13.07.2015 Views

Braaksma - SOVON Vogelonderzoek Nederland

Braaksma - SOVON Vogelonderzoek Nederland

Braaksma - SOVON Vogelonderzoek Nederland

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Wij kregen vrij snel de kans om onze kennismakingmet het fenomeen eendenkooi te hernieuwen.Op Wieringen had ik met mijn ouders buiten hetvangseizoen eens een bezoek gebracht aan de kooivan Van Mulder, de latere inrichter en beheerdervan de eerste ringkooi in Amerika. In Brabantmochten wij, door bemiddeling van een kennis,met kooiker Godschalkx in het begin van het vangseizoeneen kijkje nemen in de later door woonwijkenomsloten Empelse kooi. Wij vingen die dagmaar een vogel, een prachtige Zomertaling, die nabezichtiging weer vrij werd gelaten. Een jaar laterbezocht ik met een vriend illegaal de kooi van VanHelvoirt, met het doel er enkele eieren te verzamelen.Wij werden echter ontdekt en het getier van dekooiker moet weI haast in het naburige Deuterente horen zijn geweest. Het was maar goed, dat hijons niet te pakken kreeg...Eieren zoeken was destijds in Brabant een weinigbeoefende bezigheid. Het was daarom niet zo uitlOnderlijkdat de beide eieren, die mijn neef MaxWierda en ik op 26 maart 1940 in het Bossche Veldvonden, de eerste kievitseieren van dat jaar in deprovincie bleken te zijn. Wij boden ze aan aan deCommissaris van de Koningin, de latere ministerpresidentDe Quay. Onze namen in de krant en wijzo trots als een pauw!In de lOmer van 1940 Yond ik, na problemen bijhet vinden van een kosthuis in Boskoop, gedurendeenkele maanden onderdak bij de familie Klomp inGouda. Dit dankzij lOon Kees, toen stagiaire bijmijn vader. Zijn broer Herman was voorzitter vanhet vogelkader van de NJN. Tot mijn genoegenmocht ik soms met hem mee op excursie. Wij gingenonder meer naar het park in Haastrecht, waarhij op een dag drie nesten van Spotvogels ontdekte.Later gingen wij ook naar de Reeuwijkse Plassen,waar hij een eilandje wist waar Aalscholvershuisden. Als ik een ei wilde voor mijn verzamelingmoest ik er volgens hem snel bij zijn, want visserswilden de nesten verstoren. Dit deed ik dus, maarHerman concludeerde meteen dat ik geen gewoonei had uitgehaald, maar een uitzonderlijk klein ei.Het is later in de collectie van het Rijksmuseumvoor Natuurlijke Historie (tegenwoordig NationaalNatuurmuseum geheten) te Leiden beland.In Boskoop resulteerde mijn belangstelling voorvogels in het helpen van enkele medescholieren bijhet oprichten van een nieuwe NJN-afdeling. Naeen sluimerend bestaan van bijna vier maanden, alsafdeling in oprichting, kregen wij echter te horendat de vereiste toestemming voor een nieuwe plaatselijkevereniging door de plaatselijke Ortskommandantwas geweigerd. Het gevolg was dat iknooit officieel NJN-er ben geworden. Na drie jaarTuinbouwschool volgde een onderduikperiode enmilitaire dienst.Hoewel ik toen ook graag naar vogels keek, gingmijn belangstelling in de beide laatste oorlogsjarenLimosa 66 (1993) 2vooral uit naar eieren als bijdrage aan de voedselvoorziening.De officiele raaptijd eindigde op 30april. Wij gingen echter door tot 30 mei. Niet later,want de vogels moesten weI de kans krijgen omjongen groot te brengen.Mijn eerste anderhalf jaar bij hetStaatsbosbeheerToen ik er in slaagde om van mijn verplichtingenals oorlogsvrijwilliger te worden ontheven, kon ikkort daarna aan de slag bij het Staatsbosbeheer alslOgeheten technische hulp. In maart 1946 begon ikals zodanig in het Ulvenhoutse bos, een boswachterijmet een gevarieerde vogelbevolking. Er broeddenonder meer Wintertalingen, Wulpen, Ransuilen,Nachtzwaluwen, Boomvalken en Sperwers.Een broedsel van laatstgenoemde saort werd geringddoor kapelaan Fick. Dit was mijn eerste kennismakingmet het ringwerk en ook mijn eerstegeslaagde poging om een roofvogelnest te beschermen.De arbeiders hadden namelijk de gewoontebij de dunningjuist die bomen om te zagen, waarinzich nesten van kraaiachtigen of roofvogels bevonden.Gelukkig wist ik hen ervan te overtuigen dater ook "goede" roofvogels bestonden die insektenen muizen nuttigden. Toen zij mij vroegen of hetbewuste sperwernest van een "goeie of van eenkwaaie klamper" was, had ik de vogel niet goedgenoeg gezien om dit met zekerheid te kunnenzeggen. De daarna gevonden plukresten ruimde ikechter, tot de jongen uitgevlogen waren, steedslOrgvuldig op.Het recruteren van drijvers voor de jachtpartijenvan de houtvester behoorde eveneens tot mijn takenpakketen ik werd geacht zelf ijverig mee tedrijven. Mijn animo daarvoor daalde echter sterktoen mijn opdrachtgever een Houtsnip schoot enzijnassistent even later per ongeluk een Ransuil. Ikmaakte er geen geheim van dat ik er erg boos overwas, toen de houtvester opmerkte dat het geenHoutsnip