29.10.2014 Views

Primair centraal zenuwstelsel non-Hodgkin lymfoom

Primair centraal zenuwstelsel non-Hodgkin lymfoom

Primair centraal zenuwstelsel non-Hodgkin lymfoom

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Centraal-<strong>zenuwstelsel</strong>lymfomen<br />

H. Haaxma-Reiche, G.W. van Imhoff, Ph. Poortmans, M.J. van den Bent<br />

5<br />

CZS LYMFOMEN 1


1 <strong>Primair</strong> <strong>centraal</strong> <strong>zenuwstelsel</strong> <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong> <strong>lymfoom</strong><br />

5<br />

10<br />

15<br />

20<br />

25<br />

30<br />

1.1 Incidentie en risicofactoren<br />

Het primaire <strong>centraal</strong> <strong>zenuwstelsel</strong> (hersenweefsel, ogen, liquor, zenuwwortels) <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong><br />

<strong>lymfoom</strong> (PCZSL) is vrij zeldzaam. Het moet worden onderscheiden van een systemisch <strong>non</strong><br />

<strong>Hodgkin</strong> <strong>lymfoom</strong> met <strong>centraal</strong> <strong>zenuwstelsel</strong> (CZS) disseminatie (in dit geval meestal<br />

meningeaal gelocaliseerd). Een initiële epidurale NHL localisatie behoort er niet toe, maar is<br />

een uiting van een systemisch NHL. PCZSL komt vooral voor bij patiënten tussen de 45 en<br />

70 jaar oud met een mediane leeftijd van ongeveer 60 jaar. Het komt iets meer voor bij<br />

mannen dan bij vrouwen (ratio 1,4-2:1). Ongeveer 1% van alle tumoren van het centrale<br />

<strong>zenuwstelsel</strong> en 1 à 2% van alle <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong> lymfomen zijn een PCZSL. De laatste<br />

decennia is het voorkomen van PCZSL sterk gestegen, waarbij dit niet volledig verklaard kan<br />

worden door de toegenomen incidentie van AIDS, of verbetering van diagnostiek. In de<br />

Verenigde Staten is de incidentie ondertussen gestegen tot ruim 5% van alle primaire<br />

<strong>centraal</strong> <strong>zenuwstelsel</strong>tumoren met een risico van 30 per miljoen personen per jaar 1, 2 .<br />

Een hogere incidentie wordt gezien bij patiënten die een aangeboren of verworven<br />

immuundeficiëntie hebben, zoals bij HIV-infecties en patiënten die met immunosuppresiva<br />

worden behandeld (transplantaties, autoimmuunziekten). AIDS-patiënten hebben een risico<br />

van 2-6%. Dit risico neemt echter toe met de duur van de ziekte, terwijl uit obductiemateriaal<br />

(12% PCZSL) blijkt dat de diagnose tijdens het leven lang niet altijd wordt vermoed. Onder<br />

invloed van highly active antiretroviral therapy (HAART) lijkt de incidentie weer af te nemen.<br />

Het risico voor transplantatiepatiënten is het grootst na hart-, long- en levertransplantatie (2-<br />

7%) en het laagst bij niertransplantatie en allogene stamceltransplantatie (1-2%). Bij<br />

congenitale immunodeficiëntie is het risico 4% 3 .<br />

Tenzij uitdrukkelijk anders wordt vermeld, wordt hier verder alleen het PCZSL bij<br />

immunocompetente personen besproken. Gezien de korte prognose van het PCZSL bij AIDS<br />

patiënten en de veelal complexe situatie door andere tegelijkertijd voorkomende<br />

aandoeningen en het gebruik van diverse medicamenten, verdient het aanbeveling het<br />

beleid te individualiseren. Hierbij zullen een AIDS-expert, een hematoloog en een neurooncoloog<br />

betrokken moeten zijn.<br />

35<br />

40<br />

45<br />

50<br />

55<br />

1.2 Klinische presentatie<br />

De symptomatologie van het PCZSL is erg wisselend en afhankelijk van de locatie en de<br />

uitgebreidheid. De klinische presentatie bestaat meestal uit een combinatie van<br />

karakterveranderingen, focale uitval, epilepsie, visusstoornissen en tekenen van intracraniële<br />

drukverhoging. Zowel oculaire (5-25%) als leptomeningeale localisaties (25-40%) komen<br />

frequent voor 4, 5 . Deze kunnen zowel bij presentatie als ten tijde van een recidief optreden.<br />

Het primaire leptomeningeale PCZSL zonder parenchymateuze localisaties blijkt niet<br />

zeldzaam, geschat vormt dit 7% van de PCZSL 6 .<br />

Eventuele visusklachten berusten vaak op een bilaterale maligne lymphomateuze vitreïtis of<br />

uveïtis (IOL, intraoculair <strong>lymfoom</strong>) 7 . Ongeveer 25% van de patiënten met PCZSL heeft ten<br />

tijde van het stellen van de diagnose een (asymptomatische) oculaire manifestatie.<br />

Daarenboven ontwikkelt nog eens meer dan een kwart van de patiënten met PCZSL een IOL<br />

tijdens het ziektebeloop 2, 4 . Omgekeerd ontwikkelt meer dan 80%-90% van de patiënten met<br />

primair IOL later een cerebrale manifestatie. Ook zonder evidente CZS-localisaties moet een<br />

oculair <strong>lymfoom</strong> daarom worden opgevat als een uiting van PCZSL.<br />

Het klinische beloop van een PCZSL kan opmerkelijk zijn. Bekend zijn de snelle, vaak<br />

complete en soms langdurig remissies op corticosteroïden 8 . Door het snelle oncolytisch<br />

effect van steroïden is het starten daarvan voordat histologische verificatie is verkregen<br />

berucht om de interferentie met de diagnostiek van een PCZSL. Bij verdenking op een<br />

PCZSL moet derhalve slechts in het uiterste geval tot het geven van steroïden worden<br />

CZS LYMFOMEN 2


5<br />

besloten. Bij aanwezigheid van uitval is een snelle diagnostische procedure essentieel.<br />

Soms is er een opmerkelijk wisselend beloop met niet aankleurende laesies die aan multiple<br />

sclerose of aan een leuko-encefalopathie doen denken 9, 10 . Hoewel zeldzaam zijn ook<br />

spontane remissies gerapporteerd 11 .<br />

1.3 Neuroradiologie<br />

10<br />

15<br />

20<br />

25<br />

Bij de ongeveer de helft van patiënten is er sprake van een unifocale tumor, bij de overigen<br />

is er sprake van multifocale laesies, en soms van diffuse afwijkingen. Ongeveer de helft van<br />

de tumoren is in een cerebrale hemisfeer gelocaliseerd, in een kwart is er een localisatie in<br />

de basale ganglia. Hersenstam en cerebellaire localisaties zijn zeldzame localisaties. In een<br />

kwart van de gevallen is er contact met het ependym, soms met een uitgesproken<br />

subependymale uitbreiding.<br />

Op de CT-scan zijn de laesies voor contrasttoediening doorgaans isodens of iets hyperdens,<br />

met sterke en vrij egale aankleuring na toediening van contrast. Vaak zijn de randen wat<br />

onscherp 12 .<br />

Bij MRI-onderzoek zijn de afwijkingen op T1-gewogen opnamen iso- of hypointens, met<br />

