11.07.2015 Views

Het Jaar van de Patrijs: kennisupdate - SOVON Vogelonderzoek ...

Het Jaar van de Patrijs: kennisupdate - SOVON Vogelonderzoek ...

Het Jaar van de Patrijs: kennisupdate - SOVON Vogelonderzoek ...

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

ColofonWijze <strong>van</strong> citeren: Roodbergen M. 2013. <strong>Het</strong> <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>: <strong>kennisupdate</strong>. Sovon-rapport 2013/12,Sovon Vogelon<strong>de</strong>rzoek Ne<strong>de</strong>rland, Nijmegen.Dit rapport is samengesteld in opdracht <strong>van</strong> Vogelbescherming Ne<strong>de</strong>rlandFoto’s: Harvey <strong>van</strong> Diek, Peter Eekel<strong>de</strong>r & Menno HornmanSovon Vogelon<strong>de</strong>rzoek Ne<strong>de</strong>rlandToernooiveld 16525 ED Nijmegene-mail: info@sovon.nlwebsite: www.sovon.nl© 2013 Sovon Vogelon<strong>de</strong>rzoek Ne<strong>de</strong>rlandISSN 2212-5027


<strong>Het</strong> <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>: KennisupdateInhoudSamenvatting 5Inleiding 7Deel 1. Demografie 91.1. Inleiding: trends 91.2. Opzet populatiemo<strong>de</strong>l 101.3. Reproductie 101.3.1 Kans op broe<strong>de</strong>n 101.3.2 Nestsucces 111.3.3 Legselgrootte en aantal uitgekomen eieren per succesvol (her)legsel 111.3.4 Kans op herleg 111.3.5 Kuikenoverleving 121.4. Overleving 131.5. Immigratie en emigratie 131.6. Populatiemo<strong>de</strong>llen 141.6.1 Mo<strong>de</strong>l 1 141.6.2 Mo<strong>de</strong>l 2 161.7. On<strong>de</strong>rzoeksvragen 171.8. Methodologie 181.8.1 Tellingen 181.8.2 Zen<strong>de</strong>ren 19Deel 2. Beheermaatregelen 232.1. Inleiding 232.2. Review Kuiper et al 232.2.1 Predatorenbeheer 232.2.2 Braak 232.2.3 Inzaaien met gewasmengsels 232.2.4 Vermin<strong>de</strong>ren pestici<strong>de</strong>ngebruik 232.2.5 Grootte en ligging percelen met beheermaatregelen 232.2.6 Bepalen effectiviteit 242.3. Een Veldleeuwerik zingt niet voor niets! 242.3.1 ‘Vliegvlugge’ jongen per broedpoging 242.3.2 Kuikenoverleving 242.3.3 Adulte en juveniele overleving 252.4. Recentere studies 312.5. Gesprek met Eckhard Gottschalk 312.6. Samenvatting en aanbevelingen 32Literatuur 333


Sovon-rapport 2013-124


<strong>Het</strong> <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>: KennisupdateSamenvatting<strong>Het</strong> <strong>Jaar</strong> 2013 is door Sovon Vogelon<strong>de</strong>rzoek Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>nVogelbescherming Ne<strong>de</strong>rland uitgeroepentot het <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>. Directe aanleiding is <strong>de</strong>afname met 95% sinds <strong>de</strong> zestiger jaren waardoor <strong>de</strong>soort dreigt te verdwijnen uit Ne<strong>de</strong>rland. Dat willenwe niet laten gebeuren. Ter voorbereiding <strong>van</strong> het<strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong> is een literatuurstudie uitgevoerdnaar <strong>de</strong> <strong>de</strong>mografie <strong>van</strong> en beheermaatregelen voor<strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>.DemografieDe <strong>Patrijs</strong> is in heel Europa sterk afgenomen. <strong>Het</strong>populatieverloop kan wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rver<strong>de</strong>eld in drieperio<strong>de</strong>n:1. De perio<strong>de</strong> vóór <strong>de</strong> zestiger jaren, met zeer hogedichthe<strong>de</strong>n, vooral gestuurd door <strong>de</strong> kuikenoverleving.2. De perio<strong>de</strong> na 1960 en vóór 1970/1980 waarin<strong>de</strong> populatie sterk afneemt door een afname inkuikenoverleving (voedseltekort door pestici<strong>de</strong>n)en geschikt broedhabitat (schaalvergroting).3. De perio<strong>de</strong> na 1970/1980, met een ver<strong>de</strong>re maarlangzamere afname, vooral door predatie <strong>van</strong>broe<strong>de</strong>n<strong>de</strong> hennen en nesten, doordat <strong>de</strong> jacht oppredatoren is afgenomen. Ook <strong>de</strong> adultenoverlevingin <strong>de</strong> winter lijkt in <strong>de</strong>ze perio<strong>de</strong> belangrijk.Deze factoren komen bovenop <strong>de</strong> nog steeds lagekuikenoverleving.Om te achterhalen welke <strong>de</strong>mografische factoren<strong>de</strong> grootste invloed hebben op <strong>de</strong> populatieontwikkeling<strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong> wer<strong>de</strong>n populatiemo<strong>de</strong>llengebruikt. Op basis <strong>van</strong> een literatuurstudie is on<strong>de</strong>rzochtwelke mo<strong>de</strong>llen hiervoor het meest geschiktzijn. Vervolgens wer<strong>de</strong>n twee mo<strong>de</strong>llen opgesteld enwerd in <strong>de</strong> literatuur gezocht naar rele<strong>van</strong>te parameterwaar<strong>de</strong>n.In Groot-Brittannië werd een kans op broe<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n<strong>van</strong> 90-100%. <strong>Het</strong> nestsucces <strong>van</strong> eerste legselswas in Frankrijk 50-60%, dat <strong>van</strong> herlegsels waslager, 30-40%. <strong>Het</strong> aantal uitgekomen eieren persuccesvol legsel was in Groot-Brittannië en Frankrijk12-14, per succesvol herlegsel 9 (Frankrijk). De kansop herleg was in Frankrijk 70-80%. De kuikenoverleving<strong>van</strong> gezen<strong>de</strong>r<strong>de</strong> kuikens lag tussen <strong>de</strong> 30 en40% (Groot-Brittannië en Frankrijk). In Frankrijkwas <strong>de</strong> overleving tij<strong>de</strong>ns het broedseizoen 25-65%,buiten het broedseizoen was <strong>de</strong>ze 48-92% in Frankrijken 50-52% in Groot-Brittannië. De jaarlijkseoverleving was in Polen 25%.Een elasticiteitsanalyse laat zien welk effect <strong>de</strong>veran<strong>de</strong>ring in een <strong>de</strong>mografische parameter heeftop <strong>de</strong> populatiegroeisnelheid, dus welke parameters<strong>de</strong> populatiegroeisnelheid het sterkst beïnvloe<strong>de</strong>n.Aangezien er geen recente parameterwaar<strong>de</strong>n uitNe<strong>de</strong>rland voorhan<strong>de</strong>n zijn, wer<strong>de</strong>n <strong>de</strong> resultaten<strong>van</strong> een elasticiteitsanalyse <strong>van</strong> een populatiemo<strong>de</strong>luit <strong>de</strong> literatuur gebruikt. Hieruit bleek dat <strong>de</strong>winteroverleving <strong>de</strong> grootste invloed had, dan <strong>de</strong>overleving <strong>van</strong> hennen tij<strong>de</strong>ns incubatie <strong>van</strong> heteerste legsel, gevolgd door het nestsucces <strong>van</strong> eerstelegsels, het aantal eieren dat uitkomt per succesvoleerste legsel en <strong>de</strong> kuikenoverleving <strong>van</strong> kuikens uithet eerste legsel. De aanwezigheid en het succes <strong>van</strong>herlegsels was <strong>van</strong> secundair belang ten opzichte <strong>van</strong>eerste legsels. Ver<strong>de</strong>r von<strong>de</strong>n <strong>de</strong> auteurs dat het belang<strong>van</strong> <strong>de</strong> overleving <strong>van</strong> hennen tij<strong>de</strong>ns incubatie<strong>van</strong> het eerste legsel toenam naarmate <strong>de</strong> populatiegroeisnelheidafnam.Tot slot werd in <strong>de</strong> literatuur gevon<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> minimaalbenodig<strong>de</strong> kuikenoverleving voor een stabielepopulatie 35% tot 39% bedraagt en dat voor eenlevensvatbare populatie een minimumdichtheid <strong>van</strong>5-10 Patrijzen/km 2 nodig is.On<strong>de</strong>rzoek in Ne<strong>de</strong>rland dient zich in eerste instantiete richten op (in volgor<strong>de</strong> <strong>van</strong> belangrijkheid):1. <strong>Het</strong> verzamelen <strong>van</strong> gegevens over <strong>de</strong>mografischeparameters, met name kuikenoverleving, overleving<strong>van</strong> broe<strong>de</strong>n<strong>de</strong> hennen en winteroverleving,2. <strong>Het</strong> verzamelen <strong>van</strong> gegevens over ruimtegebruik<strong>van</strong> patrijzen en <strong>de</strong> consequenties voor overlevingen reproductie3. Bepalen of in Ne<strong>de</strong>rlandse populaties sprake is<strong>van</strong> dichtheidsafhankelijkheid in één of meer<strong>de</strong>re<strong>de</strong>mografische parameters en <strong>de</strong> effecten hier<strong>van</strong>op <strong>de</strong> populatiegroeisnelheidBeheer<strong>Het</strong> twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el <strong>van</strong> dit rapport bevat een overzicht<strong>van</strong> potentieel geschikte beheermaatregelen op basis<strong>van</strong> een literatuurverkenning. De belangrijkste daar<strong>van</strong>zijn:• Beheer ten behoeve <strong>van</strong> Patrijzen dient gericht tezijn op verschillen<strong>de</strong> stadia <strong>van</strong> <strong>de</strong> levenscyclusen ruimtelijk geconcentreerd te wor<strong>de</strong>n op plekkenmet hoge patrijzendichthe<strong>de</strong>n. De percelenmet beheermaatregelen dienen bovendien ver genoeg<strong>van</strong> bosran<strong>de</strong>n verwij<strong>de</strong>rd te zijn in verband5


Sovon-rapport 2013-12met predatie.• <strong>Het</strong> aantal broedpogingen en aantal jongen perbroedpoging kan wor<strong>de</strong>n verhoogd door bre<strong>de</strong>(minimaal 10m, bij voorkeur 20m) ran<strong>de</strong>n ofblokken aan te leggen met struweelhagen, heggenen/of meerjarige braak.• De kuikenoverleving kan wor<strong>de</strong>n verhoogd doorinsectenrijk habitat te bie<strong>de</strong>n, in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong>onbespoten graan- of braakran<strong>de</strong>n of –blokken(we<strong>de</strong>rom minimaal 10m breed, bij voorkeur20m), met ijle en heterogene vegetatie met openplekken, eventueel dun ingezaaid met een geschiktzaadmengsel.• De winteroverleving <strong>van</strong> juveniele en adultePatrijzen is gebaat bij structuur- en za<strong>de</strong>nrijkegewasstoppels.• Predatorenbeheer kan een aanvulling zijn op,maar geen ver<strong>van</strong>ging zijn <strong>van</strong> habitatverbeteringen.<strong>Het</strong> beheer dient te wor<strong>de</strong>n geëvalueerd en geoptimaliseerddoor mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> reproductieen overleving in <strong>de</strong> gebie<strong>de</strong>n met beheermaatregelen.Dit kan door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> zen<strong>de</strong>ron<strong>de</strong>rzoekof populatietellingen.6


<strong>Het</strong> <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>: KennisupdateInleiding<strong>Het</strong> jaar 2013 is uitgeroepen tot het <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong><strong>Patrijs</strong>. Ter voorbereiding hier<strong>van</strong> is een literatuurstudieuitgevoerd om een zo compleet mogelijk overzichtte krijgen <strong>van</strong> <strong>de</strong> huidige kennis omtrent <strong>de</strong><strong>Patrijs</strong>. De resultaten hier<strong>van</strong> wor<strong>de</strong>n in dit rapportbeschreven. <strong>Het</strong> overzicht bestaat uit twee <strong>de</strong>len.Deel één richt zich vooral op <strong>de</strong> <strong>de</strong>mografie <strong>van</strong> <strong>de</strong><strong>Patrijs</strong>.Om te weten wat we aan <strong>de</strong> achteruitgang kunnendoen is het belangrijk te achterhalen welke <strong>de</strong>mografischefactoren een rol spelen in <strong>de</strong> populatieontwikkeling<strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong> en welke daar<strong>van</strong> <strong>de</strong> grootsteinvloed hebben. Dit kan het beste gebeuren aan <strong>de</strong>hand <strong>van</strong> een populatiemo<strong>de</strong>l waarin <strong>de</strong> effecten<strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> <strong>de</strong>mografische factoren kunnenwor<strong>de</strong>n doorgerekend. Op basis <strong>van</strong> een literatuurstudieis on<strong>de</strong>rzocht welke mo<strong>de</strong>llen hiervoorhet meest geschikt zijn. Vervolgens is gezocht naarkwantitatieve gegevens voor <strong>de</strong> parameters en hoe<strong>de</strong>ze met elkaar samenhangen. Dit geeft een eerstebeeld <strong>van</strong> <strong>de</strong> problemen die <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong> mogelijk moetoverwinnen. De resultaten <strong>van</strong> <strong>de</strong> literatuurstudienaar <strong>de</strong> <strong>de</strong>mografie <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong> zijn terug tevin<strong>de</strong>n in het eerste <strong>de</strong>el <strong>van</strong> dit rapport. Daarnaastwor<strong>de</strong>n verschillen<strong>de</strong> methodieken om <strong>de</strong>ze parameterste verzamelen behan<strong>de</strong>ld.<strong>Het</strong> twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el beschrijft welke beheermaatregelenten behoeve <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong> tot dusverre al dan nietsuccesvol zijn toegepast en geeft aanbevelingen tenaanzien <strong>van</strong> het beheer.7