was, maar weI een mooi schot...BeroepsornitholoogNa anderhalfjaar bosbouwpraktijk solliciteerde ikmet succes naar de functie van ornitholoog bij detoen bijna een jaar bestaande afdeling Natuurbeschermingen Landschap. Dr. Morzer Bruyns, laterhoogleraar Natuurbehoud, werd mijn directe chef.Hij was eerst weinig ingenomen met mijn komst.Zijn voorkeur bij de vervulling van deze vacaturewas namelijk uitgegaan naar iemand die veel meervan vogels wist dan ik, maar die niet aangenomenwerd omdat hij niet bij Staatsbosbeheer werkzaamwas. Mijn kennis werd echter gelukkig snel opgevijzeldwant Morzer Bruyns waseen prima leermeester.Hij leerde mij veel geluiden die ik nog nietkende en ook mijnkennis van kustvogels wist hij71


flink uit te breiden. Zodoende was ik binnen eenpaar jaar in staat om anderen het karteren vanzangvogels en het tellen van wadvogels bij te brengen.Hij leerde mij ook om een dagboek bij tehouden en gegevens vast te leggen in ambtelijkeverslagen. Hierbij kreeg ik door mijn voorgangerWim Resoort gemaakte rapporten als voorbeeld.Wim had vanwege bezuinigingsgeruchten na ruimeen half jaar zijn baan verruild voor een functieelders.Morzer Bruyns stond erop dat zijn medewerkershet niet bij ambtelijke rapporten lieten, maar dat zijook artikelen publiceerden over de flora en faunavan diverse bedreigde natuurgebieden. Zo vroeg hijmij bijvoorbeeld om een artikel te schrijven over deBlauwe Kamer (uiterwaarden van de Rijn bij Rhenen).Het feit dat ik er nog nooit was geweest, deedniet ter zake, want de benodigde basiskennis konik weI ontlenen aan de in ons archief aanwezigegegevens...Mijn collega's en ik moesten trachten om lokalenatuurkenners in te schakelen als correspondentom ons op de hoogte te houden van flora- en faunazakenen diverse ontwikkelingen op natuurbeschermingsgebied.Omdat er desondanks aanvankelijkvan zeer weinig natuurterreinen gegevensaanwezig waren, omvatte onze taak een breed scalavan eigen inventarisatiewerkzaamheden. Mijn"collega's van het eerste uur" Hein Schimmel,Chris van Leeuwen en Jan ter Hoeve beperktenzich meestal respectievelijk tot de vegetatiekundigeen hydrologische aspecten. Morzer Bruyns en ikverzamelden vooral faunistische gegevens. Wijwerden soms geholpen door Herman Misset, dieals tekenaar was aangenomen en zich als zodanigonder meer verdienstelijk maakte door verspreidingskaartente maken en door rapporten vanleuke illustraties te voorzien. Onze inventarisatieactiviteitenwaren deels gebieds- en deels soortgericht.GebiedsinventarisatiesDe gebiedsinventarisaties omvatten aanvankelijkvooral met ontginning bedreigde moeras-, heide-,en hoogveengebieden, zoals de Kraloosche Heide,delen van zuidelijk Friesland en NW-Overijssel, deBethunepolder, de Molenpolder, de moerasgebiedjeslangs de Nieuwe Zuiderlingedijk, de Kil vanHurwenen, de Moerputten, de Maatjes, het SoerendonkseGoor en de Meinweg. Ook werden inventarisatiesverricht ter voorbereiding van aankopenvan weidevogelreservaten en eendenkooien.De landelijke aankoopplannen mocht ik mee helpenopstellen.Bij het verzamelen van gegevens over weidevogeldichthedenwerd onder meer samengewerkt metde Bond van Friese Vogelbeschermingswachten ende Vogelwacht Zaanstreek. Ook mijn vroegere72leermeester Herman Klomp, toen bezig met zijndoctoraal onderzoek naar de oorzaken van de achteruitgangvan de Kievit, verschafte veel inlichtingen.Zelf bezochten wij in het kader van het weidevogelonderzoekonder meer de nog resterendePeelgebieden en de aangrenzende ontgonnen gronden.Het doel was vergelijkende gegevens te verzamelenover de stand van Kievit, Grutto, Turelaaren Wulp in niet- en weI ontgonnen terreinen. Hetwerd een driedaagse veldtocht waaraan, behalvedoor alle eerder genoemde medewerkers van MorzerBruyns, ook werd deelgenomen door ReinHoogervorst van de Rijksdienst voor het NationalePlan. Wij doorkruisten het gebied deels per fiets,deels te voet. Een van ons verloor echter tijdens deterugreis alle door ons gemaakte aantekeningen.Wij hebben toen later op kantoor aan de hand vanherinneringen een, naar mag worden aangenomen,niet al te exact verslag opgesteld over onze bevindingen.Het verlies van de notities werd zorgvuldigverzwegen. Uitgerekend dit verslag leverde ons heteerste schriftelijke schouderklopje op van onzeHaagse opdrachtgever. Het onderzoek gebeurdenamelijk op verzoek van de afdeling Oudheidkundeen Natuurbescherming van het ministerievan Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, waarvooronze afdeling als buitendienst fungeerde.De prioriteiten bij het weidevogelonderzoekwerden grotendeels bepaald door persoonlijkevoorkeuren. Er was zo weinig bekend, dat het weiniguitmaakte welke gebieden het eerst werden onderzocht.Wat weI meespeelde was het