opnieuw sterke aankleuring met contrast. Op T2 opnames kunnen de afwijkingen zowel<br />

hypo-, iso- als hyperintens zijn 13 . Bij 5-10% van de patiënten komen (voornamelijk) niet<br />

aankleurende laesies voor 13, 14 . Bij immuungecompromiteerden hebben de laesies vaak een<br />

niet aankleurend (necrotisch) centrum 13, 15 .<br />

De MRI- en CT-beelden zijn niet specifiek. Hieruit volgt de volgende differentiële diagnose:<br />

andere primaire hersentumoren, metastasen, toxoplasma, intracraniële inflammatoire<br />

tumoren zonder monoclonale cel proliferatie (zoals bij granulomateuse angiïtis, histiocytosis<br />

of sarcoidose), multiple sclerose, of leukoencefalopathie 16 .<br />

30<br />

35<br />

40<br />

45<br />

50<br />

1.4 Diagnose en stadiëring<br />

De diagnose berust altijd op histologie of minstens cytologie. Corticosteroïden dient men<br />

indien mogelijk pas te starten na cytologisch of histologisch bewijs van het PCZSL, omdat na<br />

het starten van corticosteroïden een zeer snelle en opvallende verbetering van zowel het<br />

klinische beeld als de radiologische afwijkingen kan optreden. In sommige gevallen blijven<br />

de afwijkingen gedurende maanden tot jaren afwezig (“ghost tumor”) waarbij de diagnose<br />

niet meer met zekerheid gesteld kan worden.<br />

De PA-diagnose kan, al naar gelang de presentatie (ligging, uitbreiding en symptomen)<br />

worden gesteld op weefsel van een stereotactisch biopt of op cytologisch onderzoek van<br />

liquor of glasvocht. Bij histologisch onderzoek vrijwel altijd een diffuus grootcellig <strong>non</strong>-<br />

<strong>Hodgkin</strong><strong>lymfoom</strong> van B-cel origine gevonden. Andere subtypes komen zelden voor. Indien bij<br />

liquoronderzoek cytologisch afwijkende cellen of een lymfocytose worden gevonden dient het<br />

onderzoek te worden aangevuld met immunocytologie of flowcytometrie. Het vinden van<br />

cytologisch pathologische cellen met een B-cel immunofenotype dan wel een monoclonale<br />

B-lymfocytose is vrijwel bewijzend voor de aanwezigheid van een B-cel <strong>lymfoom</strong> 17 .<br />

Als minimaal stadiëringsonderzoek zijn essentieel: liquordiagnostiek en oogheelkundig<br />

onderzoek, inclusief spleetlamp onderzoek, zonodig glasvocht cytologie 18 . Gezien de<br />

associatie van HIV met het PCZSL dient HIV-serologie te worden bepaald.<br />

Andere onderzoeken kunnen worden uitgevoerd op indicatie of in het kader van bijvoorbeeld<br />

een trial, maar mogen nooit leiden tot een uitstel van de start van de behandeling. Indien<br />

relevant voor de verdere behandeling zijn op indicatie te overwegen: CT-thorax/-abdomen,<br />

MRI spinale kanaal, beenmergonderzoek. De waarde van deze laatste onderzoeken is<br />

echter beperkt. Het PCZSL is een primaire aandoening van het CZS waarbij bij de primaire<br />

presentatie slechts zelden localisaties elders in het lichaam worden gevonden. In een grote<br />

retrospectieve studie van 128 patiënten werd dit bij slechts 4% van de patiënten<br />

CZS LYMFOMEN 3


5<br />

vastgesteld 19 . Ten tijde van een locaal of locoregionaal CZS-recidief bestaat bij ongeveer<br />

10% van de patiënten uitbreiding naar systemische localisaties 20 .<br />

Het primaire oculaire <strong>lymfoom</strong> dient op dezelfde wijze benaderd te worden, dat wil zeggen:<br />

neurologisch onderzoek en MRI-hersenen, eventueel liquordiagnostiek.<br />

1.5 Prognose<br />

10<br />

Een patiënt met een onbehandeld PCZSL heeft na de diagnose een mediane overleving van<br />

anderhalve maand. De belangrijkste prognostische factoren zijn de leeftijd (gunstiger < 60<br />

jaar); de algemene toestand; de neurologische functiestatus en volgens sommigen ook het<br />

proteïnegehalte in de liquor en het LDH-gehalte in het bloed 21, 22 .<br />

15<br />

20<br />

25<br />

30<br />

35<br />

40<br />

45<br />

50<br />

55<br />

1.6 Therapie<br />

Er bestaan helaas geen goede vergelijkende studies naar de verschillende therapeutische<br />

modaliteiten die bij de behandeling van het PCZSL effectief zijn. De beschikbare gegevens<br />

zijn afkomstige uit (soms vergelijkende) retrospectieve studies, fase II studies en kleine fase<br />

III studies.<br />

De rol van chirurgie beperkt zich tot het verkrijgen van weefsel voor PA-diagnose. Een<br />

uitgebreidere resectie heeft geen therapeutisch meerwaarde.<br />

Bij symptomatische patiënten kan na het verkrijgen van weefsel voor PA gestart worden met<br />

corticosteroïden. Deze hebben naast een anti-oedeem effect ook een direct oncolytisch<br />

effect op <strong>lymfoom</strong>cellen. Corticosteroïden brengen bij een groot deel van de patiënten een<br />

belangrijke symptomatische verbetering teweeg, waarbij ook de radiologische afwijkingen<br />

duidelijk kunnen afnemen en soms zelfs verdwijnen. Bij de meerderheid van de patiënten<br />

treedt na enkele maanden echter opnieuw progressie van het PCZSL op, dan vaak niet meer<br />

reagerend op corticosteroïden.<br />

Radiotherapie van de gehele schedelinhoud leidt meestal tot een zeer goede initiële reactie<br />

met een snelle verbetering van de symptomatologie en van de radiologische afwijkingen.<br />

Daar bij de grote meerderheid van de patiënten gemiddeld binnen 1 jaar een recidief<br />

optreedt ter hoogte van of vlakbij de oorspronkelijke tumorlocalisatie bedraagt de mediane<br />

overleving na radiotherapie toch slechts 15 maanden. Een verhoging van de dosis tot 60 Gy<br />

of het bestralen van de volledige craniospinale as leidt niet tot betere resultaten 23 . Volgens<br />

een retrospectieve studie bleek een dosis reductie van 45 Gy tot 30 Gy tot slechtere<br />

resultaten te leiden 24 .<br />

Uit onderzoek van de talrijke onderzochte chemotherapieschema’s (zowel retrospectief als<br />

prospectief in fase II studies) komt één constante naar voren: intraveneuze chemotherapie<br />

met hoge dosis methotrexaat (HD MTX, minimaal 3 g/m 2 ) met leukovorin-rescue verbetert in<br />

significante mate de kans op een langere overleving ten opzichte van behandeling met<br />

radiotherapie alleen 25-31 . Een mediane overleving van ongeveer 3 jaar werd door meerdere<br />

onderzoekers gepubliceerd na hoge dosis chemotherapie gevolgd door consoliderende<br />

radiotherapie.<br />

De rol van Ara-C en andere cytostatica is veel minder goed gedocumenteerd 32 . Standaard<br />

chemotherapieschema’s als CHOP bleken niet effectief en resulteerden ook in combinatie<br />

met radiotherapie niet tot betere resultaten dan radiotherapie alleen 33-35 .<br />

