indien ontgrendeld) kan alleen van buitenaf<br />
geopend worden met behulp van de handgreep<br />
fig. 55<br />
De achterklep kan bovendien altijd worden geopend als<br />
de portieren van de auto ontgrendeld zijn.<br />
Gebruik voor het openen van de achterklep de sleutel met<br />
afstandsbediening.<br />
fig. 55<br />
L0E0046m<br />
Als de achterklep niet goed gesloten is, brandt het waarschuwingslampje<br />
´ op het dashboard of het symbool R<br />
op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op<br />
het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten” in<br />
dit hoofdstuk).<br />
Als u de achterklep opent, gaat de bagageruimteverlichting<br />
branden: de verlichting gaat automatisch uit als u<br />
de achterklep sluit.<br />
De verlichting blijft bovendien ongeveer 15 minuten branden<br />
nadat de contactsleutel in stand STOP is gedraaid: als<br />
binnen deze 15 minuten een portier of de achterklep wordt<br />
geopend, dan start de tijdregeling opnieuw.<br />
Openen met sleutel met afstandsbediening<br />
Druk op de knop R om de achterklep te ontgrendelen.<br />
Als de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers<br />
twee keer; bij het sluiten knipperen de richtingaanwijzers<br />
één keer (alleen bij ingeschakeld diefstalalarm<br />
- indien voorzien).
ACHTERKLEP SLUITEN fig. 56<br />
Laat de achterklep zakken en druk vervolgens op de klep<br />
totdat u de vergrendeling hoort. Gebruik de daarvoor bestemde<br />
handgrepen B om het sluiten van de achterklep<br />
te vergemakkelijken.<br />
fig. 56<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 89<br />
L0E0047m<br />
Het maximum laadvermogen van de auto<br />
mag nooit overschreden worden (zie hoofdstuk<br />
“6”). Controleer bovendien of de bagageruimte<br />
goed geladen is, om te voorkomen dat een<br />
voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en<br />
letsel veroorzaakt. Rijd niet met geopende achterklep:<br />
de uitlaatgassen kunnen in het interieur binnendringen.<br />
Als u in een gebied rijdt waar brandstof<br />
moeilijk verkrijgbaar is en u daarom reservebrandstof<br />
in een jerrycan wilt vervoeren,<br />
dan dient u zich aan de geldende wetgeving te houden.<br />
Gebruik alleen een goedgekeurde jerrycan en<br />
bevestig deze op de juiste wijze. Ook in dit geval is<br />
het risico op brand bij een ongeval echter groter.<br />
Bij het openen van de achterklep dient u er op te letten<br />
dat voorwerpen op de imperiaal niet beschadigd<br />
kunnen worden.<br />
1
90 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
ACHTERKLEP IN GEVAL VAN NOOD OPENEN<br />
fig. 57<br />
Om de achterklep vanuit het interieur te openen (bij een<br />
lege accu of bij een storing in het elektrische systeem van<br />
de achterklep zelf), moet als volgt te werk worden gegaan<br />
(zie “Bagageruimte vergroten” in dit hoofdstuk):<br />
❍ laat de hoofdsteunen achter geheel zakken;<br />
❍ klap de rugleuningen naar voren;<br />
❍ voor het mechanisch ontgrendelen van de achterklep,<br />
moet u vanuit de bagageruimte het hendeltje A bedienen.<br />
fig. 57<br />
L0E0048m<br />
BAGAGERUIMTE VERGROTEN<br />
Het is mogelijk de bagageruimte te vergroten door de deelbare<br />
achterbank gedeeltelijk (1/3 of 2/3) of geheel neer<br />
te klappen fig. 59<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❍ laat de hoofdsteunen van de achterbank geheel zakken;<br />
❍ plaats de veiligheidsgordel opzij en controleer of de<br />
gordel niet gespannen is of gedraaid zit;<br />
❍ maak de afdekhoes van de hoedenplank (waar voorzien)<br />
los van de rugleuningen;<br />
❍ trek één van de hendels A-fig. 58 omhoog om de gewenste<br />
rugleuning te ontgrendelen en neer te klappen.<br />
Om de capaciteit van de laadruimte verder te vergroten,<br />
moet u aan de handgreep B-fig. 58 achter de rugleuning<br />
van de achterbank trekken en de zitting en rugleuning<br />
neerklappen.<br />
fig. 58<br />
L0E0049m
fig. 59<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 91<br />
L0E0110m<br />
WAARSCHUWING Trek de hoofdsteunen van de achterbank<br />
helemaal omhoog alvorens de rugleuning neer te<br />
klappen, zodat een vlakke laadvloer ontstaat.<br />
ACHTERBANK TERUGPLAATSEN<br />
Om het terugplaatsen van de rugleuningen te vergemakkelijken<br />
is het aanbevolen de zitting helemaal naar voren<br />
te verschuiven alvorens te kantelen.<br />
Plaats de veiligheidsgordels opzij en controleer of de gordels<br />
niet gespannen zijn of gedraaid zitten. Druk aan de<br />
hendels A fig. 58, plaats de rugleuningen omhoog en druk<br />
de leuningen naar achteren, totdat beide borgmechanismen<br />
hoorbaar inklikken.<br />
Trek aan de handgreep B-fig. 58 en schuif de zitplaatsen<br />
naar achteren totdat het borgmechanisme hoorbaar inklikt.<br />
Controleer of de rugleuning aan beide zijden<br />
goed vergrendeld is om te voorkomen dat in<br />
geval van bruusk remmen, de rugleuning<br />
naar voren klapt en de passagiers verwondt.<br />
1
92 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
HOEDENPLANK<br />
Als u de hoedenplank wilt verwijderen om de bagageruimte<br />
te vergroten, ga dan als volgt te werk:<br />
❍ verwijder de bevestigingen uit de borgingen op de rugleuningen<br />
van de achterstoelen fig. 60;<br />
❍ begeleid de rolhoes voor het afdekken van de bagage-<br />
ruimte;<br />
❍ maak de bevestigingen los A-fig. 61 (één per zijkant);<br />
❍ haal de blokkeerpennen uit de zittingen B-fig. 61, draai<br />
de hoedenplank 90° en trek hem naar buiten.<br />
De inbouw van de hoedenplank gebeurt in omgekeerde<br />
volgorde als voor de uitbouw.<br />
fig. 60<br />
fig. 61<br />
L0E0050m<br />
L0E0051m
MOTORKAP<br />
OPENEN fig. 62<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❍ trek de hendel A in de richting van de pijl;<br />
❍ plaats het hendeltje B naar links zoals aangegeven door<br />
de pijl;<br />
❍ til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang<br />
C uit de klem; steek vervolgens het uiteinde van de<br />
stang in de zitting D op de motorkap (grote opening)<br />
en breng hem in de veiligheidsstand (kleine opening),<br />
zoals aangegeven in de figuur.<br />
Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt,<br />
kan de motorkap onverwacht dichtvallen.<br />
Voer deze handelingen alleen uit als de auto<br />
stilstaat.<br />
Controleer of de armen van de ruitenwissers<br />
tegen de ruit aanstaan voordat u de motorkap<br />
optilt.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 93<br />
fig. 62<br />
L0E0053m<br />
1
94 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de<br />
motorruimte moet verrichten en de motor nog<br />
warm is, om brandwonden te voorkomen.<br />
Kom niet met uw handen in de buurt van de elektroventilateur:<br />
de elektroventilateur kan, ook bij uitgeschakeld<br />
contact, onverwacht inschakelen. Wacht<br />
tot de motor is afgekoeld.<br />
Pas op met sjaals, dassen of loszittende kledingstukken<br />
omdat deze door de bewegende<br />
onderdelen kunnen worden gegrepen.<br />
Sluiten fig. 62<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❍ Houd de motorkap met een hand omhoog, trek met de<br />
andere hand de stang C uit de zitting D en plaats de<br />
steunstang terug in de klem;<br />
❍ Laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte<br />
zakken, laat de motorkap vallen en controleer<br />
of de motorkap goed is gesloten door de motorkap<br />
op te tillen. De motorkap mag niet alleen door de beveiliging<br />
vergrendeld zijn. Druk in dit laatste geval de<br />
motorkap niet dicht, maar til de kap opnieuw op en<br />
herhaal de handeling.<br />
Om veiligheidsredenen moet de motorkap tijdens<br />
het rijden altijd goed gesloten zijn. Controleer<br />
daarom altijd of de motorkap goed is<br />
vergrendeld. Als u tijdens het rijden merkt dat de<br />
motorkap niet goed is vergrendeld, stop dan onmiddellijk<br />
en sluit de motorkap op de juiste wijze.
IMPERIAAL/SKIDRAGER<br />
BEVESTIGINGSPUNTEN<br />
De bevestigingspunten voor het imperiaal of skidrager zijn<br />
weergegeven in de fig. 63 en zijn alleen bereikbaar met geopende<br />
portieren.<br />
In het Lancia Lineaccessori-programma is een imperiaal/skidrager<br />
opgenomen die speciaal voor de achterklep<br />
is ontwikkeld.<br />
WAARSCHUWING U dient zich strikt aan de montagevoorschriften<br />
te houden die bij de set zijn geleverd. De<br />
montage moet altijd door deskundige personen worden<br />
uitgevoerd.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 95<br />
fig. 63<br />
Houdt u zorgvuldig aan de wettelijke bepalingen<br />
betreffende de maximale afmetingen.<br />
Verdeel de lading gelijkmatig en houd tijdens<br />
de rit rekening met een verhoogde zijwindgevoeligheid.<br />
Overschrijd nooit het maximum draagvermogen<br />
(zie het hoofdstuk “6”).<br />
L0E0111m<br />
1
96 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
KOPLAMPEN<br />
KOPLAMPEN AFSTELLEN<br />
Juist afgestelde koplampen zijn zeer belangrijk voor het<br />
comfort en de veiligheid. Niet alleen van de bestuurder<br />
van de auto, maar voor alle weggebruikers. Bovendien zijn<br />
er wettelijke voorschriften met betrekking tot de koplampafstelling.<br />
Om er voor te zorgen dat u goed ziet en goed gezien wordt<br />
moeten de ingeschakelde koplampen goed zijn afgesteld.<br />
Wendt u voor controle of afstelling tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het<br />
gewicht van de lading wijzigt.<br />
KOPLAMPVERSTELLING fig. 64<br />
De stand kan worden geregeld als de contactsleutel in<br />
stand MAR staat en de dimlichten zijn ingeschakeld.<br />
Als de auto is beladen, helt de auto achterover en daardoor<br />
gaat de lichtbundel omhoog.<br />
De stand van de koplampen moet nu worden gecorrigeerd<br />
d.m.v. de knoppen A en B.<br />
Het display op het instrumentenpaneel toont de stand gedurende<br />
de koplampafstelling.<br />
Correcte standen op basis van de beladingsgraad<br />
Stand 0 - een of twee personen op de voorstoelen.<br />
Stand 1 - vijf personen.<br />
Stand 2 - vijf personen + bagage in de bagageruimte.<br />
Stand 3 - bestuurder + maximale lading in de bagageruimte.<br />
MISTLAMPEN VOOR AFSTELLEN<br />
(waar voorzien)<br />
Wendt u voor controle of afstelling tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
fig. 64<br />
L0E0054m
KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND<br />
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin<br />
de auto is verkocht. In landen waar op de andere weghelft<br />
wordt gereden, moeten, om tegenliggers niet te verblinden,<br />
delen van de koplamp worden afgedekt zoals bepaald<br />
door het verkeersreglement van het land waarin men<br />
zich bevindt.<br />
ADAPTIEVE BOCHTVERLICHTING<br />
(AFS - Adaptive Xenon Light)<br />
Dit systeem past de luchtbundels van de xenonlampen<br />
continu en automatisch aan de rij-omstandigheden aan<br />
bij het afslaan/nemen van bochten. Het systeem zorgt voor<br />
een betere verlichting van de weg en houdt daarbij rekening<br />
met de rijsnelheid, de scherpte van de bocht en de<br />
snelheid waarmee wordt gestuurd.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 97<br />
Het systeem in-/uitschakelen fig. 65<br />
De adaptieve verlichting schakelt automatisch in bij het<br />
starten van de auto. In deze conditie blijft de led (amberkleurig)<br />
op de knop A gedoofd.<br />
Als u op knop A drukt wordt de adaptieve verlichting (indien<br />
ingeschakeld) uitgeschakeld en gaat de led op knop<br />
A continu branden. De adaptieve verlichting terug inschakelen:<br />
druk opnieuw op knop A (led op knop gedoofd).<br />
Als er een storing in het systeem is, wordt dit gemeld met<br />
een knipperend waarschuwingslampje f of verschijnt het<br />
symbool f op het display; er verschijnt ook een bericht<br />
(waar voorzien).<br />
fig. 65<br />
L0E0055m<br />
1
98 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
DST (Dynamic Steering Torque)<br />
Dit systeem zit in de ESP regeleenheid geïntegreerd en suggereert<br />
via elektrische stuurbekrachtiging stuurcorrecties<br />
tijdens het rijden. Het systeem maakt gebruik van een<br />
kracht op aan het stuurwiel dat het gevoel van veiligheid<br />
verhoogt en voor een discretere en minder ingrijpende interventie<br />
van het ESP 2-systeem zorgt.<br />
Storingsmeldingen<br />
Eventuele storingen in het systeem worden aangegeven<br />
door het continu branden van het lampje è en het verschijnen<br />
van een bericht op het display. Wendt u in dit geval<br />
tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />
FUNCTIE SPORT (waar voorzien)<br />
De auto kan zijn uitgerust met een keuzesysteem voor twee<br />
soorten rijstijlen: normaal en sportief.<br />
Als u op de SPORT-knop fig. 64 drukt, wordt de sportfunctie<br />
ingeschakeld. Hierdoor reageert de motor sneller<br />
op gaspedaalbewegingen en is meer kracht nodig voor het<br />
draaien van het stuur voor een optimaal stuurgevoel.<br />
fig. 64<br />
L0E0058m
Het symbool “S” verschijnt op het display als deze functie<br />
wordt ingeschakeld. Druk nogmaals op de knop om deze<br />
functie uit te schakelen en de instelling voor normaal<br />
rijden te herstellen.<br />
WAARSCHUWING Als u de SPORT-knop indrukt, wordt<br />
de functie na ongeveer 5 seconden ingeschakeld.<br />
WAARSCHUWING De benodigde stuurkracht kan toenemen<br />
bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een normaal<br />
verschijnsel om oververhitting van de motor voor de<br />
stuurbekrachtiging te voorkomen, in deze situatie zijn er<br />
geen reparaties vereist. Als u de auto een volgende keer<br />
weer gebruikt, zal de stuurbekrachtiging weer normaal<br />
werken.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 99<br />
Het is streng verboden om de-/montagewerkzaamheden<br />
uit te voeren, waarvoor wijzigingen<br />
in de stuurinrichting of de stuurkolom<br />
vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging).<br />
Hierdoor kunnen de prestaties van<br />
het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar<br />
worden gebracht en voldoet het voertuig niet meer<br />
aan de typegoedkeuring.<br />
Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel<br />
uit het contactslot, waardoor het<br />
stuurwiel wordt vergrendeld, voordat er onderhoudswerkzaamheden<br />
worden uitgevoerd, vooral<br />
als de auto met de wielen los van de grond staat.<br />
Als dit niet mogelijk is (als de sleutel in stand MAR<br />
moet staan of de motor moet draaien), moet de<br />
hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging<br />
worden verwijderd.<br />
1
100 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
DRIVING ADVISOR (Rijstrookassistent)<br />
(waar voorzien)<br />
Driving Advisor is een systeem dat de afgeleide bestuurder<br />
erop attendeert wanneer de auto niet meer in de rijstrook<br />
blijft rijden. Een videosensor op de voorruit nabij<br />
de achteruitkijkspiegel detecteert de stand van de auto<br />
t.o.v. de lijnen van de rijstrook waarin wordt gereden.<br />
WAARSCHUWING Wanneer de voorruit moet worden vervangen<br />
van auto’s met rijstrookassistent (Driving Advisor),<br />
is het raadzaam u hiervoor tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />
te wenden. Als u de voorruit laat vervangen door een gespecialiseerd<br />
bedrijf, dient u zich in ieder geval tot het Lancia<br />
<strong>Service</strong>netwerk te wenden om de videosensor te laten kalibreren.<br />
WERKING<br />
Het systeem is niet ingeschakeld bij het starten van de auto.<br />
U kunt het systeem inschakelen door de knop A-fig. 65 op het<br />
dashboard in te drukken. Als het systeem is ingeschakeld gaat<br />
de led op de knop branden en verschijnt er een bericht op<br />
het display van het instrumentenpaneel. Na inschakeling start<br />
het systeem de herkenning van de bedrijfscondities. De bedrijfscondities<br />
worden aangegeven met de knipperende led op<br />
de knop en met het knipperende amberkleurig symbool e op<br />
het display van het instrumentenpaneel. Het systeem treedt<br />
in werking na de bedrijfscondities te hebben herkend. Gevolg:<br />
het symbool e op het display van het instrumentenpaneel<br />
dooft en de led op de knop gaat continu branden.<br />
WAARSCHUWING Als de bedrijfscondities niet meer aanwezig<br />
zijn, is het systeem niet meer werkzaam. De bestuurder<br />
wordt hierop geattendeerd door: het knipperen<br />
van de led op de knop en het amberkleurig symbool e op<br />
het display van het instrumentenpaneel.<br />
BEDRIJFSCONDITIES<br />
Na inschakeling treedt het systeem alleen in werking als<br />
aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:<br />
❍ minstens één hand op het stuurwiel;<br />
❍ snelheid van de auto tussen 65 km/h en 180 km/h;<br />
❍ duidelijk zichtbare lijnen aan beide kanten van de rijstrook<br />
aanwezig;<br />
❍ goede zichtbaarheid;<br />
❍ rechte rijstroken of rijstroken met ruime bochten;<br />
❍ voldoende gezichtsveld (veiligheidsafstand t.o.v. de<br />
voorganger).<br />
HET SYSTEEM IN-/UITSCHAKELEN<br />
Als de auto bij ingeschakeld systeem zich nabij één van de<br />
lijnen van de rijstroken begeeft, treedt een stuurkracht<br />
in werking die de bestuurder aanspoort terug te sturen tot<br />
de auto weer binnen de lijnen zit. Het systeem wordt tijdelijk<br />
uitgeschakeld wanneer de bestuurder een richtingaanwijzer<br />
inschakelt om van rijstrook te veranderen. Wanneer<br />
de bestuurder zelf van rijstrook verandert zonder de<br />
richtingaanwijzers te hebben ingeschakeld, treedt een<br />
stuurkoppel in werking die de bestuurder aanspoort terug<br />
te sturen tot de auto weer binnen de lijnen zit. Wanneer<br />
de bestuurder doelwillig van rijstrook verandert, wordt het<br />
systeem uitgeschakeld wanneer de stuurkoppel die van het
systeem overschrijdt. Het systeem is weer werkzaam wanneer<br />
de bedrijfscondities zijn herkend. De tijdelijke uitschakeling<br />
wordt aangegeven met de knipperende led op<br />
de knop en met het knipperende amberkleurig symbool<br />
e op het display van het instrumentenpaneel.<br />
WAARSCHUWING De stuurkracht van het systeem is<br />
makkelijk waarneembaar, maar kan ook makkelijk worden<br />
tegengewerkt zodat de bestuurder de auto steeds helemaal<br />
onder controle kan houden.<br />
SYSTEEM UITSCHAKELEN<br />
Handmatig<br />
U kunt het systeem uitschakelen door de knop A-fig. 65<br />
op het dashboard in te drukken. Als het systeem is uitgeschakeld<br />
dooft de led op de knop en verschijnt er een bericht<br />
1-fig. 66 op het display van het instrumentenpaneel.<br />
Automatisch<br />
Het systeem kan automatisch uitschakelen (en moet terug<br />
ingeschakeld worden om gebruikt te worden). De bestuurder<br />
wordt op de hoogte gebracht van de automatische<br />
uitschakeling door drie opeenvolgende akoestische<br />
signalen en een bericht 1-fig. 66 op het display van het instrumentenpaneel<br />
wanneer:<br />
❍ de bestuurder de handen niet op het stuurwiel houdt<br />
(op het instrumentenpaneel verschijnt een bericht 2fig.<br />
66 en er klinkt een akoestisch signaal tot de bestuurder<br />
zijn handen terug op het stuurwiel legt of, in<br />
noodgevallen, het systeem automatisch wordt uitgeschakeld);<br />
❍ de veiligheidssystemen van het voertuigen (ABS, ESP,<br />
ASR, DST en TTC) ingrijpen.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 101<br />
STORINGSMELDING<br />
Bij een storing in het systeem wordt de bestuurder hiervan<br />
op de hoogte gebracht via een bericht 3-fig. 66 op het<br />
display van het instrumentenpaneel en klinkt er een akoestisch<br />
signaal.<br />
WAARSCHUWINGEN<br />
De rijstrookassistent kan niet functioneren als de volgende<br />
veiligheidssystemen defect zijn: ABS, ESP, ASR, DST en<br />
TTC.<br />
De rijstrookassistent is geen automatische piloot<br />
en de prestaties van het systeem mogen<br />
de bestuurder er niet toe verleiden onnodige<br />
en onverantwoorde risico’s te nemen. De verantwoordelijkheid<br />
voor de verkeersveiligheid ligt altijd<br />
en overal bij de bestuurder van de auto.<br />
De werking van de rijstrookassistent kan negatief beïnvloed<br />
worden door slechte weersomstandigheden (mist, regen,<br />
sneeuw), moeilijke verlichtingscondities (verblinding door<br />
zonlicht, duisternis) en een vervuilde of (ook deels) beschadigde<br />
voorruit op de zone voor de videocamera.<br />
Voor een correcte werking van de videocamera, moet de<br />
voorruit schoon zijn en mogen er geen stickers of andere<br />
plaatjes worden geplakt in het gebied van de videocamera.<br />
Als de lijnen van de rijstrook slecht zichtbaar<br />
zijn, overlappen of ontbreken wordt de werking<br />
van de rijstrookassistent gestaakt.<br />
1
102 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
fig. 65<br />
fig. 66<br />
1 2 3<br />
L0E1009g<br />
L0E1010g
DASHBOARD EN BEDIENING 103<br />
OVERZICHT VAN DE SIGNALERINGEN TIJDENS HET GEBRUIK VAN DE DRIVING ADVISOR<br />
Toestand v.d. led Bericht op het Toestand van het Akoestisch Betekenis<br />
op de knop display lampje op signaal<br />
instrumentenpaneel<br />
Gedoofd<br />
Knipperend<br />
Continu<br />
brandend<br />
Continu<br />
brandend<br />
Gedoofd<br />
Gedoofd<br />
Knipperend<br />
Gedoofd<br />
–<br />
–<br />
–<br />
fig. 65<br />
1 - fig. 66<br />
1 - fig. 66<br />
2 - fig. 66<br />
3 - fig. 66<br />
–<br />
Knipperend<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
Continu<br />
brandend<br />
Continu<br />
brandend<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
3 signalen<br />
Afwisselend<br />
signaal<br />
Eenmalig en<br />
langdurig signaal<br />
Systeem niet actief<br />
Het systeem zoekt<br />
de bedrijfscondities<br />
Systeem actief en<br />
bedrijfscondities<br />
herkend<br />
Het systeem werd<br />
ingeschakeld en is actief<br />
Het systeem werd<br />
handmatig uitgeschakeld<br />
Het systeem werd<br />
automatisch uitgeschakeld<br />
Het systeem verzoekt de<br />
bestuurder om zijn handen<br />
terug op het stuurwiel te<br />
leggen<br />
Het systeem is defect:<br />
wendt u tot het Lancia<br />
<strong>Service</strong>netwerk<br />
1
104 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
ESP 2-SYSTEEM (ELECTRONIC<br />
STABILITY PROGRAM)<br />
Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen<br />
hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers<br />
blijft.<br />
De werking van het ESP 2 is uitermate nuttig als de grip<br />
op het wegdek wisselt.<br />
Naast het ESP 2-, ASR- (controleert de trekkracht en<br />
grijpt in op remmen en motor) en HILL HOLDER-systeem<br />
(voor het wegrijden op een helling zonder de handrem<br />
te gebruiken) beschikt de auto ook over MSR (regeling<br />
van motorremwerking), HBA (automatische verhoging<br />
van de remdruk bij een noodstop), ABS (voorkomt<br />
dat de wielen blokkeren, waardoor de beschikbare grip<br />
optimaal wordt benut) en DST (stuurcorrecties via stuurbekrachtiging).<br />
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM<br />
Als het systeem in werking treedt, gaat het lampje á op<br />
het instrumentenpaneel knipperen, om de bestuurder er<br />
op te wijzen dat de auto de stabiliteit en de grip dreigt te<br />
verliezen.<br />
Inschakeling van het systeem<br />
Het ESP 2-systeem wordt automatisch ingeschakeld als<br />
de motor wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld.<br />
Storingsmeldingen<br />
Bij een storing in het ESP wordt het systeem automatisch<br />
uitgeschakeld en gaat het lampje á op het instrumentenpaneel<br />
continu branden, verschijnt er een bericht op<br />
het instelbare multifunctionele display en gaat de led op<br />
de knop ASR OFF branden (zie het hoofdstuk “Lampjes<br />
en berichten”). Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot<br />
het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
De prestaties van het ESP 2-systeem mogen<br />
de bestuurder er niet toe verleiden onnodige<br />
en onverantwoorde risico’s te nemen. Het rijgedrag<br />
dient altijd aangepast te worden aan de conditie<br />
van het wegdek, het zicht en het verkeer. De<br />
verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt<br />
altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
HILL HOLDER-SYSTEEM<br />
Dit in het ESP geïntegreerde systeem helpt bij het wegrijden<br />
op een helling. Het systeem schakelt automatisch<br />
in als:<br />
❍ op een stijgende helling: de auto stilstaat op een helling<br />
van meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt<br />
rem- en koppelingspedaal en versnellingsbak in vrij of<br />
als een andere versnelling dan de achteruit is ingeschakeld;<br />
❍ op een dalende helling: de auto stilstaat op een weg met<br />
een helling van meer dan 5%, motor ingeschakeld,<br />
koppelingspedaal en rempedaal ingedrukt en achteruit<br />
ingeschakeld;<br />
Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid van het ESP<br />
2 ervoor dat de wielen geremd blijven, totdat het noodzakelijke<br />
motorkoppel is bereikt om weg te rijden (of maximaal<br />
2 seconden), zodat u meer tijd heeft om uw rechter<br />
voet van het rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen.<br />
Als u na 2 seconden niet bent weggereden, schakelt het<br />
systeem automatisch uit en wordt de remdruk geleidelijk<br />
verlaagd. Tijdens deze fase kunt u een typisch geluid horen.<br />
Dit geluid betekent dat de auto ieder moment in beweging<br />
kan komen.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 105<br />
Storingsmeldingen<br />
Bij een eventuele storing gaat het lampje á op het<br />
instrumentenpaneel branden en verschijnt er een bericht<br />
op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk<br />
“Lampjes en berichten”).<br />
WAARSCHUWING Het Hill Holder-systeem is geen handrem;<br />
verlaat dus nooit de auto zonder de handrem aan te<br />
trekken, de motor uit te zetten en de eerste versnelling in<br />
te schakelen.<br />
Als eventueel met het noodreservewiel wordt<br />
gereden, dan blijft het ESP ingeschakeld. Blijf<br />
er echter rekening mee houden dat het<br />
noodreservewiel kleiner is dan de normale band en<br />
dat daarom de grip lager is dan bij de andere banden<br />
van de auto.<br />
Voor de juiste werking van het ESP 2- en ASR-systeem<br />
is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen<br />
van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten<br />
in perfecte conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen<br />
hebben.<br />
1
106 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
ASR-SYSTEEM (Antislip Regulation)<br />
Het ASR-systeem is geïntegreerd in het ESP-systeem. Het<br />
ASR-systeem controleert de trekkracht van de auto en<br />
grijpt automatisch in als een of beide aangedreven wielen<br />
dreigen door te slippen. Het ASR-systeem is vooral<br />
nuttig onder de volgende omstandigheden:<br />
❍ doorslippen van het binnenste wiel in bochten, door<br />
verandering van de wielbelasting of door te felle acceleratie;<br />
❍ te hoog vermogen naar de wielen, ook in samenhang<br />
met de condities van het wegdek;<br />
❍ acceleratie op gladde wegen en bij sneeuw en ijzel;<br />
❍ verlies van grip op natte weggedeelten (aquaplaning).<br />
MSR-systeem (regeling van motorremwerking)<br />
Dit systeem, dat geïntegreerd is in de ASR, verhoogt bij<br />
bruusk terugschakelen het motorkoppel, zodat overmatige<br />
vertraging van de aangedreven wielen wordt voorkomen.<br />
Dit heeft vooral voordelen op een wegdek met weinig<br />
grip, waarop de stabiliteit van de auto snel verloren<br />
kan gaan.<br />
In-/uitschakeling van het ASR-systeem fig. 67<br />
Het ASR-systeem schakelt automatisch in als de motor<br />
wordt gestart.<br />
Tijdens het rijden kan het systeem worden uitgeschakeld<br />
en vervolgens weer ingeschakeld door de knop ASR OFF<br />
in te drukken.<br />
fig. 67<br />
L0E0056m
Als het systeem wordt ingeschakeld, verschijnt er een bericht<br />
op het instelbare multifunctionele display.<br />
Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat het lampje op<br />
de knop ASR OFF branden en verschijnt er een bericht op<br />
het instelbare multifunctionele display. Als het ASR-systeem<br />
tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt het<br />
automatisch weer in als de auto opnieuw wordt gestart.<br />
Als u met sneeuwkettingen rijdt, dan kan het nuttig zijn<br />
om het ASR-systeem uit te schakelen: onder deze omstandigheden<br />
levert het doorslaan van de aangedreven wielen<br />
bij het wegrijden juist meer trekkracht op.<br />
TTC-systeem<br />
(Zelfblokkerend elektronisch differentieel)<br />
Dit systeem, dat geïntegreerd is in de ASR, zorgt er bij het<br />
nemen van een bocht voor dat het buitenste wiel meer<br />
kracht toebedeeld krijgt dan het binnenste wiel dat wordt<br />
afgeremd.<br />
Op die manier wordt de werking van een zelfblokkerende<br />
differentieel gesimuleerd, wat voor een sportieve rijstijl<br />
en een betere wegligging in bochten zorgt.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 107<br />
ABS<br />
Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomt<br />
dat tijdens het remmen de wielen blokkeren, ongeacht<br />
de conditie van het wegdek en de pedaaldruk, en verhindert<br />
daarmee het doorslippen van een of meerdere wielen.<br />
Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops.<br />
De installatie wordt gecompleteerd met het EBD-systeem<br />
(Electronic Braking Force Distribution) waarmee de remkracht<br />
tussen de voor- en de achterwielen verdeeld wordt.<br />
WAARSCHUWING Voor een maximale werking van het<br />
remsysteem is een inrijperiode van circa 500 km nodig:<br />
tijdens deze periode moet bruusk, herhaaldelijk of langdurig<br />
remmen worden voorkomen.<br />
1
108 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM<br />
Als het ABS in werking treedt, merkt de bestuurder dit<br />
aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met<br />
enig geluid: dit geeft aan dat het nodig is de snelheid aan<br />
te passen aan het type weg waarop wordt gereden.<br />
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat<br />
aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de<br />
remdruk niet maar houd het rempedaal juist<br />
goed ingetrapt; op deze manier hebt u de kortste<br />
remweg in relatie tot de conditie van het wegdek.<br />
Als het ABS in werking treedt, dan is de grip<br />
van de banden op het wegdek beperkt: u dient<br />
uw snelheid te verlagen en aan te passen aan<br />
de beschikbare grip.<br />
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van<br />
de beschikbare grip maar kan deze niet verhogen.<br />
Daarom moet op gladde weggedeelten<br />
altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geen<br />
onnodige risico’s worden genomen.<br />
STORINGSMELDINGEN<br />
Storing in ABS<br />
Bij een storing brandt het waarschuwingslampje op het<br />
instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare<br />
multifunctionele display. In dat geval blijft het<br />
remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden<br />
van het ABS. Rijd voorzichtig naar de dichtstbijzijnde<br />
werkplaats van het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om het<br />
systeem te laten controleren.<br />
Storing in EBD<br />
Bij een storing branden de waarschuwingslampjes op het<br />
instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare<br />
multifunctionele display. In dit geval kunnen bij<br />
krachtig remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren<br />
waardoor de auto kan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar<br />
de dichtstbijzijnde werkplaats van het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />
om het systeem te laten controleren.<br />
Als alleen het waarschuwingslampje x op het<br />
instrumentenpaneel gaat branden en op het instelbare<br />
multifunctionele display verschijnt ook<br />
een bericht, stop dan onmiddellijk en wendt u tot de<br />
dichtstbijzijnde werkplaats van het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem,<br />
wordt de werking van zowel het conventionele<br />
remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.