beperktereisbudget. Zo werden om financiele redenen onderzoekingennaar jaarlijkse schommelingen in deweidevogelstand kort bij huis verricht. Toen ik nogin Den Bosch woonde, telde ikjarenlang de weidevogelsin de omgeving van de stad en toen ik in 1952naar Utrecht was verhuisd, deed ik daar hetzelfde.De vergaarde gegevens werden vergeleken met dievan monitoring-onderzoeken elders in ons land,zoals van Brada bij Warga, Bangma bij Grouw,Timmerman bij Mastenbroek en Koridon bij Kampen.Mijn ideaal om ten behoeve van het aankoopplanalle eendenkooien in ons land ten minste eenkeer te bezoeken heb ik slechts half kunnen verwezenlijken.Over de meeste andere eendenkooienwaren namelijk al gegevens verzameld door Lebret,Brouwer, Eygenraam en Buisman, die hielpenbij het opstellen van het landelijk aankoopplan.De contacten met Eygenraam resulteerden teyensin een nu al ruim 40 jaar durende medewerkingaan de periodieke waterwildtellingen, die destijdsnog maandelijks werden gehouden. Detellingen werden door mij eerst uitsluitend in deomgeving van Den Bosch verricht. Later werd ookelders geteld.Ik werkte in de jaren vijftig tevens mee aan dekartering van de belangrijke waterwildgebieden inLimosa 66 (1993) 2


ons land ten behoeve van het International WildfowlResearch Bureau, waarbij ook de vaste pleisterplaatsenvan ganzen op cultuurgronden in kaartwerden gebracht. Het zal de meeste hedendaagsevogelaars vreemd voorkomen dat wij destijds grotedelen van ons land doorkruisten op zoek naar ganzenen naar mensen die ons iets over deze dierenkonden vertellen. Er waren toen echter nog zoveelhiaten in onze kennis dat ik voor dit doel zelfs debeschikking kreeg over een auto met chauffeur. Deopgedane ervaringen resulteerden in een jarenlangevaste telroute langs de Kil van Hurwenen ende polders bij Lith en Den Bosch, Vlijmen, Waalwijk,Hoge Zwaluwe, Moerdijk, Klundert, Willemstaden Leur. Een hoogtepunt daarbij was dewaarneming van ten minste drie Groenlandse Kolganzenbij laatstgenoemde plaats in 1961.Aanvankelijk telde ik vaak aileen, later ondermeer met Jan Rooth, die in 1954 en 1955 zijnburgerdienstplicht bij onze afdeling vervulde enmet Arend Timmerman Sr., die er in 1957 een deelvan zijn stageperiode doorbracht.Vogeltellingen in het Waddengebied behoordeneveneens tot mijn taak. Er was daar voor natuurbeschermingsactiviteitennamelijk dringend behoefteaan gegevens over het voorkomen van diversevogels. De maandelijkse tellingen die, deelsmet hulp van vrijwilligers, in de jaren 1951-53 werdenverricht op de Boschplaat, werden gevolgddoor soortgelijke tellingen op Vlieland in 1953-56,op Griend in 1960-65 en langs de Groninger kustin 1963-66. Daarnaast werd ook de vogelwereldvan Rottumeroog en Rottumerplaat vele jarenachtereen zowel in als buiten het broedseizoen verscheidenekeren onderzocht.Het tellen van vogels op onbewoonde eilandenverliep niet zonder problemen. Zo sloeg op 15augustus 1961 de sloep van de douaneboot, dieHenk van der Meulen en mij naar Griend zoubrengen, tijdens een hevige regen- en onweersbuiom, waarbij veel spullen verIoren gingen. Een aantalvoorgenomen reizen moest vanwege ongunstigeweersomstandigheden worden afgelast. En reizendie weI doorgingen dreigden soms ongelukkig af telopen. Zo werden mijn collega's Wim de Wilde enGeert van der Meulen, toen ik een keer niet meekon, in de winter per helikopter volkomen verkleumdvan Rottumerplaat afgehaald. Ben Frielinken ik beleefden in december 1962 een vergelijkbaaravontuur op Griend. De zeilboot die onshaalde, moest toen plaatselijk al door een centimetersdikke ijslaag breken. De injanuari en februarialdaar geplande tellingen konden tengevolge vande strenge winter niet doorgaan. WeI kreeg ik dekans om het eiland enkele keren vanuit de lucht tebekijken. Dit tezamen met Alfred Blok die op verzoekvan Vogelbescherming mee mocht met deCessna van de Rijkspolitie om hongerlijdende vogelsop te sporen en verslag uit te brengen over deLimosa 66 (/993) 2resultaten van de voederacties door de luchtmacht.Toen Alfred in een radio-uitzending vertelde dat devoederacties weI bombardementen leken, waarbijde uitgeputte Eidereenden slechts met veel moeiteaan de neersuizende broden wisten te ontkomen,kreeg Vogelbescherming een woedend telefoontjevan de luchtmachtcommandant. Blok had degoodwill die de vliegers door hun voederacties haddenverworven volkomen te niet gedaan door tebeweren dat de toch al te talrijke Zilvermeeuwen deenige vogels waren die hier profijt van hadden. Hetwas overigens een fantastische ervaring om de vogelsvan bovenaf te bekijken!De beruchte storm van 13 november 1972 bezorgdemijn drie reisgenoten (Geert van der Meulen,Jan Frens en Vic Langenhoff) en mij enkeleangstige uren op