De rol van intrathecale chemotherapie is onduidelijk. Met intraveneus toegediende HD MTX<br />

of Ara-C worden therapeutische spiegels in de liquor bereikt. Het nut van bijkomende<br />

intrathecale toedieningen van MTX, Ara-C of dexamethason bij het gebruik van deze hoge<br />

doses i.v. is nimmer bewezen 36 .<br />

Onvoldoende onderzocht en derhalve nog experimenteel zijn de combinatie van<br />

chemotherapie met een verstoring van de bloedhersenbarrière, een onderhoudsbehandeling<br />

met chemotherapie, hoge dosis chemotherapie alleen en nieuwere chemotherapeutische en<br />

immunologische agentia 37-39 .<br />

CZS LYMFOMEN 4


5<br />

Bij recidieven na radiotherapie en/of chemotherapie is de prognose over het algemeen<br />

beperkt, waarbij met tweedelijns chemotherapie (experimenteel met hoge dosis en perifere<br />

stamceltransplantatie) of radiotherapie indien nog niet eerder gegeven bij patiënten in een<br />

goede algemene toestand een beperkte overleving bereikt kan worden, met soms<br />

langduriger overleving 39, 40 .<br />

1.7 Late complicaties<br />

10<br />

15<br />

20<br />

Met name bij patiënten die langer overleven kan leukoencefalopathie ontstaan als gevolg<br />

van de oorspronkelijke tumoruitbreiding en/of de therapie. De symptomatologie hiervan kan<br />

erg wisselend zijn, van geringe geheugenstoornissen tot een ernstig dementiëel beeld.<br />

Risicofactoren voor deze late complicaties zijn: hogere leeftijd (>60); slechte neurologische<br />

functie bij diagnose; radiotherapie op de schedelinhoud; hoge dosis MTX gegeven na<br />

radiotherapie en een lange overleving 12, 22, 41 . Patiënten > 60 jaar die radiotherapie hadden<br />

gekregen, toonden in 83% een leukoencefalopathie. Bij patiënten < 60 jaar werd dit slechts<br />

in 6% gezien 25, 42 . Het weglaten van de radiotherapie leidt echter tot een hogere kans op een<br />

recidief.<br />

1.8 Conclusie<br />

Niveau 3<br />

Gezien de onduidelijkheid over de meest optimale behandeling dient deze bij<br />

voorkeur plaats te vinden in het kader van een klinische trial. Anno 2003 is de<br />

behandeling buiten een klinische trial voor patiënten ≤ 60 jaar op HD MTX<br />

gebaseerde chemotherapie gevolgd door radiotherapie tot 40 Gy in fracties van<br />

1,8 Gy op de gehele hersenen. Boven deze leeftijd gaan de late cognitieve<br />

complicaties van deze gecombineerde behandeling sterk wegen. Bij een patiënt<br />

> 60 jaar en in een goede conditie valt een op HD MTX (minimaal 3 g/m 2 )<br />

gebaseerde chemotherapie te overwegen, met weglaten van de radiotherapie<br />

indien een complete reponse op de chemotherapie wordt bereikt. Radiotherapie<br />

is dan geïndiceerd indien chemotherapie onvoldoende effect heeft (geen CR) of<br />

bij het optreden van een laat recidief na chemotherapie alleen. Patiënten die<br />

geen radiotherapie krijgen, hebben echter een hogere recidief kans. Bij<br />

patiënten in een matige conditie maar met behandelingswens kan overwogen<br />

worden alleen een korte serie radiotherapie (5 keer 4 Gy) te geven ( 23-26, 42 ).<br />

25<br />

30<br />

35<br />

40<br />

1.9 Advies<br />

Patiënten met een primair <strong>centraal</strong> <strong>zenuwstelsel</strong> <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong> <strong>lymfoom</strong> worden bij voorkeur<br />

in studieverband behandeld.<br />

In geval van een extraprotocollaire behandeling dient op HD MTX (minimaal 3 g/m 2 )<br />

gebaseerde chemotherapie gegeven te worden, gevolgd door radiotherapie op de gehele<br />

hersenen (tot 40 Gy in fracties van 1,8 Gy). De ooglens wordt hierbij buiten het<br />

bestralingsveld gehouden als er geen IOL aangetoond is. Bij patiënten >60 jaar wordt van<br />

radiotherapie afgezien, tenzij met chemotherapie geen complete remissie werd bereikt.<br />

Radiotherapie kan alsnog worden toegepast bij deze patiënten in geval van een laat recidief<br />

na chemotherapie alleen.<br />

Bij patiënten in een matige conditie maar met behandelingswens kan een korte serie<br />

radiotherapie worden gegeven (5 x 4 Gy).<br />

Bij het gebruik van HD chemotherapie is er onvoldoende bewijs om additionele intrathecale<br />

therapie te rechtvaardigen.<br />

CZS LYMFOMEN 5


2 Disseminatie van NHL naar het centrale en perifere <strong>zenuwstelsel</strong><br />

5<br />

10<br />

15<br />

20<br />

2.1 Inleiding<br />

De kans op disseminatie van het NHL naar het <strong>zenuwstelsel</strong> is sterk afhankelijk van het<br />

histologische subtype, primaire localisatie disseminatie en fase van de ziekte. Invasie van<br />

het perifere <strong>zenuwstelsel</strong> (neurolymfomatosis) is erg zeldzaam. De aantasting betreft<br />

meestal de leptomeningen, vaak gelijktijdig met extracraniele tumorprogressie en slechts<br />

sporadisch als initiële manifestatie. Durale localisaties zijn voornamelijk in de sinus<br />

cavernosus te vinden. Intraparenchymateuze haarden (hersenen, ruggenmerg) komen<br />

zeldzaam voor en dan veelal in een vergevorderd stadium van ziekteprogressie. Alhoewel<br />

epidurale localisaties in het wervelkanaal, al dan niet gepaard gaande met ruggenmergcompressie<br />

vaak tot een CZS uitbreiding gerekend worden, zijn deze dit in engere zin niet,<br />

omdat deze localisaties buiten de bloed-hersen/ruggenmerg barrière gelegen zijn. Omdat<br />

voornoemde disseminatievormen in publicaties vaak onvoldoende gescheiden worden, de<br />

meeste publicaties over incidentie en risicofactoren retrospectief en van wat oudere datum<br />

zijn, en intussen de histologische classificatie en de behandeling van het NHL veranderd zijn,<br />

kunnen getallen over incidentie en prognose slechts een algemene indruk weergeven.<br />

