12.07.2015 Views

Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer ... - Cepa

Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer ... - Cepa

Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer ... - Cepa

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

RID<strong>Verdrag</strong> <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> <strong>internationale</strong> <strong>spoorwegvervoer</strong> (COTIF)Aanhangsel C - Reglement <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> <strong>internationale</strong><strong>spoorwegvervoer</strong> van gevaarlijke goederen (RID)Geldig vanaf 1 januari 2011.Deze tekst vernietigt en vervangt de voorschriften van 1 januari 2009.Opmerkingen van <strong>het</strong> secretariaat van de OTIFRID-<strong>Verdrag</strong>staten (stand 30 juni 2010):Albanië, Algerije, België, Bosnië-Herzegovina, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland,Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Irak, Iran, Italië, Kroatië, Letland, Libanon, Liechtenstein,Litouwen, Luxemburg, Macedonië (ex Joegoslavië), Marokko, Monaco, Montenegro, Nederland,Noorwegen, Oekraïne, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Servië, Slowakije, Slovenië, Spanje,Syrië, Tsjechië, Tunesië, Turkije, Verenigd Koninkrijk, Zweden, Zwitserland.


Reglement <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> <strong>internationale</strong> <strong>spoorwegvervoer</strong> vangevaarlijke goederen(RID - Aanhangsel C bij <strong>het</strong> <strong>Verdrag</strong>)§ 1 Dit Reglement is van toepassing :Artikel 1Toepassingsgebieda) op <strong>het</strong> <strong>internationale</strong> <strong>spoorwegvervoer</strong> van gevaarlijke goederen op <strong>het</strong> grondgebied van deRID-<strong>Verdrag</strong>staten,b) op <strong>het</strong> vervoer in aanvulling op <strong>het</strong> <strong>spoorwegvervoer</strong> waarop de Uniforme Regelen CIM vantoepassing zijn, behoudens <strong>internationale</strong> voorschriften die <strong>het</strong> vervoer met een andervervoermiddel regelen,evenals op de in de Bijlage van dit Reglement vermelde werkzaamheden.§ 2 De gevaarlijke goederen, waarvan <strong>het</strong> vervoer overeenkomstig de Bijlage uitgesloten is, mogen niet <strong>het</strong>onderwerp zijn van een internationaal vervoer.Artikel 1bisDefinitiesOp <strong>het</strong> einde van dit Reglement en zijn Bijlage verwijst de term “RID-<strong>Verdrag</strong>staten” naar elke Lidstaat vande Organisatie die, in overeenstemming met artikel 42, § 1, eerste zin, van <strong>het</strong> <strong>Verdrag</strong>, geen verklaringheeft afgelegd met betrekking tot dit Reglement.Artikel 2VrijstellingenDit Reglement is geheel of gedeeltelijk niet van toepassing op <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen,waarvan in de Bijlage de vrijstelling is voorzien. Vrijstellingen zijn slechts toegelaten, wanneer dehoeveelheid, de aard van <strong>het</strong> vrijgestelde vervoer of de verpakking de veiligheid van <strong>het</strong> vervoerwaarborgen.Artikel 3BeperkingenIedere RID-<strong>Verdrag</strong>staat behoudt <strong>het</strong> recht om <strong>het</strong> <strong>internationale</strong> vervoer van gevaarlijke goederen op zijngrondgebied om andere redenen dan die van de veiligheid gedurende <strong>het</strong> vervoer te regelen of teverbieden.


Artikel 4Andere voorschriftenHet vervoer, waarop dit Reglement van toepassing is, blijft onderworpen aan de algemene nationale of<strong>internationale</strong> voorschriften, die in hun algemeenheid van toepassing zijn op <strong>het</strong> <strong>spoorwegvervoer</strong> vangoederen.Artikel 5Toegelaten treinsoorten. Vervoer als handbagage,geregistreerde bagage of in voertuigen§ 1 De gevaarlijke goederen mogen alleen in goederentreinen vervoerd worden, met uitzondering van :a) de gevaarlijke goederen, die tot <strong>het</strong> vervoer zijn toegelaten overeenkomstig de Bijlage metinachtneming van de toepasselijke maximale hoeveelheden en de bijzondere voorwaardenvoor <strong>het</strong> vervoer in andere treinen dan goederentreinen;b) de gevaarlijke goederen, die onder de bijzondere voorwaarden van de Bijlage alshandbagage, geregistreerde bagage of in of op voertuigen overeenkomstig artikel 12 van deUniforme Regelen CIV vervoerd worden.§ 2 Gevaarlijke goederen als handbagage meenemen of als geregistreerde bagage of in voertuigenverzenden of vervoeren mag enkel indien deze voldoen aan de bijzondere voorwaarden van de Bijlage.Artikel 6BijlageDe Bijlage vormt een integrerend deel van dit Reglement.* * *De Bijlage zal de inhoud krijgen die de Commissie van deskundigen voor <strong>het</strong> vervoer vangevaarlijke goederen zal hebben vastgesteld, op <strong>het</strong> tijdstip van inwerkingtreding van <strong>het</strong> Protocol van 3 juni1999 houdende wijziging van <strong>het</strong> <strong>Verdrag</strong> <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> <strong>internationale</strong> <strong>spoorwegvervoer</strong> (COTIF) van 9mei 1980, volgens artikel 19, § 4 van dit <strong>Verdrag</strong>.Opmerkingen secretariaat COTIFIn de tekst die volgt betekent > de Bijlage aan <strong>het</strong> Aanhangsel C van <strong>het</strong> COTIF overeenkomstig<strong>het</strong> artikel 6.Als uitzonderlijk naar <strong>het</strong> Aanhangsel C in de hierboven gedrukte tekst wordt verwezen,wordt expliciet verwezen naar <strong>het</strong> Aanhangsel C bij <strong>het</strong> COTIF (bv. afdeling 1.1.2, onderafdeling 1.5.1.3,hoofdstuk 7.7).


Deel 1Algemene bepalingenINHOUD1.1 Toepassingsgebied en toepasbaarheid.............................................................................. 1.1-11.1.1 Structuur.................................................................................................................................. 1.1-11.1.2 Toepassingsgebied ................................................................................................................. 1.1-11.1.3 Vrijstellingen ............................................................................................................................ 1.1-11.1.3.1 Vrijstellingen in samenhang met de aard van <strong>het</strong> vervoersproces ......................................... 1.1-11.1.3.2 Vrijstellingen in samenhang met <strong>het</strong> vervoer van gassen ...................................................... 1.1-21.1.3.3 Vrijstellingen in samenhang met <strong>het</strong> vervoer van vloeibare brandstoffen .............................. 1.1-21.1.3.4 Vrijstellingen in samenhang met bijzondere bepalingen of met gevaarlijke goederen verpakt inbeperkte hoeveelheden of in uitgezonderde hoeveelheden ................................................... 1.1-21.1.3.5 Vrijstellingen in samenhang met ongereinigde lege verpakkingen......................................... 1.1-31.1.3.6 Totale hoogst toegelaten hoeveelheid per wagen of grote container ..................................... 1.1-31.1.3.7 Vrijstellingen in samenhang met <strong>het</strong> vervoer van lithiumbatterijen......................................... 1.1-51.1.3.8 Toepassing van vrijstellingen tijdens <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen als handbagage,geregistreerde bagage evenals bagage in of op voertuigen................................................... 1.1-51.1.4 Toepasbaarheid van andere voorschriften ............................................................................. 1.1-51.1.4.1 Algemeen ................................................................................................................................ 1.1-51.1.4.2 Vervoer in een vervoersketen die vervoer over zee of door de lucht omvat .......................... 1.1-51.1.4.3 Gebruik van mobiele tanks van <strong>het</strong> IMO-type toegelaten voor <strong>het</strong> zeevervoer...................... 1.1-61.1.4.4 Gecombineerd spoor/wegverkeer........................................................................................... 1.1-61.1.4.5 Vervoer dat niet over de spoorweg plaatsvindt....................................................................... 1.1-71.2 Definities en meeteenheden................................................................................................. 1.2-11.2.1 Definities.................................................................................................................................. 1.2-11.2.2 Meeteenheden ...................................................................................................................... 1.2-161.3 Opleiding van personen die betrokken zijn bij <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijkegoederen ................................................................................................................................ 1.3-11.3.1 Toepassingsgebied ................................................................................................................. 1.3-11.3.2 Aard van de opleiding ............................................................................................................. 1.3-11.3.2.1 Inleiding ................................................................................................................................... 1.3-11.3.2.2 Functie-specifieke opleiding.................................................................................................... 1.3-11.3.2.3 Veiligheidsopleiding ................................................................................................................ 1.3-21.3.3 Documentatie .......................................................................................................................... 1.3-21.4 Veiligheidsplichten van de betrokkenen ............................................................................ 1.4-11.4.1 Algemene zorg voor veiligheid ................................................................................................ 1.4-11


1.4.2 Plichten van de belangrijkste betrokkenen ............................................................................. 1.4-11.4.2.1 Afzender .................................................................................................................................. 1.4-11.4.2.2 Vervoerder............................................................................................................................... 1.4-11.4.2.3 Geadresseerde........................................................................................................................ 1.4-21.4.3 Plichten van de andere betrokkenen ...................................................................................... 1.4-21.4.3.1 Belader .................................................................................................................................... 1.4-21.4.3.2 Verpakker................................................................................................................................ 1.4-31.4.3.3 Vuller ....................................................................................................................................... 1.4-31.4.3.4 Exploitant van een tankcontainer of een mobiele tank ........................................................... 1.4-31.4.3.5 Exploitant van een tankwagen ................................................................................................ 1.4-31.4.3.6 Beheerder van de spoorweginfrastructuur.............................................................................. 1.4-41.4.3.7 Ontlader................................................................................................................................... 1.4-41.5 Afwijkingen ............................................................................................................................ 1.5-11.5.1 Tijdelijke afwijkingen ............................................................................................................... 1.5-11.5.2 Militaire zendingen .................................................................................................................. 1.5-11.6 Overgangsvoorschriften ...................................................................................................... 1.6-11.6.1 Diversen .................................................................................................................................. 1.6-11.6.2 Drukrecipiënten en recipiënten voor de klasse 2.................................................................... 1.6-21.6.3 Tankwagens en batterijwagens............................................................................................... 1.6-31.6.4 Tankcontainers, mobiele tanks en MEGC’s............................................................................ 1.6-51.6.5 (voorbehouden)....................................................................................................................... 1.6-71.6.6 Klasse 7................................................................................................................................... 1.6-71.6.6.1 Colli waarvan <strong>het</strong> model niet werd goedgekeurd door de bevoegde overheid in<strong>het</strong> kader van de uitgaven van 1985 en 1985 (herwerking van 1990) van deVeiligheidsreeks Nr. 6 van de IAEA (Internationale Organisatie voor Atoomenergie)............ 1.6-71.6.6.2 Goedkeuringen op grond van de uitgaven van 1973 en 1973 (herwerkte versie),1985 en 1985 (herwerking van 1990) van de Veiligheidsreeks Nr. 6 van de IAEA ................ 1.6-81.6.6.3 Radioactieve stoffen in speciale vorm goedgekeurd op grond van de uitgaven van1973 en 1973 (herwerkte versie), 1985 en 1985 (herwerking van 1990) van deVeiligheidsreeks Nr. 6 van de IAEA ........................................................................................ 1.6-81.7 Algemene voorschriften voor klasse 7 ............................................................................... 1.7-11.7.1 Toepassingsgebied ................................................................................................................. 1.7-11.7.2 Programma van stralingsbescherming ................................................................................... 1.7-21.7.3 Kwaliteitsborging ..................................................................................................................... 1.7-21.7.4 Bijzondere regeling ................................................................................................................. 1.7-31.7.5 Radioactieve stoffen met andere gevaarlijke eigenschappen ................................................ 1.7-31.7.6 Niet-naleving ........................................................................................................................... 1.7-32


1.8 Controlemaatregelen en andere maatregelen voor de ondersteuning vande naleving van de veiligheidsvoorschriften ..................................................................... 1.8-11.8.1 Administratieve controles van gevaarlijke goederen .............................................................. 1.8-11.8.2 Wederzijdse administratieve hulp ........................................................................................... 1.8-11.8.3 Veiligheidsadviseur ................................................................................................................. 1.8-11.8.4 Lijst van de bevoegde overheden en de door hen aangewezen instanties............................ 1.8-51.8.5 Meldingen van gebeurtenissen met gevaarlijke goederen ..................................................... 1.8-51.8.6 Administratieve controles voor de in 1.8.7 beoogde overeenstemmingsbeoordelingen,periodieke keuringen, intermediaire keuringen en uitzonderlijke keuringen........................... 1.8-91.8.7 Procedures voor de overeenstemmingsbeoordeling en de periodieke keuring.................... 1.8-101.8.8 Procedures voor de overeenstemmingsbeoordeling van gaspatronen ................................ 1.8-151.9 Beperkingen in <strong>het</strong> vervoer door de bevoegde overheden .............................................. 1.9-11.10 Bepalingen <strong>betreffende</strong> de beveiliging ............................................................................. 1.10-11.10.1 Algemene bepalingen ........................................................................................................... 1.10-11.10.2 Opleiding inzake beveiliging.................................................................................................. 1.10-11.10.3 Bepalingen met betrekking tot gevaarlijke goederen met hoog risico .................................. 1.10-11.11 Interne noodplannen voor rangeerstations...................................................................... 1.11-13


Deel 2Classificatie2.1 Algemene voorschriften ....................................................................................................... 2.1-12.1.1 Inleiding ................................................................................................................................... 2.1-12.1.2 Principes van de classificatie .................................................................................................. 2.1-22.1.3 Classificatie van niet met naam genoemde stoffen met inbegrip van oplossingenen mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) ..................................................................... 2.1-22.1.4 Classificatie van monsters ...................................................................................................... 2.1-72.2 Bijzondere voorschriften voor de afzonderlijke klassen .................................................. 2.2-12.2.1 Klasse 1 Ontplofbare stoffen en voorwerpen.......................................................................... 2.2-12.2.1.1 Criteria..................................................................................................................................... 2.2-12.2.1.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen en voorwerpen ......................................................... 2.2-212.2.1.3 Lijst van collectieve rubrieken ............................................................................................... 2.2-222.2.2 Klasse 2 Gassen ................................................................................................................... 2.2-232.2.2.1 Criteria................................................................................................................................... 2.2-232.2.2.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten gassen ................................................................................. 2.2-262.2.2.3 Lijst van collectieve rubrieken ............................................................................................... 2.2-272.2.3 Klasse 3 Brandbare vloeistoffen ........................................................................................... 2.2-302.2.3.1 Criteria................................................................................................................................... 2.2-302.2.3.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen .................................................................................. 2.2-312.2.3.3 Lijst van collectieve rubrieken ............................................................................................... 2.2-322.2.41 Klasse 4.1 Brandbare vaste stoffen, zelfontledende stoffen en daarmeeverwante stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand .......................... 2.2-342.2.41.1 Criteria................................................................................................................................... 2.2-342.2.41.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen .................................................................................. 2.2-372.2.41.3 Lijst van collectieve rubrieken ............................................................................................... 2.2-382.2.41.4 Lijst van reeds ingedeelde zelfontledende stoffen, vervoerd in verpakkingen ..................... 2.2-402.2.42 Klasse 4.2 Voor zelfontbranding vatbare stoffen ................................................................. 2.2-422.2.42.1 Criteria................................................................................................................................... 2.2-422.2.42.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen .................................................................................. 2.2-432.2.42.3 Lijst van collectieve rubrieken ............................................................................................... 2.2-442.2.43 Klasse 4.3 Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen........................ 2.2-462.2.43.1 Criteria................................................................................................................................... 2.2-462.2.43.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen .................................................................................. 2.2-472.2.43.3 Lijst van collectieve rubrieken ............................................................................................... 2.2-472.2.51 Klasse 5.1 Oxiderende stoffen.............................................................................................. 2.2-492.2.51.1 Criteria................................................................................................................................... 2.2-492.2.51.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen .................................................................................. 2.2-502.2.51.3 Lijst van collectieve rubrieken ............................................................................................... 2.2-524


2.2.52 Klasse 5.2 Organische peroxiden ......................................................................................... 2.2-532.2.52.1 Criteria................................................................................................................................... 2.2-532.2.52.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen .................................................................................. 2.2-542.2.52.3 Lijst van collectieve rubrieken ............................................................................................... 2.2-562.2.52.4 Lijst van reeds ingedeelde organische peroxiden, vervoerd in verpakkingen ...................... 2.2-562.2.61 Klasse 6.1 Giftige stoffen ...................................................................................................... 2.2-672.2.61.1 Criteria................................................................................................................................... 2.2-672.2.61.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen .................................................................................. 2.2-722.2.61.3 Lijst van collectieve rubrieken ............................................................................................... 2.2-732.2.62 Klasse 6.2 Infectueuze stoffen (besmettelijke stoffen) ......................................................... 2.2-782.2.62.1 Criteria................................................................................................................................... 2.2-782.2.62.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen .................................................................................. 2.2-822.2.62.3 Lijst van collectieve rubrieken ............................................................................................... 2.2-822.2.7 Klasse 7 Radioactieve stoffen............................................................................................... 2.2-832.2.7.1 Definities ............................................................................................................................... 2.2-832.2.7.2 Classificatie ........................................................................................................................... 2.2-842.2.8 Klasse 8 Bijtende stoffen..................................................................................................... 2.2-1052.2.8.1 Criteria................................................................................................................................. 2.2-1052.2.8.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen ................................................................................ 2.2-1072.2.8.3 Lijst van collectieve rubrieken ............................................................................................. 2.2-1072.2.9 Klasse 9 Diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen .......................................................... 2.2-1102.2.9.1 Criteria................................................................................................................................. 2.2-1102.2.9.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen en voorwerpen ....................................................... 2.2-1222.2.9.3 Lijst van posities.................................................................................................................. 2.2-1232.3 Beproevingsmethoden ......................................................................................................... 2.3-12.3.0 Algemeen ................................................................................................................................ 2.3-12.3.1 Uitzweetproef voor springstof, type A ..................................................................................... 2.3-12.3.2 Beproevingen voor nitrocellulosemengsels van klasse 4.1 .................................................... 2.3-32.3.3 Beproevingen voor brandbare vloeistoffen van de klassen 3, 6.1 en 8.................................. 2.3-42.3.3.1 Bepaling van <strong>het</strong> vlampunt...................................................................................................... 2.3-42.3.3.2 Bepaling van <strong>het</strong> begin van kooktraject .................................................................................. 2.3-52.3.3.3 Beproeving voor de bepaling van <strong>het</strong> peroxidegehalte........................................................... 2.3-52.3.4 Beproevingsmethode voor <strong>het</strong> bepalen van de vloeibaarheid................................................ 2.3-52.3.5 Indeling van de metaalorganische stoffen bij de klassen 4.2 en 4.3 ...................................... 2.3-85


Deel 3Lijst van de gevaarlijke goederen, bijzondere bepalingen en vrijstellingen met betrekkingtot beperkte hoeveelheden en uitgezonderde hoeveelheden3.1 Algemeenheden .................................................................................................................... 3.1-13.1.1 Inleiding ................................................................................................................................... 3.1-13.1.2 Officiële vervoersnaam (“proper shipping name”)................................................................... 3.1-13.1.3 Oplossingen of mengsels........................................................................................................ 3.1-23.2 Lijsten van de gevaarlijke goederen ................................................................................... 3.2-13.2.1 Verduidelijken <strong>betreffende</strong> de tabel A: Lijst van de gevaarlijke goederenper UN-nummer....................................................................................................................... 3.2-1Tabel A Lijst van de gevaarlijke goederen per UN-nummer ................................................3.2-A-1Verduidelijkingen <strong>betreffende</strong> de tabel B: lijst van de gevaarlijke goederenin alfabetische volgorde met NHM-codes ..........................................................................3.2-B-01Tabel B Lijst van de gevaarlijke goederen in alfabetische volgorde met NHM-codes.........3.2-B-13.3 Bijzondere bepalingen van toepassing op een welbepaalde stof of voorwerp.............. 3.3-13.4 Vervoer van gevaarlijke goederen verpakt in beperkte hoeveelheden ........................... 3.4-13.5 Vervoer van gevaarlijke goederen verpakt in uitgezonderde hoeveelheden ................. 3.5-13.5.1 Uitgezonderde hoeveelheden ................................................................................................. 3.5-13.5.2 Verpakkingen........................................................................................................................... 3.5-13.5.3 Beproevingen op de colli......................................................................................................... 3.5-23.5.4 Kenmerking van de colli .......................................................................................................... 3.5-23.5.5 Maximaal aantal colli in een wagon of container .................................................................... 3.5-33.5.6 Documentatie .......................................................................................................................... 3.5-36


Deel 4 Gebruik van de verpakkingen, de grote recipiënten voor los gestort vervoer (IBC’s –Intermediat Bulk Containers), de grote verpakkingen en de tanks4.1 Gebruik van de verpakkingen, met inbegrip van de grote recipiënten voor los gestortvervoer (IBC’s) en de grote verpakkingen.......................................................................... 4.1-14.1.1 Algemene bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> verpakken van gevaarlijke goederen inverpakkingen, met inbegrip van IBC’s en grote verpakkingen................................................ 4.1-14.1.2 Bijkomende algemene bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> gebruik van de IBC’s.................. 4.1-234.1.3 Algemene bepalingen met betrekking tot de verpakkingsinstructies .................................... 4.1-234.1.4 Lijst van verpakkingsinstructies............................................................................................. 4.1-274.1.4.1 Verpakkingsinstructies met betrekking tot <strong>het</strong> gebruik van de verpakkingen (behalvede IBC’s en de grote verpakkingen)...................................................................................... 4.1-274.1.4.2 Verpakkingsinstructies met betrekking tot <strong>het</strong> gebruik van de IBC’s .................................... 4.1-994.1.4.3 Verpakkingsinstructies met betrekking tot <strong>het</strong> gebruik van grote verpakkingen................. 4.1-1034.1.4.4 Geschrapt............................................................................................................................ 4.1-1054.1.5 Bijzondere bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> verpakken van de goederen vande klasse 1 .......................................................................................................................... 4.1-1054.1.6 Bijzondere bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> verpakken van de goederen vande klasse 2 en van goederen van de andere klassen waaraan verpakkingsinstructieP200 is toegewezen............................................................................................................ 4.1-1064.1.7 Bijzondere bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> verpakken van de organischeperoxiden (klasse 5.2) en de zelfontledende stoffen van de klasse 4.1 ............................. 4.1-1084.1.7.1 Gebruik van de verpakkingen (met uitzondering van IBC’s)............................................... 4.1-1094.1.7.2 Gebruik van de IBC’s .......................................................................................................... 4.1-1094.1.8 Bijzondere bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> verpakken van de infectueuze(besmettelijke) stoffen van de klasse 6.2............................................................................ 4.1-1104.1.9 Bijzondere bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> verpakken van de stoffen van de klasse 7 . 4.1-1114.1.9.1 Algemeenheden .................................................................................................................. 4.1-1114.1.9.2 Voorschriften en controles met betrekking tot <strong>het</strong> vervoer van LSA-stoffen en SCO......... 4.1-1114.1.10 Bijzondere bepalingen met betrekking tot de gezamenlijke verpakking ............................. 4.1-1134.2 Gebruik van de mobiele tanks en de UN-gascontainers metverscheidene elementen (MEGC’s – Multiple Element Gas Containers) ........................ 4.2-14.2.1 Algemene bepalingen voor <strong>het</strong> gebruik van mobiele tanks voor <strong>het</strong> vervoer vande stoffen van de klasse 1 en van de klassen 3 tot en met 9 ................................................. 4.2-14.2.2 Algemene bepalingen voor <strong>het</strong> gebruik van mobiele tanks voor <strong>het</strong> vervoer vande niet gekoelde vloeibare gassen ......................................................................................... 4.2-44.2.3 Algemene bepalingen voor <strong>het</strong> gebruik van mobiele tanks voor <strong>het</strong> vervoer vande sterk gekoelde vloeibare gassen ....................................................................................... 4.2-54.2.4 Algemene bepalingen voor <strong>het</strong> gebruik van UN-gascontainers metverscheidene elementen (MEGC’s – Multiple Element Gas Containers) ............................... 4.2-64.2.5 Instructies en bijzondere bepalingen voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks ................................ 4.2-74.2.5.1 Algemeen ................................................................................................................................ 4.2-74.2.5.2 Instructies voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks.......................................................................... 4.2-77


4.2.5.3 Bijzondere bepalingen voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks .................................................... 4.2-154.3 Gebruik van de tankwagens, de afneembare tanks, de tankcontainers ende wissellaadtanks, waarvan de houders vervaardigd zijn uit metaal, evenalsde batterijwagens en de gascontainers met meerdere elementen (MEGC’s –Multiple Element Gas Containers)....................................................................................... 4.3-14.3.1 Toepassingsgebied ................................................................................................................. 4.3-14.3.2 Bepalingen voor alle klassen .................................................................................................. 4.3-14.3.2.1 Gebruik.................................................................................................................................... 4.3-14.3.2.2 Vullinggraad ............................................................................................................................ 4.3-24.3.2.3 Dienst ...................................................................................................................................... 4.3-34.3.2.4 Ongereinigde lege tanks, batterijwagens en MEGC’s ............................................................ 4.3-34.3.3 Bijzondere bepalingen voor de klasse 2 ................................................................................. 4.3-44.3.3.1 Codering en hiërarchie van de tanks ...................................................................................... 4.3-44.3.3.2 Voorwaarden voor <strong>het</strong> vullen en beproevingsdrukken............................................................ 4.3-44.3.3.3 Dienst .................................................................................................................................... 4.3-124.3.3.4 Controlevoorschriften voor <strong>het</strong> vullen van tankwagens voor vloeibare gassen.................... 4.3-124.3.4 Bijzondere bepalingen voor de klassen 3 tot en met 9 ......................................................... 4.3-144.3.4.1 Codering, rationele benadering en hiërarchie van de tanks ................................................. 4.3-144.3.4.2 Algemene bepalingen ........................................................................................................... 4.3-214.3.5 Bijzondere bepalingen........................................................................................................... 4.3-214.4 Gebruik van de tankcontainers en ook wissellaadtanks waarvan de houdersvervaardigd zijn uit vezelversterkte kunststof ................................................................... 4.4-14.4.1 Algemeen ................................................................................................................................ 4.4-14.4.2 Dienst ...................................................................................................................................... 4.4-14.5 Gebruik van vacuümtanks voor afvalstoffen ..................................................................... 4.5-14.5.1 Gebruik.................................................................................................................................... 4.5-14.5.2 Dienst ...................................................................................................................................... 4.5-18


Deel 5Verzendingsprocedures5.1 Algemene bepalingen ........................................................................................................... 5.1-15.1.1 Toepassing en algemene bepalingen ..................................................................................... 5.1-15.1.2 Gebruik van oververpakkingen ............................................................................................... 5.1-15.1.3 Lege ongereinigde verpakkingen (met inbegrip van de IBC’s en de grote verpakkingen),tanks, wagens voor los gestort vervoer en tankcontainers voor los gestort vervoer .............. 5.1-15.1.4 Gezamenlijke verpakking ........................................................................................................ 5.1-15.1.5 Algemene bepalingen voor de klasse 7 .................................................................................. 5.1-15.1.5.1 Goedkeuring van de zendingen en melding ........................................................................... 5.1-15.1.5.2 Certificaten afgeleverd door de bevoegde overheid ............................................................... 5.1-25.1.5.3 Bepaling van de transportindex (TI) en de criticaliteits-veiligheidsindex (CSI)....................... 5.1-35.1.5.4 Bepalingen met betrekking tot de vrijgestelde colli................................................................. 5.1-45.1.5.5 Samenvatting van de voorafgaande goedkeurings- en meldingsvoorschriften ...................... 5.1-45.2 Kenmerken en etiketteren .................................................................................................... 5.2-15.2.1 Kenmerken van colli................................................................................................................ 5.2-15.2.2 Etiketteren van colli ................................................................................................................. 5.2-45.2.2.1 Voorschriften voor <strong>het</strong> etiketteren ........................................................................................... 5.2-45.2.2.2 Voorschriften voor de etiketten ............................................................................................... 5.2-55.3 Etiketteren (grote etiketten) en kenmerken ........................................................................ 5.3-15.3.1 Etiketteren (grote etiketten)..................................................................................................... 5.3-15.3.1.1 Algemene bepalingen ............................................................................................................. 5.3-15.3.1.2 Etiketteren van grote containers, MEGC’s, tankcontainers en mobiele tanks........................ 5.3-15.3.1.3 Etiketteren van de draagwagens van grote containers, MEGC’s, tankcontainers ofmobiele tanks .......................................................................................................................... 5.3-15.3.1.4 Etiketteren van wagens voor los gestort vervoer, tankwagens, batterijwagens enwagens met afneembare tanks............................................................................................... 5.3-25.3.1.5 Etiketteren van wagens die enkel colli vervoeren................................................................... 5.3-25.3.1.6 Etiketteren van de lege tankwagens, batterijwagens, tankcontainers, MEGC’s enmobiele tanks en van de lege wagens en grote containers voor los gestort vervoer............. 5.3-25.3.1.7 Eigenschappen van de grote etiketten.................................................................................... 5.3-25.3.2 Oranje kenmerking.................................................................................................................. 5.3-35.3.2.1 Algemene bepalingen <strong>betreffende</strong> de oranje kenmerking ...................................................... 5.3-35.3.2.2 Specificaties <strong>betreffende</strong> de oranje schilden .......................................................................... 5.3-45.3.2.3 Betekenis van de identificatienummers van <strong>het</strong> gevaar ......................................................... 5.3-55.3.3 Merkteken voor stoffen op hoge temperatuur ......................................................................... 5.3-85.3.4 Rangeeretiketten nr. 13 en 15................................................................................................. 5.3-95.3.4.1 Algemene bepalingen ............................................................................................................. 5.3-99


5.3.4.2 Eigenschappen van de rangeeretiketten nr. 13 en 15 ............................................................ 5.3-95.3.5 Oranje band............................................................................................................................. 5.3-95.3.6 Merkteken “milieugevaarlijke stof” .......................................................................................... 5.3-95.4 Documentatie......................................................................................................................... 5.4-15.4.0 Algemeenheden 5.4-15.4.1 Vervoerdocument voor gevaarlijke goederen en bijhorende informatie ................................. 5.4-15.4.1.1 Algemene inlichtingen die in <strong>het</strong> vervoerdocument moeten vermeld worden ........................ 5.4-15.4.1.2 Bijkomende of bijzondere inlichtingen vereist voor bepaalde klassen.................................... 5.4-45.4.1.3 (voorbehouden)....................................................................................................................... 5.4-75.4.1.4 Vorm en te gebruiken taal ....................................................................................................... 5.4-75.4.1.5 Niet gevaarlijke goederen ....................................................................................................... 5.4-75.4.2 Verpakkingscertificaat van de grote container of van de wagon ........................................... 5.4-85.4.3 Schriftelijke richtlijnen.............................................................................................................. 5.4-85.4.4 Bewaren van de gegevens <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen.................... 5.4-145.4.5 Voorbeeld van een formulier voor <strong>het</strong> multimodaal vervoer van gevaarlijke goederen........ 5.4-145.5 Bijzondere bepalingen.......................................................................................................... 5.5-15.5.1 Afgeschaft ............................................................................................................................... 5.5-15.5.2 Bijzondere bepalingen met betrekking tot cargo-transporteenheden onder fumigatie (UNnummer3359)........................................................................................................................ 5.5-110


Deel 6Voorschriften met betrekking tot de constructie van de verpakkingen, van de groterecipiënten voor los gestort vervoer (IBC’s – Intermediat Bulk Containers), van degrote verpakkingen, van de tanks en met betrekking tot de beproevingen die zemoeten ondergaan6.1 Voorschriften met betrekking tot de constructie van de verpakkingen en debeproevingen die ze moeten ondergaan ............................................................................ 6.1-16.1.1 Algemeenheden ...................................................................................................................... 6.1-16.1.2 Code voor de aanduiding van <strong>het</strong> verpakkingstype................................................................ 6.1-16.1.3 Kenmerk .................................................................................................................................. 6.1-46.1.4 Voorschriften met betrekking tot de verpakkingen.................................................................. 6.1-76.1.4.0 Algemene voorschriften 6.1-76.1.4.1 Vaten uit staal.......................................................................................................................... 6.1-76.1.4.2 Vaten uit aluminium................................................................................................................. 6.1-86.1.4.3 Vaten uit een ander metaal dan staal of aluminium................................................................ 6.1-86.1.4.4 Jerrycans uit staal of uit aluminium......................................................................................... 6.1-96.1.4.5 Vaten uit gelamineerd hout ..................................................................................................... 6.1-96.1.4.6 (geschrapt) .............................................................................................................................. 6.1-96.1.4.7 Vaten uit karton ....................................................................................................................... 6.1-96.1.4.8 Vaten en jerrycans uit kunststof............................................................................................ 6.1-106.1.4.9 Kisten uit massief hout .......................................................................................................... 6.1-116.1.4.10 Kisten uit gelamineerd hout................................................................................................... 6.1-116.1.4.11 Kisten uit spaanplaat............................................................................................................. 6.1-116.1.4.12 Kisten uit karton .................................................................................................................... 6.1-116.1.4.13 Kisten uit kunststof ................................................................................................................ 6.1-126.1.4.14 Kisten uit staal of uit aluminium............................................................................................. 6.1-136.1.4.15 Zakken uit textiel ................................................................................................................... 6.1-136.1.4.16 Zakken uit geweven kunststof............................................................................................... 6.1-136.1.4.17 Zakken uit kunststoffolie........................................................................................................ 6.1-146.1.4.18 Zakken uit papier................................................................................................................... 6.1-146.1.4.19 Combinatieverpakkingen (kunststof)..................................................................................... 6.1-146.1.4.20 Combinatieverpakkingen (glas, porselein of aardewerk)...................................................... 6.1-156.1.4.21 Samengestelde verpakkingen............................................................................................... 6.1-166.1.4.22 Lichte metalen verpakkingen ................................................................................................ 6.1-166.1.5 Voorschriften inzake beproevingen op de verpakkingen ...................................................... 6.1-166.1.5.1 Uitvoering en herhaling van de beproevingen ...................................................................... 6.1-166.1.5.2 Voorbereiding van de verpakkingen op de beproevingen .................................................... 6.1-186.1.5.3 Valproef ................................................................................................................................. 6.1-196.1.5.4 Dichtheidsproef ..................................................................................................................... 6.1-226.1.5.5 Hydraulische drukproef ......................................................................................................... 6.1-226.1.5.6 Stapelproef ............................................................................................................................ 6.1-2311


6.1.5.7 Aanvullende proef die de permeabiliteit nagaat van vaten en jerrycans uit kunststofdie beantwoorden aan 6.1.4.8 en van combinatieverpakkingen (kunststof) – metuitzondering van type 6HA1 – die beantwoorden aan 6.1.4.19, wanneer dezebestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen met een vlampunt 60°C.............................. 6.1- 236.1.5.8 Beproevingsrapport............................................................................................................... 6.1-246.1.6 Standaardvloeistoffen voor <strong>het</strong> aantonen van de chemische bestendigheid vanverpakkingen, met inbegrip van de IBC’s uit polyethyleen, respectievelijk overeenkomstig6.1.5.2.6 en 6.5.6.3.5. ........................................................................................................... 6.1-246.2 Voorschriften met betrekking tot de constructie en de beproeving van drukrecipiënten, spuitbussen (aerosolen) en recipiënten, klein, met gas (gaspatronen)..... 6.2-16.2.1 Algemene voorschriften .......................................................................................................... 6.2-16.2.1.1 Ontwerp en constructie ........................................................................................................... 6.2-16.2.1.2 Materialen................................................................................................................................ 6.2-26.2.1.3 Bedrijfsuitrusting...................................................................................................................... 6.2-26.2.1.4 Goedkeuring van de recipiënten ............................................................................................. 6.2-46.2.1.5 Eerste onderzoek en beproeving ............................................................................................ 6.2-46.2.1.6 Periodiek onderzoek en beproeving ....................................................................................... 6.2-56.2.1.7 Eisen gesteld aan de fabrikanten............................................................................................ 6.2-56.2.1.8 Eisen gesteld aan de controle-instellingen............................................................................... 6.2-56.2.2 Voorschriften voor de “UN” drukrecipiënten............................................................................ 6.2-56.2.2.1 Ontwerp, constructie en eerste onderzoeken en beproevingen ............................................. 6.2-66.2.2.2 Materialen................................................................................................................................ 6.2-76.2.2.3 Bedrijfsuitrusting...................................................................................................................... 6.2-86.2.2.4 Periodieke onderzoeken en beproevingen ............................................................................. 6.2-86.2.2.5 Evaluatiesysteem voor de conformiteit en goedkeuring voor de fabricage van de drukrecipiënten................................................................................................................................................ 6.2-86.2.2.6 Registratie ............................................................................................................................. 6.2-146.2.2.7 Kenmerking van de hervulbare “UN”- drukrecipiënten ......................................................... 6.2-176.2.2.8 Kenmerking van de niet-hervulbare “UN”-drukrecipiënten ................................................... 6.2-206.2.2.9 Kenmerking van de “UN” opslagsystemen met metaalhydriden .............................................. 6.2-216.2.2.10 Gelijkwaardige procedures voor de evaluatie van de conformiteit en de periodieke controles enbeproevingen......................................................................................................................... 6.2-226.2.3 Algemene voorschriften voor de “niet UN” drukrecipiënten .................................................. 6.2-236.2.3.1 Ontwerp en constructie ......................................................................................................... 6.2-236.2.3.2 (Voorbehouden)..................................................................................................................... 6.2-236.2.3.3 Bedrijfsuitrusting.................................................................................................................... 6.2-236.2.3.4 Eerste onderzoek en beproeving .......................................................................................... 6.2-246.2.3.5 Periodieke onderzoeken en beproevingen ........................................................................... 6.2-246.2.3.6 Goedkeuring van de drukrecipiënten .................................................................................... 6.2-246.2.3.7 Eisen gesteld aan de fabrikanten.......................................................................................... 6.2-256.2.3.8 Eisen gesteld aan de controle-instellingen............................................................................. 6.2-2512


6.2.3.9 Kenmerking van de hervulbare drukrecipiënten ................................................................... 6.2-256.2.3.10 Kenmerking van de niet-hervulbare drukrecipiënten ............................................................ 6.2-256.2.4 Voorschriften van toepassing op “niet UN” drukrecipiënten die ontworpen, gebouwd en beproefdworden volgens normen waarnaar verwezen is.................................................................... 6.2-256.2.4.1 Ontwerp, bouw en eerste controle en beproeving ................................................................ 6.2-256.2.4.2 Periodieke onderzoeken en beproevingen .......................................................................... 6.2-326.2.5 Voorschriften van toepassing op “niet UN” drukrecipiënten, die niet ontworpen, gebouwd enbeproefd worden volgens normen waarnaar verwezen is .................................................... 6.2-336.2.5.1 Materialen.............................................................................................................................. 6.2-336.2.5.2 Bedrijfsuitrusting.................................................................................................................... 6.2-346.2.5.3 Metalen flessen, cylinders, drukvaten en flessenbatterijen .................................................. 6.2-346.2.5.4 Aanvullende bepalingen die betrekking hebben op drukrecipiënten uit aluminium-legeringenvoor samengeperste gassen, vloeibaar gemaakte gassen, opgeloste gassen en druklozegassen die aan bijzondere voorschriften onderworpen zijn (gasmonsters), alsmede op anderevoorwerpen die gas onder druk bevatten met uitzondering van spuitbussen en recipiënten,klein, met gas (gaspatronen)................................................................................................. 6.2-346.2.5.5 Drukrecipiënten in composietmaterialen............................................................................... 6.2-366.2.5.6 Gesloten cryogene drukrecipiënten ...................................................................................... 6.2-366.2.6 Algemene voorschriften die van toepassing zijn op spuitbussen (aërosolen) en recipiënten,klein, met gas (gaspatronen)................................................................................................. 6.2-376.2.6.1 Ontwerp en constructie ......................................................................................................... 6.2-376.2.6.2 Hydraulische drukproef ......................................................................................................... 6.2-376.2.6.3 Dichtheidsbeproeving............................................................................................................ 6.2-376.2.6.4 Verwijzing naar normen ........................................................................................................ 6.2-396.3 Voorschriften met betrekking tot de constructie van de verpakkingen voor stoffen(categorie a) van de klasse 6.2 en tot de beproevingen die ze moeten ondergaan ....... 6.3-16.3.1 Algemeenheden ...................................................................................................................... 6.3-16.3.2 Voorschriften inzake de verpakkingen .................................................................................... 6.3-16.3.3 Code die <strong>het</strong> verpakkingstype aanduidt.................................................................................. 6.3-16.3.4 Kenmerk .................................................................................................................................. 6.3-16.3.5 Voorschriften inzake de beproevingen op de verpakkingen ................................................... 6.3-26.4 Voorschriften met betrekking tot de constructie van de colli voor stoffen van klasse 7,tot de beproevingen die ze moeten ondergaan, tot hun goedkeuring en totde goedkeuring van deze stoffen ........................................................................................ 6.4-16.4.1 (voorbehouden)....................................................................................................................... 6.4-16.4.2 Algemene voorschriften .......................................................................................................... 6.4-16.4.3 (voorbehouden)....................................................................................................................... 6.4-16.4.4 Voorschriften <strong>betreffende</strong> vrijgestelde colli ............................................................................. 6.4-16.4.5 Voorschriften <strong>betreffende</strong> industriële colli ............................................................................... 6.4-16.4.6 Voorschriften <strong>betreffende</strong> colli die uraanhexafluoride bevatten.............................................. 6.4-213


6.4.7 Voorschriften <strong>betreffende</strong> colli van <strong>het</strong> type A ........................................................................ 6.4-36.4.8 Voorschriften <strong>betreffende</strong> colli van <strong>het</strong> type B(U) ................................................................... 6.4-46.4.9 Voorschriften <strong>betreffende</strong> colli van <strong>het</strong> type B(M) ................................................................... 6.4-56.4.10 Voorschriften <strong>betreffende</strong> colli van <strong>het</strong> type C ........................................................................ 6.4-66.4.11 Voorschriften <strong>betreffende</strong> colli die splijtstoffen bevatten......................................................... 6.4-66.4.12 Beproevingsmethodes en bewijs van overeenstemming........................................................ 6.4-86.4.13 Nazicht van de integriteit van de borghouder en van de radiologische afscherming enbeoordeling van de veiligheid ten aanzien van de criticaliteit ................................................. 6.4-86.4.14 Trefplaat voor de valproeven .................................................................................................. 6.4-86.4.15 Beproevingen om aan te tonen dat aan normale vervoersomstandigheden kan wordenweerstaan................................................................................................................................ 6.4-96.4.16 Bijkomende beproevingen voor de colli van type A ontworpen voor vloeistoffenen gassen................................................................................................................................ 6.4-96.4.17 Beproevingen om aan te tonen dat aan ongevalsomstandigheden tijdens <strong>het</strong> vervoerkan worden weerstaan .......................................................................................................... 6.4-106.4.18 Doorgedreven wateronderdompelingsproef voor de colli van type B(U), van type B(M)die meer dan 10 5 A 2 bevatten en van <strong>het</strong> type C .................................................................. 6.4-116.4.19 Dichtheidsbeproeving met water voor colli die splijtstoffen bevatten.................................... 6.4-116.4.20 Beproevingen voor colli van <strong>het</strong> type C ................................................................................ 6.4-116.4.21 Beproeving voor de verpakkingen die ontworpen zijn om ten minste 0,1 kguraanhexafluoride te bevatten............................................................................................... 6.4-116.4.22 Goedkeuring van de modellen van colli en van de stoffen ................................................... 6.4-126.4.23 Aanvragen tot goedkeuring en goedkeuringen met betrekking tot <strong>het</strong> vervoervan radioactieve stoffen ........................................................................................................ 6.4-136.5 Voorschriften met betrekking tot de constructie van de grote recipiënten voorlos gestort vervoer (IBC’s) en tot de beproevingen die ze moeten ondergaan.............. 6.5-16.5.1 Algemene voorschriften .......................................................................................................... 6.5-16.5.1.1 Toepassingsgebied ................................................................................................................. 6.5-16.5.1.2 (voorbehouden)....................................................................................................................... 6.5-16.5.1.3 (voorbehouden)....................................................................................................................... 6.5-16.5.1.4 Code die de IBC-types aangeeft............................................................................................. 6.5-16.5.2 Kenmerk .................................................................................................................................. 6.5-26.5.2.1 Basiskenmerk.......................................................................................................................... 6.5-26.5.2.2 Aanvullend kenmerk................................................................................................................ 6.5-36.5.2.3 Overeenstemming met <strong>het</strong> constructietype ............................................................................ 6.5-56.5.2.4 Kenmerking van de gereconstrueerde composiet-IBC’s (31HZ1) .......................................... 6.5-56.5.3 Voorschriften met betrekking tot de constructie...................................................................... 6.5-56.5.3.1 Algemene voorschriften .......................................................................................................... 6.5-56.5.4 Beproevingen, typehomologatie en inspecties ....................................................................... 6.5-66.5.5 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op IBC’s ..................................................... 6.5-76.5.5.1 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op metalen IBC’s ....................................... 6.5-714


6.5.5.2 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op soepele IBC’s........................................ 6.5-86.5.5.3 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op IBC’s uit stijve kunststof........................ 6.5-96.5.5.4 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op combinatie-IBC’s met eenbinnenrecipiënt uit kunststof.................................................................................................. 6.5-106.5.5.5 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op kartonnen IBC’s .................................. 6.5-116.5.5.6 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op houten IBC’s ....................................... 6.5-126.5.6 Voorschriften met betrekking tot de beproevingen ............................................................... 6.5-136.5.6.1 Toepasbaarheid en periodiciteit............................................................................................ 6.5-136.5.6.2 Beproevingen op constructietype.......................................................................................... 6.5-136.5.6.3 Voorbereiding op de beproevingen....................................................................................... 6.5-136.5.6.4 Hefproef langs onder............................................................................................................. 6.5-156.5.6.5 Hefproef langs boven ............................................................................................................ 6.5-156.5.6.6 Stapelproef ............................................................................................................................ 6.5-156.5.6.7 Dichtheidsproef ..................................................................................................................... 6.5-166.5.6.8 Beproeving met inwendige (hydraulische) druk .................................................................... 6.5-176.5.6.9 Valproef ................................................................................................................................. 6.5-186.5.6.10 Scheurproef........................................................................................................................... 6.5-196.5.6.11 Kantelproef ............................................................................................................................ 6.5-196.5.6.12 Oprichtproef........................................................................................................................... 6.5-206.5.6.13 Vibratieproef .......................................................................................................................... 6.5-206.5.6.14 Beproevingsrapport............................................................................................................... 6.5-206.6 Voorschriften met betrekking tot de constructie van de grote verpakkingen entot de beproevingen die ze moeten ondergaan ................................................................. 6.6-16.6.1 Algemeenheden ...................................................................................................................... 6.6-16.6.2 Code die de types grote verpakking omschrijft....................................................................... 6.6-16.6.3 Kenmerk .................................................................................................................................. 6.6-16.6.3.1 Basiskenmerk.......................................................................................................................... 6.6-16.6.3.2 Voorbeelden van kenmerken .................................................................................................. 6.6-26.6.4 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op grote verpakkingen ............................... 6.6-26.6.4.1 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op grote verpakkingen ui metaal ............... 6.6-26.6.4.2 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op grote verpakkingen uit soepelematerialen................................................................................................................................ 6.6-26.6.4.3 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op grote verpakkingen uit stijve kunststof . 6.6-36.6.4.4 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op grote verpakkingen uit karton ............... 6.6-36.6.4.5 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op grote verpakkingen uit hout .................. 6.6-46.6.5 Voorschriften met betrekking tot de beproevingen ................................................................. 6.6-46.6.5.1 Toepasbaarheid en periodiciteit.............................................................................................. 6.6-46.6.5.2 Voorbereiding op de beproevingen......................................................................................... 6.6-56.6.5.3 Beproevingsvoorwaarden ....................................................................................................... 6.6-56.6.5.4 Goedkeuring en beproevingsrapport ...................................................................................... 6.6-715


6.7 Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie van mobieletanks en de UN-gascontainers met meerdere elementen (MEGC’s –MultipleElement Gas Containers) en tot de controles en beproevingen die ze moetenondergaan .............................................................................................................................. 6.7-16.7.1 Toepassingsgebied en algemene voorschriften ..................................................................... 6.7-16.7.2 Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie van mobiele tanksdie bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen van de klasse 1 en van de klassen3 t/m 9, en tot de controles en beproevingen die ze moeten ondergaan ............................... 6.7-16.7.2.1 Definities.................................................................................................................................. 6.7-16.7.2.2 Algemene voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie ............................ 6.7-26.7.2.3 Ontwerpcriteria........................................................................................................................ 6.7-46.7.2.4 Minimale wanddikte van de houder ........................................................................................ 6.7-56.7.2.5 Bedrijfsuitrusting...................................................................................................................... 6.7-66.7.2.6 Onderlossing ........................................................................................................................... 6.7-76.7.2.7 Veiligheidsinrichtingen ............................................................................................................ 6.7-76.7.2.8 Decompressieinrichtingen....................................................................................................... 6.7-76.7.2.9 Afstelling van de decompressieinrichtingen............................................................................ 6.7-86.7.2.10 Smeltveiligheden..................................................................................................................... 6.7-86.7.2.11 Breekplaten ............................................................................................................................. 6.7-86.7.2.12 Capaciteit van de decompressieinrichtingen .......................................................................... 6.7-86.7.2.13 Kenmerking van de decompressieinrichtingen ..................................................................... 6.7-106.7.2.14 Verbindingen naar de decompressienrichtingen................................................................... 6.7-116.7.2.15 Plaatsing van de decompressieinrichtingen.......................................................................... 6.7-116.7.2.16 Peilinrichtingen...................................................................................................................... 6.7-116.7.2.17 Steunen, raamwerken, hef- en stuwageinrichtingen van de mobiele tanks ......................... 6.7-116.7.2.18 Goedkeuring van <strong>het</strong> prototype............................................................................................. 6.7-126.7.2.19 Controles en beproevingen ................................................................................................... 6.7-126.7.2.20 Kenmerk ................................................................................................................................ 6.7-136.7.3 Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie van mobiele tanksdie bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van niet gekoelde vloeibare gassen, en tot decontroles en beproevingen die ze moeten ondergaan.......................................................... 6.7-166.7.3.1 Definities................................................................................................................................ 6.7-166.7.3.2 Algemene voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie .......................... 6.7-176.7.3.3 Ontwerpcriteria...................................................................................................................... 6.7-186.7.3.4 Minimale wanddikte van de houder ...................................................................................... 6.7-196.7.3.5 Bedrijfsuitrusting.................................................................................................................... 6.7-196.7.3.6 Openingen in <strong>het</strong> onderste gedeelte..................................................................................... 6.7-206.7.3.7 Decompressieinrichtingen..................................................................................................... 6.7-206.7.3.8 Capaciteit van de decompressieinrichtingen ........................................................................ 6.7-216.7.3.9 Kenmerking van de decompressieinrichtingen ..................................................................... 6.7-226.7.3.10 Aansluiting van de decompressieinrichtingen....................................................................... 6.7-236.7.3.11 Plaatsing van de decompressieinrichtingen.......................................................................... 6.7-2316


6.7.3.12 Peilinrichtingen...................................................................................................................... 6.7-236.7.3.13 Steunen, raamwerken, hef- en stuwageinrichtingen van de mobiele tanks ......................... 6.7-236.7.3.14 Goedkeuring van <strong>het</strong> prototype............................................................................................. 6.7-246.7.3.15 Controles en beproevingen ................................................................................................... 6.7-246.7.3.16 Kenmerk ................................................................................................................................ 6.7-256.7.4 Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie van mobiele tanksdie bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van sterk gekoelde vloeibare gassen, en tot decontroles en beproevingen die ze moeten ondergaan.......................................................... 6.7-286.7.4.1 Definities................................................................................................................................ 6.7-286.7.4.2 Algemene voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie .......................... 6.7-286.7.4.3 Ontwerpcriteria...................................................................................................................... 6.7-306.7.4.4 Minimale wanddikte van de houder ...................................................................................... 6.7-316.7.4.5 Bedrijfsuitrusting.................................................................................................................... 6.7-316.7.4.6 Decompressieinrichtingen..................................................................................................... 6.7-326.7.4.7 Capaciteit en afstelling van de decompressieinrichtingen .................................................... 6.7-326.7.4.8 Kenmerking van de decompressieinrichtingen ..................................................................... 6.7-336.7.4.9 Verbinding naar de decompressieinrichtingen...................................................................... 6.7-336.7.4.10 Plaatsing van de decompressieinrichtingen.......................................................................... 6.7-336.7.4.11 Peilinrichtingen...................................................................................................................... 6.7-336.7.4.12 Steunen, raamwerken, hef- en stuwageinrichtingen van de mobiele tanks ......................... 6.7-336.7.4.13 Goedkeuring van <strong>het</strong> prototype............................................................................................. 6.7-346.7.4.14 Controles en beproevingen ................................................................................................... 6.7-346.7.4.15 Kenmerk ................................................................................................................................ 6.7-366.7.5 Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie van UN-gascontainers metmeerdere elementen (MEGC’s –Multiple Element Gas Containers)die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van niet gekoelde gassen, en tot de controles enbeproevingen die ze moeten ondergaan .............................................................................. 6.7-396.7.5.1 Definities................................................................................................................................ 6.7-396.7.5.2 Algemene voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie .......................... 6.7-396.7.5.3 Bedrijfsuitrusting.................................................................................................................... 6.7-406.7.5.4 Decompressieinrichtingen..................................................................................................... 6.7-416.7.5.5 Capaciteit van de decompressieinrichtingen ........................................................................ 6.7-416.7.5.6 Kenmerking van de decompressieinrichtingen ..................................................................... 6.7-416.7.5.7 Verbinding naar de decompressieinrichtingen...................................................................... 6.7-426.7.5.8 Plaatsing van de decompressieinrichtingen.......................................................................... 6.7-426.7.5.9 Peilinrichtingen...................................................................................................................... 6.7-426.7.5.10 Steunen, raamwerken, hef- en stuwageinrichtingen van de MEGC’s .................................. 6.7-426.7.5.11 Goedkeuring van <strong>het</strong> prototype............................................................................................. 6.7-426.7.5.12 Controles en beproevingen ................................................................................................... 6.7-436.7.5.13 Kenmerk ................................................................................................................................ 6.7-4417


6.8 Voorschriften met betrekking tot de constructie, de uitrusting, de goedkeuringvan <strong>het</strong> prototype, de beproevingen en controles, en de kenmerking vantankwagens, afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks, waarvande houders vervaardigd zijn uit metaal, evenals van batterijwagens engascontainers met meerdere elementen (MEGC’s)........................................................... 6.8-16.8.1 Toepassingsgebied ................................................................................................................. 6.8-16.8.2 Voorschriften die van toepassing zijn op alle klassen ............................................................ 6.8-16.8.2.1 Constructie .............................................................................................................................. 6.8-16.8.2.2 Uitrustingen ............................................................................................................................. 6.8-66.8.2.3 Goedkeuring van <strong>het</strong> prototype............................................................................................... 6.8-96.8.2.4 Controles en beproevingen ................................................................................................... 6.8-106.8.2.5 Kenmerk ................................................................................................................................ 6.8-136.8.2.6 Voorschriften van toepassing op tanks die ontworpen, gebouwd en beproefd worden volgensnormen waarnaar verwezen is ............................................................................................. 6.8-146.8.2.7 Voorschriften van toepassing op tanks die niet ontworpen, gebouwd en beproefd wordenvolgens normen waarnaar verwezen is ................................................................................ 6.8-166.8.3 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op klasse 2............................................... 6.8-166.8.3.1 Constructie van de houders .................................................................................................. 6.8-166.8.3.2 Uitrustingen ........................................................................................................................... 6.8-176.8.3.3 Goedkeuring van <strong>het</strong> prototype............................................................................................. 6.8-196.8.3.4 Controles en beproevingen ................................................................................................... 6.8-196.8.3.5 Kenmerk ................................................................................................................................ 6.8-216.8.3.6 Voorschriften met betrekking tot de batterijwagons en MEGC’s die ontworpen, gebouwd enbeproefd worden volgens normen waarnaar verwezen is .................................................... 6.8-246.8.3.7 Voorschriften met betrekking tot de batterijwagons en MEGC’s die niet ontworpen, gebouwd enbeproefd worden volgens normen waarnaar verwezen is .................................................... 6.8-246.8.4 Bijzondere bepalingen........................................................................................................... 6.8-246.8.5 Voorschriften <strong>betreffende</strong> de materialen en de constructie van de houders vantankwagens en tankcontainers, indien er een beproevingsdruk van ten minste1 Mpa (10 bar) voorgeschreven is, en van de houders van tankwagens entankcontainers, die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van sterk gekoelde vloeibaregassen van de klasse 2......................................................................................................... 6.8-316.8.5.1 Materialen en houders .......................................................................................................... 6.8-316.8.5.2 Voorschriften <strong>betreffende</strong> de beproevingen.......................................................................... 6.8-326.8.5.3 Kerfslagproeven .................................................................................................................... 6.8-336.8.5.4 Verwijzing naar normen ........................................................................................................ 6.8-346.9 Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp, de constructie, de uitrusting, degoedkeuring van <strong>het</strong> type, de beproevingen en controles, en de kenmerkingvan tankcontainers en ook wissellaadtanks uit vezelversterkte kunststof .................... 6.9-16.9.1 Algemeenheden ...................................................................................................................... 6.9-16.9.2 Constructie .............................................................................................................................. 6.9-16.9.3 Uitrustingen ............................................................................................................................. 6.9-46.9.4 Beproevingen en goedkeuring van <strong>het</strong> type ........................................................................... 6.9-418


6.9.5 Controles ................................................................................................................................. 6.9-66.9.6 Kenmerking ............................................................................................................................. 6.9-66.10 Voorschriften met betrekking tot de constructie, de uitrusting, de goedkeuringvan <strong>het</strong> prototype, de beproevingen en de kenmerking van vacuümtanks voorafvalstoffen .......................................................................................................................... 6.10-16.10.1 Algemeenheden .................................................................................................................... 6.10-16.10.2 Constructie ............................................................................................................................ 6.10-16.10.3 Uitrustingen ........................................................................................................................... 6.10-16.10.4 Controles ............................................................................................................................... 6.10-36.11 Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie van containersvoor los gestort vervoer en de beproevingen die ze moeten ondergaan ..................... 6.11-16.11.1 Definities................................................................................................................................ 6.11-16.11.2 Toepassingsgebied en algemene bepalingen ...................................................................... 6.11-16.11.3 Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie van de CSC-conformecontainers die als containers voor los gestort vervoer gebruikt worden en tot de controlesen beproevingen die ze moeten ondergaan ......................................................................... 6.11-16.11.4 Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp, de constructie en de goedkeuring vande andere containers voor los gestort vervoer dan de CSC-conforme containers............... 6.11-219


Deel 7Voorschriften <strong>betreffende</strong> de voorwaarden voor <strong>het</strong> vervoer, <strong>het</strong> laden, <strong>het</strong> lossen en debehandeling7.1 Algemene voorschriften ....................................................................................................... 7.1-17.2 Voorschriften voor <strong>het</strong> colli-vervoer ................................................................................... 7.2-17.3 Voorschriften voor <strong>het</strong> los gestort vervoer ........................................................................ 7.3-17.3.1 Algemene bepalingen ............................................................................................................. 7.3-17.3.2 Bijkomende bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> los gestort vervoer, wanneer de voorschriftenvan 7.3.1.1 a) van toepassing zijn .......................................................................................... 7.3-27.3.3 Bijzondere bepalingen voor <strong>het</strong> los gestort vervoer wanneer de bepalingen van 7.3.1.1 b)va toepassing zijn.................................................................................................................... 7.3-47.4 Voorschriften voor <strong>het</strong> vervoer in tanks............................................................................. 7.4-17.5 Voorschriften <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> laden, <strong>het</strong> lossen en de behandeling............................... 7.5-17.5.1 Algemene voorschriften .......................................................................................................... 7.5-17.5.2 Samenlading ........................................................................................................................... 7.5-17.5.3 Schutafstand ........................................................................................................................... 7.5-47.5.4 Voorzorgsmaatregelen <strong>betreffende</strong> voedingswaren, gebruiksgoederen en dierenvoeders ... 7.5-47.5.5 (voorbehouden)....................................................................................................................... 7.5-47.5.6 (voorbehouden)....................................................................................................................... 7.5-47.5.7 Behandeling en stuwage......................................................................................................... 7.5-47.5.8 Reiniging na <strong>het</strong> lossen........................................................................................................... 7.5-57.5.9 (voorbehouden)....................................................................................................................... 7.5-57.5.10 (voorbehouden)....................................................................................................................... 7.5-57.5.11 Bijkomende voorschriften voor bijzondere klassen of goederen ............................................ 7.5-57.6 Voorschriften <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> verzenden als expresgoed ............................................... 7.6-17.7 Het vervoer van gevaarlijke stoffen als handbagage of als geregistreerde bagage of in en opvoertuigen (begeleide autotrein) ............................................................................................. 7.7-1Niet officieel deel van <strong>het</strong> RIDVoorschriften voor de beproeving van recipiënten uit kunststof.........................................................................120


DEEL 1Algemene bepalingen


1.1.1 StructuurHoofdstuk 1.1 - Toepassingsgebied en toepasbaarheidHet RID is onderverdeeld in zeven delen; elk deel is onderverdeeld in hoofdstukken, en elk hoofdstuk inafdelingen en onderafdelingen (zie de Inhoudsopgave).Binnen elk deel is <strong>het</strong> cijfer van <strong>het</strong> deel een bestanddeel van <strong>het</strong> nummer van de hoofdstukken,afdelingen en onderafdelingen; bijvoorbeeld <strong>het</strong> nummer van deel 4, hoofdstuk 2, afdeling 1 is “4.2.1”.1.1.2 Toepassingsgebied1.1.2.1 Met betrekking tot artikel 1 van Aanhangsel C stelt <strong>het</strong> RID:a) de gevaarlijke goederen die van <strong>het</strong> <strong>internationale</strong> vervoer zijn uitgesloten;b) de gevaarlijke goederen waarvan <strong>het</strong> <strong>internationale</strong> vervoer is toegestaan en de voorschriften die voordeze goederen gelden (met inbegrip van de vrijstellingen), in <strong>het</strong> bijzondere met betrekking tot:- de indeling (classificatie) van de goederen, met inbegrip van de criteria voor de indeling en dedaarbij behorende beproevingsmethoden;- <strong>het</strong> gebruik van verpakkingen (met inbegrip van gezamenlijke verpakking);- <strong>het</strong> gebruik van tanks (met inbegrip van <strong>het</strong> vullen daarvan);- de procedures voor de verzending (met inbegrip van de kenmerking en etikettering van colli envervoermiddelen, alsmede de documentatie en voorgeschreven aanduidingen en vermeldingen);- de bepalingen voor de constructie, de beproeving en de toelating van verpakkingen en tanks.- <strong>het</strong> gebruik van vervoermiddelen (met inbegrip van <strong>het</strong> laden, <strong>het</strong> samenladen en <strong>het</strong> lossen);Voor <strong>het</strong> vervoer in de zin van <strong>het</strong> RID gelden, naast de voorschriften van Aanhangsel C, eveneens dezevan de andere aanhangsels van <strong>het</strong> COTIF die erop van toepassing zijn, in <strong>het</strong> bijzonder deze vanAanhangsel B wanneer <strong>het</strong> vervoer gebeurt op basis van een vervoercontract.1.1.2.2 Het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen in treinen andere dan goederentreinenovereenkomstig artikel 5, § 1 a) van <strong>het</strong> aanhangsel C wordt geregeld door de beschikkingen in hoofdstuk7.6.1.1.2.3 Het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen als handbagage of als geregistreerde bagage evenalsin of op wegvoertuigen overeenkomstig artikel 5, § 1 b) van <strong>het</strong> aanhangsel C wordt enkel geregeld doorde beschikkingen van subsectie 1.1.3.8 in verband met hoofdstuk 7.7.1.1.3 Vrijstellingen1.1.3.1 Vrijstellingen in samenhang met de aard van <strong>het</strong> vervoersprocesDe voorschriften van <strong>het</strong> RID zijn niet van toepassing op:a) Het vervoer van gevaarlijke goederen, verricht door particulieren, indien deze goederen zijn verpaktvoor de verkoop in de detailhandel en zijn bestemd voor hun persoonlijk of huishoudelijk gebruik danwel voor recreatie- of sportactiviteiten, op voorwaarde dat maatregelen werden getroffen om elkverlies van inhoud bij normale vervoersomstandigheden te vermijden. Wanneer deze goederenbrandbare vloeistoffen zijn, vervoerd in hervulbare recipiënten, die door of voor een particulier gevuldworden, mag de totale hoeveelheid niet groter zijn dan 60 liter per recipiënt. De gevaarlijke goederenin IBC’s (grote verpakkingen voor losgestort vervoer), grote verpakkingen of tanks worden nietbeschouwd als verpakkingen voor de detailhandel;b) Het vervoer van in <strong>het</strong> RID niet nader aangeduide machines of materieel die gevaarlijke goederenbevatten als onderdeel van hun structuur of in hun werkingscircuits, op voorwaarde dat maatregelenwerden getroffen om elk verlies van inhoud bij normale vervoersomstandigheden te vermijden;c) Het vervoer, verricht door ondernemingen, dat ondergeschikt is aan hun hoofdactiviteit, zoalsleveringen aan bouwwerven, of de terugritten van deze werven of verband houdt met opmetingen,reparaties en onderhoud, in hoeveelheden van ten hoogste 450 liter per verpakking en metinachtname van de in 1.1.3.6 gespecificeerde maximale hoeveelheden. Er dienen maatregelengenomen te worden om lekkage van de inhoud onder normale vervoersvoorwaarden te vermijden.Deze vrijstellingen zijn niet van toepassing op de klasse 7. Het vervoer dat door dergelijkeondernemingen verricht wordt voor hun bevoorrading of externe dan wel interne distributie valtevenwel niet onder <strong>het</strong> toepassingsgebied van deze vrijstelling.d) <strong>het</strong> vervoer uitgevoerd wordt door of onder toezicht staat van de bevoegde overheden voor deinterventies bij noodgevallen, voor zover <strong>het</strong> noodzakelijk is in verband met de interventie bij eennoodgeval, meer in <strong>het</strong> bijzonder vervoer uitgevoerd om de bij <strong>het</strong> incident of ongeval betrokkengevaarlijke goederen te omsluiten, te recupereren en ze naar de dichtstbijgelegen geschikte veiligeplaats over te brengen;e) Het vervoer in noodgevallen, bedoeld om mensenlevens te redden of ter bescherming van <strong>het</strong> milieu,mits alle maatregelen genomen zijn om ervoor zorg te dragen dat dit vervoer volkomen veiliggeschiedt;1.1-1


f) <strong>het</strong> vervoer van lege niet gereinigde vaste opslagrecipiënten, die gassen van de groepen A, O of Fvan klasse 2, stoffen van de verpakkingsgroepen II of III van de klasse 3 of 9 of pesticiden van deverpakkingsgroepen II of III van de klasse 6.1 hebben bevat, indien aan volgende voorwaarden isvoldaan:- Alle openingen, behalve de decompressie-sinrichtingen (indien ze ge¨nstalleerd zijn), zijnhermetisch afgesloten;- Maatregelen werden getroffen om lekkage van de inhoud onder normale vervoeromstandighedente verhinderen, en- De lading is zodanig vastgezet op onderstellen, in kratten of andere manipulatie-inrichtingen ofaan de wagon of in de container dat ze onder normale vervoersomstandigheden niet kanloskomen of verplaatsen.Deze vrijstelling geldt niet voor vaste opslagrecipiënten die ontplofbare stoffen in niet explosievetoestand hebben bevat, of stoffen waarvoor <strong>het</strong> vervoer door <strong>het</strong> RID verboden is.OPMERKING.Voor radioactieve stoffen, zie 1.7.1.4.1.1.3.2 Vrijstellingen in samenhang met <strong>het</strong> vervoer van gassenDe voorschriften van <strong>het</strong> RID zijn niet van toepassing op <strong>het</strong> vervoer van:a) gassen vervat in reservoirs van een vervoermiddel, en die dienen voor de voortstuwing daarvan ofvoor de werking van zijn bijzondere uitrusting (bijvoorbeeld koelinrichtingen);b) gassen die zich in brandstofreservoirs van vervoerde motorvoertuigen bevinden; de brandstofkraantussen <strong>het</strong> brandstofreservoir en de motor moet gesloten zijn en <strong>het</strong> elektrisch contact moetonderbroken zijn;c) gassen van de groepen A en O (overeenkomstig 2.2.2.1), indien de druk in de recipiënt of in de tank,bij een temperatuur van 20°C, niet hoger is dan 200 kPa (2 bar), en indien <strong>het</strong> gas geen vloeibaargemaakt gas of sterk gekoeld, vloeibaar gemaakt gas is; dit geldt voor alle types van recipiënten oftanks, bijvoorbeeld ook voor diverse onderdelen van de machines of van de apparaten;d) gassen vervat in de uitrusting die voor de werking van <strong>het</strong> voertuig gebruikt wordt (bijvoorbeeldbrandblusapparaten), met inbegrip van de wisselstukken (bijvoorbeeld opgepompte banden) ; dezevrijstelling geldt ook voor opgepompte banden die als lading vervoerd worden ;e) gassen die zich in de bijzondere inrichtingen van wagons bevinden, en voor de werking van dezeinrichtingen tijdens <strong>het</strong> vervoer nodig zijn (koelsystemen, viswagons, verwarmingsapparaten, enz.)evenals de reserverecipiënten voor dergelijke inrichtingen en de lege niet gereinigdeomruilrecipiënten, die met dezelfde wagon vervoerd worden;f) gassen die zich in voedingswaren bevinden (met uitzondering van UN 1950), met inbegrip vankoolzuurhoudende dranken.g) gassen die zich in ballen bevinden die bestemd zijn voor gebruik bij sporten ; enh) gassen die zich in elektrische lampen bevinden, op voorwaarde dat ze dusdanig verpakt zijn dat descherfwerking ten gevolge van <strong>het</strong> breken van de lamp begrensd blijft tot binnen <strong>het</strong> collo.1.1.3.3 Vrijstellingen in samenhang met <strong>het</strong> vervoer van vloeibare brandstoffenDe voorschriften van <strong>het</strong> RID zijn niet van toepassing op <strong>het</strong> vervoer van brandstof in reservoirs vanvervoermiddelen, die dient voor hun voortbeweging of voor de werking van hun speciale uitrusting(bijvoorbeeld koelinrichtingen). Bij motorfietsen of bromfietsen moet de afsluitkraan, die zich bevindttussen de motor en <strong>het</strong> reservoir, indien daarin brandstof aanwezig is, tijdens <strong>het</strong> vervoer zijn gesloten;deze motorfietsen en bromfietsen moeten bovendien rechtopstaand worden geladen, en wel zodanig, datomvallen is uitgesloten.1.1.3.4 Vrijstellingen in samenhang met bijzondere bepalingen of met gevaarlijke goederen verpakt inbeperkte hoeveelheden of in uitgezonderde hoeveelhedenOPMERKING.Voor radioactieve stoffen, zie 1.7.1.4.1.1.3.4.1 Het vervoer van bepaalde gevaarlijke goederen wordt door bepaalde bijzondere bepalingen van hoofdstuk3.3 gedeeltelijk of geheel van de voorschriften van <strong>het</strong> RID vrijgesteld. Deze vrijstelling is van toepassingindien bij de positie van de overeenkomstige gevaarlijke goederen in kolom (6) van hoofdstuk 3.2, tabel A,de bijzondere bepaling is opgenomen.1.1.3.4.2 Bepaalde gevaarlijke goederen, kunnen voorwerp uitmaken van vrijstellingen, op voorwaarde dat isvoldaan aan de voorschriften van hoofdstuk 3.4.1.1.3.4.3 Bepaalde gevaarlijke goederen kunnen <strong>het</strong> voorwerp uitmaken van vrijstellingen, op voorwaarde dat aande voorschriften van hoofdstuk 3.5 is voldaan.1.1-2


1.1.3.5 Vrijstellingen in samenhang met ongereinigde lege verpakkingenOngereinigde lege verpakkingen (met inbegrip van IBC’s en grote verpakkingen), die stoffen van deklassen 2, 3, 4.1, 5.1, 6.1, 8 en 9 hebben bevat, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID,indien geschikte maatregelen zijn genomen, om mogelijke gevaren uit te sluiten. Deze gevaren zijnuitgesloten indien geschikte maatregelen zijn genomen om alle gevaren van de klassen 1 t/m 9 op teheffen.1.1.3.6 Totale hoogst toegelaten hoeveelheid per wagon of grote container1.1.3.6.1 (voorbehouden)1.1.3.6.2 (voorbehouden)1.1.3.6.3 Wanneer gevaarlijke goederen, vervoerd overeenkomstig 1.1.3.1 c) in eenzelfde wagon of grote container,tot eenzelfde categorie behoren, wordt de totale maximale hoeveelheid vermeld in de kolom (3) van detabel hierna:1.1-3


Vervoerscategorie“A”Stoffen of voorwerpenVerpakkingsgroep of classificatiecode / -groep of UN-nummer0 Klasse 1: 1.1 L, 1.2 L, 1.3 L en UN 0190Klasse 3: UN 3343Klasse 4.2: stoffen die zijn ingedeeld in verpakkingsgroep IKlasse 4.3: UN 1183, 1242, 1295, 1340, 1390, 1403, 1928, 2813,2965, 2968, 2988, 3129, 3130, 3131, 3134, 3148, 3396,3398 en 3399Klasse 5.1: UN 2426Klasse 6.1: UN 1051, 1600, 1613, 1614, 2312, 3250 en 3294Klasse 6.2: UN 2814 en 2900Klasse 7: UN 2912 t/m 2919, 2977, 2978, 3321 t/m 3333Klasse 8: UN 2215 MALEÏNEZUURANHYDRIDE, GESMOLTENKlasse 9: UN 2315, 3151, 3152 en 3432, evenals apparaten diedeze stoffen of mengsels bevatten,evenals lege niet gereinigde verpakkingen die stoffen van dezevervoerscategorie hebben bevat, behalve deze die ingedeeld zijn bij UN29081 Stoffen en voorwerpen die zijn ingedeeld in verpakkingsgroep I en nietonder vervoerscategorie 0 vallen,evenals stoffen en voorwerpen van de volgende klassen:Klasse 1: 1.1 B t/m 1.1 J* ) , 1.2 B t/m 1.2 J, 1.3 C, 1.3 G, 1.3 H, 1.3 Jen 1.5 D* )Klasse 2: groepen T, TC* ) , TO, TF, TOC ”A” en TFCaerosolen : groepen C, CO, FC, T, TF, TC, TO, TFC enTOCKlasse 4.1: UN 3221 t/m 3224Klasse 5.2: UN 3101 t/m 31042 Stoffen en voorwerpen die zijn ingedeeld in verpakkingsgroep II en dieniet onder vervoerscategorie 0, 1 of 4 vallen,evenals stoffen en voorwerpen van de volgende klassen:Klasse 1: 1.4 B t/m 1.4 G en 1.6 NKlasse 2: groep Faerosolen : groep FKlasse 4.1: UN 3225 t/m 3230Klasse 5.2: UN 3105 t/m 3110Klasse 6.1:stoffen en voorwerpen die zijn ingedeeld inverpakkingsgroep IIIKlasse 9: UN 32453 Stoffen en voorwerpen die zijn ingedeeld in verpakkingsgroep III en dieniet onder vervoerscategorie 0, 2 of 4 vallen,evenals stoffen en voorwerpen van de volgende klassen:Klasse 2:groepen A en Oaerosolen : groepen A en OKlasse 3: UN 3473Klasse 4.3: UN 3476Klasse 8: UN 2794, 2795, 2800, 3028 en 3477Klasse 9: UN 2990 en 30724 Klasse 1: 1.4 SKlasse 4.1: UN 1331, 1345, 1944, 1945, 2254 en 2623Klasse 4.2: UN 1361 en 1362 van verpakkingsgroep IIIKlasse 7: UN 2908 t/m 2911Klasse 9: UN 3268evenals lege niet gereinigde verpakkingen, die gevaarlijke stoffenhebben bevat, met uitzondering van die welke onder devervoerscategorie 0 vallen.Hoogst toelaatbaretotale hoeveelheidper wagon of grotecontainer0203331000onbeperktVoor UN 0081, 0082, 0084, 0241, 0331, 0332, 0482, 1005 en 1017 bedraagt de totale maximale hoeveelheid perwagon of per grote container 50 kg.In de bovenstaande tabel wordt onder "totale maximale hoeveelheid per wagon of grote container''verstaan :- voor voorwerpen, de bruto massa in kilogram (voor voorwerpen van klasse 1 de netto massa van deontplofbare stof in kilogram; voor in onderhavige bijlage gespecificeerde gevaarlijke goederen inmachines of in apparatuur, de totale hoeveelheid erin vervatte gevaarlijke goederen in kilogram of inliter al naargelang <strong>het</strong> geval);1.1-4


- voor vaste stoffen, vloeibaar gemaakte gassen, sterk gekoelde, vloeibare gassen en opgelostegassen, de netto massa in kg;- voor vloeistoffen en samengeperste gassen, de nominale inhoud van de recipiënt (zie definitie in1.2.1) in liter.1.1.3.6.4 Indien gevaarlijke goederen die behoren tot verschillende vervoerscategorieën, zoals vastgesteld in detabel, in dezelfde wagon of in dezelfde grote container worden vervoerd, mag de som van- de hoeveelheid stoffen en voorwerpen van vervoerscategorie 1, vermenigvuldigd met 50,- de hoeveelheid van de in voetnoot * ) bij de tabel van 1.1.3.6.3 opgesomde stoffen en voorwerpen vanvervoerscategorie 1, vermenigvuldigd met 20,- de hoeveelheid stoffen en voorwerpen van vervoerscategorie 2, vermenigvuldigd met 3, en- de hoeveelheid stoffen en voorwerpen van vervoerscategorie 3,1000 niet overschrijden.1.1.3.6.5 Voor de toepassing van deze voorschriften wordt geen rekening gehouden met gevaarlijke goederen dievrijgesteld zijn overeenkomstig 1.1.3.2 tot en met 1.1.3.5.1.1.3.7 Vrijstellingen in samenhang met <strong>het</strong> vervoer van lithiumbatterijenDe voorschriften van <strong>het</strong> RID zijn niet van toepassing op:a) lithiumbatterijen geïnstalleerd in een voertuig dat een transportoperatie uitvoert, en die dienen voorzijn voortstuwing of voor de werking van een van zijn uitrustingen;b) lithiumbatterijen vervat in apparatuur voor de werking van deze apparatuur, gebruikt of bedoeld voorgebruik gedurende <strong>het</strong> vervoer (bijvoorbeeld een draagbare computer).1.1.3.8 Toepassing van vrijstellingen tijdens <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen als handbagage,geregistreerde bagage evenals bagage in of op voertuigenHet vervoer van gevaarlijke stoffen als handbagage, geregistreerde bagage evenals bagage in of opvoertuigen is onderworpen aan de uitzonderingen volgens 1.1.3.1 a) tot e), 1.1.3.2 b), d) tot h), 1.1.3.3,1.1.3.4.1, 1.1.3.5 en 1.1.3.7 b) in de versie van hoofdstuk 7.7.1.1.4 Toepasbaarheid van andere voorschriften1.1.4.1 Algemeen1.1.4.1.1 De internationaal vervoer van gevaarlijke goederen op <strong>het</strong> grondgebied van een RID-<strong>Verdrag</strong>staat kanonderworpen zijn aan voorschriften of verbodsbepalingen die zijn uitgevaardigd om andere redenen dande veiligheid tijdens <strong>het</strong> vervoer in toepassing van artikel 3 van Aanhangsel C. Deze voorschriften ofverbodsbepalingen moeten op passende wijze worden bekend gemaakt.1.1.4.1.2 (voorbehouden)1.1.4.1.3 (voorbehouden)1.1.4.2 Vervoer in een vervoersketen die vervoer over zee of door de lucht omvat1.1.4.2.1 Colli, containers, mobiele tanks en tankcontainers, alsmede wagons die een wagenlading colli met één en<strong>het</strong>zelfde goed bevatten, die niet volledig voldoen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID wat betreft deverpakking, gezamenlijke verpakking, kenmerking en etikettering van colli of <strong>het</strong> aanbrengen van groteetiketten en oranje kenmerking, doch die wel voldoen aan de voorschriften van de IMDG Code of deTechnische Instructies van de ICAO, mogen, voor zover de vervoersketen vervoer over zee of door delucht omvat, onder de volgende voorwaarden worden vervoerd :a) de colli moeten, voor zover de merktekens en gevaarsetiketten niet voldoen aan <strong>het</strong> RID, volgens devoorschriften van de IMDG Code of de Technische Instructies van de ICAO van merktekens engevaarsetiketten zijn voorzien;b) op de gezamenlijke verpakking in een collo zijn de voorschriften van de IMDG Code of de TechnischeInstructies van de ICAO van toepassing;c) bij vervoer in een vervoersketen die vervoer over zee omsluit, moeten de containers, mobiele tanksen tankcontainers, alsmede de wagons die een wagenlading colli met één en <strong>het</strong>zelfde goedbevatten, voor zover zij niet van grote etiketten en oranje kenmerking conform hoofdstuk 5.3 van <strong>het</strong>RID zijn voorzien, van kenmerking en grote etiketten conform hoofdstuk 5.3 van de IMDG Code zijnvoorzien. Bij ongereinigde, lege mobiele tanks en tankcontainers geldt deze bepaling ook voor <strong>het</strong>aansluitend vervoer naar een reinigingsbedrijf.Deze afwijking geldt niet voor goederen die wel als gevaarlijk zijn ingedeeld in de klassen 1 t/m 9 van <strong>het</strong>RID, maar die volgens de voorschriften van de IMDG Code of de Technische Instructies van de ICAO nietals gevaarlijk worden beschouwd.OPMERKING.Voor <strong>het</strong> vervoer overeenkomstig 1.1.4.2.1, zie ook 5.4.1.1.7; voor <strong>het</strong> vervoer in containers , zie ook 5.4.2.1.1.4.2.2 (voorbehouden)1.1-5


1.1.4.2.3 (voorbehouden)1.1.4.3 Gebruik van mobiele tanks van <strong>het</strong> IMO-type die goedgekeurd zijn voor <strong>het</strong> zeevervoerMobiele tanks van <strong>het</strong> IMO-type (types 1, 2, 5 en 7), die niet voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk6.7 of 6.8, maar die vóór 1 januari 2003 gebouwd en goedkekeurd werden volgens de voorschriften (metinbegrip van de overgangsvoorschriften) van de IMDG Code (Amendement 29-98), mogen tot en met 31december 2009 worden gebruikt, op voorwaarde dat ze voldoen aan de toepasselijke keurings- eninspectievoorschriften van de IMDG Code (Amendement 29-28) en volledig voldaan wordt aan de inhoofdstuk 3.2, kolommen (12) en (14) van de IMDG Code (Amendement 33.06) aangegeven instructies.Na 31 januari 2009 mogen ze verder worden gebruikt indien ze voldoen aan de toepasselijke keurings- eninspectievoorschriften van de IMDG Code, op voorwaarde dat wordt voldaan aan de instructies inhoofdstuk 3.2, kolommen (10) en (11) en in hoofdstuk 4.2 van <strong>het</strong> RID 1 .1.1.4.4 Gecombineerd spoor/wegverkeer1.1.4.4.1 Het vervoer van gevaarlijke goederen is ook toegestaan in gecombineerd spoor/wegverkeer, onder denavolgende voorwaarden:De voor gecombineerd spoor/wegvervoer aangeboden transporteenheden en aanhangwagens evenals deinhoud daarvan moeten voldoen aan de bepalingen van <strong>het</strong> ADR 2 .Zijn echter niet toegelaten:- de ontplofbare stoffen van klasse 1, compatibiliteitsgroep A (UN-nummers 0074, 0113, 0114, 0129,0130, 0135, 0224 en 0473);- de zelfontledende stoffen van klasse 4.1, waarvoor een temperatuurbeheersing is vereist (UNnummers3231 t/m 3240);- de organische peroxiden van klasse 5.2, waarvoor een temperatuurbeheersing is vereist (UNnummers3111 t/m 3120);- zwaveltrioxide van de klasse 8 met een zuiverheid van ten minste 99,95 %, zonder inhibitor, vervoerdin tanks (UN 1829).1.1.4.4.2 Grote etiketten, markeringen of oranje schilden op draagwagons die transporteenheden ofaanhangwagens vervoerenHet aanbrengen van grote etiketten, markeringen of oranje schilden op draagwagons is niet nodig indien:a) <strong>het</strong> gecombineerd spoor/wegvervoer beschikt over grote etiketten, markeringen of oranje bordenzoals voorgeschreven in hoofdstuk 5.3 of 3.4 van <strong>het</strong> ADR;b) de grote etiketten, markeringen of oranje schilden niet vereist zijn voor <strong>het</strong> gecombineerdspoor/wegvervoer (bijvoorbeeld volgens 1.1.3.6 of de nota van 5.3.2.1.5 van <strong>het</strong> ADR).1.1.4.4.3 Vervoer van aanhangwagens die colli vervoerenIndien een aanhangwagen gescheiden wordt van zijn trekker, moet de voorzijde van de aanhangwagenook <strong>het</strong> oranje bord dragen of moeten de beide zijkanten van de aanhangwagen overeenkomende etikettendragen.1.1.4.4.4 Herhaling van grote etiketten, markeringen of oranje schilden op draagwagons dietransporteenheden of aanhangwagens vervoerenIndien de grote etiketten, markeringen of oranje schilden aangebracht volgens 1.1.4.4.2, niet zichtbaar zijnvanaf de buitenkant van de draagwagon, dan moeten deze worden aangebracht op de beide zijkanten vande draagwagon.1.1.4.4.5 Inlichtingen in <strong>het</strong> vervoersdocumentVoor <strong>het</strong> gecombineerd spoor/wegvervoer moet volgens deze onderafdeling <strong>het</strong> vervoersdocumentvolgende vermelding bevatten:“vervoer volgens 1.1.4.4”.Voor <strong>het</strong> vervoer van tankwagons of losgestorte gevaarlijke goederen waarvoor <strong>het</strong> ADR een oranje schildmet gevaarsidentificatienummer voorziet, moet in <strong>het</strong> transportdocument <strong>het</strong> gevaarsidentificatienummerdoor <strong>het</strong> UNO-nummer worden voorafgegaan.1.1.4.4.6 Alle andere bepalingen van <strong>het</strong> RID blijven ongewijzigd.1De Internationale Maritieme Organisatie (IMO) heeft de «(Guidance on the continued use of existing IMO type portable tanks androad tank vehicles for the transport of dangerous goods – Richtlijnen voor <strong>het</strong> verder gebruik van mobiele tanks en vantankvoertuigen voor de weg van <strong>het</strong> IMO-type die bestaan voor <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen)» gepubliceerd alsomzendbrief DSC/Circ.12 (en zijn corrigenda). De tekst van deze richtlijn is beschikbaar in <strong>het</strong> Engels op de IMO-webstek opvolgend adres: "www.imo.org".2 Dit akkoord moet worden begrepen met inbegrip van zijn bijzondere overeenkomsten die werden ondertekend door de bij <strong>het</strong> vervoer1.1-6betrokken Staten


1.1.4.5 Vervoer dat niet over de spoorweg plaatsvindt1.1.4.5.1 Indien een wagon, gebruikt voor <strong>het</strong> vervoer dat is onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID, eengedeelte van <strong>het</strong> traject niet over de spoorweg aflegt, dan zijn voor dit gedeelte van <strong>het</strong> vervoertrajectuitsluitend de nationale of <strong>internationale</strong> voorschriften van toepassing, die eventueel van kracht zijn voor<strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen met de vervoertechniek, waarmee de wagon wordt vervoerd.1.1.4.5.2 Voor zover de <strong>internationale</strong> overeenkomsten, die <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen regelen voor <strong>het</strong>vervoermiddel, waarmee de wagon over dit gedeelte van <strong>het</strong> traject wordt vervoerd, niet anders bepalen,kunnen de betrokken RID-<strong>Verdrag</strong>staten in afwijking van <strong>het</strong> bovenstaande overeenkomen, dat voor ditgedeelte van <strong>het</strong> traject de voorschriften van <strong>het</strong> RID van toepassing zijn, die, voor zover noodzakelijk,met bijkomende voorschriften worden aangevuld. Deze overeenkomsten moeten door de RID-<strong>Verdrag</strong>staat die <strong>het</strong> initiatief tot <strong>het</strong> afsluiten van de overeenkomst heeft genomen, worden meegedeeldaan <strong>het</strong> secretariaat van <strong>het</strong> OTIF, dat deze overeenkomsten 3 ter kennis zal brengen aan de RID-<strong>Verdrag</strong>staten.3De overeenkomsten afgesloten in <strong>het</strong> kader van deze onderafdeling kunnen geraadpleegd worden op de webstek van <strong>het</strong> OTIF(www.otif.org).1.1-7


Hoofdstuk 1.2 -Definities en meeteenheden1.2.1 DefinitiesOPMERKINGEN.1. In deze afdeling zijn alle algemene en specifieke definities opgenomen.2. De in de definities van deze afdeling voorkomende begrippen, die zelf ook zijn gedefinieerd, zijn cursiefweergegeven.In <strong>het</strong> RID wordt verstaan onder:Aaanvrager: in <strong>het</strong> geval van de overeenstemmingsbeoordeling, de fabrikant of zijn gemachtigdevertegenwoordiger in een RID-<strong>Verdrag</strong>staat en in <strong>het</strong> geval van periodieke keuringen, intermediairekeuringen en uitzonderlijke keuringen, <strong>het</strong> testlaboratorium, de exploitant of hun gevolmachtigdevertegenwoordiger in een RID-<strong>Verdrag</strong>staat;OPMERKING.Uitzonderlijk kan een derde partij (bijvoorbeeld een exploitant volgens de definitie van 1.2.1) eenovereenstemmingsbeoordeling aanvragen.ADN: <strong>het</strong> Europees verdrag <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over debinnenwateren;ADR: Europees verdrag <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> <strong>internationale</strong> vervoer van gevaarlijke goederen langs de weg. Ditverdrag omvat tevens de bijzondere overeenkomsten die zijn ondertekend door alle bij <strong>het</strong> vervoerbetrokken landen;aërosol: zie spuitbus;afneembare tank: een tank, die is aangepast aan de speciale inrichtingen van de wagon, en die van dewagon pas kan worden afgenomen na demontage van de bevestigingsmiddelen;afvalstoffen: stoffen, oplossingen, mengsels of voorwerpen, die niet bestemd zijn voor direct gebruik,maar die worden vervoerd om te worden opgewerkt, gestort of vernietigd door middel van verbranding ofeen andere verwerkingsmethode;afzender: de onderneming die zelf of voor derden gevaarlijke goederen verzendt. Indien <strong>het</strong> vervoerplaats vindt op grond van een vervoersovereenkomst, dan geldt als afzender de afzender volgens dezeovereenkomst;AIEA (Agence Internationale de l’Energie Atomique): zie IAEA ;ASTM, (American Society for Testing and Materials), de Amerikaanse vereniging voor tests en materialen(ASTM International, 100 Barr Harbor Drive, PO Box C700, West Conshohocken, PA, 19428-2959, UnitedStates of America);Bbak (klasse 1): zie tray;batterij van flessen: zie flessenbatterij;batterijwagon: een wagon die uit elementen bestaat, die door een verzamelleiding met elkaar zijnverbonden en die duurzaam op een wagon zijn bevestigd. Als elementen van een batterijwagon wordenbeschouwd : flessen, cilinders, drukvaten en flessenbatterijen, alsmede tanks voor stoffen van gassenzoals gedefinieerd in 2.2.2.1.1 met een inhoud van meer dan 450 liter;bedrijfsdruk: gestabiliseerde druk van een samengeperst gas bij een referentietemperatuur van 15°C ineen vol drukrecipiënt;OPMERKING.Voor tanks, zie “maximale bedrijfsdruk”.bedrijfsdruk, hoogst normale, zie hoogst normale bedrijfsdruk;bedrijfsdruk, maximale: zie maximale bedrijfsdruk;bedrijfsuitrusting:a) van een tank : de laad- en losinrichtingen, de ontluchtings-, de beluchtings-, de veiligheids- en deverwarmingsinrichtingen, de warmtewerende of warmte-isolerende bescherming, alsmede demeetinstrumenten;OPMERKING.Voor mobiele tanks, zie hoofdstuk 6.7.b) van de elementen van een batterijwagon of MEGC: de laad- en losinrichtingen, de verzamelleidinginbegrepen, de veiligheidsinrichtingen, alsmede de meetinstrumenten;1.2-1


c) van een IBC: de laad- en losinrichtingen en de eventuele decompressie- of ventilatie-inrichtingen,veiligheids- en verwarmingsinrichtingen, de warmte-isolerende bescherming en de meetinstrumenten.behandelingsinrichting (voor flexibele IBC’s): draagbanden, lussen, ogen of raamwerken die aan <strong>het</strong>verpakkingslichaam van de IBC zijn bevestigd, of die zijn gevormd uit een verlenging van <strong>het</strong> materiaalwaarvan <strong>het</strong> verpakkingslichaam is vervaardigd;beheerder van de spoorweginfrastructuur: elke publieke eenheid of onderneming onder meer belastmet <strong>het</strong> tot stand brengen en <strong>het</strong> onderhoud van de spoorweginfrastructuur, en ook met <strong>het</strong> beheer van deregelings- en veiligheidssystemen;beheersingstemperatuur: hoogste temperatuur waarbij een organisch peroxide of een zelfontledendestof veilig kan vervoerd worden;belader: de onderneming die :a) de verpakte gevaarlijke goederen, kleine containers of mobiele tanks in of op een wagon of eencontainer laadt ; ofb) een container, container voor losgestort vervoer, MEGC, tankcontainer of mobiele tank op een wagonlaadt.beluchtingsklep met gedwongen bediening: een klep op een tank met onderlossing, die met debodemafsluiter is verbonden en die slechts onder normale bedrijfsomstandigheden bij <strong>het</strong> laden en lossenwordt geopend voor beluchting van de tank;benaming, technische: zie technische benaming;beoordeling van de overeenstemming, zie overeenstemmingsbeoordeling;beproevingsdruk: de druk, die tijdens de drukproef in de tank toegepast wordt tijdens <strong>het</strong> eerste ofperiodiek onderzoek (Zie ook berekeningsdruk, maximale bedrijfsdruk, losdruk en vuldruk.);OPMERKING.Voor mobiele tanks, zie hoofdstuk 6.7.berekeningsdruk: een fictieve druk, ten minste gelijk aan de beproevingsdruk, die, al naar gelang van degraad van <strong>het</strong> gevaar, dat de vervoerde stof oplevert, de bedrijfsdruk meer of minder kan overschrijden.De berekeningsdruk dient enkel voor de bepaling van de wanddikte van de houder, onafhankelijk van alleversterkingsinrichtingen aan de buitenzijde of de binnenzijde van de houder (Zie ook beproevingsdruk,maximale bedrijfsdruk, losdruk en vuldruk);OPMERKING.Voor mobiele tanks, zie hoofdstuk 6.7.bergingsverpakking: een speciale verpakking, waarin beschadigde, ondeugdelijke of lekkende colli metgevaarlijke goederen worden geplaatst of gevaarlijke goederen die gemorst of uit hun verpakkingvrijgekomen zijn, met <strong>het</strong> doel deze te vervoeren voor recuperatie of vernietiging;beschermde IBC: zie onder “IBC”;bestemmeling: zie geadresseerde;bevoegde overheid: de overhe(i)d(en) of andere instantie(s), die in de verschillende staten in elk speciaalgeval overeenkomstig nationaal recht als zodanig is (zijn) aangewezen;bidon: zie jerrycan;binnenrecipiënt: een recipiënt die moet voorzien zijn van een buitenverpakking om zijn functie vanomsluiten/vasthouden te vervullen;binnenrecipiënt, stijf: zie “stijf binnenrecipiënt”;binnenverpakking: een verpakking die voor <strong>het</strong> vervoer moet voorzien zijn van een buitenverpakking;borghouder: voor <strong>het</strong> vervoer van de stoffen van de klasse 7, de assemblage van de onderdelen van deverpakking die, volgens de specificaties van de ontwerper, <strong>het</strong> vasthouden van de radioactieve stoffentijdens <strong>het</strong> vervoer moet waarborgen;brandbaar bestanddeel (voor spuitbussen en gaspatronen): brandbare vloeistoffen, brandbare vastestoffen of brandbare gassen of gasmengsels zoals gedefinieerd in <strong>het</strong> handboek van beproevingen encriteria, Deel III, onderafdeling 31.1.3, Opmerkingen 1 t/m 3. Deze omschrijving omvat geen pyroforestoffen, voor zelfverhitting vatbare stoffen, en stoffen die reageren in contact met water. De chemischeverbrandingswarmte moet bepaald worden met één van de volgende methoden: ASTM D 240, ISO/FDIS13943:1999 (E/F) 86.1 t/m 86.3 of NFPA 30B;brandstofcel : een elektrochemische inrichting die de chemische energie van een brandstof omzet inelektrische energie, warmte en reactieproducten;1.2-2


Brandstofcelmotor : een inrichting die gebruikt wordt om een uitrusting aan te drijven, bestaande uit eenbrandstofcel en zijn brandstofreserve, geïntegreerd met of afzonderlijk van de brandstofcel, en die alleaccessoires omvat die nodig zijn om haar functie te vervullen;buitenverpakking: buitenbescherming van een combinatieverpakking of van een samengesteldeverpakking met inbegrip van absorberende materialen, materialen voor <strong>het</strong> opvullen en alle andereelementen die noodzakelijk zijn om de binnenrecipiënten of binnenverpakkingen te bevatten en tebeschermen;bulk container : zie container voor losgestort vervoer;Ccapacitet van een houder of van een compartiment van een houder: zie capaciteit van een houder ofvan een compartiment van een houder;transporteenheid : een wagon, een container, een tankcontainer, een mobiele tank of een MEGC;OPMERKING : Deze definitie geldt uitsluitend voor de toepassing van bijzondere bepaling 302 vanhoofdstuk 3.3 en van hoofdstuk 5.5.CEE-ONU, (la Commission Économique des Nations Unies pour l'Europe): zie ECE-UNO ;CGA, (Compressed Gas Association): Vereniging voor samengeperste gassen (CGA, 4221 Walney Road,5th Floor, Chantilly VA 20151-2923, United States of America);cilinder ("tube"): een naadloze verplaatsbare drukrecipiënt met een waterinhoud van meer dan 150 literen niet meer dan 3000 liter;CIM : de “Règles uniformes concernant le contrat de transport international ferroviaire des marchandises”(aanhangsel B bij de “Convention relative aux transports internationaux ferroviaires” (COTIF)), zoalsgewijzigd ;CMR : de “Convention relative au contrat de transport international de marchandises par route” (Genève,19 mei 1956), zoals gewijzigd ;collectieve rubriek: een welomschreven groep van stoffen of voorwerpen (zie 2.1.1.2, B, C en D);collo: <strong>het</strong> eindproduct van de verpakkingshandelingen, dat gereed is voor verzending, bestaande uit deverpakking, grote verpakking of IBC zelf met de inhoud ervan. Uitgezonderd voor <strong>het</strong> vervoer vanradioactieve stoffen, omvat <strong>het</strong> begrip recipiënten voor gassen, zoals gedefinieerd in deze afdeling,alsmede voorwerpen die vanwege hun omvang, massa of vorm onverpakt of op sleden, in kratten of inandere behandelingsinrichtingen mogen worden vervoerd. Het begrip is niet van toepassing op goederen,die los gestort worden vervoerd en evenmin op stoffen die in tanks worden vervoerd;OPMERKING.Voor radioactieve stoffen, zie onder 2.2.7.2, 4.1.9.1.1 en hoofdstuk 6.4.combinatie-: zie composiet-;composiet-IBC met binnenrecipiënt van kunststof: zie onder “IBC”;composietverpakking (glas, porselein of aardewerk): een verpakking bestaande uit eenbinnenrecipiënt van glas, porselein of aardewerk en een buitenverpakking (van metaal, hout, karton,kunststof, geëxpandeerde kunststof, enz.). Indien de verpakking eenmaal is samengevoegd, blijft dezedaarna een onverbrekelijke eenheid die als zodanig wordt gevuld, opgeslagen, verzonden en geledigd;OPMERKING.Het “binnenelement“ van een “composietverpakking” wordt normaliter aangeduid als “binnenrecipiënt”. Zo isbijvoorbeeld <strong>het</strong> binnenelement van een combinatieverpakking van type 6HA1 (kunststof) een dergelijke“binnenrecipiënt”, gezien <strong>het</strong> feit dat deze normaliter niet is ontworpen om een functie van omsluiten/vasthouden tevervullen zonder de “buitenverpakking”, zodat <strong>het</strong> derhalve niet gaat om een “binnenverpakking”.composietverpakking (kunststof): een verpakking bestaande uit een binnenrecipiënt van kunststof eneen buitenverpakking (van metaal, karton, multiplex, enz.). Indien de verpakking eenmaal issamengevoegd, blijft deze daarna een onverbrekelijke eenheid die als zodanig wordt gevuld, opgeslagen,verzonden en geledigd;OPMERKING.Zie Opmerking onder composietverpakking (glas, porselein of aardewerk).conformiteitsborging (radioactieve stoffen): een systematisch programma van maatregelen, dat door eenbevoegde overheid toegepast wordt met <strong>het</strong> doel te garanderen dat de voorschriften van <strong>het</strong> RID in depraktijk in acht worden genomen;container: een vervoermiddel (raamwerk of gelijksoortige constructie),- van permanente aard en derhalve stevig genoeg voor herhaald gebruik,1.2-3


- speciaal gebouwd om <strong>het</strong> vervoer van goederen, zonder overlading van de inhoud, door een of meervervoersmiddelen te vergemakkelijken,- voorzien van inrichtingen die de behandeling en de vastzetting vergemakkelijken, met name bij <strong>het</strong>overladen van <strong>het</strong> ene vervoermiddel op <strong>het</strong> andere,- dat zodanig gebouwd is, dat <strong>het</strong> vullen en ledigen wordt vergemakkelijkt,- met een inhoud van ten minste 1m³, met uitzondering van de containers voor <strong>het</strong> vervoer van deradioactieve stoffen.Een wissellaadbak is een container die volgens de Europese norm EN 283 (versie van 1991) de volgendebijzonderheden vertoont :- hij is wat betreft mechanische weerstand alleen geschikt voor <strong>het</strong> vervoer met een wagon of voertuigover land of met veerboten;- hij is niet stapelbaar,- hij kan met middelen die zich aan boord van voertuigen bevinden op steunen worden geplaatst endaarvan weer worden weggenomen.OPMERKING.Onder <strong>het</strong> begrip container vallen noch gewone verpakkingen noch IBC’s, noch tankcontainers noch wagons. Eencontainer kan evenwel als verpakking gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van radioactieve stoffen.Bovendien wordt verstaan onder:container met dekzeil: een open container die ter bescherming van de lading met een dekzeil isuitgerust;container voor los gestort vervoer: een omsluitingsysteem (met inbegrip van elke voering of bekleding)dat bestemd is voor <strong>het</strong> vervoer van vaste stoffen die rechtstreeks in contact komen met <strong>het</strong>omsluitingsysteem. De verpakkingen, de grote recipiënten voor los gestort vervoer (IBC), de groteverpakkingen en de tanks worden niet door deze term omvat;De containers voor los gestort vervoer zijn:- van permanente aard en derhalve stevig genoeg voor herhaald gebruik;- speciaal ontworpen om <strong>het</strong> vervoer van goederen met één of meer vervoermiddelen tevergemakkelijken, zonder dat deze worden overgeladen;- voorzien van inrichtingen die de behandeling vergemakkelijken;- met een inhoud van minstens 1,0 m³.De containers voor los gestort vervoer kunnen bijvoorbeeld containers, offshore bulk containers, bulk bins,bakken voor los gestort vervoer, wisselaadbakken, trechtercontainers, rollende containers oflaadcompartimenten van wagons zijn;gesloten container: een volledig gesloten container met een vast dak, vaste zijwanden, vaste kopwandenen een vloer. Het begrip omvat containers met een beweegbaar dak, voor zover <strong>het</strong> dak tijdens <strong>het</strong>vervoer gesloten is;grote container:a) een container die niet beantwoordt aan de definitie van kleine container,b) in de zin van de CSC: een container met een grondvlak, dat begrensd is door de vier buitenhoeken,i) van minstens 14 m² (150 sq ft), ofii)van minstens 7 m² (75 sq ft), indien de container aan de bovenzijde voorzien is van hoekstukken(“corner fittings”).kleine container: een container waarvan de totale buitenafmetingen (lengte, breedte of hoogte) kleinerzijn dan 1,50 m of waarvan <strong>het</strong> inwendig volume niet groter is dan 3 m³;offshore bulk container: een container voor los gestort vervoer die speciaal ontworpen is omherhaaldelijk gebruikt te worden voor <strong>het</strong> vervoer vanuit, naar of tussen offshore-installaties. Hij moetontworpen en gebouwd zijn volgens de “guidelines for the approval of offshore containers handled in openseas”, opgenomen in <strong>het</strong> door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) gepubliceerd documentMSC/Circ. 860;open container: een container met open dak of een container met lage bak;containerlading: elke lading afkomstig van één afzender, die <strong>het</strong> uitsluitend gebruik van een grotecontainer heeft, waarbij <strong>het</strong> laden en lossen geheel geschiedt op aanwijzing van deze afzender of op dievan de geadresseerde;OPMERKING.Het overeenkomstige begrip ten behoeve van klasse 7 is exclusief gebruik.controle-instelling: onafhankelijk instelling voor onderzoek en beproeving, erkend door de bevoegdeoverheid;1.2-4


criticaliteits-veiligheidsindex (CSI) 4 : van een collo, een oververpakking of een container, die slijtstoffenbevatten, een getal dat wordt gebruikt om colli, oververpakkingen of containers die splijtstoffen bevatten;cryogeen recipiënt: een verplaatsbaar drukrecipiënt met warmte-isolerende bescherming voor sterkgekoelde vloeibare gassen met een waterinhoud van ten hoogste 1000 liter;CSC: Internationale Conventie voor Veilige Containers (International Convention for Safe Containers)(Genève 1972) zoals gewijzigd, uitgegeven door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) te Londen;Ddichtheidsproef: een beproeving, waarbij de dichtheid van een tank, verpakking of IBC alsmede deuitrusting en de afsluitinrichtingen worden beproefd;OPMERKING.Voor mobiele tanks, zie hoofdstuk 6.7.dierlijke stoffen: karkassen van dieren, lichaamsdelen van dieren of dierenvoedsel van dierlijkeoorsprong;doos : zie kistdossier van een tank: zie tankdossier;druk, gestabiliseerde: zie gestabiliseerde druk;drukrecipiënt: een soortnaam voor een gesloten fles, een cilinder, een drukvat, een cryogeen recipiënt,een opslaginrichting met metaalhydride of een flessenbatterij;drukvat: een gelast verplaatsbaar drukrecipiënt met een waterinhoud van meer dan 150 liter en niet meerdan 1000 liter (bijvoorbeeld cilindervormig recipiënt met rolbanden, bollen op sleden);EECE-UNO: de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (CEE-ONU, Palais desNations, 8-14 avenue de la Paix, CH-1211 Genève 10, Suisse) ;EN (-norm): een Europese norm, gepubliceerd door <strong>het</strong> Europees Comité voor Normalisatie (CEN), (CEN,Marnixlaan 17, B-1000 Brussel);exclusief gebruik: voor <strong>het</strong> vervoer van de stoffen van de klasse 7, <strong>het</strong> gebruik door slechts één afzendervan een wagon of een grote container, waarvoor alle laad- en losoperaties vóór, tijdens en na <strong>het</strong> vervoer,worden uitgevoerd in overeenstemming met de instructies van de afzender of van de geadresseerde;exploitant van een tankcontainer, mobiele tank of tankwagon: de onderneming op naam waarvan detankcontainer, mobiele tank of tankwagon is geïmmatriculeerd of tot <strong>het</strong> vervoer is toegelaten;Ffles: een verplaatsbare drukrecipiënt met een waterinhoud van niet meer dan 150 liter (zie ookflessenbatterij);flessenbatterij: een eenheid met aan elkaar bevestigde flessen, die onderling door een verzamelleidingzijn verbonden en vervoerd worden als een onscheidbaar geheel. De totale waterinhoud mag de 3000 literniet overschrijden; bij batterijen voor <strong>het</strong> vervoer van giftige gassen van de klasse 2 (groepen beginnendmet de letter T conform 2.2.2.1.3) is deze inhoud beperkt tot 1000 liter;flexibele IBC: zie onder “IBC”;Ggas: een stof diea) bij 50 °C een dampdruk bezit hoger dan 300 kPa (3 bar), ofb) bij 20 °C en de standaarddruk van 101,3 kPa volle dig gasvormig is.gascontainer met verscheidene elementen (multiple element gas container, MEGC): eenvervoermiddel, dat bestaat uit elementen die door een verzamelleiding met elkaar zijn verbonden en dieduurzaam in een raamwerk zijn gemonteerd. Als elementen van een MEGC worden beschouwd flessen,cilinders, drukvaten en flessenbatterijen, evenals tanks met een inhoud van meer dan 450 liter voorgassen zoals gedefinieerd in 2.2.2.1.1;OPMERKING.Zie hoofdstuk 6.7 voor MEGC’s van de VN.gaspatroon: zie recipiënt, klein, met gas;4 Het acroniem "CSI"* stemt overeen met de Engelse term "Criticality Safety Index".1.2-5


geadresseerde: de geadresseerde volgens de vervoersovereenkomst. Indien de geadresseerde volgensde bepalingen van de vervoersovereenkomst een derde aanwijst, dan geldt deze derde als geadresseerdein de zin van <strong>het</strong> RID. Indien <strong>het</strong> vervoer plaats vindt zonder vervoersovereenkomst, dan is degeadresseerde de onderneming die de gevaarlijke goederen bij aankomst in ontvangst neemt;gecombineerd spoor/wegvervoer: vervoer van transporteenheden of aanhangwagens in de zin van <strong>het</strong>ADR in gecombineerd spoor/wegvervoer. Deze term omvat <strong>het</strong> rollend verkeer (<strong>het</strong> laden vanvervoerseenheden in de zin van <strong>het</strong> ADR (begeleid of onbegeleid) op wagons bestemd voor dit type vantransport)”;gereconditioneerde verpakking: een verpakking, in <strong>het</strong> bijzonder;a) een metalen vat :i) dat zodanig is gereinigd dat de constructiematerialen hun oorspronkelijk uiterlijk terug hebbengekregen en alle resten van de vroegere inhoud, evenals inwendige en uitwendige corrosie enuitwendige deklagen en etiketten zijn verwijderd;ii)dat teruggebracht is in de oorspronkelijke vorm en oorspronkelijke gedaante, waarbij felsnaden(voor zover aanwezig) gericht en afgedicht zijn, en alle pakkingen, die geen integraal deel zijnvan de verpakking, zijn vervangen; eniii) dat na reiniging, maar vóór <strong>het</strong> opnieuw schilderen, is geïnspecteerd; de verpakkingen metzichtbare gaatjes, een belangrijke vermindering van de dikte van <strong>het</strong> materiaal, vermoeiing van<strong>het</strong> metaal, beschadigde schroefdraad of sluitingen, of andere belangrijke gebreken, wordenafgewezen.b) een vat of jerrycan van kunststof:i) dat/die zodanig is gereinigd dat de constructiematerialen hun oorspronkelijk uiterlijk terug hebbengekregen en alle resten van de vroegere inhoud evenals inwendige en uitwendige deklagen enetiketten zijn verwijderd;ii)waarvan de pakkingen, die geen integraal deel zijn van de verpakking, zijn vervangen, eniii) dat/die na reiniging is geïnspecteerd, waarbij de verpakkingen met zichtbare beschadigingenzoals scheuren, vouwen of breuk, of beschadigde schroefdraad of sluitingen, of anderebelangrijke gebreken, worden afgewezen.gereconstrueerde IBC: zie onder “IBC”gereconstrueerde grote verpakking : een grote verpakking uit metaal of een grote verpakking uit stijvekunststof :a) die voortkomt van de productie van een UN-conform type uit een niet conform type ; ofb) die voortkomt van de transformatie van een UN-conform type in een ander conform type.De gereconstrueerde grote verpakkingen zijn onderworpen aan dezelfde voorschriften van <strong>het</strong> RID als eennieuwe grote verpakking van <strong>het</strong>zelfde type (zie ook de definitie van constructietype in 6.6.5.1.2) ;gereconstrueerde verpakking: een verpakking, in <strong>het</strong> bijzondera) een metalen vat:i) dat, uitgaand van een type dat niet voldoet aan de voorschriften van hoofdstuk 6.1, als gevolgvan <strong>het</strong> productieproces overgaat in een UN-verpakkingstype, dat aan deze voorschriftenvoldoet;ii)dat door de transformatie van een UN-verpakkingstype, dat aan de voorschriften van hoofdstuk6.1 voldoet, overgaat in een ander type dat aan deze voorschriften voldoet; ofiii) waarbij bepaalde onderdelen van <strong>het</strong> raamwerk (zoals niet-afneembare deksels) werdenverwisseld;b) een kunststof vat:i) dat door de transformatie van een UN-verpakkingstype overgaat in een ander UNverpakkingstype(bijvoorbeeld 1H1 in 1H2), ofii)waarbij structuuruitrusting werd verwisseld.Gereconstrueerde vaten zijn onderworpen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.1, die gelden voor nieuwevaten van <strong>het</strong>zelfde type;gerecycleerde kunststof: materiaal dat teruggewonnen wordt uit gebruikte industriële verpakkingen endat gereinigd en voorbereid is voor de verwerking in nieuwe verpakkingen;gererepareerde IBC: zie “herstelde IBC”;gesloten container: zie container;gesloten wagon: een wagon met vaste wanden of schuifwanden en met een vast dak of een beweegbaardak;gestabiliseerde druk : de druk die bereikt wordt door de inhoud van een drukrecipiënt in thermisch enverspreidingsevenwicht;1.2-6


gevaarlijke goederen: stoffen en voorwerpen, waarvan <strong>het</strong> vervoer volgens <strong>het</strong> RID is verboden ofslechts onder bepaalde voorwaarden is toegestaan;gevaarlijke reactie:a) een verbranding en/of een aanzienlijke warmteontwikkeling;b) de ontwikkeling van brandbare, verstikkende, oxiderende, en/of giftige gassen;c) de vorming van bijtende stoffen;d) de vorming van onstabiele stoffen; ofe) een gevaarlijke drukverhoging (alleen voor tanks).geweven kunststof (voor flexibele IBC's): materiaal, vervaardigd van verstrekte banden of enkelvoudigefilamenten van een geschikte getrokken kunststof;GHS, (Globally Harmonized System of Classification and Labeling of Chemicals) ”, de derdeherziene uitgave , gepubliceerd door de Verenigde Naties als document ST/SG/AC.10/30 Rev.3;goedkeuringmultilatérale goedkeuring: voor <strong>het</strong> vervoer van de stoffen van de klasse 7, de goedkeuring die gegevenwordt door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van herkomst van de verzending of van <strong>het</strong> model, al naargelang <strong>het</strong> geval, en door de bevoegde overheid van elk land over welk grondgebied de zending moetworden vervoerd;unilaterale goedkeuring: voor <strong>het</strong> vervoer van de stoffen van de klasse 7, de goedkeuring van eenontwerp die uitsluitend hoeft te worden afgegeven door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van herkomstvan <strong>het</strong> ontwerp;Indien <strong>het</strong> land van herkomst geen RID-<strong>Verdrag</strong>staat is, moet de goedkeu-ring geldig worden verklaarddoor de bevoegde overheid door de eerste RID-<strong>Verdrag</strong>staat die bij <strong>het</strong> vervoer betrokken wordt (zie6.4.22.6);groot recipiënt voor losgestort vervoer: zie “IBC”;grote container: zie container;grote verpakking: een verpakking die bestaat uit een buitenverpakking die voorwerpen ofbinnenverpakkingen bevat en die :a) ontworpen is voor mechanische behandeling;b) een netto massa heeft van meer dan 400 kg of een inhoud van meer dan 450 liter, maar een inhoudvan ten hoogste 3 m³.Hhandboek van beproevingen en criteria : de vijfde herziene uitgave van de modelvoorschriften van deVN <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen, handboek van beproevingen en criteria(Recommendations on the Transport of Dangerous Goods, Manual of Tests and Criteria), gepubliceerddoor de Verenigde Naties (ST/SG/AC.10/11/Rev.5);hergebruikte grote verpakking : een grote verpakking die bestemd is om opnieuw gevuld te worden endie – na onderzoek – vrij is bevonden van gebreken die haar geschiktheid kunnen beïnvloeden om defunctionele beproevingen te doorstaan ; de grote verpakkingen die opnieuw met dezelfde of analoge encompatibele goederen worden gevuld en binnen distributieketens vervoerd worden die afhangen van deafzender van <strong>het</strong> product, vallen in <strong>het</strong> bijzonder onder deze definitie ;hergebruikte verpakking: een verpakking, die na onderzoek vrij is bevonden van gebreken, die <strong>het</strong>vermogen om de prestatiebeproevingen te doorstaan verminderen; onder deze definitie vallen in <strong>het</strong>bijzonder verpakkingen, die opnieuw worden gevuld met dezelfde of gelijksoortige, verenigbare goederen,en die worden vervoerd binnen distributieketens onder controle van de afzender van <strong>het</strong> product;hermetisch gesloten tank: een voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen bestemde tank met eenberekeningsdruk van ten minste 4 bar, of een voor <strong>het</strong> vervoer van vaste stoffen (poeder- of korrelvormig)bestemde tank met om <strong>het</strong> even welke berekeningsdruk, waarvan de openingen hermetisch afgeslotenzijn en :- die niet uitgerust is met veiligheidskleppen, breekplaten, andere soortgelijke veiligheidsinrichtingen ofvacuümkleppen of beluchtingklep met gedwongen bediening; of- die niet uitgerust is met veiligheidskleppen, breekplaten of andere soortgelijke veiligheidsinrichtingen,maar die wel voorzien is van vacuümkleppen of beluchtingklep met gedwongen bediening conform devoorschriften van 6.8.2.2.3; of- die uitgerust is met veiligheidskleppen die conform 6.8.2.2.10 voorafgegaan worden door eenbreekplaat, maar die niet voorzien is van vacuümkleppen of beluchtingklep met gedwongenbediening; of1.2-7


- die uitgerust is met veiligheidskleppen die conform 6.8.2.2.10 voorafgegaan worden door eenbreekplaat, en die voorzien is van vacuümkleppen of beluchtingklep met gedwongen bedieningconform de voorschriften van 6.8.2.2.3.herstelde IBC: zie onder “IBC”;hoogst normale bedrijfsdruk: voor <strong>het</strong> vervoer van de stoffen van de klasse 7, de maximale druk bovende atmosferische druk op gemiddeld zeeniveau, die zich binnenin de borghouder in de loop van één jaarzou vormen onder de voorwaarden van temperatuur en blootstelling aan zonnestralen die overeenkomenmet de omgevingsvoorwaarden tijdens <strong>het</strong> vervoer, en dit zonder beluchting, afkoeling van buitenaf metbehulp van een hulpsysteem of tijdens <strong>het</strong> vervoer voorgeschreven handelingen;houder: <strong>het</strong> cilindrische deel en de bodems van de tank die de stof bevat (met inbegrip van de openingenen de bijbehorende afsluitinrichtingen);OPMERKINGEN.1. Recipiënten vallen niet onder deze definitie2. Voor mobiele tanks, zie hoofdstuk 6.7.houten IBC: zie onder “IBC”;houten ton: een verpakking van natuurlijk hout met cirkelvormige doorsnede met gewelfde wanden,samengesteld uit duigen en bodems en voorzien van hoepels;IIAEA (International Atomic Energy Agency): <strong>het</strong> Internationaal Agentschap voor Atoomenergie, (IAEA,Postfach 100, A-1400 Wien);IBC (Intermediate Bulk Container – groot recipiënt voor los gestort vervoer): een stijve of soepeleverpakking die niet in hoofdstuk 6.1 is genoemd en die :a) een inhoud heeft vani) ten hoogste 3,0 m³ voor vaste stoffen en vloeistoffen van de verpakkingsgroepen II en III;ii)ten hoogste 1,5 m³ voor vaste stoffen van verpakkingsgroep I, verpakt in flexibele IBC's, IBC'svan stijve kunststof, composiet-IBC's, kartonnen IBC's of houten IBC's;iii) ten hoogste 3,0 m³ voor vaste stoffen van verpakkingsgroep I, verpakt in metalen IBC's;iv) ten hoogste 3,0 m³ voor radioactieve stoffen van klasse 7,b) ontworpen is voor mechanische behandeling;c) de belastingen bij de behandeling en <strong>het</strong> vervoer kan doorstaan, zoals deze door beproevingenvolgens hoofdstuk 6.5 vastgesteld.OPMERKINGEN.1. Tankcontainers, die voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.7 of 6.8, worden niet als IBC’s beschouwd.2. IBC’s, die voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.5, worden niet als containers in de zin van <strong>het</strong> RIDbeschouwd.beschermde IBC (voor metalen IBC's): een IBC, voorzien van een extra bescherming tegen stoten. Dezebescherming kan bijvoorbeeld bestaan uit een meerlagige wand ("sandwich") of een dubbelwandigeconstructie, of uit een omhullend raamwerk met metalen tralies;composiet-IBC met binnenrecipiënt van kunststof: een IBC bestaande uit een raamwerk in de vormvan een stijve uitwendig omhulsel die een kunststof binnenrecipiënt uit kunststof omsluit, en uitbedrijfsuitrusting of andere structuuruitrusting. Zij worden zodanig gebouwd dat, indien de uitwendigeomhulling en de binnenrecipiënt eenmaal zijn samengevoegd, deze daarna een onverbrekelijke eenheidvormen, die als zodanig wordt gevuld, opgeslagen, vervoerd en geledigd;OPMERKING.Wanneer <strong>het</strong> woord “kunststof” wordt gebruikt met betrekking tot de binnenrecipiënten van composiet-IBC’s, omvat <strong>het</strong>ook andere gepolymeriseerde materialen zoals rubber.flexibele IBC: een IBC bestaande uit een verpakkingslichaam van folie, weefsel of een ander soepelmateriaal of combinaties van dit soort materialen en zonodig een binnenbekleding of voering, alsmede uitbijbehorende bedrijfsuitrusting en behandelingsinrichting;gereconstrueerde IBC: een metalen IBC, een IBC van stijve kunststof of een composiet-IBC :a) dat, uitgaand van een niet conform type, als gevolg van <strong>het</strong> productieproces overgaat in een UNverpakkingstype;ofb) dat, uitgaand van een ander conform type, omgevormd wordt in een UN-verpakkingstypeDe gereconstrueerde IBC’s zijn onderworpen aan dezelfde voorschriften van <strong>het</strong> RID als nieuwe IBC’s van<strong>het</strong>zelfde type (zie ook de definitie van constructietype in 6.5.6.1.1);herstelde IBC: een metalen IBC, een IBC van stijve kunststof of een composiet-IBC die, na een schok ofvoor een totaal andere reden (bijvoorbeeld corrosie, broos worden of andere tekenen van verzwakking tenopzichte van <strong>het</strong> beproefde typemodel), zodanig werd hersteld dathij opnieuw voldoet aan <strong>het</strong> beproefde1.2-8


typemodel en de beproevingen van <strong>het</strong> typemodel met succes kan ondergaan. In de zin van <strong>het</strong> RID wordt<strong>het</strong> vervangen van de stijve binnenrecipiënt van een composiet-IBC door een recipiënt dat overeenstemtmet <strong>het</strong> oorspronkelijk constructietype van dezelfde fabrikant gezien als een herstelling. Dit begrip omvatechter niet <strong>het</strong> regelmatig onderhoud van een stijve IBC. Het verpakkingslichaam van een IBC van stijvekunststof en <strong>het</strong> binnenrecipiënt van een composiet-IBC kunnen niet hersteld worden. De flexibele IBC’smogen niet hersteld worden tenzij de bevoegde overheid er mee akkoord gaat;houten IBC: een IBC bestaande uit een stijf of inklapbaar houten verpakkingslichaam, voorzien van eenvoering (maar geen binnenverpakkingen), alsmede uit de bijhorende bedrijfsuitrusting enstructuuruitrusting;IBC van stijve kunststof: een IBC die bestaat uit een verpakkingslichaam van stijve kunststof, dat kanvoorzien zijn van een raamwerk en uit de bijhorende bedrijfsuitrusting;kartonnen IBC: een IBC bestaande uit een verpakkingslichaam van karton met of zonder gescheidendeksel of bodem, zonodig voorzien van een voering (maar geen binnenverpakkingen), alsmede uit debijhorende bedrijfsuitrusting en structuuruitrusting;metalen IBC: een IBC bestaande uit een verpakkingslichaam van metaal, alsmede uit de bijhorendebedrijfsuitrusting en structuuruitrusting;regelmatig onderhoud van een stijve IBC: <strong>het</strong> regelmatige uitvoeren van handelingen op een metalenIBC, een IBC van stijve kunststof of een composiet-IBC, zoals :a) <strong>het</strong> reinigen;b) <strong>het</strong> wegnemen en herplaatsen of vervangen van sluitingen op <strong>het</strong> verpakkingslichaam (met inbegripvan de bijhorende dichtingen), of de bedrijfsuitrusting, overeenkomstig de oorspronkelijke specificatiesvan de fabrikant, op voorwaarde dat de dichtheid van de IBC wordt nagezien; ofc) <strong>het</strong> zodanig herstellen van bedrijfsuitrusting die niet onmiddellijk instaat voor <strong>het</strong> vasthouden van degevaarlijke goederen of voor <strong>het</strong> behoud van de losdruk, dat de IBC opnieuw voldoet aan <strong>het</strong>beproefde typemodel (<strong>het</strong> weer recht zetten van steunen of hijshaken, bijvoorbeeld), op voorwaardedat de vasthoudfunctie van de IBC niet in <strong>het</strong> gedrang komt.regelmatig onderhoud van een soepele IBC: <strong>het</strong> uitvoeren van regelmatige handelingen op een soepeleIBC uit kunststof of textiel, zoals :a) <strong>het</strong> reinigen; ofb) <strong>het</strong> vervangen van elementen die geen integrerend deel uitmaken van de IBC, zoals voeringen enafsluitsnoeren, door elementen de beantwoorden aan de oorspronkelijke specificaties van defabrikant;op voorwaarde dat deze verrichtingen de omsluitingsfunctie van de IBC en zijn conformiteit met <strong>het</strong>constructietype niet nadeling beïnvloeden;ICAO, (International Civil Aviation Organisation), Internationale Organisatie voor Burgerluchtvaart, (ICAO,999 University Street, Montréal, Québec H3C 5H7, Canada);IMDG Code: “International Maritime Dangerous Goods Code”, uitvoeringsbepalingen voor Hoofdstuk VII,deel A van <strong>het</strong> Internationale <strong>Verdrag</strong> voor de Veiligheid van Mensenlevens op Zee van 1974 (SOLASverdrag),uitgegeven door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) te London;IMO, (International Maritime Organisation), Internationale Maritieme Organisatie (IMO, 4 AlbertEmbankment, London SE1 7SR, United Kingdom);inhoud, maximale: zie maximale inhoud;inhoud, nominale van een recipiënt: zie nominale inhoud van een recipiënt;inhoud van een houder of van een compartiment van een houder: voor de tanks, <strong>het</strong> totaal inwendigvolume van de houder of <strong>het</strong> compartiment van de houder in liter of in kubieke meter. Wanneer <strong>het</strong>onmogelijk is de houder of <strong>het</strong> compartiment van een houder volledig te vullen door zijn vorm ofconstructie, moet deze gereduceerde inhoud gebruikt worden voor <strong>het</strong> bepalen van de vullinggraad envoor <strong>het</strong> kenmerken van de tank;inrichting voor behandeling: zie behandelingsinrichting;ISO (-norm): een <strong>internationale</strong> norm, gepubliceerd door de “International Organisation for Standardisation(ISO)”, (ISO – 1, rue de Varembé, CH-1204 Genève 20);Jjerrycan: een verpakking van metaal of kunststof met een rechthoekige of veelhoekige doorsnede,voorzien van één of meer openingen;Kkartonnen IBC: zie onder “IBC”1.2-9


kist: een verpakking met rechthoekige of veelhoekige dichte wanden, van metaal, hout, multiplex,spaanplaat, karton, kunststof of van een ander geschikt materiaal. Teneinde de behandeling of <strong>het</strong> openente vergemakkelijken, of om te voldoen aan de classificatiecriteria, mogen kleine openingen zijnaangebracht, voor zover de ongeschonden staat van de verpakking gedurende <strong>het</strong> vervoer hierdoor nietwordt aangetast;kleine container: zie container;klein recipiënt met gas: zie recipiënt, klein, met gas;klep, beluchtings-: zie beluchtingsklep;klep, vacuüm-: zie vacuümklep;klep, veiligheids-: zie veiligheidsklep;korf: een buitenverpakking met een opengewerkt oppervlak;krat: zie korf;kritieke temperatuur: temperatuur waarbij noodmaatregelen in moeten treden, de temperatuur niet meerbeheerst wordt;OPMERKING.Deze definitie is niet van toepassing op gassen van de klasse 2.kritische temperatuur: in de zin van de bepalingen met betrekking tot de gassen, de temperatuurwaarboven een stof niet meer in vloeibare toestand kan bestaan;kunststof, gerecycleerde: zie gerecycleerde kunststof;kunststof, geweven: zie geweven kunststof;kwaliteitsborging: een systematisch controle- en inspectieprogramma, dat door iedere betrokkenorganisatie of organisme toegepast wordt met <strong>het</strong> doel te garanderen dat de in <strong>het</strong> RID voorgeschrevenveiligheidsvoorschriften in de praktijk in acht worden genomen;Llader: zie belader;lichaam, verpakkings-: zie verpakkingslichaam;lichte metalen verpakking: een verpakking met cirkelvormige, elliptische, rechthoekige of veelhoekigedoorsnede (ook kegelvormig), alsmede een verpakking met een kegelvormig bovenstuk of in de vorm vaneen emmer, vervaardigd van metaal met een wanddikte van minder dan 0,5 mm (bijvoorbeeld blik), metplatte of gewelfde bodem, en voorzien van één of meer openingen en niet vallend onder de definitiesgegeven voor vaten en jerrycans;los gestort vervoer: vervoer van onverpakte vaste stoffen of voorwerpen in wagons of containers; ditbegrip geldt niet voor goederen die als colli worden vervoerd, en evenmin voor stoffen die in tanks wordenvervoerd;losdruk: de hoogste effectieve druk, die tijdens <strong>het</strong> lossen onder druk in de tank ontwikkeld wordt (Zie ookbeproevingsdruk, berekeningsdruk, maximale bedrijfsdruk en vuldruk);Mmassa van een collo: indien niet anders is bepaald, de bruto massa van <strong>het</strong> collo;maximaal toelaatbare lading (voor flexibele IBC's : de grootste netto massa, waarvoor de IBC isontworpen en voor <strong>het</strong> vervoer waarvan de IBC is toegelaten;maximaal toelaatbare bruto massaa) (voor alle categorieën IBC's met uitzondering van flexibele IBC's) : de som van de massa’s van deIBC en van elke bedrijfsuitrusting of structuuruitrusting, en van de grootste toelaatbare lading;b) (voor tanks): de som van de tarra van de tank en de hoogste voor <strong>het</strong> vervoer toegelaten massa vande lading.OPMERKING.Voor mobiele tanks, zie hoofdstuk 6.7.maximale bedrijfsdruk (manometrische druk) : de hoogste van de volgende drie waarden :a) de hoogste effectieve druk die in de tank is toegestaan tijdens <strong>het</strong> vullen (maximaal toegestanevuldruk);b) de hoogste effectieve druk die in de tank is toegestaan tijdens <strong>het</strong> lossen (maximaal toegestanelosdruk);1.2-10


c) de door de vervoerde stof (met inbegrip van eventueel aanwezige vreemde gassen) veroorzaakteeffectieve manometrische druk in de tank bij de maximale bedrijfstemperatuur.Tenzij in hoofdstuk 4.3 anders is voorgeschreven, mag de getalswaarde van deze bedrijfsdruk niet lagerzijn dan de dampdruk (absolute druk) van de vervoerde stof bij 50 °C.Bij tanks, voorzien van veiligheidskleppen (met of zonder breekplaat), met uitzondering van de tanks diebestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van de samengeperste, vloeibaar gemaakte of opgeloste gassen van klasse2, is de maximale bedrijfsdruk echter gelijk aan de voorgeschreven druk, waarbij deze veiligheidskleppenin werking komen. (Zie ook beproevingsdruk, berekeningsdruk, losdruk en vuldruk.);OPMERKING.1. Voor mobiele tanks, zie hoofdstuk 6.7.2. Zie de opmerking van 6.2.1.3.6.5 voor de gesloten cryogene recipiënten.maximale inhoud: grootste binnenvolume van recipiënten of verpakkingen, met inbegrip van groteverpakkingen en IBC‘s, uitgedrukt in m³ of liter;maximale netto massa: de grootste netto massa van de inhoud van een enkele verpakking of de grootstegezamenlijke massa van de binnenverpakkingen en hun inhoud, uitgedrukt in kg;MEGC: zie gascontainer met verscheidene elementen;metalen IBC: zie onder “IBC”;mobiele tank: een multimodale tank die overeenkomt met de definitie in hoofdstuk 6.7 of in de IMDGCode en die in kolom (10) van tabel A in hoofdstuk 3.2, met een instructie voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tank(T-code) is aangeduid en die – wanneer ze gebruikt wordt voor <strong>het</strong> vervoer van gassen zoals gedefinieerdin 2.2.2.1.1 – een inhoud heeft van meer dan 450 liter;model: voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen van de klasse 7, de beschrijving van een radioactieve stof in specialetoestand, van een radioactieve stof die moeilijk te verspreiden is, van een collo of van een verpakking, dieeen eenduidige identificatie mogelijk maakt. De beschrijving kan specificaties, constructietekeningen,rapporten waaruit blijkt dat voldaan is aan de wettelijke voorschriften en andere relevante documentenomvatten;modelvoorschriften van de VN: de “Model Regulations”, opgenomen als bijlage bij de zestiendeherziene editie van de “Recommendations on the Transport of Dangerous Goods”, gepubliceerd door deVerenigde Naties (ST/SG/AC.10/1/Rev.16);Nn.e.g.-positie (niet elders genoemde positie): een collectieve rubriek, waaronder stoffen, mengsels,oplossingen of voorwerpen kunnen worden ingedeeld, diea) in hoofdstuk 3.2, Tabel A niet met name zijn genoemd, enb) chemische, fysische en/of gevaarseigenschappen bezitten, die overeenkomen met de klasse, declassificatiecode, de verpakkingsgroep en de benaming van de n.e.g.-positie.nominale inhoud van de recipiënt: <strong>het</strong> nominaal volume in liter van de gevaarlijke stof in de recipiënt.Voor flessen met samengeperste gassen moet de nominale inhoud de waterinhoud van de fles zijn;OOACI, (l'Organisation de l'Aviation Civile Internationale): zie ICAO ;onderhoud, regelmatig: zie regelmatig onderhoud;offshore bulk container: zie container;OMI, l'Organisation Maritime Internationale: zie IMO;onderneming: elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon met of zonder winstoogmerk, elke verenigingof groep van personen zonder rechtspersoonlijkheid en met of zonder winstoogmerk, alsmede elk onderde overheid ressorterend organisme, ongeacht of <strong>het</strong> een eigen rechtspersoonlijkheid bezit of afhankelijkis van een overheid met rechtpersoonlijkheid;ontlader : de onderneming die :a) een container, container voor losgestort vervoer, MEGC, tankcontainer of mobiele tank van eenwagon afneemt ; ofb) verpakte gevaarlijke goederen, kleine containers of mobiele tanks uit of van een wagon of eencontainer aflaadt ; ofc) gevaarlijke goederen lost uit een tank (tankwagon, afneembare tank, mobiele tank of tankcontainer)of uit een batterijwagon, MEGC of uit een wagon, een grote container of een kleine container voor<strong>het</strong> vervoer van losgestorte goederen of uit een container voor losgestort vervoer.1.2-11


open container: zie container;open cryogeen recipiënt : een verplaatsbaar thermisch geïsoleerd recipiënt voor <strong>het</strong> vervoer van sterkgekoelde vloeibare gassen, dat op atmosferische druk wordt gehouden door onafgebroken ventilatie van<strong>het</strong> sterk gekoeld vloeibaar gas ;open wagon: een wagon met of zonder kopwanden en zijwanden, waarvan <strong>het</strong> laadoppervlak open is;opslaginrichting met metaalhydride : een enkelvoudige, volledige inrichting voor de opslag vanwaterstof, die een recipiënt, een metaalhydride, een drukontspanningsinrichting, een afsluitkraan, eenbedrijfsuitrusting en interne componenten omvat en uitsluitend gebruikt wordt voor <strong>het</strong> vervoer vanwaterstof ;opsluitingssysteem, voor <strong>het</strong> vervoer van de stoffen van de klasse 7, de door de ontwerpergespecificeerde en door de bevoegde overheid goedgekeurde assemblage van de splijtstoffen en van debestanddelen van de verpakking om de criticaliteitsveiligheid te waarborgen;OTIF, (l'Organisation Intergouvernementale pour les Transports Internationaux Ferroviaires):Intergouvernementele Organisatie voor <strong>het</strong> Internationaal Spoorvervoer (OTIF, Gryphenhübeliweg 30, CH-3006 Bern, Schweiz);overeenstemmingsbeoordeling: de procedure die er toe strekt om de overeenstemming van een productte verifiëren conform de bepalingen van de afdelingen 1.8.6 en 1.8.7 met betrekking tot detypegoedkeuring, <strong>het</strong> toezicht op de productie en de eerste controles en beproevingen;over <strong>het</strong> grondgebied : voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen van klasse 7, <strong>het</strong> grondgebied van de landenwaardoor of waarin een zending wordt vervoerd, met de uitdrukkelijke uitzondering van hun luchtruim,waarin een zending wel mag vervoerd worden op voorwaarde dat geen enkele tussenlanding in dat land isvoorzien ;oververpakking: een omsluiting die gebruikt wordt (in <strong>het</strong> geval van klasse 7 door één enkele afzender)om één of meerdere colli te bevatten en een eenheid te vormen die tijdens <strong>het</strong> vervoer gemakkelijkerbehandeld en gestouwd kan worden.Voorbeelden van oververpakkingen zijn:a) een laadplateau, zoals een pallet waarop meerdere colli worden geplaatst of gestapeld en die doorbanden van kunststof, krimp- of rekfolie of andere geschikte middelen worden vastgezet, ofb) een beschermende buitenverpakking zoals een kist of een krat.P“portable tank”: zie mobiele tank;Rradioactieve inhoud: voor <strong>het</strong> vervoer van de stoffen van de klasse 7, de radioactieve stoffen alsook elkebesmette of geactiveerde vaste stof, vloeistof of gas die zich in de verpakking bevindt;reactie, gevaarlijke: zie gevaarlijke reactie;recipiënt: een omhulsel, bestemd om stoffen of voorwerpen op te nemen en te bevatten met inbegrip vanalle sluitingsmiddelen. Houders vallen niet onder deze definitie (Zie ook drukrecipiënt en binnenrecipiënt);recipiënt (voor klasse 1) : een als binnen- en tussenverpakking gebruikte kist, fles, doos, vat, blik encilinder, met inbegrip van elk soort van afsluitinrichting;recipiënt, klein, met gas (gaspatroon)”, een aan de des<strong>betreffende</strong> voorschriften van 6.2.6beantwoordend niet hervulbaar recipiënt, dat een gas of een gasmengsel onder druk bevat. Het kanvoorzien zijn van een afsluiter ;referentiestaal: staal met een treksterkte van 370 N/mm² en een rek bij breuk van 27%;regelingstemperatuur: zie beheersingstemperatuur;regelmatig onderhoud van een soepele IBC: zie onder “IBC”;regelmatig onderhoud van een stijve IBC: zie onder “IBC”;SSADT (self-accelerating decomposition temperature): de laagste temperatuur, waarbij eenzelfversnellende ontleding kan optreden van een stof, in de verpakking zoals gebruikt tijdens <strong>het</strong> vervoer.De voorschriften voor de bepaling van de SADT en van de effecten bij verwarming onder opsluiting, zijnopgenomen in <strong>het</strong> Handboek van beproevingen en criteria, deel II;samengestelde verpakking: een samenstelling van verpakkingen voor <strong>het</strong> vervoer, bestaande uit één ofmeer binnenverpakkingen, die volgens 4.1.1.5 in een buitenverpakking zijn geplaatst;1.2-12