Sovon-rapport 2013-128


<strong>Het</strong> <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>: KennisupdateDeel 1. Demografie1.1. Inleiding: trendsNet als <strong>de</strong> meeste boerenlandvogels neemt <strong>de</strong> patrijsin Ne<strong>de</strong>rland en <strong>de</strong> rest <strong>van</strong> Europa sterk in aantalaf. Een uitvoerige beschrijving <strong>van</strong> <strong>de</strong> trends inverschillen<strong>de</strong> Europese lan<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong>oorzaken wordt gegeven door Kuijper et al. (2009).In Groot-Brittannië, waar verreweg <strong>de</strong> meeste studiesnaar Patrijzen zijn uitgevoerd, kan on<strong>de</strong>rscheidwor<strong>de</strong>n gemaakt in drie perio<strong>de</strong>n met verschillendverloop in dichthe<strong>de</strong>n:1. De perio<strong>de</strong> vóór 1950, met zeer hoge dichthe<strong>de</strong>n,die vooral gestuurd wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> kuikenoverleving.2. De perio<strong>de</strong> 1950-1970, waarin <strong>de</strong> populatie sterkafneemt, waarschijnlijk door een toename inpestici<strong>de</strong>ngebruik, waardoor akkeronkrui<strong>de</strong>n endaarmee insecten, voedsel voor jonge kuikens,afnemen en dus ook <strong>de</strong> kuikenoverleving. Daarnaastneemt in <strong>de</strong>ze perio<strong>de</strong> <strong>de</strong> habitatkwaliteitaf door schaalvergroting waardoor er min<strong>de</strong>r ensmallere perceelsran<strong>de</strong>n, belangrijk broedhabitat,overblijven.3. De perio<strong>de</strong> na 1970, met een ver<strong>de</strong>re maarlangzamere afname, vooral door predatie <strong>van</strong>broe<strong>de</strong>n<strong>de</strong> hennen en nesten, doordat <strong>de</strong> jachtop predatoren is afgenomen, maar ook door hetuitzetten <strong>van</strong> fazanten en ro<strong>de</strong> patrijzen en <strong>de</strong>jacht daarop. Deze laatste factor zorgt ervoor dat<strong>de</strong> laatste aanwezige patrijzen bij <strong>de</strong> jacht wor<strong>de</strong>nopgedreven en afgeschoten, waardoor <strong>de</strong> jachtniet meer dichtheidsafhankelijk is. Daarnaast<strong>de</strong>len Fazanten en Patrijzen een parasiet dievaker voorkomt in Fazanten, maar scha<strong>de</strong>lijker isvoor Patrijzen. In Ne<strong>de</strong>rland is het uitzetten <strong>van</strong>jachtwild echter verbo<strong>de</strong>n, waardoor <strong>de</strong>ze factorin Ne<strong>de</strong>rland (vrijwel) geen rol zal spelen. Totslot lijkt ook <strong>de</strong> adultenoverleving in <strong>de</strong> winterin <strong>de</strong>ze perio<strong>de</strong> belangrijk. Deze factoren komenbovenop <strong>de</strong> reeds in <strong>de</strong> vorige perio<strong>de</strong> afgenomenen nog steeds lage kuikenoverleving.In <strong>de</strong> rest <strong>van</strong> Europa valt hetzelf<strong>de</strong> patroon inaantalsverloop waar te nemen, maar dan 10 jaarlater, waarschijnlijk omdat <strong>de</strong> intensivering <strong>van</strong> <strong>de</strong>landbouw in Groot-Brittannië eer<strong>de</strong>r heeft plaatsgevon<strong>de</strong>n(figuur 1.1). Ook uit schaarse gegevens uitNe<strong>de</strong>rland blijkt dat aantallen rond 1980 drastischzijn gedaald (figuur 1.2). Vóór die tijd, in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong>1929-1964, constateert Dou<strong>de</strong> <strong>van</strong> Troostwijk (1968)ondanks grote schommelingen en een lage standvlak na <strong>de</strong> Twee<strong>de</strong> Wereldoorlog geen afname indichthe<strong>de</strong>n. In <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1990-2010 is <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>met gemid<strong>de</strong>ld bijna 7% per jaar afgenomen, maar in<strong>de</strong> laatste vier jaar <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze perio<strong>de</strong> (2006-2010) is<strong>de</strong> achteruitgang versneld naar ca 13% per jaar. Ditmaakt <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong> tot <strong>de</strong> snelst achteruitgaan<strong>de</strong> soortuit het wei<strong>de</strong>vogelmeetnet (data Sovon).De patrijs is een in het buitenland (vooral Groot-Brittannië, Frankrijk en Polen) uitvoerig on<strong>de</strong>rzochtesoort, maar gegevens uit Ne<strong>de</strong>rland ontbrekengroten<strong>de</strong>els. Wat ontwikkelingen in <strong>de</strong> landbouwbetreft kunnen parallellen wor<strong>de</strong>n getrokken metan<strong>de</strong>re Europese lan<strong>de</strong>n, maar <strong>de</strong> precieze oorzakenFiguur 1.1. <strong>Het</strong> aantalsverloop <strong>van</strong> Patrijzen in Europa,in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1952-2004 (uit: Kuijper, Oosterveld, &Wymenga 2009).Figuur 1.2. <strong>Het</strong> aantalsverloop <strong>van</strong> Patrijzen in <strong>de</strong>len <strong>van</strong>Ne<strong>de</strong>rland, in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1962-1989 (uit: Kuijper, Oosterveld,& Wymenga 2009, met gegevens <strong>van</strong> Bijlsma 1990).9


Sovon-rapport 2013-12<strong>van</strong> <strong>de</strong> achteruitgang in Ne<strong>de</strong>rland blijven onbekend.On<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> populatiedynamiek <strong>van</strong> <strong>de</strong> soortis daarom noodzakelijk, willen we <strong>de</strong> soort voor Ne<strong>de</strong>rlandbehou<strong>de</strong>n.Dit on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el <strong>van</strong> het rapport richt zich vooral op <strong>de</strong><strong>de</strong>mografie <strong>van</strong> <strong>de</strong> soort. In <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> paragrafen(1.2, 1.3 en 1.4) wordt <strong>de</strong> opzet voor een populatiemo<strong>de</strong>lgemaakt en wordt op basis <strong>van</strong> literatuuron<strong>de</strong>rzoekbesproken welke kwantitatieve gegevensbekend zijn over <strong>de</strong> <strong>de</strong>mografische parameters enmet welke factoren zij samenhangen. Daarnaastwordt aandacht besteed aan immigratie en emigratie(paragraaf 1.5). In paragraaf 1.6 wor<strong>de</strong>n tweepopulatiemo<strong>de</strong>llen uitgewerkt en wordt een overzichtgegeven <strong>van</strong> <strong>de</strong> belangrijkste <strong>de</strong>mografischeparameters die in <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>llen wor<strong>de</strong>n gebruikt. Inparagraaf 1.7 wor<strong>de</strong>n aanbevelingen gedaan voorvervolgon<strong>de</strong>rzoek.1.2. Opzet populatiemo<strong>de</strong>lVoor <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong> is reeds eer<strong>de</strong>r een populatiemo<strong>de</strong>lopgesteld (Topping et al. 2010; Bro et al. 2000; DeLeo et al. 2004; Potts 1986). <strong>Het</strong> mo<strong>de</strong>l <strong>van</strong> Potts isintuïtief en re<strong>de</strong>lijk eenvoudig en kan het aantalsverloopgoed voorspellen. <strong>Het</strong> mo<strong>de</strong>l <strong>van</strong> Toppinget al. is een agent-based mo<strong>de</strong>l, aangevuld metpattern oriented mo<strong>de</strong>lling en is behoorlijk ingewikkeld,maar daarmee ook zeer ge<strong>de</strong>tailleerd. Bro et al.gebruiken een stochastisch mo<strong>de</strong>l om een populationviability en elasticiteitsanalyse uit te voeren. <strong>Het</strong>mo<strong>de</strong>l <strong>van</strong> De Leo et al. tenslotte is ook een stochastischmo<strong>de</strong>l en beschrijft het aantalsverloop geduren<strong>de</strong>het jaar aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> basale <strong>de</strong>mografischeparameters uit <strong>de</strong> literatuur. De vier mo<strong>de</strong>llen waren<strong>de</strong>els bedoeld om <strong>de</strong> effecten <strong>van</strong> jacht te kwantificeren,wat in Ne<strong>de</strong>rland niet (meer) nodig is.Als eerste aanzet voor populatieon<strong>de</strong>rzoek aan <strong>de</strong><strong>Patrijs</strong> in Ne<strong>de</strong>rland kan wor<strong>de</strong>n gewerkt met eenaangepaste versie <strong>van</strong> het populatiemo<strong>de</strong>l <strong>van</strong> Bro etal. (in het vervolg mo<strong>de</strong>l 1) en met een simpel populatiemo<strong>de</strong>ldat met behulp <strong>van</strong> maart- en augustustellingen(zie methodologie) <strong>de</strong> populatiegroeisnelheidkan berekenen (in het vervolg mo<strong>de</strong>l 2).Met het eerste mo<strong>de</strong>l kan wor<strong>de</strong>n bepaald wat hetbelang is <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> <strong>de</strong>mografische parametersvoor <strong>de</strong> populatiegroeisnelheid (elasticiteitsanalyse).De aanpassing ten opzichte <strong>van</strong> het mo<strong>de</strong>l<strong>van</strong> Bro et al. is dat bij ons mo<strong>de</strong>l 1 geen effecten <strong>van</strong>jacht wor<strong>de</strong>n meegenomen en dat <strong>de</strong> mogelijkheidwordt opengehou<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> juvenielenoverleving in<strong>de</strong> winter verschilt <strong>van</strong> <strong>de</strong> volwassenoverleving. Ookwordt in eerste instantie stochasticiteit niet gemo<strong>de</strong>lleerd,maar aangezien dit een belangrijke factorlijkt in <strong>de</strong> jaarlijks sterk schommelen<strong>de</strong> aantallenPatrijzen is aan te ra<strong>de</strong>n het mo<strong>de</strong>l in een twee<strong>de</strong>stadium, wanneer het mo<strong>de</strong>l kan wor<strong>de</strong>n geparameteriseerdmet waar<strong>de</strong>n uit Ne<strong>de</strong>rland, stochastisch temaken.We gaan bij bei<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>llen uit <strong>van</strong> een geslotenpopulatie, wat betekent dat er geen (netto) immigratieof emigratie plaatsvindt over <strong>de</strong> grenzen <strong>van</strong> hetstudiegebied. De voor het mo<strong>de</strong>l rele<strong>van</strong>te <strong>de</strong>mografischeparameters zijn dan <strong>de</strong> jaarlijkse productie<strong>van</strong> jonge vogels per paar (reproductiesucces) en <strong>de</strong>jaarlijkse overlevings kansen <strong>van</strong> juveniele en volwassenvrouwtjes. Voor mo<strong>de</strong>l 1 kunnen <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong><strong>de</strong>mografische parameters wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n:Reproductie1. <strong>de</strong> kans dat een éénjarige of ou<strong>de</strong>re vogel eenpartner verwerft en tot broe<strong>de</strong>n komt,2. <strong>de</strong> uitkomstkans <strong>van</strong> het eerste en <strong>de</strong> herlegsel(s)3. het aantal eieren in het eerste en <strong>de</strong>vervolglegsel(s), en het aantal uitgekomen eierenper succesvol (her)legsel4. <strong>de</strong> kans op herleg wanneer het eerste legsel in heteistadium mislukt5. <strong>de</strong> kuikenoverleving6. Overleving7. <strong>de</strong> overlevingskans <strong>van</strong> juveniele Patrijzen8. <strong>de</strong> overlevingskans <strong>van</strong> volwassen vrouwtjesIn <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> paragrafen wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> <strong>de</strong>mografischeparameters uit <strong>de</strong> literatuur besproken.1.3. Reproductie1.3.1 Kans op broe<strong>de</strong>nPotts (1986) vond dat 84% <strong>van</strong> <strong>de</strong> mannen een partnervond en dus hoogstwaarschijnlijk tot broe<strong>de</strong>nkwam. Bij vrouwen was dit 100%, daar vrouwen eenlagere overleving had<strong>de</strong>n gerelateerd aan het broe<strong>de</strong>nen er dus een mannenoverschot was. Ook Broet al. (2000) von<strong>de</strong>n een lage overleving <strong>van</strong> broe<strong>de</strong>n<strong>de</strong>vrouwen.Blank et al. (1967) geven een kans voor het vin<strong>de</strong>n<strong>van</strong> een partner (waarbij geen on<strong>de</strong>rscheid werdgemaakt tussen mannen en vrouwen) <strong>van</strong> tussen <strong>de</strong>95% en 100%.Van 58 in Norfolk gezen<strong>de</strong>r<strong>de</strong> vrouwtjes die tot hetbroedseizoen overleef<strong>de</strong>n produceer<strong>de</strong>n er 54 eenlegsel, wat neerkomt op een kans op broe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> 93%(Browne et al. 2005). Er wordt niet vermeld waarom<strong>de</strong> overige vier vrouwtjes niet tot broe<strong>de</strong>n kwamen.10


<strong>Het</strong> <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>: Kennisupdate1.3.2 NestsuccesIn <strong>de</strong> studie aan gezen<strong>de</strong>r<strong>de</strong> Patrijzen vin<strong>de</strong>nBrowne et al. (2005) een waar<strong>de</strong> voor nestsucces<strong>van</strong> 63%. <strong>Het</strong> meren<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> legsels dat verlorenging werd gepre<strong>de</strong>erd (24% <strong>van</strong> alle legsels, zowelsuccesvolle als mislukte). Daarnaast was het aan<strong>de</strong>ellegsels dat werd verlaten opvallend hoog (9% <strong>van</strong>alle legsels, 25% <strong>van</strong> <strong>de</strong> mislukte legsels). Bro et al.(2000) von<strong>de</strong>n een nestsucces <strong>van</strong> 31-73% (alle gebie<strong>de</strong>nsamen: 56%) <strong>van</strong> eerste legsels en <strong>van</strong> 0-53%<strong>van</strong> herlegsels (alle gebie<strong>de</strong>n samen: 37%) in 10 gebie<strong>de</strong>nin Frankrijk in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1995-1997. Van 150mislukte eerste legsels met beken<strong>de</strong> verliesoorzaakwerd 70% gepre<strong>de</strong>erd en 22% ging verloren dooragrarische werkzaamhe<strong>de</strong>n. Bij herlegsels waren<strong>de</strong> percentages respectievelijk 51% predatie en 43%werkzaamhe<strong>de</strong>n (vooral tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> oogst). 83% <strong>van</strong><strong>de</strong> gepre<strong>de</strong>er<strong>de</strong> broe<strong>de</strong>n<strong>de</strong> hennen was gepre<strong>de</strong>erddoor een zoogdier (o.a. vos, marterachtige, huiskat)en 17% door een roofvogel, waarschijnlijk vooralBlauwe Kiekendief. Van <strong>de</strong> gepre<strong>de</strong>er<strong>de</strong> legsels metbeken<strong>de</strong> predator werd 80% door zoogdieren gepre<strong>de</strong>erd(vooral marterachtigen en egels), en 20% doorkraaiachtigen.Potts (1986) berekent het aantal succesvolle nestenper paar (BPR, brood production rate = aantal succesvollenesten per paar per jaar ~ nestsucces, maarinclusief jongen uit herlegsels) aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> hetaantal in augustus in het veld waargenomen jongen.<strong>Het</strong> BPR wordt vaak gebruikt, omdat in veel studiesgeen individuele paren wor<strong>de</strong>n gevolgd, maar <strong>de</strong>reproductie wordt berekend aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> maartenaugustustellingen (zie paragraaf over methodologie).Potts & Aebischer (1994) geven aan dat <strong>de</strong>BPR in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1968-1993 in Groot-Brittannië isafgenomen (<strong>van</strong> ca 57% naar ca 38%). In die perio<strong>de</strong>is volgens <strong>de</strong> auteurs <strong>de</strong> predatie <strong>van</strong> nesten toegenomendoor een vermin<strong>de</strong>rd predatorenbeheer.Aebischer & Ewald (2004) geven een BPR <strong>van</strong> 62%,gebaseerd op <strong>de</strong> Sussex data uit 1990-2000. Panek(1997a) geeft een gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> BPR <strong>van</strong> 45% vooreen gebied in Polen in <strong>de</strong> jaren 1993-1995 (n=27,min. 28% en max. 75%). Hij stel<strong>de</strong> vast dat <strong>de</strong> BPRnegatief gecorreleerd was met <strong>de</strong> broeddichtheid(verklaar<strong>de</strong> variantie <strong>van</strong> 58-71%) en positief met<strong>de</strong> lengte <strong>van</strong> het nesthabitat (km/km 2 ). Volgens <strong>de</strong>auteur wordt <strong>de</strong> negatieve dichtheidsafhankelijkheidveroorzaakt doordat bij hogere dichthe<strong>de</strong>n ookinferieur habitat wordt bezet, waar het broedsucceslager is. In een latere studie, in meer gebie<strong>de</strong>n (10)en over een langere perio<strong>de</strong> (1991-2004) werd door<strong>de</strong> auteur een gemid<strong>de</strong>ld BPR <strong>van</strong> 37% gevon<strong>de</strong>n(Panek 2005). De populaties in <strong>de</strong>ze gebie<strong>de</strong>n warenin <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1993-1998 sterk afgenomen, evenals<strong>de</strong> BPR (50% in 1991-1993 vs 35% in 1998-2003)en enkele an<strong>de</strong>re populatieparameters (zie overigeparagrafen). In een geherintroduceer<strong>de</strong> populatie inItalië bedroeg <strong>de</strong> BPR 33,9% en was <strong>de</strong>ze negatiefgecorreleerd met <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> temperatuur in juni(Vidus Rosin et al. 2009). In Ne<strong>de</strong>rland vond Dou<strong>de</strong><strong>van</strong> Troostwijk (1968) in 1964 en 1965 een vrij hoogBPR <strong>van</strong> ca 83%.1.3.3 Legselgrootte en aantal uitgekomen eierenper succesvol (her)legselDe legselgroottes <strong>van</strong> individuele paren kunnensterk variëren, <strong>van</strong> 4 tot 29 eieren (Cramp & Simmons1980), met een gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> <strong>van</strong> 15 eieren pernest in Ne<strong>de</strong>rland en Engeland (Potts 1986; Cramp& Simmons 1980; Browne et al. 2005; Glutz VonBlotzheim, Bauer, & Bezzel 1973). De legselgrootteneemt binnen het verspreidingsgebied toe <strong>van</strong>zuidwest naar noordoost. Zij neemt af geduren<strong>de</strong>het seizoen en is bij herlegsels kleiner dan bij eerstelegsels (10 - 12,5, Cramp & Simmons 1980).In <strong>de</strong> studie <strong>van</strong> Browne et al. (2005) kwamen pereerste legsel gemid<strong>de</strong>ld 13,5 eieren uit. Potts (1986)vond een vergelijkbare waar<strong>de</strong> <strong>van</strong> 13,8 uitgekomeneieren per succesvol legsel. Deze waar<strong>de</strong> was vrijconstant over jaren en gebie<strong>de</strong>n.1.3.4 Kans op herlegWanneer een legsel binnen 10 dagen na voltooiingverloren gaat kan een herlegsel wor<strong>de</strong>n gemaakt.Paren die hun kuikens verliezen beginnen niet meeropnieuw (Jenkins 1961). Volgens <strong>de</strong>ze auteur wordttot vier keer toe een herlegsel gemaakt na mislukking,maar dit aantal is gebaseerd op legdata, nietop individuele waarnemingen, waardoor het onzekerblijft of het hier in<strong>de</strong>rdaad om vier keer herleggaat, of om een natuurlijke spreiding in legdata.Daarnaast wordt dus ook niet aangegeven welkpercentage <strong>van</strong> <strong>de</strong> paren met mislukt legsel totherleg overgaat. Potts berekent aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> eenexperiment waarbij eerste legsels wer<strong>de</strong>n verwij<strong>de</strong>rd,dat <strong>de</strong> kans op herleg ongeveer 27% moet bedragen.<strong>Het</strong> gaat hier om <strong>de</strong> absolute kans op herleg, dusinclusief eventuele 3 <strong>de</strong> en 4 <strong>de</strong> herlegsels. Dit is slechtseen grove berekening, waarbij bijvoorbeeld geenrekening is gehou<strong>de</strong>n met mogelijke verschillen inuitkomstkans <strong>van</strong> eerste en herlegsels. Ook hier zijngeen individuele paren gevolgd. Als <strong>de</strong> uitkomstkans<strong>van</strong> herlegsels lager is dan die <strong>van</strong> eerste legsels, danbetekent dat dat <strong>de</strong>ze 27% een minimumschatting is.11