2.2 Incidentie en risicofactoren<br />

25<br />

30<br />

35<br />

40<br />

45<br />

50<br />

Voor alle manifestaties van NHL tezamen loopt de incidentie van een CZS-localisatie, solitair<br />

of in het kader van een systemisch recidief uiteen van 2 tot 30% 43-51 . Bij het indolente NHL<br />

komt het slechts sporadisch voor (3-7%), meestal bij transformatie van het <strong>lymfoom</strong> naar een<br />

hogere maligniteitsgraad 51, 52 . Bij de agressieve lymfomen is er een duidelijk verschil tussen<br />

de lymfoblastaire en Burkitt lymfomen met een hoge incidentie tot 30% 51-53 en de overige<br />

agressieve lymfomen met een incidentie rond de 5% 50-54 .<br />

Bij het diffuus grootcellig <strong>lymfoom</strong> zijn in twee onafhankelijk van elkaar geanalyseerde grote<br />

groepen met CHOP behandelde patienten uit Noord-Amerika 54 en Scandinavië 51 bij<br />

multivariate analyses de aanwezigheid van meer dan één extranodale localisatie en/of een<br />

verhoogd LDH als significante risicofactoren voor CZS disseminatie geïdentificeerd. Hoewel<br />

het globale risico op CZS-recidief bij diffuus grootcellig <strong>lymfoom</strong> in deze studies rond de 5%<br />

lag, ging de combinatie van een verhoogd LDH en meer dan één extranodale localisatie<br />

gepaard met een kans van 17% op CZS-recidief 54 . In een analyse van de coöperatieve<br />

Franse <strong>lymfoom</strong> groep (GELA) van 974 patiënten met diffuus grootcellig <strong>lymfoom</strong> behandeld<br />

met intensieve CHOP (ACVBP) gecombineerd met intrathecale MTX-profylaxe per<br />

lumbaalpunctie en intraveneuze hoge dosis MTX als onderdeel van het behandelschema,<br />

werd een incidentie van CZS-recidief van slechts 1,6% gezien. In de multivariate analyse van<br />

deze studie werd naast een relatie met verhoogd LDH en de aanwezigheid van meer dan<br />

één extranodale localisatie ook een relatie met de IPI gevonden voor het risico op een CZS<br />

recidief 55 . Dit bevestigt het al eerder gevonden verband tussen CZS recidief en een hoge IPI<br />

risico score gevonden in de analyse van de HOVON bij patiënten behandeld met CHOP of<br />

CHOP gevolgd door autologe stamceltransplantatie 50 . Verder kan ook localisatie in testis,<br />

met een kans van 15% op CZS disseminatie als risicofactor worden genoemd 56 . In oudere<br />

literatuur worden localisaties in orbita / paranasale sinus 48 , en epidurale localisaties 57 ook wel<br />

genoemd als mogelijke risicofactoren, doch dit is niet sterk onderbouwd en wordt in meer<br />

recente literatuur weerlegd 58, 59 .<br />

2.3 Klinische presentatie<br />

55<br />

Patiënten met leptomeningeale disseminatie tonen wisselende verschijnselen afhankelijk van<br />

de localisatie. Zij kunnen radiculaire pijn hebben en craniale of radiculaire neuropathieën<br />

CZS LYMFOMEN 6


5<br />

10<br />

vertonen. De cauda equina en de basale meningen zijn vaak aangedaan. Focale<br />

uitvalsverschijnselen van de hersenen en het ruggenmerg wijzen op invasie vanuit de<br />

perivasculaire ruimte. Verwardheid kan wijzen op een beginnende obstructieve hydrocefalie.<br />

Bij n.III, n.IV, n.V en n.VI aantasting moet gedacht worden aan tumor in de sinus cavernosus.<br />

Epidurale tumor uitbreiding geeft symptomen afhankelijk van het aangedane niveau. Veelal<br />

is dit een combinatie van radiculaire pijn of uitval en een myelopathie.<br />

Uiteraard is bij de zeldzame infiltratie van een perifere zenuw, de uitval afhankelijk van de<br />

aangedane zenuw(en).<br />

Bij de NHL-patiënten uit de risicogroepen moet men verdacht zijn op de vroege symptomen.<br />

Anderzijds kunnen deze symptomen ook de eerste presentatie zijn van een nog niet bekend<br />

NHL. Paraneoplastische verschijnselen zijn zeldzaam.<br />

15<br />

20<br />

25<br />

2.4 Diagnose<br />

Uitgebreid neurologisch onderzoek levert regelmatig meer laesies op dan uit het<br />

aanvankelijke klachtenpatroon naar voren komt. Voor meningeale disseminatie is<br />

bevestiging door middel van cytologisch onderzoek van de liquor de gouden standaard.<br />

Echter, niet altijd worden zo maligne cellen aangetroffen. Bijdragend voor de diagnose<br />

kunnen dan zijn: verhoogd totaal eiwit, verhoogd aantal witte cellen en monoclonaliteit van<br />

de lymfocyten in de liquor in combinatie met een verdacht klinisch neurologisch beeld en/of<br />

een meningeale aankleuring bij MRI hersenen / spinale kanaal. Uiteraard dienen dan andere<br />

oorzaken zoals (opportunistische) infecties, multiple sclerose en neurosarcoidose uitgesloten<br />

te worden. Bij sterke verdenking en negatieve liquor cytologie moet het liquor onderzoek<br />

herhaald worden.<br />

MRI is het onderzoek van eerste keuze bij epidurale localisaties. Hiermee kan ook een<br />

wervellocalisatie en/of doorgroei van de prevertebrale lymfeklieren worden gediagnosticeerd.<br />

30<br />

35<br />

40<br />

45<br />

2.5 Prognose<br />

Een recidief NHL in het CZS heeft over het algemeen een slechte prognose (mediane<br />

overleving 2,5 - 4 maanden), ondanks ingestelde intrathecale therapie, radiotherapie en<br />

systemische therapie. Kortdurende palliatie van symtomen valt hiermee wel te bereiken. De<br />

overleving is slecht, omdat meningeale disseminatie meestal optreedt in het kader van<br />

actieve ziekte (progressie).<br />

De prognose van een epidurale tumorlocalisatie, zeker als die initieel of vroeg optreedt is<br />

veel beter. Het gaat hier immers om een tumor die buiten de bloed-hersen barrière is<br />

gelegen en als zodanig als systemisch NHL (primaire presentatie of recidief) toegankelijk is<br />

voor chemotherapie en radiotherapie. Dwarslaesie c.q. cauda equina verschijnselen<br />

herstellen na een spoedig ingestelde behandeling vaak zeer goed. Vroege herkenning is<br />

uiterst belangrijk voor een goede functionele uitkomst. De overleving wordt niet ongunstig<br />

beïnvloed door deze localisatie 59 , daarom dienen diegenen met neurologische<br />

restverschijnselen adequate revalidatie te krijgen. Bij een dergelijke manifestatie in het kader<br />

van uitgebreide ziekteprogressie wordt de therapie en zo ook de overleving bepaald door het<br />

totale ziekteproces en de resterende mogelijkheden tot behandeling.<br />

50<br />

55<br />

2.6 Therapie van leptomeningeale disseminatie<br />

Bij een eenmaal vastgestelde leptomeningeale disseminatie dient men zich eerst af te<br />

vragen wat de prognose van de patiënt is. Indien deze naar verwachting slecht is zonder<br />

reële systemische behandelingsopties kan radiotherapie op het symptomatische gebied<br />

worden overwogen met een kort schema. Zijn er systemische behandelingsopties dan heeft<br />

intrathecale chemotherapie in combinatie met systemische chemotherapie de voorkeur.<br />

CZS LYMFOMEN 7


5<br />

10<br />

15<br />

20<br />

25<br />

30<br />

Intrathecale chemotherapie kan worden toegediend door middel van lumbaalpuncties en via<br />

een Ommaya reservoir. Voordelen van het Ommaya reservoir zijn een betere MTX-verdeling<br />

over de liquorruimte 60 , terwijl de toediening voor de patiënt makkelijker is zonder de kans op<br />

onbedoelde epidurale toediening. Nadelen zijn het infectierisico en het mogelijk optreden van<br />

complicaties bij het inbrengen van het Ommaya systeem. Herhaalde lumbaalpuncties<br />

hebben als additioneel risico het optreden van subdurale effusies. Over het totaal aantal te<br />

geven injecties bestaan geen consensus. De initiële dosis is MTX 12,5-15 mg of Ara-C 75-<br />