OPMERKING.Het “binnenelement” van de “samengestelde verpakking” wordt altijd als “binnenverpakking” en niet “binnenrecipiënt”aangeduid. Een glazen fles is een voorbeeld van een dergelijke “binnenverpakking”.sluiting: een voorziening die ertoe dient de opening van een recipiënt te sluiten;soepele IBC: zie flexibele IBC;spoel (klasse 1): een inrichting van kunststof, hout, karton, metaal of van een ander geschikt materiaal diebestaat uit een centrale as en eventuele zijwanden aan elk uiteinde van de as. De voorwerpen en destoffen moeten kunnen op de as opgerold en in voorkomend geval door de zijwanden vastgehoudenworden;spoorweginfrastructuur: alle spoorwegen en vaste installaties, voor zover deze voor <strong>het</strong> rijden vanspoorwegmaterieel en voor de verkeersveiligheid noodzakelijk zijn;spoor/wegverkeer, gecombineerd: zie gecombineerd spoor/wegverkeer;spuitbus (aërosol): een niet hervulbaar recipiënt van metaal, glas of kunststof dat voldoet aan devoorschriften van 6.2.6, dat een samengeperst, onder druk vloeibaar gemaakt of onder druk opgelost gasbevat, al dan niet samen met een vloeibare, pastavormige of poedervormige stof, en dat voorzien is vaneen aftapinrichting die <strong>het</strong> mogelijk maakt om de inhoud uit te stoten in de vorm van een suspensie vanvaste of vloeibare deeltjes in een gas, in de vorm van schuim, pasta of poeder of in vloeibare ofgasvormige toestand;staal, referentie-: zie referentiestaal;staal, zacht: zie zacht staal;stijf binnenrecipiënt (voor composiet-IBC's): een recipiënt die zijn normale vorm in lege toestand behoudtzonder dat de sluitingen zich op de juiste plaats bevinden en zonder steun van <strong>het</strong> uitwendige omhulsel.Binnenrecipiënten die niet "stijf" zijn, worden als “flexibel” beschouwd;stofdichte verpakking: een verpakking die geen droge inhoud doorlaat, met inbegrip van poedervormigevaste stoffen die tijdens <strong>het</strong> vervoer zijn ontstaan;stralingsniveau: voor <strong>het</strong> vervoer van de stoffen van de klasse 7, <strong>het</strong> overeenkomstig dosisdebiet,uitgedrukt in millisievert per uur;structuuruitrusting:a) van de tank van een tankwagon : de buiten of binnen de houder aangebrachte verstevigings-,bevestigings- of beschermingselementen;b) van de tank van een tankcontainer : de buiten of binnen de houder aangebrachte verstevigings-,bevestigings-, beschermings- of stabiliseringselementen;OPMERKING.Voor mobiele tanks, zie hoofdstuk 6.7.c) van de elementen van een batterijwagon of MEGC : de buiten of binnen de houder of de recipiëntaangebrachte verstevigings-, bevestigings- of beschermings- of stabiliseringselementen;d) van een IBC (met uitzondering van flexibele IBC's): de verstevigings-, bevestigings-, behandelings-,beschermings- of stabiliseringselementen van <strong>het</strong> verpakkingslichaam (met inbegrip van debodempallet voor combinatie-IBC's met binnenrecipiënt van kunststof).Ttank: een houder met inbegrip van de bedrijfsuitrusting en de structuuruitrustingIndien deze term zonder nadere precisering wordt gebruikt, omvat hij de tankcontainers, mobiele tanks,tankwagons, afneembare tanks zoals gedefinieerd in onderhavig deel, alsook de tanks die elementen zijnvan batterijwagon of van MEGC’s;OPMERKING.Voor mobiele tanks, zie hoofdstuk 6.7.4.1.tank, afneembare: zie afneembare tank;tank, hermetisch gesloten: zie hermetisch gesloten tank;tank, mobiele: zie mobiele tank;tank, vaste: zie vaste tank;tankcontainer: een vervoermiddel dat voldoet aan de definitie van container en dat bestaat uit een houderen uitrustingen, daaronder begrepen de uitrustingen die de verplaatsing van de tankcontainer mogelijkmaken zonder een aanmerkelijke wijziging te brengen in de ligging van de tankcontainer in deevenwichtstoestand en dat gebruikt wordt voor <strong>het</strong> vervoer van gasvormige, vloeibare, poedervormige of1.2-13


korrelvormige stoffen, met een inhoud groter dan 0,45 m³ (450 liter) wanneer <strong>het</strong> bestemd is voor <strong>het</strong>vervoer van gassen zoals gedefinieerd in 2.2.2.1.1;OPMERKING.IBC’s, die voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.5, worden niet beschouwd als tankcontainers.tankdossier: een dossier dat alle belangrijke technische informatie bevat <strong>betreffende</strong> een tank, eenbatterijwagon of een MEGC, zoals de in 6.8.2.3, 6.8.2.4 en 6.8.3.4 vermelde certificaten engetuigschriften;tankwagon: een wagon voor <strong>het</strong> vervoer van vloeibare, gasvormige, poedervormige of korrelvormigestoffen, die bestaat uit een bovenbouw met één of meer dan een tanks, daaronder begrepen deuitrustingen en een onderstel voorzien van eigen uitrustingen (loopwerk, vering, stoot- en trekwerk,remmen en opschriften);OPMERKING.Onder tankwagons vallen ook wagons met afneembare tanks.technische benaming: een erkende chemische benaming, in voorkomend geval een erkende biologischebenaming, of een andere benaming die gewoonlijk gebruikt wordt in wetenschappelijke en technischehandboeken, tijdschriften en artikelen (zie 3.1.2.8.1.1);technische instructies van de ICAO: de “Technical Instructions for the Safe Transport of DangerousGoods by Air”, ter aanvulling van Aanhangsel 18 bij <strong>het</strong> <strong>Verdrag</strong> van Chicago voor <strong>het</strong> <strong>internationale</strong>burgerluchtvaartverkeer (Chicago, 1944), uitgegeven door de Internationale Organisatie voor deBurgerluchtvaart (ICAO), Montreal;temperatuur, beheersings-: zie beheersingstemperatuu;rtemperatuur, kritieke: zie kritieke temperatuurtemperatuur, regelings-: zie regelingstemperatuur;ton, houten: zie houten ton;transportindex (TI) 5 van een collo, een oververpakking of een container, of van een onverpakte LSA-I stofof een onverpakt SCO-I voorwerp: voor <strong>het</strong> vervoer van de stoffen van de klasse 7, een getal dat dient omde blootstelling aan straling te beperken;tray (“bak”) (klasse 1): een schaal van metaal, kunststof, karton of ander geschikt materiaal, geplaatst inde binnen-, tussen- of buitenverpakkingen en die een compacte stuwage in deze verpakkingen mogelijkmaakt. Het oppervlak van de bakken mag zodanig zijn gevormd, dat de verpakkingen of de voorwerpendaarin gezet, veilig vastgehouden en onderling gescheiden kunnen worden;tube: zie cilinde;rtussenverpakking: een verpakking die zich bevindt tussen binnenverpakkingen of voorwerpen en eenbuitenverpakking;UUIC, (l'Union Internationale des Chemins de Fer): Internationale spoorweg unie (UIC, 16 rue Jean Rey, F75015 Paris, France) ;UN-Modelvoorschriften: zie modelvoorschriften van de VNUN-nummer: <strong>het</strong> identificatienummer van stoffen of voorwerpen bestaande uit vier cijfers overeenkomstigde modelvoorschriften van de VN;Vvacuümklep: een door druk automatisch werkende veerbelaste inrichting ter bescherming van de tanktegen een ontoelaatbare inwendige onderdruk;vacuümtank voor afvalstoffen: een tankcontainer of een wissellaadtank die hoofdzakelijk gebruikt wordtvoor <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke afvalstoffen en die op een speciale manier gebouwd of uitgerust is om <strong>het</strong>laden en lossen van afvalstoffen overeenkomstig de voorschriften van hoofdstuk 6.10 te vergemakkelijken.Een tank die volledig voldoet aan de voorschriften van hoofdstuk 6.7 of 6.8 wordt niet beschouwd als eenvacuümtank voor afvalstoffen;vaste stof:a) een stof met een smeltpunt of een beginsmeltpunt hoger dan 20ºC bij een druk van 101,3 kPa, ofb) een stof die volgens de beproevingsmethode ASTM D 4359-90 niet vloeibaar is en die volgens decriteria van de in 2.3.4 beschreven beproevingsmethode voor de bepaling van <strong>het</strong> vloeibaarheid(penetrometermethode) pastavormig is.5 Het acroniem "TI" stemt overeen met de Engelse term "Transport Index"1.2-14


vaste tank: een tank met een capaciteit groter dan 1000 liter, die blijvend gemonteerd is op een wagon(die aldus een tankwagon wordt) of die een integraal deel van <strong>het</strong> onderstel van een dergelijke wagonuitmaakt;vat: een cilindrische verpakking van metaal, karton, kunststof, multiplex of van een ander geschiktmateriaal, met platte of gewelfde bodem. Onder deze definitie vallen ook verpakkingen met een anderevorm, bijvoorbeeld ronde verpakkingen met een kegelvormig bovenstuk of verpakkingen in de vorm vaneen emmer. Houten tonnen en jerrycans vallen niet onder deze definitie;veiligheidsklep: een door druk automatisch werkende veerbelaste inrichting ter bescherming van de tanktegen een ontoelaatbare inwendige overdruk;verpakker: de onderneming die verpakkingen, met inbegrip van grote verpakkingen en IBC’s met degevaarlijke goederen vult, en zo nodig de colli voor <strong>het</strong> vervoer voorbereidt;verpakking: een of meerdere recipiënten en alle andere elementen of materialen die nodig zijn om derecipiënten toe te laten hun functie van omsluiten/vasthouden en elke andere veiligheidsfunctie tevervullen (Zie ook bergingsverpakking, binnenverpakking, buitenverpakking, composietverpakking,gereconditioneerde verpakking, gereconstrueerde verpakking, grote verpakking, hergebruikte verpakking,IBC, lichte metalen verpakking, samengestelde verpakking, stofdichte verpakking en tussenverpakking.);verpakking, bergings-: zie bergingsverpakking;verpakking, composiet-: zie composietverpakking;verpakking, gereconditioneerde: zie gereconditioneerde verpakking;verpakking, gereconstrueerde: zie gereconstrueerde verpakking;verpakking, grote: zie grote verpakking;verpakking, herbruikte: zie herbruikte verpakking;verpakking, licht metalen: zie licht metalen verpakking;verpakking, samengestelde: zie samengestelde verpakking;verpakking, stofdichte: zie stofdichte verpakking;verpakkingsgroep: een groep, waarin bepaalde stoffen op grond van hun gevaarlijkheid tijdens <strong>het</strong>vervoer zijn ingedeeld voor verpakkingsdoeleinden. De verpakkingsgroepen hebben de volgendebetekenis, die in Deel 2 nader wordt verklaard :verpakkingsgroep I: zeer gevaarlijke stoffenverpakkingsgroep II: gevaarlijke stoffenverpakkingsgroep III: minder gevaarlijke stoffenOPMERKING.Bepaalde voorwerpen, die gevaarlijke stoffen bevatten, zijn ook in een verpakkingsgroep ingedeeld.verpakkingslichaam (voor alle categorieën IBC's met uitzondering van combinatie-IBC's): de eigenlijkerecipiënt met inbegrip van de openingen en hun sluitingen, echter zonder de bedrijfsuitrustingvervoer: de verplaatsing van gevaarlijke goederen, met inbegrip van voor <strong>het</strong> vervoer noodzakelijkoponthoud en met inbegrip van voor <strong>het</strong> verkeer noodzakelijk verblijf van gevaarlijke goederen in dewagons, tanks en in de containers vóór, tijdens en na de verplaatsing. Onder deze definitie valt ook detijdelijke tussenopslag van gevaarlijke goederen voor de verandering van wijze van vervoer ofvervoermiddel (overslag). Dit is van toepassing op voorwaarde dat de vervoerdocumenten, waaruit deplaats van verzending en bestemming blijken, op verzoek kunnen worden getoond en dat de colli en detanks gedurende de tussenopslag niet geopend worden, behalve voor controles door de bevoegdeoverheid;OPMERKING.Voor radioactieve stoffen, zie onder 2.2.7.2.vervoerder: de onderneming die <strong>het</strong> vervoer met of zonder vervoersovereenkomst uitvoertvervoerdocument: de vrachtbrief volgens <strong>het</strong> vervoercontract (zie CIM), <strong>het</strong> wagondocument volgens <strong>het</strong>Algemeen <strong>Verdrag</strong> voor <strong>het</strong> Gebruik van wagons, “Contrat Uniforme d’Utilisation de wagons” (CUU) 6 of elkander vervoerdocument volgens de bepalingen van 5.4.1;vervoersmiddel : voor <strong>het</strong> weg– of spoorvervoer, een voertuig of een wagon ;vlampunt: de laagste temperatuur van een vloeistof, waarbij de damp daarvan met lucht een ontvlambaarmengsel vormt6 gepubliceerd door <strong>het</strong> Bureau CUU, Louisalaan 500, BE-1050 Brussel, www.gcubureau.org1.2-15


vloeistof: een stof die bij 50°C een dampdruk heeft van ten hoogste 300 kPa (3 bar), en bij 20°C en eendruk van 101,3 kPa niet volledig gasvormig is, en diea) bij een druk van 101,3 kPa een smeltpunt of beginsmeltpunt heeft van 20°C of lager, ofb) die volgens de beproevingsmethode ASTM D 4359-90 vloeibaar is, ofc) volgens de criteria van de in 2.3.4 beschreven beproevingsmethode voor de bepaling van <strong>het</strong>vloeibaarheid (penetrometermethode) niet pastavormig isOPMERKING.Als vervoer in vloeibare toestand, in de zin van de tankvoorschriften, wordt beschouwd :- vervoer van vloeistoffen volgens bovenstaande definitie, of- vervoer van vaste stoffen die in gesmolten toestand ten vervoer worden aangeboden.VN-modelvoorschriften: zie modelvoorschriften van de VNvoering: een afzonderlijke omhulling of zak, die in een verpakking, inclusief grote verpakking of IBC,geplaatst wordt, maar daarvan geen integraal deel uitmaakt, met inbegrip van de sluitingen van deopeningenvolle lading: zie containerlading of wagenlading.vrager: zie aanvragervuldruk: de hoogste effectieve druk die tijdens <strong>het</strong> vullen onder druk in de tank ontwikkeld wordt (Zie ookbeproevingsdruk, berekeningsdruk, maximale bedrijfsdruk en losdruk.)vuller: de onderneming die gevaarlijke goederen vult in een tank (tankwagon, wagon met afneembaretanks, mobiele tank of tankcontainer), in een batterijwagon of MEGC en/of los gestort in een wagon, grotecontainer of kleine containervullinggraad: <strong>het</strong> verband tussen de massa van <strong>het</strong> gas en de massa van water bij 15°C die eendrukrecipiënt klaar voor gebruik volledig zou vullenWwagenlading: <strong>het</strong> uitsluitend gebruik van een wagon, onafhankelijk van <strong>het</strong> feit, of de laadruimte van dewagon volledig of slechts ten dele wordt gebruiktOPMERKING.Het overeenkomstige begrip ten behoeve van klasse 7 is exclusief gebruik.wagon: een spoorwegvoertuig zonder eigen voortbeweginginrichting, dat op eigen wielen op <strong>het</strong> spoorkan rijden en bestemd is voor <strong>het</strong> vervoer van goederen (zie ook wagon met dekzeil, batterijwagon,tankwagon, gesloten wagon en open wagon);wagon, gesloten: zie gesloten wagonwagon met dekzeil: open wagon die ter bescherming van de lading voorzien is van dekzeilwagon, open: zie open wagonwissellaadbak: zie containerwissellaadtank: wordt beschouwd als een tankcontainerZzacht staal: staal met een minimum treksterkte tussen 360 N/mm² en 440 N/mm²OPMERKING.Voor mobiele tanks, zie hoofdstuk 6.7.zak: een soepele verpakking van papier, kunststof folie, textiel, geweven materiaal of van een andergeschikt materiaalzending: een collo of colli of een lading gevaarlijke goederen, dat/die door een afzender tot <strong>het</strong> vervoerwordt aangeboden1.2-16


1.2.2 Meeteenheden1.2.2.1 In <strong>het</strong> RID zijn de volgende meeteenheden 7 van toepassing :Grootheid SI-eenheid 8 alternatief toegelateneenheidbetrekking tussen deeenhedenLengte m (meter) - -Oppervlak m² (vierkante meter) - -Inhoud, volume m³ (kubieke meter) l (liter) 9 1 l = 10 -3 m³Tijd s (seconde) min (minuut) 1 min = 60 sh (uur)1 h = 3600 sd (dag)1 d = 86400 sMassa kg (kilogram) g (gram) 1 g = 10 -3 kgt (ton)1 t = 10³ kgVolumieke massa kg/m³ kg/l 1 kg/l = 10³ kg/m³(dichtheid)Temperatuur K (kelvin) °C (graad Celsius) 0°C = 273, 15 KTemperatuursverschil K (kelvin) °C (graad Celsius) 1 °C =1 KKracht N (newton) - 1 N = 1 kg.m/s²Druk, spanning Pa (pascal) bar (bar) 1 Pa = 1 N/m²1 bar = 10 5 PaMechanische spanning N/m² N/mm² 1 N/mm² = 1 MPaArbeid, energie,hoeveelheid warmteJ (joule) kWh (kilowatt uur) 1 kWh = 3,6 MJ1 J = 1 N.m = 1 W.seV (elektronvolt) 1 eV = 0,1602×10 -18 JVermogen W (watt) - 1 W = 1 J/s = 1 N.m/sKinematische viscositeit m²/s mm²/s 1 mm²/s = 10 -6 m²/sDynamische viscositeit Pa.s mPa.s 1 mPa.s = 10 -3 Pa.sActiviteitBq (becquerel)Dosisequivalent Sv (sievert)De decimalen en veelvouden van een eenheid kunnen worden gevormd met behulp van de volgendevoorvoegsels of symbolen, die voor de naam of voor <strong>het</strong> symbool van de eenheid worden geplaatst :7 Voor de omrekening van de tot nog toe gebruikte eenheden in SI-eenheden zijn de volgende afgeronde waarden van toepassing :Kracht1 kg = 9,807 N1 N = 0,102 kgMechanische spanning1 kg/mm² = 9,807 N/mm²1 N/mm² = 0,102 kg/mm²Druk1 Pa = 1 N/m² = 10 -5 bar = 1,02×10 -5 kg/cm² = 0,75×10 -2 mm Hg (torr)1 bar = 10 5 Pa = 1,02 kg/cm² = 750 mm Hg1 kg/cm² = 9,807×10 4 Pa = 0,9807 bar = 736 mm Hg1 mm Hg (torr) = 1,33×10² Pa = 1,33×10 -3 bar = 1,33×10 -3 kg/cm²Arbeid, energie, hoeveelheid warmte1 J = 1 N.m = 0,278×10 -6 kWh = 0,102 kg.m = 0,239×10 -3 kcal1 kWh = 3,6×10 6 J = 367×10³ kg.m = 860 kcal1 kg.m = 9,807 J = 2,72×10 -6 kWh = 2,34×10 -3 kcal1 kcal = 4,19×10³ J = 1,16×10 -3 kWh = 427 kg.mVermogen1 W = 0,102 kg.m/s = 0,86 kcal/h1 kg.m/s = 9,807 W = 8,43 kcal/h1 kcal/h = 1,16 W = 0,119 kg.m/sKinematische viscositeit1 m²/s = 10 4 St (stokes)1 St = 10 -4 m²/sDynamische viscositeit1 Pa.s = 1 N.s/m² = 10 P (poise) = 0,102 kg.s/m²1 P = 0,1 Pa.s = 0,1 N.s/m² = 1,02×10 -2 kg.s/m²1 kg.s/m² = 9,807 Pa.s = 9,807 N.s/m² = 98,07 P8 Het Internationale Stelsel van Eenheden (SI) komt voort uit de beslissingen van de Conférence Générale des Poids et Mesures(algemene conferentie voor gewichten en maten) (adres: Pavillon de Breteuil, Parc de St. Cloud, F-92 310 Sèvres).9 Het symbool ‘L’ voor liter is ook toegestaan in plaats van <strong>het</strong> symbool ‘l’, indien gebruik gemaakt wordt van de schrijfmachine.1.2-17


factor voorvoegsel symbool1000 000 000 000 000 000 = 10 18 triljoen exa E1000 000 000 000 000 = 10 15 biljard peta P1000 000 000 000 = 10 12 biljoen tera T1000 000 000 = 10 9 miljard giga G1000 000 = 10 6 miljoen mega M1000 = 10³ duizend kilo k100 = 10² honderd hecto h10 = 10 1 tien deca da0,1 = 10 -1 tiende deci d0,01 = 10 -2 honderdste centi c0,001 = 10 -3 duizendste milli m0,000 001 = 10 -6 miljoenste micro µ0,000 000 001 = 10 -9 miljardste nano n0,000 000 000 001 = 10 -12 biljoenste pico p0,000 000 000 000 001 = 10 -15 biljardste femto f0,000 000 000 000 000 001 = 10 -18 triljoenste atto a1.2.2.2 Tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven, betekent <strong>het</strong> teken “%” in <strong>het</strong> RID :a) voor mengsels van vaste stoffen of vloeistoffen, alsmede voor oplossingen en met een vloeistofbevochtigde vaste stoffen : <strong>het</strong> massapercentage ten opzichte van de totale massa van <strong>het</strong> mengsel,de oplossing of de bevochtigde stof;b) voor mengsels van samengeperste gassen, indien zij onder druk worden gevuld, <strong>het</strong>volumepercentage ten opzichte van <strong>het</strong> totale volume van <strong>het</strong> gasmengsel, of, indien zij op massaworden gevuld, <strong>het</strong> massapercentage ten opzichte van de totale massa van <strong>het</strong> mengsel;c) voor vloeibaar gemaakte gasmengsels alsmede opgeloste gassen : <strong>het</strong> massapercentage tenopzichte van de totale massa van <strong>het</strong> mengsel.1.2.2.3 Drukken van elke aard in verband met recipiënten (bijvoorbeeld beproevingsdruk, inwendige druk,openingsdruk van veiligheidskleppen) worden steeds aangegeven als manometrische druk (overdruk tenopzichte van de atmosferische druk); de dampdruk daarentegen wordt steeds aangegeven als absolutedruk.1.2.2.4 Indien <strong>het</strong> RID voor recipiënten een vullingsgraad voorschrijft, dan heeft deze steeds betrekking op eentemperatuur van de stoffen van 15° C, voor zover ni et een andere temperatuur is aangegeven.1.2-18


Hoofdstuk 1.3 - Opleiding van personen die betrokken zijn bij <strong>het</strong> vervoer vangevaarlijke goederen1.3.1 ToepassingsgebiedDe personen die werkzaam zijn bij de betrokkenen overeenkomstig hoofdstuk 1.4 en wier taken betrekkinghebben op <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen, moeten opgeleid zijn op een wijze, al naar gelang deeisen die <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen aan hun verantwoordelijkheden en taken stelt. Dewerknemers moeten conform 1.3.2 opgeleid zijn vooraleer ze verantwoordelijkheden kunnen opnemen enkunnen enkel onder rechtstreeks toezicht van een opgeleid persoon functies uitoefenen voor dewelke zede vereiste opleiding nog niet ontvangen hebben.De opleiding moet ook de specifieke bepalingen behandelen die betrekking hebben op de beveiliging van<strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen, zoals die in hoofdstuk 1.10 voorkomen.OPMERKINGEN.1. Wat betreft de opleiding van de veiligheidsadviseur, zie 1.8.3.2. (Voorbehouden).3. Voor de opleiding <strong>betreffende</strong> klasse 7, zie ook 1.7.2.54. De opleiding moet gevolgd zijn vooraleer verantwoordelijkheden met betrekking tot <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijkegoederen op te nemen.1.3.2 Aard van de opleiding1.3.2.1 InleidingDe opleiding moet, al naar gelang de verantwoordelijkheden en taken van de <strong>betreffende</strong> persoon, in devolgende vorm geschieden:Het personeel moet vertrouwd zijn met de algemene bepalingen van de voorschriften voor <strong>het</strong> vervoer vangevaarlijke goederen.1.3.2.2 Functie-specifieke opleidingHet personeel moet een gedetailleerde opleiding in de bepalingen van de regelgeving inzake <strong>het</strong> vervoervan gevaarlijke goederen gekregen hebben die direct aansluit op zijn taken en verantwoordelijkheden,Indien <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen een multimodaal vervoersproces inhoudt, moet <strong>het</strong> personeelop de hoogte zijn over de voorschriften die van toepassing zijn op de andere vervoerswijzen.Het personeel van de vervoerder en van de beheerder van de spoorweginfrastructuur moet daarenbovenopgeleid worden <strong>betreffende</strong> de bijzonderheden van <strong>het</strong> spoorvervoer. Deze opleiding moet bestaan uiteen basisopleiding en een specifieke aanvullende opleiding.a) Basisopleiding voor alle personeel:Het personeel moet opgeleid zijn over de betekenis van de gevaarsetiketten en van <strong>het</strong> oranjekenteken. Het personeel moet bovendien de alarmprocedures bij incidenten kennen.b) Specifieke aanvullende opleiding voor <strong>het</strong> personeel van de exploitatie, dat rechtstreeks betrokken isbij <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen:Naast de basisopleiding gedefinieerd onder a), moet <strong>het</strong> personeel een opleiding gekregen hebbeneigen aan zijn takenpakket.Het personeel dat ingedeeld is volgens 1.3.2.2.1, moet opgeleid zijn over de onderwerpen van deaanvullende opleiding, die in 1.3.2.2.2 ingedeeld zijn in 3 groepen.1.3.2.2.1 Het personeel wordt ingedeeld in verschillende groepen overeenkomstig volgende tabel :Groep Omschrijving van de groep1 Exploitatiepersoneel dat rechtstreeks deelneemtaan <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen2 Personeel belast met technische controle van dewagons die gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoervan gevaarlijke goederen3 Personeel belast met de regeling van deverkeers- en rangeerdienst en beleidspersoneelvan de infrastructuurbeheerderToegewezen personeelTreinbestuurders 10 , rangeerders of personeelmet een gelijkwaardige functieSchouwers of personeel met een gelijkwaardigefunctieAangestelde bedienden bij <strong>het</strong> verkeer,bedienden van seinposten, bedienden van deverkeerscentrale of personeel met een10 De uitdrukking “treinbestuurder” overeenkomst met de definitie van “machinist” in <strong>het</strong> richtlijn 2007/59/EG van <strong>het</strong> EuropeesParlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op <strong>het</strong>spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen.1.3-1


gelijkwaardige functie1.3.2.2.2 De specifieke aanvullende opleiding moet ten minste volgende onderwerpen bevatten:a) Treinbestuurders of personeel van groep 1 met een gelijkwaardige functie:- Mogelijke toegang tot noodzakelijke informatie over de samenstelling van de trein, deaanwezigheid van gevaarlijke goederen en de plaats waar deze goederen zich bevinden in detrein;- Aard van de inbreuken;- Wijze van handelen in kritieke situaties bij inbreuken, te nemen maatregelen om de eigen trein en<strong>het</strong> verkeer op de aangrenzende sporen te beveiligen.Rangeerders of personeel van groep 1 met een gelijkwaardige functie:- Betekenis van de rangeeretiketten volgens de modellen 13 en 15 van <strong>het</strong> RID (zie 5.3.4.2);- Schutafstand en aanwezigheid van goederen van de klasse 1 overeenkomstig 7.5.3 van <strong>het</strong> RID;- Aard van de inbreuken.b) Schouwers of personeel van groep 2 met een gelijkwaardige functie:- Het uitvoeren van onderzoeken volgens bijlage 9 van Algemeen <strong>Verdrag</strong> voor <strong>het</strong> Gebruik vanwagons, “Contrat Uniforme d’Utilisation de wagons” (CUU) 11 ;- Het tot stand brengen van de eisen van UIC-fiche 471-3 (alleen voor medewerkers die controlesmoeten uitvoeren beschreven in 1.4.2.2.1 van <strong>het</strong> RID);- Opsporen van inbreuken.c) Aangestelde bedienden bij <strong>het</strong> verkeer, bedienden van seinposten, bedienden van deverkeerscentrale of personeel van groep 3 met een gelijkwaardige functie1.3.2.3 Veiligheidsopleiding- Wijze om kritieke situaties bij inbreuken <strong>het</strong> hoofd te bieden;- Interne noodplannen voor rangeerstations overeenkomstig hoofdstuk 1.11.Het personeel moet een opleiding gekregen hebben die de risico’s en gevaren behandelt die uitgaan vande gevaarlijke goederen en die evenredig dient te zijn met <strong>het</strong> risico op letsels of blootstelling,voortkomend van een incidenten tijdens <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen (<strong>het</strong> laden en losseninbegrepen).De verstrekte opleiding moet tot doel hebben om <strong>het</strong> personeel te sensibiliseren voor de te volgenprocedures inzake manipulatie onder veilige omstandigheden en de interventies bij noodgevallen.1.3.2.4 De opleiding moet periodiek aangevuld worden met bijscholingscursussen om rekening te houden metveranderingen in de reglementering.1.3.3 DocumentatieStaten van <strong>het</strong> conform onderhavig hoofdstuk gekregen opleidingen moeten door de werkgeverbijgehouden worden en op verzoek ter beschikking gesteld worden van de werknemer of de bevoegdeoverheid. De staten dienen door de werkgever bewaard te worden gedurende een door de bevoegdeoverheid vastgestelde periode. De staten van de gekregen opleidingen moeten geverifieerd worden bij <strong>het</strong>begin van een nieuwe betrekking.11 gepubliceerd door <strong>het</strong> Bureau CUU, Louisalaan 500, BE-1050 Brussel, www.gcubureau.org1.3-2


Hoofdstuk 1.4 - Veiligheidsplichten van de betrokkenen1.4.1 Algemene zorg voor veiligheid1.4.1.1 De bij <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen betrokkenen moeten overeenkomstig de aard en de omvangvan de te voorziene gevaren maatregelen treffen, om schadegevallen te verhinderen en indien schadeoptreedt, de omvang daarvan zo beperkt mogelijk te houden. Zij moeten in elk geval de voor hen geldendebepalingen van <strong>het</strong> RID in acht nemen.1.4.1.2 De betrokkenen moeten een mogelijk direct gevaar voor de openbare veiligheid onmiddellijk melden aande instanties voor de hulpverlening en de veiligheid en zij moeten deze instanties voorzien van de voorhun optreden noodzakelijke informatie.1.4.1.3 In <strong>het</strong> RID kunnen bepaalde plichten van de betrokkene nader worden vastgelegd.Op voorwaarde dat de in 1.4.2 en 1.4.3 genoemde plichten in acht worden genomen, kan een RID-<strong>Verdrag</strong>staat in zijn nationale wetgeving de plichten die rusten op een van de genoemde betrokkenenoverdragen op één of meer andere betrokkenen, indien deze staat van opvatting is, dat dit niet leidt tot eenverlaging van <strong>het</strong> veiligheidsniveau. Deze afwijkingen moeten door de RID-<strong>Verdrag</strong>staat wordenmeegedeeld aan <strong>het</strong> secretariaat van de OTIF, dat deze ter kennis brengt van de overige RID-<strong>Verdrag</strong>staat.De bepalingen van 1.2.1, 1.4.2 en 1.4.3 inzake de definities van de betrokkenen en de voor hun geldendeplichten zijn niet van invloed op de voorschriften van <strong>het</strong> nationale recht inzake de juridische gevolgen(strafbepaling, aansprakelijkheid, enz.), die samenhangen met <strong>het</strong> feit of de bedoelde betrokkenebijvoorbeeld een rechtspersoon, een natuurlijk persoon, een voor eigen rekening werkzaam persoon, eenwerkgever of een werknemer is.1.4.2 Plichten van de belangrijkste betrokkenenOPMERKINGEN : 1. Meerdere betrokkenen waaraan veiligheidsplichten toegewezen worden in dezeafdeling kunnen één en dezelfde onderneming zijn. Ook kunnen meerdere ondernemingen de activiteiten ende ermee gepaard gaande veiligheidsplichten van één betrokkene op zich nemen.1.4.2.1 Afzender2. Zie ook 1.7.6 voor de radioactieve stoffen.1.4.2.1.1 De afzender van gevaarlijke goederen is verplicht een zending voor <strong>het</strong> vervoer aan te bieden, die voldoetaan de voorschriften van <strong>het</strong> RID. In <strong>het</strong> kader van 1.4.1 moet hij in <strong>het</strong> bijzonder:a) zich ervan vergewissen dat de gevaarlijke goederen overeenkomstig <strong>het</strong> RID zijn ingedeeld en tenvervoer zijn toegelaten;b) aan de vervoerder de vereiste gegevens en informatie en eventueel de vereiste vervoerdocumentenen begeleidende documenten (vergunningen, toelatingen, mededelingen, certificaten, enz.) leveren, in<strong>het</strong> bijzonder met inachtneming van de voorschriften van hoofdstuk 5.4 en van de tabellen van deel 3;c) uitsluitend verpakkingen, grote verpakkingen, IBC’s en tanks (tankwagons, batterijwagons, wagonsmet afneembare tanks, mobiele tanks, tankcontainers of MEGC’s) gebruiken, die voor <strong>het</strong> vervoer vande <strong>betreffende</strong> goederen zijn toegelaten en geschikt zijn, alsmede van de in <strong>het</strong> RID voorgeschrevenmerktekens zijn voorzien;d) de voorschriften voor de wijze van verzending en de beperkingen van de verzending in acht nemen;e) ervoor zorgen dat ook ongereinigde en niet ontgaste lege tanks (tankwagons, batterijwagons, wagonsmet afneembare tanks, mobiele tanks, tankcontainers of MEGC’s) of ongereinigde lege wagons, groteen kleine containers voor los gestort op de juiste wijze van merktekens en etiketten worden voorzienen dat ongereinigde lege tanks op dezelfde wijze gesloten zijn en dezelfde waarborgen van dichtheidbieden als in gevulde toestand.1.4.2.1.2 Indien de afzender gebruik maakt van diensten van andere betrokkenen (verpakker, belader, vuller, enz.),moet hij geschikte maatregelen treffen om te waarborgen dat de zending aan de voorschriften van <strong>het</strong> RIDvoldoet. Hij kan echter in de gevallen van 1.4.2.1.1 a), b), c) en e), vertrouwen op de informatie engegevens die hem door andere betrokkenen ter beschikking zijn gesteld.1.4.2.1.3 Indien de afzender in opdracht van een derde handelt, moet deze derde de afzender schriftelijk wijzen op<strong>het</strong> gevaarlijke goed en hem alle informatie en documenten, die ter vervulling van zijn plichtennoodzakelijk zijn, ter beschikking stellen.1.4.2.2 Vervoerder1.4.2.2.1 De vervoerder, die de gevaarlijke goederen op de plaats van vertrek aanneemt, moet in <strong>het</strong> kader van1.4.1 door representatieve steekproeven in <strong>het</strong> bijzonder:a) controleren of de te vervoeren gevaarlijke goederen tot <strong>het</strong> vervoer zijn toegelaten;b) er zich van te vergewissen dat alle in <strong>het</strong> RID voorgeschreven informatie <strong>betreffende</strong> de te vervoerengevaarlijke goederen vóór <strong>het</strong> vervoer door de afzender overgemaakt werden, dat de voorgeschrevendocumentatie of – indien elektronische gegevensverwerkingstechnieken (EDP) of elektronische1.4-1


gegevensuitwisselings-technieken (EDI) gebruikt worden – de gegevens tijdens <strong>het</strong> vervoerbeschikbaar zijn op een wijze die minstens gelijkwaardig is aan die van documenten op papier;c) door middel van een visuele controle vaststellen dat de wagons en de lading geen duidelijkegebreken, geen lekkage of scheuren vertonen, dat geen uitrustingsdelen ontbreken, enz.;d) zich ervan vergewissen dat bij tankwagons, batterijwagons, wagons met afneembare tanks, mobieletanks, tankcontainers en MEGC’s de datum van de volgende beproeving niet is overschreden;OPMERKINGDe tanks, de batterijwagons en de MEGC’s mogen echter na <strong>het</strong> verstrijken van deze datum vervoerd wordenonder de voorwaarden van 4.1.6.10 (in <strong>het</strong> geval van batterijwagons en MEGC’s die drukrecipiënten als elementenhebben), 4.2.4.4, 4.3.2.4.4, 6.7.2.19.6, 6.7.3.15.6 of 6.7.4.14.6.e) controleren, of de wagons niet zijn overladen;f) zich ervan vergewissen dat de voor de wagons voorgeschreven gevaarsetiketten en kenmerken zijnaangebracht;g) zich ervan vergewissen dat de in de schriftelijke richtlijnen voorgeschreven uitrusting zich in de cabinevan de treinbestuurder bevindt.Dit moet worden gedaan aan de hand van de vervoerdocumenten en de begeleidende documenten, dooreen visuele controle van de wagon of de containers en eventueel van de lading.Aan de bepalingen van deze paragraaf wordt geacht te zijn voldaan, indien punt 5 van UIC-fiche 471-3 O(Uit te voeren nazicht voor de zendingen met gevaarlijke goederen) 12 wordt toegepast.1.4.2.2.2 De vervoerder kan echter in de gevallen bedoeld in 1.4.2.2.1 a), b), e) en f), vertrouwen op de informatieen gegevens die hem door andere betrokkenen ter beschikking zijn gesteld.1.4.2.2.3 Indien de vervoerder overeenkomstig 1.4.2.2.1 een overtreding op de voorschriften van <strong>het</strong> RID vaststelt,dan mag hij deze zending niet verder vervoeren totdat aan de voorschriften is voldaan.1.4.2.2.4 Indien tijdens <strong>het</strong> vervoer een overtreding wordt vastgesteld die mogelijk kan leiden tot een verminderingvan de veiligheid, dan moet de zending met inachtneming van de eisen van de verkeersveiligheid en <strong>het</strong>veilige parkeren, alsmede de eisen van de openbare veiligheid zo snel mogelijk worden opgehouden.Het vervoer mag slechts worden voortgezet indien aan de voorschriften is voldaan. De voor <strong>het</strong> resterendevervoerstraject bevoegde overhe(i)d(en) kan (kunnen) voor de voortzetting van <strong>het</strong> vervoer goedkeuringverlenen.Indien niet aan de voorschriften kan worden voldaan en indien voor <strong>het</strong> resterende vervoerstraject geengoedkeuring wordt verleend, dan verleent (verlenen) de bevoegde overhe(i)d(en) de vervoerder denoodzakelijke administratieve ondersteuning. Deze bepaling is ook van toepassing, indien de vervoerderde bevoegde overhe(i)d(en) meedeelt, dat de gevaarlijke eigenschappen van de tot <strong>het</strong> vervoeraangeboden goederen aan hem door de afzender niet duidelijk zijn medegedeeld en hij op grond van in<strong>het</strong> bijzonder <strong>het</strong> voor de vervoersovereenkomst geldende recht de goederen wenst te lossen, tevernietigen of onschadelijk te maken.1.4.2.2.5 De vervoerder moet er zich van vergewissen dat de beheerder van de infrastructuur waarop hij rijdt,tijdens <strong>het</strong> vervoer, op elk ogenblik snel en zonder hinder kan beschikken over de gegevens die hemtoelaten de verplichtingen van 1.4.3.6 b).1.4.2.2.6 De vervoerder moet de schriftelijke richtlijnen zoals voorzien in 5.4.3, ter beschikking stellen van detreinbestuurder.OPMERKING.De wijze waarop deze gegevens worden overgemaakt, is vastgelegd in de gebruiksbepalingen van despoorweginfrastructuur.1.4.2.3 Geadresseerde1.4.2.3.1 De geadresseerde is verplicht, de aanneming van <strong>het</strong> goed niet zonder dwingende redenen te vertragenen na <strong>het</strong> lossen te controleren of de voorschriften van <strong>het</strong> RID, die hem betreffen, zijn nageleefd.1.4.2.3.2 Een wagon of container mag pas worden teruggegeven of hergebruikt indien de bovengenoemdevoorschriften nageleefd zijn.1.4.2.3.3 Indien de geadresseerde gebruik maakt van de diensten van andere betrokkenen (losser, reiniger,ontsmettingsbedrijf, enz.), moet hij geschikte maatregelen treffen om te waarborgen dat de voorschriftenvan 1.4.2.3.1 en 1.4.2.3.2 van <strong>het</strong> RID werden nageleefd.1.4.3 Plichten van de andere betrokkenenHierna zijn de andere betrokkenen en hun plichten bij wijze van voorbeeld aangegeven. De plichten vande andere betrokkenen vloeien voort uit bovenstaande afdeling 1.4.1, voor zover deze betrokkenen wetenof zouden moeten weten, dat zij hun opdrachten uitvoeren in <strong>het</strong> kader van vervoer dat is onderworpenaan <strong>het</strong> RID.12 De uitgave van de UIC-fiche van toepassing vanaf 1 januari 20111.4-2


1.4.3.1 Belader1.4.3.1.1 In <strong>het</strong> kader van 1.4.1 heeft de belader in <strong>het</strong> bijzonder de volgende plichten: hija) mag gevaarlijke goederen slechts aan de vervoerder aanbieden, indien zij volgens <strong>het</strong> RID vervoerdmogen worden;b) moet bij <strong>het</strong> aanbieden tot <strong>het</strong> vervoer van verpakte gevaarlijke goederen of van ongereinigde legeverpakkingen controleren of de verpakking is beschadigd. Hij mag een collo, waarvan de verpakkingis beschadigd, in <strong>het</strong> bijzonder wanneer deze lekt, zodat de gevaarlijke stof naar buiten komt of kankomen, slechts tot <strong>het</strong> vervoer aanbieden nadat <strong>het</strong> gebrek is opgeheven; <strong>het</strong>zelfde geldt voorongereinigde lege verpakkingen;c) moet bij <strong>het</strong> laden van gevaarlijke goederen in een wagon, grote of kleine container de bijzonderevoorschriften voor <strong>het</strong> laden en de behandeling naleven;d) moet, wanneer hij de gevaarlijke goederen rechtstreeks aan de vervoerder tot <strong>het</strong> vervoer aanbiedt,de voorschriften voor <strong>het</strong> aanbrengen van grote etiketten en de oranje kenmerking op de wagon of degrote container naleven;e) moet bij <strong>het</strong> laden van colli de samenladingsverboden naleven, daarbij tevens rekening houdend metgevaarlijke goederen die zich reeds in de wagon of de grote container bevinden. Voorts moet hij devoorschriften voor de scheiding van levensmiddelen, verbruiksgoederen of voer voor dieren naleven.1.4.3.1.2 De belader mag echter in de gevallen in 1.4.3.1.1 a), d) en e) vertrouwen op de informatie en gegevensdie hem door andere betrokkenen ter beschikking zijn gesteld.1.4.3.2 VerpakkerIn <strong>het</strong> kader van 1.4.1 moet de verpakker in <strong>het</strong> bijzonder <strong>het</strong> volgende naleven:a) de verpakkingsvoorschriften en de voorschriften voor de gezamenlijke verpakking, almedeb) indien hij de colli voorbereidt voor <strong>het</strong> vervoer, de voorschriften voor de merktekens en etiketteringvan de colli.1.4.3.3 VullerIn <strong>het</strong> kader van 1.4.1 heeft de vuller in <strong>het</strong> bijzonder de volgende plichten : hija) moet zich er, vóór <strong>het</strong> vullen van de tanks, van vergewissen dat de tanks en de uitrustingen technischin goede staat zijn;b) moet zich ervan vergewissen dat bij tankwagons, batterijwagons, wagons met afneembare tanks,mobiele tanks, tankcontainers en MEGC’s de datum van de volgende beproeving niet isoverschreden;c) mag tanks slechts vullen met gevaarlijke goederen waarvoor deze tanks zijn toegelaten;d) moet bij <strong>het</strong> vullen van tanks de bepalingen <strong>betreffende</strong> gevaarlijke goederen in direct aan elkaargrenzende compartimenten van de tank naleven;e) moet bij <strong>het</strong> vullen van de tanks de maximaal toelaatbare vullingsgraad of de maximaal toelaatbaremassa van de vulling per liter inhoud voor de te beladen stof aanhouden;f) moet na <strong>het</strong> vullen van de tank de dichtheid van de afsluitinrichtingen controleren;g) moet erop letten dat zich aan de buitenzijde van de door hem gevulde tanks geen gevaarlijke restenvan de inhoud bevinden;h) moet, indien hij de gevaarlijke goederen voor <strong>het</strong> vervoer voorbereidt, ervoor zorgden dat op de doorhem gevulde tanks almede wagons, grote en kleine containers voor los gestort vervoer devoorgeschreven oranje kenmerking en (grote) etiketten aangebracht zijn overeenkomstig devoorschriften;i) moet vóór en na <strong>het</strong> vullen van tankwagons met vloeibaar gemaakte gassen de daarvoor geldendebijzondere controlevoorschriften naleven;j) moet zich, bij <strong>het</strong> vullen van wagons of containers met los gestorte gevaarlijke goederen, ervanvergewissen dat de pertinente bepalingen van hoofdstuk 7.3 nageleefd worden.1.4.3.4 Exploitant van een tankcontainer of een mobiele tankIn <strong>het</strong> kader van 1.4.1 moet de exploitant van een tankcontainer of van een mobiele tank er in <strong>het</strong>bijzonder voor zorgen dat:a) de voorschriften <strong>betreffende</strong> constructie, uitrusting, beproevingen en kenmerking worden nageleefd;b) <strong>het</strong> onderhoud van de houders en hun uitrustingen op een wijze wordt uitgevoerd, die waarborgt datde tankcontainer of de mobiele tank onder normale bedrijfsomstandigheden tot de volgendebeproeving voldoet aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID;c) een buitengewone keuring wordt uitgevoerd, indien de veiligheid van de houder of de uitrustingendoor herstelling, ombouw of een ongeval mogelijk verminderd is.1.4.3.5 Exploitant van een tankwagonIn <strong>het</strong> kader van 1.4.1 moet de exploitant van een tankwagon er in <strong>het</strong> bijzonder voor zorgen dat:1.4-3


a) de voorschriften <strong>betreffende</strong> constructie, uitrusting, beproevingen en kenmerking worden nageleefd;b) <strong>het</strong> onderhoud van de tanks en hun uitrustingen op een wijze wordt uitgevoerd, die waarborgt dat detankwagon onder normale bedrijfsomstandigheden tot de volgende beproeving voldoet aan devoorschriften van <strong>het</strong> RID;c) een buitengewone keuring wordt uitgevoerd, indien de veiligheid van de houder of de uitrustingendoor herstelling, ombouw of een ongeval mogelijk verminderd is.1.4.3.6 Beheerder van de spoorweginfrastructuur1.4.3.7 OntladerIn <strong>het</strong> kader van 1.4.1 heeft de beheerder van de spoorweginfrastructuur in <strong>het</strong> bijzonder volgendeplichten:a) Hij moet ervoor zorgen dat de interne noodplannen voor de rangeerstations opgesteld wordenconform hoofdstuk 1.11;b) Hij moet zich ervan vergewissen dat er op elk ogenblik – zonder belemmering – een snelle toegang isten minste tot de volgende informatie:- de treinsamenstelling door elk wagonnummer aan te geven evenals elke categorie van wagon,indien deze niet vervat is in <strong>het</strong> wagonnummer,- de UNO-nummers van de vervoerde gevaarlijke goederen in of op elke wagon, of indien enkel dein beperkte hoeveelheid verpakte gevaarlijke goederen vervoerd worden in overeenstemmingmet hoofdstuk 3.4 en dat de markering van de wagon of van de grote container vereist is volgenshoofdstuk 3.4, de aanduiding van de aanwezigheid van dit type goederen,- de positie van elke wagon in de trein (plaats van de wagons).Deze informatie mag slechts ter beschikking gesteld worden van diensten die ze nodig hebben voorveiligheids-, beveiligings- of noodinterventiedoeleinden.OPMERKING.De wijze waarop deze gegevens worden overgemaakt, zijn vastgelegd in de gebruiksbepalingen van despoorweginfrastructuur.OPMERKING : In deze onderafdeling omvat <strong>het</strong> ontladen <strong>het</strong> afnemen, afladen en lossen zoalsaangegeven in de definitie van ontlader in 1.2.1.1.4.3.7.1 In <strong>het</strong> kader van 1.4.1 moet de ontlader in <strong>het</strong> bijzonder :a) er op toezien dat de goederen wel degelijk deze zijn die moeten ontladen worden, door de er opbetrekking hebbende informatie in <strong>het</strong> vervoerdocument te vergelijken met de informatie op <strong>het</strong> collo, decontainer, de tank, de MEGC of de wagon ;b) voor en tijdens <strong>het</strong> ontladen nakijken of de verpakkingen, de tank, de wagon of de container dermatebeschadigd zijn dat dit de ontladingsoperatie in gevaar kan brengen. Indien zulks <strong>het</strong> geval is, er optoezien dat de ontlading niet uitgevoerd wordt zolang geen gepaste maatregelen getroffen werden ;c) alle voorschriften die van toepassing zijn op de ontlading naleven ;d) onmiddellijk na <strong>het</strong> ontladen van de tank, de wagon of de container :i) elk gevaarlijk residu verwijderen dat tijdens <strong>het</strong> ontladen op de buitenkant van de tank, van de wagonof van de container is terechtgekomen ; enii) toezien op de sluiting van de afsluiters en inspectieopeningen ;e) er op toezien dat de voorgeschreven reiniging en ontsmetting van de wagons of containers uitgevoerdwordt ; enf) ervoor zorgen dat bij volledig geloste en gereinigde, ontgaste en ontsmette wagons en containers geengrote etiketten en oranje kenmerking meer zichtbaar zijn.1.4.3.7.2 Indien de ontlader gebruik maakt van de diensten van andere betrokkenen (reiniger, decontaminatiestation,enz.) moet hij de gepaste maatregelen treffen om te garanderen dat aan de voorschriften van <strong>het</strong> RIDvoldaan wordt.1.4-4


Hoofdstuk 1.5 - Afwijkingen1.5.1 Tijdelijke afwijkingen1.5.1.1 De bevoegde overheden van de RID-<strong>Verdrag</strong>staten kunnen rechtstreeks onderling overeenkomen dat ophun grondgebied bij wijze van tijdelijke afwijking van de voorschriften van <strong>het</strong> RID bepaalde vervoeren zijntoegestaan, voor zover daardoor de veiligheid niet nadelig wordt beïnvloed. Deze tijdelijke afwijkingenmoeten door de overheid, die <strong>het</strong> initiatief tot deze afwijking heeft genomen, worden meegedeeld aan <strong>het</strong>secretariaat van de OTIF, dat deze afwijking aan de RID-<strong>Verdrag</strong>staten ter kennis zal brengen 13 .OPMERKING.De “speciale regeling” volgens 1.7.4 wordt niet beschouwd als een tijdelijke afwijking in de zin van deze afdeling.1.5.1.2 De geldigheidsduur van de tijdelijke afwijking mag ten hoogste vijf jaar bedragen, te rekenen vanaf dedatum waarop deze in werking treedt. De tijdelijke afwijking vervalt automatisch op de datum waarop eenovereenkomstige wijziging van <strong>het</strong> RID in werking treedt.1.5.1.3 Vervoer op grond van tijdelijke afwijkingen is vervoer overeenkomstig Aanhangsel C van <strong>het</strong> COTIF.1.5.2 Militaire zendingenVoor militaire zendingen, dat wil zeggen zendingen met stoffen of voorwerpen van klasse 1, dietoebehoren aan de krijgsmacht of waarvoor de krijgsmacht verantwoordelijk is, gelden afwijkendevoorschriften [zie 5.2.1.5, 5.2.2.1.8, 5.3.1.1.2, 5.4.1.2.1 f) en 7.2.4, bijzondere bepaling W 2].13 De tijdelijke afwijkingen die afgesloten werden in <strong>het</strong> kader van deze afdeling kunnen geraadpleegd worden op de internet site van<strong>het</strong> OTIF (www.otif.ch).1.5-1


1.6.1 DiversenHoofdstuk 1.6 - Overgangsvoorschriften1.6.1.1 Behalve indien anders wordt voorgeschreven, mogen de stoffen en voorwerpen van <strong>het</strong> RID tot en met 30juni 2011 vervoerd worden volgens de voorschriften van <strong>het</strong> RID 14 die er tot en met 31 december 2010 opvan toepassing zijn.1.6.1.2 (Afgeschaft)OPMERKING.Voor de vermelding in <strong>het</strong> vervoerdocument zie 5.4.1.1.12.1.6.1.3 Stoffen en voorwerpen van klasse 1, die toebehoren aan de krijgsmacht van een RID-<strong>Verdrag</strong>staat en dievóór 1 januari 1990, in overeenstemming met de destijds geldende voorschriften van <strong>het</strong> RID 15 , verpaktzijn, mogen na 31 december 1989 worden vervoerd op voorwaarde dat de verpakkingen in goede staatverkeren en dat in <strong>het</strong> vervoerdocument wordt vermeld, dat <strong>het</strong> militaire goederen betreft, die vóór 1januari 1990 zijn verpakt. De overige, vanaf 1 januari 1990 geldende voorschriften voor deze klassemoeten in acht worden genomen.1.6.1.4 Stoffen en voorwerpen van klasse 1, die tussen 1 januari 1990 en 31 december 1996 in overeenstemmingmet de gedurende die periode geldende voorschriften van <strong>het</strong> RID 16 verpakt zijn, mogen na 31 december1996 worden vervoerd op voorwaarde dat de verpakkingen in goede staat verkeren en dat in <strong>het</strong>vervoerdocument wordt aangegeven, dat <strong>het</strong> goederen van klasse 1 betreft, die tussen 1 januari 1990 en31 december 1996 verpakt zijn.1.6.1.5 IBC’s die gebouwd zijn volgens de vóór 1 januari 1999 geldende voorschriften van rn. 405 (5) en 555 (3),maar die echter niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 1999 geldende voorschriften van rn. 405 (5)en 555 (3), mogen verder worden gebruikt.1.6.1.6 De grote recipiënten voor los gestort vervoer (IBC’s) die vóór 1 januari 2003 werden gebouwd volgens devoorschriften van randnummer 1612 (1) die tot 30 juni 2001 van kracht waren, maar die niet beantwoordenaan de bepalingen van 6.5.2.1.1 met betrekking tot de hoogte van de letters, cijfers en symbolen die vanaf1 juli 2001 in voege traden, mogen verder worden gebruikt.1.6.1.7 De goedkeuringen van <strong>het</strong> prototype van uit polyethyleen met hoge of gemiddelde moleculaire massavervaardigde vaten, jerrycans en composietverpakkingen, die vóór 1 juli 2005 werden afgeleverd volgensde voorschriften van 6.1.5.2.6 die tot 31 december 2004 van kracht waren, maar die niet beantwoordenaan de bepalingen van 4.1.1.19, blijven geldig tot 31 december 2009. Alle op basis van dezeprototypegoedkeuringen vervaardigde en gekenmerkte verpakkingen mogen verder gebruikt worden tot<strong>het</strong> einde van hun in 4.1.1.15 vastgelegde gebruiksduur.1.6.1.8 De nog bestaande oranje borden die voldoen aan de tot 31 december 2004 van kracht zijnde voorschriftenvan onderafdeling 5.3.2.2, mogen verder gebruikt worden op voorwaarde dat de voorschriften van5.3.2.2.1 en 5.3.2.2.2, die stipuleren dat <strong>het</strong> schild, de cijfers en de letters op hun plaats moeten blijven bijom <strong>het</strong> even welke oriëntatie van de wagon, nageleefd worden.1.6.1.9 (voorbehouden)1.6.1.10 De voor 1 juli 2003 vervaardigde lithiumcellen en lithiumbatterijen, die beproefd werden volgens de tot enmet 31 december 2002 geldende voorschriften en die niet beproefd werden volgens de vanaf 1 januari2003 geldende voorschriften, evenals de apparaten die dergelijke lithiumcellen en lithiumbatterijenbevatten, mogen nog vervoerd worden tot en met 30 juni 2013 indien aan alle andere des<strong>betreffende</strong>voorschriften wordt voldaan.1.6.1.11 De prototypegoedkeuringen van de uit polyethyleen met hoge of gemiddelde moleculaire massavervaardigde vaten, jerrycans en composietverpakkingen, en van de uit polyethyleen met hogemoleculaire massa vervaardigde IBC’s, die vóór 1 juli 2007 werden afgeleverd volgens de voorschriftenvan 6.1.6.1 a) die tot 31 december 2006 van kracht waren, maar die niet beantwoorden aan de bepalingenvan 6.1.6.1 a) die vanaf 1 januari 2007 van kracht zijn, blijven geldig.1.6.1.12 (Voorbehouden)1.6.1.13 (afgeschaft)1.6.1.14 De IBC’s, die gebouwd werden vóór 1 januari 2011 en beantwoordend aan een constructietype dat nietheeft voldaan aan de vibratietest van 6.5.6.13 of dat niet diende te voldoen aan de criteria van 6.5.6.9.5 d)op <strong>het</strong> ogenblik dat <strong>het</strong> aan de valproef onderworpen werd, mogen verder gebruikt worden.1.6.1.15 Het is niet nodig om op de IBC’s, die gebouwd, gereconstrueerd of gerepareerd werden vóór 1 januari2011, <strong>het</strong> kenmerk van de maximaal toegelaten stapellast aan te brengen conform 6.5.2.2.2. Deze IBC’sdie niet voorzien zijn van <strong>het</strong> kenmerk conform 6.5.2.2.2 mogen nog na december 2010 gebruikt worden,14 Uitgave van <strong>het</strong> RID van 1.1.2009.15 Uitgave van <strong>het</strong> RID van 1.5.1985.16 Uitgaven van <strong>het</strong> RID van 1.1.1990, 1.1.1993 en 1.1.19951.6-1


1.6-2maar <strong>het</strong> kenmerk conform 6.5.2.2.2 zal er moeten op aangebracht worden indien ze na deze datumgereconstrueerd of gerepareerd worden.1.6.1.16 Dierlijke stoffen, die andere ziekteverwekkers bevatten welke behoren tot categorie B dan die welke inculturen bij categorie A zouden behoren (zie 2.2.62.1.12.2), mogen tot en met 31 december 2014 conformde door de bevoegde overheid vastgelegde voorschriften vervoerd worden 17 (zie voetnoot blz 1.6-1)1.6.1.17 (afgeschaft)1.6.1.18 (afgeschaft)1.6.1.19 De tot 31 december 2010 van toepassing zijnde bepalingen van 2.2.9.1.10.3 en 2.2.9.1.10.4 <strong>betreffende</strong>de classificatie van de milieugevaarlijke stoffen mogen gebruikt worden tot 31 december 2013.1.6.1.20 In weerwil van de vanaf 1 januari 2011 van toepassing zijnde voorschriften van hoofdstuk 3.4, mogen deandere in beperkte hoeveelheden verpakte gevaarlijke goederen dan die aan dewelke <strong>het</strong> cijfer “0” istoegekend in kolom (7a) van tabel A in hoofdstuk 3.2, tot 30 juni 2015 verder vervoerd worden conform devoorschriften van hoofdstuk 3.4 die tot 31 december 2010 van toepassing waren. In een dergelijk gevalmogen de op 1 januari 2011 van toepassing zijnde bepalingen van 3.4.12 tot en met 3.4.15 evenweltoegepast worden vanaf 1 januari 2011. In een dergelijk geval mogen de op 1 januari 2011 van toepassingzijnde bepalingen van 3.4.12 tot en met 3.4.15 evenwel toegepast worden vanaf 1 januari 2011.1.6.1.21 (voorbehouden)1.6.1.22 De binnenrecipiënten van voor 1 juli 2011 gebouwde composiet-IBC’s, die gekenmerkt zijn conform de tot31 december 2010 van toepassing zijnde bepalingen van 6.5.2.2.4, mogen verder gebruikt worden.1.6.2 Drukrecipiënten en recipiënten voor de klasse 21.6.2.1 Recipiënten die vóór 1 januari 1997 gebouwd zijn en die niet voldoen aan de vanaf 1 januari 1997geldende voorschriften van <strong>het</strong> RID, maar waarin <strong>het</strong> vervoer toegestaan was volgens de voorschriftenvan <strong>het</strong> RID van toepassing tot 31 december 1996, mogen na dit tijdstip verder gebruikt worden, opvoorwaarde dat aan de in de verpakkingsinstructies P200 en P203 beschreven voorschriften voor deperiodieke beproevingen wordt voldaan.1.6.2.2 Flessen volgens de definitie in 1.2.1, die vóór 1 januari 1997 aan een eerste of periodieke beproeving zijnonderworpen, mogen in lege, ongereinigde toestand zonder etiket worden vervoerd tot de datum van hunvolgende vulling of hun volgende periodieke beproeving.1.6.2.3 De recipiënten bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen van de klasse 2, die gebouwd zijn vóór 1 januari2003, mogen na deze datum nog voorzien blijven van <strong>het</strong> kenmerk conform de voorschriften vantoepassing tot en met 31 december 2002.1.6.2.4 De drukrecipiënten die ontworpen en gebouwd werden conform technische codes die niet meer erkendzijn volgens 6.2.5, mogen verder worden gebruikt.1.6.2.5 De drukrecipiënten en hun sluitingen, die ontworpen en gebouwd werden volgens de normen die vantoepassing waren op <strong>het</strong> ogenblik van hun bouw, (zie 6.2.4) conform de toen geldende bepalingen van <strong>het</strong>RID, mogen verder gebruikt worden tenzij dit gebruik beperkt wordt door een specifiekeovergangsmaatregel.1.6.2.6 De drukrecipiënten voor de andere stoffen dan die van klasse 2, die gebouwd werden vóór 1 juli 2009volgens de voorschriften van 4.1.4.4 die tot en met 31 december 2008 van kracht waren maar die nietvoldoen aan de met ingang van 1 januari 2009 geldende voorschriften van 4.1.3.6, mogen verder gebruiktworden op voorwaarde dat de tot en met 31 december 2008 van kracht zijnde voorschriften van 4.1.4.4nageleefd worden.1.6.2.7 De RID-<strong>Verdrag</strong>staten mogen de voorschriften tot en met 30 juni 2011 blijven toepassen van 6.2.1.4.1 toten met 6.2.1.4.4, die tot en met 31 december 2008 van kracht waren, in plaats van die van 1.8.6, 1.8.7,6.2.2.10, 6.2.3.6 tot en met 6.2.3.8.1.6.2.8 De typegoedkeuringen voor de drukrecipiënten die voor 1 juli 2011 afgeleverd werden moeten voor 1januari 2013 worden herbekeken en in overeenstemming gebracht met de bepalingen van 1.8.7.2.4.1.6.2.9 De bepalingen van bijzonder verpakkingsvoorschrift v van verpakkingsinstructie P200 (10) in 4.1.4.1 dattot 31 december 2010 van toepassing was, mogen door de RID-<strong>Verdrag</strong>staten toegepast worden op deflessen die voor 1 januari 2015 vervaardigd worden.1.6.2.10 De voor <strong>het</strong> vervoer van gassen van UN-nummers 1011, 1075, 1965, 1969 of 1978 bestemde hervulbaregelaste stalen flessen, waarvoor de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land of van de landen waar <strong>het</strong> vervoerplaatsvindt een interval van 15 jaar tussen de periodieke onderzoeken toegestaan heeft overeenkomstigbijzonder verpakkingsvoorschrift v van verpakkingsinstructie P200 (10) in 4.1.4.1 zoals dat tot 31december 2010 van toepassing was, mogen blijven periodiek onderzocht worden overeenkomstig deonderhavige bepalingen.17 Bepalingen, die van toepassing zijn op dode besmette dieren, bestaan, bijvoorbeeld in Verordening EG nr. 1774/2002 van <strong>het</strong>Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijkeconsumptie besmette dierlijke bijproducten (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L273 van 10 oktober 2002 p. 1).


1.6.2.11 De RID-<strong>Verdrag</strong>staten moeten de voorschriften van 1.8.6, 1.8.7 of 1.8.8 <strong>betreffende</strong> deovereenstemmingsbeoordeling van de gaspatronen niet toepassen voor 1 januari 2013. In dat gevalmogen de gaspatronen die voor 1 januari 2013 vervaardigd en voor <strong>het</strong> vervoer klaargemaakt werden nadeze datum blijven vervoerd worden, op voorwaarde dat alle andere pertinente bepalingen van <strong>het</strong> RIDnageleefd worden.1.6.3 Tankwagons en batterijwagons1.6.3.1 Tankwagons die vóór de invoering van de met ingang van 1 oktober 1978 geldende voorschriften zijngebouwd, mogen verder worden gebruikt, indien de uitrusting van de houder voldoet aan de voorschriftenvan hoofdstuk 6.8. De wanddikte van de houders, met uitzondering van de houders die zijn bestemd voor<strong>het</strong> vervoer van sterk gekoelde, vloeibare gassen van klasse 2, moet ten minste overeenkomen met eenberekeningsdruk van 0,4 MPa (4 bar) (manometrische druk) voor zacht staal of 200 kPa (2 bar)(manometrische druk) voor aluminium en aluminiumlegeringen.1.6.3.2 De periodieke keuringen van de tankwagons die in dienst blijven overeenkomstig deovergangsbepalingen, moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van 6.8.2.4 en 6.8.3.4 ende overeenkomende bijzondere bepalingen voor de verschillende klassen. Voor zover in de vroegerebepalingen geen hogere beproevingsdruk was voorgeschreven, is voor de houders van aluminium enaluminiumlegeringen een beproevingsdruk van 200 kPa (2 bar) (manometrische druk) voldoende.1.6.3.3 Tankwagons die voldoen aan de overgangsbepalingen van 1.6.3.1 en 1.6.3.2, mogen tot 30 september1998 gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van de gevaarlijke goederen, waarvoor zij zijn toegelaten. Dezeovergangstermijn is niet van toepassing op tankwagons, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van de stoffen vanklasse 2, noch op tankwagons, waarvan de wanddikte en de uitrustingen voldoen aan de voorschriften vanhoofdstuk 6.8.1.6.3.4 Tankwagons die gebouwd zijn vóór 1 januari 1988 volgens de tot en met 31 december 1987 geldendevoorschriften, maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 1988 geldende voorschriften, mogenverder worden gebruikt. Deze bepaling geldt ook voor tankwagons, die niet voorzien zijn van de metingang van 1 januari 1988 voorgeschreven aanduiding van <strong>het</strong> materiaal van de houder volgensAanhangsel XI, randnummer 1.6.1.1.6.3.5 Tankwagons die gebouwd zijn vóór 1 januari 1993 volgens de tot en met 31 december 1992, maar die nietvoldoen aan de met ingang van 1 januari 1993 geldende voorschriften, mogen verder worden gebruikt.1.6.3.6 Tankwagons die gebouwd zijn vóór 1 januari 1995 volgens de tot en met 31 december 1994 geldendevoorschriften, maar niet voldoen aan de vanaf 1 januari 1995 geldende voorschriften, mogen verderworden gebruikt.1.6.3.7 Tankwagons, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van brandbare vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 55°Cdoch ten hoogste 60°C, die vóór 1 januari 1997 volg ens de tot en met 31 december 1996 geldendevoorschriften van Aanhangsel XI, randnummers 1.2.7, 1.3.8 en 3.3.3 zijn gebouwd, maar die niet voldoenaan de vanaf 1 januari 1997 geldende voorschriften van deze randnummers, mogen verder wordengebruikt.1.6.3.8 Tankwagons, batterijwagons en wagons met afneembare tanks, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen vanklasse 2, die vóór 1 januari 1997 zijn gebouwd, mogen tot de volgende periodieke beproeving voorzien zijnvan de kenmerking, conform de tot en met 31 december 1996 geldende voorschriften.Wanneer – naar aanleiding van wijzigingen in <strong>het</strong> RID – bepaalde officiële vervoersnamen van gassenwerden aangepast, is <strong>het</strong> niet nodig deze benamingen op de plaat of op de houder zelf te wijzigen (zie6.8.3.5.2 of 6.8.3.5.3) op voorwaarde dat de benaming van de gassen op de tankwagons, batterijwagonsen wagons met afneembare tanks of op hun plaatjes [zie 6.8.3.5.6 b) of c)] aangepast worden tijdens deeerst volgende periodieke beproeving.1.6.3.9 (voorbehouden)1.6.3.10 (voorbehouden)1.6.3.11 Tankwagons die gebouwd zijn vóór 1 januari 1997 volgens de tot en met 31 december 1996 geldendevoorschriften, maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 1997 geldende voorschriften vanAanhangsel XI, randnummers 3.3.3 en 3.3.4, mogen verder worden gebruikt.1.6.3.12 (afgeschaft)1.6.3.13 (voorbehouden)1.6.3.14 Tankwagons die vóór 1 januari 1999 volgens de tot en met 31 december 1998 geldende voorschriften vanAanhangsel XI, randnummer 5.3.6.3 zijn gebouwd, maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari1999 geldende voorschriften van Aanhangsel XI, randnummer 5.3.6.3, mogen verder worden gebruikt.1.6.3.15 De tankwagons die voor 1 juli 2007 gebouwd werden volgens de tot en met 31 december 2006 van krachtzijnde voorschriften, maar die evenwel niet beantwoorden aan de voorschriften van 6.8.2.2.3 die vanaf 1januari 2007 van toepassing, mogen nog tot de eerstvolgende periodieke keuring verder gebruikt worden.1.6-3


1.6.3.16 Voor de tankwagons en batterijwagons die voor 1 januari 2007 gebouwd werden, en die niet voldoen aande voorschriften van 4.3.2, 6.8.2.3, 6.8.2.4 en 6.8.3.4 <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> tankdossier, moet <strong>het</strong> bijhouden vande gegevens voor <strong>het</strong> tankdossier ten laatste bij de eerstvolgende periodieke keuring beginnen.1.6.3.17 De tankwagons bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen van de klasse 3, verpakkingsgroep I, met eendampdruk bij 50°C van ten hoogte 175 kPa (1,75 bar) (absolute druk), die voor 1 juli 2007 gebouwdwerden volgens de tot 31 december 2006 van kracht zijnde voorschriften en waaraan de tankcode L1,5BNwerd toegekend conform de voorschriften die tot 31 december 2006 van toepassing waren, mogen nog tot31 december 2022 verder worden gebruikt voor <strong>het</strong> vervoer van de bovenvermelde stoffen.1.6.3.18 Tankwagons en batterijwagons, die gebouwd zijn vóór 1 januari 2003 volgens de tot en met 30 juni 2001geldende voorschriften, maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 juli 2001 geldende voorschriften,mogen verder worden gebruikt.Ze moeten evenwel gekenmerkt worden met de relevante tankcode en, in voorkomend geval, met derelevante alfanumerische codes van alle bijzondere bepalingen met TC en TE overeenkomstig 6.8.4.1.6.3.19 (voorbehouden)1.6.3.20 Tankwagons die vóór 1 juli 2003 volgens de tot en met 31 december 2002 geldende voorschriften zijngebouwd, maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 2003 geldende voorschriften van6.8.2.1.7 en de bijzondere bepaling TE 15 van 6.8.4 b) van toepassing van 1 januari 2003 tot en met 31december 2006, mogen verder worden gebruikt.1.6.3.21 (afgeschaft)1.6.3.22 Tankwagons met een houder van aluminiumlegeringen, die vóór 1 januari 2003 volgens de tot 31december 2002 geldende voorschriften zijn gebouwd, maar die niet voldoen aan de met ingang van 1januari 2003 geldende voorschriften, mogen verder worden gebruikt.1.6.3.23 (Geschrapt)1.6.3.24 Tankwagons, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van gassen van UN-nummers 1052, 1790 en 2073, die vóór 1januari 2003 volgens de tot 31 december 2002 geldende voorschriften zijn gebouwd, maar die nietvoldoen aan de met ingang van 1 januari 2003 geldende voorschriften van 6.8.5.1.1 b), mogen verderworden gebruikt.1.6.3.25 Het is niet nodig om de datum van de in 6.8.2.4.3 voorgeschreven dichtheidsbeproeving aan te brengenop de in 6.8.2.5.1 voorgeschreven kenplaat voordat de eerste dichtheidsbeproeving uitgevoerd werd diena 1 januari 2005 moet plaatsvinden.Het is niet nodig op de kenplaat van de tank <strong>het</strong> type beproeving ("P" of "L") aan te brengen zoalsvoorgeschreven in 6.8.2.5.1 voordat de eerste beproeving uitgevoerd werd die na 1 januari 2007 moetplaatsvinden.Het is niet nodig de letter "L" aan te brengen zoals voorgeschreven in 6.8.2.5.2 voordat de eerstebeproeving uitgevoerd werd die na 1 januari 2009 moet plaatsvinden. Indien de letter "L" niet op de tankaangebracht is na de datum van de volgende beproeving overeenkomstig 6.8.2.5.2, mag de datum dieopgegeven is voor de uitvoering van de volgende beproeving niet overschreden worden.1.6.3.26 De tankwagons die voor 1 januari 2007 gebouwd werden volgens de tot 31 december 2006 van krachtzijnde voorschriften en die niet beantwoorden aan de vanaf 1 januari 2007 van toepassing zijndevoorschriften <strong>betreffende</strong> de kenmerking van de uitwendige berekeningsdruk conform 6.8.2.5.1, mogennog verder worden gebruikt.1.6.3.27 a) De tankwagons en batterijwagons bestemd voor <strong>het</strong> vervoer- van gassen van de klasse 2, met de letter(s) T, TF, TC, TO, TFC of TOC in hun classificatiecode,- evenals voor stoffen van de klassen 3 tot en met 8 die vervoerd worden in vloeibare toestand enwaaraan de tankcodes L15CH, L15DH of L21DH werden toegekend in kolom 12 van Tabel A vanhoofdstuk 3.2,die werden gebouwd vóór 1 januari 2005, maar die niet voldoen aan de eisen van de met ingang van1 januari 2005 geldende voorschriften van 6.8.4, bijzondere bepaling TE 22 mogen nog gebruiktworden. Ze moeten ten laatste tegen 31 december 2010 heruitgerust worden met inrichtingen volgensbijzondere bepaling TE 22, waarvan de energieabsorptie echter ten minste 500 kJ bedraagt voor elkefrontale zijde van de wagon.De tankwagons en batterijwagons die evenwel tussen 1 januari 2011 en 31 december 2012onderworpen moeten worden aan een periodieke beproeving volgens 6.8.2.4.2 of 6.8.3.4.6, mogeneveneens ten laatse heruitgerust worden tot en met 31 december 2012.b) De tankwagons en batterijwagons bestemd voor <strong>het</strong> vervoer- van gassen van de klasse 2, die enkel de letter F in hun classificatiecode bevatten,- evenals voor stoffen van de klassen 3 tot en met 8 die vervoerd worden in vloeibare toestand enwaaraan de tankcodes L10BH, L10CH of L10DH werden toegekend in kolom 12 van Tabel A vanhoofdstuk 3.2,1.6-4


die worden gebouwd vóór 1 januari 2007, maar die niet voldoen aan de eisen van de met ingang van1 januari 2007 geldende voorschriften van 6.8.4, bijzondere bepaling TE 22 mogen gebruikt worden.1.6.3.28 De tankwagons die vóór 1 januari 2005 volgens de tot en met 31 december 2004 gelden de voorschriftenzijn gebouwd, maar die niet voldoen aan de voorschriften van 6.8.2.2.1, 2e alinea, moeten heruitgerustworden ten laatste tijdens de volgende omvorming of tijdens de volgende herstelling, voor zover <strong>het</strong>praktisch mogelijk is en de uitgevoerde werken <strong>het</strong> demonteren van de betrokken organen vereist.1.6.3.29 De tankwagons die vóór 1 januari 2005 zijn gebouwd, maar die niet voldoen aan de eisen van de metingang van 1 januari 2005 geldende voorschriften van 6.8.2.2.4 mogen nog gebruikt worden.1.6.3.30 (voorbehouden)1.6.3.31 De tankwagons en de tanks die elementen zijn van batterijwagons die ontworpen en gebouwd werdenconform een technische code die op <strong>het</strong> ogenblik van hun bouw erkend was volgens de bepalingen van6.8.2.7 die toen van toepassing waren, mogen verder gebruikt worden.1.6.3.32 De tankwagons bestemd voor <strong>het</strong> vervoer- van gassen van de klasse 2, classificatiecode die de letter(s) T, TF, TC, TO, TFC of TOC, bevatten,evenals- van vloeistoffen van de klassen 3 t/m 8 waaraan de tankcodes L15CH, L15DH of L21DH werdtoegekend, in de kolom (12) van Tabel A van hoofdstuk 3.2,die voor 1 januari 2007 werden gebouwd en die niet beantwoorden aan de vanaf 1 januari 2007 van krachtzijnde voorschriften van 6.8.4 b), bijzondere bepaling TE25, mogen verder worden gebruikt.De tankwagons bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van gassen van UN-nummers 1017 chloor, 1749chloortrifluoride, 2189 dichloorsilaan, 2901 broomchloride en 3057 trifluloracetylchloride, waarvan de diktevan de bodems niet beantwoordt aan bijzondere bepaling TE25 b), moeten evenwel ten laatste tegen 31december 2014 opnieuw uitgerust worden met inrichtingen conform de bijzondere bepaling TE25 a), c) ofd).1.6.3.33 De tankwagons en de batterijwagons voor de gassen van de klasse 2, die gebouwd werden vóór 1 januari1986 volgens de bepalingen van toepassing tot en met 31 december 1985, maar die wat betreft de buffersniet voldoen aan de voorschriften van 6.8.3.1.6, mogen verder gebruikt worden.1.6.3.34 (Voorbehouden).1.6.3.35 RID-<strong>Verdrag</strong>staten moeten de voorschriften van 1.8.6, van 1.8.7 en van de bijzondere bepalingen TA4 enTT9 in 6.8.4 niet toepassen vóór 1 juli 2011.1.6.3.36 De tankwagons die gebouwd werden vóór 1 januari 2011 volgens de bepalingen van toepassing tot 31december 2010 maar die niet voldoen aan de vereisten van de voorschriften 6.8.2.1.29 die vanaf 1 januari2011 van toepassing zijn, mogen verder gebruikt worden.1.6.3.37 De typegoedkeuringen voor de tankwagons en batterijwagons die voor 1 juli 2011 afgeleverd werden,moeten voor 1 januari 2013 worden herbekeken en in overeenstemming gebracht met de bepalingen van1.8.7.2.4 of 6.8.2.3.3.1.6.3.38 De tankwagons en batterijwagons, die ontworpen en gebouwd werden volgens normen die van toepassingwaren op <strong>het</strong> ogenblik van hun bouw (zie 6.8.2.6 en 6.8.3.6) conform de op dat ogenblik van toepassingzijnde bepalingen van <strong>het</strong> RID, mogen verder gebruikt worden tenzij dit gebruik beperkt wordt door eenspecifieke overgangsmaatregel.1.6.3.39 De tankwagons die voor 1 juli 2011 gebouwd werden volgens de tot en met 31 december 2010 van krachtzijnde voorschriften, maar die evenwel niet beantwoorden aan de voorschriften van de derde paragraafvan 6.8.2.2.3 <strong>betreffende</strong> de positie van de “flame traps” of “flame arresters”, mogen verder wordengebruikt.1.6.3.40 Voor de stoffen die giftig zijn bij <strong>het</strong> inademen van UN-nummers 1092, 1238, 1239, 1244, 1251, 1510,1580, 1810, 1834, 1838, 2474, 2486, 2668, 3381, 3383, 3385, 3387 en 3389, mag de in kolom (12) vantabel A in hoofdstuk 3.2 aangegeven tankcode die tot en met 31 december 2010 van toepassing wasverder gebruikt worden tot en met 31 december 2016 voor de vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembaretanks die voor 1 juli 2011 gebouwd werden.1.6.4 Tankcontainers, mobiele tanks en MEGC’s1.6.4.1 Tankcontainers die vóór 1 januari 1988 volgens de tot en met 31 december 1987 geldende voorschriftenzijn gebouwd, maar die niet voldoen aan de vanaf 1 januari 1988 geldende voorschriften, mogen verderworden gebruikt.1.6.4.2 Tankcontainers die vóór 1 januari 1993 volgens de tot en met 31 december 1992 geldende voorschriftenzijn gebouwd, maar die niet voldoen aan de vanaf 1 januari 1993 geldende voorschriften, mogen verderworden gebruikt.1.6-5


1.6.4.3 Tankcontainers die vóór 1 januari 1995 volgens de tot en met 31 december 1994 geldende voorschriftenzijn gebouwd, maar niet voldoen aan de vanaf 1 januari 1995 geldende voorschriften, mogen verderworden gebruikt.1.6.4.4 Tankcontainers, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van brandbare vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 55°Cdoch ten hoogste 60°C, die vóór 1 januari 1997 volg ens de tot en met 31 december 1996 geldendevoorschriften van Aanhangsel X, randnummers 1.2.7, 1.3.8 en 3.3.3 zijn gebouwd, maar die niet voldoenaan de vanaf 1 januari 1997 geldende voorschriften van deze randnummers, mogen verder wordengebruikt.1.6.4.5 Wanneer – naar aanleiding van wijzigingen in <strong>het</strong> RID – bepaalde officiële vervoersnamen van gassenwerden aangepast, is <strong>het</strong> niet nodig deze benamingen op de plaat of op de houder zelf te wijzigen (zie6.8.3.5.2 of 6.8.3.5.3) op voorwaarde dat de benaming van de gassen op de tankcontainers en MEGS’c ofop hun platen [zie 6.8.3.5.6 b) of c)] aangepast worden tijdens de eerstvolgende periodieke beproeving.1.6.4.6 De tankcontainers die voor 1 januari 2007 gebouwd werden volgens de tot en met 31 december 2006 vankracht zijnde voorschriften en die niet beantwoorden aan de vanaf 1 januari 2007 van toepassing zijndevoorschriften <strong>betreffende</strong> de kenmerking van de uitwendige berekeningsdruk conform 6.8.2.5.1, mogenverder worden gebruikt.1.6.4.7 Tankcontainers, die gebouwd zijn vóór 1 januari 1997 volgens de tot en met 31 december 1996 geldendevoorschriften, maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 1997 geldende voorschriften vanAanhangsel X, randnummers 3.3.3 en 3.3.4, mogen verder worden gebruikt.1.6.4.8 Tankcontainers, die vóór 1 januari 1999 volgens de tot en met 31 december 1998 geldende voorschriftenvan Aanhangsel X, randnummer 5.3.6.3 zijn gebouwd en die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari1999 geldende voorschriften van Aanhangsel X, randnummer 5.3.6.3, mogen verder worden gebruikt.1.6.4.9 De tankcontainers en de MEGC’s die ontworpen en gebouwd werden conform een technische code dieerkend was op <strong>het</strong> ogenblik van hun bouw volgens de bepalingen van 6.8.2.7 die toen van toepassingwaren, mogen verder gebruikt worden.1.6.4.10 (voorbehouden)1.6.4.11 (voorbehouden)1.6.4.12 De tankcontainers en MEGC’s die vóór 1 januari 2003 gebouwd werden volgens de tot en met 30 juni2001 van kracht zijnde voorschriften maar die niet voldoen aan de voorschriften die vanaf 1 juli 2001 vantoepassing zijn, mogen verder gebruikt worden.1.6-6Ze moeten evenwel gekenmerkt worden met de relevante tankcode en, in voorkomend geval, met derelevante alfanumerische codes van alle bijzondere bepalingen met TC en TE overeenkomstig 6.8.4.1.6.4.13 Tankcontainers die gebouwd zijn vóór 1 juli 2003 volgens de tot en met 31 december 2002 geldendevoorschriften, maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 2003 geldende voorschriften van6.8.2.1.7 en de bijzondere bepaling TE15 van 6.8.4 b) geldend vanaf 1 januari 2003 tot en met 31december 2006, mogen verder worden gebruikt.1.6.4.14 Tankcontainers, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van gassen van de UN-nummers 1052, 1790 en 2073, diegebouwd zijn vóór 1 januari 2003 volgens de tot en met 31 december 2002 geldende voorschriften, maardie niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 2003 geldende voorschriften van 6.8.5.1.1 b), mogenverder worden gebruikt.1.6.4.15 Het is niet nodig op de kenplaat van de tank <strong>het</strong> type beproeving ("P" of "L") aan te brengen zoalsvoorgeschreven in 6.8.2.5.1 voordat de eerste beproeving uitgevoerd werd die na 1 januari 2007 moetplaatsvinden.1.6.4.16 (Geschrapt)1.6.4.17 De tankcontainers die voor 1 juli 2007 gebouwd werden volgens de tot 31 december 2006 van krachtzijnde voorschriften en die niet beantwoorden aan de voorschriften van 6.8.2.2.3 die vanaf 1 januari 2007van toepassing zijn, mogen nog tot de eerstvolgende periodieke keuring verder worden gebruikt.1.6.4.18 Voor de tankcontainers en MEGC’s die voor 1 januari 2007 gebouwd werden en die niet voldoen aan devoorschriften van 4.3.2, 6.8.2.3, 6.8.2.4 en 6.8.3.4 <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> tankdossier, moet <strong>het</strong> bijhouden van degegevens voor <strong>het</strong> tankdossier ten laatste bij de eerstvolgende periodieke keuring beginnen.1.6.4.19 De tankcontainers bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van de stoffen van de klasse 3, verpakkingsgroep I, met eendampdruk bij 50°C van ten hoogte 175 kPa (1,75 bar) (absolute druk), die voor 1 juli 2007 gebouwdwerden volgens de tot en met 31 december 2006 van kracht zijnde voorschriften en waaraan de tankcodeL1,5BN werd toegekend conform de voorschriften die tot 31 december 2006 van toepassing waren,mogen nog tot 31 december 2016 verder worden gebruikt voor <strong>het</strong> vervoer van de bovenvermelde stoffen.1.6.4.20 De vacüumtankcontainers voor afvalstoffen die voor 1 juli 2005 gebouwd werden volgens de tot en met 31december 2004 van kracht zijnde voorschriften, maar die niet voldoen aan de voorschriften van 6.10.3.9die vanaf 1 januari 2005 van toepassing zijn, mogen verder gebruikt worden.1.6.4.21 t/m 1.6.4.29 (voorbehouden)


1.6.4.30 De mobiele tanks en MEGC’s die niet voldoen aan de vanaf 1 januari 2007 van toepassing zijndeontwerpvoorschriften, maar die gebouwd werden conform goedkeuringscertificaat voor <strong>het</strong>prototype dat voor 1 januari 2008 werd afgeleverd, mogen nog worden gebruikt.1.6.4.31 Voor de stoffen waaraan in kolom (11) van de tabel A van hoofdstuk 3.2 de bijzondere bepalingTP35 is toegekend, mag de instructie voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T14, voorgeschreven in<strong>het</strong> RID van toepassing tot en met 31 december 2008, nog tot en met 31 december 2014 verderworden gebruikt.1.6.4.32 Wanneer de houder van een tankcontainer al voor 1 januari 2009 door middel van schotten ofslingerschotten in afdelingen met een inhoud van ten hoogste 7500 liter onderverdeeld was, is<strong>het</strong> niet nodig om in de door 6.8.2.5.1 vereiste gegevens aan de inhoud <strong>het</strong> symbool « S » toe tevoegen tot de volgende periodieke keuring overeenkomstig 6.8.2.4.2 uitgevoerd is.1.6.4.33 In weerwil van de bepalingen van 4.3.2.2.4 mogen tankcontainers, die bestemd zijn voor <strong>het</strong>vervoer van vloeibaar gemaakte gassen of sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen en diebeantwoorden aan de van toepassing zijnde constructievoorschriften van <strong>het</strong> RID, maar die voor1 juli 2009 door middel van schotten of slingerschotten in afdelingen met een inhoud van meerdan 7500 liter onderverdeeld werden, nog steeds tot meer dan 20% en minder dan 80% van huncapaciteit gevuld worden.1.6.4.34 RID-<strong>Verdrag</strong>staten moeten de voorschriften van 1.8.6, van 1.8.7 en van de bijzondere bepalingenTA4 en TT9 in 6.8.4 niet toepassen vóór 1 juli 2011.1.6.4.35 De typegoedkeuringen voor de tankcontainers en MEGC’s die voor 1 juli 2011 afgeleverdwerden, moeten voor 1 januari 2013 worden herbekeken en in overeenstemming gebracht met debepalingen van 1.8.7.2.4 of 6.8.2.3.3.1.6.4.36 Voor de stoffen waaraan in kolom (11) van tabel A in hoofdstuk 3.2 de bijzondere bepaling TP37toegekend is, mag de instructie voor vervoer in mobiele tanks die in <strong>het</strong> tot en met 31 december2010 van toepassing zijnde RID voorgeschreven was, nog tot en met 31 december 2016 verderworden gebruikt.1.6.4.37 De voor 1 januari 2012 gebouwde mobiele tanks en MEGC’s, die beantwoorden aan de tot enmet 31 december 2010 van toepassing zijnde voorschriften <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> kenmerk van, alnaargelang <strong>het</strong> geval, 6.7.2.20.1, 6.7.3.16.1, 6.7.4.15.1 of 6.7.5.13.1, mogen verder gebruiktworden indien ze beantwoorden aan alle andere pertinente bepalingen van <strong>het</strong> vanaf 1 januari2011 van toepassing zijnde RID, in voorkomend geval met inbegrip van de bepaling van6.7.2.20.1 g) <strong>betreffende</strong> de plaatsing van <strong>het</strong> symbool “S” op de plaat wanneer de houder of <strong>het</strong>compartiment door middel van slingerschotten in afdelingen met een capaciteit van ten hoogste7.500 liter onderverdeeld is. Wanneer de houder of <strong>het</strong> compartiment reeds voor 1 januari 2012door middel van slingerschotten in afdelingen met een capaciteit van ten hoogste 7.500 literonderverdeeld was, is <strong>het</strong> niet nodig om aan de watercapaciteit van de houder of van <strong>het</strong>compartiment <strong>het</strong> symbool “S” toe te voegen vooraleer de volgende periodieke controle ofbeproeving overeenkomstig 6.7.2.19.5 uitgevoerd is.1.6.4.38 Op de voor 1 januari 2014 gebouwde mobiele tanks moet de in 6.7.2.20.2, 6.7.3.16.2 en6.7.4.15.2 voorgeschreven aanduiding van de instructie voor vervoer in mobiele tanks nietaangebracht worden vooraleer de volgende periodieke controle of beproeving uitgevoerd is.1.6.4.39 De tankcontainers en MEGC’s, die ontworpen en gebouwd werden volgens normen die vantoepassing waren op <strong>het</strong> ogenblik van hun bouw (zie 6.8.2.6 en 6.8.3.6) conform de op datogenblik van toepassing zijnde bepalingen van <strong>het</strong> RID, mogen verder gebruikt worden tenzij ditgebruik beperkt wordt door een specifieke overgangsmaatregel.1.6.4.40 De tankcontainers die voor 1 juli 2011 gebouwd werden volgens de tot en met 31 december 2010van kracht zijnde voorschriften van 6.8.2.2.3, maar die evenwel niet beantwoorden aan devoorschriften van de derde paragraaf van 6.8.2.2.3 <strong>betreffende</strong> de positie van de “flame traps” of“flame arresters”, mogen verder worden gebruikt.1.6.4.41 Voor de stoffen die giftig zijn bij <strong>het</strong> inademen van UN-nummers 1092, 1238, 1239, 1244, 1251,1510, 1580, 1810, 1834, 1838, 2474, 2486, 2668, 3381, 3383, 3385, 3387 en 3389, mag de inkolom (12) van tabel A in hoofdstuk 3.2 aangegeven tankcode die tot en met 31 december 2010van toepassing was verder gebruikt worden tot en met 31 december 2016 voor de tankcontainersdie voor 1 juli 2011 gebouwd werden.1.6.5 (Voorbehouden)1.6.6 Klasse 71.6.6.1 Colli waarvan <strong>het</strong> model niet werd goedgekeurd door de bevoegde overheid in <strong>het</strong> kader van deuitgaven van 1985 en 1985 (herwerking van 1990) van de Veiligheidsreeks Nr. 6 van de IAEA(Internationale Organisatie voor Atoomenergie)De vrijgestelde colli, de industriële colli van <strong>het</strong> type 1, van <strong>het</strong> type 2 en van <strong>het</strong> type 3 en de colli van <strong>het</strong>type A waarvan <strong>het</strong> model niet werd goedgekeurd door de bevoegde overheid en die voldoen aan de1.6-7


voorschriften van de uitgaven 1985 of 1985 (herwerking van 1990) van <strong>het</strong> Reglement voor <strong>het</strong> vervoervan radioactieve stoffen van <strong>het</strong> IAEA (Veiligheidsreeks nr. 6) mogen verder gebruikt worden, opvoorwaarde dat ze onderworpen worden aan een verplicht programma van kwaliteitsborgingovereenkomstig de voorschriften van 1.7.3 en de activiteitsgrenzen en de beperkingen van de stoffenopgesomd in 2.2.7.2.2, 2.2.7.2.4.1, 2.2.7.2.4.4, 2.2.7.2.4.5, 2.2.7.2.4.6, bijzondere bepaling 336 vanhoofdstuk 3.3 en 4.1.9.3.Elke verpakking die gewijzigd is, tenzij om de veiligheid te verbeteren, of die gebouwd is na 31 december2003, moet voldoen aan de bepalingen van <strong>het</strong> RID. De colli die ten laatste op 31 december 2003voorbereid worden voor <strong>het</strong> vervoer op grond van de uitgaven 1985 of 1985 (herwerking van 1990) van deVeiligheidsreeks nr. 6 mogen verder vervoerd worden. De colli die na deze datum voorbereid worden voor<strong>het</strong> vervoer, moeten voldoen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.1.6.6.2 Goedkeuringen op grond van de uitgaven van 1973, 1973 (herwerkte versie), 1985 of 1985(herwerking van 1990) van de Veiligheidsreeks Nr. 6 van de IAEA1.6.6.2.1 De verpakkingen, die gebouwd worden volgens <strong>het</strong> model dat door de bevoegde overheid is goedgekeurdop grond van de bepalingen van de uitgaven 1973 of 1973 (herwerkte versie) van de Veiligheidsreeks nr.6 van <strong>het</strong> IAEA, mogen verder gebruikt worden op voorwaarde dat een multilaterale overeenkomst wordtafgesloten met betrekking tot <strong>het</strong> model van collo, en op voorwaarde van de uitvoering van <strong>het</strong> verplichtprogramma van kwaliteitsborging overeenkomstig de voorschriften van 1.7.3, de activiteitsgrenzen en debeperkingen <strong>betreffende</strong> de stoffen opgesomd in 2.2.7.2.2, 2.2.7.2.4.1, 2.2.7.2.4.4, 2.2.7.2.4.5, 2.2.7.2.4.6,bijzondere bepaling 337 van hoofdstuk 3.3 en 4.1.9.3. Het is niet toegelaten een nieuwe fabricage vandergelijke verpakkingen te beginnen. De wijzigingen van <strong>het</strong> verpakkingsmodel of van de aard of van dehoeveelheid van de goedgekeurde radioactieve inhoud, die, volgens de bepalingen van de bevoegdeoverheid, een belangrijke invloed zou kunnen hebben op de veiligheid, moeten voldoen aan de bepalingenvan <strong>het</strong> RID. Overeenkomstig 5.2.1.7.5 moet een serienummer toegekend worden aan elke verpakking enaangebracht worden op de buitenzijde van de verpakking.1.6.6.2.2 De verpakkingen, die gebouwd worden volgens een model dat door de bevoegde overheid is goedgekeurdop grond van de bepalingen van de edities 1985 of 1985 (herwerking van 1990) van de Veiligheidsreeksnr. 6 van <strong>het</strong> IAEA, mogen verder gebruikt worden op voorwaarde dat <strong>het</strong> model van collo multilateraalwordt goedgekeurd, <strong>het</strong> verplicht programma van kwaliteitsborging conform de voorschriften van 1.7.3wordt uitgevoerd en de activiteitsgrenzen en de beperkingen <strong>betreffende</strong> de stoffen, opgesomd in2.2.7.2.2, 2.2.7.2.4.1, 2.2.7.2.4.4, 2.2.7.2.4.5, 2.2.7.2.4.6, bijzondere bepaling 337 van hoofdstuk 3.3 en4.1.9.3, worden nageleefd. De wijzigingen van <strong>het</strong> verpakkingsmodel of van de aard of hoeveelheid van detoegelaten radioactieve inhoud, waarvan de bevoegde overheid vaststelt dat ze een betekenisvolle invloedzouden hebben op de veiligheid, moeten voldoen aan de bepalingen van <strong>het</strong> RID. Alle verpakkingenwaarvan de fabricage na 31 december 2006 begint, zullen moeten voldoen aan de voorschriften van <strong>het</strong>RID.1.6.6.3 Radioactieve stoffen in speciale vorm, goedgekeurd op grond van de uitgaven van 1973 en 1973(herwerkte versie), 1985 en 1985 (herwerking van 1990) van de Veiligheidsreeks Nr. 6 van de IAEADe radioactieve stoffen in speciale vorm die gefabriceerd worden volgens een model dat door eenbevoegde overheid eenzijdig werd goedgekeurd op grond van de uitgaven 1973, 1973 (herwerkte versie),1985 of 1985 (herwerking van 1990) van de Veiligheidsreeks nr. 6 van <strong>het</strong> IAEA, mogen verder gebruiktworden indien ze voldoen aan <strong>het</strong> verplicht programma van kwaliteitsborging overeenkomstig devoorschriften van 1.7.3. De radioactieve stoffen in speciale vorm die gefabriceerd worden na 31 december2003, moeten voldoen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.1.6-8


Hoofdstuk 1.7 - Algemene bepalingen voor klasse 71.7.1 ToepassingsgebiedOPMERKING.1. Bij ongevallen of incidenten tijdens <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen dienen de door de bevoegde nationale of<strong>internationale</strong> instellingen opgestelde interventieplannen nageleefd te worden, teneinde personen, eigendommen en<strong>het</strong> milieu te beschermen. Geschikte aanbevelingen dienaangaande zijn vervat in <strong>het</strong> document “Planning andPreparing for Emergency Response to Transport Accidents Involving Radioactive Material”, Safety StandardsSeries N°. TS-G-1.2 (ST-3), AIEA, Wenen (2002).2. De noodprocedures moeten rekening houden met de mogelijkheid dat de reactie tussen de inhoud van een zendingen de omgeving bij een ongeval kan leiden tot de vorming van andere gevaarlijke stoffen.1.7.1.1 Het RID stelt veiligheidsnormen vast die <strong>het</strong> mogelijk maken de stralingsrisico’s, de criticaliteitsrisico’s ende thermische risico’s, waaraan personen, bezittingen of <strong>het</strong> milieu worden blootgesteld door <strong>het</strong> feit van<strong>het</strong> vervoer van radioactieve stoffen, op een aanvaardbaar niveau te beheersen. Het is gebaseerd op <strong>het</strong>Reglement voor <strong>het</strong> vervoer van radioactieve stoffen van de IAEA, uitgave 2009, Reeks vanVeiligheidsnormen TS-R-1, IAEA, Wenen, (2009). Het verklarend materiaal is opgenomen in <strong>het</strong> document“Advisory Material for the IAEA Regulations for the Safe Transport of Radioactive Material (2005 edition)”,Safety Standard Series TS-G-1.1 (Rev. 1), IAEA, Wenen (2008).1.7.1.2 Het RID heeft tot doel om voorschriften vast te leggen waaraan moet voldaan worden om de veiligheid teverzekeren en om personen, bezittingen en <strong>het</strong> milieu te beschermen tegen de effecten van stralinggedurende <strong>het</strong> vervoer van radioactieve stoffen. Deze bescherming wordt verzekerd door::a) de omsluiting van de radioactieve inhoud;b) <strong>het</strong> beheersen van de uitwendige stralingsintensiteit;c) <strong>het</strong> voorkomen van de criticaliteit;d) <strong>het</strong> voorkomen van beschadigingen veroorzaakt door de warmte.Deze vereisten zijn voldaan : ten eerste, door de inhoud van de colli en de wagons te begrenzen, alsmededoor de normen voor <strong>het</strong> prestatievermogen, die toegepast worden op de modellen van colli, aan tepassen aan <strong>het</strong> risico dat uitgaat van de radioactieve inhoud; ten tweede, door voorschriften op te leggenvoor <strong>het</strong> ontwerp en <strong>het</strong> gebruik van colli en voor <strong>het</strong> onderhoud van verpakkingen, rekening houdend metde aard van de radioactieve inhoud; tenslotte, door overheidcontroles, indien nodig met inbegrip van eengoedkeuring van de bevoegde overheden.1.7.1.3 Het RID is van toepassing op <strong>het</strong> vervoer van radioactieve stoffen per spoor, met inbegrip van <strong>het</strong> vervoerondergeschikt aan <strong>het</strong> gebruik van radioactieve stoffen. Het vervoer omvat alle behandelingen envoorwaarden die verband houden met de beweging van de radioactieve stoffen, zoals <strong>het</strong> ontwerp van deverpakkingen, hun fabricage, hun onderhoud en hun herstelling, en de voorbereiding, de zending, debelading, <strong>het</strong> vervoer, met inbegrip van de tussenopslag in transit, <strong>het</strong> lossen en de aanneming op deeindbestemming van de ladingen van radioactieve stoffen en van colli. Een gegradueerde benaderingwordt toegepast op de prestatienormen in <strong>het</strong> RID die gekarakteriseerd worden door drie algemenestrengheidsgraden ::a) voorwaarden voor routinevervoer (geen voorval);b) voorwaarden voor normaal vervoer (kleine voorvallen);c) voorwaarden voor <strong>het</strong> vervoer bij een ongeval.1.7.1.4 De bepalingen van <strong>het</strong> RID zijn niet van toepassing op <strong>het</strong> vervoer van:a) radioactieve stoffen die een integraal bestanddeel uitmaken van <strong>het</strong> vervoermiddel;b) de radioactieve stoffen die verplaatst worden binnen een inrichting die onderworpen is aanveiligheidsvoorschriften van toepassing in die inrichting, en waarbij voor de verplaatsing geen gebruikwordt gemaakt van openbare wegen of spoorwegen;c) de radioactieve stoffen die voor diagnose of behandeling in <strong>het</strong> lichaam van een levende persoon ofeen levend dier zijn geïmplanteerd of ingebracht;d) de radioactieve stoffen die vervat zijn in verbruiksgoederen die goedgekeurd zijn door de bevoegdeoverheden, na hun verkoop aan de eindgebruiker;e) de natuurlijke stoffen en ertsen die natuurlijke radionucliden bevatten, die in hun natuurlijke toestandzijn of die enkel behandeld werden voor andere doeleinden dan de extractie van de radionucliden, endie niet bestemd zijn om behandeld te worden met <strong>het</strong> oog op <strong>het</strong> gebruik van deze radionucliden, opvoorwaarde dat de activiteitsconcentratie in deze stoffen de waarden, aangegeven in 2.2.7.7.2.1 b) ofberekend conform 2.2.7.7.2.2 tot en met 2.2.7.7.2.6, geen tien maal overschrijdt;f) de stevige niet-radioactieve voorwerpen bij dewelke de hoeveelheden radioactieve stoffen, aanwezigop om <strong>het</strong> even welk oppervlak, de limiet niet overschrijden die in de definitie van “besmetting” in2.2.7.1.2 wordt beoogd.1.7.1.5 Bijzondere bepalingen voor <strong>het</strong> vervoer van vrijgestelde colli1.7-1


1.7.1.5.1 De vrijgestelde colli die radioactieve stoffen in beperkte hoeveelheden, instrumenten, voorwerpen of legeverpakkingen kunnen bevatten zoals aangegeven in 2.2.7.2.4.1, zijn enkel onderworpen aan de volgendebepalingen van de delen 5 tot en met 7 :a) de relevante voorschriften van 5.1.2, 5.1.3.2, 5.1.4, 5.1.5.4, 5.2.1.9 en 7.5.11 CW33 (5.2) ;b) de in 6.4.4 aangegeven voorschriften voor vrijgestelde colli ; enc) Indien <strong>het</strong> vrijgesteld collo splijtstoffen bevat, moet <strong>het</strong> zowel voldoen aan de voorwaarden die vereistzijn om in aanmerking te komen voor één van de in 2.2.7.2.3.5 voorziene uitzonderingen als aan <strong>het</strong> in6.4.7.2 aangegeven voorschrift.1.7.1.5.2 De vrijgestelde colli zijn onderworpen aan de relevante bepalingen van alle andere delen van <strong>het</strong> RID.1.7.2 Programma van stralingsbescherming1.7.2.1 Het vervoer van radioactieve stoffen moet beheerd worden door een Programma vanstralingsbescherming, dat een verzameling is van systematische bepalingen met als doel er voor te zorgendat de maatregelen voor stralingsbescherming behoorlijk in beschouwing genomen worden.1.7.2.2 De individuele doses moeten lager zijn dan de relevante dosisgrenzen. De bescherming en de veiligheidmoeten zodanig geoptimaliseerd worden dat de waarde van de individuele doses, <strong>het</strong> aantal blootgesteldepersonen en de waarschijnlijkheid om blootgesteld te worden zo laag als redelijkerwijs mogelijk gehoudenwordt, rekening houdend met economische en sociale factoren, onder voorbehoud dat de individueledoses aan dosislimieten onderworpen zijn. Er moet streng en systematisch opgetreden worden, rekeninghoudend met de wisselwerking tussen <strong>het</strong> vervoer en andere activiteiten.1.7.2.3 De aard en de omvang van de maatregelen, die in dit programma moeten uitgevoerd worden, moeten inverhouding staan met de waarde en de kans op blootstellingen aan stralingen. Het programma moet debepalingen van 1.7.2.2, 1,7,2,4, 1.7.2.5 en 7.5.11 CW33 (1.1) omvatten. De documentatie met betrekkingtot <strong>het</strong> programma moet, op verzoek, ter beschikking gesteld worden voor nazicht van de betrokkenbevoegde overheid.1.7.2.4 Wanneer men bij beroepsmatige blootstellingen als gevolg van vervoersactiviteiten van oordeel is dat dewerkzame dosis:a) zich waarschijnlijk situeert tussen 1 mSv en 6 mSv per jaar, moet een programma voor de evaluatievan de doses toegepast worden door middel van een toezicht op de werkplek of een individueeltoezicht;b) waarschijnlijk 6 mSv overschrijdt, moet een individueel toezicht uitgevoerd worden.Wanneer een individueel toezicht of een toezicht op de werkplek wordt uitgevoerd, moeten gepastedossiers bijgehouden worden.OPMERKING;Wanneer men van oordeel is dat bij beroepsmatige blootstellingen als gevolg van vervoersactiviteiten de werkzamedosis naar alle waarschijnlijkheid 1 mSv per jaar niet zal overschrijden, is <strong>het</strong> niet nodig om speciale arbeidsprocedurestoe te passen, over te gaan tot een doorgedreven toezicht, programma’s voor de evaluatie van de doses toe te passenof individuele dossiers bij te houden.1.7.2.5 Werknemers (zie 7.5.11, CV33 Opmerking 3) moeten op een geschikte wijze opgeleid worden inzake debescherming tegen straling, met inbegrip van de voorzorgsmaatregelen die moeten genomen worden omhun blootstelling tijdens <strong>het</strong> werk, en de blootstelling van andere personen die de effecten van hunhandelingen zouden kunnen ondergaan, te beperken.1.7.3 KwaliteitsborgingDe programma’s van kwaliteitsborging, die gebaseerd zijn op <strong>internationale</strong>, nationale of andere normendie aanvaardbaar zijn voor de bevoegde overheid, moeten opgesteld en toegepast worden voor <strong>het</strong>ontwerp, de fabricage, de beproevingen, <strong>het</strong> opstellen van documenten, <strong>het</strong> gebruik, <strong>het</strong> onderhoud en deinspectie <strong>betreffende</strong> alle radioactieve stoffen in speciale vorm, alle moeilijk verspreidbare radioactievestoffen en alle colli en <strong>het</strong> vervoerproces en de tussenopslag in transit, om de gelijkvormigheid ervan metde geldende bepalingen van <strong>het</strong> RID te waarborgen. Een verklaring, waarin aangegeven wordt dat despecificaties van <strong>het</strong> model volledig zijn nageleefd, moet ter beschikking gehouden worden van debevoegde overheid. De fabrikant, de afzender of de gebruiker moet bereid zijn aan de bevoegde overheidde middelen ter beschikking te stellen om inspecties gedurende de fabricage en <strong>het</strong> gebruik uit te voeren,en bewijzen dat :a) de fabricagemethodes en de gebruikte materialen overeenstemmen met de specificaties van <strong>het</strong>goedgekeurd model;b) alle verpakkingen periodiek onderzocht worden en, indien nodig, hersteld worden en in goedetoestand gehouden worden zodat ze blijven voldoen aan de geldende voorschriften en specificaties,zelfs na herhaald gebruik.Wanneer een goedkeuring van de bevoegde overheid is vereist, moet deze goedkeuring rekening houdenen afhangen van deugdelijkheid van <strong>het</strong> programma van kwaliteitsborging.1.7-2


1.7.4 Bijzondere regeling1.7.4.1 Onder bijzondere regeling worden de door de bevoegde overheid goedgekeurde bepalingen verstaan opgrond waarvan de zendingen mogen vervoerd worden die niet voldoen aan alle voorschriften van <strong>het</strong> RIDvan toepassing op radioactieve stoffen.OPMERKING.Een speciale regeling wordt niet beschouwd als een tijdelijke afwijking in de zin van 1.5.1.1.7.4.2 De zendingen, waarvoor <strong>het</strong> niet mogelijk is te voldoen aan om <strong>het</strong> even welke bepaling van toepassingop de klasse 7, mogen enkel onder een speciale regeling vervoerd worden. De bevoegde overheid kaneen vervoerproces op grond van een speciale regeling goedkeuren voor eenenkele zending of een reeksvan verscheidene zendingen, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat niet kan voldaan worden aan debepalingen voor de klasse 7 van <strong>het</strong> RID en nadat <strong>het</strong> toepassen van de vereiste veiligheidsnormenvastgelegd in <strong>het</strong> RID op een andere wijze is aangetoond. Het algemeen veiligheidsniveau tijdens <strong>het</strong>vervoer moet ten minste gelijk zijn aan <strong>het</strong> niveau dat zou bereikt worden indien geldende voorschriftenzouden worden toegepast. Voor <strong>internationale</strong> zendingen van dit type is een multilaterale goedkeuringvereist.1.7.5 Radioactieve stoffen met andere gevaarlijke eigenschappenTeneinde alle geldende bepalingen van <strong>het</strong> RID van toepassing op gevaarlijke goederen na te leven, moetnaast de eigenschappen van radioactiviteit en splijtbaarheid in de documentatie, de verpakking, deetikettering, de kenmerking, <strong>het</strong> aanbrengen van grote etiketten, de tussenopslag, de scheiding en <strong>het</strong>vervoer eveneens rekening gehouden worden met alle nevengevaren van de inhoud van <strong>het</strong> collo zoalsontplofbaarheid, brandbaarheid, pyroforiteit, chemische giftigheid en corrosiviteit.1.7.6 Niet-naleving1.7.6.1 Wanneer om <strong>het</strong> even welke limiet van <strong>het</strong> RID met betrekking tot de stralingsintensiteit of de besmettingniet wordt nageleefd,a) moet de afzender van deze niet-naleving op de hoogte gebracht worden doori) de vervoerder indien de niet-naleving vastgesteld werd tijdens <strong>het</strong> vervoer; ofii)de geadresseerde indien de niet-naleving vastgesteld werd bij de ontvangst;b) moet de vervoerder, de afzender of de geadresseerde (al naargelang <strong>het</strong> geval):i) onmiddellijk maatregelen nemen om de gevolgen van de niet-naleving te verminderen;ii)de niet-naleving en haar oorzaken, omstandigheden en gevolgen onderzoeken;iii) passende maatregelen nemen om te verhelpen aan de oorzaken en omstandigheden die aan deoorsprong van de niet-naleving liggen en om te verhinderen dat opnieuw omstandighedenoptreden die analoog zijn aan die welke aan de oorsprong liggen van de niet-naleving; eniv) aan de bevoegde overheid of overheden de oorzaken van de niet-naleving mededelen evenalsde correctieve of preventieve maatregelen die getroffen werden of moeten getroffen worden; enc) moet de niet-naleving zo spoedig mogelijk ter kennis gebracht worden van respectievelijk de afzenderen de bevoegde overheid of overheden; dit moet onmiddellijk gebeuren wanneer zich een situatie vanurgentieblootstelling heeft voorgedaan of bezig is zich voor te doen.1.7-3


Hoofdstuk 1.8 - Controlemaatregelen en andere maatregelen voor deondersteuning van de naleving van de veiligheidsvoorschriften1.8.1 Administratieve controles van gevaarlijke goederen1.8.1.1 De bevoegde overheden van de RID-<strong>Verdrag</strong>staten kunnen op hun grondgebied en op om <strong>het</strong> even welkmoment ter plekke nagaan of de voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederenworden nageleefd, met inbegrip – conform 1.10.1.5 – van deze <strong>betreffende</strong> de beveiligingsmaatregelen.Deze controles moeten echter uitgevoerd worden zonder dat personen, bezittingen of <strong>het</strong> milieu in gevaargebracht worden en zonder dat <strong>het</strong> spoorverkeer aanmerkelijke verstoord wordt.1.8.1.2 De betrokkenen bij <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen (hoofdstuk 1.4) moeten in <strong>het</strong> kader van hunrespectieve verplichtingen aan de bevoegde overheden en hun gemachtigden onverwijld de voor deuitvoering van de controles noodzakelijke inlichtingen verschaffen.1.8.1.3 De bevoegde overheden kunnen voor controledoeleinden ook in de installaties van ondernemingen die bij<strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen betrokken zijn (hoofdstuk 1.4) inspecties uitvoeren, de nodigedocumenten inzien en monsters van gevaarlijke goederen of verpakkingen nemen voorbeproevingsdoeleinden, voor zover dit geen risico voor de veiligheid met zich meebrengt. De betrokkenenbij <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen (hoofdstuk 1.4) moeten wagons, wagonelementen en inrichtingenvan de uitrusting en van de installatie voor controledoeleinden toegankelijk maken voor zover dit mogelijken redelijk is. Ze kunnen, wanneer zij dit nodig achten, een persoon uit de onderneming aanwijzen om devertegenwoordiger van de bevoegde overheid te begeleiden.1.8.1.4 Indien de bevoegde overheden vaststellen dat de voorschriften van <strong>het</strong> RID niet nageleefd worden,kunnen zij de zending verbieden of <strong>het</strong> vervoer onderbreken tot aan de vastgestelde gebreken isverholpen, of andere passende maatregelen treffen. Het immobiliseren kan ter plekke geschieden of opeen andere passende plaats, die door de overheid op grond van veiligheidoverwegingen is gekozen. Dezemaatregelen mogen <strong>het</strong> spoorverkeer niet aanmerkelijk verstoren.1.8.2 Wederzijdse administratieve hulp1.8.2.1 De RID-<strong>Verdrag</strong>staten verschaffen elkaar wederzijds een administratieve hulp bij de tenuitvoerlegging van<strong>het</strong> RID.1.8.2.2 Wanneer een RID-<strong>Verdrag</strong>staat op haar grondgebied vaststelt dat de veiligheid van <strong>het</strong> vervoer vangevaarlijke goederen in gevaar wordt gebracht door zeer ernstige of herhaalde inbreuken, gepleegd dooreen onderneming die haar vestigingsplaats op <strong>het</strong> grondgebied van een andere RID-<strong>Verdrag</strong>staat heeft,moet ze deze inbreuken melden aan de bevoegde overheden van deze andere RID-<strong>Verdrag</strong>staat. Debevoegde overheden van de RID-<strong>Verdrag</strong>staat op <strong>het</strong> grondgebied waarvan zeer ernstige of herhaaldeinbreuken werden vastgesteld, kunnen de bevoegde overheden van de RID-<strong>Verdrag</strong>staat op <strong>het</strong>grondgebied waarvan de onderneming gevestigd is, verzoeken tegen de overtreder(s) passendemaatregelen te nemen. De overdracht van gegevens, die op personen betrekking hebben, is slechtstoegestaan, voor zover dit noodzakelijk is voor de vervolging van ernstige of herhaalde inbreuken.1.8.2.3 De overheden aan wie <strong>het</strong> verzoek is gericht, delen aan de bevoegde overheden van de RID-<strong>Verdrag</strong>staat, op <strong>het</strong> grondgebied waarvan de overtredingen werden vastgesteld, de maatregelen mee dieeventueel tegen de onderneming werden getroffen.1.8.3 Veiligheidsadviseur1.8.3.1 Elke onderneming waarvan de bedrijvigheid <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, of de met ditvervoer samenhangende verpakkings-, laad-, vul- of loswerkzaamheden omvat, moet een of meerveiligheidsadviseurs voor <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen aanwijzen, hierna “adviseurs” genoemd,die ermee zijn belast te helpen bij de preventie van de aan dit soort activiteiten verbonden gevaren voor deveiligheid van personen, bezittingen of <strong>het</strong> milieu.1.8.3.2 De bevoegde overheden van de RID-<strong>Verdrag</strong>staten kunnen bepalen dat deze voorschriften niet vantoepassing zijn op ondernemingen:a) waarvan de betrokken activiteiten betrekking hebben op <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen metvervoermiddelen die eigendom zijn of onder de verantwoordelijkheid vallen van de strijdkrachten, ofb) waarvan de betrokken activiteiten betrekking hebben op beperkte hoeveelheden per wagon, diekleiner zijn dan de in 1.1.3.6, 1,7,1,4 en de hoofdstukken 3.3, 3.4 en 3,5 genoemde drempels, ofc) waarvan de hoofd- en nevenactiviteit niet bestaat in <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen of met datvervoer samenhangende laad- of loswerkzaamheden, doch die incidenteel binnenlands vervoer vangevaarlijke goederen of met dat vervoer samenhangende laad- of loswerkzaamheden verrichten dieeen minimale mate van gevaar of milieuverontreiniging inhouden.1.8-1


1.8.3.3 De adviseur heeft onder de verantwoordelijkheid van de bedrijfsleider in de eerste plaats tot taak om er,binnen de grenzen van de betrokken activiteiten van de onderneming, met alle mogelijke middelen enmaatregelen voor te zorgen dat deze activiteiten gemakkelijker met inachtneming van de toepasselijkereglementering en onder optimale veiligheidsvoorwaarden kunnen plaatsvinden. Zijn aan de activiteitenvan de onderneming aangepaste taken zijn in <strong>het</strong> bijzonder:- nagaan of de voorschriften <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen worden nageleefd;- de onderneming van advies dienen bij werkzaamheden die <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederenbetreffen;- een voor de bedrijfsleiding of in voorkomend geval voor een plaatselijke overheid bestemd jaarverslagopstellen over de activiteiten van de onderneming met betrekking tot <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijkegoederen. Deze verslagen worden vijf jaar bewaard en desgewenst ter beschikking gesteld van denationale overheden;De taken van de adviseur omvatten daarnaast met name de bestudering van de volgende praktijken enprocedures met betrekking tot de betrokken activiteiten:- de werkwijzen die de naleving van de voorschriften <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> identificeren van de vervoerdegevaarlijke goederen tot doel hebben;- de praktijk van de onderneming <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> in aanmerking nemen, bij de aankoop vanvervoermiddelen, van eventuele bijzondere behoeften met betrekking tot de vervoerde gevaarlijkegoederen;- de werkwijzen om <strong>het</strong> voor <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen of voor <strong>het</strong> laden en lossengebruikte materieel te controleren;- <strong>het</strong> feit dat de betrokken werknemers van de onderneming een passende opleiding hebbenontvangen en deze opleiding in hun dossier is opgenomen;- <strong>het</strong> opzetten van passende noodprocedures bij eventuele ongevallen of voorvallen die de veiligheidtijdens <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen of tijdens <strong>het</strong> laden en <strong>het</strong> lossen in gevaar kunnenbrengen;- <strong>het</strong> verrichten van analyses en zonodig <strong>het</strong> opstellen van rapporten over de ongevallen, voorvallen oftijdens <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen of tijdens <strong>het</strong> laden en <strong>het</strong> lossen geconstateerdeernstige inbreuken;- <strong>het</strong> invoeren van passende maatregelen om herhaling van ongevallen, voorvallen of ernstigeinbreuken te voorkomen;- <strong>het</strong> in aanmerking nemen van de wettelijke voorschriften en de bijzondere behoeften met betrekkingtot <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen, voor wat betreft de keuze en <strong>het</strong> gebruik vanonderaannemers of andere tussenpersonen;- <strong>het</strong> controleren of <strong>het</strong> personeel dat aangewezen is voor <strong>het</strong> vervoer of <strong>het</strong> laden en lossen vangevaarlijke goederen, beschikt over gedetailleerde uitvoeringsprocedures en instructies;- <strong>het</strong> invoeren van maatregelen voor de bewustmaking voor de gevaren die verbonden zijn aan <strong>het</strong>vervoer en aan <strong>het</strong> laden en lossen van gevaarlijke goederen;- <strong>het</strong> invoeren van controlemethoden om ervoor te zorgen dat de veiligheidsdocumenten en-uitrustingen die <strong>het</strong> vervoer moeten begeleiden, zich aan boord van de vervoermiddelen bevinden enconform de voorschriften zijn;- <strong>het</strong> invoeren van controlemethodes om ervoor te zorgen dat de voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong>laden en lossen worden nageleefd;- <strong>het</strong> bestaan van <strong>het</strong> in 1.10.3.2 voorziene beveiligingsplan.1.8-2


1.8.3.4 De functie van adviseur mag ook door de bedrijfsleider, door een persoon die binnen de ondernemingandere taken vervult of door een persoon die niet tot de onderneming behoort worden uitgeoefend, opvoorwaarde dat de betrokkene zijn taken als adviseur daadwerkelijk kan vervullen.1.8.3.5 Elke betrokken onderneming deelt op verzoek de identiteit van haar adviseur mee aan de bevoegdeoverheid of aan de daartoe door elke RID-<strong>Verdrag</strong>staat aangewezen instantie.1.8.3.6 Wanneer zich tijdens <strong>het</strong> vervoer of tijdens de laad- en loswerkzaamheden van de betrokken ondernemingeen ongeval heeft voorgedaan dat personen in gevaar heeft gebracht of schade heeft veroorzaakt aanbezittingen of <strong>het</strong> milieu, stelt de adviseur, na alle ter zake dienende inlichtingen te hebben ingewonnen,een voor de bedrijfsleiding of in voorkomend geval voor de plaatselijke overheidsinstantie bestemdongevallenrapport op. Dit ongevallenrapport mag niet in de plaats komen van door de bedrijfsleiding op testellen rapporten die krachtens enige andere <strong>internationale</strong> of nationale wetgeving zouden worden geëist.1.8.3.7 De adviseur moet houder zijn van een scholingscertificaat voor <strong>het</strong> spoorvervoer. Dit certificaat wordtafgegeven door de bevoegde overheid of de daartoe aangewezen instantie van elke RID-<strong>Verdrag</strong>staat.1.8.3.8 Om <strong>het</strong> certificaat te behalen, moet de kandidaat een opleiding volgen en slagen voor een door debevoegde overheid van de RID-<strong>Verdrag</strong>staat erkend examen ter afsluiting van de opleiding.1.8.3.9 De opleiding heeft in de eerste plaats tot doel de kandidaat-adviseur voldoende kennis te verschaffen overde aan <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen verbonden gevaren en hem een voldoende kennis van dewettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en van de in 1.8.3.3 omschreven taken bij te brengen.1.8.3.10 De bevoegde overheid of een door deze overheid aangewezen exameninstantie organiseert <strong>het</strong> examen.De exameninstantie mag geen opleidingsinstelling zijn.De aanwijzing van de goedgekeurde exameninstantie gebeurt schriftelijk. Deze goedkeuring kan eenbeperkte geldigheidsduur hebben en is gebaseerd op volgende criteria:- de bevoegdheid van de exameninstantie;- de door de exameninstantie voorgestelde specificaties <strong>betreffende</strong> de wijze van examineren;- maatregelen om de onpartijdigheid van de examens te waarborgen;- de onafhankelijkheid van de instantie tegenover enige natuurlijke of rechtspersoon die adviseurs indienst heeft.1.8.3.11 Het examen heeft tot doel na te gaan of de kandidaten over <strong>het</strong> vereiste kennisniveau beschikken om detaken van een veiligheidsadviseur volgens 1.8.3.3 te vervullen en vervolgens <strong>het</strong> in 1.8.3.7 bedoeldescholingscertificaat te verkrijgen. Het examen moet tenminste betrekking hebben op de volgendeonderwerpen:a) Kennis van de soorten gevolgen die kunnen ontstaan bij een ongeval waarbij gevaarlijke goederenbetrokken zijn en kennis van de voornaamste oorzaken van ongevallen;b) Nationale bepalingen en bepalingen van <strong>internationale</strong> overeenkomsten en akkoorden, met nameinzake:- De classificatie van gevaarlijke goederen (de procedure voor de classificatie van oplossingen enmengsels, de structuur van de stoffenlijst, de klassen van gevaarlijke goederen en de beginselenwaarop de classificatie berust, de aard van de vervoerde gevaarlijke goederen, de fysische,chemische en toxicologische eigenschappen van de gevaarlijke goederen);- algemene bepalingen voor de verpakkingen, tanks en tankcontainers (typen, codering,kenmerking, constructie, beproevingen en eerste en periodieke controles);- <strong>het</strong> aanbrengen van opschriften, (grote) etiketten en oranje kenmerking (<strong>het</strong> aanbrengen vanopschriften en etiketten op colli, aanbrengen en verwijderen van grote etiketten en van de oranjekenmerking);- de aanduidingen in <strong>het</strong> vervoerdocument (vereiste inlichtingen);- de wijze van verzending, de beperkingen inzake verzending (wagenlading, containerlading, losgestort vervoer, vervoer in IBC’s, vervoer in containers, vervoer in vaste of afneembare tanks);- <strong>het</strong> vervoer van passagiers;- samenladingsverboden en voorzorgen bij samenlading;- <strong>het</strong> gescheiden houden van goederen;- <strong>het</strong> beperken van de vervoerde hoeveelheden en de vrijgestelde hoeveelheden;- <strong>het</strong> behandelen en de stuwage (laden en lossen – vullinggraad, stuwen en gescheiden houden);- <strong>het</strong> reinigen en/of ontgassen vóór <strong>het</strong> laden en na <strong>het</strong> lossen;- de bemanning en de beroepsopleiding;- de boorddocumenten (vervoerdocumenten, afschrift van elke ontheffing of afwijking, overigedocumenten);- operationele of onvrijwillige lozingen van verontreinigende stoffen;- de eisen met betrekking tot <strong>het</strong> vervoermaterieel.1.8-3


1.8.3.12 Examen1.8.3.12.1 Het examen bestaat uit een schriftelijke proef, die met een mondeling examen kan worden aangevuld.1.8.3.12.2 Bij de schriftelijke proef is <strong>het</strong> gebruik van andere documenten dan de <strong>internationale</strong> of nationalereglementeringen verboden.1.8.3.12.3 Elektronische media mogen enkel gebruikt worden indien ze door de exameninstelling worden geleverd.De kandidaat mag onder geen beding bijkomende gegevens in <strong>het</strong> elektronisch medium invoeren; hij magenkel antwoorden op de gestelde vragen.1.8.3.12.4 De schriftelijke proef bestaat uit twee delen:a) Aan de kandidaat wordt een vragenlijst voorgelegd. Deze bestaat uit ten minste 20 open vragen, dieten minste betrekking hebben op de in de lijst in 1.8.3.11 vermelde onderwerpen. Het is evenwelmogelijk meerkeuzevragen te gebruiken. In dat geval tellen twee meerkeuzevragen als één openvraag. Bij de onderwerpen moet bijzondere aandacht worden besteed aan de volgende onderwerpen:- algemene preventie- en veiligheidsmaatregelen- indeling (classificatie) van gevaarlijke goederen- algemene voorschriften voor verpakkingen, tanks, tankcontainers, tankwagons, enz.- opschriften en gevaaretiketten- aanduidingen in <strong>het</strong> vervoerdocument- behandelen en stuwen- beroepsopleiding van de bemanning- boorddocumenten en vervoerdocumenten- eisen met betrekking tot <strong>het</strong> vervoermaterieelb) Elke kandidaat voert een analyse van een specifiek geval uit dat betrekking heeft op de in 1.8.3.3genoemde taken van de adviseur, om aan te tonen dat hij in staat is de taken van een adviseur tevervullen.1.8.3.13 De RID-<strong>Verdrag</strong>staten kunnen bepalen dat de kandidaten, die willen werken voor ondernemingen,waarvan de bedrijvigheid uitsluitend betrekking heeft op specifieke gevaarlijke goederen, alleen wordengeëxamineerd over met die bedrijvigheid samenhangende materies. Die specifieke gevaarlijke goederenzijn :- klasse 1- klasse 2- klasse 7- klassen 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 5.2, 6.1, 6.2, 8 en 9- UN-nummers 1202, 1203, 1223, 3475 en vliegtuigbrandstof ingedeeld bij de UN-nummers 1268 of1863.In dit geval moet <strong>het</strong> door 1.8.3.7 voorziene scholingscertificaat, duidelijk vermelden, dat <strong>het</strong> alleen geldigis voor specifieke gevaarlijke goederen als bedoeld in deze onderafdeling, waarvoor de adviseur isgeëxamineerd volgens de onder 1.8.3.12 bepaalde voorwaarden.De scholingscertificaten van veiligheidsadviseur die vóór 1 januari 2009 werden afgeleverd voor de UNnummers1202, 1203 en 1223 zijn eveneens geldig voor de UN-nummers 3475 en vliegtuigbrandstofingedeeld bij de UN-nummers 1268 of 1863.1.8.3.14 De bevoegde overheid of de exameninstantie legt een bestand aan van de examenvragen.1.8.3.15 Het certificaat volgens 1.8.3.7 wordt opgesteld conform <strong>het</strong> model in 1.8.3.18 en wordt door alle RID-<strong>Verdrag</strong>staten erkend.1.8.3.16 Geldigheidsduur en vernieuwen van <strong>het</strong> certificaat1.8.3.16.1 Het certificaat is vijf jaar geldig.De geldigheidsduur van <strong>het</strong> certificaat wordt telkens voor vijf jaar verlengd indien de houder in <strong>het</strong> jaar dataan de vervaldatum van zijn certificaat voorafgaat geslaagd is in een examen. Het examen moet erkendzijn door de bevoegde overheid.1.8.3.16.2 Het doel van <strong>het</strong> examen is na te gaan of de houder de vereiste kennis bezit om de in 1.8.3.3 beoogdetaken uit te voeren. De vereiste kennis is gedefinieerd in 1.8.3.11 b) en moet de wijzigingen omvatten dieaan de wetgeving aangebracht werden sinds <strong>het</strong> verkrijgen van <strong>het</strong> laatste certificaat. Het examen moetgeorganiseerd en gesuperviseerd worden volgens de in 1.8.3.10 en 1.8.3.12 tot en met 1.8.3.14 vermeldecriteria. Het is evenwel niet nodig dat de houder de in 1.8.3.12.4 b) vermelde analyse van een specifiekgeval uitvoert.1.8.3.17 (Afgeschaft)1.8-4


1.8.3.18 Scholingscertificaat voor veiligheidsadviseurs voor <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederenCertificaat nr.: _______________________________________________________________________Kenteken van de Staat die <strong>het</strong> certificaat afgeeft: ____________________________________________Naam: _____________________________________________________________________________Voorna(a)m(en): _____________________________________________________________________Geboortedatum en –plaats: _____________________________________________________________Nationaliteit: _________________________________________________________________________Handtekening van de houder: ___________________________________________________________Geldig tot en met ________________ (datum) voor ondernemingen die gevaarlijke goederen vervoerenen voor ondernemingen die met dit vervoer samenhangende laad- en loswerkzaamheden verrichten:◊◊◊over de wegper spoorover de binnenwaterenAfgegeven door: _____________________________________________________________________Datum: _____________________________________________________________________________Handtekening: _______________________________________________________________________Verlengd tot en met: __________________________________________________________________Door: ______________________________________________________________________________Datum: _____________________________________________________________________________Handtekening: _______________________________________________________________________1.8.4 Lijst van de bevoegde overheden en de door hen aangewezen instantiesDe RID-<strong>Verdrag</strong>staten delen aan <strong>het</strong> secretariaat van de OTIF de adressen van de overheden en de doorhen aangewezen instanties mee, die volgens nationaal recht bevoegd zijn voor de toepassing van <strong>het</strong>RID; daarbij wordt voor elk geval de betrokken bepaling van <strong>het</strong> RID vermeld en de adressen waaraan deerop betrekking hebbende aanvragen moeten gezonden worden.Het secretariaat van de OTIF stelt aan de hand van de ontvangen informatie een lijst samen en houdtdeze bijgewerkt. Het maakt deze lijst en haar wijzigingen over aan de RID-<strong>Verdrag</strong>staten.1.8.5 Meldingen van gebeurtenissen met gevaarlijke goederen1.8.5.1 Indien zich tijdens <strong>het</strong> laden, <strong>het</strong> vullen, <strong>het</strong> vervoer of <strong>het</strong> lossen van gevaarlijke goederen op <strong>het</strong>grondgebied van een RID-<strong>Verdrag</strong>staat een zwaar ongeval of voorval voordoet, moet respectievelijk debelader, de vuller, de vervoerder of de geadresseerde en eventueel de beheerder van despoorinfrastructuur zich ervan vergewissen dat aan de bevoegde overheid van de <strong>betreffende</strong> RID-<strong>Verdrag</strong>staat een rapport overmaakt wordt dat volgens <strong>het</strong> in 1.8.5.4 voorgeschreven model isopgemaakt..1.8.5.2 Deze RID-<strong>Verdrag</strong>staat maakt van haar kant zo nodig een rapport over aan <strong>het</strong> secretariaat van de OTIFter informatie van de andere RID-<strong>Verdrag</strong>staten.1.8.5.3 Een voorval vereist een rapport op basis van 1.8.5.1 wanneer gevaarlijke goederen zijn vrijgekomen,wanneer er een dreigend risico bestaat op productverlies, lichamelijk letsel, materiele schade ofmilieuschade of wanneer de overheid ingegrepen heeft en indien aan één of meer van de volgende criteriawordt voldaan:Een voorval met “lichamelijk letsel” is een voorval gedurende <strong>het</strong>welk een overlijden of verwondingenoptreden die rechtstreeks in verband staan met de vervoerde gevaarlijke goederen en waarbij deverwondingena) een intensieve medische behandeling vereisen,b) een ziekenhuisopname van minstens één dag vereisen, ofc) een arbeidsongeschiktheid van minstens drie opeenvolgende dagen met zich brengen.Een “productverlies” komt voor wanneer de gevaarlijke goederen vrijgekomen zijna) van vervoerscategorie 0 of 1 in hoeveelheden van ten minste 50 kg of 50 liter,b) van vervoerscategorie 2 in hoeveelheden van ten minste 333 kg of 333 liter, ofc) van vervoerscategorie 3 of 4 in hoeveelheden van ten minste 1000 kg of 1000 liter.Het criterium “productverlies” is ook van toepassing wanneer er een dreigend risico is op productverlies inde bovenvermelde hoeveelheden. Over <strong>het</strong> algemeen wordt aangenomen dat aan deze voorwaardevoldaan is wanneer omwille van structurele schade de omsluiting niet meer geschikt is om <strong>het</strong> vervoerverder te zetten of indien voor om <strong>het</strong> even welke andere reden geen voldoende veiligheidsniveau meer1.8-5


gegarandeerd is (bijvoorbeeld omwille van de vervorming van de tank of container, van <strong>het</strong> omkantelenvan de tank of van de aanwezigheid van een brand in de onmiddellijke nabijheid).Indien gevaarlijke goederen van de klasse 6.2 bij <strong>het</strong> voorval betrokken zijn, staat de verplichting tot <strong>het</strong>opmaken van een rapport los van de hoeveelheid.Wanneer bij een voorval stoffen van klasse 7 betrokken zijn, gelden volgende criteria voor productverlies:a) elk vrijkomen van radioactieve stoffen buiten de colli;b) blootstelling die leidt tot <strong>het</strong> overschrijden van de limieten vastgelegd in de reglementen metbetrekking tot de bescherming van werknemers en <strong>het</strong> publiek tegen ioniserende stralingen (Tabel IIvan de Safety Series nr. 115 van de IAEA – “International Basic Safety Standards for Protectionagainst Ionizing Radiation and for Safety of Radiation Sources” (Internationale basisnormen voor debescherming tegen ioniserende straling en de veiligheid van stralingsbronnen)); ofc) als er redenen zijn om aan te nemen dat er een waarneembare achteruitgang is van om <strong>het</strong> evenwelke door <strong>het</strong> collo verzekerde veiligheidsfunctie (vasthouden, bescherming, thermischebescherming of criticaliteit) die de verpakking ongeschikt gemaakt heeft om <strong>het</strong> vervoer verder tezetten zonder bijkomende veiligheidsmaatregelen.OPMERKING.Zie de voorschriften van 7.5.11 CW33 (6) voor zendingen die niet kunnen afgeleverd worden.De “schade aan <strong>het</strong> materieel of aan <strong>het</strong> milieu” treedt op wanneer gevaarlijke goederen in om <strong>het</strong> evenwelke hoeveelheid vrijgekomen zijn en de geschatte schade groter is dan 50000 EURO. Hierbij wordtgeen rekening gehouden met de schade aan rechtstreeks betrokken vervoersmiddelen die gevaarlijkegoederen bevatten of aan de verkeersinfrastructuur.De “overheid heeft ingegrepen” wanneer – in <strong>het</strong> kader van een voorval waarbij gevaarlijke goederenbetrokken zijn – de overheid of de urgentiediensten rechtstreeks ingegrepen hebben en men overgegaanis tot de evacuatie van personen of tot <strong>het</strong> afsluiten van wegen die bestemd zijn voor <strong>het</strong> verkeer (wegen,spoorwegen) gedurende ten minste drie uur omwille van <strong>het</strong> gevaar dat uitgaat van de gevaarlijkegoederen.Indien nodig kan de bevoegde overheid bijkomende inlichtingen vragen.1.8.5.4 Model van rapport voor de voorvallen die tijdens <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederenplaatsgevonden hebben1.8-6


Rapport <strong>betreffende</strong> voorvallen die tijdens <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederenplaatsgevonden hebben, conform 1.8.5 van <strong>het</strong> RID / ADRVervoerder / Beheerder van de spoorweginfrastructuur :Adres:Naam van de contactpersoon: ...........…....... Telefoonnummer: ........….....…..Faxnummer: ..........….......(De bevoegde overheid dient deze omslagbladzijde verwijderen alvorens <strong>het</strong> rapport door te sturen)1. VervoerswijzeSpoorWagonnummer (facultatief)WegInschrijvingsnumer van <strong>het</strong> voertuig (facultatief)2. Datum en plaats van <strong>het</strong> voorvalJaar : ..........……. Maand : …………………… Dag : ..........………. Uur : ……………….SpoorStationRangeerstation / vormingsstation voor treinenLaad- / los- / overslagplaatsPlaats / Land :ofVolle baanAanduiding van de lijn:........................................Kilometerplaal:3. PlaatsbeschrijvingWegBebouwde komLaad- / los- / overslagplaatsWegPlaats / Land : ………………………………….HellingTunnelBrug / onderdoorgangKruispunt4. Speciale weersomstandighedenRegenSneeuwIJzelMistOnweerStormTemperatuur:……°C5. Omschrijving van <strong>het</strong> voorvalOntsporing / van de weg geraaktAanrijdingOmkantelen / OmkerenBrandOntploffingVerliesTechnisch defectAndere details van <strong>het</strong> voorval:....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................1.8-7


6. Betrokken gevaarlijke goederenUNnummerKlasse Verpakkingsgroep(1) Geschatte hoeveelheid Omsluiting (3) Materiaal van(kg of l) (2)vrijgekomen productde omsluitingSoorttekortkoming vande omsluiting (4)(1)(3)Wanneer <strong>het</strong> gevaarlijke goederen betreft die ingedeeldzijn bij een collectieve rubriek waarop bijzonderebepaling 274 van toepassing is, moet bovendien detechnische benaming vermeld worden.Vermeld <strong>het</strong> gepast nummer1 Verpakking2 IBC3 Grote verpakking4 Kleine container5 Wagon6 Voertuig7 Tankwagon8 Tankvoertuig9 Batterijwagon10 Batterijvoertuig11 Wagon met afneembare tanks12 Afneembare tank13 Grote container14 Tankcontainer15 MEGC16 Mobiele tank7. Oorzaak van <strong>het</strong> voorval (indien hierover geen twijfel bestaat)Technisch defectSlechte vastzetting van de ladingExploitatieoorzaak (spoorwegen)Andere:(2)Vermeld de waarden overeenkomstig de in 1.8.5.3vermelde criteria voor de klasse 7.(4)Vermeld <strong>het</strong> gepast nummer1 Verlies2 Brand3 Ontploffing4 Gebrek aan de structuur8. Gevolgen van <strong>het</strong> voorvalLichamelijk letsel die verband houden met de gevaarlijke goederen:Doden (aantal:…….)Gewonden (aantal:…….)Productverlies:JaNeeDreigend risico voor productverliesSchade aan materieel of milieu :Geschat bedrag van de schade ≤ 50000 EuroGeschat bedrag van de schade > 50000 EuroIngrijpen van de overheidJaEvacuatie van personen gedurende ten minste drie uur omwille van de aanwezigheid van degevaarlijke goederenAfsluiten van wegen die bestemd zijn voor <strong>het</strong> verkeer gedurende tenminste drie uur omwille van deaanwezigheid van de gevaarlijke goederenNeeIndien nodig mag de bevoegde overheid bijkomende inlichtingen vragen.1.8-8


1.8.6 Administratieve controles voor de in 1.8.7 beoogde overeenstemmingsbeoordelingen, periodiekekeuringen, intermediaire keuringen en uitzonderlijke keuringen1.8.6.1 Erkenning van de controle-instellingenDe bevoegde overheid kan controle-instellingen erkennen voor de in 1.8.7 beoogdeovereenstemmingsbeoordelingen, periodieke keuringen, intermediaire keuringen, uitzonderlijke keuringenen toezicht op de interne inspectiedienst.1.8.6.2 Operationele verplichtingen van de bevoegde overheid, haar vertegenwoordiger of de door haarerkende controle-instelling1.8.6.2.1 De bevoegde overheid, haar vertegenwoordiger of de door haar erkende controle-instelling moet deovereenstemmingsbeoordelingen, periodieke keuringen, intermediaire keuringen en uitzonderlijkekeuringen op een geproportioneerde wijze uitvoeren waarbij <strong>het</strong> opleggen van onnodige lasten wordtvermeden. De bevoegde overheid, haar vertegenwoordiger of de controle-instelling moet bij <strong>het</strong> uitoefenenvan zijn activiteiten rekening houden met de grootte, de sector en de structuur van de betrokken bedrijven,met de graad van complexiteit van de technologie en met de aard van de serieproductie.1.8.6.2.2 De bevoegde overheid, haar vertegenwoordiger of de controle-instelling moet evenwel de graad vanstrengheid en <strong>het</strong> niveau van bescherming eerbiedigen die vereist zijn voor de overeenstemming van deverplaatsbare drukhouder met de van toepassing zijnde voorschriften van deel 4 en 6.1.8.6.2.3 Indien een bevoegde overheid, haar vertegenwoordiger of de controle-instelling vaststelt dat de in deel 4en 6 opgenomen voorschriften door de fabrikant niet nageleefd werden, moet die van de fabrikant eisendat hij de gepaste correctieve maatregelen treft en mag die geen goedkeuringscertificaat voor <strong>het</strong> type ofcertificaat van overeenstemming afleveren.1.8.6.3 InformatieverplichtingDe RID-<strong>Verdrag</strong>staten moeten hun nationale procedures <strong>betreffende</strong> de evaluatie, de aanduiding en deopvolging van de controle-instellingen publiceren, evenals elke wijziging hieromtrent.1.8.6.4 Delegatie van controletakenOPMERKING : De interne inspectiediensten volgens 1.8.7.6 worden niet beoogd door 1.8.6.4.1.8.6.4.1 Wanneer een controle-instelling beroep doet op de diensten van een andere entiteit (bijvoorbeeld eenonderaannemer of een filiaal) om specifieke taken in <strong>het</strong> kader van de overeenstemmingsbeoordelingen,periodieke keuringen, intermediaire keuringen of uitzonderlijke keuringen uit te voeren, moet deze entiteitin de accreditatie van de controle-instelling inbegrepen zijn of afzonderlijk geaccrediteerd zijn. Decontrole-instelling moet zich er van vergewissen dat deze entiteit aan de eisen die voor de haartoevertrouwde taken vastgesteld zijn beantwoordt met <strong>het</strong>zelfde niveau van deskundigheid en veiligheidals datgene dat voorgeschreven is voor de controle-instellingen (zie 1.8.6.8) en ze moet er toezicht ophouden. De controle-instelling moet de bevoegde overheid op de hoogte houden van bovenvermelderegelingen.1.8.6.4.2 De controle-instelling moet de volledige verantwoordelijkheid op zich nemen voor de taken die doordergelijke entiteiten uitgeoefend worden, om <strong>het</strong> even waar deze die taken uitoefenen.1.8.6.4.3 De controle-instelling mag niet de volledige taak van <strong>het</strong> beoordelen van de overeenstemming, van <strong>het</strong>periodiek keuren, van <strong>het</strong> intermediair keuren of van <strong>het</strong> uitzonderlijk keuren delegeren. In ieder gevaldient de beoordeling en <strong>het</strong> afleveren van de certificaten door de controle-instelling zelf uitgevoerd teworden.1.8.6.4.4 Activiteiten mogen niet gedelegeerd worden zonder <strong>het</strong> akkoord van de aanvrager.1.8.6.4.5 De controle-instelling moet de relevante documenten met betrekking tot de beoordeling van dekwalificaties en van de door de bovenvermelde entiteiten uitgevoerde werken ter beschikking houden vande bevoegde overheid.1.8.6.5 Informatieverplichtingen van de controle-instellingenElke controle-instelling dient aan de bevoegde overheid die haar erkend heeft de volgende informatie teverstrekken :a) elke weigering, beperking, schorsing of intrekking van een goedkeuringscertificaat voor <strong>het</strong> type,behalve wanneer de bepalingen van 1.8.7.2.4 van toepassing zijn ;b) elke omstandigheid die invloed heeft op de draagwijdte van, en de voorwaarden voor de erkenningzoals afgeleverd door de bevoegde overheid ;c) elk verzoek om informatie <strong>betreffende</strong> de uitgevoerde activiteiten op <strong>het</strong> gebied van evaluatie van deconformiteit, die ontvangen wordt van bevoegde overheden die de naleving volgens 1.8.1 of 1.8.6.6monitoren ;1.8-9


d) op aanvraag de activiteiten op <strong>het</strong> gebied van de evaluatie van de conformiteit, uitgevoerd in <strong>het</strong>kader van hun erkenning en elke andere uitgevoerde activiteit, met inbegrip van de delegatie vantaken.1.8.6.6 De bevoegde overheid dient de monitoring van de controle-instellingen te verzekeren, en de afgeleverdeerkenning intrekken of inperken wanneer ze vaststelt dat een erkende instelling de erkenning en devoorschriften van 1.8.6.8 niet langer nakomt of de in de bepalingen van <strong>het</strong> RID vastgelegde proceduresniet toepast.1.8.6.7 Indien haar erkenning ingetrokken of ingeperkt werd of wanneer de controle-instelling zijn activiteiten heeftstopgezet, moet de bevoegde overheid gepaste maatregelen treffen om te verzekeren dat de dossiersdoor een andere controle-instelling behandeld worden of ter beschikking gehouden worden.1.8.6.8 De controle-instelling dient :a) te beschikken over in een organisatiestructuur opgenomen personeel dat bekwaam, opgeleid,competent en gekwalificeerd is om zich op correcte wijze van zijn technische taken te kwijten ;b) te kunnen beschikken over de benodigde installaties en uitrusting ;c) op een onpartijdige wijze te werken en vrij te zijn van invloeden die ze dit zou kunnen beletten ;d) de commerciële vertrouwelijkheid te garanderen van de zakelijke en andere door exclusieve rechtenbeschermde activiteiten van de fabrikanten en andere partijen ;e) een duidelijke scheiding te handhaven tussen de eigenlijke activiteiten als controle-instelling en dezedie daar geen verband mee houden;f) te beschikken over een gedocumenteerd kwaliteitssysteem;g) er op toe te zien dat de onderzoeken en beproevingen, die in de van toepassing zijnde norm en in <strong>het</strong>RID voorzien zijn, uitgevoerd worden; enh) een efficiënt en geschikt rapporterings- en registratiesysteem in stand te houden dat beantwoordt aan1.8.7 en 1.8.8.De controle-instelling moet daarenboven geaccrediteerd zijn conform de norm EN/ISO/IEC 17020:2004,zoals bepaald in 6.2.2.10 en 6.2.3.6 en in de bijzondere bepalingen TA4 en TT9 van 6.8.4.Een controle-instelling die een nieuwe activiteit begint mag tijdelijk erkend worden. De bevoegde overheidmoet er zich voor de tijdelijke aanstelling van vergewissen dat de controle-instelling voldoet aan devoorschriften van de norm EN ISO/IEC 17020:2004. De controle-instelling moet geaccrediteerd worden inde loop van haar eerste werkingsjaar om deze nieuwe activiteit verder te kunnen zetten.1.8.7 Procedures voor de overeenstemmingsbeoordeling en de periodieke keuringOPMERKING.In onderhavige afdeling verstaat men onder “bevoegde instellingen” de in 6.2.2.10 beoogde instellingen wanneer ze de“UN” drukrecipiënten certificeren, de in 6.2.3.6 beoogde instellingen wanneer ze de drukrecipiënten goedkeuren diegeen “UN” drukrecipiënten zijn en de in de bijzondere bepalingen TA4 en TT9 van 6.8.4 beoogde instellingen.1.8.7.1 Algemene bepalingen1.8.7.1.1 De procedures van de afdeling 1.8.7 moeten conform 6.2.3.6 toegepast worden voor de goedkeuring vande drukrecipiënten die geen “UN” drukrecipiënten zijn, en conform de bijzondere bepalingen TA4 en TT9van 6.8.4 voor de goedkeuring van de tanks, batterijwagons en MEGC’s.De procedures van de afdeling 1.8.7 mogen conform de tabel in 6.2.2.10 toegepast worden voor degoedkeuring van de “UN” drukrecipiënten.1.8.7.1.2 Elke aanvraag voor:a) de goedkeuring van <strong>het</strong> type conform 1.8.7.2; ofb) <strong>het</strong> toezicht op de bouw conform 1.8.7.3 en de eerste controles en beproevingen conform 1.8.7.4; ofc) de periodieke keuringen, intermediaire keuringen of uitzonderlijke keuringen conform 1.8.7.5moeten door de aanvrager gericht worden aan één enkele bevoegde overheid, haar gemachtigde of eenerkende controle-instelling van zijn keuze.1.8.7.1.3 De aanvraag dient <strong>het</strong> volgende te bevatten:a) de naam en <strong>het</strong> adres van de aanvrager;b) bij de overeenstemmingsbeoordeling, wanneer de aanvrager niet de fabrikant is, de naam en <strong>het</strong>adres van de fabrikant;c) een schriftelijke verklaring dat dezelfde aanvraag niet bij om <strong>het</strong> even welke andere bevoegdeoverheid, haar gemachtigde of controle-instelling ingediend werd;d) de relevante in 1.8.7.7 gespecificeerde technische documentatie;1.8-10


e) een verklaring die de bevoegde overheid, haar gemachtigde of de controle-instelling voorcontroledoeleinden toegang tot de locaties van bouw, controle, beproeving en opslag verleent en zealle nodige informatie verschaft.1.8.7.1.4 Wanneer de aanvrager tot tevredenheid van de bevoegde overheid of haar gemachtigde controle-instellingconformiteit met 1.8.7.6 kan aantonen, mag hij een interne inspectiedienst oprichten die de controles enbeproevingen geheel of gedeeltelijk mag uitvoeren voor zover dit in 6.2.2.10 of 6.2.3.6 bepaald is.1.8.7.1.5 De goedkeuringscertificaten voor <strong>het</strong> type en de certificaten van overeenstemming, met inbegrip van detechnische documentatie, moeten door de fabrikant – of door de aanvrager indien deze laatste niet defabrikant is – en door de controle-instelling die <strong>het</strong> certificaat heeft afgeleverd gedurende ten minste twintigjaar bewaard worden, te rekenen vanaf de laatste datum van fabricage van producten van dat type.1.8.7.1.6 Wanneer een fabrikant of eigenaar <strong>het</strong> voornemen heeft om zijn activiteit te staken, dient hij de dedocumentatie in kwestie op te sturen naar de bevoegde overheid. De bevoegde overheid moet dan dedocumentatie bewaren gedurende de rest van de in 1.8.7.1.5 voorgeschreven periode.1.8.7.2 Goedkeuring van <strong>het</strong> typeDe goedkeuringen van <strong>het</strong> type staan de bouw van drukrecipiënten, tanks, batterijwagons of MEGC’s toebinnen de grenzen van de geldigheidsperiode van de goedkeuring.1.8.7.2.1 De aanvrager dient:a) in <strong>het</strong> geval van drukrecipiënten, representatieve monsters van de voorziene productie ter beschikkingte stellen van de bevoegde instelling. De bevoegde instelling mag bijkomende monsters vragenwanneer dit voor <strong>het</strong> testprogramma nodig is;b) in <strong>het</strong> geval van tanks, batterijwagons of MEGC’s, toegang te verschaffen tot <strong>het</strong> prototype voor deprototypebeproevingen.1.8.7.2.2 De bevoegde instelling moet:a) de in 1.8.7.7.1 gespecificeerde technische documentatie onderzoeken om na te zien of <strong>het</strong> ontwerpbeantwoordt aan de relevante bepalingen van <strong>het</strong> RID, en <strong>het</strong> prototype of <strong>het</strong> prototypelotvervaardigd werd in overeenstemming met de technische documentatie en representatief is voor <strong>het</strong>ontwerp;b) de controles uitvoeren en de beproevingen bijwonen die door <strong>het</strong> RID zijn voorgeschreven, teneindevast te stellen dat de voorschriften werden toegepast en nageleefd en dat de door de fabrikantaangewende procedures voldoen aan de voorschriften;c) <strong>het</strong> certificaat of de certificaten, die door de producent(en) van de materialen zijn afgeleverd, nakijkenin functie van de relevante bepalingen van <strong>het</strong> RID;d) in voorkomend geval de procedures voor <strong>het</strong> uitvoeren van permanente verbindingen goedkeuren, ofnakijken dat ze al eerder goedgekeurd werden en dat <strong>het</strong> personeel dat de permanente verbindingenen de niet-destructieve testen uitvoert gekwalificeerd of erkend is;e) met de aanvrager de plaats en de testcentra afspreken waar de controles en de vereistebeproevingen verricht moeten worden.De bevoegde instelling levert aan de aanvrager een typekeuringsrapport af.1.8.7.2.3 Wanneer <strong>het</strong> type aan alle van toepassing zijnde bepalingen voldoet, levert de bevoegde overheid, haargemachtigde of de controle-instelling een goedkeuringscertificaat voor <strong>het</strong> type af aan de aanvrager.Dit certificaat dient <strong>het</strong> volgende te bevatten:a) de naam en <strong>het</strong> adres van de afleveraar;b) de naam en <strong>het</strong> adres van de fabrikant en van de aanvrager indien deze laatste niet de fabrikant is;c) een verwijzing naar de versie van <strong>het</strong> RID en naar de normen die gebruikt werden voor detypekeuring;d) alle vereisten die uit de keuring resulteren;e) de vereiste gegevens voor de identificatie van <strong>het</strong> type en de varianten, zoals gedefinieerd door derelevante norm; enf) de verwijzing naar <strong>het</strong> of de typekeuringsrapport(en) ; eng) de maximale geldigheidsduur van de goedkeuring van <strong>het</strong> type.Een lijst van de ter zake doende delen van de technische documentatie moet bij <strong>het</strong> certificaat gevoegdworden (zie 1.8.7.7.1).1.8.7.2.4 De goedkeuring van <strong>het</strong> type heeft een geldigheidsduur van ten hoogste tien jaar. Indien tijdens dezeperiode de relevante technische voorschriften van <strong>het</strong> RID (met inbegrip van de normen waarnaarverwezen wordt) dermate werden gewijzigd dat <strong>het</strong> goedgekeurd type er niet langer mee overeenstemt,dient de bevoegde instelling die de goedkeuring van <strong>het</strong> type heeft afgeleverd deze in te trekken en dehouder van de goedkeuring van <strong>het</strong> type hiervan op de hoogte te brengen.1.8-11


