You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Les16<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• de tegenwoordige en verleden tijd van werkwoorden.<br />
Weet je nog<br />
Aan het werkwoord kun je zien wanneer iets gebeurt.<br />
De verleden tijd (vt) is de tijd van toen.<br />
De tegenwoordige tijd (tt) is de tijd van nu.<br />
(vt) Gisteren kreeg ik een ijsje.<br />
(tt) Vandaag krijg ik helemaal niets!<br />
1<br />
A Zet een streep onder het werkwoord.<br />
1 Ik hou van schaatsen.<br />
2 Gisteren schaatste ik heel hard.<br />
3 Er lag een steen <strong>op</strong> het ijs.<br />
4 Maar die zag ik niet.<br />
5 Toen viel ik erover.<br />
6 Moet je kijken.<br />
7 Mijn hele knie is in het verband.<br />
8 Het bloedde enorm.<br />
9 Het doet nog steeds pijn.<br />
tt<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
vt<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
2<br />
B Staat het werkwoord in de tt of in de vt<br />
Kruis het goede vakje aan achter de zin.<br />
Streep het foute woord door.<br />
1 Gisteren kom<br />
/ kwam ik te laat uit bed.<br />
2 Ik wil / wilde niet te laat <strong>op</strong> school komen.<br />
3 Daarom begin / begon ik te rennen.<br />
4 Kijk, nu heb / had<br />
ik een pleister <strong>op</strong> mijn knie.<br />
5 Jij weet / wist<br />
vast wel hoe dat komt.<br />
42<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 4