Sovon-rapport 2013-12Bro et al. (Bro et al. 2000; Bro et al. 2000) hebbenvoor het vullen <strong>van</strong> hun populatiemo<strong>de</strong>l 1009 gezen<strong>de</strong>r<strong>de</strong>Patrijzenhennen gevolgd. Van <strong>de</strong>ze hennenhebben ze 407 eerste legsels kunnen volgen, waar<strong>van</strong>er 181 mislukt zijn. 141 <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze hennen (78%) hebbeneen herlegsel gehad.1.3.5 KuikenoverlevingDe meeste auteurs zijn het erover eens dat <strong>de</strong>kuikenoverleving is afgenomen en dat dit <strong>de</strong> belangrijksteoorzaak is <strong>van</strong> <strong>de</strong> sterke afname in Patrijzen,in elk geval in <strong>de</strong> jaren ’70 (Groot-Brittannië) enjaren ’80 (rest Europa) (o.a. Kuijper, Oosterveld, &Wymenga 2009; Potts & Aebischer 1994; Potts 1986;Aebischer & Ewald 2004).Aebischer & Ewald (2004) von<strong>de</strong>n een positieve relatietussen <strong>de</strong> aantalsveran<strong>de</strong>ring tussen twee jarenen <strong>de</strong> kuikenoverleving (r = 0.83):Aantalsveran<strong>de</strong>ring = 2 x kuikenoverleving (%) – 70Dit betekent dat voor een stabiele populatie een kuikenoverleving<strong>van</strong> minimaal 35% nodig is.Ook Vidus-Rosin et al. (2009) von<strong>de</strong>n in een geherintroduceer<strong>de</strong>patrijzenpopulatie in Italië in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong>1995-2005 een relatie tussen kuikenoverlevingen aantalsveran<strong>de</strong>ring (r=0.76, n=9, 58% verklaar<strong>de</strong>variantie):Aantalsveran<strong>de</strong>ring = 1,5 x kuikenoverleving (%) – 57,8Uit <strong>de</strong>ze formule volgt een minimale kuikenoverleving<strong>van</strong> 39% voor een stabiele populatie.De afname in kuikenoverleving wordt waarschijnlijkveroorzaakt door een sterke afname in het voedselaanbodvoor jonge kuikens, namelijk insecten.<strong>Het</strong> toegenomen pestici<strong>de</strong>ngebruik, <strong>de</strong> toegenomenperceelsgrootte alsme<strong>de</strong> <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ringen in gewaskeuze(sterke toename in wintergranen en afname inzomergranen) en <strong>de</strong> daarmee samenhangen<strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ringenin <strong>de</strong> timing en frequentie <strong>van</strong> grondbewerkingen,hebben ervoor gezorgd dat akkeronkrui<strong>de</strong>nen (daarmee) insecten geen kans krijgen (Potts1986; Panek 1992; Rands 1985). Patrijzenkuikenshebben op jonge leeftijd (< 10 dagen) insecten nodigom goed te kunnen groeien (Richard, Southwood,& Cross 2002; Liukkonen-anttila, Putaala, & Hissa2002). Church (1980 in Potts 1986) geeft een dagelijkseoverlevingskans <strong>van</strong> 0,979 voor kuikens jongerdan 10 dagen en <strong>van</strong> 0,995 voor ou<strong>de</strong>re kuikens. Enk(in Potts 1986) vond waar<strong>de</strong>n <strong>van</strong> 0,984, respectievelijk0,997. In bei<strong>de</strong> gevallen zou het verschilveroorzaakt wor<strong>de</strong>n doordat patrijzenkuikens jongerdan 10 dagen nog geen za<strong>de</strong>n kunnen fijnmalen endus aangewezen zijn op insecten.De kuikenoverleving in Sussex (gebaseerd op familietellingenin augustus) werd sterk bepaald door <strong>de</strong>dichthe<strong>de</strong>n (geometrisch gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> aantallen) <strong>van</strong>geprefereer<strong>de</strong> insecten: wantsen, kleine dagactieveloopkevers (bijv. Trechus quadristriatus), bladhaantjesen snuitkevers, bladwespenlarven en rupsen,sprinkhaan(larven), mieren(larven) en bladluizen(Potts 1986; Potts & Aebischer 1991). Ook Green(1984) vond in Norfolk en West-Suffolk een relatietussen dichthe<strong>de</strong>n geprefereer<strong>de</strong> insecten en kuikenoverleving(berekend op basis <strong>van</strong> gezen<strong>de</strong>r<strong>de</strong>kuikens). Bei<strong>de</strong> auteurs von<strong>de</strong>n daarnaast een positieverelatie tussen kuikenoverleving en gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong>temperatuur in juni en juli. Volgens Potts (1986) is<strong>de</strong>ze relatie in <strong>de</strong> jaren ’80 sterker gewor<strong>de</strong>n, waarschijnlijkdoordat het insectenaanbod toen drastischis verlaagd.Door herbici<strong>de</strong>ngebruik is het aan<strong>de</strong>el bladluizen in<strong>de</strong> insectenfauna gestegen. Borg & Toft (1999; 2000)laten zien dat een groter aan<strong>de</strong>el bladluizen in hetkuikendieet lijdt tot vermin<strong>de</strong>r<strong>de</strong> groei en veerontwikkeling.In een aantal gebie<strong>de</strong>n in Polen, in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1991-2004, bedroeg <strong>de</strong> kuikenoverleving (gebaseerd opfamiliegroottes in augustus) gemid<strong>de</strong>ld 43%. Dezewas afgenomen <strong>van</strong> 47% in 1991-1993 naar 42% in1998-2003 (Panek 2005). In <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1987-1989was <strong>de</strong> kuikenoverleving hoger, gemid<strong>de</strong>ld 56%.Deze was positief gecorreleerd met <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong>temperatuur en negatief met het aantal regendagenin juni. De kuikenoverleving bij Bro et al. bedroeg40% (zen<strong>de</strong>rstudie, mond. me<strong>de</strong>d. E.Bro, “Etu<strong>de</strong>nationale Perdrix Grise 1995-1997”,ONC - UNFDC/ FDC10,45,51,59,62,72,76,80). Potts & Aebischer(1994) von<strong>de</strong>n een kuikenoverleving (gebaseerd opfamiliegroottes in augustus) in Groot-Brittannië <strong>van</strong>28% in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1968-1993. In een an<strong>de</strong>re dataset(National Game Census) bleek <strong>de</strong> kuikenoverlevingvóór 1952 gelijk aan 49% en ná 1962 gelijk aan 32%,een afname die samenviel met <strong>de</strong> introductie <strong>van</strong>herbici<strong>de</strong>n. In <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1990-2000 bedroeg <strong>de</strong>kuikenoverleving 29% (Aebischer & Ewald 2004).Browne et al. (2005) von<strong>de</strong>n een kuikenoverleving<strong>van</strong> 31% in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 2001-2003 in Norfolk (zen<strong>de</strong>rstudie).In <strong>de</strong> reeds eer<strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong> populatie inItalië was <strong>de</strong> kuikenoverleving 40% (Vidus Rosin etal. 2009, zen<strong>de</strong>rstudie).12


<strong>Het</strong> <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>: Kennisupdate1.4. OverlevingPotts (1986) geeft aan dat <strong>de</strong> overleving <strong>van</strong> juvenielepatrijzen na 6 weken nauwelijks verschilt <strong>van</strong>die <strong>van</strong> volwassen vogels. Church & Porter (1980, inBro et al. 2000) en Birkan & Jacob (1988, in Bro etal. 2000) von<strong>de</strong>n bij juveniele Patrijzen echter eenlagere winteroverleving dan bij volwassen vogels.Kaiser et al. (2006) von<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> januari- april dat gepre<strong>de</strong>er<strong>de</strong> Patrijzen relatief vaak ingrasland zaten. Patrijzen die overleef<strong>de</strong>n zaten vakerin braakpercelen en ran<strong>de</strong>n. In <strong>de</strong> studie <strong>van</strong> Bro etal. (2001) varieer<strong>de</strong> <strong>de</strong> overleving <strong>van</strong> gezen<strong>de</strong>r<strong>de</strong>hennen in voorjaar en zomer (<strong>van</strong> half maart tothalf september) <strong>van</strong> 25 tot 65%. Deze werd vooralbepaald door <strong>de</strong> dichthe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> Kiekendieven in <strong>de</strong>studiegebie<strong>de</strong>n, ondanks dat zoogdieren een groter<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> predatie voor hun rekening namen.De predatiedruk was het hoogst tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> eileg enincubatie (mei, juni en juli), hetgeen reeds eer<strong>de</strong>rdoor Potts (1986) werd vastgesteld. Predatie doorroofvogels in voorjaar en zomer vond vooral in <strong>de</strong>perio<strong>de</strong> april-juni plaats, predatie door zoogdierenin <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> april-september. De lokale overleving<strong>van</strong> <strong>de</strong> hennen in <strong>de</strong> winter (begin <strong>de</strong>cember – halfmaart), bepaald aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> tellingen in herfsten voorjaar, varieer<strong>de</strong> in Frankrijk <strong>van</strong> 48 tot 92%(Bro et al. 2000a). In Groot-Britannie was <strong>de</strong> overleving<strong>van</strong> hennen in het broedseizoen in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong>1990-2000 gelijk aan 70% (Aebischer & Ewald2004). Potts & Aebischer (1994) stel<strong>de</strong>n vast dat <strong>de</strong>lokale winteroverleving (september – maart) in <strong>de</strong>perio<strong>de</strong> 1968-1993 in Sussex is toegenomen <strong>van</strong> ca50% naar 75%, waarschijnlijk door een afname inemigratie en/of toename in immigratie, vooral in <strong>de</strong>laatste jaren <strong>van</strong> <strong>de</strong> studie. Aebischer & Ewald von<strong>de</strong>neen winteroverleving <strong>van</strong> 59% (2004). Watson(2004) vond bij gezen<strong>de</strong>r<strong>de</strong> mannen een winteroverleving(september – eind maart) <strong>van</strong> 50%. De auteurvond geen verschil in overleving tussen <strong>de</strong> perio<strong>de</strong>dat Patrijzen in groepen voorkomen en <strong>de</strong> perio<strong>de</strong>dat ze gepaard zijn. Dit lijkt echter in tegenspraakmet <strong>de</strong> latere bevinding dat <strong>de</strong> overleving tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong>paarperio<strong>de</strong> lager is dan in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> met groepenen positief gecorreleerd met groepsgrootte (Watson,Aebischer, & Cresswell 2007). Op basis <strong>van</strong> an<strong>de</strong>regegevens (tellingen in september en maart) berekenenWatson et al. (2007) een winteroverleving in‘99/’00 <strong>van</strong> 52%. Van <strong>de</strong> sterfgevallen werd ca 61%door jacht veroorzaakt (incl verwondingen was dit68%) en <strong>de</strong> rest waarschijnlijk door predatie. Predatiedoor roofvogels (40-56% <strong>van</strong> predatie) vondvooral (84%) plaats in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> februari-maart.Watson (2004) vond een vergelijkbaar resultaat:72% <strong>van</strong> slachtoffers <strong>van</strong> roofvogels wer<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>perio<strong>de</strong> januari-maart gevon<strong>de</strong>n. Daarnaast vondhij bij een patrijzendichtheid < 5 Patrijzen/km 2 eenpositief effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> dichtheid op het aantal Patrijzendat door roofvogels werd gegrepen. Boven <strong>de</strong>zedichtheid neemt <strong>de</strong> predatie door roofvogels nietmeer toe met patrijzendichtheid. Hij beargumenteertaan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> een simulatiemo<strong>de</strong>l <strong>van</strong> predatiedoor roofvogels dat voor een levensvatbare populatieeen minimumdichtheid <strong>van</strong> 5-10 Patrijzen/km 2 nodigis. De gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> temperatuur in <strong>de</strong> winter lijkt<strong>van</strong> weinig belang voor <strong>de</strong> winteroverleving; <strong>de</strong>zewordt wel beïnvloed door <strong>de</strong> hoeveelheid en duur<strong>van</strong> sneeuwbe<strong>de</strong>kking (Potts 1986).Panek (2005) vond een afname in <strong>de</strong> jaarlijkseadultenoverleving <strong>van</strong> 38% in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1991-1993tot 25% in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1998-2003, met een gelijktijdigeafname in populatiedichtheid. De overlevingwerd berekend aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> tellingen in maarten augustus en <strong>de</strong> formule <strong>van</strong> Reitz (1992, in Panek2005, zie paragraaf over methodologie). Dou<strong>de</strong> <strong>van</strong>Troostwijk (1968) schat een jaarlijkse adultenoverleving<strong>van</strong> 18,8% op grond <strong>van</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse ringgegevensen <strong>van</strong> 22,8% op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergelijkingtussen het aantal juvenielen en adulten in 1964 methet aantal adulten in 1965. De mortaliteit door jachtbedroeg in die studie 30%. Indien <strong>de</strong>ze additief wasbetekent dit dat <strong>de</strong> overleving zon<strong>de</strong>r jacht ca 50%bedroeg. De auteur vond een negatieve correlatie<strong>van</strong> <strong>de</strong> lokale overleving met <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> groepsgroottein het voorgaan<strong>de</strong> jaar. De reproductie wasweer negatief gecorreleerd met <strong>de</strong> lokale overlevingin het voorgaan<strong>de</strong> jaar. De auteur constateert dat<strong>de</strong> afschotpercentages in Ne<strong>de</strong>rland onafhankelijkzijn <strong>van</strong> <strong>de</strong> dichtheid, maar het blijft ondui<strong>de</strong>lijk inhoeverre <strong>de</strong>ze percentages afhangen <strong>van</strong> <strong>de</strong> groepsgrootte.Bovendien wordt <strong>de</strong> lokale overleving me<strong>de</strong>bepaald door immigratie en emigratie. De zen<strong>de</strong>rstudie<strong>van</strong> Watson (2007) vond juist een positiefeffect <strong>van</strong> groepsgrootte op <strong>de</strong> winteroverleving (zieboven).1.5. Immigratie en emigratieBij Patrijzen vindt dispersie vooral plaats aan hetein<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> winter door jonge ongepaar<strong>de</strong> mannetjes(Jenkins 1961; Watson 2004). Er is weinigbekend over <strong>de</strong> uitwisseling <strong>van</strong> individuen tussengebie<strong>de</strong>n. De meeste studies die hebben gekekennaar dispersie door Patrijzen laten zien dat Patrijzenbehoorlijk honkvast zijn. Jenkins nam waar dat <strong>van</strong><strong>de</strong> 393 gemarkeer<strong>de</strong> Patrijzen er 41 het studiegebied<strong>van</strong> ca 260 ha verlieten. Hier<strong>van</strong> wer<strong>de</strong>n slechts13