Rottumerplaat, waar de kolkendezee tijdens hoogtij steeds meer afknabbelde van desmalle strook duin die ons verblijf van de woestegolven scheidde. Een eerder avontuur beleefdenJaap Taapken, Anne van Wijngaarden en ik inoktober 1959, toen onze proviand in plaats van opRottumerplaat op Rottumeroog bleek te zijn afgezet.Gelukkig ontdekten wij toen een voorraadjepuddingpoeder in de proviandkast van Rijkswaterstaat,maar na een paar dagen pudding etenwaren wij maar wat blij met andere kost.De vrijwillige medewerkers aan de wadvogeltellingenwaren merendeels Utrechtse biologiestudenten,die ons ook hielpen bij het tellen van vogels inbosgebieden. Morzer Bruyns was namelijk sterkgelnteresseerd in eventuele verschillen in samenstellingvan de broedvogelbevolking in produktie-73


ossen en bossen met een meer natuurlijk karakter.In dit kader hebben wij in samenwerking met ledenvan de Utrechtse Biologen Vereniging in de periode1949-56 achtereenvolgens broedvogelkarteringenverricht in Breedenbroek (bij Dinxperloo), inDoorwerth, op de Roge Veluwe, op Oud-Amelisweerd,bij Udenhout, in het Liesbosch en op Mildenburg(bij Oostvoorne). De resultaten zijn laterdoor Rans Over nader uitgewerkt en samengevatin zijn doctoraalscriptie. Zelf bezocht ik in debroedtijd ook diverse reservaatgebieden vanStaatsbosbeheer en van particuliere natuurbeschermingsorganisatiesmet het doel na te gaan of,en zo ja hoe grondig, er door de toezichthouderswerd geinventariseerd. Ais de indruk positief was,werd gevraagd om toezending van de inventarisatieverslagenaan ons archief. Zo nodig werden adviezengegeven ter verbetering van de rapportageen over vogelbeschermingsmaatregelen. Kleineoorzaken hebben soms grote gevolgen. Zo resulteerdeeen advies over het plaatsen van nestkastenin het natuurreservaat Mensinge (bij Roden) in een30-jarig onderzoek naar de schommelingen in devogelstand.Ret bewuste advies had te maken met een rigoureuzereorganisatie van het Staatsbosbeheer in dejaren vijftig waarbij veel medewerkers van onzesterk gegroeide afdeling werden overgeheveld naarhet nieuwe Rijksinstituut voor Natuurbeheer, hetRrVON (later RIN, nu IBN-DLO) en waarbij in aileprovincies natuurbeschermingsconsulenten werdengestationeerd. Laatstgenoemden werden laterbehalve door andere medewerkers ook geassisteerddoor inventarisatiemedewerkers. De AfdelingTechnische Zaken van de Inspectie Natuurbehoud,zoals onze sterk uitgedunde afdeling inmiddelsheette, werd geacht met de consulenten en anderebetrokkenen richtlijnen uit te stippelen voor aankoopen beheer van natuurgebieden. Verder werddesgewenst advies uitgebracht over diverse hiermeeverband houdende zaken.In dit kader kwam een vraag van Edgar Stapelveldover het eventueel plaatsen van nestkasten opMensinge. Naar aanleiding van enkele kritischeopmerkingen van deze consulent werd besloten omde plaatsing van nestkasten aldaar te koppelen aaneen onderzoek naar de gevolgen hiervan voor zoweiholen- als niet-holenbroeders. Er zijn daarbijproeven genomen om de gevolgen van het verwijderenvan nestkasten uit bepaalde bosgedeelten nate gaan. Uiteraard is ook gelet op andere factorendie de vogelstand kunnen beinvloeden, zoals klimaaten trekgedrag. Een aantal resultaten van hetMensinge-onderzoek is inmiddels gepubliceerd,namelijk over de waarnemingen van vermeendeGrauwe Fitissen, jaarlijkse verschillen in nestplaatskeuze,de vondst van een nest van een Goudvinkin een rietveld, over de gevolgen van stormenen over het plaatsen en verwijderen van nestkasten.74Een samenvatting van de resultaten van 18 onderzoeksjarenverscheen in 1982 in Vogels van Drenthe.Verder zijn testresultaten gebruikt in het kadervan artikelen over de achteruitgang van lange-afstandstrekkers.Ret verzamelde materiaal biedtechter nog volop stof voor verdere analyses.Na de reorganisaties werd het accent bij de gebiedsinventarisatiessteeds meer verschoven naarhet verlenen van medewerking aan het tot standkomen van regionale en landelijke avifauna's enhet inventariseren van ruilverkavelings- en herinrichtingsgebieden.Daarbij is deels nauw samengewerktmet de provinciale inventarisatiemedewerkersen de speciaal voor dit doel aangetrokkentijdelijke medewerkers. Dit gebeurde bijvoorbeeldin het kader van Avifauna van Noord-Brabant,Avifauna van Midden-<strong>Nederland</strong>, Vogels in Friesland,Vogels van de Grote Rivieren, Atlas van de<strong>Nederland</strong>se Broedvogels en het eerder genoemdeboek Vogels van Drenthe.Soortgerichte inventarisatiesBij de gebiedsinventarisaties is vaak extra aandachtbesteed aan vogelsoorten waarvan het voorkomenlandelijk werd onderzocht. Deze soortgerichteinventarisaties vormden een voorloper vanhet huidige BSP (Bijzondere Soorten Project van<strong>SOVON</strong>). De