OPMERKING : Zie kolom (5) van de tabellen in 6.2.4 en – al naargelang <strong>het</strong> geval – in 6.8.2.6 of 6.8.3.6voor wat betreft de uiterste data voor <strong>het</strong> intrekken van de bestaande goedkeuringen van <strong>het</strong> type.Wanneer een goedkeuring van <strong>het</strong> type vervallen is of werd ingetrokken, is de bouw van drukrecipiënten,tanks, batterijwagons of MEGC’s overeenkomstig deze goedkeuring niet langer toegelaten.In dit geval blijven de relevante bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> gebruik, de periodieke keuringen en deintermediaire keuringen van de drukrecipiënten, tanks, batterijwagons of MEGC’s die vervat zijn in devervallen of ingetrokken goedkeuring van <strong>het</strong> type van toepassing op de drukrecipiënten, tanks,batterijwagons of MEGC’s die voor <strong>het</strong> vervallen of de intrekking gebouwd werden, indien deze laatstemogen blijven gebruikt worden.Ze mogen nog gebruikt worden zolang ze in overeenstemming blijven met de voorschriften van <strong>het</strong> RID.Wanneer ze niet langer ze in overeenstemming zijn met de voorschriften van <strong>het</strong> RID mogen ze enkel noggebruikt worden indien dit gebruik toegestaan wordt door passende overgangsmaatregelen in hoofdstuk1.6.De goedkeuringen van <strong>het</strong> type kunnen vernieuwd worden op basis van een volledige herziening enevaluatie van de overeenstemming met de voorschriften van <strong>het</strong> RID die van toepassing zijn op de datumvan de vernieuwing. Een vernieuwing is niet toegelaten nadat een goedkeuring van <strong>het</strong> type werdingetrokken. De wijzigingen die opgetreden zijn tijdens de geldigheidsperiode van een bestaandegoedkeuring van <strong>het</strong> type (bijvoorbeeld kleine wijzigingen zoals <strong>het</strong> toevoegen van bijkomende afmetingenof volumes die de overeenstemming niet beïnvloeden bij de drukrecipiënten, of zie 6.8.2.3.2 bij de tanks)verlengen of veranderen de oorspronkelijke geldigheidsduur van <strong>het</strong> certificaat niet.OPMERKING : De herziening en de evaluatie van de overeenstemming kunnen uitgevoerd worden dooreen andere instelling dan deze die de oorspronkelijke goedkeuring van <strong>het</strong> type heeft afgeleverd.De afleverende instelling dient alle documenten voor de goedkeuring van <strong>het</strong> type (zie 1.8.7.7.1)gedurende de volledige geldigheidsperiode te bewaren, inclusief de vernieuwingen indien die toegekendwerden.1.8.7.3 Toezicht op de bouw1.8.7.3.1 Het bouwprocédé moet door de bevoegde instelling onderzocht worden om er zich van te vergewissen dat<strong>het</strong> product in overeenstemming met de bepalingen van de typegoedkeuring vervaardigd wordt.1.8.7.3.2 De aanvrager dient alle maatregelen te treffen die nodig zijn om er voor te zorgen dat <strong>het</strong> bouwprocédébeantwoordt aan de van toepassing zijnde bepalingen van <strong>het</strong> RID en aan <strong>het</strong> goedkeuringscertificaatvoor <strong>het</strong> type en zijn bijlagen.1.8.7.3.3 De bevoegde instelling moet:a) de overeenstemming met de in 1.8.7.7.2 voorgeschreven technische documentatie verifiëren;b) verifiëren of <strong>het</strong> bouwprocédé uitmondt in producten die beantwoorden aan de voorschriften en aande er op van toepassing zijnde documentatie;c) de traceerbaarheid van de materialen verifiëren en de certificaten van de materialen controleren infunctie van de specificaties;d) in voorkomend geval verifiëren of <strong>het</strong> personeel dat de permanente verbindingen en de nietdestructievetesten uitvoert gekwalificeerd of erkend is;e) met de aanvrager de plaats afspreken waar de controles en de vereiste beproevingen verricht moetenworden; enf) de resultaten van haar onderzoek registreren.1.8.7.4 Eerste controles en beproevingen1.8.7.4.1 De aanvrager moet:a) de in <strong>het</strong> RID voorgeschreven merktekens aanbrengen; enb) de in 1.8.7.7 voorgeschreven technische documentatie leveren aan de bevoegde instelling.1.8.7.4.2 De bevoegde instelling moet:a) de benodigde controles en beproevingen uitvoeren om te verifiëren dat <strong>het</strong> product inovereenstemming met de goedkeuring van <strong>het</strong> type en met de relevante bepalingen gebouwd is;b) de bedrijfsuitrusting controleren aan de hand van de door de fabrikanten van de bedrijfsuitrustinggeleverde certificaten;c) een rapport <strong>betreffende</strong> de eerste controles en beproevingen aan de aanvrager afleveren, metbetrekking tot de uitgevoerde controles en beproevingen en de nagekeken technische documentatie ;d) een geschreven certificaat van overeenstemming van de bouw opstellen en haar gedeponeerdwaarmerk aanbrengen wanneer de bouw conform is aan de bepalingen ; en1.8-12


e) nazien of de goedkeuring van <strong>het</strong> type geldig blijft nadat de bepalingen van <strong>het</strong> RID die betrekkinghebben op de goedkeuring van <strong>het</strong> type (met inbegrip van de normen waar naar verwezen wordt)gewijzigd werden.Het in d) beoogd certificaat en <strong>het</strong> in c) beoogd rapport mogen een aantal items van <strong>het</strong>zelfde typeafdekken (groepscertificaat of groepsrapport).1.8.7.4.3 Het certificaat dient ten minste <strong>het</strong> volgende te bevatten:a) de naam en <strong>het</strong> adres van de bevoegde instelling;b) de naam en <strong>het</strong> adres van de fabrikant en de naam en <strong>het</strong> adres van de aanvrager indien deze laatsteniet de fabrikant is;c) een verwijzing naar de versie van <strong>het</strong> RID en naar de normen die gebruikt werden voor de eerstecontroles en beproevingen;d) de resultaten van de controles en beproevingen;e) de gegevens voor de identificatie van de gekeurde producten: ten minste <strong>het</strong> serienummer of, voor deniet-hervulbare flessen, <strong>het</strong> lotnummer; enf) <strong>het</strong> goedkeuringsnummer van <strong>het</strong> type.1.8.7.5 Periodieke keuringen, intermediaire keuringen en uitzonderlijke keuringen1.8.7.5.1 De bevoegde instelling moet:a) de identificatie verrichten en de overeenstemming met de documentatie nazien;b) de controles uitvoeren en de beproevingen bijwonen teneinde vast te stellen dat aan de voorschriftenis voldaan;c) rapporten afleveren van de resultaten van de controles en de beproevingen, die een aantal itemsmogen afdekken; end) er op toezien dat de vereiste merktekens aangebracht worden.1.8.7.5.2 De rapporten van de periodieke controles en beproevingen van de drukrecipiënten moeten ten minste totde volgende periodieke keuring door de aanvrager bewaard worden.OPMERKING : Zie de bepalingen <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> tankdossier in 4.3.2.1.7 voor de tanks.1.8.7.6 Toezicht op de interne inspectiedienst van de aanvrager1.8.7.6.1 De aanvrager moet:a) een interne inspectiedienst oprichten met een conform 1.8.7.7.5 gedocumenteerd kwaliteitssysteemvoor de controles en de beproevingen, die aan toezicht onderworpen is;b) de verplichtingen naleven die voortspruiten uit <strong>het</strong> kwaliteitssysteem zoals dat is goedgekeurd en erop toezien dat <strong>het</strong> bevredigend en efficiënt blijft;c) opgeleid en competent personeel aanstellen voor de interne inspectiedienst; end) in voorkomend geval <strong>het</strong> gedeponeerd waarmerk van de controle-instelling aanbrengen.1.8.7.6.2 De controle-instelling moet een initiële audit uitvoeren. Indien deze audit voldoening schenkt, levert decontrole-instelling een toelating af voor een maximale periode van drie jaar. Aan de volgende bepalingenmoet voldaan worden:a) deze audit moet bevestigen dat de controles en beproevingen die op <strong>het</strong> product uitgevoerd wordenbeantwoorden aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID;b) de controle-instelling mag de interne inspectiedienst van de aanvrager machtigen om <strong>het</strong>gedeponeerd waarmerk van de controle-instelling op elk goedgekeurd product aan te brengen;c) de toelating mag vernieuwd worden na een tevredenstellende audit in <strong>het</strong> laatste jaar voor <strong>het</strong>verstrijken ervan. De nieuwe geldigheidsperiode dient aan te vangen op de vervaldatum van detoelating; end) de auditeurs van de controle-instelling moeten bekwaam zijn om de overeenstemmingsbeoordeling uitte voeren van <strong>het</strong> product dat door <strong>het</strong> kwaliteitssysteem wordt afgedekt.1.8.7.6.3 De controle-instelling moet periodieke audits uitvoeren gedurende de geldigheidsduur van de toelating omer zich van te vergewissen dat de aanvrager <strong>het</strong> kwaliteitssysteem in stand houdt en toepast. Aan devolgende bepalingen moet voldaan worden:a) in een tijdspanne van twaalf maanden moeten ten minste twee audits uitgevoerd worden;b) de controle-instelling mag bijkomende bezoeken, opleidingen, technische wijzigingen of wijzigingenaan <strong>het</strong> kwaliteitssysteem eisen en de door de aanvrager te verrichten controles en beproevingenbeperken of verbieden;c) de controle-instelling moet elke wijziging aan <strong>het</strong> kwaliteitssysteem evalueren en beslissen of <strong>het</strong>gewijzigd kwaliteitssysteem nog steeds voldoet aan de voorschriften van de initiële audit of dat eenvolledige herevaluatie nodig is;d) de auditeurs van de controle-instelling moeten bekwaam zijn om de overeenstemmingsbeoordeling uitte voeren van <strong>het</strong> product dat door <strong>het</strong> kwaliteitssysteem wordt afgedekt; en1.8-13


e) de controle-instelling moet aan de aanvrager een bezoek– of auditrapport overmaken en, indien eenbeproeving werd uitgevoerd, een beproevingsrapport.1.8.7.6.4 Wanneer niet wordt voldaan aan de terzake doende voorschriften, moet de controle-instelling er optoezien dat corrigerende maatregelen getroffen worden. Indien de corrigerende maatregelen niet tegepasten tijde getroffen worden, moet de controle-instelling de aan de interne inspectiedienst verleendetoelating om zijn activiteiten uit te oefenen opschorten of intrekken. Het bericht van opschorting ofintrekking moet aan de bevoegde overheid medegedeeld worden. Aan de aanvrager wordt een rapportovergemaakt dat op gedetailleerde wijze de redenen geeft voor de door de controle-instelling genomenbeslissingen.1.8.7.7 DocumentenDe technische documentatie moet de beoordeling van de overeenstemming met de ter zake doendevoorschriften mogelijk maken.1.8.7.7.1 Documenten voor de goedkeuring van <strong>het</strong> typeDe aanvrager moet, al naargelang <strong>het</strong> geval, <strong>het</strong> volgende overmaken:a) de lijst van de voor <strong>het</strong> ontwerp en de bouw gebruikte normen;b) een beschrijving van <strong>het</strong> type met inbegrip van alle varianten;c) de instructies volgens de des<strong>betreffende</strong> kolom van tabel A in hoofdstuk 3.2 of een lijst van de tevervoeren gevaarlijke goederen voor de toegewijde producten;d) één of meerdere algemene assemblagetekeningen;e) de gedetailleerde tekeningen, met de afmetingen die voor de berekeningen gebruikt werden, van <strong>het</strong>product, de bedrijfsuitrusting, de structuuruitrusting, de kenmerking en/of de etikettering, die nodig zijnom de overeenstemming te beoordelen;f) de nota’s, resultaten en conclusies van de berekeningen;g) de lijst van de bedrijfsuitrustingstukken met hun relevante technische gegevens en informatie over deveiligheidsinrichtingen, in voorkomend geval met inbegrip van de berekening van de afblaascapaciteit;h) de lijst van de door de constructienorm vereiste materialen voor ieder deel, ieder onderdeel, elkebekleding, elk bedrijfsuitrustingstuk en elk structuuruitrustingstuk, evenals de des<strong>betreffende</strong>materiaalspecificaties of de des<strong>betreffende</strong> verklaring van overeenstemming met <strong>het</strong> RID;i) de goedgekeurde kwalificatie van de procedure voor <strong>het</strong> uitvoeren van permanente verbindingen;j) de beschrijving van de warmtebehandelingsprocédés; enk) de procedures, beschrijvingen en rapporten van alle relevante beproevingen die in de normen of <strong>het</strong>RID opgesomd zijn voor de goedkeuring van <strong>het</strong> type en voor de bouw.1.8.7.7.2 Documenten voor <strong>het</strong> toezicht op de bouwDe aanvrager moet, al naargelang <strong>het</strong> geval, <strong>het</strong> volgende overmaken:a) de in 1.8.7.7.1 opgesomde documenten;b) een kopie van <strong>het</strong> goedkeuringscertificaat voor <strong>het</strong> type;c) de bouwprocedures, met inbegrip van de beproevingsprocedures;d) de rapporten van de bouw;e) de goedgekeurde kwalificaties van <strong>het</strong> personeel dat de permanente verbindingen uitvoert;f) de goedgekeurde kwalificaties van <strong>het</strong> personeel dat de niet destructieve beproevingen uitvoert;g) de rapporten van de destructieve en niet destructieve beproevingen;h) de registraties van de warmtebehandelingen; eni) de kalibratierapporten.1.8.7.7.3 Documenten voor de eerste controles en beproevingenDe aanvrager moet, al naargelang <strong>het</strong> geval, <strong>het</strong> volgende overmaken:a) de in 1.8.7.7.1 en 1.8.7.7.2 opgesomde documenten;b) de certificaten van de materialen voor <strong>het</strong> product en voor elk onderdeel;c) de verklaringen van overeenstemming en de certificaten van de materialen voor de bedrijfsuitrusting;end) een verklaring van overeenstemming met inbegrip van de beschrijving van <strong>het</strong> product en alle uit degoedkeuring van <strong>het</strong> type overgenomen varianten.1.8.7.7.4 Documenten voor de periodieke keuringen, intermediaire keuringen en uitzonderlijke keuringenDe aanvrager moet, al naargelang <strong>het</strong> geval, <strong>het</strong> volgende overmaken:a) voor drukrecipiënten, de documenten die bijzondere voorschriften specificeren wanneer de normenvoor de bouw en voor de periodieke controles en beproevingen <strong>het</strong> vereisen;b) voor tanks:1.8-14


i) <strong>het</strong> tankdossier; enii) één of meerdere van de in 1.8.7.7.1 tot en met 1.8.7.7.3 opgesomde documenten.1.8.7.7.5 Documenten voor de evaluatie van de interne inspectiedienstDe aanvrager van een interne inspectiedienst moet, al naargelang <strong>het</strong> geval, de volgende documentatiemet betrekking tot <strong>het</strong> kwaliteitssysteem overmaken:a) de organisatiestructuur en de verantwoordelijkheden;b) de regels met betrekking tot de controles en beproevingen, de kwaliteitscontrole, de kwaliteitsgarantieen de modus operandi, evenals de systematische stappen die zullen ondernomen worden;c) de staten van de evaluatie van de kwaliteit, zoals controlerapporten, beproevingsgegevens,kalibratiegegevens en certificaten;d) de evaluatie van de doeltreffendheid van <strong>het</strong> kwaliteitssysteem door de directie, op basis van deresultaten van de audits conform 1.8.7.6;e) de procedure die beschrijft hoe aan de eisen van de klanten en van de reglementeringen wordtvoldaan;f) de procedure voor de controle van de documenten en hun herziening;g) de te volgen procedures voor niet conforme producten; enh) de opleidingsprogramma’s en kwalificatieprocedures voor <strong>het</strong> des<strong>betreffende</strong> personeel.1.8.7.8 Producten die volgens normen gebouwd, goedgekeurd, gecontroleerd en beproefd zijnIndien in voorkomend geval onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan devoorschriften van 1.8.7.7 is voldaan:Overeenkomstigeonderafdelingen en paragrafenReferentiesTitel van <strong>het</strong> document1.8.7.7.1 tot en met 1.8.7.7.4 EN 12972:2007 Tanks for transport of dangerousgoods – Testing, inspection andmarking of metallic tanks1.8.8 Procedures voor de overeenstemmingsbeoordeling van gaspatronenBij de overeenstemmingsbeoordeling van gaspatronen moet een van de volgende procedures toegepastworden :a) de procedure van afdeling 1.8.7 voor de drukrecipiënten die geen “UN” drukrecipiënten zijn, metuitzondering van 1.8.7.5 ; ofb) de procedure van de onderafdelingen 1.8.8.1 tot en met 1.8.8.7.1.8.8.1 Algemene bepalingen1.8.8.1.1 Het toezicht op de bouw dient uitgeoefend te worden door een Xa-instelling en de in 6.2.6 voorgeschrevenbeproevingen moeten <strong>het</strong>zij door deze Xa-instelling uitgevoerd worden, <strong>het</strong>zij door een IS-instelling diedoor deze Xa-instelling erkend is ; zie 6.2.3.6.1 voor de definitie van de Xa en IS-instellingen. Deovereenstemmingsbeoordeling moet uitgevoerd worden door de bevoegde overheid van een RID-<strong>Verdrag</strong>staten, haar vertegenwoordiger of de door haar erkende controle-instelling.1.8.8.1.2 Wanneer 1.8.8 toegepast wordt, moet de aanvrager uitsluitend op eigen verantwoordelijkheid deovereenstemming van de gaspatronen met de bepalingen van 6.2.6 en met alle andere van toepassingzijnde bepalingen van <strong>het</strong> RID aantonen, garanderen en verklaren.1.8.8.1.3 De aanvrager moet :a) een typekeuring uitvoeren op ieder type gaspatroon (met inbegrip van de te gebruiken materialen ende varianten van dat type, bijvoorbeeld voor wat betreft de volumes, drukken, fabricageschema’s ,afsluitinrichtingen en afsluiters) overeenkomstig 1.8.8.2 ;b) conform 1.8.8.3 een erkend kwaliteitssysteem toepassen voor <strong>het</strong> ontwerp, de bouw, de controles ende beproevingen ;c) conform 1.8.8.4 een erkend testregime toepassen voor de in 6.2.6 voorgeschreven beproevingen ;d) bij een Xa-instelling van zijn keuze van de RID-<strong>Verdrag</strong>staten de erkenning aanvragen van zijnkwaliteitssysteem voor <strong>het</strong> toezicht op de bouw en voor de beproevingen ; indien de aanvrager niet ineen RID-<strong>Verdrag</strong>staat gevestigd is, moet hij deze erkenning aanvragen bij een Xa-instelling van eenRID-<strong>Verdrag</strong>staat voor <strong>het</strong> eerste vervoer in een RID-<strong>Verdrag</strong>staat ;1.8-15


e) indien de gaspatroon in <strong>het</strong> laatste stadium door één of meerdere bedrijven geassembleerd wordt uitstukken die vervaardigd werden door de aanvrager, dient deze laatste schriftelijke aanwijzingen teverstrekken over de wijze waarop de gaspatronen geassembleerd en gevuld dienen te wordenteneinde te voldoen aan de bepalingen van <strong>het</strong> onderzoekscertificaat voor <strong>het</strong> type.1.8.8.1.4 Wanneer de aanvrager en de bedrijven die gaspatronen volgens de instructies van de aanvragerassembleren of vullen de overeenstemming met de voorschriften van 1.8.7.6, met uitzondering van1.8.7.6.1 d) en 1.8.7.6.2 b), tot voldoening van de Xa-instelling kunnen aantonen, mogen ze een interneinspectiedienst oprichten die alle, of een gedeelte van de in 6.2.6 voorgeschreven controles enbeproevingen mag uitvoeren.1.8.8.2 Onderzoek van <strong>het</strong> ontwerptype1.8.8.2.1 De aanvrager moet een technische documentatie samenstellen voor elk type gaspatroon, met inbegrip vanwat de toegepaste technische normen betreft. Indien hij verkiest om een norm toe te passen waar nietnaar verwezen wordt in 6.2.6, moet hij een kopie van de toegepaste norm bij de documentatie voegen.1.8.8.2.2 De aanvrager moet de technische documentatie evenals monsters van <strong>het</strong> patroontype ter beschikkinghouden van de Xa-instelling gedurende de productie en daarna gedurende een periode van ten minste vijfjaar, te rekenen vanaf de laatste datum van fabricage van gaspatronen overeenkomstig datonderzoekscertificaat voor <strong>het</strong> type.1.8.8.2.3 De aanvrager moet, na een zorgvuldig onderzoek, een onderzoekscertificaat voor <strong>het</strong> type opstellen datgeldig is voor een periode van ten hoogste tien jaar. Hij moet dit certificaat bij de documentatie voegen. Ditcertificaat machtigt hem om gedurende deze periode gaspatronen van dit type te produceren.1.8.8.2.4 Indien tijdens deze periode de relevante technische voorschriften van <strong>het</strong> RID (met inbegrip van denormen waarnaar verwezen wordt) dermate werden gewijzigd dat <strong>het</strong> ontwerptype er niet langer meeovereenstemt, dient de aanvrager zijn onderzoekscertificaat voor <strong>het</strong> type in te trekken en de Xa-instellinghiervan op de hoogte te brengen.1.8.8.2.5 De aanvrager mag, na een zorgvuldig en volledig onderzoek, <strong>het</strong> certificaat vernieuwen voor nog eenperiode van maximaal tien jaar1.8.8.3 Toezicht op de bouw1.8.8.3.1 De procedure voor <strong>het</strong> onderzoek van <strong>het</strong> ontwerptype evenals <strong>het</strong> bouwprocédé moeten door de Xainstellingonderzocht worden om er zich van te vergewissen dat <strong>het</strong> door de aanvrager gecertificeerd typeen <strong>het</strong> product, zoals vervaardigd, in overeenstemming zijn met de bepalingen van <strong>het</strong> certificaat van <strong>het</strong>ontwerptype en de relevante bepalingen van <strong>het</strong> RID. Wanneer de bepalingen van 1.8.8.1.3 c) vantoepassing zijn, moeten de bedrijven die belast zijn met de assemblage en <strong>het</strong> vullen deel uitmaken vandeze procedure.1.8.8.3.2 De aanvrager dient alle maatregelen te treffen die nodig zijn om er voor te zorgen dat <strong>het</strong> bouwprocédébeantwoordt aan de van toepassing zijnde bepalingen van <strong>het</strong> RID en van <strong>het</strong> certificaat voor <strong>het</strong> type dathij heeft opgesteld en zijn bijlagen. Wanneer de bepalingen van 1.8.8.1.3 c) van toepassing zijn, moetende bedrijven die belast zijn met de assemblage en <strong>het</strong> vullen deel uitmaken van deze procedure.1.8.8.3.3 De Xa-instelling moet :a) de overeenstemming van <strong>het</strong> onderzoek van <strong>het</strong> ontwerptype van de aanvrager en deovereenstemming van <strong>het</strong> type gaspatroon met de in 1.8.8.2 voorgeschreven technische documentatieverifiëren ;b) verifiëren of <strong>het</strong> bouwprocédé uitmondt in producten die beantwoorden aan de er op van toepassingzijnde voorschriften en documentatie ; indien de gaspatroon in <strong>het</strong> laatste stadium door één ofmeerdere bedrijven geassembleerd wordt uit stukken die vervaardigd werden door de aanvrager, dientde Xa-instelling ook na te zien of de gaspatronen na hun uiteindelijke assemblage en vulling in volleovereenstemming zijn met alle van toepassing zijnde bepalingen en of de aanwijzingen van deaanvrager correct nageleefd worden ;c) verifiëren of <strong>het</strong> personeel dat de permanente verbindingen van de stukken en de testen uitvoertgekwalificeerd of erkend is ;d) de resultaten van haar onderzoek registreren.1.8.8.3.4 Indien de bevindingen van de Xa-instelling een niet-conformiteit van <strong>het</strong> certificaat van <strong>het</strong> ontwerptypevan de aanvrager of van <strong>het</strong> bouwprocédé aan <strong>het</strong> licht brengen, moet ze vragen dat gepaste correctievemaatregelen getroffen worden of dat <strong>het</strong> door de aanvrager opgesteld certificaat wordt ingetrokken.1.8-16


1.8.8.4 Dichtheidsbeproeving1.8.8.4.1 De aanvrager en de bedrijven die belast zijn met de uiteindelijke assemblage en <strong>het</strong> vullen van degaspatronen overeenkomstig de aanwijzingen van de aanvrager, moeten :a) de in 6.2.6 voorgeschreven beproevingen uitvoeren ;b) de resultaten van de beproevingen registreren ;c) uitsluitend aan de gaspatronen, die volledig in overeenstemming zijn met de bepalingen van <strong>het</strong>onderzoek van <strong>het</strong> ontwerptype en de van toepassing zijnde bepalingen van <strong>het</strong> RID en die met goedgevolg de in 6.2.6 voorgeschreven beproevingen ondergaan hebben, een certificaat vanovereenstemming afleveren ;d) de in 1.8.8.7 voorgeschreven documentatie bewaren gedurende de productie, en daarna gedurendeeen periode van ten minste vijf jaar te rekenen vanaf de laatste datum van fabricage van gaspatronenovereenkomstig dat onderzoekscertificaat voor <strong>het</strong> type, voor controle met onregelmatige intervallendoor de Xa-instelling ;e) op de gaspatroon een duurzaam en goed leesbaar kenmerk aanbrengen dat <strong>het</strong> type van degaspatroon, de naam van de aanvrager en de fabricagedatum of <strong>het</strong> lotnummer aangeeft ; indien doorplaatsgebrek <strong>het</strong> volledig kenmerk niet op de mantel van de gaspatroon kan aangebracht worden,moeten ze een duurzaam etiket met deze informatie aan de gaspatroon vastmaken of met degaspatroon in een binnenverpakking plaatsen.1.8.8.4.2 De Xa-instelling moet :a) de benodigde controles en beproevingen uitvoeren met onregelmatige intervallen, maar op zijn minstkorte tijd na <strong>het</strong> begin van de fabricage van een type gaspatroon en daarna ten minste één keer om dedrie jaar, teneinde na te gaan of de door de aanvrager toegepaste procedure voor <strong>het</strong> onderzoek van<strong>het</strong> ontwerptype, evenals de fabricage en de beproevingen van <strong>het</strong> product, uitgevoerd werden inovereenstemming met <strong>het</strong> certificaat van <strong>het</strong> ontwerptype en de relevante bepalingen ;b) de door de aanvrager overgemaakte certificaten nakijken ;c) de in 6.2.6 voorgeschreven beproevingen uitvoeren of <strong>het</strong> testprogramma en de interne inspectiedienstvoor <strong>het</strong> uitvoeren van de beproevingen goedkeuren.1.8.8.4.3 Het certificaat dient ten minste <strong>het</strong> volgende te bevatten :a) de naam en <strong>het</strong> adres van de aanvrager en, indien de assemblage in <strong>het</strong> laatste stadium niet door deaanvrager uitgevoerd wordt maar door één of meerdere bedrijven overeenkomstig de schriftelijkeaanwijzingen van de aanvrager, de naam of namen en <strong>het</strong> adres of de adressen van deze bedrijven ;b) een verwijzing naar de versie van <strong>het</strong> RID en de normen die voor de fabricage en de beproevingentoegepast werden ;c) de resultaten van de controles en beproevingen ;d) de gegevens die in <strong>het</strong> kenmerk moeten voorkomen, zoals voorgeschreven in 1.8.8.4.1 e).1.8.8.5 (Voorbehouden).1.8.8.6 Toezicht op de interne inspectiedienstIndien de aanvrager of <strong>het</strong> bedrijf dat de assemblage of <strong>het</strong> vullen van de gaspatronen uitvoert een interneinspectiedienst heeft opgericht, moeten de bepalingen van 1.8.7.6, met uitzondering van 1.8.7.6.1 d) en1.8.7.6.2 b), toegepast worden. Het bedrijf dat de assemblage of <strong>het</strong> vullen van de gaspatronen uitvoertmoet voldoen aan de bepalingen die van toepassing zijn op de aanvrager.1.8.8.7 DocumentenDe bepalingen van 1.8.7.7.1, 1.8.7.7.2, 1.8.7.7.3 en 1.8.7.7.5 moeten nageleefd worden.1.8-17


Hoofdstuk 1.9 - Beperkingen in <strong>het</strong> vervoer door de bevoegde overheden1.9.1 Een RID-<strong>Verdrag</strong>staat kan voor <strong>het</strong> internationaal spoorvervoer van gevaarlijke goederen op zijngrondgebied bepaalde bijkomende bepalingen toepassen die niet in <strong>het</strong> RID zijn opgenomen opvoorwaarde dat deze bijkomende bepalingen- opgesteld zijn volgens 1.9.2,- niet in tegenstrijd zijn met 1.1.2 b),- in de nationale wetgeving van deze RID-<strong>Verdrag</strong>staat voorkomen en eveneens van toepassing zijnvoor nationale spoortransporten van gevaarlijke goederen op dat grondgebied,- niet <strong>het</strong> verbod van <strong>het</strong> spoorvervoer op <strong>het</strong> volledige grondgebied van de RID-<strong>Verdrag</strong>staat totgevolg hebben voor gevaarlijke goederen die beoogd worden in deze bepaling.1.9.2 De bijkomende bepalingen bedoeld in 1.9.1 zijn:a) bijkomende bepalingen of beperkingen die dienen voor de veiligheid van vervoeren,- die bepaalde kunstwerken zoals bruggen en tunnels gebruiken 18 ,- die installaties voor gecombineerd vervoer gebruiken zoals bijvoorbeeld overslaginstallaties, of- die aankomen in havens, stations of andere vervoerterminals of eruit vertrekken.b) bepalingen die <strong>het</strong> vervoer van bepaalde gevaarlijke goederen op lijnen die bijzondere of plaatselijkerisico’s vertonen, zoals lijnen die woonzones, ecologisch gevoelige gebieden, commerciële centradoorkruisen of industriegebieden waar zich gevaarlijke installaties bevinden, verbieden ofonderwerpen aan bijzondere exploitatievoorwaarden (bijvoorbeeld verminderde snelheid, bepaaldeduur van <strong>het</strong> traject, verbod om te kruisen, enz…). De bevoegde overheden moeten indien mogelijkreiswegen vastleggen die moeten gebruikt worden ter vervanging van de gesloten lijnen of de lijnenonderworpen aan bijzondere bepalingen.c) bijzondere bepalingen die aanduiden welke reisweg uitgesloten of te volgen is, of bepalingen dienageleefd moeten worden voor tijdelijke stilstanden als gevolg van extreme weersomstandigheden,aardbevingen, ongevallen, demonstraties, burgerlijke oproer of wapenfeiten.1.9.3 De toepassing van de bijkomende bepalingen volgens 1.9.2 a) en b) veronderstelt dat de bevoegdeoverheid vooraf <strong>het</strong> bewijs en de noodzaak van maatregelen aantoont 19 .1.9.4 De bevoegde overheid van de RID-<strong>Verdrag</strong>staat die op zijn grondgebied bijkomende bepalingen volgens1.9.2 a) en b) toepast, licht normaal vooraf <strong>het</strong> secretariaat van de OTIF in van deze bepalingen, dathiervan de RID-<strong>Verdrag</strong>staten zal inlichten.1.9.5 Onafgezien van de voorschriften van 1.9.1 en 1.9.2 hiervoor, kunnen RID-<strong>Verdrag</strong>staten bijzondereveiligheidseisen stellen voor <strong>het</strong> internationaal spoorvervoer van gevaarlijke goederen, indien dit domeinniet in <strong>het</strong> RID wordt behandeld, meerbepaald voor wat betreft :- <strong>het</strong> treinverkeer,- exploitatieregels met betrekking tot bewerkingen aan treinen, zoals rangeren of stilstand,- <strong>het</strong> beheer van informatie met betrekking tot de vervoerde gevaarlijke goederen,op voorwaarde dat ze in de nationale wetgeving voorkomen en eveneens van toepassing zijn voor <strong>het</strong>nationaal spoorvervoer van gevaarlijke goederen op <strong>het</strong> grondgebied van deze RID-<strong>Verdrag</strong>staat.Deze bijzondere eisen mogen geen betrekking hebben op domeinen die in <strong>het</strong> RID behandeld worden,meer bepaald deze opgenomen in 1.1.2 a) en 1.1.2 b).18 Voor vervoeren die gebruik maken van de Kanaaltunnel of andere tunnels met gelijkaardige eigenschappen, zie ook bijlage II vanRichtlijn 2008/68/EG van <strong>het</strong> europees parlement en de Raad <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen over land,gepubliceerd in <strong>het</strong> Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L260 van 30 september 2008, blz. 13.19 De algemene leidraad voor risicoanalyse van <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen, aangenomen op 24 november 2005 door deCommissie van experts van <strong>het</strong> RID, kan geraadpleegd worden op <strong>het</strong> Internet op de site van <strong>het</strong> OTIF (www.otif.org).1.9-1


Hoofdstuk 1.10 - Bepalingen <strong>betreffende</strong> de beveiligingOPMERKING.Voor de doeleinden van onderhavig hoofdstuk verstaat men onder “beveiliging” de maatregelen of voorzorgen diedienen getroffen te worden om de diefstal of <strong>het</strong> oneigenlijk gebruik van gevaarlijke goederen, die personen,eigendommen of <strong>het</strong> milieu in gevaar kunnen brengen, tot een minimum te herleiden.1.10.1 Algemene bepalingen1.10.1.1 Alle personen die betrokken zijn bij <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen moeten rekening houden met dein onderhavig hoofdstuk opgenomen beveiligingsvoorschriften die tot hun bevoegdheden behoren.1.10.1.2 De gevaarlijke goederen mogen slechts aan behoorlijk geïdentificeerde vervoerders voor vervoeraangeboden worden.1.10.1.3 De zones die binnen tijdelijke verblijfsterminals, tijdelijke opslagplaatsen, voertuigdepots, aanlegplaatsenen rangeerstations gebruikt worden voor de tijdelijke opslag van gevaarlijke goederen tijdens <strong>het</strong> vervoer,moeten correct beveiligd zijn, goed verlicht en – indien mogelijk, wanneer zulks aangewezen is – niettoegankelijk voor <strong>het</strong> publiek.1.10.1.4 Elk lid van de bemanning van een trein die gevaarlijke goederen vervoert, moet gedurende <strong>het</strong> vervoereen identiteitsbewijs op zich dragen dat voorzien is van zijn foto.1.10.1.5 De controles op de beveiliging overeenkomstig 1.8.1 dienen ook de toepassing van debeveiligingsvoorschriften te omvatten.1.10.1.6 (Voorbehouden)1.10.2 Opleiding inzake beveiliging1.10.2.1 De in hoofdstuk 1.3 beoogde initiële opleiding en bijscholingsopleiding dienen ooksensibiliseringselementen met betrekking tot de beveiliging te omvatten. De bijscholingscursussen<strong>betreffende</strong> de beveiliging moeten niet noodzakelijk uitsluitend verband houden met de wijzigingen in dereglementering.1.10.2.2 De sensibiliseringsopleiding met betrekking tot de beveiliging moet handelen over de aard van debeveiligingsrisico’s, de manier om ze te herkenen en de aan te wenden methodes om ze te verkleinen,evenals over de te nemen maatregelen wanneer zich inbreuken op de beveiliging voordoen. Ze dient invoorkomend geval de sensibilisering voor de veiligheidsplannen te omvatten, aangepast aan deverantwoordelijkheden en taken van eenieder bij <strong>het</strong> implementeren van die plannen.1.10.2.3 Deze sensibiliseringsopleiding moet aan de personen met een betrekking die te maken heeft met <strong>het</strong>vervoer van gevaarlijke goederen verstrekt worden bij hun in dienstname, tenzij aangetoond is dat ze diereeds gevolgd hebben. Vervolgens dient ze periodiek aangevuld te worden met een bijscholingsopleiding.1.10.2.4 Staten van alle gekregen opleidingen met betrekking tot de beveiliging moeten door de werkgeverbijgehouden worden en op verzoek ter beschikking gesteld worden van de werknemer of de bevoegdeoverheid. De staten dienen door de werkgever bewaard te worden gedurende een door de bevoegdeoverheid vastgestelde periode.1.10.3 Bepalingen met betrekking tot de gevaarlijke goederen met hoog risico1.10.3.1 Onder “gevaarlijke goederen met hoog risico” verstaat men deze die ernstige uitwerkingen kunnenhebben, zoals <strong>het</strong> verlies van vele mensenlevens of massale verwoestingen, wanneer ze niet voor hunnormaal gebruik maar voor terroristische doeleinden worden aangewend. De lijst van de gevaarlijkegoederen met hoog risico is opgenomen in tabel 1.10.5.1.10.3.2 Beveiligingssplannen1.10.3.2.1 De vervoerders, de afzenders en de andere in 1.4.2 en 1.4.3 vermelde betrokkenen, die bij <strong>het</strong> vervoervan gevaarlijke goederen met hoog risico betrokken zijn (zie tabel 1.10.5), moeten beveiligingsplannenaannemen, invoeren en naleven die ten minste de in 1.10.3.2.2 vastgelegde elementen omvatten.1.10.3.2.2 Elk beveiligingssplan moet ten minste de volgende elementen bevatten:a) specifieke toewijzing van de verantwoordelijkheden op <strong>het</strong> gebied van de beveiliging aan personendie de benodigde deskundigheid, bekwaamheden en gezag bezitten;b) bestand van de betrokken gevaarlijke goederen of types van gevaarlijke goederen;c) evaluatie van de courante operaties en van de beveiligingsrisico’s die er uit voortvloeien, invoorkomend geval met inbegrip van de door de vervoersvoorwaarden benodigde haltes, van <strong>het</strong>omwille van de verkeersomstandigheden noodzakelijk verblijf van de gevaarlijke goederen in dewagons, tanks en containers voor, tijdens en na de verplaatsing, en van de tijdelijke tussenopslag vande gevaarlijke goederen om te veranderen van vervoerswijze of van vervoermiddel (overslag);d) duidelijke opgave van de maatregelen die moeten getroffen worden om de beveiligingsrisico’s teverkleinen, aangepast aan de verantwoordelijkheden en taken van de betrokkene, met inbegrip vanwat de volgende punten aangaat:- opleiding;1.10-1


- beveiligingsbeleid (bijvoorbeeld in verband met de maatregelen bij verhoogde dreiging, decontrole bij de aanwerving van werknemers of <strong>het</strong> toewijzen van bepaalde functies aanwerknemers, enz.);- exploitatiepraktijken (bijvoorbeeld keuze en gebruik van de reisroutes wanneer die reeds gekendzijn, toegangkelijkheid van gevaarlijke goederen in tijdelijke tussenopslag [zoals gedefinieerd inalinea c)], nabijheid van kwetsbare infrastructuur, enz.);- uitrusting en middelen die gebruikt moeten worden om de beveiligingsrisico’s te verkleinen;e) doeltreffende en up-to-date gebrachte procedures om bedreigingen en schendingen van debeveiliging, evenals incidenten die er verband mee houden, te melden en er <strong>het</strong> hoofd aan te bieden;f) procedures om de beveiligingsplannen te evalueren en te testen, en procedures om de plannenperiodiek te herzien en up-to-date te brengen;g) maatregelen die de materiële beveiliging dienen te verzekeren van de informatie in verband met <strong>het</strong>vervoer die in <strong>het</strong> beveiligingsplan is opgenomen; enh) maatregelen die dienen te verzekeren dat de distributie van de informatie in verband met devervoersoperaties, die in <strong>het</strong> beveiligingsplan is opgenomen, beperkt blijft tot diegenen die er overdienen te beschikken. Deze maatregelen mogen evenwel niet in de weg staan van de overdracht vaninformatie die elders in <strong>het</strong> RID is voorgeschreven.OPMERKING.De vervoerders, de afzenders en de geadresseerden zouden met elkaar en met de bevoegde overheden dienen samente werken om inlichtingen uit te wisselen met betrekking tot eventuele bedreigingen, gepaste beveiligingsmaatregelen tetreffen en te reageren op incidenten die de beveiliging in <strong>het</strong> gedrang brengen1.10.3.3 Toestellen, uitrustingen of procedures tegen de diefstal van op treinen of wagons die gevaarlijke goederenmet hoog risico vervoeren (zie tabel 1.10.5) en van zijn lading dienen geïnstalleerd te worden, en ermoeten maatregelen getroffen worden die er voor zorgen dat ze op elk moment operationeel en efficiëntzijn. Het aanwenden van deze beschermingsmaatregelen mag de interventies van de hulpdiensten niet ingevaar brengen.OPMERKING.Wanneer zulks van nut is en de benodigde apparatuur reeds aanwezig is, zou gebruik moeten gemaakt worden vantelemetrische systemen of van andere methodes of uitrustingen die toelaten om de verplaatsingen van gevaarlijkegoederen met hoog risico (zie tabel 1.10.5) te volgen.1.10.4 De voorschriften van 1.10.1, 1.10.2 en 1.10.3 zijn niet van toepassing wanneer de hoeveelheden die incolli met eenzelfde wagon of grote container vervoerd worden niet groter zijn dan deze die in 1.1.3.6.3voorzien zijn, met uitzondering van de UN-nummers 0104, 0237, 0255, 0267, 0289, 0361, 0365, 0366,0440, 0441, 0455, 0456 en 0500 van de klasse 1, subklasse 1.4. Daarenboven zijn de voorschriften van1.10.1, 1.10.2 en 1.10.3 ook niet van toepassing wanneer de hoeveelheden die in een wagon, eencontainer, een tank of los gestort vervoerd worden, niet groter zijn dan deze die in 1.1.3.6.3 voorzien zijn.1.10.5 De gevaarlijke goederen met hoog risico zijn deze die in de onderstaande tabel vermeld staan en ingrotere dan de aldaar aangegeven hoeveelheden vervoerd worden.1.10-2


Tabel 1.10.5 : Lijst van de gevaarlijke goederen met hoog risicoKlasseSubklasseStof of voorwerpTank(liter) c1 1.1 Ontplofbare stoffen en voorwerpena1.2 Ontplofbare stoffen en voorwerpena1.3 Ontplofbare stoffen en voorwerpen vanacompatibiliteitsgroep C1.4 Ontplofbare stoffen en voorwerpen van UN-nummersa0104, 0237, 0255, 0267, 0289, 0361, 0365, 0366,0440, 0441, 0455, 0456 en 05001.5 Ontplofbare stoffen en voorwerpen 02 Brandbare gassen (classificatiecodes die enkel de 3000letter F bevatten)Giftige gassen (classificatiecodes die de letters T, TF, 0TC, TO, TFC of TOC bevatten), met uitzondering vande spuitbussenHoeveelheidLosgestort(kg) d3 Brandbare vloeistoffen van de verpakkingsgroepen Ien II3000Vloeibare ontplofbare stoffen in niet explosieve0atoestand4.1 0ntplofbare stoffen in niet explosieve toestandaa4.2 Stoffen van verpakkingsgroep I 3000a4.3 Stoffen van verpakkingsgroep I 3000a5.1 Oxiderende vloeistoffen van verpakkingsgroep I 3000aPerchloraten, ammoniumnitraat,3000 3000ammoniumnitraathoudende meststoffen enammoniumnitraat-emulsie, -suspensie of -gelaaaaaaaaColli(kg)0006.1 Giftige stoffen van verpakkingsgroep I 006.2 Infectueuze stoffen van categorie A (UN-nummersa0 02814 en 2900, met uitzondering van dierlijke stoffen)7 Radioactieve stoffen 3000 A 1 (onder speciale vorm) of3000 A 2, naargelang <strong>het</strong> geval, incolli van type B(U), B(M) of C8 Bijtende stoffen van verpakkingsgroep I 3000abcdniet relevantDe bepalingen van 1.10.3 zijn niet van toepassing, ongeacht de hoeveelheidEen in deze kolom aangegeven waarde geldt slechts wanneer <strong>het</strong> vervoer in tanks toegelaten is overeenkomstigkolom (10) of (12) van tabel A in hoofdstuk 3.2. Voor de stoffen die niet in tanks mogen vervoerd worden is devermelding in deze kolom niet relevant.Een in deze kolom aangegeven waarde geldt slechts wanneer <strong>het</strong> losgestort vervoer toegelaten is overeenkomstigkolom (10) of (17) van tabel A in hoofdstuk 3.2. Voor de stoffen die niet losgestort mogen vervoerd worden is devermelding in deze kolom niet relevant.1.10.6 Wanneer de bepalingen van de “Convention on Physical Protection of Nuclear Material” 20 en van <strong>het</strong>rondschrijven van de AEIA <strong>betreffende</strong> “The Physical Protection of Nuclear Material and NuclearFacilities” 21 toegepast worden, wordt voor de radioactieve stoffen aangenomen dat aan de bepalingen vanonderhavig hoofdstuk is voldaan.aa00b0b00bbbbb20INFCIRC/274/Rev.1, IAEA, Wenen (1980).21 INFCIRC/225/Rev.4 (gecorrigeerd), IAEA, Wenen (1999). Zie ook “Guidance and Considerations for the Implementation ofINFCIRC/225/Rev.4, The Physical Protection of Nuclear Material and Nuclear Facilities, IAEA-TECDOC-967/Rev.1”.1.10-3


Hoofdstuk 1.11 - Interne noodplannen voor rangeerstationsEr moeten interne noodplannen uitgewerkt worden voor <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen inrangeerstations.De noodplannen moeten bij incidenten en ongevallen in rangeerstations de samenwerking en coördinatietussen de betrokkenen zodanig regelen dat de gevolgen van <strong>het</strong> incident of ongeval op mens of milieu toteen minimum beperkt blijven.Aan de bepalingen van dit hoofdstuk is voldaan wanneer UIC-fiche 201(Vervoer van gevaarlijke goederen– Rangeerstations – Gids voor <strong>het</strong> opstellen van noodplans) 22 wordt toegepast22 Uitgave van 1.3.2003.1.11-1


DEEL 2Classificatie


2.1.1 InleidingHoofdstuk 2.1 - Algemene voorschriften2.1.1.1 De klassen gevaarlijke goederen volgens <strong>het</strong> RID zijn de volgende:Klasse 1Klasse 2Klasse 3Ontplofbare stoffen en voorwerpen.Gassen.Brandbare vloeistoffen.Klasse 4.1 Brandbare vaste stoffen, zelfontledende stoffen en ontplofbare stoffen in niet explosievetoestand.Klasse 4.2 Voor zelfontbranding vatbare stoffen.Klasse 4.3 Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen.Klasse 5.1 Oxiderende stoffen.Klasse 5.2 Organische peroxiden.Klasse 6.1 Giftige stoffen.Klasse 6.2 Infectueuze (besmettelijke) stoffen.Klasse 7Klasse 8Klasse 9Radioactieve stoffen.Bijtende stoffen.Diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen.2.1.1.2 Aan elke positie in de afzonderlijke klassen is een UN-nummer toegekend. De volgende typen positiesworden gebruikt:A. Individuele posities voor exact gedefinieerde stoffen of voorwerpen met inbegrip van posities voorstoffen, waaronder diverse isomeren vallen, bijvoorbeeld:UN 1090UN 1104UN 1194ACETONAMYLACETATENETHYLNITRIET, OPLOSSINGB. Algemene posities voor een exact gedefinieerde groep van stoffen of voorwerpen, die echter geenn.e.g.-posities zijn, bijvoorbeeld:UN 1133UN 1266UN 2757UN 3101LIJMENPARFUMERIEPRODUCTENPESTICIDE, CARBAMAAT, VAST, GIFTIGORGANISCH PEROXIDE, TYPE B, VLOEIBAARC. Specifieke n.e.g.-posities, die een groep van stoffen of voorwerpen omvatten met speciale chemischeof technische eigenschappen, die niet elders genoemd zijn, bijvoorbeeld:UN 1477UN 1987ANORGANISCHE NITRATEN, N.E.G.ALCOHOLEN, N.E.G.D. Algemene n.e.g.-posities die een groep van stoffen of voorwerpen omvatten met één of meergevaarlijke eigenschappen, en die niet elders genoemd zijn, bijvoorbeeld:UN 1325UN 1993BRANDBARE ORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G.BRANDBARE VLOEISTOF, N.E.G.De posities bedoeld onder B, C en D zijn gedefinieerd als collectieve rubriek.2.1.1.3 Voor verpakkingsdoeleinden worden andere stoffen dan de stoffen van de klassen 1, 2, 5.2, 6.2 en 7, enandere stoffen dan zelfontledende stoffen van de klasse 4.1 overeenkomstig hun gevaar ingedeeld inverpakkingsgroepen. De verpakkingsgroepen hebben de volgende betekenis:Verpakkingsgroep I:Verpakkingsgroep II:Verpakkingsgroep III:zeer gevaarlijke stofmiddelmatig gevaarlijke stofminder gevaarlijke stofDe verpakkingsgroep(en) waarin een stof is ingedeeld, is (zijn) aangeduid in tabel A van hoofdstuk 3.2.2.1-1


2.1.2 Principes van de classificatie2.1.2.1 De gevaarlijke goederen, bedoeld in de titel van een klasse, zijn gedefinieerd op grond van huneigenschappen overeenkomstig onderafdeling 2.2.x.1 van de <strong>betreffende</strong> klasse. De indeling van degevaarlijke goederen in een klasse en een verpakkingsgroep geschiedt op grond van de criteria genoemdin dezelfde onderafdeling 2.2.x.1. De toekenning van een of meer bijkomende gevaren aan een gevaarlijkestof of voorwerp geschiedt op grond van de criteria van de klasse of de klassen overeenkomstig dezegevaren, zoals beschreven in de <strong>betreffende</strong> onderafdeling(en) 2.2.x.1.2.1.2.2 Alle posities voor gevaarlijke goederen zijn opgenomen in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 en wel in denumerieke volgorde van hun UN-nummer. Deze tabel bevat informatie die van toepassing is op deopgenomen goederen, zoals de benaming, de klasse, de verpakkingsgroep(en), <strong>het</strong> / degevaarsetiket(ten) die moeten worden aangebracht, en de voorschriften voor de verpakking en <strong>het</strong>vervoer.Een alfabetische lijst van deze posities is opgenomen in Tabel B van Hoofdstuk 3.2.2.1.2.3 Een stof kan technische onzuiverheden bevatten (bijvoorbeeld die welke afkomstig zijn van <strong>het</strong>productieproces) of voor stabilisatie of andere doeleinden gebruikte additieven, die zijn classificatie nietbeïnvloeden. Een met name genoemde stof (dit wil zeggen die als individuele rubriek in tabel A vanhoofdstuk 3.2 voorkomt), die technische onzuiverheden of voor stabilisatie of andere doeleinden gebruikteadditieven bevat die zijn classificatie beïnvloeden, moet evenwel beschouwd worden als een oplossing ofeen mengsel (zie 2.1.3.3).2.1.2.4 Gevaarlijke goederen, die zijn genoemd of gedefinieerd in onderafdeling 2.2.x.2 van de onderscheidenklassen, zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten.2.1.2.5 Goederen die niet met name zijn genoemd, d.w.z. goederen die niet zijn opgenomen als individuele positiein Tabel A van Hoofdstuk 3.2 of niet zijn opgenomen of gedefinieerd in een van de bovengenoemdeonderafdelingen 2.2.x.2 moeten worden ingedeeld in de juiste klasse in overeenstemming met deprocedure van afdeling 2.1.3. Bovendien moet (indien aanwezig) <strong>het</strong> bijkomende gevaar en deverpakkingsgroep (indien van toepassing) worden vastgesteld. Nadat de klasse, <strong>het</strong> bijkomende gevaar(indien aanwezig) en de verpakkingsgroep (indien van toepassing) vast staan moet <strong>het</strong> juiste UN-nummerworden vastgesteld. De beslissingsschema’s in de onderafdelingen 2.2.x.3 (lijst van collectieve rubrieken)aan <strong>het</strong> slot van de verschillende klassen geven de parameters aan die van belang zijn voor de keuze vande juiste collectieve rubriek (UN-nummer). In alle gevallen moet de meest specifieke collectieve rubriek diebetrekking heeft op de eigenschappen van de stoffen of <strong>het</strong> voorwerp worden gekozen overeenkomstig dehiërarchie aangegeven in onderafdeling 2.1.1.2 respectievelijk met de letters B, C en D. Uitsluitend in <strong>het</strong>geval dat de stof of <strong>het</strong> voorwerp niet kan worden ingedeeld onder de positie van <strong>het</strong> type B of C volgensonderafdeling 2.1.1.2, mag deze worden ingedeeld onder een positie van <strong>het</strong> type D.2.1.2.6 Op grond van de beproevingsprocedures van Hoofdstuk 2.3 en de criteria van de onderafdelingen 2.2.x.1van de afzonderlijke klassen kan, voor zover dit in die onderafdeling is aangegeven, worden vastgesteld ofeen stof, oplossing of mengsel van een bepaalde klasse, met name genoemd in Tabel A van Hoofdstuk3.2, niet meer valt binnen de criteria van die klasse. In een degelijk geval kan worden aangenomen dat destof, de oplossing of <strong>het</strong> mengsel niet onder die klasse valt.2.1.2.7 Voor classificatiedoeleinden worden gevaarlijke stoffen met een smeltpunt of beginsmeltpunt van 20°C oflager bij een druk van 101,3 kPa beschouwd als vloeistoffen. Een viskeuze stof, waarvoor een specifieksmeltpunt niet kan worden gedefinieerd, moet worden onderworpen aan de beproevingsmethode ASTM D4359-90 of aan de in 2.3.4 beschreven beproevingsmethode voor <strong>het</strong> bepalen van de vloeibaarheid(penetrometermethode).2.1.3 Classificatie van niet met name genoemde stoffen met inbegrip van oplossingen en mengsels(zoals preparaten en afvalstoffen)2.1.3.1 Niet met name genoemde stoffen met inbegrip van oplossingen en mengsels moeten worden ingedeeldovereenkomstig hun gevaar op grond van de criteria genoemd in onderafdeling 2.2.x.1 van deverschillende klassen. Het gevaar / de gevaren die een stof vertoont / vertonen moeten wordenvastgesteld op grond van de fysische, chemische en fysiologische eigenschappen. Met dergelijkekenmerken en eigenschappen moet ook rekening worden gehouden indien ervaring leidt tot een strengereindeling.2.1.3.2 Een niet met name in Tabel A van <strong>het</strong> Hoofdstuk 3.2 genoemde stof die slechts een enkelvoudig gevaarvertoont moet worden ingedeeld in de overeenkomstige klasse onder een collectieve rubriek vermeld inonderafdeling 2.2.x.3 van die klasse.2.1.3.3 Indien een oplossing of een mengsel samengesteld is uit één enkel hoofdbestanddeel dat met namegenoemd is in tabel A van hoofdstuk 3.2 en uit één of meerdere stoffen die niet onderworpen zijn aan <strong>het</strong>RID of sporen van één of meerdere stoffen die met name genoemd zijn in tabel A van hoofdstuk 3.2,moeten er <strong>het</strong> UN-nummer en de officiële vervoersnaam van <strong>het</strong> hoofdbestanddeel dat met namegenoemd is in tabel A van hoofdstuk 3.2 aan toegekend worden, tenzij:a) de oplossing of <strong>het</strong> mengsel in Hoofdstuk 3.2, Tabel A met name is genoemd; of2.1-2


) de naam en de omschrijving van stof die met name genoemd is in tabel A van hoofdstuk 3.2uitdrukkelijk aangeven dat die enkel van toepassing zijn op de zuivere stof ;c) de klasse, de classificatiecode, de verpakkingsgroep of de fysische toestand van de oplossing of van<strong>het</strong> mengsel verschillen van die van de stof die met name genoemd is in tabel A van hoofdstuk 3.2 ; ofd) de gevaarskenmerken en de eigenschappen van de oplossing of <strong>het</strong> mengsel andereinterventiemaatregelen bij een noodgeval vereisen dan deze die nodig zijn voor de stof die met namegenoemd is in tabel A van hoofdstuk 3.2.In de voormelde gevallen, met uitzondering van datgene dat in a) beschreven is, moet de oplossing of <strong>het</strong>mengsel worden ingedeeld als een niet met name genoemde stof in de <strong>betreffende</strong> klasse onder eencollectieve rubriek overeenkomstig onderafdeling 2.2.x.3 van die klasse waarbij rekening wordt gehoudenmet de eventuele bijkomende gevaren die de <strong>betreffende</strong> oplossing of <strong>het</strong> mengsel vertoont. De oplossingof <strong>het</strong> mengsel is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID, indien de gevaarseigenschappenzodanig zijn, dat zij aan de criteria (met inbegrip van bij mensen opgedane ervaringen) van geen enkeleklasse voldoen.2.1.3.4 De oplossingen en mengsels die een stof bevatten die behoort tot een van de in 2.1.3.4.1 of 2.1.3.4.2vermelde rubrieken, moeten conform de bepalingen van die paragrafen ingedeeld worden.2.1.3.4.1 Oplossingen en mengsels die één van de volgende met name genoemde stoffen bevatten moeten altijdingedeeld worden bij dezelfde positie als de stof die zij bevatten, op voorwaarde dat zij de in 2.1.3.5.3aangegeven gevaarseigenschappen niet bezitten :- Klasse 3UN 1921UN 3064- Klasse 6.1UN 1051UN 1185UN 1259UN 1613UN 1614UN 1994UN 2480UN 2481PROPYLEENIMINE, GESTABILISEERDNITROGLYCERINE, OPLOSSING IN ALCOHOL met meer dan 1%, maar ten hoogste5% nitroglycerineCYAANWATERSTOF, GESTABILISEERD, met ten hoogste 3% waterETHYLEENIMINE, GESTABILISEERDNIKKELTETRACARBONYLCYAANWATERSTOF, OPLOSSING IN WATER (cyaanwaterstofzuur), met ten hoogste20% cyaanwaterstofCYAANWATERSTOF, GESTABILISEERD, met minder dan 3% water en geabsorbeerddoor een inerte poreuze stofIJZERPENTACARBONYLMETHYLISOCYANAATETHYLISOCYANAATUN 3294 CYAANWATERSTOF, OPLOSSING IN ALCOHOL, met ten hoogste 45%cyaanwaterstof- Klasse 8UN 1052UN 1744UN 1790UN 2576FLUORWATERSTOF, WATERVRIJBROOM of UN 1744 BROOM, OPLOSSINGFLUORWATERSTOFZUUR, met meer dan 85% fluorwaterstofFOSFOROXYBROMIDE, GESMOLTEN2.1.3.4.2 De oplossingen en mengsels die een stof bevatten die behoort tot een van volgende rubrieken van klasse9:UN 2315 POLYCHLOORBIFENYLEN, VLOEIBAAR;UN 3432 POLYCHLOORBIFENYLEN, VASTUN 3151 POLYHALOGEENBIFENYLEN, VLOEIBAAR; ofUN 3151 POLYHALOGEENBIFENYLEN, VAST;UN 3152 POLYHALOGEENTERFENYLEN, VLOEIBAAR; ofUN 3152 POLYHALOGEENTERFENYLEN, VAST;moeten altijd ingedeeld worden bij dezelfde rubriek van klasse 9, op voorwaarde dat :2.1-3


- ze daarenboven geen andere gevaarlijke bestanddelen bevatten dan bestanddelen vanverpakkingsgroep III van de klassen 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 6.1 of 8; en- ze de in 2.1.3.5.3 aangegeven gevaarseigenschappen niet bezitten;2.1.3.5 In Tabel A van Hoofdstuk 3.2 niet met name genoemde stoffen met meerdere gevaarseigenschappen ende oplossingen en mengsels, die meerdere gevaarlijke stoffen bevatten, moeten op grond van hungevaarseigenschappen onder een collectieve rubriek (zie 2.1.2.5) en verpakkingsgroep van de <strong>betreffende</strong>klasse worden ingedeeld. Deze indeling op grond van de gevaarseigenschappen moet als volgt wordenuitgevoerd:2.1.3.5.1 De fysische, chemische en fysiologische eigenschappen moeten door meting of berekening wordenbepaald en de indeling van de stof, de oplossing of <strong>het</strong> mengsel geschiedt volgens de criteria van deonderafdelingen 2.2.x.1 van de afzonderlijke klassen.2.1.3.5.2 Indien deze bepaling slechts tegen onevenredig hoge kosten of moeite mogelijk is (bijvoorbeeld bijbepaalde afvalstoffen), dan moet de stof, de oplossing of <strong>het</strong> mengsel worden ingedeeld in de klasse vande component met <strong>het</strong> overheersende gevaar.2.1.3.5.3 Indien de gevaarseigenschappen van de stof, de oplossing of <strong>het</strong> mengsel vallen onder meer dan éénklasse of groep van stoffen, dan moet de stof, de oplossing of <strong>het</strong> mengsel worden ingedeeld in de klasseof in de groep van stoffen met <strong>het</strong> overheersende gevaar, overeenkomstig de volgende volgorde:a) Stoffen van klasse 7 (behalve radioactieve stoffen in vrijgestelde colli waarop bijzondere bepaling 290van hoofdstuk 3.3 van toepassing is, waar de andere gevaarseigenschappen overheersen);b) Stoffen van klasse 1;c) Stoffen van klasse 2;d) Gedesensibiliseerde ontplofbare vloeistoffen van klasse 3;e) Zelfontledende stoffen en gedesensibiliseerde ontplofbare vaste stoffen van klasse 4.1;f) Pyrofore stoffen van klasse 4.2;g) Stoffen van klasse 5.2;h) Stoffen van klassen 6.1 of 3, die op grond van hun giftigheid bij inademen in verpakkingsgroep Imoeten worden ingedeeld [Stoffen, die voldoen aan de criteria voor de indeling van klasse 8 enwaarvan de giftigheid bij inademing van stof en nevels (LC 50) overeenkomt met verpakkingsgroep I,maar waarvan de giftigheid bij inslikken of bij opname door de huid slechts overeenkomt metverpakkingsgroep III of met een geringere giftigheid, moeten worden ingedeeld in klasse 8];i) Infectueuze (besmettelijke) stoffen van klasse 6.2.2.1.3.5.4 Indien de gevaarseigenschappen van de stof vallen onder verschillende klassen of groepen van stoffendie niet genoemd zijn in 2.1.3.5.3 hierboven, moet de stof worden ingedeeld volgens de dezelfdeprocedure waarbij echter de juiste klasse moet worden gekozen overeenkomstig de tabel vanoverheersende gevaren in 2.1.3.10.2.1.3.5.5 Indien de te vervoeren stof een afvalstof is, met een niet exact gekende samenstelling, mag zijn indelingbij een UN-nummer en een verpakkingsgroep overeenkomstig 2.1.3.5.2 gebaseerd zijn op de kennis diede afzender heeft van de afvalstof, met inbegrip van alle beschikbare technische gegevens enveiligheidsgegevens die vereist worden door de van kracht zijnde wetgeving inzake veiligheid en milieu 1In geval van twijfel dient <strong>het</strong> hoogste gevaarniveau gekozen te worden.Indien <strong>het</strong> echter op basis van kennis van de samenstelling van de afvalstof en van de fysische enchemische eigenschappen van de geïdentificeerde componenten mogelijk is om aan te tonen dat deeigenschappen van de afvalstof niet overeenstemmen met de eigenschappen van verpakkingsgroep I,mag de afvalstof standaardmatig bij de meest geschikte n.e.g.-rubriek van verpakkingsgroep II ingedeeldworden.Deze procedure mag niet gebruikt worden voor afvalstoffen die volgende stoffen bevatten: stoffen die in2.1.3.5.3 vermeld zijn, stoffen van klasse 4.3, stoffen die opgesomd zijn in 2.1.3.7, of stoffen die conform2.2.x.2 niet tot <strong>het</strong> vervoer zijn toegelaten.1Een dergelijke wetgeving is bijvoorbeeld Beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000 ter vervanging vanBeschikking 94/3/EG houdende de vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, punt a) van Richtlijn75/442/EEG van de Raad <strong>betreffende</strong> afvalstoffen (vervangen door Richtlijn 2006/12/EG van <strong>het</strong> Europees parlement en de Raad(Publicatieblad van de Europese Unie nr. L114 van 27 april 2006, p. 9)) en de Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststellingvan een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4 van Richtlijn 91/689/EEG <strong>betreffende</strong> gevaarlijke afvalstoffen(Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L226 van 6 september 2000, p. 3).2.1-4


2.1.3.6 Er moet altijd gebruik gemaakt worden van de meest specifieke collectieve rubriek (zie 2.1.2.5) die vantoepassing is, d.w.z. een algemene n.e.g-positie mag uitsluitend worden gebruikt als een algemene positievoor een groep stoffen of een specifieke n.e.g-positie niet kan worden gebruikt.2.1.3.7 Oplossingen en mengsels van oxiderende stoffen of stoffen met bijkomend gevaar oxiderend kunnenexplosieve eigenschappen bezitten. In dit geval zijn zij niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten tenzij zij voldoen aande voorwaarden van klasse 1.2.1.3.8 De stoffen van de klassen 1 tot en met 9 die voldoen aan de criteria van 2.2.9.1.10, met uitzondering vandeze die bij de UN-nummers 3077 of 3082 ingedeeld zijn, worden – naast de gevaren van de klassen 1 toten met 9 die ze vertonen – bovendien aanzien als milieugevaarlijke stoffen. De andere stoffen die voldoenaan de criteria van 2.2.9.1.10 dienen, al naargelang <strong>het</strong> geval, ingedeeld te worden bij UN-nummer 3077of 3082.2.1.3.9 De afvalstoffen die niet aan de criteria voor indeling bij de klassen 1 tot en met 9 voldoen, maar die doorde “Basel Convention on the Control of Transboundary Movements of Hazardous Wastes and theirDisposal” beoogd worden, mogen onder de UN-nummers 3077 of 3082 vervoerd worden.2.1-5


2.1.3.10 Tabel van overheersende gevarenKlasse enverpakkingsgroep3 I3 II3 III4.1 II 4.1 III 4.2 II 4.2 III 4.3 I 4.3 II 4.3 III 5.1 I 5.1 II 5.1 IIISOL LIQ4.1 3 ISOL LIQ4.1 3 IISOL LIQ4.1 3 IISOL LIQ4.1 3 ISOL LIQ4.1 3 IISOL LIQ4.1 3 IIISOL LIQ4.2 3 ISOL LIQ4.2 3 IISOL LIQ4.2 3 IISOL LIQ4.2 3 ISOL LIQ4.2 3 IISOL LIQ4.2 3 III4.3 I 4.3 I 4.3 I4.3 I 4.3 II 4.3 II4.3 I 4.3 II 4.3 IIISOL LIQ5.1 I 3 ISOL LIQ5.1 I 3 ISOL LIQ5.1 I 3 ISOL LIQ5.1 I 3 ISOL LIQ5.1 II 3 IISOL LIQ5.1 II 3 IISOL LIQ5.1 I 3 ISOL LIQ5.1 II 3 IISOL LIQ5.1III 3 III6.1 I 6.1IDERMAL ORAL4.1 II 4.2 II 4.2 II 4.3 I 4.3 II 4.3 II 5.1 I 4.1 II 4.1 II 6.1 I 6.1 I4.1 III 4.2 II 4.2 III 4.3 I 4.3 II 4.3 III 5.1 I 4.1 II 4.1 III 6.1 I 6.1 I 6.1 II6.1II 6.1 III 8 I 8 II 8 III 93 I 3 I 3 I 3 I 3 I 3 I 3 I 3 I3 I 3 I 3 II 3 II 8 I 3 II 3 II 3 II6.1 I 6.1 I 6.1 II 3 III *) 8 I 8 II 3 III 3 IIISOL LIQ SOL LIQ4.1 II 6.1 II 4.1 II 6.1 II 8 I SOL LIQ4.1 II 8 IISOL LIQ4.1 II 8 IISOL LIQ4.1III 6.1III 8 I 8 II SOL LIQ4.1III 8 III4.2 II 4.3 I 4.3 II 4.3 II 5.1 I 4.2 II 4.2 II 6.1 I 6.1 I 4.2 II 4.2 II 8 I 4.2 II 4.2 II 4.2 II4.2 III 4.3 I 4.3 II 4.3 III 5.1 I 5.1 II 4.2 III 6.1 I 6.1 I 6.1 II 4.2 III 8 I 8 II 4.2 III 4.2 III4.3 I 5.1 I 4.3 I 4.3 I 6.1 I 4.3 I 4.3 I 4.3 I 4.3 I 4.3 I 4.3 I 4.3 I4.3 II 5.1 I 4.3 II 4.3 II 6.1 I 4.3 I 4.3 II 4.3 II 8 I 4.3 II 4.3 II 4.3 II4.3 III 5.1 I 5.1 II 4.3 III 6.1 I 6.1 I 6.1 II 4.3 III 8 I 8 II 4.3 III 4.3 III5.1 I 5.1 I 5.1 I 5.1 I 5.1 I 5.1 I 5.1 I 5.1 I 5.1 I5.1 II 6.1 I 5.1 I 5.1 II 5.1 II 8 I 5.1 II 5.1 II 5.1 II5.1 III 6.1 I 6.1 I 6.1 II 5.1 III 8 I 8 II 5.1 III 5.1 III6.1 IDERMAL6.1 IORAL6.1 IIINHAL6.1 IIDERMALSOL LIQ6.1 I 8 ISOL LIQ6.1 I 8 ISOL LIQ6.1 I 8 ISOL LIQ6.1 I 8 I4.1 II4.1 III6.1 I 6.1 I 6.1 I6.1 I 6.1 I 6.1 I6.1 II 6.1 II 6.1 IISOL LIQ6.1 II 8II6.1 II 6.1 II6.1 IISOL = vaste stoffen en mengselsSOL LIQ8 IORALLIQ = vloeibare stoffen, mengsels en oplossingen6.1 II 8II6.1 II 6.1 II6.1 III DERMAL = giftigheid bij opname door de huid8 I 8 II 8 III 6.1 III8 I ORAL = giftigheid bij inslikken8 I8 II INHAL = giftigheid bij inademen8 II8 III*) Klasse 6.1 voor de pesticiden 8 III2.1-6


OPMERKINGEN.1. Voorbeelden ter verduidelijking van <strong>het</strong> gebruik van de tabel :Classificatie van een individuele stofBeschrijving van de in te delen stof :Een niet met name genoemd amine dat voldoet aan de criteria van klasse 3, verpakkingsgroep II, alsmede aan decriteria van klasse 8, verpakkingsgroep I.Procedure :Het snijpunt van regel 3 II met kolom 8 I geeft 8 I.Dit amine moet derhalve worden ingedeeld in klasse 8 onder :UN 2734 AMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G., of UN 2734 POLYAMINEN, VLOEIBAAR,BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G. verpakkingsgroep IClassificatie van een mengselBeschrijving van <strong>het</strong> in te delen mengsel :Een vloeistof bestaande uit een brandbare vloeistof ingedeeld in klasse 3, verpakkingsgroep III, een giftige stofingedeeld in klasse 6.1, verpakkingsgroep II en een bijtende stof ingedeeld in klasse 8, verpakkingsgroep I.Procedure :Het snijpunt van regel 3 III met kolom 6.1 II geeft 6.1 II.Het snijpunt van regel 6.1 II met kolom 8 I geeft 8 I LIQ.Dit mengsel is niet verder gedefinieerd en moet derhalve worden ingedeeld in klasse 8 onder :UN 2922 BIJTENDE VLOEISTOF, GIFTIG N.E.G., verpakkingsgroep I.2. Voorbeelden van de classificatie van mengsels en oplossingen in een klasse en een verpakkingsgroep:Een oplossing van fenol van klasse 6.1, (II) in benzeen van klasse 3, (II) moet worden ingedeeld in klasse 3 (II).Deze oplossing moet worden ingedeeld onder de positie UN 1992 BRANDBARE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G.,klasse 3, (II) op grond van de giftigheid van <strong>het</strong> fenol.Een vast mengsel van natriumarsenaat van klasse 6.1, (II) en natriumhydroxide van klasse 8, (II) moet wordeningedeeld onder de positie UN 3290 GIFTIGE ANORGANISCHE VASTE STOF, BIJTEND, N.E.G., in klasse 6.1,(II).Een oplossing van een ruwe of gerafineerde naftaleen van klasse 4.1, (III) in benzine van klasse 3, (II) moetworden ingedeeld onder de positie UN 3295 KOOLWATERSTOFFEN, VLOEIBAAR, N.E.G., in klasse 3, (II).Een mengsel van koolwaterstoffen van klasse 3, (III) en polychloobifenylen (PCB) van klasse 9, (II) moet wordeningedeeld bij de positie UN 2315 POLYCHLOOBIFENYLEN, VLOEIBAAR of bij UN 3432POLYCHLOOBIFENYLEN, VAST in klasse 9, (II).Een mengsel van propyleenimine van klasse 3 en polychloorbifenylen (PCB) van klasse 9, (II) moet wordeningedeeld onder de positie UN 1921 PROPYLEENIMINE, GESTABILISEERD in klasse 3.2.1.4 Classificatie van monsters2.1.4.1 Indien niet duidelijk is tot welke klasse een stof behoort en indien de stof vervoerd wordt om aan anderebeproevingen te worden onderworpen, dan moet een voorlopige klasse, officiële vervoersnaam en UNnummerworden toegekend op grond van wat de afzender weet van de stof en de toepassing van:a) de indelingscriteria van Hoofdstuk 2.2, enb) de voorschriften van dit HoofdstukDe strengste verpakkingsgroep die mogelijk is voor de officiële vervoersnaam moet worden gekozen.Indien van deze bepaling gebruik wordt gemaakt, moet de officiële vervoersnaam worden aangevuld met<strong>het</strong> woord “MONSTER” (b.v. BRANDBARE VLOEISTOF, N.E.G., MONSTER). In bepaalde gevallen,waarbij voor een monster van een stof, waarvan wordt aangenomen dat deze voldoet aan bepaaldeclassificatiecriteria, een specifieke officiële vervoersnaam bestaat (b.v. UN 3167 GASMONSTER,DRUKLOOS, BRANDBAAR, N.E.G.), moet deze officiële vervoersnaam worden gebruikt. Indien voor <strong>het</strong>vervoer van een monster gebruik gemaakt wordt van een n.e.g.-positie, is <strong>het</strong> niet nodig de officiëlevervoersnaam aan te vullen met de technische benaming, zoals voorgeschreven in Hoofdstuk 3.3,bijzondere bepaling 274.2.1.4.2 Monsters van stoffen moeten worden vervoerd overeenkomstig de voorschriften, die van toepassing zijnop de voorlopige officiële vervoernaam, op voorwaarde dat:a) de stof niet beschouwd wordt als een stof die van <strong>het</strong> vervoer is uitgesloten in de onderafdelingen2.2.x.2 van Hoofdstuk 2.2 of in Hoofdstuk 3.2,b) de stof niet wordt geacht te voldoen aan de criteria van klasse 1 en niet wordt beschouwd alsinfectueuze (besmettelijke) stof of radioactieve stof;2.1-7


c) de stof overeenkomt met <strong>het</strong> bepaalde in 2.2.41.1.15 of 2.2.52.1.9, indien <strong>het</strong> een zelfontledende stofrespectievelijk een organisch peroxide betreft;d) <strong>het</strong> monster wordt vervoerd in een samengestelde verpakking met een netto massa per collo van tenhoogste 2,5 kg; ene) de stof niet gezamenlijk verpakt wordt met andere goederen.2.1-8


Bijzondere voorschriften voor de afzonderlijke klassen2.2.1 Klasse 1 Ontplofbare stoffen en voorwerpen2.2.1.1 Criteria2.2.1.1.1 Stoffen en voorwerpen in de zin van klasse 1 zijn:a) Ontplofbare stoffen: vaste of vloeibare stoffen (of mengsels van stoffen) die door eenchemische reactie gassen kunnen ontwikkelen met een zodanige temperatuur en druk en metzulk een snelheid dat schade kan worden aangericht aan de omgeving.Pyrotechnische stoffen: stoffen of mengsels van stoffen bestemd om als gevolg van nietdetonatieve,zichzelf onderhoudende exotherme chemische reacties een effect te veroorzakenin de vorm van warmte, licht, geluid, gas of rook of een combinatie daarvan.OPMERKINGEN.1. Stoffen die zelf geen ontplofbare stoffen zijn, maar een ontplofbaar gas-, damp- of stofmengselkunnen vormen, zijn geen stoffen van klasse 1.2. Uitgesloten van de klasse 1 zijn ook met water of alcohol bevochtigde ontplofbare stoffen, waarvan<strong>het</strong> water- of alcoholgehalte de aangegeven grenswaarden overschrijdt, alsmede ontplofbare stoffenmet plastificeermiddel – deze ontplofbare stoffen zijn ingedeeld in klasse 3 of 4.1 – alsmedeontplofbare stoffen die op grond van hun overheersende gevaarseigenschappen zijn ingedeeld inklasse 5.2.b) Ontplofbare voorwerpen: voorwerpen die een of meer ontplofbare of pyrotechnische stoffenbevatten.OPMERKING.Voorwerpen die ontplofbare of pyrotechnische stoffen bevatten in een zodanig geringe hoeveelheid of vanzodanige aard, dat er geen merkbare gevolgen buiten <strong>het</strong> voorwerp zijn, zoals scherfwerking, vuur, rook,warmte of een hard geluid, wanneer ze gedurende <strong>het</strong> vervoer door onachtzaamheid of per ongeluk totontsteking komen, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van klasse 1.c) Stoffen en voorwerpen hierboven niet vermeld en die zijn vervaardigd om een praktisch effectdoor explosie of een pyrotechnisch effect te veroorzaken.Voor de doeleinden van klasse 1 verstaat men onder :“geflegmatiseerd”, de toestand die voortkomt uit de toevoeging van een stof (of“flegmatiseermiddel”) aan een ontplofbare stof om er de veiligheid van te verbeteren tijdens debehandeling en <strong>het</strong> vervoer. Het flegmatiseermiddel maakt de ontplofbare stof ongevoelig of mindergevoelig voor de volgende fenomenen : warmte, schokken, impact, percussie of wrijving. Typischeflegmatiserende agens omvatten, maar zijn niet beperkt tot, was, papier, water, polymeren(chloorfluorpolymeren bijvoorbeeld), alcohol en oliën (vasiline en paraffine bijvoorbeeld).2.2.1.1.2 Indien een stof of voorwerp explosieve eigenschappen bezit of kan bezitten, moet wordenvastgesteld of de stof of <strong>het</strong> voorwerp in klasse 1 kan worden ingedeeld en wel op grond van debeproevingen, procedures en criteria, vastgelegd in <strong>het</strong> Handboek van beproevingen en criteria,deel I.Een stof of voorwerp van klasse 1 is slechts ten vervoer toegelaten indien deze onder één van dein Hoofdstuk 3.2, Tabel A, vermelde benamingen of n.e.g.-posities is ingedeeld en indien aan decriteria, vermeld in <strong>het</strong> Handboek van beproevingen en criteria, is voldaan.2.2.1.1.3 De stoffen en voorwerpen van klasse 1 moeten bij een UN-nummer en bij een benaming of eenn.e.g.-positie van tabel A in hoofdstuk 3.2 ingedeeld zijn. De interpretatie van de benamingen vande stoffen of voorwerpen van tabel A in hoofdstuk 3.2 moet gebaseerd zijn op <strong>het</strong> glossarium in2.2.1.1.8.Monsters van nieuwe of bestaande ontplofbare stoffen of voorwerpen die vervoerd worden, ondermeer, om ze te testen, voor classificatie, voor onderzoek en ontwikkeling, voor kwaliteitscontrole ofals commercieel staal, mogen - indien <strong>het</strong> geen inleispringstof is - ingedeeld worden bij de rubriek:UN 0190 ONTPLOFBARE STOF, MONSTER.De indeling van de in tabel A van hoofdstuk 3.2 niet met name genoemde ontplofbare stoffen envoorwerpen bij een n.e.g. rubriek of bij : UN 0190 ONTPLOFBARE STOF, MONSTER, alsmede deindeling van bepaalde stoffen waarvan <strong>het</strong> vervoer is onderworpen aan een speciale toelating vande bevoegde overheid uit hoofde van de bijzondere bepalingen van kolom (6) van tabel A inhoofdstuk 3.2, moet uitgevoerd worden door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van herkomst.Deze overheid moet ook schriftelijk akkoord gaan met de vervoersvoorwaarden van deze stoffen envoorwerpen. Indien <strong>het</strong> land van herkomst geen RID-<strong>Verdrag</strong>staat is, moeten de indeling en devervoersvoorwaarden goedgekeurd worden door de bevoegde overheid van de eerste RID-<strong>Verdrag</strong>staat, die door <strong>het</strong> vervoer wordt aangedaan.2.2 - 1


2.2.1.1.4 Stoffen en voorwerpen van klasse 1 moeten zijn ingedeeld in een subklasse volgens 2.2.1.1.5 eneen compatibiliteitsgroep volgens 2.2.1.1.6. De subklasse moet op grond van de in 2.3.0 en 2.3.1aangegeven beproevingen en door gebruik van de definities in 2.2.1.1.5 zijn vastgesteld. Decompatibiliteitsgroep moet zijn vastgesteld volgens de definities in 2.2.1.1.6. De classificatiecodebestaat uit <strong>het</strong> nummer van de subklasse en de letter van de compatibiliteitsgroep.2.2.1.1.5 Definitie van de subklassenSubklasse 1.1Subklasse 1.2Subklasse 1.3Subklasse 1.4Subklasse 1.5Subklasse 1.6OPMERKING.Stoffen en voorwerpen met gevaar voor massa-explosie (een massa-explosie iseen explosie die praktisch op <strong>het</strong>zelfde ogenblik plaatsvindt in nagenoeg degehele lading).Stoffen en voorwerpen met gevaar voor scherfwerking, maar niet met gevaarvoor massa-explosie.Stoffen en voorwerpen met gevaar voor brand en met een gering gevaar voorluchtdruk- of scherfwerking of met gevaar voor beide, maar niet met gevaar voormassa-explosie,a) waarvan de verbranding aanleiding geeft tot een aanzienlijke warmtestraling,ofb) die één voor één uitbranden, waarbij een geringe luchtdruk- of scherfwerkingof beide optreden.Stoffen en voorwerpen die slechts een gering explosiegevaar opleveren indien zetijdens <strong>het</strong> vervoer tot ontsteking of inleiding komen. De gevolgen blijven inhoofdzaak beperkt tot <strong>het</strong> collo en leiden niet tot scherfwerking van enige omvangof reikwijdte. Een van buitenaf inwerkende brand mag niet leiden tot een explosieop praktisch <strong>het</strong>zelfde ogenblik van vrijwel de gehele inhoud van <strong>het</strong> collo.Zeer weinig gevoelige stoffen met gevaar voor massa-explosie, die zo weiniggevoelig zijn dat er onder normale vervoersomstandigheden een zeer geringekans bestaat op inleiding of op de overgang van verbranding naar detonatie. Alsminimum voorwaarde geldt dat ze niet mogen exploderen bij de uitwendigebrandproef.Extreem weinig gevoelige voorwerpen, zonder gevaar voor massa-explosie. Dezevoorwerpen bevatten alleen extreem weinig gevoelige springstoffen en vertoneneen verwaarloosbare kans op een onbedoelde inleiding of voortplanting.Het gevaar dat uitgaat van de voorwerpen van subklasse 1.6 is beperkt tot de explosie van één enkel voorwerp.2.2.1.1.6 Definitie van de compatibiliteitsgroepen van de stoffen en voorwerpenABCDEFGHJInleispringstofVoorwerp dat een inleispringstof bevat en niet voorzien is van tenminste twee doeltreffendeveiligheidsinrichtingen. Enkele voorwerpen, zoals slagpijpjes, samengestelde slagpijpjes enslaghoedjes zijn hieronder begrepen, zelfs indien zij geen inleispringstof bevatten.Voortdrijvende lading of andere deflagrerende ontplofbare stof, of voorwerp dat een dergelijkelading of stof bevat.Springstof of zwart buskruit of voorwerp dat springstof bevat, zonder inleimiddel en zondervoortdrijvende lading, of voorwerp dat een inleispringstof bevat en voorzien is van tenminstetwee doeltreffende veiligheidsinrichtingen.Voorwerp dat springstof bevat, zonder inleimiddel en met voortdrijvende lading (niet bestaandeuit een brandbare vloeistof of brandbare gel of hypergolische vloeistoffen).Voorwerp dat springstof bevat, met <strong>het</strong> eigen inleimiddel, met voortdrijvende lading (nietbestaande uit een brandbare vloeistof of brandbare gel of hypergolische vloeistoffen) of zondervoortdrijvende lading.Pyrotechnische stof of voorwerp dat een pyrotechnische stof bevat, of voorwerp dat zowel eenontplofbare stof als een lichtverspreidende, brandstichtende, traanverwekkende of rookproducerende stof bevat (met uitzondering van een door water te activeren voorwerp of eenvoorwerp dat witte fosfor, fosfiden, een pyrofore stof, een brandbare vloeistof of brandbare gelof hypergolische vloeistoffen bevat).Voorwerp dat zowel een ontplofbare stof als witte fosfor bevat.Voorwerp dat zowel een ontplofbare stof als een brandbare vloeistof of brandbare gel bevat.2.2 - 2


KLNVoorwerp dat zowel een ontplofbare stof als een chemische stof met giftige werking bevat.Ontplofbare stof of voorwerp dat een ontplofbare stof bevat, welk(e) een bijzonder gevaaroplevert (bijv. vanwege de activering door water of vanwege de aanwezigheid vanhypergolische vloeistoffen, fosfiden of een pyrofore stof), als gevolg waarvan elke soortgescheiden moet blijven.Voorwerp dat alleen extreem weinig gevoelige springstoffen bevat.SStof of voorwerp, zodanig verpakt of ontworpen dat alle gevaarlijke effecten ten gevolge van<strong>het</strong> onopzettelijk in werking treden beperkt blijven tot <strong>het</strong> inwendige van <strong>het</strong> collo, tenzij <strong>het</strong>collo is aangetast door brand. In dit laatste geval moeten alle effecten van luchtdruk ofscherfwerking voldoende beperkt blijven, zodat ze de brandbestrijdings- of anderenoodmaatregelen in de onmiddellijke omgeving van <strong>het</strong> collo niet aanmerkelijk hinderen ofbeletten.OPMERKINGEN.1. Elke stof of elk voorwerp in een specifieke verpakking kan slechts in één compatibiliteitsgroep wordeningedeeld. Aangezien <strong>het</strong> criterium voor de compatibiliteitsgroep S van empirische aard is, is de indeling indeze groep noodzakelijkerwijs gebonden aan de beproevingen voor de indeling in een classificatiecode.2. Voorwerpen van de compatibiliteitsgroep D of E mogen zijn voorzien van of gezamenlijk worden verpaktmet hun eigen inleimiddelen, op voorwaarde dat deze middelen zijn voorzien van tenminste tweedoeltreffende veiligheidsinrichtingen die verhinderen dat de ontplofbare stof in <strong>het</strong> voorwerp ontstokenwordt in <strong>het</strong> geval dat <strong>het</strong> ontstekingsmechanisme van <strong>het</strong> inleimiddel onopzettelijk in werking treedt.Zodanige voorwerpen en colli moeten in de compatibiliteitsgroep D of E worden ingedeeld.3. Voorwerpen van de compatibiliteitsgroep D of E mogen gezamenlijk worden verpakt met hun eigeninleimiddelen die niet zijn voorzien van twee doeltreffende veiligheidsinrichtingen (d.w.z. inleimiddelen diezijn ingedeeld in de compatibiliteitsgroep B), mits wordt voldaan aan de voorschriften voor de gezamenlijkeverpakking MP21 in onderafdeling 4.1.10. Zodanige colli moeten in de compatibiliteitsgroep D of E wordeningedeeld.4. Voorwerpen mogen zijn voorzien van of gezamenlijk worden verpakt met hun eigen ontstekingsmiddelen,op voorwaarde dat die ontstekingsmiddelen onder normale vervoersomstandigheden niet in werkingkunnen treden.5. Voorwerpen van de compatibiliteitsgroepen C, D en E mogen gezamenlijk worden verpakt. Zodanige collimoeten in de compatibiliteitsgroep E worden ingedeeld.2.2.1.1.7 Indeling van vuurwerk bij de subklassen2.2.1.1.7.1 Vuurwerk moet normalerwijze ingedeeld worden bij de subklassen 1.1, 1.2, 1.3 en 1.4 op basis vande resultaten van de beproevingen van beproevingsserie 6 van <strong>het</strong> Handboek van testen encriteria. Omdat <strong>het</strong> echter om zeer uiteenlopende voorwerpen gaat en laboratoria om debeproevingen uit te voeren niet steeds ter beschikking staan, mag deze indeling ook gemaaktworden aan de hand van de in 2.2.1.1.7.2 beschreven procedure.2.2.1.1.7.2 De indeling van vuurwerk bij de UN-nummers 0333, 0334, 0335 en 0336 kan gemaakt worden dooranalogie, zonder dat <strong>het</strong> nodig is om de beproevingen van beproevingsserie 6 uit te voeren, metbehulp van de tabel voor de vooropgestelde klassificatie van vuurwerk in 2.2.1.1.7.5. Deze indelingdient met toestemming van de bevoegde overheid gemaakt te worden. Niet in de tabel vermeldevoorwerpen moeten geklassificeerd worden op basis van de resultaten van de beproevingen vanbeproevingsserie 6.OPMERKINGEN1. Andere types vuurwerk mogen slechts in kolom 1 van de tabel in 2.2.1.1.7.5 toegevoegd worden op basisvan volledige beproevingsresultaten die aan <strong>het</strong> Subcomité van experten voor <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijkegoederen van de UNO ter beoordeling worden voorgelegd.2. Door de bevoegde overheden verkregen beproevingsresultaten, die de indeling van <strong>het</strong> in kolom 4 van detabel in 2.2.1.1.7.5 gespecificeerd vuurwerk bij de subklassen in kolom 5 staven of tegenspreken, dienenter informatie voorgelegd te worden aan <strong>het</strong> Subcomité van Experten voor <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijkegoederen van de UNO.2.2.1.1.7.3 Wanneer vuurwerk van meer dan één subklasse in éénzelfde collo verpakt wordt, moet <strong>het</strong>geklassificeerd worden in de meest gevaarlijke subklasse, tenzij de resultaten van de beproevingenvan beproevingsserie 6 anders aantonen.2.2.1.1.7.4 De klassificatie die in de tabel in 2.2.1.7.5 is aangegeven geldt enkel voor voorwerpen die verpaktzijn in kisten uit karton (4G).2.2 - 3


2.2.1.1.7.5 Tabel voor de vooropgestelde klassificatie van vuurwerk 2OPMERKINGEN1. Behalve wanneer uitdrukkelijk anders wordt vermeld, hebben de aangegeven percentages betrekking opde totale massa van de pyrotechnische stoffen (bijvoorbeeld vuurpijlaandrijvingen, voortdrijvende ladingen,springladingen en effectladingen).2. Het begrip “flitspoeder” in deze tabel slaat op pyrotechnische stoffen in poedervorm of als pyrotechnischeeenheden, zoals ze in <strong>het</strong> vuurwerk voorhanden zijn, die gebruikt worden om een geluidseffect teveroorzaken of als springlading of voortdrijvende lading, tenzij aangetoond wordt dat de drukstijgingstijdvan deze stoffen meer dan 8 ms bedraagt voor 0,5 g pyrotechnische stof in de “HSL Flash CompositionTest” in aanhangsel 7 van <strong>het</strong> handboek van testen en criteria.3. De aangegeven afmetingen in mm hebben:- bij de bolvormige vuurwerkbommen en de cylindrische gestapelde vuurwerkbommen (peanut shells),betrekking op de diameter van de bol van de bom;- bij cylindrische vuurwerkbommen, betrekking op de lengte van de vuurwerkbom;- bij een vuurwerkbom in een mortier, Romeinse kaarsen, enkelschotsbuizen of mijnen, betrekking opde inwendige diameter van de buis die <strong>het</strong> vuurwerk omsluit of bevat;- bij losse mijnen of cylindervormige losse mijnen, betrekking op de inwendige diameter van de mortierdie de mijn zal dienen te bevatten.2 Deze tabel bevat een lijst van klassificaties van vuurwerk die gebruikt mogen worden wanneer gegevens <strong>betreffende</strong>beproevingsserie 6 ontbreken (zie 2.2.1.1.7.2).2.2 - 4


Type Omvat : / Synoniem van : Definitie Specificatie ClassificatieVuurwerkbom,bolvormig ofcylindrischBolvormige slagbom (spherical displayshell) : aerial shell, colour shell,kleureffectslagbom (dye shell), multibreakshell, multi-effect shell, nauticalshell, parachute shell, smoke shell, starshell ; knaleffect slagbom (report shell) :theaterknal (maroon), salute, soundshell, thunderclap, aerial shell kitVoorwerp met of zonder voortdrijvende lading, metvertragende lont en springlading, pyrotechnischebasiscomponent(en) of losse pyrotechnische stof,ontworpen om vanuit een mortier afgeschoten tewordenAlle knaleffect slagbommen 1.1GKleureffectbom : ≥ 180 mm 1.1GKleureffectbom : < 180 mm met > 25 %flitspoeder als los poeder en/of knaleffectenKleureffectbom : < 180 mm met ≤ 25 %flitspoeder als los poeder en/of knaleffecten1.1G1.3GKleureffectbom : ≤ 50 mm of ≤ 60 gpyrotechnische stof met ≤ 2 % flitspoeder alslos poeder en/of knaleffecten1.4GGestapelde vuurwerkbom (peanut shell)Voorgeladen mortier (preloaded mortar),vuurwerkbom in mortier (shell in mortar)Voorwerp met twee of meer bolvormigevuurwerkbommen in een gemeenschappelijkomhulsel, voortgedreven door dezelfdevoortdrijvende lading en met afzonderlijkeuitwendige vertragende lontenAssemblage bestaande uit een bolvormige ofcylindrische vuurwerkbom, die geplaatst is in eenmortier en die ontworpen is om vanuit deze mortierafgeschoten te worden.De gevaarlijkste bolvormige vuurwerkbom bepaalt declassificatie.Alle slagbommen 1.1GKleureffectbom : ≥ 180 mm 1.1GKleureffectbom : > 25 % flitspoeder als lospoeder en/of knaleffecten1.1GKleureffectbom : > 50 mm en < 180 mm 1.2GKleureffectbom : ≤ 50 mm of ≤ 60 gpyrotechnische stof met ≤ 25 % flitspoederals los poeder en/of knaleffecten1.3GShell of shells (bolvormig)(de bij “shell of shells” aangege-venpercentages hebben betrekking op debrutomassa van <strong>het</strong> vuurwerkartikel)Voorwerp zonder voortdrijvende lading, met eenvertragende lont en een springlading, datslagbommen en inerte materialen bevat en datontworpen is om vanuit een mortier afgeschoten teworden.> 120 mm 1.1G2.2 - 5


Type Omvat : / Synoniem van : Definitie Specificatie ClassificatieVoorwerp zonder voortdrijvende lading, met eenvertragende lont en een springlading, dat ≤ 25 gflitspoeder bevat per knalsamenstelling, met ≤33 % flitspoeder en ≥ 60 % inerte materialen, endat ontworpen is om vanuit een mortierafgeschoten te worden.≤ 120 mm 1.3GVoorwerp zonder voortdrijvende lading, met eenvertragende lont en een springlading, datkleureffectbommen en/of pyrotechnischebasiscom-ponenten bevat en dat ontworpen is omvanuit een mortier afgeschoten te worden.> 300 mm 1.1GVoorwerp zonder voortdrijvende lading, met eenvertragende lont en een springlading, datkleureffectbommen ≤ 70 mm en/of pyrotechnischebasiscomponenten bevat, met ≤ 25 % flitspoederen ≤ 60 % pyrotechnische stof en ontworpen omvanuit een mortier afgeschoten te worden.> 200mm en ≤ 300 mm 1.3GVoorwerp met voortdrijvende lading, met eenvertragende lont en een springlading, datkleureffectbommen ≤ 70 mm en/of pyrotechnischebasiscomponenten bevat, met ≤ 25 % flitspoederen ≤ 60 % pyrotechnische stof en ontworpen omvanuit een mortier afgeschoten te worden.≤ 200 mm 1.3GBatterij/CombinatieSpervuur (barrage), bombardos,cakebox (cakes), finale box, flowerbed,hybrid, multiple tubes, shell cakes,banger batteries, flash banger batteriesAssemblage die meerdere elementen van<strong>het</strong>zelfde type of van verschillende types bevat,waarbij elk type overeenstemt met één van detypes vuurwerk die in deze tabel zijn opgesomd,met één of twee ontstekingspunten.Het gevaarlijkste type vuurwerk bepaalt de classificatie.Romeinse kaars Evenementenkaars (exhibition candle),kaars (candle), bombettesBuis die een reeks pyrotechnische basiscomponentenbevat, dewelke afwisselend bestaanuit pyrotechnische stof, voortdrijvende lading enoverdragende lont.Inwendige diameter ≥ 50 mm, bevatflitspoeder, ofInwendige diameter < 50 mm, met > 25 %flitspoeder1.1GInwendige diameter ≥ 50 mm, bevat geenflitspoeder1.2G62.2 - 6


Type Omvat : / Synoniem van : Definitie Specificatie ClassificatieInwendige diameter < 50 mm, met ≤ 25 %flitspoeder1.3GInwendige diameter ≤ 30 mm, iederepyrotechnische basiscomponent ≤ 25 g en ≤5 % flitspoeder1.4GEnkelschotsbuis(shot tube)Kleine vuurwerkbom in mortier (singleshot Roman candle, small preloadedmortar)Buis die een pyrotechnische basiscomponentbevat, dewelke bestaat uit pyrotechnische stof envoortdrijvende lading met of zonder eenoverdragende lont.Inwendige diameter ≤ 30 mm enpyrotechnische basiscomponent > 25 g, of >5 % en ≤ 25 % flitspoederInwendige diameter ≤ 30 mm,pyrotechnische basiscomponent ≤ 25 g en ≤5 % flitspoeder1.3G1.4GVuurpijlLawinepijl (avalanche rocket), signaalpijl(signal rocket), vuurpijl met fluitsignaal(whistling rocket), bottle rocket, skyrocket, op raket gelijkende vuurpijl(missile type rocket), table rocketBuis, die een pyrotechnische stof en/ofpyrotechnische componenten bevat, voorzien vanéén of meerdere stokken of van een ander middelom de vlucht te stabiliseren en ontworpen omvoortgedreven te worden door de lucht.Uitsluitend flitspoedereffecten 1.1GFlitspoeder > 25 % van de pyrotechnischestofpyrotechnische stof > 20 g en flitspoeder ≤25 %1.1G1.3Gpyrotechnische stof ≤ 20 g, springlandingvan zwart buskruit en ≤ 0,13 g flitspoederper knaleffect, ≤ 1 g in totaal1.4GMijnPot-à-feu, grondmijn (ground mine,zakmijn (bag mine), cylindermijnBuis die een voortdrijvende lading enpyrotechnische componenten bevat en ontworpenis om op de grond geplaatst te worden of in degrond vastgezet te worden. Het voornaamste effectis de uitstoot van alle pyrotechnische componentenin één keer, waarbij in de lucht een wijdverspreidvisueel- en/of geluidseffect wordt geproduceerd, ofeen zak of een cylinder uit papier of textiel die eenvoortdrijvende lading en pyrotechnischecomponenten bevat en ontworpen is om in eenmortier geplaatst te worden en te functioneren alseen mijn.> 25 % flitspoeder als los poeder en/ofknaleffecten≥ 180 mm en ≤ 25 % flitspoeder als lospoeder en/of knaleffecten< 180 mm en ≤ 25 % flitspoeder als lospoeder en/of knaleffecten≤ 150 g pyrotechnische stof, die ≤ 5 %flitspoeder als los poeder en/of knaleffectenbevat. Iedere pyrotechnische component ≤25 g, elk knaleffect < 2 g ; elk fluiteffect (invoorkomend geval) ≤ 3 g1.1G1.1G1.3G1.4G2.2 - 7


Type Omvat : / Synoniem van : Definitie Specificatie ClassificatieFonteinVulkaan (volcano), bundel (gerb),waterval (shower), lances, Bengaalsvuur (Bengal fire), flitter sparkle,cylindrische fontein, kegelfontein,lichtfakkel (illuminating torch)Niet-metalen omhulsel dat een samengeperste of ≥ 1 kg pyrotechnische stof 1.3Gcompact gemaakte pyrotechnische stof bevat dievonken en vlammen produceert. < 1 kg pyrotechnische stof 1.4GSterretjesSterretjes om in de hand te houden(handheld sparklers), sterretjes die nietin de hand kunnen worden gehouden(non-handheld sparklers), wire sparklersStijve draad, gedeeltelijk (aan één uiteinde) gecoatmet een langzaam brandende pyrotechnische stof,met of zonder ontstekingskop.Sterretjes op basis van perchloraat : > 5 gper item of > 10 items per pak.Sterretjes op basis van perchloraat: ≤ 5 gper item en ≤ 10 g per pak;1.3G1.4GSterretjes op basis van nitraat : ≤ 30 g peritemBengaalse stok Dipped stick Niet-metalen stok, gedeeltelijk (aan één uiteinde)gecoat met een langzaam brandendepyrotechnische stof en ontworpen om in de handgehouden te worden.Items op basis van perchloraat : > 5 g peritem of > 10 items per pakItems op basis van perchloraat : ≤ 5 g peritem en ≤ 10 items per pakItems op basis van nitraat : ≤ 30 g per item1.3G1.4GVuurwerk metgering gevaaren noveltiesTafelbommen (table bombs), knalerwten(throwdowns), knetter pellets (craclinggranules), smokes, fog, snakes, glowworm, slangen (serpents), snaps,trekbommetjes en confettibommen(party poppers)Voorwerp ontworpen om zeer beperkte visueleen/ofgeluidseffecten te produceren, dat kleinehoeveelheden pyrotechnische stof en/of explosievesamenstelling bevat.Knalerwten (throwdowns) en snaps mogentot 1,6 mg zilverfulminaat bevatten ;Snaps, trekbommetjes en confettibommen(party poppers) mogen tot 16 mg van eenmengsel van kaliumchloraat met rode fosforbevatten ;1.4GAndere artikelen mogen tot 5 gpyrotechnische stof bevatten, maar geenflitspoeder.Stijgtol (spinner) Aerial spinner, helicopter, chaser,grondtol (ground spinner)Niet-metalen buis of buizen, die een gas- ofvonkproducerende pyrotechnische stof bevatten,met of zonder geluidsproducerende samenstellingpyrotechnische stof per item > 20 g, die ≤3 % flitspoeder voor knaleffect bevat of ≤ 5 gsamenstelling met fluiteffect.1.3G82.2 - 8


Type Omvat : / Synoniem van : Definitie Specificatie Classificatieen met of zonder vleugels.pyrotechnische stof per item ≤ 20 g, die ≤3 % flitspoeder voor knaleffect bevat of ≤ 5 gsamenstelling met fluiteffect.1.4GWielCatharinawielen (catherine wheels),draaizon (saxon)Assemblage, met voortstuwende buizen dewelkeeen pyrotechnische stof bevatten, die voorzien isvan een middel om aan een steun bevestigd teworden zodat ze kan draaien.In totaal ≥ 1 kg pyrotechnische stof, geenknaleffect, elk fluiteffect (in voorkomendgeval) ≤ 25 g en ≤ 50 g samenstelling metfluiteffect per wiel.1.3GIn totaal < 1 kg pyrotechnische stof, geenknaleffect, elk fluiteffect (in voorkomendgeval) ≤ 5 g en ≤ 10 g samenstelling metfluiteffect per wiel.1.4GLuchtwielFlying saxon, UFO’s, stijgkroon (risingcrown)Buizen die voortdrijvende ladingen en vonken-,vlammen- en/of geluidproducerendepyrotechnische stof bevatten, waarbij de buizenaan een steunring bevestigd zijn.In totaal > 200 g pyrotechnische stof of >60 g pyrotechnische stof per voortstuwendebuis, ≤ 3 % flitspoeder als knaleffect, elkfluiteffect (in voorkomend geval) ≤ 25 g en ≤50 g samenstelling met fluiteffect per wiel.1.3GIn totaal ≤ 200 g pyrotechnische stof en ≤60 g pyrotechnische stof per voortstuwendebuis, ≤ 3 % flitspoeder als knaleffect, elkfluiteffect (in voorkomend geval) ≤ 5 g en ≤10 g samenstelling met fluiteffect per wiel.1.4GKeuzepakketDisplay selection box, display selectionpack, garden selection box, indoorselection box ; assortimentEen pakket met vuurwerk van meer dan één type,waarbij elk type overeenstemt met één van detypes vuurwerk die in deze tabel zijn opgesomd.Het gevaarlijkste type vuurwerk bepaalt de classificatie.FirecrackerCelebration Cracker, celebration roll,Chinese rol (string cracker)Assemblage van buizen (papier of karton) dieverbonden zijn door een pyrotechnische lont,waarbij iedere buis bestemd is om eengeluidseffect te produceren.Elke buis ≤ 140 mg flitspoeder of ≤ 1 g zwartbuskruit1.4GRotje (banger) Salute, flash banger, lady cracker Niet-metalen buis die een samenstelling metgeluidseffect bevat, en ontworpen is om eengeluidseffect te produceren.> 2 g flitspoeder per item. 1.1G≤ 2 g flitspoeder per item en ≤ 10 g perbinnenverpakking.1.3G2.2 - 9


Type Omvat : / Synoniem van : Definitie Specificatie Classificatie≤ 1 g flitspoeder per item en ≤ 10 g perbinnenverpakking of ≤ 10 g zwart buskruitper item.1.4G102.2 - 10


2.2.1.1.8 Glossarium van de benamingenOPMERKINGEN.1. De omschrijvingen in dit glossarium zijn niet bedoeld om de beproevingsprocedures te vervangen en evenmin omde classificatie van een stof of voorwerp van klasse 1 vast te stellen. De indeling in de juiste subklasse en debeslissing of de compatibiliteitsgroep S van toepassing is, moet zijn gebaseerd op de beproeving van <strong>het</strong> product,in overeenstemming met <strong>het</strong> Handboek van beproevingen en criteria, deel I, of zijn vastgesteld door vergelijkingmet soortgelijke producten die reeds zijn beproefd en ingedeeld in overeenstemming met de procedures, vermeldin <strong>het</strong> Handboek van beproevingen en criteria, deel I.2. Na de benamingen zijn de <strong>betreffende</strong> UN-nummers (Hoofdstuk 3.2, Tabel A kolom 2) aangegeven. Wat betreft declassificatiecode, zie 2.2.1.1.4.AANVULLINGSSPRINGLADINGEN UN 0060Voorwerpen bestaande uit een kleine verwijderbare overdrachtslading, die wordt geplaatst in <strong>het</strong> buisgatvan een projectiel tussen de buis en de hoofdspringlading.BESTANDDELEN VAN EEN PYROTECHNISCHE KETEN, N.E.G. UN 0382; UN 0383; UN 0384; UN0461Voorwerpen die een ontplofbare stof bevatten en die ontworpen zijn om een detonatie of deflagratie overte dragen in een pyrotechnische keten.BOMMEN, met springlading UN 0034; UN 0035Ontplofbare voorwerpen die uit een vliegtuig worden geworpen, zonder inleimiddelen of met inleimiddelendie ten minste twee doeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten.BOMMEN, met springlading UN 0033; UN 0291Ontplofbare voorwerpen die uit een vliegtuig worden geworpen, met inleimiddelen die geen of minder dantwee doeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten.BOMMEN, BRANDBARE VLOEISTOF BEVATTEND, met springlading UN 0399; UN 0400Voorwerpen die uit een vliegtuig worden geworpen en die bestaan uit een reservoir, gevuld met brandbarevloeistof, en een springlading.BRANDMUNITIE, met of zonder verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading UN 0009; UN 0010; UN0300Munitie die een brandstichtende stof bevat. Voor zover de brandstichtende stof zelf geen ontplofbare stofis, bevat deze munitie bovendien één of meer van de volgende componenten : een voortdrijvende ladingmet ontsteker en aanvuurlading; een buis met verspreidings- of uitstootlading.BRANDMUNITIE, met vloeistof of gel, met verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading UN 0247Munitie die een vloeibare of gelatineuze brandstichtende stof bevat. Voor zover de brandstichtende stofzelf geen ontplofbare stof is, bevat deze munitie bovendien één of meer van de volgende componenten :een voortdrijvende lading met ontsteker en aanvuurlading; een buis met verspreidings- of uitstootlading.BRANDMUNITIE, WITTE FOSFOR, met verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading UN 0243; UN0244Munitie die witte fosfor als brandstichtende stof bevat. Deze munitie bevat bovendien één of meer van devolgende componenten : een voortdrijvende lading met ontsteker en aanvuurlading; een buis metverspreidings- of uitstootlading.BUIZEN, DETONEREND UN 0106; UN 0107; UN 0257; UN 0367Voorwerpen die ontplofbare bestanddelen bevatten en zijn bestemd om een detonatie in munitie teweeg tebrengen. Ze bevatten mechanisch, elektrisch, chemisch of hydrostatisch activeerbare inrichtingen om eendetonatie in te leiden. Gewoonlijk bevatten ze veiligheidsinrichtingen.BUIZEN, DETONEREND, met veiligheidsinrichtingen UN 0408; UN 0409; UN 0410Voorwerpen die ontplofbare bestanddelen bevatten en zijn bestemd om een detonatie in munitie teweeg tebrengen. Ze bevatten mechanisch, elektrisch, chemisch of hydrostatisch activeerbare inrichtingen om dedetonatie in te leiden. De detonerende buis moet ten minste twee doeltreffende veiligheidsinrichtingenbevatten.BUIZEN, NIET DETONEREND UN 0316; UN 0317; UN 0368Voorwerpen die bestanddelen met inleispringstoffen bevatten en zijn bestemd om een deflagratie inmunitie teweeg te brengen. Ze bevatten mechanisch, elektrisch, chemisch of hydrostatisch activeerbareinrichtingen om de deflagratie te starten. Gewoonlijk bevatten ze veiligheidsinrichtingen.2.2 - 11


DIEPTEBOMMEN UN 0056Voorwerpen bestaande uit een springstoflading in een vat of een projectiel, zonder inleimiddelen of metinleimiddelen die ten minste twee doeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten. Ze zijn bestemd om onderwater te detoneren.DIEPTEPEILVOORWERPEN, ontplofbaar UN 0374; UN 0375Voorwerpen met een springstoflading, zonder inleimiddelen of met inleimiddelen die ten minste tweedoeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten. Ze worden vanaf schepen geworpen en komen totontploffing als ze een van tevoren bepaalde diepte of de zeebodem bereiken.DIEPTEPEILVOORWERPEN, ontplofbaar UN 0204; UN 0296Voorwerpen met een springstoflading, met inleimiddelen die geen of minder dan twee doeltreffendeveiligheidsinrichtingen bevatten. Ze worden vanaf schepen geworpen en komen tot ontploffing als ze eenvan tevoren bepaalde diepte of de zeebodem bereiken.FAKKELS VOOR VLIEGTUIGEN UN 0093; UN 0403; UN 0404; UN 0420; UN 0421Voorwerpen die pyrotechnische stoffen bevatten en bestemd zijn om uit een vliegtuig te worden geworpenvoor verlichtings-, identificatie-, sein- of waarschuwingsdoeleinden.FLITSLICHTBOMMEN UN 0038Ontplofbare voorwerpen die uit een vliegtuig worden geworpen met <strong>het</strong> doel om een kortstondige, intenseverlichting voor fotografische doeleinden te bewerkstelligen. Ze bevatten een springstoflading, zonderinleimiddelen of met inleimiddelen die ten minste twee doeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten.FLITSLICHTBOMMEN UN 0037Ontplofbare voorwerpen die uit een vliegtuig worden geworpen met <strong>het</strong> doel om een kortstondige, intenseverlichting voor fotografische doeleinden te bewerkstelligen. Ze bevatten een springstoflading, metinleimiddelen die geen of minder dan twee doeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten.FLITSLICHTBOMMEN UN 0039; UN 0299Ontplofbare voorwerpen die uit een vliegtuig worden geworpen met <strong>het</strong> doel om een kortstondige, intenseverlichting voor fotografische doeleinden te bewerkstelligen. Ze bevatten een flitslichtmengsel.FLITSLICHTPATRONEN UN 0049; UN 0050Voorwerpen bestaande uit een huls, een ontsteker en flitslichtsas. De voorwerpen zijn gereed om teworden afgevuurd.FLITSLICHTPOEDER UN 0094; UN 0305Pyrotechnische stof die na ontsteking een intens licht geeft.GASGENERATOREN VOOR AIRBAGS, of AIRBAGMODULES, of AANSPANINRICHTINGEN VOORVEILIGHEIDSGORDELS: UN 0503.Voorwerpen, die pyrotechnische stoffen bevatten en die worden gebruikt als airbags of veiligheidsgordelsin voertuigen ter bescherming van personen.GEZWINDE LONT, NIET DETONEREND UN 0101Voorwerp bestaande uit katoendraad dat is geïmpregneerd met fijn zwart buskruit. Het brandt met eenuitwendige vlam en wordt gebruikt in de ontstekingsketens voor vuurwerk, enz.GRANATEN, hand- of geweer-, met springlading UN 0284; UN 0285Voorwerpen die zijn bestemd om met de hand te worden geworpen of met een vuurwapen te wordenafgevuurd. Ze zijn niet voorzien van inleimiddelen of ze zijn voorzien van inleimiddelen die ten minste tweedoeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten.GRANATEN, hand- of geweer-, met springlading UN 0292; UN 0293Voorwerpen die zijn bestemd om met de hand te worden geworpen of met een vuurwapen te wordenafgevuurd. Ze zijn voorzien van inleimiddelen die geen of minder dan twee doeltreffendeveiligheidsinrichtingen bevatten.GRONDFAKKELS UN 0092; UN 0418; UN 0419Voorwerpen die pyrotechnische stoffen bevatten en bestemd zijn om vanaf <strong>het</strong> grondoppervlak te wordengebruikt voor verlichtings-, identificatie-, sein- of waarschuwingsdoeleinden.2.2 - 12


GRONDSTOF VOOR ROOKZWAK BUSKRUIT, BEVOCHTIGD met ten minste 17 massa-% alcohol UN0433;GRONDSTOF VOOR ROOKZWAK BUSKRUIT, BEVOCHTIGD met ten minste 25 massa-% water UN0159Een stof bestaande uit nitrocellulose, geïmpregneerd met ten hoogste 60 massa-% nitroglycerine ofandere vloeibare organische nitraten of mengsels daarvan.HANDSEINMIDDELEN UN 0191; UN 0373Draagbare voorwerpen die pyrotechnische stoffen bevatten, welke zichtbare waarschuwingssignalenvoortbrengen. Kleine grondfakkels, zoals fakkels voor gebruik op de weg, de spoorweg en <strong>het</strong> water,vallen onder deze benaming.HEXOLIET (HEXOTOL), droog of bevochtigd met minder dan 15 massa-% water UN 0118Een stof bestaande uit een innig mengsel van cyclotrimethyleentrinitramine (RDX) en trinitrotolueen (TNT).Deze benaming omvat 'compositie B'.HEXOTONAL UN 0393Een stof bestaande uit een innig mengsel van cyclotrimethyleentrinitramine (RDX), trinitrotolueen (TNT) enaluminium.HOLLE LADINGEN, buigzaam, gestrekt UN 0237; UN 0288Voorwerpen bestaande uit een V-vormige kern van springstof in een buigzame mantel.HOLLE LADINGEN, zonder slagpijpje UN 0059; UN 0439; UN 0440; UN 0441Voorwerpen bestaande uit een huls die een springstoflading bevat, zonder inleimiddelen. Despringstoflading heeft een uitholling die is gevoerd met onbuigzaam materiaal. De voorwerpen zijnbestemd om een krachtig, materiaal doorborend holle lading-effect teweeg te brengen.INRICHTINGEN, DOOR WATER TE ACTIVEREN, met verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende ladingUN 0248, UN 0249Voorwerpen waarvan de werking berust op een fysisch-chemische reactie van hun inhoud met water.KABELSNIJDERS, ONTPLOFBAAR UN 0070Voorwerpen bestaande uit een inrichting met een snijkant, die door een kleine lading deflagrerendeontplofbare stof tegen een aambeeld wordt geperst.KLINKNAGELPATRONEN UN 0174Voorwerpen bestaande uit een kleine lading ontplofbare stof in een metalen klinknagel.KNALSEINEN VOOR SPOORWEGDOELEINDEN UN 0192; UN 0193; UN 0492; UN 0493Voorwerpen die een pyrotechnische stof bevatten, welke met een harde knal ontploft als <strong>het</strong> voorwerpwordt platgedrukt. Ze zijn bestemd om op een spoorstaaf te worden gelegd.LICHTMUNITIE, met of zonder verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading UN 0171; UN 0254; UN0297Munitie bestemd om een enkele bron van intens licht voort te brengen om een gebied te verlichten. Dezebenaming omvat lichtpatronen, lichtgranaten en lichtprojectielen alsmede verlichtings- endoelmarkeringsbommen.OPMERKINGDeze benaming omvat niet de volgende voorwerpen: FAKKELS VOOR VLIEGTUIGEN; GRONDFAKKELS;HANDSEINMIDDELEN; SCHEEPSNOODSIGNALEN; SEINPATRONEN. Deze zijn afzonderlijk in deze lijstopgenomen.LICHTSPOORELEMENTEN VOOR MUNITIE UN 0212; UN 0306Gesloten voorwerpen die pyrotechnische stoffen bevatten. Ze zijn bestemd om de baan van een projectielzichtbaar te maken.LIJNWERPRAKETTEN UN 0238; UN 0240; UN 0453Voorwerpen bestaande uit een raketaandrijving en bestemd om een lijn voort te trekken.LOSSE PATRONEN VOOR KLEINKALIBERWAPENS UN 0014; UN 0327; UN 0338Munitie bestaande uit een gesloten patroonhuls met een centraal slaghoedje of randvuurontsteking, dieeen lading van rookzwak kruit of zwart buskruit bevat. De hulzen bevatten geen projectiel. De patronenzijn bestemd om te worden afgevuurd uit vuurwapens met een kaliber van maximaal 19,1 mm en dienenvoor <strong>het</strong> opwekken van een harde knal. Zij worden gebruikt voor oefeningen, saluutschoten, alsvoortdrijvende lading en voor startpistolen enz.2.2 - 13


LOSSE PATRONEN VOOR WAPENS UN 0014; UN 0326; UN 0327; UN 0338; UN 0413Munitie bestaande uit een gesloten patroonhuls met een centraal slaghoedje of randvuurontsteking, dieeen lading van rookzwak kruit of zwart buskruit bevat. De hulzen bevatten geen projectiel. Zij producereneen harde knal en worden gebruikt voor oefeningen, saluutschoten, als voortdrijvende lading en voorstartpistolen enz. Deze benaming omvat losse flodders.MIJNEN, met springlading UN 0137; UN 0138Voorwerpen, gewoonlijk bestaande uit een houder van metaal of compositiemateriaal, gevuld met eenspringstof, zonder inleimiddelen of met inleimiddelen die ten minste twee doeltreffendeveiligheidsinrichtingen bevatten. Ze zijn bestemd om tijdens <strong>het</strong> passeren van schepen, voertuigen ofpersonen in werking te treden. Deze benaming omvat 'Bangalore torpedo's'.MIJNEN, met springlading UN 0136; UN 0294Voorwerpen, gewoonlijk bestaande uit een houder van metaal of compositiemateriaal, gevuld met eenspringstof, met inleimiddelen die geen of minder dan twee doeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten.Ze zijn bestemd om tijdens <strong>het</strong> passeren van schepen, voertuigen of personen in werking te treden. Dezebenaming omvat 'Bangalore torpedo's'.MUNITIE VOOR BEPROEVINGEN UN 0363Munitie die een pyrotechnische stof bevat en wordt gebruikt om de doelmatigheid of sterkte van nieuwemunitie of onderdelen van wapens of wapensystemen te beproeven.OCTOLIET, droog of bevochtigd met minder dan 15 massa-% water UN 0266Een stof bestaande uit een innig mengsel van cyclotetramethyleentetranitramine (HMX) en trinitrotolueen(TNT).OCTONAL UN 0496Een stof bestaande uit een innig mengsel van cyclotetramethyleentetranitramine (HMX), trinitrotolueen(TNT) en aluminium.OEFENGRANATEN, hand- of geweer- UN 0110; UN 0318; UN 0372; UN 0452Voorwerpen zonder hoofdspringlading, die zijn bestemd om met de hand te worden geworpen of met eenvuurwapen te worden afgevuurd. Ze bevatten <strong>het</strong> ontstekingsmechanisme en kunnen eenmarkeringslading bevatten.OEFENMUNITIE UN 0362; UN 0488Munitie die geen hoofdspringlading, maar een verspreidings- of uitstootlading bevat. Gewoonlijk is demunitie voorzien van een buis en een voortdrijvende lading.OPMERKING.Deze benaming omvat niet de volgende voorwerpen: OEFENGRANATEN. Deze zijn afzonderlijk in deze lijstopgenomen.OLIEPIJPDOORBORINGSAPPARATEN, zonder slagpijpje UN 0124; UN 0494Voorwerpen bestaande uit een stalen koker of een metalen strip waarin holle ladingen zijn geplaatst, diedoor slagsnoer met elkaar zijn verbonden, zonder inleimiddelen.ONTPLOFBARE STOF, MONSTER, met uitzondering van inleispringstof UN 0190Nieuwe of reeds bestaande ontplofbare stoffen of voorwerpen, die nog niet zijn ingedeeld onder één vande benamingen in Hoofdstuk 3.2, Tabel A en die volgens de instructies van de bevoegde overheid in <strong>het</strong>algemeen in kleine hoeveelheden worden vervoerd, onder andere voor doeleinden van beproeving,indeling, onderzoek en ontwikkeling, voor kwaliteitscontrole of als handelsmonster.OPMERKING.Ontplofbare stoffen of voorwerpen, die reeds zijn ingedeeld onder een andere benaming van Hoofdstuk 3.2, Tabel Avallen niet onder deze benaming.ONTPLOFBARE STOFFEN, ZEER WEINIG GEVOELIG (stoffen, EVI) UN 0482Stoffen met gevaar voor massa-explosie, die echter zo weinig gevoelig zijn dat de waarschijnlijkheid vaninleiding of van overgang van verbranding naar detonatie (onder normale vervoersomstandigheden) zeerklein is en die de beproevingen van testserie 5 hebben doorstaan.ONTPLOFBARE VOORWERPEN, EXTREEM WEINIG GEVOELIG (voorwerpen, EEI) UN 0486Voorwerpen die alleen extreem weinig gevoelige springstoffen (EIDS) bevatten en die onder normalevervoersomstandigheden een verwaarloosbare kans op een onbedoelde inleiding of detonatieoverdrachtvertonen en die de beproevingen van testserie 7 hebben doorstaan.2.2 - 14


ONTSPANNINGSONTSTEKERS, ontplofbaar UN 0173Voorwerpen bestaande uit een kleine explosieve lading, een inleimiddel en een stang of verbindingsstuk.Ze dienen ertoe om uitrustingsdelen snel te ontkoppelen door <strong>het</strong> doorbreken van de stangen ofverbindingsstukken.ONTSTEKERS UN 0121; UN 0314; UN 0315; UN 0325; UN 0454Voorwerpen die één of meer ontplofbare stoffen bevatten en worden gebruikt om een deflagratie in eenontstekingsketen teweeg te brengen. Ze kunnen op chemische of mechanische wijze dan wel doorelektriciteit in werking worden gesteld.OPMERKING.Deze benaming omvat niet de volgende voorwerpen: ONTSTEKERS VOOR VUURKOORD; BUIZEN, NIETDETONEREND; GEZWINDE LONT, NIET DETONEREND; ONTSTEKINGSDOPPEN; SLAGHOEDJES; SNELKOORD;VUURKOORD. Deze zijn afzonderlijk in dit glossarium opgenomen.ONTSTEKERS VOOR VUURKOORD UN 0131Voorwerpen van verschillend ontwerp, die in werking worden gesteld door wrijving, slag of stoot ofelektriciteit en worden gebruikt om vuurkoord te ontsteken.ONTSTEKINGSDOPPEN UN 0319; UN 0320; UN 0376Voorwerpen bestaande uit een ontstekingsmiddel en een hulplading deflagrerende ontplofbare stof zoalszwart buskruit. Ze worden gebruikt om de voortdrijvende lading in de hulzen van geschutmunitie, enz., teontsteken.OVERDRACHTSLADINGEN, MET SLAGPIJPJE UN 0225; UN 0268Voorwerpen bestaande uit een springstoflading, met inleimiddelen. Ze worden gebruikt om <strong>het</strong> inleidendvermogen van slagpijpjes of slagsnoer te versterken.OVERDRACHTSLADINGEN, zonder slagpijpje UN 0042; UN 0283Voorwerpen bestaande uit een springstoflading, zonder inleimiddelen. Ze worden gebruikt om <strong>het</strong>inleidend vermogen van slagpijpjes of slagsnoer te versterken.PATRONEN VOOR KLEINKALIBERWAPENS UN 0012; UN 0339; UN 0417Munitie bestaande uit een patroonhuls met een centraal slaghoedje of randvuurontsteking, die eenvoortdrijvende lading en een massief projectiel bevat. De patronen zijn bestemd om te worden afgevuurduit vuurwapens met een kaliber van maximaal 19,1 mm. Deze benaming omvat jachtpatronen(hagelpatronen) van elk kaliber.OPMERKING.Deze benaming omvat niet de volgende voorwerpen: LOSSE PATRONEN VOOR KLEINKALIBERWAPENS. Deze zijnafzonderlijk in deze lijst opgenomen. Deze benaming omvat evenmin bepaalde patronen voor militairekleinkaliberwapens, die onder de in deze lijst opgenomen benaming 'PATRONEN VOOR WAPENS, MET INERTPROJECTIEL' vallen.PATRONEN VOOR OLIEBORINGEN UN 0277; UN 0278Voorwerpen bestaande uit een dunne huls van karton, metaal of een ander materiaal, die uitsluitend eenvoortdrijvende lading bevat voor <strong>het</strong> uitstoten van een gehard projectiel teneinde de wand van eenolieboorput te doorboren.OPMERKING.Deze benaming omvat niet de volgende voorwerpen: HOLLE LADINGEN. Deze zijn afzonderlijk in deze lijstopgenomen.PATRONEN VOOR TECHNISCHE DOELEINDEN UN 0275; UN 0276; UN 0323; UN 0381Voorwerpen bestemd om mechanische bewegingen tot stand te brengen. Ze bestaan uit een huls met eenlading deflagrerende ontplofbare stof en een ontstekingsmiddel. De bij de deflagratie vrijkomende gassendienen om een uitzetting of een rechtlijnige of draaiende beweging teweeg te brengen of om schuiven,kleppen of schakelaars te activeren of om bevestigingselementen of blusmiddelen uit te stoten.PATRONEN VOOR WAPENS, MET INERT PROJECTIEL UN 0012; UN 0328; UN 0339; UN 0417;Munitie bestaande uit een projectiel zonder springlading, maar met een voortdrijvende lading met ofzonder een ontsteker. De munitie mag voorzien zijn van een lichtspoorelement onder voorwaarde dat <strong>het</strong>hoofdgevaar wordt gevormd door de voortdrijvende lading.PATRONEN VOOR WAPENS, met springlading UN 0006; UN 0321; UN 0412Munitie bestaande uit een projectiel met een springlading, zonder inleimiddelen of met inleimiddelen dieten minste twee doeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten, en een voortdrijvende lading met of zondereen ontsteker. Deze benaming omvat gepatroneerde munitie, gescheiden munitie, en munitie metgescheiden lading waarvan de samenstellende delen gezamenlijk zijn verpakt.2.2 - 15


PATRONEN VOOR WAPENS, met springlading UN 0005; UN 0007; UN 0348Munitie bestaande uit een projectiel met een springlading, met inleimiddelen die geen of minder dan tweedoeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten, en een voortdrijvende lading met of zonder een ontsteker.Deze benaming omvat gepatroneerde munitie, gescheiden munitie, en munitie met gescheiden ladingwaarvan de samenstellende delen gezamenlijk zijn verpakt.PATROONHULZEN, LEEG, MET ONTSTEKER UN 0055; UN 0379Voorwerpen bestaande uit een huls van metaal, kunststof of een ander niet brandbaar materiaal, waarin<strong>het</strong> enige explosieve onderdeel de ontsteker is.PATROONHULZEN, MEEBRANDEND, LEEG, ZONDER ONTSTEKER UN 0446; UN 0447Voorwerpen bestaande uit een patroonhuls, die gedeeltelijk of geheel is vervaardigd van nitrocellulose.PENTOLIET, droog of bevochtigd met minder dan 15 massa-% water UN 0151Een stof bestaande uit een innig mengsel van pentaerythriettetranitraat (PETN) en trinitrotolueen (TNT).PROJECTIELEN, inert, met lichtspoorelement UN 0345; UN 0424; UN 0425Voorwerpen zoals granaten of kogels die worden verschoten uit een kanon of een ander stuk geschut, eengeweer of een ander kleinkaliberwapen.PROJECTIELEN, met springlading UN 0168; UN 0169; UN 0344Voorwerpen zoals granaten of kogels die uit een kanon of een ander stuk geschut worden verschoten. Zezijn niet voorzien van inleimiddelen of ze zijn voorzien van inleimiddelen die ten minste twee doeltreffendeveiligheidsinrichtingen bevatten.PROJECTIELEN, met springlading UN 0167; UN 0324Voorwerpen zoals granaten of kogels die uit een kanon of een ander stuk geschut worden verschoten. Zezijn voorzien van inleimiddelen die geen of minder dan twee doeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten.PROJECTIELEN, met verspreidings- of uitstootlading UN 0346; UN 0347Voorwerpen zoals granaten of kogels die uit een kanon of een ander stuk geschut worden verschoten. Zezijn niet voorzien van inleimiddelen of ze zijn voorzien van inleimiddelen die ten minste twee doeltreffendeveiligheidsinrichtingen bevatten. Ze worden gebruikt om kleurstoffen voor markeringsdoeleinden of andereinerte stoffen te verspreiden.PROJECTIELEN, met verspreidings- of uitstootlading UN 0426; UN 0427Voorwerpen zoals granaten of kogels die uit een kanon of een ander stuk geschut worden verschoten. Zezijn voorzien van inleimiddelen die geen of minder dan twee doeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten.Ze worden gebruikt om kleurstoffen voor markeringsdoeleinden of andere inerte stoffen te verspreiden.PROJECTIELEN, met verspreidings- of uitstootlading UN 0434; UN 0435Voorwerpen zoals granaten of kogels die worden verschoten uit een kanon of een ander stuk geschut, eengeweer of een ander kleinkaliberwapen. Ze worden gebruikt om kleurstoffen voor markeringsdoeleinden ofandere inerte stoffen te verspreiden.PYROFORE VOORWERPEN UN 0380Voorwerpen die een pyrofore stof (die in contact met de lucht spontaan kan ontbranden) en eenontplofbare stof of ontplofbaar bestanddeel bevatten. Voorwerpen die witte fosfor bevatten, vallen nietonder deze benaming.PYROTECHNISCHE VOORWERPEN voor technische doeleinden UN 0428; UN 0429; UN 0430; UN0431; UN 0432Voorwerpen die pyrotechnische stoffen bevatten en zijn bestemd voor technische doeleinden zoalsontwikkeling van warmte of gassen, toneeleffecten, enz.OPMERKING.Deze benaming omvat niet de volgende voorwerpen : elke soort munitie; FAKKELS VOOR VLIEGTUIGEN;GRONDFAKKELS; HANDSEINMIDDELEN; KABELSNIJDERS, ONTPLOFBAAR; KLINKNAGELPATRONEN;KNALSEINEN VOOR SPOORWEGDOELEINDEN; ONTSPANNINGSONTSTEKERS, ONTPLOFBAAR;ROOKSIGNALEN; SCHEEPSNOODSIGNALEN; SEINPATRONEN; VUURWERK. Deze zijn afzonderlijk in deze lijstopgenomen.RAKETAANDRIJVINGEN UN 0186; UN 0280; UN 0281Voorwerpen bestaande uit een ontplofbare voortdrijvende lading, gewoonlijk in vaste vorm, die zichbevindt in een cilinder, uitgerust met één of meer straalpijpen. Ze zijn bestemd om een raket of een geleidprojectiel voort te stuwen.2.2 - 16


RAKETAANDRIJVINGEN MET HYPERGOLISCHE VLOEISTOFFEN, met of zonder uitstootlading UN0250, UN 0322Voorwerpen bestaande uit een cilinder welke een hypergolische brandstof bevat en is voorzien van één ofmeer straalpijpen. Ze zijn ontworpen om een raket of een geleid projectiel voort te stuwen.RAKETAANDRIJVINGEN MET VLOEIBARE BRANDSTOF UN 0395; UN 0396Voorwerpen bestaande uit een cilinder, uitgerust met één of meer straalpijpen, die een vloeibare brandstofbevat. Ze zijn bestemd om een raket of een geleid projectiel voort te stuwen.RAKETKOPPEN, met springlading UN 0286; UN 0287Voorwerpen bestaande uit springstof, zonder inleimiddelen of met inleimiddelen die ten minste tweedoeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten. Ze zijn bestemd om op een raketaandrijving te wordengemonteerd. Deze benaming omvat raketkoppen voor geleide projectielen.RAKETKOPPEN, met springlading UN 0369Voorwerpen bestaande uit springstof, met inleimiddelen die geen of minder dan twee doeltreffendeveiligheidsinrichtingen bevatten. Ze zijn bestemd om op een raketaandrijving te worden gemonteerd. Dezebenaming omvat raketkoppen voor geleide projectielen.RAKETKOPPEN, met verspreidings- of uitstootlading UN 0370Voorwerpen bestaande uit een inerte nuttige lading en een kleine lading springstof of deflagrerendeontplofbare stof, zonder inleimiddelen of met inleimiddelen die ten minste twee doeltreffendeveiligheidsinrichtingen bevatten. Ze zijn bestemd om op een raketaandrijving te worden gemonteerdteneinde de inerte lading te verspreiden. Deze benaming omvat raketkoppen voor geleide projectielen.RAKETKOPPEN, met verspreidings- of uitstootlading UN 0371Voorwerpen bestaande uit een inerte nuttige lading en een kleine lading springstof of deflagrerendeontplofbare stof, met inleimiddelen die geen of minder dan twee doeltreffende veiligheidsinrichtingenbevatten. Ze zijn bestemd om op een raketaandrijving te worden gemonteerd teneinde de inerte lading teverspreiden. Deze benaming omvat raketkoppen voor geleide projectielen.RAKETTEN, met inerte kop UN 0183; UN 0502Voorwerpen bestaande uit een raketaandrijving en een inerte raketkop. Deze benaming omvat geleideprojectielen.RAKETTEN, met springlading UN 0181; UN 0182Voorwerpen bestaande uit een raketaandrijving en een raketkop, zonder inleimiddelen of metinleimiddelen die ten minste twee doeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten. Deze benaming omvatgeleide projectielen.RAKETTEN, met springlading UN 0180; UN 0295Voorwerpen bestaande uit een raketaandrijving en een raketkop, met inleimiddelen die geen of minderdan twee doeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten. Deze benaming omvat geleide projectielen.RAKETTEN, met uitstootlading UN 0436; UN 0437; UN 0438Voorwerpen bestaande uit een raketaandrijving en een lading om de nuttige lading van de raketkop uit testoten. Deze benaming omvat geleide projectielen.RAKETTEN MET VLOEIBARE BRANDSTOF, met springlading UN 0397; UN 0398Voorwerpen bestaande uit een cilinder, uitgerust met één of meer straalpijpen, die een vloeibare brandstofbevat, en een raketkop. Deze benaming omvat geleide projectielen.ROOKMUNITIE, met of zonder verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading UN 0015; UN 0016; UN0303Munitie die een rookverwekkende stof bevat zoals een chloorsulfonzuurmengsel, titaantetrachloride of eenrookverwekkend pyrotechnisch mengsel op basis van hexachloorethaan of rode fosfor. Voor zover derookverwekkende stof zelf geen ontplofbare stof is, bevat de munitie bovendien één of meer van devolgende componenten : een voortdrijvende lading met ontsteker en aanvuurlading; een buis metverspreidings- of uitstootlading. Deze benaming omvat rookgranaten.OPMERKING.Deze benaming omvat niet de volgende voorwerpen : ROOKSIGNALEN. Deze zijn afzonderlijk in deze lijst opgenomen.ROOKMUNITIE, WITTE FOSFOR, met verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading UN 0245; UN0246Munitie die witte fosfor als rookverwekkende stof bevat. Ze bevat bovendien één of meer van de volgendecomponenten : een voortdrijvende lading met ontsteker en aanvuurlading; een buis met verspreidings- ofuitstootlading. Deze benaming omvat rookgranaten.2.2 - 17


ROOKSIGNALEN UN 0196; UN 0197; UN 0313; UN 0487, UN 0507Voorwerpen die pyrotechnische stoffen bevatten, welke rook ontwikkelen. Zij kunnen bovendieninrichtingen bevatten die een geluidssignaal voortbrengen.ROOKZWAK BUSKRUIT UN 0160; UN 0161 en UN 0509Een stof op basis van nitrocellulose, die als voortdrijvende lading wordt gebruikt. Deze benaming omvatkruit op enkelvoudige basis (alleen nitrocellulose), op dubbele basis (zoals nitrocellulose en nitroglycerine)en op drievoudige basis (zoals nitrocellulose / nitroglycerine / nitroguanidine).OPMERKING.Ladingen van rookzwak buskruit in gegoten of geperste vorm of in kardoeszakken vallen onder de in deze lijstopgenomen benamingen 'VOORTDRIJVENDE LADINGEN VOOR GESCHUT' en 'VOORTDRIJVENDE LADINGEN'.SCHEEPSNOODSIGNALEN UN 0194; UN 0195, UN 0505, UN 0506Voorwerpen die pyrotechnische stoffen bevatten, bestemd voor <strong>het</strong> geven van signalen door middel vangeluid, vlam of rook of een combinatie daarvan.SCHEURVORMENDE MIDDELEN, ONTPLOFBAAR, voor olieboringen, zonder slagpijpje UN 0099Voorwerpen bestaande uit een springlading in een omhulsel, zonder inleimiddelen. Ze worden gebruikt om<strong>het</strong> gesteente rondom <strong>het</strong> boorgat te scheuren teneinde <strong>het</strong> toestromen van de ruwe olie uit dit gesteentete vergemakkelijken.SEINPATRONEN UN 0054; UN 0312; UN 0405Voorwerpen bestemd om gekleurde licht- of andere signalen af te vuren uit seinpistolen, enz.SLAGHOEDJES UN 0044; UN 0377; UN 0378Voorwerpen bestaande uit een metalen of kunststof dopje dat een kleine hoeveelheid ontsteeksas bevat,die door een slag of stoot wordt ontstoken. Ze worden gebruikt als ontstekingsmiddel in patronen voorkleinkaliberwapens en in ontstekingsdoppen voor voortdrijvende ladingen.SLAGPIJPJES, ELEKTRISCH UN 0030; UN 0255; UN 0456Voorwerpen, speciaal bestemd voor de inleiding van (industriële) springstofladingen. Ze kunnen zijnontworpen om onmiddellijk te detoneren of ze kunnen een vertragingselement bevatten. Elektrischeslagpijpjes worden door middel van elektrische stroom in werking gesteld.SLAGPIJPJES, NIET ELEKTRISCH UN 0029; UN 0267; UN 0455Voorwerpen, speciaal bestemd voor de inleiding van (industriële) springstofladingen. Ze kunnen zijnontworpen om onmiddellijk te detoneren of ze kunnen een vertragingselement bevatten. Niet-elektrischeslagpijpjes worden in werking gesteld door middelen zoals schokbuis, vlambuis, veiligheidsvuurkoord,andere (niet-detonerende) ontstekingsmiddelen of buigzaam slagsnoer. Deze benaming omvatoverdrachtspijpjes zonder slagsnoer.SLAGPIJPJES, SAMENGESTELD, NIET-ELEKTRISCH UN 0360; UN 0361; UN 0500Niet-elektrische slagpijpjes, verbonden met en in werking gesteld door middelen zoalsveiligheidsvuurkoord, schokbuis, vlambuis of slagsnoer. Ze kunnen zijn ontworpen om onmiddellijk tedetoneren of ze kunnen een vertragingselement bevatten. Deze benaming omvat overdrachtspijpjesverbonden met slagsnoer.SLAGPIJPJES VOOR MUNITIE UN 0073; UN 0364; UN 0365; UN 0366Voorwerpen bestaande uit een metalen of kunststof buisje, gevuld met ontplofbare stoffen zoals loodazide,pentriet (PETN) of een combinatie van ontplofbare stoffen. Ze zijn bestemd om een detonatieketen in teleiden.SLAGSNOER, buigzaam UN 0065; UN 0289Voorwerp bestaande uit een kern van detonerende springstof in een omhulsel van textiel, met of zondereen bekleding van kunststof. De bekleding is niet nodig indien <strong>het</strong> omhulsel van textiel stofdicht is.SLAGSNOER, met metalen bekleding UN 0102; UN 0290Voorwerp bestaande uit een kern van springstof, omgeven door een zachte metalen buis met of zondereen beschermende bekleding.SLAGSNOER MET GERING EFFECT, met metalen bekleding UN 0104Voorwerp bestaande uit een kern van springstof, omgeven door een zachte metalen buis met of zondereen beschermende bekleding. De hoeveelheid ontplofbare stof is zodanig beperkt dat buiten <strong>het</strong> slagsnoerslechts een gering effect optreedt.2.2 - 18


SNELKOORD UN 0066Voorwerp bestaande uit textieldraden die zijn bedekt met zwart buskruit of met een ander snelbrandendpyrotechnisch mengsel en die zijn voorzien van een buigzaam beschermend omhulsel, of bestaande uiteen kern van zwart buskruit in een buigzame textielbekleding. Het voorwerp verbrandt in de lengterichtingmet een uitwendige vlam en wordt gebruikt om de ontsteking vanaf een ontstekingsinrichting over tebrengen op een lading of een ontsteker.SPRINGLADINGEN UN 0048Voorwerpen die een springstoflading bevatten in een omhulsel van karton, kunststof, metaal of andermateriaal. De voorwerpen zijn niet voorzien van inleimiddelen of zijn voorzien van inleimiddelen die tenminste twee doeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten.OPMERKING.Deze benaming omvat niet de volgende voorwerpen: BOMMEN, MIJNEN, PROJECTIELEN. Deze zijn afzonderlijk indeze lijst opgenomen.SPRINGLADINGEN, KUNSTSTOFGEBONDEN UN 0457; UN 0458; UN 0459; UN 0460Voorwerpen bestaande uit een kunststofgebonden springstoflading, vervaardigd in een specifieke vorm,zonder omhulsel en zonder inleimiddelen. Ze worden gebruikt als een onderdeel van munitie zoalsraketkoppen.SPRINGLADINGEN VOOR INDUSTRIËLE DOELEINDEN, zonder slagpijpje UN 0442; UN 0443; UN0444; UN 0445Voorwerpen bestaande uit een springstoflading, zonder inleimiddelen, gebruikt voor <strong>het</strong> lassen, verbinden,vormgeven en andere metallurgische processen die met behulp van springstoffen kunnen wordenuitgevoerd.SPRINGSTOF, TYPE A UN 0081Stoffen bestaande uit vloeibare organische nitraten zoals nitroglycerine of een mengsel van deze stoffen.Ze bevatten bovendien één of meer van de volgende componenten : nitrocellulose, ammoniumnitraat ofandere anorganische nitraten; aromatische nitroverbindingen; brandbare materialen zoals houtmeel enaluminiumpoeder. Ze kunnen inerte bestanddelen zoals kiezelgoer en toevoegingen zoals kleurstoffen enstabilisatoren bevatten. Deze springstoffen moeten in poedervormige, gelatineuze of elastische toestandvoorkomen. Deze benaming omvat dynamiet, springgelatine en gelatinedynamiet.SPRINGSTOF, TYPE B UN 0082; UN 0331Stoffen bestaande uit :a) ofwel een mengsel van ammoniumnitraat of andere anorganische nitraten met een ontplofbare stofzoals trinitrotolueen (TNT), al dan niet met andere stoffen zoals houtmeel en aluminiumpoeder;b) dan wel een mengsel van ammoniumnitraat of andere anorganische nitraten met andere stoffen, diebrandbaar en niet ontplofbaar zijn.In beide gevallen mogen ze inerte bestanddelen zoals kiezelgoer en toevoegingen zoals kleurstoffen enstabilisatoren bevatten. Deze springstoffen mogen geen nitroglycerine of soortgelijke vloeibare organischenitraten, of chloraten bevatten.SPRINGSTOF, TYPE C UN 0083Stoffen bestaande uit een mengsel van <strong>het</strong>zij kalium- of natriumchloraat, <strong>het</strong>zij kalium-, natrium- ofammoniumperchloraat, met organische nitroverbindingen of brandbare stoffen zoals houtmeel,aluminiumpoeder of een koolwaterstof. Ze kunnen inerte bestanddelen zoals kiezelgoer en toevoegingenzoals kleurstoffen en stabilisatoren bevatten. Deze springstoffen mogen geen nitroglycerine of soortgelijkevloeibare organische nitraten bevatten.SPRINGSTOF, TYPE D UN 0084Stoffen bestaande uit een mengsel van genitreerde organische verbindingen met brandbare stoffen zoalskoolwaterstoffen of aluminiumpoeder. Ze kunnen inerte bestanddelen zoals kiezelgoer en toevoegingenzoals kleurstoffen en stabilisatoren bevatten. Deze springstoffen mogen geen nitroglycerine of soortgelijkevloeibare organische nitraten, of chloraten of ammoniumnitraat bevatten. Deze benaming omvat in <strong>het</strong>algemeen kneedspringstoffen.SPRINGSTOF, TYPE E UN 0241; UN 0332Stoffen bestaande uit water als een wezenlijk bestanddeel en met een hoog gehalte aan ammoniumnitraatof andere oxiderend werkende stoffen die geheel of gedeeltelijk zijn opgelost. De andere bestanddelenkunnen nitroverbindingen zijn zoals trinitrotolueen, koolwaterstoffen of aluminiumpoeder. De springstoffenkunnen inerte bestanddelen zoals kiezelgoer en toevoegingen zoals kleurstoffen en stabilisatorenbevatten. Deze benaming omvat 'slurry springstoffen', 'emulsie springstoffen' en 'watergel springstoffen'.2.2 - 19