Sovon-rapport 2013-12twee vogels meer dan 8 km <strong>van</strong> het studiegebiedaangetroffen. In zijn studie bedroeg <strong>de</strong> home-rangeenkele hon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n vierkante meters. In een gebiedmet hoge dichthe<strong>de</strong>n in Tsjechië bedroeg <strong>de</strong> homerangetij<strong>de</strong>ns het broedseizoen gemid<strong>de</strong>ld 3,7 ha metweinig overlap in home-ranges. Buiten het broedseizoenwas <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> home-range 8,7 ha. Watson(2004) vond een home-range variërend <strong>van</strong> ca 4,5tot 90 ha.De home-range <strong>van</strong> familiegroepen was kleiner ingebie<strong>de</strong>n met meer heggen en kleinere percelen.De home-range <strong>van</strong> paren nam af met <strong>de</strong> patrijzendichtheid.Patrijzen dispergeer<strong>de</strong>n ook over grotereafstan<strong>de</strong>n bij lagere dichthe<strong>de</strong>n (<strong>van</strong> gemid<strong>de</strong>ld ca150-200 m bij dichthe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> 18 paren/km 2 tot ca400 m bij dichthe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> bijna 0 paren/km 2 ). Hijstel<strong>de</strong> in zijn 20 studiegebie<strong>de</strong>n in Groot-Brittanniëweinig emigratie vast.Volgens Jenkins (1961) en Potts (1986) hebbenPatrijzen <strong>de</strong> neiging zich tij<strong>de</strong>ns het broedseizoenmin of meer gelijkmatig over geschikt broedhabitatte versprei<strong>de</strong>n, waardoor in gebie<strong>de</strong>n met hogedichthe<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> winter <strong>de</strong> dichthe<strong>de</strong>n omlaag gaanen in gebie<strong>de</strong>n met lage dichthe<strong>de</strong>n <strong>de</strong> dichthe<strong>de</strong>nomhoog gaan. De resulteren<strong>de</strong> dichthe<strong>de</strong>n warendaardoor in het broedseizoen vrij constant, ondanksvariatie in sterfte en reproductie.1.6. Populatiemo<strong>de</strong>llen1.6.1 Mo<strong>de</strong>l 1In het mo<strong>de</strong>l beschouwen we <strong>de</strong> populatie als gesloten,wat betekent dat er geen immi- of emigratieplaatsvindt. We mo<strong>de</strong>lleren alleen het vrouwelijke<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> populatie, en veron<strong>de</strong>rstellen daarbijeen geslachtsverhouding <strong>van</strong> 1:1 (reproductiecijferswor<strong>de</strong>n om <strong>de</strong>ze re<strong>de</strong>n door 2 ge<strong>de</strong>eld). <strong>Het</strong> mo<strong>de</strong>lis geparametriseerd als een pre-breeding survey:het beschrijft <strong>de</strong> aantallen en leeftijdsopbouw <strong>van</strong> <strong>de</strong>populatie in het voorjaar, direct voorafgaan<strong>de</strong> aanhet broedseizoen.We on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n twee leeftijdsklassen: vogelsgeboren in het voorafgaan<strong>de</strong> jaar, die voor het eerstgaan broe<strong>de</strong>n (‘eenjarige’), en ou<strong>de</strong>re vogels (‘adulte’).Bei<strong>de</strong> leeftijdsgroepen nemen <strong>de</strong>el aan <strong>de</strong> reproductie,waarbij we aannemen dat broedsucces enoverleving bij <strong>de</strong> twee leeftijdsgroepen gelijk zijn. Ditbetekent dat, gegeven het aantal vogels in <strong>de</strong> tweeleeftijdsklassen in jaar t, het aantal in het volgen<strong>de</strong>jaar (t+1) wordt beschreven als:NPjr=2j, t+1(Nj,t+ NNa, t+1= Sab Saw (Nj,ta, t)+ NHierin zijn N jen N arespectievelijk het aantal eenjarigeen adulte vogels, P jrhet aantal uitgevlogenjongen geproduceerd per adult per jaar, S ab<strong>de</strong> overleving<strong>van</strong> hennen tij<strong>de</strong>ns het broedseizoen en S aw<strong>de</strong>overleving <strong>van</strong> hennen tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> winter.Populatiemo<strong>de</strong>llen wor<strong>de</strong>n vaak in een matrixnotatiegeschreven, on<strong>de</strong>r meer omdat dit het berekenen<strong>van</strong> een aantal afgelei<strong>de</strong> groothe<strong>de</strong>n, zoals <strong>de</strong> populatiegroeisnelheid,eenvoudig maakt (Caswell 2001).In matrixnotatie ziet hetzelf<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>l er zo uit:Nj t1 Na SabPjr2SawSabPjra, t2S)awNj tNaFiguur 1.3. <strong>Het</strong> mo<strong>de</strong>l <strong>van</strong> Bro etal. (2000a), aangepast voor watbetreft <strong>de</strong> overleving in <strong>de</strong> winter,(niet meer uitgesplitst naar overleving<strong>van</strong> het jachtseizoen en <strong>de</strong> rest<strong>van</strong> <strong>de</strong> winter, maar wel gesplitstnaar winteroverleving <strong>van</strong> juvenielenen volwassen vogels, zie tekst).14


<strong>Het</strong> <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>: KennisupdateDe mid<strong>de</strong>lste term is <strong>de</strong> transitiematrix. De 2 x 2elementen <strong>van</strong> <strong>de</strong> matrix beschrijven wat <strong>de</strong> bijdrageis <strong>van</strong> elk <strong>van</strong> <strong>de</strong> twee leeftijdsklassen in jaar t aanelk <strong>van</strong> <strong>de</strong> twee klassen in jaar t+1.De jongenproductie P jrbestaat uit <strong>de</strong> som <strong>van</strong> tweetermen: <strong>de</strong> productie <strong>van</strong> jongen uit eerste legselsplus <strong>de</strong> productie <strong>van</strong> jongen uit herlegsels. Bei<strong>de</strong>wor<strong>de</strong>n beschreven als product <strong>van</strong> <strong>de</strong> overleving<strong>van</strong> <strong>de</strong> hen tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> incubatie <strong>van</strong> het eerste legsel,<strong>de</strong> kans op broe<strong>de</strong>n/leggen <strong>van</strong> een herlegsel (ben h), het nestsucces (n 1en n h), aantal uitgekomeneieren per legsel (u 1en u h), <strong>de</strong> kuikenoverleving toteen leeftijd <strong>van</strong> 6 weken (S k1en S kh) en <strong>de</strong> juvenielenoverleving in <strong>de</strong> winter, tot het censusmoment. Deproductie <strong>van</strong> jongen uit herlegsels moet bovendienvermenigvuldigd wor<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> overleving <strong>van</strong> <strong>de</strong>hen tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> incubatie <strong>van</strong> het herlegsel en <strong>de</strong> kansdat een eerste legsel mislukt (1-n 1), aangezien eenherlegsel pas wordt gemaakt als het eerste legsel ismislukt. In formulevorm ziet P jrer dan als volgt uit:De overleving <strong>van</strong> hennen tij<strong>de</strong>ns het broedseizoenis op te splitsen als product <strong>van</strong> <strong>de</strong> overlevingtij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> incubatie <strong>van</strong> eerste legsels en <strong>de</strong> overlevingdaarna. De laatste bestaat uit <strong>de</strong> overleving<strong>van</strong> hennen met jongen uit het eerste legsel plus <strong>de</strong>overleving <strong>van</strong> hennen die hun eerste legsel hebbenverloren, plus <strong>de</strong> overleving <strong>van</strong> hennen tij<strong>de</strong>ns enna <strong>de</strong> incubatie <strong>van</strong> herlegsels. In formulevorm ziet<strong>de</strong> overleving <strong>van</strong> hennen in <strong>de</strong> broedperio<strong>de</strong> er alsvolgt uit:Sab Sai1 ((1- h + n h) S1az1 (1- n ) h S1aihSazh)Pjr= Sai1 (b n u S11k1+ Saih (1- n ) h n1h uh Skh)) SjwTabel 1.1. Demografische parameters uit het mo<strong>de</strong>l <strong>van</strong> data verkregen <strong>van</strong> Elisabeth Bro (“Etu<strong>de</strong> nationale PerdrixGrise 1995-1997”,ONC - UNFDC / FDC10,45,51,59,62,72,76,80), met daarnaast <strong>de</strong> parameterwaar<strong>de</strong>n uit Browne etal. (2005) voor East Anglia. Daar waar in <strong>de</strong> laatste studie gegevens ontbreken (vooral waar<strong>de</strong>n die betrekking hebbenop herlegsels) zijn <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> waar<strong>de</strong>n aangehou<strong>de</strong>n als bij Bro. In <strong>de</strong> laatste kolom staan <strong>de</strong> maximale (realistische)waar<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong> literatuur (zie tekst).co<strong>de</strong> parameter Frankrijk East Anglia maxb kans op broe<strong>de</strong>n 1 0.93 1n 1nestsucces eerste legsel 0.46 0.63 0.73u 1aantal uitgekomen eieren per eerste legsel 12.3 13.5 13.8S k1overleving <strong>van</strong> kuikens uit een eerste legsel 0.4 0.31 0.78h kans op herleg 0.78 0.78 0.78n hnestsucces herlegsel 0.4 0.4 0.53u haantal uitgekomen eieren per herlegsel 9 9 10S khoverleving <strong>van</strong> kuikens uit een herlegsel 0.4 0.31 0.78S ai1overleving hen tij<strong>de</strong>ns incubatie 1e legsel 0.78 0.78 0.78S az1overleving hen zomer zon<strong>de</strong>r herlegsel 0.8 0.8 0.8S aihoverleving hen tij<strong>de</strong>ns incubatie herlegsel 1 1 1S azhoverleving hen met herlegsel 0.9 0.9 0.9S jwoverleving juvenielen tij<strong>de</strong>ns winter 0.68 0.52 0.68S awoverleving adulten tij<strong>de</strong>ns winter 0.68 0.52 0.68l populatiegroeisnelheid 1.01 0.90 2.7515


Sovon-rapport 2013-12De transitiematrix wordt daarmee: SSai1ai1b n u S 1- n h n u S b n u S 1- n 1 ((1- h + n11k1 h) Saz112 (1- n1h) h Shaih SkhazhS) SjwawSSai1ai11 ((1- h + n11k1 h) Saz112 (1- n h n1h u) h ShaihS SkhazhS) SjwawVoor een schematische weergave <strong>van</strong> het mo<strong>de</strong>l ziefiguur 1.3. In tabel 1.1 staan <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> <strong>de</strong>mografischeparameters uit Bro et al. (2000a) enBrowne et al. (2005) samengevat, met daarnaast<strong>de</strong> maximum waar<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> literatuur.On<strong>de</strong>raan is <strong>de</strong> resulteren<strong>de</strong> populatiegroeisnelheid(l) gegeven. Wanneer <strong>de</strong>ze groter is dan één neemteen populatie toe, bij een l kleiner dan één neemteen populatie af.rekend wanneer <strong>de</strong> waar<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> parameters voorNe<strong>de</strong>rlandse populaties bekend wor<strong>de</strong>n.1.6.2 Mo<strong>de</strong>l 2Naast het bovenstaan<strong>de</strong> ge<strong>de</strong>tailleer<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>l, waarmeehet belang <strong>van</strong> elk on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el in <strong>de</strong> levenscyclus<strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong> apart kan wor<strong>de</strong>n bekeken, kan eensimpel mo<strong>de</strong>l wor<strong>de</strong>n opgesteld dat aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong>maart- en augustustellingen kan aangeven of eenpopulatie naar verwachting toe- of afneemt:BPR × U × S2kNt+1= (+ Sz) × Sw×N tis hierbij het aantal paren in maart <strong>van</strong> jaar t,BPR <strong>de</strong> brood production rate (zie paragrafen overnestsucces en methodologie), U het aantal uitgekomeneieren per succesvol legsel, S k<strong>de</strong> kuikenoverleving,S z<strong>de</strong> overleving in <strong>de</strong> zomer en S w<strong>de</strong> winteroverleving.<strong>Het</strong> BPR kan uit <strong>de</strong> parameters voor mo<strong>de</strong>l 1 wor<strong>de</strong>nberekend aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> <strong>de</strong> formule:BPR = Sai1 (n1 Saih<strong>Het</strong> mo<strong>de</strong>l is schematisch weergegeven in figuur 1.4.De parameterwaar<strong>de</strong>n uit verschillen<strong>de</strong> lan<strong>de</strong>n enperio<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong> literatuur zijn gegeven in tabel 1.2.Deze waar<strong>de</strong>n zijn gebruikt voor het mo<strong>de</strong>l. Deresulteren<strong>de</strong> populatiegroeisnelhe<strong>de</strong>n zijn ook inFiguur 1.4. Schematische weergave <strong>van</strong> een simpel mo<strong>de</strong>l(mo<strong>de</strong>l 2) om <strong>de</strong> populatiegroeisnelheid te berekenenaan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> tellingen in maart en augustus.NBro et al. (2000) maakten dit mo<strong>de</strong>l stochastisch,wat relatief eenvoudig te doen is en wenselijk isgezien <strong>de</strong> grote jaarlijkse schommelingen in <strong>de</strong>Patrijzenstand. In vijf <strong>van</strong> <strong>de</strong> 10 Franse populatieswerd een <strong>de</strong>terministische l groter dan één gevon<strong>de</strong>n.Wanneer het mo<strong>de</strong>l stochastisch werd gemaakthad<strong>de</strong>n alle populaties een l kleiner dan één (Bro etal. 2000c). Stochasticiteit zorgt in het algemeen vooreen afname in populatiegroeisnelheid (Tuljapurkar1990). Dit pleit voor het opnemen <strong>van</strong> stochasticiteitin <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>llen.Uit Ne<strong>de</strong>rland zijn er vooralsnog nauwelijks tot geen<strong>de</strong>mografische gegevens voorhan<strong>de</strong>n. Daarom wordthier volstaan met een bespreking <strong>van</strong> <strong>de</strong> resultaten<strong>van</strong> elasticiteitsanalyses <strong>van</strong> Bro et al. (2000). Inhun stochastische mo<strong>de</strong>l had <strong>de</strong> winteroverleving <strong>de</strong>grootste elasticiteit (S aw=S jw), dan <strong>de</strong> overleving <strong>van</strong>hennen tij<strong>de</strong>ns incubatie <strong>van</strong> het eerste legsel (S ai1),gevolgd door het nestsucces <strong>van</strong> eerste legsels (n 1),het aantal eieren dat uitkomt per succesvol eerstelegsel (u 1) en <strong>de</strong> kuikenoverleving <strong>van</strong> kuikens uit heteerste legsel (S k1). De aanwezigheid en het succes <strong>van</strong>herlegsels was <strong>van</strong> secundair belang ten opzichte <strong>van</strong>eerste legsels. Ver<strong>de</strong>r von<strong>de</strong>n zij dat het belang <strong>van</strong><strong>de</strong> overleving <strong>van</strong> hennen tij<strong>de</strong>ns incubatie <strong>van</strong> heteerste legsel (S ai1) toenam naarmate <strong>de</strong> populatiegroeisnelheidafnam.In Frankrijk werd echter nog gejaagd (<strong>de</strong> jachtdrukvarieer<strong>de</strong> in 10 gebie<strong>de</strong>n tussen 0,2 en 27,1 geschotenvogels/km 2 ), wat <strong>de</strong> winteroverleving verlaagt(met gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> factor 0,8). In Ne<strong>de</strong>rland zou <strong>de</strong>winteroverleving daarom hoger kunnen zijn. Dewaar<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>mografische parameters zijn <strong>van</strong>invloed op hun elasticiteit, dus mogelijk verschilt<strong>de</strong> elasticiteit in Ne<strong>de</strong>rlandse populaties <strong>van</strong> die inFranse populaties. Deze kan echter pas wor<strong>de</strong>n be- (1- n ) h n )1th16