EOBD-SYSTEEM<br />
Met het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis)<br />
kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd op die<br />
componenten op de auto die van invloed zijn op de emissie.<br />
Bovendien meldt het systeem, door het branden van<br />
het lampje U op het instrumentenpaneel en het verschijnen<br />
van een bericht op het instelbare multifunctionele display<br />
dat de betreffende componenten defect zijn (zie<br />
hoofdstuk “Lampjes en berichten”).<br />
Het doel is:<br />
❍ de werking van het systeem controleren;<br />
❍ signaleren wanneer door een storing de emissies boven<br />
de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen;<br />
❍ de noodzaak van het vervangen van componenten met<br />
een slechte conditie aangeven.<br />
Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker<br />
die het mogelijk maakt, na het aansluiten van speciale<br />
apparatuur, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes<br />
en de specifieke parameters voor de diagnose en werking<br />
van de motor te lezen.<br />
Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de verkeerspolitie.<br />
WAARSCHUWING Na het verhelpen van de storing moet<br />
het Lancia <strong>Service</strong>netwerk zorgen voor een complete controle<br />
van het systeem, tests uitvoeren op een testbank en,<br />
zo nodig, een proefrit maken die eventueel een langere afstand<br />
kan omvatten.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 109<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait<br />
en het lampje U gaat niet branden of het<br />
gaat branden of knipperen tijdens het rijden (en er<br />
verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele<br />
display), wendt u dan zo snel mogelijk<br />
tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk. De werking van het<br />
lampje U kan met speciale apparatuur door de<br />
politie gecontroleerd worden. Houdt u aan de wetgeving<br />
van het land waarin u rijdt.<br />
ELEKTRISCHE<br />
STUURBEKRACHTIGING<br />
“DUALDRIVE”<br />
De auto is uitgerust met de elektrische stuurbekrachtiging<br />
“Dualdrive”. De elektrische stuurbekrachtiging werkt alleen<br />
als de contactsleutel in stand MAR staat en de motor<br />
draait. Met het systeem kan de bestuurder de hulpkracht<br />
voor het verdraaien van het stuur aanpassen aan<br />
de rijomstandigheden.<br />
WAARSCHUWING Als de contactsleutel snel wordt gedraaid,<br />
kan de volledige werking van de stuurbekrachtiging<br />
na 1-2 seconden worden bereikt.<br />
1
110 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN<br />
FUNCTIE CITY fig. 68<br />
Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de<br />
knop A.<br />
Als deze functie wordt ingeschakeld, gaat het CITY-lampje<br />
op het instrumentenpaneel branden.<br />
Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht,<br />
waardoor makkelijker kan worden geparkeerd: deze instelling<br />
van de stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voor<br />
het rijden in de stad.<br />
fig. 68<br />
L0E0057m<br />
Het is streng verboden om de-/montagewerkzaamheden<br />
uit te voeren, waarvoor wijzigingen<br />
in de stuurinrichting of de stuurkolom<br />
vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging).<br />
Hierdoor kunnen de prestaties van<br />
het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar<br />
worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan<br />
de typegoedkeuring.<br />
STORINGSMELDINGEN<br />
Eventuele storingen in het systeem worden aangegeven<br />
door het branden van het lampje g en het verschijnen van<br />
een bericht op het instelbaar multifunctioneel display. Bij<br />
een storing in het systeem blijft de auto mechanisch bestuurbaar.<br />
WAARSCHUWING Onder bepaalde omstandigheden kan<br />
het waarschuwingslampje g op het instrumentenpaneel<br />
branden door oorzaken die niet afhangen van de elektrische<br />
stuurbekrachtiging.<br />
Stop in dat geval onmiddellijk de auto (indien in beweging)<br />
en schakel de motor ca. 20 seconden uit alvorens opnieuw<br />
te starten. Wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />
als het waarschuwingslampje g blijft branden en het bericht<br />
op het instelbaar multifunctioneel display niet verdwijnt.
WAARSCHUWING De benodigde stuurkracht kan toenemen<br />
bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een normaal<br />
verschijnsel om oververhitting van de motor voor de<br />
stuurbekrachtiging te voorkomen. In deze situatie zijn er<br />
geen reparaties vereist. Als u de auto een volgende keer<br />
weer gebruikt, zal de stuurbekrachtiging weer normaal<br />
werken.<br />
Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel<br />
uit het contactslot, waardoor het<br />
stuurwiel wordt vergrendeld, voordat er onderhoudswerkzaamheden<br />
worden uitgevoerd, vooral<br />
als de auto met de wielen los van de grond staat.<br />
Als dit niet mogelijk is (als de sleutel in stand MAR<br />
moet staan of de motor moet draaien), moet de<br />
hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging<br />
worden verwijderd.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 111<br />
TPMS (Tyre Pressure Monitoring<br />
System) (waar voorzien)<br />
De auto kan zijn uitgerust met een bandenspanningscontrolesysteem<br />
TPMS (Tyre Pressure Monitoring System).<br />
Dit systeem bestaat uit een sensor die met een radiofrequentie<br />
werkt en zich de velg in de band van elk wiel bevindt;<br />
deze sensor stuurt informatie over de spanning van<br />
iedere band naar de regeleenheid.<br />
AANWIJZINGEN VOOR HET GEBRUIK<br />
VAN HET TPMS<br />
Storingen worden niet opgeslagen en worden ook niet<br />
weergegeven voor het starten en na het aanslaan van de<br />
motor. Als de storingen blijven bestaan, stuurt de regeleenheid<br />
de betreffende meldingen pas naar het instrumentenpaneel<br />
als de auto een korte tijd rijdt.<br />
Het TPMS is niet in staat om te waarschuwen<br />
voor een plotselinge vermindering van de<br />
bandenspanning (bijvoorbeeld bij een klapband).<br />
Zet in dat geval de auto stil door voorzichtig<br />
te remmen en maak daarbij geen plotselinge<br />
stuurbewegingen.<br />
1
112 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
Het vervangen van de normale banden door<br />
winterbanden en omgekeerd, vereist ook een<br />
aanpassing van het TPMS, die uitsluitend<br />
door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk mag worden uitgevoerd.<br />
Het TPMS vereist het gebruik van speciale<br />
apparatuur. Raadpleeg het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />
voor de accessoires die geschikt zijn<br />
voor het systeem (wielen, wieldeksels enz.). Het gebruik<br />
van andere accessoires zou de normale werking<br />
van het systeem kunnen belemmeren.<br />
De bandenspanning kan afhankelijk van de<br />
buitentemperatuur variëren. Het TPMS kan<br />
tijdelijk een te lage bandenspanning aangeven.<br />
Controleer in dat geval de bandenspanning bij<br />
koude banden en herstel, indien nodig, de juiste<br />
spanning.<br />
Als de auto is uitgerust met het TPMS, moet<br />
bij het demonteren van een band, ook het rubber<br />
van het ventiel vervangen worden. Wendt<br />
u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
Als de auto is uitgerust met het TPMS, moeten<br />
bij het monteren/ demonteren van de banden<br />
en/of velgen speciale voorzorgsmaatregelen<br />
in acht worden genomen. Om te voorkomen dat<br />
de sensoren beschadigen of verkeerd gemonteerd<br />
worden, mogen de banden en/of de velgen uitsluitend<br />
door gespecialiseerd personeel vervangen worden.<br />
Wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
Sterke straling op een radiofrequentie kunnen<br />
het TPMS-systeem ontregelen. Dit wordt<br />
aan de bestuurder aangegeven door het brandende<br />
lampje nof het symbool op het instrumentenpaneel<br />
en het verschijnen van een bericht op het<br />
display. Deze melding verdwijnt automatisch zodra<br />
de storing het systeem niet meer hindert.
DASHBOARD EN BEDIENING 113<br />
Zie voor het verwisselen van de velgen/banden de volgende tabel voor het juiste gebruik van het systeem:<br />
Handeling Aanwezigheid sensor Storingsmelding Wendt u tot het<br />
Lancia<br />
<strong>Service</strong>netwerk<br />
–<br />
Een wiel vervangen<br />
door het reservewiel<br />
Wielen vervangen door wielen<br />
met winterbanden<br />
Wielen vervangen door wielen<br />
met winterbanden<br />
Vervangen van wielen door andere<br />
wielen met een andere afmeting (*)<br />
Omwisselen van de<br />
wielen (achter/voor) (**)<br />
–<br />
NEE<br />
NEE<br />
JA<br />
JA<br />
JA<br />
JA<br />
JA<br />
JA<br />
NEE<br />
NEE<br />
NEE<br />
Wendt u tot het<br />
Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />
Het repareren van een<br />
beschadigd wiel<br />
Wendt u tot het<br />
Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
–<br />
Wendt u tot het<br />
Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
(*) Velgmaten die als alternatief staan vermeld in het instructieboekje en die zijn gekozen uit het Lancia Lineaccessori-programma.<br />
(**) Niet kruiselings (de banden dienen aan dezelfde kant van de auto te blijven).<br />
–<br />
1
114 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
PARKEERSENSOREN<br />
(waar voorzien)<br />
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto fig.<br />
69 en attenderen de bestuurder via een repeterend akoestisch<br />
signaal op de aanwezigheid van obstakels achter de<br />
auto.<br />
IN-/UITSCHAKELING<br />
De werking van de sensoren wordt automatisch ingeschakeld<br />
bij het inschakelen van de achteruit. Als de afstand<br />
tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt<br />
de frequentie van het geluidssignaal toe.<br />
fig. 69<br />
L0E0059m<br />
GELUIDSSIGNALEN<br />
Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt er automatisch<br />
een onderbroken geluidssignaal. De frequentie van het geluidssignaal<br />
hangt af van de afstand tot het obstakel.<br />
De frequentie van het geluidssignaal:<br />
❍ neem toe naarmate de afstand tussen de auto en het<br />
obstakel afneemt;<br />
❍ klinkt ononderbroken als de afstand tussen de auto en<br />
het obstakel minder is dan circa 30 cm, terwijl het signaal<br />
onmiddellijk stopt wanneer de afstand tot het obstakel<br />
groter wordt;<br />
❍ blijft constant als de gemeten afstand onveranderd<br />
blijft.
Meetbereik<br />
Meetbereik in het midden 140 cm<br />
Meetbereik aan de zijkant 60 cm<br />
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan reageren<br />
zij alleen op die obstakels die zich het dichtst bij<br />
de auto bevinden<br />
STORINGSMELDINGEN<br />
Een storing in de parkeersensoren wordt tijdens het inschakelen<br />
van de achteruit aangegeven door een brandend<br />
waarschuwingslampje è op het instrumentenpaneel en<br />
het verschijnen van een bericht op het multifunctioneel<br />
display.<br />
WERKING MET AANHANGER<br />
De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld<br />
als de stekker van de elektrische kabel van de<br />
aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de<br />
trekhaak.<br />
De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld als<br />
u de aanhangerstekker loskoppelt.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 115<br />
Voor een juiste werking van het systeem mag<br />
er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren<br />
zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen<br />
van de sensor om krassen of beschadigingen te<br />
voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek.<br />
De sensoren moeten met schoon water, eventueel met<br />
toevoeging van autoshampoo worden schoongemaakt.<br />
In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt<br />
van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren<br />
kort worden gereinigd. Houd hierbij de straalpijp<br />
op meer dan 10 cm afstand.<br />
ALGEMENE OPMERKINGEN<br />
❍ Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen obstakels<br />
op of onder de sensoren bevinden.<br />
❍ Obstakels die zich dicht bij de achterkant van de auto<br />
bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden<br />
niet door het systeem gesignaleerd en kunnen dus de<br />
auto beschadigen of zelf beschadigd worden.<br />
Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die de prestaties<br />
van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:<br />
❍ Een verminderde gevoeligheid van de sensoren en een<br />
vermindering van de prestaties van het parkeerhulpsysteem<br />
kunnen veroorzaakt worden door de aanwezigheid<br />
op de sensoren van: ijs, sneeuw, modder, meerdere<br />
laklagen<br />
1
116 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
❍ De sensoren signaleren een niet bestaand object (“echostoring”);<br />
dit wordt veroorzaakt door mechanische storingen,<br />
bijvoorbeeld: wassen van de auto, regen (met<br />
veel wind) en hagel.<br />
❍ De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed worden/zijn<br />
door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen<br />
van vrachtwagens of pneumatische hamers)<br />
die zich in de nabijheid bevinden.<br />
❍ De prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook<br />
beïnvloed worden door de positie van de sensoren. Bijvoorbeeld<br />
als de stand van de auto wordt gewijzigd (door<br />
slijtage van schokdempers, wielophanging) of door de<br />
banden te verwisselen, de auto te zwaar te beladen of<br />
door speciale aanpassingen waardoor de auto verlaagd<br />
wordt.<br />
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren<br />
en andere gevaarlijke handelingen ligt altijd<br />
en overal bij de bestuurder. Controleer<br />
als u de auto parkeert of zich geen personen (vooral<br />
kinderen), dieren of obstakels in de buurt van de<br />
auto bevinden. De parkeersensoren moeten als een<br />
hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden.<br />
De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke<br />
parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht<br />
behouden, ook als de manoeuvres met lage snelheid<br />
worden uitgevoerd.<br />
EXTRA ACCESSOIRES<br />
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren<br />
die constante voeding nodig hebben (autoradio, anti-diefstalsatellietbewaking,<br />
enz.), of accessoires die de elektrische<br />
installatie zwaar belasten, wendt u dan tot het Lancia<br />
<strong>Service</strong>netwerk. Deze kan u de meest geschikte installaties<br />
aanraden uit het Lancia Lineaccessori-programma<br />
en controleren of de elektrische installatie van de<br />
auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het<br />
noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.<br />
INSTALLATIE VAN<br />
ELEKTRISCHE/ELEKTRONISCHE SYSTEMEN<br />
De elektrische/elektronische systemen die na aankoop van<br />
het voertuig en binnen de aftersales-service worden gemonteerd,<br />
moeten voorzien zijn van het merkteken:<br />
<strong>Fiat</strong> Auto S.p.A. autoriseert de montage van zendontvangstapparatuur<br />
op voorwaarde dat de montagewerkzaamheden<br />
op de juiste wijze bij een gespecialiseerd bedrijf<br />
worden uitgevoerd, waarbij de aanwijzingen van de fabrikant<br />
in acht moeten worden genomen.
WAARSCHUWING Als door de montage van systemen de<br />
kenmerken van het voertuig worden gewijzigd, kan het<br />
kentekenbewijs worden ingenomen door de bevoegde instanties<br />
en eventueel de garantie komen te vervallen bij<br />
defecten die veroorzaakt zijn door de bovengenoemde modificatie<br />
of op defecten die direct of indirect daarvan het<br />
gevolg zijn.<br />
<strong>Fiat</strong> Group Automobiles S.p.A. is op geen enkele wijze verantwoordelijk<br />
voor schade die het gevolg is van de installatie<br />
van accessoires die niet door <strong>Fiat</strong> Group Automobiles<br />
S.p.A. zijn geleverd of aanbevolen en die niet conform<br />
de geleverde instructies zijn geïnstalleerd.<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 117<br />
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE<br />
TELEFOONS<br />
Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en soortgelijke<br />
apparatuur) mogen niet in de auto worden gebruikt,<br />
tenzij gebruik wordt gemaakt van een aparte antenne<br />
aan de buitenkant van het voertuig.<br />
WAARSCHUWING Het gebruik van dergelijke apparaten<br />
in de auto (zonder buitenantenne) kan mogelijk schadelijk<br />
zijn voor de gezondheid van de inzittenden en de werking<br />
van de elektronische systemen in het voertuig negatief<br />
beïnvloeden. Hierdoor kan de veiligheid in gevaar worden<br />
gebracht.<br />
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk<br />
beperkt door de isolerende eigenschappen van de<br />
carrosserie.<br />
Houdt u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM,<br />
GPRS, UMTS) met het officiële EU-keurmerk, strikt aan<br />
de instructies die door de fabrikant van de mobiele telefoon<br />
zijn bijgeleverd.<br />
1
118 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
TANKEN MET DE AUTO<br />
BENZINEMOTOREN<br />
Tank uitsluitend loodvrije benzine met een octaangehalte<br />
van ten minste 95 RON.<br />
WAARSCHUWING Een beschadigde katalysator laat<br />
schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het<br />
milieu wordt vervuild.<br />
WAARSCHUWING Tank met de auto nooit, niet in noodgevallen<br />
en ook niet een klein beetje, loodhoudende benzine.<br />
U zou de katalysator onherstelbaar beschadigen.<br />
DIESELMOTOREN<br />
Werking bij lage temperaturen<br />
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de<br />
diesel lager worden door de vorming van paraffine; hierdoor<br />
werkt het brandstofsysteem niet meer op de juiste<br />
manier.<br />
Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van<br />
het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal voor de<br />
zomer, voor de winter en voor zeer lage temperaturen<br />
(bergachtige/koude gebieden) is ontwikkeld. Als dieselbrandstof<br />
wordt getankt die niet toereikend is voor de<br />
gebruikstemperatuur, raden wij aan de dieselbrandstof<br />
te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel TUTELA DIE-<br />
SEL ART in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing<br />
van het middel is aangegeven. Doe eerst het middel in de<br />
tank en voeg daarna de dieselbrandstof toe.<br />
Als het voertuig lange tijd wordt gebruikt / stilstaat in<br />
bergachtige/koude gebieden, moet diesel worden getankt<br />
die ter plaatse beschikbaar is.<br />
In dat geval moet bovendien meer dan 50% van de nuttige<br />
inhoud in de tank achterblijven.
Tank bij auto’s met dieselmotor uitsluitend<br />
dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet<br />
aan de Europese specificatie EN590.<br />
Door het gebruik van andere producten of mengsels<br />
kan de motor onherstelbaar worden beschadigd en<br />
vervalt mogelijk de garantie. Mocht onverhoopt een<br />
ander type brandstof worden getankt, dan mag de<br />
motor niet worden gestart en moet de brandstoftank<br />
worden afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft<br />
gedraaid, moet naast de brandstof in de brandstoftank,<br />
ook alle brandstof uit de brandstofleidingen<br />
worden afgetapt.<br />
TANKINHOUD<br />
Om te zorgen dat de tank volledig gevuld wordt, moet u<br />
twee keer bijvullen nadat het vulpistool voor de eerste keer<br />
afslaat. Vul niet nog een keer bij om storingen in het<br />
brandstofsysteem te voorkomen..<br />
DASHBOARD EN BEDIENING 119<br />
DOP VAN DE BRANDSTOFTANK fig. 70<br />
De tankdop B is voorzien van een koord C dat aan het klepje<br />
A vastzit, om verlies van de dop te voorkomen.<br />
Draai de tankdop B open. Omdat de tank hermetisch is afgesloten,<br />
kan een kleine overdruk worden waargenomen.<br />
Het is daarom normaal als u bij het losdraaien van de tankdop<br />
een sissend geluid hoort. Plaats tijdens het tanken de<br />
dop in de uitsparing op het klepje, zoals in de figuur is afgebeeld.<br />
Kom niet bij de vulopening met open vuur of<br />
een brandende sigaret: brandgevaar. Houd<br />
uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om<br />
te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.<br />
fig. 70<br />
L0E0060m<br />
1
120 DASHBOARD EN BEDIENING<br />
BESCHERMING VAN HET MILIEU<br />
De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn:<br />
❍ driewegkatalysator (katalysator);<br />
❍ lambdasondes;<br />
❍ benzinedamp-opvangsysteem.<br />
Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden,<br />
met losgenomen bougiekabels draaien.<br />
De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn:<br />
❍ oxidatiekatalysator;<br />
❍ uitlaatgasrecirculatie-systeem (EGR).<br />
❍ roetfilter (DPF - waar voorzien).<br />
Onder normale bedrijfsomstandigheden<br />
wordt de katalysator zeer warm. Parkeer de<br />
auto dus niet boven brandbaar materiaal<br />
(gras, droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar.<br />
ROETFILTER DPF (DIESEL PARTICULATE<br />
FILTER) (waar voorzien)<br />
Het DPF-roetfilter (Diesel Particulate Filter) is een mechanisch<br />
filter in het uitlaatsysteem dat de roetdeeltjes in<br />
het uitlaatgas van dieselmotoren opvangt. Het filter vangt<br />
bijna de totale hoeveelheid roetdeeltjes op, waardoor voldaan<br />
wordt aan de huidige/toekomstige wettelijke normen.<br />
Tijdens het normale gebruik van de auto registreert<br />
de inspuitregeleenheid een aantal gegevens met betrekking<br />
tot het gebruik (gebruiksduur, type traject, bereikte<br />
temperatuur enz.) en berekent hij de hoeveelheid verzameld<br />
roet in het filter.<br />
Omdat het filter de roetdeeltjes verzamelt, moet het periodiek<br />
worden geregenereerd (schoongemaakt) door de<br />
roetdeeltjes te verbranden. De regeneratieprocedure wordt<br />
geregeld door de regeleenheid van de motor op basis van<br />
de hoeveelheid opgevangen roetdeeltjes en de bedrijfsomstandigheden<br />
van de auto. Tijdens de regeneratie kan<br />
het volgende worden waargenomen: een beperkte toerentalverhoging,<br />
inschakeling van de elektroventilateur, een<br />
beperkte toename van de rook uit de uitlaat en een hogere<br />
temperatuur bij de uitlaat. Dit zijn geen storingen<br />
en deze situatie heeft geen invloed op het milieu of het gedrag<br />
van de auto. Als een bericht m.b.t. het roetfilter op<br />
het display verschijnt, zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”<br />
in dit hoofdstuk.
VEILIGHEID 121<br />
Veiligheidsgordels .......................................................... 122<br />
SBR-SYSTEEM ............................................................. 123<br />
Gordelspanners .............................................................. 124<br />
Kinderen veilig vervoeren............................................... 128<br />
Montagevoorbereiding voor Isofix-kinderzitje ................ 132<br />
Frontairbags ................................................................. 135<br />
Zij-airbags (side bag - window bag) .............................. 138<br />
2
122 VEILIGHEID<br />
VEILIGHEIDSGORDELS<br />
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS fig. 1<br />
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg<br />
dan de gordel om.<br />
Trek de gordel uit en maak de gordel vast door de gesp A<br />
in de sluiting B te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert.<br />
Als tijdens het uittrekken van de gordel de rolautomaat<br />
blokkeert, laat dan de gordel een stukje teruglopen en trek<br />
de gordel vervolgens weer geleidelijk uit.<br />
Druk, om de gordel los te maken, op de knop C. Begeleid<br />
de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat<br />
de gordelband draait. Via de rolautomaat wordt de lengte<br />
van de gordel automatisch aangepast aan het postuur<br />
van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft.<br />
fig. 1<br />
L0E0061m<br />
Druk tijdens het rijden niet op de knop C.<br />
Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat<br />
blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert<br />
de rolautomaat als u de gordel snel uittrekt. Hij blokkeert<br />
ook bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden<br />
in bochten. De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels<br />
met rolautomaat.<br />
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel<br />
dragen tijdens een ernstig ongeval, niet alleen<br />
zelf aan gevaar worden blootgesteld maar<br />
ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.