TORPEDOKOPPEN, met springlading UN 0221Voorwerpen bestaande uit een springlading, zonder inleimiddelen of met inleimiddelen die ten minste tweedoeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten. Ze zijn bestemd om op een torpedo te worden gemonteerd.TORPEDO'S, met springlading UN 0451Voorwerpen bestaande uit een systeem zonder ontplofbare stoffen, bestemd om de torpedo door <strong>het</strong>water voort te stuwen, en een torpedokop zonder inleimiddelen of met inleimiddelen die ten minste tweedoeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten.TORPEDO'S, met springlading UN 0329Voorwerpen bestaande uit een systeem met ontplofbare stoffen, bestemd om de torpedo door <strong>het</strong> watervoort te stuwen, en een torpedokop zonder inleimiddelen of met inleimiddelen die ten minste tweedoeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten.TORPEDO'S, met springlading UN 0330Voorwerpen bestaande uit een systeem, al dan niet met ontplofbare stoffen, bestemd om de torpedo door<strong>het</strong> water voort te stuwen, en een torpedokop met inleimiddelen die geen of minder dan twee doeltreffendeveiligheidsinrichtingen bevatten.TORPEDO'S MET VLOEIBARE BRANDSTOF, met inerte kop UN 0450Voorwerpen bestaande uit een systeem met vloeibare ontplofbare stoffen, bestemd om de torpedo door<strong>het</strong> water voort te stuwen, en een inerte kop.TORPEDO'S MET VLOEIBARE BRANDSTOF, met of zonder springlading UN 0449Voorwerpen bestaande uit <strong>het</strong>zij een systeem met vloeibare ontplofbare stoffen, bestemd om de torpedodoor <strong>het</strong> water voort te stuwen, met of zonder een torpedokop, <strong>het</strong>zij een systeem met vloeibare, nietontplofbare stoffen, bestemd om de torpedo door <strong>het</strong> water voort te stuwen, en een torpedokop.TRAANVERWEKKENDE MUNITIE, met verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading UN 0018; UN0019; UN 0301Munitie die een traanverwekkende stof bevat. Ze bevat ook één of meer van de volgende bestanddelen :een pyrotechnische stof; een voortdrijvende lading met ontsteker en aanvuurlading; een buis metverspreidings- of uitstootlading.TRITONAL UN 0390Een stof bestaande uit een mengsel van trinitrotolueen (TNT) en aluminium.VEILIGHEIDSVUURKOORD (TRAAG VUURKOORD of LONT VAN BICKFORD) UN 0105Voorwerp bestaande uit een kern van fijnkorrelig zwart buskruit, omgeven door een omhulsel van soepeltextiel, voorzien van één of meer beschermende buitenlagen. Na <strong>het</strong> aansteken brandt <strong>het</strong> met een vantevoren bepaalde snelheid zonder een uitwendig explosief effect.VERSPREIDINGSLADINGEN UN 0043Voorwerpen bestaande uit een kleine lading ontplofbare stof, bedoeld om projectielen of andere munitieopen te breken teneinde de inhoud daarvan te verspreiden.VOORTDRIJVENDE LADINGEN UN 0271; UN 0272; UN 0415; UN 0491Voorwerpen bestaande uit een voortdrijvende lading in een willekeurige vorm met of zonder omhulsel. Zijworden gebruikt als onderdeel van raketaandrijvingen of om de afremmende krachten van projectielen tewijzigen.VOORTDRIJVENDE LADINGEN VOOR GESCHUT UN 0242; UN 0279; UN 0414Voortdrijvende ladingen in elke mogelijke vorm voor geschutmunitie met gescheiden lading.VOORTDRIJVENDE STOF, vast UN 0498; UN 0499; UN 0501De stof bestaat uit een vaste deflagrerende ontplofbare stof en wordt gebruikt voor voortdrijving.VOORTDRIJVENDE STOF, vloeibaar UN 0495; UN 0497De stof bestaat uit een vloeibare deflagrerende ontplofbare stof en wordt gebruikt voor voortdrijving.VUURKOORD, kokervormig, met metalen bekleding UN 0103Voorwerp bestaande uit een metalen koker die een kern van deflagrerende ontplofbare stof bevat.VUURWERK UN 0333; UN 0334; UN 0335; UN 0336; UN 0337Pyrotechnische voorwerpen bestemd voor amusementsdoeleinden.2.2 - 20


ZWART BUSKRUIT, korrels of fijn poeder UN 0027Een stof bestaande uit een innig mengsel van houtskool of een andere koolstof en kalium- ofnatriumnitraat, met of zonder zwavel.ZWART BUSKRUIT, GEPERST, of ZWART BUSKRUIT IN PELLETS UN 0028Een stof bestaande uit geperst zwart buskruit.2.2.1.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen en voorwerpen2.2.1.2.1 Ontplofbare stoffen die buitengewoon gevoelig zijn volgens de criteria van <strong>het</strong> Handboek vanbeproevingen en criteria, deel I of onderhevig kunnen zijn aan een spontane reactie, alsmede ontplofbarestoffen en voorwerpen, die niet onder een benaming of een n.e.g.-positie genoemd in Tabel A vanHoofdstuk 3.2 kunnen worden ingedeeld, zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten.2.2.1.2.2 Stoffen van de compatibiliteitsgroep A (1.1 A UN 0074, UN 0113, UN 0114, UN 0129, UN 0130, UN 0135,UN 0224 en UN 0473) zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer per spoor toegelaten.Voorwerpen van compatibiliteitsgroep K (1.2 K UN 0020 en 1.3 K UN 0021) zijn niet tot <strong>het</strong> vervoertoegelaten.2.2 - 21


2.2.1.3 Lijst van collectieve rubriekenClassificatie code UN- Benaming van de stof of voorwerp(zie 2.2.1.1. 4) Nummer1.1A 0473 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. (niet ten vervoer toegelaten over <strong>het</strong> spoor, zie2.2.1.2.2)1.1B 0461 BESTANDDELEN VAN EEN PYROTECHNISCHE KETEN, N.E.G.1.1C 0474 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G.0497 VOORTDRIJVENDE STOF, VLOEIBAAR0498 VOORTDRIJVENDE STOF, VAST0462 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.1.1D 0475 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G.0463 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.1.1E 0464 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.1.1F 0465 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.1.1G 0476 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G.1.1L 0357 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G.0354 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.1.2B 0382 BESTANDDELEN VAN EEN PYROTECHNISCHE KETEN, N.E.G.1.2C 0466 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.1.2D 0467 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.1.2E 0468 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.1.2F 0469 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.1.2L 0358 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G.0248 INRICHTINGEN, DOOR WATER TE ACTIVEREN, met verspreidings, uitstoot- ofvoordrijvende lading0355 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G.1.3C 0132 DEFLAGRERENDE METAALZOUTEN VAN AROMATISCHE NITROVERBINDINGEN,N.E.G.0477 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G.0495 VOORTDRIJVENDE STOF, VLOEIBAAR0499 VOORTDRIJVENDE STOF, VAST0470 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.1.3G 0478 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G.1.3L 0359 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G.0249 INRICHTINGEN, DOOR WATER TE ACTIVEREN, met verspreidings, uitstoot- ofvoordrijvende lading0356 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.1.4B 0350 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.0383 BESTANDDELEN VAN EEN PYROTECHNISCHE KETEN, N.E.G.1.4C 0479 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G.0501 VOORTDRIJVENDE STOF, VAST0351 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.1.4D 0480 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G.0352 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.1.4E 0471 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.1.4F 0472 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.1.4G 0485 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G.0353 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.1.4S 0481 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G.0349 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G.0384 BESTANDDELEN VAN EEN PYROTECHNISCHE KETEN, N.E.G.1.5D 0482 ONTPLOFBARE STOFFEN, ZEER WEINIG GEVOELIG (STOFFEN EVI ), N.E.G.1.6N 0486 VOORWERPEN, EXTREEM WEINIG GEVOELIG (VOORWERPEN EEI )0190 ONTPLOFBARE STOF, MONSTER, met uitzondering van inleispringstofOPMERKING.De subklasse en de compatibiliteitsgroep worden in overeenstemming met de bevoegde overheiden volgens de principes in 2.2.1.1.4 vastgesteld.2.2 - 22


2.2.2 Klasse 2 Gassen2.2.2.1 Criteria2.2.2.1.1 De titel van klasse 2 omvat zuivere gassen, gasmengsels, mengsels van één of meer gassen met één ofmeer andere stoffen, alsmede voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten.Onder gassen worden stoffen verstaan, diea) bij 50°C een dampdruk hebben hoger dan 300 kPa (3 b ar); ofb) bij 20°C en de standaarddruk van 101,3 kPa volledig gasvormig zijn.OPMERKINGEN.1. UN 1052 FLUORWATERSTOF is echter een stof van klasse 8.2. Een zuiver gas mag andere bestanddelen bevatten, die afkomstig zijn van <strong>het</strong> productieproces of die wordentoegevoegd om de stabiliteit van <strong>het</strong> product te handhaven, op voorwaarde dat de concentratie van dezebestanddelen niet de indeling of de vervoersvoorwaarden, zoals vullingsgraad, vuldruk of beproevingsdruk wijzigt.3. De n.e.g.-posities in 2.2.2.3 omvatten zowel zuivere gassen als gasmengsels.2.2.2.1.2 De stoffen en voorwerpen van de klasse 2 zijn als volgt ingedeeld:1. Samengeperst gas : een gas dat, wanneer <strong>het</strong> voor <strong>het</strong> vervoer onder druk is verpakt, vollediggasvormig is bij –50°C; deze categorie bevat alle g assen met een kritische temperatuur gelijk aan oflager dan -50°C.2. Vloeibaar gemaakt gas : een gas dat, wanneer <strong>het</strong> voor <strong>het</strong> vervoer onder druk is verpakt, gedeeltelijkvloeibaar is bij temperaturen hoger dan –50°C. Men onderscheidt :Vloeibaar gemaakt gas onder hoge druk : een gas met een kritische temperatuur hoger dan –50°C enlager dan of gelijk aan +65°C; enVloeibaar gemaakt gas onder lage druk : een gas met een kritische temperatuur hoger dan +65°C;3. Sterk gekoelde, vloeibaar gas : een gas dat, wanneer <strong>het</strong> voor <strong>het</strong> vervoer is verpakt, als gevolg vanzijn lage temperatuur gedeeltelijk vloeibaar is.4. Spuitbussen en recipiënten, klein, met gas (gaspatronen).5. Andere voorwerpen, die gas onder druk bevatten.6. Gassen die niet onder druk staan en die aan bijzondere voorschriften onderworpen zijn(gasmonsters).2.2.2.1.3 De stoffen en voorwerpen van de klasse 2 met uitzondering van spuitbussen zijn op grond van hungevaarseigenschappen in één van de volgende groepen ingedeeld:AOFTTFTCTOTFCTOCverstikkend;oxiderend;brandbaar;giftig;giftig, brandbaar;giftig, bijtend;giftig, oxiderend;giftig, brandbaar, bijtend;giftig, oxiderend, bijtend.Indien gassen of gasmengsels, volgens de criteria, gevaarlijke eigenschappen bezitten, die verbonden zijnaan meer dan één groep, hebben groepen, aangeduid met letter T voorrang boven alle andere groepen.De groepen, aangeduid met letter F hebben voorrang op de groepen, aangeduid met letters A of O.OPMERKINGEN.1. In de modelvoorschriften van de VN, in de IMDG-Code en in de Techmische Instructies van de ICAO zijn degassen op grond van hun overheersende gevaar in één van de volgende drie subklassen ingedeeld:subklasse 2.1 : brandbare gassen (komt overeen met de groepen, aangeduid met letter F).subklasse 2.2 : niet brandbare, niet giftige gassen (komt overeen met de groepen, aangeduid met letter A of O).subklasse 2.3 : giftige gassen (komt overeen met de groepen, aangeduid met letter T, d.w.z. T, TF, TC, TO, TFCen TOC).2. Recipiënten, klein, met gas (UN-nummer 2037) moeten overeenkomstig <strong>het</strong> gevaar van de inhoud in de groepen At/m TOC worden ingedeeld. Voor spuitbussen (UN-nummer 1950), zie 2.2.2.1.6.2.2 - 23


3. Bijtende gassen worden als giftig beschouwd en zijn derhalve ingedeeld in de groepen TC, TFC of TOC.4. Mengsels met meer dan 21 volume-% zuurstof moeten als oxiderend worden ingedeeld.2.2.2.1.4 Indien een in Hoofdstuk 3.2, Tabel A met name genoemd mengsel van klasse 2 overeenkomt met anderecriteria dan die, genoemd in 2.2.2.1.2 en 2.2.2.1.5, dan moet dit mengsel volgens die criteria wordeningedeeld en wel onder een geschikte n.e.g.-positie.2.2.2.1.5 De stoffen en voorwerpen van de klasse 2 met uitzondering van de spuitbussen die niet met name zijngenoemd in Hoofdstuk 3.2, Tabel A moeten volgens 2.2.2.1.2 en 2.2.2.1.3 worden ingedeeld in een in2.2.2.3 vermelde collectieve rubriek. De volgende criteria zijn van toepassing:Verstikkende gassenNiet oxiderende, niet brandbare en niet giftige gassen, die de zuurstof, welke gewoonlijk in de atmosfeeraanwezig is, verdunnen of verdringen.Brandbare gassenGassen die bij 20 °C en de standaarddruk van 101,3 kPaa) in een mengsel van ten hoogste 13 volume-% gas met lucht brandbaar zijn; ofb) onafhankelijk van de onderste explosiegrens een explosiegebied met lucht bezitten van ten minste12 %.De brandbaarheid moet worden vastgesteld door beproevingen of door berekeningen volgens demethoden welke door ISO zijn aanvaard (zie ISO-norm 10156:1996).Indien voor de toepassing van deze methoden onvoldoende gegevens ter beschikking staan, mogengelijkwaardige beproevingsmethoden worden toegepast, die door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land vanherkomst zijn erkend.Indien <strong>het</strong> land van herkomst geen RID-<strong>Verdrag</strong>staat is, dan moeten deze methoden worden erkend doorde bevoegde overheid van de eerste RID-<strong>Verdrag</strong>staat, die bij de zending betrokken is.Oxiderende gassenGassen die, over <strong>het</strong> algemeen door <strong>het</strong> aanbrengen van zuurstof, de verbranding van andere stoffen inhogere mate dan lucht kunnen veroorzaken of versnellen. Het zijn zuivere gassen of gasmengselswaarvan <strong>het</strong> oxiderend vermogen, vastgesteld volgens een in de ISO-norm 10156:1996 of in de ISO-norm10156-2:2005 gedefinieerde methode, groter is dan 23,5 %.Giftige gassenOPMERKING.Gassen, die gedeeltelijk of volledig vanwege hun bijtende eigenschappen aan de criteria voor de giftigheid voldoen,moeten als giftig worden ingedeeld. Voor <strong>het</strong> mogelijke bijkomende gevaar van bijtende werking, zie ook de criteriaonder de titel "Bijtende gassen"Gassen,a) waarvan bekend is, dat zij zo giftig of bijtend voor de mens zijn, dat zij een gevaar voor de gezondheidbetekenen; ofb) waarvan wordt aangenomen, dat zij giftig of bijtend voor de mens zijn, omdat bij de proeven volgens2.2.61.1 hun LC 50-waarde voor de acute giftigheid lager dan of gelijk aan 5000 ml/m³ (ppm) is.Voor de indeling van gasmengsels (met inbegrip van dampen van stoffen van andere klassen) mag devolgende formule worden gebruikt:50giftig (mengsel)1= nfi∑i=1 Tiwaarin f i = molaire fractie van de i-de component van <strong>het</strong> mengselT iBijtende gassenLC= giftigheidskengetal van de i-de component van <strong>het</strong> mengsel.T i is gelijk aan de LC 50-waarde, aangegeven in verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1.Is de LC 50-waarde in verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 niet aangegeven, danmoet de in de wetenschappelijke literatuur aanwezige LC 50-waarde worden gebruikt.Is de LC 50-waarde niet bekend, dan wordt <strong>het</strong> giftigheidskengetal berekend uitgaandevan de laagste LC 50-waarde van stoffen met gelijksoortige fysiologische en chemischeeigenschappen, of, als dit de enige practische mogelijkheid is, door <strong>het</strong> uitvoeren vanproeven.2.2 - 24


Gassen of gasmengsels, die volledig vanwege hun bijtende werking aan de criteria voor de giftigheidvoldoen, moeten als giftig met bijkomend gevaar bijtend worden ingedeeld.Een gasmengsel, dat als giftig wordt beschouwd vanwege <strong>het</strong> gecombineerde effect van bijtende werkingen giftigheid, heeft als bijkomend gevaar de bijtende werking indien op grond van menselijke ervaringbekend is, dat <strong>het</strong> mengsel een destructieve werking heeft op de huid, de ogen, of de slijmvliezen, of alsde LC 50-waarde van de bijtende componenten van <strong>het</strong> mengsel, berekend volgens de volgende formulelager dan of gelijk aan 5000 ml/m³ (ppm) is:LC50bijtend (mengsel)= n∑i=1waarin fc i = molaire fractie van de i-de bijtende component van <strong>het</strong> mengselTc i2.2.2.1.6 Spuitbussen1fc iTc= giftigheidskengetal van de i-de bijtende component van <strong>het</strong> mengsel.Tc i is gelijk aan de LC 50-waarde, aangegeven in verpakkingsinstructie P200 van4.1.4.1.Is de LC 50-waarde in verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 niet aangegeven, danmoet de in de wetenschappelijke literatuur aanwezige LC 50-waarde worden gebruikt.Is de LC 50-waarde niet bekend, dan wordt <strong>het</strong> giftigheidskengetal berekend uitgaandevan de laagste LC 50-waarde van stoffen met gelijksoortige fysiologische en chemischeeigenschappen, of, als dit de enige practische mogelijkheid is, door <strong>het</strong> uitvoeren vanproeven.Spuitbussen (UN-nummer 1950) zijn op grond van hun gevaarseigenschappen in één van de volgendegroepen ingedeeld:AOFTCCOFCTFTCTOTFCTOCverstikkend;oxiderend;brandbaar;giftig;bijtend;bijtend, oxiderend;brandbaar, bijtend;giftig, brandbaar;giftig, bijtend;giftig, oxiderend;giftig, brandbaar, bijtend;giftig, oxiderend, bijtend.De indeling hangt af van de aard van de inhoud van de spuitbus.OPMERKING.De gassen die voldoen aan de definitie van giftige gassen volgens 2.2.2.1.5 of de pyrofore gassen volgensverpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 mogen niet als drijfgas gebruikt worden in spuitbussen. Spuitbussen met eeninhoud die overeenstemt met verpakkingsgroep I voor de giftigheid of de corrosiviteit zijn niet toegelaten tot <strong>het</strong> vervoer(zie ook 2.2.2.2.2).Onderstaande criteria zijn van toepassing:a) er wordt ingedeeld bij groep A wanneer de inhoud niet beantwoordt aan de criteria voor indeling bijom <strong>het</strong> even welke andere groep overeenkomstig onderstaande alineas b) tot en met f);b) er wordt ingedeeld bij groep O wanneer de spuitbus een oxiderend gas bevat overeenkomstig2.2.2.1.5;c) er wordt ingedeeld bij groep F wanneer de inhoud ten minste 85 massa-% brandbare componentenbevat en wanneer de chemische verbrandingswarmte ten minste gelijk is aan 30 kJ/g.Er wordt niet ingedeeld bij groep F wanneer de inhoud ten hoogste 1 massa-% brandbarecomponenten bevat en wanneer de verbrandingswarmte lager is dan 20 kJ/g.i2.2 - 25


Anders moet de spuitbus op brandbaarheid getest worden conform de in afdeling 31 van deel III van<strong>het</strong> handboek van testen en criteria beschreven beproevingen. De uiterst brandbare en de brandbarespuitbussen moeten bij groep F ingedeeld worden.OPMERKING.Brandbare componenten zijn brandbare vloeistoffen, brandbare vaste stoffen of brandbare gassen of gasmengselszoals gedefinieerd in <strong>het</strong> handboek van testen en criteria, deel III, onderafdeling 31.1.3, opmerking 1 tot en met 3.De pyrofore stoffen, de voor zelfverhitting vatbare stoffen en de stoffen die in contact met water reageren zijn nietin deze omschrijving inbegrepen. De chemische verbrandingswarmte dient via een van de volgende methodesbepaald te worden : ASTM D 240, ISO/FDIS 13943 : 1999 (E/F) 86.1 tot en met 86.3 of NFPA 30B.d) De indeling bij groep T, wanneer de inhoud, behalve <strong>het</strong> drijfgas om uit de spuitbus te drijven,ingedeeld is bij de klasse 6.1, verpakkingsgroepen II en III;e) De indeling bij groep C, wanneer de inhoud, behalve <strong>het</strong> drijfgas om uit de spuitbus te drijven,overeenstemt met de criteria van de klasse 8, verpakkingsgroepen II en III;f) De indeling, naar gelang <strong>het</strong> geval, bij de groepen CO, FC, TF, TC, TO, TFC of TOC, wanneervoldaan is aan meer dan één van de groepen O, F, T en C.2.2.2.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten gassen2.2.2.2.1 De chemisch instabiele stoffen van klasse 2 zijn slechts tot <strong>het</strong> vervoer worden toegelaten, indien denoodzakelijke maatregelen zijn getroffen om elke mogelijkheid van een gevaarlijke reactie, bijvoorbeeldontleding, dismutatie of polymerisatie, onder normale vervoersomstandigheden te verhinderen. Hiertoemoet er in <strong>het</strong> bijzonder voor worden gezorgd dat de recipiënten geen stoffen bevatten die deze reactieskunnen bevorderen.2.2.2.2.2 De volgende stoffen en mengsels zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten:- UN 2186 WATERSTOFCHLORIDE (CHLOORWATERSTOF), STERK GEKOELD, VLOEIBAAR;- UN 2421 DISTIKSTOFTRIOXIDE;- UN 2455 METHYLNITRIET;- Sterk gekoelde, vloeibare gassen die niet onder één van de UN-nummers van classificatiecode 3 A, 3O of 3 F kunnen worden ingedeeld;- Opgeloste gassen die niet onder één van de UN-nummers UN 1001, UN 2073 of UN 3318 kunnenworden ingedeeld;- Spuitbussen met giftige gassen volgens 2.2.2.1.5 of de pyrofore gassen volgens verpakkingsinstructieP200 van 4.1.4.1 als drijfgas;- Spuitbussen met een inhoud die overeenstemt met verpakkingsgroep I voor de giftigheid of decorrosiviteit (zie 2.2.61 en 2.2.8);- Recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) die zeer giftige (LC 50 kleiner dan 220 ppm) of pyroforegassen volgens verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 bevatten.2.2 - 26


2.2.2.3 Lijst van collectieve rubriekenClassificatie codeUN-NummerSamengeperste gassenBenaming van de stof of voorwerp1 A 1956 SAMENGEPERST GAS, N.E.G.1 O 3156 SAMENGEPERST GAS, OXIDEREND, N.E.G.1 F 1964 MENGSEL VAN KOOLWATERSTOFGASSEN, SAMENGEPERST, N.E.G.1954 SAMENGEPERST GAS, BRANDBAAR, N.E.G.1T 1955 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, N.E.G.1 TF 1953 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.1 TC 3304 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, BIJTEND, N.E.G.1 TO 3303 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, OXIDEREND, N.E.G.1 TFC 3305 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G.1 TOC 3306 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, OXIDEREND, BIJTEND, N.E.G.Classificatie codeUN-NummerVloeibaar gemaakte gassenBenaming van de stof of voorwerp2 A 1058 VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN, niet brandbaar, onder een atmosfeer van stikstof,kool(stof)dioxide of lucht1078 KOELGAS, N.E.G.zoals met R …. aangeduide gasmengels die als:mengsel F 1, bij 70°C een dampdruk bezitten van ten hoogste 1,3 Mpa (13 bar) en bij50°C een dichtheid niet lager dan die van dichloorf luormethaan (1,30 kg/l);mengsel F 2, bij 70°C een dampdruk bezitten van ten hoogste 1,9 Mpa (19 bar) en bij50°C een dichtheid niet lager dan die van dichloord ifluormethaan (1,21 kg/l)mengsel F 3, bij 70°C een dampdruk bezitten van ten hoogste 3 Mpa (30 bar) en bij50°C een dichtheid niet lager dan die van chloordif luormethaan (1,09 kg/l)OpmerkingTrichloorfluormethaan (koelgas R 11), 1,1,2-trichloor-1,2,2-trifluorethaan (koelgas R 113), 1,1,1-trichloor-2,2,2-trifluorethaan (koelgas R 113a), 1-chloor-1,2,2-trifluorethaan (koelgas R 133) en 1-chloor-1,1,2-trifluorethaan (koelgas R 133b) zijn geen stoffen van klasse 2. Zij kunnen evenwelbestanddeel zijn van de mengsels F 1 t/m F 3.1968 INSECTICIDE, GAS, N.E.G.3163 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, N.E.G.2 O 3157 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, OXIDEREND, N.E.G.2 F 1010 MENGSEL VAN BUTADIENEN EN KOOLWATERSTOFFEN, GESTABILISEERD, datbij 70°C een dampdruk bezit van ten hoogste 1,1 Mpa (11 bar) en bij 50°C een dichtheidniet lager dan 0,525 kg/l.OpmerkingButadienen, gestabiliseerd zijn eveneens ingedeeld bij UN 1010, zie Hoofdstuk 3.2, Tabel A.1060 MENGSEL VAN METHYLACETYLEEN EN PROPADIEEN, GESTABILISEERDzoals mengsel van methylacetyleen en propadieen met koolwaterstoffen, dat als:mengsel P 1, ten hoogste 63 volume-% methylacetyleen en propadieen en ten hoogste24 volume-% propaan en propeen bevat; <strong>het</strong> gehalte verzadigde C 4-koolwaterstoffenmoet ten minste 14 volume-% bedragen;mengsel P 2, ten hoogste 48 volume-% methylacetyleen en propadieen en ten hoogste50 volume-% propaan en propeen bevat; <strong>het</strong> gehalte verzadigde C 4-koolwaterstoffenmoet ten minste 5 volume-% bedragen, alsmede mengsel van propadieen met 1% t/m4% methylacetyleen2.2 - 27


Classificatie codeUN-NummerVloeibaar gemaakte gassenBenaming van de stof of voorwerp1965 MENGSEL VAN KOOLWATERSTOFGASSEN, VLOEIBAAR GEMAAKT, N.E.G.zoals mengsels, die als:mengsel A bij 70°C een dampdruk bezitten van ten ho ogste 1,1 Mpa (11 bar) en bij50°C een dichtheid van ten minste 0,525 kg/l;mengsel A 01 bij 70°C een dampdruk bezitten van ten hoogste 1,6 Mpa (16 bar) en bij50°C een dichtheid van ten minste 0,516 kg/l;mengsel A 02 bij 70°C een dampdruk bezitten van ten hoogste 1,6 Mpa (16 bar) en bij50°C een dichtheid van ten minste 0,505 kg/l;mengsel A 0 bij 70°C een dampdruk bezitten van ten hoogste 1,6 Mpa (16 bar) en bij50°C een dichtheid van ten minste 0,495 kg/l;mengsel A 1 bij 70°C een dampdruk bezitten van ten hoogste 2,1 Mpa (21 bar) en bij50°C een dichtheid van ten minste 0,485 kg/l;mengsel B 1 bij 70°C een dampdruk bezitten van ten hoogste 2,6 Mpa (26 bar) en bij50°C een dichtheid van ten minste 0,474 kg/l;mengsel B 2 bij 70°C een dampdruk bezitten van ten hoogste 2,6 Mpa (26 bar) en bij50°C een dichtheid van ten minste 0,463 kg/l;mengsel B bij 70°C een dampdruk bezitten van ten ho ogste 2,6 Mpa (26 bar) en bij50°C een dichtheid van ten minste 0,450 kg/l;mengsel C bij 70°C een dampdruk bezitten van ten ho ogste 3,1 Mpa (31 bar) en bij50°C een dichtheid van ten minste 0,440 kg/l.Opmerking1. Als benaming van de stof voor bovengenoemde gasmengsels mogen ook de navolgendehandelsnamen worden gebruikt: BUTAAN voor mengsels A, A 01, A 02 en A 0, en PROPAANvoor mengsel C.2. Bij vervoer voorafgaand aan of aansluitend op zee- of luchtvervoer mag de positie 1075PETROLEUMGASSEN, VLOEIBAAR GEMAAKT worden gebruikt in plaats van 1965MENGSEL VAN KOOLWATERSTOFGASSEN, VLOEIBAAR GEMAAKT, N.E.G.3354 INSECTICIDE, GAS, BRANDBAAR, N.E.G.3161 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, BRANDBAAR, N.E.G.2 T 1967 INSECTICIDE, GAS, GIFTIG, N.E.G.3162 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, N.E.G.2 TF 3355 INSECTICIDE, GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.3160 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.2 TC 3308 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, BIJTEND, N.E.G.2 TO 3307 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, OXIDEREND, N.E.G.2 TFC 3309 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFIG, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G.2 TOC 3310 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, OXIDEREND, BIJTEND, N.E.G.Classificatie codeUN-NummerSterk gekoelde, vloeibare gassenBenaming van de stof of voorwerp3 A 3158 STERK GEKOELD, VLOEIBAAR GAS, N.E.G.3 O 3311 STERK GEKOELD, VLOEIBAAR GAS, OXIDEREND, N.E.G.3 F 3312 STERK GEKOELD, VLOEIBAAR GAS, BRANDBAAR, N.E.G.Classificatie codeUN-NummerOpgeloste gassenBenaming van de stof of voorwerp4 Alleen die in Hoofdstuk 3.2, Tabel A, met name genoemde stoffen zijn tot <strong>het</strong> vervoertoegelatenClassificatie codeUN-NummerSpuitbussen en recipiënten, klein, met gas (gaspatronen)Benaming van de stof of voorwerp5 1950 SPUITBUSSEN (AËROSOLEN)2037 RECIPIËNTEN, KLEIN, MET GAS (GASPATRONEN) zonder aftapinrichtingen, niethervulbaar2.2 - 28


Classificatie codeUN-NummerAndere voorwerpen, die gas onder druk bevattenBenaming van de stof of voorwerp6 A 2857 KOELMACHINES die een niet brandbaar en niet giftig gas of een ammoniakoplossing(UN 2672) bevatten3164 VOORWERPEN ONDER PNEUMATISCHE DRUK (met niet brandbaar gas) of3164 VOORWERPEN ONDER HYDRAULISCHE DRUK (met niet brandbaar gas)6 F 3150 APPARATEN, KLEIN, MET KOOLWATERSTOFGAS of3150 NAVULPATRONEN MET KOOLWATERSTOFGAS VOOR KLEINE APPARATEN, metaftapinrichting3478 PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, die een vloeibaar gemaakt brandbaar gasbevatten, of3478 PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, IN APPARATUUR, die een vloeibaargemaakt brandbaar gas bevatten, of3478 PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, VERPAKT MET APPARATUUR, die eenvloeibaar gemaakt brandbaar gas bevatten3479 PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, die waterstof in een metaalhydride bevatten3479 PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, IN APPARATUUR, die waterstof in eenmetaalhydride bevatten3479 PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, VERPAKT MET APPARATUUR, diewaterstof in een metaalhydride bevattenClassificatie codeUN-NummerMonstersBenaming van de stof of voorwerp7 F 3167 GASMONSTER, DRUKLOOS, BRANDBAAR, N.E.G., niet sterk gekoeld vloeibaar7 T 3169 GASMONSTER, DRUKLOOS, GIFTIG, N.E.G., niet sterk gekoeld vloeibaar7 TF 3168 GASMONSTER, DRUKLOOS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G., niet sterk gekoeldvloeibaar2.2 - 29


2.2.3 Klasse 3 Brandbare vloeistoffen2.2.3.1 Criteria2.2.3.1.1 De titel van klasse 3 omvat de stoffen en de voorwerpen die stoffen van deze klasse bevatten, die:- vloeibaar zijn conforf alinea a) van de definitie “vloeistof” in 1.2.1;- bij 50°C een dampdruk hebben van ten hoogste 300 k Pa (3 bar) en bij 20°C en een standaarddrukvan 101,3 kPa niet volledig gasvormig zijn; en- een vlampunt bezitten van ten hoogste 60°C (zie 2. 3.3.1 voor de <strong>betreffende</strong> beproeving).De titel van klasse 3 omvat ook brandbare vloeistoffen en vaste stoffen in gesmolten toestand, met eenvlampunt hoger dan 60°C, die bij een temperatuur ge lijk aan of hoger dan hun vlampunt verwarmdvervoerd of tot <strong>het</strong> vervoer aangeboden worden. Deze stoffen zijn ingedeeld onder UN-nummer 3256.De titel van klasse 3 omvat ook vloeibare ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand. Vloeibareontplofbare stoffen, die zijn opgelost of gesuspendeerd in water of andere vloeistoffen, zodat eenhomogeen vloeibaar mengsel ontstaat, met <strong>het</strong> doel hun explosieve eigenschappen te onderdrukken.Dergelijke posities in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 zijn: UN-nummers 1204, 2059, 3064, 3343, 3357 en3379.OPMERKINGEN.1. Niet giftige en niet bijtende stoffen met een vlampunt hoger dan 35°C, die overeenkomstig de criteria vastgelegd in<strong>het</strong> Handboek van beproevingen en criteria, deel III, onderafdeling 32.5.2 geen verbranding onderhouden, zijngeen stoffen van klasse 3; indien deze stoffen echter bij een temperatuur gelijk aan of hoger dan hun vlampuntverwarmd vervoerd of tot <strong>het</strong> vervoer aangeboden worden, zijn zij wel stoffen van klasse 3.2. In afwijking van 2.2.3.1.1 zijn dieselolie, gasolie of lichte stookolie (UN 1202) met een vlampunt hoger dan 60°Cmaar niet hoger dan 100°C, stoffen van klasse 3, UN 1202.3. Brandbare vloeistoffen die zeer giftig zijn bij inademen, met een vlampunt lager dan 23°C, en giftige stoffen meteen vlampunt van 23°C of hoger zijn stoffen van kla sse 6.1 (zie 2.2.61.1).4. Brandbare vloeistoffen en vloeibare preparaten die gebruikt worden als pesticide, en die zeer giftig, giftig of zwakgiftig zijn, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23°C, zijn stoffen van klasse 6.1 (zie 2.2.61.1) .2.2.3.1.2 De stoffen en voorwerpen van klasse 3 zijn als volgt onderverdeeld:FBrandbare vloeistoffen zonder bijkomend gevaar:F1 Brandbare vloeistoffen met een vlampunt van ten hoogste 60°CF2Brandbare vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 60°C die vervoert of ten vervoeraangeboden worden bij een temperatuur gelijk aan of hoger dan <strong>het</strong> vlampunt (verwarmdestoffen)FTBrandbare vloeistoffen, giftig:FT1 Brandbare vloeistoffen, giftigFT2 PesticidenFCBrandbare vloeistoffen, bijtendFTC Brandbare vloeistoffen, giftig, bijtendDVloeibare ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand2.2.3.1.3 De bij klasse 3 ingedeelde stoffen en voorwerpen zijn opgesomd in Tabel A van Hoofdstuk 3.2. De stoffendie niet met naam zijn genoemd in Tabel A van Hoofdstuk 3.2, moeten overeenkomstig de bepalingen vandeze afdeling in de gepaste rubriek van 2.2.3.3 en de gepaste verpakkingsgroep ingedeeld worden. Opgrond van hun gevaargraad voor <strong>het</strong> vervoer moeten de brandbare vloeistoffen van klasse 3 wordeningedeeld in één van de volgende verpakkingsgroepen:Verpakkingsgroep Vlampunt (in gesloten smeltkroes) BeginkookpuntI -- ≤ 35°CII a < 23°C >35°CIII a ≥ 23°C en ≤ 60°C > 35°CaZie ook 2.2.3.1.4.Voor een vloeistof met een of meerdere bijkomende gevaren moet rekening gehouden worden met deverpakkingsgroep die aan de hand van de bovenstaande tabel wordt bekomen en met deverpakkingsgroep die gebaseerd is op de ernst van <strong>het</strong> bijkomend gevaar of de bijkomende gevaren; deindeling en de verpakkingsgroep volgen dan uit de bepalingen van de tabel van overheersende gevarenvan 2.1.3.10.2.2 - 30


2.2.3.1.4 Vloeibare of viskeuze mengsels en preparaten, met inbegrip van stoffen die ten hoogste 20%nitrocellulose met een stikstofgehalte van ten hoogste 12,6% in de droge stof bevatten mogen alleen inverpakkingsgroep III, indien zij voldoen aan de volgende voorwaarden:a) Bij de beproeving van afscheiding van oplosmiddel moet de hoogte van de afgescheiden laag kleinerzijn dan 3% van de totale hoogte van <strong>het</strong> monster (zie <strong>het</strong> Handboek van beproevingen en critaria,deel III, onderafdeling 32.5.1) enb) De viscositeit 3 en <strong>het</strong> vlampunt moeten overeenkomen met de waarden in de volgende tabel:Geëxtrapoleerde kinematischeviscositeit ν (bij een afschuifsnelheidvan bijna 0)mm²/s bij 23°CUitlooptijd t volgens ISO 2431:1993in sbij een diameter van deuitloopopening in mmVlampunt in °C20 < ν ≤ 80 20 < t ≤ 60 4 hoger dan 1780 < ν ≤ 135 60 < t ≤ 100 4 hoger dan 10135 < ν ≤ 220 20 < t ≤ 32 6 hoger dan 5220 < ν ≤ 300 32 < t ≤ 44 6 hoger dan -1300 < ν ≤ 700 44 < t ≤ 100 6 hoger dan -5700 < ν 100 < t 6 -5 en lagerOPMERKING.Mengsels die meer dan 20% doch ten hoogste 55% nitrocellulose met een stikstofgehalte van ten hoogste 12,6% in dedroge stof, zijn stoffen van UN-nummer 2059.Mengsels met een vlampunt lager dan 23°C:- met meer dan 55% nitrocellulose ongeacht <strong>het</strong> stikstofgehalte, of- met ten hoogste 55% nitrocellulose met een stikstofgehalte van meer dan 12,6% in de droge stofzijn stoffen van klasse 1 (UN-nummers 0340 of 0342) of van klasse 4.1 (UN-nummers 2555, 2556 of 2557).2.2.3.1.5 Niet giftige, niet bijtende en niet milieugevaarlijke oplossingen en homogene mengsels met een vlampuntvan 23°C of hoger (viskeuze stoffen, zoals verven e n lakken, uitgezonderd stoffen die meer dan 20%nitrocellulose bevatten) verpakt in recipiënten met een inhoud van ten hoogste 450 liter, zijn nietonderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID, indien bij de beproeving van afscheiding van oplosmiddel(zie <strong>het</strong> Handboek van beproevingen en critaria, deel III, onderafdeling 32.5.1) de hoogte van deafgescheiden laag oplosmiddel kleiner is dan 3% van de totale hoogte, en indien deze stoffen in deuitloopbeker volgens ISO-norm 2431:1993 met een uitloopopening van 6 mm diameter bij 23°C eenuitlooptijda) van ten minste 60 seconden, ofb) van ten minste 40 seconden bezitten en niet meer dan 60% stoffen van klasse 3 bevatten.2.2.3.1.6 Indien stoffen van klasse 3 als gevolg van toevoegingen overgaan naar andere gevaarscategorieën dandie waartoe de met naam genoemde stoffen in Hoofdstuk 3.2, tabel A behoren, moeten deze mengsels ofoplossingen worden ingedeeld in de cijfers of de groepen waartoe zij op grond van hun werkelijkegevaarseigenschappen behoren.OPMERKING.Zie voor de indeling van oplossingen en mengsels, zoals preparaten en afvalstoffen, ook 2.1.3.2.2.3.1.7 Op grond van de criteria van 2.3.3.1 en 2.3.4 en de criteria van 2.2.3.1.1 kan ook worden vastgesteld of deaard van een met naam genoemde oplossing of een met name genoemd mengsel, respectievelijk eenoplossing of een mengsel, die / dat een met name genoemde stof bevat, zodanig is, dat deze oplossing ofdit mengsel niet is onderworpen aan de voorwaarden van deze klasse (zie ook 2.1.3).2.2.3.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen2.2.3.2.1 Stoffen van klasse 3, die gemakkelijk peroxiden kunnen vormen (zoals ethers of bepaalde <strong>het</strong>erocyclischezuurstofhoudende stoffen) zijn slechts tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten, indien <strong>het</strong> peroxidegehalte, berekend alswaterstofperoxide (H2O2), niet hoger is dan 0,3%. Het peroxidegehalte moet worden bepaald zoalsaangegeven in 2.3.3.3.2.2.3.2.2 De chemisch instabiele stoffen van klasse 3 mogen slechts tot <strong>het</strong> vervoer worden aangeboden, indien denoodzakelijke maatregelen zijn getroffen om een gevaarlijke ontleding of polymerisatie tijdens <strong>het</strong> vervoer3Bepaling van de viscositeit: Wanneer de betrokken stof niet-newtoniaans is, of wanneer de bepaling van deviscositeit door middel van een aftapbeker om andere redenen ongeschikt is, maakt men gebruik van eenviscositeitmeter met variabele afschuifsnelheid. Met dit toestel bepaalt men de dynamische viscositeitcoëfficiënt vande stof bij 23°C voor verschillende afschuifsnelhed en; via een extrapolatie van de verkregen waarden bepaalt mende dynamische viscositeitcoëfficiënt bij de afschuifsnelheid 0. De aldus verkregen waarde, gedeeld door desoortelijke massa, geeft de schijnbare kinematische viscositeit bij een afschuifsnelheid van ongeveer 0.2.2 - 31


te verhinderen. Daartoe moet er in <strong>het</strong> bijzonder zorg voor worden gedragen, dat de recipiënten en tanksgeen stoffen bevatten, die deze reacties kunnen bevorderen.2.2.3.2.3 De vloeibare ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand, die niet met name genoemd zijn in Hoofdstuk3.2, tabel A, zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten als stoffen van de klasse 3.2.2.3.3 Lijst van collectieve rubriekenBijkomend gevaarClassificatiecodeUNnummerBenaming van de stof of <strong>het</strong> voorwerpBrandbare vloeistoffen 1133 LIJMEN die een brandbare vloeistof bevatten1136 KOOLTEERDESTILLATEN, BRANDBAAR1139 BESCHERMLAK, OPLOSSING (waaronder voor industriële of anderedoeleinden gebruikte oppervlaktebehandelingen of deklagen, zoalsbeschermlaag voor voertuigcarrosserieën, bekleding van vaten en tonnen)1169 EXTRACTEN, AROMATISCH, VLOEIBAAR1197 EXTRACTEN, SMAAKSTOFFEN, VLOEIBAAR1210 DRUKINKT, brandbaar of1210 DRUKINKT-VERWANTE PRODUCTEN (waaronder oplosmiddelen enverdunners voor drukinkt), brandbaar1263 VERF (waaronder verf, lakverf, emaillak, beits, schellakoplossing, vernis,polijstmiddel, boenwas, vloeibare plamuur, vloeibare lakbasis) of1263 VERF-VERWANTE PRODUCTEN (waaronder verfverdunners enverfoplosmiddelen),1266 PARFUMERIEPRODUCTEN met brandbare oplosmiddelenF1 1293 TINCTUREN, MEDICINALE1306 HOUTCONSERVERINGSMIDDELEN, VLOEIBAAR1866 HARS, OPLOSSING, brandbaar1999 TEER, VLOEIBAAR, waaronder asfalt voor wegen, teerolie, bitumen enoplossingen daarvan3065 ALCOHOLISCHE DRANKEN3269 POLYESTERHARS-KIT1224 KETONEN, VLOEIBAAR, N.E.G1268 AARDOLIEDESTILLATEN, N.E.G of1268 AARDOLIEPRODUCTEN, N.E.G.1987 ALCOHOLEN, N.E.GZonderbijkomend1989 ALDEHYDEN, N.E.G2319 TERPEEN-KOOLWATERSTOFFEN, N.E.G.3271 ETHERS, N.E.G.gevaar 3272 ESTERS, N.E.G.F 3295 KOOLWATERSTOFFEN, VLOEIBAAR, N.E.G.3336 MERCAPTANEN, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, N.E.G.3336 MERCAPTANEN,MENGSEL, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, N.E.G.1993 BRANDBARE VLOEISTOF, N.E.G.verwarmdevloeistofF23256 VERWARMDE VLOEISTOF, BRANDBAAR, N.E.G., met een vlampunthoger dan 60°C, bij een temperatuur gelijk aan of h oger dan haar vlampunt2.2 - 32


1228 MERCAPTANEN, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. of1228 MERCAPTANEN, MENGSEL, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,N.E.G.1986 ALCOHOLEN, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G.FT1 1988 ALDEHYDEN, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G.2478 ISOCYANATEN, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. OF2478 ISOCYANATEN, OPLOSSING, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G.3248 MEDICAMENT, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G.3273 NITRILLEN, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G.1992 BRANDBARE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G.2758 PESTICIDE, CARBAMAAT, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG2760 PESTICIDE, ARSEENVERBINDING, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG2762 PESTICIDE, ORGANISCHE CHLOORVERBINDING, VLOEIBAAR,BRANDBAAR, GIFTIG2764 PESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING, VLOEIBAAR, BRANDBAAR,GiftigGIFTIGFT 2772 PESTICIDE, THIOCARBAMAAT, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG2776 PESTICIDE, KOPERVERBINDING, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG2778 PESTICIDE, KWIKVERBINDING, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIGpesticiden(vlampunt


2.2.41 Klasse 4.1 Brandbare vaste stoffen, zelfontledende stoffen en daarmee verwante stoffen en vasteontplofbare stoffen in niet explosieve toestand2.2.41.1 Criteria2.2.41.1.1 De titel van klasse 4.1 omvat brandbare stoffen en voorwerpen en ontplofbare stoffen in niet explosievetoestand, die vaste stoffen zijn conform alinea a) van de definitie “vast” in 1.2.1 en zelfontledende vastestoffen of vloeistoffen.In de klasse 4.1 zijn ingedeeld:- vaste stoffen en voorwerpen die gemakkelijk brandbaar zijn (zie 2.2.41.1.3 t/m 2.2.41.1.8);- zelfontledende vaste stoffen of vloeistoffen (zie 2.2.41.1.9 t/m 2.2.41.1.16);- ontplofbare vaste stoffen in niet explosieve toestand (zie 2.2.41.1.18);- stoffen, verwant met zelfontledende stoffen (zie 2.2.41.1.19).2.2.41.1.2 De stoffen en voorwerpen van klasse 4.1 zijn als volgt onderverdeeld:FBrandbare vaste stoffen, zonder bijkomend gevaar:F1F2F3organisch;organisch, gesmolten;anorganisch;FO Brandbare vaste stoffen, oxiderend;FTFCDDTBrandbare vaste stoffen, giftig:FT1 organisch, giftig;FT2 anorganisch, giftig;Brandbare vaste stoffen, bijtend:FC1 organisch, bijtend;FC2 anorganisch, bijtend;Ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand zonder bijkomend gevaar;Ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand, giftig;SR Zelfontledende stoffen:SR1 waarvoor temperatuurbeheersing niet is vereist;SR2 waarvoor temperatuurbeheersing is vereist (niet tot <strong>het</strong> vervoer over de spoorweg toegelaten).Brandbare vaste stoffenDefinities en eigenschappen2.2.41.1.3 Brandbare vaste stoffen zijn gemakkelijk brandbare vaste stoffen en vaste stoffen, die door wrijvingkunnen ontbranden en brand kunnen veroorzaken.Gemakkelijk brandbare vaste stoffen zijn poedervormige, korrelige of pastavormige stoffen, die gevaarlijkzijn, omdat zij gemakkelijk worden ontstoken door kortstondig contact met de ontstekingsbron, zoals eenbrandende lucifer en omdat de vlammen zich snel verspreiden. Het is mogelijk, dat <strong>het</strong> gevaar niet alleenveroorzaakt wordt door de brand, maar ook door giftige verbrandingsproducten. Metaalpoeders zijnbijzonder gevaarlijk, omdat <strong>het</strong> moeilijk is <strong>het</strong> vuur te doven, aangezien normale blusmiddelen zoalskoolstofdioxide of water <strong>het</strong> gevaar kunnen verhogen.Classificatie2.2.41.1.4 De in klasse 4.1, brandbare vaste stoffen, ingedeelde stoffen en voorwerpen zijn genoemd in Tabel A vanHoofdstuk 3.2. De indeling van organische stoffen en voorwerpen, die niet met naam zijn genoemd inTabel A van Hoofdstuk 3.2, in de juiste positie van 2.2.41.3 overeenkomstig <strong>het</strong> bepaalde in hoofdstuk 2.1kan geschieden op grond van ervaring of op grond van de resultaten van de beproevingsmethodenvolgens <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, deel III, onderafdeling 33.2.1. De indeling van anorganischestoffen, die niet met naam zijn genoemd, moet geschieden op grond van de resultaten van debeproevingsmethoden volgens <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, deel III, onderafdeling 33.2.1; hierbijmoet ook rekening worden gehouden met ervaringen, indien deze tot een strengere indeling leiden.2.2.41.1.5 Indien niet met naam genoemde stoffen en voorwerpen onder een van de posities in 2.2.41.3 wordeningedeeld op grond van de beproevingsmethoden volgens <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, deel III,onderafdeling 33.2.1, zijn de volgende criteria van toepassing :2.2 - 34


a) poedervormige, korrelige of pastavormige stoffen, met uitzondering van metaalpoeders of poedersvan metaallegeringen, moeten worden ingedeeld als gemakkelijk brandbare stoffen van klasse 4.1,indien zij door kortstondig contact met een ontstekingsbron (bijvoorbeeld een brandende lucifer)gemakkelijk kunnen worden ontstoken, of indien bij ontsteking de vlam zich snel uitbreidt, debrandduur voor een meetafstand van 100 mm korter is dan 45 seconden of de voortplantingssnelheidvan de verbranding hoger is dan 2,2 mm/s.b) Metaalpoeders of poeders van metaallegeringen moeten in klasse 4.1 worden ingedeeld, indien zijdoor contact met een vlam kunnen worden ontstoken en indien de reactie zich binnen 10 minutenover de gehele lengte van <strong>het</strong> monster uitbreidt.Vaste stoffen die vlam kunnen vatten als gevolg van wrijving moeten worden ingedeeld in klasse 4.1 naaranalogie met bestaande posities (bv. lucifers) of conform een des<strong>betreffende</strong> bijzondere bepaling.2.2.41.1.6 Op grond van de beproevingsmethoden volgens <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, deel III,onderafdeling 33.2.1 en de criteria van 2.2.41.1.4 en 2.2.41.1.5, kan ook worden vastgesteld of de aardvan een met naam genoemde stof zodanig is, dat deze stof niet is onderworpen aan de voorwaarden vandeze klasse.2.2.41.1.7 Indien stoffen van klasse 4.1 als gevolg van toevoegingen overgaan naar andere gevaarscategoriën dandie waartoe de stoffen behoren die met naam zijn genoemd in Tabel A van Hoofdstuk 3.2, moeten dezemengsels worden ingedeeld onder de posities waartoe zij behoren op grond van de werkelijkegevaarseigenschappen.OPMERKING.Voor de indeling van oplossingen en mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) zie ook 2.1.3.Indeling in verpakkingsgroepen2.2.41.1.8 Gemakkelijk brandbare vaste stoffen, ingedeeld onder de verschillende posities van Tabel A vanHoofdstuk 3.2 moeten in verpakkingsgroep II of III worden ingedeeld op grond van de beproevingsmethodenvolgens <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, deel III, onderafdeling 33.2.1, conform devolgende criteria:a) Gemakkelijk brandbare vaste stoffen, die bij de beproeving een brandduur hebben, korter dan 45seconden voor een meetafstand van 100 mm, moeten worden ingedeeld in:- verpakkingsgroep II: indien de vlam doordringt in de bevochtigde zone,- verpakkingsgroep III: indien de vlam door de bevochtigde zone binnen 4 minuten tot stilstandwordt gebracht.b) Metaalpoeders en poeders van metaallegeringen moeten worden ingedeeld in:- verpakkingsgroep II: indien de reactie zich bij de beproeving in ten hoogste 5 minuten over degehele lengte van <strong>het</strong> monster voortplant;- verpakkingsgroep III: indien de reactie zich bij de beproeving in meer dan 5 minuten over degehele lengte van <strong>het</strong> monster voortplant.In <strong>het</strong> geval van vaste stoffen die vlam kunnen vatten door wrijving, moet de verpakkingsgroep wordentoegekend naar analogie van bestaande posities of conform een des<strong>betreffende</strong> bijzondere bepaling.Zelfontledende stoffenDefinities2.2.41.1.9 Voor doeleinden van <strong>het</strong> RID zijn zelfontledende stoffen thermisch instabiele stoffen, die een sterkexotherme ontleding kunnen ondergaan, zelfs in afwezigheid van zuurstof (lucht). De stoffen worden nietaanzien als zelfontledende stoffen van klasse 4.1, indiena) ze ontplofbaar zijn volgens de criteria van klasse 1,b) ze oxiderend zijn volgens de indelingsprocedure van klasse 5.1 (zie 2.2.51.1), met uitzondering vande mengsels van oxiderende stoffen die ten minste 5% brandbare organische stoffen bevatten,dewelke onderworpen dienen te worden aan de in OPMERKING 2 gedefinieerde indelingsprocedure,c) <strong>het</strong> organische peroxiden zijn volgens de criteria van klasse 5.2 (zie 2.2.52.1),d) hun ontledingswarmte minder is dan 300 J/g, ofe) hun temperatuur van zichzelf-versnellende ontleding (SADT) (zie OPMERKING 3 hieronder) hoger isdan 75°C voor een collo van 50 kg.OPMERKINGEN.1. De ontledingswarmte kan worden bepaald met behulp van een willekeurige internationaal erkende methode, b.v.differentiële scanning calorimetrie en adiabatische calorimetrie.2.2 - 35


Eigenschappen2. De mengsels van oxiderende stoffen die aan de citeria van klasse 5.1 voldoen, die ten minste 5% brandbareorganische stoffen bevatten maar die niet voldoen aan de in de paragrafen a), c), d) of e) hierboven vastgelegdecriteria, moeten onderworpen worden aan de indelingsprocedure voor de zelfontledende stoffen.De mengsels die de eigenschappen bezitten van de zelfontledende stoffen van type B tot en met F moeteningedeeld worden als zelfontledende stoffen van klasse 4.1.De mengsels, die conform de in onderafdeling 20.4.3 (g) van deel II van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteriagedefinieerde procedure de eigenschappen bezitten van de zelfontledende stoffen van type G, moeten voor wat deindeling betreft beschouwd worden als stoffen van klasse 5.1 (zie 2.2.51.1).3. De SADT is de laagste temperatuur, waarbij een zichzelf-versnellende ontleding kan optreden van een stof, in deverpakking zoals gebruikt tijdens <strong>het</strong> vervoer. De voorwaarden, noodzakelijk voor de bepaling van dezetemperatuur, zijn vermeld in <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, deel II, Hoofdstuk 20 en afdeling 28.4.4. Alle stoffen die de eigenschappen vertonen van een zelfontledende stof moeten als zodanig wordengeclassificeerd, zelfs indien deze stoffen aanleiding geven tot een positief beproevingsresultaat voor de indeling inklasse 4.2 overeenkomstig 2.2.42.1.5.2.2.41.1.10 De ontleding van zelfontledende stoffen kan veroorzaakt worden door warmte, contact met katalytischwerkende verontreinigingen (bv. zuren, verbindingen van zware metalen, basen), wrijving of stoot. Deontledingssnelheid stijgt met de temperatuur en hangt af van de stof. De ontleding kan, in <strong>het</strong> bijzonderwanneer geen ontsteking optreedt, leiden tot <strong>het</strong> vrijkomen van giftige gassen of dampen. Bij bepaaldezelfontledende stoffen moet de temperatuur worden beheerst. Sommige zelfontledende stoffen kunnenexplosief ontleden, vooral bij opsluiting. Deze eigenschap kan worden afgezwakt door toevoeging vanverdunningsmiddelen of door gebruik van geschikte verpakkingen. Sommige zelfontledende stoffenbranden heftig. Zelfontledende stoffen zijn bijvoorbeeld bepaalde verbindingen van de hierna aangegeventypen:alifatische azoverbindingen (-C-N=N-C-);organische aziden (-C-N 3);diazoniumzouten (-CN 2+Z-);N-nitrosoverbindingen (-N-N=O);aromatische sulfohydraziden (-SO 2-NH-NH 2).Deze opsomming is niet uitputtend en stoffen met andere reactieve groepen en bepaalde mengsels vanstoffen kunnen soms gelijksoortige eigenschappen bezitten.Classificatie2.2.41.1.11 Zelfontledende stoffen worden ingedeeld in zeven typen, afhankelijk van de gevaarsgraad. De typen vanzelfontledende stoffen variëren van type A, dat niet ten vervoer is toegelaten in de verpakking, waarin <strong>het</strong>is beproefd, tot type G, dat niet is onderworpen aan de voorschriften die van toepassing zijn op dezelfontledende stoffen van klasse 4.1. De classificatie van de zelfontledende stoffen van de typen B t/m Fis direct afhankelijk van de grootste toegestane hoeveelheid per verpakking. De principes die vantoepassing zijn op de classificatie evenals de toepasselijke indelingsprocedures, beproevingsmethodes encriteria, en een model van een geschikt beproevingsrapport, zijn opgenomen in deel II van <strong>het</strong> Handboekvan testen en criteria.2.2.41.1.12 De reeds geclassificeerde zelfontledende stoffen waarvan <strong>het</strong> vervoer in verpakkingen reeds is toegelatenzijn opgesomd in 2.2.41.4, deze waarvan <strong>het</strong> vervoer in IBC’s reeds is toegelaten zijn opgesomd inverpakkingsinstructie IBC520 van 4.1.4.2 en deze waarvan <strong>het</strong> vervoer in tanks overeenkomstig hoofdstuk4.2 reeds is toegelaten zijn opgesomd in de instructie <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T23 van4.2.5.2. Elke opgesomde toegelaten stof is ingedeeld bij een algemene rubriek van tabel A in hoofdstuk3.2 (UN 3221 tot en met 3240), met vermelding van de bijkomende gevaren en opmerkingen die van nutzijn voor <strong>het</strong> vervoer van deze stoffen.De collectieve rubrieken preciseren:- <strong>het</strong> type van zelfontledende stof (B t/m F), zie 2.2.41.1.11 hierboven;- de fysische toestand (vloeibaar/vast).De classificatie van zelfontledende stoffen genoemd in 2.2.41.4 is gebaseerd op de technisch zuivere stof(behalve in de gevallen waar een concentratie lager dan 100% is aangegeven).2.2.41.1.13 De classificatie van zelfontledende stoffen die niet opgesomd zijn in 2.2.41.4, in verpakkingsinstructieIBC520 van 4.1.4.2 of in instructie T23 voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks van 4.2.5.2 en hun indeling bijeen collectieve rubriek, moeten op basis van een beproevingsrapport verricht worden door de bevoegdeoverheid van <strong>het</strong> land van herkomst. De goedkeuringsverklaring moet de toepasselijke classificatie envervoersvoorwaarden vermelden. Indien <strong>het</strong> land van herkomst geen RID-<strong>Verdrag</strong>staat is, moeten declassificatie en de vervoersvoorwaarden goedgekeurd worden door de bevoegde overheid van de eersteRID-<strong>Verdrag</strong>staat die door <strong>het</strong> vervoer wordt aangedaan.2.2 - 36


2.2.41.1.14 Aan bepaalde zelfontledende stoffen kunnen activatoren, zoals zinkverbindingen, worden toegevoegd omde reactiviteit daarvan te veranderen. Afhankelijk van <strong>het</strong> type en de concentratie van de activator, kan ditleiden tot een afname van de thermische stabiliteit of tot een verandering van de explosieveeigenschappen. Indien één van deze twee eigenschappen wordt veranderd, moet <strong>het</strong> nieuwe preparaatovereenkomstig de classificatieprocedure worden onderzocht.2.2.41.1.15 Monsters van niet in 2.2.41.4 genoemde zelfontledende stoffen of preparaten van zelfontledende stoffen,waarvoor niet de volledige gegevens over de beproevingen beschikbaar zijn en die vervoerd moetenworden voor aanvullende beproevingen of beoordeling, moeten worden ingedeeld onder een van decollectieve rubrieken, van toepassing op zelfontledende stoffen van type C, indien voldaan wordt aan devolgende voorwaarden:- volgens de beschikbare gegevens is <strong>het</strong> monster niet gevaarlijker dan een zelfontledende stof vantype B;- <strong>het</strong> monster is verpakt volgens verpakkingsmethode OP2 en de hoeveelheid per wagon bedraagt nietmeer dan 10 kg.Monsters, waarvoor temperatuurbeheersing vereist is, zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer per spoor toegelaten.Desensibilisering2.2.41.1.16 Teneinde de veiligheid tijdens <strong>het</strong> vervoer te waarborgen, worden zelfontledende stoffen in veel gevallengedesensibiliseerd met behulp van een verdunningsmiddel. Indien een percentage van een stof isvastgesteld, betreft dit <strong>het</strong> massa-percentage van de stof, afgerond op <strong>het</strong> dichtstbijzijnde gehele getal.Indien een verdunningsmiddel wordt gebruikt, moet de zelfontledende stof worden beproefd inaanwezigheid van <strong>het</strong> verdunningsmiddel in de concentratie en de vorm gebruikt voor <strong>het</strong> vervoer.Verdunningsmiddelen, die kunnen leiden tot een verhoging van de concentratie van de zelfontledende stoftot een waarde die gevaarlijk is in geval van lekkage uit een verpakking, mogen niet worden gebruikt. Degebruikte verdunningsmiddelen moeten inert zijn ten opzichte van de zelfontledende stof. In dit verbandgelden vaste of vloeibare verdunningsmiddelen als inert, indien zij geen negatieve invloed hebben op dethermische stabiliteit en op <strong>het</strong> type gevaar van de zelfontledende stof.2.2.41.1.17 (voorbehouden)Ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand2.2.41.1.18 Ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand zijn stoffen die zijn bevochtigd met water of met alcoholenof die verdund zijn met andere stoffen teneinde hun explosieve eigenschappen te onderdrukken.Dergelijke posities zijn in de lijst van gevaarlijke goederen met volgende UN-nummers weergegeven:1310, 1320, 1321, 1322, 1336, 1337, 1344, 1347, 1348, 1349, 1354, 1355, 1356, 1357, 1517, 1571, 2555,2556, 2557, 2852, 2907, 3317, 3319, 3344, 3364, 3365, 3366, 3367, 3368, 3369, 3370, 3376, 3380 en3474.Stoffen, verwant met zelfontledende stoffen2.2.41.1.19 Dit zijn stoffen diea) op voorlopige basis zijn ingedeeld in klasse 1 in overeenstemming met de resultaten van debeproevingsseries 1 en 2, maar die zijn vrijgesteld van klasse 1 in overeenstemming met deresultaten van de beproevingsserie 6;b) niet zelfontledende stoffen van klasse 4.1 zijn; enc) geen stoffen zijn van de klasse 5.1 en 5.2.Deze stoffen worden ook ingedeeld in klasse 4.1: stoffen met de UN-nummers 2956, 3241, 3242 en 3251behoren tot deze categorie.2.2.41.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen2.2.41.2.1 De chemisch instabiele stoffen van klasse 4.1 zijn slechts tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten, indien denoodzakelijke maatregelen zijn getroffen om een gevaarlijke ontleding of polymerisatie tijdens <strong>het</strong> vervoerte verhinderen. Daartoe moet er in <strong>het</strong> bijzonder zorg voor worden gedragen, dat de houders geen stoffenbevatten, die deze reacties kunnen bevorderen.2.2.41.2.2 Brandbare vaste stoffen, oxiderend, die zijn ingedeeld onder UN-nummer 3097, zijn niet tot <strong>het</strong> vervoertoegelaten behalve indien zij voldoen aan de voorschriften van klasse 1 (zie ook 2.1.3.7).2.2.41.2.3 De volgende stoffen zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten:- de zelfontledende stoffen van type A [zie Handboek van testen en criteria, deel II, 20.4.2 (a)];- fosforsulfiden die niet vrij zijn van witte of gele fosfor;- andere ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand dan die welke zijn genoemd in Hoofdstuk 3.2tabel A;- anorganische brandbare stoffen in gesmolten toestand met uitzondering van UN 2448 ZWAVEL,GESMOLTEN;2.2 - 37


De volgende stoffen zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer per spoor toegelaten:- Bariumazide met een watergehalte lager dan 50 massa-%.- zelfontledende stoffen met een SADT van ≤ 55º C, die hiervoor een temperatuurbeheersing vereisen3231 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE B, MET TEMPERATUURBEHEERSING;3232 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE B, MET TEMPERATUURBEHEERSING;3233 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE C, MET TEMPERATUURBEHEERSING;3234 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE C, MET TEMPERATUURBEHEERSING;3235 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE D, MET TEMPERATUURBEHEERSING;3236 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE D, MET TEMPERATUURBEHEERSING;3237 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE E, MET TEMPERATUURBEHEERSING;3238 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE E, MET TEMPERATUURBEHEERSING;3239 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE F, MET TEMPERATUURBEHEERSING;3240 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE F, MET TEMPERATUURBEHEERSING.2.2.41.3 Lijst van collectieve rubriekenBijkomend gevaar Classificatiecode UN-nr Benaming van de stof of <strong>het</strong> voorwerpZonderbijkomendgevaarOrganischOrganischgesmoltenF1F23175 VASTE STOFFEN, DIE BRANDBARE VLOEI STOFFENBEVATTEN, N.E.G.1353 VEZELS, GEÏMPREGNEERD MET ZWAK GENITREERDENITROCELLULOSE, N.E.G.1353 WEEFSELS, GEÏMPREGNEERD MET ZWAK GENITREERDENITROCELLULOSE, N.E.G.1325 BRANDBARE ORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G.3176 BRANDBARE ORGANISCHE VASTE STOF, GESMOLTEN,N.E.G.Anorganisch F3a), b)3089 BRANDBAAR METAALPOEDER, N.E.G.3181 BRANDBARE METAALZOUTEN VAN ORGANISCHEVERBINDINGEN, N.E.G.3182 BRANDBARE METAALHYDRIDEN, N.E.G. c)3178 BRANDBARE ANORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G.OxiderendFOBrandbarevastestoffen Organisch FT1FGiftig3097 BRANDBARE VASTE STOF, OXIDEREND, N.E.G. (niet tenvervoer toegelaten, zie 2.2.41.2.2)2926 BRANDBARE ORGANISCHE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G.FT Anorganisch FT2 3179 BRANDBARE ANORGANISCHE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G.BijtendOrganisch FC1 2925 BRANDBARE ORGANISCHE VASTE STOF, BIJTEND, N.E.G.FC Anorganisch FC2 3180 BRANDBARE ANORGANISCHE VASTE STOF, BIJTEND, N.E.G.Ontplofbarestoffenin nietexplosievetoestandZonder bijkomendgevaarD3319 NITROGLYCERINE, MENGSEL, GEDESENSIBILISEERD, VAST,N.E.G., met meer dan 2% maar ten hoogste 10 massa-%nitroglycerine3344 PENTAERITHRIETTETRANITRAAT(PENTAÉRYTHRITOLTÉTRANITRAAT, PETN), MENGSEL,GEDESENSIBILISEERD, VAST, N.E.G., met meer dan 10% maarten hoogste 20 massa-% PETN3380 GEDESENSIBILISEERD ONTPLOFBARE STOF, VAST, N.E.G.2.2 - 38


GiftigDTAlleen stoffen genoemd in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 zijn als stoffen vanklasse 4.1 tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten.ZelfontledendestoffenZELFONTLEDENDE VLOEISTOF,TYPE AZELFONTLEDENDE VASTE STOF,TYPE A3221 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF,TYPE B3222 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE B3223 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE CGeen temperatuurbeheersing3224 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE Cvereist SR1 3225 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPED3226 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE D3227 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE E3228 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE E3229 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE F3230 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE FZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE GZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE Gniet toegelaten tot<strong>het</strong> vervoer zie2.2.41.2.3niet onderworpenaan de voorschriftenvan de klasse 4.1zie 2.2.41.1.11SR 3231 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE B, METTEMPERATUURBEHEERSING (niet tot <strong>het</strong> vervoer over despoorweg toegelaten, zie 2.2.41.2.3)a)b)c)TemperatuurbeheersingvereistSR23232 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE B, METTEMPERATUURBEHEERSING (niet tot <strong>het</strong> vervoer over despoorweg toegelaten, zie 2.2.41.2.3)3233 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE C, METTEMPERATUURBEHEERSING (niet tot <strong>het</strong> vervoer over despoorweg toegelaten, zie 2.2.41.2.3)3234 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE C, METTEMPERATUURBEHEERSING (niet tot <strong>het</strong> vervoer over despoorweg toegelaten, zie 2.2.41.2.3)3235 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE D, METTEMPERATUURBEHEERSING (niet tot <strong>het</strong> vervoer over despoorweg toegelaten, zie 2.2.41.2.3)3236 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE D, METTEMPERATUURBEHEERSING (niet tot <strong>het</strong> vervoer over despoorweg toegelaten, zie 2.2.41.2.3)3237 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE E, METTEMPERATUURBEHEERSING (niet tot <strong>het</strong> vervoer over despoorweg toegelaten, zie 2.2.41.2.3)3238 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE E, METTEMPERATUURBEHEERSING (niet tot <strong>het</strong> vervoer over despoorweg toegelaten, zie 2.2.41.2.3)3239 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE F, METTEMPERATUURBEHEERSING (niet tot <strong>het</strong> vervoer over despoorweg toegelaten, zie 2.2.41.2.3)3240 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE F, METTEMPERATUURBEHEERSING (niet tot <strong>het</strong> vervoer over despoorweg toegelaten, zie 2.2.41.2.3)Metalen en metaallegeringen in poedervorm of in een andere brandbare vorm, die voor zelfontbranding vatbaar zijn, zijn stoffen vanklasse 4.2.Metalen en metaallegeringen in poedervorm of in een andere brandbare vorm, die in contact met water brandbare gassenontwikkelen, zijn stoffen van klasse 4.3.Metaalhydriden, die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, zijn stoffen van klasse 4.3. Aluminiumboorhydride ofaluminiumboorhydride in apparaten is een stof van klasse 4.2, UN-nummer 2870.2.2 - 39


2.2.41.4 Lijst van reeds ingedeelde zelfontledende stoffen, vervoerd in verpakkingenIn de kolom “Verpakkingsmethode” verwijzen de codes “OP1” tot en met “OP8” naar deverpakkingsmethodes van verpakkingsinstructie P520 in 4.1.4.1 (zie ook 4.1.7.1). De te vervoerenzelfontledende stoffen moeten de aangegeven voorwaarden inzake klassificatie vervullen. Zieverpakkingsinstructie IBC520 van 4.1.4.2 voor de stoffen waarvan <strong>het</strong> vervoer in IBC’s is toegelaten, en deinstructie <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T23 van 4.2.5.2 voor die waarvan <strong>het</strong> vervoer in tanksis toegelaten conform hoofdstuk 4.2.OPMERKING.De indeling weergegeven in deze tabel is van toepassing op de technisch zuivere stof (behalve wanneer eenconcentratie lagen dan 100% is weergegeven). Voor de andere concentratie mag de stof anders ingedeeld worden,rekening houdend met de procedures weergegeven in Deel II van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria.ZELFONTLEDENDE STOFFENAZODICARBONAMIDE FORMULERING, TYPE B, METTEMPERATUURBEHEERSINGConcentratie(%)UN-nummeralgemenepositie< 100 3232 verbodAZODICARBONAMIDE FORMULERING, TYPE C < 100 OP6 3224 3)AZODICARBONAMIDE FORMULERING, TYPE C, METTEMPERATUURBEHEERSINGVerpakkingsmethodeOpmerkingen< 100 3234 VerbodAZODICARBONAMIDE FORMULERING, TYPE D < 100 OP7 3226 5)AZODICARBONAMIDE FORMULERING, TYPE D, METTEMPERATUURBEHEERSING2,2' -AZODI(2,4-DIMETHYL-4-METHOXY-VALERONITRIL)< 100 3236 Verbod100 3236 Verbod2,2' -AZODI(2,4-DIMETHYL-VALERONITRIL) 100 3236 Verbod2,2' -AZODI(ETHYL-2-METHYLPROPIONAAT) 100 3235 Verbod1,1-AZODI(HEXAHYDROBENZONITRIL) 100 OP7 32262,2' -AZODI(ISOBUTYRONITRIL) 100 3234 Verbod2,2' -AZODI(ISOBUTYRONITRIL) als pasta op waterbasis ≤ 50 OP6 32342,2' -AZODI(2-METHYLBUTYRO-NITRIL) 100 3236 VerbodBENZEEN-1,3-DISULFONYLHYDRAZIDE, als pasta 52 OP7 3226BENZEENSULFONYLHYDRAZIDE 100 OP7 32264-(BENZYL(ETHYL)AMINO)-3-ETHOXYBENZEEN-DIAZONIUMZINKCHLORIDE4-(BENZYL(METHYL)AMINO)-3-ETHOXYBENZEEN-DIAZONIUMZINKCHLORIDE3-CHLOOR-4-DIETHYLAMINOBENZEEN-DIAZONIUMZINKCHLORIDE100 OP7 3226100 3236 Verbod100 OP7 32262-DIAZO-1-NAFTOL-4- SULFOCHLORIDE 100 OP5 3222 2)2-DIAZO-1-NAFTOL-5- SULFOCHLORIDE 100 OP5 3222 2)2-DIAZO-1-NAFTOL-5-SULFONATE VAN ACETON-PYROGALLOL-COPOLYMEER2-DIAZO-1-NAFTOL-SULFONZUUR ESTERFORMULERING, TYPE D2,5-DIBUTOXY-4-(MORFOLINYL-4)-BENZEENDIAZONIUM (2:1)TETRACHLOROZINKAAT2,5-DIETHOXY-4-(FENYLSULFONYL)-BENZEENDIAZONIUM ZINKCHLORIDE2,5-DIETHOXY-4-MORFOLINO-BENZEEN-DIAZONIUMTETRAFLUOROBORAAT2,5-DIETHOXY-4-MORFOLINO-4-BENZEEN-DIAZONIUMSULFAAT2,5-DIETHOXY-4-MORFOLINO-BENZEEN-DIAZONIUMZINKCHLORIDE2,5-DIETHOXY-4-MORFOLINO-BENZEEN-DIAZONIUMZINKCHLORIDE100 OP8 3228


ZELFONTLEDENDE STOFFENDIETHYLEENGLYCOL BIS (ALLYLCARBONAAT) +DIISOPROPYLPEROXYDICARBONAATConcentratie(%)UN-nummeralgemenepositie≥ 88 + ≤ 12 3237 VerbodDIFENYLOXIDE-4,4'-DI-SULFONYLHYDRAZIDE 100 OP7 32262,5-DIMETHOXY-4-(4-METHYL-FENYLSULFONYL)BENZEENDIAZONIUMZINKCHLORIDE4-DIMETHYLAMINO-6-(2-DIMETHYLAMINOETHOXY)TOLUEEN-2-DIAZONIUMZINKCHLORIDEVerpakkingsmethodeOpmerkingen4-DIMETHYLAMINO-1-BENZEENDIAZONIUM-TRICHLOROZINKAATN,N'-DINITROSO-N,N'-DIMETHYLTEREFTAALAMIDE,als pasta79 3236 Verbod100 3236 Verbod100 OP8 322872 OP6 3224N,N'-DINITROSOPENTAMETHYLEENTETRAMINE 82 OP6 3224 7)4-DIPROPYLAMINOBENZEEN-DIAZONIUMZINKCHLORIDE2-(N,N-ETHOXYCARBONYL-FENYLAMINO)-3-METHOXY-4-(N-METHYL-N-CYCLOHEXYLAMINO)BENZEENDIAZONIUMZINKCHLORIDE2-(N,N-ETHOXYCARBONYL-FENYLAMINO)-3-METHOXY-4- (N-METHYL-N-CYCLOHEXYLAMINO)BENZEENDIAZONIUMZINKCHLORIDEN-FORMYL-2-(NITROMETHYLEEN)-1,3-PERHYDROTHIAZINE2-(2-HYDROXYETHOXY)-1-(PYRROLIDIN-1-YL)BENZEENDIAZONIUM ZINKCHLORIDE3-(2-HYDROXYETHOXY)-4- (PYRROLIDIN-1-YL)BENZEENDIAZONIUM ZINKCHLORIDE2-(N,N-METHYLAMINOETHYLCARBONYL)-4-(3,4-DIMETHYL-FENYLSULFONYL)BENZEENDIAZONIUMWATERSTOFSULFAAT100 OP7 322663-92 3236 Verbod62 3236 Verbod100 3236 Verbod100 3236 Verbod100 3236 Verbod96 3236 Verbod4-METHYLBENZEENSULFONYLHYDRAZIDE 100 OP7 32263-METHYL-4-(PYRROLIDIN-1-YL)BENZEENDIAZONIUM TETRAFLUOROBORAAT95 3234 Verbod4-NITROSOFENOL 100 3236 VerbodZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, MONSTER OP2 3223 8)ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, MONSTER, METTEMPERATUUR-BEHEERSING3233 VerbodZELFONTLEDENDE VASTE STOF, MONSTER OP2 3224 8)ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, MONSTER METTEMPERATUUR-BEHEERSINGNATRIUM-2-DIAZO-1-NAFTOL-4-SULFONAAT 100 OP7 3226NATRIUM-2-DIAZO-1-NAFTOL-5-SULFONAAT 100 OP7 32263234 VerbodTETRAMINE PALLADIUM (II) NITRAAT 100 3234 VerbodOPMERKINGEN1) (voorbehouden)2) Bijkomend gevaarsetiket "ONTPLOFBAAR" vereist.(Model No. 01, zie 5.2.2.2.2).3) Azodicarbonamide preparaten, die voldoen aan de criteria van 20.4.2 c) van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria.4) (voorbehouden)5) Azodicarbonamide preparaten, die voldoen aan de criteria van 20.4.2 d) van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria.6) (voorbehouden)7) Met een geschikt verdunningsmiddel met een kookpunt niet lager dan 150°C.8) Zie 2.2.41.1.15.9) Deze rubriek is van toepassing op formuleringen van 2-diazo-1-naftol-4-sulfonzure en 2-diazo-1-naftol-5-sulfonzure esters dievoldoen aan de criteria van 20.4.2 d) van Deel II van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria.2.2 - 41


2.2.42 Klasse 4.2 Voor zelfontbranding vatbare stoffen2.2.42.1 Criteria2.2.42.1.1 De titel van klasse 4.2 omvat:- pyrofore stoffen, stoffen met inbegrip van mengsels en oplossingen (vloeibaar of vast), die in contactmet lucht, zelfs in kleine hoeveelheden binnen 5 minuten ontbranden. Dit zijn de stoffen van klasse4.2 die <strong>het</strong> sterkst voor zelfontbranding vatbaar zijn, en- voor zelfverhitting vatbare stoffen en voorwerpen, dit zijn stoffen en voorwerpen met inbegrip vanmengsels en oplossingen, die in contact met lucht zonder toevoer van energie voor zelfverhittingvatbaar zijn. Deze stoffen kunnen slechts in grote hoeveelheden (verscheidene kilogrammen) en nalange tijdsduur (uren of dagen) ontbranden.2.2.42.1.2 De stoffen en voorwerpen van klasse 4.2 zijn als volgt onderverdeeld:SVoor zelfontbranding vatbare stoffen, zonder bijkomend gevaarS1S2S3S4S5organische stof, vloeibaarorganische stof, vastanorganische stof, vloeibaaranorganische stof, vastmetaalorganische stofSW Voor zelfontbranding vatbare stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelenSO Voor zelfontbranding vatbare stoffen, oxiderendSTVoor zelfontbranding vatbare stoffen, giftigST1 organische stof, giftig, vloeibaarST2 organische stof, giftig, vastST3 anorganische stof, giftig, vloeibaarST4 anorganische stof, giftig, vastSC Voor zelfontbranding vatbare stoffen, bijtendSC1 organische stof, bijtend, vloeibaarSC2 organische stof, bijtend, vastSC3 anorganische stof, bijtend, vloeibaarSC4 anorganische stof, bijtend, vastEigenschappen2.2.42.1.3 De zelfverhitting van een stof is een proces waarbij de geleidelijke reactie van deze stof met zuurstof (uitde lucht) warmte produceert. Indien <strong>het</strong> debiet van de warmteproductie <strong>het</strong> debiet van <strong>het</strong> warmteverliesoverschrijdt, verhoogt de temperatuur van de stof <strong>het</strong>geen, na een inductietijd, kan leiden totzelfontbranding en verbranding..Classificatie2.2.42.1.4 De in klasse 4.2 ingedeelde stoffen en voorwerpen zijn genoemd in Tabel A van Hoofdstuk 3.2. Deindeling van stoffen en voorwerpen, die niet met naam zijn genoemd, in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 in dejuiste specifieke n.e.g.-positie van 2.2.42.3 conform <strong>het</strong> bepaalde in hoofdstuk 2.1 kan geschieden opgrond van ervaring of op grond van de resultaten van de beproevingsmethoden overeenkomstig <strong>het</strong>Handboek van testen en criteria, deel III, afdeling 33.3. De indeling in algemene n.e.g.-posities van klasse4.2 moet geschieden op grond van de resultaten van de beproevingsmethoden van <strong>het</strong> Handboek vantesten en criteria, deel III, afdeling 33.3; hierbij moet ook rekening worden gehouden met ervaring, indiendeze tot een strengere indeling leidt.2.2.42.1.5 Indien niet met naam genoemde stoffen en voorwerpen onder één van de posities in 2.2.42.3 wordeningedeeld op grond van de beproevingsmethoden van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, deel III,afdeling 33.3, zijn de volgende criteria van toepassing:a) vaste stoffen die voor zelfontbranding vatbaar (pyrofoor) zijn, moeten in klasse 4.2 worden ingedeeld,indien zij bij een val van 1 meter hoogte of binnen 5 minuten ontbranden;b) vloeistoffen die voor zelfontbranding vatbaar (pyrofoor) zijn, moeten in klasse 4.2 worden ingedeeld:i) indien zij, gegoten op een inert dragermateriaal, binnen 5 minuten ontbranden, of2.2 - 42


ii)bij een negatief beproevingsresultaat volgens i), indien zij, gegoten op een droog ingescheurdfiltreerpapiertje (Whatmanfilter no. 3), dit binnen 5 minuten doen ontbranden of verkolen;c) stoffen waarbij in een monster in de vorm van een kubus met ribben van 10 cm, bij eenbeproevingstemperatuur van 140°C binnen 24 uren een zelfontbranding of een temperatuurverhogingtot hoger dan 200°C wordt waargenomen, moeten worde n ingedeeld in klasse 4.2. Dit criterium isgebaseerd op de zelfontbrandingstemperatuur van houtskool, die 50°C bedraagt voor een monster inde vorm van een kubus van 27 m³. Stoffen met een zelfontbrandingstemperatuur hoger dan 50°Cvoor een volume van 27 m³ mogen niet in klasse 4.2 worden ingedeeld.OPMERKINGEN.1. Stoffen die in verpakkingen met een inhoud van ten hoogste 3 m³ worden vervoerd, zijn niet onderworpen aanklasse 4.2, indien bij beproeving van een monster, in de vorm van een kubus met ribben van 10 cm, bij eentemperatuur van 120°C binnen 24 uur geen zelfontbra nding of temperatuurverhoging tot boven 180 °C optr eedt.2. Stoffen, die in verpakkingen met een inhoud van ten hoogste 450 liter worden vervoerd, zijn niet onderworpen aanklasse 4.2, indien bij beproeving van een monster, in de vorm van een kubus met ribben van 10 cm, bij eentemperatuur van 100°C binnen 24 uur geen zelfontbra nding of temperatuurverhoging tot boven 160°C optre edt.3. Omdat de metaalorganische stoffen in functie van hun eigenschappen ingedeeld kunnen worden bij klasse 4.2 of 4.3met supplementaire bijkomende gevaren, wordt in 2.3.5 een specifiek beslissingsdiagram gegeven voor de indeling vandeze stoffen.2.2.42.1.6 Indien stoffen van klasse 4.2 als gevolg van toevoegingen overgaan naar andere gevaarscategorieën dandie waartoe de met naam in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 genoemde stoffen behoren, moeten dezemengsels worden ingedeeld in de posities waartoe zij op grond van dergelijke gevaarseigenschappenbehoren.OPMERKING.Voor de indeling van oplossingen en mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) zie ook 2.1.3.2.2.42.1.7 Op grond van de beproevingsmethoden in <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, deel III, afdeling 33.3 ende criteria van 2.2.42.1.5, kan ook worden vastgesteld of de aard van een met naam genoemde stofzodanig is, dat deze stof niet is onderworpen aan de voorwaarden van deze klasse.Indeling in verpakkingsgroepen2.2.42.1.8 Stoffen en voorwerpen ingedeeld onder de verschillende posities in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 moeten opgrond van de beproevingsmethoden van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, deel III, afdeling 33.3 zijningedeeld in de verpakkingsgroepen I, II en III, conform de volgende criteria:a) stoffen die voor zelfontbranding vatbaar (pyrofoor) zijn moeten worden ingedeeld inverpakkingsgroep I;b) stoffen en voorwerpen die voor zelfverhitting vatbaar zijn en waarbij in een monster, in de vorm vaneen kubus met ribben van 2,5 cm, bij een beproevingstemperatuur van 140°C binnen 24 uren eenzelfontbranding of een temperatuurverhoging tot hoger dan 200°C wordt waargenomen, moetenworden ingedeeld in verpakkingsgroep II.Stoffen met een zelfontbrandingstemperatuur hoger dan 50°C voor een volume van 450 l moeten nietin verpakkingsgroep II worden ingedeeld;c) stoffen die weinig voor zelfverhitting vatbaar zijn, waarbij in een monster, in de vorm van een kubusmet ribben van 2,5 cm, de verschijnselen genoemd onder b) onder de gegeven omstandigheden nietworden waargenomen, maar waarbij in een monster, in de vorm van een kubus met ribben van10 cm, bij een beproevingstemperatuur van 140°C bin nen 24 uren een zelfontbranding of eentemperatuurverhoging tot hoger dan 200°C wordt waar genomen, moeten worden ingedeeld inverpakkingsgroep III.2.2.42.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffenDe volgende stoffen zijn niet ten vervoer toegelaten:- 3255 tert-BUTYLHYPOCHLORIET- voor zelfverhitting vatbare stoffen, oxiderend, die zijn ingedeeld onder UN-nummer 3127, behalveindien zij voldoen aan de voorschriften van klasse 1 (zie ook 2.1.3.7).2.2 - 43


2.2.42.3 Lijst van collectieve rubriekenBijkomend gevaarClassificatiecodeUN-nrBenaming van de stof of <strong>het</strong> voorwerpStoffen onderworpenaan spontaneontbrandingZonderbijkomendgevaarSOrganischvloeibaar S1 2845 PYROFORE ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G.3183 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ORGANISCHEVLOEISTOF, N.E.G.1373 VEZELS VAN DIERLIJKE, PLANTAARDIGE OF SYNTHETISCHEOORSPRONG, N.E.G. geïmpregneerd met olie1373 WEEFSELS VAN DIERLIJKE, PLANTAARDIGE OFSYNTHETISCHE OORSPRONG, N.E.G. geïmpregneerd met olievast S2 2006 KUNSTSTOFFEN OP BASIS VAN NITROCELLULOSE, VOORZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.3313 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ORGANISCHEPIGMENTEN2846 PYROFORE ORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G.3088 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ORGANISCHE VASTESTOF, N.E.G.vloeibaar S3 3194 PYROFORE ANORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G.3186 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ANORGANISCHEVLOEISTOF, N.E.G.Anorganisch 1383 PYROFOOR METAAL, N.E.G. of1383 PYROFORE LEGERING, N.E.G.1378 METAALKATALYSATOR, BEVOCHTIGD met een zichtbareovermaat vloeistofvast S4 2881 METAALKATALYSATOR, DROOG3189 a) VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR METAALPOEDER, N.E.G.3205 ALCOHOLATEN VAN AARDALKALIMETALEN, N.E.G.3200 PYROFORE ANORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G.3190 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ANORGANISCHE VASTESTOF, N.E.G.3391 PYROFORE METAALORGANISCHE STOF, VASTMetaalorganisch S5 3392 PYROFORE METAALORGANISCHE STOF, VLOEIBAAR3400 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE METAALORGANISCHESTOF, VASTReactief met waterSW3393 PYROFORE METAALORGANISCHE STOF, VAST, REACTIEFMET WATER3394 PYROFORE METAALORGANISCHE STOF, VLOEIBAAR,REACTIEF MET WATEROxiderendSO3127 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE STOF, OXIDEREND, N.E.G.(niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten, zie 2.2.42.2)vloeibaar ST13184 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ORGANISCHEVLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G.OrganischvastST23128 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ORGANISCHE VASTESTOF, GIFTIG, N.E.G.GiftigST2.2 - 44


Anorganischvloeibaar ST33187 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ANORGANISCHEVLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G.vastST43191 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ANORGANISCHE VASTESTOF, GIFTIG, N.E.G.OrganischVloeibaar SC13185 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ORGANISCHEVLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G.BijtendSCAnorganischVast SC2Vloeibaar SC33126 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ORGANISCHE VASTESTOF, BIJTEND, N.E.G.3188 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ANORGANISCHEVLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G.VastSC43206 ALCOHOLATEN VAN ALKALIMETALEN, VOORZELFVERHITTING VATBAAR, BIJTEND, N.E.G.3192 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ANORGANISCHE VASTESTOF, BIJTEND, N.E.G.OPMERKINGEN.a)Stof en poeder van niet giftige metalen in een niet voor zelfontbranding vatbare vorm, die in contact met water brandbare gassenontwikkelen, zijn stoffen van klasse 4.3.2.2 - 45


2.2.43 Klasse 4.3 Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen2.2.43.1 Criteria2.2.43.1.1 De titel van klasse 4.3 omvat stoffen, die als gevolg van een reactie met water brandbare gassenontwikkelen, die met lucht ontplofbare mengsels kunnen vormen, evenals voorwerpen die stoffen van dezeklasse bevatten.2.2.43.1.2 De stoffen en voorwerpen van klasse 4.3 zijn als volgt onderverdeeld:WStoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, zonder bijkomend gevaar, envoorwerpen die dergelijke stoffen bevatten:W1 Vloeistoffen;W2 Vaste stoffen;W3 Voorwerpen;WF1 Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, vloeibaar, brandbaar;WF2 Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, vast, brandbaar;WS Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, voor zelfverhitting vatbaar, vast;WO Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, oxiderend, vast;WT Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, giftig:WT1 Vloeistoffen;WT2 Vaste stoffen;WC Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, bijtend:WC1 Vloeistoffen;WC2 Vaste stoffen;WFC Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, brandbaar, bijtend.Eigenschappen2.2.43.1.3 Bepaalde stoffen kunnen in contact met water brandbare gassen ontwikkelen die met lucht explosievemengsels kunnen vormen. Dergelijke mengsels worden gemakkelijk ontstoken door alle normaleontstekingsbronnen, bv. onbeschermde lichtbronnen, handgereedschap dat vonken afgeeft ofonbeschermde gloeilampen. De schokgolf die daarvan <strong>het</strong> gevolg is en de vlam kunnen personen en <strong>het</strong>milieu in gevaar brengen. De beproevingsmethode waarna verwezen wordt in 2.2.43.1.4 hieronder isbedoeld om vast te stellen of de reactie van een stof met water leidt tot de ontwikkeling van eengevaarlijke hoeveelheid gassen die brandbaar kunnen zijn. Deze beproevingsmethode mag niet wordentoegepast bij pyrofore stoffen.Classificatie2.2.43.1.4 De in klasse 4.3 ingedeelde stoffen en voorwerpen zijn genoemd in Tabel A van Hoofdstuk 3.2. Deindeling van stoffen en voorwerpen die niet met naam zijn genoemd in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 in dejuiste positie van 2.2.43.3 overeenkomstig <strong>het</strong> bepaalde in hoofdstuk 2.1 moet geschieden op grond vande resultaten van de beproevingsmethoden overeenkomstig <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria deel III,afdeling 33.4; hierbij moet ook rekening worden gehouden met ervaring, indien deze tot een strengereindeling leidt.2.2.43.1.5 Indien niet met naam genoemde stoffen en voorwerpen onder één van de posities in 2.2.43.2 wordeningedeeld op grond van de beproevingsmethoden van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, deel III,afdeling 33.4, zijn de volgende criteria van toepassing:Een stof moet worden ingedeeld in klasse 4.3, indien:a) <strong>het</strong> ontwikkelde gas spontaan ontbrandt tijdens een willekeurige fase van de beproeving, ofb) een debiet van brandbaar gas per kg stof wordt gemeten, groter dan 1 liter per uur.OPMERKING.Omdat metaalorganische stoffen in functie van hun eigenschappen ingedeeld kunnen worden bij klasse 4.2 of 4.3 metsupplementaire bijkomende gevaren, wordt in 2.3.5 een specifiek beslissingsdiagram gegeven voor de indeling van dezestoffen.2.2.43.1.6 Indien de stoffen van klasse 4.3 als gevolg van toevoegingen overgaan naar een andere gevaarscategoriedan die waartoe de met naam in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 genoemde stoffen behoren, moeten dezemengsels worden ingedeeld in de posities waartoe zij op grond van hun werkelijke gevaarseigenschappenbehoren.2.2 - 46


OPMERKING.Voor de indelingen van oplossingen en mengsels (zoals preparaten, formuleringen en afvalstoffen) zie ook 2.1.3.2.2.43.1.7 Op grond van de beproevingsmethoden van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, deel III, afdeling 33.4, ende criteria van 2.2.43.1.5, kan ook worden vastgesteld of de aard van een met naam genoemde stofzodanig is, dat deze stof niet is onderworpen aan de voorwaarden van deze klasse.Indeling in verpakkingsgroepen2.2.43.1.8 Stoffen en voorwerpen, ingedeeld onder de verschillende posities in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 moeten opgrond de beproevingsmethoden van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, deel III, afdeling 33.4, wordeningedeeld in verpakkingsgroep I, II en III op grond van de volgende criteria:a) In verpakkingsgroep I worden ingedeeld: alle stoffen die bij kamertemperatuur heftig met waterreageren en daarbij gewoonlijk een gas ontwikkelen dat spontaan kan ontbranden, of stoffen die bijkamertemperatuur gemakkelijk met water reageren, zodanig dat <strong>het</strong> debiet van <strong>het</strong> ontwikkeldebrandbare gas minstens 10 liter per kilogram product per bedraagt.b) In verpakkingsgroep II worden ingedeeld: alle stoffen die bij kamertemperatuur gemakkelijk met waterreageren en daarbij een brandbaar gas ontwikkelen dat een maximaal debiet heeft van minstens 20liter per uur en per kilogram product, en die niet voldoen aan de criteria van verpakkingsgroep I.c) In verpakkingsgroep III worden ingedeeld: alle stoffen die bij kamertemperatuur langzaam met waterreageren en daarbij een brandbaar gas ontwikkelen dat een maximaal debiet heeft van minstens 1liter per uur en per kilogram product, en die niet voldoen aan de criteria van de verpakkingsgroepen Iof II.2.2.43.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffenMet water reactieve vaste stoffen, oxiderend, ingedeeld onder UN-nummer 3133 zijn niet tot <strong>het</strong> vervoertoegelaten, behalve indien zij voldoen aan de voorschriften van klasse 1 (zie ook 2.1.3.7).2.2.43.3 Lijst van collectieve rubriekenBijkomend gevaar Classificatiecode UN-nr Benaming van de stof of <strong>het</strong> voorwerpStoffen die in contactmet water brandbaregassen ontwikkelen1389 AMALGAAM VAN ALKALIMETALEN, VLOEIBAAR1391 DISPERSIE VAN ALKALIMETALEN ofVloeibaar W1 1391 DISPERSIE VAN AARDALKALIMETALEN1392 AMALGAAM VAN AARDALKALIMETALEN, VLOEIBAAR1420 METALLISCHE LEGERINGEN VAN KALIUM, VLOEIBAAR1422 LEGERINGEN VAN KALIUM EN NATRIUM, VLOEIBAAR3398 MET WATER REACTIEVE METAALORGANISCHE STOF,VLOEIBAAR1421 LEGERING VAN ALKALIMETALEN, VLOEIBAAR, N.E.G.3148 MET WATER REACTIEVE VLOEISTOF, N.E.G.1390 ALKALIMETAALAMIDEN3170 BIJPRODUCTEN VAN DE ALUMINIUMFABRICAGE of3170 BIJPRODUCTEN VAN HET OMSMELTEN VAN ALUMINIUM3401 AMALGAAM VAN ALKALIMETALEN, VASTzonder bijkomend3402 AMALGAAM VAN AARDALKALIMETALEN, VASTgevaar Vast W2 a) 3403 METALLISCHE LEGERINGEN VAN KALIUM, VASTW3404 LEGERINGEN VAN KALIUM EN NATRIUM, VAST3395 MET WATER REACTIEVE METAALORGANISCHE STOF, VAST1393 LEGERING VAN AARDALKALIMETALEN, N.E.G.1409 METAALHYDRIDEN, REACTIEF MET WATER, N.E.G.3208 METALLISCHE STOF, REACTIEF MET WATER, N.E.G.2813 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, N.E.G.2.2 - 47


Voorwerpen W33292 NATRIUMBATTERIJEN of3292 NATRIUMCELLENvloeibaar, brandbaarWF13399 MET WATER REACTIEVE METAALORGANISCHE STOF,VLOEIBAAR, BRANDBAAR3482 DISPERSIE VAN ALKALIMETALEN, BRANDBAAR of3482 DISPERSIE VAN AARDALKALIMETALEN, BRANDBAARvast, brandbaarWF23396 MET WATER REACTIEVE METAALORGANISCHE STOF, VAST,BRANDBAAR3132 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, BRAND BAAR, N.E.G.3397 MET WATER REACTIEVE METAALORGANISCHE STOF, VAST,VOOR ZELFVERHITTING VATBAARvast, voor zelfverhitting vatbaar WS b) ZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.3209 METALLISCHE STOF, REACTIEF MET WATER, VOOR3135 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, VOORZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.oxiderendWO3133 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, OXIDEREND, N.E.G.(niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten, zie 2.2.43.2)giftigVloeibaar WT1 3130 MET WATER REACTIEVE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G.WT Vast WT2 3134 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G.bijtendVloeibaar WC1 3129 MET WATER REACTIEVE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G.Vast WC2 3131 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, BIJTEND, N.E.G.brandbaar, bijtend WFC c) BIJTEND, N.E.G.2988 CHLOORSILANEN, REACTIEF MET WATER, BRANDBAAR,(Geen andere collectieve rubriek beschikbaar voor deze classificatiecode;in voorkomende gevallen moet de stof worden ingedeeld in een collectieverubriek waarvan de classificatiecode moet worden vastgesteld volgens deprincipes van de Tabel van overheersende gevaren in 2.1.3.10)Opmerkinga)b)c)Metalen en metaallegeringen, die geen brandbare gassen ontwikkelen in contact met water en niet pyrofoor of voor zelfverhittingvatbaar zijn maar wel gemakkelijk ontvlambaar, zijn stoffen van klasse 4.1. Aardalkalimetalen en legeringen van aardalkalimetalenin pyrofore vorm zijn stoffen van klasse 4.2. Metaalstof en metaalpoeder in pyrofore toestand zijn stoffen van klasse 4.2. Metalen enmetaallegeringen in pyrofore toestand zijn stoffen van klasse 4.2. Verbindingen van fosfor met zware metalen, zoals ijzer, koper,enz... zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.Metalen en metaallegeringen in pyrofore toestand zijn stoffen van klasse 4.2.Chloorsilanen met een vlampunt lager dan 23°C, die in contact met water geen brandbare gassen ontwikkelen, zijn stoffen vanklasse 3. Chloorsilanen met een vlampunt van ten minste 23°C, die in contact met water geen brandbare gassen ontwikkelen, zijnstoffen van klasse 8.2.2 - 48


2.2.51 Klasse 5.1 Oxiderende stoffen2.2.51.1 Criteria2.2.51.1.1 De titel van klasse 5.1 omvat stoffen die, zonder dat zij zelf brandbaar behoeven te zijn, in <strong>het</strong> algemeendoordat zij zuurstof afstaan, de verbranding van andere stoffen kunnen veroorzaken of bevorderen,evenals voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten.2.2.51.1.2 De stoffen van klasse 5.1 en voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten zijn als volgt onderverdeeld:OOxiderende stoffen zonder bijkomend gevaar of voorwerpen die dergelijke stoffen bevattenO1O2O3vloeistoffenvaste stoffenvoorwerpenOF Oxiderende stoffen, brandbaar, vastOS Oxiderende stoffen, voor zelfontbranding vatbaarOW Oxiderende stoffen, die in contact met water brandbare gassen ontwikkelenOT Oxiderende stoffen, giftigOT1 vloeistoffenOT2 vaste stoffenOC Oxiderende stoffen, bijtendOC1 vloeistoffenOC2 vaste stoffenOTC Oxiderende stoffen, giftig, bijtend2.2.51.1.3 De in klasse 5 ingedeelde stoffen en voorwerpen zijn genoemd in Tabel A van Hoofdstuk 3.2. De indelingvan stoffen en voorwerpen, die niet met naam genoemd zijn in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 onder één vande posities in 2.2.51.3 conform <strong>het</strong> bepaalde in Hoofdstuk 2.1 moet geschieden op grond van debeproevingsmethode, de werkwijze en de criteria van 2.2.51.1.6 t/m 2.2.51.1.9 hieronder en van <strong>het</strong>Handboek van testen en criteria, deel III, afdeling 34.4. Indien de resultaten van de beproevingenverschillen van bekende ervaringen, dan prevaleert de beoordeling op grond van ervaring boven deresultaten van de beproevingen.2.2.51.1.4 Indien de stoffen van klasse 5.1 als gevolg van toevoegingen overgaan naar een andere gevaarscategoriedan die waartoe de met naam genoemde stoffen in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 behoren, moeten dezemengsels worden ingedeeld in de posities waartoe zij op grond van hun werkelijke gevaarseigenschappenbehoren.OPMERKING.Voor de indelingen van oplossingen en mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) zie ook 2.1.3.2.2.51.1.5 Op grond van de beproevingsmethoden volgens <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, deel III, afdeling34.4 en de criteria van 2.2.51.1.6 t/m 2.2.51.1.9 kan ook worden vastgesteld of de aard van een met naamgenoemde stof zodanig is, dat deze stof niet is onderworpen aan de voorwaarden van deze klasse.Oxiderende vaste stoffenClassificatie2.2.51.1.6 Indien niet met naam in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 genoemde vaste stoffen onder één van de posities van2.2.51.3 worden ingedeeld overeenkomstig de beproevingsmethoden van <strong>het</strong> Handboek van testen encriteria, deel III, onderafdeling 34.4.1, zijn de volgende criteria van toepassing :Een vaste stof moet worden ingedeeld in klasse 5.1, indien deze in een massaverhouding van 4/1 of 1/1gemengd met cellulose ontbrandt of brandt of een gemiddelde brandduur vertoont hoger dan die van eenmengsel van kaliumbromaat en cellulose in een massaverhouding van 3/7.Indeling in verpakkingsgroepen2.2.51.1.7 Oxiderende vaste stoffen, ingedeeld onder de verschillende posities in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 moetenop grond van de beproevingsmethoden van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, deel III, onderafdeling34.4.1 en de volgende criteria in verpakkingsgroep I, II of III worden ingedeeld:a) verpakkingsgroep I: een stof die in een massaverhouding van 4/1 of 1/1 gemengd met cellulose eenlagere gemiddelde brandduur vertoont dan de gemiddelde brandduur van een mengsel vankaliumbromaat en cellulose in een massaverhouding van 3/2;b) verpakkingsgroep II: een stof die in een massaverhouding van 4/1 of 1/1 gemengd met cellulose eenzelfde of een lagere gemiddelde brandduur vertoont dan de gemiddelde brandduur van een mengsel2.2 - 49


van kaliumbromaat en cellulose in een massaverhouding van 2/3 en die niet voldoet aan deindelingscriteria van verpakkingsgroep I;c) verpakkingsgroep III: een stof die in een massaverhouding van 4/1 of 1/1 gemengd met cellulose eenzelfde of een lagere gemiddelde brandduur vertoont dan de gemiddelde brandduur van een mengselvan kaliumbromaat en cellulose in een massaverhouding van 3/7 en die niet voldoet aan deindelingscriteria van de verpakkingsgroepen I en II.Oxiderende vloeibare stoffenClassificatie2.2.51.1.8 Indien niet met naam in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 genoemde vloeistoffen onder één van de posities van2.2.51.3 worden ingedeeld overeenkomstig de beproevingsmethoden van <strong>het</strong> Handboek van testen encriteria, deel III, onderafdeling 34.4.2, zijn de volgende criteria van toepassing:een vloeistof moet worden ingedeeld in klasse 5.1, indien deze in een massaverhouding van 1/1 van destof gemengd met cellulose onderworpen aan de beproeving die een drukstijging veroorzaakt van2070 kPa of meer en een hogere gemiddelde tijdsduur voor de drukverhoging vertoont dan een mengselvan 65% salpeterzuur in waterige oplossing/cellulose in een massaverhouding van 1/1.Indeling in verpakkingsgroepen2.2.51.1.9 Oxiderende vloeistoffen, ingedeeld onder de verschillende posities in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 moetenop grond van de beproevingsmethoden van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, deel III, onderafdeling34.4.2 en de volgende criteria in verpakkingsgroep I, II of III worden ingedeeld:a) verpakkingsgroep I: een stof die in een massaverhouding van 1/1 gemengd met cellulose spontaanontbrandt of een gemiddelde tijdsduur voor de drukverhoging vertoont lager dan of gelijk aan die vaneen mengsel van 50% perchloorzuur/cellulose in een massaverhouding van 1/1;b) verpakkingsgroep II: een stof die in een massaverhouding van 1/1 gemengd met cellulose eengemiddelde tijdsduur voor de drukverhoging vertoont lager dan of gelijk aan die van een mengsel van40% natriumchloraat in waterige oplossing/cellulose in een massaverhouding van 1/1 en niet voldoetaan de indelingscriteria van verpakkingsgroep I;c) verpakkingsgroep III: een stof die in een massaverhouding van 1/1 gemengd met cellulose eengemiddelde tijdsduur voor de drukverhoging vertoont lager dan of gelijk aan die van een mengsel van65% salpeterzuur in waterige oplossing/cellulose in een massaverhouding van 1/1 en niet voldoet aande indelingscriteria van de verpakkingsgroepen I en II.2.2.51.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen2.2.51.2.1 De chemisch instabiele stoffen van klasse 5.1 zijn slechts ten vervoer toegelaten, indien de noodzakelijkemaatregelen zijn getroffen om een gevaarlijke ontledings- of polymerisatiereactie tijdens <strong>het</strong> vervoer teverhinderen. Daartoe moet er in <strong>het</strong> bijzonder zorg voor worden gedragen, dat de houders geen stoffenbevatten, die deze reacties kunnen bevorderen.2.2.51.2.2 De volgende stoffen en mengsels zijn niet ten vervoer toegelaten:- oxiderende vaste stoffen, voor zelfverhitting vatbaar, die zijn ingedeeld onder UN-nummer 3100,oxiderende vaste stoffen, reactief met water, die zijn ingedeeld onder UN-nummer 3121 enoxiderende vaste stoffen, brandbaar, die zijn ingedeeld onder UN-nummer 3137, behalve indien zijvoldoen aan de voorschriften van klasse 1 (zie ook 2.1.3.7);- waterstofperoxide, niet gestabiliseerd, of waterstofperoxide, oplossing in water, niet gestabiliseerd,met meer dan 60% waterstofperoxide;- tetranitromethaan, dat niet vrij is van brandbare verontreinigingen;- oplossingen van perchloorzuur met meer dan 72 massa-% zuur of mengsels van perchloorzuur meteen andere vloeistof dan water;- chloorzuur in oplossing met meer dan 10% chloorzuur of mengsels van chloorzuur met een anderevloeistof dan water;- andere gehalogeneerde fluorverbindingen dan UN 1745 BROOMPENTAFLUORIDE; UN 1746BROOMTRIFLUORIDE en UN 2495 JOODPENTAFLUORIDE van klasse 5.1, evenals UN 1749CHLOORTRIFLUORIDE en UN 2548 CHLOORPENTAFLUORIDE van klasse 2;- ammoniumchloraat en waterige oplossingen daarvan en mengsels van een chloraat met eenammoniumzout;- ammoniumchloriet en waterige oplossingen daarvan en mengsels van een chloriet met eenammoniumzout;- mengsels van een hypochloriet met een ammoniumzout;- ammoniumbromaat en waterige oplossingen daarvan en mengsels van een bromaat met eenammoniumzout;2.2 - 50


- ammoniumpermanganaat en waterige oplossingen daarvan en mengsels van een permanganaat meteen ammoniumzout;- ammoniumnitraat dat meer dan 0,2% brandbare stoffen (met inbegrip van organische stoffen,berekend als koolstof) bevat, behalve indien <strong>het</strong> een bestanddeel is van een stof of voorwerp vanklasse 1;- ammoniumnitraathoudende meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat of brandbare stoffen,hoger dan de waarden aangegeven in bijzondere bepaling 307, zijn slechts ten vervoer toegelatenonder de voorwaarden van klasse 1. Voor <strong>het</strong> bepalen van <strong>het</strong> ammoniumnitraatgehalte moeten allenitraat-ionen, waarvoor in <strong>het</strong> mengsel een moleculair equivalente hoeveelheid ammonium-ionenaanwezig is, worden berekend als ammoniumnitraat;- ammoniumnitriet en waterige oplossingen daarvan en mengsels van een anorganisch nitriet met eenammoniumzout;- mengsels van kaliumnitraat en natriumnitraat met een ammoniumzout.2.2 - 51


2.2.51.3 Lijst van collectieve rubriekenBijkomend gevaar Classificatiecode UN-nr Benaming van de stof of <strong>het</strong> voorwerpOxiderende stoffen 3210 ANORGANISCHE CHLORATEN, OPLOSSING IN WATER, N.E.G.VloeibaarO13211 ANORGANISCHE PERCHLORATEN, OPLOSSING IN WATER,N.E.G.3213 ANORGANISCHE BROMATEN, OPLOSSING IN WATER, N.E.G.3214 ANORGANISCHE PERMANGANATEN, OPLOSSING IN WATER,N.E.G.3216 ANORGANISCHE PERSULFATEN, OPLOSSING IN WATER,N.E.G.zonder bijkomend3218 ANORGANISCHE NITRATEN, OPLOSSING IN WATER, N.E.G.gevaar 3219 ANORGANISCHE NITRIETEN, OPLOSSING IN WATER, N.E.G.O 3139 OXIDERENDE VLOEISTOF, N.E.G.1450 ANORGANISCHE BROMATEN, N.E.G.1461 ANORGANISCHE CHLORATEN, N.E.G.1462 ANORGANISCHE CHLORIETEN, N.E.G.1477 ANORGANISCHE NITRATEN, N.E.G.1481 ANORGANISCHE PERCHLORATEN, N.E.G.1482 ANORGANISCHE PERMANGANATEN, N.E.G.Vast O2 1483 ANORGANISCHE PEROXIDEN, N.E.G.2627 ANORGANISCHE NITRIETEN, N.E.G.3212 ANORGANISCHE HYPOCHLORIETEN, N.E.G.3215 ANORGANISCHE PERSULFATEN, N.E.G.1479 OXIDERENDE VASTE STOF, N.E.G.voorwerpen O3 3356 ZUURSTOFGENERATOR, CHEMISCHvast, brandbaar OF 3137 OXIDERENDE VASTE STOF, BRANDBAAR, N.E.G. (niet tot <strong>het</strong>vervoer toegelaten, zie 2.2.51.2)voor zelfverhitting vatbaar OS 3100 OXIDERENDE VASTE STOF, VOOR ZELFVERHITTINGVATBAAR, N.E.G (niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten, zie 2.2.51.2)met water reactief OW 3121 OXIDERENDE VASTE STOF, MET WATER REACTIEF, N.E.G.(niet ten vervoer toegelaten, zie 2.2.51.2)giftigvloeibaar OT1 3099 OXIDERENDE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G.vast OT2 3087 OXIDERENDE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G.bijtendvloeibaar OC1 3098 OXIDERENDE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G.vast OC2 3085 OXIDERENDE VASTE STOF, BIJTEND, N.E.G.giftig, bijtendOTC(Geen collectieve rubriek beschikbaar voor deze classificatiecode; invoorkomende gevallen moet de stof worden ingedeeld in een collectieverubriek waarvan de classificatiecode moet worden vastgesteld volgens deprincipes van de Tabel van overheersende gevaren in 2.1.3.10).2.2 - 52


2.2.52 Klasse 5.2 Organische peroxiden2.2.52.1 Criteria2.2.52.1.1 De titel van klasse 5.2 omvat organische peroxiden en preparaten van organische peroxiden.2.2.52.1.2 De stoffen van klasse 5.2 zijn als volgt verdeeld:P1 organische peroxiden waarvoor temperatuurbeheersing niet vereist isP2 organische peroxiden waarvoor temperatuurbeheersing vereist is (niet tot <strong>het</strong> vervoer per spoortoegelaten)Definitie2.2.52.1.3 Organische peroxiden zijn organische stoffen, die <strong>het</strong> bivalente structuurelement -O-O- bevatten en alsderivaten van waterstofperoxide kunnen worden beschouwd, waarin één of beide waterstofatomenvervangen zijn door organische radicalen.Eigenschappen2.2.52.1.4 Organische peroxiden zijn thermisch instabiele stoffen, die bij normale of verhoogde temperatuur eenexotherme ontleding kunnen ondergaan. De ontleding kan veroorzaakt worden door warmte, contact metverontreinigingen (b.v. zuren, verbindingen van zware metalen, aminen), wrijving of stoot. Deontledingssnelheid stijgt met de temperatuur en hangt af van de formulering van <strong>het</strong> organische peroxide.De ontleding kan leiden tot <strong>het</strong> vrijkomen van schadelijke of brandbare gassen of dampen. Sommigeorganische peroxiden kunnen explosief ontleden, vooral bij opsluiting. Deze eigenschap kan veranderdworden door toevoeging van verdunningsmiddelen of door gebruik van geschikte verpakkingen. Veelorganische peroxiden branden heftig. Contact van organische peroxiden met de ogen moet vermedenworden. Sommige organische peroxiden veroorzaken, zelfs bij kort contact, ernstige beschadigingen aan<strong>het</strong> hoornvlies of zijn bijtend voor de huid.OPMERKING.Beproevingsmethoden voor de bepaling van de brandbaarheid van organische peroxiden zijn opgenomen inonderafdeling 32.4 van <strong>het</strong> Handboek van beproevingen en criteria. Omdat organische peroxiden bij verwarming heftigkunnen reageren, wordt aanbevolen <strong>het</strong> vlampunt te bepalen onder gebruikmaking van kleine monsterhoeveelheden,zoals beschreven in de norm ISO 3679: 1983.Classificatie2.2.52.1.5 Van alle organische peroxiden moeten worden beschouwd of zij in klasse 5.2 kunnen worden ingedeeld,tenzij de formulering:d) niet meer dan 1,0% actieve zuurstof bevat afkomstig van de organische peroxiden en niet meer dan1,0% waterstofperoxide;e) niet meer dan 0,5% actieve zuurstof bevat afkomstig van de organische peroxiden en meer dan 1,0%doch ten hoogste 7,0% waterstofperoxide.OPMERKING.Het gehalte actieve zuurstof (%) van een formulering van een organisch peroxide volgt uit de formulewaarin:16 ∑ i ×( n c / m )× i in i = aantal peroxy-groepen per molecule van <strong>het</strong> organische peroxide i;c i =concentratie (massa-%) van <strong>het</strong> organische peroxide i; enm i = moleculaire massa van <strong>het</strong> organische peroxide i.2.2.52.1.6 Organische peroxiden worden geclassificeerd in zeven typen, afhankelijk van de gevaarsgraad. De typenorganische peroxiden variëren van type A, dat niet tot <strong>het</strong> vervoer is toegelaten in de verpakking, waarin<strong>het</strong> is beproefd, tot type G, dat niet is onderworpen aan de voorschriften van klasse 5.2. De classificatievan de typen B t/m F is direct afhankelijk van de grootste toegestane hoeveelheid per collo. De principesvoor de classificatie van stoffen die niet genoemd zijn in 2.2.52.4 zijn aangegeven in <strong>het</strong> Handboek vantesten en criteria, deel II.2.2.52.1.7 De reeds geclassificeerde organische peroxides waarvan <strong>het</strong> vervoer in verpakkingen reeds is toegelatenzijn opgesomd in 2.2.52.4, deze waarvan <strong>het</strong> vervoer in IBC’s reeds is toegelaten zijn opgesomd inverpakkingsinstructie IBC520 van 4.1.4.2 en deze waarvan <strong>het</strong> vervoer in tanks reeds is toegelatenconform de hoofdstukken 4.2 en 4.3 zijn opgesomd in de instructie <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer in mobieletanks T23 van 4.2.5.2. Elke opgesomde toegelaten stof is ingedeeld bij een algemene rubriek van tabel Ain hoofdstuk 3.2 (UN 3101 tot en met 3120), met vermelding van de bijkomende gevaren en informatie dievan nut is voor <strong>het</strong> vervoer van deze stoffen.Door de collectieve rubriek wordt aangegeven:- <strong>het</strong> type organisch peroxide (B t/m F), (zie 2.2.52.1.6 hierboven);2.2 - 53


- de fysische toestand (vloeibaar/vast)Mengsels van deze preparaten kunnen worden geassimileerd aan <strong>het</strong> gevaarlijkste type organischperoxide, dat voorkomt in de samenstelling daarvan en zij kunnen worden vervoerd onder de voorwaardendie gelden voor dit type. Gezien echter twee stabiele componenten een thermisch minder stabiel mengselkunnen vormen, moet de temperatuur van zichzelf-versnellende ontleding (SADT) van <strong>het</strong> mengselworden bepaald.2.2.52.1.8 De classificatie van organische peroxiden die niet opgesomd zijn in 2.2.52.4, in verpakkingsinstructieIBC520 van 4.1.4.2 of in de instructie voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T23 van 4.2.5.2 en hun indeling bijeen collectieve rubriek moet verricht worden door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van herkomst. Degoedkeuringsverklaring moet de toepasselijke classificatie en vervoersvoorwaarden vermelden. Indien <strong>het</strong>land van herkomst geen RID-<strong>Verdrag</strong>staat is, moeten de classificatie en de vervoersvoorwaardengoedgekeurd worden door de bevoegde overheid van de eerste RID-<strong>Verdrag</strong>staat die door <strong>het</strong> vervoerwordt aangedaan.2.2.52.1.9 Monsters van niet in 2.2.52.4 genoemde organische peroxiden of preparaten van organische peroxiden,waarvoor niet de volledige gegevens over de beproevingen beschikbaar zijn en die vervoerd moetenworden voor aanvullende beproevingen of beoordeling, moeten worden ingedeeld onder een van decollectieve rubrieken, van toepassing op organische peroxiden van type C, indien voldaan wordt aan devolgende voorwaarden:- volgens de beschikbare gegevens is <strong>het</strong> monster niet gevaarlijker dan een organisch peroxide vantype B;- <strong>het</strong> monster is verpakt volgens verpakkingsmethode OP2 en de hoeveelheid per transporteenheidbedraagt niet meer dan 10 kg;Monsters, waarvoor temperatuurbeheersing vereist is, zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer per spoor toegelaten.Desensibilisatie van organische peroxiden2.2.52.1.10 Teneinde de veiligheid tijdens <strong>het</strong> vervoer te waarborgen, worden organische peroxiden in veel gevallengedesensibiliseerd met behulp van organische vloeibare of vaste stoffen, anorganische vaste stoffen ofwater. Als een percentage van een stof is vastgesteld, betreft dit <strong>het</strong> massa-percentage van de stof,afgerond op <strong>het</strong> dichtstbijzijnde gehele getal. Over <strong>het</strong> algemeen moet de desensibilisatie zodanig zijn, datin geval van lekkage de concentratie van <strong>het</strong> organische peroxide niet in gevaarlijke mate kan oplopen.2.2.52.1.11 Tenzij anders aangegeven voor een afzonderlijk preparaat van een organisch peroxide zijn de volgendedefinities van toepassing op verdunningsmiddelen, gebruikt voor de desensibilisatie:- Verdunningsmiddelen van type A zijn organische vloeistoffen die inert zijn ten opzichte van <strong>het</strong>organische peroxide, en die een kookpunt hebben van minstens 150°C. Verdunningsmiddelen vantype A mogen worden gebruikt voor de desensibilisatie van alle organische peroxiden.- Verdunningsmiddelen van type B zijn organische vloeistoffen die inert zijn ten opzichte van <strong>het</strong>organische peroxide, en die een kookpunt hebben van lager dan 150°C, maar niet lager dan 60°C, eneen vlampunt van minstens 5°C.Verdunningsmiddelen van type B mogen worden gebruikt voor de desensibilisatie van organischeperoxiden, onder voorwaarde dat <strong>het</strong> kookpunt van de vloeistof minstens 60°C hoger is dan de SADT ineen collo van 50 kg.2.2.52.1.12 Verdunningsmiddelen, anders dan van type A of B, mogen aan de in 2.2.52.4 genoemde preparaten vanorganische peroxiden worden toegevoegd, mits deze inert zijn. Volledige of gedeeltelijke vervanging vanverdunningsmiddelen van type A of B door een ander verdunningsmiddel met afwijkende eigenschappenvereist echter een nieuwe beoordeling van <strong>het</strong> preparaat volgens de normale procedure voor declassificatie voor klasse 5.2.2.2.52.1.13 Water mag slechts worden gebruikt voor de desensibilisatie van die organische peroxiden, waarbij in2.2.52.4 of in de beslissing van de bevoegde overheid volgens 2.2.52.1.8 is aangegeven, dat water istoegevoegd of dat zij zich in een stabiele dispersie in water bevinden. Monsters van organische peroxidenof van preparaten van organische peroxiden, niet genoemd in 2.2.52.4, mogen ook gedesensibiliseerdworden met water, op voorwaarde dat aan de voorschriften van 2.2.52.1.9 is voldaan.2.2.52.1.14 Organische en anorganische vaste stoffen mogen voor desensibilisatie van organische peroxiden gebruiktworden indien deze inert zijn. Vloeistoffen en vaste stoffen worden als inert beschouwd, indien deze geennadelige invloed hebben op de thermische stabiliteit en op <strong>het</strong> type gevaar van <strong>het</strong> preparaat van <strong>het</strong>organische peroxide.2.2.52.1.15 t/m2.2.52.1.16 (voorbehouden)2.2.52.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffenDe volgende organische peroxiden, zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer per spoor toegelaten onder de bepalingen vanklasse 5.2 :2.2 - 54


- organische peroxiden type A [zie Handboek van testen en criteria, deel II, paragraaf 20.4.3 a)].- organische peroxiden, waarvoor temperatuurbeheersing vereist is, zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer per spoortoegelaten:- organische peroxiden van type B en C met een temperatuur van zichzelf-versnellende ontleding(SADT) ≤ 50ºC, d.w.z.:3111 ORGANISCH PE-ROXIDE TYPE B, VLOEIBAAR, MET TEMPERATUURBEHEERSING3112 ORGANISCH PEROXIDE TYPE B, VAST, MET TEMPERATUURBEHEERSING3113 ORGANISCH PEROXIDE TYPE C, VLOEIBAAR, MET TEMPERATUURBEHEERSING3114 ORGANISCH PEROXIDE TYPE C, VAST, MET TEMPERATUURBEHEERSING- organische peroxiden van type D, die bij verwarming onder opsluiting een heftige of matigereactie vertonen, met een SADT ≤ 50ºC of die bij verwarming onder opsluiting een zwakke ofgeen reactie vertonen, met SADT ≤ 45ºC:3115 ORGANISCH PEROXIDE TYPE D, VLOEIBAAR, MET TEMPERATUURBEHEERSING3116 ORGANISCH PEROXIDE TYPE D, VAST, MET TEMPERATUURBEHEERSING- organische peroxiden van type E en F met een SADT ≤ 45ºC3117 ORGANISCH PEROXIDE TYPE E, VLOEIBAAR, MET TEMPERATUURBEHEERSING3118 ORGANISCH PEROXIDE TYPE E, VAST, MET TEMPERATUURBEHEERSING3119 ORGANISCH PEROXIDE TYPE F, VLOEIBAAR, MET TEMPERATUURBEHEERSING3120 ORGANISCH PEROXIDE TYPE F, VAST, MET TEMPERATUURBEHEERSING2.2 - 55


2.2.52.3 Lijst van collectieve rubriekenBijkomend gevaarClassificatiecodeUN-nrBenaming van de stof of <strong>het</strong> voorwerpORGANISCH PEROXIDE TYPE A, VLOEIBAARORGANISCH PEROXIDE TYPE A, VAST3101 ORGANISCH PEROXIDE TYPE B, VLOEIBAAR3102 ORGANISCH PEROXIDE TYPE B, VAST3103 ORGANISCH PEROXIDE TYPE C, VLOEIBAARgeen temperatuur-beheersing3104 ORGANISCH PEROXIDE TYPE C, VASTvereist P1 3105 ORGANISCH PEROXIDE TYPE D, VLOEIBAAR3106 ORGANISCH PEROXIDE TYPE D, VAST3107 ORGANISCH PEROXIDE TYPE E, VLOEIBAAR3108 ORGANISCH PEROXIDE TYPE E, VAST3109 ORGANISCH PEROXIDE TYPE F, VLOEIBAAR3110 ORGANISCH PEROXIDE TYPE F, VASTORGANISCH PEROXIDE TYPE G, VLOEIBAARORGANISCH PEROXIDE TYPE G, VASTNiet ten vervoertoegelaten, zie2.2.52.2Niet onderworpenaan devoorschriftenvan klasse 5.2,zie 2.2.52.1.63111 ORGANISCH PEROXIDE TYPE B, VLOEIBAAR,MET TEMPERATUURBEHEERSING3112 ORGANISCH PEROXIDE TYPE B, VAST, METTEMPERATUURBEHEERSING3113 ORGANISCH PEROXIDE TYPE C, VLOEIBAAR,MET TEMPERATUURBEHEERSING3114 ORGANISCH PEROXIDE TYPE C, VAST, METTEMPERATUURBEHEERSINGTemperatuurbeheersingvereistP23115 ORGANISCH PEROXIDE TYPE D, VLOEIBAAR,MET TEMPERATUURBEHEERSING3116 ORGANISCH PEROXIDE TYPE D, VAST, METTEMPERATUURBEHEERSING(niet tot <strong>het</strong> vervoerper spoortoegelaten, zie2.2.52.2)3117 ORGANISCH PEROXIDE TYPE E, VLOEIBAAR,MET TEMPERATUURBEHEERSING3118 ORGANISCH PEROXIDE TYPE E, VAST, METTEMPERATUURBEHEERSING3119 ORGANISCH PEROXIDE TYPE F, VLOEIBAAR,MET TEMPERATUURBEHEERSING3120 ORGANISCH PEROXIDE TYPE F, VAST, METTEMPERATUURBEHEERSING2.2.52.4 Lijst van reeds ingedeelde organische peroxiden, vervoerd in verpakkingenIn de kolom “Verpakkingsmethode” verwijzen de codes “OP1” tot en met “OP8” naar deverpakkingsmethodes van verpakkingsinstructie P520 in 4.1.4.1 (zie ook 4.1.7.1). De te vervoerenorganische peroxides moeten de aangegeven voorwaarden inzake klassificatie vervullen. Zieverpakkingsinstructie IBC520 van 4.1.4.2 voor de stoffen waarvan <strong>het</strong> vervoer in IBC’s is toegelaten, en deinstructie <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T23 van 4.2.5.2 voor die waarvan <strong>het</strong> vervoer in tanksis toegelaten conform de hoofdstukken 4.2 en 4.3.2.2 - 56


ORGANISCH PEROXIDEConcentratie(%)Verdunningsmiddeltype A(%)Verdunningsmiddeltype B(%) 1)Inerte vastestof(%)Water(%)VerpakkingsmethodeUN-nummer(algemenepositie)ACETYLACETONPEROXIDE ≤ 42 ≥ 48 ≥ 8 OP7 3105 2)" ≤ 32 als pasta OP7 3106 20)Bijkomendegevaren enopmerkingenACETYLCYCLOHEXAANSULFONYLPEROXIDE ≤ 82 ≥12 3112 VERBOD" ≤ 32 ≥ 68 3115 VERBODtert-AMYLHYDROPEROXIDE ≤ 88 ≥ 6 ≥ 6 OP8 3107tert-AMYLPEROXYACETAAT ≤ 62 ≥ 38 OP7 3105tert-AMYLPEROXYBENZOAAT ≤ 100 OP5 3103tert-AMYLPEROXY-2-ETHYLHEXANOAAT ≤ 100 3115 VERBODtert-AMYLPEROXY-2-ETHYLHEXYLCARBONAAT ≤ 100 OP7 3105tert-AMYLPEROXYISOPROPYLCARBONAAT ≤ 77 ≥ 23 OP5 3103tert-AMYLPEROXYNEODECANOAAT ≤ 77 ≥ 23 3115 VERBOD" ≤ 47 ≥ 53 3119 VERBODtert-AMYLPEROXYPIVALAAT ≤ 77 ≥ 23 3113 VERBODtert-AMYLPEROXY-3,5,5-TRIMETHYLHEXANOAAT ≤ 100 OP7 3105tert-BUTYL CUMYL PEROXIDE > 42 - 100 OP8 3107" ≤ 52 ≥ 48 OP8 3108n-BUTYL-4,4-DI-(tert-BUTYLPEROXY)VALERAAT > 52 - 100 OP5 3103" ≤ 52 ≥ 48 OP8 3108tert-BUTYLHYDROPEROXIDE > 79 - 90 ≥ 10 OP5 3103 13)" ≤ 80 ≥ 20 OP7 3105 4) 13)" ≤ 79 > 14 OP8 3107 13) 23)" ≤ 72 ≥ 28 OP8 3109 13)tert-BUTYLHYDROPEROXIDE +DI-tert-BUTYLPEROXIDE< 82 +> 9 ≥ 7 OP5 3103 13)tert-BUTYLMONOPEROXYMALEAAT > 52 - 100 OP5 3102 3)" ≤ 52 ≥ 48 OP6 3103" ≤ 52 ≥ 48 OP8 3108" ≤ 52 als pasta OP8 3108tert-BUTYLPEROXYACETAAT > 52 – 77 ≥ 23 OP5 3101 3)" > 32 – 52 ≥ 48 OP6 3103" ≤ 32 ≥ 68 OP8 31092.2 - 57


ORGANISCH PEROXIDEConcentratie(%)Verdunningsmiddeltype A(%)Verdunningsmiddeltype B(%) 1)Inerte vastestof(%)Water(%)VerpakkingsmethodeUN-nummer(algemenepositie)tert-BUTYLPEROXYBENZOAAT > 77 – 100 OP5 3103" > 52 – 77 ≥ 23 OP7 3105" ≤ 52 ≥ 48 OP7 3106tert-BUTYLPEROXYBUTYLFUMARAAT ≤ 52 ≥ 48 OP7 3105tert-BUTYLPEROXYCROTONAAT ≤ 77 ≥ 23 OP7 3105Bijkomendegevaren enopmerkingentert-BUTYLPEROXYDIETHYLACETAAT ≤ 100 3113 VERBODtert-BUTYLPEROXY-2-ETHYLHEXANOAAT > 52 - 100 3113 VERBOD" > 32 - 52 ≥ 48 3117 VERBOD" ≤ 52 ≥ 48 3118 VERBOD" ≤ 32 ≥ 68 3119 VERBODtert-BUTYLPEROXY-2-ETHYLHEXANOAAT + 2,2-DI-(tert-BUTYLPEROXY)BUTAAN≤ 12 + ≤ 14 >14 ≥ 60 OP7 3106" ≤ 31 + ≤ 36 ≥ 33 3115 VERBODtert-BUTYLPEROXY-2-ETHYLHEXYLCARBONAAT ≤ 100 OP7 3105tert-BUTYLPEROXYISOBUTYRAAT > 52 - 77 > 23 3111 VERBOD" ≤ 52 > 48 3115 VERBODtert-BUTYLPEROXY ISOPROPYLCARBONAAT ≤ 77 ≥ 23 OP5 31031-(2-tert-BUTYLPEROXY ISOPROPYL)-3-ISOPROPENYLBENZEEN≤ 77 ≥ 23 OP7 3105" ≤ 42 ≥ 58 OP8 3108tert-BUTYLPEROXY-2-METHYLBENZOAAT ≤ 100 OP5 3103tert-BUTYLPEROXYNEODECANOAAT > 77 - 100 3115 VERBOD" ≤ 77 ≥ 23 3115 VERBOD" ≤ 52 als stabiele dispersie in water 3119 VERBOD" ≤ 42 als stabiele dispersie in water (bevroren) 3118 VERBOD" ≤ 32 ≥ 68 3119 VERBODtert-BUTYLPEROXYNEOHEPTANOAAT ≤ 77 ≥ 23 3115 VERBOD" ≤ 42 als stabiele dispersie in water 3117 VERBODtert-BUTYLPEROXYPIVALAAT > 67 - 77 ≥ 23 3113 VERBOD" > 27 - 67 ≥ 33 3115 VERBOD" ≤ 27 ≥ 73 3119 VERBOD2.2 - 58


ORGANISCH PEROXIDEConcentratie(%)Verdunningsmiddeltype A(%)Verdunningsmiddeltype B(%) 1)Inerte vastestof(%)Water(%)VerpakkingsmethodeUN-nummer(algemenepositie)tert-BUTYLPEROXYSTEARYLCARBONAAT ≤ 100 OP7 3106tert-BUTYLPEROXY-3,5,5-TRIMETHYLHEXANOAAT > 32 - 100 OP7 3105" ≤ 42 ≥ 58 OP7 3106" ≤ 32 ≥ 68 OP8 31093-CHLOORPEROXYBENZOËZUUR > 57 - 86 ≥ 14 OP1 3102 3)" ≤ 57 ≥ 3 ≥ 40 OP7 3106" ≤ 77 ≥ 6 ≥ 17 OP7 3106CUMYLHYDROPEROXIDE > 90 - 98 ≤ 10 OP8 3107 13)" ≤ 90 ≥ 10 OP8 3109 13) 18)Bijkomendegevaren enopmerkingenCUMYLPEROXYNEODECANOAAT ≤ 87 ≥ 13 3115 VERBOD" ≤ 77 ≥ 23 3115 VERBOD" ≤ 52 als stabiele dispersie in water 3119 VERBODCUMYLPEROXYNEOHEPTANOAAT ≤ 77 ≥ 23 3115 VERBODCUMYLPEROXYPIVALAAT ≤ 77 ≥ 23 3115 VERBODCYCLOHEXANONPEROXIDE(N) ≤ 91 ≥ 9 OP6 3104 13)" ≤ 72 ≥ 28 OP7 3105 5)" ≤ 72 als pasta OP7 3106 5) 20)" ≤ 32 ≥ 68 VRIJ 29)DIACETONALCOHOLPEROXIDEN ≤ 57 ≥ 26 ≥ 8 3115 VERBODDIACETYLPEROXIDE ≤ 27 ≥ 73 3115 VERBODDI-tert-AMYLPEROXIDE ≤ 100 OP8 31072,2-DI-(tert-AMYLPEROXY) BUTAAN ≤ 57 ≥ 43 OP7 31051,1-DI-(tert-AMYLPEROXY)CYCLOHEXAAN ≤ 82 ≥ 18 OP6 3103DIBARNSTEENZUURPEROXIDE > 72 - 100 OP4 3102 3) 17)" ≤ 72 ≥ 28 3116 VERBODDIBENZOYLPEROXIDE > 51 - 100 ≤ 48 OP2 3102 3)" > 77 - 94 ≥ 6 OP4 3102 3)" ≤ 77 ≥ 23 OP6 3104" ≤ 62 ≥ 28 ≥ 10 OP7 3106" > 52 - 62 als pasta OP7 3106 20)2.2 - 59


ORGANISCH PEROXIDEConcentratie(%)Verdunningsmiddeltype A(%)Verdunningsmiddeltype B(%) 1)Inerte vastestof(%)Water(%)UN-nummer(algemenepositie)" > 35 - 52 ≥ 48 OP7 3106" > 36 - 42 ≥ 18 ≤ 40 OP8 3107" ≤ 56,5 als pasta ≥ 15 OP8 3108" ≤ 52 als pasta OP8 3108 20)" ≤ 42 als stabiele dispersie in water OP8 3109Bijkomendegevaren enopmerkingen" ≤ 35 ≥ 65 - VRIJ 29)VerpakkingsmethodeDI-(4-tert-BUTYLCYCLOHEXYL)-PEROXYDICARBONAAT≤ 100 3114 VERBOD" ≤ 42 als stabiele dispersie in water 3119 VERBODDI-tert-BUTYLPEROXIDE > 52 - 100 OP8 3107" ≤ 52 ≥ 48 OP8 3109 25)DI-tert-BUTYLPEROXYAZELAAT ≤ 52 ≥ 48 OP7 31052,2-DI-(tert-BUTYLPEROXY)BUTAAN ≤ 52 ≥ 48 OP6 31031,1-DI-(tert-BUTYLPEROXY) CYCLOHEXAAN > 80 - 100 OP5 3101 3)" > 52 - 80 ≥ 20 OP5 3103" > 42 - 52 ≥ 48 OP7 3105" ≤ 72 ≥ 28 OP5 3103 30)" ≤ 42 ≥ 13 ≥ 45 OP7 3106" ≤ 42 ≥ 58 OP8 3109" ≤ 27 ≥ 25 OP8 3107 21)" ≤ 13 ≥ 13 ≥ 74 OP8 31091,1-DI-(tert-BUTYLPEROXY) CYCLOHEXAAN + tert-BUTYLPEROXY-2-ETHYLHEXANOAAT≤ 43 + ≤ 16 ≥ 41 OP7 3105DI-n-BUTYLPEROXYDICARBONAAT > 27 - 52 ≥ 48 3115 VERBOD" ≤ 27 ≥ 73 3117 VERBOD" ≤ 42 als stabiele dispersie in water (bevroren) 3118 VERBODDI-sec-BUTYLPEROXYDICARBONAAT > 52 - 100 3113 VERBOD" ≤ 52 ≥ 48 3115 VERBODDI-(tert-BUTYLPEROXY)FTALAAT > 42 - 52 ≥ 48 OP7 3105" ≤ 52 als pasta OP7 3106 20)" ≤ 42 ≥ 58 OP8 31072.2 - 60


ORGANISCH PEROXIDEConcentratie(%)Verdunningsmiddeltype A(%)Verdunningsmiddeltype B(%) 1)Inerte vastestof(%)Water(%)UN-nummer(algemenepositie)DI-(2-tert-BUTYLPEROXYISOPROPYL)BENZE(E)N(EN) > 42 - 100 ≤ 57 OP7 3106Bijkomendegevaren enopmerkingen" ≤ 42 ≥ 58 - VRIJ 29)2,2-DI-(tert-BUTYLPEROXY)PROPAAN ≤ 52 ≥ 48 OP7 3105" ≤ 42 ≥ 13 ≥ 45 OP7 3106Verpakkingsmethode1,1-DI-(tert-BUTYLPEROXY)-3,5,5-TRIMETHYLCYCLOHEXAAN> 90 - 100 OP5 3101 3)" > 57 - 90 ≥ 10 OP5 3103" ≤ 90 ≥ 10 OP5 3103 30)" ≤ 77 ≥ 23 OP5 3103" ≤ 57 ≥ 43 OP8 3110" ≤ 57 ≥ 43 OP8 3107" ≤ 32 ≥ 26 ≥ 42 OP8 3107DICETYLPEROXYDICARBONAAT ≤ 100 3116 VERBOD" ≤ 42 als stabiele dispersie in water 3119 VERBODDI-4-CHLOORBENZOYLPEROXIDE ≤ 77 ≥ 23 OP5 3102 3)" ≤ 52 als pasta OP7 3106 20)" ≤ 32 ≥ 68 - VRIJ 29)DICUMYLPEROXIDE > 52 - 100 OP8 3110 12)" ≤ 52 ≥ 48 - VRIJ 29)DICYCLOHEXYLPEROXYDICARBONAAT > 91 - 100 3112 VERBOD" ≤ 91 ≥ 9 3114 VERBOD" ≤ 42 als stabiele dispersie in water 3119 VERBODDIDECANOYL PEROXIDE ≤ 100 3114 VERBOD2,2-DI-(4,4-DI (tert-BUTYLPEROXY)-CYCLOHEXYL)-PROPAAN≤ 22 ≥ 78 OP8 3107" ≤ 42 ≥ 58 OP7 3106DI-2,4-DICHLOORBENZOYLPEROXIDE ≤ 77 ≥ 23 OP5 3102 3)" ≤ 52 als pasta met siliconenolie OP7 3106" ≤ 52 als pasta 3118 VERBODDI-(2-ETHOXYETHYL) PEROXYDICARBONAAT ≤ 52 ≥ 48 3115 VERBODDI-(2-ETHYLHEXYL) PEROXYDICARBONAAT > 77 - 100 3113 VERBOD2.2 - 61


ORGANISCH PEROXIDEConcentratie(%)Verdunningsmiddeltype A(%)Verdunningsmiddeltype B(%) 1)Inerte vastestof(%)Water(%)VerpakkingsmethodeUN-nummer(algemenepositie)Bijkomendegevaren enopmerkingen" ≤ 77 ≥ 23 3115 VERBOD" ≤ 62 als stabiele dispersie in water 3119 VERBODDI-(2-FENOXYETHYL)PEROXYDICARBONAAT > 85 - 100 OP5 3102 3)" ≤ 85 ≥ 15 OP7 31062,2-DIHYDROPEROXYPROPAAN ≤ 27 ≥ 73 OP5 3102 3)DI-(1-HYDROXYCYCLOHEXYL)PEROXIDE ≤ 100 OP7 3106DIISOBUTYRYL PEROXIDE > 32 - 52 ≥ 48 3111 VERBOD" ≤ 32 ≥ 68 3115 VERBODDIISOPROPYLBENZEENDIHYDROPEROXIDE ≤ 82 ≥ 5 ≥ 5 OP7 3106 24)DIISOPROPYLPEROXYDICARBONAAT > 52 - 100 3112 VERBOD" ≤ 52 ≥ 48 3115 VERBOD" ≤ 28 ≥ 72 3115 VERBODDILAUROYLPEROXIDE ≤ 100 OP7 3106" ≤ 42 als stabiele dispersie in water OP8 3109DI-(3-METHOXYLBUTYL)PEROXY-DICARBONAAT ≤ 52 ≥ 48 3115 VERBODDI-(2-METHYLBENZOYL)PEROXIDE ≤ 87 ≥ 13 3112 VERBODDI-(4-METHYLBENZOYL)PEROXIDE ≤ 52 als pasta met siliconenolie OP7 3106DI-(3-METHYLBENZOYL) PEROXIDE +BENZOYL(-(3-METHYLBENZOYL) PEROXIDE +DIBENZOYLPEROXIDE≤ 20 +≤ 18 +≤ 4≥ 58 3115 VERBOD2,5-DIMETHYL-2,5-DI-(BENZOYLPEROXY)HEXAAN > 82 – 100 OP5 3102 3)" ≤ 82 ≥ 18 OP7 3106" ≤ 82 ≥ 18 OP5 31042,5-DIMETHYL-2,5-DI-(tert-BUTYLPEROXY)HEXAAN > 90 - 100 OP5 3103" > 52 - 90 ≥ 10 OP7 3104" ≤ 47 als pasta OP8 3108" ≤ 52 ≥ 48 OP8 3109" ≤ 77 ≥ 23 OP8 31082,5-DIMETHYL-2,5-DI-(tert-BUTYLPEROXY)HEXYN-3 > 86 - 100 OP5 3101 3)" > 52 - 86 ≥ 14 OP5 3103 26)" ≤ 52 ≥ 48 OP7 31062.2 - 62


ORGANISCH PEROXIDEVerpakkingsmethode2,5-DIMETHYL-2,5-DI-(2-ETHYLHEXANOYL-PEROXY)HEXAANConcentratie(%)Verdunningsmiddeltype A(%)Verdunningsmiddeltype B(%) 1)Inerte vastestof(%)Water(%)UN-nummer(algemenepositie)≤ 100 OP5 31132,5-DIMETHYL-2,5-DIHYDROPEROXYHEXAAN ≤ 82 ≥ 18 OP6 31042,5-DIMETHYL-2,5-DI-(3,5,5-TRIMETHYLHEXANOYLPEROXY)HEXAAN1,1-DIMETHYL-3-HYDROXYBUTYL-PEROXYNEOHEPTANOAAT1,1-DIMETHYL-3-HYDROXYBUTYL-PEROXYNEODECANOAAT≤ 77 ≥ 23 OP7 3105Bijkomendegevaren enopmerkingen≤ 52 ≥ 48 3117 VERBOD≤ 77 ≥ 23 3115 VERBOD" ≤ 52 als stabiele dispersie in water 3119 VERBOD" ≤ 52 ≥ 48 3117 VERBODDIMYRISTYLPEROXYDICARBONAAT ≤ 100 3116 VERBOD" ≤ 42 als stabiele dispersie in water 3119 VERBODDI-(2-NEODECANOYLPEROXYISOPROPYL)BENZEEN ≤ 52 ≥ 48 OP7 3115DI-n-NONANOYLPEROXIDE ≤ 100 3116 VERBODDI-n-OCTANOYLPEROXIDE ≤ 100 3114 VERBODDIPROPIONYLPEROXIDE ≤ 27 ≥ 73 3117 VERBODDI-n-PROPYLPEROXYDICARBONAAT ≤ 100 3113 VERBOD" ≤ 77 ≥ 23 3113 VERBODDI-(3,5,5-TRIMETHYLHEXANOYL)PEROXIDE > 38 - 82 ≥ 18 3115 VERBOD" ≤ 52 als stabiele dispersie in water 3119 VERBOD" ≤ 38 ≥ 62 3119 VERBODETHYL 3,3-DI-(tert-AMYLPEROXY)BUTYRAAT ≤ 67 ≥ 33 OP7 3105ETHYL 3,3-DI-(tert-BUTYLPEROXY)BUTYRAAT > 77 - 100 OP5 3103" ≤ 77 ≥ 23 OP7 3105" ≤ 52 ≥ 48 OP7 31061-(2-ETHYLHEXANOYLPEROXY)-1,3-DIMETHYLBUTYLPEROXYPIVALAAT≤ 52 ≥ 45 ≥ 10 3115 VERBODtert-HEXYLPEROXYNEODECANOAAT ≤ 71 ≥ 29 3115 VERBODtert-HEXYLPEROXYPIVALAAT ≤ 72 ≥ 28 3115 VERBOD2.2 - 63