<strong>Het</strong> <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>: KennisupdateTabel 1.2. Demografische parameters uit <strong>de</strong> literatuur voor verschillen<strong>de</strong> perio<strong>de</strong>s in verschillen<strong>de</strong> lan<strong>de</strong>n. Voor Polenen Ne<strong>de</strong>rland wer<strong>de</strong>n alleen jaarlijkse overlevingsgetallen gegeven. Hier wordt aangenomen dat <strong>de</strong> overleving in <strong>de</strong>winter en in <strong>de</strong> zomer gelijk zijn. Voor bei<strong>de</strong> lan<strong>de</strong>n werd ook geen U gegeven, <strong>de</strong>ze is voor Polen berekend uit hetaantal jongen in augustus/paar, Sk en BPR met <strong>de</strong> formule: U=# jongen in augustus/(Sk x BPR). Voor Ne<strong>de</strong>rland kwamenhier onrealistisch hoge waar<strong>de</strong>n uit (U=46), wat waarschijnlijk te maken heeft met immigratie. Voor Ne<strong>de</strong>rlandwerd daarom <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> uit Engeland aangehou<strong>de</strong>n. In Groot-Brittannië in 1968 en 1993 werd geen zomeroverlevinggegeven, hier is aangenomen dat <strong>de</strong>ze gelijk is aan <strong>de</strong> zomeroverleving in 1990-2000.Ne<strong>de</strong>rland Groot-Brittannië Frankrijk Polenco<strong>de</strong> parameter 1964- 1968 2 1993 2 1990- 1995- 1991- 1998-1965 1 2000 3 1997 4 1993 5 2003 5BPR aantal succesvolle nesten/ 0.83 0.57 0.38 0.62 0.49 0.50 0.50paar/ jaarU aantal eieren uit per legsel 13.8 13.8 13.8 13.8 12 14.6 14.6S koverleving <strong>van</strong> kuikens 0.56 0.28 0.28 0.29 0.4 0.47 0.42S zoverleving zomer0.200.70 0.70 0.70 0.600.38 0.25S woverleving winter 0.50 0.75 0.59 0.57l populatiegroeisnelheid 1.65 0.90 1.08 1.14 1.01 1.45 1.021(Dou<strong>de</strong> Van Troostwijk 1968); 2 (Potts & Aebischer 1994); 3 (Aebischer & Ewald 2004); 4 (Bro et al. 2000a en “Etu<strong>de</strong> nationale PerdrixGrise 1995-1997”,ONC - UNFDC / FDC10,45,51,59,62,72,76,80); 5 (Panek 2005)tabel 1.2 gegeven. De populatiegroeisnelheid l voorFrankrijk uit mo<strong>de</strong>l 2 is gelijk aan <strong>de</strong> l uit mo<strong>de</strong>l 1berekend met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> gegevens. Aebischer & Ewald(2004) bereken<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> hier gegeven parameterwaar<strong>de</strong>neen l <strong>van</strong> 0.93 voor <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1990-2000in Sussex. Deze waar<strong>de</strong> is veel lager dan <strong>de</strong> hierbereken<strong>de</strong> waar<strong>de</strong>; een l <strong>van</strong> 0.93 betekent een jaarlijkseafname met 7%, een l <strong>van</strong> 1.14 een jaarlijksetoename met 14%, een wezenlijk verschil. Ondui<strong>de</strong>lijkis welk mo<strong>de</strong>l werd gebruikt door Aebischer &Ewald, maar hun waar<strong>de</strong> komt goed overeen met <strong>de</strong>populatietrend voor Groot-Brittannië in die perio<strong>de</strong>.Dit betekent dat óf mo<strong>de</strong>l 2 <strong>de</strong> werkelijkheid nietgoed beschrijft, bijvoorbeeld doordat geen rekeningis gehou<strong>de</strong>n met dichtheidsafhankelijkheid, óf dat <strong>de</strong>gegeven parameterwaar<strong>de</strong>n niet volledig overeenkomenmet onze <strong>de</strong>finitie <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze parameters.Opvallend is ver<strong>de</strong>r dat <strong>de</strong> meeste l’s groter zijn danéén, wat zou betekenen dat <strong>de</strong>ze populaties toenemen.Dit geldt niet voor <strong>de</strong> l <strong>van</strong> <strong>de</strong> populatie uitGroot-Brittannië eind jaren ‘60. De kuikenoverlevingwas toen al afgenomen (49% vóór 1952, 32% na1962) en <strong>de</strong> hogere overleving in <strong>de</strong> winter in <strong>de</strong> jaren’90, die compenseert voor <strong>de</strong> in die perio<strong>de</strong> verlaag<strong>de</strong>BPR, werd waarschijnlijk vooral veroorzaaktdoor immigratie (Potts & Aebischer 1994). Als <strong>de</strong>zewaar<strong>de</strong> in werkelijkheid lager is (bijvoorbeeld 50%zoals in 1968), dan is <strong>de</strong> werkelijke l ook lager (0.72bij 50% winteroverleving). Ook in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re studieskan <strong>de</strong> (winter)overleving beïnvloed zijn door immigratieen emigratie. De hoge l in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsestudie is bovendien gebaseerd op parameters in <strong>de</strong>perio<strong>de</strong> vóórdat <strong>de</strong> populatie sterk achteruitging.De relatief positieve waar<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> populatiegroeisnelheidkunnen tot slot te maken hebben methet feit dat in dit mo<strong>de</strong>l geen stochasticiteit is opgenomen.Ook hier kan overwogen wor<strong>de</strong>n stochasticiteitin het mo<strong>de</strong>l op te nemen.1.7. On<strong>de</strong>rzoeksvragenUit <strong>de</strong> literatuurstudie is gebleken dat er vrijwel geengegevens over <strong>de</strong>mografische parameters voorhan<strong>de</strong>nzijn uit Ne<strong>de</strong>rland, ook niet in <strong>de</strong> grijze literatuur.Dit betekent dat allereerst <strong>de</strong> basale gegevensover reproductie en overleving dienen te wor<strong>de</strong>nverzameld. Door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> een zen<strong>de</strong>rstudie zijn<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> gegevens te verzamelen als in <strong>de</strong> studie <strong>van</strong>Bro et al. (2000a, zie hiervoor <strong>de</strong> paragraaf overmetho<strong>de</strong>n).Van <strong>de</strong> oorzaken voor populatieafname die doorKuijper et al. (2009) genoemd wor<strong>de</strong>n, zou<strong>de</strong>n <strong>de</strong>volgen<strong>de</strong> factoren in Ne<strong>de</strong>rland ook <strong>van</strong> belang tekunnen zijn:• een afgenomen kuikenoverleving (door voedselgebreken/of toegenomen predatie),• een toegenomen predatie <strong>van</strong> broe<strong>de</strong>n<strong>de</strong> hennenen nesten en• een afgenomen winteroverleving (door gebrekaan voedsel en <strong>de</strong>kking)Aan <strong>de</strong>ze parameters dient dus extra aandacht be-17


Sovon-rapport 2013-12steed te wor<strong>de</strong>n.Ver<strong>de</strong>r is er in <strong>de</strong> literatuur weinig te vin<strong>de</strong>n over<strong>de</strong> relatie tussen habitat (bijvoorbeeld gewastype)en <strong>de</strong>mografische parameters. Dit soort informatieis cruciaal voor effectief beheer ten behoeve <strong>van</strong>Patrijzen en kan het beste wor<strong>de</strong>n verzameld doorgebruikt te maken <strong>van</strong> radiozen<strong>de</strong>rs of GPS-loggers.Zo von<strong>de</strong>n Kaiser et al. (2006) dat in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong>januari - april gepre<strong>de</strong>er<strong>de</strong> Patrijzen relatief vaak ingrasland zaten en Patrijzen die overleef<strong>de</strong>n vaker inbraakpercelen en ran<strong>de</strong>n. Bro et al. (2011) von<strong>de</strong>njuist dat in speciaal voor Patrijzen ingerichte perceelsran<strong>de</strong>n<strong>de</strong> predatiedruk hoger is, waardoor <strong>de</strong>beheermaatregelen geen positief effect had<strong>de</strong>n op <strong>de</strong>dichthe<strong>de</strong>n.Tot slot is het <strong>van</strong> belang vast te stellen in hoeverrein <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse populaties dichtheidsafhankelijkhei<strong>de</strong>en rol speelt. Verschei<strong>de</strong>ne auteurs von<strong>de</strong>ndichtheidsafhankelijkheid in één of meer<strong>de</strong>repopulatieparameters: BPR (Potts 1986; Panek 1997),kuikenoverleving (Blank, Southwood, & Cross 1967),reproductie (Rands 1987) en overleving (Potts 1986;Watson 2004; Watson, Aebischer, & Cresswell 2007;Tapper, Potts, & Brockless 1996; Blank, Southwood,& Cross 1967; Dou<strong>de</strong> Van Troostwijk 1968). Broet al. (2000) troffen geen dichtheidsafhankelijkheidaan in 10 populaties in Frankrijk, maar bij eenmeta-analyse <strong>van</strong> 85 gebie<strong>de</strong>n constateer<strong>de</strong>n zij tochdichtheidsafhankelijkheid in <strong>de</strong> reproductie (Bro etal. 2003), waarbij <strong>de</strong> mate <strong>van</strong> dichtheidsafhankelijkheidper gebied verschil<strong>de</strong>. Bij <strong>de</strong> studies waar <strong>de</strong>populatieparameters bepaald zijn aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong>maart- en augustustellingen, is het <strong>de</strong> vraag in hoeverre<strong>de</strong> geconstateer<strong>de</strong> dichtheidsafhankelijkheidin reproductie en overleving in werkelijkheid wordtveroorzaakt door dichtheidsafhankelijke immigratieen emigratie. Dichtheidsafhankelijkheid werd echterook in sommige zen<strong>de</strong>rstudies waargenomen (Watson,Aebischer, & Cresswell 2007).Dichtheidsafhankelijkheid kan twee kanten opwerken. In <strong>de</strong> meeste studies was er een negatievecorrelatie tussen dichtheid en reproductie (bijvoorbeelddoordat bij hogere dichthe<strong>de</strong>n ook marginaalhabitat met lagere reproductie wordt bezet, Panek1997a) of overleving (bijvoorbeeld doordat eenpredator zich gaat specialiseren op prooien die inhoge dichthe<strong>de</strong>n voorkomen, Watson 2004). In <strong>de</strong>zegevallen werkt dichtheidsafhankelijkheid stabiliserendop <strong>de</strong> populatiegroeisnelheid en zal <strong>de</strong>ze niettot een lange termijn afname <strong>van</strong> <strong>de</strong> populatie kunnenlei<strong>de</strong>n. Watson et al. (2007) von<strong>de</strong>n echter eenindirecte positieve dichtheidsafhankelijkheid in <strong>de</strong>winteroverleving <strong>van</strong> Patrijzen. Zij zagen <strong>de</strong> winteroverlevingtoenemen met toenemen<strong>de</strong> groepsgrootteen constateer<strong>de</strong>n bovendien dat groepsgroottetoenam met toenemen<strong>de</strong> dichtheid. Daarnaast isgroepsgrootte positief gecorreleerd met <strong>de</strong> reproductiein het voorgaan<strong>de</strong> broedseizoen. Dit betekentdat bij lage dichthe<strong>de</strong>n en/of een lage reproductie <strong>de</strong>winteroverleving ook kan afnemen. Een <strong>de</strong>rgelijk effectzal een reeds afnemen<strong>de</strong> populatie sneller doenafnemen en kan dus zorgen voor versneld uitsterven<strong>van</strong> een populatie. <strong>Het</strong> is dus belangrijk om te on<strong>de</strong>rzoekenof er dichtheidsafhankelijke effecten spelenin een populatie en of <strong>de</strong>ze positief dan wel negatiefzijn. Dit kan het beste door gebruik te maken <strong>van</strong>zen<strong>de</strong>rs (Watson, Aebischer, & Cresswell 2007) en/of door meerjarig on<strong>de</strong>rzoek (Bro et al. 2003).Samenvattend dient on<strong>de</strong>rzoek in Ne<strong>de</strong>rland zichin eerste instantie te richten op (in volgor<strong>de</strong> <strong>van</strong>belangrijkheid):1. <strong>Het</strong> verzamelen <strong>van</strong> gegevens over <strong>de</strong>mografischeparameters, met name kuikenoverleving, overleving<strong>van</strong> broe<strong>de</strong>n<strong>de</strong> hennen en winteroverleving,2. <strong>Het</strong> verzamelen <strong>van</strong> gegevens over ruimtegebruik<strong>van</strong> patrijzen en <strong>de</strong> consequenties voor overlevingen reproductie3. <strong>Het</strong> bepalen of in Ne<strong>de</strong>rlandse populaties sprakeis <strong>van</strong> dichtheidsafhankelijkheid in één of meer<strong>de</strong>re<strong>de</strong>mografische parameters en <strong>de</strong> effectenhier<strong>van</strong> op <strong>de</strong> populatiegroeisnelheid1.8. Methodologie1.8.1 TellingenOm <strong>de</strong> aantallen Patrijzen te kunnen bepalenwor<strong>de</strong>n tellingen in maart uitgevoerd, vlak voordat<strong>de</strong> Patrijzen gaan broe<strong>de</strong>n. De Patrijzen zijn danal gepaard en <strong>de</strong> vegetatie is nog laag, waardoor zemakkelijker waar te nemen zijn. Een veel gebruiktemetho<strong>de</strong> is het met een landrover doorkruisen <strong>van</strong>een gebied en daarbij alle waargenomen Patrijzen intekenen,waarbij on<strong>de</strong>rscheid wordt gemaakt tussenmannen en vrouwen. Dit kost ca 2,5 uur per 200 ha.In Sussex bleek 85% <strong>van</strong> <strong>de</strong> waargenomen paren tegaan broe<strong>de</strong>n binnen 200m <strong>van</strong> waar <strong>de</strong>ze in maartgezien zijn (studie aan gering<strong>de</strong> vogels, Potts 1986).Een an<strong>de</strong>re manier is om op meer<strong>de</strong>re punten in eenstudiegebied (1 punt/km 2 , met een minimum <strong>van</strong>3 punten in gebie<strong>de</strong>n < 3km 2 en een maximum <strong>van</strong>10 punten in gebie<strong>de</strong>n >10km 2 ) roepen<strong>de</strong> patrijzenmannente tellen, gebruik makend <strong>van</strong> elkaar uitsluiten<strong>de</strong>waarnemingen (Panek 1998). De roepactiviteit18