De veiligheidsgordels achter moeten worden omgelegd zoals<br />
is aangegeven in het afgebeelde schema fig. 2.<br />
WAARSCHUWING Plaats de veiligheidsgordels op de juiste<br />
wijze terug als de achterbank weer in de normale gebruiksstand<br />
wordt gezet, zodat ze altijd direct klaar voor<br />
gebruik zijn.<br />
fig. 2<br />
VEILIGHEID 123<br />
L0E0062m<br />
SBR-SYSTEEM<br />
De auto is uitgerust met het SBR-systeem (Seat Belt Reminder),<br />
dat de bestuurder en de passagier voorin op de<br />
volgende wijze waarschuwt als de veiligheidsgordel niet is<br />
omgelegd:<br />
❍ de eerste 6 seconden gaat lampje < continu branden<br />
en klinkt er een ononderbroken akoestisch signaal;<br />
❍ de daaropvolgende 96 seconden gaat lampje < knipperen<br />
en klinkt er een onderbroken akoestisch signaal.<br />
Wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om het systeem<br />
permanent uit te schakelen.<br />
Het SBR-systeem kan ook via het setupmenu van het display<br />
weer worden geactiveerd.<br />
2
124 VEILIGHEID<br />
GORDELSPANNERS<br />
Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels<br />
voorin voorzien van gordelspanners. Dit systeem<br />
trekt bij een heftige frontale en zijdelingse botsing<br />
de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de<br />
inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt<br />
de voorwaartse beweging beperkt. Als de veiligheidsgordel<br />
blokkeert, geeft dat aan dat de gordelspanner heeft gewerkt;<br />
de gordel rolt niet meer op, ook niet als hij wordt<br />
begeleid.<br />
Bovendien is deze auto uitgerust met een tweede gordelspanner<br />
(gemonteerd nabij de dorpellijst) die, indien ingeschakeld,<br />
de metalen kabel verkort.<br />
WAARSCHUWING Voor een maximale bescherming door<br />
de gordelspanner moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd<br />
dat hij goed aansluit op borst en bekken.<br />
Tijdens de werking van de gordelspanner kan er een beetje<br />
rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt<br />
niet op brand. De gordelspanner hoeft op geen enkele wijze<br />
te worden onderhouden of gesmeerd. Elke verandering<br />
van de oorspronkelijke situatie zal de werking negatief<br />
beïnvloeden. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke<br />
omstandigheden (bijv. overstromingen en vloedgolven)<br />
met water en modder in contact is geweest, dan moet<br />
de spanner worden vervangen.<br />
De gordelspanner werkt maar één keer.<br />
Wendt u, als de gordelspanners hebben gewerkt,<br />
zich tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om<br />
de gordelspanners te laten vervangen. De geldigheid<br />
van het systeem staat vermeld op een plaatje dat<br />
zich in het dashboardkastje bevindt: laat voor het<br />
verstrijken van deze termijn het systeem door het<br />
Lancia <strong>Service</strong>netwerk vervangen.<br />
Werkzaamheden waarbij stoten, sterke trillingen<br />
of verhitting (maximaal 100°C gedurende<br />
ten hoogste 6 uur) optreden, kunnen de<br />
gordelspanners beschadigen of activeren: bij die omstandigheden<br />
horen niet trillingen die voortgebracht<br />
worden door een slecht wegdek of door contacten met<br />
kleine obstakels zoals trottoirbanden. Wendt u altijd<br />
tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.
TREKKRACHTBEGRENZERS<br />
Om de bescherming van de inzittenden bij een ongeval<br />
te vergroten, zijn de oprolautomaten van de gordels voor<br />
en achter voorzien van trekkrachtbegrenzers die tijdens<br />
een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en<br />
schouders beperken.<br />
ALGEMENE WAARSCHUWINGEN BIJ HET<br />
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDEL<br />
De bestuurder moet zich aan alle lokale wettelijke voorschriften<br />
met betrekking tot de verplichting en de manier<br />
waarop de gordel wordt gebruikt houden en de inzittenden<br />
hierop wijzen. Leg de veiligheidsgordel altijd om<br />
voordat wordt weggereden.<br />
Ook zwangere vrouwen moeten een gordel dragen: voor<br />
de moeder en het ongeboren kind wordt het risico op verwondingen<br />
bij een ongeval kleiner als de gordel wordt gedragen.<br />
Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste<br />
deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat<br />
de gordel over het bekken en onder de buik langs loopt<br />
(zoals in fig. 3 is aangegeven).<br />
VEILIGHEID 125<br />
fig. 3<br />
L0E0063m<br />
2
126 VEILIGHEID<br />
Voor maximale veiligheid moet de rugleuning<br />
rechtop worden gezet, moet goed tegen de rugleuning<br />
worden gezeten en de gordel goed<br />
aansluiten op borst en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels!<br />
Zowel voor- als achterin! Rijden zonder<br />
veiligheidsgordels vergroot bij een ongeval het<br />
risico op ernstige verwondingen of de dood.<br />
Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordel<br />
of gordelspanner te demonteren of te<br />
wijzigen. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels<br />
en gordelspanners moeten worden uitgevoerd<br />
door gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot het<br />
Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
WAARSCHUWING De gordelband mag nooit gedraaid<br />
zijn. Het deel over de borst moet over de schouder en<br />
schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte<br />
moet over het bekken (zoals aangegeven in fig. 3) en niet<br />
over de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers,<br />
klemmen enz.), waardoor de gordel niet meer goed<br />
op het lichaam van de inzittende aansluit.<br />
WAARSCHUWING Iedere gordel dient slechts ter bescherming<br />
van een enkel persoon: vervoer nooit kinderen<br />
op de schoot van inzittenden, waarbij de veiligheidsgordel<br />
beiden zou moeten beschermen. Plaats bovendien<br />
geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van<br />
een inzittende.
Als de gordel aan een zware belasting wordt<br />
blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval),<br />
dan moet de gordel samen met de verankeringen,<br />
bevestigingspunten en de eventueel gemonteerde<br />
gordelspanners worden vervangen. Ook<br />
als de schade niet zichtbaar is, dan kan de gordel<br />
toch verzwakt zijn.<br />
VEILIGHEID 127<br />
HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS IN<br />
OPTIMALE STAAT HOUDT<br />
Voor het juiste onderhoud van de veiligheidsgordels moeten<br />
de volgende aanwijzingen zorgvuldig worden opgevolgd:<br />
❍ zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid<br />
is; controleer ook of de oprolautomaat zonder haperingen<br />
werkt;<br />
❍ vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk<br />
niet beschadigd. Vervang de gordels ook als<br />
de gordelspanners in werking zijn geweest;<br />
❍ u kunt de gordels met de hand wassen met water en<br />
een neutrale zeep. Spoel ze uit en laat ze in de schaduw<br />
drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende<br />
middelen. Vermijd het gebruik van alle chemische<br />
producten die het weefsel van de gordel kunnen<br />
aantasten;<br />
❍ voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking<br />
van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd,<br />
als ze niet nat zijn geweest;<br />
❍ vervang de gordels bij tekenen van slijtage of beschadigingen.<br />
2
128 VEILIGHEID<br />
KINDEREN VEILIG VERVOEREN<br />
Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle<br />
inzittenden zittend reizen en beschermd worden door<br />
goedgekeurde veiligheidssystemen.<br />
Dit geldt met name voor kinderen.<br />
Dit is een wettelijk voorschrift volgens richtlijn<br />
2003/20/EU in alle lidstaten van de Europese Unie.<br />
Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest<br />
van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen,<br />
terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn<br />
ontwikkeld.<br />
Zij moeten daarom door andere systemen dan de veiligheidsgordels<br />
voor volwassenen worden beschermd tijdens<br />
een ongeval.<br />
De resultaten van onderzoek naar de optimale bescherming<br />
van kleine kinderen zijn samengevat in de verplichte<br />
Europese ECE-R44-voorschriften. De systemen zijn onderverdeeld<br />
in vijf groepen:<br />
Groep 0 gewicht: tot 10 kg<br />
Groep 0+ gewicht: tot 13 kg<br />
Groep 1 gewicht: 9-18 kg<br />
Groep 2 gewicht: 15-25 kg<br />
Groep 3 gewicht: 22-36 kg<br />
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen<br />
kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel<br />
voorin als de frontairbag aan passagierszijde<br />
is ingeschakeld. Als bij een ongeval<br />
de airbag in werking treedt (opblaast),<br />
kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben.<br />
Wij raden u aan kinderen altijd op de zitplaatsen<br />
achter te vervoeren, omdat die plaatsen bij<br />
een ongeval de meeste bescherming bieden. Kinderzitjes<br />
mogen beslist niet op de voorstoel bij een auto<br />
met passagiersairbag worden geplaatst. Als de<br />
airbag wordt geactiveerd, kan dit verwondingen of<br />
de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de<br />
zwaarte van het ongeval waardoor de airbag is geactiveerd.<br />
Als het nodig is, kunnen kinderen op de<br />
voorstoel worden vervoerd, als de auto is voorzien<br />
van een uitschakelbare passagiersairbag. In dit geval<br />
moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag<br />
is uitgeschakeld door te controleren of het waarschuwingslampje<br />
“ op het instrumentenpaneel<br />
brandt (zie “Frontairbag aan passagierszijde” in<br />
het hoofdstuk “Frontairbags”). Bovendien moet de<br />
passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn<br />
geplaatst; hierdoor wordt voorkomen dat het kinderzitje<br />
het dashboard raakt.
Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring<br />
en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk,<br />
dat absoluut niet mag worden verwijderd.<br />
Kinderen langer dan 1,50 m zijn, wat de veiligheidssystemen<br />
betreft, gelijk aan volwassenen en moeten normaal<br />
de veiligheidsgordels dragen. In het Lancia Lineaccessoriprogramma<br />
zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep.<br />
Wij raden het gebruik hiervan aan, omdat ze speciaal zijn<br />
ontworpen en ontwikkeld voor de modellen van Lancia.<br />
GROEP 0 en 0+<br />
Kinderen tot 13 kg moeten in babyzitjes worden vervoerd<br />
die achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd<br />
wordt gesteund en bij plotseling remmen de nek niet<br />
wordt belast.<br />
Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de<br />
veiligheidsgordel, zoals in fig. 4 is aangegeven, en het kind<br />
moet op zijn beurt worden beschermd door de gordel van<br />
het wiegje zelf.<br />
GROEP 1<br />
Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten worden<br />
vervoerd in kinderzitjes met een kussen die naar voren<br />
zijn gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de auto<br />
zowel het kinderzitje als het kind op zijn plaats moet<br />
houden fig. 4.<br />
VEILIGHEID 129<br />
fig. 4<br />
L0E0064m<br />
2
130 VEILIGHEID<br />
De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie<br />
van de bevestiging. Volg voor de montage van<br />
het kinderzitje de verplicht bijgeleverde instructies<br />
op. Er bestaan kinderzitjes die geschikt<br />
zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1 die uitgerust<br />
zijn met een bevestigingspunt achter. Door het gewicht<br />
kan het gevaarlijk zijn als de zitjes verkeerd<br />
worden gemonteerd (bijvoorbeeld als de gordel<br />
wordt omgelegd met een kussen tussen de gordel).<br />
Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde<br />
instructies.<br />
GROEP 2<br />
Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct<br />
door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd<br />
fig. 4.<br />
Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst,<br />
dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en<br />
niet langs de nek ligt. Het horizontale gordelgedeelte moet<br />
over het bekken en niet over de buik van het kind liggen.<br />
GROEP 3<br />
Kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg hebben een<br />
borstomvang die groot genoeg is om gewoon tegen de rugleuning<br />
te kunnen steunen zonder hulp van een kinderzitje.<br />
In fig. 4 wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie<br />
van het kind op de achterbank. Kinderen die langer<br />
zijn dan 1,50 m kunnen de gordels, net als volwassenen<br />
omleggen. Hieronder zijn de richtlijnen voor een veilig vervoer<br />
van kinderen aangegeven:<br />
1) Monteer kinderzitjes altijd op de zitplaatsen achterin,<br />
omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming<br />
bieden;<br />
2) Als de frontairbag aan passagierszijde buiten werking<br />
wordt gesteld, moet altijd gecontroleerd worden of de<br />
airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld: het betreffende<br />
lampje “ op het instrumentenpaneel moet continu<br />
branden;<br />
3) Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan<br />
de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies<br />
bij te leveren. Bewaar deze instructies samen met<br />
de documenten en dit instructieboekje in de auto. Monteer<br />
geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen<br />
niet meer aanwezig zijn.<br />
4) Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door<br />
aan de gordelband te trekken;<br />
5) Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor maximaal één<br />
kind: gebruik een systeem nooit voor meer dan één kind.<br />
6) Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het<br />
kind loopt.<br />
7) Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende<br />
houding aanneemt of de gordels losmaakt.<br />
8) Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren<br />
kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een<br />
ongeval vast te kunnen houden.<br />
9) Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar<br />
worden vervangen.
VEILIGHEID 131<br />
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KINDERZITJES<br />
De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende<br />
plaatsen het voertuig. Zie de volgende tabel:<br />
Passagier Passagier achterin Passagier achterin<br />
Groep Gewichtsklasse voorin aan de zijkant in het midden<br />
Groep 0, 0+ tot 13 kg U U (*) X<br />
Groep 1 9-18 kg U U (*) X<br />
Groep 2 15-25 kg U U (*) X<br />
Groep 3 22-36 kg U U (*) X<br />
Legenda:<br />
U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44- voorschriften voor de aangegeven<br />
“groepen”.<br />
X = op de middelste zitplaats achter kan geen enkel type kinderzitje worden gemonteerd.<br />
(*) De rugleuning van de achterbank moet volledig rechtop staan.<br />
2
132 VEILIGHEID<br />
INBOUWVOORBEREIDING VOOR<br />
“ISOFIX”- KINDERZITJES<br />
De auto is voorbereid op de montage van “Isofix Universeel”-kinderzitjes;<br />
een nieuw gestandaardiseerd Europees<br />
systeem voor het vervoeren van kinderen.<br />
Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een traditioneel<br />
kinderzitje en een Isofix-kinderzitje. In fig. 5 is een<br />
voorbeeld gegeven van het kinderzitje. Het Isofix Universeel-kinderzitje<br />
is er voor drie gewichtsgroepen: 1. Voor<br />
de andere groepen is er een specifiek Isofix-kinderzitje dat<br />
alleen kan worden gebruikt als het speciaal voor deze auto<br />
is ontworpen, getest en goedgekeurd (zie de lijst met<br />
auto’s die bij het kinderzitje geleverd wordt).<br />
Vanwege het afwijkende bevestigingssysteem, moet het<br />
kinderzitje aan de daarvoor bestemde onderste metalen<br />
beugels A-fig. 6 worden bevestigd. Deze bevinden zich tussen<br />
de rugleuning en zitting van de achterbank. Verwijder<br />
daarna de hoedenplank en bevestig de bovenste riem<br />
(bij het kinderzitje geleverd) aan de beugel B-fig. 6 aan<br />
de achterkant van de rugleuning ter hoogte van het zitje.<br />
Bedenk dat bij Isofix Universeel-kinderzitjes, alle zitjes gebruikt<br />
kunnen worden die goedgekeurd zijn volgens de<br />
ECE R44/03-richtlijn “Isofix Universeel”.<br />
In het Lancia Lineaccessori-programma is een “Isofix Universeel”<br />
“Duo Plus”-kinderzitje beschikbaar.<br />
Zie voor meer informatie over de montage en/of het gebruik<br />
van het kinderzitje, het instructieboekje dat bij het<br />
kinderzitje wordt geleverd.
fig. 5<br />
VEILIGHEID 133<br />
Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels<br />
bevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval aan de instructies voor de montage, de<br />
demontage en de plaatsing. De fabrikant van het kinderzitje is verplicht deze instructies bij te leveren.<br />
L0E0065m<br />
fig. 6<br />
L0E0066m<br />
2
134 VEILIGHEID<br />
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN ISOFIX UNIVERSEEL<br />
KINDERZITJES<br />
In de volgende tabel worden, conform de Europese wetgeving ECE 16, de mogelijkheden weergegeven van de montage<br />
van Isofix Universeel kinderzitjes op de stoelen die zijn uitgerust met Isofix-beugels.<br />
Groep Richting Klasse Positie Isofix<br />
zitje Isofix bevestiging zijkant achter<br />
Draagbaar wiegje Zijkant F-G IL<br />
Groep 0 tot 10 kg Tegen de rijrichting in E IL<br />
Tegen rijrichting E IL<br />
Groep 0+ tot 13 kg Tegen de rijrichting in D IL<br />
Tegen de rijrichting in C IL<br />
Tegen rijrichting D IL<br />
Tegen de rijrichting in C IL<br />
Groep I tot 9 tot 18 kg In de rijrichting B IUF<br />
In de rijrichting B1 IUF<br />
In de rijrichting A IUF<br />
IUF: geschikt voor Isofix-kinderzitjes uit de universele klasse (met een derde bevestigingspunt boven) die in de rijrichting bevestigd<br />
moeten worden en goedgekeurd zijn voor het gebruik door die gewichtsgroep.<br />
IL: geschikt voor Isofix-kinderzitjes, die speciaal ontworpen en goedgekeurd zijn voor dit type auto<br />
X: plaats Isofix niet geschikt voor Isofix-kinderzitjes in deze gewichtsgroep en/of maatklasse.
FRONTAIRBAGS<br />
De auto is uitgerust met frontairbags, aan bestuurderszijde<br />
en passagierszijde, en een knie-airbag aan bestuurderszijde<br />
(waar voorzien) en zij-airbags (side bag - window<br />
bag).<br />
De frontairbags (bestuurder, passagier en de knie-airbag<br />
aan bestuurderszijde) beschermen de inzittenden voorin<br />
bij een middelzware frontale botsing door het opblazen<br />
van een luchtkussen tussen de inzittende en het stuurwiel<br />
of het dashboard.<br />
Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere soorten<br />
botsingen (zijdelings, van achter, over de kop slaan<br />
enz), betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.<br />
Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid ervoor, indien<br />
nodig, dat het kussen wordt opgeblazen.<br />
Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam<br />
van de inzittenden voorin wordt opgevangen en de kans<br />
op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen<br />
weer leeg.<br />
De frontairbags (bestuurder en passagier) en de knie-airbag<br />
aan bestuurderszijde (indien aanwezig) zijn geen vervanging<br />
voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling.<br />
Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen<br />
van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa<br />
en in de meeste landen daarbuiten.<br />
Bij een ongeval kan een inzittende die de veiligheidsgordel<br />
niet heeft omgelegd in contact komen met de nog niet<br />
volledig opgeblazen airbag. Hierdoor wordt de inzittende<br />
minder door de airbag beschermd.<br />
VEILIGHEID 135<br />
De frontairbags kunnen in de volgende gevallen niet worden<br />
geactiveerd:<br />
❍ bij frontale botsingen met een ander deel van de auto<br />
dan het front tegen makkelijk vervormbare objecten<br />
(bijv. als het voorspatbord tegen de vangrail komt);<br />
❍ als de auto onder andere auto’s of veiligheidsvoorzieningen<br />
schuift (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of de<br />
vangrail);<br />
omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden<br />
op de veiligheidsgordels. De activering van de frontairbags<br />
zou nutteloos zijn. Als de airbags in deze gevallen<br />
niet geactiveerd worden, betekent dit niet dat het systeem<br />
niet goed functioneert.<br />
Plaats geen stickers of andere objecten op het<br />
stuurwiel, op het dashboard ter hoogte van de<br />
airbag aan passagierszijde of op de stoelen.<br />
Plaats geen voorwerpen op het dashboard aan de<br />
passagierszijde (bijv. een mobiele telefoon), omdat<br />
deze het correct openen van de airbag aan passagierszijde<br />
kunnen hinderen en de inzittenden ernstig<br />
kunnen verwonden.<br />
2
136 VEILIGHEID<br />
De frontairbags aan bestuurders- en passagierszijde zijn<br />
ontworpen voor een optimale bescherming van de inzittenden<br />
voor met omgelegde veiligheidsgordels.<br />
Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het grootste<br />
deel van de ruimte tussen het stuurwiel en de bestuurder<br />
en het dashboard en de voorpassagier.<br />
Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werking van<br />
de veiligheidsgordel voldoende is) worden de airbags niet<br />
geactiveerd. Daarom moeten de veiligheidsgordels altijd<br />
worden gedragen; ook omdat ze bij frontale aanrijdingen<br />
er altijd voor zorgen dat de inzittende in de juiste stand<br />
wordt gehouden.<br />
fig. 7<br />
L0E0067m<br />
FRONTAIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE fig. 7<br />
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor<br />
bestemde ruimte in het midden van het stuurwiel is<br />
geplaatst.<br />
FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE fig. 8<br />
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter<br />
volume dan dat aan bestuurderszijde. Het kussen is in een<br />
daarvoor bestemde ruimte in het dashboard geplaatst.<br />
fig. 8<br />
L0E0068m
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen<br />
kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel<br />
voorin als de frontairbag aan passagierszijde<br />
is ingeschakeld. Als bij een ongeval<br />
de airbag wordt geactiveerd, kan het kind<br />
hierdoor dodelijke verwondingen oplopen. Als er<br />
geen andere mogelijkheid is, moet altijd de airbag<br />
aan passagierszijde worden uitgeschakeld als het<br />
kinderzitje op de passagiersstoel voorin wordt geplaatst.<br />
Bovendien moet de passagiersstoel zo ver<br />
mogelijk naar achteren zijn geplaatst; hierdoor<br />
wordt voorkomen dat het kinderzitje het dashboard<br />
raakt. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden<br />
wij u aan, voor een optimale bescherming van de<br />
volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te<br />
schakelen zodra er geen kinderen meer vervoerd<br />
worden.<br />
KNIE-AIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE<br />
(waar voorzien) fig, 9<br />
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor<br />
bestemde ruimte onder het stuurwiel is geplaatst, ter<br />
hoogte van de knieën van de bestuurder, voor extra beveiliging<br />
van de bestuurder bij een frontale aanrijding.<br />
VEILIGHEID 137<br />
FRONTAIRBAG EN ZIJ-AIRBAG (sidebag)<br />
AAN PASSAGIERSZIJDE HANDMATIG<br />
UITSCHAKELEN fig. 17<br />
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel<br />
voor te vervoeren, moeten de frontairbag en de<br />
zij-airbag (sidebag) aan passagierszijde worden uitgeschakeld.<br />
Het waarschuwingslampje “ op het dashboard blijft continu<br />
branden totdat de frontairbag en de zij-airbag (sidebag)<br />
aan passagierszijde opnieuw worden ingeschakeld.<br />
WAARSCHUWING Raadpleeg voor het handmatig uitschakelen<br />
van de frontairbag en zij-airbag (sidebag) (waar<br />
voorzien) aan passagierszijde, de paragrafen “Instelbaar<br />
multifunctioneel display” en “Multifunctioneel display”<br />
in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”.<br />
fig. 9<br />
L0E0069m<br />
2
138 VEILIGHEID<br />
ZIJ-AIRBAGS<br />
(Side bag - Window bag)<br />
SIDEBAGS fig. 10<br />
De sidebag is een kussen dat zich snel opblaast en bevindt<br />
zich in de rugleuning van de voorstoel. De sidebag heeft<br />
tot doel het bovenlichaam en het bekken van de inzittenden<br />
te beschermen bij middelzware en zware zijdelingse<br />
aanrijdingen.<br />
fig. 10<br />
L0E0070m<br />
WINDOW BAGS fig. 11<br />
De windowbag is een “gordijn”-systeem met twee kussens<br />
dat zich aan de zijkant in de hemelbekleding bevindt en<br />
dat is afgedekt met een afwerklijst. De windowbags bieden<br />
bescherming aan het hoofd van de inzittenden vooren<br />
achterin tijdens een zijdelingse botsing, dankzij het grote<br />
effectieve oppervlak van de kussens.<br />
WAARSCHUWING De inzittende wordt bij een zijdelingse<br />
botsing optimaal door het systeem beschermd als hij/zij<br />
in de juiste positie in de stoel zit. Hierdoor kan de windowbag<br />
op de juiste wijze worden opgeblazen.<br />
fig. 11<br />
L0E0071m
WAARSCHUWING De frontairbags en/of zij-airbags<br />
(waar voorzien) kunnen ook worden geactiveerd bij krachtige<br />
stoten aan de onderzijde van de carrosserie, bijvoorbeeld<br />
bij zware botsingen tegen drempels of stoepranden<br />
of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in<br />
grote gaten of verzakkingen in het wegdek.<br />
WAARSCHUWING Als de airbag in werking treedt, ontsnapt<br />
een beetje rook. Deze rook is niet giftig en geeft niet<br />
aan dat er brand is; bovendien kan het oppervlak van het<br />
opgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt zijn<br />
met een poeder: dit poeder kan de huid en de ogen irriteren.<br />
Als u hieraan bent blootgesteld, moet u zich met neutrale<br />
zeep en water wassen. De geldigheidsduur van de pyrotechnische<br />
lading en die van het spiraalmechanisme zijn<br />
vermeld op het betreffende plaatje in het dashboardkastje.<br />
Laat ze voor het verstrijken van deze termijn door het<br />
Lancia <strong>Service</strong>netwerk vervangen.<br />
WAARSCHUWING Het in werking treden van de gordelspanners,<br />
de frontairbags en de zij-airbags voor wordt door<br />
de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het<br />
type ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werking<br />
treedt, dan duidt dat niet op een storing in het systeem.<br />
Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen<br />
tegen het portier, de ruiten of in het<br />
gebied van de windowbag om verwondingen<br />
tijdens het opblazen te voorkomen. Steek nooit het<br />
hoofd, de armen of de ellebogen uit het raam.<br />
VEILIGHEID 139<br />
WAARSCHUWING Na een ongeval waarbij een of meerdere<br />
veiligheidssystemen zijn geactiveerd, dient u contact<br />
op te nemen met het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om de<br />
geactiveerde systemen te laten vervangen en de werking<br />
van het systeem te laten controleren.<br />
Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de vervanging<br />
van de airbag moeten door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />
worden uitgevoerd. Aan het einde van de lange levensduur<br />
van uw auto, moet u contact opnemen met het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />
om het systeem buiten werking te laten stellen.<br />
Bovendien moet bij verkoop van de auto de nieuwe<br />
eigenaar op de hoogte gesteld worden van het gebruik en<br />
de instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen.<br />
ALGEMENE OPMERKINGEN<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait<br />
en het lampje ¬ gaat niet branden of blijft<br />
branden tijdens het rijden, dan is er mogelijk<br />
een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval<br />
kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd<br />
worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt<br />
aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd<br />
worden. Voordat u verder rijdt, moet contact worden<br />
opgenomen met het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om<br />
het systeem te laten controleren.<br />
2
140 VEILIGHEID<br />
Bedek de rugleuning van de zitplaatsen voor en<br />
achter niet met hoezen of kleden die niet zijn<br />
voorbereid op het gebruik van zij-airbags.<br />
Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de<br />
borst en houd vooral geen pijp, potlood enz.<br />
in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag<br />
in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.<br />
Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand,<br />
zodat bij het in werking treden van<br />
de airbag, het systeem niet wordt gehinderd<br />
door obstakels. Rijd niet met voorover gebogen lichaam,<br />
maar ga goed rechtop zitten en steun tegen<br />
de rugleuning.<br />
Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij<br />
beschadiging of als de auto bij een overstroming<br />
onder water is geweest, het airbagsysteem<br />
door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk controleren.<br />
Als de contactsleutel in stand MAR staat, kan, ook<br />
bij uitgezette motor, de airbag inschakelen als de<br />
auto stilstaat en de auto wordt aangereden door een<br />
ander voertuig dat met voldoende snelheid rijdt.<br />
Daarom mogen, ook bij een stilstaande auto, beslist<br />
geen kinderen op de voorstoel worden geplaatst. Als<br />
de contactsleutel echter in stand STOP staat, wordt<br />
bij een ongeval geen enkel beveiligingssysteem (airbag<br />
of gordelspanners) geactiveerd; als een systeem<br />
niet in werking treedt, betekent dit niet dat het systeem<br />
niet goed werkt.<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait,<br />
gaat het lampje “ (met ingeschakelde frontairbag<br />
aan passagierszijde) enige seconden<br />
branden en vervolgens enige seconden knipperen,<br />
om aan te geven dat de airbag aan passagierszijde<br />
bij een ongeval wordt geactiveerd. Hierna moet het<br />
lampje doven.