ORGANISCH PEROXIDEISOPROPYL sec-BUTYL PEROXYDICARBONAAT + DIsec-BUTYLPEROXYDICARBONAAT+ DI-ISOPROPYLPEROXYDICARBONAATConcentratie(%)≤ 32+ ≤ 15 – 18+ ≤ 12 - 15" ≤ 52+ ≤ 28 + ≤ 22Verdunningsmiddeltype A(%)Verdunningsmiddeltype B(%) 1)Inerte vastestof(%)Water(%)VerpakkingsmethodeUN-nummer(algemenepositie)Bijkomendegevaren enopmerkingen≥ 38 3115 VERBOD3111 VERBODISOPROPYLCUMYLHYDROPEROXIDE ≤ 72 ≥ 28 OP8 3109 13)p-MENTHYL HYDROPEROXIDE > 72 - 100 OP7 3105 13)" ≤ 72 ≥ 28 OP8 3109 27)METHYLCYCLOHEXANONPEROXIDE(N) ≤ 67 ≥ 33 3115 VERBODMETHYLETHYLKETONPEROXIDE(N) 8) ≥ 48 OP5 3101 3) 8) 13)" 9) ≥ 55 OP7 3105 9)" 10) ≥ 60 OP8 3107 10)METHYL ISOBUTYLKETONPEROXIDE(N) ≤ 62 ≥ 19 OP7 3105 22)METHYL-ISOPROPYLKETONPEROXIDE(N) 31) ≥ 70 OP5 3109 31)ORGANISCH PEROXIDE, VAST, MONSTER OP2 3104 11)ORGANISCH PEROXIDE, VAST, MONSTER, METTEMPERATUURBEHEERSING3114 VERBODORGANISCH PEROXIDE, VLOEIBAAR, MONSTER OP2 3103 11)ORGANISCH PEROXIDE, VLOEIBAAR, MONSTER,MET TEMPERATUURBEHEERSING3113 VERBODPEROXYAZIJNZUUR, TYPE D, gestabiliseerd ≤ 43 OP7 3105 13) 14) 19)PEROXYAZIJNZUUR, TYPE E, gestabiliseerd ≤ 43 OP8 3107 13) 15) 19)PEROXYAZIJNZUUR, TYPE F, gestabiliseerd ≤ 43 OP8 3109 13) 16) 19)PEROXYLAURILZUUR ≤ 100 3118 VERBODPINANYL HYDROPEROXIDE > 56 - 100 OP7 3105 13)" ≤ 56 ≥ 44 OP8 3109POLYETHER POLY-tert-BUTYLPEROXYCARBONAAT ≤ 52 ≥ 48 OP8 31071,1,3,3-TETRAMETHYLBUTYLHYDROPEROXIDE ≤ 100 OP7 31051,1,3,3-TETRAMETHYLBUTYLPEROXY-2-ETHYLHEXANOAAT1,1,3,3-TETRAMETHYLBUTYLPEROXY-NEODECANOAAT≤ 100 3115 VERBOD≤ 72 ≥ 28 3115 VERBOD" ≤ 52 als stabiele dispersie in water 3119 VERBOD2.2 - 64


ORGANISCH PEROXIDEConcentratie(%)Verdunningsmiddeltype A(%)Verdunningsmiddeltype B(%) 1)Inerte vastestof(%)Water(%)UN-nummer(algemenepositie)Bijkomendegevaren enopmerkingen1,1,3,3-TETRAMETHYLBUTYL PEROXYPIVALAAT ≤ 77 ≥ 23 3115 VERBODVerpakkingsmethode3,6,9-TRIETHYL-3,6,9-TRIMETHYL-1,4,7-TRIPEROXONAAN≤ 42 ≥ 58 OP7 3105 28)1,2,4-TRIOXEPAAN-3,3,5,7,7-PENTAMETHYL ≤ 100 OP8 31072.2 - 65


Opmerkingen (zie laatste kolom van de Tabel 2.2.52.4):1) Verdunningsmiddel van type B mag altijd worden vervangen door verdunningsmiddel van type A. Het kookpunt van<strong>het</strong> verdunningsmiddel van type B moet ten minste 60°C hoger zijn dan de SADT van <strong>het</strong> organisch peroxid e.2) Gehalte actieve zuurstof ≤ 4,7%.3) Bijkomend gevaarsetiket "ONTPLOFBAAR" vereist (Model nr. 1, zie 5.2.2.2.2).4) Het verdunningsmiddel mag worden vervangen door di-tert-butylperoxide.5) Gehalte actieve zuurstof ≤ 9%.6) (voorbehouden)7) (voorbehouden)8) Gehalte actieve zuurstof > 10% en ≤ 10,7% met of zonder water.9) Gehalte actieve zuurstof ≤ 10% met of zonder water.10) Gehalte actieve zuurstof ≤ 8,2% met of zonder water.11) Zie 2.2.52.1.9.12) Tot 2000 kg per recipiënt voor stoffen, op grond van beproevingen op grote schaal ingedeeld onder ORGANISCHPEROXIDE TYPE F.13) Bijkomend etiket "BIJTEND" vereist (Model nr. 8, zie 5.2.2.2.2).14) Preparaten van peroxyazijnzuur, die voldoen aan de criteria van 20.4.3 d) van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria.15) Preparaten van peroxyazijnzuur, die voldoen aan de criteria van 20.4.3 e) van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria.16) Preparaten van peroxyazijnzuur, die voldoen aan de criteria van 20.4.3 f) van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria.17) Toevoeging van water aan dit organisch peroxide zal de thermische stabiliteit verlagen.18) Bijkomend etiket "BIJTEND" (Model nr. 8, zie 5.2.2.2.2) niet vereist voor concentraties lager dan 80%.19) Mengsels met waterstofperoxide, water en zu(u)r(en).20) Met verdunningsmiddel van type A, met of zonder water.21) Met ten minste 25 massa-% verdunningsmiddel van type A, en daarenboven ethylbenzeen.22) Met ten minste 19 massa-% verdunningsmiddel van type A, en daarenboven methylisobutylketon.23) Met minder dan 6% di-tert-butylperoxide.24) Met ≤ 8% 1-isopropylhydroperoxy-4-isopropylhydroxybenzeen.25) Verdunningsmiddel van type B met kookpunt hoger dan 110°C.26) Met een gehalte van hydroperoxiden < 0,5%.27) Bij concentraties hoger dan 56% is bijkomend etiket "BIJTEND" vereist (Model nr. 8, zie 5.2.2.2.2).28) Gehalte actieve zuurstof < 7,6% in verdunningsmiddel van type A met een kooktraject bij 95% van 200-260ºC.29) Niet onderworpen aan de voorschriften van toepassing op de klasse 5.2 van <strong>het</strong> RID.30) Het verdunningsmiddel van type B waarvan <strong>het</strong> kookpunt hoger is dan 130°C.31) Gehalte actieve zuurstof ≤ 6,7%.2.2 - 66


2.2.61 Klasse 6.1 Giftige stoffen2.2.61.1 Criteria2.2.61.1.1 De titel van klasse 6.1 omvat stoffen, waarvan uit ervaring bekend is of waarvan na experimenten opproefdieren kan worden aangenomen, dat zij in relatief geringe hoeveelheid door een eenmalige ofkortstondige inwerking bij inademing, opname door de huid of inslikken de gezondheid van de menskunnen schaden of de dood kunnen veroorzaken.OPMERKING : Genetisch gemodificeerde micro-organismen en organismen moeten bijonderhavige klasse ingedeeld worden indien zij aan de voorwaarden ervan voldoen.2.2.61.1.2 De stoffen van klasse 6.1 zijn als volgt onderverdeeld :T Giftige stoffen zonder bijkomend gevaar :T1T2T3T4T5T6T7T8T9organische vloeistoffen;organische vaste stoffen;metaalorganische stoffen;anorganische vloeistoffen;anorganische vaste stoffen;pesticiden, vloeistoffen;pesticiden, vaste stoffen;monsters;andere giftige stoffen;TF Giftige stoffen, brandbaar :TSTF1 vloeistoffen;TF2 vloeistoffen, gebruikt als pesticiden;TF3 vaste stoffen;Giftige stoffen voor zelfverhitting vatbaar, vast;TW Giftige stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen :TW1 vloeistoffen;TW2 vaste stoffen;TO Giftige stoffen, oxiderend :TO1 vloeistoffen;TO2 vaste stoffen;TC Giftige stoffen, bijtend :TC1 organische stoffen, vloeibaar;TC2 organische stoffen, vast;TC3 anorganische stoffen, vloeibaar;TC4 anorganische stoffen, vast;TFC Giftige stoffen, brandbaar, bijtend.TFW Giftige stoffen, brandbaar, die in contact met water brandbare gassen ontwikkelenDefinities2.2.61.1.3 In de zin van <strong>het</strong> RID wordt verstaan onder :LD 50-waarde (gemiddelde letale dosis) voor de acute giftigheid bij inslikken : de statistisch bepaalde dosisvan een stof die, wanneer ze in één keer via orale weg toegediend wordt, in staat is om binnen de 14dagen de helft van een groep jonge volwassen albinoratten te doden. De LD 50-waarde wordt uitgedrukt inmassa van de bestudeerde stof per eenheid lichaamsmassa van <strong>het</strong> dier dat aan de test wordtonderworpen (mg/kg).LD 50-waarde voor de acute giftigheid bij opname door de huid : de toegediende dosis stof, die bijvoortdurende aanraking gedurende 24 uur met de kale huid van albino-konijnen, met de grootstewaarschijnlijkheid binnen 14 dagen de dood veroorzaakt van de helft van de dieren van de groep. Hetaantal dieren, dat aan deze proef wordt onderworpen, moet voldoende zijn voor een statistisch significant2.2 - 67


esultaat en moet overeenkomen met wat gebruikelijk is in de farmacologie. Het resultaat wordt uitgedruktin mg per kg lichaamsmassa.LC 50-waarde voor de acute giftigheid bij inademen : De toegediende concentratie damp, nevel of stof, diebij voortdurende inademing gedurende één uur met de grootste waarschijnlijkheid binnen 14 dagen dedood veroorzaakt van de helft van een groep jonge, volwassen mannelijke en vrouwelijke albino-ratten.Een vaste stof moet aan een beproeving worden onderworpen indien <strong>het</strong> gevaar bestaat dat ten minste10% van de totale massa daarvan bestaat uit stofdeeltjes die kunnen worden ingeademd, bijvoorbeeldindien de aërodynamische diameter van deze deeltjesfractie ten hoogste 10 µm bedraagt. Een vloeistofmoet aan de beproeving worden onderworpen indien <strong>het</strong> gevaar bestaat dat tijdens een lekkage uit devoor <strong>het</strong> vervoer gebruikte dichte omhulling een nevel ontstaat. Zowel bij vaste stoffen als vloeistoffenmoet meer dan 90 massa-% van <strong>het</strong> voor de beproeving voorbereide monster bestaan uit deeltjes, diezoals hierboven beschreven kunnen worden ingeademd. Het resultaat wordt uitgedrukt in mg per liter luchtin <strong>het</strong> geval van stof en nevels, en in ml per m³ lucht (ppm) in <strong>het</strong> geval van dampen.Classificatie en indeling in verpakkingsgroepen2.2.61.1.4 Op grond van de mate van gevaar tijdens vervoer moeten de stoffen en voorwerpen van klasse 6.1worden ingedeeld in één van de volgende groepen:verpakkingsgroep I :verpakkingsgroep II :verpakkingsgroep III :zeer giftige stoffen,giftige stoffen,zwak giftige stoffen.2.2.61.1.5 De in klasse 6.1 ingedeelde stoffen, mengsels, oplossingen en voorwerpen zijn opgenomen in Tabel A vanHoofdstuk 3.2. Niet met name genoemde stoffen, mengsels en oplossingen moeten op grond van devolgende criteria in een juiste positie van 2.2.61.3 en een juiste verpakkingsgroep worden ingedeeldovereenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk 2.1 en volgende criteria van 2.2.61.1.6 t/m 2.2.61.1.11.2.2.61.1.6 Teneinde de mate van giftigheid te beoordelen moet rekening worden gehouden met de bijvergiftigingsongevallen bij mensen opgedane ervaringen alsmede met de bijzondere eigenschappen vande diverse stoffen: vloeibare toestand, grote vluchtigheid, bijzondere eigenschappen bij opname door dehuid, speciale biologische werkingen.2.2.61.1.7 Bij <strong>het</strong> ontbreken van waarnemingen bij de mens wordt de mate van giftigheid vastgesteld met behulp vanuit dierproeven afkomstige gegevens, overeenkomstig de volgende tabel:a)VerpakkingsgroepGiftigheid bij inslikkenLD 50 (mg/kg)Giftigheid bij opname viade huidLD 50 (mg/kg)Giftigheid bij inademen vanstof en nevelsLC 50 (mg/l)I ≤ 5 ≤ 50 ≤ 0,2II > 5 en ≤ 50 > 50 en ≤ 200 > 0,2 en ≤ 2III a) > 50 en ≤ 300 > 200 en ≤ 1000 > 2 en ≤ 4Stoffen die gebruikt worden voor de productie van traanverwekkende gassen moeten worden ingedeeld inverpakkingsgroep II, zelfs indien de gegevens <strong>betreffende</strong> de giftigheid overeenkomen met de criteria vanverpakkingsgroep III.2.2.61.1.7.1 Indien een stof bij twee of meer wijzen van blootstelling verschillende soorten giftigheid vertoont, dan moetvoor de indeling de ernstige soort giftigheid worden aangehouden.2.2.61.1.7.2 Stoffen, die voldoen aan de criteria van klasse 8 en waarvan de giftigheid bij inademen van stof en nevels(LC 50) overeenkomt met verpakkingsgroep I, mogen slechts in klasse 6.1 worden ingedeeld, indiengelijktijdig de giftigheid bij inslikken of bij opname door de huid ten minste overeenkomt metverpakkingsgroep I of II. Anders moet de stof zonodig in klasse 8 worden ingedeeld (zie 2.2.8.1.5).2.2.61.1.7.3 De criteria voor de giftigheid bij inademen van stof en nevels zijn gebaseerd op de LC 50-waarden bij eenblootstellingsduur van één uur, en wanneer dergelijke waarden beschikbaar zijn, moeten zij wordengebruikt. Wanneer echter alleen LC 50-waarden bij een blootstellingsduur van vier uur beschikbaar zijn,kunnen de des<strong>betreffende</strong> waarden met 4 vermenigvuldigd worden, en kan <strong>het</strong> product de waarden in debovenvermelde criteria vervangen; d.w.z. de LC 50-waarde (4 uur) x 4 wordt beschouwd als equivalent aande LC 50-waarde (1 uur).Giftigheid bij inademen van dampen:2.2.61.1.8 Vloeistoffen die giftige dampen afgeven, moeten in de volgende groepen worden ingedeeld, waarbij deletter "V" de verzadigde dampconcentratie (in ml/m³ lucht) (vluchtigheid) bij 20°C en bij normaleatmosferische druk aangeeft:zeer giftig IVerpakkingsgroepindien V ≥10 LC 50 en LC 50 ≤ 1000 ml/m³giftig II indien V ≥ LC 50 en LC 50 ≤ 3000 ml/m³ en aan de criteria voorverpakkingsgroep I niet wordt voldaan2.2 - 68


zwak giftig III a)a)indien V ≥ 1/5 LC 50 en LC 50 ≤ 5000 ml/m³ en aan de criteria voorverpakkingsgroep I of II niet wordt voldaanStoffen die gebruikt worden voor de productie van traanverwekkende gassen moeten worden ingedeeld inverpakkingsgroep II, zelfs indien de gegevens <strong>betreffende</strong> de giftigheid overeenkomen met de criteria vanverpakkingsgroep III.Deze criteria voor de giftigheid bij inademen van dampen zijn gebaseerd op de LC 50-waarden bij eenblootstellingsduur van één uur, en wanneer dergelijke waarden beschikbaar zijn, moeten zij wordengebruikt.Wanneer echter alleen LC 50-waarden bij een blootstellingsduur aan dampen van vier uur beschikbaar zijn,kunnen de des<strong>betreffende</strong> waarden met 2 vermenigvuldigd worden, en kan <strong>het</strong> product de waarden in debovenvermelde criteria vervangen; d.w.z. de LC 50-waarde (4 uur) x 2 wordt beschouwd als equivalent aande LC 50-waarde (1 uur).SCHEIDINGSLIJNEN VAN DE VERPAKKINGSGROEPENGIFTIGHEID BIJ INADEMEN VAN DAMPENIn deze afbeelding worden de criteria weergegeven in grafische vorm, als hulpmiddel voor de stofindeling.In verband met de onnauwkeurigheden inherent aan <strong>het</strong> gebruik van grafieken, moet echter de giftigheidvan stoffen op/nabij de scheidingslijnen met behulp van de numerieke criteria worden gecontroleerd.Mengsels van vloeistoffen2.2.61.1.9 Mengsels van vloeistoffen die giftig zijn bij inademen moeten in de groepen worden ingedeeld volgens dehierna volgende criteria:2.2.61.1.9.1 Indien de LC 50-waarde voor elke giftige stof afzonderlijk die deel uitmaakt van <strong>het</strong> mengsel bekend is, kande verpakkingsgroep als volgt worden vastgesteld:a) Berekening van de LC 50-waarde van <strong>het</strong> mengsel:waarinLC50( mengsel )2.2 - 69= n∑1fi = 1 50if i = molaire fractie van de i-de component van <strong>het</strong> mengsel,iLC


LC 50i = gemiddelde letale concentratie van de i-de component in ml/m³.b) Berekening van de vluchtigheid van elke component van <strong>het</strong> mengsel afzonderlijk:10 6V i= P i× in ml/m³101,3waarin P i = partieeldruk van de i-de component in kPa bij 20°C en bij normale atmosferische druk.c) Berekening van de verhouding van de vluchtigheid tot de LC 50-waardeR =n∑VLCi = 1 50iid) De berekende waarden voor LC 50 (mengsel) en R dienen ertoe om de groep van <strong>het</strong> mengsel vast testellen:Verpakkingsgroep IVerpakkingsgroep IIVerpakkingsgroep IIIR ≥ 10 en LC 50 (mengsel) ≤ 1000 ml/m³R ≥ 1 en LC 50 (mengsel) ≤ 3000 ml/m³ en indien <strong>het</strong> mengsel niet voldoet aande criteria van verpakkingsgroep IR ≥ 1/5 en LC 50 (mengsel) ≤ 5000 ml/m³ en indien <strong>het</strong> mengsel niet voldoetaan de criteria van verpakkingsgroep I of II.2.2.61.1.9.2 Indien de LC 50-waarden van de giftige componenten niet bekend zijn, kan <strong>het</strong> mengsel in een groepworden ingedeeld met behulp van de hierna beschreven vereenvoudigde beproevingen voor dedrempelwaarden van de giftigheid. In dit geval moet de meest restrictieve groep worden bepaald en voor<strong>het</strong> vervoer van <strong>het</strong> mengsel worden gebruikt.2.2.61.1.9.3 Een mengsel wordt alleen dan in groep I ingedeeld, indien <strong>het</strong> voldoet aan de volgende twee criteria:a) Een monster van <strong>het</strong> vloeibare mengsel wordt verdampt en met lucht verdund zodat eenbeproevingsatmosfeer ontstaat van 1000 ml/m³ verdampt mengsel in lucht. Tien albino-ratten (vijfmannelijke en vijf vrouwelijke) worden gedurende een uur blootgesteld aan deze atmosfeer envervolgens gedurende veertien dagen geobserveerd. Indien ten minste vijf dieren gedurende dezeobservatieperiode sterven, wordt aangenomen dat de LC 50-waarde van <strong>het</strong> mengsel gelijk aan oflager dan 1000 ml/m³ is.b) Een monster van de damp in evenwicht met <strong>het</strong> vloeibare mengsel wordt met <strong>het</strong> 9-voudige volumelucht verdund om een beproevingsatmosfeer te vormen. Tien albino-ratten (vijf mannelijke en vijfvrouwelijke) worden gedurende een uur blootgesteld aan deze atmosfeer en vervolgens gedurendeveertien dagen geobserveerd. Indien ten minste vijf dieren gedurende deze observatieperiodesterven, wordt aangenomen dat <strong>het</strong> mengsel een vluchtigheid bezit die gelijk aan of groter is dan 10maal de LC 50-waarde van <strong>het</strong> mengsel.2.2.61.1.9.4 Een mengsel wordt alleen dan in verpakkingsgroep II ingedeeld, indien <strong>het</strong> voldoet aan de volgende tweecriteria, en indien <strong>het</strong> niet voldoet aan de criteria van verpakkingsgroep I:a) Een monster van <strong>het</strong> vloeibare mengsel wordt verdampt en met lucht verdund zodat eenbeproevingsatmosfeer ontstaat van 3000 ml/m³ verdampt mengsel in lucht. Tien albino-ratten (vijfmannelijke en vijf vrouwelijke) worden gedurende een uur blootgesteld aan de beproevingsatmosfeeren vervolgens gedurende veertien dagen geobserveerd. Indien ten minste vijf dieren gedurende dezeobservatieperiode sterven, wordt aangenomen dat de LC 50-waarde van <strong>het</strong> mengsel gelijk aan oflager dan 3000 ml/m³ isb) Een monster van de damp in evenwicht met <strong>het</strong> vloeibare mengsel wordt gebruikt om eenbeproevingsatmosfeer te vormen. Tien albino-ratten (vijf mannelijke en vijf vrouwelijke) wordengedurende een uur blootgesteld aan deze beproevingsatmosfeer en vervolgens gedurende veertiendagen geobserveerd. Indien ten minste vijf dieren gedurende deze observatieperiode sterven, wordtaangenomen dat <strong>het</strong> mengsel een vluchtigheid bezit die gelijk aan of groter is dan LC 50-waarde van<strong>het</strong> mengsel.2.2.61.1.9.5 Een mengsel wordt alleen dan in groep III ingedeeld, indien <strong>het</strong> voldoet aan de volgende twee criteria, enindien <strong>het</strong> niet voldoet aan de criteria van verpakkingsgroep I of II:a) Een monster van <strong>het</strong> vloeibare mengsel wordt verdampt en met lucht verdund zodat eenbeproevingsatmosfeer ontstaat van 5000 ml/m³ verdampt mengsel in lucht. Tien albino-ratten (vijfmannelijke en vijf vrouwelijke) worden gedurende een uur blootgesteld aan de beproevingsatmosfeeren vervolgens gedurende veertien dagen geobserveerd. Indien ten minste vijf dieren gedurende dezeobservatieperiode sterven, wordt aangenomen dat de LC 50-waarde van <strong>het</strong> mengsel gelijk aan oflager dan 5000 ml/m³ isb) De dampconcentratie (vluchtigheid) van <strong>het</strong> vloeibare mengsel wordt gemeten; indien deze gelijk aanof groter dan 1000 ml/m³ is, wordt aangenomen dat <strong>het</strong> mengsel een vluchtigheid bezit gelijk aan ofgroter dan 1/5 van de LC 50-waarde van <strong>het</strong> mengsel.2.2 - 70


Berekeningsmethoden voor de giftigheid van mengsels bij inslikken en bij opname door de huid.2.2.61.1.10 Voor de indeling van de mengsels van klasse 6.1 en de indeling in de juiste verpakkingsgroep conform decriteria voor de giftigheid bij inslikken en bij opname door de huid (zie 2.2.61.1.3) is <strong>het</strong> noodzakelijk deacute LD 50-waarde van <strong>het</strong> mengsel te berekenen.2.2.61.1.10.1 Indien een mengsel slechts één werkzame stof bevat, en de LD 50-waarde daarvan is bekend, kan bijgebrek aan betrouwbare gegevens voor de acute giftigheid van <strong>het</strong> te vervoeren mengsel bij inslikken enbij opname door de huid de LD 50-waarde bij inslikken en bij opname door de huid met behulp van devolgende methode worden bepaald:LD50- waarde50- waarde van <strong>het</strong> actief bestanddeel × 100van <strong>het</strong> preparaat = LDmassa - percentage van <strong>het</strong> actief bestanddeel2.2.61.1.10.2 Indien een mengsel meer dan één werkzame stof bevat, kunnen 3 mogelijke methoden voor deberekening van de LD 50-waarde bij inslikken en bij opname door de huid worden gebruikt. De aanbevolenmethode bestaat uit <strong>het</strong> verkrijgen van betrouwbare gegevens voor de acute giftigheid bij inslikken en bijopname door de huid voor <strong>het</strong> werkelijk te vervoeren mengsel. Indien geen betrouwbare exacte gegevensbeschikbaar zijn, kan worden teruggegrepen op één van de volgende methoden:a) Indeling van <strong>het</strong> preparaat afhankelijk van de gevaarlijkste werkzame stof van <strong>het</strong> mengsel onder deaanname, dat deze aanwezig is in dezelfde concentratie als de totale concentratie van alle werkzamecomponenten;b) Toepassing van de formule:C ACBCZ+ + K + =100T T T TAwaarin:CTT MBOPMERKING.ZM= de concentratie in procenten van de component A, B, ..., Z van <strong>het</strong> mengsel= de LD 50-waarde bij inslikken van de component A, B, ..., Z= de LD 50-waarde bij inslikken van <strong>het</strong> mengselDeze formule kan ook worden gebruikt voor de giftigheid bij opname door de huid, onder voorwaarde dat de informatieop dezelfde wijze voor alle bestanddelen beschikbaar is. Het gebruik van deze formule houdt geen rekening meteventuele verschijnselen van versterking of verzwakking van de werking van de stof.Classificatie van pesticiden (bestrijdingsmiddelen)2.2.61.1.11 De werkzame stoffen van pesticiden en hun preparaten waarvan de LC 50- en/of LD 50-waarden bekend zijnen die zijn ingedeeld in klasse 6.1 moeten in de juiste verpakkingsgroep volgens de criteria van 2.2.61.1.6t/m 2.2.61.1.9 hierboven worden ingedeeld. Stoffen en preparaten, die gekenmerkt zijn door bijkomendegevaren, moeten worden ingedeeld conform de tabel van overheersende gevaren in 2.1.3.10, de juisteverpakkingsgroep inbegrepen.2.2.61.1.11.1 Indien de LD 50-waarde bij inslikken of bij opname door de huid van een preparaat van een pesticide nietbekend is, maar de LD 50-waarde van de werkzame stof(fen) is (zijn) bekend, kan de LD 50-waarde van <strong>het</strong>preparaat worden verkregen door toepassing van de procedures in 2.2.61.1.10.OPMERKING.De LD 50-waarden voor de giftigheid van een aantal gebruikelijke pesticiden kunnen worden gevonden in de meestrecente uitgave van de publicatie “The WHO Recommended Classification of Pesticides by Hazard and Guidelines toClassification” die kan worden betrokken bij: World Health Organisation (WHO), International Programme on ChemicalSafety, CH-1211 Genève 27. Hoewel dit document kan dienen als bron voor gegevens van de LD 50-waarden vanpesticiden, mag <strong>het</strong> classificatiesysteem daarvan niet worden gebruikt voor de indeling van pesticiden voortransportdoeleinden of voor de indeling in verpakkingsgroepen. Deze indelingen moeten volgens de voorschriften van<strong>het</strong> RID worden uitgevoerd.2.2.61.1.11.2 De juiste benaming voor de verzending, gebruikt voor <strong>het</strong> vervoer van pesticiden, moet worden gekozenop grond van de werkzame stof, de aggregatietoestand van <strong>het</strong> pesticide en mogelijke bijkomendegevaren die <strong>het</strong> vertoont (zie 3.1.2).2.2.61.1.12 Indien stoffen van klasse 6.1 als gevolg van toevoegingen overgaan naar andere gevaarscategorieën dandie waartoe de met naam genoemde stoffen in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 behoren, moeten dezemengsels of oplossingen worden ingedeeld in de posities waartoe zij op grond van hun werkelijkegevaarseigenschappen behoren.OPMERKING.Zie voor de classificatie van oplossingen en mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) ook 2.1.3.2.2.61.1.13 Op grond van de criteria van 2.2.61.1.6 t/m 2.2.61.1.11 kan ook worden vastgesteld of de aard van eenmet naam genoemde oplossing of mengsel, respectievelijk een oplossing of een mengsel, die/dat een met2.2 - 71


name genoemde stof bevat zodanig is, dat deze oplossing of dit mengsel niet is onderworpen aan devoorwaarden van deze klasse.2.2.61.1.14 Stoffen, oplossingen en mengsels, - met uitzondering van stoffen en preparaten die worden gebruikt alspesticiden -, die niet voldoen aan de criteria van de Richtlijn 67/548/EEG 4 en 1999/45/EG 5 , zoalsgewijzigd, en die derhalve niet zijn ingedeeld als zeer vergiftig, vergiftig of schadelijk volgens dezeRichtlijnen, zoals gewijzigd, kunnen worden beschouwd als stoffen die niet tot de klasse 6.1 behoren.2.2.61.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen2.2.61.2.1 De chemisch instabiele stoffen van de klasse 6.1 zijn slechts ten vervoer toegelaten, indien denoodzakelijke maatregelen zijn getroffen om een gevaarlijke ontleding of polymerisatie tijdens <strong>het</strong> vervoerte verhinderen. Daartoe moet er in <strong>het</strong> bijzonder zorg voor worden gedragen, dat de houders geen stoffenbevatten, die deze reacties kunnen bevorderen.2.2.61.2.2 De volgende stoffen en mengsels zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten:- cyaanwaterstof, (gestabiliseerd of in oplossing) met uitzondering van UN-nummers 1051, 1613, 1614en 3294,- metaalcarbonylen met een vlampunt lager dan 23°C, met uitzondering van UN-nummers 1259NIKKELTETRACARBONYL en 1994 IJZERPENTACARBONYL,- 2,3,7,8-TETRACHLOORDIBENZO-P-DIOXINE (TCDD) is in concentraties, die volgens de criteria van2.2.61.1.7 als zeer giftig beschouwd worden,- 2249 DICHLOORMETHYLETHER, SYMMETRISCH,- preparaten van fosfiden zonder toevoegingen die de ontwikkeling van brandbare giftige gassenvertragen,De volgende stoffen zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer per spoor toegelaten:- bariumazide in droge toestand of met minder dan 50% water of alcoholen,- 0135 kwikfulminaat, bevochtigd.4Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 <strong>betreffende</strong> de aanpassingvan de wettelijke en bestuursrechterlijke bepalingen van de Lidstaten (van de Europese Gemeenschappen) inzakede indeling, de verpakking en <strong>het</strong> kenmerken van gevaarlijke stoffen (Publicatieblad van de EuropeseGemeenschappen Nr. L 196 van 16.08.1967, bladzijde 1).5 Richtlijn 1999/45/EG van <strong>het</strong> Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 <strong>betreffende</strong> de onderlinge aanpassingvan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en <strong>het</strong>kenmerken van gevaarlijke preparaten (Officieel Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 200 van 30juli 1999, blz. 1 t/m 68).2.2 - 72


2.2.61.3 Lijst van collectieve rubriekenBijkomend gevaarClassificatiecodeUN-nr Benaming van de stof of <strong>het</strong> voorwerpGiftige stoffen zonder bijkomend gevaarOrganisch1583 CHLOORPIKRINE, MENGSEL, N.E.G.1602 KLEURSTOF, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. of1602 TUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF, VLOEIBAAR, GIFTIG,N.E.G1693 TRAANGASINGREDIËNT, VLOEIBAAR, N.E.G.1851 MEDICAMENT, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G.2206 ISOCYANATEN, GIFTIG, N.E.G. of2206 ISOCYANAAT, OPLOSSING, GIFTIG, N.E.G.Vloeibaar a) T1 3140 ALKALOÏDEN, VLOEIBAAR, N.E.G. of3140 ALKALOÏDEZOUTEN, VLOEIBAAR, N.E.G.3142 DESINFECTIEMIDDEL, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G.3144 NICOTINEVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G. of3144 NICOTINEPREPARAAT, VLOEIBAAR, N.E.G.3172 TOXINEN, GEWONNEN UIT LEVENDE ORGANISMEN, N.E.G.3276 NITRILLEN, GIFTIG, VLOEIBAAR, N.E.G.3278 ORGANISCHE FOSFORVERBINDING, GIFTIG, VLOEIBAAR,N.E.G.3381 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, N.E.G., met een giftigheid bijinademen van ten hoogste 200 ml/m 3 en een verzadigdedampconcentratie van ten minste 500 LC 503382 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, N.E.G., met een giftigheid bijinademen van ten hoogste 1000 ml/m 3 en een verzadigdedampconcentratie van ten minste 10 LC 502810 GIFTIGE ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G.1544 ALKALOÏDEN, VAST, N.E.G. of1544 ALKALOÏDEZOUTEN, VAST, N.E.G.1601 DESINFECTIEMIDDEL, VAST, GIFTIG, N.E.G.1655 NICOTINEVERBINDING, VAST, N.E.G. of1655 NICOTINEPREPARAAT, VAST, N.E.G.Vast a), b) T2 3143 KLEURSTOF, VAST, GIFTIG, N.E.G. of3143 TUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF, VAST, GIFTIG, N.E.G.3249 MEDICAMENT, VAST, GIFTIG, N.E.G.3439 NITRILLEN, VAST, GIFTIG, N.E.G.3448 TRAANGASINGREDIËNT, VAST, N.E.G.3462 TOXINEN, GEWONNEN UIT LEVENDE ORGANISMEN, N.E.G.3464 ORGANISCHE FORFORVERBINDING, VAST, GIFTIG, N.E.G.2811 GIFTIGE ORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G.2026 FENYLKWIKVERBINDING, N.E.G.2788 ORGANISCHE TINVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G.3146 ORGANISCHE TINVERBINDING, VAST, N.E.G.metaalorganisch c), d) T3 3280 ORGANISCHE ARSEENVERBINDING, VLOEIBAAR N.E.G.3281 METAALCARBONYLEN, VLOEIBAAR, N.E.G.3465 ORGANISCHE ARSEENVERBINDING, VAST, N.E.G.3466 METAALCARBONYLEN, VAST, N.E.G.3282 METAALORGANISCHE VERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG,N.E.G.3467 METAALORGANISCHE VERBINDING, VAST, GIFTIG, N.E.G.2.2 - 73


1556 ARSEENVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G., anorganisch(arsenaten n.e.g., arsenieten n.e.g., arseensulfiden n.e.g.)1935 CYANIDE, OPLOSSING, N.E.G.Vloeibaar e) T4 2024 KWIKVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G.3141 ANORGANISCHE ANTIMOONVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G.3440 SELEENVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G.3381 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, N.E.G., met een giftigheid bijinademen van ten hoogste 200 ml/m 3 en een verzadigdedampconcentratie van ten minste 500 LC 503382 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, N.E.G., met een giftigheid bijinademen van ten hoogste 1000 ml/m 3 en een verzadigdedampconcentratie van ten minste 10 LC 503287 GIFTIGE ANORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G.anorganisch1549 ANORGANISCHE ANTIMOONVERBINDING, VAST, N.E.G.1557 ARSEENVERBINDING, VAST, N.E.G., anorganisch (arsenatenn.e.g., arsenieten n.e.g., arseensulfiden n.e.g.)1564 BARIUMVERBINDING, N.E.G.1566 BERYLLIUMVERBINDING, N.E.G.1588 CYANIDEN, ANORGANISCH, VAST, N.E.G.1707 THALLIUMVERBINDING, N.E.G.2025 KWIKVERBINDING, VAST, N.E.G.Vast f), g) T5 2291 LOODVERBINDING, OPLOSBAAR, N.E.G.2570 CADMIUMVERBINDING2630 SELENATEN of2630 SELENIETEN2856 FLUOROSILICATEN, N.E.G.3283 SELEENVERBINDING, VAST, N.E.G.3284 TELLUURVERBINDING, N.E.G.3285 VANADIUMVERBINDING, N.E.G.3288 GIFTIGE ANORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G.pesticidenVloeibaar h)T62992 PESTICIDE, CARBAMAAT, VLOEIBAAR, GIFTIG2994 PESTICIDE, ARSEENVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG2996 PESTICIDE, ORGANISCHE CHLOORVERBINDING, VLOEIBAAR,GIFTIG2998 PESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG3006 PESTICIDE, THIOCARBAMAAT, VLOEIBAAR, GIFTIG3010 PESTICIDE, KOPERVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG3012 PESTICIDE, KWIKVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG3014 PESTICIDE, MET GESUBSTITUEERD NITROFENOL,VLOEIBAAR, GIFTIG3016 PESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG3018 PESTICIDE, ORGANISCHE FOSFORVERBINDING, VLOEIBAAR,GIFTIG3020 PESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING, VLOEIBAAR,GIFTIG3026 PESTICIDE, CUMARINEVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG3348 PESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, VLOEIBAAR,GIFTIG3352 PESTICIDE, PYRETHROïDE, VLOEIBAAR, GIFTIG2902 PESTICIDE, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G.2.2 - 74


Vast h)T72757 PESTICIDE, CARBAMAAT, VAST, GIFTIG2759 PESTICIDE, ARSEENVERBINDING, VAST, GIFTIG2761 PESTICIDE, ORGANISCHE CHLOORVERBINDING, VAST, GIFTIG2763 PESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING, VAST, GIFTIG2771 PESTICIDE, THIOCARBAMAAT, VAST, GIFTIG2775 PESTICIDE, KOPERVERBINDING, VAST, GIFTIG2777 PESTICIDE, KWIKVERBINDING, VAST, GIFTIG2779 PESTICIDE, MET GESUBSTITUEERD NITROFENOL, VAST,GIFTIG2781 PESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING, VAST, GIFTIG2783 PESTICIDE, ORGANISCHE FOSFORVERBINDING, VAST, GIFTIG2786 PESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING, VAST, GIFTIG3027 PESTICIDE, CUMARINEVERBINDING, VAST, GIFTIG3048 ALUMINIUMFOSFIDE, PESTICIDE3345 PESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, VAST, GIFTIG3349 PESTICIDE, PYRETHROïDE, VAST, GIFTIG2588 PESTICIDE, SOLID, TOXIC, N.O.S.monsters T8 3315 MONSTER VAN CHEMISCHE STOF, GIFTIGandere giftige stoffen i) T9 3243 VASTE STOFFEN DIE GIFTIGE VLOEISTOF BEVATTEN, N.E.G.Giftige stoffen met bijkomend(e) geva(a)renVloeibaar j), k) TF13071 MERCAPTANEN, VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G. of3071 MERCAPTANEN, MENGSEL, VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR,N.E.G.3080 ISOCYANATEN, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G. of3080 ISOCYANAAT, OPLOSSING, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.3275 NITRILLEN, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.3279 ORGANISCHE FOSFORVERBINDING, GIFTIG, BRANDBAAR,N.E.G.3383 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BRANDBAAR, N.E.G., meteen giftigheid bij inademen van ten hoogste 200 ml/m 3 en eenverzadigde dampconcentratie van ten minste 500 LC 503384 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BRANDBAAR, N.E.G., meteen giftigheid bij inademen van ten hoogste 1000 ml/m 3 en eenverzadigde dampconcentratie van ten minste 10 LC 502929 GIFTIGE ORGANISCHE VLOEISTOF, BRANDBAAR, N.E.G.brandbaarTFPesticiden(vlampuntgelijk aan ofhoger dan23°C)TF22991 PESTICIDE, CARBAMAAT, VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR2993 PESTICIDE, ARSEENVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR2995 PESTICIDE, ORGANISCHE CHLOORVERBINDING, VLOEIBAAR,GIFTIG, BRANDBAAR2997 PESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR3005 PESTICIDE, THIOCARBAMAAT, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR3009 PESTICIDE, KOPERVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR3011 PESTICIDE, KWIKVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR3013 PESTICIDE, MET GESUBSTITUEERD NITROFENOL,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR3015 PESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR3017 PESTICIDE, ORGANISCHE FOSFORVERBINDING, VLOEIBAAR,GIFTIG, BRANDBAAR2.2 - 75


3019 PESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING, VLOEIBAAR,GIFTIG, BRANDBAAR3025 PESTICIDE, CUMARINEVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR3347 PESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, VLOEIBAAR,GIFTIG, BRANDBAAR3351 PESTICIDE, PYRETHROIDE, VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR2903 PESTICIDE, VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.1700 TRAANGASKAARSENvast TF3 2930 GIFTIGE ORGANISCHE VASTE STOF, BRANDBAAR, N.E.G.voor zelfverhitting vatbaar c) TS 3124 GIFTIGE VASTE STOF, VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR,N.E.G.Vloeibaar TW13385 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, REACTIEF MET WATER,N.E.G., met een giftigheid bij inademen van ten hoogste 200 ml/m 3en een verzadigde dampconcentratie van ten minste 500 LC 503386 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, REACTIEF MET WATER,N.E.G., met een giftigheid bij inademen van ten hoogste 1000 ml/m 3en een verzadigde dampconcentratie van ten minste 10 LC 503123 GIFTIGE VLOEISTOF, REACTIEF MET WATER, N.E.G.reactief met water d)TW Vast n) TW2 3125 GIFTIGE VASTE STOF, REACTIEF MET WATER, N.E.G.Vloeibaar TO13387 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, OXIDEREND, N.E.G., meteen giftigheid bij inademen van ten hoogste 200 ml/m 3 en eenverzadigde dampconcentratie van ten minste 500 LC 503388 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, OXIDEREND, N.E.G., meteen giftigheid bij inademen van ten hoogste 1000 ml/m 3 en eenverzadigde dampconcentratie van ten minste 10 LC 503122 GIFTIGE VLOEISTOF, OXIDEREND, N.E.G.oxiderend l)TO Vast TO2 3086 GIFTIGE VASTE STOF, OXIDEREND, N.E.G.Bijtend m)TCOrganischAnorganisch3277 CHLOORFORMIATEN, GIFTIG, BIJTEND, N.E.G.Vloeibaar TC1 3361 CHLOORSILANEN, GIFTIG, BIJTEND, N.E.G.3389 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G., met eengiftigheid bij inademen van ten hoogste 200 ml/m 3 en eenverzadigde dampconcentratie van ten minste 500 LC 503390 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G., met eengiftigheid bij inademen van ten hoogste 1000 ml/m 3 en eenverzadigde dampconcentratie van ten minste 10 LC 502927 GIFTIGE ORGANISCHE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G.Vast TC2 2928 GIFTIGE ORGANISCHE VASTE STOF, BIJTEND, N.E.G.VloeibaarTC33389 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G., met eengiftigheid bij inademen van ten hoogste 200 ml/m 3 en eenverzadigde dampconcentratie van ten minste 500 LC 503390 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G., met eengiftigheid bij inademen van ten hoogste 1000 ml/m 3 en eenverzadigde dampconcentratie van ten minste 10 LC 503289 GIFTIGE ANORGANISCHE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G.Vast TC4 3290 GIFTIGE ANORGANISCHE VASTE STOF, BIJTEND, N.E.G.2.2 - 76


andbaar, bijtendTFC2742 CHLOORFORMIATEN, GIFTIG, BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G.3362 CHLOORSILANEN, GIFTIG, BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G.3488 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BRANDBAAR, BIJTEND,N.E.G. met een giftigheid bij inademen van ten hoogste 200 ml/m 3en een verzadigde dampconcentratie van ten minste 500 LC 503489 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BRANDBAAR, BIJTEND,N.E.G. met een giftigheid bij inademen van ten hoogste 1000 ml/m 3en een verzadigde dampconcentratie van ten minste 10 LC 503492 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BIJTEND, BRANDBAAR,N.E.G. met een giftigheid bij inademen van ten hoogste 200 ml/m 3en een verzadigde dampconcentratie van ten minste 500 LC 503493 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BIJTEND, BRANDBAAR,N.E.G. met een giftigheid bij inademen van ten hoogste 1000 ml/m 3en een verzadigde dampconcen-tratie van ten minste 10 LC 503490 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, REACTIEF MET WATER,BRANDBAAR, N.E.G. met een giftigheid bij inademen van tenBrandbaar, reactiefmet waterhoogste 200 ml/m3 en een verzadigde dampconcentratie van tenminste 500 LC 50TFW 3491 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, REACTIEF MET WATER,BRANDBAAR, N.E.G. met een giftigheid bij inademen van tenhoogste 1000 ml/m3 en een verzadigde dampconcentratie van tenminste 10 LC 50OPMERKINGEN.a)Stoffen en preparaten die alkaloïden of nicotine bevatten, dienende als pesticiden moeten worden ingedeeld onder UN-nummers2588 PESTICIDEN, VAST, GIFTIG, N.E.G., 2902 PESTICIDEN, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. of 2903 PESTICIDEN,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.b)Werkzame stoffen en trituraties of mengsels van stoffen met andere stoffen, bestemd voor laboratoria en beproevingen en voor defabricage van farmaceutische producten, moeten overeenkomstig hun giftigheid worden ingedeeld (zie 2.2.61.1.7 t/m 2.2.61.1.11).c)Voor zelfverhitting vatbare stoffen, zwak giftig en voor zelfontbranding vatbare, metaalorganische verbindingen, zijn stoffen vanklasse 4.2.d)Met water reactieve stoffen, zwak giftig, en met water reactieve metaalorganische verbindingen, zijn stoffen van klasse 4.3.e)Kwikfulminaat, bevochtigd met minder dan 20 massa-% water, of een mengsel van alcohol en water is een stof van klasse 1, UNnummer0135. Niet tot <strong>het</strong> vervoer per spoor toegelaten (zie 2.2.61.2.2).f)Ferricyaniden, ferrocyaniden, alkali-thiocyanaten en ammonium-thiocyanaten zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong>RID.g)Loodzouten en loodpigmenten, die slechts tot ten hoogste 5% oplosbaar zijn indien ze gedurende één uur bij een temperatuur van23°C ± 2°C in een mengverhouding van 1/1000 met 0,0 7M-zoutzuur geroerd worden, zijn niet onderworpen aan de voorschriftenvan <strong>het</strong> RID.h)De voorwerpen die doordrenkt zijn met dit pesticide (zoals kartonnen platen, papieren repen, wattenbollen, kunststofplaten), inhermetisch gesloten omslagen, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.i)Mengsels van vaste stoffen, die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID, met giftige vloeistoffen, mogen wordenvervoerd onder UN-nummer 3243, zonder dat eerst de indelingscriteria van klasse 6.1 worden toegepast, op voorwaarde dat geenovertollige vloeistof zichtbaar is op <strong>het</strong> moment van <strong>het</strong> laden van de stof of van <strong>het</strong> sluiten van de verpakking, van de wagon ofvan de container. De verpakkingen moeten overeenkomen met een constructietype dat met goed gevolg de dichtheidsproef voorverpakkingsgroep II heeft doorstaan. Deze positie mag niet worden gebruikt voor vaste stoffen, die een vloeistof vanverpakkingsgroep I bevatten.j)Zeer giftige of giftige, brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 23°C, met uitzondering van de volgende stoffen die zeergiftig zijn bij inademen: UN-nummers 1051, 1092, 1098, 1143, 1163, 1182, 1185, 1238, 1239, 1244, 1251, 1259, 1613, 1614,1695, 1994, 2334, 2382, 2407, 2438, 2480, 2482, 2484, 2485, 2606, 2929, 3279 en 3294 zijn stoffen van klasse 3.k)Brandbare vloeistoffen, zwak giftig, met uitzondering van stoffen en preparaten gebruikt als pesticiden, met een vlampunt tussen23°C en 60°C, zijn stoffen van klasse 3.l)Fosfide pesticiden van UN-nummers 1360, 1397, 1432, 1714, 2011 en 2013 zijn stoffen van klasse 4.3.m)Zwak giftige, oxiderende stoffen, zijn stoffen van klasse 5.1.n)Zwak giftige en zwak bijtende stoffen zijn stoffen van klasse 8.2.2 - 77


2.2.62 Klasse 6.2 Infectueuze stoffen (besmettelijke stoffen)2.2.62.1 Criteria2.2.62.1.1 De titel van klasse 6.2 omvat infectueuze stoffen. Voor de doeleinden van <strong>het</strong> RID zijn “infectueuze stoffen”de stoffen waarvan bekend is of waarvan redelijkerwijze kan aangenomen worden dat ze ziektekiemenbevatten. Ziektekiemen worden gedefinieerd als micro-organismen (zoals onder meer bacteriën, virussen,rickettsia, parasieten en schimmels) en andere agens zoals prionen, die ziektes kunnen veroorzaken bijmens of dier.OPMERKINGEN.1. Genetisch gemodificeerde micro-organismen en organismen, biologische producten, diagnostische monsters engeïnfecteerde levende dieren moeten in deze klasse worden ingedeeld, indien zij aan de voorwaarden ervanvoldoen.2. Toxinen van plantaardige, dierlijke of bacteriologische oorsprong, die geen enkele infectueuze stof of organismebevatten of niet in infectueuze stoffen of organismen vervat zijn, zijn stoffen van klasse 6.1, UN 3172 of UN 3462.2.2.62.1.2 De stoffen van klasse 6.2 zijn als volgt onderverdeeld:I1 infectueuze stoffen, gevaarlijk voor mensenI2 infectueuze stoffen, alleen gevaarlijk voor dierenI3 klinisch afval2.2.62.1.3 DefinitiesI4 biologische stoffen2.2.62.1.4 ClassificatieVoor de doeleinden van <strong>het</strong> RID verstaat men onder :“Biologische producten”, producten afkomstig van levende organismen, die worden vervaardigd en inomloop gebracht overeenkomstig de voorschriften van de nationale bevoegde overheden ; deze kunnenspeciale toelatingsvoorwaarden opleggen en worden ofwel gebruikt ter voorkoming, behandeling ofdiagnose van ziekten bij mens of dier, ofwel voor daarmee verband houdende ontwikkelings-,experimentele of onderzoeksdoeleinden. Ze kunnen eind- of tussenproducten omvatten, zoals vaccins endiagnostische producten, maar zijn daar niet toe beperkt;“Culturen”, <strong>het</strong> resultaat van een proces via <strong>het</strong>welk ziektekiemen opzettelijk gekweekt worden. Dezedefinitie omvat niet de stalen die van menselijke of dierlijke patiënten afgenomen worden, zoalsgedefinieerd in onderhavige paragraaf;“Medisch afval of ziekenhuisafval”, afvalstoffen afkomstig van de medische behandeling van dieren ofmensen of van biologisch onderzoek;“Monsters die van patiënten afgenomen worden”, menselijk of dierlijk materiaal dat rechtstreeks vanmenselijke of dierlijke patiënten afgenomen wordt, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, uitwerpselen,afscheidingen, bloed en zijn bestanddelen, lichaamsdelen, weefsel en uitstrijkjes van weefselvloeistof, dievoor doeleinden zoals research, diagnose, enquête, behandeling of preventie worden vervoerd.De infectueuze stoffen moeten in klasse 6.2 geclassificeerd worden en zijn – al naargelang <strong>het</strong> geval – bijde UN-nummers 2814, 2900, 3291 of 3373 in te delen.De infectueuze stoffen zijn onderverdeeld in de hieronder gedefinieerde categorieën :2.2.62.1.4.1 Categorie A: Een infectueuze stof die wordt vervoerd in een vorm die een blijvende invaliditeit of eendodelijke of potentieel dodelijke ziekte bij anders gezonde mensen of dieren kan veroorzaken wanneermen er aan wordt blootgesteld. Voorbeelden van stoffen die aan deze criteria beantwoorden komen voorin de tabel in onderstaande paragraaf.OPMERKING.Een blootstelling vindt plaats wanneer een infectueuze stof vrijkomt uit de beschermende verpakking en in contact komtmet een mens of dier.a) De infectueuze stoffen die aan deze criteria beantwoorden en die ziektes veroorzaken bij mensen, ofzowel bij mensen als dieren, worden ingedeeld bij UN 2814. Deze die enkel bij dieren ziektesveroorzaken worden ingedeeld bij UN 2900;b) De indeling bij de UN-nummers 2814 of 2900 is gebaseerd op de gekende medische antecedenten ensymptomen bij de menselijke of dierlijke bron van oorsprong, op de plaatselijke endemischeomstandigheden of op <strong>het</strong> oordeel van een specialist <strong>betreffende</strong> de individuele toestand van demenselijke of dierlijke bron van oorsprong.OPMERKINGEN.1. De officiële vervoersnaam voor UN 2814 is “INFECTUEUZE STOF, GEVAARLIJK VOOR MENSEN”. De officiëlevervoersnaam voor UN 2900 is “INFECTUEUZE STOF, alleen GEVAARLIJK VOOR DIEREN”.2.2 - 78


2. De onderstaande tabel is niet volledig. De infectueuze stoffen – met inbegrip van de nieuwe of opduikendeziektekiemen – die er niet in voorkomen maar die voldoen aan dezelfde critaria moeten bij de categorie Aingedeeld worden. Bovendien moet een stof, waarvan men niet kan vaststellen of ze al dan niet beantwoordt aande criteria, opgenomen worden in categorie A.3. De in cursieve letters vermelde micro-organismen in de onderstaande tabel zijn bacteriën, mycoplasmas, rickettsiaof zwammen.VOORBEELDEN VAN INFECTUEUZE STOFFEN DIE ONDER OM HET EVEN WELKE VORM BIJCATEGORIE A INGEDEELD ZIJN, BEHALVE WANNEER ANDERS IS AANGEGEVEN (2.2.62.1.4.1)UN-nummerMicro-organismeen benaming2814Infectueuzestof,gevaarlijkvoor mensen2900Infectueuzestof, alleengevaarlijkvoor dierenBacillus anthracis (enkel culturen)Brucella abortus (enkel culturen)Brucella melitensis (enkel culturen)Brucella suis (enkel culturen)Burkholderia mallei – Pseudomonas mallei – Droes (enkel culturen)Burkholderia pseudomallei – Pseudomonas pseudomallei (enkel culturen)Chlamydia psittaci (enkel culturen)Clostridium botulinum (enkel culturen)Coccidioides immitis (enkel culturen)Coxiella burnetii (enkel culturen)Ebola-virusEscherichia coli, verotoxinogeen (enkel culturen)*Flexaal virusFrancisella tularensis (enkel culturen)Guanarito-virusHantaan-virusHantavirussen die hemorragische koorts met niersyndroom veroorzakenHendra-virusHepatitis B-virus (enkel culturen)Herpes B-virus (enkel culturen)Junin-virusMenselijk imunniteitsverminderingsvirus (enkel culturen)Machupo-virusMarburg-virusMycobacterium tuberculosis (enkel culturen)*Nipah-virusPokkenvirusRickettsia prowazekii (enkel culturen)Rickettsia rickettsii (enkel culturen)Sabia-virusShigella dysenteriae type 1 (enkel culturen)*Sterk pathogeen virus van de vogelgriep (enkel culturen)Virus van de apenpokkenVirus van de door teken veroorzaakte hersenvliesontsteking (enkelculturen)Virus van de gele koorts (enkel culturen)Virus van de hemorroïdale koorts van de Krim en KongoVirus van de hemorroïdale koorts van OmskVirus van de hondsdolheid (enkel culturen)Virus van de Japanse hersenvliesontsteking (enkel culturen)Virus van de kinderverlamming (enkel culturen)Virus van de knokkelkoorts (enkel culturen)Virus van de LassakoortsVirus van de Oosterse paardenhersenvliesontsteking (enkel culturen)Virus van de paardenhersenvliesontsteking van Venezuela (enkel culturen)Virus van de Riftvalleikoorts (enkel culturen)Virus van de Russische vernoestivale hersenvliesontsteking (enkelculturen)Virus van de westelijke Nijl (enkel culturen)Virus van de ziekte van <strong>het</strong> KyasanurwoudYersinia pestis (enkel culturen)Aviair Paramyxovirus type 1 – virus van de velogenische ziekte van NewcastleMycoplasma mycoides – besmettelijke longontsteking van hoornveeVirus van de Afrikaanse varkenskoorts (enkel culturen)Virus van de blaasjesstomatitis (enkel culturen)Virus van de blaasjesziekte bij varkens (enkel culturen)Virus van de geitenpokken (enkel culturen)Virus van de klassieke varkenspest (enkel culturen)2.2 - 79


VOORBEELDEN VAN INFECTUEUZE STOFFEN DIE ONDER OM HET EVEN WELKE VORM BIJCATEGORIE A INGEDEELD ZIJN, BEHALVE WANNEER ANDERS IS AANGEGEVEN (2.2.62.1.4.1)Virus van de nodulaire dermatose (enkel culturen)Virus van de pest bij kleine herkouwers (enkel culturen)Virus van de runderpest (enkel culturen)Virus van de schapenpokken (enkel culturen)Virus van mond- en klauwzeer (enkel culturen)*) Wanneer de culturen voor diagnostische of klinische doeleinden bestemd zijn, mogen ze echter als infectueuzestoffen van categorie B worden geclassificeerd.2.2.62.1.4.2 Categorie B: Een infectueuze stof die niet voldoet aan de criteria om in categorie A geclassificeerd teworden. De infectueuze stoffen van categorie B moeten bij UN 3373 ingedeeld worden.OPMERKING.2.2.62.1.5 VrijstellingenDe officiële vervoersnaam voor UN 3373 is “BIOLOGISCHE STOF, CATEGORIE B”.2.2.62.1.5.1 De stoffen die geen infectueuze stoffen bevatten of waarvan <strong>het</strong> onwaarschijnlijk is dat ze bij mens of diereen ziekte veroorzaken zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID, behalve wanneer zevoldoen aan de criteria om in een andere klasse opgenomen te worden.2.2.62.1.5.2 De stoffen, die micro-organismen bevatten die geen ziekteverwekkers zijn voor mens of dier, zijn nietonderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID, behalve wanneer ze voldoen aan de criteria om in eenandere klasse opgenomen te worden.2.2.62.1.5.3 De stoffen in een vorm waarin de eventueel aanwezige ziekteverwekkers zodanig geneutraliseerd ofgedeactiveerd werden dat zij geen risico voor de gezondheid meer vertegenwoordigen, zijn nietonderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID, behalve wanneer ze voldoen aan de criteria om in eenandere klasse opgenomen te worden.2.2.62.1.5.4 Stoffen, waarin de concentratie aan ziekteverwekkers van <strong>het</strong>zelfde niveau is als die welke in de natuurwordt aangetroffen (met inbegrip van voedingsmiddelen en watermonsters) en waarbij er vanuit gegaankan worden dat zij geen beduidend risico op infectie met zich meebrengen, zijn niet onderworpen aan devoorschriften van <strong>het</strong> RID, behalve wanneer ze voldoen aan de criteria om in een andere klasseopgenomen te worden.2.2.62.1.5.5 Gedroogd bloed dat via <strong>het</strong> aanbrengen van een druppel bloed op een absorberend materiaal werdingezameld, monsters voor <strong>het</strong> opsporen van bloed in uitwerpselen, bloed en bloedcomponenten dieingezameld werden met <strong>het</strong> oog op transfusies of op de bereiding van voor transfusie of transplantatie tegebruiken bloedproducten, en alle voor transplantatie bestemde weefsels en organen zijn nietonderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.2.2.62.1.5.6 Van mens of dier afgenomen monsters, bij dewelke <strong>het</strong> risico minimaal is dat zij ziekteverwekkersbevatten, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID indien ze vervoerd worden in eenverpakking die alle lekkage verhindert en die, al naargelang van <strong>het</strong> geval, voorzien is van de vermelding"Vrijgesteld medisch monster" of "Vrijgesteld dierlijk medisch monster”.Indien de verpakking aan de volgende voorwaarden voldoet, wordt aangenomen dat ze aan bovenstaandebepalingen beantwoordt:a) de verpakking bestaat uit drie componenten:i) één of meerdere lekdichte primaire recipiënten;ii)een lekdichte secundaire verpakking; eniii) een voldoende sterke buitenverpakking – gelet op haar inhoud, haar massa en <strong>het</strong> gebruikwaarvoor ze bestemd is – met minstens één oppervlak dat afmetingen van minimaal 100 mm x100 mm bezit;b) voor vloeistoffen is tussen <strong>het</strong> (of de) primair(e) recipiënt(en) en de secundaire verpakking eenvoldoende hoeveelheid absorberend materiaal aangebracht om de volledige inhoud te kunnenabsorberen, zodat vrijkomende of lekkende vloeistof tijdens <strong>het</strong> vervoer de buitenverpakking niet kanbereiken en de integriteit van <strong>het</strong> vulmateriaal niet kan schaden;c) wanneer meerdere breekbare primaire recipiënten in een enkele secundaire verpakking geplaatstworden, zijn deze afzonderlijk omwikkeld of van elkaar gescheiden om onderling contact teverhinderen.OPMERKINGEN.1. Elke vrijststelling op basis van onderhavige paragraaf moet berusten op een professionele beoordeling. Dezebeoordeling dient gebaseerd te zijn op de bekende medische voorgeschiedenis, symptomen en individuele situatievan de menselijke of dierlijke bron, en op de plaatselijke endemische omstandigheden. Voorbeelden van monstersdie op basis van deze paragraaf vervoerd kunnen worden zijn:2.2 - 80


- bloed- of urinemonsters voor <strong>het</strong> bepalen van <strong>het</strong> chlorestorolgehalte, de bloedsuikerspiegel, dehormoonspiegel of prostaatspecifieke antilichamen (PSA);- monsters die bestemd zijn om de werking van organen zoals <strong>het</strong> hart, de lever of de nieren te controleren bijmensen of dieren met niet-besmettelijke ziektes of ten behoeve van de therapeutische monitoring vangeneesmiddelen;- monsters afgenomen op vraag van verzekeraars of werkgevers teneinde de aanwezigheid van drugs ofalcohol vast te stellen;- monsters afgenomen voor zwangerschapstests;- biopsieën voor <strong>het</strong> opsporen van kanker;- en monsters afgenomen om antilichamen in mensen of dieren te detecteren;wanneer geen enkele vrees bestaat voor infectie (bijvoorbeeld voor de evaluatie van een door vaccinatieverleende immuniteit, de diagnose van een auto-immuniteitsziekte, enz.).2. Voor <strong>het</strong> luchtvervoer moeten de verpakkingen van de monsters, die op basis van onderhavige paragraafvrijgesteld zijn, beantwoorden aan de voorschriften van alinea a) tot en met c).2.2.62.1.6 (Voorbehouden)2.2.62.1.7 (Voorbehouden)2.2.62.1.8 (Voorbehouden).2.2.62.1.9 Biologische productenVoor de doeleinden van <strong>het</strong> RID worden de biologische producten in de volgende groepen onderverdeeld:a) producten die overeenkomstig de voorschriften van de nationale bevoegde overheden vervaardigd enverpakt zijn, en die vervoerd worden om definitief verpakt of gedistribueerd te worden voor gebruikdoor medici of door particulieren voor individuele gezondheidszorg. De stoffen van deze groep zijnniet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID;b) producten die niet onder paragraaf a) vallen en waarvan bekend is of waarvan redelijkerwijze kanaangenomen worden dat ze besmettelijke stoffen bevatten, en die voldoen aan de criteria om bijcategorie A of B ingedeeld te worden. De stoffen van deze groep zijn – al naargelang <strong>het</strong> geval - bijde UN-nummers 2814, 2900 of 3373 in te delen.OPMERKING.Sommige biologische producten die goedgekeurd zijn om in de handel gebracht te worden vormen slechts in bepaaldegedeelten van de wereld een biologisch gevaar. In dat geval kunnen de bevoegde overheden eisen dat dezebiologische producten voldoen aan de lokale voorschriften die van toepassing zijn op infectueuze stoffen of zij kunnenandere beperkingen opleggen.2.2.62.1.10 Genetisch gemodificeerde micro-organismen en organismenDe genetisch gemodificeerde micro-organismen die niet voldoen aan de definitie van een infectueuze stofmoeten overeenkomstig afdeling 2.2.9 geclassificeerd worden.2.2.62.1.11 Medisch afval of ziekenhuisafval2.2.62.1.11.1 Medisch afval of ziekenhuisafval dat infectueuze stoffen van categorie A bevat wordt – al naargelang <strong>het</strong>geval – bij de UN-nummers 2814 of 2900 ingedeeld. Medisch afval of ziekenhuisafval dat infectueuzestoffen van categorie B bevat wordt bij UN-nummer 3291 ingedeeld.OPMERKING.Het medisch afval of ziekenhuisafval, dat ingedeeld is bij nummer 18 01 03 (Afval van de gezondheidszorg bij mens ofdier en/of verwant onderzoek – afval van verloskundige zorg en de diagnose, behandeling of preventie van ziektes bijde mens – afval waarvan de inzameling en verwijdering zijn onderworpen aan speciale richtlijnen om infectie tevoorkomen) of 18 02 02 (Afval van de gezondheidszorg bij mens of dier en/of verwant onderzoek – afval van onderzoeken de diagnose, behandeling of preventie van ziektes bij dieren – afval waarvan de inzameling en verwijdering zijnonderworpen aan speciale richtlijnen teneinde infectie te voorkomen) volgens de lijst van afvalstoffen in bijlage bij deBeschikking van de Europese Commissie 2000/532/EG 6 , zoals gewijzigd, moet conform de bepalingen vanonderhavige paragraaf geclassificeerd worden, op basis van de medische of diergeneeskundige diagnose <strong>betreffende</strong>de patiënt of <strong>het</strong> dier.2.2.62.1.11.2 Medisch afval of ziekenhuisafval waarvoor men redenen heeft om aan te nemen dat de waarschijnlijkheidgering is dat ze infectueuze stoffen bevatten, worden bij UN 3291 ingedeeld.Voor de indeling mag rekening gehouden worden met <strong>internationale</strong>, regionale of nationale catalogi vanafvalstoffen.6 2000/532/EG: Beschikking van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdendevaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad<strong>betreffende</strong> afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijkeafvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad <strong>betreffende</strong> gevaarlijkeafvalstoffen (Publicatieblad van de Europese Unie L226 van 6 september 2000, bladzijde 3).2.2 - 81


OPMERKINGEN1. De officiële vervoersnaam voor UN 3291 is “ZIEKENHUISAFVAL, ONGESPECIFICEERD, N.E.G.” of“(BIO)MEDISCH AFVAL, N.E.G.” of “GEREGLEMENTEERD MEDISCH AFVAL, N.E.G.”.2. Medisch afval of ziekenhuisafval, dat ingedeeld is bij nummer 18 01 04 (Afval van de gezondheidszorg bij mens ofdier en/of verwant onderzoek – afval van verloskundige zorg en de diagnose, behandeling of preventie van ziektesbij de mens – afval waarvan de inzameling en verwijdering niet zijn onderworpen aan speciale richtlijnen teneindeinfectie te voorkomen) of 18 02 03 (Afval van de gezondheidszorg bij mens of dier en/of verwant onderzoek – afvalvan onderzoek en de diagnose, behandeling of preventie van ziektes bij dieren – afval waarvan de inzameling enverwijdering niet zijn onderworpen aan speciale richtlijnen teneinde infectie te voorkomen) volgens de lijst vanafvalstoffen in bijlage bij de Beschikking van de Europese Commissie 2000/532/EG5), zoals gewijzigd, is ondanksde bovenvermelde classificatiecriteria niet onderworpen aan de bepalingen van <strong>het</strong> RID.2.2.62.1.11.3 Ontsmet medisch afval of ziekenhuisafval dat eerder infectueuze stoffen heeft bevat is niet onderworpenaan de voorschriften van <strong>het</strong> RID, tenzij wordt voldaan aan de criteria voor indeling bij een andere klasse.2.2.62.1.11.4 Medisch afval of ziekenhuisafval van UN 3291 is ingedeeld bij verpakkingsgroep II.2.2.62.1.12 Besmette dieren2.2.62.1.12.1 Levende dieren mogen niet gebruikt worden om infectueuze stoffen te vervoeren, tenzij wanneer eeninfectueuze stof op geen enkele andere manier vervoerd kan worden. Elk levend dier dat opzettelijkbesmet werd en waarvan men weet of vermoedt dat <strong>het</strong> infectueuze stoffen bevat, mag enkel vervoerdworden in overeenstemming met de door de bevoegde overheid goedgekeurde voorwaarden 7 .2.2.62.1.12.2 Dierlijke stoffen die ziekteverwekkers bevatten dewelke behoren tot categorie A of ziekteverwekkers diealleen in culturen bij categorie A zouden behoren, moeten – al naargelang <strong>het</strong> geval – bij UN-nummer2814 of 2900 ingedeeld worden. Dierlijke stoffen die ziekteverwekkers bevatten dewelke behoren totcategorie B, behalve deze die in culturen bij categorie A zouden behoren, moeten bij UN-nummer 3373ingedeeld worden.2.2.62.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffenLevende gewervelde of ongewervelde dieren mogen niet worden gebruikt om een infectueus agens tevervoeren, tenzij <strong>het</strong> onmogelijk is dit agens op een andere wijze te vervoeren, of tenzij dit vervoertoegelaten werd door de bevoegde overheid (zie 2.2.62.1.12.1).2.2.62.3 Lijst van collectieve rubriekenClassifi UN-nrcatiecodeBenaming van de stof of <strong>het</strong> voorwerpInfectueuze stoffen gevaarlijkvoor mensen I 12814 INFECTUEUZE STOF, GEVAARLIJK VOOR MENSENInfectueuze stoffen alleengevaarlijk voor dieren I 22900 INFECTUEUZE STOF, ALLEEN GEVAARLIJK VOOR DIEREN3291 ZIEKENHUISAFVAL, ONGESPECIFICEERD, N.E.G., ofZiekenhuisafval I 3 3291 (BIO)MEDISCH AFVAL, N.E.G.3291 GEREGLEMENTEERD MEDISCH AFVAL, N.E.G.3373 KLINISCHE MONSTERS ofBiologische stoffen I 4 3373 BIOLOGISCHE STOF, CATEGORIE B7 Reglementeringen <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer van levende dieren bestaan, bijvoorbeeld in Richtlijn 91/628/EEG van 19 november 1991,<strong>betreffende</strong> de bescherming van dieren tijdens <strong>het</strong> vervoer (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 340 van 11december 1991, p. 17) en in de Aanbevelingen van de Europese Raad (Ministercomité) voor <strong>het</strong> vervoer van bepaalde diersoorten.2.2 - 82


2.2.7 Klasse 7 Radioactieve stoffen2.2.7.1 Definities2.2.7.1.1 Onder radioactieve stoffen worden verstaan alle stoffen die radio-isotopen bevatten, waarvoor zowel deactiviteitsconcentratie als de totale activiteit van de zending de in 2.2.7.2.2.1 t/m 2.2.7.2.2.6 aangegevenwaarden overschrijden.2.2.7.1.2 BesmettingOnder besmetting wordt verstaan de aanwezigheid van een radioactieve stof op een oppervlak inhoeveelheden groter dan 0,4 Bq/cm² voor beta- en gammastralers en voor alfastralers van geringetoxiciteit, of 0,04 Bq/cm² voor alle andere alfastralers.Onder afwrijfbare besmetting wordt verstaan besmetting die onder normale vervoersomstandighedenvan <strong>het</strong> oppervlak kan worden verwijderd.Onder niet afwrijfbare besmetting wordt verstaan elke besmetting anders dan afwrijfbare besmetting.2.2.7.1.3 Definities van specifieke termenMen verstaat onder :A 1 en A 2A 1 , de waarde van de activiteit van radioactieve stoffen in speciale toestand die voorkomt intabel 2.2.7.2.2.1 of die berekend is zoals aangegeven in 2.2.7.2.2.2, en die gebruikt wordt omde grenswaarden van de activiteit vast te stellen voor de toepassing van de voorschriften van<strong>het</strong> RID ;A 2 , de waarde van de activiteit van andere radioactieve stoffen dan radioactieve stoffen inspeciale toestand, die voorkomt in tabel 2.2.7.2.2.1 of die berekend is zoals aangegeven in2.2.7.2.2.2, en die gebruikt wordt om de grenswaarden van de activiteit vast te stellen voor detoepassing van de voorschriften van <strong>het</strong> RID ;alfastralers met lage radiotoxiciteit, natuurlijk uraan, verarmd uraan, natuurlijk thorium, uraan-235 of uraan-238, thorium-232, thorium-228 en thorium-230 wanneer zij in ertsen of in langsfysische of chemische weg bekomen concentraten voorkomen ; of alfastralers met eenhalveringstijd kleiner dan tien dagen ;niet bestraald thorium, thorium dat niet meer dan 10 -7 gram uraan-233 per gram thorium-232bevat ;niet bestraald uraan, uraan dat niet meer dan 2 x 10 3 Bq plutonium per gram uraan-235 bevat,niet meer dan 9 x 10 6 Bq splijtingsproducten per gram uraan-235 en niet meer dan 5 x 10 -3 guraan-236 per gram uraan-235 ;radioactieve stof die moeilijk te verspreiden is, ofwel een vaste radioactieve stof, ofwel eenvaste radioactieve stof in een gesloten capsule, die zich weinig verspreidt en die nietpoedervormig is ;radioactieve stof in speciale toestand, <strong>het</strong>zij :a) een niet verspreidbare vaste radioactieve stof ; <strong>het</strong>zijb) een afgedichte capsule die een radioactieve stof bevat ;specifieke activiteit van een radionuclide, de activiteit per massaeenheid van dat nuclide. Onderde specifieke activiteit van een stof verstaat men de activiteit per massaeenheid van de stofwaarin de radionucliden grotendeels gelijkmatig verdeeld zijn.Splijtbaar nuclide, uraan-233, uraan-235, plutonium-239 of plutonium-241, en splijtstof, een stofdie ten minste één van de splijtbare nucliden bevat. Niet vervat in de definitie van splijtstof zijn:a) niet bestraald natuurlijk uraan of verarmd uraan ;b) natuurlijk of verarmd uraan dat uitsluitend in thermische reactoren werd bestraald ;stoffen met geringe specifieke activiteit (LSA 8 ), radioactieve stoffen die van nature een beperktespecifieke activiteit bezitten, of die radioactieve stoffen waarvoor grenswaarden voor de8 Het acroniem “LSA” is afkomstig van de Engelse term “Low Specific Activity”.2.2 - 83


2.2.7.2 Classificatiegeschatte gemiddelde specifieke activiteit van toepassing zijn. Om de geschatte gemiddeldespecifieke activiteit te bepalen wordt geen rekening hehouden met <strong>het</strong> afschermingsmateriaaldat de LSA-stoffen omgeeft.Uraan - natuurlijk, verarmd, verrijktnatuurlijk uraan, <strong>het</strong> uraan (dat chemisch geisoleerd kan zijn) waarin de isotopen zich indezelfde verhouding bevinden als in de natuurlijke toestand (ongeveer 99,28 massa-% uraan-238 en 0,72 massa-% uraan-235) ;verarmd uraan, uraan dat een geringer massapercentage uraan-235 bevat dan natuurlijk uraan.verrijkt uraan, uraan dat een groter massapercentage uraan-235 bevat dan 0,72 %.In alle gevallen is een zeer gering massapercentage uraan-234 aanwezig.Voorwerp met besmetting aan <strong>het</strong> oppervlak (SCO 9 ), een vast voorwerp dat zelf niet radioactiefis, maar waar op zijn oppervlak een radioactieve stof voorkomt ;2.2.7.2.1 Algemene bepalingen2.2.7.2.1.1 De rarioactieve stoffen moeten bij een van de in tabel 2.2.7.2.1.1 gespecificeerde UN-nummers ingedeeldworden in functie van <strong>het</strong> niveau van de activiteit van de in <strong>het</strong> collo vervatte radionucliden, van <strong>het</strong>splijtbaar of niet splijtbaar karakter van deze radionucliden, van <strong>het</strong> voor vervoer aan te bieden type colloen de aard of de vorm van de inhoud van <strong>het</strong> collo, of van speciale regelingen die op de vervoersoperatievan toepassing zijn, conform de in 2.2.7.2.2 tot en met 2.2.7.2.5 opgenomen bepalingen.Vrijgestelde colli(1.7.1.5)UN 2908UN 2909UN 2910UN 2911Tabel 2.2.7.2.1.1: Toewijzing van de UN-nummersRADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO – LEGE VERPAKKINGRADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO -INDUSTRIËLE VOORWERPEN VANNATUURLIJK URANIUM of VAN VERARMD URANIUM of VAN NATUURLIJK THORIUMRADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO -BEPERKTE HOEVEELHEID STOFRADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO -INSTRUMENTEN of INDUSTRIËLEVOORWERPENStoffen met geringe specifieke activiteit(2.2.7.2.3.1)UN 2912UN 3321UN 3322UN 3324UN 3325RADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGE SPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-I), nietsplijtbaar of splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGE SPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-II), nietsplijtbaar of splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGE SPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-III), nietsplijtbaar of splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGE SPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-II),SPLIJTBAARRADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGE SPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-III),SPLIJTBAARVoorwerpen met besmetting aan <strong>het</strong> oppervlak(2.2.7.2.3.1)UN 2913UN 3326Colli van type A(2.2.7.2.4.4)UN 2915RADIOACTIEVE STOFFEN, VOORWERPEN MET BESMETTING AAN HET OPPERVLAK(SCO-I of SCO-II), niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN, VOORWERPEN MET BESMETTING AAN HET OPPERVLAK(SCO-1 OF SCO-II), SPLIJTBAARRADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE A, niet in speciale toestand, nietsplijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld9 Het acroniem “SCO” is afkomstig van de Engelse term “Surface Contaminated Object”2.2 - 84


UN 3327UN 3332UN 3333Colli van type B(U)(2.2.7.2.4.6)UN 2916UN 3328Colli van type B(M)(2.2.7.2.4.6)UN 2917UN 3329Colli van type C(2.2.7.2.4.6)UN 3323UN 3330Speciale regeling(2.2.7.2.5)UN 2919UN 3331Uraanhexafluoride(2.2.7.2.4.5)UN 2977UN 2978RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE A, SPLIJTBAAR, niet in specialetoestandRADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE A, IN SPECIALE TOESTAND, nietsplijtbaar of splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE A, IN SPECIALE TOESTAND,SPLIJTBAARRADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE B(U), niet splijtbaar of splijtbaar,vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE B(U), SPLIJTBAARRADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE B(M), niet splijtbaar of splijtbaar,vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE B(M), SPLIJTBAARRADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE C, niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE C, SPLIJTBAARRADIOACTIEVE STOFFEN, VERVOERD OP GROND VAN EEN SPECIALE REGELING,niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN, VERVOERD OP GROND VAN EEN SPECIALE REGELING,SPLIJTBAARRADIOACTIEVE STOFFEN, URANIUMHEXAFLUORIDE, SPLIJTBAARRADIOACTIEVE STOFFEN, URANIUMHEXAFLUORIDE, niet splijtbaar of splijtbaar,vrijgesteld2.2.7.2.2 Bepaling van de grenswaarde van de activiteit2.2.7.2.2.1 De volgende basiswaarden voor de verschillende radio-isotopen zijn aangegeven in Tabel 2.2.7.2.2.1:a) A 1 en A 2 in TBq;b) de activiteitsconcentratie voor vrijgestelde stoffen in Bq/g; enc) de grenswaarde voor de activiteit van een vrijgestelde zending in Bq.Tabel 2.2.7.2.2.1: Basiswaarden voor de radio-isotopenRadionuclide (Atoomnummer) A 1 A 2 Activiteitsconcentratie voorvrijgestelde stoffenGrenswaarde voorde activiteit vanvrijgestelde zending(TBq) (TBq) (Bq/g) (Bq)Actinium (89)Ac-225 a) 8 × 10 -1 6 × 10 -3 1 × 10 1 1 × 10 4Ac-227 a) 9 × 10 -1 9 × 10 -5 1 × 10 -1 1 × 10 3Ac-228 6 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Zilver (47)Ag-105 2 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Ag-108m a) 7 × 10 -1 7 × 10 -1 1 × 10 1 b) 1 × 10 6 b)Ag-110m a) 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Ag-111 2 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Aluminium (13)Al-26 1 × 10 -1 1 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 52.2 - 85


Radionuclide (Atoomnummer) A 1 A 2 Activiteitsconcentratie voorvrijgestelde stoffenGrenswaarde voorde activiteit vanvrijgestelde zending(TBq) (TBq) (Bq/g) (Bq)Americium (95)Am-241 1 × 10 1 1 × 10 -3 1 × 10 0 1 × 10 4Am-242m a) 1 × 10 1 1 × 10 -3 1 × 10 0 b) 1 × 10 4 b)Am-243 a) 5 × 10 0 1 × 10 -3 1 × 10 0 b) 1 × 10 3 b)Argon (18)Ar-37 4 × 10 1 4 × 10 1 1 × 10 6 1 × 10 8Ar-39 4 × 10 1 2 × 10 1 1 × 10 7 1 × 10 4Ar-41 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 9Arseen (33)As-72 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5As-73 4 × 10 1 4 × 10 1 1 × 10 3 1 × 10 7As-74 1 × 10 0 9 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6As-76 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 5As-77 2 × 10 1 7 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Astaat (85)At-211 a) 2 × 10 1 5 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 7Goud (79)Au-193 7 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 7Au-194 1 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6Au-195 1 × 10 1 6 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 7Au-198 1 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Au-199 1 × 10 1 6 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Barium (56)Ba-131 a) 2 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Ba-133 3 × 10 0 3 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Ba-133m 2 × 10 1 6 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Ba-140 a) 5 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 1 b) 1 × 10 5 b)Beryllium (4)Be-7 2 × 10 1 2 × 10 1 1 × 10 3 1 × 10 7Be-10 4 × 10 1 6 × 10 -1 1 × 10 4 1 × 10 6Bismut (83)Bi-205 7 × 10 -1 7 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Bi-206 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Bi-207 7 × 10 -1 7 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Bi-210 1 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Bi-210m a) 6 × 10 -1 2 × 10 -2 1 × 10 1 1 × 10 5Bi-212 a) 7 × 10 -1 6 × 10 -1 1 × 10 1 b) 1 × 10 5 b)Berkelium (97)Bk-247 8 × 10 0 8 × 10 -4 1 × 10 0 1 × 10 4Bk-249 a) 4 × 10 1 3 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Broom (35)Br-76 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Br-77 3 × 10 0 3 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Br-82 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Koolstof (6)C-11 1 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6C-14 4 × 10 1 3 × 10 0 1 × 10 4 1 × 10 7Calcium (20)Ca-41 onbeperkt onbeperkt 1 × 10 5 1 × 10 7Ca-45 4 × 10 1 1 × 10 0 1 × 10 4 1 × 10 7Ca-47 a) 3 × 10 0 3 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Cadmium (48)2.2 - 86


Radionuclide (Atoomnummer) A 1 A 2 Activiteitsconcentratie voorvrijgestelde stoffenGrenswaarde voorde activiteit vanvrijgestelde zending(TBq) (TBq) (Bq/g) (Bq)Cd-109 3 × 10 1 2 × 10 0 1 × 10 4 1 × 10 6Cd-113m 4 × 10 1 5 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Cd-115 a) 3 × 10 0 4 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Cd-115m 5 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Cerium (58)Ce-139 7 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Ce-141 2 × 10 1 6 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 7Ce-143 9 × 10 -1 6 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Ce-144 a) 2 × 10 -1 2 × 10 -1 1 × 10 2 b) 1 × 10 5 b)Californium (98)Cf-248 4 × 10 1 6 × 10 -3 1 × 10 1 1 × 10 4Cf-249 3 × 10 0 8 × 10 -4 1 × 10 0 1 × 10 3Cf-250 2 × 10 1 2 × 10 -3 1 × 10 1 1 × 10 4Cf-251 7 × 10 0 7 × 10 -4 1 × 10 0 1 × 10 3Cf-252 1 × 10 -1 3 × 10 -3 1 × 10 1 1 × 10 4Cf-253 a) 4 × 10 1 4 × 10 -2 1 × 10 2 1 × 10 5Cf-254 1 × 10 -3 1 × 10 -3 1 × 10 0 1 × 10 3Chloor (17)Cl-36 1 × 10 1 6 × 10 -1 1 × 10 4 1 × 10 6Cl-38 2 × 10 -1 2 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Curium (96)Cm-240 4 × 10 1 2 × 10 -2 1 × 10 2 1 × 10 5Cm-241 2 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Cm-242 4 × 10 1 1 × 10 -2 1 × 10 2 1 × 10 5Cm-243 9 × 10 0 1 × 10 -3 1 × 10 0 1 × 10 4Cm-244 2 × 10 1 2 × 10 -3 1 × 10 1 1 × 10 4Cm-245 9 × 10 0 9 × 10 -4 1 × 10 0 1 × 10 3Cm-246 9 × 10 0 9 × 10 -4 1 × 10 0 1 × 10 3Cm-247 a) 3 × 10 0 1 × 10 -3 1 × 10 0 1 × 10 4Cm-248 2 × 10 -2 3 × 10 -4 1 × 10 0 1 × 10 3Kobalt (27)Co-55 5 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Co-56 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Co-57 1 × 10 1 1 × 10 1 1 × 10 2 1 × 10 6Co-58 1 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6Co-58m 4 × 10 1 4 × 10 1 1 × 10 4 1 × 10 7Co-60 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Chroom (24)Cr-51 3 × 10 1 3 × 10 1 1 × 10 3 1 × 10 7Cesium (55)Cs-129 4 × 10 0 4 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 5Cs-131 3 × 10 1 3 × 10 1 1 × 10 3 1 × 10 6Cs-132 1 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 5Cs-134 7 × 10 -1 7 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 4Cs-134m 4 × 10 1 6 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 5Cs-135 4 × 10 1 1 × 10 0 1 × 10 4 1 × 10 7Cs-136 5 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Cs-137 a) 2 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 1 b) 1 × 10 4 b)Koper (29)Cu-64 6 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Cu-67 1 × 10 1 7 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Dysprosium (66)2.2 - 87


Radionuclide (Atoomnummer) A 1 A 2 Activiteitsconcentratie voorvrijgestelde stoffenGrenswaarde voorde activiteit vanvrijgestelde zending(TBq) (TBq) (Bq/g) (Bq)Dy-159 2 × 10 1 2 × 10 1 1 × 10 3 1 × 10 7Dy-165 9 × 10 -1 6 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Dy-166 a) 9 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Erbium (68)Er-169 4 × 10 1 1 × 10 0 1 × 10 4 1 × 10 7Er-171 8 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Europium (63)Eu-147 2 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Eu-148 5 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Eu-149 2 × 10 1 2 × 10 1 1 × 10 2 1 × 10 7Eu-150 (kortlevend) 2 × 10 0 7 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Eu-150 (langlevend) 7 × 10 -1 7 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Eu-152 1 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6Eu-152m 8 × 10 -1 8 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Eu-154 9 × 10 -1 6 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Eu-155 2 × 10 1 3 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 7Eu-156 7 × 10 -1 7 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Fluor (9)F-18 1 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6IJzer (26)Fe-52 a) 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Fe-55 4 × 10 1 4 × 10 1 1 × 10 4 1 × 10 6Fe-59 9 × 10 -1 9 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Fe-60 a) 4 × 10 1 2 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 5Gallium (31)Ga-67 7 × 10 0 3 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Ga-68 5 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Ga-72 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Gadolinium (64)Gd-146 a) 5 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Gd-148 2 × 10 1 2 × 10 -3 1 × 10 1 1 × 10 4Gd-153 1 × 10 1 9 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 7Gd-159 3 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Germanium (32)Ge-68 a) 5 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Ge-71 4 × 10 1 4 × 10 1 1 × 10 4 1 × 10 8Ge-77 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Hafnium (72)Hf-172 a) 6 × 10 -1 6 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Hf-175 3 × 10 0 3 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Hf-181 2 × 10 0 5 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Hf-182 onbeperkt onbeperkt 1 × 10 2 1 × 10 6Kwik (80)Hg-194 a) 1 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6Hg-195m a) 3 × 10 0 7 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Hg-197 2 × 10 1 1 × 10 1 1 × 10 2 1 × 10 7Hg-197m 1 × 10 1 4 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Hg-203 5 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 5Holmium (67)Ho-166 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 5Ho-166m 6 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Jood (53)2.2 - 88


Radionuclide (Atoomnummer) A 1 A 2 Activiteitsconcentratie voorvrijgestelde stoffenGrenswaarde voorde activiteit vanvrijgestelde zending(TBq) (TBq) (Bq/g) (Bq)l-123 6 × 10 0 3 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 7I-124 1 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6l-125 2 × 10 1 3 × 10 0 1 × 10 3 1 × 10 6l-126 2 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6l-129 onbeperkt onbeperkt 1 ×10 2 1 × 10 5l-131 3 × 10 0 7 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6l-132 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5l-133 7 × 10 -1 6 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6l-134 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5l-135 a) 6 × 10 -1 6 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Indium (49)In-111 3 × 10 0 3 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6In-113m 4 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6In-114m a) 1 × 10 1 5 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6In-115 7 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Iridium (77)Ir-189 a) 1 × 10 1 1 × 10 1 1 × 10 2 1 × 10 7Ir-190 7 × 10 -1 7 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Ir-192 1 × 10 0 c) 6 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 4Ir-194 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 5Kalium (19)K-40 9 × 10 -1 9 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6K-42 2 × 10 -1 2 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6K-43 7 × 10 -1 6 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Krypton (36)Kr-79 4 x 10 0 2 x 10 0 1 x 10 3 1 x 10 5Kr-81 4 × 10 1 4 × 10 1 1 × 10 4 1 × 10 7Kr-85 1 × 10 1 1 × 10 1 1 × 10 5 1 × 10 4Kr-85m 8 × 10 0 3 × 10 0 1 × 10 3 1 × 10 10Kr-87 2 × 10 -1 2 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 9Lanthaan (57)La-137 3 × 10 1 6 × 10 0 1 × 10 3 1 × 10 7La-140 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Lutetium (71)Lu-172 6 × 10 -1 6 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Lu-173 8 × 10 0 8 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 7Lu-174 9 × 10 0 9 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 7Lu-174m 2 × 10 1 1 × 10 1 1 × 10 2 1 × 10 7Lu-177 3 × 10 1 7 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 7Magnesium (12)Mg-28 a) 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Mangaan (25)Mn-52 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Mn-53 onbeperkt onbeperkt 1 × 10 4 1 × 10 9Mn-54 1 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6Mn-56 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Molybdeen (42)Mo-93 4 × 10 1 2 × 10 1 1 × 10 3 1 × 10 8Mo-99 a) 1 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Stikstof (7)N-13 9 × 10 -1 6 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 9Natrium (11)2.2 - 89


Radionuclide (Atoomnummer) A 1 A 2 Activiteitsconcentratie voorvrijgestelde stoffenGrenswaarde voorde activiteit vanvrijgestelde zending(TBq) (TBq) (Bq/g) (Bq)Na-22 5 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Na-24 2 × 10 -1 2 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Niobium (41)Nb-93m 4 × 10 1 3 × 10 1 1 × 10 4 1 × 10 7Nb-94 7 × 10 -1 7 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Nb-95 1 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6Nb-97 9 × 10 -1 6 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Neodymium (93)Nd-147 6 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Nd-149 6 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Nikkel (28)Ni-59 onbeperkt onbeperkt 1 × 10 4 1 × 10 8Ni-63 4 × 10 1 3 × 10 1 1 × 10 5 1 × 10 8Ni-65 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Neptunium (93)Np-235 4 × 10 1 4 × 10 1 1 × 10 3 1 × 10 7Np-236 (kortlevend) 2 × 10 1 2 × 10 0 1 × 10 3 1 × 10 7Np-236 (langlevend) 9 × 10 0 2 × 10 -2 1 × 10 2 1 × 10 5Np-237 2 × 10 1 2 × 10 -3 1 × 10 0 b) 1 × 10 3 b)Np-239 7 × 10 0 4 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 7Osmium (76)Os-185 1 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6Os-191 1 × 10 1 2 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 7Os-191m 4 × 10 1 3 × 10 1 1 × 10 3 1 × 10 7Os-193 2 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Os-194 a) 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 5Fosfor (15)P-32 5 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 5P-33 4 × 10 1 1 × 10 0 1 × 10 5 1 × 10 8Protactinium (91)Pa-230 a) 2 × 10 0 7 × 10 -2 1 × 10 1 1 × 10 6Pa-231 4 × 10 0 4 × 10 -4 1 × 10 0 1 × 10 3Pa-233 5 × 10 0 7 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 7Lood (82)Pb-201 1 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6Pb-202 4 × 10 1 2 × 10 1 1 × 10 3 1 × 10 6Pb-203 4 × 10 0 3 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Pb-205 onbeperkt onbeperkt 1 × 10 4 1 × 10 7Pb-210 a) 1 × 10 0 5 × 10 -2 1 × 10 1 b) 1 × 10 4 b)Pb-212 a)7 × 10 -1 2 × 10 -1 1 × 10 1 b) 1 × 10 5 b)Palladium (46)Pd-103 a) 4 × 10 1 4 × 10 1 1 × 10 3 1 × 10 8Pd-107 onbeperkt onbeperkt 1 × 10 5 1 × 10 8Pd-109 2 × 10 0 5 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Promethium (61)Pm-143 3 × 10 0 3 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Pm-144 7 × 10 -1 7 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Pm-145 3 × 10 1 1 × 10 1 1 × 10 3 1 × 10 7Pm-147 4 × 10 1 2 × 10 0 1 × 10 4 1 × 10 7Pm-148m a) 8 × 10 -1 7 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Pm-149 2 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Pm-151 2 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 62.2 - 90


Radionuclide (Atoomnummer) A 1 A 2 Activiteitsconcentratie voorvrijgestelde stoffenGrenswaarde voorde activiteit vanvrijgestelde zending(TBq) (TBq) (Bq/g) (Bq)Polonium (84)Po-210 4 × 10 1 2 × 10 -2 1 × 10 1 1 × 10 4Praseodymium (59)Pr-142 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 5Pr-143 3 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 4 1 × 10 6Platina (78)Pt-188 a) 1 × 10 0 8 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Pt-191 4 × 10 0 3 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Pt-193 4 × 10 1 4 × 10 1 1 × 10 4 1 × 10 7Pt-193m 4 × 10 1 5 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 7Pt-195m 1 × 10 1 5 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Pt-197 2 × 10 1 6 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Pt-197m 1 × 10 1 6 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Plutonium (94)Pu-236 3 × 10 1 3 × 10 -3 1 × 10 1 1 × 10 4Pu-237 2 × 10 1 2 × 10 1 1 × 10 3 1 × 10 7Pu-238 1 × 10 1 1 × 10 -3 1 × 10 0 1 × 10 4Pu-239 1 × 10 1 1 × 10 -3 1 × 10 0 1 × 10 4Pu-240 1 × 10 1 1 × 10 -3 1 × 10 0 1 × 10 3Pu-241 a) 4 × 10 1 6 × 10 -2 1 × 10 2 1 × 10 5Pu-242 1 × 10 1 1 × 10 -3 1 × 10 0 1 × 10 4Pu-244 a) 4 × 10 -1 1 × 10 -3 1 × 10 0 1 × 10 4Radium (88)Ra-223 a) 4 × 10 -1 7 × 10 -3 1 × 10 2 b) 1 × 10 5 b)Ra-224 a) 4 × 10 -1 2 × 10 -2 1 × 10 1 b) 1 × 10 5 b)Ra-225 a) 2 × 10 -1 4 × 10 -3 1 × 10 2 1 × 10 5Ra-226 a) 2 × 10 -1 3 × 10 -3 1 × 10 1 b) 1 × 10 4 b)Ra-228 a) 6 × 10 -1 2 × 10 -2 1 × 10 1 b) 1 × 10 5 b)Rubidium (37)Rb-81 2 × 10 0 8 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Rb-83 a) 2 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Rb-84 1 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6Rb-86 5 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 5Rb-87 onbeperkt onbeperkt 1 × 10 4 1 × 10 7Rb (natuurlijk) onbeperkt onbeperkt 1 × 10 4 1 × 10 7Renium (75)Re-184 1 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6Re-184m 3 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Re-186 2 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Re-187 onbeperkt onbeperkt 1 × 10 6 1 × 10 9Re-188 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 5Re-189 a) 3 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Re (natuurlijk) onbeperkt onbeperkt 1 × 10 6 1 × 10 9Rodium (45)Rh-99 2 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6Rh-101 4 × 10 0 3 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 7Rh-102 5 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Rh-102m 2 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Rh-103m 4 × 10 1 4 × 10 1 1 × 10 4 1 × 10 8Rh-105 1 × 10 1 8 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 7Radon (86)Rn-222 a) 3 × 10 -1 4 × 10 -3 1 × 10 1 b) 1 × 10 8 b)2.2 - 91


Radionuclide (Atoomnummer) A 1 A 2 Activiteitsconcentratie voorvrijgestelde stoffenGrenswaarde voorde activiteit vanvrijgestelde zending(TBq) (TBq) (Bq/g) (Bq)Ruthenium (44)Ru-97 5 × 10 0 5 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 7Ru-103 a) 2 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Ru-105 1 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Ru-106 a) 2 × 10 -1 2 × 10 -1 1 × 10 2 b) 1 × 10 5 b)Zwavel (16)S-35 4 × 10 1 3 × 10 0 1 × 10 5 1 × 10 8Antimoon (51)Sb-122 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 4Sb-124 6 × 10 -1 6 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Sb-125 2 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Sb-126 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Scandium (21)Sc-44 5 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Sc-46 5 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Sc-47 1 × 10 1 7 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Sc-48 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Seleen (34)Se-75 3 × 10 0 3 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Se-79 4 × 10 1 2 × 10 0 1 × 10 4 1 × 10 7Silicium (14)Si-31 6 × 10 -1 6 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Si-32 4 × 10 1 5 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Samarium (62)Sm-145 1 × 10 1 1 × 10 1 1 × 10 2 1 × 10 7Sm-147 onbeperkt onbeperkt 1 × 10 1 1 × 10 4Sm-151 4 × 10 1 1 × 10 1 1 × 10 4 1 × 10 8Sm-153 9 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Tin (50)Sn-113 a) 4 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 3 1 × 10 7Sn-117m 7 × 10 0 4 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Sn-119m 4 × 10 1 3 × 10 1 1 × 10 3 1 × 10 7Sn-121m a) 4 × 10 1 9 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 7Sn-123 8 × 10 -1 6 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Sn-125 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 5Sn-126 a) 6 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Strontium (38)Sr-82 a) 2 × 10 -1 2 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Sr-85 2 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Sr-85m 5 × 10 0 5 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 7Sr-87m 3 × 10 0 3 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Sr-89 6 × 10 -1 6 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Sr-90 a) 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 2 b) 1 × 10 4 b)Sr-91 a) 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Sr-92 a) 1 × 10 0 3 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Tritium (1)T (H-3) 4 × 10 1 4 × 10 1 1 × 10 6 1 × 10 9Tantaal (73)Ta-178 (langlevend) 1 × 10 0 8 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Ta-179 3 × 10 1 3 × 10 1 1 × 10 3 1 × 10 7Ta-182 9 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 4Terbium (65)2.2 - 92


Radionuclide (Atoomnummer) A 1 A 2 Activiteitsconcentratie voorvrijgestelde stoffenGrenswaarde voorde activiteit vanvrijgestelde zending(TBq) (TBq) (Bq/g) (Bq)Tb-157 4 × 10 1 4 × 10 1 1 × 10 4 1 × 10 7Tb-158 1 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6Tb-160 1 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Technetium (43)Tc-95m a) 2 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6Tc-96 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Tc-96m a) 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 7Tc-97 onbeperkt onbeperkt 1 × 10 3 1 × 10 8Tc-97m 4 × 10 1 1 × 10 0 1 × 10 3 1 × 10 7Tc-98 8 × 10 -1 7 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Tc-99 4 × 10 1 9 × 10 -1 1 × 10 4 1 × 10 7Tc-99m 1 × 10 1 4 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 7Telluur (52)Te-121 2 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6Te-121m 5 × 10 0 3 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Te-123m 8 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 7Te-125m 2 × 10 1 9 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 7Te-127 2 × 10 1 7 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Te-127m a) 2 × 10 1 5 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 7Te-129m 7 × 10 -1 6 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Te-129m a) 8 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Te-131m a) 7 × 10 -1 5 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Te-132 a) 5 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 7Thorium (90)Th-227 1 × 10 1 5 × 10 -3 1 × 10 1 1 × 10 4Th-228 a) 5 × 10 -1 1 × 10 -3 1 × 10 0 b) 1 × 10 4 b)Th-229 5 × 10 0 5 × 10 -4 1 × 10 0 b) 1 × 10 3 b)Th-230 1 × 10 1 1 × 10 -3 1 × 10 0 1 × 10 4Th-231 4 × 10 1 2 × 10 -2 1 × 10 3 1 × 10 7Th-232 onbeperkt onbeperkt 1 × 10 1 1 × 10 4Th-234 a) 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 3 b) 1 × 10 5 b)Th (natuurlijk) onbeperkt onbeperkt 1 × 10 0 b) 1 × 10 3 b)Titaan (22)Ti-44 a) 5 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5Thallium (81)TI-200 9 × 10 -1 9 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6TI-201 1 × 10 1 4 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6TI-202 2 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6TI-204 1 × 10 1 7 × 10 -1 1 × 10 4 1 × 10 4Thulium (69)Tm-167 7 × 10 0 8 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Tm-170 3 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Tm-171 4 × 10 1 4 × 10 1 1 × 10 4 1 × 10 8Uraan (92)U-230 (snelle absorptie door de long)a) d)4 × 10 1 1 × 10 -1 1 × 10 1 b) 1 × 10 5 b)U-230 (absorptie door de long met 4 × 10 1 4 × 10 -3 1 × 10 1 1 × 10 4gemiddelde snelheid) a) e)U-230 (langzame ab-sorptie door de 3 × 10 1 3 × 10 -3 1 × 10 1 1 × 10 4long) a )f)U-232 (snelle absorptie door de long)d)4 × 10 1 1 × 10 -2 1 × 10 0 b) 1 × 10 3 b)2.2 - 93


Radionuclide (Atoomnummer) A 1 A 2 Activiteitsconcentratie voorvrijgestelde stoffen2.2 - 94Grenswaarde voorde activiteit vanvrijgestelde zending(TBq) (TBq) (Bq/g) (Bq)U-232 (absorptie door de long met 4 × 10 1 7 × 10 -3 1 × 10 1 1 × 10 4gemiddelde snelheid) e)U-232 (langzame ab-sorptie door de 1 × 10 1 1 × 10 -3 1 × 10 1 1 × 10 4long) f)U-233 (snelle absorptie door de long)d)4 × 10 1 9 × 10 -2 1 × 10 1 1 × 10 4U-233 (absorptie door de long met 4 × 10 1 2 × 10 -2 1 × 10 2 1 × 10 5gemiddelde snelheid) e)U-233 (langzame ab-sorptie door de 4 × 10 1 6 × 10 -3 1 × 10 1 1 × 10 5long) f)U-234 (snelle absorptie door de long)d)4 × 10 1 9 × 10 -2 1 × 10 1 1 × 10 4U-234 (absorptie door de long metgemiddelde snelheid) e)U-234 (langzame ab-sorptie door delong) f)U-235 (alle types ab-sorptie door dea) d) e) f)long)U-236 (snelle absorptie door de long)d)4 × 10 1 2 × 10 -2 1 × 10 2 1 × 10 54 × 10 1 6 × 10 -3 1 × 10 1 1 × 10 5onbeperkt onbeperkt 1 × 10 1 b) 1 × 10 4 b)onbeperkt onbeperkt 1 × 10 1 1 × 10 4U-236 (absorptie door de long met 4 × 10 1 2 × 10 -2 1 × 10 2 1 × 10 5gemiddelde snelheid) e)U-236 (langzame ab-sorptie door de 4 × 10 1 6 × 10 -3 1 × 10 1 1 × 10 4long) f)U-238 (alle typen absorptie door de onbeperkt onbeperkt 1 × 10 1 b) 1 × 10 4 b)d) e)f )long)U (natuurlijk) onbeperkt onbeperkt 1 × 10 0 b) 1 × 10 3 b)U (verrijkt ≤ 20 %) g) onbeperkt onbeperkt 1 × 10 0 1 × 10 3U (verarmd ) onbeperkt onbeperkt 1 × 10 0 1 × 10 3Vanadium (23)V-48 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 5V-49 4 × 10 1 4 × 10 1 1 × 10 4 1 × 10 7Wolfraam (74)W-178 a) 9 × 10 0 5 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6W-181 3 × 10 1 3 × 10 1 1 × 10 3 1 × 10 7W-185 4 × 10 1 8 × 10 -1 1 × 10 4 1 × 10 7W-187 2 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6W-188 a) 4 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 5Xenon (54)Xe-122 a) 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 9Xe-123 2 × 10 0 7 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 9Xe-127 4 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 3 1 × 10 5Xe-131m 4 × 10 1 4 × 10 1 1 × 10 4 1 × 10 4Xe-133 2 × 10 1 1 × 10 1 1 × 10 3 1 × 10 4Xe-135 3 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 3 1 × 10 10Yttrium (39)Y-87 a) 1 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6Y-88 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Y-90 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 5Y-91 6 × 10 -1 6 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 6Y-91m 2 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Y-92 2 × 10 -1 2 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 5Y-93 3 × 10 -1 3 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 5Ytterbium (70)Yb-169 4 × 10 0 1 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 7


Radionuclide (Atoomnummer) A 1 A 2 Activiteitsconcentratie voorvrijgestelde stoffen2.2 - 95Grenswaarde voorde activiteit vanvrijgestelde zending(TBq) (TBq) (Bq/g) (Bq)Yb-175 3 × 10 1 9 × 10 -1 1 × 10 3 1 × 10 7Zink (30)Zn-65 2 × 10 0 2 × 10 0 1 × 10 1 1 × 10 6Zn-69 3 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 4 1 × 10 6Zn-69m a) 3 × 10 0 6 × 10 -1 1 × 10 2 1 × 10 6Zirkonium (40)Zr-88 3 × 10 0 3 × 10 0 1 × 10 2 1 × 10 6Zr-93 onbeperkt onbeperkt 1 × 10 3 b) 1 × 10 7 b)Zr-95 a) 2 × 10 0 8 × 10 -1 1 × 10 1 1 × 10 6Zr-97 a) 4 × 10 -1 4 × 10 -1 1 × 10 1 b) 1 × 10 5 b)a)In de waarde van A1 en/of A2 van deze moedernucliden zijn de bijdragen inbegrepen van de dochterproducten methalveringstijden van minder dan tien dagen die hieronder zijn opgesomd:Mg–28Al–28Ar–42 K–42Ca–47Sc–47Ti–44Sc–44Fe–52Mn–52mFe–60Co–60mZn–69m Zn–69Ge–68Ga–68Rb–83Kr–83mSr–82Rb–82Sr–90 Y–90Sr–91Y–91mSr–92 Y–92Y–87 Sr–87mZr–95Nb–95mZr–97Nb–97m, Nb–97Mo–99Tc–99mTc –95m Tc –95Tc–96m Tc–96Ru–103Rh–103mRu–106Rh–106Pd–103Rh–103mAg–108mAg–110mCd–115In–114mSn–113Sn–121mSn–126Te–118Te–127mTe–129mTe–131mAg–108Ag–110In–115mIn–114In–113mSn–121Sb–126mSb–118Te–127Te–129Te–131Te–132 I–132I–135 Xe–135mXe–122 I–122Cs–137Ba–131Ba–137mCs–131Ba–140La–140Ce–144Pr–144m, Pr–144Pm–148m Pm–148Gd–146 Eu–146Dy–166Ho–166Hf–172Lu–172W–178 Ta–178W–188 Re–188Re–189Os–189mOs–194Ir–194Ir–189Os–189m


)c)d)e)Pt–188Hg–194Hg–195mPb–210Pb–212Bi–210mBi–212At–211Rn–222Ra–223Ir–188Au–194Hg–195Bi–210Bi–212, Tl–208, Po–212Tl–206Tl–208, Po–212Po–211Po–218, Pb–214, At–218, Bi–214, Po–214Rn–219, Po–215, Pb–211, Bi–211, Po–211, Tl–207Ra –224 Rn –220, Po –216, Pb –212, Bi –212, Tl –208, Po –212Ra–225Ra–226Ra–228Ac–225Ac–227Th–228Th–234Pa–230Ac–225, Fr–221, At–217, Bi–213, Tl–209, Po–213, Pb–209Rn–222, Po–218, Pb–214, At–218, Bi–214, Po–214Ac–228Fr–221, At–217, Bi–213, Tl–209, Po–213, Pb–209Fr–223Ra–224, Rn–220, Po–216, Pb–212, Bi–212, Tl–208,Po–212Pa–234m, Pa–234Ac–226, Th–226, Fr–222, Ra–222, Rn–218, Po–214U–230 Th–226, Ra–222, Rn–218, Po–214U–235 Th–231Pu–241 U–237Pu–244Am–242mAm–243Cm–247Bk–249U240, Np–240mAm–242, Np–238Np–239Pu–243Am–245Cf–253Cm–249"Hieronder zijn de moeder-isotopen en hun dochterproducten, die in permanent evenwicht met elkaar zijn, opgesomd:Sr-90 Y-90Zr-93 Nb-93mZr-97 Nb-97Ru-106 Rh-106Ag 108m Ag 108Cs-137 Ba-137mCe-144 Pr-144Ba-140 La-140Bi-212 Tl-208 (0,36), Po-212 (0,64)Pb-210 Bi-210, Po-210Pb-212 Bi-212, Tl-208 (0,36), Po-212 (0,64)Rn-222 Po-218, Pb-214, Bi-214, Po-214Ra-223 Rn-219, Po-215, Pb-211, Bi-211, Tl-207Ra-224 Rn-220, Po-216, Pb-212, Bi-212, Tl-208 (0,36), Po-212 (0,64)Ra-226 Rn-222, Po-218, Pb-214, Bi-214, Po-214, Pb-210, Bi-210, Po-210Ra-228 Ac-228Th-228 Ra-224, Rn-220, Po-216, Pb212, Bi-212, Tl208 (0,36), Po-212 (0,64)Th-229 Ra-225, Ac-225, Fr-221, At-217, Bi-213, Po-213, Pb-209Th-nat Ra-228, Ac-228, Th-228, Ra-224, Rn-220, Po-216, Pb-212, Bi-212, Tl-208 (0,36), Po-212 (0,64)Th-234 Pa-234mU-230 Th-226, Ra-222, Rn-218, Po-214U-232 Th-228, Ra-224, Rn-220, Po-216, Pb-212, Bi-212, Tl-208 (0,36), Po-212 (0,64)U-235 Th-231U-238 Th-234, Pa-234mU-nat Th-234, Pa-234m, U-234, Th-230, Ra-226, Rn-222, Po-218, Pb-214, Bi-214, Po-214, Pb-210, Bi-210, Po-210Np-237 Pa-233Am-242m Am-242Am-243 Np-239De hoeveelheid kan worden bepaald door meting van de vervalsnelheid of meting van <strong>het</strong> stralingsniveau op een voorgeschrevenafstand van de bron.Deze waarden zijn allen van toepassing op uraanverbindingen met de chemische formule UF 6, UO 2F 2 of UO 2(NO 3) 2, zowel ondernormale vervoersomstandigheden als in geval van ongelukken tijdens <strong>het</strong> vervoer.Deze waarden zijn alleen van toepassing op uraanverbindingen met de chemische formule UO 3, UF 4 of UCl 4 en zeswaardigeverbindingen zowel onder normale vervoersomstandigheden als in geval van ongelukken tijdens <strong>het</strong> vervoer.2.2 - 96


f)g)Deze waarden zijn van toepassing op alle uraanverbindingen met uitzondering van de hierboven onder d) en e) aangegevenverbindingen.Deze waarden zijn uitsluitend van toepassing op niet-bestraald uraan.2.2.7.2.2.2 Voor de radioisotopen, die niet zijn voorkomen in de lijst van Tabel 2.2.7.2.2.1, vereist de bepaling van dein 2.2.7.2.2.1 bedoelde basiswaarden een multilaterale goedkeuring. Het is toegestaan om de A 2-waardete gebruiken die berekend is met behulp van een dosiscoëfficiënt voor <strong>het</strong> toepasselijke longabsorptietype,zoals aanbevolen door de “International Commission on Radiological Protection” (InternationaleCommissie voor Radioprotectie), indien daarbij de chemische formules van elk radioisotoop zowel ondernormale -, als onder ongevalsomstandigheden tijdens <strong>het</strong> vervoer in aanmerking genomen worden. Menmag ook de waarden gebruiken die in de Tabel 2.2.7.2.2.2 voor radioisotopen voorkomen, zonder degoedkeuring van de bevoegde overheid te bekomen.Radioactieve inhoudGebleken aanwezigheid vannucliden die alfastralers zijnmaar geen neutronenstralersGebleken aanwezigheid vannu-cliden dieneutronenstralers zijn, ofgeen gegevens beschikbaarGeen relevante gegevensbeschikbaarTabel 2.2.7.7.2.2Basiswaarden voor onbekende radio-isotopen of mengselsA 1 A 2 Activiteitsconcentratievoor vrijstelde stoffenTBq TBq Bq/g BqGrenswaarden voor de activiteitvan vrijgestelde zendingen0,1 0,02 1 x 10 1 1 x 10 40,2 9 x 10 -5 1 x 10 -1 1 x 10 30,001 9 x 10 -5 1 x 10 -1 1 x 10 32.2.7.2.2.3 Bij de berekeningen van A 1 en A 2 van een radionuclide dat niet in Tabel 2.2.7.2.2.1 is genoemd wordt eenradioactieve vervalreeks, waarin de radio-isotopen zich bevinden in dezelfde verhoudingen als in denatuurlijke toestand en waarin geen der dochter-isotopen een halveringstijd van <strong>het</strong>zij meer dan 10 dagen,<strong>het</strong>zij meer dan die van de moedernuclide bezit, beschouwd als een zuiver radionuclide; de activiteit die inaanmerking moet worden genomen en de waarden van A 1 of A 2 die van toepassing zijn moeten in ditgeval dezelfde zijn als de waarden die overeenkomen met <strong>het</strong> moedernuclide van deze reeks. Bijradioactieve vervalreeksen waarbij één of meer dochter-isotopen een halveringstijd bezitten van <strong>het</strong>zijmeer dan 10 dagen, <strong>het</strong>zij meer is dan die van <strong>het</strong> moedernuclide, worden <strong>het</strong> moedernuclide endergelijke dochter-isotopen beschouwd als mengsels van verschillende isotopen.2.2.7.2.2.4 In <strong>het</strong> geval van mengsels van radio-isotopen kan de bepaling van de basiswaarden voor de radioisotopen,bedoeld in 2.2.7.2.2.1, als volgt geschieden:waarin:Xmf (i) de activiteitsfractie of activiteitsconcentratie is van radionuclide i in <strong>het</strong> mengsel;=∑i1f( i )X( i )X (i) de aangegeven waarde van A 1 of A 2 is, of de activiteitsconcentratie voor vrijgestelde stoffen, of degrenswaarde van de activiteit van een vrijgestelde zending, in <strong>het</strong> geval van radionuclide i; enX m de afgeleide waarde voor A 1 of A 2 is, of de activiteitsconcentratie voor vrijgestelde stoffen of degrenswaarde van de activiteit voor een vrijgestelde zending in <strong>het</strong> geval van een mengsel.2.2.7.2.2.5 Indien de identiteit van elk radionuclide bekend is, maar de afzonderlijke activiteiten van bepaalde radioisotopenniet bekend zijn, kunnen de radio-isotopen in groepen worden samengevat en kan voor de radioisotopenvan elke groep onder toepassing van de formules in 2.2.7.2.2.4 en 2.2.7.2.4.4 gebruik gemaaktworden van de laagste in aanmerking komende waarde die van toepassing is voor de radio-isotopen in elkvan de groepen. De groepen kunnen worden samengesteld op basis van de totale alfa-activiteit en detotale beta-/gamma-activiteit, indien deze bekend zijn, waarbij de laagste waarde voor de alfastralers ofbeta-/gammastralers moet worden aangehouden.2.2.7.2.2.6 Voor afzonderlijke radio-isotopen of mengsels van radio-isotopen, waarvoor de <strong>betreffende</strong> gegevens nietbeschikbaar zijn, moeten in de Tabel in 2.2.7.2.2.2 opgenomen waarden worden gebruikt.2.2.7.2.3 Bepaling van de andere karakteristieken van de stoffen2.2.7.2.3.1 Stoffen met een geringe specifieke activiteit (LSA)2.2.7.2.3.1.1 (Voorbehouden).2.2 - 97


2.2.7.2.3.1.2 LSA-stoffen worden in drie groepen verdeeld:a) LSA-Ii) Uraan- en thoriumertsen en concentraten van dergelijke ertsen, en andere ertsen die natuurlijkeradio-isotopen bevatten en die zijn bestemd om te worden bewerkt met <strong>het</strong> oog op <strong>het</strong> gebruikvan deze radio-isotopen;ii)Natuurlijk uraan, verarmd uraan, natuurlijk thorium of hun samenstellingen of mengsels, die nietbestraald zijn en zich in vaste of vloeibare vorm bevinden ;iii) Radioactieve stoffen waarvoor de A 2 waarde niet begrensd is, met uitzondering van desplijtstoffen die niet vrijgesteld zijn op basis van 2.2.7.2.3.5 ; ofiv) Andere radioactieve stoffen waarin de activiteit over <strong>het</strong> gehele materiaal verdeeld is en waarvande geschatte gemiddelde specifieke activiteit niet groter is dan 30 maal de in 2.2.7.2.2.1 tot enmet 2.2.7.2.2.6 aangegeven waarden voor de activiteitsconcentratie, met uitzondering van desplijtstoffen die niet vrijgesteld zijn op basis van 2.2.7.2.3.5.b) LSA-IIi) Water met een concentratie van tritium van ten hoogste 0,8 TBq/l; ofii)Andere stoffen, waarin de activiteit gelijkmatig is verdeeld en waarin de geschatte gemiddeldespecifieke activiteit niet hoger is dan 10 -4 A 2/g voor vaste stoffen en gassen, en 10 -5 A 2/g voorvloeistoffen;c) LSA-III - Vaste stoffen (bijvoorbeeld geconditioneerde afvalstoffen of geactiveerde materialen), metuitzondering van poeders die voldoen aan de voorschriften van 2.2.7.2.3.1.3, waarin :i) De radioactieve stoffen gelijkmatig in een vaste stof of een verzameling van vaste voorwerpen ofin een vast, compact bindmiddel (zoals beton, bitumen, keramisch materiaal enz.) verdeeld zijn;ii)De radioactieve stoffen relatief onoplosbaar zijn, of bestanddeel zijn van een relatief onoplosbaarbasismateriaal, zodat zelfs bij verloren gaan van de verpakking, <strong>het</strong> verlies aan radioactievestoffen per collo, door uitloging als gevolg van een algehele onderdompeling in water gedurendezeven dagen, 0,1 A 2 niet overschrijdt;iii) De geschatte gemiddelde specifieke activiteit van de vaste stof, de afschermingsmaterialen nietmeegerekend, niet hoger is dan 2 x 10 -3 A 2/g.2.2.7.2.3.1.3 LSA-III-stoffen moeten stoffen zijn in vaste vorm, zodanig van aard, dat indien de gehele inhoud van eencollo zou worden onderworpen aan de in 2.2.7.2.3.1.4 aangegeven beproeving, de activiteit in <strong>het</strong> waterniet hoger zou zijn dan 0,1 A 2.2.2.7.2.3.1.4 LSA-III stoffen moeten als volgt worden beproefd:Een monster van de stof in vaste vorm dat representatief is voor de gehele inhoud van <strong>het</strong> collo wordtgedurende 7 dagen bij omgevingstemperatuur in water ondergedompeld. De hoeveelheid water die bij debeproeving moet worden gebruikt, moet voldoende zijn om te waarborgen dat aan <strong>het</strong> einde van debeproevingsperiode van 7 dagen <strong>het</strong> resterende vrije volume van <strong>het</strong> niet-geabsorbeerde en niet in eenreactie gebruikte water ten minste 10% van <strong>het</strong> volume van <strong>het</strong> beproevingsmonster van de vaste stof zelfis. Het water moet aanvankelijk een pH van 6-8 en een geleidingsvermogen bij 20°C van ten hoogste1 mS/m bezitten. Na afloop van de onderdompeling van <strong>het</strong> beproevingsmonster gedurende 7 dagen,moet de totale activiteit van <strong>het</strong> volume water worden gemeten.2.2.7.2.3.1.5 Er moet worden aangetoond dat aan de in 2.2.7.2.3.1.4 aangeduide prestatienormen is voldaan,overeenkomstig <strong>het</strong> bepaalde in 6.4.12.1 en in 6.4.12.2.2.2.7.2.3.2 Voorwerp met besmetting aan <strong>het</strong> oppervlak (SCO)SCO worden in één van de volgende twee groepen ingedeeld:a) SCO-I: Een vast voorwerp waarop:i) de afwrijfbare besmetting op <strong>het</strong> bereikbare oppervlak, gemiddeld over 300 cm² (of over <strong>het</strong> totaleoppervlak indien kleiner dan 300 cm²), voor beta- of gammastralers, en alfastralers van geringetoxiciteit, niet hoger dan 4 Bq/cm², of voor alle andere alfastralers niet hoger dan 0,4 Bq/cm² is;enii)de niet-afwrijfbare besmetting op <strong>het</strong> bereikbare oppervlak, gemiddeld over 300 cm² (of over <strong>het</strong>totale oppervlak indien kleiner dan 300 cm²), voor beta- of gammastralers, en alfastralers vangeringe toxiciteit, niet hoger dan 4x10 4 Bq/cm², of voor alle andere alfastralers niet hoger dan4x10 3 Bq/cm² is; eniii) de som van de afwrijfbare en niet-afwrijfbare besmetting op <strong>het</strong> niet bereikbare oppervlak,gemiddeld over 300 cm² (of over <strong>het</strong> totale oppervlak indien kleiner dan 300 cm²), voor beta- ofgammastralers, en alfastralers van geringe toxiciteit, niet hoger dan 4x10 4 Bq/cm², of voor alleandere alfastralers niet hoger dan 4x10 3 Bq/cm² is;2.2 - 98


) SCO-II: Een vast voorwerp waarvan ofwel de niet-afwrijfbare, dan wel de afwrijfbare besmetting op<strong>het</strong> oppervlak de, in a) hierboven voor SCO-I aangegeven, van toepassing zijnde grenswaardenoverschrijdt, en waarvoor:i) de afwrijfbare besmetting op <strong>het</strong> bereikbare oppervlak, gemiddeld over 300 cm² (of over <strong>het</strong> totaleoppervlak indien kleiner dan 300 cm²), voor beta- of gammastralers, en alfastralers van geringetoxiciteit, niet hoger dan 400 Bq/cm², of voor alle andere alfastralers niet hoger dan 40 Bq/cm² is;enii)de niet-afwrijfbare besmetting op <strong>het</strong> bereikbare oppervlak, gemiddeld over 300 cm² (of over <strong>het</strong>totale oppervlak indien kleiner dan 300 cm²), voor beta- of gammastralers, en alfastralers vangeringe toxiciteit, niet hoger dan 8x10 5 Bq/cm², of voor alle andere alfastralers niet hoger dan8x10 4 Bq/cm² is; eniii) de som van de afwrijfbare en niet-afwrijfbare besmetting op <strong>het</strong> bereikbare oppervlak, gemiddeldover 300 cm² (of over <strong>het</strong> totale oppervlak indien kleiner dan 300 cm²), voor beta- ofgammastralers, en alfastralers van geringe toxiciteit, niet hoger dan 8x10 5 Bq/cm², of voor alleandere alfastralers niet hoger dan 8x10 4 Bq/cm² is.2.2.7.2.3.3 Radioactieve stoffen in speciale toestand2.2.7.2.3.3.1 Radioactieve stoffen in speciale toestand moeten ten minste één afmeting bezitten die niet kleiner is dan 5mm. Wanneer een afgedichte capsule deel uitmaakt van de radioactieve stof in speciale toestand, moet decapsule zodanig vervaardigd zijn dat men ze alleen kan openen door ze te vernietigen. Het model voorradioactieve stoffen in speciale toestand vereist een unilaterale goedkeuring.2.2.7.2.3.3.2 Radioactieve stoffen in speciale toestand moeten zodanig van aard te zijn of zodanig zijn ontworpen datindien deze worden onderworpen aan de beproevingen in 2.2.7.3.3.4 t/m 2.2.7.2.3.3.8 wordt voldaan aande volgende eisen:a) Er treedt geen breuk of versplintering op bij de botsings-, slag-, of buigproeven volgens 2.2.7.2.3.3.5a), b) en c) en 2.2.7.3.3.6 a), voor zover van toepassing;b) Er treedt geen smelten of dispersie op bij de verwarmingstest volgens 2.2.7.2.3.3.5 d) of 2.2.7.2.3.3.6b) voor zover van toepassing; enc) De activiteit in <strong>het</strong> water na de uitlogingsproef, zoals gesteld in 2.2.7.7.2.3.3.7 en 2.2.7.2.3.3.8, mag 2kBq niet overschrijden; ofwel, in <strong>het</strong> geval van gesloten bronnen, mag de leksnelheid, bij devolumetrische lekbepaling, zoals genoemd in <strong>het</strong> document ISO 9978:1992 "Radiation Protection -Sealed Radioactive Sources - Leakage Test Methods" de van toepassing zijndeaanvaardbaarheidsgrens, die voor de bevoegde overheid toelaatbaar is, niet overschrijden.2.2.7.2.3.3.3 Er moet worden aangetoond dat aan de in 2.2.7.2.3.3.2 aangeduide prestatienormen is voldaan, inovereenstemming met <strong>het</strong> bepaalde in 6.4.12.1 en 6.4.12.2.2.2.7.2.3.3.4 De beproevingen die uitgevoerd moeten worden op monsters die radioactieve stoffen in speciale toestandomvatten of nabootsen zijn: de valproef, de slagproef, de buigproef en de hitteproef, aangegeven in2.2.7.2.3.3.5 of alternatieve beproevingen aangegeven in 2.2.7.2.3.3.6. Voor elk van de beproevingen mageen ander monster worden gebruikt. Na elke beproeving moet een uitlogingsonderzoek of een beproevingvan de volumetrische lekkage op <strong>het</strong> monster worden uitgevoerd volgens een methode, die niet mindergevoelig is dan de methoden aangegeven in 2.2.7.2.3.3.7 voor de niet-verspreidbare vaste stof, of in2.2.7.2.3.3.8 voor stoffen in capsules.2.2.7.2.3.3.5 De <strong>betreffende</strong> beproevingsmethoden zijn:a) Valproef: Het monster moet van een hoogte van 9 m op de trefplaat vallen. De trefplaat moetovereenkomen met de definitie 6.4.14;b) Slagproef: Het monster moet worden geplaatst op een loden plaat die rust op een vlak vast oppervlak,en worden getroffen door de platte zijde van een staaf van zacht staal, zodanig dat een stoot wordtgegeven die gelijk is aan een vrije val van een massa van 1,4 kg van een hoogte van 1 m. De plattevoorzijde van de staaf moet een diameter van 25 mm bezitten, waarvan de kanten zijn afgerond toteen straal van 3,0 mm ± 0,3 mm. Het lood, met een hardheid tussen 3,5 tot 4,5 op de schaal vanVickers en een dikte van niet meer dan 25 mm, moet een oppervlak bedekken dat groter is dan <strong>het</strong>oppervlak bedekt door <strong>het</strong> monster. Voor elke beproeving moet <strong>het</strong> monster op een onbeschadigdgedeelte van de loden plaat worden geplaatst. De staaf moet <strong>het</strong> monster op zodanige wijze treffendat de grootst mogelijke schade wordt veroorzaakt;c) Buigproef: Deze beproeving is slechts van toepassing op langgerekte, smalle bronnen die enerzijdseen minimum lengte bezitten van ten minste 10 cm en anderzijds een verhouding van de lengte totde minimale dikte van ten minste 10. Het monster moet stevig in een horizontale positie op zodanigewijze zijn ingeklemd, dat <strong>het</strong> voor de helft van zijn lengte uit de buitenzijde van de klem uitsteekt. Destand van <strong>het</strong> monster moet zodanig te zijn dat aan <strong>het</strong> monster de grootst mogelijke schade wordttoegebracht wanneer <strong>het</strong> vrije deel wordt getroffen door de platte zijde van een stalen staaf. De staafmoet <strong>het</strong> monster zodanig treffen dat een stoot wordt gegeven die gelijkwaardig is aan een vrijeverticale val van een massa van 1,4 kg van een hoogte van 1 m. De platte voorzijde van de staaf2.2 - 99


moet een diameter van 25 mm bezitten, waarvan de kanten zijn afgerond tot een straal van3,0 mm ± 0,3 mm;d) Hitteproef: Het monster moet in lucht tot een temperatuur van 800°C worden verhit en gedurende eenperiode van 10 minuten op die temperatuur worden gehouden, en moet daarna kunnen afkoelen.2.2.7.2.3.3.6 De monsters die radioactieve stoffen omvatten welke in een afgedichte capsule vervat zijn of ditnabootsen mogen vrijgesteld worden van:a) de in 2.2.7.2.3.3.5 a) en b) omschreven beproevingen, op voorwaarde dat de massa van deradioactieve stoffen in speciale toestandi) kleiner is dan 200 g en dat ze onderworpen worden aan de slagproef voor klasse 4,voorgeschreven in de ISO-norm 2919:1999: "Radiation protection – Sealed radioactive sources –General requirements and classification"; ofii) kleiner is dan 500 g en dat ze onderworpen worden aan de slagproef voor klasse 5,voorgeschreven in de ISO-norm 2919:1999: "Radiation protection - Sealed radioactive sources –General requirements and classification",b) de in 2.2.7.2.3.3.5 d) omschreven beproeving, op voorwaarde dat ze onderworpen worden aan dehitteproef voor klasse 6, voorgeschreven in de ISO-norm 2919:1999 : "Radiation protection - Sealedradioactive sources – General requirements and classification.2.2.7.2.3.3.7 Op monsters, die niet-verspreidbare vaste stoffen omvatten of nabootsen, moet een bepaling van deuitloging worden uitgevoerd op de hierna volgende wijze:a) Het monster moet gedurende 7 dagen bij omgevingstemperatuur in water worden ondergedompeld.De hoeveelheid water die bij de beproeving moet worden gebruikt, moet voldoende zijn om tewaarborgen dat aan <strong>het</strong> einde van de beproevingsperiode van 7 dagen <strong>het</strong> resterende vrije volumevan <strong>het</strong> niet-geabsorbeerde en niet in een reactie gebruikte water ten minste 10% van <strong>het</strong> volume van<strong>het</strong> beproevingsmonster van de vaste stof zelf is. Het water moet aanvankelijk een pH van 6-8 en eengeleidingsvermogen van ten hoogste 1 mS/m bij 20°C bezitten;b) Het water met <strong>het</strong> monster moet vervolgens tot een temperatuur van 50 ± 5°C worden verwarmd engedurende 4 uur op deze temperatuur worden gehouden;c) Vervolgens moet de hoeveelheid activiteit in <strong>het</strong> water worden bepaald;d) Het monster moet daarna gedurende ten minste 7 dagen in stilstaande lucht van niet minder dan30°C en met een relatieve vochtigheid van ten minst e 90% worden gehouden;e) Daarna moet <strong>het</strong> monster worden ondergedompeld in water met dezelfde specificatie als in a)hierboven en <strong>het</strong> water met <strong>het</strong> monster moet tot 50 ± 5°C worden verwarmd en gedurende 4 uur opdeze temperatuur worden gehouden;f) Vervolgens moet de activiteit van <strong>het</strong> water worden bepaald.2.2.7.2.3.3.8 Op monsters die radioactieve stoffen in gesloten capsules omvatten of nabootsen, moet ofwel eenbepaling van de uitloging of een bepaling van de volumetrische lekkage worden uitgevoerd op devolgende wijze:a) De bepaling van de uitloging bestaat uit de volgende stappen:i) Het monster moet bij omgevingstemperatuur in water worden ondergedompeld. Het water moetaanvankelijk een pH van 6-8 en een geleidingsvermogen van ten hoogste 1 mS/m bij 20°Cbezitten;ii)Het water met <strong>het</strong> monster moet vervolgens tot een temperatuur van 50 ± 5°C worden verwarmden gedurende 4 uur op deze temperatuur worden gehouden;iii) Vervolgens moet de hoeveelheid activiteit in <strong>het</strong> water worden bepaald;iv) Daarna moet <strong>het</strong> monster gedurende ten minste 7 dagen in stilstaande lucht van niet minder dan30°C en een relatieve vochtigheid van niet minder d an 90% worden gehouden;v) De handelingen volgens i), ii) en iii) moeten worden herhaald;b) De alternatieve beoordeling op volumetrische lekkage moet bestaan uit één der beproevingen die zijnvastgelegd in ISO 9978:1992, "Radiation Protection - Sealed Radioactive Sources - Leakage TestMethods", die voor de bevoegde overheid aanvaardbaar zijn.2.2.7.2.3.4 Radioactieve stoffen die moeilijk te verspreiden zijn2.2.7.2.3.4.1 Het model voor radioactieve stoffen die moeilijk te verspreiden zijn vereist een multilaterale goedkeuring.De radioactieve stoffen die moeilijk te verspreiden zijn dienen dusdanig te zijn dat de totale hoeveelheidvan deze radioactieve stoffen in een collo, rekening houdend met de voorschriften van 6.4.8.14, voldoetaan de volgende voorschriften :2.2 - 100


a) <strong>het</strong> stralingsniveau mag op 3 meter van de niet afgeschermde radioactieve stof niet hoger zijn dan10 mSv/h ;b) indien ze aan de in 6.4.20.3 en 6.4.20.4 omschreven beproevingen zouden worden onderworpen,mag <strong>het</strong> vrijkomen in de lucht onder de vorm van gas en deeltjes met een equivalenteaerodynamische diameter tot. 100 µm de waarde van 100 A 2 niet overschrijden. Voor elk van debeproevingen mag een ander monster worden gebruikt ; enc) indien ze aan de in 2.2.7.2.3.1.4 omschreven beproeving zouden worden onderworpen, mag deactiviteit in <strong>het</strong> water 100 A 2 niet overschrijden.; Bij deze beproeving moet rekening gehouden wordenmet de beschadigingen die tijdens de in b) hierboven beoogde beproevingen opgetreden zijn.2.2.7.2.3.4.2 De radioactieve stoffen die moeilijk te verspreiden zijn moeten als volgt onderworpen worden aan diversebeproevingen :een monster dat radioactieve stoffen die moeilijk te verspreiden zijn omvat of nabootst, moet onderworpenworden aan de in 6.4.20.3 omschreven verzwaarde thermische beproeving en aan de in 6.4.20.4omschreven weerstandsbeproeving tegen impact. Voor elk van de beproevingen mag een ander monsterworden gebruikt. Na elk van de beproevingen moet <strong>het</strong> monster onderworpen worden aan de in2.2.7.2.3.1.4 omschreven uitlogingsbeproeving. Na elke beproeving moet nagegaan worden of aan de vantoepassing zijnde voorschriften van 2.2.7.2.3.4.1 voldaan wordt .2.2.7.2.3.4.3 De overeenstemming met de prestatienormen van 2.2.7.2.3.4.1 en 2.2.7.2.3.4.2 moet conform 6.4.12.1 en6.4.12.2 aangetoond worden.2.2.7.2.3.5 SplijtstoffenColli die splijtstoffen bevatten moeten ingedeeld worden bij de relevante rubriek van tabel 2.2.7.2.1.1,waarvan de omschrijving de woorden “SPLIJTBAAR” of “splijtbaar, vrijgesteld” bevat. De indeling als“splijtbaar, vrijgesteld” is slechts toegelaten wanneer aan één van de in a) tot en met d) hieronderopgenomen voorwaarden is voldaan. Per zending is slechts één type uitzondering toegestaan (zie ook6.4.7.2).a) Een massalimiet per zending, op voorwaarde dat de kleinste buitenafmeting van ieder collo nietkleiner dan 10 cm is, zodat :massa van uraan - 235(g) massa van andere splijtstoffen (g)+< 1XYwaarin X en Y de in tabel 2.2.7.2.3.5 aangegeven massalimieten zijn, op voorwaarde dat :i) ofwel elk afzonderlijk collo niet meer dan 15 g splijtbare nucliden bevat ; voor onverpakte stoffenis deze beperking van de hoeveelheid van toepassing op de zending die in of op <strong>het</strong> voertuigwordt vervoerd ;ii)ofwel de splijtstoffen homogene gehydrogeneerde oplossingen of mengsels zijn, waarin deverhouding van splijtbare nucliden tot waterstof kleiner is dan 5 massa-% ;iii) ofwel er zich in geen enkel volume van 10 liter materiaal meer dan 5 g splijtbare nucliden bevindt.Beryllium mag niet in grotere hoeveelheden aanwezig zijn dan 1 % van de toepasselijke massalimietenper zending die in tabel 2.2.7.2.3.5 voorkomen, tenzij de concentratie van beryllium niet groter is dan1g beryllium in om <strong>het</strong> even welke 1000 g van de stof.Deuterium mag al evenmin in grotere hoeveelheden aanwezig zijn dan 1 % van de toepasselijkemassalimieten per zending die in tabel 2.2.7.2.3.5 voorkomen, met uitzondering van deuterium innatuurlijke concentratie in waterstof.b) Uraan dat tot ten hoogste 1 massa-% verrijkt is met uraan-235 en dat een globaal gehalte aanplutonium en uraan-233 bevat dat niet groter dan 1 % van de massa van <strong>het</strong> uraan-235 ; dit opvoorwaarde dat de splijtbare nucliden wezenlijk homogeen verdeeld zijn over <strong>het</strong> geheel van destoffen. Indien <strong>het</strong> uraan-235 aanwezig is in de vorm van metaal, oxide of carbide mag <strong>het</strong> bovendiengeen roosterstructuur vormen ;c) Vloeibare oplossingen van uranylnitraat, verrijkt met uraan-235 tot een gehalte van ten hoogste 2massa-%, met een globaal gehalte aan plutonium en uraan-233 dat niet groter is dan 0,002 % van demassa uraan en met een atomaire verhouding tussen stikstof en uraan (N/U) van den minste 2 ;d) Plutonium dat ten hoogste 20 massa-% splijtbare nucliden bevat, tot een maximum van 1 kgplutonium per zending. De verzendingen op basis van deze vrijstelling moeten onder exclusief gebruikdoorgaan.2.2 - 101


Tabel bij 2.2.7.2.3.5: Massalimieten per zending voor vrijstellingen van de voorschriften <strong>betreffende</strong> decolli die splijtstoffen bevattenSplijtstoffenMassa splijtstof (g) gemengd metstoffen met een gemiddeldewaterstofdichtheid lager dan ofgelijk aan die van waterUraan-235 (X) 400 290Andere splijtstoffen (Y) 250 180Massa splijtstof (g) gemengd metstoffen met een gemiddeldewaterstofdichtheid hoger dan dievan water2.2.7.2.4 Classificatie van colli of niet verpakte stoffenDe hoeveelheid radioactieve stoffen in een collo mag niet groter zijn dan de limieten die hieronder voor <strong>het</strong>type collo zijn aangegeven.2.2.7.2.4.1 Classificatie als vrijgesteld collo2.2.7.2.4.1.1 Colli mogen als vrijgestelde colli geclassificeerd worden, indien :a) <strong>het</strong> lege verpakkingen zijn die radioactieve stoffen bevat hebben ;b) ze instrumenten of voorwerpen bevatten die de in tabel 2.2.7.2.4.1.2 aangegeven grenswaarden voorde activiteit naleven ;c) ze voorwerpen bevatten die vervaardigd zijn uit natuurlijk uraan, verarmd uraan of natuurlijk thorium ;ofd) ze radioactieve stoffen bevatten die de in tabel 2.2.7.2.4.1.2 aangegeven grenswaarden voor deactiviteit naleven.2.2.7.2.4.1.2 Een collo dat radioactieve stoffen bevat mag geclassificeerd worden als een vrijgesteld collo opvoorwaarde dat <strong>het</strong> stralingsniveau op geen enkel punt van <strong>het</strong> buitenoppervlak groter is dan 5 µSv/uur.Aggregatietoestand vande inhoudTabel 2.2.7.2.4.1.2: Grenswaarden voor de activiteit van vrijgestelde colliInstrument of voorwerpGrenswaarden pervoorwerp a)Grenswaarden per colloa)(1) (2) (3) (4)Vaste stoffen:in speciale toestandin andere vorm10 -2 A 110 -2 A 2A 1A 2Stoffen10 -3 A 110 -3 A 2Vloeistoffen 10 -3 A 2 10 -1 A 2 10 -4 A 2GassenTritiumin speciale toestandin andere vorma)2 x 10 -2 A 210 -3 A 110 -3 A 22 x 10 -1 A 210 -2 A 110 -2 A 2Voor mengsels van radio-isotopen zie 2.2.7.2.2.4 t/m 2.2.7.2.2.62 x 10 -2 A 210 -3 A 110 -3 A 22.2.7.2.4.1.3 Een radioactieve stof, die zich in een onderdeel van een instrument of van een ander vervaardigdvoorwerp bevindt of er een onderdeel van vormt, mag enkel ingedeeld worden bij UN-nummer 2911RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO – INSTRUMENTEN of INDUSTRIELEVOORWERPEN, indien :a) Het stralingsniveau op 10 cm afstand van enig punt van <strong>het</strong> uitwendig oppervlak van elk onverpaktinstrument of voorwerp is niet hoger dan 0,1 mSv/h; enb) Op elk toestel of vervaardigd voorwerp<strong>het</strong> opschrift "RADIOACTIVE" voorkomt; met uitzindering van:i) de uurwerken of de radioluminescente voorwerpen;ii)de verbruiksgoederen die ofwel conform 1.7.1.4 d) goedgekeurd werden door de bevoegdeoverheden, ofwel elk afzonderlijk de in kolom (5) van tabel 2.2.7.2.2.1 aangegeven grenswaardevoor de activiteit van een vrijgestelde zending niet overschrijden; dit op voorwaarde dat dezeproducten vervoerd worden in een collo dat op een zodanige wijze op een inwendig oppervlakvan de vermelding "RADIOACTIVE" is voorzien dat de waarschuwing <strong>betreffende</strong> deaanwezigheid van radioactieve stoffen zichtbaar is wanneer men <strong>het</strong> collo opent; enc) De actieve stoffen geheel omsloten zijn door niet-actieve componenten (een inrichting die uitsluitendde functie heeft de radioactieve stoffen te bevatten wordt niet aanzien als een toestel of vervaardigdvoorwerp); en2.2 - 102


d) voor ieder voorwerp en voor ieder collo voldaan wordt aan de limieten die respectievelijk in kolom 2en 3 van tabel 2.2.7.2.4.1.2 vermeld zijn.2.2.7.2.4.1.4 De radioactieve stoffen onder andere vormen dan deze die in 2.2.7.2.4.1.3 omschreven zijn en waarvande activiteit niet groter is dan de limiet die in kolom 4 van tabel 2.2.7.2.4.1.2 gegeven is, mogen ingedeeldworden bij UN-nummer 2910 RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO – BEPERKTEHOEVEELHEID STOF, op voorwaarde dat :a) <strong>het</strong> collo behoudt onder normale vervoersomstandigheden zijn radioactieve inhoud; enb) <strong>het</strong> collo is op een inwendig oppervlak op zodanige wijze van <strong>het</strong> kenmerk "RADIOACTIVE" voorzien,dat men bij openen van <strong>het</strong> collo voor de aanwezigheid van radioactieve stoffen wordt gewaarschuwd.2.2.7.2.4.1.5 Een lege verpakking die voordien radioactieve stoffen heeft bevat mag enkel ingedeeld worden bij UNnummer2908 RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO – LEGE VERPAKKING, indien :a) De verpakking moet in een goede staat verkeren en veilig zijn gesloten;b) Het uitwendig oppervlak van <strong>het</strong> uraan of thorium dat wordt gebruikt voor de structuur van deverpakking, is afgedekt met een niet-actieve omhulling van metaal of een ander degelijk materiaal;c) <strong>het</strong> gemiddeld niveau van de inwendige afwrijfbare besmetting, voor elk willekeurig gebied van 300cm 2 van ieder deel van <strong>het</strong> oppervlak, niet hoger is dan :i) 400 Bq/cm 2 voor beta- en gammastralers en alfastralers van geringe toxiciteit ; enii)40 Bq/cm 2 voor alle andere alfastralers ; end) De etiketten die overeenkomstig 5.2.2.1.11.1 mogelijk zijn aangebracht mogen niet meer zichtbaarzijn.2.2.7.2.4.1.6 De voorwerpen, vervaardigd uit natuurlijk uraan, verarmd uraan of natuurlijk thorium, en de voorwerpendie als enige radioactieve stof niet bestraald natuurlijk uraan, niet bestraald verarmd uraan of nietbestraald natuurlijk thorium bevatten, mogen enkel ingedeeld worden bij UN-nummer 2909RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO – INDUSTRIËLE VOORWERPEN VANNATUURLIJK URAAN of VAN VERARMD URAAN of VAN NATUURLIJK THORIUM, indien <strong>het</strong>buitenoppervlak van <strong>het</strong> uraan of thorium omsloten is door een inactief omhulsel uit metaal of uit eenander resistent materiaal.2.2.7.2.4.2 Classificatie als stoffen met geringe specifieke activiteit (LSA)Radioactieve stoffen mogen enkel als LSA-stoffen geclassificeerd worden indien aan de definitie van LSAin 2.2.7.1.3 en aan de voorwaarden van 2.2.7.2.3.1, 4.1.9.2 en 7.5.11 CW33 (2) is voldaan.2.2.7.2.4.3 Classificatie als voorwerp met besmetting aan <strong>het</strong> oppervlak (SCO)Radioactieve stoffen mogen als SCO geclassificeerd worden indien aan de definitie van SCO in 2.2.7.1.3en aan de voorwaarden van 2.2.7.2.3.2, 4.1.9.2 en 7.5.11 CW33 (2) is voldaan2.2.7.2.4.4 Classificatie als collo van type AColli die radioactieve stoffen bevatten mogen als colli van type A geclassificeerd worden indien aan devolgende voorwaarden is voldaan :Colli van type A mogen geen activiteit bevatten groter dan:a) voor radioactieve stoffen in speciale toestand: A 1; ofb) voor alle andere radioactieve stoffen: A 2.Voor mengsels van radio-isotopen, waarvan de identiteit en de respectievelijke activiteiten bekendzijn, is de volgende voorwaarde van toepassing op de radioactieve inhoud van een collo van type A:ΣiB(i)+ ΣA (i)1jC(j)≤ 1A (j)2waarin:B(i)de activiteit is van <strong>het</strong> radionuclide i als radioactieve stof in speciale toestand;A 1(i) de waarde van A1 voor radionuclide i;C(j)de activiteit is van <strong>het</strong> radionuclide j als radioactieve stof niet in speciale toestand; enA 2(j) de waarde van A2 voor radionuclide j.2.2.7.2.4.5 Classificatie van uraanhexafluorideUraanhexafluoride mag uitsluitend ingedeeld worden bij UN-nummer 2977 RADIOACTIEVE STOFFEN,URANIUMHEXAFLUORIDE, SPLIJTBAAR of UN-nummer 2978 RADIOACTIEVE STOFFEN,URANIUMHEXAFLUORIDE, niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld.2.2 - 103


2.2.7.2.4.5.1 Colli die uraanhexafluoride bevatten mogena) geen massa uraanhexafluoride bevatten die verschilt van deze die toegelaten is voor <strong>het</strong> model van<strong>het</strong> collo;b) geen massa uraanhexafluoride bevatten die groter is dan een waarde die - bij de hoogste temperatuurvan <strong>het</strong> collo, zoals vastgelegd voor de systemen van de installaties waar <strong>het</strong> collo zal wordengebruikt - zou leiden tot een vrije ruimte kleiner dan 5%; ofc) geen uraanhexafluoride bevatten onder een andere dan vaste vorm, of bij een inwendige druk diehoger is dan de atmosferische druk wanneer <strong>het</strong> collo voor <strong>het</strong> vervoer wordt aangeboden.2.2.7.2.4.6 Classificatie als collo van type B(U), van type B(M) of van type C2.2.7.2.4.6.1 De colli die niet elders in 2.2.7.2.4 (2.2.7.2.4.1 tot en met 2.2.7.2.4.5) ingedeeld zijn, moetengeklassificeerd worden conform <strong>het</strong> goedkeuringscertificaat, afgeleverd door de bevoegde overheid van<strong>het</strong> land van herkomst van <strong>het</strong> model.2.2.7.2.4.6.2 Een collo mag enkel geclassificeerd worden als collo van type B(U) indien <strong>het</strong> :a) geen grotere activiteit bevatten dan voor <strong>het</strong> model van <strong>het</strong> collo is toegelaten;b) geen andere radio-isotopen bevatten dan voor <strong>het</strong> model van <strong>het</strong> collo is toegelaten, ofc) geen inhoud bevatten van een andere vorm, of in een andere fysische of chemische toestand danvoor <strong>het</strong> model van <strong>het</strong> collo is toegelaten;zoals vermeld in <strong>het</strong> goedkeuringscertificaat.2.2.7.2.4.6.3 Een collo mag enkel geclassificeerd worden als collo van type B(M) indien <strong>het</strong> :a) geen grotere activiteit bevatten dan voor <strong>het</strong> model van <strong>het</strong> collo is toegelaten;b) geen andere radio-isotopen bevatten dan voor <strong>het</strong> model van <strong>het</strong> collo is toegelaten, ofc) geen inhoud bevatten van een andere vorm, of in een andere fysische of chemische toestand danvoor <strong>het</strong> model van <strong>het</strong> collo is toegelaten;zoals vermeld in <strong>het</strong> goedkeuringscertificaat.2.2.7.2.4.6.4 Een collo mag enkel geclassificeerd worden als collo van type C indien <strong>het</strong> :a) geen grotere activiteit bevatten dan voor <strong>het</strong> model van <strong>het</strong> collo is toegelaten;b) geen andere radio-isotopen bevatten dan voor <strong>het</strong> model van <strong>het</strong> collo is toegelaten, ofc) geen inhoud bevatten van een andere vorm, of in een andere fysische of chemische toestand danvoor <strong>het</strong> model van <strong>het</strong> collo is toegelaten;zoals vermeld in <strong>het</strong> goedkeuringscertificaat.2.2.7.2.5 Speciale regelingenRadioactieve stoffen moeten geclassificeerd worden als stoffen, vervoerd op grond van een specialeregeling, wanneer ze conform 1.7.4 vertvoerd zullen worden.2.2 - 104