<strong>Het</strong> <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>: Kennisupdateis min of meer constant in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> half maart- half april, het grootst 30-15 min vóór zonsopkomsten 15-30 min na zonson<strong>de</strong>rgang en afhankelijk <strong>van</strong>het weer (het hoogst bij windstil, droog weer). Bij elkpunt werd geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> hele perio<strong>de</strong> <strong>van</strong> verhoog<strong>de</strong>roepactiviteit geluisterd. Per punt werd één bezoekgebracht in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> half maart - half april. Schoppers(1996) bracht twee tot drie avondbezoeken (á90-130 min) per gebied in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> maart – mei.Hierbij werd een vaste route gere<strong>de</strong>n en werd om <strong>de</strong>300-500 m één minuut lang geluisterd. De roepactiviteitwas het hoogste tussen zonson<strong>de</strong>rgang en éénuur daarna.Bij <strong>de</strong> metho<strong>de</strong> <strong>van</strong> Panek (1998) kan <strong>de</strong> dichtheidaan Patrijzen vervolgens wor<strong>de</strong>n berekend met <strong>de</strong>formules:#individuen/km2=3.38 x(gemid<strong>de</strong>ld aantal roepen<strong>de</strong>mannetjes/km 2 ) 1.11En voor paren:#paren/km2=1.45 x(gemid<strong>de</strong>ld aantal roepen<strong>de</strong>mannetjes/km 2 ) 1.16Om <strong>de</strong> <strong>de</strong>tectiekans te vergroten kan geluid wor<strong>de</strong>nafgespeeld (<strong>de</strong> waarneemkans neemt dan met33-60% toe, (Schoppers 1996; Kasprzykowski &Goławski 2009), maar dit kan problemen veroorzakenbij vergelijkingen tussen gebie<strong>de</strong>n; Kasprzykowski& Golawski von<strong>de</strong>n in gebie<strong>de</strong>n waar vossenvoorkomen geen verhoog<strong>de</strong> roepactiviteit na hetafspelen <strong>van</strong> geluid.Tot slot kunnen Patrijzen wor<strong>de</strong>n opgespoord metbehulp <strong>van</strong> een getrain<strong>de</strong> hond (Besnard, Novoa, &Gimenez 2010; Panek 1997; Panek 1998).Om naast <strong>de</strong> aantallen ook iets te weten te komenover <strong>de</strong> reproductie en broed- en winteroverlevingkunnen bovendien families in augustus (na <strong>de</strong> oogst)wor<strong>de</strong>n geteld. Deze tellingen wor<strong>de</strong>n op <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong>manier uitgevoerd als <strong>de</strong> voorjaarstellingen, metdien verstan<strong>de</strong> dat naast het on<strong>de</strong>rscheid man/vrouw ook het on<strong>de</strong>rscheid juveniel/adult wordtgemaakt en men geen roepen<strong>de</strong> patrijzenmannenkan tellen, aangezien <strong>de</strong> roepactiviteit na half aprilsterk afneemt. Bij berekeningen aan reproductiewordt aangenomen dat <strong>de</strong> mannendichtheid in augustusgelijk staat aan <strong>de</strong> paardichtheid in maart. Demortaliteit <strong>van</strong> mannen in het voorjaar en <strong>de</strong> zomer(april-augustus, 15% voor gepaar<strong>de</strong> en 46% voorongepaar<strong>de</strong> mannen) wordt namelijk min of meergecompenseerd door ongepaar<strong>de</strong> mannen die tot augustusoverleven en door <strong>de</strong> verhoog<strong>de</strong> <strong>de</strong>tectiekansin augustus.Uit <strong>de</strong> familiegrootte in augustus kan <strong>de</strong> kuikenoverlevingwor<strong>de</strong>n bepaald met behulp <strong>van</strong> <strong>de</strong> formule<strong>van</strong> Potts (1986):Kuikenoverleving = 3.665 x (familiegrootte) 1.293 bijfamiliegroottes 10of Green (1984):Kuikenoverleving = -7.81 + 7.81 x (familiegrootte)Of Rands (in Potts 1986):Kuikenoverleving = 3.07 + 5.89 x (familiegrootte)In alle drie <strong>de</strong> formules wordt voor <strong>de</strong> familiegrootte<strong>de</strong> geometrisch gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> familiegrootte genomen.De resultaten <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie formules ontlopen elkaarweinig.Met behulp <strong>van</strong> <strong>de</strong> kuikenoverleving en het gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong>aantal eieren dat per nest uitkomt kan ook hetaantal succesvolle nesten per paar (BPR, brood productionrate ~ nestsucces, maar inclusief herlegsels):BPR = aantal in augustus waargenomen jongen/kuikenoverleving/ gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> aantal eieren datper nest uitkomt/aantal mannen in augustusOok <strong>de</strong> jaarlijkse adultenoverleving kan wor<strong>de</strong>nberekend aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> <strong>de</strong> maart- en augustustellingen(Reitz 1992, in Panek 2005):Overleving z=[(dichtheid in maart t+1)x100]/[(dichtheidin maart t)x(1+aantal jongen per adult inaugustus t)]De winteroverleving <strong>van</strong> vrouwtjes kan wor<strong>de</strong>n berekendmet <strong>de</strong> formule:Overleving w= (aantal volwassen mannen in augustust+1)/(aantal volwassen vrouwen in augustus t)Hierbij wordt aangenomen dat het aantal mannetjesin augustus gelijk staat aan het aantal paren (en dusvrouwtjes) in maart <strong>van</strong> hetzelf<strong>de</strong> jaar (Potts 1986).1.8.2 Zen<strong>de</strong>renMits emigratie en immigratie kunnen wor<strong>de</strong>nuitgesloten of te verwaarlozen zijn, lenen maart enaugustustellingen zich prima voor het volgen <strong>van</strong>dichthe<strong>de</strong>n en voor overlevings- en reproductieschattingen.De tellingen zijn relatief eenvoudig endus eventueel door vrijwilligers uit te voeren en zijngeschikt om populaties op een groot schaalniveau,19


Sovon-rapport 2013-12zoals Ne<strong>de</strong>rland, te volgen.Wanneer wél sprake is <strong>van</strong> aanzienlijke emigratieen immigratie en/of wanneer men geïnteresseerd isin on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> mechanismen en het belang <strong>van</strong>on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> <strong>de</strong>mografische parameters voor <strong>de</strong>populatiegroeisnelheid, is het noodzakelijk individuelePatrijzen te volgen. Patrijzen hebben echter eenzeer verscholen levenswijze, wat het moeilijk maaktom individuele vogels te volgen zon<strong>de</strong>r gebruik temaken <strong>van</strong> electronische hulpmid<strong>de</strong>len. Potts (1986)beschrijft het gebruik <strong>van</strong> back-tabs (rugnummers)en/of back fin-tabs (rug’vinnen’). Parish & Sotherton(2007) gebruikten een stoffen halsband met plasticcoating voor herkenning <strong>van</strong> geherintroduceer<strong>de</strong>vogels. Met <strong>de</strong>ze metho<strong>de</strong>n kunnen Patrijzen echteralleen in lage vegetatie wor<strong>de</strong>n gevolgd, wat heton<strong>de</strong>rzoek zeer beperkt, zeker tij<strong>de</strong>ns het broedseizoen,wanneer Patrijzen hogere vegetatie opzoeken(Watson, Aebischer, & Cresswell 2007). Daaromis het raadzaam om zen<strong>de</strong>rs te gebruiken. Radiozen<strong>de</strong>rszijn over het algemeen licht en reeds vaakgebruikt voor Patrijzen (Besnard, Novoa, & Gimenez2010; Parish & Sotherton 2007; Rantanen et al.2010; Bro et al. 1999; Rands 1986; Watson, Aebischer,& Cresswell 2007; Sálek, Marhoul, & Pintír2002; Browne et al. 2005; Kaiser, Storch, & Carroll2006) en leveren veel informatie over belangrijkepopulatieparameters zoals <strong>de</strong> kans op broe<strong>de</strong>n, hetnestsucces, <strong>de</strong> kans op herleg en <strong>de</strong> kuikenoverleving(zie bijv. Browne et al. 2005 en Bro, Sarrazin,et al. 2000). Informatie over het ruimtegebruik <strong>van</strong>Patrijzen blijft echter beperkt. GPS-loggers leverennaast informatie over populatieparameters zeerge<strong>de</strong>tailleer<strong>de</strong> informatie over het ruimtegebruik <strong>van</strong>Patrijzen. Gecombineerd met bemonstering <strong>van</strong> hethabitat op voedsel (in het broedseizoen insecten voorkuikens, in <strong>de</strong> winter akkeronkrui<strong>de</strong>n en hun za<strong>de</strong>n,alsook <strong>de</strong> dichthe<strong>de</strong>n aan graankorrels) geeft <strong>de</strong>rgelijkeinformatie belangrijke aanknopingspunten voorhabitatverbetering. Een na<strong>de</strong>el <strong>van</strong> GPS-loggers ishun vaak grotere gewicht en <strong>de</strong> prijs.Volwassen Patrijzen wegen gemid<strong>de</strong>ld tussen <strong>de</strong>358 en 398 gram, met een in Ne<strong>de</strong>rland in septemberwaargenomen minimum <strong>van</strong> 320 gram (Cramp& Simmons 1980; Glutz Von Blotzheim, Bauer,& Bezzel 1973). De gewichten nemen in <strong>de</strong> loop<strong>van</strong> <strong>de</strong> herfst toe en vertonen een maximum in <strong>de</strong>winter (november-februari, Glutz Von Blotzheim,Bauer, & Bezzel 1973). Uitgaan<strong>de</strong> <strong>van</strong> een maximum<strong>van</strong> 5% <strong>van</strong> het lichaamsgewicht, mag een zen<strong>de</strong>rinclusief bevestiging maximaal 16 gram wegen vooreen vogel met het minimumgewicht <strong>van</strong> 320 gram,en maximaal 18 gram voor een gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> vogelin september in Ne<strong>de</strong>rland (369 gram, Glutz VonBlotzheim, Bauer, & Bezzel 1973). In <strong>de</strong> meestestudies zijn zen<strong>de</strong>rs met een maximaal gewicht <strong>van</strong>10 gram (± 1 gram) gebruikt, behalve in <strong>de</strong> studies<strong>van</strong> Green (1984) en Rands (1986), waar het gewicht<strong>van</strong> <strong>de</strong> zen<strong>de</strong>r varieer<strong>de</strong> tussen 10 en 18 gram. In<strong>de</strong> studie <strong>van</strong> Bro et al. (1999) werd in één <strong>van</strong> tweeon<strong>de</strong>rzoeksjaren een negatief effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> zen<strong>de</strong>rsgevon<strong>de</strong>n op gewicht, overleving en reproductie. Zijconclu<strong>de</strong>ren dat effecten <strong>van</strong> zen<strong>de</strong>rs tussen jarenen tussen gebie<strong>de</strong>n kunnen verschillen. Watson(2004) vond bij 7 <strong>van</strong> <strong>de</strong> 181 gezen<strong>de</strong>r<strong>de</strong> Patrijzeneen direct effect <strong>van</strong> stress door <strong>de</strong> zen<strong>de</strong>r. Van <strong>de</strong>ze7 zijn 5 Patrijzen aan stress overle<strong>de</strong>n. Daarnaaststel<strong>de</strong> hij vast dat <strong>de</strong> winteroverleving (september –eind maart) met 9% werd verlaagd door directe enindirecte effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> zen<strong>de</strong>r. Parish & Sotherton(2007) von<strong>de</strong>n geen negatief effect <strong>van</strong> zen<strong>de</strong>rs op<strong>de</strong> conditie noch <strong>de</strong> overleving. Carroll vond eengroot effect <strong>van</strong> zen<strong>de</strong>rs geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> eerste weekna zen<strong>de</strong>ren. De mortaliteit door <strong>de</strong> zen<strong>de</strong>rs bedroegin <strong>de</strong> eerste week 34%.Voor <strong>de</strong> bevestiging <strong>van</strong> <strong>de</strong> zen<strong>de</strong>rs kan wor<strong>de</strong>ngekozen voor een halsband (Besnard, Novoa, &Gimenez 2010; Rantanen et al. 2010; Bro et al. 1999;Watson, Aebischer, & Cresswell 2007; Browne et al.2005; Kaiser, Storch, & Carroll 2006), een rugzakjeof poncho (Parish & Sotherton 2007; Carroll 1990;Rands 1986; Green 1984), of het opplakken <strong>van</strong> <strong>de</strong>zen<strong>de</strong>r (Rands 1986). Dit laatste kan op <strong>de</strong> rug ofaan <strong>de</strong> stevigere staartpennen. Een na<strong>de</strong>el (maar ookvoor<strong>de</strong>el) <strong>van</strong> <strong>de</strong> laatste metho<strong>de</strong> is dat <strong>de</strong> zen<strong>de</strong>r bij<strong>de</strong> rui zal afvallen. De rui vindt bij Patrijzen plaatsna <strong>de</strong> incubatie en begint in juni/juli, bij vrouwtjesop het moment <strong>van</strong> het uitkomen <strong>van</strong> <strong>de</strong> eieren. Debinnenste staartpennen wor<strong>de</strong>n daarbij als één <strong>van</strong><strong>de</strong> eerste geruid. Dit betekent dus dat als <strong>de</strong> zen<strong>de</strong>raan <strong>de</strong> staartpennen wordt bevestigd, een belangrijk<strong>de</strong>el <strong>van</strong> het broedseizoen wordt gemist.Alvorens een zen<strong>de</strong>r kan wor<strong>de</strong>n omgedaan moeteen <strong>Patrijs</strong> eerst wor<strong>de</strong>n ge<strong>van</strong>gen. In <strong>de</strong> literatuurwor<strong>de</strong>n verschillen<strong>de</strong> manieren beschreven om Patrijzente <strong>van</strong>gen:• inloopvallen met lokvoer in <strong>de</strong> winter (effectiviteit1,5 Patrijzen/<strong>van</strong>gstdag bij ca 50 cm sneeuw,maar slechts 0,006 Patrijzen/<strong>van</strong>gstdag bij 4 cmsneeuw, Smith, Hupp, & Ratti 1981)• inloopvallen met lokvogel vlak voor het broedseizoen(maart-april, effectiviteit 0,3 mannen/<strong>van</strong>gstdag, Besnard et al. 2010; Smith, Hupp, &Ratti 1981)• gaas met inloopkooien aan bei<strong>de</strong> uitein<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>zomer (juli-augustus, effectiviteit 0,3 Patrijzen20