100 mg.<br />

Therapie-inductie wordt gegeven met MTX of MTX / Ara-C alternerend twee keer per week<br />

tot stabilisatie van het neurologisch beeld en negatieve liquorcytologie. Dit laatste lukt vaak<br />

niet. Het klinisch beeld bepaalt dan het moment van overgang naar een<br />

onderhoudsbehandeling. Onderhoudsbehandeling bestaat vervolgens uit een aantal injecties<br />

in afnemende frequentie bijvoorbeeld: 4 injecties / 1x per week, daarna 4 injecties / 1x per 2<br />

weken, vervolgens 6 injecties / 1x per 4 weken.<br />

Bij te hoge MTX-spiegels in de liquor, moet de MTX-dosis worden aangepast of de<br />

frequentie verlaagd. Intrathecaal toegediend MTX kan leucopenie en mucositis veroorzaken.<br />

Daarom is het te overwegen om bij patiënten die hiervoor at risk zijn leucovorin resue te<br />

geven (oraal, 12,5 mg 12 en 24 uur na de intrathecale injectie). Verder kan intrathecale MTX<br />

en Ara-C een chemische meningitis veroorzaken. Daarom kan gelijktijdig 4 mg<br />

dexamethason worden toegediend.<br />

Op focale tumorlocalisaties kan locale radiotherapie gegeven worden. Als dit cranieel<br />

gebeurt, dient men bedacht te zijn op verhoogde neurotoxiciteit van MTX. Vervanging door<br />

Ara-C is dan aan te bevelen. Zo mogelijk wordt de radiotherapie pas gegeven nadat het<br />

MTX-schema en eventuele systemische chemotherapie is afgewerkt.<br />

Systemische therapie, al dan niet gevolgd door hoge dosis therapie met<br />

stamceltransplantatie bij response kan overwogen worden, afhankelijk van de eerdere<br />

behandelingen en de mogelijkheid nog een systemische tumorremissie te bereiken.<br />

Uitsluitend op het CZS gerichte therapie moet als palliatief worden beschouwd 61, 62 .<br />

Naar de waarde van intraventriculair slow-release Ara-C wordt nog onderzoek gedaan.<br />

2.7 CZS-profylaxe met chemotherapie<br />

35<br />

40<br />

45<br />

50<br />

55<br />

Door het ontbreken van prospectieve studies bestaat hierover geen communis opinio. CZS<br />

profylaxe wordt door de meeste auteurs als een essentieel onderdeel van de<br />

behandelingsstrategie gezien bij het lymfoblastair <strong>lymfoom</strong> (B-cel en T-cel) en het Burkitt<br />

<strong>lymfoom</strong>. Voor de overige agressieve NHL is de waarde moeilijker aan te geven. Diffuus<br />

grootcellig <strong>lymfoom</strong> met een verhoogd LDH in combinatie met multiple extranodale<br />

localisaties komt mogelijk in aanmerking voor profylaxe 51, 54, 55 . CZS profylaxe is geïndiceerd<br />

wanneer de testis is aangedaan 56 . Bij een positief beenmerg werd voorheen voor CZS<br />

profylaxe een indicatie gezien. In meer recente literatuur worden echter wisselende<br />

standpunten ingenomen 50, 54, 63 . Ook over de waarde van de IPI om een keuze te maken<br />

wordt wisselend gedacht 50, 55, 64 . Bij localisatie van een diffuus grootcellig <strong>lymfoom</strong> in de<br />

paranasale sinus of orbita is het risico op CZS-disseminatie bij gecombineerde chemo- en<br />

radiotherapie onvoldoende hoog om CZS-profylaxe aan te bevelen. In een serie van 42 met<br />

gecombineerde chemo- en radiotherapie behandelde patiënten werd slechts 1 patiënt gezien<br />

met CZS-disseminatie. Het betrof hier een locale doorgroei na onvoldoende response op<br />

locale therapie 58 . CZS-profylaxe bij een epiduraal gelocaliseerde tumor lijkt niet nodig 59 .<br />

Indien wordt besloten tot CZS-profylaxe is het ook van belang om aandacht te schenken aan<br />

de keuze van het medicament, het type, het aanvangstijdstip en de frequentie van CZSprofylaxe,<br />

alsmede aan het al dan niet geven van systemische chemotherapie met o.a. hoge<br />

dosis intraveneus MTX en/of Ara-C.<br />

CZS-profylaxe kan gegeven worden als bij ALL, maar het aantal injecties dat zinvol is, staat<br />

niet vast. Ook hier geldt dat er op basis van de literatuur geen voorkeur kan worden<br />

CZS LYMFOMEN 8


5<br />

10<br />

uitgesproken voor toediening via een Ommaya reservoir of via lumbaalpuncties. Bij<br />

lymfoblastaire lymfomen moet gestreefd worden naar vroege toediening van intrathecale<br />

therapie in voldoende hoge frequentie. Een werkzaam schema is bijvoorbeeld: 4 injecties<br />

eenmaal per week, daarna 2 injecties om de 2 weken, gevolgd door 6 injecties om de 4<br />

weken. Bij het Burkitt <strong>lymfoom</strong>, waarbij de systemische therapie over het algemeen<br />

kortdurend is en vaak systemisch hoge dosis MTX en/of Ara-C wordt gegeven, kan het<br />

aantal injecties afhankelijk van het systemische regime meestal worden teruggebracht naar<br />

in totaal 5-6 vroeg in de ziekteperiode.<br />

De dosis van de intrathecale/intraventriculaire MTX is 12,5-15 mg per keer, zonodig op<br />

geleide van spiegels aan te passen. Bij langzame afbraak van MTX of neurotoxiciteit kan dit<br />

vervangen worden door Ara-C (dosis 75-100 mg).<br />

15<br />

20<br />

25<br />

30<br />

2.8 (Late) complicaties<br />

Implantatie van het Ommaya reservoir vereist ervaring van de neurochirurg. Is die aanwezig<br />

dan zijn de risico’s op complicatie door implantatie gering. Voorwaarden zijn thrombocyten<br />

aantal boven 70 x 10 9 /l bij implantatie en daarna gedurende 2 weken >20. Antibiotische<br />

profylaxe is sterk aan te bevelen en kan het beste gestart worden de avond voor implantatie.<br />

Zo kunnen vroege catheterinfecties voorkomen worden.<br />

Tijdens gebruik dient streng aseptisch gewerkt te worden om infecties te voorkomen.<br />

Mochten deze onverhoopt toch ontstaan dan kan het reservoir meestal in situ blijven met<br />

toediening van intraventriculaire en systemische antibiotica. Door de intraventriculaire<br />

behandeling kunnen een aseptische chemische meningitis en myelosuppressie ontstaan.<br />

Leuco-encefalopathie en myelopathie zijn meestal het gevolg van te hoge MTX-spiegels in<br />

de liquor en (locale) bestraling. Door goede MTX-spiegelcontrole, alternerend MTX en Ara-C,<br />

overschakelen naar alleen Ara-C na radiotherapie en het zo mogelijk uitstellen van het<br />

moment van radiotherapie, is dit risico te verminderen. Uiteraard is de interpretatie van de<br />