2.2.8 Klasse 8 Bijtende stoffen2.2.8.1 Criteria2.2.8.1.1 De titel van klasse 8 omvat stoffen, alsmede voorwerpen die stoffen van deze klasse bevatten, die doorhun chemische werking <strong>het</strong> epitheelweefsel van de huid of de slijmvliezen, waarmee zij in aanrakingkomen, aantasten, of die in geval van lekkage schade aan andere goederen of vervoermiddelen kunnenveroorzaken of deze kunnen vernielen. Onder de titel van deze klasse vallen ook stoffen die pas inaanwezigheid van water een bijtende vloeistof vormen of die in aanwezigheid van de natuurlijkeluchtvochtigheid bijtende dampen of nevels ontwikkelen.2.2.8.1.2 De stoffen en voorwerpen van klasse 8 zijn als volgt onderverdeeld:C1 - C10 Bijtende stoffen zonder bijkomend gevaarC11CFCSCWCOCTCFTCOTC1-C4C5 - C8Zure stoffenC1C2C3C4anorganisch, vloeibaaranorganisch, vastorganisch, vloeibaarorganisch, vastBasische stoffenC5C6C7C8anorganisch, vloeibaaranorganisch, vastorganisch, vloeibaarorganisch, vastC9 – C10 Andere bijtende stoffenC9VoorwerpenC10vloeibaarvastBijtende stoffen, brandbaarCF1CF2vloeibaarvastBijtende stoffen voor zelfverhitting vatbaarCS1CS2vloeibaarvastBijtende stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelenCW1CW2vloeibaarvastBijtende stoffen, oxiderendCO1CO2vloeibaarvastBijtende stoffen, giftigCT1CT2vloeibaarvastBijtende stoffen, brandbare vloeistof, giftigBijtende stoffen, oxiderend, giftigClassificatie en indeling in verpakkingsgroepen2.2.8.1.3 Op grond van de mate van gevaar tijdens <strong>het</strong> vervoer moeten de stoffen en voorwerpen van klasse 8,worden ingedeeld in één van de volgende drie verpakkingsgroepen:Verpakkingsgroep I:Verpakkingsgroep II:Verpakkingsgroep III:sterk bijtende stoffen,bijtende stoffen,zwak bijtende stoffen.2.2 - 105


2.2.8.1.4 De in klasse 8 ingedeelde stoffen en voorwerpen zijn genoemd in Tabel A van Hoofdstuk 3.2. De indelingvan de stoffen in de verpakkingsgroepen I, II en III is gebaseerd op ervaringsfeiten, waarbij rekening isgehouden met bijkomende factoren zoals <strong>het</strong> gevaar van inademen (zie 2.2.8.1.5) en de reactiviteit metwater (in <strong>het</strong> bijzonder de vorming van gevaarlijke ontledingsproducten).2.2.8.1.5 Een stof of een preparaat, die/dat voldoet aan de criteria van klasse 8 en waarvan de giftigheid bijinademing van stofdeeltjes en nevels (LC50) overeenkomt met verpakkingsgroep I, maar waarvan degiftigheid bij <strong>het</strong> inslikken of bij opname via de huid slechts overeenstemt met verpakkingsgroep III of meteen geringere giftigheid, moet worden ingedeeld in klasse 8.2.2.8.1.6 De stoffen met inbegrip van mengsels, die niet met naam genoemd zijn in Tabel A van Hoofdstuk 3.2,kunnen in de gepaste positie van 2.2.8.3 en bij de gepaste verpakkingsgroep ingedeeld worden aan dehand van de tijd die bij contact nodig is om de menselijke huid over de volledige dikte te vernietigenovereenkomstig de hierna volgende criteria van a) t/m c).Bij vloeistoffen en bij vaste stoffen die vloeibaar kunnen worden tijdens <strong>het</strong> vervoer, waarvan aangenomenwordt dat ze de menselijke huid niet over zijn volledige dikte vernietigen, moet men niettemin rekeninghouden met hun vermogen om de corrosie van bepaalde metalen oppervlakken te veroorzaken. Bij deindeling van de stoffen bij de verpakkingsgroepen moet rekening gehouden worden met de ervaringenopgedaan bij accidentele blootstellingen. Bij gebrek aan dergelijke ervaringen moet de indeling gebaseerdworden op de resultaten van proefnemingen, conform OESO-richtlijn 404 10 of 435 11 . Een stof, dieovereenkomstig OESO-richtlijn 430 12 of 431 13 als niet-bijtend gedefinieerd wordt, mag voor de doeleindenvan <strong>het</strong> RID als niet bijtend voor de huid aanzien worden zonder dat <strong>het</strong> nodig is om andere testen uit tevoeren.a) In verpakkingsgroep I worden ingedeeld stoffen die de volledige destructie van <strong>het</strong> onbeschadigdehuidweefsel over de volledige dikte veroorzaken binnen een observatieperiode van 60 minuten, diebegint onmiddelijk na een inwerkingstijd van 3 minuten of minder.b) In verpakkingsgroep II worden ingedeeld stoffen die de volledige destructie van <strong>het</strong> onbeschadigdehuidweefsel over de volledige dikte veroorzaken binnen een observatieperiode van 14 dagen, diebegint na een inwerkingstijd van meer dan 3 minuten, maar ten hoogste 60 minuten.c) In verpakkingsgroep III worden ingedeeld:- stoffen die de volledige destructie van <strong>het</strong> onbeschadigde huidweefsel over de volledige dikteveroorzaken binnen een observatieperiode van 14 dagen, die begint na een inwerkingstijd vanmeer dan 60 minuten, maar ten hoogste 4 uren; of- stoffen waarvan kan aangenomen worden dat ze <strong>het</strong> onbeschadigd huidweefsel niet over zijnvolledige dikte vernietigen, maar wier corrosiesnelheid op oppervlakken uit <strong>het</strong>zij staal, <strong>het</strong>zijaluminium bij een testtemperatuur van 55 °C groter is dan 6,25 mm per jaar wanneer de testenop deze twee metalen uitgevoerd worden. Bij testen op staal moet type S235JR+CR (1.0037,respectievelijk St 37-2), S275J2G3+CR (1.0144, respectievelijk St 44-3), ISO 3574, “UnifiedNumbering System (UNS)” G10200 of SAE 1020 gebruikt worden, en bij testen op aluminium deniet geanodiseerde types 7075-T6 of AZ5GU-T6. Een aanvaardbare test is beschreven inafdeling 37 van deel III van <strong>het</strong> handboek van testen en criteria.OPMERKING.Wanneer een eerste test op staal of aluminium aantoont dat de geteste stof bijtend is, is de volgende test op <strong>het</strong> andermetaal niet vereist.2.2.8.1.7 Indien de stoffen van klasse 8 als gevolg van toevoegingen overgaan naar andere gevaarscategorieën,dan die waartoe de met name genoemde stoffen in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 behoren, dan moeten dezemengsels of oplossingen worden ingedeeld in de posities, waartoe zij op grond van hun werkelijke gevaarbehoren.OPMERKING.Zie voor de classificatie van oplossingen en mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) ook 2.1.3.2.2.8.1.8 Op grond van de criteria van 2.2.8.1.6 kan ook worden vastgesteld of de aard van een met namegenoemde oplossing of een met name genoemd mengsel, respectievelijk een oplossing of een mengsel,die/dat een met name genoemde stof bevat, zodanig is, dat deze oplossing of dit mengsel niet isonderworpen aan de voorwaarden van deze klasse.2.2.8.1.9 Stoffen, oplossingen of mengsels, die10 OECD Guideline for the testing of chemicals No 404 “Acute Dermal Irritation/Corrosion” 2002.11 OECD Guideline for the testing of chemicals No 435 “In Vitro Membrane Barrier Test Method for Skin Corrosion” 2006.12 OECD Guideline for the testing of chemicals No 430 “In Vitro Skin Corrosion : Transcutaneous Electrical Resistance Test (TER)”2004.13 OECD Guideline for the testing of chemicals No 431 “In Vitro Skin Corrosion : Transcutaneous Electrical Resistance Test (TER)”2004.2.2 - 106


- niet voldoen aan de criteria van de Richtlijn 67/548/EEG 14 en 1999/45/EG 15 , zoals gewijzigd, en diederhalve niet zijn ingedeeld als bijtend volgens deze Richtlijnen, zoals gewijzigd, en- geen bijtende werking hebben op staal of aluminium,kunnen worden beschouwd als stoffen die niet tot klasse 8 behoren.OPMERKING.UN-nummers 1910 CALCIUMOXIDE en 2812 NATRIUMALUMINAAT, die zijn opgenomen in de modelvoorschriften vande VN, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.2.2.8.2 Niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen2.2.8.2.1 De chemisch instabiele stoffen van klasse 8 zijn slechts tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten, indien de noodzakelijkemaatregelen zijn getroffen om een gevaarlijke ontleding of polymerisatie tijdens <strong>het</strong> vervoer teverhinderen. Daartoe moet er in <strong>het</strong> bijzonder zorg voor worden gedragen, dat de houders geen stoffenbevatten, die deze reacties kunnen bevorderen.2.2.8.2.2 De volgende stoffen van klasse 8 zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten:- UN 1798 MENGSEL VAN SALPETERZUUR EN ZOUTZUUR,- chemisch instabiele mengsels van afvalzwavelzuur,- chemisch instabiele mengsels van afvalzwavelzuur of mengsels van afvalsalpeterzuren nietgedenitreerd,- oplossingen in water van perchloorzuur met meer dan 72 massa-% zuur, alsmede mengsels vanperchloorzuur met andere vloeistoffen dan water,De volgende stof is niet tot <strong>het</strong> vervoer per spoor toegelaten- zwaveltrioxide ten minste 99,95% zuiver, zonder inhibitor (niet gestabiliseerd),2.2.8.3 Lijst van collectieve rubriekenBijkomendgevaarClassificatiecodeUN-nrBenaming van de stof of <strong>het</strong> voorwerpBijtende stoffen zonder bijkomend gevaarZurestoffenAnorganisch2584 ALKYLSULFONZUREN, VLOEIBAAR, met meer dan 5% vrijzwavelzuur of2584 ARYLSULFONZUREN, VLOEIBAAR, met meer dan 5% vrijzwavelzuurvloeibaar C1 2693 WATERSTOFSULFIETEN, OPLOSSING IN WATER, N.E.G.vastC22837 BISULFATEN, OPLOSSING IN WATER3264 BIJTENDE ZURE ANORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G.1740 WATERSTOFDIFLUORIDEN, VAST, N.E.G.2583 ALKYLSULFONZUREN, VLOEIBAAR, met meer dan 5% vrijzwavelzuur of2583 ARYLSULFONZUREN, VLOEIBAAR, met meer dan 5% vrijzwavelzuur3260 BIJTENDE ZURE ANORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G.C1-C4 2586 ALKYLSULFONZUREN, VLOEIBAAR, met ten hoogste 5% vrijzwavelzuur of2586 ARYLSULFONZUREN, VLOEIBAAR, met ten hoogste 5% vrijzwavelzuur14 Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 <strong>betreffende</strong> de aanpassing van de wettelijkeen bestuursrechterlijke bepalingen van de Lidstaten (van de Europese Gemeenschappen) inzake de indeling, de verpakking en <strong>het</strong>kenmerken van gevaarlijke stoffen (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 196 van 16.08.1967, bladzijde 1).15 Richtlijn 1999/45/EG van <strong>het</strong> Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 <strong>betreffende</strong> de onderlinge aanpassing van dewettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en <strong>het</strong> kenmerken van gevaarlijkepreparaten (Officieel Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 200 van 30 juli 1999, blz. 1 t/m 68).2.2 - 107


Organischvloeibaar C3 2987 CHLOORSILANEN, BIJTEND, N.E.G.vastC43145 ALKYLFENOLEN, VLOEIBAAR, N.E.G. (met inbegrip van dehomologe reeks C2-C12)3265 BIJTENDE ZURE ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G.2430 ALKYLFENOLEN, VAST, N.E.G. (met inbegrip van de homologereeks C2-C12)2585 ALKYLSULFONZUREN, VAST, met ten hoogste 5% vrijzwavelzuur of2585 ARYLSULFONZUREN, VAST, met ten hoogste 5% vrij zwavelzuur3261 BIJTENDE ZURE ORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G.Anorganisch1719 BIJTENDE ALKALISCHE VLOEISTOF, N.E.G.vloeibaar C5 2797 ACCUMULATORVLOEISTOF, ALKALISCH3266 BIJTENDE BASISCHE ANORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G.vast C6 3262 BIJTENDE BASISCHE ANORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G.Basischestoffen 2735 AMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND, N.E.G. ofC5-C8 vloeibaar C7 2735 POLYAMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND, N.E.G.Organisch3267 BIJTENDE BASISCHE ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G.3259 AMINEN, VAST, BIJTEND, N.E.G. ofvast C8 3259 POLYAMINEN, VAST, BIJTEND, N.E.G.3263 BIJTENDE BASISCHE ORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G.1903 DESINFECTIEMIDDEL, VLOEIBAAR, BIJTEND, N.E.G.2801 KLEURSTOF, VLOEIBAAR, BIJTEND ofvloeibaar C9 2801 TUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF, VLOEIBAAR, BIJTEND3066 VERF (waaronder verf, lakverf, emaillak, beits, schellakoplossing,vernis, polijstmiddel, vloeibare plamuur, vloeibare lakbasis), of3066 VERF-VERWANTE PRODUCTEN (waaronder verfverdunners enverfoplosmiddelen)andere bijtende stoffen 1760 BIJTENDE VLOEISTOF, N.E.G.C9-C10vast a)C103147 KLEURSTOF, VAST, BIJTEND, N.E.G. of3147 TUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF, VAST, BIJTEND,N.E.G.3244 VASTE STOFFEN DIE BIJTENDE VLOEISTOF BEVATTEN,N.E.G.1759 BIJTENDE VASTE STOF, N.E.G.VoorwerpenC112794 ACCUMULATOREN (BATTERIJEN), NAT, GEVULD MET ZUREELEKTROLYT2795 ACCUMULATOREN (BATTERIJEN), NAT, GEVULD METALKALISCHE ELEKTROLYT2800 ACCUMULATOREN (BATTERIJEN), NAT, VAN HET GESLO TENTYPE3028 ACCUMULATOREN (BATTERIJEN), DROOG, MET VASTKALIUMHYDROXIDEBijtende stoffen met bijkomend(e) geva(a)r(en)2734 AMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G. of2734 POLYAMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G.2986 CHLOORSILANEN, BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G.2.2 - 108


Vloeibaarb)CF13470 VERF, BIJTEND, BRANDBAAR (met inbegrip van verf, lakverf,email, beits, schellakoplossing, vernis, polijstmiddel, boenwas,vloeibare plamuur, vloeibare lakbasis) of3470 VERF-VERWANTE PRODUCTEN, BIJTEND, BRANDBAAR (metinbegrip van verdunners en oplosmiddelen voor verf)brandbaar 2920 BIJTENDE VLOEISTOF, BRANDBAAR, N.E.G.CFvast CF2 2921 BIJTENDE VASTE STOF, BRANDBAAR, N.E.G.voor zelfverhittingvatbaarCSVloeibaar CS1vastCS23301 BIJTENDE VLOEISTOF, VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR,N.E.G.3095 BIJTENDE VASTE STOF, VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR,N.E.G.met water reactiefvloeibaarb)CW1 3094BIJTENDE VLOEISTOF, REACTIEF MET WATER, N.E.G.CW vast CW2 3096 BIJTENDE VASTE STOF, REACTIEF MET WATER, N.E.G.oxiderendvloeibaar CO1 3093 BIJTENDE VLOEISTOF, OXIDEREND, N.E.G.CO vast CO2 3084 BIJTENDE VASTE STOF, OXIDEREND, N.E.G.giftig d)Vloeibaarc)3471 WATERSTOFDIFLUORIDEN, OPLOSSING, N.E.G.CT1 2922 BIJTENDE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G.CT Vast e) CT2 2923 BIJTENDE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G.Brandbaar, vloeibaar, giftig d) CTF (geen collectieve rubriek beschikbaar voor deze classificatiecode: invoorkomende gevallen moet de stof worden ingedeeld in een collectieverubriek, waarvan de classificatiecode moet worden vastgesteld volgens deprincipes van de Tabel van overheersende gevaren in 2.1.3.10).Oxiderend, giftig d), e) COT (geen collectieve rubriek beschikbaar voor deze classificatiecode: invoorkomende gevallen moet de stof worden ingedeeld in een collectieverubriek, waarvan de classificatiecode moet worden vastgesteld volgens deprincipes van de Tabel van overheersende gevaren in 2.1.3.10).a)Mengsels van vaste stoffen, die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID, met bijtende vloeistoffen, mogen met <strong>het</strong>UN-nummer 3244 vervoerd worden zonder dat er eerst de indelingscriteria van klasse 8 op worden toegepast ; dit op voorwaardedat geen overtollige vloeistof zichtbaar is op <strong>het</strong> moment dat de stof wordt geladen of dat de verpakking of de transporteenheidwordt gesloten. Elke verpakking moet overeenstemmen met een constructietype dat met goed gevolg een dichtheidsbeproevingvoor verpakkingsgroep II heeft doorstaan.b)Chloorsilanen die in contact met water of luchtvochtigheid brandbare gassen ontwikkelen, zijn stoffen van klasse 4.3.c)Chloorformiaten met overwegend giftige eigenschappen zijn stoffen van klasse 6.1.d)Bijtende stoffen die zeer giftig zijn bij <strong>het</strong> inademen, zoals gedefinieerd in 2.2.61.1.4 t/m 2.2.61.1.9, zijn stoffen van klasse 6.1.e)UN 1690 NATRIUMFLUORIDE, VAST, UN 1812 KALIUMFLUORIDE, VAST, UN 2505 AMMONIUMFLUORIDE, UN 2674NATRIUMFLUOROSILICAAT, UN 2856 FLUOROSILICATEN, N.E.G., UN 3415 NATRIUMFLUORIDE, OPLOSSING en UN 3422KALIUMFLUORIDE, OPLOSSING zijn stoffen van klasse 6.1.2.2 - 109


2.2.9 Klasse 9 Diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen2.2.9.1 Criteria2.2.9.1.1 De titel van klasse 9 omvat stoffen en voorwerpen die tijdens <strong>het</strong> vervoer een gevaar opleveren, dat nietonder de omschrijvingen van andere klassen valt.2.2.9.1.2 De stoffen en voorwerpen van klasse 9 zijn als volgt onderverdeeld:M1M2M3M4M5M6 – M8M9 – M10M11Stoffen die bij inademing als fijn stof de gezondheid in gevaar kunnen brengenStoffen en apparaten, die in geval van brand dioxines kunnen doen ontstaanStoffen die brandbare dampen ontwikkelenLithiumbatterijenReddingsmiddelenMilieugevaarlijke stoffenM6M7M8Stoffen die <strong>het</strong> watermilieu verontreinigen, vloeibaarStoffen die <strong>het</strong> watermilieu verontreinigen, vastGenetisch gemodificeerde micro-organismen en organismenVerwarmde stoffenM9M10vloeibaarvastAndere stoffen, die tijdens <strong>het</strong> vervoer een gevaar vertonen, maar die niet onder de definitievan een andere klasse vallen.Definities en classificatie2.2.9.1.3 De in klasse 9 ingedeelde stoffen en voorwerpen zijn genoemd in Tabel A van Hoofdstuk 3.2. De indelingvan stoffen en voorwerpen die niet met name genoemd zijn in Tabel A van Hoofdstuk 3.2 onder de juistepositie van die tabel of van 2.2.9.3 moet geschieden in overeenstemming met de bepalingen van 2.2.9.1.4t/m 2.2.9.1.14.Stoffen die bij inademing van fijn stof de gezondheid in gevaar kunnen brengen2.2.9.1.4 Stoffen die bij inademing van fijn stof de gezondheid in gevaar kunnen brengen, omvatten asbest alsmedeasbesthoudende mengselsStoffen en apparaten, die in geval van brand dioxines kunnen doen ontstaan2.2.9.1.5 Stoffen en apparaten, waarbij in geval van brand dioxines kunnen ontstaan, omvatten polychloorbifenylenen polychloorterfenylen (PCB's en PCT's) en polyhalogeenbifenylen en polyhalogeenterfenylen enmengsels die deze stoffen bevatten, alsmede apparaten, zoals transformatoren, condensatoren en andereapparaten, die zulke stoffen of mengsels bevatten.OPMERKING.Mengsels met een gehalte aan PCB of PCT van niet meer dan 50 mg/kg zijn niet onderworpen aan de voorschriften van<strong>het</strong> RID.Stoffen die brandbare dampen ontwikkelen2.2.9.1.6 Stoffen die brandbare dampen ontwikkelen, omvatten polymeren die brandbare vloeistoffen met eenvlampunt van ten hoogste 55°C bevatten.Lithiumbatterijen2.2.9.1.7 De term “lithiumbatterij” omvat alle cellen en batterijen die lithium onder om <strong>het</strong> even welke vorm bevatten.Ze kunnen worden ingedeeld in klasse 9 indien zij voldoen aan de eisen van de bijzondere bepaling 230van Hoofdstuk 3.3. Zij zijn niet onderworpen aan de voorschriften van RID als zij voldoen aan de eisen vande bijzondere bepaling 188 van Hoofdstuk 3.3. Zij moeten worden ingedeeld overeenkomstig deprocedures van afdeling 38.3 van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria.Reddingsmiddelen2.2.9.1.8 Reddingsmiddelen omvatten reddingsmiddelen en onderdelen van automobielen die voldoen aan dedefinities van de bijzondere bepalingen 235 of 296 van Hoofdstuk 3.3.2.2.9.1.9 (Voorbehouden).Stoffen die <strong>het</strong> watermilieu verontreinigen2.2.9.1.10 Milieugevaarlijke stoffen (aquatisch milieu)2.2.9.1.10.1 Algemene definities2.2 - 110


2.2.9.1.10.1.1 Milieugevaarlijke stoffen omvatten onder andere vloeibare of vaste stoffen die <strong>het</strong> aquatisch milieuverontreinigen en oplossingen en mengsels van deze stoffen (zoals preparaten en afvalstoffen)Voor de doeleinden van 2.2.9.1.10 verstaat men onder “stof” : een chemisch element en zijnverbindingen, zoals die in de natuur voorkomen of die via een productieproces bekomen worden ; ditmet inbegrip van alle additieven die nodig zijn om de stabiliteit van <strong>het</strong> product te bewaren en alleonzuiverheden die door <strong>het</strong> gebezigd proces zijn ontstaan, maar met uitzondering van oplosmiddelendie er uit geëxtraheerd kunnen worden zonder de stabiliteit van de stof te beïnvloeden of zijnsamenstelling te wijzigen.2.2.9.1.10.1.2 Onder “aquatisch milieu” kunnen de in <strong>het</strong> water levende organismen en <strong>het</strong> aquatisch ecosysteemwaarvan zij deel uitmaken verstaan worden 16 De basis voor de bepaling van <strong>het</strong> gevaar is dus de giftigheidvan de stof of van <strong>het</strong> mengsel voor de in <strong>het</strong> water levende organismen, ook wanneer deze door verdereinformatie over <strong>het</strong> degradatie– en bioaccumulatiegedrag kan gewijzigd worden.2.2.9.1.10.1.3 Ofschoon de hierna volgende classificatieprocedure bedoeld is om van toepassing te zijn op alle stoffen enalle mengsels, wordt erkend dat in sommige gevallen (bijvoorbeeld metalen of slecht oplosbareanorganische verbindingen) bijzondere richtlijnen zullen nodig zijn 17 .2.2.9.1.10.1.4 Voor de doeleinden van onderhavige afdeling verstaat men onder :– BCF : bioconcentratiefactor ;– BOD : biochemische zuurstofbehoefte ;– COD : chemische zuurstofbehoefte ;EC x : de concentratie geassocieerd met een respons van x % ;– EC 50 : de werkzame concentratie van een stof die 50 % van de maximale respons veroorzaakt ;– ErC 50 : de EC 50-waarde voor wat betreft de vermindering van de groei ;– GLP : goede laboratoriumpraktijk ;– K OW : octanol/water verdelingscoëfficiënt ;– LC 50 : concentratie van een stof in water die de dood veroorzaakt van 50 % (de helft) van eengroep testdieren ;– L(E)C 50 : de LC 50 of EC 50 ;– NOEC : de testconcentratie juist beneden de laagste geteste concentratie met een statistischbetekenisvol negatief effect. De NOEC heeft geen statistisch betekenisvol negatief effect invergelijking met dat van de controle ;OESO testrichtlijnen : testrichtlijnen gepubliceerd door de Organisatie voor EconomischeSamenwerking en Ontwikkeling (OESO)2.2.9.1.10.2 Definities en vereiste gegevens2.2.9.1.10.2.1 De basiselementen voor de classificatie van milieugevaarlijke stoffen (aquatisch milieu) zijn :a) acute giftigheid voor <strong>het</strong> aquatisch milieu ;b) chronische giftigheid voor <strong>het</strong> aquatisch milieu ;c) bioaccumulatiepotentieel of werkelijke bioaccumulatie ; end) afbreekbaarheid (biologisch of niet biologisch) van de organische componenten.2.2.9.1.10.2.2 Ofschoon de voorkeur gegeven wordt aan gegevens die bekomen werden via internationaalgeharmoniseerde testmethodes, mogen in de praktijk ook de via nationale methodes bekomen gegevensgebruikt worden wanneer men van oordeel is dat ze gelijkwaardig zijn. De gegevens <strong>betreffende</strong> degiftigheid voor zoet– en zeewatersoorten worden over <strong>het</strong> algemeen als gelijkwaardig aanzien en dienenbij voorkeur bekomen te worden door gebruik te maken van de OESO testrichtlijnen of van methodes diegelijkwaardig zijn volgens de principes van de goede laboratoriumpraktijk (GLP). Wanneer dergelijkegegevens niet beschikbaar zijn dient de classificatie te steunen op de beste beschikbare gegevens.2.2.9.1.10.2.3 Acute aquatische giftigheid is de intrinsieke eigenschap van een stof om schadelijke effecten teveroorzaken bij aquatische organismen tijdens een korte blootstelling in <strong>het</strong> aquatisch milieu.Acuut gevaar (op korte termijn) is, voor classificatiedoeleinden, <strong>het</strong> gevaar van een scheikundigproduct dat voortspruit uit zijn acute giftigheid voor een organisme tijdens een korte blootstelling aan ditscheikundig product in <strong>het</strong> aquatisch milieu.De acute giftigheid in water wordt normalerwijze bepaald op basis van een LC50-waarde na 96 uurvoor vissen (OESO testrichtlijn 203 of gelijkwaardige test), een EC50-waarde na 48 uur voorschaaldieren (OESO testrichtlijn 202 of gelijkwaardige test) en/of een EC50-waarde na 72 of 96 uurvoor een alg (OESO testrichtlijn 201 of gelijkwaardige test). Deze soorten worden beschouwd alszijnde representatief voor alle in <strong>het</strong> water levende organismen en met gegevens <strong>betreffende</strong> anderesoorten, zoals eendekroos, mag ook rekening gehouden worden indien de testmethode geschikt is.16 De waterbezoedelende stoffen, waarvoor <strong>het</strong> nodig kan zijn om rekening te houden met de effecten die <strong>het</strong> aquatisch milieuoverstijgen ( bijvoorbeeld op de menselijke gezondheid), worden niet beoogd.17 Zie bijlage 10 van de GHS.2.2 - 111


2.2.9.1.10.2.4 Chronische aquatische giftigheid is de intrinsieke eigenschap van een stof om schadelijke effecten teveroorzaken bij aquatische organismen, tijdens blootstellingen in <strong>het</strong> aquatisch milieu die bepaald wordenin functie van de levenscyclus van die organismen.Gevaar op lange termijn is, voor classificatiedoeleinden, <strong>het</strong> gevaar van een scheikundig product datvoortspruit uit zijn chronische giftigheid na een langdurige blootstelling in <strong>het</strong> aquatisch milieu.Er bestaan minder gegevens <strong>betreffende</strong> de chronische giftigheid dan <strong>betreffende</strong> de acute giftigheid en<strong>het</strong> geheel van de testmethodes is minder gestandaardiseerd. De gegevens die bekomen worden via deOESO testrichtlijn 210 (Fish Early Life Stage) of 211 (Daphnia Reproduction) en 201 (Algal GrowthInhibition) mogen aanvaard worden. Andere gevalideerde en internationaal geaccepteerde testen mogeneveneens gebruikt worden. De NOEC’s of andere evenwaardige EC x–waarden zijn te gebruiken.2.2.9.1.10.2.5 Bioaccumulatie is <strong>het</strong> netto resultaat van de absorptie, de transformatie en de eliminatie van een stof dooreen organisme via alle blootstellingswegen (via de atmosfeer, <strong>het</strong> water, de sedimenten/bodem en <strong>het</strong>voedsel).Het bioaccumulatiepotentieel wordt gewoonlijk bepaald met behulp van de octanol/waterverdelingscoëfficiënt, die over <strong>het</strong> algemeen onder de volgens OESO testrichtlijn 107 of 117 bepaaldelogaritmische vorm (log KOW) gegeven wordt. Deze methode geeft slechts een theoretische waarde,terwijl de proefondervindelijk bepaalde bioconcentratiefactor (BCF) een betere maatstaf oplevert en bijvoorkeur zal gebruikt worden wanneer hij beschikbaar is. De bioconcentratiefactor moet bepaald wordenvolgens OESO testrichtlijn 305.2.2.9.1.10.2.6 Afbreekbaarheid is de onteding van organische moleculen in kleinere moleculen en koolstofdioxide,water en zouten.De afbreekbaarheid in <strong>het</strong> milieu kan biologisch of niet biologisch zijn (bijvoorbeeld door hydrolyse) ende gebruikte criteria weerspiegelen dit punt. De gemakkelijke biologische afbreekbaarheid kan bepaaldworden door gebruik te maken van de biologische afbreekbaarheidstesten (A-F) van de OESOtestrichtlijn 301. Van de stoffen die de door deze testen vereiste niveaus van biologischeafbreekbaarheid bereiken mag aangenomen worden dat ze in staat zijn om snel af te breken in demeeste milieus. Deze testen worden uitgevoerd in zoet water ; dus moet ook rekening gehoudenworden met de resultaten van de OESO testrichtlijn 306 (die beter geschikt is voor <strong>het</strong> zeemilieu).Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn, gaat men er van uit dat een verhouding BOD 5 (5 dagen) /COD ≥ 0,5 wijst op een snelle afbreekbaarheid.Er mag bij de bepaling van de snelle afbreekbaarheid 18 rekening gehouden worden met niet biologischeafbreekbaarheid (zoals hydrolyse), primaire biologische en niet biologische afbreekbaarheid,afbreekbaarheid in niet-aquatische milieus en bewezen snelle afbreekbaarheid in <strong>het</strong> milieu.Stoffen worden als snel afbreekbaar in <strong>het</strong> milieu beschouwd indien aan de volgende criteria voldaanwordt :a) bij <strong>het</strong> onderzoek van de gemakkelijke biologische afbreekbaarheid over 28 dagen worden devolgende afbraakpercentages bekomen :i) testen gebaseerd op opgeloste organische koolstof : 70 % ;ii) testen gebaseerd op <strong>het</strong> verdwijnen van zuurstof of de vorming van koolstofdioxide : 60 % van<strong>het</strong> theoretisch maximum ;deze biologische afbraakpercentages moeten bereikt worden binnen de tien dagen die volgen op<strong>het</strong> begin van de afbraak ; daarbij is <strong>het</strong> begin van de afbraak <strong>het</strong> ogenblik waarop 10 % van destof afgebroken is, tenzij de stof geïdentificeerd is als een complexe multicomponentstof, metstructuureel gelijkaardige bestanddelen. In dat geval, en wanneer er een voldoende rechtvaardigingis, mag afgeweken worden van de voorwaarde met betrekking tot <strong>het</strong> interval van 10 dagen en gaatmen er van uit dat <strong>het</strong> vereist niveau van biologische afbraak bereikt is na 28 dagen 19 ; ofb) wanneer enkel de gegevens <strong>betreffende</strong> de BOD en COD beschukbaar zijn, is de verhouding BOD 5/ COD ≥ 0,5 ; ofc) indien er andere overtuigende wetenschappelijke bewijzen bestaan die aantonen dat de stof of <strong>het</strong>mengsel in <strong>het</strong> aquatisch milieu voor meer dan 70 % afgebroken kan worden (via biologische of nietbiologische weg) binnen een periode van 28 dagen.2.2.9.1.10.3 Categorieën en criteria voor de classificatie van stoffen2.2.9.1.10.3.1 De stoffen die aan de giftigheidscriteria Acuut 1, Chronisch 1 of Chronisch 2 voldoen conformtabel 2.2.9.1.10.3.1, moeten bij de milieugevaarlijke stoffen (aquatisch milieu) ingedeeld worden.Deze criteria beschrijven in detail de classificatiecategorieën. Ze worden onder de vorm van eendiagram samengevat in tabel 2.2.9.1.10.3.2.18 Een specifieke leidraad <strong>betreffende</strong> de interpretatie van de gegevens is te vinden in hoofdstuk 4.1 en bijlage 9 van <strong>het</strong> GHS.19 Zie hoofdstuk 4.1 en bijlage 9, paragraaf A9.4.2.2.3 van <strong>het</strong> GHS.2.2 - 112


Tabel 2.2.9.1.10.3.1 : Categorieën voor de stoffen die gevaarlijk zijnvoor <strong>het</strong> aquatisch milieu (zie opmerking 1)a) Acuut gevaar (op korte termijn) voor <strong>het</strong> aquatisch milieuCategorie : Acuut 1 (zie opmerking 2)LC 50-waarde na 96 uur (voor vissen)EC 50-waarde na 48 uur (voor schaaldieren)≤ 1 mg/l en/of≤ 1 mg/l en/ofErC 50-waarde na 72 of 96 uur (voor algen ≤ 1 mg/l (zie opmerking 3)en andere waterplanten)b) Gevaar op lange termijn voor <strong>het</strong> aquatisch milieu (zie ook afbeelding 2.2.9.1.10.3.1)i) Niet snel afbreekbare stoffen (zie opmerking 4) voor dewelke geschikte gegevens bestaan<strong>betreffende</strong> de chronische giftigheidii) Snel afbreekbare stoffen voor dewelke geschikte gegevens bestaan <strong>betreffende</strong> de chronischegiftigheidCategorie : Chronisch 1 (zie opmerking 2)Chronische NOEC of EC x (voor vissen)Chronische NOEC of EC x (voor schaaldieren)Chronische NOEC of EC x (voor algen enandere waterplanten)≤ 0,01 mg/l en/of≤ 0,01 mg/l en/of≤ 0,01 mg/lCategorie : Chronisch 2Chronische NOEC of EC x (voor vissen)Chronische NOEC of EC x (voor schaaldieren)Chronische NOEC of EC x (voor algen enandere waterplanten)≤ 0,1 mg/l en/of≤ 0,1 mg/l en/of≤ 0,1 mg/liii) Stoffen voor dewelke geen geschikte gegevens bestaan <strong>betreffende</strong> de chronische giftigheidCategorie : Chronisch 1 (zie opmerking 2)LC 50-waarde na 96 uur (voor vissen)EC 50-waarde na 48 uur (voor schaaldieren)≤ 1 mg/l en/of≤ 1 mg/l en/ofErC 50-waarde na 72 of 96 uur (voor algen ≤ 1 mg/l (zie opmerking 3)en andere waterplanten)en de stof is niet snel afbreekbaar en/of de proefondervindelijk bepaalde bioconcentratiefactor is≥ 500 (of, bij afwezigheid ervan, de log K OW ≥ 4) (zie opmerkingen 4 en 5)Categorie : Chronisch 2LC 50-waarde na 96 uur (voor vissen)EC 50-waarde na 48 uur (voor schaaldieren)> 1 maar ≤ 10 mg/l en/of> 1 maar ≤ 10 mg/l en/ofErC 50-waarde na 72 of 96 uur (voor algen > 1 maar ≤ 10 mg/l (zie opmerking 3)en andere waterplanten)en de stof is niet snel afbreekbaar en/of de proefondervindelijk bepaalde bioconcentratiefactor is≥ 500 (of, bij afwezigheid ervan, de log K OW ≥ 4) (zie opmerkingen 4 en 5)OPMERKINGEN : 1. De geteste organismen vissen, schaaldieren en algen zijn representatievesoorten die een wijd gamma weefselvoedingsniveaus en organische kenmerken afdekken, en detestmethodes zijn sterk genormaliseerd. Met de gegevens <strong>betreffende</strong> andere organismen mag ookrekening gehouden worden, op voorwaarde dat ze een gelijkwaardige soort en gelijkwaardigeexperimentele effecten vertegenwoordigen.2. Bij de classificatie van stoffen als Acuut 1 en/of Chronisch 1 is <strong>het</strong> nodig omterzelfdertijd een gepaste factor M aan te geven (zie 2.2.9.1.10.4.6.4) om in de methode van de som tegebruiken.3. Indien de giftigheid voor algen ErC 50 (= de concentratie die een effectveroorzaakt op de groeisnelheid van 50 % van de populatie) meer dan 100 keer kleiner is dan deze van devolgende meest gevoelige soort en resulteert in een classificatie die uitsluitend op dit effect is gebaseerd,past <strong>het</strong> om na te kijken of deze giftigheid representatief is voor de giftigheid ten opzichte vanwaterplanten. Waar aangetoond kan worden dat zulks niet <strong>het</strong> geval is, hoort een expert te beslissen of2.2 - 113


overgegaan dient te worden tot de classificatie. De classificatie moet gebaseerd zijn op de ErC 50. In diegevallen waar de voorwaarden voor <strong>het</strong> bepalen van de EC 50 niet gespecificeerd zijn en geen enkeleErC 50 is opgetekend, moet de classificatie gebaseerd zijn op de laagste ErC 50 die beschikbaar is.4. Het ontbreken van snelle afbreekbaarheid is ofwel gebaseerd op <strong>het</strong> ontbrekenvan gemakkelijke biologische afbreekbaarheid, ofwel op andere gegevens die <strong>het</strong> ontbreken van snelleafbreekbaarheid aantonen. Wanneer geen bruikbare gegevens beschikbaar zijn <strong>betreffende</strong> deafbreekbaarheid – <strong>het</strong>zij experimenteel bepaalde, <strong>het</strong>zij geschatte – dient de stof aanzien te worden alsniet snel afbreekbaar.5. Bioaccumulatiepotentieel gebaseerd op een via experimentele weg verkregenbioconcentratiefactor ≥ 500 of, bij afwezigheid ervan, een log K OW ≥ 4 op voorwaarde dat de log K OW eengeschikte indicator is van <strong>het</strong> bioaccumulatiepotentieel van de stof. De gemeten waarden van de log K OWhebben voorrang op de geschatte waarden, en de gemeten waarden van de bioconcentratiefactor hebbenvoorrang op de waarden van de log K OW.Afbeelding 2.2.9.1.10.3.1 : Categorieën voor de stoffen die gevaarlijk zijn(op lange termijn) voor <strong>het</strong> aquatisch milieuBestaan geschikte gegevens<strong>betreffende</strong> de chronische giftigheidvoor <strong>het</strong> geheel van de drieweefselvoedingsniveaus ? Zie opmerking2 onder tabel 2.2.9.1.10.3.1NeenBestaan geschikte gegevens<strong>betreffende</strong> de chronische giftigheidvoor één of twee weefselvoedingsniveaus?NeenBestaan geschikte gegevens<strong>betreffende</strong> de acute giftigheid ?JaJaJaClassificeren volgens de in tabel 2.2.9.1.10.3.1 b) i) of ii) aangegevencriteria in functie van de informatie <strong>betreffende</strong> de snelheid van deafbreekbaarheidEvalueren :a) volgens de in tabel 2.2.9.1.10.3.1 b) i) of ii) aangegeven criteria (infunctie van de informatie <strong>betreffende</strong> de snelheid van deafbreekbaarheid), enb) (indien voor één of twee weefselvoedingsniveaus geschiktegegevens bestaan <strong>betreffende</strong> de acute giftigheid) volgens de intabel 2.2.9.1.10.3.1 b) iii) aangegeven criteriaen classificeren overeenkomstig <strong>het</strong> meest restructief resultaatClassificeren volgens de in tabel 2.2.9.1.10.3.1 b) iii) aangegevencriteria2.2.9.1.10.3.2 Het classificatieschema in de tabel 2.2.9.1.10.3.2 hierna vat de classificatiecriteria voor de stoffensamen.2.2 - 114


Acuut gevaaropmerking 1)Tabel 2.2.9.1.10.3.2 : classificatieschema voor de stoffen die gevaarlijk zijnvoor <strong>het</strong> aquatisch milieu(zieClassificatiecategorieënGevaar op lange termijn(zie opmerking 2)Geschikte gegevens <strong>betreffende</strong> de chronischegiftigheid beschikbaarNiet snel afbreekbarestoffen(zie opmerking 3)Snel afbreekbare stoffen(zie opmerking 3)Geschikte gegevens<strong>betreffende</strong> de chronischegiftigheid niet beschikbaar(zie opmerking 1)Categorie : Acuut 1 Categorie : Chronisch 1 Categorie : Chronisch 1 Categorie : Chronisch 1LC 50 ≤ 1,00 NOEC of EC x ≤ 0,1 NOEC of EC x ≤ 0,01 L(E)C 50 ≤ 1,00 en ontbre-kenvan snelle afbreek-baarheiden/of BCF ≥ 500 of, bijafwezigheid ervan, log K OW ≥4Categorie : Chronisch 2 Categorie : Chronisch 2 Categorie : Chronisch 20,1 < NOEC of EC x ≤ 1 0,01 < NOEC of EC x ≤ 0,1 1,00 < L(E)C 50 ≤ 10,0 enontbreken van snelle afbreekbaarheiden/of BCF ≥500 of, bij afwezigheidervan, log K OW ≥ 4OPMERKINGEN : 1. Gamma van de acute giftigheid, gebaseerd op de L(E)C 50-waarden in mg/l voor vissen,schaaldieren en/of algen of andere waterplanten (of schatting van de quantitatieve structuur-activiteitsrelatie bij afwezigheidvan experimentele gegevens 20 ).2. De stoffen zijn ingedeeld in diverse categorieën van chronische giftigheid, tenzij geschikte data<strong>betreffende</strong> de chronische giftigheid beschikbaar zijn voor <strong>het</strong> geheel van de drie weefselvoedingsniveaus bij eenconcentratie boven die welke oplosbaar is in water of bij 1 mg/l (onder “geschikte” verstaat men dat de data ruimschoots depunten van bekommernis afdekken. Over <strong>het</strong> algemeen betekent dit gemeten testdata, maar teneinde onnodige testen tevermijden kunnen <strong>het</strong> ook, geval per geval bekeken, geschatte data zijn, bijvoorbeeld quantitatieve structuuractiviteitsrelatiesof voor evidente gevallen <strong>het</strong> oordeel van een expert).3. Gamma van de chronische giftigheid, gebaseerd op de waarden van de NOEC of van deequivalente EC x in mg/l voor vissen of schaaldieren of van andere erkende metingen voor chronische giftigheid.2.2.9.1.10.4 Categorieën en criteria voor de classificatie van mengsels2.2.9.1.10.4.1 Het classificatiesysteem voor mengsels herneemt de classificatiecategorieën die voor de stoffengebruikt worden, te weten de categorieën Acuut 1 en Chronisch 1 en 2. Om gebruik te kunnen makenvan alle beschikbare gegevens voor de classificatie van de gevaren van <strong>het</strong> mengsel voor <strong>het</strong>aquatisch milieu, wordt de volgende hypothese vooropgesteld en in voorkomend geval toegepast :De “relevante componenten” van een mengsel zijn die welke aanwezig zijn in een concentratie gelijkaan of groter dan 0,1 massa-% voor componenten die geclassificeerd zijn als Acuut en/of Chronisch 1en gelijk aan of groter dan 1% (massa) voor andere componenten, tenzij men veronderstelt(bijvoorbeeld in <strong>het</strong> geval van een zeer giftige component) dat een component die aanwezig is in eenconcentratie van minder dan 0,1 % desondanks toch nog relevant kan zijn voor de classificatie van <strong>het</strong>mengsel op basis van zijn gevaar voor <strong>het</strong> aquatisch milieu.2.2.9.1.10.4.2 De classificatie van de gevaren voor <strong>het</strong> aquatisch milieu wordt in stappen doorgevoerd en hangt af van desoort informatie die beschikbaar is voor <strong>het</strong> mengsel zelf en voor zijn componenten. Deze aanpak instappen omvat volgende elementen :a) classificatie gebaseerd op geteste mengsels ;b) classificatie gebaseerd op de principes van extrapolatie ;c) de “methode van de som van de geclassificeerde componenten” en/of <strong>het</strong> gebruik van een“optelformule”.Afbeelding 2.2.9.1.10.4.2 beschrijft de te volgen procedure.Afbeelding 2.2.9.1.10.4.2 : Aanpak in stappen voor <strong>het</strong> klasseren van mengsels in functie van <strong>het</strong> acuut gevaar ofgevaar op lange termijn dat ze voor <strong>het</strong> aquatisch milieu inhouden20 Bijzondere aanwijzingen worden gegeven in paragraaf 4.1.2.13 van hoofdstuk 4.1 en in bijlage 9, afdeling A9.6 van <strong>het</strong> GHS.2.2 - 115


Voor <strong>het</strong> mengsel in zijn geheel zijn testgegevens beschikbaar met betrekking tot de giftigheid in <strong>het</strong> aquatischmilieuNee Ja KLASSEREN in functievan <strong>het</strong> acuutgevaar/gevaar op langetermijn (2.2.9.1.10.4.3)Er bestaan voldoendegegevens voorgelijkaardige mengselsom de gevaren teschattenJaDe principes van extrapolatie toepassen(2.2.9.1.10.4.4)KLASSEREN in functievan <strong>het</strong> acuutgevaar/gevaar op langetermijnNeeVoor alle relevantecomponenten bestaangegevens <strong>betreffende</strong>de giftigheid in water ofclassificatiegegevensJaGebruik de methode van de som van degeclassificeerde componenten(2.2.9.1.10.4.6.1 tot en met2.2.9.1.10.4.6.4) met aanwending van:a) <strong>het</strong> percentage van alle componentengeklasseerd als “chronisch giftig”b) <strong>het</strong> percentage van alle componentengeklasseerd als “acuut giftig”c) <strong>het</strong> percentage van alle componentenmet gegevens <strong>betreffende</strong> acutegiftigheid : gebruik de methodes vande som (2.2.9.1.10.4.5.2) en zet debekomen L(E)C 50 of EqNOEC m om inde overeenstemmende categorie van“acute” of “chronische” giftigheidKLASSEREN in functievan <strong>het</strong> acuutgevaar/gevaar op langetermijnNeeGebruik de beschikbaregegevens <strong>betreffende</strong><strong>het</strong> gevaarvan de gekendecomponentenGebruik de methode van de som van degeclassificeerde componenten en/of deoptelformule (2.2.9.1.10.4.6.1 tot en met2.2.9.1.10.4.6.4) en gebruik2.2.9.1.10.4.6.5KLASSEREN in functievan <strong>het</strong> acuutgevaar/gevaar op langetermijn2.2.9.1.10.4.3 Classificatie van mengsels wanneer gegevens <strong>betreffende</strong> de giftigheid beschikbaar zijn voor <strong>het</strong>mengsel in zijn geheel2.2.9.1.10.4.3.1 Wanneer <strong>het</strong> mengsel in zijn geheel werd getest om zijn giftigheid voor <strong>het</strong> aquatisch milieu te bepalen,kan deze informatie gebruikt worden om <strong>het</strong> mengsel te classificeren volgens de criteria die voor destoffen werden overeengekomen. De classificatie dient normalerwijze te steunen op de gegevens voorvissen, schaaldieren en algen/planten (zie 2.2.9.1.10.2.3 en 2.2.9.1.10.2.4). Wanneer geschiktegegevens <strong>betreffende</strong> de acute of chronische giftigheid voor <strong>het</strong> mengsel in zijn geheel ontbreken,dienen “principes van extrapolatie” of de “methode van de som” toegepast te worden (zie 2.2.9.1.10.4.4tot en met 2.2.9.1.10.4.6).2.2.9.1.10.4.3.2 De classificatie van <strong>het</strong> gevaar op lange termijn van mengsels vereist bijkomende informatie over deafbreekbaarheid en in bepaalde gevallen over de bioaccumulatie. Er bestaan geen gegevens<strong>betreffende</strong> de afbreekbaarheid en de bioaccumulatie voor mengsels in hun geheel.Afbreekbaarheids– en bioaccumulatietesten voor mengsels worden niet gebruikt omdat ze gewoonlijkmoeilijk kunnen geïnterpreteerd worden, en deze testen enkel voor individuele stoffen betekenisvol zijn.2.2.9.1.10.4.3.3 Classificatie in de categorie Acuut 1a) wanneer voor <strong>het</strong> als dusdanig getest mengsel geschikte testresultaten beschikbaar zijn metbetrekking tot de acute giftigheid (LC 50 of EC 50), die aantonen dat L(E)C 50 ≤ 1 mg/l :classificeer <strong>het</strong> mengsel in de categorie Acuut 1, overeenkomstig tabel 2.2.9.1.10.3.1 a) ;b) wanneer voor <strong>het</strong> als dusdanig getest mengsel testresultaten beschikbaar zijn met betrekking totde acute giftigheid (LC 50(s) of EC 50(s)), die aantonen dat L(E)C 50(s) > 1 mg/l of een hogereconcentratie dan deze die oplosbaar is in water :<strong>het</strong> is niet nodig om <strong>het</strong> mengsel te classificeren in een categorie van acuut gevaarovereenkomstig <strong>het</strong> RID.2.2 - 116


2.2.9.1.10.4.3.4 Classificatie in de categorieën Chronisch 1 en Chronisch 2a) wanneer voor <strong>het</strong> mengsel als dusdanig geschikte gegevens beschikbaar zijn met betrekking totde chronische giftigheid (EC x of NOEC), die aantonen dat EC x of NOEC van <strong>het</strong> getest mengsel ≤1 mg/l :i) classificeer <strong>het</strong> mengsel in de categorieën Chronisch 1 of 2 overeenkomstig tabel2.2.9.1.10.3.1 b) ii) (snel afbreekbaar) indien de beschikbare gegevens toelaten om tebesluiten dat alle relevante componenten van <strong>het</strong> mengsel snel afbreekbaar zijn ;ii) classificeer in alle andere gevallen <strong>het</strong> mengsel in de categorieën Chronisch 1 of 2overeenkomstig tabel 2.2.9.1.10.3.1 b) i) (niet snel afbreekbaar) ;b) wanneer voor <strong>het</strong> mengsel als dusdanig geschikte gegevens beschikbaar zijn met betrekking totde chronische giftigheid (EC x of NOEC), die aantonen dat EC x(s) of NOEC(s) van <strong>het</strong> getestmengsel > 1 mg/l of een hogere concentratie dan deze die oplosbaar is in water :<strong>het</strong> is niet nodig om <strong>het</strong> mengsel te classificeren in een categorie van gevaar op lange termijnovereenkomstig <strong>het</strong> RID.2.2.9.1.10.4.4 Classificatie van mengsels wanneer geen gegevens <strong>betreffende</strong> de giftigheid beschikbaar zijn voor <strong>het</strong>mengsel in zijn geheel : principes van extrapolatie2.2.9.1.10.4.4.1 Wanneer de giftigheid van <strong>het</strong> mengsel zelf in water niet via testen werd bepaald, maar voldoendegegevens bestaan <strong>betreffende</strong> de componenten op zich en <strong>betreffende</strong> gelijkaardige geteste mengselsom de gevaren van <strong>het</strong> mengsel afdoende te karakteriseren, dan worden deze gegevens conform dehierna volgende extrapolatieregels gebruikt. Op deze wijze maakt <strong>het</strong> classificatieproces optimaalgebruik van de beschikbare gegevens om de gevaren van <strong>het</strong> mengsel te karakteriseren zonder over temoeten gaan tot bijkomende testen op dieren.2.2.9.1.10.4.4.2 Verdunning2.2.9.1.10.4.4.3 ProductielotenWanneer een nieuw mengsel gevormd wordt door <strong>het</strong> verdunnen van een getest mengsel of vaneen geteste stof met een verdunningsmiddel– dat geclassificeerd is in dezelfde of een lagere giftigheidscategorie dan die van de minst giftigeoorspronkelijke component, en– waarvan mag aangenomen worden dat <strong>het</strong> de giftigheid van de andere componenten nietbeïnvloedt,zal <strong>het</strong> nieuw mengsel als gelijkwaardig met <strong>het</strong> oorspronkelijk mengsel of met de oorspronkelijkestof geclassificeerd worden. Indien zulks niet <strong>het</strong> geval is, kan de in 2.2.9.1.10.4.5 beschrevenmethode toegepast worden.De giftigheid voor <strong>het</strong> aquatisch milieu van een getest productielot van een mengsel wordt aanzien alswezenlijk gelijkwaardig aan die van een ander niet getest productielot van <strong>het</strong>zelfde commercieelmengsel wanneer <strong>het</strong> door, of onder de controle van dezelfde producent geproduceerd wordt, tenzij erredenen zijn om aan te nemen dat de samenstelling van <strong>het</strong> mengsel voldoende varieert om degiftigheid voor <strong>het</strong> aquatisch milieu van <strong>het</strong> niet getest lot te wijzigen. Indien dit <strong>het</strong> geval is, is eennieuwe classificatie vereist.2.2.9.1.10.4.4.4 Concentrering van mengsels die geclassificeerd zijn in de meest giftige categorieën (Chronisch 1 enAcuut 1)Indien een getest mengsel geclassificeerd is in de categorie Chronisch 1 en/of Acuut 1 en men deconcentratie verhoogt van de giftige componenten die in dezelfde categorieën van giftigheidgeclassificeerd zijn, blijft <strong>het</strong> niet getest geconcentreerd mengsel in dezelfde categorie als <strong>het</strong>origineel getest mengsel, zonder bijkomende test.2.2.9.1.10.4.4.5 Interpolatie binnen een giftigheidscategorieIn <strong>het</strong> geval van drie mengsels (A, B en C) met identieke componenten, waarbij de mengsels A en Bgetest werden en tot dezelfde giftigheidscategorie behoren, en <strong>het</strong> niet getest mengsel C dezelfdetoxicologisch actieve componenten bevat als de mengsels A en B maar in concentraties die tussendie van die componenten in mengsel A en B in liggen, neemt men aan dat mengsel C tot dezelfdegiftigheidscategorie behoort als A en B.2.2.9.1.10.4.4.6 Wezenlijk gelijkaardige mengselsUitgaande van :a) twee mengsels :2.2 - 117


i) A + B ;ii) C + B ;b) de concentratie van component B is essentieel identiek in de twee mengsels ;c) de concentratie van component A in mengsel i) is gelijk aan die van component C in mengsel ii) ;d) de gegevens met betrekking tot de gevaren voor <strong>het</strong> aquatisch milieu van A en C zijn beschikbaar enessentieel gelijkwaardig (met andere woorden, de twee componenten vallen onder dezelfdegiftigheidscategorie en er wordt niet verwacht dat ze de giftigheid in water van B beïnvloeden) ;Indien mengsel i) of ii) al op basis van testgegevens geclassificeerd is, moet <strong>het</strong> ander mengsel indezelfde gevaarscategorie geclassificeerd worden.2.2.9.1.10.4.5 Classificatie van mengsels wanneer gegevens <strong>betreffende</strong> de giftigheid beschikbaar zijn voor allecomponenten van <strong>het</strong> mengsel of voor slechts enkele ervan2.2.9.1.10.4.5.1 De classificatie van een mengsel dient zich te baseren op de som van de classificatie van zijncomponenten. Het percentage van de als acuut giftig of chronisch giftig geclassificeerde componentenwordt rechtstreeks in de methode van de som ingebracht. De details van deze methode zijn in2.2.9.1.10.4.6.1 tot en met 2.2.9.1.10.4.6.4 beschreven.2.2.9.1.10.4.5.2 Mengsels kunnen zowel geclassificeerde componenten bevatten (categorieën Acuut 1 en/of Chronisch1, 2) als componenten voor dewelke adequate testgegevens <strong>betreffende</strong> de giftigheid bestaan. Indienmen beschikt over adequate giftigheidsgegevens voor meer dan één component van <strong>het</strong> mengsel,wordt de globale giftigheid van deze componenten berekend met behulp van de hierna volgendeoptelformule a) of b), afhankelijk van de aard van de gegevens <strong>betreffende</strong> de giftigheid :a) in functie van de acute aquatische giftigheid :waarin :∑CL(E)C∑i=50mnC i = de concentratie van component i (massa-procent) ;L(E)C 50i = de LC 50 of EC 50 (in mg/l) van component i in mg/l ;n = <strong>het</strong> aantal componenten ; i gaande van 1 tot en met n ;L(E)C 50m = de L(E)C 50 van de fractie van <strong>het</strong> mengsel dat bestaat uit de componenten voordewelke testgegevens bestaan.De berekende giftigheid moet gebruikt worden om aan die fractie van <strong>het</strong> mengsel een acutegiftigheidscategorie toe te kennen, die vervolgens gebruikt kan worden voor de toepassing van demethode van de som.b) in functie van de chronische aquatische giftigheid :CiL(E)C50iwaarin :C iC jNOEC iNOEC j= de concentratie van component i (massa-procent), die de snel afbreekbarecomponenten omvat ;= de concentratie van component j (massa-procent), die de niet snelafbreekbare componenten omvat ;= de NOEC (of andere voor de chronische giftigheid toegelaten metingen) voorcomponent i, die de snel afbreekbare componenten omvat, in mg/l ;= de NOEC (of andere voor de chronische giftigheid toegelaten metingen) voorcomponent j, die de niet snel afbreekbare componenten omvat, in mg/l ;n = <strong>het</strong> aantal componenten, en i en j gaande van 1 tot en met n ;EqNOEC m= de equivalente NOEC van de fractie van <strong>het</strong> mengsel dat bestaat uit decomponenten voor dewelke testgegevens bestaan.2.2 - 118


De equivalente giftigheid geeft weer dat de niet snel afbreekbare stoffen tot eengevaarscategorie behoren van een juist hoger niveau (van een juist “groter” gevaar) dan die vande snel afbreekbare stoffen.De berekende equivalente giftigheid moet gebruikt worden om aan die fractie van <strong>het</strong> mengselovereenkomstig de criteria voor de snel afbreekbare stoffen (tabel 2.2.9.1.10.3.1 b) ii)) eencategorie van gevaar op lange termijn toe te kennen, die vervolgens gebruikt kan worden voor detoepassing van de methode van de som.2.2.9.1.10.4.5.3 Wanneer de optelformule gebruikt wordt voor een deel van <strong>het</strong> mengsel verdient <strong>het</strong> de voorkeur om degiftigheid van dit deel van <strong>het</strong> mengsel te berekenen door voor iedere component de giftigheidswaardenin te voeren die betrekking hebben op dezelfde taxonomische groep (dit wil zeggen : vissen,schaaldieren of algen) en dan de hoogste giftigheid (laagste waarde) te bezigen (met andere woordengebruik maken van de meest gevoelige van de drie groepen). Wanneer echter de giftigheidsgegevensvan iedere component niet allemaal beschikbeer zijn voor dezelfde taxonomische groep, moet degiftigheidswaarde van iedere component op dezelfde wijze gekozen worden als de giftigheidswaardenvoor de classificatie van de stoffen (men moet met andere woorden de hoogste giftigheid, van <strong>het</strong>gevoeligste testorganisme, gebruiken). De aldus berekende acute en chronische giftigheid kanvervolgens dienen om dit deel van <strong>het</strong> mengsel te classificeren in de categorieën Acuut 1 en/ofChronisch 1 of 2 volgens dezelfde criteria als deze die aangenomen werden voor de stoffen.2.2.9.1.10.4.5.4 Indien een mengsel op verschillende manieren geclassificeerd werd, wordt de methode weerhouden die<strong>het</strong> meest conservatieve resultaat oplevert.2.2.9.1.10.4.6 Methode van de som2.2.9.1.10.4.6.1 ClassificatiemethodeVoor mengsels heeft een strengere classificatie over <strong>het</strong> algemeen voorrang op een minder strengeclassificatie (een classificatie in de categorie Chronisch 1 wint <strong>het</strong> bijvoorbeeld van een classificatie inde categorie Chronisch 2). De classificatie is bijgevolg al afgerond indien <strong>het</strong> resutaat ervan de categorieChronisch 1 is. Vermits er geen strengere classificatie bestaat dan de categorie Chronisch 1, is <strong>het</strong> nietnodig om met de classificatieprocedure nog verder door te gaan.2.2.9.1.10.4.6.2 Classificatie in de categorie Acuut 12.2.9.1.10.4.6.2.1 Men begint met alle componenten te onderzoeken die in de categorie Acuut 1 geclassificeerd zijn.Indien de som van de concentraties (in %) van deze componenten groter is dan, of gelijk is aan 25 %,wordt <strong>het</strong> mengsel geclassificeerd in de categorie Acuut 1. Indien de berekening leidt tot eenclassificatie van <strong>het</strong> mengsel in de categorie Acuut 1, is de classificatieprocedure afgelopen.2.2.9.1.10.4.6.2.2 De classificatie van de mengsels in functie van hun acute giftigheid via de methode van de som van deconcentraties van de geclassificeerde componenten wordt samengevat in onderstaande tabel2.2.9.1.10.4.6.2.2.Tabel 2.2.9.1.10.4.6.2.2 : Classificatie van de mengsels in functie van hun acuut gevaar via desom van de concentraties van de geclassificeerde componentenSom van de concentraties (in %) van decomponenten geclassificeerd in :Mengsel geclassificeerd in :Acuut 1 x M a ≥ 25 % Acuut 1a De factor M wordt uitgelegd in 2.2.9.1.10.4.6.4.2.2.9.1.10.4.6.3 Classificatie in de categorieën chronisch 1 en 22.2.9.1.10.4.6.3.1 Eerst worden alle componenten in rekening gebracht die in de categorie chronisch 1 geclassificeerdzijn. Indien de som van de concentraties (in %) van deze componenten groter is dan of gelijk is aan 25%, wordt <strong>het</strong> mengsel geclassificeerd in de categorie chronisch 1. Indien de berekening leidt tot eenclassificatie van <strong>het</strong> mengsel in de categorie chronisch 1, is de classificatieprocedure afgelopen.2.2.9.1.10.4.6.3.2 Wanneer <strong>het</strong> mengsel niet geclassificeerd is in de categorie chronisch 1, wordt onderzocht of <strong>het</strong>thuishoort in de categorie chronisch 2. Een mengsel is geclassificeerd in de categorie chronisch 2wanneer tien keer de som van de concentraties (in %) van alle componenten die in de categoriechronisch 1 geclassificeerd zijn, opgeteld bij de som van de concentraties (in %) van alle componentendie in de categorie chronisch 2 geclassificeerd zijn, groter is dan of gelijk is aan 25 %. Indien deberekening leidt tot een classificatie van <strong>het</strong> mengsel in de categorie chronisch 2, is declassificatieprocedure afgelopen.2.2 - 119


2.2.9.1.10.4.6.3.3 De classificatie van de mengsels in functie van hun gevaar op lange termijn via de methode van de somvan de concentraties van de geclassificeerde componenten wordt samengevat in onderstaande tabel2.2.9.1.10.4.6.3.3.Tabel 2.2.9.1.10.4.6.3.3 : Classificatie van de mengsels in functie van hun gevaar op langetermijn via de som van de concentraties van de geclassificeerde componentenSom van de concentraties (in %) van decomponenten geclassificeerd in :Mengsel geclassificeerd in :Chronisch 1 x M a ≥ 25 % Chronisch 1(M x 10 x Chronisch 1) + Chronisch 2 ≥ 25 % Chronisch 2a De factor M wordt uitgelegd in 2.2.9.1.10.4.6.4.2.2.9.1.10.4.6.4 Mengsels van zeer giftige componentenComponenten met een giftigheid Acuut 1 of Chronisch 1 die een duidelijk lagere acute giftigheidbezitten dan 1 mg/l en/of een chronische giftigheid duidelijk lager dan 0,1 mg/l (voor de niet snelafbreekbare componenten) en dan 0,01 mg/l (voor de snel afbreekbare componenten) kunnen degiftigheid van <strong>het</strong> mengsel beïnvloeden en men kent hen een groter gewicht toe bij de toepassing vande methode van de som. Wanneer een mengsel componenten bevat die geclassificeerd zijn in decategorie Acuut 1 of Chronisch 1, wordt de in 2.2.9.1.10.4.6.2 en 2.2.9.1.10.4.6.3 beschrevensequentiële aanpak gebezigd, waarbij de concentraties van de componenten die in de categorie Acuut 1en Chronisch 1 geclassificeerd zijn met een factor vermenigvuldigd worden om een gepondereerde somte bekomen in plaats van de percentages als dusdanig op te tellen. Dit wil zeggen dat de concentratie“categorie Acuut 1” in de linker kolom van tabel 2.2.9.1.10.4.6.2.2 en de concentratie “categorieChronisch 1” in de linker kolom van tabel 2.2.9.1.10.4.6.3.3 vermenigvuldigd moeten worden met degepaste factor. De vermenigvuldigingsfactoren die op deze componenten toegepast dienen teworden zijn gedefinieerd in functie van de giftigheidswaarde, zoals samengevat in onderstaandetabel 2.2.9.1.10.4.6.4. Om een mengsel te classificeren dat componenten bevat die tot de categorieAcuut 1 of Chronisch 1 behoren, moet de indeler dus de waarde van de factor M kennen om demethode van de som toe te passen. Anders mag de optelformule (zie 2.2.9.1.10.4.5.2) gebruiktworden wanneer de giftigheidsgegevens van alle zeer giftige componenten van <strong>het</strong> mengselbeschikbaar zijn en er overtuigende bewijzen bestaan dat alle andere componenten, met inbegripvan die waarvoor de gegevens <strong>betreffende</strong> de acute en/of chronische toxiciteit niet beschikbaar zijn,weinig of niet giftig zijn en niet noemenswaardig bijdragen aan de giftigheid van <strong>het</strong> mengsel voor<strong>het</strong> milieu.2.2 - 120


Acute giftigheidL(E)C 50-waardeTabel 2.2.9.1.10.4.6.4 : Vermenigvuldigingsfactoren voor dezeer giftige componenten van mengselsFactor(M)Chronische giftigheidNOEC-waardeNRD acomponentenFactor (M)RD bcomponenten0,1 < L(E)C 50 ≤ 1 1 0,01 < NOEC ≤ 0,1 1 -0,01 < L(E)C 50 ≤ 0,1 10 0,001 < NOEC ≤ 0,01 10 10,001 < L(E)C 50 ≤ 0,01 100 0,0001 < NOEC ≤ 0,001 100 100,0001 < L(E)C 50 ≤ 0,001 1 000 0,00001 < NOEC ≤ 0,0001 1 000 1000,00001 < L(E)C 50 ≤ 0,0001 10 000 0,000001 < NOEC ≤ 0,00001 10 000 1 000(de reeks gaat verder aan <strong>het</strong> ritme van eenfactor 10 per interval)a Niet snel afbreekbaarb Snel afbreekbaar(de reeks gaat verder aan <strong>het</strong> ritme van een factor 10 per interval)2.2.9.1.10.4.6.5 Classificatie van mengsels met componenten waarover geen enkele bruikbare informatie bestaatWanneer geen bruikbare informatie bestaat <strong>betreffende</strong> de acute en/of chronische giftigheid voor <strong>het</strong>aquatisch milieu van een of meerdere relevante componenten, wordt vastgesteld dat <strong>het</strong> mengsel nietdefinitief in een bepaalde gevaarscategorie geclassificeerd kan worden. In deze situatie wordt <strong>het</strong>mengsel geclassificeerd op basis van enkel de gekende componenten, met de bijkomende vermelding“x % van <strong>het</strong> mengsel bestaat uit componenten waarvan de gevaren voor <strong>het</strong> aquatisch milieuonbekend zijn”.2.2.9.1.10.5 Stoffen of mengsels die geclassificeerd zijn als milieugevaarlijke stoffen (aquatisch milieu) opbasis van Verordening (EG) 1272/2008 21Indien de gegevens voor de classificatie volgens de criteria van 2.2.9.1.10.3 en 2.2.9.1.10.4 nietbeschikbaar zijn :a) moet een stof of een mengsel geclassificeerd worden als milieugevaarlijke stof (aquatisch milieu)indien er de categorie(ën) “Aquatisch Acuut 1”, “Aquatisch Chronisch 1” of “Aquatisch Chronisch 2”moet(en) aan toegekend worden overeenkomstig Verordening (EG) 1272/2008 21 of, indien dit nogaltijd relevant is volgens deze Verordening, de gevaarszinnen R50, R50/53 of R51/53overeenkomstig de Richtlijnen 67/548/EEG 22 en 1999/45/EG 23 ;b) mag een stof of een mengsel als niet-milieugevaarlijk (aquatisch milieu) aanzien worden indien ergeen dergelijke gevaarszin of categorie moet aan toegekend worden overeenkomstig voornoemdeRichtlijnen en Verordening ;2.2.9.1.10.6 Indeling van de stoffen of mengsels die conform de bepalingen van 2.2.9.1.10.3, 2.2.9.1.10.4 of2.2.9.1.10.5 als milieugevaarlijke stoffen (aquatisch milieu) geclassificeerd zijnDe stoffen of mengsels die als milieugevaarlijke stoffen (aquatisch milieu) geclassificeerd zijn en dienergens anders in <strong>het</strong> RID ingedeeld zijn, moeten als volgt aangeduid worden :UN-nummer 3077 MILIEUGEVAARLIJKE VASTE STOF, N.E.G. ofUN-nummer 3082 MILIEUGEVAARLIJKE VLOEISTOF, N.E.G.Deze stoffen moeten ingedeeld worden bij verpakkingsgroep III.Genetisch gemodificeerde micro-organismen en organismen2.2.9.1.11 Genetisch gemodificeerde micro-organismen (GMMO’s) en genetisch gemodificeerde organismen(GMO’s) zijn micro-organismen en organismen waarin <strong>het</strong> genetisch materiaal opzettelijk veranderd werdvia een proces dat in de natuur niet voorkomt. Ze worden ingedeeld bij klasse 9 (UN 3245) indien ze niet21 Verordening (EG) 1272/2008 van <strong>het</strong> Europees parlement en de Raad van 16 december 2008 <strong>betreffende</strong> de indeling, etikettering enverpakking van stoffen en mengsels (Publicatieblad van de Europese Unie nr. L 353 van 30 december 2008).22 Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 <strong>betreffende</strong> de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzakede indeling, de verpakking en <strong>het</strong> kenmerken van gevaarlijke stoffen (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 196 van 16augustus 1967).23 Richtlijn 1999/45/EG van <strong>het</strong> Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 <strong>betreffende</strong> de onderlinge aanpassing van de wettelijke enbestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en <strong>het</strong> kenmerken van gevaarlijke preparaten(Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 200 van 30 juli 1999).2.2 - 121


2.2.9.1.12 (Geschrapt).beantwoorden aan de definitie van giftige stoffen of infectueuze (besmettelijke) stoffen, maar bij dieren,planten of microbiologische stoffen veranderingen kunnen teweegbrengen die normalerwijze niet uit denatuurlijke voortplanting voortvloeien.OPMERKINGEN : 1. GMMO’s en GMO’s die besmettelijke stoffen zijn, zijn stoffen van klasse 6.2(UN-nummers 2814, 2900 of 3373).2. GMMO’s en GMO’s zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RIDindien de bevoegde overheden van de landen van oorsprong, van doorvoer en van bestemming <strong>het</strong>gebruik ervan toelaten 24 .3. Levende dieren mogen niet gebruikt worden om bij deze klasse ingedeeldegenetisch gemodificeerde micro-organismen te vervoeren, tenzij <strong>het</strong> onmogelijk is om de stof op eenandere wijze te vervoeren. Levende genetisch gemodificeerde dieren moeten volgens de termijnen envoorwaarden van de bevoegde overheid van de landen van oorsprong en bestemming vervoerd worden.Verwarmde stoffen2.2.9.1.13 Verwarmde stoffen omvatten de stoffen die in vloeibare toestand vervoerd of voor vervoer aangebodenworden, bij een temperatuur van ten minste 100 °C en - voor deze die een vlampunt bezitten - bij eentemperatuur beneden hun vlampunt. Ze omvatten ook vaste stoffen die vervoerd of voor vervoeraangeboden worden bij een temperatuur van ten minste 240 °C.OPMERKINGEN : Verwarmde stoffen worden slechts bij klasse 9 ingedeeld wanneer ze aan de criteriavan geen enkele andere klasse voldoen.Andere stoffen die tijdens <strong>het</strong> vervoer een gevaar opleveren, maar die niet onder de definitie van eenandere klasse vallen2.2.9.1.14 De volgende diverse stoffen voldoen niet aan de definitie van een andere klasse en zijn dus ingedeeld inklasse 9 :Vaste ammoniakverbinding met een vlampunt lager dan 60 °CWeinig gevaarlijk dithionietZeer vluchtige vloeistofStof die schadelijke dampen ontwikkeltStoffen die allergenen bevattenChemische reagentiasets en sets voor eerste hulpOPMERKING : UN 1845 koolstofdioxide, vast (droog ijs), UN 2071 ammoniumnitraathoudendemeststoffen, UN 2216 vismeel (visafval), gestabiliseerd, UN 2807 gemagnetiseerd materiaal, UN 3166verbrandingsmotor of voertuig aangedreven door brandbaar gas of 3166 voertuig aangedreven doorbrandbare vloeistof of 3166 brandstofcelmotor aangedreven door brandbaar gas of 3166brandstofcelmotor aangedreven door brandbare vloeistof of 3166 brandstofcelvoertuig aangedreven doorbrandbaar gas of 3166 brandstofcelvoertuig aangedreven door brandbare vloeistof, UN 3171 voertuig ofapparaat aangedreven door batterijen, UN 3334 vloeistof, onderworpen aan de voorschriften voor deluchtvaart, n.e.g., UN 3335 vaste stof, onderworpen aan de voorschriften voor de luchtvaart, n.e.g. en UN3363 gevaarlijke goederen vervat in machines of gevaarlijke goederen vervat in apparaten, die voorkomenin de modelvoorschriften van de VN, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.Indeling bij een verpakkingsgroep2.2.9.1.15 Wanneer zulks aangegeven is in kolom (4) van tabel A in hoofdstuk 3.2, worden de stoffen en voorwerpenvan klasse 9 ingedeeld bij één van de volgende verpakkingsgroepen, afhankelijk van hun gevaarsgraad :verpakkingsgroep IIVerpakkingsgroep III: gevaarlijke stoffen: stoffen die in mindere mate gevaarlijk zijn.2.2.9.2 Stoffen en voorwerpen die niet tot <strong>het</strong> vervoer zijn toegelatenDe volgende stoffen en voorwerpen zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten :- lithiumbatterijen die niet voldoen aan de ter zake doende voorwaarden van de bijzondere bepalingen 188,230, of 636 van hoofdstuk 3.3 ;24 Zie in <strong>het</strong> bijzonder deel C van Richtlijn 2001/18/EG van <strong>het</strong> Europees Parlement en de Raad inzake de doelbewuste introductie vangenetisch gemodificeerde organismen in <strong>het</strong> milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG (Publicatieblad van de EuropeseGemeenschappen, nr. L.106 van 17 april 2001, p. 8 tot en met 14), dat de toelatingsprocedures in de Europese Gemeenschap vastlegt2.2 - 122


- lege, ongereinigde opvangrecipiënten (opvangbakken) voor de apparaten (zoals transformatoren,condensatoren of hydraulische apparaten) die stoffen van de UN-nummers 2315, 3151, 3152 of 3432bevatten.Indeling bij een verpakkingsgroep2.2.9.3 Lijst van rubriekenStoffen die, wanneer ze onderde vorm van fijn stof wordeningeademd, de gezondheidkunnen in gevaar brengen2212 ASBEST, BLAUW (crocidoliet) ofM1 2212 ASBEST, BRUIN (amosiet, mysoriet)2590 ASBEST, WIT (chrysotiel, actinoliet, anthofylliet, tremoliet)Stoffen en toestellendie, in geval van brand,dioxines kunnen vormen.2315 POLYCHLOORBIFENYLEN, VLOEIBAAR3432 POLYCHLOORBIFENYLEN, VASTM2 3151 POLYHALOGEENBIFENYLEN, VLOEIBAAR of3151 POLYHALOGEENTERFENYLEN, VLOEIBAAR3152 POLYHALOGEENBIFENYLEN, VAST of3152 POLYHALOGEENTERFENYLEN, VASTStoffen die brandbaredampen ontwikkelen.M32211 EXPANDEERBARE POLYMEERKORRELS, die brandbaredampen ontwikkelen3314 MODELLEERKUNSTSTOF als pasta, blad of geëxtrudeerdeband, die brandbare dampen ontwikkeltLithiumbatterijen.M43090 BATTERIJEN MET METALLISCH LITHIUM (met inbegrip vanbatterijen met lithiumlegeringen)3091 BATTERIJEN MET METALLISCH LITHIUM, IN APPARATUUR(met inbegrip van batterijen met lithiumlegeringen) of3091 BATTERIJEN MET METALLISCH LITHIUM, VERPAKT METAPPARATUUR (met inbegrip van batterijen metlithiumlegeringen)3480 LITHIUM-ION-BATTERIJEN (met inbegrip van lithium-ionbatterijenmet polymeermembraan)3481 LITHIUM-ION-BATTERIJEN, IN APPARATUUR (met inbegrip vanlithium-ion-batterijen met polymeermembraan) of3481 LITHIUM-ION-BATTERIJEN, VERPAKT MET APPARATUUR(met inbegrip van lithium-ion-batterijen met polymeermembraan)Reddingsmiddelen2990 REDDINGSMIDDELEN, AUTOMATISCH OPBLAASBAAR3072 REDDINGSMIDDELEN, NIET AUTOMATISCH OPBLAASBAAR,die gevaarlijke goederen als uitrusting bevattenM5 3268 GASGENERATOREN VOOR AIRBAGS, of3268 AIRBAGMODULES, of3268 AANSPANINRICHTINGEN VOOR VEILIGHEIDSGORDELSStoffen die <strong>het</strong>aquatisch milieuverontreinigen,vloeibaarM63082 MILIEUGEVAARLIJKE VLOEISTOF, N.E.G.2.2 - 123


MilieugevaarlijkestoffenStoffen die <strong>het</strong>aquatisch milieuverontreinigen,vastM73077 MILIEUGEVAARLIJKE VASTE STOF, N.E.G.Genetisch gemodificeerdemicroorganismenenorganismenM83245 MICRO-ORGANISMEN EN GENETISCH GEMODIFICEERDEMICRO-ORGANISMEN of GENETISCH GEMODIFICEERDEORGANISMEN3245 MICRO-ORGANISMEN EN GENETISCH GEMODIFICEERDEMICRO-ORGANISMEN of GENETISCH GEMODIFICEERDEORGANISMEN, in sterk gekoelde vloeibare stikstofVerwarmdestoffenVloeistoffenVaste stoffenM9M103257 VERWARMDE VLOEISTOF, N.E.G., bij een temperatuur van tenminste 100 °C en beneden haar vlampunt (met inbegri p vangesmolten metalen, gesmolten zouten, enz.)3258 VERWARMDE VASTE STOF, N.E.G., bij een temperatuur vanten minste 240 °CAndere stoffen die tijdens <strong>het</strong>vervoer een gevaar opleveren,maar die niet onder de definitievan een andere klasse vallenM11Geen collectieve rubriek beschikbaar. Alleen de in tabel A van hoofdstuk3.2 opgesomde stoffen zijn onderworpen aan de voorschriften van klasse9 voor deze classificatiecode, te weten :1841 ACEETALDEHYDEAMMONIAK1931 ZINKDITHIONIET (ZINKHYDROSULFIET)1941 DIBROOMDIFLUORMETHAAN (DIFLUORDIBROOMMETHAAN)1990 BENZALDEHYDE2969 RICINUSKOEKEN of2969 RICINUSMEEL of2969 RICINUSVLOKKEN of2969 RICINUSZAAD3316 CHEMISCHE REAGENTIASET of3316 SET VOOR EERSTE HULP3359 CARGO-TRANSPORTEENHEID ONDER FUMIGATIE(GEGASTE CARGO-TRANSPORTEENHEID)2.2 - 124


2.3.0 AlgemeenHoofdstuk 2.3 - BeproevingsmethodenVoor zover in Hoofdstuk 2.2 of in dit Hoofdstuk niet anders is voorgeschreven, zijn de beproevingsmethodente gebruiken voor de classificatie van gevaarlijke goederen, beschreven in <strong>het</strong> Handboek vantesten en criteria.2.3.1 Uitzweetproef voor springstof, type A2.3.1.1 Springstoffen, type A (UN 0081), die meer dan 40% vloeibare salpeterzure esters bevatten, moetenbehalve aan de beproevingen, genoemd in <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria ook voldoen aan de hiernavermelde beproeving van <strong>het</strong> uitzweten:2.3.1.2 Het toestel voor <strong>het</strong> beproeven van <strong>het</strong> uitzweten van springstoffen (zie figuur 1 t/m 3) bestaat uit eenbronzen, holle cilinder. Deze cilinder, die aan één zijde door een plaat van <strong>het</strong>zelfde metaal afgesloten is,heeft een inwendige diameter van 15,7 mm en een diepte van 40 mm. Hij is voorzien van 20 gaten meteen diameter van 0,5 mm (4 rijen van 5 gaatjes) in de wand. Een bronzen zuiger waarvan de lengte van<strong>het</strong> cilindrische deel 48 mm en de totale lengte 52 mm bedraagt, kan in de rechtop geplaatste cilinderheen en weer schuiven. Deze zuiger, met een diameter van 15,6 mm, wordt met een gewicht van 2220 gbelast, zodat de uitgeoefende druk op de onderkant 120 kPa (1,2 bar) bedraagt.2.3.1.3 Maak van 5-8 g springstof een rolletje met een lengte van 30 mm en een diameter van 15 mm, verpak ditin zeer fijn gaas en plaats <strong>het</strong> in de cilinder. Zet hierop de zuiger en <strong>het</strong> belastingsgewicht, zodat een drukvan 120 kPa (1,2 bar) op de springstof wordt uitgeoefend. Noteer de tijd waarop de eerste olieachtigedruppeltjes (nitroglycerine) aan de buitenkant van de gaatjes van de cilinder verschijnen.2.3.1.4 Wanneer bij een tussen de 15°C en 25°C uitgevoerde proef de eerste druppeltjes pas na meer dan 5minuten verschijnen, voldoet de springstof aan de eisen.2.3-1


Beproeving van <strong>het</strong> uitzweten van springstoffenFig. 1:klokvormig gewicht van 2200 g, dat opde bronzen ringen kan worden geplaatstFig. 2:cilindervormige bronzen zuiger;afmetingen in mmFig. 3:bronzen holle cilinder langs een zijdegesloten; plan en vertikale doorsnede;afmetingen in mmFiguren 1 t/m 3(1) 4 rijen van 5 gaatjes van 0,5 ∅(2) koper(3) loden plaat met aan de onderzijde centrale conus(4) openingen, ongeveer 46 x 56, gelijkmatig overde omtrek verdeeld2.3-2


2.3.2 Beproevingen voor nitrocellulosemengsels van klasse 4.12.3.2.1 Nitrocellulose mag bij verwarming gedurende een half uur op 132°C geen zichtbare geelbruine nitreuzedampen (nitreuze gassen) afscheiden. De ontbrandings-temperatuur moet hoger zijn dan 180°C. Zie2.3.2.3 t/m 2.3.2.8, 2.3.2.9 a) en 2.3.2.10 hierna.2.3.2.2 Drie gram geplastificeerde nitrocellulose mag bij verwarming gedurende 1 uur op 132°C geen zichtbaregeelbruine nitreuze dampen (nitreuze gassen) afscheiden. De ontbrandingstemperatuur moet hoger zijndan 170°C. Zie 2.3.2.3 t/m 2.3.2.8, 2.3.2.9 b) en 2 .3.2.10 hierna.2.3.2.3 De hierna vermelde proeven moeten genomen worden, indien er verschil van mening bestaat over <strong>het</strong> alof niet toelaten tot <strong>het</strong> spoorvervoer.2.3.2.4 Indien andere methoden worden gekozen voor <strong>het</strong> onderzoek van de stoffen ten aanzien van destabiliteitseisen, dan hiervoor, moeten deze leiden tot dezelfde conclusie als die op grond van de hiernagenoemde methoden.2.3.2.5 Wanneer in <strong>het</strong> onderstaande sprake is van stabiliteitsproeven bij verhoogde temperatuur, mag bij deuitvoering van de proeven de temperatuur van de stoof, waarin <strong>het</strong> te onderzoeken monster zich bevindt,niet meer dan 2°C afwijken van de voorgeschreven te mperatuur. De duur van de proef moet tot op 2minuten nauwkeurig zijn wanneer de proef 30 of 60 minuten moet duren. De inrichting van de stoof moetzodanig zijn, dat de temperatuur na ten hoogste 5 minuten na <strong>het</strong> inbrengen van <strong>het</strong> monster weer devereiste waarde heeft bereikt.2.3.2.6 Voordat de proeven volgens 2.3.2.9 en 2.3.2.10 hierna uitgevoerd worden, moeten de te onderzoekenmonsters minstens 15 uur bij kamertemperatuur gedroogd worden in een vacuümexsiccator, gevuld met,na smelten, in korrelvorm gebrachte calciumchloride; de stof moet in een dunne laag worden uitgespreid.Hiertoe moeten stoffen die niet poedervormig of draderig zijn, in kleine stukjes gebroken, geraspt ofgesneden worden. De druk in de exsiccator moet minder dan 6,5 kPa (0,065 bar) zijn.2.3.2.7 Vóór <strong>het</strong> drogen volgens 2.3.2.6 hierboven moeten de stoffen bedoeld in 2.3.2.2 onderworpen worden aaneen voordroging in een goed geventileerde stoof, waarvan de temperatuur op 70°C is ingesteld, totdat h etmassaverlies per kwartier minder dan 0,3% van de oorspronkelijke massa bedraagt.2.3.2.8 Zwak genitreerde nitrocellulose volgens 2.3.2.1 hierboven moet voorgedroogd worden, zoals aangegevenin 2.3.2.7 hierboven. Het drogen moet minstens 15 uur duren in een exsiccator, gevuld metgeconcentreerd zwavelzuur.2.3.2.9 Beproeving van de chemische stabiliteit bij verhoogde temperatuura) Beproeving van de in 2.3.2.1 hierboven genoemde stofi) In elk van twee reageerbuizen met de volgende afmetingen:ii)lengte....................... 350inwendige diameter ... 16mm,mm,wanddikte .................... 1,5 mm,brengt men 1 g van de boven calciumchloride gedroogde stof. (Indien nodig moet de stof eerstklein gemaakt worden in stukjes met een massa van ten hoogste 0,05 g). Plaats de beide losjesafgesloten reageerbuizen zodanig in een stoof, dat ze voor ten minste 4/5 van hun lengtezichtbaar zijn en houd de temperatuur gedurende 30 minuten constant op 132°C. Ga na of zichgedurende deze tijd nitreuze gassen in de vorm van geelbruine dampen, goed zichtbaar tegeneen witte achtergrond, ontwikkelen.De stof wordt geacht stabiel te zijn, als de vorming van deze dampen uitblijft.b) Beproeving van geplastificeerde nitrocellulose (zie 2.3.2.2)i) Breng 3 g geplastificeerde nitrocellulose in elk van de twee reageerbuizen als bedoeld onder a)en plaats deze in een stoof waarvan de constante temperatuur op 132°C is ingesteld.ii)Laat de reageerbuizen met de geplastificeerde nitrocellulose gedurende 1 uur in de stoof.Gedurende deze tijd mogen geen geelbruine nitreuze dampen (nitreuze gassen) zichtbaarworden. Controleer en beoordeel als onder a).2.3.2.10 Ontbrandingstemperatuur (zie 2.3.2.1 en 2.3.2.2)a) Bepaal de ontbrandingstemperatuur door 0,2 g stof te verwarmen in een reageerbuisje, gedompeld ineen bad van Wood's metaal. Plaats <strong>het</strong> buisje in <strong>het</strong> bad bij 100°C. Voer de temperatuur van <strong>het</strong> badmet 5°C per minuut op.b) De reageerbuisjes moeten de volgende afmetingen hebben:Lengte.....................125inwendige diameter...15mm,mm,2.3-3


wanddikte ...................0,5 mm.Ze moeten 20 mm diep in <strong>het</strong> bad gedompeld zijn.c) Voer de proef driemaal uit. Lees telkens de temperatuur af waarbij de stof ontbrandt, dat wil zeggenwaarbij een langzame of een snelle verbranding, een explosieve verbranding of een detonatieplaatsvindt.d) Geef de laagste ontbrandingstemperatuur, waargenomen bij de drie proeven, op als deontbrandingstemperatuur.2.3.3 Beproevingen voor brandbare vloeistoffen van de klassen 3, 6.1 en 82.3.3.1 Bepaling van <strong>het</strong> vlampunt2.3.3.1.1 Voor <strong>het</strong> bepalen van <strong>het</strong> vlampunt van brandbare vloeistoffen mogen de volgende methodes gebruiktworden :Internationale normen :ISO 1516 (Determination of flash/no flash – Closed cup equiluibrium method)ISO 1523 (Determination of flash point – Closed cup equiluibrium method)ISO 2719 (Determination of flash point – Pensky-Martens closed cup method)ISO 13736 (Determination of flash point – Abel closed-cup method)ISO 3679 (Determination of flash point – Rapid equilibrium closed cup method)ISO 3680 (Determination of flash/no flash – Rapid equilibrium closed cup method)Nationale normen :American Society for Testing Materials International, 100 Barr Harbor Drive, PO Box C700, WestConshohocken, Pennsylvania, USA 19428-2959 :ASTM D3828-07a, Standard Test Methods for Flash Point by Small Scale Closed-Cup TesterASTM D56-05, Standard Test Method for Flash Point by Tag Closed-Cup TesterASTM D3278-96(2004)e1, Standard Test Methods for Flash Point of Liquids by Small Scale Closed-CupApparatusASTM D93-08, Standard Test Methods for Flash Point by Pensky-Martens Closed-Cup TesterAssociation française de normalisation, AFNOR, 11, rue de Pressensé, F-93571 La Plaine Saint-DenisCedex :Norme française NF M07-019Norme française NF M07-011 / NF T30-050 / NF T66-009Norme française NF M07-036Deutsches Institut für Normung, Burggrafenstr. 6, D-10787 Berlin :Norm DIN 51755 (vlampunten lager dan 65 °C)State Committee of the Council of Ministers for Standardisation, RUS-113813, GSP, Moskow, M-49Leninsky Prospect, 9 :GOST 12.1.044-842.3.3.1.2 Voor <strong>het</strong> bepalen van <strong>het</strong> vlampunt van verfstoffen, lijmen en soortgelijke viskeuze producten dieoplosmiddelen bevatten, mogen slechts apparaten en beproevingsmethoden worden gebruikt, die geschiktzijn voor <strong>het</strong> bepalen van <strong>het</strong> vlampunt van viskeuze vloeistoffen, overeenkomstig de volgende normen:a) Internationale norm ISO 3679:1983b) Internationale norm ISO 3680:1983c) Internationale norm ISO 1523:1983d) Internationale normen EN ISO 13736 en EN ISO 2719, methode B2.3.3.1.3 De in 2.3.3.1.1 opgesomde normen mogen slechts gebruikt worden voor de vlampuntbereiken die in elkvan deze normen aangegeven zijn. Bij de keuze van een norm dient de mogelijkheid van een chemischereactie tussen de stof en de staalhouder in beschouwing genomen te worden. Het apparaat moet - voorzover dit vanuit veiligheidsoogpunt kan - op een tochtvrije plaats opgesteld worden. Omveiligheidsredenen wordt voor organische peroxides, zelfontledende stoffen (ook energetische stoffen2.3-4


genoemd) of giftige stoffen een methode toegepast waarbij een staal met een kleiner volume (ongeveer 2ml) wordt gebruikt.2.3.3.1.4 Indien een vlampunt, dat via een niet-evenwichtsmethode wordt bepaald, 23 + 2°C of 60 + 2°C blijkt tezijn, dient dit resultaat voor ieder vlampuntbereik bevestigd te worden met behulp van een evenwichtsmethode.2.3.3.1.5 Indien er betwisting bestaat over de klassificatie van een brandbare vloeistof, wordt haar vlampuntexperimenteel bepaald. Indien dit vlampunt ten hoogste 2 °C afwijkt van de in 2.2.3.1 aangegevengrenswaarden (23 °C en 60 °C) wordt de door de afzender voorgestelde klassigicatie weerhouden. Indiende afwijking meer dan 2 °C bedraagt, moet een tweede controleproef worden uitgevoerd en wordt delaagste waarde weerhouden van de vlampunten die bij de twee controleproeven worden bekomen.2.3.3.2 Bepaling van <strong>het</strong> begin van kooktrajectVoor <strong>het</strong> bepalen van <strong>het</strong> begin van kooktraject van brandbare vloeistoffen mogen de volgende methodesgebruikt worden :Internationale normen :ISO 3924 (Petroleum products – Determination of boiling range distribution – Gas chromatographymethod)ISO 4626 (Volatile organic liquids – Determination of boiling range of organic solvents used as rawmaterials)ISO 3405 (Petroleum products – Determination of distillation characteristics at atmospheric pressure)Nationale normen :American Society for Testing Materials International, 100 Barr Harbor Drive, PO Box C700, WestConshohocken, Pennsylvania, USA 19428-2959 :ASTM D86-07a, Standard Test Method for Distillation of Petroleum Products at Atmospheric PressureASTM D1078-05, Standard Test Method for Distillation Range of Volatile Organic LiquidsAndere aanvaardbare methodes :Methode A2, zoals beschreven in Deel A van de Bijlage bij Verordening (EC) Nr. 440/2008 van deCommissie 25 .2.3.3.3 Beproeving voor de bepaling van <strong>het</strong> peroxidegehalteDe bepaling van <strong>het</strong> peroxidegehalte in een vloeistof gebeurt op volgende wijze :Giet een massa p (ongeveer 5 g tot op 0,01 g nauwkeurig gewogen) van de te onderzoeken vloeistof ineen Erlenmeyer kolf ; voeg 20 cm 3 azijnzuuranhydride en ongeveer 1 g vast poedervormig kaliumjodidetoe en schud de kolf. Laat de vloeistof tien minuten staan en verwarm daarna gedurende drie minuten totongeveer 60 °C ; laat de vloeistof vijf minuten afkoelen en voeg vervolgens 25 cm 3 water toe. Titreer naeen half uur <strong>het</strong> vrijgekomen jodium met een 0,1 N natriumthiosulfaatoplossing, zonder toevoeging vaneen indicator (de totale ontkleuring geeft <strong>het</strong> einde van de reactie aan). Bereken <strong>het</strong> peroxidegehalte(uitgedrukt in H 2O 2) met de formule17n , waarin n <strong>het</strong> aantal verbruikte cm 3 thiosulfaatoplossing aangeeft.100p2.3.4 Beproevingsmethode voor <strong>het</strong> bepalen van de vloeibaarheidVoor de bepaling van <strong>het</strong> vloeigedrag van de vloeibare, viskeuze en pastavormige stoffen en mengselsmoet van de volgende beproevingsmethode gebruik gemaakt worden:2.3.4.1 MeetapparaatEen commercieel verkrijgbare penetrometer volgens ISO-norm 2173-1985 met een geleidestang van47,5 g ± 0,05 g, een plaat van duraluminium met gaten voorzien van een conische boring waarvan demassa 102,5 g ± 0,05 g bedraagt (zie afbeelding 1); penetratiebeker met een inwendige diameter van 72t/m 80 mm voor <strong>het</strong> bevatten van <strong>het</strong> monster.25 Verordening (EG) nr. 440/2008 van de Commissie van 30 mei 2008 houdende vaststelling van testmethoden uit hoofde vanVerordening (EG) nr. 1907/2006 van <strong>het</strong> Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatieen beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (Publicatieblad van de Europese Unie nr. L 142 van 31 mei 2008, p.1-739).2.3-5


2.3.4.2 Uitvoering van de beproevingHet monster moet minstens een half uur vóór de meting in de penetratiebeker gebracht worden. Dezebeker moet tot de uitvoering van de meting hermetisch gesloten en bewegingloos worden bewaard. In dehermetisch gesloten penetratiebeker wordt <strong>het</strong> monster tot 35°C ± 0,5°C verwarmd en zo kort mogelijk(hoogstens 2 minuten) vóór de meting op de tafel van de penetrometer gebracht. Vervolgens wordt depunt S van de gatenplaat op <strong>het</strong> vloeistofoppervlak gebracht, en wordt de penetratiediepte als functie vande tijd gemeten.2.3.4.3 Beoordeling van de beproevingsresultatenEen stof is pasteus indien, nadat de punt S op <strong>het</strong> oppervlak van <strong>het</strong> monster is gebracht, de penetratiewaarde,aangegeven op de meetkloka) na een belasting gedurende 5 s ± 0,1 s lager is dan 15,0 mm ± 0,3 mm, ofb) na een belasting gedurende 5 s ± 0,1 s hoger is dan 15,0 mm ± 0,3 mm, doch de additionelepenetratiewaarde na een verdere periode van 55 s ± 0,5 s lager is dan 5 mm ± 0,5 mm.OPMERKING.Bij monsters met een vloeigrens (zwichtspanning) is <strong>het</strong> vaak onmogelijk in de penetratiebeker eengelijkmatig oppervlak te verkrijgen en als gevolg daarvan de beginvoorwaarden voor de meting bij <strong>het</strong> incontact brengen van de punt S eenduidig vast te leggen. Bovendien kan bij bepaalde monsters de schokveroorzaakt door de gatenplaat aanleiding geven tot een elastische vervorming van <strong>het</strong> oppervlak,waardoor in de eerste seconden de indruk gewekt wordt van een grotere penetratiewaarde. Bij dezestoffen kan <strong>het</strong> zinvol zijn de resultaten te beoordelen volgens b.2.3-6


Figuur 1 - PenetrometerIndien de tolerantie niet is aangegeven, bedraagt deze ± 0,1 mm2.3-7


2.3.5 Indeling van de metaalorganische stoffen bij de klassen 4.2 en 4.3De metaalorganische stoffen kunnen – in functie van hun eigenschappen die bepaald werden volgens detesten N.1 tot en met N.5 van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, deel III, afdeling 33 – op gepaste wijzebij de klassen 4.2 of 4.3 ingedeeld worden, overeenkomstig <strong>het</strong> beslissingsdiagram van afbeelding 2.3.5.OPMERKINGEN.1. In functie van hun andere eigenschappen en van de tabel van overheersende gevaren (zie 2.1.3.10) kunnen demetaalorganische stoffen op gepaste wijze bij andere klassen ingedeeld worden.2. Brandbare oplossingen die metaalorganische verbindingen bevatten in dusdanige concentraties dat ze niet voorzelfontbranding vatbaar zijn en in contact met water geen brandbare gassen in gevaarlijke hoeveelhedenontwikkelen, zijn stoffen van klasse 3.2.3-8


Figuur 2.3.5: Beslissingsdiagram voor de indeling van de metaalorganische stoffenbij de klassen 4.2 en 4.3 *Metaalorganische stof /prepataat / oplossing**NeeVastestofPyrofore metaalorganischestof, vastUN 3391Is de stof pyrofoor?Proef N.2 (vastestof)Proef N.3(vloeistof)JaReageert destof metwater?Proef N.5VloeistofVastestofPyrofore metaalorganischestof, vloeibaarUN 3392Pyrofore metaalorganischestof, vast, reactief metwaterUN 3393NeeJaVloeistofPyrofore metaalorganischestof, vloeibaar, reactief metwaterUN 3394NeeMet water reactieve metaalorganischestof, vastUN 3395Is <strong>het</strong> eenbrandbarevaste stof?Proef N.1JaMet water reactieve metaalorganischestof, vast,brandbaarUN 3396NeeJaIs de stof voorzelfverhittingvatbaar?Proef N.4JaMet water reactieve metaalorganischestof, vast, voorzelfverhitting vatbaarUN 3397Reageert de stofmet water?Proef N.5JaKlasse 4.3 PGI, II of III. Is <strong>het</strong>een vastestof?NeeMet water reactieve metaalorganischestof, vloeibaarUN 3398NeeNeeBevat de stof eenoplosmiddel meteen vlampunt≤60°C?JaMet water reactieve metaalorganischestof, vloeibaar,brandbaarUN 3399Is <strong>het</strong> een voorzelfverhittingvatbare vaste stof?Proef N.4JaVoor zelfverhitting vatbaremetaalorganische stof, vastUN 3400NeeGeen stof van deklasse 4.2 of van deklasse 4.3* In voorkomend geval en indien testen relevant zijn, rekening houdend met de eigenschappen <strong>betreffende</strong> reactiviteit, moeteneigenschappen van de klassen 6.1 en 8 volgens de tabel van overheersende gevaren van 2.1.3.10 in aanmerking genomenworden.** De testmethodes N.1 tot en met N.5 zijn beschreven in deel III, afdeling 33 van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria.2.3-9


DEEL 3Lijst van de gevaarlijke goederen, bijzonderebepalingen en vrijstellingen met betrekking totbeperkte hoeveelheden en uitgezonderdehoeveelheden


3.1.1 InleidingHoofdstuk 3.1 - AlgemeenhedenNaast de bepalingen waar in de tabellen van dit deel naar verwezen wordt of die er in zijn opgenomen,moeten de algemene voorschriften van ieder deel, hoofdstuk en/of afdeling nageleefd worden. Dezealgemene voorschriften zijn niet opgenomen in de tabellen. Wanneer een algemeen voorschrift integenspraak is met een bijzondere bepaling, heeft de bijzondere bepaling voorrang.3.1.2 Officiële vervoersnaamOPMERKING.Voor de officiële vervoersnaam van monsters, zie 2.1.4.1.3.1.2.1 De officiële vervoersnaam is <strong>het</strong> gedeelte van de rubriek dat de goederen van tabel A van hoofdstuk 3.2met de meeste nauwkeurigheid beschrijft; hij is aangegeven in hoofdletters (de cijfers, de Griekse lettersen de aanduidingen in kleine letters "sec-", "tert-", "m-", "n-", "o-", "p-", maken integraal deel uit van devervoersnaam). Achter de voornaamste officiële vervoersnaam kan tussen haakjes een andere officiëlevervoersnaam aangegeven zijn [bijvoorbeeld ETHANOL ( ETHYLALCOHOL )]. De gedeelten van derubriek die in kleine letters staan aangegeven, zijn niet als elementen van de officiële vervoersnaam teaanzien.3.1.2.2 Indien de voegwoorden "en" of "of" in kleine letters zijn aangegeven, of indien delen van de naam doorkomma's zijn gescheiden, is <strong>het</strong> niet nodig om de naam volledig op <strong>het</strong> vervoerdocument of op dekenmerking van de colli aan te geven. Dit is in <strong>het</strong> bijzonder <strong>het</strong> geval wanneer een combinatie vanverscheidene afzonderlijke rubrieken onder éénzelfde UN-nummer voorkomt. Om te illustreren op welkewijze de officiële vervoersnaam in dergelijke gevallen wordt gekozen, kan men volgende voorbeeldengeven:a) UN 1057 AANSTEKERS of NAVULPATRONEN VOOR AANSTEKERS. De officiële vervoersnaam isde meest passende van de volgende benamingen:AANSTEKERSNAVULPATRONEN VOOR AANSTEKERS;b) UN 2793 BOORSPANEN, FREESSPANEN, DRAAISPANEN OF AFVAL VAN FERROMETALEN ineen voor zelfverhitting vatbare vorm. De officiële vervoersnaam is de meest passende van devolgende mogelijke combinaties:BOORSPANEN VAN FERROMETALENFREESSPANEN VAN FERROMETALENDRAAISPANEN VAN FERROMETALENAFVAL VAN FERROMETALENElk van deze benamingen zal aangevuld moeten worden met de technische benaming (zie 3.1.2.8.1).3.1.2.3 De officiële vervoersnaam mag in <strong>het</strong> enkelvoud of in <strong>het</strong> meervoud worden gebruikt. Indien de officiëlevervoersnaam termen bevat die er de betekenis van verduidelijken, wordt de volgorde van deze termen opde vervoersdocumenten of op de kenmerkingen van de colli bovendien overgelaten aan de keuze van debetrokkene. In plaats van " DIMETHYLAMINE, OPLOSSING IN WATER" mag bijvoorbeeld " OPLOSSINGVAN DIMETHYLAMINE IN WATER " aangegeven worden. Voor de goederen van klasse 1 mogen militaireof handelsbenamingen gebruikt worden, die de officiële vervoersnaam bevatten aangevuld met eenbeschrijvende tekst.3.1.2.4 Talrijke stoffen hebben een rubriek voor zowel hun vloeibare als hun vaste toestand (zie de definities vanvloeistof en vaste stof in 1.2.1), of in vaste toestand en in oplossing. Er zijn onderscheiden UN-nummersaan toegekend die niet noodzakelijk op elkaar volgen 1 .3.1.2.5 Het woord "GESMOLTEN" moet ter verduidelijking als deel van de officiële vervoersnaam toegevoegdworden wanneer een stof die volgens de definitie in 1.2.1 een vaste stof is, in gesmolten toestand voor <strong>het</strong>vervoer wordt aangeboden (bijvoorbeeld ALKYLFENOL, VAST, N.E.G., GESMOLTEN); dit tenzij dit woordal in hoofdletters in de in tabel A van hoofdstuk 3.2 opgenomen benaming voorkomt.3.1.2.6 De vermelding “GESTABILISEERD” moet toegevoegd worden als intergrerend deel van de officiëlevervoersnaam wanneer <strong>het</strong> een stof betreft die, zonder stabilisatie, verboden zou zijn tot <strong>het</strong> vervoer opgrond van de bepalingen van de onderafdeling 2.2.X.2 omdat ze onder normale vervoersomstandighedengevaarlijk kan reageren (bijvoorbeeld: ”ORGANISCHE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G.,GESTABILISEERD” ); dit behalve voor de zelfontledende stoffen en de organische peroxiden en tenzij de1In de alfabetische index (tabel B van hoofdstuk 3.2) worden verduidelijkingen gegeven, bijvoorbeeld:NITROXYLENEN, VLOEIBAAR 6.1 1665NITROXYLENEN, VAST 6.1 34473.1-1


vermelding al in hoofdletters voorkomt in de benaming opgenomen in kolom (2) van Tabel A van <strong>het</strong>hoofdstuk 3.2.Wanneer de temperatuur moet geregeld worden om een dergelijke stof te stabiliseren teneinde <strong>het</strong>optreden van elke gevaarlijke overdruk te vermijden:a) Voor de vloeistoffen: waarvoor een temperatuurbeheersing 2 is vereist, zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer perspoor toegelatenb) Voor de gassen: moeten de vervoersvoorwaarden goedgekeurd worden door de bevoegde overheid.3.1.2.7 De hydraten mogen vervoerd worden onder de officiële vervoersnaam van toepassing op de watervrijestof.3.1.2.8 Algemene benamingen of "niet elders genoemde" (N.E.G.) omschrijvingen3.1.2.8.1 De algemene en “niet elders genoemde” officiële vervoersnamen waarvoor de bijzondere bepaling 274 of318 in kolom (6) van tabel A in hoofdstuk 3.2 is aangegeven, moeten aangevuld worden met detechnische benaming van <strong>het</strong> goed; dit tenzij een nationale wet of een internationaal verdrag debekendmaking ervan verbiedt in geval van een stof waarvoor controlemaatregelen gelden. Bij ontplofbarestoffen en voorwerpen van de klasse 1 mogen de inlichtingen met betrekking tot de gevaarlijke goederenaangevuld worden met een bijkomende omschrijving die de commerciële of militaire benamingenweergeeft. De technische benamingen moeten tussen haakjes staan onmiddellijk na de officiëlevervoersnaam. Een geschikte aanpassing, zoals “BEVAT”, of andere benamingen, zoals “MENGSEL”,“OPLOSSING”, enz., en <strong>het</strong> percentage technisch bestanddeel mogen eveneens gebruikt worden.Bijvoorbeeld:”UN 1993 BRANDBARE VLOEISTOF, N.E.G. (BEVAT XYLEEN EN BENZEEN), 3, II”.3.1.2.8.1.1 De technische benaming moet een erkende chemische of biologische benaming zijn of een anderebenaming die courant gebruikt wordt in wetenschappelijke en technische handboeken, tijdschriften enteksten. Handelsbenamingen mogen voor dit doel niet aangewend worden. Voor de pesticiden mogenalleen de gebruikelijke ISO-benamingen aangewend worden, de andere benamingen uit de "WHORecommended Classification of Pesticides by Hazard and Guidelines to Classification" of debenaming(en) van de werkzame stof(fen).3.1.2.8.1.2 Wanneer een mengsel van gevaarlijke goederen beschreven wordt door één van de n.e.g.-posities ofalgemene posities waaraan in kolom (6) van tabel A in hoofdstuk 3.2 de bijzondere bepaling 274 istoegekend, volstaat <strong>het</strong> om de twee componenten te vermelden die <strong>het</strong> meest bijdragen tot <strong>het</strong> gevaar ofde gevaren van <strong>het</strong> mengsel; dit met uitzondering van de stoffen die onderworpen zijn aan een controlewanneer hun bekendmaking door een nationale wet of een internationaal verdrag verboden is. Indien eencollo een mengsel bevat en voorzien is van een gevaarsetiket dat een bijkomend gevaar aanduidt, moetéén van de twee tussen haakjes aangegeven technische benamingen de benaming zijn van decomponent die <strong>het</strong> gebruik van dit etiket nodig maakt.OPMERKINGZie 5.4.1.2.2.3.1.2.8.1.3 Om te verduidelijken hoe voor dergelijke n.e.g.-posities de officiële vervoersnaam aangevuld wordt met detechnische benaming van de goederen, worden volgende voorbeelden gegeven:UN 3394 PYROFORE METAALORGANISCHE STOF, VLOEIBAAR, REACTIEF MET WATER(trimethylgallium)UN 2902 PESTICIDE, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. (drazoxolon).3.1.3 Oplossingen of mengselsOPMERKING : Wanneer een stof met name genoemd is in tabel A van hoofdstuk 3.2, moet hij in <strong>het</strong>vervoer geïdentificeerd worden door de officiële vervoersnaam die in kolom (2) van tabel A in hoofdstuk3.2 voorkomt. Deze stoffen mogen technische onzuiverheden bevatten (bijvoorbeeld die welke afkomstigzijn van <strong>het</strong> productieproces) of voor stabilisatie of andere doeleinden gebruikte additieven, die hunclassificatie niet beïnvloeden. Een in tabel A van hoofdstuk 3.2 met name genoemde stof, die technischeonzuiverheden of voor stabilisatie of andere doeleinden gebruikte additieven bevat die zijn classificatiebeïnvloeden, moet evenwel beschouwd worden als een oplossing of een mengsel (zie 2.1.3.3).3.1.3.1 Een oplossing of een mengsel is niet onderworpen aan <strong>het</strong> RID indien de karakteristieken, deeigenschappen, de vorm of de fysische toestand van de oplossing of <strong>het</strong> mengsel zo zijn dat dit mengselof deze oplossing aan de criteria, met inbegrip van ervaring op mensen, van geen enkele klassebeantwoordt.3.1.3.2 Indien een oplossing of een mengsel samengesteld is uit één enkel hoofdbestanddeel dat met namegenoemd is in tabel A van hoofdstuk 3.2 en uit één of meerdere stoffen die niet onderworpen zijn aan <strong>het</strong>RID of sporen van één of meerdere stoffen die met name genoemd zijn in tabel A van hoofdstuk 3.2,2Dit betekent alle stoffen (met inbegrip van stoffen die gestabiliseerd zijn door toevoeging van chemische inhibitoren), waarvan deSADT lager is dan 50°C in <strong>het</strong> verpakkingsmiddel geb ruikt voor <strong>het</strong> vervoer.3.1-2


moeten er <strong>het</strong> UN-nummer en de officiële vervoersnaam van <strong>het</strong> hoofdbestanddeel dat met namegenoemd is in tabel A van hoofdstuk 3.2 aan toegekend worden, tenzij :a) de oplossing of <strong>het</strong> mengsel in tabel A van hoofdstuk 3.2 als dusdanig met name genoemd is ;b) de naam en de omschrijving van stof die met name genoemd is in tabel A van hoofdstuk 3.2uitdrukkelijk aangeven dat die enkel van toepassing zijn op de zuivere stof ;c) de klasse, de classificatiecode, de verpakkingsgroep of de fysische toestand van de oplossing of van<strong>het</strong> mengsel verschillen van die van de stof die met name genoemd is in tabel A van hoofdstuk 3.2 ; ofd) de gevaarskenmerken en de eigenschappen van de oplossing of <strong>het</strong> mengsel andereinterventiemaatregelen bij een noodgeval vereisen dan deze die nodig zijn voor de stof die met namegenoemd is in tabel A van hoofdstuk 3.2..Kwalificerende woorden zoals, al naargelang <strong>het</strong> geval, "OPLOSSING" of "MENGSEL” moeten in deofficiële vervoersnaam geïntegreerd worden (bijvoorbeeld "ACETON, OPLOSSING"). Bovendien mag deconcentratie van de oplossing of van <strong>het</strong> mengsel ook worden aangegeven achter de basisomschrijvingvan <strong>het</strong> mengsel of van de oplossing (bijvoorbeeld "ACETON, OPLOSSING, 75%").3.1.3.3 Een oplossing of een mengsel dat niet met name genoemd is in tabel A van hoofdstuk 3.2 en datsamengesteld is uit twee of meer gevaarlijke goederen, moet ingedeeld worden bij de rubriek waarvan deofficiële vervoersnaam, de omschrijving, de klasse, de classificatiecode en de verpakkingsgroep met demeeste precisie de oplossing of <strong>het</strong> mengsel omschrijven.3.1-3


Hoofdstuk 3.2 - Lijsten van de gevaarlijke goederen3.2.1 Verduidelijkingen <strong>betreffende</strong> Tabel A : Lijst van de gevaarlijke goederen per UN-nummerOver <strong>het</strong> algemeen heeft elke rij van tabel A van onderhavig hoofdstuk betrekking op de stof(fen) of <strong>het</strong>(de) voorwerp(en) die overeenstemmen met een specifiek UN-nummer. Indien evenwel stoffen ofvoorwerpen van éénzelfde UN-nummer verschillende chemische eigenschappen, fysische eigenschappenof vervoersvoorwaarden bezitten, kunnen voor dat UN-nummer verscheidene opeenvolgende rijen wordengebruikt.Elke kolom van tabel A is gewijd aan een specifiek onderwerp, zoals aangegeven in de toelichtinghieronder. Op <strong>het</strong> kruispunt (cel) van de kolommen en rijen vindt men informatie over <strong>het</strong> in die kolombehandeld onderwerp voor de stof(fen) of <strong>het</strong> (de) voorwerp(en) van die rij :- de eerste vier cellen identificeren de stof(fen) of <strong>het</strong>/de voorwerp(en) dat/die tot die rij behoort/behoren[de bijzondere bepalingen, aangegeven in kolom (6), kunnen bijkomende informatie in dit verbandverstrekken];- de daaropvolgende cellen bevatten de bijzondere bepalingen die van toepassing zijn, <strong>het</strong>zij onder devorm van volledige informatie, <strong>het</strong>zij onder gecodeerde vorm. De codes verwijzen naar gedetailleerdeinformatie die voorkomt in <strong>het</strong> deel, <strong>het</strong> hoofdstuk, de afdeling of de onderafdeling dat/die in detoelichting hieronder is aangegeven. Een lege cel betekent ofwel dat er geen bijzondere bepaling isen alleen de algemene voorschriften van toepassing zijn, ofwel dat de in de toelichting aangegevenvervoersbeperking van kracht is.De van toepassing zijnde algemene voorschriften worden niet vermeld in de overeenkomstige cellen. Detoelichting hieronder geeft voor iedere kolom <strong>het</strong> deel of de delen, <strong>het</strong> hoofdstuk of de hoofdstukken, deafdeling(en) of de onderafdeling(en) aan, waar deze zich bevinden.Toelichting voor iedere kolom:Kolom (1)Kolom (2)Kolom (3a)Kolom (3b)“UN-nr”Bevat <strong>het</strong> UN-nummer:- van de gevaarlijke stof of van <strong>het</strong> gevaarlijke voorwerp, indien aan deze stof of aan ditvoorwerp een eigen specifieke UN-nummer is toegekend, of- van de algemene of n.e.g.-positie bij dewelke de niet met name genoemde gevaarlijkestoffen of voorwerpen overeenkomstig de criteria (“beslissingsdiagrammen”) van deel 2moeten ingedeeld worden.“Benaming en beschrijving”Bevat de officiële vervoersnaam van de stof of van <strong>het</strong> voorwerp indien aan deze stof of aandit voorwerp een eigen specifieke UN-nummer is toegekend, of de officiële vervoersnaamvan de algemene of n.e.g.-positie bij dewelke de niet met name genoemde gevaarlijkestoffen of voorwerpen overeenkomstig de criteria (“beslissingsdiagrammen”) van deel 2ingedeeld werden, in hoofdletters. Deze benaming moet gebruikt worden als officiëlevervoersnaam of, in voorkomend geval, als onderdeel van de officiële vervoersnaam (zie3.1.2 voor bijkomende inlichtingen <strong>betreffende</strong> de officiële vervoersnaam).Indien de classificatie of de vervoersvoorwaarden van de stof of van <strong>het</strong> voorwerp onderbepaalde omstandigheden verschillend kunnen zijn, wordt na de officiële vervoersnaam inkleine letters een beschrijvende tekst toegevoegd om <strong>het</strong> toepassingsgebied van de rubriekte preciseren.“Klasse”Bevat <strong>het</strong> nummer van de klasse waarvan de titel beantwoordt aan de gevaarlijke stof of <strong>het</strong>gevaarlijke voorwerp. Dit klassenummer wordt volgens de procedures en criteria van deel 2toegekend.“Classificatiecode”Bevat de classificatiecode van de gevaarlijke stof of <strong>het</strong> gevaarlijke voorwerp.- Voor de gevaarlijke stoffen of voorwerpen van klasse 1 bestaat de code uit <strong>het</strong> nummervan de subklasse en de letter van de compatibiliteitsgroep, die volgens de procedures encriteria van 2.2.1.1.4 toegekend worden.- Voor de gevaarlijke stoffen of voorwerpen van klasse 2 bestaat de code uit een cijfer enéén of meerdere letters die de groep van gevaarlijke eigenschappen weergeven; zeworden toegelicht in 2.2.2.1.2 en 2.2.2.1.3.3.2-01


Kolom (4)Kolom (5)Kolom (6)- Voor de gevaarlijke stoffen of voorwerpen van de klassen 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 5.2, 6.1,6.2, 8 en 9 worden de codes toegelicht in 2.2.x.1.2 1 .- De gevaarlijke stoffen of voorwerpen van klasse 7 hebben geen classificatiecode.“Verpakkingsgroep”Bevat de verpakkingsgroep(en) (I, II of III) die aan de gevaarlijke stof zijn toegekend. Dezeverpakkingsgroepen worden toegekend op basis van de procedures en criteria van deel 2.Aan bepaalde voorwerpen en stoffen wordt geen verpakkingsgroep toegekend.“Etiketten”Bevat <strong>het</strong> modelnummer van de etiketten/grote etiketten (zie 5.2.2.2 en 5.3.1.7) die op decolli, containers, tankcontainers, mobiele tanks, MEGC's, tankwagons, wagons metafneembare tanks, batterijwagons en wagons moeten aangebracht worden.De bij bepaalde stoffen tussen haakjes aangegeven rangeeretiketten volgens model nr. 13en 15 (zie 5.3.4) moeten slechts in de volgende gevallen worden aangebracht:- klasse 1: aan beide zijden van de wagons, waarin wagenladingen van deze stoffenworden vervoerd;- klasse 2: aan beide zijden van de tankwagons, batterijwagons, wagons met afneembaretanks en wagons waarop tankcontainers, MEGC's of mobiele tanks worden vervoerd.Evenwel, voor de stoffen of voorwerpen van klasse 7 staat “7X” voor <strong>het</strong> gevaarsetiket vanmodel nr. 7A, 7B of 7C, al naargelang <strong>het</strong> geval in functie van de categorie (zie 5.1.5.3.4 en5.2.2.1.11.1) of voor <strong>het</strong> grote etiket nr. 7D (zie 5.3.1.1.3 en 5.3.1.7.2);De algemene bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> aanbrengen van etiketten en grote etiketten(bijvoorbeeld <strong>het</strong> nummer van de etiketten of hun plaatsing) zijn te vinden in 5.2.2.1 voorcolli en de kleine containers en in 5.3.1 voor de grote containers, tankcontainers, MEGC's,mobiele tanks, tankwagons, batterijwagons, wagons met afneembare tanks en wagons.OPMERKING.De bijzondere bepalingen die in kolom (6) voorkomen kunnen bovenstaande bepalingen <strong>betreffende</strong> deetikettering wijzigen.“Bijzondere bepalingen”Bevat de numerieke codes van de bijzondere bepalingen die in acht genomen moetenworden. Deze bepalingen hebben betrekking op een breed scala onderwerpen, die inhoofdzaak verband houden met de inhoud van de kolommen (1) tot en met (5) (bijvoorbeeldverbodsbepalingen voor <strong>het</strong> vervoer, vrijstellingen van bepaalde voorschriften, toelichtingen<strong>betreffende</strong> de classificatie van bepaalde vormen van de des<strong>betreffende</strong> gevaarlijkegoederen en supplementaire bepalingen <strong>betreffende</strong> de etikettering of de kenmerking), enzijn in numerieke volgorde opgenomen in hoofdstuk 3.3. Indien kolom (6) leeg is, is voor degevaarlijke goederen in kwestie geen enkele bijzondere bepaling van toepassing op deinhoud van de kolommen (1) tot en met (5).Kolom (7a) “Beperkte hoeveelheden”Bevat de maximale hoeveelheid stof per binnenverpakking of voorwerp om de gevaarlijkegoederen conform hoofdstuk 3.4 als beperkte hoeveelheden te vervoeren.Kolom (7b) “Uitgezonderde hoeveelheden”Kolom (8)Bevat een alfanumerieke code met de volgende betekenis:- “E0” betekent dat er geen enkele vrijstelling van de bepalingen van <strong>het</strong> RID bestaat voorgevaarlijke goederen verpakt in uitgezonderde hoeveelheden;- alle andere alfanumerieke codes die met de letters “E” beginnen betekenen dat debepalingen van <strong>het</strong> RID niet van toepassing zijn indien aan de in hoofdstuk 3.5opgegeven voorwaarden wordt voldaan.“Verpakkingsinstructies”Bevat de alfanumerieke codes van de van toepassing zijnde verpakkingsinstructies:- de alfanumerieke codes die beginnen met de letter “P”, welke de verpakkingsinstructiesspecificeren voor verpakkingen en recipiënten (met uitzonderding van de IBC's en groteverpakkingen), of met de letter “R”, welke de verpakkingsinstructies specificeren voor delichte metalen verpakkingen. Deze instructies zijn in numerieke volgorde opgenomen in4.1.4.1 en geven de toegelaten verpakkingen en recipiënten aan. Ze geven ook aanwelke van de algemene verpakkingsvoorschriften van 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 en welke van1x = <strong>het</strong> nummer van de klasse van de gevaarlijke stof of van <strong>het</strong> gevaarlijk voorwerp, in voorkomend geval zonder scheidingspunt.3.2 - 2


de bijzondere verpakkingsvoorschriften van 4.1.5, 4.1.6, 4.1.7, 4.1.8 en 4.1.9 in achtmoeten genomen worden. Indien kolom (8) geen enkele code bevat die begint met deletter “P” of “R”, mogen de gevaarlijke goederen in kwestie niet in verpakkingen vervoerdworden;- de alfanumerieke codes die beginnen met de letters “IBC”, welke deverpakkingsinstructies specificeren voor IBC's. Deze instructies zijn in numeriekevolgorde opgenomen in 4.1.4.2 en geven de toegelaten IBC’s aan. Ze geven ook aanwelke van de algemene verpakkingsvoorschriften van 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 en welke vande bijzondere verpakkingsvoorschriften van 4.1.5, 4.1.6, 4.1.7, 4.1.8 en 4.1.9 in achtmoeten genomen worden. Indien kolom (8) geen enkele code bevat die begint met deletters “IBC”, mogen de gevaarlijke goederen in kwestie niet in IBC's vervoerd worden;- de alfanumerieke codes die beginnen met de letters “LP”, welke deverpakkingsinstructies specificeren voor grote verpakkingen. Deze instructies zijn innumerieke volgorde opgenomen in 4.1.4.3 en geven de toegelaten grote verpakkingenaan. Ze geven ook aan welke van de algemene verpakkingsvoorschriften van 4.1.1,4.1.2 en 4.1.3 en welke van de bijzondere verpakkingsvoorschriften van 4.1.5, 4.1.6,4.1.7, 4.1.8 en 4.1.9 in acht moeten genomen worden. Indien kolom (8) geen enkelecode bevat die begint met de letters “LP”, mogen de gevaarlijke goederen in kwestie nietin grote verpakkingen vervoerd worden.OPMERKING.Bovenstaande verpakkingsinstructies kunnen door de in kolom (9a) aangegeven bijzondereverpakkingsvoorschriften gewijzigd worden.Kolom (9a) “Bijzondere verpakkingsvoorschriften“Bevat de alfanumerieke codes van de van toepassing zijnde bijzondereverpakkingsvoorschriften:- de alfanumerieke codes die beginnen met de letters “PP” of “RR”, welke de bijzondereverpakkingsvoorschriften specificeren voor verpakkingen en recipiënten (metuitzondering van de IBC's en grote verpakkingen) die daarenboven moeten nageleefdworden. Deze voorschriften zijn opgenomen in 4.1.4.1, op <strong>het</strong> einde van deovereenstemmende verpakkingsinstructie (met de letter “P” of “R”) die in kolom (8) isaangegeven. Indien kolom (9a) geen enkele code bevat die begint met de letters “PP” of“RR”, is geen enkel van de bijzondere verpakkingsvoorschriften van toepassing die op<strong>het</strong> einde van de overeenstemmende verpakkingsinstructie zijn opgenomen;- de alfanumerieke codes die beginnen met de letter “B” of de letters “BB”, welke debijzondere verpakkingsvoorschriften specificeren voor IBC's die daarenboven moetennageleefd worden. Deze voorschriften zijn opgenomen in 4.1.4.2, op <strong>het</strong> einde van deovereenstemmende verpakkingsinstructie (met de letters “IBC”) die in kolom (8) isaangegeven. Indien kolom (9a) geen enkele code bevat die begint met de letter “B” of deletters “BB”, is geen enkel van de bijzondere verpakkingsvoorschriften van toepassingdie op <strong>het</strong> einde van de overeenstemmende verpakkingsinstructie zijn opgenomen;- de alfanumerieke codes die beginnen met de letter “L”, welke de bijzondereverpakkingsvoorschriften specificeren voor grote verpakkingen die daarenboven moetennageleefd worden. Deze voorschriften zijn opgenomen in 4.1.4.3, op <strong>het</strong> einde van deovereenstemmende verpakkingsinstructie (met de letters “LP”) die in kolom (8) isaangegeven. Indien kolom (9a) geen enkele code bevat die begint met de letter “L”, isgeen enkel van de bijzondere verpakkingsvoorschriften van toepassing die op <strong>het</strong> eindevan de overeenstemmende verpakkingsinstructie zijn opgenomen.Kolom (9b) “Gezamenlijke verpakking”Bevat de met de letters “MP” beginnende alfanumerieke codes van de bepalingen die op <strong>het</strong>gezamenlijk verpakken van toepassing zijn. Deze bepalingen zijn in de numerieke volgordevan hun codes opgesomd in 4.1.10. Wanneer kolom (9b) geen enkele code bevat die begintmet de letters “MP” zijn alleen de algemene bepalingen van toepassing (zie 4.1.1.5 en4.1.1.6).Kolom (10) “Mobiele tanks en containers voor losgestort vervoer- instructies“Bevat een alfanumerieke code die aan een instructie voor vervoer in mobiele tanks istoegekend volgens 4.2.5.2.1 t/m 4.2.5.2.4 en 4.2.5.2.6. Deze instructie voor vervoer inmobiele tanks stemt overeen met de minst strenge voorschriften die aanvaardbaar zijn voor<strong>het</strong> vervoer van de des<strong>betreffende</strong> stof in mobiele tanks. De codes die de andere instructies<strong>betreffende</strong> vervoer in mobiele tanks aangeven die ook voor <strong>het</strong> vervoer van die stof zijntoegestaan, zijn te vinden in 4.2.5.2.5. Indien geen enkele code is aangegeven, is <strong>het</strong>vervoer in mobiele tanks niet toegestaan, behalve wanneer een bevoegde overheid eenvergunning heeft afgeleverd onder de voorwaarden bepaald in 6.7.1.3.3.2-03


De algemene voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp, de constructie, de uitrusting, deprototypegoedkeuring, de controles en beproevingen en de kenmerking van mobiele tankszijn te vinden in hoofdstuk 6.7. De algemene voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> gebruik(bijvoorbeeld <strong>het</strong> vullen) zijn te vinden in 4.2.1 t/m 4.2.4.Wanneer een “(M)” is aangegeven betekent dit dat de stof vervoerd mag worden in “UN”-MEGC’s.OPMERKING.Bovenstaande voorschriften kunnen door de in kolom (11) aangegeven bijzondere bepalingen gewijzigdworden.Kan ook alfanumerische codes bevatten die beginnen met de letters “BK”; die verwijzennaar de in hoofdstuk 6.11 voorgestelde types van containers voor losgestort vervoer dieconform 7.3.1.1 a) en 7.3.2 gebruikt mogen worden voor <strong>het</strong> vervoer van de losgestortegoederen.Kolom (11) “Mobiele tanks en containers voor losgestort vervoer - Bijzondere bepalingen”Bevat de alfanumerieke codes van de bijzondere bepalingen met betrekking tot de mobieletanks, die daarenboven moeten nageleefd worden. Deze codes, die beginnen met de letters“TP”, specificeren bijzondere bepalingen met betrekking tot de constructie of <strong>het</strong> gebruik vandeze mobiele tanks. Ze zijn te vinden in 4.2.5.3.OPMERKING.Wanneer <strong>het</strong> vanuit technisch oogpunt pertinent is, zijn deze bijzondere bepalingen niet alleen vantoepassing op de in kolom (10) aangegeven mobiele tanks, maar ook op de mobiele tanks die conformde tabel in 4.2.5.2.5 gebruikt kunnen worden.Kolom (12) “RID-tanks - Tankcode”Bevat een alfanumerieke code die, volgens 4.3.3.1.1 (voor de gassen van klasse 2) of4.3.4.1.1 (voor de stoffen van de klassen 3 t/m 9), overeenstemt met een tanktype. Dittanktype stemt overeen met de minst strenge tankvoorschriften die aanvaardbaar zijn voor<strong>het</strong> vervoer van de des<strong>betreffende</strong> stof in RID-tanks. De codes die overeenstemmen met deandere toegelaten tanktypes zijn te vinden in 4.3.3.1.2 (voor de gassen van klasse 2) of4.3.4.1.2 (voor de stoffen van de klassen 3 t/m 9). Indien geen enkele code is aangegeven,is <strong>het</strong> vervoer in RID-tanks niet toegestaan.Indien in deze kolom een tankcode voor vaste stoffen (S) en voor vloeistoffen (L) isaangegeven, betekent dit dat deze stof in vaste of in vloeibare (gesmolten) toestand kanaangeboden worden voor <strong>het</strong> vervoer. Deze bepaling is over <strong>het</strong> algemeen van toepassingop stoffen waarvan de smeltpunten tussen 20°C en 18 0°C liggen.Indien voor een vaste stof in deze kolom enkel een tankcode voor vloeistoffen (L) isaangegeven, betekent dit dat deze stof enkel in vloeibare toestand (gesmolten) voor vervoerwordt aangeboden.De algemene voorschriften met betrekking tot de constructie, de uitrusting, de prototypegoedkeuring,de controles en beproevingen en de kenmerking, die niet in de tankcode zijnaangegeven, zijn te vinden in 6.8.1, 6.8.2, 6.8.3 en 6.8.5. De algemene voorschriften metbetrekking tot <strong>het</strong> gebruik (bijvoorbeeld maximale vullingsgraad, minimale beproevingsdruk)zijn te vinden in 4.3.1 t/m 4.3.4.Een “(M)” achter de tankcode geeft aan dat de stof ook vervoerd mag worden inbatterijwagons of MEGC's.Een “(+)” achter de tankcode betekent dat <strong>het</strong> wisselende gebruik van tanks enkeltoegelaten is wanneer dat in <strong>het</strong> goedkeuringscertificaat van <strong>het</strong> prototype is aangegeven.Zie 4.4.1 en hoofdstuk 6.9 voor tankcontainers uit vezelversterkte kunststof.Zie 4.5.1 en hoofdstuk 6.10 voor vacuümtanks voor afvalstoffen.OPMERKING.Bovenstaande voorschriften kunnen door de in kolom (13) aangegeven bijzondere bepalingen gewijzigdworden.Kolom (13) “RID-tanks - Bijzondere bepalingen”Bevat de alfanumerieke codes van de bijzondere bepalingen voor de RID-tanks, diedaarenboven moeten nageleefd worden:- de alfanumerieke codes die beginnen met de letters “TU” specificeren de bijzonderebepalingen voor <strong>het</strong> gebruik van deze tanks. Deze zijn te vinden in 4.3.5;- de alfanumerieke codes die beginnen met de letters “TC” specificeren de bijzonderebepalingen voor de constructie van deze tanks. Deze zijn te vinden in 6.8.4 a);3.2 - 4


- de alfanumerieke codes die beginnen met de letters “TE” specificeren de bijzonderebepalingen <strong>betreffende</strong> de uitrustingen van deze tanks. Deze zijn te vinden in 6.8.4 b);- de alfanumerieke codes die beginnen met de letters “TA” specificeren de bijzonderebepalingen voor de prototypegoedkeuring van deze tanks. Deze zijn te vinden in 6.8.4c);- de alfanumerieke codes die beginnen met de letters “TT” specificeren de bijzonderebepalingen <strong>betreffende</strong> de beproevingen van deze tanks. Deze zijn te vinden in 6.8.4 d);- de alfanumerieke codes die beginnen met de letters “TM” specificeren de bijzonderebepalingen <strong>betreffende</strong> de kenmerking van deze tanks. Deze zijn te vinden in 6.8.4 e).OPMERKING.Wanneer <strong>het</strong> vanuit technisch oogpunt pertinent is, zijn deze bijzondere bepalingen niet alleen vantoepassing op de in kolom (12) aangegeven tanks, maar ook op de tanks die conform de in 4.3.3.1.2 en4.3.4.1.2 gedefinieerde hiërarchieën gebruikt kunnen worden.Kolom (14) (voorbehouden)Kolom (15) “Vervoerscategorie”Bevat een cijfer dat de vervoerscategorie aangeeft waarbij de stof of <strong>het</strong> voorwerp isingedeeld, ten behoeve van de vrijstellingen voor <strong>het</strong> vervoer dat uitgevoerd wordt doorbedrijven naast hun hoofdactiviteit [zie 1.1.3.1 c)].Kolom (16) “Bijzondere bepalingen <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer - Colli”Bevat in voorkomend geval de alfanumerieke code(s), die beginnen met de letter “W”, vande bijzondere bepalingen die van toepassing zijn op <strong>het</strong> vervoer in colli. Deze bepalingenzijn opgenomen in 7.2.4. De algemene voorschriften <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer in colli zijn tevinden in de hoofdstukken 7.1 en 7.2.OPMERKING.Daarenboven moeten de bijzondere bepalingen <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> laden, <strong>het</strong> lossen en de behandeling,aangegeven in kolom (18), nageleefd worden.Kolom (17) “Bijzondere bepalingen <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer - Losgestort”Bevat de alfanumerieke code(s), die beginnen met de letters “VW”, van de bijzonderebepalingen die van toepassing zijn op <strong>het</strong> losgestort vervoer. Deze bepalingen zijnopgenomen in 7.3.3. Indien geen enkele code is aangegeven, is losgestort vervoer niettoegestaan. De algemene voorschriften <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> losgestort vervoer zijn te vinden inde hoofdstukken 7.1 en 7.3.OPMERKING.Daarenboven moeten de bijzondere bepalingen <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> laden, <strong>het</strong> lossen en de behandeling,aangegeven in kolom (18), nageleefd worden.Kolom (18) “Bijzondere bepalingen <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer – Laden, lossen en behandeling”Bevat de alfanumerieke code(s), die beginnen met de letters “CW”, van de bijzonderebepalingen die van toepassing zijn op <strong>het</strong> laden, <strong>het</strong> lossen en de behandeling. Dezebepalingen zijn opgenomen in 7.5.11. Wanneer geen enkele code is aangegeven zijn alleende algemene bepalingen van toepassing (zie 7.5.1 t/m 7.5.4 en 7.5.8).Kolom (19) “Expresgoed”Deze kolom bevat de alfanumerieke code(s), beginnend met de letter “CE”, van debijzondere bepalingen die van toepassing zijn op verzending als expresgoed. Dezevoorschriften zijn opgesomd in hoofdstuk 7.6. Indien geen code is aangegeven, is vervoerals expresgoed niet toegestaan.Kolom (20) “Identificatienummer van <strong>het</strong> gevaar”Deze kolom bevat een nummer, dat voor stoffen en voorwerpen van de klassen 2 t/m 9bestaat uit 2 of 3 cijfers (in bepaalde gevallen vooraf gegaan door de letter “X”), en voorstoffen en voorwerpen van klasse 1 uit de classificatiecode [zie kolom (3b)]. Dit nummermoet, indien dit in 5.3.2.1 is voorgeschreven, in <strong>het</strong> bovenste deel van de oranje kenmerkingzijn aangebracht. De betekenis van de gevaarsidentificatienummers wordt verklaard in5.3.2.3.3.2-05


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0004 AMMONIUMPIKRAAT, droog of bevochtigd 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112a PP26 MP20 1 W2 CW1 1.1Dmet minder dan 10 massa-% waterP112bP112cW30005 PATRONEN VOOR WAPENS, met springlading 1 1.1F 1 (+13) 0 E0 P130 MP23 1 W2 CW1 1.1FInstructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.30006 PATRONEN VOOR WAPENS, met springlading 1 1.1E 1 (+13) 0 E0 P130 PP67 MP21 1 W2 CW1 1.1ELP101 L10007 PATRONEN VOOR WAPENS, met springlading 1 1.2F 1 (+13) 0 E0 P130 MP23 1 W2 CW1 1.2F0009 BRANDMUNITIE, met of zonder verspreidings-,uitstoot- of voortdrijvende lading1 1.2G 1 0 E0 P130LP101PP67L1MP23 1 W2 CW1 1.2G0010 BRANDMUNITIE, met of zonder verspreidings-,uitstoot- of voortdrijvende lading1 1.3G 1 0 E0 P130LP101PP67L1MP23 1 W2 CW1 1.3G0012 PATRONEN VOOR WAPENS, MET INERTPROJECTIEL of PATRONEN VOORKLEINKALIBERWAPENS0014 LOSSE PATRONEN VOOR WAPENS ofLOSSE PATRONEN VOORKLEINKALIBERWAPENS0015 ROOKMUNITIE, met of zonder verspreidings-,uitstoot- of voortdrijvende lading1 1.4S 1.4 0 E0 P130 MP23MP241 1.4S 1.4 0 E0 P130 MP23MP241 1.2G 1 0 E0 P130LP101PP67L14 W2 CW1 CE1 1.4S4 W2 CW1 CE1 1.4SMP23 1 W2 CW1 1.2G0015 ROOKMUNITIE, met of zonder verspreidings-,uitstoot- of voortdrijvende lading, die bijtendestoffen bevat0016 ROOKMUNITIE, met of zonder verspreidings-,uitstoot- of voortdrijvende lading1 1.2G 1+8 0 E0 P130LP1011 1.3G 1 0 E0 P130LP101PP67L1PP67L1MP23 1 W2 CW1 1.2GMP23 1 W2 CW1 1.3G0016 ROOKMUNITIE, met of zonder verspreidings-,uitstoot- of voortdrijvende lading, die bijtendestoffen bevat0018 TRAANVERWEKKENDE MUNITIE, metverspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading1 1.3G 1+8 0 E0 P130LP1011 1.2G 1+6.1+8 0 E0 P130LP101PP67L1PP67L1MP23 1 W2 CW1 1.3GMP23 1 W2 CW1CW281.2G0019 TRAANVERWEKKENDE MUNITIE, metverspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading1 1.3G 1+6.1+8 0 E0 P130LP101PP67L1MP23 1 W2 CW1CW281.3G0020 MUNITIE, GIFTIG, met verspreidings-, uitstoot- 1 1.2K VERBODof voortdrijvende lading0021 MUNITIE, GIFTIG, met verspreidings-, uitstoot- 1 1.3K VERBODof voortdrijvende lading0027 ZWART BUSKRUIT, korrels of poeder 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P113 PP50 MP20MP241 W2W3CW1 1.1D3.2-A-1


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0028 ZWART BUSKRUIT, GEPERST of ZWART 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P113 PP51 MP201 W2 CW1 1.1DBUSKRUIT, IN PELLETSMP240029 SLAGPIJPJES, NIET ELEKTRISCH 1 1.1B 1 (+13) 0 E0 P131 PP68 MP23 1 W2 CW1 1.1B0030 SLAGPIJPJES, ELEKTRISCH 1 1.1B 1 (+13) 0 E0 P131 MP23 1 W2 CW1 1.1B0033 BOMMEN, met springlading 1 1.1F 1 (+13) 0 E0 P130 MP23 1 W2 CW1 1.1F0034 BOMMEN, met springlading 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P130LP1010035 BOMMEN, met springlading 1 1.2D 1 0 E0 P130LP101PP67L1PP67L1Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP21 1 W2 CW1 1.1DMP21 1 W2 CW1 1.2D0037 FLITSLICHTBOMMEN 1 1.1F 1 (+13) 0 E0 P130 MP23 1 W2 CW1 1.1F0038 FLITSLICHTBOMMEN 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P130 PP67 MP21 1 W2 CW1 1.1DLP101 L10039 FLITSLICHTBOMMEN 1 1.2G 1 0 E0 P130 PP67 MP23 1 W2 CW1 1.2GLP101 L10042 OVERDRACHTSLADINGEN, zonder slagpijpje 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P132aP132bMP21 1 W2 CW1 1.1DGevaars-identificatienummer5.3.2.30043 VERSPREIDINGSLADINGEN, ontplofbaar 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P133 PP69 MP21 1 W2 CW1 1.1D0044 SLAGHOEDJES 1 1.4S 1.4 0 E0 P133 MP234 W2 CW1 CE1 1.4SMP240048 SPRINGLADINGEN 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P130 PP67 MP21 1 W2 CW1 1.1DLP101 L10049 FLITSLICHTPATRONEN 1 1.1G 1 (+13) 0 E0 P135 MP23 1 W2 CW1 1.1G0050 FLITSLICHTPATRONEN 1 1.3G 1 0 E0 P135 MP23 1 W2 CW1 1.3G0054 SEINPATRONEN 1 1.3G 1 0 E0 P135 MP231 W2 CW1 1.3GMP240055 PATROONHULZEN, LEEG, MET1 1.4S 1.4 0 E0 P136 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4SONTSTEKER0056 DIEPTEBOMMEN 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P130 PP67 MP21 1 W2 CW1 1.1DLP101 L10059 HOLLE LADINGEN, zonder slagpijpje 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P137 PP70 MP21 1 W2 CW1 1.1D0060 AANVULLINGSSPRINGLADINGEN 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P132aP132bMP21 1 W2 CW1 1.1D0065 SLAGSNOER, buigzaam 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P139 PP71 MP21 1 W2 CW1 1.1DPP720066 SNELKOORD 1 1.4G 1.4 0 E0 P140 MP23 2 W2 CW1 CE1 1.4G0070 KABELSNIJDERS, ONTPLOFBAAR 1 1.4S 1.4 0 E0 P134MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4SLP1020072 CYCLOTRIMETHYLEENTRINITRAMINE(CYCLONIET), (HEXOGEEN), (RDX),BEVOCHTIGD met ten minste 15 massa-% water1 1.1D 1 (+15) 266 0 E0 P112a PP45 MP20 1 W2 CW1 1.1D0073 SLAGPIJPJES VOOR MUNITIE 1 1.1B 1 (+13) 0 E0 P133 MP23 1 W2 CW1 1.1B3.2-A-2


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0074 DIAZODINITROFENOL, BEVOCHTIGD met 1 1.1A VERBODten minste 40 massa-% water of mengsel vanalcohol en water0075 DIETHYLEENGLYCOLDINITRAAT, 1 1.1D 1 (+15) 266 0 E0 P115 PP53 MP20 1 W2 CW1 1.1DGEDESENSIBILISEERD, met ten minste 25PP54massa-% niet vluchtig, niet in water oplosbaarPP57flegmatiseermiddelPP580076 DINITROFENOL, droog of bevochtigd metminder dan 15 massa-% water0077 DINITROFENOLATEN van alkalimetalen, droogof bevochtigd met minder dan 15 massa-% water1 1.1D 1+6.1(+13)1 1.3C 1+6.1(+13)0 E0 P112aP112bP112c0 E0 P114aP114bColli7.2.4PP26 MP20 1 W2W3PP26 MP20 1 W2W3Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11CW1CW28CW1CW28Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.31.1D1.3C0078 DINITRORESORCINOL, droog of bevochtigdmet minder dan 15 massa-% water1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112aP112bP112c1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bP112c0079 HEXANITRODIFENYLAMINE(DIPICRYLAMINE), (HEXYL)0081 SPRINGSTOF, TYPE A 1 1.1D 1 (+13) 616 617 0 E0 P116 PP63PP660082 SPRINGSTOF, TYPE B 1 1.1D 1 (+13) 617 0 E0 P116 PP61PP62PP65IBC100 B9PP26 MP20 1 W2W3MP20 1 W2W3MP20 1 W2W3MP20 1 W2W3W12CW1 1.1DCW1 1.1DCW1 1.1DCW1 1.1D0083 SPRINGSTOF, TYPE C 1 1.1D 1 (+15) 267 617 0 E0 P116 MP20 1 W2 CW1 1.1DW30084 SPRINGSTOF, TYPE D 1 1.1D 1 (+13) 617 0 E0 P116 MP20 1 W2 CW1 1.1D0092 GRONDFAKKELS 1 1.3G 1 0 E0 P135 MP23 1 W2 CW1 1.3G0093 FAKKELS VOOR VLIEGTUIGEN 1 1.3G 1 0 E0 P135 MP23 1 W2 CW1 1.3G0094 FLITSLICHTPOEDER 1 1.1G 1 (+13) 0 E0 P113 PP49 MP20 1 W2 CW1 1.1GW30099 SCHEURVORMENDE MIDDELEN,1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P134MP21 1 W2 CW1 1.1DONTPLOFBAAR, voor olieboringen, zonderslagpijpjeLP1020101 GEZWINDE LONT, NIET DETONEREND 1 1.3G 1 0 E0 P140 PP74 MP23 1 W2 CW1 1.3GPP750102 SLAGSNOER, met metalen bekleding 1 1.2D 1 0 E0 P139 PP71 MP21 1 W2 CW1 1.2D0103 VUURKOORD, kokervormig, met metalen 1 1.4G 1.4 0 E0 P140 MP23 2 W2 CW1 1.4Gbekleding0104 SLAGSNOER MET GERING EFFECT, met 1 1.4D 1.4 0 E0 P139 PP71 MP21 2 W2 CW1 1.4Dmetalen bekleding0105 VEILIGHEIDSVUURKOORD 1 1.4S 1.4 0 E0 P140 PP73 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4S0106 BUIZEN, DETONEREND 1 1.1B 1 (+13) 0 E0 P141 MP23 1 W2 CW1 1.1B0107 BUIZEN, DETONEREND 1 1.2B 1 (+13) 0 E0 P141 MP23 1 W2 CW1 1.2B3.2-A-3