keuze van de te onderzoeken soortengebeurde in overleg met bestuursleden van landelijkeen lokale vogelwerkgroepen en vogelwachten.Zo zijn in de jarenveertig en vijftig onder supervisievan het Staatsbosbeheer achtereenvolgens gegeyensverzameld over het voorkomen van broedvogelsals Blauwe Reiger, Zilvermeeuw, Bruine Kiekendief,Roerdomp, Kemphaan, Ooievaar, Visdiefen Wulp. Ook zijn gegevens verzameld over depleisterplaatsen van Kraanvogels. Daarnaast ismedewerking verleend aan tal van door anderengecoordineerde onderzoeken. Na de reorganisatiewerkte ik bij de soortgerichte inventarisaties nauwsamen met het RIVON. Mijn artikelen over hetvoorkomen van Stormmeeuw, Kwartelkoning enWoudaapje zijn zodoende als RlvoN-mededelingengepubliceerd en hetzelfde geldt voor enkelekorte verhalen over andere vogels. Later werkte ikook mee aan het Handboek voor Natuurbeheer.De verhuizing van het Vogeltrekstation van Leidennaar Arnhem had onverwachte gevolgen voormijn werk. Om overbelasting van de Ringcentralete voorkomen werd aan aile ringers gevraagd omhun activiteiten tijdelijk sterk in te perken. Zodoendemoest ik in de jaren 1962-64 afzien van hetringen van een groot aantal jonge Zilvermeeuwenin het kader van een onderzoek naar de gevolgenvan het in de broedkolonies gevoerde beheer. RIvON-bioloogVan Wijngaarden raadde mij aan omde vrijkomende tijd te benutten om vaker op kerk-Limosa 66 (1993)2


ezoek te gaan. Hij doelde op het feit dat wij in1960 een kraamkolonie van de laatvlieger haddenontdekt op de lOlder van een kapel en dat hij toenal had gesuggereerd dat er wellicht veel meer vleermuizenop kerklOlders lOuden huizen. Zo ging ikdus vanaf 1962 regelmatig op kerkbezoek. Dezebezoeken waren lo succesvol dat ik dit soort inventarisatiesgedurende een lange reeks van jaren hebvoortgezet. Daarbij zijn door mij, meestal tezamenmet provinciale medewerkers of andere geYnteresseerden,in totaal ruim 1300 kerken bezocht, waarvanverscheidene meer dan eens.Omdat duidelijk werd dat in gebouwen, waarinKerkuilen of verwilderde postduiven wonen,slechts zelden vleermuizen huizen, werden ooksteeds aantekeningen gemaakt over het voorkomenvan deze en andere vogels. Het feit dat indiverse gebouwen waarin voor de winter van1962/63 Kerkuilen plachten te huizen, deze vogelsna deze strenge winter verstek lieten gaan, werd deaanleiding tot een nog steeds lopend onderzoeknaar het voorkomen van deze soort. Bij dit onderlOekheb ik onder meer nauw samengewerkt metOnno de Bruyn, Ger van den Oetelaar, Anne vander Wal, Vogelbescherming en de huidige landelijkecoordinator J ohan de J ong. Zonder de genoemdeverhuizing van het Vogeltrekstation lOUdit landelijk onderzoek wellicht pas jaren later vanstart zijn gegaan en lOU ik zelf waarschijnlijk nooitartikelen over deze soort hebben gepubliceerd.Aankoop van natuurgebiedenEr is al vermeld dat ik medewerking heb verleendaan het opstellen van aankoopplannen. Het zelfkopen van natuurgebieden hoorde echter niet totmijn takenpakket. Desondanks heb ik mij enkelekeren actief bemoeid met de verwerving van inornithologisch opzicht belangrijke terreinen. Ditwas bijvoorbeeld het geval bij de Korverskooi opTexel, de Rottige Meenthe in Zuid-Friesland enenkele natuurterreinen in de Lopikerwaard. Dekoop van de Korverskooi dreigde aanvankelijk afte springen op de, door houtvester Stoffels veel tehoog geachte, vraagprijs. Mijn opmerking dat dewaarde van het paalrecht niet in de berekeningenwas betrokken gaf uiteindelijk de doorslag bij hetbereiken van een accoord. De Rottige Meenthewas, toen ik daar inventariseerde, al vrijgegevenvoor ontginning. Dat ik er toch onderzoek deed,hing samen met de gewoonte van Morzer Bruynsom bij besprekingen over het behoud van natuurgebiedennadrukkelijk te wijzen op daar nog voorkomendeplanten en dieren die door de ontginningvan soortgelijke gebieden elders schaars waren gewordenen daarbij op te sommen waar deze lOalwaren verdwenen. Bij mijn bezoeken raakte ik loonder de indruk van de natuurwaarden van deRottige Meenthe dat ik heme1en aarde heb bewo-Limosa66 (1993)2gen om ten minste een deel van dit gebied voorontginning te vrijwaren. Na veel mislukte pogingenyond ik daarbij uiteindelijk een uitstekende bondgenootin de persoon van wijlen Hein Buisman.Deze bleek bereid om de aankoop van een ruim 18hectare groot perceel met een boerderij en eenschuur er op te financieren. Er huisden onder meerotters, Purperreigers en grote vuurvlinders. Hetfeit dat de Friese zuivelkoning bereid was om, ondankseen toen aan de gang zijnde boteroorlog, eenflink bedrag te steken in deze door mij voorbereideaankoop, maakte in ambtelijk Den Haag wellichtmeer indruk dan het feit dat ik ontslag riskeerdedoor te bemiddelen