De stoelen mogen niet met water worden afgenomen<br />
of met stoom worden gereinigd (met<br />
de hand of in een automatisch wasapparaat).<br />
De frontairbag treedt in werking als de botsing<br />
zwaarder is dan een botsing waarbij alleen<br />
de gordelspanners worden geactiveerd.<br />
Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden<br />
in liggen, treden alleen de gordelspanners in<br />
werking.<br />
VEILIGHEID 141<br />
Haak geen harde voorwerpen aan de kledinghaakjes<br />
en aan de steunhandgrepen.<br />
De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels,<br />
maar een aanvulling. Omdat de<br />
frontairbags niet worden geactiveerd bij frontale<br />
botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen<br />
en als de auto van achter wordt aangereden<br />
of over de kop slaat, worden in deze gevallen<br />
de inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels<br />
beschermd. De gordels moeten dus altijd gedragen<br />
worden.<br />
2
142 STARTEN EN RIJDEN<br />
Motor starten .......................................................................... 143<br />
Handrem.................................................................................. 146<br />
Gebruik van de handgeschakelde versnellingsbak .................... 147<br />
Brandstofbesparing ................................................................ 148<br />
Trekken van aanhangers .......................................................... 150<br />
Winterbanden ......................................................................... 151<br />
Sneeuwkettingen .................................................................... 152<br />
Auto langere tijd stallen ........................................................... 152
MOTOR STARTEN<br />
De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering:<br />
zie bij startproblemen de paragraaf “Lancia CODE-systeem”<br />
in het hoofdstuk “1”.<br />
Direct na het starten van de motor, vooral als de auto langere<br />
tijd niet is gebruikt, kan de motor iets meer geluid<br />
produceren. Dit geluid, dat niet schadelijk is voor de werking<br />
van de motor, wordt veroorzaakt door de hydraulische<br />
klepstoters: het distributiesysteem op de benzinemotor<br />
van de auto, dat bijdraagt aan een vermindering<br />
van de onderhoudswerkzaamheden.<br />
Het verdient aanbeveling om gedurende de<br />
eerste kilometers niet de maximale prestaties<br />
van uw auto te eisen (bijv. snel accelereren,<br />
langdurig rijden met hoge toerentallen, krachtig<br />
remmen enz.).<br />
STARTEN EN RIJDEN 143<br />
Laat de contactsleutel niet in stand MAR<br />
staan als de motor stilstaat, zodat de accu<br />
niet onnodig wordt ontladen.<br />
Het is zeer gevaarlijk om de motor in afgesloten<br />
ruimten te laten draaien. De motor verbruikt<br />
zuurstof en produceert kooldioxide,<br />
koolmonoxide en andere giftige gassen.<br />
Houd er rekening mee dat de rem- en de<br />
stuurbekrachtiging niet werken zolang de<br />
motor niet is aangeslagen, waardoor meer<br />
kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal<br />
en het stuur.<br />
3
144 STARTEN EN RIJDEN<br />
BENZINEMOTOR STARTEN<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❍ trek de handrem aan;<br />
❍ zet de versnellingspook in de vrijstand;<br />
❍ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal<br />
in te trappen;<br />
❍ draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel<br />
los zodra de motor is aangeslagen.<br />
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u<br />
de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw<br />
start. Als met de contactsleutel in stand MAR het controlelampje<br />
Y samen met het waarschuwingslampje U<br />
blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP<br />
te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje<br />
nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere<br />
geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat,<br />
wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
DIESELMOTOR STARTEN<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❍ trek de handrem aan;<br />
❍ zet de versnellingspook in de vrijstand;<br />
❍ draai de contactsleutel in stand MAR: op het instrumentenpaneel<br />
gaan de controlelampjes m en Y<br />
branden;;<br />
❍ wacht tot de lampjes Y en m gedoofd zijn. Hoe warmer<br />
de motor, hoe sneller het lampje dooft;<br />
❍ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal<br />
in te trappen;<br />
❍ draai de contactsleutel in stand AVV direct nadat het<br />
lampje m gedoofd is. Als te lang wordt gewacht, zijn<br />
de voorgloeibougies weer afgekoeld.<br />
Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.<br />
WAARSCHUWING Bij een koude motor mag het gaspedaal<br />
niet worden ingetrapt als u de contactsleutel in stand<br />
AVV draait.<br />
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de<br />
sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start.<br />
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Y op<br />
het instrumentenpaneel blijft branden, raden wij u aan de<br />
sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand<br />
MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het<br />
dan met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet<br />
aanslaat, wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
Als het lampje m gedurende 60 seconden<br />
gaat knipperen na het starten of tijdens een<br />
langdurige startpoging, dan duidt dat op een<br />
storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat,<br />
kunt u de auto op de gewone manier gebruiken,<br />
maar wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia<br />
<strong>Service</strong>netwerk.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❍ rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen<br />
draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in;<br />
❍ verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties.<br />
Wij raden u aan te wachten tot de wijzernaald van de<br />
koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen.<br />
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan<br />
te duwen, te slepen of van een helling af te laten<br />
rijden. Op die wijze kan er onverbrande<br />
brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor<br />
deze onherstelbaar zal beschadigen.<br />
STARTEN EN RIJDEN 145<br />
MOTOR UITSCHAKELEN<br />
Draai de contactsleutel in stand STOP terwijl de motor<br />
stationair draait.<br />
WAARSCHUWING Het is beter om de motor na een zware<br />
rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet<br />
onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien.<br />
Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.<br />
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen<br />
enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor<br />
motoren met turbocompressor, schadelijk.<br />
3
146 STARTEN EN RIJDEN<br />
HANDREM<br />
De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.<br />
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog<br />
trekken zodat de auto blokkeert.<br />
De auto moet geblokkeerd zijn als de handrem<br />
enkele tanden is aangetrokken. Als dit<br />
niet het geval is, laat dan het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />
de handrem afstellen.<br />
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in<br />
stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het<br />
waarschuwingslampje xbranden.<br />
Handrem uitschakelen:<br />
❍ trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgrendelknop<br />
A-fig. 1;<br />
❍ houd de knop A ingedrukt en laat de hendel zakken.<br />
Het lampje x op het instrumentenpaneel dooft.<br />
Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorkomen,<br />
moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden<br />
ingetrapt.<br />
PARKEREN<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❍ zet de motor uit en trek de handrem aan;<br />
❍ schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog<br />
loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de<br />
voorwielen iets uitgestuurd.<br />
Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen<br />
dan met stenen of wiggen.<br />
Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat<br />
hierdoor de accu ontlaadt. Neem bovendien de sleutel altijd<br />
uit het contactslot als u de auto verlaat.<br />
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleutel<br />
altijd uit het contactslot als u de auto verlaat en neem<br />
de sleutel mee.<br />
fig. 1<br />
L0E0072m
GEBRUIK VAN DE<br />
HANDGESCHAKELDE<br />
VERSNELLINGSBAK<br />
Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal<br />
geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook<br />
in de gewenste stand plaatsen (het schakelschema<br />
staat, naargelang de uitvoering, op het plaatje onder<br />
de pook of op de knop van de pook fig. 2).<br />
Voor het inschakelen van de 6e versnelling moet de pook<br />
naar rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk<br />
de 4e versnelling wordt ingeschakeld. Dit geldt ook<br />
voor het schakelen van de 6e naar de 5e versnelling.<br />
WAARSCHUWING De achteruit kan alleen bij een stilstaande<br />
auto worden ingeschakeld. Wacht bij een draaiende<br />
motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal min-<br />
fig. 2<br />
STARTEN EN RIJDEN 147<br />
L0E0073m<br />
stens 2 seconden, voordat u de achteruit inschakelt. Hiermee<br />
wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen.<br />
Ga als volgt te werk om de achteruit R vanuit de vrijstand<br />
in te schakelen: trek de schuifring A onder de knop omhoog<br />
en verplaats de pook naar links en vervolgens naar<br />
voren. Bij de 1.6 Multijet uitvoering: trek de schuifring A<br />
onder de knop omhoog en verplaats de pook naar rechts<br />
en vervolgens naar achteren om de achteruit R vanuit de<br />
vrijstand in te schakelen.<br />
WAARSCHUWING Gebruik het koppelingspedaal alleen bij<br />
het schakelen. Laat uw voet tijdens het rijden nooit op het<br />
koppelingspedaal rusten. Bij uitvoeringen / markten waar<br />
voorzien, kan de elektronische regeleenheid van het koppelingspedaal<br />
de verkeerde rijstijl waarnemen als een defect.<br />
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het<br />
koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom<br />
mag er niets onder het pedaal liggen dat<br />
dit kan verhinderen: let erop dat eventuele vloermatten<br />
niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van<br />
de pedalen beperken.<br />
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de<br />
pookknop rusten omdat door de uitgeoefende<br />
druk, ook als deze licht is, de interne onderdelen<br />
van de versnellingsbak na verloop van tijd<br />
kunnen slijten.<br />
3
148 STARTEN EN RIJDEN<br />
BRANDSTOFBESPARING<br />
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofverbruik<br />
zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van<br />
schadelijke uitlaatgassen, zowel CO 2 als andere schadelijke<br />
stoffen (stikstofoxiden, onverbrande koolwaterstoffen,<br />
fijn stof (PM) enz.) zoveel mogelijk beperkt wordt.<br />
ALGEMENE OPMERKINGEN<br />
Onderhoud van de auto<br />
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de controles<br />
en registraties die in het “Geprogrammeerd Onderhoudsschema“<br />
staan vermeld, te laten uitvoeren.<br />
Banden<br />
Controleer regelmatig, ten minste één keer per maand, de<br />
bandenspanning: als de spanning te laag is, wordt de weerstand<br />
groter en neemt het verbruik toe.<br />
Overbodige bagage<br />
Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het gewicht<br />
van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning<br />
hebben grote invloed op het brandstofverbruik en<br />
de stabiliteit.<br />
Accessoires gemonteerd op dakrails<br />
Verwijder accessoires zoals dwarssteunen, skidrager en bagagebox,<br />
als u deze niet meer gebruikt. Deze accessoires<br />
verminderen de aërodynamica van de auto, waardoor het<br />
brandstofverbruik hoger wordt. Gebruik voor het vervoer<br />
van voorwerpen die veel ruimte innemen bij voorkeur een<br />
aanhanger.<br />
Stroomverbruikers<br />
Gebruik de elektrische systemen alleen als ze nodig zijn.<br />
De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers<br />
en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem<br />
vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt<br />
(tot 25% in stadsverkeer).<br />
Airconditioning<br />
De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor<br />
het brandstofverbruik sterk toeneemt (met gemiddeld<br />
20%): gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat<br />
bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.<br />
Aërodynamische accessoires<br />
Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische accessoires<br />
kan de aërodynamica negatief beïnvloeden, waardoor<br />
het brandstofverbruik zal toenemen.
RIJSTIJL<br />
Starten<br />
Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met<br />
stationair toerental en ook niet met een hoog toerental: onder<br />
deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer<br />
op en nemen het verbruik en de uitstoot van schadelijke<br />
uitlaatgassen toe. Het is beter om rustig weg te rijden en<br />
geen hoge toerentallen te gebruiken: op deze manier warmt<br />
de motor sneller op.<br />
Overbodige handelingen<br />
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht<br />
of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft<br />
evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut.<br />
Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke<br />
uitlaatgassen.<br />
Keuze van de versnellingen<br />
Schakel als het verkeer en de weg het toelaten de hoogst mogelijke<br />
versnelling in. Als een lage versnelling wordt ingeschakeld<br />
om snel te accelereren, wordt het brandstofverbruik<br />
hoger. Bij oneigenlijk gebruik van een hoge versnelling nemen<br />
het verbruik en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen<br />
toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller.<br />
Maximum snelheid<br />
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere<br />
snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige<br />
snelheid, vermijd overbodig remmen en op-<br />
STARTEN EN RIJDEN 149<br />
trekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van<br />
schadelijke uitlaatgassen.<br />
Acceleratie<br />
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt<br />
de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter geleidelijk<br />
op te trekken.<br />
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN<br />
Koude start<br />
Bij zeer korte ritten en regelmatig koud starten bereikt<br />
de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor<br />
neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot<br />
aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van<br />
schadelijke uitlaatgassen.<br />
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek<br />
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend<br />
lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad<br />
waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik<br />
aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen<br />
en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik.<br />
Stilstaan in het verkeer<br />
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is<br />
het raadzaam de motor uit te zetten.<br />
3
150 STARTEN EN RIJDEN<br />
TREKKEN VAN AANHANGERS<br />
WAARSCHUWINGEN<br />
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet<br />
de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd<br />
type en een geschikte elektrische installatie. De montage<br />
van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel<br />
worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden<br />
overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger.<br />
Monteer zonodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels,<br />
waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.<br />
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto<br />
door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt.<br />
Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de<br />
tijd nodig om in te halen.<br />
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te<br />
voorkomen dat u constant moet remmen.<br />
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust<br />
moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de<br />
auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar<br />
aanhangergewicht (aangegeven op de typegoedkeuring)<br />
niet overschrijdt, moet u er rekening mee houden<br />
dat het maximum betrekking heeft op het totale gewicht<br />
van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires<br />
en de bagage.<br />
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met<br />
aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan<br />
100 km/h.<br />
Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust,<br />
werkt niet op het remsysteem van de aanhanger.<br />
Wees daarom extra voorzichtig op<br />
gladde wegen.<br />
Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem<br />
van de auto uit. Het remsysteem van<br />
de aanhanger moet geheel onafhankelijk van<br />
het hydraulische remsysteem van de auto werken.<br />
WINTERBANDEN<br />
De winterbanden moeten dezelfde maat hebben als de<br />
standaard geleverde banden.<br />
Het Lancia <strong>Service</strong>netwerk kan u adviseren welke band<br />
het meest geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt<br />
gebruiken.<br />
Houdt u voor de bandenmaat en de bandenspanning van<br />
de winterbanden exact aan de aanwijzingen die staan aangegeven<br />
in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “6”. De<br />
specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen<br />
aanzienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat<br />
geval moeten ze worden vervangen.
Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de<br />
prestaties onder normale omstandigheden of als lang op<br />
de snelweg wordt gereden, lager dan die van de standaard<br />
gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterbanden<br />
tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.<br />
WAARSCHUWING Als u winterbanden gebruikt waarvan<br />
de maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid<br />
van de auto (met een marge van 5%), dan dient<br />
u in het interieur van de auto een voor de bestuurder duidelijk<br />
zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen met<br />
de maximum toegestane snelheid wanneer met die winterbanden<br />
wordt gereden (overeenkomstig de EU-normen).<br />
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde<br />
merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden<br />
en remmen en voor een betere bestuurbaarheid.<br />
Keer de draairichting van de banden niet om.<br />
Bij winterbanden met de indicatie “Q” mag<br />
niet sneller worden gereden dan 160 km/h; de<br />
geldende snelheidsbeperkingen overeenkomstig<br />
de nationale wegenverkeerswetgeving moeten<br />
echter altijd worden gerespecteerd.<br />
STARTEN EN RIJDEN 151<br />
SNEEUWKETTINGEN<br />
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de<br />
voorschriften van het land waar wordt gereden.<br />
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd<br />
worden (aangedreven wielen).<br />
Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog<br />
goed gespannen zijn.<br />
WAARSCHUWING Omdat het reservewiel beperkte afmetingen<br />
heeft, is het niet geschikt voor de montage van<br />
sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband hebt, kunt u<br />
het reservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel<br />
op de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen<br />
waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren.<br />
Houd bij gemonteerde sneeuwkettingen een<br />
matige snelheid aan; rijd niet harder dan 50<br />
km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en andere<br />
obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet<br />
te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije<br />
wegen.<br />
3
152 STARTEN EN RIJDEN<br />
AUTO LANGERE TIJD STALLEN<br />
Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden<br />
niet wordt gebruikt:<br />
❍ zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde<br />
ruimte;<br />
❍ schakel een versnelling in;<br />
❍ zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken;<br />
❍ maak de minkabel los van de accu en controleer de acculading<br />
(zie de paragraaf “Accu” in het hoofdstuk<br />
“5”);<br />
❍ maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze<br />
met een beschermende was;<br />
❍ reinig en conserveer de glimmende metalen delen met<br />
daarvoor geschikte middelen;<br />
❍ smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser<br />
in met talkpoeder en laat ze los van de<br />
ruit staan;<br />
❍ zet de ruiten een klein stukje open;<br />
❍ dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof<br />
hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het<br />
in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen;<br />
❍ breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal<br />
voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig;<br />
❍ tap het koelsysteem van de motor niet af.
IN NOODGEVALLEN 153<br />
In noodgevallen kan gebruik worden gemaakt van het gratis nummer dat in de<br />
<strong>Service</strong>- en garantiehandleiding staat. Bovendien kunt u op de website www.lancia.com<br />
terecht om de dichtstbijzijnde werkplaats van het Lancia <strong>Service</strong>netwerk te vinden.<br />
Motor starten .......................................................................... 154<br />
Snelle bandenreparatieset Fix&Go automatic............................ 155<br />
Wiel verwisselen ...................................................................... 163<br />
Gloeilamp vervangen ............................................................... 170<br />
Gloeilamp buitenverlichting vervangen .................................... 174<br />
Gloeilamp interieurverlichting vervangen ................................. 179<br />
Zekeringen vervangen .............................................................. 183<br />
Accu opladen .......................................................................... 191<br />
Opkrikken van de auto ............................................................ 191<br />
Slepen van de auto .................................................................. 192<br />
4
154 IN NOODGEVALLEN<br />
MOTOR STARTEN<br />
Als het lampje Y op het instrumentenpaneel constant<br />
blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot het Lancia<br />
<strong>Service</strong>netwerk.<br />
STARTEN MET EEN HULPACCU fig. 1<br />
Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een<br />
hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben<br />
als de lege accu.<br />
fig. 1<br />
L0E0074m<br />
Gebruik voor een noodstart beslist nooit een<br />
accusnellader: de elektronische systemen<br />
kunnen beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden<br />
van de ontsteking en de inspuiting.<br />
Laat deze procedure door gespecialiseerd<br />
personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen<br />
kunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de<br />
accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met<br />
de huid en de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu<br />
met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak<br />
geen vonken.<br />
Ga voor het starten als volgt te werk:<br />
❍ verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de<br />
beide accu’s met een startkabel;<br />
❍ sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van<br />
de hulpaccu en op de massa-aansluiting E op de motor<br />
of de versnellingsbak van de auto die gestart moet<br />
worden;<br />
❍ start de motor;<br />
❍ neem als de motor draait, de startkabels in de omgekeerde<br />
volgorde los.
Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan<br />
niet proberen maar wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
WAARSCHUWING Verbind de minklemmen van de twee<br />
accu’s niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen<br />
het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen.<br />
Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van<br />
een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met<br />
de lege accu metalen delen niet per ongeluk met elkaar<br />
in contact komen.<br />
ROLLEND STARTEN<br />
De auto mag beslist nooit worden gestart door aanduwen,<br />
slepen of van een helling af te rijden.<br />
Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator<br />
terechtkomen en deze onherstelbaar beschadigen.<br />
WAARSCHUWING Houd er rekening mee dat de rembekrachtiging<br />
en de elektrische stuurbekrachtiging niet<br />
werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor<br />
meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal<br />
en het stuur.<br />
IN NOODGEVALLEN 155<br />
SNELLE BANDENREPARATIESET<br />
FIX & GO AUTOMATIC<br />
De snelle bandenreparatieset Fix & Go automatic bevindt<br />
zich in de bagageruimte.<br />
De set fig. 2 bevat:<br />
❍ een spuitbus A met afdichtvloeistof, die voorzien is van:<br />
– een vulbuis B;<br />
– een sticker C met het opschrift “max. 80 km/h”. Na<br />
het repareren van het wiel moet deze sticker op een<br />
voor de bestuurder goed zichtbare plaats worden<br />
aangebracht (op het dashboard);<br />
fig. 2<br />
L0E0075m<br />
4
156 IN NOODGEVALLEN<br />
❍ een informatiefolder (zie fig. 3), voor een correct gebruik<br />
van de snelle reparatieset. De folder moet overhandigd<br />
worden aan het personeel dat de behandelde<br />
band repareert;<br />
❍ een compressor D-fig. 2 met manometer en aansluitnippels,<br />
die in het vak zijn te vinden;<br />
❍ een paar werkhandschoenen die in het zijvak van de<br />
compressor zijn te vinden;<br />
❍ adapters voor het oppompen van diverse voorwerpen.<br />
In de houder van de bandenreparatieset zijn ook de schroevendraaier<br />
en het sleepoog te vinden.<br />
fig. 3<br />
L0E0076m<br />
Overhandig de informatiefolder aan het personeel<br />
dat de band repareert die behandeld is<br />
met de bandenreparatieset.<br />
Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepareerd<br />
worden als de diameter van het lek<br />
niet groter is dan 4 mm.
Het is niet mogelijk lekken aan de zijkanten<br />
van de band te repareren. Gebruik de reparatieset<br />
niet als de band beschadigd is geraakt<br />
door het rijden met een lege band.<br />
Bij schade aan de velg (zodanige vervorming<br />
van het kanaal dat er lucht wegloopt) kan de<br />
band niet gerepareerd worden. Verwijder de<br />
eventueel in de band binnengedrongen voorwerpen<br />
(schroeven of spijkers) niet.<br />
IN NOODGEVALLEN 157<br />
HET IS NOODZAKELIJK TE WETEN DAT:<br />
De afdichtvloeistof bij buitentemperaturen tussen –20 °C<br />
en +50°C werkt.<br />
De afdichtvloeistof heeft een houdbaarheidsdatum.<br />
De compressor mag niet langer dan 20 minuten<br />
achter elkaar worden ingeschakeld.<br />
Gevaar voor oververhitting. De snelle reparatieset<br />
is niet geschikt voor permanente reparatie;<br />
de gerepareerde banden mogen daarom slechts<br />
tijdelijk worden gebruikt.<br />
4
158 IN NOODGEVALLEN<br />
De spuitbus bevat ethyleenglycol. Bevat latex:<br />
kan een allergische reactie veroorzaken.<br />
Schadelijk bij inslikken. Irriterend voor de<br />
ogen. Kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing<br />
en contact. Vermijd contact met ogen, huid en<br />
kleding. Spoel bij contact onmiddellijk overvloedig<br />
met water. Vermijd braken bij inslikken, spoel<br />
de mond uit, drink veel water en raadpleeg onmiddellijk<br />
een arts. Houd buiten het bereik van kinderen.<br />
Het product mag niet gebruikt worden door astmatische<br />
patiënten. Adem de dampen niet in tijdens<br />
het vullen en oppompen. Raadpleeg onmiddellijk een<br />
arts bij allergische reacties. Bewaar de spuitbus<br />
in de daarvoor bestemde ruimte, ver verwijderd van<br />
warmtebronnen. De afdichtvloeistof heeft een houdbaarheidsdatum.<br />
Vervang de spuitbus met de afdichtvloeistof<br />
als deze datum verstreken is. Spuitbussen en<br />
afdichtvloeistof zijn schadelijk voor het milieu.<br />
Houdt u voor het afvoeren van deze producten<br />
aan de wettelijke normen.<br />
OPPOMPEN VAN DE BAND<br />
Doe de handschoenen aan die bij de snelle<br />
bandenreparatieset zijn geleverd.<br />
❍ Trek de handrem aan. Draai de ventieldop van de band<br />
los, neem de vulbuis A-fig. 4 uit en draai de ring B op<br />
het ventiel van de band;<br />
❍ controleer of de schakelaar D-fig. 5 van de compressor<br />
in stand 0 (uitgeschakeld) staat, start de motor,<br />
steek de stekker E-fig. 6 in de dichtstbijzijnde contactdoos<br />
en schakel de compressor in door schakelaar<br />
D-fig. 5 in stand I (ingeschakeld) te zetten.<br />
fig. 4<br />
L0E0077m
Pomp de band op tot de juiste bandenspanning is bereikt<br />
(zie de paragraaf “Bandenspanning” in het hoofdstuk<br />
“6”). Controleer de bandenspanning op de manometer<br />
F-fig. 5. Voor een nauwkeurige aflezing moet de<br />
compressor worden uitgeschakeld;<br />
❍ als u er niet in slaagt binnen 5 minuten de bandenspanning<br />
op ten minste 1,5 bar te krijgen, koppel dan<br />
de compressor los van het ventiel en de contactdoos en<br />
verplaats vervolgens de auto ongeveer 10 meter naar<br />
voren of naar achteren, zodat de afdichtvloeistof in<br />
de band verdeeld wordt; pomp de band vervolgens<br />
weer op;<br />
fig. 5<br />
IN NOODGEVALLEN 159<br />
L0E0078m<br />
❍ als u er ook dan niet in slaagt om, binnen 5 minuten<br />
na inschakeling van de compressor, de spanning op ten<br />
minste 1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden,<br />
omdat de band te erg beschadigd is en de reparatieset<br />
de vereiste wegligging niet kan garanderen;<br />
wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk;<br />
❍ als de band op de juiste spanning is gebracht (zie de<br />
paragraaf “Bandenspanning” in het hoofdstuk “6”),<br />
vertrek dan onmiddellijk;<br />
4
160 IN NOODGEVALLEN<br />
Plaats de sticker op een voor de bestuurder<br />
goed zichtbare plaats om aan te geven dat de<br />
band behandeld is met de snelle bandenreparatieset.<br />
Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd<br />
niet harder dan 80 km/h. Vermijd bruusk accelereren<br />
en remmen.<br />
❍ stop na ongeveer 10 minuten en controleer opnieuw de<br />
bandenspanning; vergeet niet de handrem aan te trekken;<br />
Als de bandenspanning onder 1,8 bar is gedaald,<br />
mag niet verder worden gereden: de<br />
snelle reparatieset Fix & Go automatic kan<br />
de vereiste wegligging niet garanderen omdat de<br />
band te erg beschadigd is. Wendt u tot het Lancia<br />
<strong>Service</strong>netwerk.<br />
❍ als een spanning van ten minste 1,8 bar wordt gemeten,<br />
herstel dan de correcte bandenspanning (met<br />
draaiende motor en aangetrokken handrem) en rijd<br />
verder;<br />
❍ rijd zeer voorzichtig naar het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
U moet absoluut aangeven dat de band is gerepareerd<br />
met de snelle bandenreparatieset.<br />
Overhandig de informatiefolder aan het personeel<br />
dat de band repareert die behandeld is met<br />
de bandenreparatieset.