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0110 OEFENGRANATEN, hand- of geweer- 1 1.4S 1.4 0 E0 P141 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4S0113 GUANYLNITROSAMINOGUANYLIDEENHY 1 1.1A VERBODDRAZINE, BEVOCHTIGD met ten minste 30massa-% water0114 GUANYLNITROSAMINOGUANYLTETRAZEE 1 1.1A VERBODN (TETRAZEEN), BEVOCHTIGD met tenminste 30 massa-% water of mengsel van alcoholen water0118 HEXOLIET (HEXOTOL), droog of bevochtigdmet minder dan 15 massa-% waterInstructies4.1.41 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112aP112bP112cVerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4MP20 1 W2W3Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6CW1 1.1D0121 ONTSTEKERS 1 1.1G 1 (+13) 0 E0 P142 MP23 1 W2 CW1 1.1G0124 OLIEPIJPDOORBORINGSAPPARATEN, zonder 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P101 MP21 1 W2 CW1 1.1Dslagpijpje0129 LOODAZIDE, BEVOCHTIGD met ten minste 20 1 1.1A VERBODmassa-% water of mengsel van alcohol en waterGevaars-identificatienummer5.3.2.30130 LOODSTYFNAAT(LOODTRINITRORESORCINAAT),BEVOCHTIGD met ten minste 20 massa-% waterof mengsel van alcohol en water1 1.1A VERBOD0131 ONTSTEKERS VOOR VUURKOORD 1 1.4S 1.4 0 E0 P142 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4S0132 DEFLAGRERENDE METAALZOUTEN VAN 1 1.3C 1 (+13) 274 0 E0 P114a PP26 MP2 1 W2 CW1 1.3CAROMATISCHE NITROVERBINDINGEN,N.E.G.P114bW30133 MANNITOLHEXANITRAAT(NITROMANNIET), BEVOCHTIGD met tenminste 40 massa-% water of mengsel van alcoholen water1 1.1D 1 (+15) 266 0 E0 P112a MP20 1 W2 CW1 1.1D0135 KWIKFULMINAAT, BEVOCHTIGD met ten 1 1.1A VERBODminste 20 massa-% water of mengsel van alcoholen water0136 MIJNEN, met springlading 1 1.1F 1 (+13) 0 E0 P130 MP23 1 W2 CW1 1.1F0137 MIJNEN, met springlading 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P130 PP67 MP21 1 W2 CW1 1.1DLP101 L10138 MIJNEN, met springlading 1 1.2D 1 0 E0 P130LP101PP67L1MP21 1 W2 CW1 1.2D0143 NITROGLYCERINE, GEDESENSIBILISEERDmet ten minste 40 massa-% niet vluchtig, niet inwater oplosbaar flegmatiseermiddel1 1.1D 1+6.1 (+15) 266 271 0 E0 P115 PP53PP54PP57PP58MP20 1 W2 CW1CW281.1D3.2-A-4


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0144 NITROGLYCERINE, OPLOSSING IN 1 1.1D 1 (+13) 500 0 E0 P115 PP45 MP20 1 W2 CW1 1.1DALCOHOL met meer dan 1% doch ten hoogstePP5510% nitroglycerinePP56PP59PP600146 ZETMEELNITRAAT, droog of bevochtigd metminder dan 20 massa-% water1 1.1D 1 (+15) 0 E0 P112aP112bP112cColli7.2.4MP20 1 W2W30147 NITRO-UREUM 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112b MP20 1 W2W30150 PENTAERYTHRIETTETRANITRAAT(PENTAERYTHRITOLTETRANITRAAT,PETN), BEVOCHTIGD met ten minste 25 massa-% water, of GEDESENSIBILISEERD met tenminste 15 massa-% flegmatiseermiddel1 1.1D 1 (+15) 266 0 E0 P112aP112bMP20 1 W2W3Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6CW1 1.1DCW1 1.1DCW1 1.1DGevaars-identificatienummer5.3.2.30151 PENTOLIET, droog of bevochtigd met minderdan 15 massa-% water1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112aP112bP112c0153 TRINITROANILINE (PICRAMIDE) 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bP112c0154 TRINITROFENOL (PIKRINEZUUR), droog ofbevochtigd met minder dan 30 massa-% water1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112aP112bP112c1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bP112cMP20 1 W2W3MP20 1 W2W3PP26 MP20 1 W2W3CW1 1.1DCW1 1.1DCW1 1.1D0155 TRINITROCHLOORBENZEEN(PICRYLCHLORIDE)MP20 1 W2W3CW1 1.1D0159 GRONDSTOF VOOR ROOKZWAK1 1.3C 1 (+13) 266 0 E0 P111 PP43 MP20 1 W2 CW1 1.3CBUSKRUIT, BEVOCHTIGD met ten minste 25massa-% water0160 ROOKZWAK BUSKRUIT 1 1.1C 1 (+15) 0 E0 P114b PP50 MP201 W2 CW1 1.1CPP52 MP24W30161 ROOKZWAK BUSKRUIT 1 1.3C 1 (+13) 0 E0 P114b PP50 MP201 W2 CW1 1.3CPP52 MP24W30167 PROJECTIELEN, met springlading 1 1.1F 1 (+13) 0 E0 P130 MP23 1 W2 CW1 1.1F0168 PROJECTIELEN, met springlading 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P130 PP67 MP21 1 W2 CW1 1.1DLP101 L10169 PROJECTIELEN, met springlading 1 1.2D 1 0 E0 P130 PP67 MP21 1 W2 CW1 1.2DLP101 L10171 LICHTMUNITIE, met of zonder verspreidings-, 1 1.2G 1 0 E0 P130 PP67 MP23 1 W2 CW1 1.2Guitstoot- of voortdrijvende ladingLP101 L10173 ONTSPANNINGSONTSTEKERS,ONTPLOFBAAR1 1.4S 1.4 0 E0 P134LP1020174 KLINKNAGELPATRONEN 1 1.4S 1.4 0 E0 P134LP102MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4SMP23 4 W2 CW1 CE1 1.4S3.2-A-5


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0180 RAKETTEN, met springlading 1 1.1F 1 (+13) 0 E0 P130 MP23 1 W2 CW1 1.1F0181 RAKETTEN, met springlading 1 1.1E 1 (+13) 0 E0 P130 PP67 MP21 1 W2 CW1 1.1ELP101 L10182 RAKETTEN, met springlading 1 1.2E 1 0 E0 P130 PP67 MP21 1 W2 CW1 1.2ELP101 L10183 RAKETTEN, met inerte kop 1 1.3C 1 0 E0 P130 PP67 MP22 1 W2 CW1 1.3CLP101 L10186 RAKETAANDRIJVINGEN 1 1.3C 1 0 E0 P130 PP67 MP221 W2 CW1 1.3CLP101 L1 MP240190 ONTPLOFBARE STOF, MONSTER, met 1 16 274 0 E0 P101 MP2 0 W2 CW1uitzondering van inleispringstof0191 HANDSEINMIDDELEN 1 1.4G 1.4 0 E0 P135 MP232 W2 CW1 1.4GMP240192 KNALSEINEN VOOR1 1.1G 1 (+13) 0 E0 P135 MP23 1 W2 CW1 1.1GSPOORWEGDOELEINDEN0193 KNALSEINEN VOOR1 1.4S 1.4 0 E0 P135 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4SSPOORWEGDOELEINDEN0194 SCHEEPSNOODSIGNALEN 1 1.1G 1 (+13) 0 E0 P135 MP231 W2 CW1 1.1GMP240195 SCHEEPSNOODSIGNALEN 1 1.3G 1 0 E0 P135 MP231 W2 CW1 1.3GMP240196 ROOKSIGNALEN 1 1.1G 1 (+13) 0 E0 P135 MP23 1 W2 CW1 1.1G0197 ROOKSIGNALEN 1 1.4G 1.4 0 E0 P135 MP232 W2 CW1 1.4GMP240204 DIEPTEPEILVOORWERPEN, ONTPLOFBAAR 1 1.2F 1 (+13) 0 E0 P134MP23 1 W2 CW1 1.2FLP1020207 TETRANITROANILINE 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bMP20 1 W2 CW1 1.1DP112cW30208 TRINITROFENYLMETHYLNITRAMINE 1 1.1D 1 (+15) 0 E0 P112bMP20 1 W2 CW1 1.1D(TETRYL)P112cW30209 TRINITROTOLUEEN (TNT), droog of 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112b PP46 MP20 1 W2 CW1 1.1Dbevochtigd met minder dan 30 massa-% waterP112cW3Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.30212 LICHTSPOORELEMENTEN VOOR MUNITIE 1 1.3G 1 0 E0 P133 PP69 MP23 1 W2 CW1 1.3G0213 TRINITROANISOL 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bP112c0214 TRINITROBENZEEN, droog of bevochtigd met 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112aminder dan 30 massa-% waterP112bP112c0215 TRINITROBENZOËZUUR, droog of bevochtigdmet minder dan 30 massa-% water1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112aP112bP112c0216 TRINITRO-m-CRESOL 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bP112cMP20 1 W2W3MP20 1 W2W3MP20 1 W2W3PP26 MP20 1 W2W3CW1 1.1DCW1 1.1DCW1 1.1DCW1 1.1D3.2-A-6


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0217 TRINITRONAFTALEEN 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bMP20 1 W2 CW1 1.1DP112cW30218 TRINITROFENETOL 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bMP20 1 W2 CW1 1.1DP112cW30219 TRINITRORESORCINOL (STYFNINEZUUR),droog of bevochtigd met minder dan 20 massa-%water of mengsel van alcohol en water1 1.1D 1 (+15) 0 E0 P112aP112bP112cColli7.2.4PP26 MP20 1 W2W3Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6CW1 1.1DGevaars-identificatienummer5.3.2.30220 UREUMNITRAAT, droog of bevochtigd metminder dan 20 massa-% water1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112aP112bP112c0221 TORPEDOKOPPEN, met springlading 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P130LP1010222 AMMONIUMNITRAAT, met meer dan 0,2%brandbare stoffen (organische stoffen, berekendals koolstof, inbegrepen) en zonder anderetoegevoegde stoffen1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bP112cMP20 1 W2W3CW1 1.1DPP67L1MP21 1 W2 CW1 1.1DPP47 MP20 1 W2 CW1 1.1DW30224 BARIUMAZIDE, droog of bevochtigd met 1 1.1A VERBODminder dan 50 massa-% water0225 OVERDRACHTSLADINGEN MET1 1.1B 1 (+13) 0 E0 P133 PP69 MP23 1 W2 CW1 1.1BSLAGPIJPJE0226 CYCLOTETRAMETHYLEENTETRANITRAMI 1 1.1D 1 (+15) 266 0 E0 P112a PP45 MP20 1 W2 CW1 1.1DNE (OCTOGEEN, HMX), BEVOCHTIGD metten minste 15 massa-% water0234 NATRIUMDINITRO-o-CRESOLAAT, droog ofbevochtigd met minder dan 15 massa-% water1 1.3C 1 (+13) 0 E0 P114aP114bPP26 MP20 1 W2W3CW1 1.3C0235 NATRIUMPIKRAMAAT, droog of bevochtigdmet minder dan 20 massa-% water1 1.3C 1 (+13) 0 E0 P114aP114bPP26 MP20 1 W2W3CW1 1.3C0236 ZIRKONIUMPIKRAMAAT, droog of bevochtigdmet minder dan 20 massa-% water1 1.3C 1 (+13) 0 E0 P114aP114bPP26 MP20 1 W2W3CW1 1.3C0237 HOLLE LADINGEN, BUIGZAAM, GESTREKT 1 1.4D 1.4 0 E0 P138 MP21 2 W2 CW1 1.4D0238 LIJNWERPRAKETTEN 1 1.2G 1 0 E0 P130 MP23MP240240 LIJNWERPRAKETTEN 1 1.3G 1 0 E0 P130 MP23MP241 W2 CW1 1.2G1 W2 CW1 1.3G3.2-A-7


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0241 SPRINGSTOF, TYPE E 1 1.1D 1 (+13) 617 0 E0 P116 PP61 MP20 1 W2 CW1 1.1DPP62W12PP65 B10IBC100Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.30242 VOORTDRIJVENDE LADINGEN VOORGESCHUT0243 BRANDMUNITIE, WITTE FOSFOR, metverspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading1 1.3C 1 0 E0 P130 MP22 1 W2 CW1 1.3C1 1.2H 1 (+13) 0 E0 P130LP101PP67L1MP23 1 W2 CW1 1.2H0244 BRANDMUNITIE, WITTE FOSFOR, metverspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading1 1.3H 1 (+13) 0 E0 P130LP101PP67L1MP23 1 W2 CW1 1.3H0245 ROOKMUNITIE, WITTE FOSFOR, metverspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading1 1.2H 1 (+13) 0 E0 P130LP101PP67L1MP23 1 W2 CW1 1.2H0246 ROOKMUNITIE, WITTE FOSFOR, metverspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading1 1.3H 1 (+13) 0 E0 P130LP101PP67L1MP23 1 W2 CW1 1.3H0247 BRANDMUNITIE, met vloeistof of gel, metverspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading0248 INRICHTINGEN, DOOR WATER TEACTIVEREN, met verspreidings-, uitstoot- ofvoortdrijvende lading0249 INRICHTINGEN, DOOR WATER TEACTIVEREN, met verspreidings-, uitstoot- ofvoortdrijvende lading0250 RAKETAANDRIJVINGEN METHYPERGOLISCHE VLOEISTOFFEN, met ofzonder uitstootlading0254 LICHTMUNITIE, met of zonder verspreidings-,uitstoot- of voortdrijvende lading1 1.3J 1 (+13) 0 E0 P101 MP23 1 W2 CW1 1.3J1 1.2L 1 (+13) 274 0 E0 P144 PP77 MP1 0 W2 CW1CW41 1.3L 1 (+13) 274 0 E0 P144 PP77 MP1 0 W2 CW1CW41 1.3L 1 (+13) 0 E0 P101 MP1 0 W2 CW1CW41 1.3G 1 0 E0 P130LP101PP67L1MP23 1 W2 CW1 1.3G1.2L1.3L1.3L0255 SLAGPIJPJES, ELEKTRISCH 1 1.4B 1.4 0 E0 P131 MP23 2 W2 CW1 1.4B0257 BUIZEN, DETONEREND 1 1.4B 1.4 0 E0 P141 MP23 2 W2 CW1 1.4B0266 OCTOLIET, droog of bevochtigd met minder dan 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112aMP20 1 W2 CW1 1.1D15 massa-% waterP112bP112cW30267 SLAGPIJPJES, NIET ELEKTRISCH 1 1.4B 1.4 0 E0 P131 PP68 MP23 2 W2 CW1 1.4B0268 OVERDRACHTSLADINGEN MET1 1.2B 1 (+13) 0 E0 P133 PP69 MP23 1 W2 CW1 1.2BSLAGPIJPJE0271 VOORTDRIJVENDE LADINGEN 1 1.1C 1 (+13) 0 E0 P143 PP76 MP22 1 W2 CW1 1.1C0272 VOORTDRIJVENDE LADINGEN 1 1.3C 1 0 E0 P143 PP76 MP22 1 W2 CW1 1.3C3.2-A-8


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0275 PATRONEN VOOR TECHNISCHE1 1.3C 1 0 E0 P134MP22 1 W2 CW1 1.3CDOELEINDENLP1020276 PATRONEN VOOR TECHNISCHE1 1.4C 1.4 0 E0 P134MP22 2 W2 CW1 1.4CDOELEINDENLP1020277 PATRONEN VOOR OLIEBORINGEN 1 1.3C 1 0 E0 P134MP22 1 W2 CW1 1.3CLP1020278 PATRONEN VOOR OLIEBORINGEN 1 1.4C 1.4 0 E0 P134MP22 2 W2 CW1 1.4CLP1020279 VOORTDRIJVENDE LADINGEN VOOR 1 1.1C 1 (+13) 0 E0 P130 MP22 1 W2 CW1 1.1CGESCHUT0280 RAKETAANDRIJVINGEN 1 1.1C 1 (+13) 0 E0 P130 PP67 MP22 1 W2 CW1 1.1CLP101 L10281 RAKETAANDRIJVINGEN 1 1.2C 1 0 E0 P130 PP67 MP22 1 W2 CW1 1.2CLP101 L10282 NITROGUANIDINE (PIKRIET), droog of 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112aMP20 1 W2 CW1 1.1Dbevochtigd met minder dan 20 massa-% waterP112bW3P112cColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.30283 OVERDRACHTSLADINGEN, zonder slagpijpje 1 1.2D 1 0 E0 P132a P132bMP21 1 W2 CW1 1.2D0284 GRANATEN, hand- of geweer-, met springlading 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P141 MP21 1 W2 CW1 1.1D0285 GRANATEN, hand- of geweer-, met springlading 1 1.2D 1 0 E0 P141 MP21 1 W2 CW1 1.2D0286 RAKETKOPPEN, met springlading 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P130 PP67 MP21 1 W2 CW1 1.1DLP101 L10287 RAKETKOPPEN, met springlading 1 1.2D 1 0 E0 P130 PP67 MP21 1 W2 CW1 1.2DLP101 L10288 HOLLE LADINGEN, BUIGZAAM, GESTREKT 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P138 MP21 1 W2 CW1 1.1D0289 SLAGSNOER, buigzaam 1 1.4D 1.4 0 E0 P139 PP71 MP21 2 W2 CW1 1.4DPP720290 SLAGSNOER, met metalen bekleding 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P139 PP71 MP21 1 W2 CW1 1.1D0291 BOMMEN, met springlading 1 1.2F 1 (+13) 0 E0 P130 MP23 1 W2 CW1 1.2F0292 GRANATEN, hand- of geweer-, met springlading 1 1.1F 1 (+13) 0 E0 P141 MP23 1 W2 CW1 1.1F0293 GRANATEN, hand- of geweer-, met springlading 1 1.2F 1 (+13) 0 E0 P141 MP23 1 W2 CW1 1.2F0294 MIJNEN, met springlading 1 1.2F 1 (+13) 0 E0 P130 MP23 1 W2 CW1 1.2F0295 RAKETTEN, met springlading 1 1.2F 1 (+13) 0 E0 P130 MP23 1 W2 CW1 1.2F0296 DIEPTEPEILVOORWERPEN, ONTPLOFBAAR 1 1.1F 1 (+13) 0 E0 P134LP102MP23 1 W2 CW1 1.1F3.2-A-9


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0297 LICHTMUNITIE, met of zonder verspreidings-, 1 1.4G 1.4 0 E0 P130 PP67 MP23 2 W2 CW1 1.4Guitstoot- of voortdrijvende ladingLP101 L1Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.30299 FLITSLICHTBOMMEN 1 1.3G 1 0 E0 P130LP1010300 BRANDMUNITIE, met of zonder verspreidings-, 1 1.4G 1.4 0 E0 P130uitstoot- of voortdrijvende ladingLP101PP67L1PP67L1MP23 1 W2 CW1 1.3GMP23 2 W2 CW1 1.4G0301 TRAANVERWEKKENDE MUNITIE, metverspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading1 1.4G 1.4+6.1+8 0 E0 P130LP101PP67L1MP23 2 W2 CW1CW281.4G0303 ROOKMUNITIE, met of zonder verspreidings-,uitstoot- of voortdrijvende lading1 1.4G 1.4 0 E0 P130LP101PP67L1MP23 2 W2 CW1 1.4G0303 ROOKMUNITIE, met of zonder verspreidings-,uitstoot- of voortdrijvende lading, die bijtendestoffen bevat1 1.4G 1.4+8 0 E0 P130LP101PP67L1MP23 2 W2 CW1 1.4G0305 FLITSLICHTPOEDER 1 1.3G 1 0 E0 P113 PP49 MP20 1 W2 CW1 1.3GW30306 LICHTSPOORELEMENTEN VOOR MUNITIE 1 1.4G 1.4 0 E0 P133 PP69 MP23 2 W2 CW1 1.4G0312 SEINPATRONEN 1 1.4G 1.4 0 E0 P135 MP232 W2 CW1 1.4GMP240313 ROOKSIGNALEN 1 1.2G 1 0 E0 P135 MP23 1 W2 CW1 1.2G0314 ONTSTEKERS 1 1.2G 1 0 E0 P142 MP23 1 W2 CW1 1.2G0315 ONTSTEKERS 1 1.3G 1 0 E0 P142 MP23 1 W2 CW1 1.3G0316 BUIZEN, NIET DETONEREND 1 1.3G 1 0 E0 P141 MP23 1 W2 CW1 1.3G0317 BUIZEN, NIET DETONEREND 1 1.4G 1.4 0 E0 P141 MP23 2 W2 CW1 1.4G0318 OEFENGRANATEN, hand- of geweer- 1 1.3G 1 0 E0 P141 MP23 1 W2 CW1 1.3G0319 ONTSTEKINGSDOPPEN 1 1.3G 1 0 E0 P133 MP23 1 W2 CW1 1.3G0320 ONTSTEKINGSDOPPEN 1 1.4G 1.4 0 E0 P133 MP23 2 W2 CW1 1.4G0321 PATRONEN VOOR WAPENS, met springlading 1 1.2E 1 0 E0 P130 PP67 MP21 1 W2 CW1 1.2ELP101 L10322 RAKETAANDRIJVINGEN MET1 1.2L 10 E0 P101 MP1 0 W2 CW1 1.2LHYPERGOLISCHE VLOEISTOFFEN, met ofzonder uitstootlading(+13)CW40323 PATRONEN VOOR TECHNISCHE1 1.4S 1.4 347 0 E0 P134MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4SDOELEINDENLP1020324 PROJECTIELEN, met springlading 1 1.2F 1 (+13) 0 E0 P130 MP23 1 W2 CW1 1.2F0325 ONTSTEKERS 1 1.4G 1.4 0 E0 P142 MP23 2 W2 CW1 1.4G0326 LOSSE PATRONEN VOOR WAPENS 1 1.1C 1 (+13) 0 E0 P130 MP22 1 W2 CW1 1.1C0327 LOSSE PATRONEN VOOR WAPENS ofLOSSE PATRONEN VOORKLEINKALIBERWAPENS1 1.3C 1 0 E0 P130 MP22 1 W2 CW1 1.3C3.2-A-10


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0328 PATRONEN VOOR WAPENS, MET INERT 1 1.2C 1 0 E0 P130 PP67 MP22 1 W2 CW1 1.2CPROJECTIELLP101 L10329 TORPEDO'S, met springlading 1 1.1E 1 (+13) 0 E0 P130 PP67 MP21 1 W2 CW1 1.1ELP101 L10330 TORPEDO'S, met springlading 1 1.1F 1 (+13) 0 E0 P130 MP23 1 W2 CW1 1.1F0331 SPRINGSTOF, TYPE B 1 1.5D 1.5 617 0 E0 P116IBC100PP61PP62PP64PP65MP20 T1 TP1TP17TP32Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.61 W2 CW1 1.5DGevaars-identificatienummer5.3.2.30332 SPRINGSTOF, TYPE E 1 1.5D 1.5 617 0 E0 P116IBC100PP61PP62PP65MP20 T1 TP1TP17TP321 W2 CW1 1.5D0333 VUURWERK 1 1.1G 1 (+13) 645 0 E0 P135 MP231 W2 CW1 1.1GMP24W30334 VUURWERK 1 1.2G 1 645 0 E0 P135 MP231 W2 CW1 1.2GMP24W30335 VUURWERK 1 1.3G 1 645 0 E0 P135 MP231 W2 CW1 1.3GMP24W30336 VUURWERK 1 1.4G 1.4 645 0 E0 P135 MP232 W2 CW1 CE1 1.4GMP240337 VUURWERK 1 1.4S 1.4 645 0 E0 P135 MP234 W2 CW1 CE1 1.4SMP240338 LOSSE PATRONEN VOOR WAPENS of 1 1.4C 1.4 0 E0 P130 MP22 2 W2 CW1 1.4CLOSSE PATRONEN VOORKLEINKALIBERWAPENS0339 PATRONEN VOOR WAPENS, MET INERT 1 1.4C 1.4 0 E0 P130 MP22 2 W2 CW1 1.4CPROJECTIEL of PATRONEN VOORKLEINKALIBERWAPENS0340 NITROCELLULOSE, droog of bevochtigd metminder dan 25 massa-% water (of alcohol)1 1.1D 1 (+15) 0 E0 P112aP112bMP20 1 W2W3CW1 1.1D0341 NITROCELLULOSE, onbehandeld ofgeplastificeerd met minder dan 18 massa-%plastificeermiddel0342 NITROCELLULOSE, BEVOCHTIGD, met tenminste 25 massa-% alcohol0343 NITROCELLULOSE, GEPLASTIFICEERD metten minste 18 massa-% plastificeermiddel1 1.1D 1 (+15) 0 E0 P112b MP20 1 W2W3CW1 1.1D1 1.3C 1 (+13) 105 0 E0 P114a PP43 MP20 1 W2 CW1 1.3C1 1.3C 1 (+13) 105 0 E0 P111 MP20 1 W2 CW1 1.3C0344 PROJECTIELEN, met springlading 1 1.4D 1.4 0 E0 P130LP101PP67L1MP21 2 W2 CW1 1.4D3.2-A-11


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0345 PROJECTIELEN, inert, met lichtspoorelement 1 1.4S 1.4 0 E0 P130 PP67 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4SLP101 L10346 PROJECTIELEN, met verspreidings- of 1 1.2D 1 0 E0 P130 PP67 MP21 1 W2 CW1 1.2DuitstootladingLP101 L10347 PROJECTIELEN, met verspreidings- of 1 1.4D 1.4 0 E0 P130 PP67 MP21 2 W2 CW1 1.4DuitstootladingLP101 L10348 PATRONEN VOOR WAPENS, met springlading 1 1.4F 1.4 0 E0 P130 MP23 2 W2 CW1 1.4FInstructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.30349 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.4S 1.4 178 274 0 E0 P101 MP2 4 W2 CW1 CE1 1.4S0350 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.4B 1.4 178 274 0 E0 P101 MP2 2 W2 CW1 1.4B0351 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.4C 1.4 178 274 0 E0 P101 MP2 2 W2 CW1 1.4C0352 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.4D 1.4 178 274 0 E0 P101 MP2 2 W2 CW1 1.4D0353 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.4G 1.4 178 274 0 E0 P101 MP2 2 W2 CW1 1.4G0354 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.1L 1 (+13) 178 274 0 E0 P101 MP1 0 W2 CW1 1.1LCW40355 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.2L 1 (+13) 178 274 0 E0 P101 MP1 0 W2 CW1 1.2LCW40356 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.3L 1 (+13) 178 274 0 E0 P101 MP1 0 W2 CW1 1.3LCW40357 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 1 1.1L 1 (+13) 178 274 0 E0 P101 MP1 0 W2 CW1 1.1LCW40358 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 1 1.2L 1 (+13) 178 274 0 E0 P101 MP1 0 W2 CW1 1.2LCW40359 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 1 1.3L 1 (+13) 178 274 0 E0 P101 MP1 0 W2 CW1 1.3LCW40360 SLAGPIJPJES, SAMENGESTELD, NIET 1 1.1B 1 (+13) 0 E0 P131 MP23 1 W2 CW1 1.1BELEKTRISCH0361 SLAGPIJPJES, SAMENGESTELD, NIET 1 1.4B 1.4 0 E0 P131 MP23 2 W2 CW1 1.4BELEKTRISCH0362 OEFENMUNITIE 1 1.4G 1.4 0 E0 P130 PP67 MP23 2 W2 CW1 1.4GLP101 L10363 MUNITIE VOOR BEPROEVINGEN 1 1.4G 1.4 0 E0 P130 PP67 MP23 2 W2 CW1 1.4GLP101 L10364 SLAGPIJPJES VOOR MUNITIE 1 1.2B 1 (+13) 0 E0 P133 MP23 1 W2 CW1 1.2B0365 SLAGPIJPJES VOOR MUNITIE 1 1.4B 1.4 0 E0 P133 MP23 2 W2 CW1 1.4B0366 SLAGPIJPJES VOOR MUNITIE 1 1.4S 1.4 347 0 E0 P133 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4S0367 BUIZEN, DETONEREND 1 1.4S 1.4 0 E0 P141 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4S0368 BUIZEN, NIET DETONEREND 1 1.4S 1.4 0 E0 P141 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4S0369 RAKETKOPPEN, met springlading 1 1.1F 1 (+13) 0 E0 P130 MP23 1 W2 CW1 1.1F3.2-A-12


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0370 RAKETKOPPEN, met verspreidings- of 1 1.4D 1.4 0 E0 P130 PP67 MP21 2 W2 CW1 1.4DuitstootladingLP101 L10371 RAKETKOPPEN, met verspreidings- of 1 1.4F 1.4 0 E0 P130 MP23 2 W2 CW1 1.4Fuitstootlading0372 OEFENGRANATEN, hand- of geweer- 1 1.2G 1 0 E0 P141 MP23 1 W2 CW1 1.2G0373 HANDSEINMIDDELEN 1 1.4S 1.4 0 E0 P135 MP234 W2 CW1 CE1 1.4SMP240374 DIEPTEPEILVOORWERPEN, ONTPLOFBAAR 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P134MP21 1 W2 CW1 1.1DLP1020375 DIEPTEPEILVOORWERPEN, ONTPLOFBAAR 1 1.2D 1 0 E0 P134MP21 1 W2 CW1 1.2DLP1020376 ONTSTEKINGSDOPPEN 1 1.4S 1.4 0 E0 P133 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4S0377 SLAGHOEDJES 1 1.1B 1 (+13) 0 E0 P133 MP23 1 W2 CW1 1.1B0378 SLAGHOEDJES 1 1.4B 1.4 0 E0 P133 MP23 2 W2 CW1 1.4B0379 PATROONHULZEN, LEEG, MET1 1.4C 1.4 0 E0 P136 MP22 2 W2 CW1 1.4CONTSTEKER0380 PYROFORE VOORWERPEN 1 1.2L 1 (+13) 0 E0 P101 MP1 0 W2 CW1 1.2LCW40381 PATRONEN VOOR TECHNISCHE1 1.2C 1 0 E0 P134MP22 1 W2 CW1 1.2CDOELEINDENLP1020382 BESTANDDELEN VAN EEN1 1.2B 1 (+13) 178 274 0 E0 P101 MP2 1 W2 CW1 1.2BPYROTECHNISCHE KETEN, N.E.G.0383 BESTANDDELEN VAN EEN1 1.4B 1.4 178 274 0 E0 P101 MP2 2 W2 CW1 1.4BPYROTECHNISCHE KETEN, N.E.G.0384 BESTANDDELEN VAN EEN1 1.4S 1.4 178 274 0 E0 P101 MP2 4 W2 CW1 CE1 1.4SPYROTECHNISCHE KETEN, N.E.G.0385 5-NITROBENZOTRIAZOL 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bMP20 1 W2 CW1 1.1DP112cW30386 TRINITROBENZEENSULFONZUUR 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112b PP26 MP20 1 W2 CW1 1.1DP112cW30387 TRINITROFLUORENON 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bMP20 1 W2 CW1 1.1DP112cW30388 TRINITROTOLUEEN (TNT) GEMENGD MET 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bMP20 1 W2 CW1 1.1DTRINITROBENZEEN, of TRINITROTOLUEENP112cW3(TNT) GEMENGD METHEXANITROSTILBEENColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.30389 TRINITROTOLUEEN (TNT) GEMENGD METTRINITROBENZEEN ENHEXANITROSTILBEEN1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bP112c0390 TRITONAL 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bP112cMP20 1 W2W3MP20 1 W2W3CW1 1.1DCW1 1.1D3.2-A-13


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0391 CYCLOTRIMETHYLEENTRINITRAMINE 1 1.1D 1 (+15) 266 0 E0 P112aMP20 1 W2 CW1 1.1D(CYCLONIET), (HEXOGEEN), (RDX),P112bW3GEMENGD METCYCLOTETRAMETHYLEENTETRANITRAMINE (HMX), (OCTOGEEN) BEVOCHTIGD metten minste 15 massa-% water ofGEDESENSIBILISEERD met ten minste 10massa-% flegmatiseermiddelColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.30392 HEXANITROSTILBEEN 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bMP20 1 W2 CW1 1.1DP112cW30393 HEXOTONAL 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112b MP20 1 W2 CW1 1.1DW30394 TRINITRORESORCINOL (STYFNINEZUUR),BEVOCHTIGD met ten minste 20 massa-% waterof mengsel van alcohol en water1 1.1D 1 (+15) 0 E0 P112a PP26 MP20 1 W2 CW1 1.1D0395 RAKETAANDRIJVINGEN MET VLOEIBARE 1 1.2J 1 (+13) 0 E0 P101 MP23 1 W2 CW1 1.2JBRANDSTOF0396 RAKETAANDRIJVINGEN MET VLOEIBARE 1 1.3J 1 (+13) 0 E0 P101 MP23 1 W2 CW1 1.3JBRANDSTOF0397 RAKETTEN MET VLOEIBARE BRANDSTOF, 1 1.1J 1 (+13) 0 E0 P101 MP23 1 W2 CW1 1.1Jmet springlading0398 RAKETTEN MET VLOEIBARE BRANDSTOF, 1 1.2J 1 (+13) 0 E0 P101 MP23 1 W2 CW1 1.2Jmet springlading0399 BOMMEN, BRANDBARE VLOEISTOF 1 1.1J 1 (+13) 0 E0 P101 MP23 1 W2 CW1 1.1JBEVATTEND, met springlading0400 BOMMEN, BRANDBARE VLOEISTOF 1 1.2J 1 (+13) 0 E0 P101 MP23 1 W2 CW1 1.2JBEVATTEND, met springlading0401 DIPICRYLSULFIDE, droog of bevochtigd met 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112aMP20 1 W2 CW1 1.1Dminder dan 10 massa-% waterP112bP112cW30402 AMMONIUMPERCHLORAAT 1 1.1D 1 (+13) 152 0 E0 P112bMP20 1 W2 CW1 1.1DP112cW30403 FAKKELS VOOR VLIEGTUIGEN 1 1.4G 1.4 0 E0 P135 MP23 2 W2 CW1 1.4G0404 FAKKELS VOOR VLIEGTUIGEN 1 1.4S 1.4 0 E0 P135 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4S0405 SEINPATRONEN 1 1.4S 1.4 0 E0 P135 MP234 W2 CW1 CE1 1.4SMP240406 DINITROSOBENZEEN 1 1.3C 1 (+13) 0 E0 P114b MP20 1 W2 CW1 1.3CW30407 TETRAZOL-1-AZIJNZUUR 1 1.4C 1.4 0 E0 P114b MP20 2 W2 CW1 1.4C0408 BUIZEN, DETONEREND, met1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P141 MP21 1 W2 CW1 1.1Dveiligheidsvoorzieningen0409 BUIZEN, DETONEREND, metveiligheidsvoorzieningen1 1.2D 1 0 E0 P141 MP21 1 W2 CW1 1.2D3.2-A-14


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0410 BUIZEN, DETONEREND, met1 1.4D 1.4 0 E0 P141 MP21 2 W2 CW1 1.4Dveiligheidsvoorzieningen0411 PENTAERYTHRIETTETRANITRAAT 1 1.1D 1 (+15) 131 0 E0 P112bMP20 1 W2 CW1 1.1D(PENTAERYTHRITOLTETRANITRAAT)P112cW3(PETN), met ten minste 7 massa-% wasColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.30412 PATRONEN VOOR WAPENS, met springlading 1 1.4E 1.4 0 E0 P130LP101PP67L1MP21 2 W2 CW1 1.4E0413 LOSSE PATRONEN VOOR WAPENS 1 1.2C 1 0 E0 P130 MP22 1 W2 CW1 1.2C0414 VOORTDRIJVENDE LADINGEN VOOR 1 1.2C 1 0 E0 P130 MP22 1 W2 CW1 1.2CGESCHUT0415 VOORTDRIJVENDE LADINGEN 1 1.2C 1 0 E0 P143 PP76 MP22 1 W2 CW1 1.2C0417 PATRONEN VOOR WAPENS, MET INERT 1 1.3C 1 0 E0 P130 MP22 1 W2 CW1 1.3CPROJECTIEL of PATRONEN VOORKLEINKALIBERWAPENS0418 GRONDFAKKELS 1 1.1G 1 (+13) 0 E0 P135 MP23 1 W2 CW1 1.1G0419 GRONDFAKKELS 1 1.2G 1 0 E0 P135 MP23 1 W2 CW1 1.2G0420 FAKKELS VOOR VLIEGTUIGEN 1 1.1G 1 (+13) 0 E0 P135 MP23 1 W2 CW1 1.1G0421 FAKKELS VOOR VLIEGTUIGEN 1 1.2G 1 0 E0 P135 MP23 1 W2 CW1 1.2G0424 PROJECTIELEN, inert, met lichtspoorelement 1 1.3G 1 0 E0 P130 PP67 MP23 1 W2 CW1 1.3GLP101 L10425 PROJECTIELEN, inert, met lichtspoorelement 1 1.4G 1.4 0 E0 P130 PP67 MP23 2 W2 CW1 1.4GLP101 L10426 PROJECTIELEN, met verspreidings- of 1 1.2F 1 (+13) 0 E0 P130 MP23 1 W2 CW1 1.2Fuitstootlading0427 PROJECTIELEN, met verspreidings- of 1 1.4F 1.4 0 E0 P130 MP23 2 W2 CW1 1.4Fuitstootlading0428 PYROTECHNISCHE VOORWERPEN voor 1 1.1G 1 (+13) 0 E0 P135 MP231 W2 CW1 1.1Gtechnische doeleindenMP240429 PYROTECHNISCHE VOORWERPEN voor 1 1.2G 1 0 E0 P135 MP231 W2 CW1 1.2Gtechnische doeleindenMP240430 PYROTECHNISCHE VOORWERPEN voor 1 1.3G 1 0 E0 P135 MP231 W2 CW1 1.3Gtechnische doeleindenMP240431 PYROTECHNISCHE VOORWERPEN voor 1 1.4G 1.4 0 E0 P135 MP232 W2 CW1 CE1 1.4Gtechnische doeleindenMP240432 PYROTECHNISCHE VOORWERPEN voor 1 1.4S 1.4 0 E0 P135 MP234 W2 CW1 CE1 1.4Stechnische doeleindenMP240433 GRONDSTOF VOOR ROOKZWAK1 1.1C 1 (+13) 266 0 E0 P111 MP20 1 W2 CW1 1.1CBUSKRUIT, BEVOCHTIGD met ten minste 17massa-% alcohol0434 PROJECTIELEN, met verspreidings- of 1 1.2G 1 0 E0 P130 PP67 MP23 1 W2 CW1 1.2GuitstootladingLP101 L10435 PROJECTIELEN, met verspreidings- ofuitstootlading1 1.4G 1.4 0 E0 P130LP101PP67L1MP23 2 W2 CW1 1.4G3.2-A-15


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0436 RAKETTEN, met uitstootlading 1 1.2C 1 0 E0 P130 PP67 MP22 1 W2 CW1 1.2CLP101 L10437 RAKETTEN, met uitstootlading 1 1.3C 1 0 E0 P130 PP67 MP22 1 W2 CW1 1.3CLP101 L10438 RAKETTEN, met uitstootlading 1 1.4C 1.4 0 E0 P130 PP67 MP22 2 W2 CW1 1.4CLP101 L10439 HOLLE LADINGEN, zonder slagpijpje 1 1.2D 1 0 E0 P137 PP70 MP21 1 W2 CW1 1.2D0440 HOLLE LADINGEN, zonder slagpijpje 1 1.4D 1.4 0 E0 P137 PP70 MP21 2 W2 CW1 1.4D0441 HOLLE LADINGEN, zonder slagpijpje 1 1.4S 1.4 347 0 E0 P137 PP70 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4S0442 SPRINGLADINGEN VOOR INDUSTRIËLE 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P137 MP21 1 W2 CW1 1.1DDOELEINDEN, zonder slagpijpjeInstructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.30443 SPRINGLADINGEN VOOR INDUSTRIËLEDOELEINDEN, zonder slagpijpje0444 SPRINGLADINGEN VOOR INDUSTRIËLEDOELEINDEN, zonder slagpijpje0445 SPRINGLADINGEN VOOR INDUSTRIËLEDOELEINDEN, zonder slagpijpje1 1.2D 1 0 E0 P137 MP21 1 W2 CW1 1.2D1 1.4D 1.4 0 E0 P137 MP21 2 W2 CW1 1.4D1 1.4S 1.4 347 0 E0 P137 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4S0446 PATROONHULZEN, MEEBRANDEND, LEEG, 1 1.4C 1.4 0 E0 P136 MP22 2 W2 CW1 1.4CZONDER ONTSTEKER0447 PATROONHULZEN, MEEBRANDEND, LEEG, 1 1.3C 1 0 E0 P136 MP22 1 W2 CW1 1.3CZONDER ONTSTEKER0448 5-MERCAPTOTETRAZOL-1-AZIJNZUUR 1 1.4C 1.4 0 E0 P114b MP20 2 W2 CW1 1.4C0449 TORPEDO'S MET VLOEIBARE BRANDSTOF, 1 1.1J 1 (+13) 0 E0 P101 MP23 1 W2 CW1 1.1Jmet of zonder springlading0450 TORPEDO'S MET VLOEIBARE BRANDSTOF, 1 1.3J 1 (+13) 0 E0 P101 MP23 1 W2 CW1 1.3Jmet inerte kop0451 TORPEDO'S, met springlading 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P130 PP67 MP21 1 W2 CW1 1.1DLP101 L10452 OEFENGRANATEN, hand- of geweer- 1 1.4G 1.4 0 E0 P141 MP23 2 W2 CW1 1.4G0453 LIJNWERPRAKETTEN 1 1.4G 1.4 0 E0 P130 MP23 2 W2 CW1 1.4G0454 ONTSTEKERS 1 1.4S 1.4 0 E0 P142 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4S0455 SLAGPIJPJES, NIET ELEKTRISCH 1 1.4S 1.4 347 0 E0 P131 PP68 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4S0456 SLAGPIJPJES, ELEKTRISCH 1 1.4S 1.4 347 0 E0 P131 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4S0457 SPRINGLADINGEN, KUNSTSTOFGEBONDEN 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P130 MP21 1 W2 CW1 1.1D0458 SPRINGLADINGEN, KUNSTSTOFGEBONDEN 1 1.2D 1 0 E0 P130 MP21 1 W2 CW1 1.2D0459 SPRINGLADINGEN, KUNSTSTOFGEBONDEN 1 1.4D 1.4 0 E0 P130 MP21 2 W2 CW1 1.4D3.2-A-16


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0460 SPRINGLADINGEN, KUNSTSTOFGEBONDEN 1 1.4S 1.4 347 0 E0 P130 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4SInstructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.30461 BESTANDDELEN VAN EEN1 1.1B 1 (+13) 178 274 0 E0 P101 MP2 1 W2 CW1 1.1BPYROTECHNISCHE KETEN, N.E.G.0462 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.1C 1 (+13) 178 274 0 E0 P101 MP2 1 W2 CW1 1.1C0463 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.1D 1 (+13) 178 274 0 E0 P101 MP2 1 W2 CW1 1.1D0464 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.1E 1 (+13) 178 274 0 E0 P101 MP2 1 W2 CW1 1.1E0465 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.1F 1 (+13) 178 274 0 E0 P101 MP2 1 W2 CW1 1.1F0466 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.2C 1 178 274 0 E0 P101 MP2 1 W2 CW1 1.2C0467 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.2D 1 178 274 0 E0 P101 MP2 1 W2 CW1 1.2D0468 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.2E 1 178 274 0 E0 P101 MP2 1 W2 CW1 1.2E0469 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.2F 1 (+13) 178 274 0 E0 P101 MP2 1 W2 CW1 1.2F0470 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.3C 1 178 274 0 E0 P101 MP2 1 W2 CW1 1.3C0471 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.4E 1.4 178 274 0 E0 P101 MP2 2 W2 CW1 1.4E0472 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 1 1.4F 1.4 178 274 0 E0 P101 MP2 2 W2 CW1 1.4F0473 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 1 1.1A VERBOD0474 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 1 1.1C 1 (+13) 178 274 0 E0 P101 MP2 1 W2 CW1 1.1CW30475 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 1 1.1D 1 (+13) 178 274 0 E0 P101 MP2 1 W2 CW1 1.1DW30476 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 1 1.1G 1 (+13) 178 274 0 E0 P101 MP2 1 W2 CW1 1.1GW30477 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 1 1.3C 1 (+13) 178 274 0 E0 P101 MP2 1 W2 CW1 1.3CW30478 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 1 1.3G 1 178 274 0 E0 P101 MP2 1 W2 CW1 1.3GW30479 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 1 1.4C 1.4 178 274 0 E0 P101 MP2 2 W2 CW1 1.4C0480 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 1 1.4D 1.4 178 274 0 E0 P101 MP2 2 W2 CW1 1.4D0481 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 1 1.4S 1.4 178 274 0 E0 P101 MP2 4 W2 CW1 1.4S3.2-A-17


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0482 ONTPLOFBARE STOFFEN, ZEER WEINIG 1 1.5D 1.5 178 274 0 E0 P101 MP2 1 W2 CW1 1.5DGEVOELIG , N.E.G. (STOFFEN, EVI, N.E.G.)Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.30483 CYCLOTRIMETHYLEENTRINITRAMINE(CYCLONIET), (HEXOGEEN),( RDX),GEDESENSIBILISEERD0484 CYCLOTETRAMETHYLEENTETRANITRAMINE (OCTOGEEN), (HMX),GEDESENSIBILISEERD1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bP112c1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bP112cMP20 1 W2W3MP20 1 W2W3CW1 1.1DCW1 1.1D0485 ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 1 1.4G 1.4 178 274 0 E0 P101 MP2 2 W2 CW1 1.4GW30486 ONTPLOFBARE VOORWERPEN, EXTREEMWEINIG GEVOELIG (VOORWERPEN, EEI)1 1.6N 1.6 0 E0 P101 MP23 2 W2 CW1 1.6N0487 ROOKSIGNALEN 1 1.3G 1 0 E0 P135 MP23 1 W2 CW1 1.3G0488 OEFENMUNITIE 1 1.3G 1 0 E0 P130 PP67 MP23 1 W2 CW1 1.3GLP101 L10489 DINITROGLYCOLURIL (DINGU) 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bMP20 1 W2 CW1 1.1DP112cW30490 OXYNITROTRIAZOL (ONTA) 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bMP20 1 W2 CW1 1.1DP112cW30491 VOORTDRIJVENDE LADINGEN 1 1.4C 1.4 0 E0 P143 PP76 MP22 2 W2 CW1 1.4C0492 KNALSEINEN VOOR1 1.3G 1 0 E0 P135 MP23 1 W2 CW1 1.3GSPOORWEGDOELEINDEN0493 KNALSEINEN VOOR1 1.4G 1.4 0 E0 P135 MP23 2 W2 CW1 1.4GSPOORWEGDOELEINDEN0494 OLIEPIJPDOORBORINGSAPPARATEN, zonder 1 1.4D 1.4 0 E0 P101 MP21 2 W2 CW1 1.4Dslagpijpje0495 VOORTDRIJVENDE STOF, VLOEIBAAR 1 1.3C 1 (+13) 224 0 E0 P115 PP53PP54PP57PP58MP20 1 W2 CW1 1.3C0496 OCTONAL 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112bP112c0497 VOORTDRIJVENDE STOF, VLOEIBAAR 1 1.1C 1 (+13) 224 0 E0 P115 PP53PP54PP57PP58MP20 1 W2 CW1 1.1DW3MP20 1 W2 CW1 1.1C0498 VOORTDRIJVENDE STOF, VAST 1 1.1C 1 (+13) 0 E0 P114b MP20 1 W2 CW1 1.1C0499 VOORTDRIJVENDE STOF, VAST 1 1.3C 1 (+13) 0 E0 P114b MP20 1 W2 CW1 1.3C0500 SLAGPIJPJES, SAMENGESTELD, NIET 1 1.4S 1.4 347 0 E0 P131 MP23 4 W2 CW1 CE1 1.4SELEKTRISCH0501 VOORTDRIJVENDE STOF, VAST 1 1.4C 1.4 0 E0 P114b MP20 2 W2 CW1 1.4C0502 RAKETTEN, met inerte kop 1 1.2C 1 0 E0 P130LP101PP67L1MP22 1 W2 CW1 1.2C3.2-A-18


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)0503 GASGENERATOREN VOOR AIRBAGS of 1 1.4G 1.4 235 289 0 E0 P135 MP23 2 W2 CW1 1.4GAIRBAGMODULES ofAANSPANINRICHTINGEN VOORVEILIGHEIDSGORDELSInstructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer0504 1H-TETRAZOL 1 1.1D 1 (+13) 0 E0 P112c PP48 MP20 1 W2 CW1 1.1D0505 SCHEEPSNOODSIGNALEN 1 1.4G 1.4 0 E0 P135 MP232 W2 CW1 1.4GMP240506 SCHEEPSNOODSIGNALEN 1 1.4S 1.4 0 E0 P135 MP234 W2 CW1 CE1 1.4SMP240507 ROOKSIGNALEN 1 1.4S 1.4 0 E0 P135 MP234 W2 CW1 CE1 1.4S0508 1-HYDROXYBENZOTRIAZOL, WATERVRIJ, 1 1.3C 1 (+13) 0 E0 P114(b) PP48 MP20 MP241 W2 CW1 1.3Cdroog of bevochtigd met minder dan 20 massa-%waterPP50W30509 ROOKLOZE POEDER 1 1.4C 1.4 0 E0 P114b PP48 MP20 2 W2 CW1 1.4C1001 ACETYLEEN, OPGELOST (ETHYN,OPGELOST)2 4F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 PxBN(M) TU17TU38TE22TT9TA41002 LUCHT, SAMENGEPERST (PERSLUCHT) 2 1A 2.2 (+13) 655 120 ml E1 P200 MP9 (M) CxBN(M) TT9TA41003 LUCHT, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 2 3O 2.2+5.1(+13)1005 AMMONIAK, WATERVRIJ 2 2TC 2.3+8(+13)0 E0 P203 MP9 T75 TP5TP22RxBNTU7TU19TT9TA4TM623 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT8TT9TA4TM61006 ARGON, SAMENGEPERST 2 1A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 (M) CxBN(M) TT9TA41008 BOORTRIFLUORIDE 2 2TC 2.3+8(+13)1009 BROOMTRIFLUORMETHAAN (KOELGAS R13B1)0 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM62 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM6Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.112 CW9CW10CW363 CW9CW103 W5 CW9CW11CW30CW361 CW9CW10CW363 CW9CW10CW361 CW9CW10CW363 CW9CW10CW36Expresgoed7.6CE2 239CE3 20CE2 225Gevaars-identificatienummer5.3.2.3268CE3 20268CE3 203.2-A-19


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1010 BUTADIENEN, GESTABILISEERD of 2 2F 2.1 (+13) 618 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38 2 CW9 CE3 239MENGSEL VAN BUTADIENEN ENTE22CW10KOOLWATERSTOF, GESTABILISEERD, datTT9CW36bij 70 °C een dampdruk bezit van ten hoogste 1,1TA4MPa (11 bar) en bij 50 °C een dichtheid van tenTM6minste 0,525 kg/lColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.31011 BUTAAN 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61012 1-BUTEEN of CIS-2-BUTEEN of TRANS-2-BUTEEN of MENGSELS VAN BUTENEN1013 KOOLDIOXIDE (KOOLSTOFDIOXIDE)(KOOLZUUR)1016 KOOLMONOXIDE, SAMENGEPERST(KOOLSTOFMONOXIDE, SAMENGEPERST)2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM62 2A 2.2 (+13) 584 653 120 ml E1 P200 MP9 (M) PxBN(M) TT9TA4TM62 1TF 2.3+2.1(+13)1017 CHLOOR 2 2TOC 2.3+5.1+8(+13)1018 CHLOORDIFLUORMETHAAN (KOELGAS R22)1020 CHLOORPENTAFLUORETHAAN (KOELGASR 115)1021 1-CHLOOR-1,2,2,2-TETRAFLUORETHAAN(KOELGAS R 124)1022 CHLOORTRIFLUORMETHAAN (KOELGAS R13)0 E0 P200 MP9 (M) CxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA40 E0 P200 MP9 T50 (M) TP19 P22DH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM62 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM62 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM62 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM62 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 (M) PxBN(M) TT9TA4TM62 CW9CW10CW362 CW9CW10CW363 CW9CW10CW361 CW9CW10CW361 CW9CW10CW363 CW9CW10CW363 CW9CW10CW363 CW9CW10CW363 CW9CW10CW36CE3 23CE3 23CE3 20263265CE3 20CE3 20CE3 20CE3 203.2-A-20


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1023 STADSGAS, SAMENGEPERST 2 1TF 2.3+2.1263(+13)1026 DICYAAN 2 2TF 2.3+2.1(+13)0 E0 P200 MP9 (M) CxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA40 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM61027 CYCLOPROPAAN 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61028 DICHLOORDIFLUORMETHAAN (KOELGASR 12)1029 DICHLOORFLUORMETHAAN (KOELGAS R21)2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM62 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM61030 1,1-DIFLUORETHAAN (KOELGAS R 152A) 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61032 DIMETHYLAMINE, WATERVRIJ 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61033 DIMETHYLETHER 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61035 ETHAAN 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM6Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW9CW10CW361 CW9CW10CW362 CW9CW10CW363 CW9CW10CW363 CW9CW10CW362 CW9CW10CW362 CW9CW10CW362 CW9CW10CW362 CW9CW10CW36Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.3263CE3 23CE3 20CE3 20CE3 23CE3 23CE3 23CE3 233.2-A-21


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1036 ETHYLAMINE 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38 2 CW9 CE3 23TE22CW10TT9CW36TA4TM61037 ETHYLCHLORIDE 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61038 ETHYLEEN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR(ETHEEN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR)2 3F 2.1 (+13) 0 E0 P203 MP9 T75 TP5 RxBN TU18TU38TE22TT9TA4TM61039 ETHYLMETHYLETHER 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM6Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.112 CW9CW10CW362 W5 CW9CW11CW30CW362 CW9CW10CW361040 ETHYLEENOXIDE 2 2TF 2.3+2.1 342 0 E0 P200 MP9 (M) TE25 1 CW9CW10CW361040 ETHYLEENOXIDE MET STIKSTOF tot eenmaximale totale druk van 1 MPa (10 bar) bij 50°C1041 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE ENKOOLDIOXIDE (MENGSEL VANETHYLEENOXIDE EN KOOLSTOFDIOXIDE)(MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE ENKOOLZUUR) met meer dan 9 %, maar tenhoogste 87 % ethyleenoxide2 2TF 2.3+2.1 (+13) 342 0 E0 P200 MP9 T50 (M) TP20 PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM62 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61 CW9CW10CW362 CW9CW10CW36Expresgoed7.6CE3 23CE2 223CE3 23Gevaars-identificatienummer5.3.2.3263263CE3 2391043 MESTSTOF, OPLOSSING met niet gebonden 2 2.2 642ammoniak1044 BRANDBLUSAPPARATEN met samengeperst 2 6A 2.2 225 594 120 ml E0 P003 MP9 3 CW9 CE2 20of vloeibaar gemaakt gas1045 FLUOR, SAMENGEPERST 2 1TOC 2.3+5.1+8 0 E0 P200 MP9 1 CW9CW10CW362653.2-A-22


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1046 HELIUM, SAMENGEPERST 2 1A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 (M) CxBN(M) TT9 3 CW9 CE3 20TA4CW10CW361048 WATERSTOFBROMIDE, WATERVRIJ(BROOMWATERSTOF, WATERVRIJ)2 2TC 2.3+8(+13)0 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM61049 WATERSTOF, SAMENGEPERST 2 1F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) CxBN(M) TU38TE22TT9TA41050 WATERSTOFCHLORIDE, WATERVRIJ(CHLOORWATERSTOF, WATERVRIJ)1051 CYAANWATERSTOF, GESTABILISEERD, metminder dan 3% water2 2TC 2.3+8(+13)0 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM6Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW9CW10CW362 CW9CW10CW361 CW9CW10CW366.1 TF1 I 6.1+3 603 LQ0 E5 P200 MP2 0 CW13CW28CW311052 FLUORWATERSTOF, WATERVRIJ 8 CT1 I 8+6.1 LQ0 E0 P200 MP2 T10 TP2 L21DH(+) TU14TU34TU38TC1TE17TE21TE22TE25TT4TT9TA4TM31053 WATERSTOFSULFIDE(ZWAVELWATERSTOF)2 2TF 2.3+2.1(+13)0 E0 P200 MP9 (M) PxDH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM61055 ISOBUTEEN 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61 CW13CW28CW341 CW9CW10CW362 CW9CW10CW36Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.3268CE3 23268663886263CE3 233.2-A-23


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1056 KRYPTON, SAMENGEPERST 2 1A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 (M) CxBN(M) TT9 3 CW9 CE3 20TA4CW10CW361057 AANSTEKERS met brandbaar gas ofNAVULPATRONEN VOOR AANSTEKERSmet brandbaar gas1058 VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN, nietbrandbaar, onder een atmosfeer van stikstof,kool(stof)dioxide of lucht1060 MENGSEL VAN METHYLACETYLEEN ENPROPADIEEN, GESTABILISEERD (mengselP1) (mengsel P2)2 6F 2.1 2016540 E0 P002 PP84RR5Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP9 2 CW9 CE2 232 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 (M) PxBN(M) TT9TA4TM62 2F 2.1 (+13) 581 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61061 METHYLAMINE, WATERVRIJ 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61062 METHYLBROMIDE met ten hoogste 2 %chloorpikrine2 2T 2.3 (+13) 23 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM61063 METHYLCHLORIDE (KOELGAS R 40) 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61064 METHYLMERCAPTAAN 2 2TF 2.3+2.1(+13)0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxDH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM61065 NEON, SAMENGEPERST 2 1A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 (M) CxBN(M) TT9TA41066 STIKSTOF, SAMENGEPERST 2 1A 2.2 (+13) 653 120 ml E1 P200 MP9 (M) CxBN(M) TT9TA43 CW9CW10CW362 CW9CW10CW362 CW9CW10CW361 CW9CW10CW362 CW9CW10CW361 CW9CW10CW363 CW9CW10CW363 CW9CW10CW36CE3 20CE3 239CE3 23Gevaars-identificatienummer5.3.2.326CE3 23263CE3 20CE3 203.2-A-24


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1067 DISTIKSTOFTETROXIDE2 2TOC 2.3+5.1+8265(STIKSTOFDIOXIDE)(+13)0 E0 P200 MP9 T50 TP21 PxBH(M) TU17TU38TE22TT9TA4Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW9CW10CW361069 NITROSYLCHLORIDE 2 2TC 2.3+8 0 E0 P200 MP9 1 CW9CW10CW361070 DISTIKSTOFOXIDE (LACHGAS) 2 2O 2.2+5.1(+13)1071 OLIEGAS, SAMENGEPERST(PETROLEUMGAS, SAMENGEPERST)2 1TF 2.3+2.1(+13)1072 ZUURSTOF, SAMENGEPERST 2 1O 2.2+5.1(+13)1073 ZUURSTOF, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 2 3O 2.2+5.1(+13)1075 PETROLEUMGASSEN, VLOEIBAARGEMAAKT2 2F 2.1 (+13) 274 5836391076 FOSGEEN 2 2TC 2.3+8(+13)584 0 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TT9TA4TM60 E0 P200 MP9 (M) CxBH(M) TU38TE22TT9TA4TM6355 0 E0 P200 MP9 (M) CxBN(M) TT9TA40 E0 P203 MP9 T75 TP5TP22RxBNTU7TU19TT9TA4TM60 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM60 E0 P200 MP9 P22DH(M) TU17TU38TE22TT9TA41077 PROPEEN (PROPYLEEN) 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61078 KOELGAS, N.E.G. (mengsel F1) (mengsel F2)(mengsel F3)2 2A 2.2 (+13) 274 582 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM63 CW9CW10CW361 CW9CW10CW363 CW9CW10CW363 W5 CW9CW11CW30CW362 CW9CW10CW361 CW9CW10CW362 CW9CW10CW363 CW9CW10CW36Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.3268CE3 25263CE3 25CE2 225CE3 23268CE3 23CE3 203.2-A-25


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1079 ZWAVELDIOXIDE 2 2TC 2.3+8268(+13)0 E0 P200 MP9 T50 (M) TP19 PxDH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM61080 ZWAVELHEXAFLUORIDE 2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 (M) PxBN(M) TT9TA4TM61081 TETRAFLUORETHYLEEN,GESTABILISEERD1082 CHLOORTRIFLUORETHYLEEN,GESTABILISEERD(CHLOORTRIFLUORETHEEN,GESTABILISEERD)Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW9CW10CW363 CW9CW10CW362 2F 2.1 0 E0 P200 MP9 (M) 2 CW9CW10CW362 2TF 2.3+2.1(+13)0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM61083 TRIMETHYLAMINE, WATERVRIJ 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61085 VINYLBROMIDE, GESTABILISEERD 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61086 VINYLCHLORIDE, GESTABILISEERD 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61087 VINYLMETHYLETHER, GESTABILISEERD 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61 CW9CW10CW362 CW9CW10CW362 CW9CW10CW362 CW9CW10CW362 CW9CW10CW361088 ACETAL (1,1-diethoxyethaan) 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011089 ACEETALDEHYDE (ethanal) 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7MP17T11 TP2 TP7 L4BN TU8 1 33Expresgoed7.6CE3 20CE3 239Gevaars-identificatienummer5.3.2.3263CE3 23CE3 239CE3 239CE3 2393.2-A-26


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1090 ACETON 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011091 ACETONOLIËN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 TP8 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011092 ACROLEINE, GESTABILISEERD 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P601 MP8 T22 TP2 TP7 L15CH663MP17TP351093 ACRYLNITRIL, GESTABILISEERD 3 FT1 I 3+6.1 0 E0 P001 MP7MP171098 ALLYLALCOHOL 6.1 TF1 I 6.1+3 0 E5 P602 MP8MP171099 ALLYLBROMIDE 3 FT1 I 3+6.1 0 E0 P001 MP7MP171100 ALLYLCHLORIDE 3 FT1 I 3+6.1 0 E0 P001 MP7MP171104 AMYLACETATEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011105 PENTANOLEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011105 PENTANOLEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011106 AMYLAMINEN 3 FC II 3+8 1 L E2 P001IBC02TU14TU15TU38TE21TE22T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22T20TP2TP35L10CHTU14TU15TU38TE21TE22T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW311 CW13CW281 CW13CW28CW311 CW13CW281 CW13CW28Expresgoed7.6MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1TP29LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338Gevaars-identificatienummer5.3.2.33366633363363.2-A-27


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1106 AMYLAMINEN 3 FC III 3+8 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE4 38IBC03R0011107 AMYLCHLORIDEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011108 PENTEEN-1 (n-AMYLEEN) 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7 T11 TP2 L4BN 1 33MP171109 AMYLFORMIATEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R0011110 n-AMYLMETHYLKETON 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011111 AMYLMERCAPTANEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011112 AMYLNITRATEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011113 AMYLNITRIETEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011114 BENZEEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011120 BUTANOLEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011120 BUTANOLEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011123 BUTYLACETATEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011123 BUTYLACETATEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011125 n-BUTYLAMINE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001IBC02Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1TP29LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-28


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1126 1-BROOMBUTAAN (n-butylbromide) 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011127 CHLOORBUTANEN (butylchloriden) 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011128 n-BUTYLFORMIAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011129 BUTYRALDEHYDE 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011130 KAMFEROLIE 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R0011131 KOOLSTOFDISULFIDE(ZWAVELKOOLSTOF)Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.103 FT1 I 3+6.1 0 E0 P001 PP31 MP7MP171133 LIJMEN, met brandbare vloeistof 3 F1 I 3 500 ml E3 P001 MP7MP17mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4T14 TP2 TP7 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22T11TP1 TP8TP27Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28Expresgoed7.6L4BN 1 33Gevaars-identificatienummer5.3.2.33361133 LIJMEN, met brandbare vloeistof (dampdruk bij50 °C hoger dan 110 kPa)1133 LIJMEN, met brandbare vloeistof (dampdruk bij50 °C ten hoogste 110 kPa)3 F1 II 3 640C 5 L E2 P001 PP1 MP19 T4 TP1 TP8 L1,5BN 2 CE7 333 F1 II 3 640D 5 L E2 P001IBC02R0011133 LIJMEN, met brandbare vloeistof 3 F1 III 3 640E 5 L E1 P001IBC03LP01R0011133 LIJMEN, met brandbare vloeistof (met eenvlampunt lager dan 23 °C en visceus volgens2.2.3.1.4) (kookpunt ten hoogste 35 °C)3 F1 III 3 640F 5 L E1 P001LP01R001PP1 MP19 T4 TP1 TP8 LGBF 2 CE7 33PP1 MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30PP1 MP19 T2 TP1 L4BN 3 CE4 331133 LIJMEN, met brandbare vloeistof (met eenvlampunt lager dan 23 °C en visceus volgens2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °C hoger dan 110kPa, kookpunt hoger dan 35 °C)3 F1 III 3 640G 5 L E1 P001LP01R001PP1 MP19 T2 TP1 L1,5BN 3 CE4 333.2-A-29


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1133 LIJMEN, met brandbare vloeistof (met een 3 F1 III 3 640H 5 L E1 P001 PP1 MP19 T2 TP1 LGBF 3 CE4 33vlampunt lager dan 23 °C en visceus volgensIBC022.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °C ten hoogste 110LP01kPa)R0011134 CHLOORBENZEEN (fenylchloride) 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011135 ETHYLEENCHLOORHYDRINE (2-chloorethanol)6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8MP171136 KOOLTEERDESTILLATEN, BRANDBAAR 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011136 KOOLTEERDESTILLATEN, BRANDBAAR 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011139 BESCHERMLAK, OPLOSSING (waaronder voorindustriële of andere doeleinden gebruikteoppervlaktebehandelingen of deklagen, zoalsbeschermlaag voor voertuigcarrosserieën,bekleding van vaten)3 F1 I 3 500 ml E3 P001 MP7MP17Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30T20TP2TP37L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1TP29T11TP1 TP8TP27LGBF 3 W12 CE4 30L4BN 1 33Gevaars-identificatienummer5.3.2.36631139 BESCHERMLAK, OPLOSSING (waaronder voorindustriële of andere doeleinden gebruikteoppervlaktebehandelingen of deklagen, zoalsbeschermlaag voor voertuigcarrosserieën,bekleding van vaten) (dampdruk bij 50 °C hogerdan 110 kPa)3 F1 II 3 640C 5 L E2 P001 MP19 T4 TP1 TP8 L1,5BN 2 CE7 331139 BESCHERMLAK, OPLOSSING (waaronder voorindustriële of andere doeleinden gebruikteoppervlaktebehandelingen of deklagen, zoalsbeschermlaag voor voertuigcarrosserieën,bekleding van vaten) (dampdruk bij 50 °C tenhoogste 110 kPa)3 F1 II 3 640D 5 L E2 P001IBC02R001MP19 T4 TP1 TP8 LGBF 2 CE7 333.2-A-30


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1139 BESCHERMLAK, OPLOSSING (waaronder voor 3 F1 III 3 640E 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30industriële of andere doeleinden gebruikteIBC03oppervlaktebehandelingen of deklagen, zoalsLP01beschermlaag voor voertuigcarrosserieën,R001bekleding van vaten)Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.31139 BESCHERMLAK, OPLOSSING (waaronder voorindustriële of andere doeleinden gebruikteoppervlaktebehandelingen of deklagen, zoalsbeschermlaag voor voertuigcarrosserieën,bekleding van vaten) (met een vlampunt lager dan23 °C en visceus volgens 2.2.3.1.4) (kookpunt tenhoogste 35 °C)3 F1 III 3 640F 5 L E1 P001LP01R001MP19 T2 TP1 L4BN 3 CE4 331139 BESCHERMLAK, OPLOSSING (waaronder voorindustriële of andere doeleinden gebruikteoppervlaktebehandelingen of deklagen, zoalsbeschermlaag voor voertuigcarrosserieën,bekleding van vaten) (met een vlampunt lager dan23 °C en visceus volgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij50 °C hoger dan 110 kPa, kookpunt hoger dan 35°C)3 F1 III 3 640G 5 L E1 P001LP01R001MP19 T2 TP1 L1,5BN 3 CE4 331139 BESCHERMLAK, OPLOSSING (waaronder voorindustriële of andere doeleinden gebruikteoppervlaktebehandelingen of deklagen, zoalsbeschermlaag voor voertuigcarrosserieën,bekleding van vaten) (met een vlampunt lager dan23 °C en visceus volgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij50 °C ten hoogste 110 kPa)3 F1 III 3 640H 5 L E1 P001IBC02LP01R001MP19 T2 TP1 LGBF 3 CE4 331143 CROTONALDEHYDE ofCROTONALDEHYDE, GESTABILISEERD6.1 TF1 I 6.1+3 3243540 E0 P602 MP8MP17T20TP2TP35L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW311144 CROTONYLEEN (butyn-2) 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7 T11 TP2 L4BN 1 339MP171145 CYCLOHEXAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 336633.2-A-31


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1146 CYCLOPENTAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011147 DECAHYDRONAFTALEEN (decaline) 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R0011148 DIACETONALCOHOL, technisch 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011148 DIACETONALCOHOL, chemisch zuiver 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011149 DIBUTYLETHERS 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011150 1,2-DICHLOORETHYLEEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011152 DICHLOORPENTANEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011153 ETHYLEENGLYCOLDIETHYLETHER (1,2--diethoxyethaan)1153 ETHYLEENGLYCOLDIETHYLETHER (1,2--diethoxyethaan)Instructies4.1.43 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0013 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T7 TP2 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 301154 DIETHYLAMINE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338IBC021155 DIETHYLETHER (ETHYLETHER) 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7 T11 TP2 L4BN 1 33MP171156 DIETHYLKETON 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011157 DIISOBUTYLKETON 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 301158 DIISOPROPYLAMINE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001IBC02MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-32


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1159 DIISOPROPYLETHER 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011160 DIMETHYLAMINE, OPLOSSING IN WATER 3 FC II 3+8 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338IBC021161 DIMETHYLCARBONAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011162 DIMETHYLDICHLOORSILAAN 3 FC II 3+8 0 E2 P010 MP19 T10 TP2 TP7 L4BH 2 CE7 X338Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.31163 DIMETHYLHYDRAZINE, ASYMMETRISCH 6.1 TFC I 6.1+3+8 354 0 E0 P602 MP8MP17T20TP2TP35L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW311164 DIMETHYLSULFIDE 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T7 TP2 L1,5BN 2 CE7 33IBC02 B81165 DIOXAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011166 DIOXOLAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011167 DIVINYLETHER, GESTABILISEERD 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7 T11 TP2 L4BN 1 339MP171169 EXTRACTEN, AROMATISCH, VLOEIBAAR 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7L4BN 1 33MP171169 EXTRACTEN, AROMATISCH, VLOEIBAAR(dampdruk bij 50 °C hoger dan 110 kPa)3 F1 II 3 601640C5 L E2 P001 MP19 T4 TP1 TP8 L1,5BN 2 CE7 336631169 EXTRACTEN, AROMATISCH, VLOEIBAAR(dampdruk bij 50 °C ten hoogste 110 kPa)3 F1 II 3 601640D1169 EXTRACTEN, AROMATISCH, VLOEIBAAR 3 F1 III 3 601640E1169 EXTRACTEN, AROMATISCH, VLOEIBAAR(met een vlampunt lager dan 23 °C en visceusvolgens 2.2.3.1.4) (kookpunt ten hoogste 35 °C)3 F1 III 3 601640F5 L E2 P001IBC02R0015 L E1 P001IBC03LP01R0015 L E1 P001LP01R001MP19 T4 TP1 TP8 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 L4BN 3 CE4 333.2-A-33


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1169 EXTRACTEN, AROMATISCH, VLOEIBAAR 3 F1 III 3 601 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 L1,5BN 3 CE4 33(met een vlampunt lager dan 23 °C en visceus640GLP01volgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °C hoger danR001110 kPa, kookpunt hoger dan 35 °C)Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.31169 EXTRACTEN, AROMATISCH, VLOEIBAAR(met een vlampunt lager dan 23 °C en visceusvolgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °C tenhoogste 110 kPa)3 F1 III 3 601640H5 L E1 P001IBC02LP01R001MP19 T2 TP1 LGBF 3 CE4 331170 ETHANOL (ETHYLALCOHOL) of ETHANOL, 3 F1 II 3 144 601 1 L E2 P001OPLOSSING (ETHYLALCOHOL, OPLOSSING)IBC02R0011170 ETHANOL, OPLOSSING (ETHYLALCOHOL,OPLOSSING)1171 ETHYLEENGLYCOLMONOETHYLETHER (2-ethoxyethanol)1172 ETHYLEENGLYCOLMONOETHYLETHERACETAAT (2-ethoxyethylacetaat)3 F1 III 3 144 601 5 L E1 P001IBC03LP01R0013 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0013 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011173 ETHYLACETAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011175 ETHYLBENZEEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011176 TRIETHYLBORAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011177 2-ETHYLBUTYLACETAAT 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011178 2-ETHYLBUTYRALDEHYDE 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011179 ETHYLBUTYLETHER 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 333.2-A-34


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1180 ETHYLBUTYRAAT 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R0011181 ETHYLCHLOORACETAAT 6.1 TF1 II 6.1+3 100 ml E4 P001IBC02Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.41182 ETHYLCHLOORFORMIAAT 6.1 TFC I 6.1+3+8 354 0 E0 P602 MP8MP17Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW311183 ETHYLDICHLOORSILAAN 4.3 WFC I 4.3+3+8 0 E0 P401 RR7 MP2 T14 TP2 TP7 L10DH TU14TU23TU38TE21TE22TM2TM3T20TP2TP37L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE5 63Gevaars-identificatienummer5.3.2.36630 W1 CW23 X3381184 ETHYLEENDICHLORIDE (1,2-dichloorethaan) 3 FT1 II 3+6.1 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH TU15 2 CW13 CE7 336IBC02CW281185 ETHYLEENIMINE, GESTABILISEERD 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P601 MP2 T22 TP2 L15CH TU14TU15TU38TE21TE22TE251 CW13CW28CW316631188 ETHYLEENGLYCOLMONOMETHYLETHER(2-methoxyethanol)3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011189 ETHYLEENGLYCOLMONOMETHYLETHERA 3 F1 III 3 5 L E1 P001CETAATIBC03LP01R0011190 ETHYLFORMIAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011191 OCTYLALDEHYDEN (ethylhexaldehyden) (2-ethylhexaldehyde, 3-ethylhexaldehyde)3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 303.2-A-35


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1192 ETHYLLACTAAT 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R0011193 ETHYLMETHYLKETON(METHYLETHYLKETON)Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.43 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R001VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.41194 ETHYLNITRIET, OPLOSSING 3 FT1 I 3+6.1 0 E0 P001 MP7MP17Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW281195 ETHYLPROPIONAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011196 ETHYLTRICHLOORSILAAN 3 FC II 3+8 0 E2 P010 MP19 T10 TP2 TP7 L4BH 2 CE7 X338Gevaars-identificatienummer5.3.2.33361197 EXTRACTEN, SMAAKSTOFFEN,VLOEIBAAR1197 EXTRACTEN, SMAAKSTOFFEN,VLOEIBAAR (dampdruk bij 50 °C hoger dan 110kPa)1197 EXTRACTEN, SMAAKSTOFFEN,VLOEIBAAR (dampdruk bij 50 °C ten hoogste110 kPa)1197 EXTRACTEN, SMAAKSTOFFEN,VLOEIBAAR3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7MP17L4BN 1 333 F1 II 3 601 5 L E2 P001 MP19 T4 TP1 TP8 L1,5BN 2 CE7 33640C3 F1 II 3 601640D3 F1 III 3 601640E1197 EXTRACTEN, SMAAKSTOFFEN,VLOEIBAAR (met een vlampunt lager dan 23 °Cen visceus volgens 2.2.3.1.4) (kookpunt tenhoogste 35 °C)3 F1 III 3 601640F1197 EXTRACTEN, SMAAKSTOFFEN,VLOEIBAAR (met een vlampunt lager dan 23 °Cen visceus volgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °Choger dan 110 kPa, kookpunt hoger dan 35 °C)3 F1 III 3 601640G5 L E2 P001IBC02R0015 L E1 P001IBC03LP01R0015 L E1 P001LP01R0015 L E1 P001LP01R001MP19 T4 TP1 TP8 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 L4BN 3 CE4 33MP19 T2 TP1 L1,5BN 3 CE4 331197 EXTRACTEN, SMAAKSTOFFEN,VLOEIBAAR (met een vlampunt lager dan 23 °Cen visceus volgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °Cten hoogste 110 kPa)3 F1 III 3 601640H5 L E1 P001IBC02LP01R001MP19 T2 TP1 LGBF 3 CE4 333.2-A-36


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1198 FORMALDEHYDE, OPLOSSING,3 FC III 3+8 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE4 38BRANDBAARIBC03R0011199 FURALDEHYDEN 6.1 TF1 II 6.1+3 100 ml E4 P001IBC021201 FOEZELOLIE 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011201 FOEZELOLIE 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011202 DIESELOLIE of GASOLIE of STOOKOLIE,LICHT (vlampunt ten hoogste 60 °C)1202 DIESELOLIE overeenkomstig norm EN 590:2004of GASOLIE of STOOKOLIE, LICHT met eenvlampunt overeenkomstig norm EN 590:20041202 DIESELOLIE of GASOLIE of STOOKOLIE,LICHT (vlampunt hoger dan 60 °C, doch tenhoogste 100°C)3 F1 III 3 640K 5 L E1 P001IBC03LP01R0013 F1 III 3 640L 5 L E1 P001IBC03LP01R0013 F1 III 3 640M 5 L E1 P001IBC03LP01R0011203 BENZINE (motorbrandstof) 3 F1 II 3 2435341 L E2 P001IBC02R0011204 NITROGLYCERINE, OPLOSSING INALCOHOL met ten hoogste 1% nitroglycerine3 D II 3 601 1 L E0 P001IBC021206 HEPTANEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011207 HEXALDEHYDE 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011208 HEXANEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011210 DRUKINKT, brandbaar of DRUKINKT-VERWANTE PRODUKTEN (waaronderbegrepen drukinktverdunners endrukinktoplosmiddelen), brandbaar3 F1 I 3 163 500 ml E3 P001 MP7MP17BB2Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 63MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBV 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF TU9 2 CE7 33PP5 MP2 2 CE7 33MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33T11 TP1 TP8 L4BN 1 33Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-37


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1210 DRUKINKT, brandbaar of DRUKINKT- 3 F1 II 3 163 5 L E2 P001 PP1 MP19 T4 TP1 TP8 L1,5BN 2 CE7 33VERWANTE PRODUKTEN (waaronder640Cbegrepen drukinktverdunners endrukinktoplosmiddelen), brandbaar (dampdruk bij50 °C hoger dan 110 kPa)1210 DRUKINKT, brandbaar of DRUKINKT-VERWANTE PRODUKTEN (waaronderbegrepen drukinktverdunners endrukinktoplosmiddelen), brandbaar (dampdruk bij50 °C ten hoogste 110 kPa)3 F1 II 3 163640D5 L E2 P001IBC02R001Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6PP1 MP19 T4 TP1 TP8 LGBF 2 CE7 33Gevaars-identificatienummer5.3.2.31210 DRUKINKT, brandbaar of DRUKINKT-VERWANTE PRODUKTEN (waaronderbegrepen drukinktverdunners endrukinktoplosmiddelen), brandbaar1210 DRUKINKT, brandbaar of DRUKINKT-VERWANTE PRODUKTEN (waaronderbegrepen drukinktverdunners endrukinktoplosmiddelen), brandbaar (met eenvlampunt lager dan 23 °C en visceus volgens2.2.3.1.4) (kookpunt ten hoogste 35 °C)3 F1 III 3 163640E3 F1 III 3 163640F5 L E1 P001IBC03LP01R0015 L E1 P001LP01R001PP1 MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30PP1 MP19 T2 TP1 L4BN 3 CE4 331210 DRUKINKT, brandbaar of DRUKINKT-VERWANTE PRODUKTEN (waaronderbegrepen drukinktverdunners endrukinktoplosmiddelen), brandbaar (met eenvlampunt lager dan 23 °C en visceus volgens2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °C hoger dan 110kPa, kookpunt hoger dan 35 °C)3 F1 III 3 163640G5 L E1 P001LP01R001PP1 MP19 T2 TP1 L1,5BN 3 CE4 331210 DRUKINKT, brandbaar of DRUKINKT-VERWANTE PRODUKTEN (waaronderbegrepen drukinktverdunners endrukinktoplosmiddelen), brandbaar (met eenvlampunt lager dan 23 °C en visceus volgens2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °C ten hoogste 110kPa)3 F1 III 3 163640H5 L E1 P001IBC02LP01R0011212 ISOBUTANOL (ISOBUTYLALCOHOL) 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011213 ISOBUTYLACETAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R001PP1 MP19 T2 TP1 LGBF 3 CE4 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 333.2-A-38


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1214 ISOBUTYLAMINE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338IBC021216 ISOOCTENEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011218 ISOPREEN, GESTABILISEERD 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7 T11 TP2 L4BN 1 339MP171219 ISOPROPANOL (ISOPROPYLALCOHOL) 3 F1 II 3 601 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011220 ISOPROPYLACETAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011221 ISOPROPYLAMINE 3 FC I 3+8 0 E0 P001 MP7 T11 TP2 L10CH TU14 1 338MP17TU38TE21TE221222 ISOPROPYLNITRAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011223 KEROSINE 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011224 KETONEN, VLOEIBAAR, N.E.G. (dampdruk bij50 °C hoger dan 110 kPa)3 F1 II 3 274640CB71 L E2 P001 MP19 T7 TP1 TP8TP28Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 2 CE7 33MP19 T2 TP2 LGBF 3 W12 CE4 30L1,5BN 2 CE7 33Gevaars-identificatienummer5.3.2.31224 KETONEN, VLOEIBAAR, N.E.G. (dampdruk bij50 °C ten hoogste 110 kPa)3 F1 II 3 274640D1 L E2 P001IBC02R0011224 KETONEN, VLOEIBAAR, N.E.G. 3 F1 III 3 274 5 L E1 P001IBC03LP01R0011228 MERCAPTANEN, VLOEIBAAR,BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. ofMERCAPTANEN, MENGSEL, VLOEIBAAR,BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G.3 FT1 II 3+6.1 274 1 L E2 P001IBC02MP19 T7 TP1 TP8TP28MP19 T4 TP1TP29MP19 T11 TP2TP27LGBF 2 CE7 33LGBF 3 W12 CE4 30L4BH TU15 2 CW13CW28CE7 3361228 MERCAPTANEN, VLOEIBAAR,BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. ofMERCAPTANEN, MENGSEL, VLOEIBAAR,BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G.3 FT1 III 3+6.1 274 5 L E1 P001IBC03R001MP19 T7 TP1TP28L4BH TU15 3 W12 CW13CW28CE4 363.2-A-39


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1229 MESITYLOXIDE 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R0011230 METHANOL 3 FT1 II 3+6.1 279 1 L E2 P001IBC021231 METHYLACETAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011233 METHYLAMYLACETAAT 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE7 336CW28MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 301234 METHYLAL (dimethoxymethaan) 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T7 TP2 L1,5BN 2 CE7 33IBC02 B81235 METHYLAMINE, OPLOSSING IN WATER 3 FC II 3+8 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338IBC021237 METHYLBUTYRAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011238 METHYLCHLOORFORMIAAT 6.1 TFC I 6.1+3+8 354 0 E0 P602 MP8MP17T22 TP2TP35L15CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW316631239 METHYLCHLOORMETHYLETHER 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8MP171242 METHYLDICHLOORSILAAN 4.3 WFC I 4.3+3+8 0 E0 P401 RR7 MP2 T14 TP2 TP7 L10DH TU14TU24TU38TE21TE22TM2TM31243 METHYLFORMIAAT 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7MP171244 METHYLHYDRAZINE 6.1 TFC I 6.1+3+8 354 0 E0 P602 MP8MP17T22TP2TP35L15CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31Gevaars-identificatienummer5.3.2.36630 W1 CW23 X338T11 TP2 L4BN 1 33T22TP2TP35L15CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW316633.2-A-40


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1245 METHYLISOBUTYLKETON 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011246 METHYLISOPROPENYLKETON,3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 339GESTABILISEERDIBC02R0011247 METHYLMETHACRYLAAT, MONOMEER,GESTABILISEERD3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R001Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 3391248 METHYLPROPIONAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011249 METHYLPROPYLKETON 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011250 METHYLTRICHLOORSILAAN 3 FC II 3+8 0 E0 P010 MP19 T10 TP2 TP7 L4BH 2 CE7 X338Gevaars-identificatienummer5.3.2.31251 METHYLVINYLKETON, GESTABILISEERD 6.1 TFC I 6.1+3+8 354 0 E0 P601 RR7 MP8MP171259 NIKKELTETRACARBONYL 6.1 TF1 I 6.1+3 0 E5 P601 MP2 L15CH TU14TU15TU31TU38TE21TE22TE25TM31261 NITROMETHAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001R0011262 OCTANEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011263 VERF (waaronder begrepen verf, lakverf,emaillak, beits, schellakoplossing, vernis,polijstmiddel, vloeibare plamuur, vloeibarelakbasis) of VERF-VERWANTE PRODUCTEN(waaronder begrepen verfverdunners enverfoplosmiddelen)3 F1 I 3 163650500 ml E3 P001 MP7MP17T22TP2TP37L15CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW311 CW13CW28CW31RR2 MP19 2 CE7 33MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33T11TP1 TP8TP27L4BN 1 W12 336396633.2-A-41


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1263 VERF (waaronder begrepen verf, lakverf, 3 F1 II 3 163 5 L E2 P001 PP1 MP19 T4 TP1 TP8 L1,5BN 2 CE7 33emaillak, beits, schellakoplossing, vernis,640CTP28polijstmiddel, vloeibare plamuur, vloeibarelakbasis) of VERF-VERWANTE PRODUCTEN650(waaronder begrepen verfverdunners enverfoplosmiddelen) (dampdruk bij 50 °C hogerdan 110 kPa)1263 VERF (waaronder begrepen verf, lakverf,emaillak, beits, schellakoplossing, vernis,polijstmiddel, vloeibare plamuur, vloeibarelakbasis) of VERF-VERWANTE PRODUCTEN(waaronder begrepen verfverdunners enverfoplosmiddelen) (dampdruk bij 50 °C tenhoogste 110 kPa)3 F1 II 3 163640D6505 L E2 P001IBC02R001PP1 MP19 T4 TP1 TP8TP28Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6LGBF 2 CE7 33Gevaars-identificatienummer5.3.2.31263 VERF (waaronder begrepen verf, lakverf,emaillak, beits, schellakoplossing, vernis,polijstmiddel, vloeibare plamuur, vloeibarelakbasis) of VERF-VERWANTE PRODUCTEN(waaronder begrepen verfverdunners enverfoplosmiddelen)3 F1 III 3 163640E6505 L E1 P001IBC03LP01R001PP1 MP19 T2 TP1TP29LGBF 3 W12 CE4 301263 VERF (waaronder begrepen verf, lakverf,emaillak, beits, schellakoplossing, vernis,polijstmiddel, vloeibare plamuur, vloeibarelakbasis) of VERF-VERWANTE PRODUCTEN(waaronder begrepen verfverdunners enverfoplosmiddelen) (met een vlampunt lager dan23 °C en visceus volgens 2.2.3.1.4) (kookpunt tenhoogste 35 °C)3 F1 III 3 163640F6505 L E1 P001LP01R001PP1 MP19 T2 TP1TP29L4BN 3 CE4 331263 VERF (waaronder begrepen verf, lakverf,emaillak, beits, schellakoplossing, vernis,polijstmiddel, vloeibare plamuur, vloeibarelakbasis) of VERF-VERWANTE PRODUCTEN(waaronder begrepen verfverdunners enverfoplosmiddelen) (met een vlampunt lager dan23 °C en visceus volgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij50 °C hoger dan 110 kPa, kookpunt hoger dan 35°C)3 F1 III 3 163640G6505 L E1 P001LP01R001PP1 MP19 T2 TP1TP29L1,5BN 3 CE4 333.2-A-42


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1263 VERF (waaronder begrepen verf, lakverf, 3 F1 III 3 163 5 L E1 P001 PP1 MP19 T2 TP1 LGBF 3 CE4 33emaillak, beits, schellakoplossing, vernis,640HIBC02TP29polijstmiddel, vloeibare plamuur, vloeibareLP01lakbasis) of VERF-VERWANTE PRODUCTEN650R001(waaronder begrepen verfverdunners enverfoplosmiddelen) (met een vlampunt lager dan23 °C en visceus volgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij50 °C ten hoogste 110 kPa)Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.31264 PARALDEHYDE 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 301265 PENTANEN, vloeibaar 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7 T11 TP2 L4BN 1 33MP171265 PENTANEN, vloeibaar 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 L1,5BN 2 CE7 33IBC02 B81266 PARFUMERIEPRODUCTEN met brandbare 3 F1 I 3 163 0 E3 P001 MP7L4BN 1 33oplosmiddelenMP171266 PARFUMERIEPRODUCTEN met brandbareoplosmiddelen (dampdruk bij 50 °C hoger dan110 kPa)3 F1 II 3 163640C5 L E2 P001 MP19 T4 TP1 TP8 L1,5BN 2 CE7 331266 PARFUMERIEPRODUCTEN met brandbareoplosmiddelen (dampdruk bij 50 °C ten hoogste110 kPa)1266 PARFUMERIEPRODUCTEN met brandbareoplosmiddelen1266 PARFUMERIEPRODUCTEN met brandbareoplosmiddelen (met een vlampunt lager dan 23 °Cen visceus volgens 2.2.3.1.4) (kookpunt tenhoogste 35 °C)3 F1 II 3 163640D3 F1 III 3 163640E3 F1 III 3 163640F5 L E2 P001IBC02R0015 L E1 P001IBC03LP01R0015 L E1 P001LP01R001MP19 T4 TP1 TP8 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 L4BN 3 CE4 331266 PARFUMERIEPRODUCTEN met brandbareoplosmiddelen (met een vlampunt lager dan 23 °Cen visceus volgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °Choger dan 110 kPa, kookpunt hoger dan 35 °C)3 F1 III 3 163640G5 L E1 P001LP01R001MP19 T2 TP1 L1,5BN 3 CE4 331266 PARFUMERIEPRODUCTEN met brandbareoplosmiddelen (met een vlampunt lager dan 23 °Cen visceus volgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °Cten hoogste 110 kPa)3 F1 III 3 163640H5 L E1 P001IBC02LP01R001MP19 T2 TP1 LGBF 3 CE4 333.2-A-43


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1267 RUWE AARDOLIE 3 F1 I 3 357 500 ml E3 P001 MP7 T11 TP1 TP8 L4BN 1 33MP171267 RUWE AARDOLIE (dampdruk bij 50 °C hoger 3 F1 II 3 357 1 L E2 P001 MP19 T4 TP1 TP8 L1,5BN 2 CE7 33dan 110 kPa)640C1267 RUWE AARDOLIE (dampdruk bij 50 °C ten 3 F1 II 3 357 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 TP8 LGBF 2 CE7 33hoogste 110 kPa)640DIBC02R0011267 RUWE AARDOLIE 3 F1 III 3 357 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R0011268 AARDOLIEDESTILLATEN, N.E.G. ofAARDOLIEPRODUCTEN, N.E.G.1268 AARDOLIEDESTILLATEN, N.E.G. ofAARDOLIEPRODUCTEN, N.E.G. (dampdrukbij 50 °C hoger dan 110 kPa)1268 AARDOLIEDESTILLATEN, N.E.G. ofAARDOLIEPRODUCTEN, N.E.G. (dampdrukbij 50 °C ten hoogste 110 kPa)3 F1 I 3 500 ml E3 P001 MP7MP17T11 TP1 TP8 L4BN 1 333 F1 II 3 640C 1 L E2 P001 MP19 T7 TP1 TP8 L1,5BN 2 CE7 33TP283 F1 II 3 640D 1 L E2 P001IBC02R001MP19 T7 TP1 TP8TP28Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6LGBF 2 CE7 33Gevaars-identificatienummer5.3.2.31268 AARDOLIEDESTILLATEN, N.E.G. ofAARDOLIEPRODUCTEN, N.E.G.3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011272 PIJNOLIE 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011274 n-PROPANOL (n-PROPYLALCOHOL) 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011274 n-PROPANOL (n-PROPYLALCOHOL) 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011275 PROPIONALDEHYDE 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011276 n-PROPYLACETAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011277 PROPYLAMINE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001IBC021278 1-CHLOORPROPAAN (propylchloride) 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02B8MP19 T4 TP1TP29LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T7 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338MP19 T7 TP2 L1,5BN 2 CE7 333.2-A-44


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1279 1,2-DICHLOORPROPAAN3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33(PROPYLEENDICHLORIDE)IBC02R0011280 PROPYLEENOXIDE 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7 T11 TP2 TP7 L4BN 1 33MP171281 PROPYLFORMIATEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011282 PYRIDINE 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP2 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011286 HARSOLIE 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7L4BN 1 33MP171286 HARSOLIE (dampdruk bij 50 °C hoger dan 110 3 F1 II 3 640C 5 L E2 P001 MP19 T4 TP1 L1,5BN 2 CE7 33kPa)1286 HARSOLIE (dampdruk bij 50 °C ten hoogste 110kPa)3 F1 II 3 640D 5 L E2 P001IBC02R0011286 HARSOLIE 3 F1 III 3 640E 5 L E1 P001IBC03LP01R0011286 HARSOLIE (met een vlampunt lager dan 23 °Cen visceus volgens 2.2.3.1.4) (kookpunt tenhoogste 35 °C)1286 HARSOLIE (met een vlampunt lager dan 23 °Cen visceus volgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °Choger dan 110 kPa, kookpunt hoger dan 35 °C)3 F1 III 3 640F 5 L E1 P001LP01R0013 F1 III 3 640G 5 L E1 P001LP01R001Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 L4BN 3 CE4 33MP19 T2 TP1 L1,5BN 3 CE4 33Gevaars-identificatienummer5.3.2.31286 HARSOLIE (met een vlampunt lager dan 23 °Cen visceus volgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °Cten hoogste 110 kPa)3 F1 III 3 640H 5 L E1 P001IBC02LP01R001MP19 T2 TP1 LGBF 3 CE4 331287 RUBBERSOLUTIE 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7L4BN 1 33MP171287 RUBBERSOLUTIE (dampdruk bij 50 °C hoger 3 F1 II 3 640C 5 L E2 P001 MP19 T4 TP1 TP8 L1,5BN 2 CE7 33dan 110 kPa)1287 RUBBERSOLUTIE (dampdruk bij 50 °C ten 3 F1 II 3 640D 5 L E2 P001MP19 T4 TP1 TP8 LGBF 2 CE7 33hoogste 110 kPa)IBC02R0011287 RUBBERSOLUTIE 3 F1 III 3 640E 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 303.2-A-45


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1287 RUBBERSOLUTIE (met een vlampunt lager dan 3 F1 III 3 640F 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 L4BN 3 CE4 3323 °C en visceus volgens 2.2.3.1.4) (kookpunt tenLP01hoogste 35 °C)R0011287 RUBBERSOLUTIE (met een vlampunt lager dan23 °C en visceus volgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij50 °C hoger dan 110 kPa, kookpunt hoger dan 35°C)3 F1 III 3 640G 5 L E1 P001LP01R0011287 RUBBERSOLUTIE (met een vlampunt lager dan 3 F1 III 3 640H 5 L E1 P00123 °C en visceus volgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij50 °C ten hoogste 110 kPa)IBC02LP01R0011288 LEISTEENOLIE 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011288 LEISTEENOLIE 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011289 NATRIUMMETHYLAAT, OPLOSSING inalcohol1289 NATRIUMMETHYLAAT, OPLOSSING inalcohol3 FC II 3+8 1 L E2 P001IBC023 FC III 3+8 5 L E1 P001IBC02R0011292 TETRAETHYLSILICAAT 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011293 TINCTUREN, MEDICINALE 3 F1 II 3 601 1 L E2 P001IBC02R0011293 TINCTUREN, MEDICINALE 3 F1 III 3 601 5 L E1 P001IBC03LP01R001Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T2 TP1 L1,5BN 3 W12 CE4 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 CE4 33MP19 T4 TP1 TP8 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T7 TP1 TP8 L4BH 2 CE7 338MP19 T4 TP1 L4BN 3 CE4 38MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 TP8 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 301294 TOLUEEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0011295 TRICHLOORSILAAN (silicochloroform) 4.3 WFC I 4.3+3+8 0 E0 P401 RR7 MP2 T14 TP2 TP7 L10DH TU14TU25TU38TE21TE22TM2TM30 CW23 X338Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-46


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1296 TRIETHYLAMINE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH 2 W12 CE7 338IBC021297 TRIMETHYLAMINE, OPLOSSING IN WATER, 3 FC I 3+8 0 E0 P001 MP7 T11 TP1 L10CH TU14 1 338met ten hoogste 50 massa-% trimethylamineMP17TU38TE21TE221297 TRIMETHYLAMINE, OPLOSSING IN WATER,met ten hoogste 50 massa-% trimethylamine3 FC II 3+8 1 L E2 P001IBC02Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338Gevaars-identificatienummer5.3.2.31297 TRIMETHYLAMINE, OPLOSSING IN WATER,met ten hoogste 50 massa-% trimethylamine3 FC III 3+8 5 L E1 P001IBC03R001MP19 T7 TP1 L4BN 3 W12 CE4 381298 TRIMETHYLCHLOORSILAAN 3 FC II 3+8 0 E2 P010 MP19 T10 TP2 TP7 L4BH 2 CE7 X3381299 TERPENTIJN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011300 KUNSTTERPENTIJN (WHITE SPIRIT) 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011300 KUNSTTERPENTIJN (WHITE SPIRIT) 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 301301 VINYLACETAAT, GESTABILISEERD 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 339IBC02R0011302 VINYLETHYLETHER, GESTABILISEERD 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7MP17T11 TP2 L4BN 1 3391303 VINYLIDEENCHLORIDE, GESTABILISEERD(1,1-DICHLOORETHYLEEN,GESTABILISEERD)3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7MP17T12 TP2 TP7 L4BN 1 3391304 VINYLISOBUTYLETHER, GESTABILISEERD 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 339IBC02R0011305 VINYLTRICHLOORSILAAN 3 FC II 3+8 0 E0 P010 MP19 T10 TP2 TP7 L4BH 2 CE7 X3381306 HOUTCONSERVERINGSMIDDELEN, 3 F1 II 3 640C 5 L E2 P001 MP19 T4 TP1 TP8 L1,5BN 2 CE7 33VLOEIBAAR (dampdruk bij 50 °C hoger dan 110kPa)1306 HOUTCONSERVERINGSMIDDELEN,VLOEIBAAR (dampdruk bij 50 °C ten hoogste110 kPa)3 F1 II 3 640D 5 L E2 P001IBC02R001MP19 T4 TP1 TP8 LGBF 2 CE7 333.2-A-47


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1306 HOUTCONSERVERINGSMIDDELEN, 3 F1 III 3 640E 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30VLOEIBAARIBC03LP01R0011306 HOUTCONSERVERINGSMIDDELEN,VLOEIBAAR (met een vlampunt lager dan 23 °Cen visceus volgens 2.2.3.1.4) (kookpunt tenhoogste 35 °C)1306 HOUTCONSERVERINGSMIDDELEN,VLOEIBAAR (met een vlampunt lager dan 23 °Cen visceus volgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °Choger dan 110 kPa, kookpunt hoger dan 35 °C)3 F1 III 3 640F 5 L E1 P001LP01R0013 F1 III 3 640G 5 L E1 P001LP01R001Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T2 TP1 L4BN 3 CE4 33MP19 T2 TP1 L1,5BN 3 CE4 33Gevaars-identificatienummer5.3.2.31306 HOUTCONSERVERINGSMIDDELEN,VLOEIBAAR (met een vlampunt lager dan 23 °Cen visceus volgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °Cten hoogste 110 kPa)3 F1 III 3 640H 5 L E1 P001IBC02LP01R001MP19 T2 TP1 LGBF 3 CE4 331307 XYLENEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011307 XYLENEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 301308 ZIRKONIUM, GESUSPENDEERD IN EEN 3 F1 I 3 0 E3 P001 PP33 MP7L4BN 1 33BRANDBARE VLOEISTOFMP171308 ZIRKONIUM, GESUSPENDEERD IN EENBRANDBARE VLOEISTOF (dampdruk bij 50 °Choger dan 110 kPa)3 F1 II 3 640C 1 L E2 P001R001PP33 MP19 L1,5BN 2 CE7 331308 ZIRKONIUM, GESUSPENDEERD IN EENBRANDBARE VLOEISTOF (dampdruk bij 50 °Cten hoogste 110 kPa)3 F1 II 3 640D 1 L E2 P001R0011308 ZIRKONIUM, GESUSPENDEERD IN EENBRANDBARE VLOEISTOF3 F1 III 3 5 L E1 P001R0011309 ALUMINIUMPOEDER, GECOAT 4.1 F3 II 4.1 1 kg E2 P002IBC081309 ALUMINIUMPOEDER, GECOAT 4.1 F3 III 4.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011310 AMMONIUMPIKRAAT, BEVOCHTIGD metten minste 10 massa-% waterPP33 MP19 LGBF 2 CE7 33MP19 LGBF 3 CE4 30PP38 B4 MP11 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40PP11B3MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 404.1 D I 4.1 0 E0 P406 PP26 MP2 1 W1 403.2-A-48


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1312 BORNEOL 4.1 F1 III 4.1 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40IBC08 B3LP02R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer1313 CALCIUMRESINAAT 4.1 F3 III 4.1 5 kg E1 P002MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40IBC06R0011314 CALCIUMRESINAAT, GESMOLTEN en gestold 4.1 F3 III 4.1 5 kg E1 P002MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40IBC04R0011318 KOBALTRESINAAT, NEERGESLAGEN 4.1 F3 III 4.1 5 kg E1 P002MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40IBC06R0011320 DINITROFENOL, BEVOCHTIGD met ten 4.1 DT I 4.1+6.1 0 E0 P406 PP26 MP2 1 W1 CW28 46minste 15 massa-% water1321 DINITROFENOLATEN, BEVOCHTIGD met ten 4.1 DT I 4.1+6.1 0 E0 P406 PP26 MP2 1 W1 CW28 46minste 15 massa-% water1322 DINITRORESORCINOL, BEVOCHTIGD met 4.1 D I 4.1 0 E0 P406 PP26 MP2 1 W1 40ten minste 15 massa-% water1323 FERROCERIUM 4.1 F3 II 4.1 249 1 kg E2 P002MP11 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40IBC08 B41324 FILMS MET EEN BASIS VANNITROCELLULOSE, gecoat met gelatine, metuitzondering van afvalstoffen4.1 F1 III 4.1 5 kg E1 P002R001Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6PP15 MP11 3 W1 CE11 40Gevaars-identificatienummer5.3.2.31325 BRANDBARE ORGANISCHE VASTE STOF,N.E.G.1325 BRANDBARE ORGANISCHE VASTE STOF,N.E.G.4.1 F1 II 4.1 274 1 kg E2 P002IBC084.1 F1 III 4.1 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B3MP10 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40MP10 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 401326 HAFNIUMPOEDER, BEVOCHTIGD met ten 4.1 F3 II 4.1 586 1 kg E2 P410 PP40 MP11 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40minste 25 massa-% waterIBC061327 Hooi, Stro of Bhusa (Strohaksel) 4.1 F1 VRIJ1328 HEXAMETHYLEENTETRAMINE 4.1 F1 III 4.1 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40IBC08 B3R0011330 MANGAANRESINAAT 4.1 F3 III 4.1 5 kg E1 P002MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40IBC06R0011331 WRIJVINGSLUCIFERS 4.1 F1 III 4.1 293 5 kg E1 P407 PP27 MP12 4 W1 CE11 401332 METALDEHYDE 4.1 F1 III 4.1 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40IBC08 B3LP02R0013.2-A-49


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1333 CERIUM, platen, blokken en staven 4.1 F3 II 4.1 1 kg E2 P002MP11 2 W1 CE10 40IBC08 B41334 NAFTALEEN, RUW of NAFTALEEN, 4.1 F1 III 4.1 501 5 kg E1 P002MP10 T1 BK1 TP33 SGAV 3 W1 VW2 CE11 40GERAFFINEERDIBC08 B3BK2LP02R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer1336 NITROGUANIDINE (PIKRIET), BEVOCHTIGD 4.1 D I 4.1 0 E0 P406 MP2 1 W1 40met ten minste 20 massa-% waterColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.31337 ZETMEELNITRAAT, BEVOCHTIGD met ten 4.1 D I 4.1 0 E0 P406 MP2 1 W1 40minste 20 massa-% water1338 FOSFOR, RODE, AMORF 4.1 F3 III 4.1 5 kg E1 P410MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40IBC08 B3R0011339 FOSFORHEPTASULFIDE (chemische formuleP4S7), vrij van witte of gele fosfor4.1 F3 II 4.1 602 1 kg E2 P410IBC04MP11 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 401340 FOSFORPENTASULFIDE (chemische formuleP2S5), vrij van witte of gele fosfor1341 FOSFORSESQUISULFIDE (chemische formuleP4S3), vrij van witte of gele fosfor1343 FOSFORTRISULFIDE (chemische formuleP4S6), vrij van witte of gele fosfor4.3 WF2 II 4.3+4.1 602 500 g E2 P410IBC044.1 F3 II 4.1 602 1 kg E2 P410IBC044.1 F3 II 4.1 602 1 kg E2 P410IBC04MP14 T3 TP33 SGAN 0 W1 CW23 CE10 423MP11 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40MP11 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 401344 TRINITROFENOL (PIKRINEZUUR), 4.1 D I 4.1 0 E0 P406 PP26 MP2 1 W1 40BEVOCHTIGD met ten minste 30 massa-% water1345 RUBBERAFVAL of RUBBERRESTEN, poeder- 4.1 F1 II 4.1 1 kg E2 P002of korrelvormigIBC081346 SILICIUMPOEDER, AMORF 4.1 F3 III 4.1 32 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011347 ZILVERPIKRAAT, BEVOCHTIGD met tenminste 30 massa-% water1348 NATRIUMDINITRO-o-CRESOLAAT,BEVOCHTIGD met ten minste 15 massa-%water1349 NATRIUMPIKRAMAAT, BEVOCHTIGD metten minste 20 massa-% waterB4B3MP11 T3 TP33 SGAN 4 W1 CE10 40MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 404.1 D I 4.1 0 E0 P406 PP25 MP2 1 W1 40PP264.1 DT I 4.1+6.1 0 E0 P406 PP26 MP2 1 W1 CW28 464.1 D I 4.1 0 E0 P406 PP26 MP2 1 W1 403.2-A-50


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1350 ZWAVEL 4.1 F3 III 4.1 242 5 kg E1 P002MP11 T1 BK1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40IBC08 B3BK2LP02R0011352 TITAANPOEDER, BEVOCHTIGD met tenminste 25 massa-% water1353 VEZELS, GEÏMPREGNEERD MET ZWAKGENITREERDE NITROCELLULOSE, N.E.G. ofWEEFSELS, GEÏMPREGNEERD MET ZWAKGENITREERDE NITROCELLULOSE, N.E.G.Instructies4.1.44.1 F3 II 4.1 586 1 kg E2 P410IBC064.1 F1 III 4.1 502 5 kg E1 P410IBC08R001VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6PP40 MP11 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40B3MP11 3 W1 CE11 40Gevaars-identificatienummer5.3.2.31354 TRINITROBENZEEN, BEVOCHTIGD met tenminste 30 massa-% water1355 TRINITROBENZOËZUUR, BEVOCHTIGD metten minste 30 massa-% water1356 TRINITROTOLUEEN (TNT), BEVOCHTIGDmet ten minste 30 massa-% water4.1 D I 4.1 0 E0 P406 MP2 1 W1 404.1 D I 4.1 0 E0 P406 MP2 1 W1 404.1 D I 4.1 0 E0 P406 MP2 1 W1 401357 UREUMNITRAAT, BEVOCHTIGD met ten 4.1 D I 4.1 227 0 E0 P406 MP2 1 W1 40minste 20 massa-% water1358 ZIRKONIUMPOEDER, BEVOCHTIGD met ten 4.1 F3 II 4.1 586 1 kg E2 P410 PP40 MP11 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40minste 25 massa-% waterIBC061360 CALCIUMFOSFIDE 4.3 WT2 I 4.3+6.1 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X462CW281361 KOOL of ROET, van dierlijke of plantaardige 4.2 S2 II 4.2 0 E2 P002 PP12 MP14 T3 TP33 SGAN TU11 2 W1CE10 40oorsprongIBC06W131361 KOOL of ROET, van dierlijke of plantaardigeoorsprong4.2 S2 III 4.2 0 E1 P002IBC08LP02R001PP12B3MP14 T1 TP33 SGAV 4 W1W13VW4 CE11 401362 KOOL, GEACTIVEERD 4.2 S2 III 4.2 646 0 E1 P002IBC08LP02R0011363 COPRA 4.2 S2 III 4.2 0 E1 P003IBC08LP02R0011364 KATOENAFVAL, OLIEHOUDEND 4.2 S2 III 4.2 0 E1 P003IBC08LP02R001PP11B3PP20B3 B6PP19 B3B6MP14 T1 TP33 SGAV 4 W1 VW4 CE11 40MP14 3 W1 VW4 CE11 40MP14 3 W1 VW4 CE11 403.2-A-51


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1365 KATOEN, VOCHTIG 4.2 S2 III 4.2 0 E1 P003 PP19 B3 MP14 3 W1 VW4 CE11 40IBC08 B6LP02R0011369 p-NITROSODIMETHYLANILINE 4.2 S2 II 4.2 0 E2 P410IBC061372 Vezels van dierlijke oorsprong of vezels van 4.2 S2 VRIJplantaardige oorsprong, gebrand, nat of vochtigColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40Gevaars-identificatienummer5.3.2.31373 VEZELS of WEEFSELS VAN DIERLIJKE,PLANTAARDIGE of SYNTHETISCHEOORSPRONG, N.E.G., geïmpregneerd met olie4.2 S2 III 4.2 0 E1 P410IBC08R001B3MP14 T1 TP33 3 W1 VW4 CE11 401374 VISMEEL (VISAFVAL), NIETGESTABILISEERD1376 IJZEROXIDE, AFGEWERKT of IJZERSPONS,AFGEWERKT, afkomstig van delichtgaszuivering1378 METAALKATALYSATOR, BEVOCHTIGD meteen zichtbare overmaat vloeistof4.2 S2 II 4.2 300 0 E2 P410IBC084.2 S4 III 4.2 592 0 E1 P002IBC08LP02R0014.2 S4 II 4.2 274 0 E2 P410IBC01B4B3MP14 T3 TP33 2 W1 CE10 40MP14T1BK2TP33 SGAV 3 W1 VW4 CE11 40PP39 MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 401379 PAPIER, BEHANDELD METONVERZADIGDE OLIËN, onvolledig gedroogd(met inbegrip van carbonpapier)4.2 S2 III 4.2 0 E1 P410IBC08R001B3MP14 3 W1 VW4 CE11 401380 PENTABORAAN 4.2 ST3 I 4.2+6.1 0 E0 P601 MP2 L21DH TU14TU38TC1TE21TE22TE25TM11381 FOSFOR, WIT of GEEL, ONDER WATER of INOPLOSSING4.2 ST3 I 4.2+6.1 503 0 E0 P405 MP2 T9 TP3TP31L10DH(+)TU14TU16TU21TU38TE3TE21TE220 W1 CW28 3330 W1 CW28 463.2-A-52


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1381 FOSFOR, WIT of GEEL, DROOG 4.2 ST4 I 4.2+6.1 503 0 E0 P405 MP2 T9 TP3 L10DH(+) TU14 0 W1 CW28 46TP31TU16TU21TU38TE3TE21TE221382 KALIUMSULFIDE, WATERVRIJ ofKALIUMSULFIDE met minder dan 30%kristalwater1383 PYROFOOR METAAL, N.E.G. of PYROFORELEGERING, N.E.G.4.2 S4 II 4.2 504 0 E2 P410IBC06Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 404.2 S4 I 4.2 274 0 E0 P404 MP13 T21 TP70 W1 43TP331384 NATRIUMDITHIONIET 4.2 S4 II 4.2 0 E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40IBC061385 NATRIUMSULFIDE, WATERVRIJ ofNATRIUMSULFIDE met minder dan 30%kristalwater4.2 S4 II 4.2 504 0 E2 P410IBC06MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 401386 OLIEZAADKOEKEN met meer dan 1,5 massa-%olie en ten hoogste 11 massa-% vocht4.2 S2 III 4.2 0 E1 P003IBC08LP02R001PP20B3 B6MP14 3 W1 VW4 CE11 401387 Wolafval, vochtig 4.2 S2 VRIJ1389 AMALGAAM VAN ALKALIMETALEN,VLOEIBAAR4.3 W1 I 4.3 182 0 E0 P402 RR8 MP2 L10BN(+) TU1TE5TT3TM21390 ALKALIMETAALAMIDEN 4.3 W2 II 4.3 1825051391 DISPERSIE VAN AARDALKALIMETALEN of 4.3 W1 I 4.3 182 183DISPERSIE VAN ALKALIMETALEN5061392 AMALGAAM VAN AARDALKALIMETALEN,VLOEIBAARGevaars-identificatienummer5.3.2.31 W1 CW23 X323500 g E2 P410IBC07MP14 T3 TP33 SGAN 0 W1 CW23 CE10 4230 E0 P402 RR8 MP2 L10BN(+) TU1 1 W1 CW23 X323TE5TT3TM24.3 W1 I 4.3 183 506 0 E0 P402 MP2 L10BN(+) TU1TE5TT3TM21393 LEGERING VAN AARDALKALIMETALEN,N.E.G.4.3 W2 II 4.3 183 506 500 g E2 P410IBC071394 ALUMINIUMCARBIDE 4.3 W2 II 4.3 500 g E2 P410IBC071395 ALUMINIUMFERROSILICIUMPOEDER 4.3 WT2 II 4.3+6.1 500 g E2 P410IBC051396 ALUMINIUMPOEDER, NIET GECOAT 4.3 W2 II 4.3 500 g E2 P410IBC071 W1 CW23 X323MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW23 CE7 423MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 VW5 CW23 CE10 423PP40 MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW23 CE10 462CW28PP40 MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW23 CE10 4233.2-A-53


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1396 ALUMINIUMPOEDER, NIET GECOAT 4.3 W2 III 4.3 1 kg E1 P410MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 VW5 CW23 CE11 423IBC08 B4R0011397 ALUMINIUMFOSFIDE 4.3 WT2 I 4.3+6.1 507 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X462CW281398 ALUMINIUMSILICIUMPOEDER, NIET 4.3 W2 III 4.3 37 1 kg E1 P410MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 VW5 CW23 CE11 423GECOATIBC08 B4R0011400 BARIUM 4.3 W2 II 4.3 500 g E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW23 CE10 423IBC071401 CALCIUM 4.3 W2 II 4.3 500 g E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW23 CE10 423IBC071402 CALCIUMCARBIDE 4.3 W2 I 4.3 0 E0 P403MP2 T9 TP71 W1 CW23 X423IBC04TP331402 CALCIUMCARBIDE 4.3 W2 II 4.3 500 g E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 VW5 CW23 CE10 423IBC071403 CALCIUMCYAANAMIDE met meer dan 0,1 4.3 W2 III 4.3 38 1 kg E1 P410MP14 T1 TP33 SGAN 0 W1 CW23 CE11 423massa-% calciumcarbideIBC08 B4R0011404 CALCIUMHYDRIDE 4.3 W2 I 4.3 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X4231405 CALCIUMSILICIDE 4.3 W2 II 4.3 500 g E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 VW7 CW23 CE10 423IBC071405 CALCIUMSILICIDE 4.3 W2 III 4.3 1 kg E1 P410MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 VW5 CW23 CE11 423IBC08 B4VW7R0011407 CESIUM 4.3 W2 I 4.3 0 E0 P403MP2 L10CH(+) TU2 1 W1 CW23 X423IBC04TU14TU38TE5TE21TE22TT3TM21408 FERROSILICIUM met ten minste 30 massa-%doch minder dan 90 massa-% silicium4.3 WT2 III 4.3+6.1 39 1 kg E1 P003IBC08R001PP20 B4B6MP14T1BK2Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11TP33 SGAN 3 W1 VW1 CW23CW281409 METAALHYDRIDEN, REACTIEF MET 4.3 W2 I 4.3 274 508 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X423WATER, N.E.G.1409 METAALHYDRIDEN, REACTIEF MET 4.3 W2 II 4.3 274 508 500 g E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW23 CE10 423WATER, N.E.G.IBC041410 LITHIUMALUMINIUMHYDRIDE 4.3 W2 I 4.3 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X4231411 LITHIUMALUMINIUMHYDRIDE IN ETHER 4.3 WF1 I 4.3+3 0 E0 P402 RR8 MP2 1 W1 CW23 X323Expresgoed7.6CE11 462Gevaars-identificatienummer5.3.2.31413 LITHIUMBOORHYDRIDE 4.3 W2 I 4.3 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X4231414 LITHIUMHYDRIDE 4.3 W2 I 4.3 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X4233.2-A-54


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1415 LITHIUM 4.3 W2 I 4.3 0 E0 P403MP2 L10BN(+) TU1 1 W1 CW23 X423IBC04TE5TT3TM21417 LITHIUMSILICIUM 4.3 W2 II 4.3 500 g E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW23 CE10 423IBC071418 MAGNESIUMPOEDER of POEDER VAN 4.3 WS I 4.3+4.2 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X423MAGNESIUMLEGERINGEN1418 MAGNESIUMPOEDER of POEDER VAN 4.3 WS II 4.3+4.2 0 E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW23 CE10 423MAGNESIUMLEGERINGENIBC051418 MAGNESIUMPOEDER of POEDER VAN 4.3 WS III 4.3+4.2 0 E1 P410MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 VW5 CW23 CE11 423MAGNESIUMLEGERINGENIBC08R001B41419 MAGNESIUMALUMINIUMFOSFIDE 4.3 WT2 I 4.3+6.1 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X462CW281420 METALLISCHE LEGERINGEN VAN KALIUM, 4.3 W1 I 4.3 0 E0 P402 MP2 L10BN(+) TU1 1 W1 CW23 X323VLOEIBAARTE5TT3TM21421 LEGERING VAN ALKALIMETALEN,VLOEIBAAR, N.E.G.1422 LEGERINGEN VAN KALIUM EN NATRIUM,VLOEIBAAR4.3 W1 I 4.3 182 0 E0 P402 RR8 MP2 L10BN(+) TU1TE5TT3TM24.3 W1 I 4.3 0 E0 P402 MP2 T9 TP3 TP7TP311423 RUBIDIUM 4.3 W2 I 4.3 0 E0 P403IBC04L10BN(+)TU1TE5TT3TM2MP2 L10CH(+) TU2TU14TU38TE5TE21TE22TT3TM2Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.31 W1 CW23 X3231 W1 CW23 X3231 W1 CW23 X4231426 NATRIUMBOORHYDRIDE 4.3 W2 I 4.3 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X4231427 NATRIUMHYDRIDE 4.3 W2 I 4.3 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X4231428 NATRIUM 4.3 W2 I 4.3 0 E0 P403IBC04MP2 T9 TP7TP33L10BN(+) TU1TE5TT3TM21 W1 CW23 X4231431 NATRIUMMETHYLAAT 4.2 SC4 II 4.2+8 0 E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 48IBC051432 NATRIUMFOSFIDE 4.3 WT2 I 4.3+6.1 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23CW28X4623.2-A-55


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1433 TINFOSFIDEN 4.3 WT2 I 4.3+6.1 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X462CW281435 ZINKAS 4.3 W2 III 4.3 1 kg E1 P002MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 VW5 CW23 CE11 423IBC08 B4R0011436 ZINKPOEDER of ZINKSTOF 4.3 WS I 4.3+4.2 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X4231436 ZINKPOEDER of ZINKSTOF 4.3 WS II 4.3+4.2 0 E2 P410 PP40 MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW23 CE10 423IBC071436 ZINKPOEDER of ZINKSTOF 4.3 WS III 4.3+4.2 0 E1 P410MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 VW5 CW23 CE11 423IBC08 B4R0011437 ZIRKONIUMHYDRIDE 4.1 F3 II 4.1 1 kg E2 P410 PP40 MP11 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40IBC041438 ALUMINIUMNITRAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002MP10 T1 BK1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50IBC08 B3BK2LP02R0011439 AMMONIUMDICHROMAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC081442 AMMONIUMPERCHLORAAT 5.1 O2 II 5.1 152 1 kg E2 P002IBC061444 AMMONIUMPERSULFAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011445 BARIUMCHLORAAT, VAST 5.1 OT2 II 5.1+6.1 1 kg E2 P002IBC061446 BARIUMNITRAAT 5.1 OT2 II 5.1+6.1 1 kg E2 P002IBC081447 BARIUMPERCHLORAAT, VAST 5.1 OT2 II 5.1+6.1 1 kg E2 P002IBC061448 BARIUMPERMANGANAAT 5.1 OT2 II 5.1+6.1 1 kg E2 P002IBC061449 BARIUMPEROXIDE 5.1 OT2 II 5.1+6.1 1 kg E2 P002IBC061450 ANORGANISCHE BROMATEN, N.E.G. 5.1 O2 II 5.1 274 350 1 kg E2 P002IBC081451 CESIUMNITRAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011452 CALCIUMCHLORAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC081453 CALCIUMCHLORIET 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC08Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4B4B3B4B4B3B4B4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24CW28CE10 56MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 56CW28MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 56CW28MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 56CW28MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 56CW28MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-56


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1454 CALCIUMNITRAAT 5.1 O2 III 5.1 208 5 kg E1 P002MP10 T1 BK1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50IBC08 B3BK2LP02R0011455 CALCIUMPERCHLORAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC061456 CALCIUMPERMANGANAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC061457 CALCIUMPEROXIDE 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC061458 CHLORAAT EN BORAAT, MENGSEL 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC081458 CHLORAAT EN BORAAT, MENGSEL 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011459 CHLORAAT EN MAGNESIUMCHLORIDE,MENGSEL, VASTInstructies4.1.45.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC08VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4B4B3B4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP2 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50Gevaars-identificatienummer5.3.2.31459 CHLORAAT EN MAGNESIUMCHLORIDE,MENGSEL, VAST5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011461 ANORGANISCHE CHLORATEN, N.E.G. 5.1 O2 II 5.1 274 351 1 kg E2 P002IBC061462 ANORGANISCHE CHLORIETEN, N.E.G. 5.1 O2 II 5.1 274 352 1 kg E2 P002509IBC061463 CHROOMTRIOXIDE, WATERVRIJ(chroomzuur, vast)5.1 OTC II 5.1+6.1+8 510 1 kg E2 P002IBC081465 DIDYMIUMNITRAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011466 IJZER(III)NITRAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011467 GUANIDINENITRAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011469 LOODNITRAAT 5.1 OT2 II 5.1+6.1 1 kg E2 P002IBC08B3B4B3B3B3B4MP2 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24CW28CE10 568MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24CW28CE10 563.2-A-57


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1470 LOODPERCHLORAAT, VAST 5.1 OT2 II 5.1+6.1 1 kg E2 P002MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 56IBC06CW281471 LITHIUMHYPOCHLORIET, DROOG of 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002MP10 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50LITHIUMHYPOCHLORIET, MENGSELIBC08 B41471 LITHIUMHYPOCHLORIET, DROOG of 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 CW24 CE11 50LITHIUMHYPOCHLORIET, MENGSELIBC08 B3LP02R0011472 LITHIUMPEROXIDE 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC061473 MAGNESIUMBROMAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC081474 MAGNESIUMNITRAAT 5.1 O2 III 5.1 332 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011475 MAGNESIUMPERCHLORAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC061476 MAGNESIUMPEROXIDE 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC061477 ANORGANISCHE NITRATEN, N.E.G. 5.1 O2 II 5.1 511 1 kg E2 P002IBC081477 ANORGANISCHE NITRATEN, N.E.G. 5.1 O2 III 5.1 511 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011479 OXIDERENDE VASTE STOF, N.E.G. 5.1 O2 I 5.1 274 0 E0 P503IBC051479 OXIDERENDE VASTE STOF, N.E.G. 5.1 O2 II 5.1 274 1 kg E2 P002IBC081479 OXIDERENDE VASTE STOF, N.E.G. 5.1 O2 III 5.1 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011481 ANORGANISCHE PERCHLORATEN, N.E.G. 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC061481 ANORGANISCHE PERCHLORATEN, N.E.G. 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011482 ANORGANISCHE PERMANGANATEN, N.E.G. 5.1 O2 II 5.1 274 353 1 kg E2 P002IBC06Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4B4B3B4B3B4B3B3Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP10T1 BK1BK2TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP10 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP2 1 W10 CW24 55MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP2 T1 TP33 SGAN TU3 3 CW24 CE11 50MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP2 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-58


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1482 ANORGANISCHE PERMANGANATEN, N.E.G. 5.1 O2 III 5.1 274 353 5 kg E1 P002MP2 T1 TP33 SGAN TU3 3 CW24 CE11 50IBC08 B3LP02R0011483 ANORGANISCHE PEROXIDEN, N.E.G. 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC061483 ANORGANISCHE PEROXIDEN, N.E.G. 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011484 KALIUMBROMAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC081485 KALIUMCHLORAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC081486 KALIUMNITRAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011487 KALIUMNITRAAT EN NATRIUMNITRIET,MENGSEL5.1 O2 II 5.1 607 1 kg E2 P002IBC081488 KALIUMNITRIET 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC081489 KALIUMPERCHLORAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC061490 KALIUMPERMANGANAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC081491 KALIUMPEROXIDE 5.1 O2 I 5.1 0 E0 P503IBC061492 KALIUMPERSULFAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011493 ZILVERNITRAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC081494 NATRIUMBROMAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC081495 NATRIUMCHLORAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC08Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4B3B4B4B3B4B4B4B3B4B4B4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP2 T1 TP33 SGAN TU3 3 CW24 CE11 50MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP10T1 BK1BK2TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP10 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP10 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP2 1 W10 CW24 55MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP10 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP2T3 BK1BK2TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50Gevaars-identificatienummer5.3.2.31496 NATRIUMCHLORIET 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC081498 NATRIUMNITRAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B3MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP10T1 BK1BK2TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 503.2-A-59


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1499 NATRIUMNITRAAT EN KALIUMNITRAAT, 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002MP10 T1 BK1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MENGSELIBC08 B3BK2LP02R0011500 NATRIUMNITRIET 5.1 OT2 III 5.1+6.1 5 kg E1 P002IBC08R0011502 NATRIUMPERCHLORAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC061503 NATRIUMPERMANGANAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC061504 NATRIUMPEROXIDE 5.1 O2 I 5.1 0 E0 P503IBC051505 NATRIUMPERSULFAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011506 STRONTIUMCHLORAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC081507 STRONTIUMNITRAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011508 STRONTIUMPERCHLORAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC061509 STRONTIUMPEROXIDE 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC061510 TETRANITROMETHAAN 6.1 TO1 I 6.1+5.1 354609Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4B3B3B4B3Gezamenlijkeverpakking4.1.100 E0 P602 MP8MP171511 UREUMWATERSTOFPEROXIDE 5.1 OC2 III 5.1+8 5 kg E1 P002IBC08R0011512 ZINKAMMONIUMNITRIET 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC081513 ZINKCHLORAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC081514 ZINKNITRAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC081515 ZINKPERMANGANAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC061516 ZINKPEROXIDE 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC06B3B4B4B4mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP10 T1 TP33 SGAN TU3 3 CW24CW28Expresgoed7.6CE11 56MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP2 1 W10 CW24 55MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP2 T1 TP33 SGAN TU3 3 CW24 CE11 58MP10 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP10 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50Gevaars-identificatienummer5.3.2.36653.2-A-60


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1517 ZIRKONIUMPIKRAMAAT, BEVOCHTIGD met 4.1 D I 4.1 0 E0 P406 PP26 MP2 1 W1 40ten minste 20 massa-% waterInstructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.31541 ACETONCYAANHYDRINE,GESTABILISEERD1544 ALKALOÏDEN, VAST, N.E.G. ofALKALOÏDEZOUTEN, VAST, N.E.G.1544 ALKALOÏDEN, VAST, N.E.G. ofALKALOÏDEZOUTEN, VAST, N.E.G.1544 ALKALOÏDEN, VAST, N.E.G. ofALKALOÏDEZOUTEN, VAST, N.E.G.1545 ALLYLISOTHIOCYANAAT,GESTABILISEERD6.1 T1 I 6.1 354 0 E0 P602 MP8MP176.1 T2 I 6.1 43 274 0 E5 P002IBC076.1 T2 II 6.1 43 274 500 g E4 P002IBC086.1 T2 III 6.1 43 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R0016.1 TF1 II 6.1+3 100 ml E4 P001IBC021546 AMMONIUMARSENAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081547 ANILINE 6.1 T1 II 6.1 279 100 ml E4 P001IBC021548 ANILINEHYDROCHLORIDE 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011549 ANORGANISCHE ANTIMOONVERBINDING,VAST, N.E.G.6.1 T5 III 6.1 45 2745125 kg E1 P002IBC08LP02R0011550 ANTIMOONLACTAAT 6.1 T5 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011551 ANTIMOON-KALIUMTARTRAAT 6.1 T5 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B3B4B3B3B3B3T20TP2TP37L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP18 T6 TP33 S10AH TU15 1 W10 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP10 T1 TP33 SGAH TU15 2 VW9 CW13CW28CW31MP10 T1 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW3166966CE9 60CE11 60CE5 639CE9 60CE5 60CE11 60CE11 60CE11 60CE11 603.2-A-61


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1553 ARSEENZUUR, VLOEIBAAR 6.1 T4 I 6.1 0 E5 P001 MP866MP171554 ARSEENZUUR, VAST 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081555 ARSEENBROMIDE 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081556 ARSEENVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G.,anorganisch, met inbegrip van arsenaten, n.e.g.,arsenieten, n.e.g. en arseensulfiden, n.e.g.1556 ARSEENVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G.,anorganisch, met inbegrip van arsenaten, n.e.g.,arsenieten, n.e.g. en arseensulfiden, n.e.g.6.1 T4 I 6.1 43 274 0 E5 P001 MP8MP176.1 T4 II 6.1 43 274 100 ml E4 P001IBC02B4B4T20 TP2 TP7 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22MP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHT14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27L10CHColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE9 60CE9 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.366CE5 601556 ARSEENVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G.,anorganisch, met inbegrip van arsenaten, n.e.g.,arsenieten, n.e.g. en arseensulfiden, n.e.g.1557 ARSEENVERBINDING, VAST, N.E.G.,anorganisch, met inbegrip van arsenaten, n.e.g.,arsenieten, n.e.g. en arseensulfiden, n.e.g.6.1 T4 III 6.1 43 274 5 L E1 P001IBC03LP01R0016.1 T5 I 6.1 43 274 0 E5 P002IBC07MP19 T7 TP2TP28MP18 T6 TP33 S10AHL10CHL4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31TU15TU38TE221 W10 CW13CW28CW31CE8 60661557 ARSEENVERBINDING, VAST, N.E.G.,anorganisch, met inbegrip van arsenaten, n.e.g.,arsenieten, n.e.g. en arseensulfiden, n.e.g.6.1 T5 II 6.1 43 274 500 g E4 P002IBC08B4MP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU15 2 W11 CW13CW28CW31CE9 601557 ARSEENVERBINDING, VAST, N.E.G.,anorganisch, met inbegrip van arsenaten, n.e.g.,arsenieten, n.e.g. en arseensulfiden, n.e.g.6.1 T5 III 6.1 43 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011558 ARSEEN (ARSENICUM) 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081559 ARSEENPENTOXIDE 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC08B3B4B4MP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 VW9 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31CE11 60CE9 60CE9 603.2-A-62


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1560 ARSEENTRICHLORIDE 6.1 T4 I 6.1 0 E5 P602 MP866MP171561 ARSEENTRIOXIDE 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081562 ARSEENSTOF 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081564 BARIUMVERBINDING, N.E.G. 6.1 T5 II 6.1 177 274 500 g E4 P002513 587IBC08B4B4B4T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU15 2 W11 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE9 60CE9 60CE9 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.31564 BARIUMVERBINDING, N.E.G. 6.1 T5 III 6.1 177 274 5 kg E1 P002513 587IBC08LP02R0011565 BARIUMCYANIDE 6.1 T5 I 6.1 0 E5 P002IBC071566 BERYLLIUMVERBINDING, N.E.G. 6.1 T5 II 6.1 274 514 500 g E4 P002IBC081566 BERYLLIUMVERBINDING, N.E.G. 6.1 T5 III 6.1 274 514 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011567 BERYLLIUMPOEDER 6.1 TF3 II 6.1+4.1 500 g E4 P002IBC08B3B4B3B4MP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 VW9 CW13CW28CW31MP18 T6 TP33 S10AH TU15 1 W10 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW311569 BROOMACETON 6.1 TF1 II 6.1+3 0 E4 P602 MP15 T20 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW311570 BRUCINE 6.1 T2 I 6.1 43 0 E5 P002IBC071571 BARIUMAZIDE, BEVOCHTIGD met ten minste50 massa-% water1572 KAKODYLZUUR 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC08MP18 T6 TP33 S10AHL10CHTU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31CE11 6066CE9 60CE11 60CE9 64CE5 634.1 DT I 4.1+6.1 568 0 E0 P406 MP2 1 W1 CW28 46B4MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW3166CE9 603.2-A-63


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1573 CALCIUMARSENAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311574 CALCIUMARSENAAT EN6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60CALCIUMARSENIET, MENGSEL, VASTIBC08 B4CW28CW311575 CALCIUMCYANIDE 6.1 T5 I 6.1 0 E5 P002MP18 T6 TP33 S10AH TU15 1 W10 CW13 66IBC07CW28CW311577 CHLOORDINITROBENZENEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 II 6.1 279 100 ml E4 P001IBC021578 CHLOORNITROBENZENEN, VAST 6.1 T2 II 6.1 279 500 g E4 P002IBC081579 4-CHLOOR-o-TOLUIDINE-HYDROCHLORIDE, VAST6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011580 CHLOORPIKRINE 6.1 T1 I 6.1 354 0 E0 P601 MP8MP171581 MENGSEL VAN CHLOORPIKRINE ENMETHYLBROMIDE met meer dan 2 %chloorpikrine1582 MENGSEL VAN CHLOORPIKRINE ENMETHYLCHLORIDE1583 CHLOORPIKRINE, MENGSEL, N.E.G. 6.1 T1 I 6.1 274 315515B4B3Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T1 TP33 SGAHL4BHT22TP2TP37L15CHTU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE222 2T 2.3 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM62 2T 2.3 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM60 E5 P602 MP8MP171583 CHLOORPIKRINE, MENGSEL, N.E.G. 6.1 T1 II 6.1 274 515 100 ml E4 P001IBC02L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW311 CW9CW10CW361 CW9CW10CW361 CW13CW28CW31MP15 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE5 60CE9 60CE11 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.366262666CE5 603.2-A-64


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1583 CHLOORPIKRINE, MENGSEL, N.E.G. 6.1 T1 III 6.1 274 515 5 L E1 P001MP19 L4BH TU15 2 W12 CW13 CE8 60IBC03CW28LP01CW31R0011585 KOPERACETOARSENIET 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081586 KOPERARSENIET 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081587 KOPERCYANIDE 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081588 CYANIDEN, ANORGANISCH, VAST, N.E.G. 6.1 T5 I 6.1 47 274 0 E5 P002IBC071588 CYANIDEN, ANORGANISCH, VAST, N.E.G. 6.1 T5 II 6.1 47 274 500 g E4 P002IBC081588 CYANIDEN, ANORGANISCH, VAST, N.E.G. 6.1 T5 III 6.1 47 274 LQ9 E1 P002IBC08LP02R0011589 CHLOORCYAAN, GESTABILISEERD(CYAANCHLORIDE, GESTABILISEERD)B4B4B4B4B3Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP18 T6 TP33 S10AH TU15 1 W10 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T1 TP33 SGAH TU15 2 VW9 CW13CW28CW312 2TC 2.3+8 0 E0 P200 MP9 1 CW9CW10CW361590 DICHLOORANILINEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 II 6.1 279 100 ml E4 P001IBC021591 o-DICHLOORBENZEEN 6.1 T1 III 6.1 279 5 L E1 P001IBC03LP01R0011593 DICHLOORMETHAAN (methyleenchloride) 6.1 T1 III 6.1 516 5 L E1 P001IBC03LP01R0011594 DIETHYLSULFAAT 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC021595 DIMETHYLSULFAAT 6.1 TC1 I 6.1+8 354 0 E0 P602 MP8MP17B8MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP19 T7 TP2 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31T20TP2TP35L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE9 60CE9 60CE9 60CE13 66CE9 60CE11 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.3268CE5 60CE8 60CE8 60CE5 606683.2-A-65


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1596 DINITROANILINEN 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4L4BHCW28CW311597 DINITROBENZENEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE5 60IBC02CW28CW311597 DINITROBENZENEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0011598 DINITRO-o-CRESOL 6.1 T2 II 6.1 43 500 g E4 P002IBC081599 DINITROFENOL, OPLOSSING 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC021599 DINITROFENOL, OPLOSSING 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R001B4Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP19 T7 TP2 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU15 2 W11 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW311600 DINITROTOLUENEN, GESMOLTEN 6.1 T1 II 6.1 0 E0 T7 TP3 L4BH TU15 0 CW13CW311601 DESINFECTIEMIDDEL, VAST, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T2 I 6.1 274 0 E5 P002IBC071601 DESINFECTIEMIDDEL, VAST, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T2 II 6.1 274 500 g E4 P002IBC081601 DESINFECTIEMIDDEL, VAST, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T2 III 6.1 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011602 KLEURSTOF, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. ofTUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF,VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G.1602 KLEURSTOF, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. ofTUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF,VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G.6.1 T1 I 6.1 274 0 E5 P001 MP8MP176.1 T1 II 6.1 274 100 ml E4 P001IBC02B4B3MP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHL10CHTU15TU38TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP15 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE8 60CE9 60CE5 60CE8 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.36066CE9 60CE11 6066CE5 601602 KLEURSTOF, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. ofTUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF,VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G.6.1 T1 III 6.1 274 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8 603.2-A-66


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1603 ETHYLBROOMACETAAT 6.1 TF1 II 6.1+3 100 ml E4 P001MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE5 63IBC02CW28CW311604 ETHYLEENDIAMINE 8 CF1 II 8+3 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 83IBC021605 ETHYLEENDIBROMIDE (1,2-dibroomethaan) 6.1 T1 I 6.1 354 0 E0 P602 MP8MP171606 IJZER(III)ARSENAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081607 IJZER(III)ARSENIET 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081608 IJZER(II)ARSENAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081611 HEXAETHYLTETRAFOSFAAT 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC021612 MENGSEL VANHEXAETHYLTETRAFOSFAAT ENSAMENGEPERST GAS1613 CYAANWATERSTOF, OPLOSSING INWATER (CYAANWATERSTOFZUUR) met tenhoogste 20 % cyaanwaterstof1614 CYAANWATERSTOF, GESTABILISEERD, metminder dan 3% water en geabsorbeerd door eeninerte poreuze stofB4B4B4T20TP2TP37L10CHTU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW312 1T 2.3 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) CxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA46.1 TF1 I 6.1+3 48 0 E5 P601 MP8MP176.1 TF1 I 6.1+3 603 0 E5 P099P601T14 TP2 L15DH(+) TU14TU15TU38TE21TE22TE251 CW9CW10CW360 CW13CW28CW31RR10 MP2 0 CW13CW28CW31Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.366CE9 60CE9 60CE9 60CE5 60266636631616 LOODACETAAT 6.1 T5 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011617 LOODARSENATEN 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC08B3B4MP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 VW9 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31CE11 60CE9 603.2-A-67


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1618 LOODARSENIETEN 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311620 LOODCYANIDE 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311621 LONDON PURPLE 6.1 T5 II 6.1 43 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311622 MAGNESIUMARSENAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311623 KWIK(II)ARSENAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311624 KWIK(II)CHLORIDE 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311625 KWIK(II)NITRAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311626 KALIUM-KWIKCYANIDE 6.1 T5 I 6.1 0 E5 P002MP18 T6 TP33 S10AH TU15 1 W10 CW13 66IBC07CW28CW311627 KWIK(I)NITRAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081629 KWIKACETAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081630 AMMONIUM-KWIKCHLORIDE 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081631 KWIKBENZOAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081634 KWIKBROMIDEN 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081636 KWIKCYANIDE 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081637 KWIKGLUCONAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC08B4B4B4B4B4B4B4Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE9 60CE9 60CE9 60CE9 60CE9 60CE9 60CE9 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-68


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1638 KWIKJODIDE 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311639 KWIKNUCLEAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311640 KWIKOLEAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311641 KWIKOXIDE 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311642 KWIKOXYCYANIDE, GEFLEGMATISEERD 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311643 KALIUM-KWIKJODIDE 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311644 KWIKSALICYLAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311645 KWIK(II)SULFAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311646 KWIKTHIOCYANAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311647 METHYLBROMIDE EN6.1 T1 I 6.1 354 0 E0 P602 MP8 T20 TP2 L10CH TU14 1 CW13 66ETHYLEENDIBROMIDE, MENGSEL,MP17TU15CW28VLOEIBAARTU38CW31TE21TE221648 ACETONITRIL (methylcyanide) 3 F1 II 3 LQ4 1 L P001IBC02R0011649 ANTIKLOPMIDDEL VOORMOTORBRANDSTOF6.1 T3 I 6.1 LQ0 0 P602 MP8MP171650 beta-NAFTYLAMINE, VAST 6.1 T2 II 6.1 LQ18 500 g P002IBC08B4Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T7 TP2 LGBF 2 CE7 33T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22TT6MP10 T3 TP33 SGAHL4BH1 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31Gevaars-identificatienummer5.3.2.366CE9 603.2-A-69


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1651 NAFTYLTHIOUREUM 6.1 T2 II 6.1 43 LQ18 500 g P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311652 NAFTYLUREUM 6.1 T2 II 6.1 LQ18 500 g P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311653 NIKKELCYANIDE 6.1 T5 II 6.1 LQ18 500 g P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4L4BHCW28CW311654 NICOTINE 6.1 T1 II 6.1 LQ17 100 ml P001MP15 L4BH TU15 2 CW13 CE5 60IBC02CW28CW311655 NICOTINEVERBINDING, VAST, N.E.G. ofNICOTINEPREPARAAT, VAST, N.E.G.1655 NICOTINEVERBINDING, VAST, N.E.G. ofNICOTINEPREPARAAT, VAST, N.E.G.1655 NICOTINEVERBINDING, VAST, N.E.G. ofNICOTINEPREPARAAT, VAST, N.E.G.6.1 T2 I 6.1 43 274 LQ0 0 P002IBC076.1 T2 II 6.1 43 274 LQ18 500 g P002IBC086.1 T2 III 6.1 43 274 LQ9 5 kg P002IBC08LP02R0011656 NICOTINEHYDROCHLORIDE, VLOEIBAAR 6.1 T1 II 6.1 43 100 ml E4 P001of NICOTINEHYDROCHLORIDE, OPLOSSINGIBC02B4B3MP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15TU38TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31MP15 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.366CE9 60CE11 60CE5 601656 NICOTINEHYDROCHLORIDE, VLOEIBAARof NICOTINEHYDROCHLORIDE, OPLOSSING6.1 T1 III 6.1 43 5 L E1 P001IBC03 LP01 R001MP19 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8 601657 NICOTINESALICYLAAT 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC081658 NICOTINESULFAAT, OPLOSSING 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC021658 NICOTINESULFAAT, OPLOSSING 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01 R001B4MP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU15 2 W11 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP19 T7 TP2 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE9 60CE5 60CE8 603.2-A-70


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1659 NICOTINETARTRAAT 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4L4BHCW28CW311660 STIKSTOFMONOXIDE, SAMENGEPERST, 2 1TOC 2.3+5.1+8 0 E0 P200 MP9 1 CW9 265(STIKSTOFOXIDE, SAMENGEPERST)CW10CW361661 NITROANILINEN (o-, m-, p-) 6.1 T2 II 6.1 279 500 g E4 P002IBC081662 NITROBENZEEN 6.1 T1 II 6.1 279 100 ml E4 P001IBC021663 NITROFENOLEN (o-, m-, p-) 6.1 T2 III 6.1 279 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011664 NITROTOLUENEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC021665 NITROXYLENEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC021669 PENTACHLOORETHAAN 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC021670 PERCHLOORMETHYLMERCAPTAAN 6.1 T1 I 6.1 354 0 E0 P602 MP8MP171671 FENOL, VAST 6.1 T2 II 6.1 279 500 g E4 P002IBC081672 FENYLCARBYLAMINECHLORIDE 6.1 T1 I 6.1 0 E5 P602 MP8MP171673 FENYLEENDIAMINEN (o-, m-, p-) 6.1 T2 III 6.1 279 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011674 FENYLKWIKACETAAT 6.1 T3 II 6.1 43 500 g E4 P002IBC08B4B3B4B3B4MP10 T3 TP33 SGAHL4BHColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 VW9 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31T20TP2TP37L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22MP10 T1 TP33 SGAHL4BHMP10 T3 TP33 SGAHL4BH1 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE9 60CE5 60CE11 60CE5 60CE5 60CE5 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.366CE9 6066CE11 60CE9 603.2-A-71


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1677 KALIUMARSENAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311678 KALIUMARSENIET 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311679 KALIUMKOPER(I)CYANIDE 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4CW28CW311680 KALIUMCYANIDE, VAST 6.1 T5 I 6.1 0 E5 P002MP18 T6 TP33 S10AH TU15 1 W10 CW13 66IBC07CW28CW311683 ZILVERARSENIET 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081684 ZILVERCYANIDE 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081685 NATRIUMARSENAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081686 NATRIUMARSENIET, OPLOSSING INWATER1686 NATRIUMARSENIET, OPLOSSING INWATER6.1 T4 II 6.1 43 100 ml E4 P001IBC026.1 T4 III 6.1 43 5 L E1 P001IBC03LP01R0011687 NATRIUMAZIDE 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081688 NATRIUMKAKODYLAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081689 NATRIUMCYANIDE, VAST 6.1 T5 I 6.1 0 E5 P002IBC071690 NATRIUMFLUORIDE, VAST 6.1 T5 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011691 STRONTIUMARSENIET 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC08B4B4B4B4B4B3B4Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP19 T4 TP2 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP10 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP18 T6 TP33 S10AH TU15 1 W10 CW13CW28CW31MP10 T1 TP33 SGAH TU15 2 VW9 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE9 60CE9 60CE9 60CE5 60CE8 60CE9 60CE9 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.366CE11 60CE9 603.2-A-72