bij een particuliere aankoop.Na een formele berisping door mr. Bloemerskreeg ik meteen diens fiat om de natuurbeschermingsconsulentte laten weten dat hij de koop vanBuisman over moest nemen en moest trachten omminstens 100 hectare van het bewuste natuurgebiedals reservaat te verwerven. Na deze koerswijzigingis er ruim 400 hectare moerasgebied door aankoopveilig gesteld.Mijn bemoeieriis met de aankopen in de Lopikerwaardhingen samen met het feit dat ik de terreineigenarenkende en hen wist te bewegen tot deverkoop van enkele graslandpercelen, een griendcomplexen twee eendenkooien.RingonderzoekEr is hiervoor al terloops melding gemaakt vanbemoeienissen met het beheer van zilvermeeuwenkolonies.Zoals vrij algemeen bekend is, heeft menop tal van plaatsenjarenlang tevergeefs geprobeerdom het aantal meeuwen in te perken door het rapenvan eieren en het schieten en vergiftigen van broedvogels.Omdat zich onder de gedode vogels vaakdieren bevonden die in Duitsland waren geringd,waren vee1 terreinbeheerders ervan overtuigd dathet meeuwenprobleem een van de vele problemenwas waarmee onze oosterburen ons hadden opgezadeld.Morzer Bruyns yond het echter logisch dater weinig meeuwen met een <strong>Nederland</strong>se ring werdengevonden, omdat er in ons land veel minderwas geringd dan in Duitsland.Het ringen van jonge Zilvermeeuwen vormdelOdoende jarenlang een vast onderdeel van mijnlOmerprogramma. In overleg met de VogelwarteHelgoland werd besloten een deel van de in <strong>Nederland</strong>en Duitsland te ringen vogels ook van kleurringente voorzien. Aan de combinaties was te zienin welk jaar en in welke kolonie de geringde vogelwas geboren. In het kader van dit onderzoek zijnin ons land vanaf 1954 meer dan 10 000 Zilvermeeuwengeringd. De onderlOeksresultaten zijndoor mij vastgelegd in interne verslagen en werdenin 1965 gebruikt bij een Iezing voor de NOD. Laterzijn zij tevens verwerkt in het proefschrift van ArieSpaans die het meeuwenwerk in 1968 van mij over-75


Zilvermeeuw (Bert Bos).Herring Gull La'lls argentatus.nam. Nadat eerder Op aandringen van onze afdelingbij de bestrijdingscampagnes strychnine uithumanitaire overwegingen werd vervangen doorchloralose, werd na het bekend worden van deonderzoeksresultaten de directe meeuwenbestrijdingvrijwel overal gestaakt en werd er meer aandachtbesteed aan het inperken van de mogelijkhedenom voedsel te vinden op vuilstortplaatsen.Omdat ringresultaten kunnen bijdragen aan hetverwerven van voldoende kennis om vogels effectiefte beschermen, vormde ook het ringen vandiverse andere vogelsoorten al in een vroeg stadiumeen onderdeel van mijn werk. Eerst ringde ikvooral jonge vogels, later ook veel adulte dieren.Om inzicht te krijgen in de vangstmogelijkhedenbezocht ik behalve diverse eendenkooien ook deganzenvangers in de Brabantse polders, de vinkenbanenin Wassenaar en Loosduinen, de kievitenakkerte Reeuwijk en de rietvogelvangplaatsen in hetZwarte Meer waar toen alleen nog maar met fuikenwerd gewerkt.De vangsten op een drietal in de jaren vijftigmede door mij ingerichte binnenlandse vinkenbanenwaren zo gering dat deze elk slechts gedurendetwee of drie jaren hebben bestaan. In 1957 maakteik kennis met nylon invliegnetten. Het was liefdeop het eerste gezicht. Ik had er toen nog geen flauwidee van hoeveel nachtrust deze liefde mij zou gaankosten. Het werden overigens nachtelijke uren,waaraan ik voor het grootste deel met genoegenterugdenk. Dit geldt zowel voor het vangen vanwadvogels als voor het vangen van Kwartelkoningenin het rivierengebied, dat wij als "crexen"plachten te betitelen. Ik deed dit onder meer samenmet Leo van den Bergh, die hierbij zeer handiggebruik wist te maken van een bandrecorder. Eenterugmelding van een Kwartelkoning uit Letland76vormde een onverwachte bekroning van deze activiteiten.Er waren ook nachtvogels die overdag gemakkelijkerte vangen waren dan's nachts. Dit gold zekervoor Kerkuil, Steenuil, Bosuil en Ransuil. Laatstgenoemdesoort vingen we vooral bij vaste roestplaatsen.Later werden van de buitgemaakte Ransuilenook biometrische gegevens verzameld tenbehoeve van het doctoraal onderzoek van HarmenWijnandts. Bij H:n van deze vangpogingen werdenCor van Leeuwen en ik aangehouden door eenwoedende boer die mijn net meenam en procesverbaallietopmaken. Ik werd totjlOO,- boete ofweIvier dagen hechtenis veroordeeld. Omdat ik nietwist dat ik in plaats van de grondeigenaar diensbuurman om toestemming had gevraagd, was mijnverontwaardiging over het vonnis zo groot, dat ikweigerde te betalen, met het gevolg dat ik vierdagen in de gevangenis doorbracht. Dit met eenautokraker en een inbreker als celgenoten. Als ornitholoogkom je op de meest onverwachte plaatsen!Ik vergeet nooit de hilariteit toen ik in 1976vanuit de bajes regelrecht naar Arnhem ging omeen SovoN-vergadering bij te wonen en uitlegdewaarom ik een uur te laat was. Toen ik een jaarlater als gevolg van een treinvertraging weer te laatkwam, vroeg voorzitter Klomp of ik weer uit degevangenis kwam;Overige bezighedenNaast de eerder genoemde activiteiten heb ik mijambtshalve onledig gehouden met tal van anderenatuur- en vogelbeschermingsaangelegenheden.Dit geldt onder meer voor het geven van adviezenover de aanleg en inrichting van nieuwe natuurreservatenin het Deltagebied en in Flevoland en overLimosa 66 (1993)2