Sovon-rapport 2013-1222


<strong>Het</strong> <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>: KennisupdateDeel 2. Beheermaatregelen2.1. InleidingDit on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el richt zich specifiek op <strong>de</strong> literatuurover beheermaatregelen ten behoeve <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>.<strong>Het</strong> bevat een samenvatting <strong>van</strong> <strong>de</strong> review doorKuijper et al. (2009, paragraaf 2.2) en het rapport<strong>van</strong> Bos et al. (2010, paragraaf 2.3), aangevuld metrecentere literatuur (paragraaf 2.4) en het verslag<strong>van</strong> een gesprek met Eckhardt Gottschalk (paragraaf2.5), die in Duitsland on<strong>de</strong>rzoek heeft gedaan aanPatrijzen. Tot slot wordt in paragraaf 2.6 een samenvattinggegeven en wor<strong>de</strong>n aanbevelingen gedaanten aanzien <strong>van</strong> het te voeren beheer.Omdat hier zoveel mogelijk informatie over beheermaatregelenis gebun<strong>de</strong>ld, zal dit <strong>de</strong>el hier en daaroverlappen met het eerste on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el <strong>van</strong> het rapport.2.2. Review Kuiper et alVolgens Kuijper et al. (2009) moeten maatregelengericht zijn op het verbeteren <strong>van</strong> <strong>de</strong> adultenoverleving,voedselbeschikbaarheid in <strong>de</strong> winter, <strong>de</strong><strong>de</strong>kking voor nesten en bovenal <strong>de</strong> voedselbeschikbaarheidvoor kuikens. De informatie in <strong>de</strong> hiernavolgen<strong>de</strong>paragraaf is een samenvatting <strong>van</strong> heton<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el over beheer in Kuijper et al. (2009).2.2.1 PredatorenbeheerDe studie <strong>van</strong> Tapper et al. (1996) heeft laten ziendat in goed habitat intensief predatorenbeheer <strong>van</strong>Vos, Hermelijn, Zwarte kraai en Ekster <strong>de</strong> reproductiebij Patrijzen verhoogt. De aantallen in hetgebied met predatorenbeheer namen in drie jaar tijdin het voorjaar met factor 2,6 en in het najaar metfactor 3,5 toe. De auteurs conclu<strong>de</strong>ren dat intensiefpredatorenbeheer effectief is, naast habitatverbeteringen vermin<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> pestici<strong>de</strong>ngebruik. <strong>Het</strong>blijft <strong>de</strong> vraag of dit ook geldt in gebie<strong>de</strong>n met lagehabitatkwaliteit. Kuijper et al. (2009) pleiten ervoorallereerst <strong>de</strong> habitatkwaliteit te verbeteren, aangeziendit <strong>de</strong> primaire re<strong>de</strong>n is <strong>van</strong> <strong>de</strong> achteruitgang<strong>van</strong> Patrijzen.2.2.2 BraakTij<strong>de</strong>lijke braaklegging zon<strong>de</strong>r gebruik <strong>van</strong> bestrijdingsmid<strong>de</strong>len(rotational set asi<strong>de</strong>, RSA, Sothertonet al, 2008 in Kuijper et al., 2009) kan <strong>de</strong> voedselbeschikbaarheidvoor Patrijzen vergroten. Naastplantaardig voedsel voor volwassen Patrijzen bie<strong>de</strong>n<strong>de</strong>rgelijke percelen een 3 keer zo hoog aanbod aaninsecten voor kuikens in vergelijking met gangbarepercelen (Moreby & Aebischer 1992 in Kuijper etal., 2009). Hierdoor kan <strong>de</strong> reproductie toenemen<strong>van</strong> 6,6 kuikens per hen in gewone vel<strong>de</strong>n naar 9,4kuikens per hen in braakpercelen (Sotherton et al.,2008 in Kuijper et al., 2009). Bij braaklegging isbelangrijk dat <strong>de</strong> percelen niet verruigen.2.2.3 Inzaaien met gewasmengselsIn <strong>de</strong> winter kunnen percelen wor<strong>de</strong>n ingezaaid metboerenkool, in combinatie met zaaddragen<strong>de</strong> plantenals quinoa, millet, boekweit en zonnebloem. Omhet insectenaanbod voor kuikens te vergroten kunnenpercelen wor<strong>de</strong>n ingezaaid met graansoortenen/of bloemenmengsels (Triticale, Haver, Lijnzaad,Mosterd of an<strong>de</strong>re koolsoorten, Ro<strong>de</strong> klaver, Sotherton,1998).2.2.4 Vermin<strong>de</strong>ren pestici<strong>de</strong>ngebruik<strong>Het</strong> voedselaanbod voor kuikens kan wor<strong>de</strong>n verbeterddoor min<strong>de</strong>r of geen pestici<strong>de</strong>n (zowel insectici<strong>de</strong>nals herbici<strong>de</strong>n) te gebruiken (o.a. Boatman etal., 2004; Potts, 1986; Taylor et al., 2006), of doorselectiever te spuiten (Rands, 1985). Hen<strong>de</strong>rson etal. (2009) von<strong>de</strong>n dat het vergroten <strong>van</strong> <strong>de</strong> gewasdiversiteitbinnen 1 km 2 , het toevoegen <strong>van</strong> zomergraanen braak, alsook het niet of pas laat bespuiten<strong>van</strong> braak een positief effect had<strong>de</strong>n op patrijzendichthe<strong>de</strong>n.2.2.5 Grootte en ligging percelen met beheermaatregelenNaast het inzaaien of braakleggen <strong>van</strong> volledige percelenof perceelsran<strong>de</strong>n kunnen ook op gangbare akkersmaatregelen getroffen wor<strong>de</strong>n. <strong>Het</strong> laten staan<strong>van</strong> stoppels kan zorgen voor een verhoogd voedselaanbodin <strong>de</strong> winter (Hotker et al., 2004 in Kuijperet al., 2009; Potts, 1970). Blokken met beheermaatregelenzijn waarschijnlijk effectiever dan smalleran<strong>de</strong>n, omdat <strong>de</strong> laatste <strong>de</strong> predatiekans kunnenvergroten (Bro et al., 2004). Sotherton (1998) noemteen minimale grootte <strong>van</strong> 0,3 ha, met een minimalebreedte <strong>van</strong> 20 meter. De territoriumgrootte kankleiner zijn dan 2 ha in goe<strong>de</strong> gebie<strong>de</strong>n met hogedichthe<strong>de</strong>n (Sálek et al., 2002), maar neemt toe23


<strong>Het</strong> <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>: Kennisupdate<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse patrijspopulatie bestaat uit onbespotengraanran<strong>de</strong>n, dan zou <strong>de</strong> kuikenoverleving in dit<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> populatie zodanig moeten toenemen datop nationale schaal sprake zou moeten zijn <strong>van</strong> 1%populatiegroei in jaar t+1. De kuikenoverleving hoeftmin<strong>de</strong>r sterk toe te nemen indien <strong>de</strong> maatregelenover een groter <strong>de</strong>el (dan <strong>de</strong> 18%) <strong>van</strong> <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsepatrijzenpopulatie wor<strong>de</strong>n gespreid.2.3.3 Adulte en juveniele overlevingVoor 1% populatiegroei in jaar t+1 moet <strong>de</strong> (winter)overleving <strong>van</strong> adulte en juveniele Patrijzen toenementot 0,44, een toename <strong>van</strong> 6%. Bij een maximalewaar<strong>de</strong> voor <strong>de</strong>ze overleving <strong>van</strong> 0,60 moet voor1% populatiegroei in minimaal 14 % <strong>van</strong> <strong>de</strong> populatie<strong>de</strong>ze waar<strong>de</strong> bereikt wor<strong>de</strong>n. We<strong>de</strong>rom is nietgenoeg informatie beschikbaar over relaties tussenomgevingsvariabelen en <strong>de</strong> adulte en juveniel overleving.Wel is uit <strong>de</strong> literatuur (voor verwijzingen zieBos et al., 2010) bekend dat geschikt winterhabitatvoedsel en <strong>de</strong>kking biedt geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> winter, in <strong>de</strong>vorm <strong>van</strong> structuur- en za<strong>de</strong>nrijke stoppels.In tabel 2.1, een uitsne<strong>de</strong> uit tabel 7.10 uit Bos et al,wordt een samenvatting gegeven <strong>van</strong> <strong>de</strong> benodig<strong>de</strong>maatregelen en hun intensiteit voor een populatiegroei<strong>van</strong> 1%, alsook het <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> populatie datmet <strong>de</strong> maatregelen bereikt dient te wor<strong>de</strong>n. Deschattingen hebben een grote onzekerheidsmarge.Voor zover gekwantificeerd resulteert elke maatregelin eenzelf<strong>de</strong> veron<strong>de</strong>rsteld effect op <strong>de</strong> populatie.De maatregelen kunnen dus wor<strong>de</strong>n beschouwd alsalternatieven waaruit gekozen kan wor<strong>de</strong>n om eenpopulatiegroei <strong>van</strong> 1% te behalen. Indien alle maatregelenmet <strong>de</strong> aangegeven intensiteit gelijktijdigwor<strong>de</strong>n uitgevoerd, dan zullen <strong>de</strong> effecten daar<strong>van</strong>naar verwachting lei<strong>de</strong>n tot een populatiegroei diegroter is dan 1%.Met behulp <strong>van</strong> habitatassociatiemo<strong>de</strong>llen wer<strong>de</strong>naantallen territoria voorspeld voor het akker- enregionaal gemeng<strong>de</strong> landbouwgebied in Ne<strong>de</strong>rland(figuur 2.1, overeenkomend met figuur 8.1a uitBos et al). Hierbij zijn graslandgebie<strong>de</strong>n dus buitenbeschouwing gelaten, omdat <strong>de</strong> dichthe<strong>de</strong>n in<strong>de</strong>rgelijke gebie<strong>de</strong>n erg laag zijn. Vervolgens wer<strong>de</strong>nkerngebie<strong>de</strong>n geï<strong>de</strong>ntificeerd, die bestaan uit hetkleinst mogelijke verspreidingsareaal <strong>van</strong> 20% <strong>van</strong><strong>de</strong> populatie (<strong>de</strong> minimaal te bereiken percentages<strong>van</strong> <strong>de</strong> totale populatie naar boven afgerond, figuur2.2, overeenkomend met figuur 8.2a uit Bos et al).Wanneer <strong>de</strong> maatregelen binnen <strong>de</strong>ze gebie<strong>de</strong>nwor<strong>de</strong>n geconcentreerd, dient hier <strong>de</strong> maximalewaar<strong>de</strong> <strong>van</strong> één <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>mografische parametersbereikt te wor<strong>de</strong>n. In tabel 2.2 is het oppervlak <strong>van</strong>het lan<strong>de</strong>lijk verspreidingsareaal gegeven, alsookhet totale oppervlak <strong>van</strong> <strong>de</strong> kerngebie<strong>de</strong>n. Tot slotwordt in figuur 2.3 getoond binnen welke gebie<strong>de</strong>n<strong>de</strong> kerngebie<strong>de</strong>n dienen te wor<strong>de</strong>n gerealiseerd (<strong>de</strong>zogenaam<strong>de</strong> zoekgebie<strong>de</strong>n).Tabel 2.1. Maatregelen en benodig<strong>de</strong> maatregelintensiteit voor het bereiken <strong>van</strong> 1% populatiegroei op korte termijn.Bij een kerngebie<strong>de</strong>nbena<strong>de</strong>ring wor<strong>de</strong>n maatregelen geconcentreerd in een kleiner gebied waarbij in een minimaal<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> populatie maximale <strong>de</strong>mografische parameters bereikt moeten wor<strong>de</strong>n. Daarvoor is binnen dit kleineregebied een hogere maatregelintensiteit nodig dan wanneer <strong>de</strong> hele populatie in staat wordt gesteld te profiteren <strong>van</strong>maatregelen (lan<strong>de</strong>lijke implementatie). De tabel is een uitsne<strong>de</strong> uit tabel 7.10 uit Bos et al. De maatregelintensiteitis gebaseerd op Aebischer & Ewald (2004).DemografischeparameterAantal ‘vliegvlugge’jongen perbroedpogingKuikenoverlevingAdulte en juvenieleoverlevingMaatregelBre<strong>de</strong> struweelhagen,heggen of ran<strong>de</strong>n/strokenmet polvormen<strong>de</strong>grassenOnbespoten graanran<strong>de</strong>nof an<strong>de</strong>r insectenrijkhabitatStructuur- en za<strong>de</strong>nrijkegewasstoppelsVereiste maatregelintensiteitbij lan<strong>de</strong>lijkeimplementatieCa. 4% <strong>van</strong> het areaallandbouwgrond als hoogkwalitatiefnesthabitatCa. 3% <strong>van</strong> het areaal alsinsectenrijk habitatVereiste maatregelintensiteitbijkerngebie<strong>de</strong>n? 16%Ca. 7.5% <strong>van</strong> hetareaal beheerd alsonbespoten graanrandTe bereiken% <strong>van</strong> totalepopulatie18%? ? 14%25


Sovon-rapport 2013-12Tabel 2.2. Absolute oppervlakten <strong>van</strong> het lan<strong>de</strong>lijk verspreidingsareaal en <strong>van</strong> kerngebie<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>Patrijs</strong> binnen hetakker- en regionaal gemeng<strong>de</strong> landbouwgebied, tevens uitgedrukt als percentage <strong>van</strong> het totale areaal cultuurgrondin 2007. De kerngebie<strong>de</strong>n herbergen 20% <strong>van</strong> <strong>de</strong> totale populatie in akker- en regionaal gemeng<strong>de</strong> landbouwgebie<strong>de</strong>n.Alle oppervlakten afgerond tot het naaste duizendtal. Detotale oppervlakte cultuurgrond bestaat uit akkerbouwgewassen (inclusief braakland), grasland entuinbouwgewassen (inclusief bloemen, sierplanten, blijven<strong>de</strong> teelten; open grond en on<strong>de</strong>r glas). De gegevens komenuit tabel 8.2 uit het rapport <strong>van</strong> Bos et al.Oppervlak (in ha)% <strong>van</strong> totalecultuurgrond% <strong>van</strong> lan<strong>de</strong>lijkverspreidingsareaalLan<strong>de</strong>lijk verspreidingsareaal 584000 30 100Kerngebie<strong>de</strong>n (20% <strong>van</strong> populatie) 34000 1,8 6Figuur 2.1. Mo<strong>de</strong>lmatige voorspelling <strong>van</strong> verspreiding en dichthe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong> binnenhet akker- en regionaal gemeng<strong>de</strong> landbouwgebied. De kaart toont voorspel<strong>de</strong> dichthe<strong>de</strong>nin 250 x 250 m gridcellen. Niet-agrarisch gebied en graslandregio’s zijn wit weergegeven.Deze figuur komt overeen met figuur 8.1a uit Bos et al.26


<strong>Het</strong> <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>: KennisupdateFiguur 2.2. Voorspelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> ligging <strong>van</strong> kerngebie<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong> binnen het akkerenregionaal gemeng<strong>de</strong> landbouwgebied met daarin 20% <strong>van</strong> <strong>de</strong> totale populatie binnenhet akker- en regionaal gemeng<strong>de</strong> landbouwgebied, gebaseerd op voorspel<strong>de</strong> dichthe<strong>de</strong>nin 250 x 250 m gridcellen. Niet-agrarisch gebied en graslandregio’s zijn wit weergegeven.Deze figuur komt overeen met figuur 8.2a uit Bos et al.27


Sovon-rapport 2013-12Figuur 2.3. Zoekgebie<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>, gebaseerd op mo<strong>de</strong>lmatige voorspelling <strong>van</strong>regionaledichthe<strong>de</strong>n. Deze figuur komt overeen met figuur 8.3a uit Bos et al.Op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> literatuur en <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>re berekeningenwordt in het rapport geschat wat <strong>de</strong> kosten zullenzijn <strong>van</strong> beheermaatregelen gericht op verhoging<strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> <strong>de</strong>mografische parameters, bijzowel lan<strong>de</strong>lijke implementatie als implementatie inkerngebie<strong>de</strong>n (tabel 2.3). Hierbij werd voor kuikenopgroeihabitatuitgegaan <strong>van</strong> €60,- per hectareonbespoten graanrand en €1652,- per ha akkerran<strong>de</strong>n voor nesthabitat <strong>van</strong> €236,- per strekken<strong>de</strong> meterstruweelhaag (10 m breed) en €2184,- per ha akkerrand(op kleigrond).De grote spreiding in kosten bij kuikenoverlevingkomt doordat gerekend wordt met twee varianten.In <strong>de</strong> eerste variant wordt <strong>de</strong> inrichting <strong>van</strong> 3% <strong>van</strong>het areaal als insectenrijk habitat gerealiseerd doormid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanleg <strong>van</strong> onbespoten graanran<strong>de</strong>nin het bestaan<strong>de</strong> areaal granen, aangevuld metakkerran<strong>de</strong>n. In <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> variant wordt <strong>de</strong> aanleg<strong>van</strong> onbespoten graanran<strong>de</strong>n in het bestaan<strong>de</strong>areaal granen aangevuld door omzetting <strong>van</strong> maïs inextra graanareaal met onbespoten graanran<strong>de</strong>n. Detwee<strong>de</strong> variant is dui<strong>de</strong>lijk duur<strong>de</strong>r.Voor <strong>de</strong> kosten <strong>van</strong> het verhogen <strong>van</strong> <strong>de</strong> adulte enjuveniele overleving wor<strong>de</strong>n geen waar<strong>de</strong>n gegeven,aangezien onbekend is wat <strong>de</strong> vereiste maatregelintensiteitis <strong>van</strong> <strong>de</strong> benodig<strong>de</strong> beheermaatregelen.28


<strong>Het</strong> <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>: KennisupdateTabel 2.3. Overzicht <strong>van</strong> schattingen <strong>van</strong> kosten <strong>van</strong> soortgerichte maatregelen voor akkervogels voor 1% populatiegroeiop korte termijn bij lan<strong>de</strong>lijke implementatie en bij implementatie in kerngebie<strong>de</strong>n (samenvatting uit tabellen8.3 en 8.4 uit Bos et al). Zie voor <strong>de</strong> toelichting op <strong>de</strong> berekeningen Bos et al.Demografische parameter Lan<strong>de</strong>lijke implementatie Kerngebie<strong>de</strong>nKuikenoverleving €11,7-64,4 miljoen €2,6-9,3 miljoenAantal vliegvlugge kuikens per broedpoging €53,3 miljoen €6,1 miljoenAdulte en juveniele overleving ? ?Figuur 2.4. Overlay <strong>van</strong> zoekgebie<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>, Veldleeuwerik en Geelgors, gebaseerdop mo<strong>de</strong>lmatige voorspelling <strong>van</strong> regionale dichthe<strong>de</strong>n. De figuur komt overeen metfiguur 8.3d uit het rapport <strong>van</strong> Bos et al.29