ALLEEN VOOR HET CONTROLEREN EN<br />
HERSTELLEN VAN DE SPANNING<br />
De compressor kan ook worden gebruikt voor het herstellen<br />
van de bandenspanning. Maak de snelkoppeling<br />
los en verbind de koppeling direct met het ventiel van de<br />
band fig. 6; op deze manier wordt de spuitbus niet met de<br />
compressor verbonden en wordt de afdichtvloeistof niet in<br />
de band gespoten.<br />
IN NOODGEVALLEN 161<br />
fig. 6<br />
L0E0079m<br />
4
162 IN NOODGEVALLEN<br />
PROCEDURE VOOR HET VERVANGEN<br />
VAN DE SPUITBUS<br />
Ga als volgt te werk voor het vervangen van de spuitbus:<br />
❍ maak de koppeling A-fig. 7 los;<br />
❍ draai de te vervangen spuitbus linksom en trek de<br />
spuitbus omhoog;<br />
❍ plaats de nieuwe spuitbus en draai de spuitbus rechtsom;<br />
❍ sluit de koppeling A aan op de spuitbus en plaats de<br />
doorzichtige vulbuis B in het daarvoor bestemde vak.<br />
fig. 7<br />
L0E0080m
WIEL VERWISSELEN<br />
ALGEMENE AANWIJZINGEN<br />
De auto kan (als optional) met een noodreservewiel worden<br />
geleverd.<br />
Voor het verwisselen van dit type wiel en voor het juiste<br />
gebruik van de krik moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen<br />
in acht worden genomen.<br />
Het noodreservewiel (waar voorzien) is specifiek<br />
voor de auto; monteer het niet op andere<br />
auto’s en monteer geen reservewielen van<br />
andere auto’s. Het noodreservewiel mag alleen in<br />
noodgevallen worden gebruikt. Het noodreservewiel<br />
moet zo kort mogelijk gebruikt worden en er mag<br />
niet sneller dan 80 km/h mee worden gereden. Op<br />
het noodreservewiel is een oranje sticker aangebracht<br />
waarop de belangrijkste aanwijzingen en de<br />
beperkingen staan vermeld met betrekking tot het<br />
gebruik van het noodreservewiel.<br />
IN NOODGEVALLEN 163<br />
Deze sticker mag absoluut niet worden verwijderd<br />
of afgedekt. Op het noodreservewiel<br />
mag nooit een wieldeksel worden gemonteerd.<br />
Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier<br />
talen vermeld: opgelet! alleen voor tijdelijk gebruik!<br />
max. 80 km/h! vervang zo snel mogelijk door een<br />
normaal wiel. Bedek deze aanwijzingen niet.<br />
Als u het gemonteerde velgtype wilt vervangen<br />
(lichtmetalen in plaats van stalen of omgekeerd),<br />
moeten tevens alle wielbouten worden vervangen<br />
door bouten met een lengte die aangepast is aan het<br />
velgtype.<br />
Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande<br />
auto m.b.v.: de waarschuwingsknipperlichten,<br />
de eventueel wettelijk verplichte<br />
gevarendriehoek enz. Tijdens het verwisselen van<br />
een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten,<br />
vooral als de auto zwaar beladen is, en op een<br />
veilige afstand van het verkeer wachten totdat het<br />
wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of<br />
andere voorwerpen als de auto schuin op een helling<br />
of op een slecht wegdek staat.<br />
4
164 IN NOODGEVALLEN<br />
Bij een gemonteerd reservewiel veranderen de<br />
rijeigenschappen van de auto. Vermijd met vol<br />
gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden<br />
in de bochten. Het noodreservewiel heeft een<br />
levensduur van ongeveer 3000 km. Na deze afstand<br />
moet de band van het noodreservewiel vervangen<br />
worden door een nieuwe band van hetzelfde type.<br />
Monteer nooit een normale band op de velg van het<br />
noodreservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel<br />
mogelijk repareren en monteren. Gebruik nooit twee<br />
of meer noodreservewielen. Smeer voor montage de<br />
schroefdraad van de wielbouten niet met vet: de bouten<br />
zouden kunnen loslopen.<br />
De krik dient uitsluitend voor het verwisselen<br />
van een wiel van de auto waarbij de krik<br />
geleverd is of voor auto’s van hetzelfde model.<br />
Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere<br />
auto’s. Gebruik de krik beslist nooit voor het<br />
uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de<br />
krik niet juist geplaatst wordt, kan de auto van de<br />
krik vallen. Gebruik de krik niet voor zwaardere<br />
lasten, dan de last die is toegestaan en die op de<br />
stick- er op de krik is aangegeven. Het reservewiel<br />
is het niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen.<br />
Als u een lekke voorband hebt, kunt u reservewiel<br />
op de achteras plaatsen en het achterwiel<br />
op de vooras (voorwielaandrijving.) Zo hebt u op de<br />
vooras twee normale wielen waarop uw sneeuwkettingen<br />
kunt monteren en lost u het noodgeval op.<br />
Door een verkeerde montage kan het wieldeksel<br />
tijdens het rijden loslaten. Voer geen<br />
werkzaamheden aan het ventiel uit. Plaats<br />
geen enkel stuk gereedschap tussen de velg en de<br />
band. Controleer regelmatig de spanning van de<br />
banden en van het noodreservewiel en houdt u daarbij<br />
aan de waarden die beschreven staan in hoofdstuk<br />
“6”.
SUBWOOFER VERWIJDEREN<br />
(uitvoeringen met HI-FI Bose, waar voorzien)<br />
WAARSCHUWING Deze procedure is uitsluitend van toepassing<br />
voor auto’s met Hi-Fi Bose geluidsysteem met Subwoofer<br />
(waar voorzien).<br />
SUBWOOFER EN NOODRESERVEWIEL<br />
Ga als volgt te werk om de Subwoofer te verwijderen:<br />
❍ maak de bagageruimte open, trek aan de lip A-fig. 10<br />
en til de vloerbedekking omhoog;<br />
❍ draai de blokkeerschroef A-fig. 8 los, til de Subwoofer<br />
omhoog en maak de verbindingskabel B los van het<br />
klittenband C;<br />
fig. 8<br />
IN NOODGEVALLEN 165<br />
L0E0176m<br />
❍ plaats de Subwoofer opzij, verwijder de houder en<br />
neem het noodreservewiel uit;<br />
❍ vervang het noodreservewiel zoals beschreven in dit<br />
hoofdstuk.<br />
Ter afsluiting:<br />
❍ monteer de houder op de zitting en plaats de Subwoofer<br />
zoals beschreven in de aanwijzingen op de houder (fig.<br />
9), het opschrift “BOSE” moet rechtop leesbaar<br />
zijn;<br />
❍ plaats de kabel B-fig. 8 op het klittenband C om het<br />
vastknijpen te voorkomen. Draai vervolgens de blokkeerschroef<br />
A-fig. 8. vast en laat de vloerbekleding van<br />
de bagageruimte zakken.<br />
fig. 9<br />
L0E0177m<br />
4
166 IN NOODGEVALLEN<br />
HET NOODRESERVEWIEL UITNEMEN<br />
Het is belangrijk te onthouden dat:<br />
❍ de krik 1,76 kg weegt;<br />
❍ de krik nooit afgesteld hoeft te worden;<br />
❍ de krik niet kan worden gerepareerd: bij een defect<br />
moet de krik door een krik van hetzelfde type worden<br />
vervangen;<br />
❍ buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de<br />
krik gemonteerd mag worden.<br />
Ga voor het verwisselen van een wiel als volgt te werk:<br />
❍ zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet in<br />
gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan<br />
worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een<br />
vlakke en stevige ondergrond;<br />
❍ zet de motor uit en trek de handrem aan;<br />
❍ schakel de eerste versnelling of de achteruit in;<br />
❍ til de vloerbedekking in de bagageruimte op met het<br />
handvat A-fig. 10 (bij uitvoeringen met een dubbele<br />
laadruimte, til eerst de afdekplaat en vervolgens de<br />
vloerbekleding op).<br />
❍ draai de blokkeerschroef B-fig. 10 los;<br />
❍ neem de gereedschaphouder C uit en zet de houder<br />
dicht bij het te verwisselen wiel;<br />
❍ neem het noodreservewiel D-fig. 10 uit;<br />
❍ verwijder het wieldeksel met behulp van de bijgeleverde<br />
schroevendraaier. Plaats de schroevendraaier<br />
in de daarvoor bestemde inkeping;<br />
fig. 10<br />
L0E0081m
❍ bij uitvoeringen met een dubbele laadruimte, til de bekleding<br />
van de dubbele laadruimte op en maak er de<br />
vloerbedekking van de bagageruimte aan vast zoals<br />
aangegeven in fig. 10.<br />
❍ verwijder bij auto’s die zijn uitgerust met lichtmetalen<br />
velgen het wieldeksel met behulp van de bijgeleverde<br />
schroevendraaier;<br />
❍ draai met de bijgeleverde sleutel E-fig. 11 de wielbouten<br />
van het te vervangen wiel ongeveer een slag los;<br />
❍ draai de slinger van de krik zo dat deze iets omhoog<br />
komt;<br />
❍ plaats de krik dichtbij het te verwisselen wiel, ter hoogte<br />
van het teken O op de chassisbalk;<br />
❍ Controleer of de groef F-fig. 12 van de krik goed om<br />
de rand G van de chassisbalk valt;<br />
fig. 11<br />
IN NOODGEVALLEN 167<br />
L0E0082m<br />
fig. 12<br />
L0E0083m<br />
4
168 IN NOODGEVALLEN<br />
❍ waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt<br />
opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid<br />
van de auto bevinden en de auto vooral niet aanraken<br />
totdat de auto weer geheel op grond staat;<br />
❍ plaats de slinger H-fig. 12 en krik de auto omhoog, totdat<br />
het wiel enige centimeters los van de grond is. Als<br />
u de slinger van de krik draait, moet u zorgen voor voldoende<br />
werkruimte, zodat u geen schaafwonden aan<br />
uw hand oploopt door contact met de grond. Ook de<br />
bewegende delen van de krik (schroefdraad en scharnieren)<br />
kunnen letsel veroorzaken: vermijd contact met<br />
deze onderdelen. Reinig uw handen zorgvuldig als deze<br />
met vet in contact zijn geweest;<br />
❍ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken<br />
van het noodreservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden<br />
bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd<br />
de wielbouten kunnen loslopen;<br />
❍ monteer het noodreservewiel, waarbij de pennen T-fig.<br />
11 over één van de gaten S moeten vallen;<br />
❍ draai de 4 wielbouten vast;<br />
❍ draai de slinger van de krik zodat de auto zakt en verwijder<br />
de krik;<br />
❍ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings<br />
vast, in de volgorde die in fig. 13 is aangegeven.<br />
fig. 13<br />
L0E0113m
NORMALE WIEL MONTEREN<br />
Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op<br />
en demonteer het reservewiel.<br />
Uitvoeringen met stalen velgen<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❍ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken<br />
van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden<br />
bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten<br />
kunnen loslopen;<br />
❍ monteer het normale wiel en steek de vier wielbouten<br />
in de gaten;<br />
❍ draai met de bijgeleverde sleutel de vier wielbouten<br />
vast;<br />
❍ monteer het wieldeksel, waarbij de inkeping (op het<br />
wieldeksel) moet samenvallen met het ventiel;<br />
❍ laat de auto zakken en verwijder de krik;<br />
❍ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings<br />
vast, in de volgorde die eerder is afgebeeld.<br />
IN NOODGEVALLEN 169<br />
Uitvoeringen met lichtmetalen velgen<br />
❍ plaats het wiel op de naaf en draai met de bijgeleverde<br />
sleutel de bouten vast;<br />
❍ laat de auto zakken en verwijder de krik;<br />
❍ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten vast<br />
in de volgorde die is aangegeven in fig. 8;<br />
❍ monteer het geklemde wieldeksel en zorg ervoor dat<br />
het referentiegat op het wiel samenvalt met de referentiepen<br />
op het wieldeksel.<br />
WAARSCHUWING Door een verkeerde montage kan het<br />
wieldeksel tijdens het rijden loslaten.<br />
4
170 IN NOODGEVALLEN<br />
Ter afsluiting<br />
❍ plaats het noodreservewiel D-fig. 10 op de daarvoor<br />
bestemde plek in de bagageruimte;<br />
❍ druk de half geopende krik stevig in de houder om<br />
rammelen tijdens het rijden te voorkomen;<br />
❍ berg het gebruikte gereedschap op in de gereedschaphouder;<br />
❍ plaats de gereedschaphouder op het reservewiel en<br />
draai de blokkeerschroef B-fig. 10 vast;<br />
❍ plaats de afdekplaat op de juiste wijze terug in de bagageruimte.<br />
WAARSCHUWING In tubeless banden mogen geen binnenbanden<br />
gebruikt worden. Controleer regelmatig de<br />
spanning van de banden en van het noodreservewiel.<br />
WAARSCHUWING Als u het gemonteerde velgtype wilt<br />
vervangen (lichtmetalen in plaats van stalen of omgekeerd),<br />
moeten tevens alle wielbouten worden vervangen<br />
door bouten met een lengte die aangepast is aan het velgtype.<br />
Ook het noodreservewiel is specifiek en dient door<br />
een identiek exemplaar te worden vervangen.<br />
Het is raadzaam de vervangen wielbouten te bewaren voor<br />
als u in de toekomst het originele velgtype weer wilt monteren.<br />
LAMP VERVANGEN<br />
ALGEMENE AANWIJZINGEN<br />
❍ Controleer voordat u een lamp vervangt of de contacten<br />
niet zijn geoxideerd;<br />
❍ vervang een defecte lamp door een exemplaar van hetzelfde<br />
type en vermogen;<br />
❍ als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, controleer<br />
dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling<br />
nog goed is;<br />
❍ als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zekering<br />
niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt:<br />
zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf<br />
“Zekeringen vervangen” in dit hoofdstuk.<br />
Wijzigingen of reparaties aan de elektrische<br />
installatie die niet correct worden uitgevoerd<br />
en waarbij geen rekening wordt gehouden met<br />
de technische specificaties van het systeem, kunnen<br />
de storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij<br />
breuk kunnen er glassplinters wegschieten.<br />
Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken<br />
op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw<br />
vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van<br />
de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt<br />
worden. Als u de bol per ongeluk toch hebt<br />
aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een<br />
doekje met alcohol en daarna laten drogen.<br />
IN NOODGEVALLEN 171<br />
Wij raden u aan defecte gloeilampen, indien<br />
mogelijk, door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk te<br />
laten vervangen. De juiste werking en afstelling<br />
van de buitenverlichting zijn van essentieel belang<br />
voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht.<br />
WAARSCHUWING Aan de binnenzijde kan de koplamp<br />
een beetje beslagen zijn: dit duidt niet op een defect, maar<br />
is een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door<br />
een lage temperatuur en de luchtvochtigheidsgraad, en<br />
verdwijnt snel als de koplampen worden ingeschakeld. De<br />
aanwezigheid van druppels aan de binnenzijde van de<br />
koplamp duidt daarentegen op het binnendringen van water:<br />
wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
4
172 IN NOODGEVALLEN<br />
fig. 14<br />
L0E0084m<br />
TYPEN GLOEILAMPEN fig. 14<br />
Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd:<br />
A. Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klemfitting.<br />
Verwijder de lamp door de lamp uit de houder te trekken.<br />
B. Lampen met bajonetfitting: iets indrukken en linksom<br />
draaien om de lamp uit de lamphouder te verwijderen.<br />
C. Buislampen: verwijder de lamp door hem uit de veercontacten<br />
los te maken.<br />
D. Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer<br />
los te haken uit de zitting.<br />
E. Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer<br />
los te haken uit de zitting.
(*) Xenon gasontladingslamp<br />
IN NOODGEVALLEN 173<br />
Lamp Type Vermogen Zie fig.<br />
Buitenverlichting voor/dagverlichting<br />
Buitenverlichting achter<br />
Dimlicht<br />
Grootlicht<br />
Richtingaanwijzer voor<br />
Richtingaanwijzer achter<br />
Richtingaanwijzer op voorspatbord<br />
Remlicht<br />
Derde remlicht<br />
Kentekenverlichting<br />
Mistlampen<br />
Mistachterlicht<br />
Achteruitrijlicht<br />
Plafondverlichting voor (witte LEDS)<br />
Plafondverlichting achter<br />
Verlichting bagageruimte/<br />
dashboardkastje<br />
Dorpelverlichting<br />
LED<br />
LED<br />
D1S(*) / H7<br />
H1(*) / H7<br />
PY 24W<br />
LED<br />
WY5W<br />
LED<br />
LED<br />
W5W<br />
H11<br />
W16W<br />
W16W<br />
5L/5K<br />
12V 5W<br />
12V 5W<br />
W5W<br />
–<br />
–<br />
55W<br />
55W<br />
24W<br />
–<br />
5W<br />
–<br />
–<br />
5W<br />
55W<br />
16W<br />
16W<br />
–<br />
5W<br />
5W<br />
5W<br />
–<br />
–<br />
D<br />
D<br />
B<br />
–<br />
A<br />
–<br />
–<br />
C<br />
E<br />
B<br />
B<br />
–<br />
C<br />
C<br />
A<br />
4
174 IN NOODGEVALLEN<br />
LAMP BUITENVERLICHTING<br />
VERVANGEN<br />
KOPLAMPUNITS fig. 15<br />
In de koplampunits zijn de gloeilampen voor de buitenverlichting,<br />
het dimlicht, het grootlicht en de richtingaanwijzer<br />
opgenomen. De lampen zijn op de volgende wijze<br />
in de lichtunit geplaatst:<br />
A. Grootlicht;<br />
B. Dimlicht;<br />
C. Richtingaanwijzers.<br />
fig. 15<br />
L0E0154m<br />
DIMLICHTEN<br />
Met gloeilampen<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❍ verwijder het beschermdeksel B-fig. 15;<br />
❍ haak de borgveer A-fig. 16 los;<br />
❍ maak de stekker B los;<br />
❍ trek de lamp C uit de houder en vervang hem;<br />
❍ monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het<br />
metalen deel vallen in de uitsparing in de reflector; sluit<br />
vervolgens de stekker B weer aan en haak de borgveer<br />
vast A;<br />
❍ monteer beschermdeksel B-fig. 15 op de juiste wijze.<br />
fig. 16<br />
L0E0155m
Met gasontladingslampen (Xenon)<br />
(waar voorzien)<br />
Door de hoge voedingsspanning mogen defecte<br />
gasontladingslampen (Xenon) uitsluitend<br />
vervangen worden door gespecialiseerd<br />
personeel: levensgevaar! Wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
GROOTLICHT<br />
Met gloeilampen<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❍ verwijder het beschermdeksel A-fig. 15;<br />
❍ haak de borgveer A-fig. 17 los;<br />
❍ maak de stekker B los;<br />
❍ trek de lamp C uit de houder en vervang hem;<br />
❍ monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het<br />
metalen deel vallen in de uitsparing in de reflector; sluit<br />
vervolgens de stekker B weer aan en haak de borgveer<br />
vast A;<br />
❍ monteer beschermdeksel A-fig. 15 op de juiste wijze.<br />
IN NOODGEVALLEN 175<br />
Met gasontladingslampen (Xenon)<br />
(waar voorzien)<br />
Door de hoge voedingsspanning mogen defecte<br />
gasontladingslampen (Xenon) uitsluitend<br />
vervangen worden door gespecialiseerd<br />
personeel: levensgevaar! Wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
fig. 17<br />
L0E0156m<br />
4
176 IN NOODGEVALLEN<br />
BUITENVERLICHTING/DAGVERLICHTING<br />
De dag-/parkeerlichten zijn leds.<br />
Wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om ze te laten vervangen.<br />
RICHTINGAANWIJZERS<br />
Voor<br />
Lamp vervangen:<br />
❍ verwijder het beschermdeksel C-fig. 15;<br />
❍ druk op het door de pijl (in fig. 18) aangegeven punt,<br />
zodat de borgveer wordt ingedrukt, en verwijder de<br />
lichtunit;<br />
❍ trek de lamp A uit de houder en vervang hem;<br />
❍ monteer beschermdeksel C op de juiste wijze.<br />
fig. 18<br />
L0E0157m<br />
Op voorspatbord<br />
Lamp vervangen:<br />
❍ druk op het lampenglas A-fig. 19 zodat de borgveer<br />
B wordt ingedrukt, en verwijder de lichtunit;<br />
❍ draai de lamphouder C linksom, verwijder de geklemde<br />
lamp D en vervang hem;<br />
❍ plaats de lamphouder C in het lampenglas door hem<br />
rechtsom te draaien;<br />
❍ monteer de lichtunit en controleer of de bevestigingsveer<br />
B goed geborgd is.<br />
fig. 19<br />
L0E0158m
MISTLAMPEN VOOR fig. 20 (waar voorzien)<br />
Wendt u voor het vervangen van de gloeilampen in de<br />
mistlampen tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
ACHTERLICHTUNITS<br />
Wendt u voor het vervangen van de LED’s van de achterlichtunits<br />
tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
ACHTERUITRIJLICHTEN fig. 21<br />
Wendt u voor het vervangen van de achteruitrijlichten<br />
tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
fig. 20<br />
IN NOODGEVALLEN 177<br />
L0E0159m<br />
MISTACHTERLICHTEN fig. 22<br />
Wendt u voor het vervangen van de mistachterlichten tot<br />
het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
fig. 21<br />
fig. 22<br />
L0E0160m<br />
L0E0161m<br />
4
178 IN NOODGEVALLEN<br />
DERDE REMLICHT fig. 23<br />
Wendt u voor het vervangen van de LED’s van het derde<br />
remlicht tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
KENTEKENPLAATVERLICHTING<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❍ druk de borglippen in op de punten die door de pijlen<br />
worden aangegeven en verwijder de lamphouders<br />
A-fig. 24;<br />
fig. 23<br />
L0E0162m<br />
❍ draai de lamphouder B-fig. 25 rechtsom;<br />
❍ trek de lamp C uit de houder en vervang hem.<br />
fig. 24<br />
fig. 25<br />
L0E0163m<br />
L0E0164m
GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING<br />
VERVANGEN<br />
Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de<br />
paragraaf “Typen gloeilampen”.<br />
fig. 26<br />
fig. 27<br />
IN NOODGEVALLEN 179<br />
L0E0165m<br />
L0E0166m<br />
PLAFONDVERLICHTING VOOR<br />
Gloeilampen vervangen:<br />
❍ trek het plafondlampje A-fig. 26 los bij de door de pijl<br />
aangegeven punten;<br />
❍ open de bescherming B-fig. 27 zoals aangegeven;<br />
❍ maak de lamp C los uit de veercontacten aan de zijkant<br />
en vervang hem; plaats de nieuwe lamp en controleer<br />
of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten;<br />
❍ sluit de bescherming B-fig. 27 en plaats het plafondlampje<br />
A-fig. 26 in de zitting; controleer of het goed<br />
geborgd is.<br />
4
180 IN NOODGEVALLEN<br />
PLAFONDVERLICHTING ACHTER<br />
Uitvoeringen zonder opendak<br />
Gloeilampen vervangen:<br />
❍ trek het plafondlampje A-fig. 28 los bij de door de pijl<br />
aangegeven punten;<br />
❍ maak de lamp B-fig. 29 los uit de veercontacten aan<br />
de zijkant en vervang hem; plaats de nieuwe lamp en<br />
controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten;<br />
Uitvoeringen met opendak<br />
Lamp vervangen:<br />
❍ trek het plafondlampje A-fig. 30 los bij het door de pijl<br />
aangegeven punt;<br />
fig. 28<br />
L0E0167m<br />
❍ maak de lamp B-fig. 29 los uit de veercontacten aan<br />
de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe<br />
lamp goed vastzit in de veercontacten;<br />
fig. 29<br />
fig. 30<br />
L0E0168m<br />
L0E0169m
BAGAGERUIMTEVERLICHTING<br />
Lamp vervangen:<br />
❍ open de achterklep;<br />
❍ maak de lichtunit A-fig. 32 op het door de pijl aangegeven<br />
punt los;<br />
❍ open het beschermkapje B-fig. 33 en vervang de geklemde<br />
lamp;<br />
fig. 32<br />
IN NOODGEVALLEN 181<br />
L0E0171m<br />
❍ sluit het beschermkapje B op het lampenglas<br />
❍ monteer de lichtunit A door deze eerst aan de ene zijde<br />
in de juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere<br />
zijde aan te drukken, totdat de borging inklikt.<br />
fig. 33<br />
L0E0172m<br />
4
182 IN NOODGEVALLEN<br />
VERLICHTING DASHBOARDKASTJE<br />
Lamp vervangen:<br />
❍ open het dashboardkastje en maak de lichtunit A-fig.<br />
34 los;<br />
❍ maak de lamp B los uit de veercontacten aan de zijkant<br />
en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp<br />
goed vastzit in de veercontacten.<br />
VERLICHTING ZONNEKLEPSPIEGEL<br />
(waar voorzien)<br />
Lamp vervangen:<br />
❍ open het dekseltje A-fig. 35 van het spiegeltje;<br />
❍ maak het plafondlampje B op de door de pijlen aangegeven<br />
punten los;<br />
fig. 34<br />
L0E0173m<br />
❍ maak de lamp C-fig. 36 los uit de veercontacten aan<br />
de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe<br />
lamp goed vastzit in de veercontacten.<br />
fig. 35<br />
fig. 36<br />
L0E0174m<br />
L0E0175m
ZEKERINGEN VERVANGEN<br />
ALGEMEEN<br />
Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de<br />
zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik<br />
van het systeem. Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer<br />
dan eerst of de zekering niet is doorgebrand: de verbindingsstrip<br />
A-fig. 37 mag niet onderbroken zijn. Is dit wel<br />
het geval, dan moet u de zekering vervangen door een exemplaar<br />
met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur).<br />
B zekering in goede staat.<br />
C zekering met doorgebrande strip.<br />
Gebruik het tangetje D-fig. 37 voor het vervangen van<br />
de zekeringen. Dit tangetje is vastgehaakt in de zekeringenkast<br />
op het dashboard.<br />
Raadpleeg de zekeringentabel in de volgende pagina’s voor<br />
een overzicht van de zekeringen.<br />
fig. 37<br />
IN NOODGEVALLEN 183<br />
L0E0085m<br />
Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt<br />
u dan tot de Lancia-dealer.<br />
Vervang een defecte zekering nooit door ander<br />
materiaal.<br />
Vervang een zekering nooit door een zekering<br />
met een hogere stroomsterkte (ampère);<br />
BRANDGEVAAR.<br />
Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDI-<br />
FUSE, MAXI-FUSE) doorbrandt, wendt u<br />
dan tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
Controleer, voordat u een zekering vervangt,<br />
of de contactsleutel uit het contactslot is genomen<br />
en alle stroomgebruikers uit staan<br />
en/of zijn uitgeschakeld.<br />
4
184 IN NOODGEVALLEN<br />
TOEGANG TOT DE ZEKERINGEN<br />
Zekeringenkast op dashboard<br />
De zekeringen in de zekeringenkast op het dashboard zijn bereikbaar nadat de klep A is verwijderd.<br />
Onderaan, aan de linkerkant van de stuurkolom, bevindt zich de zekeringenkast die in fig. 38 is aangegeven.<br />
fig. 38<br />
L0E0087m
Zekeringenkast in de motorruimte fig. 39 en 40<br />
In de motorruimte rechts, naast de accu, is een tweede zekeringenkast<br />
aanwezig. De zekeringen in deze zekeringenkast<br />
zijn bereikbaar nadat de borgklemmen zijn losgehaakt<br />
en het beschermdeksel L is verwijderd. Op de achterkant<br />
van het deksel bevindt zich een nummer waarmee<br />
het elektrisch onderdeel van elke zekering wordt aangegeven.<br />
fig. 39<br />
IN NOODGEVALLEN 185<br />
L0E0088m<br />
Als de motorruimte moet worden uitgespoten,<br />
zorg dan dat de waterstraal niet direct op de<br />
zekeringenkast in de motorruimte wordt gericht.<br />
fig. 40<br />
L0E0089m<br />
4
186 IN NOODGEVALLEN<br />
Zekeringenkast in bagageruimte fig. 41 en 42<br />
De zekeringen in de zekeringenkast links in de bagageruimte<br />
zijn bereikbaar nadat het klepje fig. 41 is geopend.<br />
fig. 41<br />
L0E0114m<br />
fig. 42<br />
L0E0115m
ZEKERINGENTABEL - Zekeringenkast op dashboard<br />
IN NOODGEVALLEN 187<br />
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE FIGUUR<br />
Dimlicht rechts<br />
Dimlicht rechts (Xenon)<br />
Dimlicht links, hoogteverstelling koplampen<br />
Dimlicht links (Xenon)<br />
Spoel relais aanjager klimaatregeling, body computer<br />
Vrij<br />
Ruitbediening linksachter<br />
Ruitbediening rechtsachter<br />
Achteruitrijlichten, spoel relais regeleenheid motorruimte,<br />
rempedaalschakelaar (normaal gesloten),<br />
waterdetectiesensor in dieselolie, luchtmassameter<br />
Regeleenheid portiervergrendeling, benzinedamp-afsluitklep,<br />
dead lock, achterklepontgrendeling<br />
Derde remlicht, instrumentenpaneel, knooppunt “Cornering Lights”<br />
(adaptieve lichten), regeleenheid gasontladingslampen op koplamp links<br />
Vrij<br />
Autoradio, navigatiesysteem, knooppunt Blue&Me, sirene diefstalalarm,<br />
alarmsysteem in plafondlampje, motorkoelsysteem,<br />
bandenspanningsregeleenheid, diagnosestekker,<br />
plafondverlichting achter<br />
Achterruitverwarming<br />
Spiegelverwarming, verwarming ruitensproeiermonden<br />
voor<br />
F12<br />
F12<br />
F13<br />
F13<br />
F31<br />
F32<br />
F33<br />
F34<br />
F35<br />
F36<br />
F37<br />
F38<br />
F39<br />
F40<br />