zaken als nestbescherming, maaibeheer, aanlegvan vogelbosjes, spreeuwenoverlast, weidevogelnormen,draadslachtoffers, gevaren van pesticiden,voorkomen van vogelwetovertredingen envan verstoringen van vogelconcentraties doorvliegtuigen, herwaardering van de functies vandood en rottend hout, richtlijnen voor het plaatsenvan nestkasten en het bijvoeren van vogels in dewinter. Het geven van voorlichting Yond ik zo aantrekkelijkdat ik er behalve een groot aantal werkdagenook veel vrije tijd aan heb besteed. Dit geldtzowel voor het houden van lezingen en het organiserenen leiden van excursies en cursussen als voordirecte en indirecte voorlichting via drukpers, radioen incidenteel televisie.Ook het voorlichten en rondleiden van buitenlandsenatuurbeschermers hoorde 80ms tot mijntakenpakket. Zo moest ik bijvoorbeeld eens driedagen op stap met enkele prominente Franse ''beschermers",namelijk twee bestuursleden van degrootste Franse jagersvereniging en een van's wereldsbekendste eierverzamelaars, om hen een aantalvogelreservaten te laten zien. Hierbij werd ik opde derde dag vergezeld door Gerrit Brouwer, diehen daarna meenam naar Terschelling. Hij verteldemij later dat de voorzitter van de jagersverenigingop de Boschplaat bij het zien van de vele duizendenBergeenden knielde en daarbij de gedenkwaardigewoorden uitsprak: "Messieurs, pensonsun momentau Grand Createur qui a fait tout cela" omzich vervolgens, ondanks zijn 80-jarige leeftijd, verrassendsnel op te richten en schietbewegingen makendluidkeels "pauw, pauw, pauw" te roepen.Het geven van adviezen over de verhuur van dejacht in de terreinen van Staatsbosbeheer was eenvan de weinige taken die ik min of meer met tegenzinheb verricht. Deze tegenzin was zowel een gevolgvan de tijdrovende aard van dit werk als vanhet veelal routinematige karakter waarmee dejachthuurovereenkomsten destijds door de DirectieFaunabeheer plachten te worden verlengd enwaarbij dan vaak geen of onvoldoende rekeningwerd gehouden met de door ons gevraagde jachtbeperkendemaatregelen. Wij zijn er echter desondanksuiteindelijk in geslaagd om diverse belangrijkenatuurreservaten geheel of gedeeltelijkjachtvrij te maken. Een ander positief punt vanonze contacten met de jagerswereld was dat JanRooth en ik de kans kregen om in de tekst van deschriftelijke jachtcursus van PBNA enkele drastischewijzigingen aan te laten brengen.Nu ik gepensioneerd ben kan ik het "vogelen"nog steeds niet laten. Ik werk braafmee aan diverseSovoN-onderzoeken en tel nog jaarlijks broedvogelsop Mensinge. Ook inventariseer ik twee parkgebiedenin mijn woongemeente. De telresultatenhebben in belangrijke mate bijgedragen aan het feitdat een grote voormalige boomgaard in Park Oudegeinenkele jaren geleden door de plantsoenen-Limosa 66 (1993)2dienst in beheer is gegeven aan onze Vogelwacht.Verder ben ik nog steeds actief als vogelringer. Zogaan mijn collega-ringer Cor van Leeuwen en ik nuin het najaar onder meer steeds een week naarAmeland met het doel daar zoveel mogelijk Goudhanente ringen. Wij ringen verder onder meer ineen door mij in 1984 gekocht griendbosje in Odijkdat ik als vrij vogelreservaat beheer. Er hebben alsoorten als Torenvalk, Tortelduif, Holenduif enNachtegaal gebroed en ik ben nu doende een "ijsvogelwal"te maken, dichtbij de plaats waar ik eenexemplaar van deze 800rt heb geringd.TerugblikEen terugblik levert zowel gevoelens van spijt alsvan tevredenheid op. Om met het eerste te beginnen:zoals andere "ietwat belegen" vogelaars denkik met weemoed terug aan de vroegere rijkdom vanveel graslandgebieden met soorten als Zomertaling,Kwartelkoning, Kemphaan en lokaal ookGrauwe Gors, evenals moerasgebieden "vol" metRoerdompen en Woudaapjes. Het feit dat veel activiteitenvan het Staatsbosbeheer en het inmiddelsalweer voormalige RIN door de landelijke overheidzijn overgeheveld naar andere instellingenkomt de duidelijkheid beslist niet ten goede. Destroom van reorganisaties heeft veel onrust onderde betrokken ambtenaren veroorzaakt en een bergtijd en geld gekost die anders aan natuurbeschermingsdoeleindenten goede had kunnen komen.Het gevolg van al