MTX-spiegel afhankelijk van het aantal dagen dat verstreken is na de injectie. Een<br />

zogenaamd lijstje met ‘veilige waarden’ is ontleend aan Bleyer 65 (zie Bijlage 1).<br />

2.9 Conclusie<br />

35<br />

Niveau 3<br />

Het risico op CZS-disseminatie bij lymfoblastair en Burkitt <strong>lymfoom</strong> is hoog<br />

(30%). Vroegtijdige CZS-profylaxe, hetzij direct gericht op het CZS, hetzij door<br />

middel van hoge dosis intraveneus MTX of Ara-C, kan dit risico aanmerkelijk<br />

terugdringen 51-53 .<br />

Niveau 3 CZS-disseminatie komt voor bij 5% van de overige agressieve NHL 50-54 .<br />

Profylaxe bij deze overige agressieve lymfomen valt te overwegen bij de<br />

volgende risicogroepen:<br />

Niveau 3 • Patiënten met testislocalisatie dienen intrathecale profylaxe te krijgen 56 .<br />

Niveau 3 • Bij patiënten met een combinatie van verhoogd LDH en meerdere<br />

extranodale localisaties kan profylaxe overwogen worden 51, 54, 55 .<br />

Niveau 3<br />

Bij een leptomeningeale of cerebrale localisatie die ontstaat in het kader van<br />

progressie of recidief NHL, is de prognose beperkt 43-57 .<br />

40<br />

2.10 Advies<br />

CZS-profylaxe is geïndiceerd bij patiënten met een lymfoblastair of Burkitt <strong>lymfoom</strong>. Voor de<br />

overige patiënten met een agressief <strong>lymfoom</strong> is CZS-profylaxe te overwegen bij de<br />

CZS LYMFOMEN 9


5<br />

combinatie van een verhoogd LDH en meerdere extranodale localisaties en bij testis<br />

localisaties. Bij die patiënten bij wie CZS profylaxe is geïndiceerd dient men deze vroegtijdig<br />

aan te vangen en adequaat uit te voeren.<br />

Bij CZS-localisaties tijdens systemische progressie blijft vroegtijdige diagnostiek en<br />

behandeling van belang voor een zo goed mogelijk behoud van neurologische functie, welke<br />

ook palliatief van grote waarde is.<br />

Er is geen plaats voor bestraling van de craniospinale as; het gaat hier om een belastende<br />

behandeling, terwijl het levenseinde voor de patiënt veelal nabij is.<br />

10<br />

CZS LYMFOMEN 10


Referenties<br />

5<br />

10<br />

15<br />

20<br />

25<br />

30<br />

35<br />

40<br />

45<br />

50<br />

1. Corn BW, Marcus SM, Topham A, Hauck W, Curran WJ, Jr. Will primary central<br />

nervous system lymphoma be the most frequent brain tumor diagnosed in the year<br />

2000? Cancer 1997; 79:2409-13.<br />

2. Krogh-Jensen M, D'Amore F, Jensen MK, Christensen BE, Thorling K, Pedersen M,<br />

et al. Clinicopathological features, survival and prognostic factors of primary central<br />

nervous system lymphomas: trends in incidence of primary central nervous system<br />

lymphomas and primary malignant brain tumors in a well-defined geographical area.<br />

Population-based data from the Danish Lymphoma Registry, LYFO, and the Danish<br />

Cancer Registry. Leuk Lymphoma 1995; 19:223-33.<br />

3. Huncharek M, Kupelnick B. Epidermal growth factor receptor gene amplification as a<br />

prognostic marker in glioblastoma multiforme: results of a meta-analysis. Oncol Res<br />

2000; 12:107-12.<br />

4. Peterson K, Gordon KB, Heinemann MH, DeAngelis LM. The clinical spectrum of<br />

ocular lymphoma. Cancer 1993; 72:843-9.<br />

5. Balmaceda C, Gaynor JJ, Sun M, Gluck JT, DeAngelis LM. Leptomeningeal tumor in<br />

primary central nervous system lymphoma: recognition, significance, and<br />

implications. Ann Neurol 1995; 38:202-9.<br />

6. Lachance DH, O'Neill BP, Macdonald DR, Jaeckle KA, Witzig TE, Li CY, et al.<br />

Primary leptomeningeal lymphoma: report of 9 cases, diagnosis with<br />

immunocytochemical analysis, and review of the literature. Neurology 1991; 41:95-<br />

100.<br />

7. Matsuo T, Yamaoka A, Shiraga F, Matsuo N. Two types of initial ocular<br />

manifestations in intraocular-central nervous system lymphoma. Retina 1998; 18:301-<br />

7.<br />

8. van den Bent MJ, Vanneste JA, Ansink BJ. Prolonged remission of primary central<br />

nervous system lymphoma after discontinuation of steroid therapy. J Neurooncol<br />

1992; 13:257-9.<br />

9. DeAngelis LM. Primary central nervous system lymphoma imitates multiple sclerosis.<br />

J Neurooncol 1990; 9:177-81.<br />

10. Brecher K, Hochberg FH, Louis DN, de la Monte S, Riskind P. Case report of unusual<br />

leukoencephalopathy preceding primary CNS lymphoma. J Neurol Neurosurg<br />

Psychiatry 1998; 65:917-20.<br />

11. Al-Yamany M, Lozano A, Nag S, Laperriere N, Bernstein M. Spontaneous remission<br />

of primary central nervous system lymphoma: report of 3 cases and discussion of<br />

pathophysiology. J Neurooncol 1999; 42:151-9.<br />

12. Cellerier P, Chiras J, Gray F, Metzger J, Bories J. Computed tomography in primary<br />

lymphoma of the brain. Neuroradiology 1984; 26:485-92.<br />

13. Johnson BA, Fram EK, Johnson PC, Jacobowitz R. The variable MR appearance of<br />

primary lymphoma of the central nervous system: comparison with histopathologic<br />

features. AJNR Am J Neuroradiol 1997; 18:563-72.<br />

14. DeAngelis LM. Cerebral lymphoma presenting as a <strong>non</strong>enhancing lesion on<br />

computed tomographic/magnetic resonance scan. Ann Neurol 1993; 33:308-11.<br />

15. Lanfermann H, Heindel W, Schaper J, Schroder R, Hansmann ML, Lehrke R, et al.<br />

CT and MR imaging in primary cerebral <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong>'s lymphoma. Acta Radiol 1997;<br />

38:259-67.<br />

16. Postler E, Bornemann A, Skalej M, Krober S, Kaiserling E, Wickboldt J, et al.<br />

Intracranial inflammatory tumors: a survey of their various etiologies by presentation<br />

of 5 cases. J Neurooncol 1999; 43:209-17.<br />

17. Wildemann B, Jansen O, Haas J, Vogt-Schaden ME, Storch-Hagenlocher B. Rapid<br />

distinction of acute demyelinating disorders and central nervous system lymphoma by<br />

molecular analysis of cerebrospinal fluid cells. J Neurol 2001; 248:127-30.<br />