F41<br />
7,5<br />
15<br />
7,5<br />
15<br />
5<br />
–<br />
20<br />
20<br />
5<br />
20<br />
7,5<br />
–<br />
10<br />
30<br />
7,5<br />
38<br />
38<br />
38<br />
38<br />
38<br />
–<br />
38<br />
38<br />
38<br />
38<br />
38<br />
–<br />
38<br />
38<br />
38<br />
4
188 IN NOODGEVALLEN<br />
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE FIGUUR<br />
Knooppunt Remsysteem, gierhoeksensor<br />
Ruitensproeiers module voor tweeweg-pomp<br />
ruitensproeiers voor/achter op stuurkolomschakelaar<br />
Aansteker/stekkerdoos op tunnel,<br />
stekkerdoos bagageruimte<br />
Vrij<br />
Motor elektrisch bedienbaar opendak<br />
Ruitbediening linksvoor<br />
Ruitbediening rechtsvoor<br />
Schakelaar waarschuwingsknipperlichten, centraal schakelaarpaneel<br />
rechterzijde en linkerzijde op autoradio/navigatiesysteem (verlichting),<br />
bedieningsorganen op het stuurwiel (verlichting), schakelaarpaneel op<br />
plafondverlichting voor (verlichting), regeleenheid interieurbewaking,<br />
elektrisch bedienbaar opendak (regeleenheid, verlichting schakelaars),<br />
regensensor/schemersensor, elektrochroom spiegel, inschakeling<br />
verwarmingselementen in voorstoelen<br />
Airbagregeleenheid<br />
Aansteker (verlichting), cruise-control, knooppunt Convergence,<br />
Regeleenheid parkeersensoren, AQS-sensor, klimaatregeling,<br />
elektrisch bedienbare buitenspiegels, bandenspanningsregeleenheid,<br />
regeleenheid lane assist, regeleenheid gasontladingslampen<br />
op koplamp rechts (*)<br />
Module voor tweeweg-pomp achterruitwisser<br />
Instrumentenpaneel, richtingaanwijzers achter<br />
F42<br />
F43<br />
F44<br />
F45<br />
F46<br />
F47<br />
F48<br />
F49<br />
F50<br />
F51<br />
F52<br />
F53<br />
5<br />
30<br />
15<br />
–<br />
20<br />
20<br />
20<br />
5<br />
7,5<br />
5/7,5 (*)<br />
15<br />
7,5<br />
38<br />
38<br />
38<br />
–<br />
38<br />
38<br />
38<br />
38<br />
38<br />
38<br />
38<br />
38
ZEKERINGENTABEL - Zekeringenkast in motorruimte<br />
IN NOODGEVALLEN 189<br />
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE FIGUUR<br />
Vrij<br />
Pomp koplampsproeiers<br />
Claxon<br />
Secundaire verbruikers elektronische inspuiting<br />
Grootlicht<br />
Extra verwarming PTC1<br />
Regeleenheid motormanagementsysteem<br />
Primaire verbruikers elektronische inspuiting<br />
Regeleenheid motormanagementsysteem<br />
Aircocompressor<br />
Primaire verbruikers elektronische inspuiting (1.4-motor)<br />
Primaire verbruikers elektronische inspuiting<br />
(1.8-motor en JTD-motoren)<br />
Regeleenheid remsysteem (magneetkleppen)<br />
Regeleenheid elektrische stuurbekrachtiging<br />
Mistlamp voor/Cornering lights<br />
Brandstofpomp<br />
F08<br />
F09<br />
F10<br />
F11<br />
F14<br />
F15<br />
F16<br />
F17<br />
F18<br />
F19<br />
F22<br />
F22<br />
F23<br />
F24<br />
F30<br />
F85<br />
–<br />
20<br />
10<br />
10<br />
15<br />
30<br />
7,5<br />
10<br />
7,5<br />
7,5<br />
15<br />
20<br />
20<br />
5<br />
15<br />
15<br />
–<br />
40<br />
40<br />
40<br />
40<br />
40<br />
40<br />
40<br />
40<br />
40<br />
40<br />
40<br />
40<br />
40<br />
40<br />
40<br />
4
190 IN NOODGEVALLEN<br />
ZEKERINGENTABEL - Zekeringenkast in bagageruimte<br />
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE FIGUUR<br />
Regeleenheid verstelling stoel rechtsvoor<br />
Regeleenheid verstelling stoel linksvoor<br />
Verwarming stoel linksvoor<br />
Verwarming stoel rechtsvoor<br />
Regeleenheid hifi-audiosysteem<br />
BASSBOX luidspreker (Hi-Fi systeem)<br />
F1<br />
F2<br />
F3<br />
F6<br />
F4<br />
F5<br />
30<br />
30<br />
10<br />
10<br />
15<br />
10<br />
42<br />
42<br />
42<br />
42<br />
42<br />
42
ACCU OPLADEN<br />
WAARSCHUWING De beschrijving voor het opladen van<br />
de accu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur<br />
tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk om deze werkzaamheden<br />
uit te laten voeren.<br />
We raden u aan de accu langzaam en met een laag ampèrage<br />
gedurende ongeveer 24 uur op te laden. Als u de accu<br />
langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd.<br />
Ga voor het opladen als volgt te werk:<br />
❍ maak de klem los van de minpool op de accu;<br />
❍ sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupolen;<br />
let hierbij op de polariteit;<br />
❍ schakel de acculader in;<br />
❍ aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader<br />
uit en koppel dan de accu los;<br />
❍ sluit de klem weer aan op de minpool van de accu.<br />
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief.<br />
Vermijd het contact met de huid en de ogen.<br />
Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd<br />
in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd<br />
van open vuur en vonkvormende apparaten:<br />
brand- en ontploffingsgevaar.<br />
IN NOODGEVALLEN 191<br />
Probeer een bevroren accu niet op te laden:<br />
ontdooi eerst de accu om te voorkomen dat de<br />
accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest,<br />
moet door deskundig personeel worden gecontroleerd<br />
of de cellen niet beschadigd zijn en of de bak geen<br />
scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve<br />
vloeistof kan weglekken.<br />
OPKRIKKEN VAN DE AUTO<br />
Als de auto opgekrikt moet worden, moet u zich tot het<br />
Lancia <strong>Service</strong>netwerk wenden. Deze beschikt over een<br />
garagekrik of hefbrug.<br />
4
192 IN NOODGEVALLEN<br />
SLEPEN VAN DE AUTO<br />
Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt<br />
zich in de gereedschaphouder onder de bekleding in de<br />
bagageruimte.<br />
SLEEPOOG BEVESTIGEN fig. 43-44<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❍ verwijder de dop A;<br />
❍ neem het sleepoog B uit;<br />
❍ draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor<br />
of achter.<br />
fig. 43<br />
L0E0090m<br />
Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR<br />
en vervolgens in STOP zonder de contactsleutel<br />
uit het slot te verwijderen. Als de contactsleutel<br />
uit het contactslot wordt genomen, schakelt automatisch<br />
het stuurslot in waardoor het onmogelijk<br />
wordt de auto te besturen. Houd er rekening mee dat<br />
de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging<br />
niet werken zolang de motor niet is aangeslagen,<br />
waardoor meer kracht nodig is voor de bediening<br />
van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het<br />
slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk.<br />
Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel<br />
geen carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het<br />
slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften.<br />
Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag<br />
naar andere weggebruikers. Start de motor niet als de<br />
auto wordt gesleept.<br />
fig. 44<br />
L0E0091m
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 193<br />
Geprogrammeerd onderhoud ................................................................................ 194<br />
Geprogrammeerd onderhoudsschema ................................................................... 195<br />
Periodieke controles .............................................................................................. 199<br />
Zwaar gebruik van de auto ................................................................................... 199<br />
Niveaus controleren .............................................................................................. 201<br />
Luchtfilter ........................................................................................................... 208<br />
Pollenfilter ........................................................................................................... 208<br />
Dieselfilter ............................................................................................................ 208<br />
Accu .................................................................................................................... 209<br />
Wielen en banden ................................................................................................. 212<br />
Rubber slangen .................................................................................................... 214<br />
Ruitenwissers/achterruitwisser ............................................................................. 214<br />
Carrosserie ........................................................................................................... 217<br />
Interieur .............................................................................................................. 220<br />
5
194 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD<br />
Juist onderhoud is een belangrijke factor voor een lange<br />
levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk<br />
gebruik van de auto.<br />
Om dit te realiseren heeft Lancia een reeks controle- en<br />
onderhoudsbeurten samengesteld die iedere 30.000 km<br />
(benzine-uitvoeringen) of iedere 35.000 km (Multijet uitvoeringen)<br />
moeten worden uitgevoerd.<br />
Onthoud echter dat het geprogrammeerd onderhoud niet<br />
volledig toereikend is om de auto in optimale staat te houden:<br />
zowel in de beginperiode voor de servicebeurt bij<br />
30.000/35.000 kilometer als daarna, tussen twee servicebeurten<br />
in, moet regelmatig wat aandacht aan de auto<br />
worden geschonken. Controleer bijvoorbeeld regelmatig<br />
de bandenspanning en de vloeistofniveaus en vul deze laatste<br />
zo nodig bij.<br />
WAARSCHUWING De servicebeurten van het Geprogrammeerd<br />
Onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven.<br />
Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan<br />
het vervallen van de garantie tot gevolg hebben.<br />
De werkzaamheden van het Geprogrammeerd Onderhoud<br />
kunnen door het hele Lancia <strong>Service</strong>netwerk tegen vaste<br />
tarieftijden worden uitgevoerd.<br />
Reparaties, die niet tot de normale onderhoudsbeurt behoren<br />
en tijdens het uitvoeren van de onderhoudsbeurt<br />
nodig blijken te zijn, worden uitsluitend na toestemming<br />
van de klant uitgevoerd.<br />
WAARSCHUWING Het is raadzaam eventuele kleine defecten<br />
onmiddellijk door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk te laten<br />
verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende<br />
servicebeurt.<br />
Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van aanhangers,<br />
moeten er kortere intervallen worden aangehouden<br />
voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 195<br />
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA<br />
Benzine-Uitvoeringen<br />
x 1000 km<br />
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen<br />
Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers,<br />
waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, waarschuwings-/<br />
controlelampjes enz.) controleren<br />
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren<br />
Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren<br />
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren en werking<br />
waarschuwingslampje voor versleten remblokken controleren<br />
Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren<br />
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie,<br />
bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen<br />
(stofkappen, hoezen enz.), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem<br />
Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep<br />
op vervuiling controleren en mechanismen smeren<br />
Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen<br />
motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.)<br />
Slag van de handrem controleren en eventueel afstellen<br />
Conditie van aandrijfriem(en) voor hulporganen visueel controleren<br />
Conditie van getande distributieriem visueel controleren<br />
30 60 90 120 150 180<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ●<br />
● ●<br />
5
196 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />
Uitlaatgasemissie controleren<br />
Benzinedamp-opvangsysteem controleren<br />
Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)<br />
Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen<br />
Getande distributieriem vervangen (*)<br />
Bougies vervangen<br />
Luchtfilterelement vervangen<br />
Motorolie en oliefilter vervangen (of om de 24 maanden) (**)<br />
Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)<br />
Pollenfilter vervangen (of om de 15 maanden)<br />
x 1000 km<br />
30 60 90 120 150 180<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ●<br />
●<br />
●<br />
● ● ●<br />
● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
(*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koude klimaten, gebruik in stadsverkeer,<br />
langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in ieder geval om de 5 jaar.<br />
(**) Als de auto overwegend in de stad wordt gebruikt wordt en daardoor jaarlijks minder dan 10.000 km rijdt, moeten de motorolie<br />
en het oliefilter iedere 12 maanden worden vervangen.<br />
Om de juiste werking te garanderen en om ernstige schade aan de motor te voorkomen, is voor de 1.4 T-JET-uitvoeringen het volgende<br />
van fundamenteel belang:<br />
- gebruik uitsluitend het merk en type bougies dat specifiek voor de Turbo Jet motor is voorgeschreven (zie hetgeen beschreven staat in<br />
de paragraaf “Motor”);<br />
- houdt u strikt aan het vervangingsinterval van de bougies dat in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema staat aangegeven;<br />
- het is raadzaam u hiervoor tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk te wenden.
Multijet uitvoeringen<br />
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 197<br />
x 1000 km<br />
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen<br />
Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten,<br />
bagageruimte, interieur, waarschuwings-/controlelampjes enz.) controleren<br />
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren<br />
Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren<br />
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren en werking<br />
waarschuwingslampje voor versleten remblokken controleren<br />
Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren<br />
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie,<br />
bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen<br />
(stofkappen, hoezen enz.), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem<br />
Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep<br />
op vervuiling controleren en mechanismen smeren<br />
Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen<br />
motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.)<br />
Slag van de handrem controleren en eventueel afstellen<br />
Spanning van diverse aandrijfriemen voor hulporganen controleren en eventueel<br />
afstellen (behalve uitvoeringen met automatische riemspanner)<br />
Controle van de emissies/uitlaatgasrook<br />
Conditie van aandrijfriem(en) voor hulporganen visueel controleren<br />
35 70 105 140 175<br />
● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ●<br />
● ●<br />
● ● ● ● ●<br />
● ●<br />
5
198 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />
Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)<br />
Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen<br />
Getande distributieriem vervangen (*)<br />
Brandstoffilter vervangen<br />
Luchtfilterelement vervangen<br />
x 1000 km<br />
Motorolie en oliefilter vervangen (uitvoeringen zonder DPF) (of om de 24 maanden)<br />
Motorolie en oliefilter vervangen (uitvoeringen met DPF) (**)<br />
Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)<br />
Pollenfilter vervangen (of om de 15 maanden)<br />
35 70 105 140 175<br />
● ● ● ● ●<br />
●<br />
●<br />
● ●<br />
● ●<br />
● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ●<br />
(*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koude klimaten, gebruik in stadsverkeer,<br />
langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in ieder geval om de 5 jaar.<br />
(**) De motorolie en het oliefilter moeten worden vervangen bij kwaliteitsverlies, dat wordt aangegeven door middel van een bericht<br />
of een brandend waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”); ververs de motorolie<br />
en het oliefilter in ieder geval om de 24 maanden.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 199<br />
PERIODIEKE CONTROLES<br />
Elke 1.000 km of voor een lange reis controleren en zonodig<br />
herstellen:<br />
❍ niveau van de motorkoelvloeistof;<br />
❍ niveau van de remvloeistof;<br />
❍ niveau van de ruitensproeiervloeistof;<br />
❍ spanning en conditie van de banden;<br />
❍ werking van het verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers,<br />
waarschuwingsknipperlichten enz.);<br />
❍ werking van de ruitenwissers voor en achter en<br />
stand/slijtage van de ruitenwisserbladen voor achter;<br />
Iedere 3.000 km controleren en eventueel bijvullen: niveau<br />
motorolie.<br />
Gebruik bij voorkeur producten van FL Selenia omdat die<br />
speciaal zijn afgestemd op de Lancia modellen (zie de<br />
“Vullingstabel” in het hoofdstuk “6”).<br />
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO<br />
Als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden<br />
wordt gebruikt, zoals:<br />
❍ trekken van een aanhangers of caravans;<br />
❍ rijden op stoffige wegen;<br />
❍ veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij een buitentemperatuur<br />
onder nul;<br />
❍ veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten<br />
bij lage snelheden (bijv. bij huis-aan-huis bezorging)<br />
of als de auto lang stilstaat;<br />
❍ in de stad;<br />
5
200 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />
is het noodzakelijk de volgende controles vaker uit te voeren,<br />
dan in het Onderhoudsschema staat aangegeven:<br />
❍ remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage<br />
controleren;<br />
❍ vergrendelmechanismen van motorkap en kofferdeksel<br />
op vervuiling controleren en mechanismen smeren;<br />
❍ visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak,<br />
aandrijfassen, uitlaat, brandstof- en remleidingen,<br />
rubber delen (stofkappen, hoezen enz.) en<br />
rubber slangen van rem- en brandstofsysteem;<br />
❍ lading en vloeistofniveau (elektrolyt) accu controleren<br />
(zie ook de paragraaf “Accu - Ladingstoestand en niveau<br />
elektrolyt controleren” in dit hoofdstuk);<br />
❍ conditie van diverse aandrijfriemen voor hulporganen<br />
visueel controleren;<br />
❍ pollenfilter controleren en eventueel vervangen; vooral<br />
als de luchttoevoer in het interieur afneemt;<br />
❍ luchtfilter controleren en eventueel vervangen.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 201<br />
NIVEAUS CONTROLEREN - Uitvoering 1.4 Turbo Jet<br />
fig. 1<br />
L0E0092m<br />
5
202 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />
Uitvoering 1.6 Multijet/2.0 Multijet<br />
fig. 2<br />
L0E0094m
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 203<br />
Uitvoering 1.9 Twin Turbo Multijet<br />
fig. 3<br />
L0E0094m<br />
5
204 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />
MOTOROLIE A-fig. 1-2-3<br />
Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond<br />
staat en ongeveer 5 minuten na het uitzetten van<br />
de motor. Neem voor controle de peilstok uit; het niveau<br />
van de olie moet zich tussen het MIN- en MAX-merkteken<br />
op de peilstok bevinden. Het verschil tussen het MINen<br />
MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter.<br />
Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken<br />
staat, moet via de olievulopening motorolie tot aan het<br />
MAX-merkteken worden bijgevuld.<br />
Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.<br />
Motorolieverbruik<br />
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van<br />
ongeveer 400 gram per 1000 km. Tijdens de eerste gebruiksperiode<br />
wordt de motor van een nieuwe auto ingereden.<br />
Daarom stabiliseert het motorolieverbruik pas na<br />
de eerste 5.000 ÷ 6.000 km.<br />
WAARSCHUWING Het motorolieverbruik hangt af van<br />
de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto.<br />
WAARSCHUWING Na het bijvullen of het verversen van<br />
de olie, moet u de motor enige seconden laten draaien, vervolgens<br />
de motor uitzetten en na enige minuten het oliepeil<br />
controleren.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 205<br />
Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden<br />
in de motorruimte extra voorzichtig als de<br />
motor nog warm is: gevaar voor brandwonden.<br />
Bij een warme motor kan de elektroventilateur<br />
onverwacht inschakelen: kans op verwonding. Pas<br />
op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken<br />
draagt: deze kunnen door de bewegende onderdelen<br />
worden gegrepen.<br />
Vul nooit olie bij met andere specificaties dan<br />
de olie waarmee de motor is gevuld.<br />
Afgewerkte motorolie en het vervangen motoroliefilter<br />
bevatten stoffen die schadelijk<br />
zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het<br />
verversen van de olie en het vervangen van het oliefilter<br />
door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk te laten uitvoeren.<br />
De Lancia-dealer beschikt over de uitrusting<br />
voor het op milieuvriendelijke wijze en conform<br />
de wettelijke bepalingen verwerken van afgewerkte<br />
olie en oliefilters.<br />
KOELVLOEISTOF VAN HET<br />
MOTORKOELSYSTEEM B-fig. 1-2-3<br />
Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden<br />
bij een koude motor en moet tussen het MIN- en MAXmerkteken<br />
op het expansiereservoir staan. Een te laag niveau<br />
bijvullen door een mengsel van gedemineraliseerd<br />
water en 50% PARAFLU UP van FL Selenia langzaam<br />
via de vulopening van het expansiereservoir te gieten. Een<br />
mengsel van PARAFLU UP en gedemineraliseerd water<br />
in een mengverhouding van 50% beveiligt tot een temperatuur<br />
van –35°C. Bij zeer zware klimatologische omstandigheden<br />
raden wij een mengsel aan van 60% PA-<br />
RAFLU UP en 40% gedemineraliseerd water<br />
Het motorkoelsysteem gebruikt PARAFLU<br />
UP-koelvloeistof. Gebruik voor het eventueel<br />
bijvullen vloeistof met dezelfde specificaties<br />
als waarmee het motorkoelsysteem reeds is gevuld.<br />
PARAFLU UP-koelvloeistof kan niet worden gemengd<br />
met welke andere koelvloeistof dan ook. Als<br />
dit toch gebeurt, mag de motor absoluut niet worden<br />
gestart en moet u zich tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />
wenden.<br />
5
206 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />
Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de<br />
dop zonodig alleen door een exemplaar van<br />
hetzelfde type; als dit niet gebeurt, kan dit de<br />
werking van het systeem in gevaar brengen. Draai<br />
bij een warme motor de dop van het expansiereservoir<br />
nooit los: gevaar voor verbranding.<br />
RUITENSPROEIERVLOEISTOF C-fig. 1-2-3<br />
Trek voor het bijvullen van de vloeistof de dop van het<br />
reservoir totdat u een klik hoort.<br />
Giet vervolgens langzaam een mengsel van water en<br />
TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in het reservoir, in de<br />
volgende mengverhouding:<br />
30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water<br />
in de zomer.<br />
50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% water<br />
in de winter.<br />
Bij temperaturen onder -20°C TUTELA PROFESSIONAL<br />
SC 35 onverdund gebruiken.<br />
Controleer visueel het niveau van de vloeistof in het<br />
reservoir.<br />
Sluit de dop door hem in het midden in te drukken.<br />
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir:<br />
de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang<br />
voor een optimaal zicht.<br />
Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen<br />
zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte<br />
bevinden zich warme onderdelen die bij contact<br />
de vloeistof kunnen doen ontbranden.<br />
OLIE VAN DE STUURBEKRACHTIGING<br />
D-fig. 1-2-3<br />
Draai de dop los: controleer of het remvloeistofniveau nog<br />
op het maximum niveau staat. Het niveau mag nooit het<br />
MAX-merkteken overschrijden. Als vloeistof moet worden<br />
bijgevuld, dan raden wij u aan de remvloeistof te gebruiken<br />
die staat vermeld in de tabel “Vloeistoffen en smeermiddelen”<br />
(zie het hoofdstuk “6”).<br />
OPMERKING Maak de dop van het reservoir en het<br />
omringende oppervlak zorgvuldig schoon.<br />
Wees bij het openen van de dop bijzonder voorzichtig<br />
zodat er geen vuil in het reservoir komt.<br />
Gebruik voor het bijvullen altijd een trechter met een<br />
ingebouwde filterzeef van maximaal 0,12 mm.<br />
WAARSCHUWING De remvloeistof is hygroscopisch (trekt<br />
water aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de auto<br />
overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid,<br />
de vloeistof vaker te vervangen dan in het “Geprogrammeerd<br />
onderhoudsschema” staat aangegeven.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 207<br />
Voorkom contact tussen de zeer corrosieve<br />
remvloeistof en de lak. Als remvloeistof wordt<br />
gemorst, moet de lak onmiddellijk met water<br />
worden afgespoeld.<br />
De rem- en koppelingsvloeistof is giftig en<br />
zeer corrosief. Als de vloeistof per ongeluk<br />
wordt gemorst, moeten de betreffende delen<br />
onmiddellijk worden gewassen met water en een<br />
neutrale zeep en daarna met veel water worden afgespoeld.<br />
Bij inslikken dient onmiddellijk een arts<br />
te worden geraadpleegd.<br />
Het symbool π op het reservoir geeft aan dat<br />
synthetische remvloeistof en geen minerale<br />
vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik<br />
van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden,<br />
omdat de rubbers in het remsysteem door<br />
deze vloeistoffen worden beschadigd.<br />
De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als<br />
de vloeistof per ongeluk wordt gemorst, moeten<br />
de betreffende delen onmiddellijk worden<br />
gewassen met water en een neutrale zeep en daarna<br />
met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken<br />
dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.<br />
Het symbool π op het reservoir geeft aan dat<br />
synthetische remvloeistof en geen minerale<br />
vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik<br />
van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden,<br />
omdat de rubbers in het remsysteem door<br />
deze vloeistoffen worden beschadigd.<br />
5
208 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />
LUCHTFILTER/POLLENFILTER<br />
Laat het luchtfilter of het pollenfilter vervangen door het<br />
Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
DIESELFILTER<br />
CONDENS AFTAPPEN<br />
(Multijet uitvoeringen) E-fig. 2-3<br />
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem<br />
ernstig beschadigen en de motor<br />
kan onregelmatig gaan draaien. Als het<br />
lampje c op het instrumentenpaneel gaat branden,<br />
wendt u dan zo snel mogelijk tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk<br />
om het systeem te laten aftappen. Als dit<br />
direct na het tanken wordt gesignaleerd, kan er tijdens<br />
het tanken water in de brandstoftank zijn gekomen:<br />
zet in dat geval onmiddellijk de motor uit<br />
en wendt u tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.