die verschuivingen is dat dedoorsnee burger niet meer weet wie wat doet enwaar hij ergens voor aan moet kloppen. Het overhevelenvan de controleurs-vogelwet naar de AIDis naar mijn mening eveneens een slechte zaak geweest.Het is verder vreemd dat, terwijl steeds blijktdat er dringend behoefte bestaat aan lange-termijnonderzoek, diverse al vele jaren lopende onderzoekenworden gestaakt. Toen Frank de Roder mijnbaan overnam, wisten wij al dat zijn takenpakketer heel anders uit zou komen te zien dan het mijne.Wij hadden er echter geen idee van dat hij zijnlandelijke taken kort daarna zou moeten inruilenvoor de functie van inventarisatiemedewerker inFlevoland, zodat onder meer mijn toen al 25 jaarlopend Mensinge-onderzoek niet door hem konworden voortgezet.Een negatief punt van het huidige beleid is ookhet in onvoldoende mate beschikbaar stellen vangelden voor een goed reservaatbeheer. Dit heeft erbijvoorbeeld toe geleid dat in diverse duur gekochtereservaten de waterhuishouding uit eenoogpunt van natuurbeheer nog veel te wensenoverlaat en dat veel hooilanden er te vroeg wordengemaaid waardoor Kwartelkoningen en Kwartelsgeen kans krijgen om er jongen groot te brengen.Het huidige eendenkooienbeleid vormt in mijnogen een ander voorbeeld van slecht beheer. Zo77


staat in de befaamde Korverskooi de kooikerswoningal jaren leeg. Van de vier vangpijpen is erslechts een nog intact en de dure Helgoland-installatie,die in 1970 als paradepaardje van hetStaatsbosbeheer een van de aantrekkelijkste excursiedoelenvormde voor de deelnemers aan het InternationaleOrnithologische Congres, is rijp voorde sloop. En zo zou ik nog wei een poosje doorkunnen gaan.Er zijn echter gelukkig ook veel positieve punten.Het areaal natuurreservaten is sterk uitgebreiden in plaats van het ontginnen van natuurterreinenten behoeve van de landbouw, worden nu landbouwgrondengetransformeerd tot natuurterreinen.Het aantal waterwildreservaten is sterk toegenomenen de toekomst van het Waddengebied lijktbetere perspectieven te bieden. Nieuwe broedvogelsoortenhebben zich in ons land gevestigd en vaneen aantal andere soorten is het aantal broedparengedurende het laatste decennium duidelijk toegenomen,zoals bijvoorbeeld van sommige roofvogelsoortenen van de Kerkuil. Het beleid ten aanzienvan verschillende, problemen veroorzakendesoorten is evident verbeterd. Dit geldt bijvoorbeeldvoor Zilvermeeuw en Kokmeeuw. Wat mijn publikatiesbetreft doet het mij genoegen dat veel gepubliceerdegegevens als een stuk geschiedschrijvingworden benut en nog steeds een rol blijken te spelenbij het beheren van ornithologisch belangrijke gebiedenen bij de bescherming van kwetsbare faunaelementen.Ik hoop dat onze publikaties over deSahel-problematiek zullen bijdragen tot een beterebescherming van de lange-afstandtrekkers.Aan het eind van dit verhaal wil ik graag iedereenvan harte bedanken die mij bij mijn diverse werkzaamhedenmet raad en daad heeft begeleid engeholpen. Ook mijn welgemeende dank aan ailebelastingbetalers. Dankzij hen mag ik terugzien opeen loopbaan waar menigeen jaloers op was!Summary This article starts with a description of therole birds played in the early childhood of the author.<strong>Braaksma</strong>'s growing interest resulted in ajob as an ornithologistof the State Forest Service from 1947 till 1986.In this function he paid attention to several scarce andthreatened species like Bittern, Little Bittern, Crane,Corncrake, Ruff and Barn Owl.He played an active role in the establishment andmanagement of marshland and grasland reserves andhelped to establish sanctuaries for migrating geese andwaders. He helped transforming destructive duck decoysinto waterfowl reserves. His bird surveys and ringingactivities formed a valuable contribution to conservationof the Waddensea-area. He counted breeding birds in theMensinge-reserve during 30 years. Some experiments hecarried out in this reserve resulted in interesting informationon the behaviour of breeding birds when nestboxeswere either provided or removed. The results of his birdcounts suggest that part of the fluctuations was related todrought-periods in the Sahel-zone.His research work on Barn Owls started when he wasinvestigating churchlofts in search of bats. He discoveredthat only very few owls survived the severe winter of1962/63. He concludes the article by thanking the taxpayersfor the fine job he had.LiteratuurEen overzicht van <strong>Braaksma</strong>'s publikaties in de jaren1949-84 is op aanvraag verkrijgbaar bij het Staatsbosbeheer,Postbus 1300, 3970 BH Driebergen.S. <strong>Braaksma</strong>, Handelskade 16, Vreeswijk, 3434 BANieuwegein78 Limosa 66 (1993) 2

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!