CZS LYMFOMEN 11


5<br />

10<br />

15<br />

20<br />

25<br />

30<br />

35<br />

40<br />

45<br />

50<br />

18. Whitcup SM, de Smet MD, Rubin BI, Palestine AG, Martin DF, Burnier M, Jr., et al.<br />

Intraocular lymphoma. Clinical and histopathologic diagnosis. Ophthalmology 1993;<br />

100:1399-406.<br />

19. O'Neill BP, Dinapoli RP, Kurtin PJ, Habermann TM. Occult systemic <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong>'s<br />

lymphoma (NHL) in patients initially diagnosed as primary central nervous system<br />

lymphoma (PCNSL): how much staging is enough? J Neurooncol 1995; 25:67-71.<br />

20. Miller DC, Hochberg FH, Harris NL, Gruber ML, Louis DN, Cohen H. Pathology with<br />

clinical correlations of primary central nervous system <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong>'s lymphoma. The<br />

Massachusetts General Hospital experience 1958-1989. Cancer 1994; 74:1383-97.<br />

21. Bataille B, Delwail V, Menet E, Vandermarcq P, Ingrand P, Wager M, et al. Primary<br />

intracerebral malignant lymphoma: report of 248 cases. J Neurosurg 2000; 92:261-6.<br />

22. Blay JY, Conroy T, Chevreau C, Thyss A, Quesnel N, Eghbali H, et al. High-dose<br />

methotrexate for the treatment of primary cerebral lymphomas: analysis of survival<br />

and late neurologic toxicity in a retrospective series. J Clin Oncol 1998; 16:864-71.<br />

23. Nelson DF, Martz KL, Bonner H, Nelson JS, Newall J, Kerman HD, et al. Non-<br />

<strong>Hodgkin</strong>'s lymphoma of the brain: can high dose, large volume radiation therapy<br />

improve survival? Report on a prospective trial by the Radiation Therapy Oncology<br />

Group (RTOG): RTOG 8315. Int J Radiat Oncol Biol Phys 1992; 23:9-17.<br />

24. Bessell EM, Lopez-Guillermo A, Villa S, Verger E, Nomdedeu B, Petit J, et al.<br />

Importance of radiotherapy in the outcome of patients with primary CNS lymphoma:<br />

an analysis of the CHOD/BVAM regimen followed by two different radiotherapy<br />

treatments. J Clin Oncol 2002; 20:231-6.<br />

25. Abrey LE, Yahalom J, DeAngelis LM. Treatment for primary CNS lymphoma: the next<br />

step. J Clin Oncol 2000; 18:3144-50.<br />

26. Blay JY, Bouhour D, Carrie C, Bouffet E, Brunat-Mentigny M, Philip T, et al. The C5R<br />

protocol: a regimen of high-dose chemotherapy and radiotherapy in primary cerebral<br />

<strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong>'s lymphoma of patients with no known cause of immunosuppression.<br />

Blood 1995; 86:2922-9.<br />

27. Brada M, Hjiyiannakis D, Hines F, Traish D, Ashley S. Short intensive primary<br />

chemotherapy and radiotherapy in sporadic primary CNS lymphoma (PCL). Int J<br />

Radiat Oncol Biol Phys 1998; 40:1157-62.<br />

28. Cher L, Glass J, Harsh GR, Hochberg FH. Therapy of primary CNS lymphoma with<br />

methotrexate-based chemotherapy and deferred radiotherapy: preliminary results.<br />

Neurology 1996; 46:1757-9.<br />

29. Glass J, Gruber ML, Cher L, Hochberg FH. Preirradiation methotrexate chemotherapy<br />

of primary central nervous system lymphoma: long-term outcome. J Neurosurg 1994;<br />

81:188-95.<br />

30. O'Brien P, Roos D, Pratt G, Liew K, Barton M, Poulsen M, et al. Phase II multicenter<br />

study of brief single-agent methotrexate followed by irradiation in primary CNS<br />

lymphoma. J Clin Oncol 2000; 18:519-26.<br />

31. Sandor V, Stark-Vancs V, Pearson D, Nussenblat R, Whitcup SM, Brouwers P, et al.<br />

Phase II trial of chemotherapy alone for primary CNS and intraocular lymphoma. J<br />

Clin Oncol 1998; 16:3000-6.<br />

32. O'Neill BP, O'Fallon JR, Earle JD, Colgan JP, Brown LD, Krigel RL. Primary central<br />

nervous system <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong>'s lymphoma: survival advantages with combined initial<br />

therapy? Int J Radiat Oncol Biol Phys 1995; 33:663-73.<br />

33. Lachance DH, Brizel DM, Gockerman JP, Halperin EC, Burger PC, Boyko OB, et al.<br />

Cyclophosphamide, doxorubicin, vincristine, and prednisone for primary central<br />

nervous system lymphoma: short-duration response and multifocal intracerebral<br />

recurrence preceding radiotherapy. Neurology 1994; 44:1721-7.<br />

34. Mead GM, Bleehen NM, Gregor A, Bullimore J, Shirley D, Rampling RP, et al. A<br />

medical research council randomized trial in patients with primary cerebral <strong>non</strong>-<br />

<strong>Hodgkin</strong> lymphoma: cerebral radiotherapy with and without cyclophosphamide,<br />

doxorubicin, vincristine, and prednisone chemotherapy. Cancer 2000; 89:1359-70.<br />

CZS LYMFOMEN 12


5<br />

10<br />

15<br />

20<br />

25<br />

30<br />

35<br />

40<br />

45<br />

50<br />

35. Schultz C, Scott C, Sherman W, Donahue B, Fields J, Murray K, et al. Preirradiation<br />

chemotherapy with cyclophosphamide, doxorubicin, vincristine, and dexamethasone<br />

for primary CNS lymphomas: initial report of radiation therapy oncology group<br />

protocol 88-06. J Clin Oncol 1996; 14:556-64.<br />

36. Ferreri AJ, Reni M, Villa E. Therapeutic management of primary central nervous<br />

system lymphoma: lessons from prospective trials. Ann Oncol 2000; 11:927-37.<br />

37. Freilich RJ, Delattre JY, Monjour A, DeAngelis LM. Chemotherapy without radiation<br />

therapy as initial treatment for primary CNS lymphoma in older patients. Neurology<br />

1996; 46:435-9.<br />

38. Neuwelt EA, Goldman DL, Dahlborg SA, Crossen J, Ramsey F, Roman-Goldstein S,<br />

et al. Primary CNS lymphoma treated with osmotic blood-brain barrier disruption:<br />

prolonged survival and preservation of cognitive function. J Clin Oncol 1991; 9:1580-<br />

90.<br />

39. Soussain C, Suzan F, Hoang-Xuan K, Cassoux N, Levy V, Azar N, et al. Results of<br />

intensive chemotherapy followed by hematopoietic stem-cell rescue in 22 patients<br />

with refractory or recurrent primary CNS lymphoma or intraocular lymphoma. J Clin<br />

Oncol 2001; 19:742-9.<br />

40. Reni M, Ferreri AJ, Villa E. Second-line treatment for primary central nervous system<br />

lymphoma. Br J Cancer 1999; 79:530-4.<br />

41. Herrlinger U, Schabet M, Brugger W, Kortmann RD, Kanz L, Bamberg M, et al.<br />

Primary central nervous system lymphoma 1991-1997: outcome and late adverse<br />

effects after combined modality treatment. Cancer 2001; 91:130-5.<br />

42. Abrey LE, DeAngelis LM, Yahalom J. Long-term survival in primary CNS lymphoma. J<br />

Clin Oncol 1998; 16:859-63.<br />

43. Litam JP, Cabanillas F, Smith TL, Bodey GP, Freireich EJ. Central nervous system<br />

relapse in malignant lymphomas: risk factors and implications for prophylaxis. Blood<br />