ACCU<br />
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 209<br />
De accu F-fig. 1-2-3 van de auto is “onderhoudsarm”:<br />
onder normale omstandigheden hoeft het elektrolyt niet<br />
bijgevuld te worden met gedestilleerd water.<br />
De werking moet echter regelmatig en uitsluitend door het<br />
Lancia <strong>Service</strong>netwerk of gespecialiseerd personeel gecontroleerd<br />
worden.<br />
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief.<br />
Voorkom contact met de huid en de ogen.<br />
Houd de accu ver verwijderd van open vuur<br />
en vonkvormende apparaten: brand- en ontploffingsgevaar.<br />
Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofniveau,<br />
ontstaat onherstelbare schade aan<br />
de accu en kan de accu openbarsten.<br />
ACCU VERVANGEN<br />
Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met<br />
dezelfde specificaties worden geïnstalleerd.<br />
Als de accu vervangen wordt door een accu met andere<br />
specificaties, vervallen de onderhoudsintervallen die in het<br />
“Geprogrammeerd Onderhoudsschema” staan aangegeven.<br />
Voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich strikt<br />
te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant van de<br />
accu.<br />
5
210 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />
Onoordeelkundige montage van elektrische<br />
en elektronische apparatuur kan ernstige<br />
schade toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf<br />
van uw auto accessoires wilt monteren die<br />
constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, mobiele<br />
telefoon enz.), raden wij u aan contact op te<br />
nemen met het Lancia <strong>Service</strong>netwerk. Deze kan u<br />
de meest geschikte installaties aanraden en controleren<br />
of het noodzakelijk is een accu met een grotere<br />
capaciteit te monteren.<br />
Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor<br />
het milieu. Het verdient aanbeveling een defecte<br />
accu door het Lancia <strong>Service</strong>netwerk te<br />
laten vervangen, omdat deze beschikt over de uitrusting<br />
voor het op milieuvriendelijke wijze en conform<br />
de wettelijke bepalingen verwerken van defecte<br />
accu’s.<br />
Als u de auto langere tijd stalt in extreem<br />
koude omstandigheden moet, om bevriezing<br />
te voorkomen, de accu worden verwijderd en<br />
op een verwarmde plaats worden bewaard.<br />
Bij werkzaamheden aan de accu of in de<br />
buurt van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen<br />
met een speciale bril.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 211<br />
PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN<br />
DE ACCU TE VERLENGEN<br />
Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de<br />
levensduur te verlengen, dient u de volgende aanwijzingen<br />
nauwkeurig op te volgen:<br />
❍ wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren,<br />
de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn.<br />
Hiermee wordt voorkomen dat de interieurverlichting<br />
blijft branden;<br />
❍ schakel de interieurverlichting uit: de auto is in ieder<br />
geval uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling<br />
van de interieurverlichting;<br />
❍ voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers<br />
als de motor uitstaat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten,<br />
enz.);<br />
❍ maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie<br />
van de auto worden uitgevoerd eerst de minpool<br />
van de accu los;<br />
❍ de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd.<br />
WAARSCHUWING Een accu die gedurende langere tijd<br />
minder dan 50% geladen is, raakt door sulfatering beschadigd.<br />
Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen<br />
terug.<br />
Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (reeds bij<br />
temperaturen van –10 °C). Zie in geval van langdurig stilstaan<br />
de paragraaf “Auto langere tijd stallen”, in hoofdstuk<br />
“3”.<br />
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren<br />
die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm enz.)of<br />
accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten,<br />
raden wij u aan contact op te nemen met het Lancia <strong>Service</strong>netwerk.<br />
Deze kan u de meest geschikte installaties uit<br />
het Lancia Lineaccessori-programma aanraden en controleren<br />
of de elektrische installatie van de auto geschikt<br />
is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk<br />
is een accu met een grotere capaciteit te monteren.<br />
Enkele van deze stroomverbruikers blijven continu stroom<br />
verbruiken ook bij een uitgezette motor, waardoor de accu<br />
geleidelijk ontlaadt.<br />
5
212 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />
WIELEN EN BANDEN<br />
De spanning van de banden, inclusief het noodreservewiel,<br />
moet regelmatig, om de twee weken en voor een lange<br />
rit, worden gecontroleerd: de bandenspanning moet bij<br />
koude banden worden gecontroleerd.<br />
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor<br />
de juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf<br />
“Wielen” in het hoofdstuk “6”.<br />
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige<br />
slijtage van de banden fig. 4:<br />
fig. 4<br />
L0E0096m<br />
A normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.<br />
B te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van<br />
het loopvlak.<br />
C te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van<br />
het loopvlak.<br />
Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van<br />
het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd<br />
aan de geldende wettelijke bepalingen van het land<br />
waarin wordt gereden.<br />
WAARSCHUWINGEN<br />
❍ Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken,<br />
harde contacten tussen banden en stoepranden,<br />
kuilen en andere obstakels. Het langdurig rijden<br />
op een slecht wegdek kan de banden beschadigen;<br />
❍ controleer de banden regelmatig op scheuren in de<br />
wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak.<br />
Wendt u in dit geval tot het Lancia <strong>Service</strong>netwerk;<br />
❍ rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor kunnen<br />
de banden en de velgen ernstig beschadigd worden;<br />
❍ stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel<br />
het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wielophanging<br />
en de stuurinrichting te voorkomen;
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 213<br />
❍ banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt<br />
zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven<br />
aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan<br />
zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan<br />
ook door een specialist worden gecontroleerd. Dit geldt<br />
in het bijzonder voor het noodreservewiel;<br />
❍ monteer nooit gebruikte banden of banden waarvan<br />
de herkomst onbekend is;<br />
❍ bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel<br />
vernieuwd worden;<br />
❍ om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en<br />
de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de banden<br />
om de 10.000 / 15.000 km van as te verwisselen. Hierbij<br />
moeten de banden aan dezelfde zijde van de auto<br />
gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting<br />
wordt voorkomen.<br />
Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is<br />
van een juiste bandenspanning.<br />
Door een te lage bandenspanning wordt de<br />
band te heet, waardoor er onherstelbare inwendige<br />
schade aan de band kan ontstaan.<br />
Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij<br />
de banden van de rechterzijde aan de linkerzijde<br />
en omgekeerd worden gemonteerd.<br />
Voer bij lichtmetalen velgen geen spuitwerkzaamheden<br />
uit die een temperatuur vereisen<br />
boven 150°C. De mechanische eigenschappen<br />
van de wielen kunnen hierdoor in gevaar worden<br />
gebracht.<br />
5
214 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />
RUBBER SLANGEN<br />
Houd voor de rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem<br />
zeer nauwkeurig de voorschriften van het “Onderhoudsschema”<br />
in dit hoofdstuk aan.<br />
Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd<br />
ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat<br />
de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende<br />
systeem kan gaan lekken. Daarom is zorgvuldige<br />
controle noodzakelijk.<br />
RUITENWISSERS/<br />
ACHTERRUITWISSER<br />
WISSERBLADEN<br />
Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaakmiddel;<br />
wij raden TUTELA PROFESSIONAL SC<br />
35 aan.<br />
Vervang de wisserbladen als het rubber is vervormd of versleten.<br />
Het verdient aanbeveling ten minste één maal per<br />
jaar de wisserbladen te vervangen.<br />
Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk<br />
beschadigingen van het rubber te voorkomen:<br />
❍ wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald, moet<br />
gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad<br />
en ruit zit. Maak de wissers zo nodig vrij met een anti-vriesmiddel;<br />
❍ verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de ruit:<br />
om de wisserbladen te beschermen en oververhitting<br />
van de ruitenwissermotor te voorkomen;<br />
❍ schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op een<br />
droge ruit in.<br />
Rijden met versleten ruitenwisserbladen is<br />
gevaarlijk, omdat hierdoor het zicht onder<br />
slechte atmosferische omstandigheden aanzienlijk<br />
wordt beperkt.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 215<br />
Wisserbladen voor vervangen fig. 5<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❍ til de wisserarm van de voorruit en plaats het wisserblad<br />
onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm;<br />
❍ druk op de lip A van de veerklem en verwijder het wisserblad;<br />
❍ monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting<br />
op de wisserarm moet vallen.<br />
fig. 5<br />
L0E0097m<br />
Wisserblad achter vervangen fig. 6<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❍ kantel het dopje A omhoog, draai de moer B los waarmee<br />
de wisserarm aan de as is bevestigd;<br />
❍ plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai<br />
de moer zorgvuldig vast;<br />
❍ kantel het dopje naar beneden.<br />
fig. 6<br />
L0E0098m<br />
5
216 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />
RUITENSPROEIERS<br />
Voorruit (ruitensproeiers) fig. 7<br />
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst<br />
het niveau in het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf<br />
“Niveaus controleren” in dit hoofdstuk).<br />
Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt<br />
zijn. Deze kunnen zo nodig met een speld worden<br />
doorgeprikt.<br />
De stralen van de ruitensproeiers kunt u richten door de<br />
sproeiermonden af te stellen.<br />
De stralen moeten op ongeveer 1/3 van de bovenkant van<br />
de ruit worden gericht.<br />
WAARSCHUWING Bij uitvoeringen met opendak, zorg<br />
dat het dak gesloten is alvorens de ruitensproeiers te bedienen.<br />
fig. 7<br />
L0E0099m<br />
Achterruit (achterruitsproeier) fig. 8<br />
De sproeiermonden van de achterruitsproeier kunnen niet<br />
worden afgesteld.<br />
De sproeier is ingebouwd boven de achterruit.<br />
fig. 8<br />
L0E0100m
CARROSSERIE<br />
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 217<br />
BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE<br />
INVLOEDEN<br />
De belangrijkste oorzaken van roest zijn:<br />
❍ luchtverontreiniging;<br />
❍ zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden<br />
aan zee, warm en vochtig klimaat);<br />
❍ omgevings-/seizoensinvloeden.<br />
Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige<br />
omgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de<br />
lak en de onderzijde moet niet worden onderschat.<br />
Lancia heeft voor uw auto de beste technologische oplossingen<br />
toegepast om de carrosserie efficiënt tegen roest<br />
te beschermen.<br />
De belangrijkste zijn:<br />
❍ de toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakproducten<br />
die de auto de benodigde weerstand tegen<br />
roest en schurende elementen verlenen;<br />
❍ het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen<br />
met een hoge corrosiebestendigheid;<br />
❍ het aanbrengen van een gespoten beschermende waslaag<br />
op de onderzijde, in de wielkuipen, in de motorruimte<br />
en verschillende holle ruimtes, met een hoog<br />
beschermend vermogen;<br />
❍ het aanbrengen van een beschermende kunststof laag<br />
op kwetsbare delen: onderzijde van de portieren, binnenzijde<br />
van de spatborden, naden, randen enz.;<br />
❍ toepassing van “open” holle ruimtes om condensvorming<br />
te voorkomen en binnendringend water af te voeren,<br />
waardoor roest van binnenuit wordt voorkomen.<br />
CARROSSERIEGARANTIE<br />
Bij de auto is de carrosserie tegen doorroesten van alle originele<br />
componenten van de carrosserie en van alle dragende<br />
delen gegarandeerd.<br />
Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordt<br />
verwezen naar de <strong>Service</strong>- en garantiehandleiding.<br />
5
218 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE<br />
CARROSSERIE<br />
Lak<br />
De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende<br />
functie.<br />
Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals<br />
krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming<br />
te voorkomen. Het bijwerken dient met de originele lak te<br />
worden uitgevoerd (zie “Plaatje met informatie over de<br />
carrosserielak” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).<br />
Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen,<br />
waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik<br />
van de auto en van de omgeving. Het is raadzaam de auto<br />
vaker te wassen bij sterke luchtverontreiniging of bij<br />
het rijden over wegen met strooizout.<br />
De juiste wasmethode:<br />
❍ verwijder de antenne van het dak als u de auto in een<br />
wastunnel wast, om te voorkomen dat deze beschadigt;<br />
❍ als bij het wassen gebruik wordt gemaakt van stoom<br />
of hogedrukreiniging, moet de straalpijp op meer dan<br />
40 cm afstand worden gehouden om schade aan de<br />
laklaag te voorkomen. Waterresten die op de auto achterblijven<br />
kunnen na verloop van tijd de carrosserie<br />
beschadigen;<br />
❍ spoel de auto met een waterstraal onder lage druk af;<br />
❍ was de auto met een zachte spons met een oplossing<br />
van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig<br />
uit;<br />
❍ spoel overvloedig met water en droog met lucht of een<br />
zeemleer.<br />
Let bij het drogen vooral op de minder goed zichtbare delen,<br />
zoals portiersponningen, motorkap en achterklep,<br />
koplampbehuizingen, waarin het water makkelijk kan blijven<br />
staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen<br />
niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog<br />
even buiten te laten staan, zodat waterresten buiten kunnen<br />
verdampen.<br />
Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog warm<br />
is: de glans van de lak kan afnemen.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 219<br />
De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze<br />
worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen.<br />
Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels<br />
bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen,<br />
waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot.<br />
WAARSCHUWING Vogeluitwerpselen dienen zo snel en<br />
zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat<br />
door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen.<br />
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water.<br />
Daarom moet de auto bij voorkeur worden<br />
gewassen op een plaats waar het afvalwater<br />
direct wordt opgevangen en gezuiverd.<br />
Om de esthetische eigenschappen van de lak<br />
te behouden, is het aanbevolen geen schuuren/of<br />
poetsmiddelen te gebruiken voor het<br />
schoonmaken van de auto.<br />
Ruiten<br />
Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een geschikt<br />
schoonmaakmiddel.<br />
Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen<br />
te voorkomen.<br />
WAARSCHUWING Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde<br />
van de achterruit op dat de elektrische weerstandsdraden<br />
van de achterruitverwarming niet worden beschadigd.<br />
Veeg voorzichtig in de richting van de draden.<br />
Motorruimte<br />
Laat de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig uitspuiten.<br />
Hierbij mag de waterstraal niet direct op de elektronische<br />
regeleenheden en de relais en zekeringen links<br />
in de motorruimte (in rijrichting) worden gericht. Laat<br />
deze werkzaamheden verzorgen door een gespecialiseerd<br />
bedrijf.<br />
WAARSCHUWING Voor het uitspuiten van de motorruimte<br />
moet de contactsleutel in stand STOP staan en de motor<br />
koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende<br />
beschermingen (rubber kappen, deksels enz.) nog op hun<br />
plaats zitten en niet beschadigd zijn.<br />
Koplampen<br />
WAARSCHUWING Gebruik voor het reinigen van het<br />
kunststof lampenglas van de koplampen geen aromatische<br />
producten (bijv. benzine) of ketonen (bijv. aceton).<br />
5
220 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD<br />
INTERIEUR<br />
Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen<br />
water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan<br />
schoenen, lekkende paraplu’s enz.), waardoor roestvorming<br />
op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden.<br />
Gebruik nooit ontvlambare producten zoals<br />
petroleum of wasbenzine voor het reinigen<br />
van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische<br />
lading die tijdens het reinigen door het<br />
wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.<br />
Bewaar nooit spuitbussen in de auto: ontploffingsgevaar.<br />
Spuitbussen mogen niet worden<br />
blootgesteld aan temperaturen boven<br />
50°C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur<br />
ver boven deze waarde oplopen.<br />
STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING<br />
Verwijder stof met een zachte vochtige borstel of een stofzuiger.<br />
Voor een nog betere reiniging van de stoffen bekleding<br />
raden wij u aan de borstel vochtig te maken.<br />
Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing<br />
van water en neutrale zeep.<br />
KUNSTSTOF INTERIEURDELEN<br />
Wij raden u aan om de kunststof interieurdelen op de normale<br />
manier te reinigen met een doek bevochtigd met water<br />
en een neutrale zeep zonder schuurmiddel. Voor het<br />
verwijderen van vet- of hardnekkige vlekken moeten speciale<br />
schoonmaakmiddelen zonder oplosmiddelen worden<br />
gebruikt, die geschikt zijn voor het reinigen van kunststof<br />
en die het visuele effect en de kleur van de componenten<br />
niet wijzigen.<br />
WAARSCHUWING Gebruik nooit alcohol of benzine om<br />
het glas van het instrumentenpaneel schoon te maken.
TECHNISCHE GEGEVENS 221<br />
Identificatiegegevens .................................................................... 222<br />
Motorcodes - carrosserie-uitvoeringen ........................................... 224<br />
Motor ........................................................................................... 225<br />
Brandstofsysteem ......................................................................... 227<br />
Transmissie .................................................................................. 228<br />
Remmen ....................................................................................... 228<br />
Wielophanging ............................................................................. 229<br />
Stuurinrichting ............................................................................ 229<br />
Wielen ......................................................................................... 230<br />
Afmetingen .................................................................................. 234<br />
Prestaties ..................................................................................... 235<br />
Gewichten .................................................................................... 236<br />
Vullingstabel ................................................................................ 240<br />
Vloeistoffen en smeermiddelen ..................................................... 240<br />
Brandstofverbruik ........................................................................ 242<br />
CO 2 -emissie ................................................................................. 244<br />
6
222 TECHNISCHE GEGEVENS<br />
IDENTIFICATIEGEGEVENS<br />
De identificatiegegevens zijn op de typeplaatjes ingeslagen<br />
en bevinden zich op de in fig. 1 aangegeven plaatsen:<br />
1 Typeplaatje met identificatiegegevens (in de motorruimte,<br />
naast het bovenste bevestigingspunt van de<br />
rechter schokdemper);<br />
2 Chassisnummer (in de bodemplaat naast de rechter<br />
voorstoel);<br />
3 Plaatje met informatie over de carrosserielak (op de binnenzijde<br />
van de achterklep);<br />
4 Motorcode (linksachter op het cilinderblok, aan de versnellingsbakzijde).<br />
fig. 1<br />
L0E0116m<br />
TYPEPLAATJE MET<br />
IDENTIFICATIEGEGEVENS FIG. 2<br />
Het typeplaatje is aangebracht op de fronttraverse in de<br />
motorruimte en bevat de volgende informatie:<br />
B Nummer typegoedkeuring.<br />
C Identificatiecode van het voertuigtype.<br />
D Chassisnummer.<br />
E Max. toelaatbaar totaalgewicht van het voertuig.<br />
F Max. toelaatbaar totaalgewicht van het voertuig met<br />
aanhanger.<br />
G Max. toelaatbare voorasbelasting.<br />
H Max. toelaatbare achterasbelasting.<br />
I Motortype.<br />
L Code van de carrosserie-uitvoering.<br />
M Nummer voor de onderdelen.<br />
N Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (alleen<br />
bij dieselmotoren).<br />
fig. 2<br />
L0E0117m
CHASSISNUMMER fig. 3<br />
Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat naast<br />
de rechter voorstoel. Om deze te kunnen zien, moet het<br />
klepje naar voren worden geschoven.<br />
Het nummer omvat:<br />
❍ type van het voertuig (ZAR 844000);<br />
❍ oplopend productienummer.<br />
fig. 3<br />
TECHNISCHE GEGEVENS 223<br />
L0E0118m<br />
PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE<br />
CARROSSERIELAK fig. 4<br />
Het plaatje is op de binnenzijde van de motorkap aangebracht<br />
en bevat de volgende informatie:<br />
A Fabrikant van de lak.<br />
B Naam van de kleur.<br />
C Kleurcode.<br />
D Kleurcode voor bijwerken en overspuiten.<br />
MOTORCODE<br />
De motorcode is in het cilinderblok ingeslagen en bestaat<br />
uit het motortype en een oplopend productienummer.<br />
fig. 4<br />
L0E0119m<br />
6
224 TECHNISCHE GEGEVENS<br />
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN<br />
1.4 Turbo Jet 120 pk<br />
1.4 Turbo Jet 150 pk<br />
1.6 Multijet<br />
1.9 Twin Turbo Multijet<br />
2.0 Multijet<br />
198A4000<br />
198A1000<br />
198A2000<br />
844A1000<br />
198A5000<br />
(*) Uitvoeringen waarop 18” banden gemonteerd kunnen worden<br />
MOTORCODE CARROSSERIE-UITVOERING<br />
844AXA1A 00<br />
844AXA1A 00B (*)<br />
844AXB1A 01<br />
844AXB1A 01B (*)<br />
844AXC1A 02<br />
844AXC1A 02B (*)<br />
844AXE1A 04<br />
844AXE1A 04B (*)<br />
844AXD1A 03<br />
844AXD1A 03B (*)
MOTOR<br />
TECHNISCHE GEGEVENS 225<br />
ALGEMENE INFORMATIE 1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk<br />
Typecode<br />
Cyclus<br />
Aantal en opstelling cilinders<br />
Boring en slag van de zuigers mm<br />
Totale cilinderinhoud cm 3<br />
Compressieverhouding<br />
Maximaal vermogen (EU) kW<br />
pk<br />
bijbehorend toerental /min<br />
Maximum koppel (EU) Nm<br />
kgm<br />
bijbehorend toerental /min<br />
Bougies<br />
Brandstof<br />
(*) met ingeschakelde SPORT functie (waar voorzien)<br />
198A4000<br />
Otto<br />
4 in lijn<br />
72 x 84<br />
1368<br />
9,8 ± 0,2<br />
88<br />
120<br />
5000<br />
206<br />
21<br />
1750<br />
NGK IKR9F8<br />
Loodvrije benzine<br />
95 RON (specificatie EN228)<br />
198A1000<br />
Otto<br />
4 in lijn<br />
72 x 84<br />
1368<br />
9,8 ± 0,2<br />
110<br />
150<br />
5500<br />
206/230 (*)<br />
21<br />
2250/3000 (*)<br />
NGK IKR9F8<br />
Loodvrije benzine<br />
5 RON (specificatie EN228)<br />
6
226 TECHNISCHE GEGEVENS<br />
ALGEMENE INFORMATIE 1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet 2.0 Multijet<br />
Typecode<br />
Cyclus<br />
Aantal en opstelling cilinders<br />
Boring en slag van de zuigers mm<br />
Totale cilinderinhoud cm 3<br />
Compressieverhouding<br />
Maximaal vermogen (EU) kW<br />
pk<br />
bijbehorend toerental /min<br />
Maximum koppel (EU) Nm<br />
kgm<br />
bijbehorend toerental /min<br />
Brandstof<br />
198A2000<br />
Diesel<br />
4 in lijn<br />
79,5 x 80,5<br />
1598<br />
16,5 ± 0,4<br />
88<br />
120<br />
4000<br />
300<br />
31<br />
1500<br />
Diesel voor<br />
motorvoertuigen<br />
(specificatie EN590)<br />
844A1000<br />
Diesel<br />
4 in lijn<br />
82 x 90,4<br />
1910<br />
16,5 ± 0,4<br />
139,5<br />
190<br />
4000<br />
400<br />
41<br />
2000<br />
Diesel voor<br />
motorvoertuigen<br />
(specificatie EN590)<br />
198A5000<br />
Diesel<br />
4 in lijn<br />
83 x 90,4<br />
1956<br />
16,5 ± 0,4<br />
121,3<br />
165<br />
4000<br />
360<br />
36,7<br />
1750<br />
Diesel voor<br />
motorvoertuigen<br />
(specificatie EN590)
BRANDSTOFSYSTEEM<br />
Brandstofsysteem Elektronische sequentiële gefaseerde<br />
Multipoint inspuiting<br />
met turbocompressor en intercooler<br />
Brandstofsysteem<br />
TECHNISCHE GEGEVENS 227<br />
1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk<br />
Elektronische sequentiële gefaseerde<br />
Multipoint inspuiting<br />
met turbocompressor en intercooler<br />
1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet<br />
Elektronisch geregelde directe Multijet inspuiting “Common Rail” met turbocompressor en intercooler<br />
Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet juist worden uitgevoerd en waarbij geen<br />
rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking<br />
en mogelijk brand veroorzaken.<br />
6
228 TECHNISCHE GEGEVENS<br />
TRANSMISSIE<br />
Versnellingsbak<br />
Koppeling<br />
Aandrijving<br />
REMMEN<br />
Remsysteem:<br />
– voor<br />
– achter<br />
Handrem<br />
1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet<br />
Zes gesynchroniseerde versnellingen vooruit en één achteruit<br />
Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag<br />
Voor<br />
1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet<br />
Geventileerde schijfremmen<br />
Schijfremmen<br />
Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen.<br />
WAARSCHUWING Water, ijs en strooizout op het wegdek kan zich op de remschijven afzetten, waardoor de gewenste<br />
remvertraging bij de eerste keer remmen iets later wordt bereikt.
WIELOPHANGING<br />
Voorwielophanging<br />
Achterwielophanging<br />
STUURINRICHTING<br />
Type<br />
Diameter draaicirkel<br />
(tussen stoepranden) m<br />
(*) Met bandenmaat 18”<br />
TECHNISCHE GEGEVENS 229<br />
1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet<br />
Onafhankelijke wielophanging, type McPherson<br />
Semi-onafhankelijk met via torsie-as met elkaar verbonden wielen<br />
1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet<br />
Met tandheugelstuurhuis met elektrische stuurbekrachtiging<br />
10,6 / 11,2 (*)<br />
6
230 TECHNISCHE GEGEVENS<br />
WIELEN<br />
VELGEN EN BANDEN<br />
Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless-radiaalbanden.<br />
Op de typegoedkeuring zijn alle goedgekeurde<br />
banden aangegeven.<br />
WAARSCHUWING Als de gegevens in het instructieboekje<br />
afwijken van die van de typegoedkeuring, dient u zich<br />
altijd aan de gegevens van de typegoedkeuring te houden.<br />
Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat alle wielen zijn<br />
voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type.<br />
WAARSCHUWING In tubeless banden mogen geen binnenbanden<br />
gebruikt worden.<br />
RESERVEWIEL<br />
Geperst stalen velg. Tubeless band.<br />
WIELUITLIJNING<br />
Sporing achterwielen: –1 ± 1 mm<br />
Sporing voorwielen: 2 ± 2 mm<br />
Waarden van toepassing voor rijklare auto<br />
VERKLARING VAN DE CODERING OP DE<br />
BANDEN fig. 5<br />
Bijvoorbeeld: 195/55 R 16 91 V<br />
195 = Nominale breedte (S, afstand in mm tussen de<br />
flanken).<br />
55 = Verhouding hoogte/breedte (H/S) in procenten.<br />
R = Radiaalband.<br />
16 = Diameter van de velg in inches (Ø).<br />
91 = Beladingsindex (laadvermogen).<br />
V = Snelheidsindex.<br />
fig. 5<br />
L0E0120m
Beladingsindex (laadvermogen)<br />
60 = 250 kg 84 = 500 kg<br />
61 = 257 kg 85 = 515 kg<br />
62 = 265 kg 86 = 530 kg<br />
63 = 272 kg 87 = 545 kg<br />
64 = 280 kg 88 = 560 kg<br />
65 = 290 kg 89 = 580 kg<br />
66 = 300 kg 90 = 600 kg<br />
67 = 307 kg 91 = 615 kg<br />
68 = 315 kg 92 = 630 kg<br />
69 = 325 kg 93 = 650 kg<br />
70 = 335 kg 94 = 670 kg<br />
71 = 345 kg 95 = 690 kg<br />
72 = 355 kg 96 = 710 kg<br />
73 = 365 kg 97 = 730 kg<br />
74 = 375 kg 98 = 750 kg<br />
75 = 387 kg 99 = 775 kg<br />
76 = 400 kg 100 = 800 kg<br />
77 = 412 kg 101 = 825 kg<br />
78 = 425 kg 102 = 850 kg<br />
79 = 437 kg 103 = 875 kg<br />
80 = 450 kg 104 = 900 kg<br />
81 = 462 kg 105 = 925 kg<br />
82 = 475 kg<br />
83 = 487 kg<br />
106 = 950 kg<br />
TECHNISCHE GEGEVENS 231<br />
Snelheidsindex<br />
Q = tot 160 km/h. H = tot 210 km/h.<br />
R = tot 170 km/h. V = tot 240 km/h.<br />
S = tot 180 km/h. W= tot 270 km/h.<br />
T = tot 190 km/h. Y = tot 300 km/h.<br />
U = tot 200 km/h.<br />
Snelheidsindex voor<br />
winterbanden<br />
QM + S = tot 160 km/h.<br />
TM + S = tot 190 km/h.<br />
HM + S = tot 210 km/h.<br />
VERKLARING VAN DE CODERING OP DE<br />
VELGEN fig. 5<br />
Bijvoorbeeld: 6J x 15 H2 ET 31.5<br />
6 = velgbreedte in inches (1).<br />
J = profiel van de velgrand (deel aan de zijkanten waarop<br />
de band steunt) (2).<br />
15 = montagediameter in inches (deze correspondeert met<br />
dat van de te monteren band) (3 = Ø).<br />
H2= vorm en aantal “humps” (vorm van de velgrand die<br />
de wang van de tubeless band op de velg op zijn<br />
plaats houdt).<br />
ET 31.5 = diepte van de velgbolling (afstand tussen het<br />
montagevlak van de velg op de naaf en het velghart).<br />
6
232 TECHNISCHE GEGEVENS<br />
Uitvoeringen Velgen Banden Winterbanden Noodreservewiel<br />
(als optional verkrijgbaar<br />
naargelang de uitvoeringen/markten)<br />
Velgmaat Bandenmaat<br />
1.4 Turbo Jet<br />
1.6 Multijet<br />
1.9 Twin<br />
Turbo Multijet<br />
2.0 Multijet<br />
7Jx16”- ET31 205/55 R16-91V 205/55 R16-91T (M+S)<br />
7Jx17”- ET31<br />
7,5Jx18”- ET35<br />
225/45 R17-91W<br />
225/40 R18-92W(❏)<br />
225/45 R17-91T (M+S)<br />
225/40 R18-92T (M+S) 4Bx15” H-ET 35 (*) 125/90 R15-96M (*)<br />
(*) Naargelang het uitrustingsniveau voor de uitvoeringen 1.9 Twin Turbo Multijet en 2.0 Multijet is het noodreservewiel uitgerust<br />
met een 205/55 R16-91V band en een 7Jx16”- ET31 velg. In dat geval vertoont de 205/55 R16 91V band dezelfde kenmerken<br />
als het noodreservewiel: de tekst en waarschuwingen in de paragraaf “Wiel verwisselen” hebben dus betrekking op bandenmaat<br />
205/55 R16 91V.<br />
(❏) Montage van sneeuwkettingen onmogelijk.<br />
Gebruik voor de bandenmaten 205/55 R16-91V uitsluitend dunne sneeuwkettingen die maximaal 9 mm<br />
boven het profiel van de banden uitsteken. Gebruik voor de bandenmaten 225/45 R17-91W uitsluitend<br />
dunne sneeuwkettingen die maximaal 7 mm boven het profiel van de banden uitsteken.<br />
WAARSCHUWING Bij gebruik van bandenmaat 225/40 R18 92W moeten specifieke technische oplossingen worden<br />
toegepast. Om deze reden kan deze bandenmaat alleen bij een nieuwe auto worden besteld. Deze bandenmaat mag<br />
niet achteraf worden gemonteerd nadat de auto is afgeleverd!