Sovon-rapport 2013-12Tabel 2.4. Soortoverstijgend maatregelenpakket voor akkervogels in het Ne<strong>de</strong>rlandse akkerbouw- en regionaal gemeng<strong>de</strong> landbouwgebied. Bij lan<strong>de</strong>lijke implementatiewordt <strong>de</strong> gehele populatie blootgesteld aan maatregelen en in staat gesteld <strong>de</strong>mografische parameters te verbeteren. Bij een kerngebie<strong>de</strong>nbena<strong>de</strong>ring wor<strong>de</strong>n maatregelengeconcentreerd in een kleiner gebied waarbij in een minimaal <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> populatie maximale <strong>de</strong>mografische parameters bereikt moeten wor<strong>de</strong>n. Daarvoor is binnendit kleinere kerngebied een hogere maatregelintensiteit nodig.Deze tabel komt overeen met tabel 8.6 uit Bos et al. Zie Bos et al (2010) voor toelichting.Maatregel Maatregelintensiteit Hectarebehoefte Kosten per jaarLan<strong>de</strong>lijk Kerngebied Lan<strong>de</strong>lijk Kerngebied Lan<strong>de</strong>lijk KerngebiedInsectenrijk habitat:onbespoten graanran<strong>de</strong>n enakkerran<strong>de</strong>n3% insectenrijkhabitat7.5% insectenrijkhabitat11.000 ha onbespoten graanran<strong>de</strong>nin bestaan<strong>de</strong> graanareaal6700 ha akkerran<strong>de</strong>n1150 ha onbespoten graanran<strong>de</strong>nin bestaan<strong>de</strong> graanareaal1400 ha akkerran<strong>de</strong>n€11,7 miljoen €2,6 miljoenVer<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> regionaaldomineren<strong>de</strong> gewassendoor zomergranen5-10% zomergranen15-20%zomergranen5% zomergranen:uitbreiding met 4600 ha10% zomergranen:uitbreiding met 27800 ha15% zomergranen:uitbreiding met 1700 ha20% zomergranen:uitbreiding met 2600 ha€4,9 à 21,0miljoen€1,0 à 1,5miljoenAanleg bre<strong>de</strong> akkerran<strong>de</strong>n5-10% bre<strong>de</strong>akkerran<strong>de</strong>n10-20% bre<strong>de</strong>akkerran<strong>de</strong>n5% akkerran<strong>de</strong>n: 34.000 ha10% akkerran<strong>de</strong>n: 68.000 ha10% akkerran<strong>de</strong>n: 4000 ha20% akkerran<strong>de</strong>n: 8000 ha€64,9 à 129,9miljoen€7,2 à 14,3miljoenTeeltwintervoedselgewassen1-2% wintervoedselgewas2-4% wintervoedselgewas1% wintervoedselgewas: 4000 ha2% wintervoedselgewas: 8000 ha2% wintervoedselgewas: 400 ha4% wintervoedselgewas: 800 ha€6,6 à 13,2miljoen€0,7 à 1,4miljoenTotale kosten€88,1 à 175,8miljoen€11,5 à 19,8miljoen30


<strong>Het</strong> <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>: KennisupdateAangezien in het rapport ook an<strong>de</strong>re soorten wor<strong>de</strong>nbesproken en het wenselijk is dat <strong>de</strong> te treffen maatregelenvoor Patrijzen ook voor an<strong>de</strong>re akkervogelsgunstig zijn, is in tabel 2.4 een soortoverstijgendmaatregelenpakket weergegeven met bijbehoren<strong>de</strong>kosten, zoals gegeven in tabel 8.6 <strong>van</strong> het rapport.De soortoverstijgen<strong>de</strong> maatregelen (c. €90-175 miljoenbij lan<strong>de</strong>lijke implementatie en €10-20 miljoenbij implementatie in kerngebie<strong>de</strong>n), zijn twee totnegen keer zo duur als <strong>de</strong> maatregelen die alleenvoor Patrijzen bestemd zijn (resp. €10-65 en €3-10 miljoen), maar bedienen ook <strong>de</strong> Geelgors en <strong>de</strong>Veldleeuwerik.Daarnaast is in figuur 2.4 het zoekgebied voor kerngebie<strong>de</strong>n<strong>van</strong> <strong>de</strong> drie soorten <strong>Patrijs</strong>, Veldleeuweriken Geelgors te zien. De zoekgebie<strong>de</strong>n voor Patrijzenoverlappen het meest met <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re soorten inLimburg en Zeeland, met een paar kleinere gebie<strong>de</strong>nin oost Groningen, oost Drenthe en oost Overijssel.Echter, in het rapport wordt <strong>de</strong> kanttekening geplaatstdat <strong>de</strong> kaarten met globale zoekgebie<strong>de</strong>n niette gebruiken zijn voor beleidsmatige aanwijzing <strong>van</strong>gebie<strong>de</strong>n waar maatregelen voor akkervogels zichtoe zou<strong>de</strong>n moeten beperken. Bij <strong>de</strong> begrenzing <strong>van</strong><strong>de</strong> zoekgebie<strong>de</strong>n is immers geen rekening gehou<strong>de</strong>nmet landschapskenmerken en daarom valt niet uitte sluiten dat <strong>de</strong>len <strong>van</strong> het zoekgebied niet geschiktzijn voor <strong>de</strong> doelsoort, ook al is het on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong>centraal gelegen kerngebied dat wel (zie het verschiltussen figuur 2.2 en figuur 2.3).2.4. Recentere studiesDe review <strong>van</strong> Kuijper et al. (2009) en <strong>de</strong> studie <strong>van</strong>Bos et al. (2010) kunnen nog wor<strong>de</strong>n aangevuld metinformatie uit <strong>de</strong> studie <strong>van</strong> Ewald et al. (2010). Zijpleiten voor het ruimtelijk geconcentreerd inzetten<strong>van</strong> maatregelen gericht op verschillen<strong>de</strong> stadia <strong>van</strong><strong>de</strong> levenscyclus, aangezien dit <strong>de</strong> effectiviteit lijkt tevergroten. Daarnaast is in 2012 een artikel verschenenover een studie naar <strong>de</strong> aantallen en biomassaaan arthropo<strong>de</strong>n in verschillen<strong>de</strong> gewassen op 40percelen in Engeland (Holland et al., 2012). Zijvon<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> dichthe<strong>de</strong>n arthropo<strong>de</strong>nin akkers maximaal <strong>de</strong> helft waren <strong>van</strong> <strong>de</strong> minimaledichtheid nodig voor een overleving <strong>van</strong> patrijzenkuikensdie voldoen<strong>de</strong> is om een stabiele populatiete waarborgen. De hoogste dichtheid en biomassaaan arthropo<strong>de</strong>n wer<strong>de</strong>n aangetroffen op granen, <strong>de</strong>laagste op aardappelen. Dit wordt <strong>de</strong>els verklaarddoordat wortel- en knolgewassen veelvuldige enintensieve grondbewerking vereisen, <strong>de</strong> grond paslaat in het seizoen be<strong>de</strong>kken en relatief veel bespotenwor<strong>de</strong>n met insectici<strong>de</strong>n. Volgens <strong>de</strong> auteurs dienenbeheermaatregelen gericht te zijn op het verhogen<strong>van</strong> <strong>de</strong> hoeveelheid arthropo<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> akker, dooreen open gewas met veel onkrui<strong>de</strong>n na te streven.Grasran<strong>de</strong>n herbergen veel arthropo<strong>de</strong>n, maar hebbenvaak een te dichte vegetatie voor foerageren<strong>de</strong>vogels.2.5. Gesprek met Eckhard GottschalkNaast informatie uit <strong>de</strong> literatuur heeft er eengesprek plaatsgevon<strong>de</strong>n met Eckhard Gottschalk(http://www.uni-goettingen.<strong>de</strong>/en/118592.html) uitGöttingen, waar in 2005 een project is gestart omPatrijzen te beschermen (http://www.rebhuhnschutzprojekt.<strong>de</strong>/in<strong>de</strong>x.html).In het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> agrarischnatuurbeheer wer<strong>de</strong>n in het studiegebied bloemenstripsaangelegd (strips die wor<strong>de</strong>n ingezaaid meteen bo<strong>de</strong>mbe<strong>de</strong>kkend mengsel en niet wor<strong>de</strong>n bespoten).Door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> het zen<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> Patrijzenwerd geëvalueerd in hoeverre <strong>de</strong>ze strips geschiktzijn voor broe<strong>de</strong>n<strong>de</strong> Patrijzen en hoe <strong>de</strong> strips voorPatrijzen kunnen wor<strong>de</strong>n geoptimaliseerd. <strong>Het</strong> doel<strong>van</strong> het zen<strong>de</strong>ren was om het terreingebruik en <strong>de</strong><strong>de</strong>mografische parameters <strong>van</strong> <strong>de</strong> Patrijzen te bepalen,om zo <strong>de</strong> maatregelen te kunnen verbeteren. Ineerste instantie werd gedacht dat kuikenmortaliteit<strong>de</strong> belangrijkste factor was. Door het zen<strong>de</strong>ron<strong>de</strong>rzoekbleek dat <strong>de</strong> nestoverleving in combinatie met<strong>de</strong> henoverleving tij<strong>de</strong>ns het broe<strong>de</strong>n belangrijkerwaren (hen en nest wer<strong>de</strong>n meestal tegelijkertijdgepakt). De meeste nestpredatie vond plaats doorvossen, zoals vastgesteld aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> <strong>de</strong> resten<strong>van</strong> gezen<strong>de</strong>r<strong>de</strong> vogels. De predatie was twee keerzo hoog in smalle strips (10m). Door gebruik te maken <strong>van</strong> <strong>de</strong> resultaten<strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek wer<strong>de</strong>n <strong>de</strong> strips aangepast: elkjaar wordt <strong>de</strong> helft <strong>van</strong> <strong>de</strong> strip opnieuw ingezaaid,wat resulteert in een strip die voor <strong>de</strong> ene helft éénenan<strong>de</strong>re helft tweejarig is. <strong>Het</strong> nieuwe zaadmengselbestaat uit planten die een open vegetatie opleverenen wordt dun ingezaaid (max 7kg za<strong>de</strong>n/ha, min<strong>de</strong>rbij vruchtbare bo<strong>de</strong>ms). De tweejarige helft bleekbelangrijk als nesthabitat. Er wer<strong>de</strong>n meer territoriain bloemenstrips aangetroffen dan in an<strong>de</strong>rehabitattypen. Ook <strong>de</strong> dichtheid aan insecten en hetfoerageersucces <strong>van</strong> tamme kuikens waren hoger in<strong>de</strong> bloemenstrips. Naast nestgelegenheid en kuikenopgroeihabitatlevert <strong>de</strong> bloemenstrip in <strong>de</strong> winter<strong>de</strong>kking en voedsel, al lijkt <strong>de</strong> laatste functie min<strong>de</strong>rbelangrijk aangezien er geen aanwijzingen warenvoor voedseltekorten. In een gebied <strong>van</strong> 5x5km met31


<strong>Het</strong> <strong>Jaar</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Patrijs</strong>: KennisupdateLiteratuurAebischer, N.J. & Ewald, J.A. (2004) Managing theUK Grey Partridge Perdix perdix recovery : populationchange , reproduction , habitat and shooting.Ibis, 146, 181- 191.Besnard, A., Novoa, C. & Gimenez, O. (2010) Huntingimpact on the population dynamics of Pyreneangrey partridge Perdix perdix hispaniensis. WildlifeBiology, 16, 135-143.Bijlsma, R.G. (1990) De bestandsontwikkeling <strong>van</strong>korhoen, patrijs, fazant en kwartel in Ne<strong>de</strong>rland. Detoekomst <strong>van</strong> <strong>de</strong> wil<strong>de</strong> hoen<strong>de</strong>rachtigen in Ne<strong>de</strong>rland.Lumeij,J. & Hoogeveen, Y.),p. 262. OrganisatiecommissieNe<strong>de</strong>rlandse Wil<strong>de</strong> Hoen<strong>de</strong>rs, Amersfoort.Blank, T., Southwood, T. & Cross, D.J. (1967) Theecology of the partridge: I. Outline of populationprocesses with particular reference to chick mortalityand nest <strong>de</strong>nsity. Journal of Animal Ecology, 36,549-556.Boatman,N.D., Brickle,N.W., Hart,J.D.,Milsom,T.I.M.P., Morris,A.J., Murray,A.W.A.,Murray,K.A., & Robertson,P.A., 2004. Evi<strong>de</strong>nce forthe indirect effects of pestici<strong>de</strong>s on farmland birds.Ibis 146: 131-143Borg, C. & Toft, S. (2000) Importance of insect preyquality for grey partridge chicks Perdix perdix : aself-selection experiment. Journal of Applied Ecology,37, 557-563.Borg, C. & Toft, S. (1999) Value of the aphid Rhopalosiphumpadi as food for grey partridge Perdixperdix chicks. Wildlife Biology, 5, 55-58.Bos,J.F.F.P., Sierdsema,H., Schekkerman,H., & <strong>van</strong>Scharenburg,C., 2010. Een Veldleeuwerik zingt nietvoor niets! Schatting <strong>van</strong> kosten <strong>van</strong> maatregelenvoor akkervogels in <strong>de</strong> context <strong>van</strong> een veran<strong>de</strong>rendGemeenschappelijk Landbouwbeleid. WOt-rapport107, Wettelijke On<strong>de</strong>rzoekstaken Natuur & Milieu,WageningenBro, E., Clobert, J., Reitz, F., The, S., Management,W., Jul, N. & Press, A. (1999) Effects of Radiotransmitterson Survival and Reproductive Success ofGray Partridge. The Journal of Wildlife Management,63, 1044-1051.Bro, E., Deldalle, B., Massot, M., Reitz, F. & Selmi,S. (2003) Density <strong>de</strong>pen<strong>de</strong>nce of reproductive successin grey partridge Perdix perdix populations inFrance : management implications. Wildlife Biology,2, 93-102.Bro, E., Mayot, P., Corda, E. & Reitz, F. (2004)Impact of habitat management on grey partridgepopulations: Assessing wildlife cover using a multisiteBACI experiment. Journal of Applied Ecology,41, 846-857.Bro, E., Reitz, F. & Clobert, J. (2000) Nest-siteselection of Grey Partridge (Perdix perdix) on agriculturallands in North-Central France. Game andWildlife Science, 17, 1-16.Bro, E., Reitz, F., Clobert, J. & Mayot, P. (2000)Nesting success of Grey Partridges (Perdix perdix)on agricultural land in North-Central France: relationto nesting cover and predator abundance. Gameand Wildlife Science, 17, 1999-218.Bro, E., Reitz, F., Clobert, J. & Mayot, R. (2000)Nesting success of grey partridges (Perdix perdix) onagricultural land in north-central France : Relationto nesting cover and predator abundance. Game &wildlife science, 17, 199-218.Bro, E., Reitz, F., Clobert, J., Migot, P. & Massot, M.(2001) Diagnosing the environmental causes of the<strong>de</strong>cline in Grey Partridge Perdix perdix survival inFrance. Geographical, 120-132.Bro, E., Sarrazin, F., Clobert, J. & Reitz, F. (2000)Demography and the <strong>de</strong>cline of the grey partridgePerdix perdix in France. Journal of Applied Ecology,37, 432-448.Browne, S.J., Aebischer, N.J., Moreby, S.J. & Teague,L. (2005) The diet and disease susceptibility of greypartridges Perdix perdix on arable farmland in EastAnglia, England. Wildlife Biology, 12, 3-10.Buner, F., Jenny, M., Zbin<strong>de</strong>n, N. & Naefdaenzer, B.(2005) Ecologically enhanced areas – a key habitatstructure for re-introduced grey partridges Perdixperdix. Biological Conservation, 124, 373-381.Carroll, J.P. (1990) Winter and spring survivalof radio-tagged gray partridge in North-Dakota.33


Sovon-rapport 2013-12partridges in the United Kingdom. Journal of AppliedEcology, 44, 972-982.Watson, M. (2004) The effects of raptor predationon Grey Partridges Perdix perdix. PhD thesis. LinacreCollege, University of Oxford.36


Sovon Vogelon<strong>de</strong>rzoek Ne<strong>de</strong>rlandPostbus 65216503 GA NijmegenToernooiveld 16525 ED NijmegenT (024) 7 410 410E info@sovon.nlI www.sovon.nl

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!