1979; 54:1249-57.<br />

44. Levitt LJ, Dawson DM, Rosenthal DS, Moloney WC. CNS involvement in the <strong>non</strong>-<br />

<strong>Hodgkin</strong>'s lymphomas. Cancer 1980; 45:545-52.<br />

45. Ersboll J, Schultz HB, Thomsen BL, Keiding N, Nissen NI. Meningeal involvement in<br />

<strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong>'s lymphoma: symptoms, incidence, risk factors and treatment. Scand J<br />

Haematol 1985; 35:487-96.<br />

46. Mead GM, Kennedy P, Smith JL, Thompson J, Macbeth FR, Ryall RD, et al.<br />

Involvement of the central nervous system by <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong>'s lymphoma in adults. A<br />

review of 36 cases. Q J Med 1986; 60:699-714.<br />

47. Hoerni-Simon G, Suchaud JP, Eghbali H, Coindre JM, Hoerni B. Secondary<br />

involvement of the central nervous system in malignant <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong>'s lymphoma. A<br />

study of 30 cases in a series of 498 patients. Oncology 1987; 44:98-101.<br />

48. Liang R, Chiu E, Loke SL. Secondary central nervous system involvement by <strong>non</strong>-<br />

<strong>Hodgkin</strong>'s lymphoma: the risk factors. Hematol Oncol 1990; 8:141-5.<br />

49. Keldsen N, Michalski W, Bentzen SM, Hansen KB, Thorling K. Risk factors for central<br />

nervous system involvement in <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong>s-lymphoma--a multivariate analysis.<br />

Acta Oncol 1996; 35:703-8.<br />

50. Bos GM, van Putten WL, van der Holt B, van den Bent M, Verdonck LF, Hagenbeek<br />

A. For which patients with aggressive <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong>'s lymphoma is prophylaxis for<br />

central nervous system disease mandatory? Dutch HOVON Group. Ann Oncol 1998;<br />

9:191-4.<br />

51. Hollender A, Kvaloy S, Nome O, Skovlund E, Lote K, Holte H. Central nervous<br />

system involvement following diagnosis of <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong>'s lymphoma: a risk model.<br />

Ann Oncol 2002; 13:1099-107.<br />

52. Bollen EL, Brouwer RE, Hamers S, Hermans J, Kluin M, Sankatsing SU, et al. Central<br />

nervous system relapse in <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong> lymphoma. A single-center study of 532<br />

patients. Arch Neurol 1997; 54:854-9.<br />

CZS LYMFOMEN 13


5<br />

10<br />

15<br />

20<br />

25<br />

30<br />

35<br />

40<br />

53. Johnson GJ, Oken MM, Anderson JR, O'Connell MJ, Glick JH. Central nervous<br />

system relapse in unfavourable-histology <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong>'s lymphoma: is prophylaxis<br />

indicated? Lancet 1984; 2:685-7.<br />

54. van Besien K, Ha CS, Murphy S, McLaughlin P, Rodriguez A, Amin K, et al. Risk<br />

factors, treatment, and outcome of central nervous system recurrence in adults with<br />

intermediate-grade and immunoblastic lymphoma. Blood 1998; 91:1178-84.<br />

55. Haioun C, Besson C, Lepage E, Thieblemont C, Simon D, Rose C, et al. Incidence<br />

and risk factors of central nervous system relapse in histologically aggressive <strong>non</strong>-<br />

<strong>Hodgkin</strong>'s lymphoma uniformly treated and receiving intrathecal central nervous<br />

system prophylaxis: a GELA study on 974 patients. Groupe d'Etudes des<br />

Lymphomes de l'Adulte. Ann Oncol 2000; 11:685-90.<br />

56. Zucca E, Conconi A, Mughal TI, Sarris AH, Seymour JF, Vitolo U, et al. Patterns of<br />

outcome and prognostic factors in primary large-cell lymphoma of the testis in a<br />

survey by the International Extranodal Lymphoma Study Group. J Clin Oncol 2003;<br />

21:20-7.<br />

57. MacKintosh FR, Colby TV, Podolsky WJ, Burke JS, Hoppe RT, Rosenfelt FP, et al.<br />

Central nervous system involvement in <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong>'s lymphoma: an analysis of 105<br />

cases. Cancer 1982; 49:586-95.<br />

58. Logsdon MD, Ha CS, Kavadi VS, Cabanillas F, Hess MA, Cox JD. Lymphoma of the<br />

nasal cavity and paranasal sinuses: improved outcome and altered prognostic factors<br />

with combined modality therapy. Cancer 1997; 80:477-88.<br />

59. McDonald AC, Nicoll JA, Rampling RP. Non-<strong>Hodgkin</strong>'s lymphoma presenting with<br />

spinal cord compression; a clinicopathological review of 25 cases. Eur J Cancer<br />

2000; 36:207-13.<br />

60. Shapiro WR, Young DF, Mehta BM. Methotrexate: distribution in cerebrospinal fluid<br />

after intravenous, ventricular and lumbar injections. N Engl J Med 1975; 293:161-6.<br />

61. van Besien K, Forman A, Champlin R. Central nervous system relapse of lymphoid<br />

malignancies in adults: the role of high-dose chemotherapy. Ann Oncol 1997; 8:515-<br />

24.<br />

62. Paulus JA, Bos GM, Lowenberg B, Van Den Bent MJ. [Treatment results and the<br />

prognosis in patients with localization of <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong>s-lymphoma in the central<br />

nervous system]. Ned Tijdschr Geneeskd 1998; 142:2196-200.<br />

63. Tomita N, Kodama F, Sakai R, Koharasawa H, Hattori M, Taguchi J, et al. Predictive<br />

factors for central nervous system involvement in <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong>'s lymphoma:<br />

significance of very high serum LDH concentrations. Leuk Lymphoma 2000; 38:335-<br />

43.<br />

64. Chua SL, Seymour JF, Streater J, Wolf MM, Januszewicz EH, Prince HM. Intrathecal<br />

chemotherapy alone is inadequate central nervous system prophylaxis in patients<br />

with intermediate-grade <strong>non</strong>-<strong>Hodgkin</strong>'s lymphoma. Leuk Lymphoma 2002; 43:1783-8.<br />

65. Bleyer WA, Dedrick RL. Clinical pharmacology of intrathecal methotrexate. I.<br />

Pharmacokinetics in <strong>non</strong>toxic patients after lumbar injection. Cancer Treat Rep 1977;<br />

61:703-8.<br />

CZS LYMFOMEN 14


Bijlage 1<br />

Liquor MTX spiegels “zonder neurotoxiciteit” na intrathecale/intraventriculaire toediening<br />

5<br />

Dag 2 1.7 x 10 -7 M ≅ 75.3 µg/L<br />

3 3.4 x 10 -8 15.1<br />

4 8.6 x 10 -9 3.8<br />

5 5.7 x 10 -9 2.5<br />

6 1.4 x 10 -9 0.6<br />

CZS LYMFOMEN 15

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!