SPANNING BIJ KOUDE BANDEN (bar)<br />
195/55 R16-91VXL<br />
205/55 R16 -91V<br />
225/45 R17-91W<br />
225/40 R18-92W<br />
TECHNISCHE GEGEVENS 233<br />
Bandenmaat STANDAARD BANDEN<br />
Bij gemiddelde belading Bij volle belading<br />
Voor Achter Voor Achter<br />
(NOOD)RESERVEWIEL<br />
205/55 R16-91V<br />
125/90 R15-96M<br />
2,4 2,2<br />
2,4 2,2<br />
2,4 2,2<br />
2,6 2,4<br />
Bandenmaat Bandenspanning<br />
2,7 2,5<br />
2,7 2,5<br />
2,7 2,5<br />
2,9 2,7<br />
Bij een warme band moet de bandenspanning 0,3 bar hoger te zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning nogmaals<br />
als de band koud is.<br />
Bij winterbanden moet de bandenspanning 0,2 bar hoger zijn dan voorgeschreven voor de standaard banden.<br />
Bij snelheden hoger dan 160 km/h, moet de bandenspanning worden verhoogd tot de waarden voor volle belading.<br />
Het TPMS-systeem is niet leverbaar voor de bandenmaat 195/55 R16 91V.<br />
2,2<br />
4,2<br />
6
234 TECHNISCHE GEGEVENS<br />
AFMETINGEN<br />
fig. 6<br />
Inhoud bagageruimte<br />
Inhoud bij een ongeladen auto (V.D.A. normen)................................ 380 dm3 Maximum inhoud ..............................................................................465 dm3 De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is<br />
uitgerust met standaard banden. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste<br />
auto.<br />
A B C D E F G H<br />
4520 1017 2700<br />
803<br />
(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten<br />
1499 (*) 1538 1797 1531<br />
L0E0101m
PRESTATIES<br />
Maximaal toegestane snelheid na inrijperiode in km/h.<br />
TECHNISCHE GEGEVENS 235<br />
1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk<br />
195 210<br />
1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet<br />
194 222<br />
2.0 Multijet<br />
214<br />
6
236 TECHNISCHE GEGEVENS<br />
GEWICHTEN<br />
Gewichten (kg) 1.4 Turbo Jet 1.6 Multijet<br />
Rijklaar gewicht (met alle vloeistoffen, 90%<br />
gevulde brandstoftank en zonder optionals):<br />
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:<br />
Max. toelaatbaar gewicht (**)<br />
– vooras:<br />
– achteras::<br />
– totaal:<br />
Trekgewichten:<br />
Max. dakbelasting:<br />
Maximale kogeldruk trekhaak<br />
(geremde aanhanger):<br />
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen<br />
met hetzelfde gewicht daalt.<br />
(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig<br />
wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.<br />
1320<br />
570<br />
1090<br />
950<br />
1890<br />
1300<br />
80<br />
60<br />
1410<br />
570<br />
1090<br />
950<br />
1980<br />
1300<br />
80<br />
60
TECHNISCHE GEGEVENS 237<br />
Gewichten (kg) 1.9 Twin Turbo Multijet 2.0 Multijet<br />
Rijklaar gewicht (met alle vloeistoffen, 90%<br />
gevulde brandstoftank en zonder optionals):<br />
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:<br />
Max. toelaatbaar gewicht (**)<br />
– vooras:<br />
– achteras::<br />
– totaal:<br />
Trekgewichten:<br />
Max. dakbelasting:<br />
Maximale kogeldruk trekhaak<br />
(geremde aanhanger):<br />
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen<br />
met hetzelfde gewicht daalt.<br />
(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig<br />
wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.<br />
1430<br />
570<br />
1150<br />
950<br />
2000<br />
1300<br />
80<br />
60<br />
1430<br />
570<br />
1150<br />
950<br />
2000<br />
1300<br />
80<br />
60<br />
6
238 TECHNISCHE GEGEVENS<br />
VULLINGSTABEL<br />
Inhoud brandstoftank:<br />
inclusief een reserve van:<br />
Motorkoelsysteem:<br />
Motorolie (vulhoeveelheid):<br />
Motorolie en filter (vulhoeveelheid):<br />
Versnellingsbak/differentieel:<br />
Hydraulisch remcircuit met<br />
antiblokkeersysteem ABS:<br />
Vloeistofreservoir ruitensproeiers/<br />
achterruitsproeier:<br />
1.4 Turbo Jet 1.6 Multijet Voorgeschreven brandstof<br />
liter kg liter kg en originele smeermiddelen<br />
58 –<br />
5/7 –<br />
5,9 –<br />
2,75 2,4<br />
2,9 3,3<br />
2,4 () 2 ()<br />
– 0,8<br />
6 –<br />
58 () –<br />
5/7 –<br />
7,1 –<br />
4,3 (❍) 3,8 (❍)<br />
4,6 (❍) 4 (❍)<br />
1,87 1,7<br />
– 0,8<br />
6 –<br />
Loodvrije benzine octaangetal<br />
niet lager dan 95 RON<br />
(Specificatie EN228)<br />
() Diesel voor het gebruik in<br />
voertuigen (Specificatie EN590)<br />
Mengsel van gedemineraliseerd<br />
water 50% en PARAFLU UP ▲)<br />
SELENIA K P.E.<br />
SELENIA WR P.E. (❍)<br />
TUTELA CAR TECHNYX<br />
TUTELA CAR MATRYX ()<br />
TUTELA TOP 4<br />
Mengsel van water en vloeistof<br />
TUTELA PROFESSIONAL SC 35<br />
(▲) Bij extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd<br />
water.
Inhoud brandstoftank:<br />
inclusief een reserve van:<br />
Motorkoelsysteem:<br />
Motorolie (vulhoeveelheid):<br />
Motorolie en filter (vulhoeveelheid):<br />
Versnellingsbak en differentieel:<br />
Hydraulisch remcircuit met<br />
antiblokkeersysteem ABS:<br />
Vloeistofreservoir ruitensproeiers/<br />
achterruitsproeier:<br />
TECHNISCHE GEGEVENS 239<br />
1.9 Twin Turbo Multijet 2.0 Multijet Voorgeschreven brandstof<br />
liter kg liter kg en originele smeermiddelen<br />
58 –<br />
5/7 –<br />
7,1 –<br />
4,5 3,815<br />
5,2 4,415<br />
3,1 2,63<br />
– 0,8<br />
6 –<br />
58 –<br />
5/7 –<br />
7,1 –<br />
4,5 3,815<br />
5,2 4,415<br />
3,1 2,63<br />
– 0,8<br />
6 –<br />
Diesel voor motorvoertuigen<br />
(specificatie EN590)<br />
Mengsel van gedemineraliseerd<br />
water en 50% PARAFLU UP (▲)<br />
SELENIA WR P.E.<br />
TUTELA CAR TECHNYX<br />
TUTELA TOP 4<br />
Mengsel van water en vloeistof<br />
TUTELA PROFESSIONAL SC 35<br />
(*) De waarden tussen aanhalingstekens hebben betrekking op uitvoeringen met koplampsproeiers.<br />
(▲) Bij extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd<br />
water.<br />
6
240 TECHNISCHE GEGEVENS<br />
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN<br />
AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN EIGENSCHAPPEN<br />
Toepassing Kwalitatieve specificaties van vloeistoffen Vloeistoffen en Interval<br />
en smeermiddelen voor een juiste smeermiddelen voor verversen<br />
werking van de auto (originele)<br />
Smering voor<br />
benzinemotoren<br />
Smering voor<br />
dieselmotoren<br />
(1.6 Multijet en<br />
2.0 Multijet)<br />
Smering voor<br />
dieselmotoren<br />
(1.9 Twin<br />
Turbo Multijet<br />
Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis met<br />
specificatie SAE 5W-40 ACEA C3.<br />
Kwalificatie FIAT 9.55535-S2.<br />
Motorolie SAE 5W-30op synthetische basis.<br />
Kwalificatie FIAT 9.55535-S1.<br />
Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis.<br />
Kwalificatie FIAT 9.55535-Z2.<br />
SELENIA K P.E.<br />
Contractual Technical<br />
Reference N°<br />
F603.C07<br />
SELENIA WR P.E.<br />
Contractual Technical<br />
Reference N° F510.D07<br />
SELENIA SPORT 5W-40<br />
Contractual Technical<br />
Reference N° F716.B08<br />
Tweede<br />
onderhoudsbeurt<br />
volgens schema<br />
Tweede<br />
onderhoudsbeurt<br />
volgens schema<br />
Tweede<br />
onderhoudsbeurt<br />
volgens schema<br />
Als bij dieselmotoren 1.6 Multijet en 2.0 Multijet in geval van nood geen originele producten beschikbaar zijn, moeten de smeermiddelen<br />
minimaal voldoen aan de specificaties ACEA B4; in dit geval zijn de optimale prestaties van de motor niet gegarandeerd<br />
en is het raadzaam de olie zo snel mogelijk bij het Lancia <strong>Service</strong>netwerk te laten vervangen door het voorgeschreven smeermiddel.<br />
Het gebruik van producten die niet voldoen aan de specificaties ACEA C3 voor benzinemotoren en ACEA C2 voor de dieselmotoren<br />
1.6 Multijet en 2.0 Multijet kan beschadigingen aan de motor veroorzaken die niet door de garantie gedekt worden.<br />
Gebruik bij motor 1.9 Twin Turbo Multijet uitsluitend smeermiddelen met kwalificatie FIAT 9.55535-Z2; het gebruik van producten<br />
die niet voldoen aan de specificaties kan beschadigingen aan de motor veroorzaken die niet door de garantie gedekt worden.
TECHNISCHE GEGEVENS 241<br />
Gebruik Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen Vloeistoffen en Gebruik<br />
voor een correct functioneren van de auto smeermiddelen (originele)<br />
Smering<br />
voor<br />
benzinemotoren<br />
Remvloeistof<br />
Bescherming<br />
voor<br />
radiateur<br />
Toevoeging<br />
voor<br />
brandstof<br />
Vloeistof voor<br />
ruitensproeiers/achterruitsproeier<br />
Synthetische olie SAE 75W-85.<br />
Overstijgt de specificaties API GL-4 PLUS.<br />
Kwalificatie FIAT 9.55550-MX3<br />
Synthetisch smeermiddel SAE 75W-85.<br />
Overstijgt de specificaties API GL-4.<br />
Kwalificatie FIAT 9.55550-MZ1<br />
Speciaal vet voor homokinetische koppelingen met een<br />
lage wrijvingscoëfficiënt. Indringingsgetal N.L.G.I. 0-1.<br />
Kwalificatie FIAT 9.55580<br />
Vet met molybdeendisulfide voor hoge<br />
gebruikstemperaturen. Indringingsgetal N.L.G.I. 1-2.<br />
Kwalificatie FIAT 9.55580<br />
Synthetische vloeistof voor rem- en koppelingssystemen<br />
Overstijgt de specificaties: FMVSS n° 116 DOT 4, ISO<br />
4925, SAE J 1704. Kwalificatie FIAT 9.55597<br />
Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op basis<br />
van glycol-monoethyleen met organische formule. Overtreft<br />
de specificaties CUNA NC 956-16, ASTM D 3306.<br />
Additief voor dieselbrandstof met beschermende<br />
werking voor dieselmotoren.<br />
Mengsel van alcohol en oppervlakte-actieve stoffen.<br />
Overstijgt de specificatie CUNA NC 956-11.<br />
Kwalificatie FIAT 9.55522<br />
TUTELA CAR TECHNYX<br />
Contractual Technical<br />
Reference N° F010.B05<br />
TUTELA CAR MATRYX<br />
Contractual Technical<br />
Reference N°F108.F02<br />
TUTELA STAR 700<br />
Contractual Technical<br />
Reference N°F701.C07<br />
TUTELA ALL STAR<br />
Contractual Technical<br />
Reference N°F702.G07<br />
TUTELA TOP 4<br />
Contractual Technical<br />
Reference N°F001.A93<br />
PARAFLU UP (●)<br />
Contractual Technical<br />
Reference N°F101.M01<br />
TUTELA DIESEL ART<br />
Contractual Technical<br />
Reference N°F601.L06<br />
TUTELA<br />
PROFESSIONALSC 35<br />
Contractual Technical<br />
Reference N° F201.D02<br />
Versnellingsbakken en<br />
differentieel (uitvoeringen<br />
1.6 Multijet)<br />
Mechanische versnellingsbak<br />
en differentieel (benzine-<br />
en dieselmotoren,<br />
uitgezonderd 1.6 Multijet)<br />
Homokinetische<br />
koppelingen<br />
differentieelzijde<br />
Homokinetische<br />
koppelingen wielzijde<br />
Hydraulische remmen<br />
en hydraulische<br />
bediening koppeling<br />
Motorkoelsysteem. Mengverhouding:<br />
50% water en<br />
50% PARAFLU UP (❑)<br />
Vermengen met<br />
dieselbrandstof<br />
(25 cc per 10 liter)<br />
Puur of verdund te<br />
gebruiken in<br />
ruitensproeiers<br />
(●) WAARSCHUWING Nooit bijvullen of mengen met vloeistoffen waarvan de specificaties afwijken van hetgeen is voorgeschreven.<br />
(❑) Bij extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd water.<br />
6
242 TECHNISCHE GEGEVENS<br />
BRANDSTOFVERBRUIK<br />
Het brandstofverbruik dat in de volgende tabel is opgenomen,<br />
is gemeten volgens een vastgestelde testmethode<br />
die in EU-normen is vastgelegd.<br />
Het brandstofverbruik is gemeten volgens onderstaande<br />
procedure:<br />
❍ een stadsrit: bestaande uit een koude start gevolgd door<br />
een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer;<br />
❍ rit buiten de stad: waarbij veelvuldig wordt geaccelereerd<br />
in alle versnellingen en waarmee een normaal gebruik<br />
van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd.<br />
De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h;<br />
BRANDSTOFVERBRUIK VOLGENS EU-NORMEN 2004/3 (liter x 100 km)<br />
Stadsverkeer<br />
Buitenweg<br />
Gecombineerd<br />
8,7<br />
5,4<br />
6,6<br />
❍ gecombineerd: hierbij telt de waarde van de stadsrit<br />
mee voor 37% en de waarde van de testrit buiten de<br />
stad voor 63%.<br />
WAARSCHUWING Het soort wegdek, verkeerssituatie,<br />
atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditie<br />
van de auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning,<br />
lading van de auto, imperiaal op het dak en andere<br />
situaties die de aërodynamica kunnen beïnvloeden,<br />
leveren een ander brandstofverbruik op dan hier vermeld.<br />
1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk<br />
9,2<br />
5,7<br />
7,0
Stadsverkeer<br />
Buitenweg<br />
Gecombineerd<br />
Stadsverkeer<br />
Buitenweg<br />
Gecombineerd<br />
TECHNISCHE GEGEVENS 243<br />
1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet<br />
6,1<br />
4,2<br />
4,9<br />
2.0 Multijet<br />
6,9<br />
4,3<br />
5,3<br />
7,3<br />
4,7<br />
5,7<br />
6
244 TECHNISCHE GEGEVENS<br />
CO 2 -EMISSIE<br />
De CO 2 -emissie, vermeld in de volgende tabel, is gemeten op een gecombineerd traject.<br />
CO 2 -EMISSIE VOLGENS EU 2004/3-NORMEN(g/km)<br />
1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk<br />
156 165<br />
1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet<br />
130 149<br />
2.0 Multijet<br />
139
ABS ........................................... 106<br />
Accu<br />
– starten met een<br />
achterportieren ...................... 85<br />
Achterruitensproeier ................... 214<br />
Achterruitenwisser<br />
– bediening .............................. 63<br />
– sproeiers ................................ 216<br />
– wisserbladen .......................... 214<br />
Achteruitrijverlichting<br />
Adaptieve lichten......................... 59<br />
Adaptieve verlichting................... 97<br />
Afmetingen ................................ 234<br />
AFS............................................. 97<br />
Afstandbediening (sleutel) ........... 39<br />
Airbags<br />
– frontairbags ........................... 135<br />
– sidebags ................................ 138<br />
Alarm ......................................... 41<br />
Armsteun voor/achter.............. 74-76<br />
Asbak ......................................... 79<br />
ASR (systeem) ............................ 105<br />
Auto langere tijd stallen .............. 150<br />
INHOUD 245<br />
Automatisch inschakelende<br />
koplampen................................ 59<br />
Automatische klimaatregeling met<br />
gescheiden regeling.................... 53<br />
Bagageruimte ............................ 88<br />
Bagageruimte ........................... 46<br />
Bagageruimteverlichting<br />
Banden<br />
– standaard banden ...............<br />
– verklaring van de<br />
232<br />
– winterbanden ..................... 232<br />
– bandenspanning .................. 233<br />
– vervangen ...........................<br />
Bandenspanningscontrolesysteem<br />
163<br />
TPMS .................................. 111<br />
Bedieningsorganen .................. 70<br />
Beker-/blikjeshouder ............... 78<br />
Bescherming van het milieu .....<br />
Bestuurdersstoel<br />
120<br />
lendensteunverstelling .............. 46<br />
– met elektrische verwarming ... 46<br />
– reinigen ................................. 220<br />
Bougies ................................... 225<br />
Brandstofnoodschakelaar ......... 72<br />
Brandstofsysteem .................... 227<br />
Brandstofverbruik ................... 242<br />
Buitenverlichting ..................... 58<br />
Buitenverlichting ..................... 60<br />
Carrosserie ................................ 217<br />
– carrosserie-uitvoeringen ......... 224<br />
Centraal vergrendelen ................. 84<br />
CO2-emissie ............................... 244<br />
Code Card................................... 38<br />
Contactslot ................................. 44<br />
Cruise Control............................. 65<br />
Dashboardkastjeverlichting<br />
Dimlicht (bediening) ................... 60<br />
– lamp vervangen...................... 174<br />
Display ....................................... 20<br />
– menupunten........................... 24<br />
– storingsmeldingen .................. 32<br />
Displaymeldingen........................ 32<br />
Dop brandstoftank ..................... 119<br />
DPF (Roetfilter) ......................... 120<br />
7
246 INHOUD<br />
DST ............................................ 98<br />
Dualdrive (elektrische<br />
stuurbekrachtiging)................... 109<br />
Elektrische<br />
stuurbekrachtiging “dualdrive” 109<br />
EOBD (systeem) ......................... 109<br />
ESP 2 (System) .......................... 104<br />
Fix&Go Automatic (systeem) ..... 155<br />
Follow me home (systeem) .......... 61<br />
Functie Sport .............................. 98<br />
Gebruik van de handgeschakelde<br />
versnellingsbak ........................ 147<br />
Geprogrammeerd<br />
onderhoudsschema.................... 195<br />
Gewichten .................................. 236<br />
Gordelspanners .......................... 124<br />
Grootlicht (bediening) ................. 60<br />
– lamp vervangen...................... 175<br />
Grootlichtsignaal ........................ 60<br />
Handrem ................................... 146<br />
Hill Holder (systeem) ................. 104<br />
Hoofdsteun ................................ 47<br />
hulpaccu .................................... 154<br />
– opladen ................................. 191<br />
– vervangen .............................. 209<br />
Identificatiegegevens .................. 222<br />
Imperiaal/skidrager .................... 95<br />
Inbouwvoorbereiding voor<br />
“isofix”- kinderzitjes ................. 132<br />
Instrumenten .............................. 7<br />
Instrumentenpaneel .................... 6<br />
Interieur ..................................... 220<br />
Interieuruitrusting ...................... 73<br />
Ken uw auto............................... 5<br />
Kentekenverlichting<br />
(lamp vervangen)...................... 178<br />
Kinderbeveiliging ....................... 84<br />
Kinderen veilig vervoeren ........... 128<br />
Klimaatregeling........................... 50<br />
Klimaatregeling, handbediend .... 51<br />
Koel-/warmhoudvak ................... 75<br />
Koplampen ................................ 96<br />
Lak ........................................... 218<br />
Lamp vervangen ......................... 170<br />
– buitenverlichting ................... 174<br />
– interieurverlichting ................ 179<br />
Lampen vervangen...................... 170<br />
– typen lampen ........................ 172<br />
Lampjes en berichten ................. 9<br />
Lancia CODE (systeem) ............. 37<br />
Luchtfilter / Pollenfilter .............. 208<br />
Maximumsnelheden .................. 235<br />
Mistachterlicht ............................ 71<br />
Mistlampen ................................ 71<br />
Mistlampen voor met<br />
cornering lights ......................... 59<br />
Motor.......................................... 225<br />
Motor starten............................... 143<br />
– identificatiecode .................... 224<br />
– technische specificaties ......... 225<br />
Motorcodes /carrosserie<br />
uitvoeringen.............................. 224<br />
Motorkap ................................... 93<br />
Motorruimte (uitspuiten) ............ 219<br />
MSR ........................................... 105
Niveaus controleren ................... 201<br />
Noodgevallen ............................. 153<br />
Opbergvak ................................. 77<br />
Opendak .................................... 80<br />
Opkrikken .................................. 191<br />
Parkeersensoren ........................ 114<br />
Parkeren .................................... 146<br />
Plafondlampje ............................ 68<br />
Portieren .................................... 83<br />
– kinderveiligheidsslot............... 84<br />
– noodvergrendeling<br />
Portiervergrendeling.................... 83<br />
Prestaties ................................... 235<br />
Radiozendapparatuur<br />
Regensensor ............................... 64<br />
Remlichten<br />
Remmen ..................................... 228<br />
Richtingaanwijzers<br />
– bediening .............................. 60<br />
– lampen vervangen .................. 176<br />
Roetfilter (DPF) ......................... 120<br />
INHOUD 247<br />
Rubber slangen .......................... 214<br />
Ruitbediening.............................. 86<br />
Ruiten (schoonmaken) ............... 219<br />
Ruiten reinigen ........................... 62<br />
Ruitensproeier ............................ 214<br />
Ruitenwissers<br />
– bediening .............................. 62<br />
– sproeiers ................................ 216<br />
– wisserbladen .......................... 214<br />
SBR-systeem ............................. 123<br />
Sigarenaansteker ........................ 79<br />
Slepen van de auto ..................... 192<br />
Sleutels ...................................... 38<br />
Sneeuwkettingen ........................ 152<br />
Snelle bandenreparatieset<br />
Spiegels ..................................... 48<br />
Starten en rijden.......................... 141<br />
Stekkerdoos ................................ 78<br />
Stuur .......................................... 48<br />
Stuurinrichting ........................... 229<br />
Stuurslot .................................... 44<br />
Symbolen ................................... 36<br />
T.P.M.S. (systeem)...................... 111<br />
Tanken ....................................... 118<br />
Technische gegevens ................... 221<br />
Transmissie ................................ 228<br />
Trekken van aanhangers ............. 150<br />
Tripcomputer ............................ 34<br />
TTC-systeem............................... 106<br />
Veiligheid .................................. 121<br />
Veiligheidsgordels ....................... 122<br />
Velgen<br />
– verklaring van de codering<br />
op de volgen........................... 231<br />
Verlichting zonneklepspiegel<br />
Versnellingsbak .......................... 146<br />
Verstelling zitplaatsen voorin ....... 45<br />
Vloeistoffen en smeermiddelen ... 240<br />
Voorzorgsmaatregelen<br />
en onderhoud ........................... 193<br />
– geprogrammeerd onderhoud... 194<br />
– Onderhoudsprogramma<br />
– periodieke controles ............... 199<br />
Vullingstabel .............................. 240<br />
7
248 INHOUD<br />
Waarschuwingsknipperlichten ... 70<br />
Wiel (vervangen) ........................ 163<br />
Wiel verwisselen ......................... 163<br />
Wielen......................................... 230<br />
Wielophanging ........................... 229<br />
Zekeringen (vervangen) ............. 183<br />
Zekeringen vervangen ................ 183<br />
Zitplaatsen voorin ....................... 45<br />
Zonnekleppen ............................ 73
RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG<br />
AAN HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR<br />
Reeds jarenlang heeft Lancia de algemene verplichting op zich genomen het milieu te beschermen en te respecteren door<br />
de productieprocessen en de ontwikkeling van de producten steeds “milieuvriendelijker” te maken. Om de klant te<br />
best mogelijke service te bieden wat betreft de milieunormen en als antwoord op de verplichtingen die zijn opgelegd door<br />
de Europese Richtlijn 2000/53 voor auto’s aan het einde van de levensduur, biedt Lancia de mogelijkheid aan zijn<br />
klanten om het eigen voertuig* aan het einde van de levensduur zonder extra kosten over te dragen.<br />
De Europese Richtlijn voorziet er in feite in dat “het voertuig kan worden afgegeven zonder kosten voor de laatste houder<br />
en/of eigenaar vanwege het feit dat het voertuig geen of een negatieve marktwaarde heeft”. In vrijwel alle landen<br />
van de EU konden tot 1 januari 2007 alleen voertuigen zonder kosten worden teruggegeven die vanaf 1 juli 2002 op<br />
kenteken waren gezet; vanaf 2007 is het zonder kosten teruggeven van het voertuig niet meer afhankelijk van het jaar<br />
waarin de auto op kenteken is gezet, “indien het betrokken voertuig voorzien is van de essentiële voertuigonderdelen,<br />
met name motor en carrosserie, en geen afval bevat dat aan het afgedankte voertuig is toegevoegd”.<br />
Om het voertuig aan het einde van de levensduur zonder verdere problemen over te kunnen dragen, kunt u zich wenden<br />
tot uw dealer of een van de door Lancia goedgekeurde inzamelings- en sloopondernemingen. Deze ondernemingen<br />
zijn zorgvuldig geselecteerd en werken met hoge kwaliteitsnormen voor het milieuvriendelijk inzamelen, verwerken en<br />
recyclen van de afgedankte voertuigen.<br />
Meer informatie kunt u verkrijgen bij de inzamelings- en sloopondernemingen, Lancia-dealers of via de site van Lancia<br />
op het internet.<br />
* Voertuigen voor personenvervoer met maximaal negen zitplaatsen en een maximaal totaalgewicht van 3500 kg
in het hart van uw motor.<br />
Vraag uw garagist om<br />
®<br />
®
Uw auto heeft Selenia gekozen<br />
De motor van uw auto is ontstaan met ontworpen voor Selenia,<br />
hetmotorolie-assortiment dat voldoet aan demeest geavanceerde<br />
internationale specificaties. Specifieke tests en technische kenmerken<br />
van hoog niveaumaken van Selenia het smeermiddel bij uitstek<br />
voor veilige en onovertrefbare motorprestaties.<br />
Selenia biedt een assortiment technologische geavanceerde kwaliteitsproducten:<br />
SELENIA K PURE ENERGY<br />
Synthetisch smeermiddel ontwikkeld voor benzinemotoren<br />
van de laatste generatie met lage emissies. De<br />
specifieke formule garandeert een maximale bescherming<br />
ook voor turbomotoren met hoge prestaties en een hoge<br />
thermische belasting. Het lage asgehalte helpt de totale<br />
reiniging van de moderne katalysatoren te behouden.<br />
SELENIA WR PURE ENERGY<br />
Synthetisch smeermiddel ontwikkeld voor<br />
benzinemotoren die producten met een laag asgehalte<br />
vereisen. Optimaliseert de kenmerken van motoren met<br />
een hoog specifiek vermogen, beschermt de zwaarst<br />
belaste delen en helpt de moderne katalysatoren schoon<br />
te houden.<br />
SELENIA MULTIPOWER<br />
De ideale olie voor het beschermen van benzinemotoren<br />
van de nieuwe generatie, ook in extreme bedrijfs- en<br />
klimaatcondities. Garandeert een lager brandstofverbruik<br />
(Energy conserving) en is tevens ideaal voor alternatieve<br />
motoruitvoeringen.<br />
SELENIA SPORT<br />
Volledig synthetisch smeermiddel dat aan de eisen van<br />
motoren met hoge prestaties voldoet. Ontwikkeld voor<br />
het beschermen van de motor ook bij hoge thermische<br />
belasting, het voorkomen van bezinksels op de turbine en<br />
het garanderen van maximale prestaties in alle veiligheid.<br />
Het Selenia assortiment bestaat verder uit Selenia StAR<br />
Pure Energy, Selenia Racing, Selenia K, Selenia WR,<br />
Selenia 20K, Selenia 20K AR.<br />
Nadere informatie met betrekking tot de Selenia producten<br />
vindt u op de site, www.selenia.com
NOTITIES
SPANNING BIJ KOUDE BANDEN (bar)<br />
Bandenmaat Bij gemiddelde belading Bij volle belading<br />
Voor Achter Voor Achter<br />
195/55 R16-91V XL<br />
205/55 R16 -91V<br />
225/45 R17-91W<br />
225/40 R18-92W<br />
BRANDSTOF TANKEN (liter)<br />
2,4 2,2<br />
2,4 2,2<br />
2,4 2,2<br />
2,6 2,4<br />
1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Jet - 2.0 Multijet<br />
Inhoud van de brandstoftank 58<br />
Brandstofreserve 5 - 7<br />
2,7 2,5<br />
2,7 2,5<br />
2,7 2,5<br />
2,9 2,7<br />
MOTOROLIE VERVERSEN<br />
1.4 Turbo Jet 1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Jet 2.0 Multijet<br />
liter kg liter kg liter kg liter kg<br />
Motorolie 2,75 2,4 4,3 3,8 4,5 3,815 4,5 3,815<br />
Motorolie en filter 2,9 3,3 4,6 4 5,2 4,415 5,2 4,415<br />
<strong>Fiat</strong> Group Automobiles Netherlands B.V. - B. U. After Sales.<br />
Importeur voor Nederland: <strong>Fiat</strong> Group Automobiles Netherlands B.V. - Singaporestraat 92-100 - 1175RA Lijnden<br />
Druknummer 603.81.451 - 08/2008 - 2e Tank bij auto’s met benzinemotor uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON (specificatie EN228).<br />
Tank bij auto’s met dieselmotor uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590).<br />
editie - vervaardigd door Hoogcarspel Grafische Communicatie - Middenbeemster
De gegevens in deze publicatie dienen alleen ter informatie. Lancia behoudt zich het recht voor om op elk moment de in deze publicatie<br />
beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor meer informatie tot de Lancia-dealer.<br />
Gedrukt op ecologisch chloorvrij papier.<br />
NEDERLANDS