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1692 STRYCHNINE of STRYCHNINEZOUTEN 6.1 T2 I 6.1 0 E5 P002MP18 T6 TP33 S10AH TU15 1 W10 CW13 66IBC07CW28CW311693 TRAANGASINGREDIËNT, VLOEIBAAR,N.E.G.1693 TRAANGASINGREDIËNT, VLOEIBAAR,N.E.G.6.1 T1 I 6.1 274 0 E5 P001 MP8MP176.1 T1 II 6.1 274 0 E4 P001IBC021694 BROOMBENZYLCYANIDEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 I 6.1 138 0 E5 P001 MP8MP171695 CHLOORACETON, GESTABILISEERD 6.1 TFC I 6.1+3+8 354 0 E0 P602 MP8MP171697 CHLOORACETOFENON, VAST(fenacylchloride, vast)6.1 T2 II 6.1 0 E4 P002IBC08B4L10CHTU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW31MP15 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22T20TP2TP35L10CHMP10 T3 TP33 SGAH L4BHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW311 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW311698 DIFENYLAMINOCHLOORARSINE 6.1 T3 I 6.1 0 E5 P002 MP18 T6 TP33 S10AH TU15 1 CW13CW28CW311699 DIFENYLCHLOORARSINE, VLOEIBAAR 6.1 T3 I 6.1 0 E5 P001 MP8MP17L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW311700 TRAANGASKAARSEN 6.1 TF3 II 6.1+4.1 0 E0 P600 2 CW13CW28CW311701 XYLYLBROMIDE, VLOEIBAAR 6.1 T1 II 6.1 0 E4 P001IBC021702 1,1,2,2-TETRACHLOORETHAAN(acetyleentetrachloride)6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC021704 TETRAETHYLDITHIOPYROFOSFAAT 6.1 T1 II 6.1 43 100 ml E4 P001IBC02MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.366CE5 6066663CE9 60666664CE5 60CE5 60CE5 603.2-A-73


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1707 THALLIUMVERBINDING, N.E.G. 6.1 T5 II 6.1 43 274 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4L4BHCW28CW311708 TOLUIDINEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 II 6.1 279 100 ml E4 P001MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE5 60IBC02CW28CW311709 2,4-TOLUEENDIAMINE, VAST 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011710 TRICHLOORETHYLEEN 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0011711 XYLIDINEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC021712 ZINKARSENAAT of ZINKARSENIET ofZINKARSENAAT EN ZINKARSENIET,MENGSEL6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC081713 ZINKCYANIDE 6.1 T5 I 6.1 0 E5 P002IBC07B3B4MP10 T1 TP33 SGAHL4BHColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11TU15 2 VW9 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP18 T6 TP33 S10AH TU15 1 W10 CW13CW28CW311714 ZINKFOSFIDE 4.3 WT2 I 4.3+6.1 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X462CW281715 AZIJNZUURANHYDRIDE 8 CF1 II 8+3 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 83IBC021716 ACETYLBROMIDE 8 C3 II 8 1 L E2 P001MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC021717 ACETYLCHLORIDE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001MP19 T8 TP2 L4BH 2 CE7 X338IBC021718 BUTYLFOSFAAT 8 C3 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 801719 BIJTENDE ALKALISCHE VLOEISTOF, N.E.G. 8 C5 II 8 274 1 L E2 P001IBC021719 BIJTENDE ALKALISCHE VLOEISTOF, N.E.G. 8 C5 III 8 274 5 L E1 P001IBC03R0011722 ALLYLCHLOORFORMIAAT 6.1 TFC I 6.1+3+8 0 E5 P001 MP8MP17MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP1TP28Expresgoed7.6CE11 60CE8 60CE5 60CE9 60L4BN 2 CE6 80L4BN 3 W12 CE8 80T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31Gevaars-identificatienummer5.3.2.3666683.2-A-74


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1723 ALLYLJODIDE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001MP19 T7 TP2 L4BH 2 CE7 338IBC021724 ALLYLTRICHLOORSILAAN,8 CF1 II 8+3 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X839GESTABILISEERD1725 ALUMINIUMBROMIDE, WATERVRIJ 8 C2 II 8 588 1 kg E2 P002MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80IBC08 B41726 ALUMINIUMCHLORIDE, WATERVRIJ 8 C2 II 8 588 1 kg E2 P002MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80IBC08 B41727 AMMONIUMWATERSTOFDIFLUORIDE, 8 C2 II 8 1 kg E2 P002MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80VAST (ammoniumbifluoride, vast)IBC08 B41728 AMYLTRICHLOORSILAAN 8 C3 II 8 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X80Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.31729 ANISOYLCHLORIDE 8 C4 II 8 1 kg E2 P002IBC081730 ANTIMOONPENTACHLORIDE, VLOEIBAAR 8 C1 II 8 1 L E2 P001IBC021731 ANTIMOONPENTACHLORIDE, OPLOSSING 8 C1 II 8 1 L E2 P001IBC021731 ANTIMOONPENTACHLORIDE, OPLOSSING 8 C1 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0011732 ANTIMOONPENTAFLUORIDE 8 CT1 II 8+6.1 1 L E2 P001IBC021733 ANTIMOONTRICHLORIDE 8 C2 II 8 1 kg E2 P002IBC081736 BENZOYLCHLORIDE 8 C3 II 8 1 L E2 P001IBC021737 BENZYLBROMIDE 6.1 TC1 II 6.1+8 0 E4 P001IBC021738 BENZYLCHLORIDE 6.1 TC1 II 6.1+8 0 E4 P001IBC021739 BENZYLCHLOORFORMIAAT 8 C9 I 8 0 E0 P001 MP81740 WATERSTOFDIFLUORIDEN, VAST, N.E.G. 8 C2 II 8 517 1 kg E2 P002IBC081740 WATERSTOFDIFLUORIDEN, VAST, N.E.G. 8 C2 III 8 517 5 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B4B4B3MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80L4BNMP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 X80MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP15 T7 TP2 L4BN 2 CW13CW28CE6 86MP10 T3 TP33 SGAN L4BN 2 W11 CE10 80MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 80MP15 T8 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 68MP15 T8 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE5 68CW28CW31T10 TP2 L10BH TU38 1 88MP17TE22MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 801741 BOORTRICHLORIDE 2 2TC 2.3+8 0 E0 P200 MP9 (M) 1 CW9CW10CW362683.2-A-75


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1742 BOORTRIFLUORIDE-AZIJNZUUR-COMPLEX, 8 C3 II 8 1 L E2 P001MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 80VLOEIBAARIBC021743 BOORTRIFLUORIDE-PROPIONZUUR- 8 C3 II 8 1 L E2 P001MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 80COMPLEX, VLOEIBAARIBC021744 BROOM of BROOM, OPLOSSING 8 CT1 I 8+6.1 0 E0 P804 MP2 T22 TP2TP10L21DH(+)1745 BROOMPENTAFLUORIDE 5.1 OTC I 5.1+6.1+8 0 E0 P200 MP2 T22 TP2 L10DH TU3TU38TE16TE221746 BROOMTRIFLUORIDE 5.1 OTC I 5.1+6.1+8 0 E0 P200 MP2 T22 TP2 L10DH TU3TU38TE16TE22TU14TU33TU38TC5TE21TE22TE25TT2TM3TM5Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW281 CW24CW281 CW24CW281747 BUTYLTRICHLOORSILAAN 8 CF1 II 8+3 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X83Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.38865685681748 CALCIUMHYPOCHLORIET, DROOG ofCALCIUMHYPOCHLORIET, DROOG,MENGSEL, met meer dan 39% actief chloor(8,8% actieve zuurstof),1748 CALCIUMHYPOCHLORIET, DROOG ofCALCIUMHYPOCHLORIET, DROOG,MENGSEL, met meer dan 39% actief chloor(8,8% actieve zuurstof),1749 CHLOORTRIFLUORIDE 2 2TOC 2.3+5.1+8(+13)5.1 O2 II 5.1 314 1 kg E2 P002IBC085.1 O2 III 5.1 316 5 kg E1 P002IBC08R0011750 CHLOORAZIJNZUUR, OPLOSSING 6.1 TC1 II 6.1+8 100 ml E4 P001IBC021751 CHLOORAZIJNZUUR, VAST 6.1 TC2 II 6.1+8 500 g E4 P002IBC08B4 B13MP10 SGAN TU3 2 W11 CW24CW35B4 B13 MP10 SGAV TU3 3 CW24CW350 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM6B41 CW9CW10CW16CW36MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31CE10 50CE11 50265CE5 68CE9 683.2-A-76


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1752 CHLOORACETYLCHLORIDE 6.1 TC1 I 6.1+8 354 0 E0 P602 MP8 T20 TP2 L10CH668MP17TP35TU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW311753 CHLOORFENYLTRICHLOORSILAAN 8 C3 II 8 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X80Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.31754 CHLOORSULFONZUUR met of zonder 8 C1 I 8 0 E0 P001 MP8 T20 TP2 L10BH TU38 1 X88zwaveltrioxideMP17TE221755 CHROOMZUUR, OPLOSSING 8 C1 II 8 518 1 L E2 P001MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC021755 CHROOMZUUR, OPLOSSING 8 C1 III 8 518 5 L E1 P001IBC02LP01R001MP19 T4 TP1 L4BN 3 CE8 801756 CHROOM(III)FLUORIDE, VAST(chroomtrifluoride, vast)1757 CHROOM(III)FLUORIDE, OPLOSSING(chroomtrifluoride, oplossing)1757 CHROOM(III)FLUORIDE, OPLOSSING(chroomtrifluoride, oplossing)8 C2 II 8 1 kg E2 P002IBC088 C1 II 8 1 L E2 P001IBC028 C1 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R001B4MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 801758 CHROOMOXYCHLORIDE(CHROMYLCHLORIDE)8 C1 I 8 0 E0 P001 MP8MP17T10 TP2 L10BH TU38TE221759 BIJTENDE VASTE STOF, N.E.G. 8 C10 I 8 274 0 E0 P002MP18 T6 TP33 S10AN TU38IBC07L10BH TE221759 BIJTENDE VASTE STOF, N.E.G. 8 C10 II 8 274 1 kg E2 P002MP10 T3 TP33 SGANIBC08 B4L4BN1759 BIJTENDE VASTE STOF, N.E.G. 8 C10 III 8 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R001B3MP10 T1 TP33 SGAVL4BN1760 BIJTENDE VLOEISTOF, N.E.G. 8 C9 I 8 274 0 E0 P001 MP8MP17T14 TP2TP271760 BIJTENDE VLOEISTOF, N.E.G. 8 C9 II 8 274 1 L E2 P001MP15 T11 TP2IBC02TP271760 BIJTENDE VLOEISTOF, N.E.G. 8 C9 III 8 274 5 L E1 P001MP19 T7 TP1IBC03TP28LP01R0011761 KOPERETHYLEENDIAMINE, OPLOSSING 8 CT1 II 8+6.1 1 L E2 P001IBC021 X881 W10 882 W11 CE10 803 VW9 CE11 80L10BH TU38TE221 88L4BN 2 CE6 80L4BN 3 W12 CE8 80MP15 T7 TP2 L4BN 2 CW13CW28CE6 863.2-A-77


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1761 KOPERETHYLEENDIAMINE, OPLOSSING 8 CT1 III 8+6.1 5 L E1 P001MP19 T7 TP1 L4BN 3 W12 CW13 CE8 86IBC03TP28CW28R0011762 CYCLOHEXENYLTRICHLOORSILAAN 8 C3 II 8 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X80Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.31763 CYCLOHEXYLTRICHLOORSILAAN 8 C3 II 8 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X801764 DICHLOORAZIJNZUUR 8 C3 II 8 1 L E2 P001MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC021765 DICHLOORACETYLCHLORIDE 8 C3 II 8 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 X80IBC021766 DICHLOORFENYLTRICHLOORSILAAN 8 C3 II 8 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X801767 DIETHYLDICHLOORSILAAN 8 CF1 II 8+3 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X831768 DIFLUORFOSFORZUUR, WATERVRIJ 8 C1 II 8 1 L E2 P001MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC021769 DIFENYLDICHLOORSILAAN 8 C3 II 8 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X801770 DIFENYLBROOMMETHAAN 8 C10 II 8 1 kg E2 P002MP10 T3 TP33 SGAN2 W11 CE10 80IBC08 B4L4BN1771 DODECYLTRICHLOORSILAAN 8 C3 II 8 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X801773 IJZER(III)CHLORIDE, WATERVRIJ(ijzertrichloride, watervrij)8 C2 III 8 590 5 kg E1 P002IBC08LP02R001B3MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 801774 VULLINGEN VOOR BRANDBLUSSERS, 8 C11 II 8 1 L E0 P001 PP4 2 CE6 80bijtende vloeistof1775 FLUORBOORZUUR 8 C1 II 8 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC021776 FLUORFOSFORZUUR, WATERVRIJ 8 C1 II 8 1 L E2 P001MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC021777 FLUORSULFONZUUR 8 C1 I 8 0 E0 P001 MP8 T10 TP2 L10BH TU38 1 88MP17TE221778 SILICOFLUORWATERSTOFZUUR 8 C1 II 8 1 L E2 P001MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC021779 MIERENZUUR met meer dan 85 massa-% zuur 8 CF1 II 8 + 3 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 83IBC021780 FUMARYLCHLORIDE 8 C3 II 8 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC021781 HEXADECYLTRICHLOORSILAAN 8 C3 II 8 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X801782 HEXAFLUORFOSFORZUUR 8 C1 II 8 1 L E2 P001IBC02MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 803.2-A-78


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1783 HEXAMETHYLEENDIAMINE, OPLOSSING 8 C7 II 8 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC021783 HEXAMETHYLEENDIAMINE, OPLOSSING 8 C7 III 8 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80IBC03LP01R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer1784 HEXYLTRICHLOORSILAAN 8 C3 II 8 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X80Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.31786 MENGSEL VAN FLUORWATERSTOFZUUREN ZWAVELZUUR8 CT1 I 8+6.1 0 E0 P001 MP8MP171787 JOODWATERSTOFZUUR 8 C1 II 8 1 L E2 P001IBC021787 JOODWATERSTOFZUUR 8 C1 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0011788 BROOMWATERSTOFZUUR 8 C1 II 8 519 1 L E2 P001IBC021788 BROOMWATERSTOFZUUR 8 C1 III 8 519 5 L E1 P001IBC03LP01R0011789 CHLOORWATERSTOFZUUR (ZOUTZUUR) 8 C1 II 8 520 1 L E2 P001IBC021789 CHLOORWATERSTOFZUUR (ZOUTZUUR) 8 C1 III 8 520 5 L E1 P001IBC03LP01R0011790 FLUORWATERSTOFZUUR, met meer dan 85%fluorwaterstofT10 TP2 L10DH TU14TU38TE21TE22TT41 CW13CW28MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 80MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 808 CT1 I 8+6.1 640I 0 E0 P802 MP2 T10 TP2 L21DH(+) TU14TU34TU38TC1TE17TE21TE22TE25TT4TT9TA4TM31 CW13CW288868863.2-A-79


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1790 FLUORWATERSTOFZUUR, met meer dan 60% 8 CT1 I 8+6.1 640J 0 E0 P001 PP81 MP8 T10 TP2 L10DH TU14 1 CW13 886maar ten hoogste 85% fluorwaterstofMP17TU38CW28TE21TE22TT41790 FLUORWATERSTOFZUUR, met ten hoogste60% fluorwaterstof8 CT1 II 8+6.1 1 L E2 P001IBC021791 HYPOCHLORIET, OPLOSSING 8 C9 II 8 521 1 L E2 P001IBC021791 HYPOCHLORIET, OPLOSSING 8 C9 III 8 521 5 L E1 P001IBC02LP01R0011792 JOODMONOCHLORIDE 8 C1 II 8 1 L E2 P001IBC021793 ISOPROPYLFOSFAAT 8 C3 III 8 5 L E1 P001IBC02LP01R0011794 LOODSULFAAT met meer dan 3% vrij zuur 8 C2 II 8 591 1 kg E2 P002IBC081796 NITREERZUURMENGSEL met meer dan 50%salpeterzuurPP10B58 CO1 I 8+5.1 0 E0 P001 MP8MP17B5B4MP15 T8 TP2 L4DH TU14TE17TE21TT4MP15 T7 TP2TP24MP19 T4 TP2TP24Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.112 CW13CW28Expresgoed7.6CE6 86L4BV(+) TE11 2 CE6 80L4BV(+) TE11 3 CE8 80MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE10 80MP19 T4 TP1 L4BN 3 CE8 80MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 VW9 CE10 80T10 TP2 L10BH TU38TC6TE22TT11 CW24 8851796 NITREERZUURMENGSEL met ten hoogste 8 C1 II 8 1 L E2 P001MP15 T8 TP2 L4BN 2 CW24 CE6 8050% salpeterzuurIBC021798 MENGSEL VAN SALPETERZUUR EN 8 COT VERBODZOUTZUUR1799 NONYLTRICHLOORSILAAN 8 C3 II 8 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X80Gevaars-identificatienummer5.3.2.31800 OCTADECYLTRICHLOORSILAAN 8 C3 II 8 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X801801 OCTYLTRICHLOORSILAAN 8 C3 II 8 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X801802 PERCHLOORZUUR, met ten hoogste 50 massa- 8 CO1 II 8+5.1 522 1 L E2 P001MP3 T7 TP2 L4BN 2 CW24 CE6 85% zuurIBC021803 FENOLSULFONZUUR, VLOEIBAAR 8 C3 II 8 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC021804 FENYLTRICHLOORSILAAN 8 C3 II 8 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X803.2-A-80


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1805 FOSFORZUUR, OPLOSSING 8 C1 III 8 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80IBC03LP01R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer1806 FOSFORPENTACHLORIDE 8 C2 II 8 1 kg E2 P002MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80IBC08 B41807 FOSFORPENTOXIDE8 C2 II 8 1 kg E2 P002MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80(FOSFORZUURANHYDRIDE)IBC08 B41808 FOSFORTRIBROMIDE 8 C1 II 8 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 X80IBC021809 FOSFORTRICHLORIDE 6.1 TC3 I 6.1+8 354 0 E0 P602 MP8MP17T20 TP2TP35L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW316681810 FOSFOROXYCHLORIDE 6.1 TC3 I 6.1+8 354 0 E0 P602 MP8MP171811 KALIUMWATERSTOFDIFLUORIDE, VAST(kaliumbifluoride, vast)8 CT2 II 8+6.1 1 kg E2 P002IBC081812 KALIUMFLUORIDE, VAST 6.1 T5 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011813 KALIUMHYDROXIDE, VAST (caustischepotas)8 C6 II 8 1 kg E2 P002IBC081814 KALIUMHYDROXIDE, OPLOSSING (kaliloog) 8 C5 II 8 1 L E2 P001IBC021814 KALIUMHYDROXIDE, OPLOSSING (kaliloog) 8 C5 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R001B4B3B4T20TP2TP37L10CHTU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CW13CW28MP10 T1 TP33 SGAH TU15 2 VW9 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE10 86CE11 60MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 801815 PROPIONYLCHLORIDE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338IBC021816 PROPYLTRICHLOORSILAAN 8 CF1 II 8+3 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X83Gevaars-identificatienummer5.3.2.3X6681817 PYROSULFURYLCHLORIDE 8 C1 II 8 1 L E2 P001MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 X80IBC021818 SILICIUMTETRACHLORIDE 8 C1 II 8 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X801819 NATRIUMALUMINAAT, OPLOSSING 8 C5 II 8 1 L E2 P001IBC02MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 803.2-A-81


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1819 NATRIUMALUMINAAT, OPLOSSING 8 C5 III 8 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80IBC03LP01R0011823 NATRIUMHYDROXIDE, VAST (caustischesoda)1824 NATRIUMHYDROXIDE, OPLOSSING(natronloog)1824 NATRIUMHYDROXIDE, OPLOSSING(natronloog)Instructies4.1.48 C6 II 8 1 kg E2 P002IBC088 C5 II 8 1 L E2 P001IBC028 C5 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R001VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.41825 NATRIUMMONOXIDE (natriumoxide) 8 C6 II 8 1 kg E2 P002IBC08 B41826 NITREERZUURMENGSEL, AFGEWERKT, met 8 CO1 I 8+5.1 113 0 E0 P001 MP8meer dan 50% salpeterzuurMP17B4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80T10 TP2 L10BH TU38TE221 CW24 885Gevaars-identificatienummer5.3.2.31826 NITREERZUURMENGSEL, AFGEWERKT, metten hoogste 50% salpeterzuur8 C1 II 8 113 1 L E2 P001IBC02MP15 T8 TP2 L4BN 2 CW24 CE6 801827 TINTETRACHLORIDE, WATERVRIJ 8 C1 II 8 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 X80IBC021828 ZWAVELCHLORIDEN 8 C1 I 8 0 E0 P602 MP8 T20 TP2 L10BH TU38 1 X88MP17TE221829 ZWAVELTRIOXIDE, GESTABILISEERD(zwavelzuuranhydride, gestabiliseerd)8 C1 I 8 623 0 E0 P001 MP8MP17T20 TP4TP26L10BH TU32TU38TE13TE22TT5TM31 X881830 ZWAVELZUUR met meer dan 51% zuur 8 C1 II 8 1 L E2 P001MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC021831 ZWAVELZUUR, ROKEND (oleum) 8 CT1 I 8+6.1 0 E0 P602 MP8 T20 TP2 L10BH TU38 1 CW13 X886MP17TE22CW281832 ZWAVELZUUR, AFGEWERKT 8 C1 II 8 113 1 L E2 P001MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC021833 ZWAVELIGZUUR 8 C1 II 8 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC021834 SULFURYLCHLORIDE 6.1 TC3 I 6.1+8 354 0 E0 P602 MP8MP17X6681835 TETRAMETHYLAMMONIUMHYDROXIDE,OPLOSSING8 C7 II 8 1 L E2 P001IBC02T20 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 803.2-A-82


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1835 TETRAMETHYLAMMONIUMHYDROXIDE, 8 C7 III 8 5 L E1 P001 MP19 T7 TP2 L4BN 3 W12 CE8 80OPLOSSINGIBC03LP01 R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.31836 THIONYLCHLORIDE 8 C1 I 8 0 E0 P802 MP8MP171837 THIOFOSFORYLCHLORIDE 8 C1 II 8 1L E2 P001IBC021838 TITAANTETRACHLORIDE 6.1 TC3 I 6.1+8 354 0 E0 P602 MP8MP171839 TRICHLOORAZIJNZUUR 8 C4 II 8 1 kg E2 P002IBC081840 ZINKCHLORIDE, OPLOSSING 8 C1 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0011841 ACEETALDEHYDEAMMONIAK 9 M11 III 9 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011843 AMMONIUMDINITRO-o-CRESOLAAT, VAST 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC081845 Kooldioxide, vast (droogijs) 9 M11 VRIJ1846 TETRACHLOORKOOLSTOF 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC021847 KALIUMSULFIDE, GEHYDRATEERD met tenminste 30% kristalwater8 C6 II 8 523 1 kg E2 P002IBC081848 PROPIONZUUR met ten minste 10 massa-% en 8 C3 III 8 5 L E1 P001en minder dan 90 massa-% zuurIBC03LP01R001B4B3 B6B4B4T10 TP2 L10BH TU38TE221 X88MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 X80T20TP2TP37L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAN2 W11 CE10 80L4BNMP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CW31 CE11 90MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31CE9 60MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 60MP10 T3 TP33 SGAN L4BN 2 W11 CE10 80MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 801849 NATRIUMSULFIDE, GEHYDRATEERD met 8 C6 II 8 523 1 kg E2 P002MP10 T3 TP33 SGAN L4BN 2 W11 CE10 80ten minste 30% kristalwaterIBC08 B41851 MEDICAMENT, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T1 II 6.1 221 601 100 ml E4 P001 MP15 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 60X6683.2-A-83


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1851 MEDICAMENT, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T1 III 6.1 221 601 5 L E1 P001MP19 L4BH TU15 2 CW13 CE8 60LP01CW28R001CW311854 BARIUMLEGERINGEN, PYROFOOR 4.2 S4 I 4.2 0 E0 P404 MP13 T21 TP70 W1 43TP331855 CALCIUM, PYROFOOR of4.2 S4 I 4.2 0 E0 P404 MP13 0 W1 43CALCIUMLEGERINGEN, PYROFOOR1856 Oliehoudende doeken 4.2 S2 VRIJ1857 Textielafval, vochtig 4.2 S2 VRIJ1858 HEXAFLUORPROPEEN (KOELGAS R 1216) 2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM61859 SILICIUMTETRAFLUORIDE 2 2TC 2.3+8(+13)0 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM61860 VINYLFLUORIDE, GESTABILISEERD 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61862 ETHYLCROTONAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011863 BRANDSTOF VOOR STRAALVLIEGTUIGEN 3 F1 I 3 500 ml E3 P001 MP7MP17Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.113 CW9CW10CW361 CW9CW10CW362 CW9CW10CW36Expresgoed7.6CE3 20Gevaars-identificatienummer5.3.2.3268CE3 239MP19 T4 TP2 LGBF 2 CE7 33T11TP1 TP8TP28L4BN 1 331863 BRANDSTOF VOOR STRAALVLIEGTUIGEN(dampdruk bij 50 °C hoger dan 110 kPa)3 F1 II 3 640C 1 L E2 P001 MP19 T4 TP1 TP8 L1,5BN 2 CE7 331863 BRANDSTOF VOOR STRAALVLIEGTUIGEN(dampdruk bij 50 °C ten hoogste 110 kPa)3 F1 II 3 640D 1 L E2 P001IBC02R0011863 BRANDSTOF VOOR STRAALVLIEGTUIGEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011865 n-PROPYLNITRAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02 B7R0011866 HARS, OPLOSSING, brandbaar 3 F1 I 3 500 ml E3 P001 MP7MP17MP19 T4 TP1 TP8 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 2 CE7 33T11TP1 TP8TP28L4BN 1 333.2-A-84


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1866 HARS, OPLOSSING, brandbaar (dampdruk bij 3 F1 II 3 640C 5 L E2 P001 PP1 MP19 T4 TP1 TP8 L1,5BN 2 CE7 3350 °C hoger dan 110 kPa)1866 HARS, OPLOSSING, brandbaar (dampdruk bij 3 F1 II 3 640D 5 L E2 P001 PP1 MP19 T4 TP1 TP8 LGBF 2 CE7 3350 °C ten hoogste 110 kPa)IBC02R0011866 HARS, OPLOSSING, brandbaar 3 F1 III 3 640E 5 L E1 P001 PP1 MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R0011866 HARS, OPLOSSING, brandbaar (met eenvlampunt lager dan 23 °C en visceus volgens2.2.3.1.4) (kookpunt ten hoogste 35 °C)3 F1 III 3 640F 5 L E1 P001LP01R001Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6PP1 MP19 T2 TP1 L4BN 3 CE4 33Gevaars-identificatienummer5.3.2.31866 HARS, OPLOSSING, brandbaar (met eenvlampunt lager dan 23 °C en visceus volgens2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °C hoger dan 110kPa, kookpunt hoger dan 35 °C)3 F1 III 3 640G 5 L E1 P001LP01R001PP1 MP19 T2 TP1 L1,5BN 3 CE4 331866 HARS, OPLOSSING, brandbaar (met eenvlampunt lager dan 23 °C en visceus volgens2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °C ten hoogste 110kPa)3 F1 III 3 640H 5 L E1 P001IBC02LP01R0011868 DECABORAAN 4.1 FT2 II 4.1+6.1 1 kg E2 P002IBC061869 MAGNESIUM of MAGNESIUMLEGERINGEN,met meer dan 50 % magnesium, in korrels,krullen of lint4.1 F3 III 4.1 59 5 kg E1 P002IBC08LP02R001PP1 MP19 T2 TP1 LGBF 3 CE4 33B3MP10 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW28 CE10 46MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 401870 KALIUMBOORHYDRIDE 4.3 W2 I 4.3 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X4231871 TITAANHYDRIDE 4.1 F3 II 4.1 1 kg E2 P410 PP40 MP11 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40IBC041872 LOODDIOXIDE 5.1 OT2 III 5.1+6.1 5 kg E1 P002MP2 T1 TP33 SGAN TU3 3 CW24 CE11 56IBC08LP02R001B3CW281873 PERCHLOORZUUR, met meer dan 50 massa-%doch ten hoogste 72 massa-% zuur5.1 OC1 I 5.1+8 60 0 E0 P502 PP28 MP3 T10 TP1 L4DN(+) TU3TU28TE161884 BARIUMOXIDE 6.1 T5 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011885 BENZIDINE 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC08B3B4MP10 T1 TP33 SGAHL4BHMP10 T3 TP33 SGAHL4BH1 CW24 558TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31CE11 60CE9 603.2-A-85


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1886 BENZYLIDEENCHLORIDE 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE5 60IBC02CW28CW311887 BROOMCHLOORMETHAAN 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0011888 CHLOROFORM 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0011889 CYAANBROMIDE 6.1 TC2 I 6.1+8 0 E5 P002 MP18 T6 TP33 S10AHL10CH1891 ETHYLBROMIDE 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC021892 ETHYLDICHLOORARSINE 6.1 T3 I 6.1 354 0 E0 P602 MP8MP171894 FENYLKWIKHYDROXIDE 6.1 T3 II 6.1 500 g E4 P002IBC081895 FENYLKWIKNITRAAT 6.1 T3 II 6.1 500 g E4 P002IBC081897 TETRACHLOORETHYLEEN(perchloorethyleen)6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0011898 ACETYLJODIDE 8 C3 II 8 1 L E2 P001IBC021902 DIISOOCTYLFOSFAAT 8 C3 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0011903 DESINFECTIEMIDDEL, VLOEIBAAR,BIJTEND, N.E.G.1903 DESINFECTIEMIDDEL, VLOEIBAAR,BIJTEND, N.E.G.8 C9 I 8 274 0 E0 P001 MP8MP178 C9 II 8 274 1 L E2 P001IBC02B8B4B4Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP19 T7 TP2 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31T20TP2TP37L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE8 60CE8 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.3668CE5 6066CE9 60CE9 60CE8 60MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80L10BHTU38TE221 88MP15 L4BN 2 CE6 803.2-A-86


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1903 DESINFECTIEMIDDEL, VLOEIBAAR, 8 C9 III 8 274 5 L E1 P001MP19 L4BN 3 W12 CE8 80BIJTEND, N.E.G.IBC03LP01R0011905 SELEENZUUR 8 C2 I 8 0 E0 P002IBC071906 AFVALZWAVELZUUR 8 C1 II 8 1 L E2 P001IBC021907 NATRONKALK, met meer dan 4%natriumhydroxide8 C6 III 8 62 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011908 CHLORIET, OPLOSSING 8 C9 II 8 521 1 L E2 P001IBC021908 CHLORIET, OPLOSSING 8 C9 III 8 521 5 L E1 P001IBC03LP01R001B3Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP18 T6 TP33 S10AN 1 W10 88MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 80TP28MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 80MP15 T7 TP2TP24MP19 T4 TP2TP24L4BV(+) TE11 2 CE6 80L4BV(+) TE11 3 W12 CE8 801910 Calciumoxide 8 C6 VRIJ1911 DIBORAAN 2 2TF 2.3+2.1 0 E0 P200 MP9 1 CW9CW10CW361912 MENGSEL VAN METHYLCHLORIDE ENDICHLOORMETHAAN2 2F 2.1 (+13) 228 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61913 NEON, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 2 3A 2.2 (+13) 593 120 ml E1 P203 MP9 T75 TP5 RxBN TU19TT9TA4TM61914 BUTYLPROPIONATEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011915 CYCLOHEXANON 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0011916 2,2'-DICHLOORDIETHYLETHER 6.1 TF1 II 6.1+3 100 ml E4 P001IBC021917 ETHYLACRYLAAT, GESTABILISEERD 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012 CW9CW10CW363 W5 CW9CW11CW30CW36Gevaars-identificatienummer5.3.2.3263CE3 23CE2 22MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 63MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 3393.2-A-87


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1918 ISOPROPYLBENZEEN (cumeen) 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R0011919 METHYLACRYLAAT, GESTABILISEERD 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0011920 NONANEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 339MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 301921 PROPYLEENIMINE, GESTABILISEERD 3 FT1 I 3+6.1 0 E0 P001 MP2 T14 TP2 L15CH TU14TU15TU38TE21TE22TE251922 PYRROLIDINE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001IBC021923 CALCIUMDITHIONIET 4.2 S4 II 4.2 0 E2 P410IBC061928 METHYLMAGNESIUMBROMIDE INETHYLETHER1 CW13CW28MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 404.3 WF1 I 4.3+3 0 E0 P402 RR8 MP2 L10DH TU4TU14TU22TU38TE21TE22TM21929 KALIUMDITHIONIET 4.2 S4 II 4.2 0 E2 P410IBC061931 ZINKDITHIONIET 9 M11 III 9 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011932 ZIRKONIUMAFVAL 4.2 S4 III 4.2 524 592 0 E1 P002IBC08LP02R0011935 CYANIDE, OPLOSSING, N.E.G. 6.1 T4 I 6.1 274 525 0 E5 P001 MP8MP17B3B3Gevaars-identificatienummer5.3.2.33360 W1 CW23 X323MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CW31 CE11 90MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 VW4 CE11 40T14TP2TP27L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31663.2-A-88


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1935 CYANIDE, OPLOSSING, N.E.G. 6.1 T4 II 6.1 274 525 100 ml E4 P001MP15 T11 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE5 60IBC02TP27CW28CW311935 CYANIDE, OPLOSSING, N.E.G. 6.1 T4 III 6.1 274 525 5 L E1 P001IBC03LP01R0011938 BROOMAZIJNZUUR, OPLOSSING 8 C3 II 8 1 L E2 P001IBC021938 BROOMAZIJNZUUR, OPLOSSING 8 C3 III 8 5 L E1 P001IBC02LP01R0011939 FOSFOROXYBROMIDE 8 C2 II 8 1 kg E2 P002IBC081940 THIOGLYCOLZUUR 8 C3 II 8 1 L E2 P001IBC021941 DIBROOMDIFLUORMETHAAN(difluordibroommethaan)1942 AMMONIUMNITRAAT, met een totalehoeveelheid brandbare stoffen van ten hoogste0,2%(met inbegrip van organische stoffen,berekend als koolstof) en zonder anderetoegevoegde stof9 M11 III 9 5 L E1 P001LP01R0015.1 O2 III 5.1 306 611 5 kg E1 P002IBC08LP02R0011944 VEILIGHEIDSLUCIFERS (boekjes, kaarten ofdoosjes)4.1 F1 III 4.1 293 5 kg E1 P407R0011945 WASLUCIFERS 4.1 F1 III 4.1 293 5 kg E1 P407R0011950 SPUITBUSSEN (AËROSOLEN), verstikkend 2 5A 2.2 1903273446251950 SPUITBUSSEN (AËROSOLEN), bijtend 2 5C 2.2+8 1903273446251950 SPUITBUSSEN (AËROSOLEN), bijtend,oxiderend2 5CO 2.2+5.1+8 1903273446251950 SPUITBUSSEN (AËROSOLEN), brandbaar 2 5F 2.1 1903273446251 L E0 P003LP021 L E0 P003LP021 L E0 P003LP021 L E0 P003LP02B4B3PP17PP87RR6 L2PP17PP87RR6 L2PP17PP87RR6 L2PP17PP87RR6 L2MP19 T7 TP2TP28Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE8 60MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80MP19 T7 TP2 L4BN 3 CE8 80MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80MP15 T11 TP2 L4BN 3 CW31 CE8 90MP10T1 BK1BK2TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP11 4 W1 CE11 40MP11 4 W1 CE11 40MP9 3 W14 CW9CW12MP9 1 W14 CW9CW12MP9 1 W14 CW9CW12MP9 2 W14 CW9CW12CE2 20CE2 28CE2 285CE2 23Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-89


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1950 SPUITBUSSEN (AËROSOLEN), brandbaar,1 L E0 P003MP9 1 W14 CW9 CE2 238bijtendLP02CW122 5FC 2.1+8 1903273446251950 SPUITBUSSEN (AËROSOLEN), oxiderend 2 5O 2.2+5.1 1903273446251950 SPUITBUSSEN (AËROSOLEN), giftig 2 5T 2.2+6.1 1903273446251950 SPUITBUSSEN (AËROSOLEN), giftig, bijtend 2 5TC 2.2+6.1+8 1903273446251950 SPUITBUSSEN (AËROSOLEN), giftig,brandbaar1950 SPUITBUSSEN (AËROSOLEN), giftig,brandbaar, bijtend1950 SPUITBUSSEN (AËROSOLEN), giftig,oxiderend1950 SPUITBUSSEN (AËROSOLEN), giftig,oxiderend, bijtend2 5TF 2.1+6.1 1903273446252 5TFC 2.1+6.1+8 1903273446252 5TO 2.2+5.1+6.1 1903273446252 5TOC 2.2+5.1+6.1+8 1903273446251 L E0 P003LP02120 ml E0 P003LP02120 ml E0 P003LP02120 ml E0 P003LP02120 ml E0 P003LP02120 ml E0 P003LP02120 ml E0 P003LP02PP17PP87RR6 L2PP17PP87RR6 L2PP17PP87RR6 L2PP17PP87RR6 L2PP17PP87RR6 L2PP17PP87RR6 L2PP17PP87RR6 L2PP17PP87RR6 L2Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP9 3 W14 CW9CW12MP9 1 W14 CW9CW12CW28MP9 1 W14 CW9CW12CW28MP9 1 W14 CW9CW12CW28MP9 1 W14 CW9CW12CW28MP9 1 W14 CW9CW12CW28MP9 1 W14 CW9CW12CW281951 ARGON, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 2 3A 2.2 (+13) 593 120 ml E1 P203 MP9 T75 TP5 RxBN TU19TT9TA4TM61952 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE ENKOOLDIOXIDE (MENGSEL VANETHYLEENOXIDE EN KOOLSTOFDIOXIDE)(MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE ENKOOLZUUR) met ten hoogste 9 % ethyleenoxide2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 (M) PxBN(M) TT9TA4TM63 W5 CW9CW11CW30CW363 CW9CW10CW36Expresgoed7.6CE2 25Gevaars-identificatienummer5.3.2.326268263263265265CE2 22CE3 203.2-A-90


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1953 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG,2 1TF 2.3+2.1263BRANDBAAR, N.E.G.(+13)274 0 E0 P200 MP9 (M) CxBH(M) TU6TU38TE22TE25TT9TA41954 SAMENGEPERST GAS, BRANDBAAR, N.E.G. 2 1F 2.1 (+13) 274 0 E0 P200 MP9 (M) CxBN(M) TU38TE22TT9TA41955 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, N.E.G. 2 1T 2.3 (+13) 274 0 E0 P200 MP9 (M) CxBH(M) TU6TU38TE22TE25TT9TA41956 SAMENGEPERST GAS, N.E.G. 2 1A 2.2 (+13) 274 120 ml E1 P200 MP9 (M) CxBN(M) TT9TA41957 DEUTERIUM, SAMENGEPERST 2 1F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) CxBN(M) TU38TE22TT9TA41958 1,2-DICHLOOR-1,1,2,2-TETRAFLUORETHAAN (KOELGAS R 114)1959 1,1-DIFLUORETHYLEEN (1,1-DIFLUORETHEEN) (KOELGAS R 1132A)2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM62 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61961 ETHAAN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 2 3F 2.1 (+13) 0 E0 P203 MP9 T75 TP5 RxBN TU18TU38TE22TT9TA4TM61962 ETHYLEEN (ETHEEN) 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM6Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW9CW10CW362 CW9CW10CW361 CW9CW10CW363 CW9CW10CW362 CW9CW10CW363 CW9CW10CW362 CW9CW10CW362 W5 CW9CW11CW30CW362 CW9CW10CW36Expresgoed7.6CE3 23Gevaars-identificatienummer5.3.2.326CE3 20CE3 23CE3 20CE3 239CE2 223CE3 233.2-A-91


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1963 HELIUM, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 2 3A 2.2 (+13) 593 120 ml E1 P203 MP9 T75 TP5 RxBNCE2 22TP341964 MENGSEL VAN KOOLWATERSTOFGASSEN,SAMENGEPERST, N.E.G.1965 MENGSEL VAN KOOLWATERSTOFGASSEN,VLOEIBAAR GEMAAKT, N.E.G. (mengsel A,A01, A02, A0, A1, B1, B2, B of C)1966 WATERSTOF, STERK GEKOELD,VLOEIBAAR2 1F 2.1 (+13) 274 0 E0 P200 MP9 (M) CxBN(M) TU38TE22TT9TA42 2F 2.1 (+13) 274 583 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM62 3F 2.1 (+13) 0 E0 P203 MP9 T75 TP5TP23TP34RxBNTU19TT9TA4TM6TU18TU38TE22TT9TA4TM6Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.113 W5 CW9CW11CW30CW362 CW9CW10CW362 CW9CW10CW362 W5 CW9CW11CW30CW361967 INSECTICIDE, GAS, GIFTIG, N.E.G. 2 2T 2.3 (+13) 274 0 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU6TU38TE22TE25TT9TA4TM61 CW9CW10CW361968 INSECTICIDE, GAS, N.E.G. 2 2A 2.2 (+13) 274 120 ml E1 P200 MP9 (M) PxBN(M) TT9TA4TM61969 ISOBUTAAN 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61970 KRYPTON, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 2 3A 2.2 (+13) 593 120 ml E1 P203 MP9 T75 TP5 RxBN TU19TT9TA4TM61971 METHAAN, SAMENGEPERST of AARDGAS,SAMENGEPERST, met hoog methaangehalte2 1F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) CxBN(M) TU38TE22TT9TA43 CW9CW10CW362 CW9CW10CW363 W5 CW9CW11CW30CW362 CW9CW10CW36Expresgoed7.6CE3 23CE3 23CE2 223Gevaars-identificatienummer5.3.2.326CE3 20CE3 23CE2 22CE3 233.2-A-92


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1972 METHAAN, STERK GEKOELD, VLOEIBAARCE2 223of AARDGAS, STERK GEKOELD,VLOEIBAAR, met hoog methaangehalte1973 MENGSEL VANCHLOORDIFLUORMETHAAN ENCHLOORPENTAFLUORETHAAN (KOELGASR 502), met een vast kookpunt, dat ca. 49 %chloordifluormethaan bevat2 3F 2.1 (+13) 0 E0 P203 MP9 T75 TP5 RxBN TU18TU38TE22TT9TA4TM62 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM6Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.112 W5 CW9CW11CW30CW363 CW9CW10CW36Expresgoed7.6CE3 20Gevaars-identificatienummer5.3.2.31974 BROOMCHLOORDIFLUORMETHAAN(KOELGAS R 12B1)1975 MENGSEL VAN STIKSTOFMONOXIDE ENDISTIKSTOFTETROXIDE (MENGSEL VANSTIKSTOFMONOXIDE ENSTIKSTOFDIOXIDE)2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM63 CW9CW10CW362 2TOC 2.3+5.1+8 0 E0 P200 MP9 1 CW9CW10CW36CE3 202651976 OCTAFLUORCYCLOBUTAAN (KOELGAS RC318)1977 STIKSTOF, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 2 3A 2.2 (+13) 345 3465932 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM6120 ml E1 P203 MP9 T75 TP5 RxBN TU19TT9TA4TM61978 PROPAAN 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM61982 TETRAFLUORMETHAAN (KOELGAS R 14) 2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 (M) PxBN(M) TT9TA4TM61983 1-CHLOOR-2,2,2-TRIFLUORETHAAN(KOELGAS R 133A)2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM61984 TRIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 23) 2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 (M) PxBN(M) TT9TA4TM63 CW9CW10CW363 W5 CW9CW11CW30CW362 CW9CW10CW363 CW9CW10CW363 CW9CW10CW363 CW9CW10CW36CE3 20CE2 22CE3 23CE3 20CE3 20CE3 203.2-A-93


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1986 ALCOHOLEN, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. 3 FT1 I 3+6.1 274 0 E0 P001 MP7 T14 TP2 L10CH TU14 1 CW13 336MP17TP27TU15CW28TU38TE21TE221986 ALCOHOLEN, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. 3 FT1 II 3+6.1 274 1 L E2 P001IBC021986 ALCOHOLEN, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. 3 FT1 III 3+6.1 274 5 L E1 P001IBC03R0011987 ALCOHOLEN, N.E.G. (dampdruk bij 50 °Choger dan 110 kPa)3 F1 II 3 274 601640CMP19 T11 TP2TP27MP19 T7 TP1TP281 L E2 P001 MP19 T7 TP1 TP8TP28Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11L4BH TU15 2 CW13CW28L4BH TU15 3 W12 CW13CW28Expresgoed7.6CE7 336CE4 36L1,5BN 2 CE7 33Gevaars-identificatienummer5.3.2.31987 ALCOHOLEN, N.E.G. (dampdruk bij 50 °C tenhoogste 110 kPa)3 F1 II 3 274 601640D1 L E2 P001IBC02R0011987 ALCOHOLEN, N.E.G. 3 F1 III 3 274 601 5 L E1 P001IBC03LP01R0011988 ALDEHYDEN, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. 3 FT1 I 3+6.1 274 0 E0 P001 MP7MP17MP19 T7 TP1 TP8TP28MP19 T4 TP1TP29T14TP2TP27LGBF 2 CE7 33LGBF 3 W12 CE4 30L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW281988 ALDEHYDEN, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. 3 FT1 II 3+6.1 274 1 L E2 P001MP19 T11 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE7 336IBC02TP27CW281988 ALDEHYDEN, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. 3 FT1 III 3+6.1 274 5 L E1 P001MP19 T7 TP1 L4BH TU15 3 W12 CW13 CE4 36IBC03R001TP28CW281989 ALDEHYDEN, N.E.G. 3 F1 I 3 274 0 E3 P001 MP7 T11 TP1 L4BN 1 33MP17TP271989 ALDEHYDEN, N.E.G. (dampdruk bij 50 °C 3 F1 II 3 274 1 L E2 P001 MP19 T7 TP1 TP8 L1,5BN 2 CE7 33hoger dan 110 kPa)640CTP283361989 ALDEHYDEN, N.E.G. (dampdruk bij 50 °C tenhoogste 110 kPa)3 F1 II 3 274640DLQ4 E2 P001IBC02R0011989 ALDEHYDEN, N.E.G. 3 F1 III 3 274 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T7 TP1 TP8TP28MP19 T4 TP1TP29LGBF 2 CE7 33LGBF 3 W12 CE4 303.2-A-94


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1990 BENZALDEHYDE 9 M11 III 9 5 L E1 P001MP15 T2 TP1 LGBV 3 W12 CW31 CE8 90IBC03LP01R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.41991 CHLOROPREEN, GESTABILISEERD 3 FT1 I 3+6.1 0 E0 P001 MP7MP171992 BRANDBARE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G. 3 FT1 I 3+6.1 274 0 E0 P001 MP7MP17Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4T14 TP2 TP6 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22T14TP2TP27L10CHTU14TU15TU38TE21TE22Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW281 CW13CW281992 BRANDBARE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G. 3 FT1 II 3+6.1 274 1 L E2 P001MP19 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE7 336IBC02CW281992 BRANDBARE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G. 3 FT1 III 3+6.1 274 5 L E1 P001MP19 T7 TP1 L4BH TU15 3 W12 CW13 CE4 36IBC03R001TP28CW281993 BRANDBARE VLOEISTOF, N.E.G. 3 F1 I 3 274 0 E3 P001 MP7 T11 TP1 L4BN 1 33MP17TP271993 BRANDBARE VLOEISTOF, N.E.G. (dampdruk 3 F1 II 3 274 601 1 L E2 P001 MP19 T7 TP1 TP8 L1,5BN 2 CE7 33bij 50 °C hoger dan 110 kPa)640CTP28Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33363361993 BRANDBARE VLOEISTOF, N.E.G. (dampdrukbij 50 °C ten hoogste 110 kPa)3 F1 II 3 274 601640D1993 BRANDBARE VLOEISTOF, N.E.G. 3 F1 III 3 274 601640E1993 BRANDBARE VLOEISTOF, N.E.G. (met eenvlampunt lager dan 23 °C en visceus volgens2.2.3.1.4) (kookpunt ten hoogste 35 °C)3 F1 III 3 274 601640F1L E2 P001IBC02R0015 L E1 P001IBC03LP01R0015 L E1 P001LP01R001MP19 T7 TP1 TP8TP28MP19 T4 TP1TP29MP19 T4 TP1TP29LGBF 2 CE7 33LGBF 3 W12 CE4 30L4BN 3 CE4 331993 BRANDBARE VLOEISTOF, N.E.G. (met eenvlampunt lager dan 23 °C en visceus volgens2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °C hoger dan 110kPa, kookpunt hoger dan 35 °C)3 F1 III 3 274 601640G5 L E1 P001LP01R001MP19 T4 TP1TP29L1,5BN 3 CE4 331993 BRANDBARE VLOEISTOF, N.E.G. (met eenvlampunt lager dan 23 °C en visceus volgens2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °C ten hoogste 110kPa)3 F1 III 3 274 601640H5 L E1 P001IBC02LP01R001MP19 T4 TP1TP29LGBF 3 CE4 333.2-A-95


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)1994 IJZERPENTACARBONYL 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P601 MP2 T22 TP2 L15CH TU14 1 CW13 663TU15CW28TU31CW31TU38TE21TE22TE25TM31999 TEER, VLOEIBAAR (waaronder bindmiddel 3 F1 II 3 640C 5 L E2 P001 MP19 T3 TP3voor wegen, bitumineuze cut-backs, asfalt enTP29bitumen) (dampdruk bij 50 °C hoger dan 110 kPa)Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6L1,5BN 2 CE7 33Gevaars-identificatienummer5.3.2.31999 TEER, VLOEIBAAR (waaronder bindmiddelvoor wegen, bitumineuze cut-backs, asfalt enbitumen) (dampdruk bij 50 °C ten hoogste 110kPa)1999 TEER, VLOEIBAAR (waaronder bindmiddelvoor wegen, bitumineuze cut-backs, asfalt enbitumen)1999 TEER, VLOEIBAAR (waaronder bindmiddelvoor wegen, bitumineuze cut-backs, asfalt enbitumen) (met een vlampunt lager dan 23 °C envisceus volgens 2.2.3.1.4) (kookpunt ten hoogste35 °C)3 F1 II 3 640D 5 L E2 P001IBC02R0013 F1 III 3 640E 5 L E1 P001IBC03LP01R0013 F1 III 3 640F 5 L E1 P001LP01R001MP19 T3 TP3TP29LGBF 2 CE7 33MP19 T1 TP3 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T1 TP3 L4BN 3 CE4 331999 TEER, VLOEIBAAR (waaronder bindmiddelvoor wegen, bitumineuze cut-backs, asfalt enbitumen) (met een vlampunt lager dan 23 °C envisceus volgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °Choger dan 110 kPa, kookpunt hoger dan 35 °C)3 F1 III 3 640G 5 L E1 P001LP01R001MP19 T1 TP3 L1,5BN 3 CE4 331999 TEER, VLOEIBAAR (waaronder bindmiddelvoor wegen, bitumineuze cut-backs, asfalt enbitumen) (met een vlampunt lager dan 23 °C envisceus volgens 2.2.3.1.4) (dampdruk bij 50 °Cten hoogste 110 kPa)3 F1 III 3 640H 5 L E1 P001IBC02LP01R001MP19 T1 TP3 LGBF 3 CE4 332000 CELLULOID in blokken, staven, rollen, bladen,pijpen, etc. (met uitzondering van afvalstoffen)4.1 F1 III 4.1 502 5 kg E1 P002LP02R001PP7 MP11 3 W1 CE11 403.2-A-96


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2001 KOBALTNAFTENAATPOEDER 4.1 F3 III 4.1 5 kg E1 P002MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40IBC08 B3LP02R0012002 CELLULOIDAFVAL 4.2 S2 III 4.2 526 592 0 E1 P002IBC08LP02R0012004 MAGNESIUMDIAMIDE 4.2 S4 II 4.2 0 E2 P410IBC062006 KUNSTSTOFFEN OP BASIS VANNITROCELLULOSE, VOORZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.Instructies4.1.44.2 S2 III 4.2 274 528 0 E1 P002R001VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4PP8B3Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP14 3 W1 CE11 40MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40MP14 3 W1 CE11 402008 ZIRKONIUMPOEDER, DROOG 4.2 S4 I 4.2 524 540 0 E0 P404 MP13 T21 TP70 W1 43TP332008 ZIRKONIUMPOEDER, DROOG 4.2 S4 II 4.2 524 540 0 E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40IBC062008 ZIRKONIUMPOEDER, DROOG 4.2 S4 III 4.2 524 540 0 E1 P002MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 VW4 CE11 40IBC08 B3LP02R0012009 ZIRKONIUM, DROOG, in de vorm van platen,stroken of opgerolde draad (dunner dan 18 µm)4.2 S4 III 4.2 524 592 0 E1 P002LP02R001MP14 3 W1 VW4 CE11 402010 MAGNESIUMHYDRIDE 4.3 W2 I 4.3 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X4232011 MAGNESIUMFOSFIDE 4.3 WT2 I 4.3+6.1 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X462CW282012 KALIUMFOSFIDE 4.3 WT2 I 4.3+6.1 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X462CW282013 STRONTIUMFOSFIDE 4.3 WT2 I 4.3+6.1 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X462CW282014 WATERSTOFPEROXIDE, OPLOSSING IN 5.1 OC1 II 5.1+8 1 L E2 P504 PP10 MP15 T7 TP2 TP6 L4BV(+) TU3 2 CW24 CE6 58WATER met ten minste 20% doch ten hoogste60% waterstofperoxide (zo nodig gestabiliseerd)IBC02 B5TP24TC2TE8TE11TT12015 WATERSTOFPEROXIDE, OPLOSSING INWATER, GESTABILISEERD, met meer dan70% waterstofperoxide5.1 OC1 I 5.1+8 640N 0 E0 P501 MP2 T9 TP2 TP6TP24L4DV(+)TU3TU28TC2TE8TE9TE16TT11 W5 CW24 559Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-97


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2015 WATERSTOFPEROXIDE, OPLOSSING IN 5.1 OC1 I 5.1+8 640O 0 E0 P501 MP2 T9 TP2 TP6 L4BV(+) TU3 1 W5 CW24 559WATER, GESTABILISEERD, met meer danTP24TU2860%, doch ten hoogste 70 % waterstofperoxideTC2TE7TE8TE9TE16TT12016 MUNITIE, GIFTIG, NIET ONTPLOFBAAR,zonder verspreidingslading of uitstootlading enzonder ontsteker6.1 T2 II 6.1 0 E0 P600 MP10 2 CW13CW28CW31Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6CE9 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.32017 MUNITIE, TRAANVERWEKKEND, NIETONTPLOFBAAR, zonder verspreidingslading ofuitstootlading en zonder ontsteker6.1 TC2 II 6.1+8 0 E0 P600 2 CW13CW28CW31682018 CHLOORANILINEN, VAST 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC082019 CHLOORANILINEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022020 CHLOORFENOLEN, VAST 6.1 T2 III 6.1 205 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012021 CHLOORFENOLEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012022 CRESYLZUUR 6.1 TC1 II 6.1+8 100 ml E4 P001IBC022023 EPICHLOORHYDRINE 6.1 TF1 II 6.1+3 279 100 ml E4 P001IBC022024 KWIKVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G. 6.1 T4 I 6.1 43 274 0 E5 P001 MP8MP172024 KWIKVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G. 6.1 T4 II 6.1 43 274 100 ml E4 P001IBC02B4B3MP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU15 2 W11 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP10 T1 TP33 SGAH TU15 2 VW9 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP15 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE9 60CE5 60CE11 60CE8 60CE5 68CE5 6366CE5 603.2-A-98


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2024 KWIKVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G. 6.1 T4 III 6.1 43 274 5 L E1 P001MP19 L4BH TU15 2 W12 CW13 CE8 60IBC03CW28LP01CW31R0012025 KWIKVERBINDING, VAST, N.E.G. 6.1 T5 I 6.1 43 274 0 E5 P002529 585IBC07Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP18 T6 TP33 S10AH TU15 1 W10 CW13CW28CW31Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.3662025 KWIKVERBINDING, VAST, N.E.G. 6.1 T5 II 6.1 43 274 500 g E4 P002529 585IBC08B4MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31CE9 602025 KWIKVERBINDING, VAST, N.E.G. 6.1 T5 III 6.1 43 274529 5855 kg E1 P002IBC08LP02R0012026 FENYLKWIKVERBINDING, N.E.G. 6.1 T3 I 6.1 43 274 0 E5 P002IBC072026 FENYLKWIKVERBINDING, N.E.G. 6.1 T3 II 6.1 43 274 500 g E4 P002IBC082026 FENYLKWIKVERBINDING, N.E.G. 6.1 T3 III 6.1 43 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012027 NATRIUMARSENIET, VAST 6.1 T5 II 6.1 43 500 g E4 P002IBC082028 ROOKBOMMEN, NIET ONTPLOFBAAR, dieeen bijtende vloeistof bevatten, zonder ontstekerB3B4B3B4MP10 T1 TP33 SGAH TU15 2 VW9 CW13CW28CW31MP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31CE11 6066CE9 60CE11 60CE9 608 C11 II 8 0 E0 P803 2 802029 HYDRAZINE, WATERVRIJ 8 CFT I 8+3+6.1 0 E0 P001 MP8MP171 CW13CW282030 HYDRAZINE, OPLOSSING IN WATER met 8 CT1 I 8+6.1 530 0 E0 P001 MP8 T10 TP2 L10BH TU38 1 CW13meer dan 37 massa-% hydrazineMP17TE22CW282030 HYDRAZINE, OPLOSSING IN WATER met 8 CT1 II 8+6.1 530 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CW13meer dan 37 massa-% hydrazineIBC02CW282030 HYDRAZINE, OPLOSSING IN WATER metmeer dan 37 massa-% hydrazine8 CT1 III 8+6.1 530 5L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CW13CW28886886CE6 86CE6 863.2-A-99


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2031 SALPETERZUUR, anders dan roodrokend, met 8 CO1 I 8+5.1 0 E0 P001 PP81 MP8 T10 TP2 L10BH TU38 1 CW24 885meer dan 70% zuurMP17TC6TE22TT12031 SALPETERZUUR, anders dan roodrokend, metten minste 65%, maar niet meer dan 70%salpeterzuur2031 SALPETERZUUR, anders dan roodrokend, metminder dan 65% zuur8 CO1 II 8+5.1 1 L E2 P001IBC028 C1 II 8 1 L E2 P001IBC022032 SALPETERZUUR, ROODROKEND 8 COT I 8+5.1+6.1 0 E0 P602 MP8MP172033 KALIUMMONOXIDE (kaliumoxide) 8 C6 II 8 1 kg E2 P002IBC082034 MENGSEL VAN WATERSTOF ENMETHAAN, SAMENGEPERSTColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6PP81 B15 MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 85PP81 B15 MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 80B4T20 TP2 L10BH TU38TC6TE22TT11 CW13CW24CW28MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 802 1F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) CxBN(M) TU38TE22TT9TA42035 1,1,1-TRIFLUORETHAAN (KOELGAS R 143A) 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM62036 XENON 2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 (M) PxBN(M) TT9TA4TM62037 HOUDERS, KLEIN, MET GAS(GASPATRONEN), zonder aftapinrichting, niethervulbaar2037 HOUDERS, KLEIN, MET GAS(GASPATRONEN), zonder aftapinrichting, niethervulbaar2037 HOUDERS, KLEIN, MET GAS(GASPATRONEN), zonder aftapinrichting, niethervulbaar2037 HOUDERS, KLEIN, MET GAS(GASPATRONEN), zonder aftapinrichting, niethervulbaar2037 HOUDERS, KLEIN, MET GAS(GASPATRONEN), zonder aftapinrichting, niethervulbaar2037 HOUDERS, KLEIN, MET GAS(GASPATRONEN), zonder aftapinrichting, niethervulbaar2 5A 2.2 191 3033442 5F 2.1 191 3033442 5O 2.2+5.1 191 3033441 L E0 P003 PP17RR61 L E0 P003 PP17RR61 L E0 P003 PP17RR62 5T 2.3 303 344 120 ml E0 P003 PP17RR62 5TC 2.3+8 303 344 120 ml E0 P003 PP17RR62 5TF 2.3+2.1 303 344 120 ml E0 P003 PP17RR62 CW9CW10CW362 CW9CW10CW363 CW9CW10CW36MP9 3 CW9CW12MP9 2 CW9CW12MP9 3 CW9CW12MP9 1 CW9CW12MP9 1 CW9CW12MP9 1 CW9CW12Gevaars-identificatienummer5.3.2.3856CE3 23CE3 23CE3 20CE2 20CE2 23CE2 25262682633.2-A-100


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2037 HOUDERS, KLEIN, MET GAS2 5TFC 2.3+2.1+8 303 344 120 ml E0 P003 PP17 MP9 1 CW9 263(GASPATRONEN), zonder aftapinrichting, nietRR6CW12hervulbaar2037 HOUDERS, KLEIN, MET GAS(GASPATRONEN), zonder aftapinrichting, niethervulbaar2037 HOUDERS, KLEIN, MET GAS(GASPATRONEN), zonder aftapinrichting, niethervulbaar2 5TO 2.3+5.1 303 344 120 ml E0 P003 PP17RR62 5TOC 2.3+5.1+8 303 344 120 ml E0 P003 PP17RR62038 DINITROTOLUENEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC02Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP9 1 CW9CW12MP9 1 CW9CW12MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW312044 2,2-DIMETHYLPROPAAN 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM62045 ISOBUTYRALDEHYDE 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012046 CYMENEN (methylisopropylbenzenen) 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012047 DICHLOORPROPENEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012047 DICHLOORPROPENEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012048 DICYCLOPENTADIEEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012049 DIETHYLBENZEEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012050 DIISOBUTYLEEN, ISOMEREVERBINDINGEN3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012051 2-DIMETHYLAMINOETHANOL 8 CF1 II 8+3 1 L E2 P001IBC022 CW9CW10CW36Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.3265265CE5 60CE3 23MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 833.2-A-101


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2052 DIPENTEEN (limoneen) 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R0012053 METHYLISOBUTYLCARBINOL(methylamylalcohol)Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.43 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 302054 MORFOLINE 8 CF1 I 8+3 0 E0 P001 MP8 T10 TP2 L10BH TU38 1 883MP17TE222055 STYREEN MONOMEER, GESTABILISEERD(vinylbenzeen, monomeer, gestabiliseerd)3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 392056 TETRAHYDROFURAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012057 TRIPROPYLEEN (propyleen trimeer) 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012057 TRIPROPYLEEN (propyleen trimeer) 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012058 VALERALDEHYDE 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012059 NITROCELLULOSE, OPLOSSING,3 D I 3 198 531 0 E0 P001 MP7BRANDBAAR, met een stikstofgehalte van tenMP17hoogste 12,6 % in de droge stof en ten hoogste 55% nitrocellulose2059 NITROCELLULOSE, OPLOSSING,BRANDBAAR, met een stikstofgehalte van tenhoogste 12,6 % in de droge stof en ten hoogste 55% nitrocellulose (dampdruk bij 50 °C hoger dan110 kPa)3 D II 3 198531640C2059 NITROCELLULOSE, OPLOSSING,BRANDBAAR, met een stikstofgehalte van tenhoogste 12,6 % in de droge stof en ten hoogste 55% nitrocellulose (dampdruk bij 50 °C ten hoogste110 kPa)3 D II 3 198531640D1 L E0 P001IBC021 L E0 P001IBC02R001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33T11TP1 TP8TP27L4BN 1 33MP19 T4 TP1 TP8 L1,5BN 2 CE7 33MP19 T4 TP1 TP8 LGBF 2 CE7 33Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-102


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2059 NITROCELLULOSE, OPLOSSING,3 D III 3 198 531 5 L E0 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30BRANDBAAR, met een stikstofgehalte van tenIBC03hoogste 12,6 % in de droge stof en ten hoogste 55LP01% nitrocelluloseR0012067 AMMONIUMNITRAATHOUDENDEMESTSTOFFEN2071 Ammoniumnitraathoudende meststoffen,homogene mengsels van <strong>het</strong> stikstof/fosfaat-,stikstof/kali- of stikstof/fosfaat/kali-type, die nietmeer dan 70% ammoniumnitraat bevatten enwaarvan <strong>het</strong> totale gehalte aan brandbareorganische stoffen, berekend als koolstof, nietmeer bedraagt dan 0,4%, of die niet meer dan45% ammoniumnitraat bevatten, met eenonbeperkt gehalte brandbare stoffen5.1 O2 III 5.1 186 3063079 M11 VRIJ5 kg E1 P002IBC08LP02R001B3MP10T1 BK1BK2Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50Gevaars-identificatienummer5.3.2.32073 AMMONIAK, OPLOSSING in water, met eenrelatieve dichtheid bij 15 °C lager dan 0,880, metmeer dan 35 % doch ten hoogste 50% ammoniak2 4A 2.2 (+13) 532 120 ml E1 P200 MP9 (M) PxBN(M) TT9TA4TM63 CW9CW10CE2 202074 ACRYLAMIDE, VAST 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012075 CHLORAAL, WATERVRIJ, GESTABILISEERD 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022076 CRESOLEN, VLOEIBAAR 6.1 TC1 II 6.1+8 100 ml E4 P001IBC022077 alfa-NAFTYLAMINE 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012078 TOLUEENDIISOCYANAAT 6.1 T1 II 6.1 279 100 ml E4 P001IBC022079 DIETHYLEENTRIAMINE 8 C7 II 8 1 L E2 P001IBC022186 CHLOORWATERSTOF, STERK GEKOELD, 2 3TC VERBODVLOEIBAARB3B3MP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 VW9 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 VW9 CW13CW28CW31CE11 60CE5 69CE5 68CE11 60MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 60MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 803.2-A-103


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2187 KOOLDIOXIDE, STERK GEKOELD, 2 3A 2.2 (+13) 593 120 ml E1 P203 MP9 T75 TP5 RxBN TU19 3 W5 CW9 CE2 22VLOEIBAAR (KOOLSTOFDIOXIDE, STERKTT9CW11GEKOELD, VLOEIBAAR) (KOOLZUUR,TA4CW30STERK GEKOELD, VLOEIBAAR)TM6CW36Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.32188 ARSEENWATERSTOF (ARSINE) 2 2TF 2.3+2.1 0 E0 P200 MP9 1 CW9CW10CW362189 DICHLOORSILAAN 2 2TFC 2.3+2.1+8(+13)0 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM61 CW9CW10CW362190 ZUURSTOFDIFLUORIDE, SAMENGEPERST 2 1TOC 2.3+5.1+8 0 E0 P200 MP9 1 CW9CW10CW362191 SULFURYLFLUORIDE 2 2T 2.3 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM61 CW9CW10CW362192 GERMAANWATERSTOF (GERMAAN) 2 2TF 2.3+2.1 632 0 E0 P200 MP9 (M) 1 CW9CW10CW362193 HEXAFLUORETHAAN (KOELGAS R 116) 2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 (M) PxBN(M) TT9TA4TM63 CW9CW10CW362194 SELEENHEXAFLUORIDE 2 2TC 2.3+8 0 E0 P200 MP9 1 CW9CW10CW362195 TELLUURHEXAFLUORIDE 2 2TC 2.3+8 0 E0 P200 MP9 1 CW9CW10CW362196 WOLFRAAMHEXAFLUORIDE 2 2TC 2.3+8 0 E0 P200 MP9 1 CW9CW10CW362197 WATERSTOFJODIDE, WATERVRIJ(JOODWATERSTOF, WATERVRIJ)2 2TC 2.3+8(+13)0 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM61 CW9CW10CW3626326326526263CE3 202682682682683.2-A-104


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2198 FOSFORPENTAFLUORIDE 2 2TC 2.3+8 0 E0 P200 MP9 1 CW9 268CW10CW362199 FOSFORWATERSTOF (FOSFINE) 2 2TF 2.3+2.1 632 0 E0 P200 MP9 1 CW9 263CW10CW362200 PROPADIEEN, GESTABILISEERD 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TU38 2 CW9 CE3 239TE22CW10TT9CW36TA4TM62201 DISTIKSTOFOXIDE, STERK GEKOELD,VLOEIBAAR (LACHGAS, STERK GEKOELD,VLOEIBAAR)2202 SELEENWATERSTOF, WATERVRIJ(WATERSTOFSELENIDE, WATERVRIJ)2 3O 2.2+5.1(+13)0 E0 P203 MP9 T75 TP5TP22RxBNTU7TU19TT9TA4TM6Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.113 W5 CW9CW11CW30CW362 2TF 2.3+2.1 0 E0 P200 MP9 1 CW9CW10CW362203 SILICIUMWATERSTOF (SILAAN) 2 2F 2.1 (+13) 632 0 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM62204 CARBONYLSULFIDE 2 2TF 2.3+2.1(+13)2205 ADIPONITRIL 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012206 ISOCYANATEN, GIFTIG, N.E.G. ofISOCYANAAT, OPLOSSING, GIFTIG, N.E.G.2206 ISOCYANATEN, GIFTIG, N.E.G. ofISOCYANAAT, OPLOSSING, GIFTIG, N.E.G.2208 CALCIUMHYPOCHLORIET, MENGSEL,DROOG, met meer dan 10%, doch ten hoogste39% actief chloor6.1 T1 II 6.1 274 551 100 ml E4 P001IBC026.1 T1 III 6.1 274 551 5 L E1 P001IBC03LP01R0015.1 O2 III 5.1 314 5 kg E1 P002IBC08LP02R0010 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM6B3 B132 CW9CW10CW361 CW9CW10CW36MP19 T3 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP1TP28L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP10 SGAN TU3 3 CW24CW35Expresgoed7.6CE2 225Gevaars-identificatienummer5.3.2.326323263CE8 60CE5 60CE8 60CE11 503.2-A-105


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2209 FORMALDEHYDE, OPLOSSING, met ten 8 C9 III 8 533 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80minste 25% formaldehydeIBC03LP01R0012210 MANEB of MANEB-PREPARATEN met tenminste 60 massa-% maneb2211 EXPANDEERBARE POLYMEERKORRELS,die brandbare dampen ontwikkelen2212 ASBEST, BLAUW (crocidoliet) of ASBEST,BRUIN (amosiet, mysoriet)4.2 SW III 4.2+4.3 273 0 E1 P002IBC06R0019 M3 III GEEN 207 633 5 kg E1 P002IBC08R0019 M1 II 9 168 1 kg E2 P002IBC082213 PARAFORMALDEHYDE 4.1 F1 III 4.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012214 FTAALZUURANHYDRIDE met meer dan0,05% maleïnezuuranhydride8 C4 III 8 169 5 kg E1 P002IBC08LP02R001PP14 B3B6Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 VW4 CE11 40MP10 T1 TP33 SGAN TE20 3 VW3 CW31 CE11 90PP37 B4 MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31PP12B3B3MP10T1 BK1BK2MP10 T1 TP33 SGAVL4BNTP33 SGAV 3 W1W13CE9 90VW1 CE11 403 VW9 CE11 802215 MALEÏNEZUURANHYDRIDE 8 C4 III 8 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 80IBC08 B3R0012215 MALEÏNEZUURANHYDRIDE, GESMOLTEN 8 C3 III 8 0 E0 T4 TP3 L4BN 0 CE8 80Gevaars-identificatienummer5.3.2.32216 Vismeel (visafval), gestabiliseerd 9 M11 VRIJ2217 OLIEZAADKOEKEN met ten hoogste 1,5 massa- 4.2 S2 III 4.2 142 0 E1 P002% olie en ten hoogste 11 massa-% vochtIBC08LP02R0012218 ACRYLZUUR, GESTABILISEERD 8 CF1 II 8+3 1 L E2 P001IBC022219 ALLYLGLYCIDYLETHER 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012222 ANISOL (fenylmethylether) 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012224 BENZONITRIL 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC02PP20B3 B6MP14 3 W1 VW4 CE11 40MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 839MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 603.2-A-106


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2225 BENZEENSULFONYLCHLORIDE 8 C3 III 8 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80IBC03LP01R0012226 BENZOTRICHLORIDE(trichloormethylbenzeen)2227 n-BUTYLMETHACRYLAAT,GESTABILISEERDKlasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.48 C9 II 8 1 L E2 P001IBC023 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.42232 2-CHLOORETHANAL (chlooraceetaldehyde) 6.1 T1 I 6.1 354 0 E0 P602 MP8MP172233 CHLOORANISIDINEN 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012234 CHLOORBENZOTRIFLUORIDEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012235 CHLOORBENZYLCHLORIDEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012236 3-CHLOOR-4-METHYLFENYLISOCYANAAT,VLOEIBAAR6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022237 CHLOORNITROANILINEN 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012238 CHLOORTOLUENEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012239 CHLOORTOLUIDINEN, VAST 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012240 CHROOMZWAVELZUUR 8 C1 I 8 0 E0 P001 MP8MP17B3B3B3Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 39T20TP2TP37L10CHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31Gevaars-identificatienummer5.3.2.366CE11 60MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP15 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 VW9 CW13CW28CW31CE8 60CE5 60CE11 60MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP10 T1 TP33 SGAHL4BHT10 TP2 L10BH TU38TE22TU15 2 VW9 CW13CW28CW31CE11 601 883.2-A-107


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2241 CYCLOHEPTAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012242 CYCLOHEPTEEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012243 CYCLOHEXYLACETAAT 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R0012244 CYCLOPENTANOL 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012245 CYCLOPENTANON 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012246 CYCLOPENTEEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC022247 n-DECAAN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012248 DI-n-BUTYLAMINE 8 CF1 II 8+3 1 L E2 P001IBC022249 DICHLOORMETHYLETHER, SYMMETRISCH 6.1 TF1 VERBODInstructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4B8Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T7 TP2 L1,5BN 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 83Gevaars-identificatienummer5.3.2.32250 DICHLOORFENYLISOCYANATEN 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC082251 BICYCLO-[2,2,1]-HEPTADIEEN-2,5,GESTABILISEERD (NORBORNADIEEN-2,5,GESTABILISEERD)3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012252 1,2-DIMETHOXYETHAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012253 N,N-DIMETHYLANILINE 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022254 STORMLUCIFERS 4.1 F1 III 4.1 293 5 kg E1 P407R0012256 CYCLOHEXEEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R001B4MP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU15 2 W11 CW13CW28CW31CE9 60MP19 T7 TP2 LGBF 2 CE7 339MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 60MP11 4 W1 CE11 40MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 333.2-A-108


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2257 KALIUM 4.3 W2 I 4.3 0 E0 P403MP2 T9 TP7 L10BN(+) TU1 1 W1 CW23 X423IBC04TP33TE5TT3TM22258 1,2-PROPYLEENDIAMINE 8 CF1 II 8+3 1 L E2 P001IBC022259 TRIETHYLEENTETRAMINE 8 C7 II 8 1 L E2 P001IBC022260 TRIPROPYLAMINE 3 FC III 3+8 5 L E1 P001IBC03R0012261 XYLENOLEN, VAST 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC082262 N,N-DIMETHYLCARBAMOYLCHLORIDE 8 C3 II 8 1 L E2 P001IBC022263 DIMETHYLCYCLOHEXANEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012264 N,N-DIMETHYLCYCLOHEXYLAMINE 8 CF1 II 8+3 1 L E2 P001IBC022265 N,N-DIMETHYLFORMAMIDE 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012266 DIMETHYL-N-PROPYLAMINE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001IBC022267 DIMETHYLTHIOFOSFORYLCHLORIDE 6.1 TC1 II 6.1+8 100 ml E4 P001IBC022269 3,3'-IMINOBISPROPYLAMINE(dipropyleentriamine)2270 ETHYLAMINE, OPLOSSING IN WATER metten minste 50 massa-% en ten hoogste 70 massa-% ethylamine8 C7 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0013 FC II 3+8 1 L E2 P001IBC022271 ETHYLAMYLKETON 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012272 N-ETHYLANILINE 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R001B4Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 83MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE4 38MP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU15 2 W11 CW13CW28CW31CE9 60MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 83MP19 T2 TP2 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T7 TP2 L4BH 2 CE7 338MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 68MP19 T4 TP2 L4BN 3 W12 CE8 80MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-109


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2273 2-ETHYLANILINE 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13 CE8 60IBC03CW28LP01CW31R0012274 N-ETHYL-N-BENZYLANILINE 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012275 2-ETHYLBUTANOL 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012276 2-ETHYLHEXYLAMINE 3 FC III 3+8 5 L E1 P001IBC03R0012277 ETHYLMETHACRYLAAT, GESTABILISEERD 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012278 n-HEPTEEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012279 HEXACHLOORBUTADIEEN 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012280 HEXAMETHYLEENDIAMINE, VAST 8 C8 III 8 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012281 HEXAMETHYLEENDIISOCYANAAT 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022282 HEXANOLEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012283 ISOBUTYLMETHACRYLAAT,GESTABILISEERD3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012284 ISOBUTYRONITRIL 3 FT1 II 3+6.1 1 L E2 P001IBC022285 ISOCYANATOBENZOTRIFLUORIDEN 6.1 TF1 II 6.1+3 100 ml E4 P001IBC02B3Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE8 60MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE4 38MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 339MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP10 T1 TP33 SGAVL4BNCE8 603 VW9 CE11 80MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 60MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 39MP19 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE7 336CE5 63Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-110


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2286 PENTAMETHYLHEPTAAN (isododecaan) 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R0012287 ISOHEPTENEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012288 ISOHEXENEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012289 ISOFORONDIAMINE 8 C7 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0012290 ISOFORONDIISOCYANAAT (3-isocyanatomethyl-3,5,5-trimethylcyclohexylisocyanaat)Instructies4.1.46.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012291 LOODVERBINDING, OPLOSBAAR, N.E.G. 6.1 T5 III 6.1 199 2745355 kg E1 P002IBC08LP02R0012293 4-METHOXY-4-METHYLPENTAAN-2-ON 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012294 N-METHYLANILINE 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R001VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.42295 METHYLCHLOORACETAAT 6.1 TF1 I 6.1+3 0 E5 P001 MP8MP172296 METHYLCYCLOHEXAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012297 METHYLCYCLOHEXANON 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012298 METHYLCYCLOPENTAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R001B8B3Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T11 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP19 T4 TP2 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 VW9 CW13CW28CW31CE8 60CE11 60MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31CE8 60MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33Gevaars-identificatienummer5.3.2.36633.2-A-111


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2299 METHYLDICHLOORACETAAT 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13 CE8 60IBC03CW28LP01CW31R0012300 2-METHYL-5-ETHYLPYRIDINE 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012301 2-METHYLFURAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012302 5-METHYLHEXAAN-2-ON 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012303 ISOPROPENYLBENZEEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE8 60MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 302304 NAFTALEEN, GESMOLTEN 4.1 F2 III 4.1 536 0 E0 T1 TP3 LGBV TU27 3 44TE4TE62305 NITROBENZEENSULFONZUUR 8 C4 II 8 1 kg E2 P002MP10 T3 TP33 SGAN L4BN 2 W11 CE10 80IBC08 B42306 NITROBENZOTRIFLUORIDEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022307 3-NITRO-4-CHLOORBENZOTRIFLUORIDE 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022308 NITROSYLZWAVELZUUR, VLOEIBAAR 8 C1 II 8 1 L E2 P001IBC022309 OCTADIENEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012310 2,4-PENTAANDION (acetylaceton) 3 FT1 III 3+6.1 5 L E1 P001IBC03R0012311 FENETIDINEN 6.1 T1 III 6.1 279 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 60MP10 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE9 60CW28CW31MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 X80MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 L4BH TU15 3 W12 CW13CW28MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW312312 FENOL, GESMOLTEN 6.1 T1 II 6.1 0 E0 T7 TP3 L4BH TU15 0 CW13CW31CE4 36CE8 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.3603.2-A-112


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2313 PICOLINEN (methylpyridinen) 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R0012315 POLYCHLOORBIFENYLEN, VLOEIBAAR 9 M2 II 9 305 1 L E2 P906IBC022316 NATRIUMKOPER(I)CYANIDE, VAST 6.1 T5 I 6.1 0 E5 P002IBC07Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.42317 NATRIUMKOPER(I)CYANIDE, OPLOSSING 6.1 T4 I 6.1 0 E5 P001 MP8MP172318 NATRIUMWATERSTOFSULFIDE met minderdan 25% kristalwater4.2 S4 II 4.2 504 0 E2 P410IBC062319 TERPEEN-KOOLWATERSTOFFEN, N.E.G. 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012320 TETRAETHYLEENPENTAMINE 8 C7 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0012321 TRICHLOORBENZENEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012322 TRICHLOORBUTEEN 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022323 TRIETHYLFOSFIET 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012324 TRIISOBUTYLEEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012325 1,3,5-TRIMETHYLBENZEEN (mesityleen) 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP15 T4 TP1 L4BH TU15 0 VW15 CW13CW28CW31MP18 T6 TP33 S10AH TU15 1 W10 CW13CW28CW31T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE5 90MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40MP19 T4 TP1TP29LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31Gevaars-identificatienummer5.3.2.36666CE8 60MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 60MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 303.2-A-113


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2326 TRIMETHYLCYCLOHEXYLAMINE 8 C7 III 8 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80IBC03LP01R0012327 TRIMETHYLHEXAMETHYLEENDIAMINEN 8 C7 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0012328 TRIMETHYLHEXAMETHYLEENDIISOCYANAAT (en mengsels van isomeren)Instructies4.1.46.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012329 TRIMETHYLFOSFIET 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012330 UNDECAAN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012331 ZINKCHLORIDE, WATERVRIJ 8 C2 III 8 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012332 ACETALDOXIME 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4B3Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP19 T4 TP2 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8 60MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 80MP19 T4 TP1 LGBF 3 W12 CE4 302333 ALLYLACETAAT 3 FT1 II 3+6.1 1 L E2 P001IBC02MP19 T7 TP1 L4BH TU15 2 CW13CW282334 ALLYLAMINE 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8 T20 TP2 L10CH TU14 1 CW13MP17TP35TU15CW28TU38CW31TE21TE222335 ALLYLETHYLETHER 3 FT1 II 3+6.1 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH TU15 2 CW13 CE7 336IBC02CW282336 ALLYLFORMIAAT 3 FT1 I 3+6.1 0 E0 P001 MP7MP17T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28336CE7 336Gevaars-identificatienummer5.3.2.36633.2-A-114


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2337 FENYLMERCAPTAAN (thiofenol) 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8 T20 TP2 L10CH663MP17TP352338 BENZOTRIFLUORIDE 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012339 2-BROOMBUTAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012340 2-BROOMETHYLETHYLETHER 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012341 1-BROOM-3-METHYLBUTAAN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012342 BROOMMETHYLPROPANEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012343 2-BROOMPENTAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012344 BROOMPROPANEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012344 BROOMPROPANEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012345 3-BROOMPROPYN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012346 BUTAANDION (diacetyl) 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012347 BUTYLMERCAPTAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012348 BUTYLACRYLATEN, GESTABILISEERD 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001TU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW31Expresgoed7.6MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 39Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-115


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2350 BUTYLMETHYLETHER 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012351 BUTYLNITRIETEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012351 BUTYLNITRIETEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer2352 BUTYLVINYLETHER, GESTABILISEERD 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 339IBC02R0012353 BUTYRYLCHLORIDE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001MP19 T8 TP2 L4BH 2 CE7 338IBC022354 CHLOORMETHYLETHYLETHER 3 FT1 II 3+6.1 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH TU15 2 CW13 CE7 336IBC02CW282356 2-CHLOORPROPAAN (isopropylchloride) 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7 T11 TP2 L4BN 1 33MP172357 CYCLOHEXYLAMINE 8 CF1 II 8+3 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 83IBC022358 CYCLOOCTATETRAEEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012359 DIALLYLAMINE 3 FTC II 3+6.1+8 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH TU15 2 CW13 CE7 338IBC02CW282360 DIALLYLETHER 3 FT1 II 3+6.1 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH TU15 2 CW13 CE7 336IBC02CW282361 DIISOBUTYLAMINE 3 FC III 3+8 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE4 38IBC03R0012362 1,1-DICHLOORETHAAN (ethylideenchloride) 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012363 ETHYLMERCAPTAAN 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7 T11 TP2 L4BN 1 33MP172364 n-PROPYLBENZEEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 302366 DIETHYLCARBONAAT 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-116


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2367 alfa-METHYLVALERALDEHYDE 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012368 alfa-PINEEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer2370 HEXEEN-1 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012371 ISOPENTENEN 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7 T11 TP2 L4BN 1 33MP172372 1,2-BIS-(DIMETHYLAMINO)-ETHAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012373 DIETHOXYMETHAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012374 3,3-DIETHOXYPROPEEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012375 DIETHYLSULFIDE 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012376 2,3-DIHYDROPYRAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012377 1,1-DIMETHOXYETHAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012378 2-DIMETHYLAMINOACETONITRIL 3 FT1 II 3+6.1 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH TU15 2 CW13 CE7 336IBC02CW282379 1,3-DIMETHYLBUTYLAMINE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338IBC022380 DIMETHYLDIETHOXYSILAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012381 DIMETHYLDISULFIDE 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 332382 DIMETHYLHYDRAZINE, SYMMETRISCH 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8MP17T20TP2TP37L10CHTU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW31Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.36633.2-A-117


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2383 DIPROPYLAMINE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338IBC022384 DI-n-PROPYLETHER 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012385 ETHYLISOBUTYRAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012386 1-ETHYLPIPERIDINE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338IBC022387 FLUORBENZEEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012388 FLUORTOLUENEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012389 FURAN 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7 T12 TP2 L4BN 1 33MP172390 2-JOODBUTAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012391 JOODMETHYLPROPANEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012392 JOODPROPANEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R0012393 ISOBUTYLFORMIAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012394 ISOBUTYLPROPIONAAT 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012395 ISOBUTYRYLCHLORIDE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001IBC022396 METHACRYLALDEHYDE, GESTABILISEERD 3 FT1 II 3+6.1 1 L E2 P001IBC022397 3-METHYLBUTAAN-2-ON 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012398 METHYL-tert-BUTYLETHER 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T7 TP2 L4BH 2 CE7 338MP19 T7 TP1 L4BH TU15 2 CW13 CE7 336CW28MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T7 TP1 LGBF 2 CE7 33Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-118


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2399 1-METHYLPIPERIDINE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338IBC022400 METHYLISOVALERAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012401 PIPERIDINE 8 CF1 I 8+3 0 E0 P001 MP8 T10 TP2 L10BH TU38 1 883MP17TE222402 PROPAANTHIOLEN (propylmercaptanen) 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012403 ISOPROPENYLACETAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012404 PROPIONITRIL 3 FT1 II 3+6.1 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH TU15 2 CW13 CE7 336IBC02CW282405 ISOPROPYLBUTYRAAT 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.42406 ISOPROPYLISOBUTYRAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012407 ISOPROPYLCHLOORFORMIAAT 6.1 TFC I 6.1+3+8 354 0 E0 P602 MP8MP172409 ISOPROPYLPROPIONAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012410 1,2,3,6-TETRAHYDROPYRIDINE 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012411 BUTYRONITRIL 3 FT1 II 3+6.1 1 L E2 P001IBC022412 TETRAHYDROTHIOFEEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012413 TETRAPROPYLORTHOTITANAAT 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012414 THIOFEEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R001Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 331 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T7 TP1 L4BH TU15 2 CW13 CE7 336CW28MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33Gevaars-identificatienummer5.3.2.36633.2-A-119


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2416 TRIMETHYLBORAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012417 CARBONYLFLUORIDE 2 2TC 2.3+8268(+13)0 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM6Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW9CW10CW362418 ZWAVELTETRAFLUORIDE 2 2TC 2.3+8 0 E0 P200 MP9 1 CW9CW10CW362419 BROOMTRIFLUORETHYLEEN(BROOMTRIFLUORETHEEN)2420 HEXAFLUORACETON 2 2TC 2.3+8(+13)2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM60 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM62421 DISTIKSTOFTRIOXIDE 2 2TOC VERBOD2422 OCTAFLUOR-2-BUTEEN (KOELGAS R 1318) 2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 (M) PxBN(M) TT9TA4TM62424 OCTAFLUORPROPAAN (KOELGAS R 218) 2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM62426 AMMONIUMNITRAAT, VLOEIBAAR, warmegeconcentreerde oplossing met een concentratiehoger dan 80% maar ten hoogste 93%5.1 O1 5.1 252 644 0 E0 T7 TP1TP16TP172427 KALIUMCHLORAAT, OPLOSSING IN WATER 5.1 O1 II 5.1 1 L E2 P504IBC022427 KALIUMCHLORAAT, OPLOSSING IN WATER 5.1 O1 III 5.1 5 L E1 P504IBC02R0012428 NATRIUMCHLORAAT, OPLOSSING INWATER5.1 O1 II 5.1 1 L E2 P504IBC02L4BV(+)TU3TU12TU29TC3TE9TE10TA12 CW9CW10CW361 CW9CW10CW36Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.3268CE3 232683 CW9CW10CW36CE3 203 CW9 CE3 20CW10CW360 59MP2 T4 TP1 L4BN TU3 2 CW24 CE6 50MP2 T4 TP1 LGBV TU3 3 CW24 CE8 50MP2 T4 TP1 L4BN TU3 2 CW24 CE6 503.2-A-120


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2428 NATRIUMCHLORAAT, OPLOSSING IN 5.1 O1 III 5.1 5 L E1 P504MP2 T4 TP1 LGBV TU3 3 CW24 CE8 50WATERIBC02R0012429 CALCIUMCHLORAAT, OPLOSSING IN 5.1 O1 II 5.1 1 L E2 P504MP2 T4 TP1 L4BN TU3 2 CW24 CE6 50WATERIBC022429 CALCIUMCHLORAAT, OPLOSSING INWATER2430 ALKYLFENOLEN, VAST, N.E.G. (met inbegripvan de homologe reeks C2-C12)2430 ALKYLFENOLEN, VAST, N.E.G. (met inbegripvan de homologe reeks C2-C12)2430 ALKYLFENOLEN, VAST, N.E.G. (met inbegripvan de homologe reeks C2-C12)5.1 O1 III 5.1 5 L E1 P504IBC02R0018 C4 I 8 0 E0 P002IBC078 C4 II 8 1 kg E2 P002IBC088 C4 III 8 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012431 ANISIDINEN 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012432 N,N-DIETHYLANILINE 6.1 T1 III 6.1 279 5 L E1 P001IBC03LP01R0012433 CHLOORNITROTOLUENEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R001B4B3Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP2 T4 TP1 LGBV TU3 3 CW24 CE8 50MP18 T6 TP33 S10ANL10BHMP10 T3 TP33 SGANL4BNMP10 T1 TP33 SGAVL4BNTU38TE221 W10 882 W11 CE10 803 VW9 CE11 80MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW312434 DIBENZYLDICHLOORSILAAN 8 C3 II 8 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X80CE8 60CE8 60CE8 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.32435 ETHYLFENYLDICHLOORSILAAN 8 C3 II 8 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X802436 THIOAZIJNZUUR 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012437 METHYLFENYLDICHLOORSILAAN 8 C3 II 8 0 E2 P010 MP15 T10 TP2 TP7 L4BN 2 CE6 X802438 TRIMETHYLACETYLCHLORIDE(pivaloylchloride)2439 NATRIUMWATERSTOFDIFLUORIDE(natriumbifluoride)6.1 TFC I 6.1+3+8 0 E5 P001 MP8MP178 C2 II 8 1 kg E2 P002IBC08B4T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 806633.2-A-121


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2440 TINTETRACHLORIDE-PENTAHYDRAAT 8 C2 III 8 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 80IBC08 B3LP02R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer2441 TITAANTRICHLORIDE, PYROFOOR of 4.2 SC4 I 4.2+8 537 0 E0 P404 MP13 0 W1 48TITAANTRICHLORIDE, MENGSELS,PYROFOOR2442 TRICHLOORACETYLCHLORIDE 8 C3 II 8 0 E2 P001 MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 X802443 VANADIUMOXYTRICHLORIDE 8 C1 II 8 1 L E2 P001IBC02MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 802444 VANADIUMTETRACHLORIDE 8 C1 I 8 0 E0 P802 MP8MP172446 NITROCRESOLEN, VAST 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R001B3T10 TP2 L10BH TU38TE22MP10 T1 TP33 SGAHL4BH2447 FOSFOR, WIT, GESMOLTEN 4.2 ST3 I 4.2+6.1 0 E0 T21 TP3 TP7TP26L10DH(+)2448 ZWAVEL, GESMOLTEN 4.1 F3 III 4.1 538 0 E0 T1 TP3 LGBV(+) TU27TE4TE62451 STIKSTOFTRIFLUORIDE 2 2O 2.2+5.1(+13)Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.61 X88TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU16TU21TU38TE3TE21TE220 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TT9TA4TM62452 ETHYLACETYLEEN, GESTABILISEERD 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM62453 ETHYLFLUORIDE (KOELGAS R 161) 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM62454 METHYLFLUORIDE (KOELGAS R 41) 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM62455 METHYLNITRIET 2 2A VERBODCE11 600 4463 443 CW9CW10CW362 CW9CW10CW362 CW9CW10CW362 CW9CW10CW36CE3 25CE3 239CE3 23CE3 23Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-122


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2456 2-CHLOORPROPEEN 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7 T11 TP2 L4BN 1 33MP172457 2,3-DIMETHYLBUTAAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012458 HEXADIENEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012459 2-METHYL-1-BUTEEN 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7 T11 TP2 L4BN 1 33MP172460 2-METHYL-2-BUTEEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L1,5BN 2 CE7 33IBC02 B82461 METHYLPENTADIENEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012463 ALUMINIUMHYDRIDE 4.3 W2 I 4.3 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X4232464 BERYLLIUMNITRAAT 5.1 OT2 II 5.1+6.1 1 kg E2 P002MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 56IBC08 B4CW282465 DICHLOORISOCYANUURZUUR, DROOG of 5.1 O2 II 5.1 135 1kg E2 P002MP10 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50DICHLOORISOCYANUURZURE ZOUTENIBC08 B4Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.32466 KALIUMSUPEROXIDE 5.1 O2 I 5.1 0 E0 P503IBC062468 TRICHLOORISOCYANUURZUUR, DROOG 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC082469 ZINKBROMAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012470 FENYLACETONITRIL, VLOEIBAAR(benzylcyanide)6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012471 OSMIUMTETROXIDE 6.1 T5 I 6.1 0 E5 P002IBC072473 NATRIUMARSANILAAT 6.1 T3 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B3MP2 1 W10 CW24 55MP10 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31PP30 MP18 T6 TP33 S10AH TU15 1 W10 CW13CW28CW31B3MP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 VW9 CW13CW28CW31CE8 6066CE11 603.2-A-123


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2474 THIOFOSGEEN 6.1 T1 I 6.1 279 354 0 E0 P602 MP8 T20 TP2 L10CH66MP17TP372475 VANADIUMTRICHLORIDE 8 C2 III 8 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012477 METHYLISOTHIOCYANAAT 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8MP172478 ISOCYANATEN, BRANDBAAR, GIFTIG,N.E.G. of ISOCYANAAT, OPLOSSING,BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G.3 FT1 II 3+6.1 2745391 L E2 P001IBC02B3TU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW31Expresgoed7.6MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 80T20TP2TP37MP19 T11 TP2TP27L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28Gevaars-identificatienummer5.3.2.3663CE7 3362478 ISOCYANATEN, BRANDBAAR, GIFTIG,N.E.G. of ISOCYANAAT, OPLOSSING,BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G.3 FT1 III 3+6.1 274 5 L E1 P001IBC03R001MP19 T7 TP1TP28L4BH TU15 3 W12 CW13CW28CE4 362480 METHYLISOCYANAAT 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P601 MP2 T22 TP2 L15CH TU14TU15TU38TE21TE22TE252481 ETHYLISOCYANAAT 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8MP172482 n-PROPYLISOCYANAAT 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E5 P602 MP8MP172483 ISOPROPYLISOCYANAAT 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8MP17T20T20T20TP2TP37TP2TP37TP2TP37L15CHL10CHL10CHTU14TU15TU38TE21TE22TE25TU14TU15TU38TE21TE22TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW311 CW13CW28CW311 CW13CW28CW311 CW13CW28CW316636636636633.2-A-124


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2484 tert-BUTYLISOCYANAAT 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8 T20 TP2 L10CH663MP17TP372485 n-BUTYLISOCYANAAT 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8MP172486 ISOBUTYLISOCYANAAT 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8MP172487 FENYLISOCYANAAT 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8MP172488 CYCLOHEXYLISOCYANAAT 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8MP172490 DICHLOORISOPROPYLETHER 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022491 ETHANOLAMINE of ETHANOLAMINE,OPLOSSING8 C7 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R001T20T20T20T20TP2TP37TP2TP37TP2TP37TP2TP37L10CHL10CHL10CHL10CHTU14TU15TU38TE21TE22TU14TU15TU38TE21TE22TU14TU15TU38TE21TE22TU14TU15TU38TE21TE22TU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW311 CW13CW28CW311 CW13CW28CW311 CW13CW28CW311 CW13CW28CW31Expresgoed7.6MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 60MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 802493 HEXAMETHYLEENIMINE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338IBC022495 JOODPENTAFLUORIDE 5.1 OTC I 5.1+6.1+8 0 E0 P200 MP2 L10DH TU3TU38TE16TE221 CW24CW285682496 PROPIONZUURANHYDRIDE 8 C3 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80Gevaars-identificatienummer5.3.2.36636636636633.2-A-125


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2498 1,2,3,6-TETRAHYDROBENZALDEHYDE 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R0012501 TRIS-(1-AZIRIDINYL)-FOSFINEOXIDE,OPLOSSING2501 TRIS-(1-AZIRIDINYL)-FOSFINEOXIDE,OPLOSSINGKlasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.46.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC026.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012502 VALERYLCHLORIDE (valeriaanzuurchloride) 8 CF1 II 8+3 1 L E2 P001IBC022503 ZIRKONIUMTETRACHLORIDE 8 C2 III 8 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012504 TETRABROOMETHAAN(acetyleentetrabromide)6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012505 AMMONIUMFLUORIDE 6.1 T5 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012506 AMMONIUMWATERSTOFSULFAAT(ammoniumbisulfaat)8 C2 II 8 1 kg E2 P002IBC082507 HEXACHLOORPLATINAZUUR, VAST 8 C2 III 8 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012508 MOLYBDEENPENTACHLORIDE 8 C2 III 8 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012509 KALIUMWATERSTOFSULFAAT(kaliumbisulfaat)8 C2 II 8 1 kg E2 P002IBC082511 alfa-CHLOORPROPIONZUUR 8 C3 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0012512 AMINOFENOLEN (o-, m-, p-) 6.1 T2 III 6.1 279 5 kg E1 P002IBC08LP02R001VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4B3B3B4B3B3B4B3Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE5 60CE8 60MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 83MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 80MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP10 T1 TP33 SGAH TU15 2 VW9 CW13CW28CW31CE8 60CE11 60MP10 T3 TP33 SGAV 2 W11 VW9 CE10 80MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 80MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 80MP10 T3 TP33 SGAV 2 W11 VW9 CE10 80MP19 T4 TP2 L4BN 3 W12 CE8 80MP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 VW9 CW13CW28CW31CE11 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-126


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2513 BROOMACETYLBROMIDE 8 C3 II 8 1 L E2 P001MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 X80IBC022514 BROOMBENZEEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R0012515 BROMOFORM 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012516 TETRABROOMKOOLSTOF 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012517 1-CHLOOR-1,1-DIFLUORETHAAN (KOELGASR 142B)Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4B3Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP10 T1 TP33 SGAH L4BH TU15 2 VW9 CW13CW28CW312 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM62518 1,5,9-CYCLODODECATRIEEN 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012520 CYCLOOCTADIENEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012521 DIKETEEN, GESTABILISEERD 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8MP172522 2-DIMETHYLAMINOETHYLMETHACRYLAAT6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022524 ETHYLORTHOFORMIAAT 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012525 ETHYLOXALAAT 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012 CW9CW10CW36MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE8 60CE11 60CE3 23CE8 60MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30T20TP2TP37L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 69MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31Gevaars-identificatienummer5.3.2.3663CE8 603.2-A-127


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2526 FURFURYLAMINE 3 FC III 3+8 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE4 38IBC03R0012527 ISOBUTYLACRYLAAT, GESTABILISEERD 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 39IBC03LP01R0012528 ISOBUTYLISOBUTYRAAT 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012529 ISOBOTERZUUR 3 FC III 3+8 5 L E1 P001IBC03R0012531 METHACRYLZUUR, GESTABILISEERD 8 C3 II 8 1 L E2 P001IBC02LP012533 METHYLTRICHLOORACETAAT 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE4 38MP15 T7 TP2TP18TP30L4BN 2 CE8 89MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13 CE8 60CW28CW312534 METHYLCHLOORSILAAN 2 2TFC 2.3+2.1+8 0 E0 P200 MP9 (M) 1 CW9 263CW10CW362535 4-METHYLMORFOLINE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338(N-METHYLMORFOLINE)IBC022536 METHYLTETRAHYDROFURAN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012538 NITRONAFTALEEN 4.1 F1 III 4.1 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40IBC08 B3LP02R0012541 TERPINOLEEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012542 TRIBUTYLAMINE 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC02MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW312545 HAFNIUMPOEDER, DROOG 4.2 S4 I 4.2 540 0 E0 P404 MP13 0 W1 432545 HAFNIUMPOEDER, DROOG 4.2 S4 II 4.2 540 0 E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40IBC06CE5 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-128


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2545 HAFNIUMPOEDER, DROOG 4.2 S4 III 4.2 540 0 E1 P002MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 VW4 CE11 40IBC08 B3LP02R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer2546 TITAANPOEDER, DROOG 4.2 S4 I 4.2 540 0 E0 P404 MP13 0 W1 432546 TITAANPOEDER, DROOG 4.2 S4 II 4.2 540 0 E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40IBC062546 TITAANPOEDER, DROOG 4.2 S4 III 4.2 540 0 E1 P002MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 VW4 CE11 40IBC08 B3LP02R0012547 NATRIUMSUPEROXIDE 5.1 O2 I 5.1 0 E0 P503MP2 1 W10 CW24 55IBC062548 CHLOORPENTAFLUORIDE 2 2TOC 2.3+5.1+8 0 E0 P200 MP9 1 CW9 265CW10CW362552 HEXAFLUORACETON-HYDRAAT,6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE5 60VLOEIBAARIBC02CW28CW312554 METHYLALLYLCHLORIDE 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012555 NITROCELLULOSE MET ten minste 25 massa- 4.1 D II 4.1 541 0 E0 P406 MP2 2 W1 CE10 40% WATER2556 NITROCELLULOSE MET ten minste 25 massa-% ALCOHOL en een stikstofgehalte in de drogestof van niet meer dan 12,6%4.1 D II 4.1 541 0 E0 P406 MP2 2 W1 CE10 40Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.32557 NITROCELLULOSE, MENGSEL, met eenstikstofgehalte in de droge stof van niet meer dan12,6 %, MET of ZONDERPLASTIFICEERMIDDEL, MET of ZONDERPIGMENT4.1 D II 4.1 241 541 0 E0 P406 MP2 2 W1 CE10 402558 EPIBROOMHYDRINE 6.1 TF1 I 6.1+3 0 E5 P001 MP8MP172560 2-METHYLPENTANOL-2 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012561 3-METHYL-1-BUTEEN (isoamyleen-1)(isopropylethyleen)3 F1 I 3 0 E3 P001 MP7MP17T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30T11 TP2 L4BN 1 336633.2-A-129


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2564 TRICHLOORAZIJNZUUR, OPLOSSING 8 C3 II 8 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC022564 TRICHLOORAZIJNZUUR, OPLOSSING 8 C3 III 8 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80IBC03LP01R0012565 DICYCLOHEXYLAMINE 8 C7 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0012567 NATRIUMPENTACHLOORFENOLAAT 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC082570 CADMIUMVERBINDING 6.1 T5 I 6.1 274 596 0 E5 P002IBC072570 CADMIUMVERBINDING 6.1 T5 II 6.1 274 596 500 g E4 P002IBC082570 CADMIUMVERBINDING 6.1 T5 III 6.1 274 596 5 kg E1 P002IBC08 B3LP02R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4B4B4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31CE9 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.366CE9 60CE11 602571 ALKYLZWAVELZUREN 8 C3 II 8 1 L E2 P001MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC02TP282572 FENYLHYDRAZINE 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE5 60IBC02CW28CW312573 THALLIUMCHLORAAT 5.1 OT2 II 5.1+6.1 1 kg E2 P002MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 56IBC06CW282574 TRICRESYLFOSFAAT met meer dan 3% van <strong>het</strong> 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE5 60ortho-isomeerIBC02CW28CW312576 FOSFOROXYBROMIDE, GESMOLTEN 8 C1 II 8 0 E0 T7 TP3 L4BN 2 802577 FENYLACETYLCHLORIDE 8 C3 II 8 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC022578 FOSFORTRIOXIDE 8 C2 III 8 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 80IBC08 B3LP02R0013.2-A-130


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2579 PIPERAZINE (diethyleendiamine) 8 C8 III 8 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAV3 VW9 CE11 80IBC08 B3L4BNLP02R0012580 ALUMINIUMBROMIDE, OPLOSSING 8 C1 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0012581 ALUMINIUMCHLORIDE, OPLOSSING 8 C1 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0012582 IJZER(III)CHLORIDE, OPLOSSING 8 C1 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0012583 ALKYLSULFONZUREN, VAST ofARYLSULFONZUREN, VAST, met meer dan5% vrij zwavelzuur2584 ALKYLSULFONZUREN, VLOEIBAAR ofARYLSULFONZUREN, VLOEIBAAR, met meerdan 5% vrij zwavelzuurInstructies4.1.48 C2 II 8 1 kg E2 P002IBC088 C1 II 8 1 L E2 P001IBC02VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4B4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP10 T3 TP33 SGANL4BN2 W11 CE10 80MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 80Gevaars-identificatienummer5.3.2.32585 ALKYLSULFONZUREN, VAST ofARYLSULFONZUREN, VAST, met ten hoogste5% vrij zwavelzuur2586 ALKYLSULFONZUREN, VLOEIBAAR ofARYLSULFONZUREN, VLOEIBAAR, met tenhoogste 5% vrij zwavelzuur8 C4 III 8 5 kg E1 P002IBC08LP02R0018 C3 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0012587 BENZOCHINON 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC082588 PESTICIDE, VAST, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T7 I 6.1 612746482588 PESTICIDE, VAST, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T7 II 6.1 612746480 E5 P002IBC02500 g E4 P002IBC08B3B4B4MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 80MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU15 2 W11 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31CE9 60CE12 66CE9CE12603.2-A-131


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2588 PESTICIDE, VAST, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T7 III 6.1 61 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAH TU15 2 VW9 CW13 CE11 60274IBC08 B3L4BHCW28 CE12648LP02CW31R0012589 VINYLCHLOORACETAAT 6.1 TF1 II 6.1+3 100 ml E4 P001IBC022590 ASBEST, WIT (chrysotiel, actinoliet, anthofylliet, 9 M1 III 9 168 542 0 E1 P002tremoliet)IBC08R001Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31PP37 B4 MP10 T1 TP33 SGAH TU15 3 W11 CW13CW28CW312591 XENON, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 2 3A 2.2 (+13) 593 120 ml E1 P203 MP9 T75 TP5 RxBN TU19TT9TA4TM62599 CHLOORTRIFLUORMETHAAN ENTRIFLUORMETHAAN, AZEOTROPISCHMENGSEL, dat ca. 60 % chloortrifluormethaanbevat (KOELGAS R 503)2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 (M) PxBN(M) TT9TA4TM63 W5 CW9CW11CW30CW363 CW9CW10CW36Expresgoed7.6CE5 63CE11 90CE2 22CE3 20Gevaars-identificatienummer5.3.2.32601 CYCLOBUTAAN 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM62602 DICHLOORDIFLUORMETHAAN EN 1,1-DIFLUORETHAAN, AZEOTROPISCHMENGSEL, dat ca. 74 % dichloordifluormethaanbevat (KOELGAS R 500)2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM62 CW9CW10CW363 CW9CW10CW36CE3 23CE3 202603 CYCLOHEPTATRIEEN 3 FT1 II 3+6.1 1 L E2 P001IBC022604 BOORTRIFLUORIDE-DIETHYLETHERAAT(boortrifluoride-ether-complex)8 CF1 I 8+3 0 E0 P001 MP8MP17MP19 T7 TP1 L4BH TU15 2 CW13CW28CE7 336T10 TP2 L10BH TU38 1 883TE222605 METHOXYMETHYLISOCYANAAT 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8MP172606 METHYLORTHOSILICAAT(tetramethoxysilaan)6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8MP17T20T20TP2TP37TP2TP37L10CHL10CHTU14TU15TU38TE21TE22TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW311 CW13CW28CW316636633.2-A-132


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2607 ACROLEINE DIMEER, GESTABILISEERD 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 39IBC03LP01R0012608 NITROPROPANEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012609 TRIALLYLBORAAT 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012610 TRIALLYLAMINE 3 FC III 3+8 5 L E1 P001IBC03R0012611 1-CHLOORPROPANOL-2 6.1 TF1 II 6.1+3 100 ml E4 P001IBC022612 METHYLPROPYLETHER 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC022614 METHYLALLYLALCOHOL 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012615 ETHYLPROPYLETHER 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012616 TRIISOPROPYLBORAAT 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012616 TRIISOPROPYLBORAAT 3 F1 III 3 1 L E1 P001IBC03LP01R0012617 METHYLCYCLOHEXANOLEN, brandbaar 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012618 VINYLTOLUENEN, GESTABILISEERD 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012619 BENZYLDIMETHYLAMINE 8 CF1 II 8+3 1 L E2 P001IBC02Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4B8Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8 60MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE4 38MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 63MP19 T7 TP2 L1,5BN 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 39MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 83Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-133


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2620 AMYLBUTYRATEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30IBC03LP01R0012621 ACETYLMETHYLCARBINOL 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012622 GLYCIDALDEHYDE 3 FT1 II 3+6.1 1 L E2 P001IBC022623 VUURAANMAKERS, VAST, geïmpregneerdmet brandbare vloeistofInstructies4.1.44.1 F1 III 4.1 5 kg E1 P002LP02R001VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T7 TP1 L4BH TU15 2 CW13 CE7 336B8CW28PP15 MP11 4 W1 CE11 40Gevaars-identificatienummer5.3.2.32624 MAGNESIUMSILICIDE 4.3 W2 II 4.3 500 g E2 P410IBC072626 CHLOORZUUR, OPLOSSING IN WATER metten hoogste 10% chloorzuur5.1 O1 II 5.1 613 1 L E2 P504IBC02MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW23 CE10 423MP2 T4 TP1 L4BN TU3 2 CW24 CE6 502627 ANORGANISCHE NITRIETEN, N.E.G. 5.1 O2 II 5.1 103 274 1 kg E2 P002IBC082628 KALIUMFLUORACETAAT 6.1 T2 I 6.1 0 E5 P002IBC072629 NATRIUMFLUORACETAAT 6.1 T2 I 6.1 0 E5 P002IBC072630 SELENATEN of SELENIETEN 6.1 T5 I 6.1 274 0 E5 P002IBC072642 FLUORAZIJNZUUR 6.1 T2 I 6.1 0 E5 P002IBC072643 METHYLBROOMACETAAT 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022644 METHYLJODIDE 6.1 T1 I 6.1 0 E5 P001 MP8MP17B4MP10 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP18 T6 TP33 S10AH TU15 1 W10 CW13CW28CW31MP18 T6 TP33 S10AH TU15 1 W10 CW13CW28CW31MP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP18 T6 TP33 S10AHL10CHTU14TU15TU38TE21TE22TU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW311 W10 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31T20TP2TP37L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW3166666666CE5 60663.2-A-134


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2645 FENACYLBROMIDE (omega-broomacetofenon) 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4L4BHCW28CW312646 HEXACHLOORCYCLOPENTADIEEN 6.1 T1 I 6.1 354 0 E0 P602 MP8 T20 TP2 L10CH66MP17TP352647 MALONITRIL 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC082648 1,2-DIBROOMBUTANON-3 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022649 1,3-DICHLOORACETON 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC082650 1,1-DICHLOOR-1-NITROETHAAN 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022651 4,4'-DIAMINODIFENYLMETHAAN 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012653 BENZYLJODIDE 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022655 KALIUMFLUOROSILICAAT 6.1 T5 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012656 CHINOLINE 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012657 SELEENDISULFIDE 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC082659 NATRIUMCHLOORACETAAT 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B4B3B3B4B3MP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP15 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU15 2 W11 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 VW9 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 VW9 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T1 TP33 SGAH TU15 2 VW9 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE9 60CE5 60CE9 60CE5 60CE11 60CE5 60CE11 60CE8 60CE9 60CE11 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-135


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2660 NITROTOLUIDINEN (MONO) 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAH TU15 2 VW9 CW13 CE11 60IBC08 B3L4BHCW28LP02CW31R0012661 HEXACHLOORACETON 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012664 DIBROOMMETHAAN 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012667 BUTYLTOLUENEN 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012668 CHLOORACETONITRIL 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8MP172669 CHLOORCRESOLEN, OPLOSSING 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022669 CHLOORCRESOLEN, OPLOSSING 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012670 CYANUURCHLORIDE 8 C4 II 8 1 kg P002IBC082671 AMINOPYRIDINEN (o-, m-, p-) 6.1 T2 II 6.1 500g E4 P002IBC082672 AMMONIAK, OPLOSSING in water, relatievedichtheid tussen 0,880 en 0,957 bij 15 °C, metmeer dan 10% maar ten hoogste 35% ammoniak8 C5 III 8 543 5 L E1 P001IBC03LP01R0012673 2-AMINO-4-CHLOORFENOL 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC082674 NATRIUMFLUOROSILICAAT 6.1 T5 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B4B4B3Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31T20TP2TP37L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP19 T7 TP2 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGANL4BNMP10 T3 TP33 SGAHL4BHExpresgoed7.6CE8 60CE8 60CE8 60CE5 663CE5 60CE8 602 W11 CE10 80TU15 2 W11 CW13CW28CW31CE9 60MP19 T7 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31CE9 60CE11 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-136


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2676 ANTIMOONWATERSTOF (STIBINE) 2 2TF 2.3+2.1 0 E0 P200 MP9 1 CW9 263CW10CW362677 RUBIDIUMHYDROXIDE, OPLOSSING 8 C5 II 8 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC022677 RUBIDIUMHYDROXIDE, OPLOSSING 8 C5 III 8 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80IBC03LP01R0012678 RUBIDIUMHYDROXIDE 8 C6 II 8 1 kg E2 P002IBC082679 LITHIUMHYDROXIDE, OPLOSSING 8 C5 II 8 1 L E2 P001IBC022679 LITHIUMHYDROXIDE, OPLOSSING 8 C5 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0012680 LITHIUMHYDROXIDE 8 C6 II 8 1 kg E2 P002IBC082681 CESIUMHYDROXIDE, OPLOSSING 8 C5 II 8 1 L E2 P001IBC022681 CESIUMHYDROXIDE, OPLOSSING 8 C5 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0012682 CESIUMHYDROXIDE 8 C6 II 8 1 kg E2 P002IBC082683 AMMONIUMSULFIDE, OPLOSSING 8 CFT II 8+3+6.1 1 L E2 P001IBC012684 3-DIETHYLAMINOPROPYLAMINE 3 FC III 3+8 5 L E1 P001IBC03R0012685 N,N-DIETHYLETHYLEENDIAMINE 8 CF1 II 8+3 1 L E2 P001IBC022686 2-DIETHYLAMINOETHANOL 8 CF1 II 8+3 1 L E2 P001IBC022687 DICYCLOHEXYLAMMONIUMNITRIET 4.1 F3 III 4.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012688 1-BROOM-3-CHLOORPROPAAN 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4B4B4B4B3Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80MP19 T4 TP2 L4BN 3 W12 CE8 80MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80MP15 T7 TP2 L4BN 2 CW13CW28CE6 86MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE4 38MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 83MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 83MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-137


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2689 GLYCEROL-alfa-MONOCHLOORHYDRINE 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13 CE8 60IBC03CW28LP01CW31R0012690 N,n-BUTYLIMIDAZOOL 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022691 FOSFORPENTABROMIDE 8 C2 II 8 1 kg E2 P002IBC08B42692 BOORTRIBROMIDE 8 C1 I 8 0 E0 P602 MP8MP172693 WATERSTOFSULFIETEN, OPLOSSING INWATER, N.E.G.2698 TETRAHYDROFTAALZUURANHYDRIDENmet meer dan 0,05% maleïnezuuranhydride8 C1 III 8 274 5 L E1 P001IBC03LP01R0018 C4 III 8 169 5 kg E1 P002IBC08LP02R001PP14B3Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 60MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80Gevaars-identificatienummer5.3.2.3T20 TP2 L10BH TU38TE221 X88L4BN 3 W12 CE8 80MP19 T7 TP1TP28MP10 T1 TP33 SGAVL4BN3 VW9 CE11 802699 TRIFLUORAZIJNZUUR 8 C3 I 8 0 E0 P001 MP8 T10 TP2 L10BH TU38 1 88MP17TE222705 1-PENTOL (3-methylpenteen-2-yn-4-ol-1) 8 C9 II 8 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC022707 DIMETHYLDIOXANEN 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0012707 DIMETHYLDIOXANEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 302709 BUTYLBENZENEN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012710 DIPROPYLKETON 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012713 ACRIDINE 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012714 ZINKRESINAAT 4.1 F3 III 4.1 5 kg E1 P002IBC06R001B3MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 VW9 CW13CW28CW31CE11 60MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 403.2-A-138


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2715 ALUMINIUMRESINAAT 4.1 F3 III 4.1 5 kg E1 P002MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40IBC06R0012716 BUTYNDIOL-1,4 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAH TU15 2 VW9 CW13 CE11 60IBC08 B3L4BHCW28LP02CW31R0012717 KAMFER, synt<strong>het</strong>isch 4.1 F1 III 4.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012719 BARIUMBROMAAT 5.1 OT2 II 5.1+6.1 1 kg E2 P002IBC082720 CHROOMNITRAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012721 KOPERCHLORAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC082722 LITHIUMNITRAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012723 MAGNESIUMCHLORAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC082724 MANGAANNITRAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012725 NIKKELNITRAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012726 NIKKELNITRIET 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012727 THALLIUMNITRAAT 6.1 TO2 II 6.1+5.1 500 g E4 P002IBC062728 ZIRKONIUMNITRAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R001B3B4B3B4B3B4B3B3B3B3Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP10 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24CW28CE10 56MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP2 T3 TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31CE9 65MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-139


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2729 HEXACHLOORBENZEEN 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAH TU15 2 VW9 CW13 CE11 60IBC08 B3CW28LP02CW31R0012730 NITROANISOLEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 III 6.1 279 5 L E1 P001IBC03LP01R0012732 NITROBROOMBENZENEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012733 AMINEN, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G. ofPOLYAMINEN, BRANDBAAR, BIJTEND,N.E.G.2733 AMINEN, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G. ofPOLYAMINEN, BRANDBAAR, BIJTEND,N.E.G.2733 AMINEN, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G. ofPOLYAMINEN, BRANDBAAR, BIJTEND,N.E.G.3 FC I 3+8 274 544 0 E0 P001 MP7MP173 FC II 3+8 274 544 1 L E2 P001IBC023 FC III 3+8 274 544 5 L E1 P001IBC03R0012734 AMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND,8 CF1 I 8+3 274 0 E0 P001 MP8BRANDBAAR, N.E.G. of POLYAMINEN,MP17VLOEIBAAR, BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G.Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31T14TP1TP27MP19 T11 TP1TP27MP19 T7 TP1TP28T14TP2TP27L10CHTU14TU38TE21TE22Expresgoed7.6CE8 60CE8 601 338L4BH 2 CE7 338L4BN 3 W12 CE4 38L10BHTU38TE221 883Gevaars-identificatienummer5.3.2.32734 AMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND,8 CF1 II 8+3 274 1 L E2 P001BRANDBAAR, N.E.G. of POLYAMINEN,IBC02VLOEIBAAR, BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G.MP15 T11 TP2TP27L4BN 2 CE6 832735 AMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND, N.E.G. ofPOLYAMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND,N.E.G.2735 AMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND, N.E.G. ofPOLYAMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND,N.E.G.2735 AMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND, N.E.G. ofPOLYAMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND,N.E.G.8 C7 I 8 274 0 E0 P001 MP8MP178 C7 II 8 274 1 L E2 P001IBC028 C7 III 8 274 5 L E1 P001IBC03LP01R0012738 N-BUTYLANILINE 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC02T14TP2TP27MP15 T11 TP1TP27MP19 T7 TP1TP28L10BHTU38TE221 88L4BN 2 CE6 80L4BN 3 W12 CE8 80MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 603.2-A-140


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2739 BOTERZUURANHYDRIDE 8 C3 III 8 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80IBC03LP01R001Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.42740 n-PROPYLCHLOORFORMIAAT 6.1 TFC I 6.1+3+8 0 E5 P602 MP8MP17Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4T20 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW312741 BARIUMHYPOCHLORIET, met meer dan 22% 5.1 OT2 II 5.1+6.1 1 kg E2 P002MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 56actief chloorIBC08 B4CW282742 CHLOORFORMIATEN, GIFTIG, BIJTEND, 6.1 TFC II 6.1+3+8 274 561 100 ml E4 P001MP15 L4BH TU15 2 CW13 CE5 638BRANDBAAR, N.E.G.IBC01CW28CW312743 n-BUTYLCHLOORFORMIAAT 6.1 TFC II 6.1+3+8 100 ml E4 P001 MP15 T20 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 6382744 CYCLOBUTYLCHLOORFORMIAAT 6.1 TFC II 6.1+3+8 100 ml E4 P001IBC012745 CHLOORMETHYLCHLOORFORMIAAT 6.1 TC1 II 6.1+8 100 ml E4 P001IBC022746 FENYLCHLOORFORMIAAT 6.1 TC1 II 6.1+8 100 ml E4 P001IBC022747 tert-BUTYLCYCLOHEXYLCHLOORFORMIAAT6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012748 2-ETHYLHEXYLCHLOORFORMIAAT 6.1 TC1 II 6.1+8 100 ml E4 P001IBC022749 TETRAMETHYLSILAAN 3 F1 I 3 0 E3 P001 MP72750 1,3-DICHLOORPROPANOL-2 (alfadichloorhydrine)6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022751 DIETHYLTHIOFOSFORYLCHLORIDE 8 C3 II 8 1 L E2 P001IBC022752 1,2-EPOXY-3-ETHOXYPROPAAN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.3668CE5 638CE5 68CE5 68CE8 60MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 68T14 TP2 L4BN 1 33MP17MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE5 60CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 303.2-A-141


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2753 N-ETHYLBENZYLTOLUIDINEN,CE8 60VLOEIBAAR6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012754 N-ETHYLTOLUIDINEN 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022757 PESTICIDE, CARBAMAAT, VAST, GIFTIG 6.1 T7 I 6.1 612746482757 PESTICIDE, CARBAMAAT, VAST, GIFTIG 6.1 T7 II 6.1 612746482757 PESTICIDE, CARBAMAAT, VAST, GIFTIG 6.1 T7 III 6.1 612746482758 PESTICIDE, CARBAMAAT, VLOEIBAAR,BRANDBAAR, GIFTIG, vlampunt lager dan 23°C2758 PESTICIDE, CARBAMAAT, VLOEIBAAR,BRANDBAAR, GIFTIG, vlampunt lager dan 23°C2759 PESTICIDE, ARSEENVERBINDING, VAST,GIFTIG2759 PESTICIDE, ARSEENVERBINDING, VAST,GIFTIG2759 PESTICIDE, ARSEENVERBINDING, VAST,GIFTIG2760 PESTICIDE, ARSEENVERBINDING,VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,vlampunt lager dan 23 °C3 FT2 I 3+6.1 612743 FT2 II 3+6.1 612746.1 T7 I 6.1 612746486.1 T7 II 6.1 612746486.1 T7 III 6.1 612746483 FT2 I 3+6.1 612740 E5 P002IBC07500 g E4 P002IBC085 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B30 E0 P001 MP7MP171L E2 P001IBC02R0010 E5 P002IBC07500 g E4 P002IBC085 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B30 E0 P001 MP7MP17Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP19 T7 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHT14TP2TP27MP19 T11 TP2TP27L10CHMP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHT14TP2TP27TU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28L4BH TU15 2 CW13CW28L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28Expresgoed7.6CE5 60CE12 66CE9CE12CE11CE12Gevaars-identificatienummer5.3.2.36060336CE7 336CE12 66CE9CE12CE11CE1260603363.2-A-142


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2760 PESTICIDE, ARSEENVERBINDING, 3 FT2 II 3+6.1 61 1 L E2 P001MP19 T11 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE7 336VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,274IBC02TP27CW28vlampunt lager dan 23 °CR0012761 PESTICIDE, ORGANISCHECHLOORVERBINDING, VAST, GIFTIG2761 PESTICIDE, ORGANISCHECHLOORVERBINDING, VAST, GIFTIG2761 PESTICIDE, ORGANISCHECHLOORVERBINDING, VAST, GIFTIG2762 PESTICIDE, ORGANISCHECHLOORVERBINDING, VLOEIBAAR,BRANDBAAR, GIFTIG, vlampunt lager dan 23°C2762 PESTICIDE, ORGANISCHECHLOORVERBINDING, VLOEIBAAR,BRANDBAAR, GIFTIG, vlampunt lager dan 23°C2763 PESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING, VAST,GIFTIG2763 PESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING, VAST,GIFTIG2763 PESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING, VAST,GIFTIG2764 PESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING,VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,vlampunt lager dan 23 °C2764 PESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING,VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,vlampunt lager dan 23 °C6.1 T7 I 6.1 612746486.1 T7 II 6.1 612746486.1 T7 III 6.1 612746483 FT2 I 3+6.1 612743 FT2 II 3+6.1 612746.1 T7 I 6.1 612746486.1 T7 II 6.1 612746486.1 T7 III 6.1 612746483 FT2 I 3+6.1 612743 FT2 II 3+6.1 612740 E5 P002IBC07500 g E4 P002IBC085 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B30 E0 P001 MP7MP171 L E2 P001IBC02R0010 E5 P002IBC07500 g E4 P002IBC085 kg E1 P002IBC08R001B4B30 E0 P001 MP7MP171 L E2 P001IBC02R001MP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHT14TP2TP27MP19 T11 TP2TP27L10CHMP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHT14TP2TP27MP19 T11 TP2TP27TU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28L4BH TU15 2 CW13CW28L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28L4BH TU15 2 CW13CW28Expresgoed7.6CE12 66CE9CE12CE11CE12Gevaars-identificatienummer5.3.2.36060336CE7 336CE12 66CE9CE12CE11CE126060336CE7 3363.2-A-143


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2771 PESTICIDE, THIOCARBAMAAT, VAST,0 E5 P002MP18 T6 TP33 S10AHCE12 66GIFTIGIBC07L10CH2771 PESTICIDE, THIOCARBAMAAT, VAST,GIFTIG2771 PESTICIDE, THIOCARBAMAAT, VAST,GIFTIG2772 PESTICIDE, THIOCARBAMAAT,VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,vlampunt lager dan 23 °C2772 PESTICIDE, THIOCARBAMAAT,VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,vlampunt lager dan 23 °C2775 PESTICIDE, KOPERVERBINDING, VAST,GIFTIG2775 PESTICIDE, KOPERVERBINDING, VAST,GIFTIG2775 PESTICIDE, KOPERVERBINDING, VAST,GIFTIG2776 PESTICIDE, KOPERVERBINDING,VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,vlampunt lager dan 23 °C2776 PESTICIDE, KOPERVERBINDING,VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,vlampunt lager dan 23 °C2777 PESTICIDE, KWIKVERBINDING, VAST,GIFTIG6.1 T7 I 6.1 612746486.1 T7 II 6.1 612746486.1 T7 III 6.1 612746483 FT2 I 3+6.1 612743 FT2 II 3+6.1 612746.1 T7 I 6.1 612746486.1 T7 II 6.1 612746486.1 T7 III 6.1 612746483 FT2 I 3+6.1 612743 FT2 II 3+6.1 612746.1 T7 I 6.1 61274648500 g E4 P002IBC085 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B30 E0 P001 MP7MP171 L E2 P001IBC02R0010 E5 P002IBC07500 g E4 P002IBC085 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B30 E0 P001 MP7MP171 L E2 P001IBC02R0010 E5 P002IBC07MP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHT14TP2TP27MP19 T11 TP2TP27L10CHMP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHT14TP2TP27MP19 T11 TP2TP27TU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28L4BH TU15 2 CW13CW28L10CHMP18 T6 TP33 S10AHL10CHTU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28L4BH TU15 2 CW13CW28TU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE9CE12CE11CE12Gevaars-identificatienummer5.3.2.36060336CE7 336CE12 66CE9CE12CE11CE126060336CE7 336CE12 663.2-A-144


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2777 PESTICIDE, KWIKVERBINDING, VAST, 6.1 T7 II 6.1 61 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60GIFTIG274IBC08 B4L4BHCW28 CE12648CW312777 PESTICIDE, KWIKVERBINDING, VAST,GIFTIG2778 PESTICIDE, KWIKVERBINDING,VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,vlampunt lager dan 23 °C2778 PESTICIDE, KWIKVERBINDING,VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,vlampunt lager dan 23 °C2779 PESTICIDE, MET GESUBSTITUEERDNITROFENOL, VAST, GIFTIG2779 PESTICIDE, MET GESUBSTITUEERDNITROFENOL, VAST, GIFTIG2779 PESTICIDE, MET GESUBSTITUEERDNITROFENOL, VAST, GIFTIG2780 PESTICIDE, MET GESUBSTITUEERDNITROFENOL, VLOEIBAAR, BRANDBAAR,GIFTIG, vlampunt lager dan 23 °C2780 PESTICIDE, MET GESUBSTITUEERDNITROFENOL, VLOEIBAAR, BRANDBAAR,GIFTIG, vlampunt lager dan 23 °C6.1 T7 III 6.1 612746483 FT2 I 3+6.1 612743 FT2 II 3+6.1 612746.1 T7 I 6.1 612746486.1 T7 II 6.1 612746486.1 T7 III 6.1 612746483 FT2 I 3+6.1 612743 FT2 II 3+6.1 612745 kg E1 P002IBC08LP02R001B30 E0 P001 MP7MP171 L E2 P001IBC02R0010 E5 P002IBC07500 g E4 P002IBC085 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B30 E0 P001 MP7MP171 L E2 P001IBC02R001MP10 T1 TP33 SGAHL4BHT14TP2TP27MP19 T11 TP2TP27L10CHMP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHT14TP2TP27MP19 T11 TP2TP27Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28L4BH TU15 2 CW13CW28L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28L4BH TU15 2 CW13CW28Expresgoed7.6CE11CE12Gevaars-identificatienummer5.3.2.360336CE7 336CE12 66CE9CE12CE11CE126060336CE7 3362781 PESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING,VAST, GIFTIG2781 PESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING,VAST, GIFTIG6.1 T7 I 6.1 612746486.1 T7 II 6.1 612746480 E5 P002IBC07500 g E4 P002IBC08B4MP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31CE12 66CE9CE12603.2-A-145


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2781 PESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING, 6.1 T7 III 6.1 61 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAH TU15 2 VW9 CW13 CE11 60VAST, GIFTIG274IBC08 B3L4BHCW28 CE12648LP02CW31R0012782 PESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING,VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,vlampunt lager dan 23 °C2782 PESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING,VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,vlampunt lager dan 23 °C3 FT2 I 3+6.1 612743 FT2 II 3+6.1 612740 E0 P001 MP7MP171 L E2 P001IBC02R001T14TP2TP27MP19 T11 TP2TP27L10CHTU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28L4BH TU15 2 CW13CW28Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.3336CE7 3362783 PESTICIDE, ORGANISCHEFOSFORVERBINDING, VAST, GIFTIG2783 PESTICIDE, ORGANISCHEFOSFORVERBINDING, VAST, GIFTIG2783 PESTICIDE, ORGANISCHEFOSFORVERBINDING, VAST, GIFTIG2784 PESTICIDE, ORGANISCHEFOSFORVERBINDING, VLOEIBAAR,BRANDBAAR, GIFTIG, vlampunt lager dan 23°C2784 PESTICIDE, ORGANISCHEFOSFORVERBINDING, VLOEIBAAR,BRANDBAAR, GIFTIG, vlampunt lager dan 23°C2785 4-THIAPENTANAL (3-METHYLMERCAPTOPROPIONALDEHYDE)2786 PESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING,VAST, GIFTIG6.1 T7 I 6.1 612746486.1 T7 II 6.1 612746486.1 T7 III 6.1 612746483 FT2 I 3+6.1 612743 FT2 II 3+6.1 612740 E5 P002IBC07500 g E4 P002IBC085 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B30 E0 P001 MP7MP171 L E2 P001IBC02R0016.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0016.1 T7 I 6.1 612746480 E5 P002IBC07MP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHT14TP2TP27MP19 T11 TP2TP27L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28L4BH TU15 2 CW13CW28MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP18 T6 TP33 S10AHL10CHTU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31CE12 66CE9CE12CE11CE126060336CE7 336CE8 60CE12 663.2-A-146


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2786 PESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING, 6.1 T7 II 6.1 61 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60VAST, GIFTIG274IBC08 B4L4BHCW28 CE12648CW312786 PESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING,VAST, GIFTIG2787 PESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING,VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,vlampunt lager dan 23 °C2787 PESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING,VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,vlampunt lager dan 23 °C6.1 T7 III 6.1 612746483 FT2 I 3+6.1 612743 FT2 II 3+6.1 612745 kg E1 P002IBC08LP02R001B30 E0 P001 MP7MP171 L E2 P001IBC02R001MP10 T1 TP33 SGAHL4BHT14TP2TP27MP19 T11 TP2TP27L10CHColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28L4BH TU15 2 CW13CW28Expresgoed7.6CE11CE12Gevaars-identificatienummer5.3.2.360336CE7 3362788 ORGANISCHE TINVERBINDING,VLOEIBAAR, N.E.G.2788 ORGANISCHE TINVERBINDING,VLOEIBAAR, N.E.G.2788 ORGANISCHE TINVERBINDING,VLOEIBAAR, N.E.G.2789 IJSAZIJN of AZIJNZUUR, OPLOSSING metmeer dan 80 massa-% zuur2790 AZIJNZUUR, OPLOSSING met ten minste 50massa-% en ten hoogste 80 massa-% zuur6.1 T3 I 6.1 43 274 0 E5 P001 MP8MP176.1 T3 II 6.1 43 274 100 ml E4 P001IBC026.1 T3 III 6.1 43 274 5 L E1 P001IBC03LP01R0018 CF1 II 8+3 1 L E2 P001IBC028 C3 II 8 1 L E2 P001IBC02T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP28L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW3166CE5 60CE8 60MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 83MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 802790 AZIJNZUUR, OPLOSSING, met meer dan 10massa-%, maar minder dan 50 massa-% zuur2793 BOORSPANEN, FREESSPANEN,DRAAISPANEN of AFVAL VANFERROMETALEN in voor zelfverhitting vatbarevorm2794 ACCUMULATOREN (BATTERIJEN), NAT,GEVULD MET ZURE ELEKTROLYT,electrische stroombron8 C3 III 8 597 647 5 L E1 P001IBC03LP01R0014.2 S4 III 4.2 592 0 E1 P003IBC08LP02R0018 C11 8 295 598 1 L E0 P801P801aPP20B3 B6MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP14 3 W1 VW4 CE11 403 VW14 CE8 803.2-A-147


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2795 ACCUMULATOREN (BATTERIJEN), NAT, 8 C11 8 295 598 1 L E0 P8013 VW14 CE8 80GEVULD MET ALKALISCHE ELEKTROLYT,P801aelectrische stroombron2796 ZWAVELZUUR met ten hoogste 51% zuur ofACCUMULATORVLOEISTOF, ZUUR8 C1 II 8 1 L E2 P001IBC02Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP15 T8 TP2 L4BN 2 CE6 80Gevaars-identificatienummer5.3.2.32797 ACCUMULATORVLOEISTOF, ALKALISCH(ELEKTROLYT VOOR BATTERIJEN,ALKALISCH)2800 ACCUMULATOREN (BATTERIJEN), NAT,VAN HET GESLOTEN TYPE, electrischestroombron2801 KLEURSTOF, VLOEIBAAR, BIJTEND, N.E.G.of TUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF,VLOEIBAAR, BIJTEND, N.E.G.8 C5 II 8 1 L E2 P001IBC022798 FENYLFOSFORDICHLORIDE 8 C3 II 8 1 L E2 P001IBC022799 FENYLFOSFORTHIODICHLORIDE 8 C3 II 8 1 L E2 P001IBC028 C11 8 238 295 1 L E0 P003598P801a8 C9 I 8 274 0 E0 P001 MP8MP17MP15 T7 TP2TP28L4BN 2 CE6 80MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80PP16 3 VW14 CE8 80T14TP2TP27L10BHTU38TE221 882801 KLEURSTOF, VLOEIBAAR, BIJTEND, N.E.G.of TUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF,VLOEIBAAR, BIJTEND, N.E.G.8 C9 II 8 274 1 L E2 P001IBC02MP15 T11 TP2TP27L4BN 2 CE6 802801 KLEURSTOF, VLOEIBAAR, BIJTEND, N.E.G.of TUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF,VLOEIBAAR, BIJTEND, N.E.G.8 C9 III 8 274 5 L E1 P001IBC03LP01R0012802 KOPERCHLORIDE 8 C2 III 8 5 kg E1 P002IBC08LP02R001B3MP19 T7 TP1TP28L4BN 3 W12 CE8 80MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 802803 GALLIUM 8 C10 III 8 5 kg E0 P800 PP41 MP10 T1 TP33 SGAV3 VW9 CE11 80L4BN2805 LITHIUMHYDRIDE, VAST, GIETSTUKKEN 4.3 W2 II 4.3 500 g E2 P410 PP40 MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW23 CE10 423IBC042806 LITHIUMNITRIDE 4.3 W2 I 4.3 0 E0 P403MP2 1 W1 CW23 X423IBC042807 Gemagnetiseerd materiaal 9 M11 VRIJ2809 KWIK 8 C9 III 8 599 5 kg E0 P800 MP15 L4BN 3 CE8 802810 GIFTIGE ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G. 6.1 T1 I 6.1 274 315 0 E5 P001 MP8 T14 TP2 L10CH66614MP17TP27TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW313.2-A-148


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2810 GIFTIGE ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G. 6.1 T1 II 6.1 274 614 100 ml E4 P001MP15 T11 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE5 60IBC02TP27CW28CW312810 GIFTIGE ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G. 6.1 T1 III 6.1 274 614 5 L E1 P001IBC03LP01R0012811 GIFTIGE ORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G. 6.1 T2 I 6.1 274 614 0 E5 P002IBC072811 GIFTIGE ORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G. 6.1 T2 II 6.1 274 614 500 g E4 P002IBC082811 GIFTIGE ORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G. 6.1 T2 III 6.1 274 614 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012812 Natriumaluminaat, vast 8 C6 VRIJ2813 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, 4.3 W2 I 4.3 274 0 E0 P403N.E.G.IBC992813 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF,N.E.G.2813 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF,N.E.G.4.3 W2 II 4.3 274 500 g E2 P410IBC074.3 W2 III 4.3 274 1 kg E1 P410IBC08R001B4B3MP19 T7 TP1TP28MP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHPP83 MP2 T9 TP7TP33Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31S10ANL10DHTU15TU38TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU4TU14TU22TU38TE21TE22TM2Expresgoed7.6CE8 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.366CE9 60CE11 600 W1 CW23 X423PP83 MP14 T3 TP33 SGAN 0 W1 CW23 CE10 423PP83 B4MP14 T1 TP33 SGAN 0 W1 VW5 CW23 CE11 4232814 INFECTUEUZE STOF, GEVAARLIJK VOORMENSEN (BESMETTELIJKE STOF,GEVAARLIJK VOOR MENSEN), in sterkgekoelde vloeibare stikstof2814 INFECTUEUZE STOF, GEVAARLIJK VOORMENSEN (BESMETTELIJKE STOF,GEVAARLIJK VOOR MENSEN)2814 INFECTUEUZE STOF, GEVAARLIJK VOORMENSEN (BESMETTELIJKE STOF,GEVAARLIJK VOOR MENSEN) (alleendierlijke stoffen)6.2 I1 6.2+2.2 318 0 E0 P620 MP5 0 W9 CW13CW18CW26CW286.2 I1 6.2 318 0 E0 P620 MP5 0 W9 CW13CW18CW26CW286.2 I1 6.2 318 0 E0 P620 MP5 BK1 BK20 W9 CW13CW18CW26CW28CE14 606CE14 606CE14 6063.2-A-149


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2815 N-AMINOETHYLPIPERAZINE 8 C7 III 8 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80IBC03LP01R0012817 AMMONIUMWATERSTOFDIFLUORIDE,OPLOSSING (ammoniumbifluoride, oplossing)2817 AMMONIUMWATERSTOFDIFLUORIDE,OPLOSSING (ammoniumbifluoride, oplossing)Instructies4.1.48 CT1 II 8+6.1 1 L E2 P001IBC028 CT1 III 8+6.1 5 L E1 P001IBC03R0012818 AMMONIUMPOLYSULFIDE, OPLOSSING 8 CT1 II 8+6.1 1 L E2 P001IBC022818 AMMONIUMPOLYSULFIDE, OPLOSSING 8 CT1 III 8+6.1 5 L E1 P001IBC03R0012819 AMYLFOSFAAT 8 C3 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0012820 BOTERZUUR 8 C3 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0012821 FENOL, OPLOSSING 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022821 FENOL, OPLOSSING 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012822 2-CHLOORPYRIDINE 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022823 CROTONZUUR, VAST 8 C4 III 8 5 kg E1 P002IBC08LP02R001VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4B3Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4MP15 T8 TP2 L4DH TU14TE17TE21TT4MP19 T4 TP1 L4DH TU14TE21Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.112 CW13CW283 W12 CW13CW28Expresgoed7.6CE6 86CE8 86MP15 T7 TP2 L4BN 2 CW13CW28CE6 86MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CW13 CE8 86CW28MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE5 60CE8 60MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 60MP10 T1 TP33 SGAV3 VW9 CE11 80L4BN2826 ETHYLCHLOORTHIOFORMIAAT 8 CF1 II 8+3 0 E2 P001 MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 832829 CAPRONZUUR 8 C3 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 802830 LITHIUMFERROSILICIUM 4.3 W2 II 4.3 500 g E2 P410IBC07MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW23 CE10 423Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-150


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2831 1,1,1-TRICHLOORETHAAN 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13 CE8 60IBC03CW28LP01CW31R0012834 FOSFORIGZUUR 8 C2 III 8 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012835 NATRIUMALUMINIUMHYDRIDE 4.3 W2 II 4.3 500 g E2 P410IBC042837 WATERSTOFSULFATEN, OPLOSSING INWATER (bisulfaten, oplossing in water)8 C1 II 8 274 1 L E2 P001IBC02B3Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 80MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW23 CE10 423MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80Gevaars-identificatienummer5.3.2.32837 WATERSTOFSULFATEN, OPLOSSING INWATER (bisulfaten, oplossing in water)8 C1 III 8 274 5 L E1 P001IBC03LP01R0012838 VINYLBUTYRAAT, GESTABILISEERD 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0012839 ALDOL (3-HYDROXYBUTYRALDEHYDE) 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022840 BUTYRALDOXIME 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012841 DI-n-AMYLAMINE 3 FT1 III 3+6.1 5 L E1 P001IBC03R0012842 NITROETHAAN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012844 CALCIUMMANGAANSILICIDE 4.3 W2 III 4.3 1 kg E1 P410IBC08R0012845 PYROFORE ORGANISCHE VLOEISTOF,N.E.G.B4MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 339MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 60MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 L4BH TU15 3 W12 CW13CW28CE4 36MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 VW5VW74.2 S1 I 4.2 274 0 E0 P400 MP2 T22 TP2 TP7 L21DH TU14TU38TC1TE21TE22TE25TM1CW23 CE11 4230 W1 3333.2-A-151


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2846 PYROFORE ORGANISCHE VASTE STOF, 4.2 S2 I 4.2 274 0 E0 P404 MP13 0 W1 43N.E.G.2849 3-CHLOORPROPANOL-1 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13 CE8 60IBC03CW28LP01CW31R0012850 TETRAPROPYLEEN (PROPYLEENTETRAMEER)3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 302851 BOORTRIFLUORIDE-DIHYDRAAT 8 C1 II 8 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80IBC022852 DIPICRYLSULFIDE, BEVOCHTIGD met ten 4.1 D I 4.1 545 0 E0 P406 PP24 MP2 1 W1 40minste 10 massa-% water2853 MAGNESIUMFLUOROSILICAAT 6.1 T5 III 6.1 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAH TU15 2 VW9 CW13 CE11 60IBC08LP02R001B3L4BHCW28CW312854 AMMONIUMFLUOROSILICAAT 6.1 T5 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012855 ZINKFLUOROSILICAAT 6.1 T5 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012856 FLUOROSILICATEN, N.E.G. 6.1 T5 III 6.1 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012857 KOELMACHINES met niet brandbare, nietgiftige gassen of ammoniakoplossingen (UN2672)2858 ZIRKONIUM, DROOG, in de vorm vanopgerolde draad, platen en stroken (dunner dan254 µm maar niet dunner dan 18 µm)B3B3B3MP10 T1 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31CE11 60CE11 60CE11 602 6A 2.2 119 0 E0 P003 PP32 MP9 3 CW9 CE2 204.1 F3 III 4.1 546 5 kg E1 P002LP02R001MP11 3 W1 VW1 CE11 40Gevaars-identificatienummer5.3.2.32859 AMMONIUMMETAVANADAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC082861 AMMONIUMPOLYVANADAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC08B4B4MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31CE9 60CE9 603.2-A-152


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2862 VANADIUMPENTOXIDE, niet omgesmolten 6.1 T5 III 6.1 600 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAH TU15 2 VW9 CW13 CE11 60IBC08 B3CW28LP02CW31R0012863 NATRIUMAMMONIUMVANADAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC082864 KALIUMMETAVANADAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC082865 HYDROXYLAMINESULFAAT 8 C2 III 8 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012869 TITAANTRICHLORIDE, MENGSEL 8 C2 II 8 1 kg E2 P002IBC082869 TITAANTRICHLORIDE, MENGSEL 8 C2 III 8 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012870 ALUMINIUMBOORHYDRIDE 4.2 SW I 4.2+4.3 0 E0 P400 MP2 T21 TP7TP33B4B4B3B4B3Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31CE9 60MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60CW28CW31MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 80MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 80L21DHTU14TU38TC1TE21TE22TE25TM1Gevaars-identificatienummer5.3.2.30 W1 X3332870 ALUMINIUMBOORHYDRIDE IN4.2 SW I 4.2+4.3 0 E0 P002 PP13 MP2 0 W1 X333APPARATEN2871 ANTIMOONPOEDER 6.1 T5 III 6.1 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAH TU15 2 VW9 CW13 CE11 60IBC08LP02R001B3L4BHCW28CW312872 DIBROOMCHLOORPROPANEN 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022872 DIBROOMCHLOORPROPANEN 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012873 DIBUTYLAMINOETHANOL 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE5 60CE8 60CE8 603.2-A-153


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2874 FURFURYLALCOHOL 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13 CE8 60IBC03CW28LP01CW31R0012875 HEXACHLOROFEEN 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012876 RESORCINOL 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012878 TITAANSPONS, GRANULAAT ofTITAANSPONS, POEDER4.1 F3 III 4.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0012879 SELEENOXYCHLORIDE (seleenoxydichloride) 8 CT1 I 8+6.1 0 E0 P001 MP8MP172880 CALCIUMHYPOCHLORIET,GEHYDRATEERD ofCALCIUMHYPOCHLORIET,GEHYDRATEERD MENGSEL met ten minste5,5% maar ten hoogste 16% water2880 CALCIUMHYPOCHLORIET,GEHYDRATEERD ofCALCIUMHYPOCHLORIET,GEHYDRATEERD MENGSEL met ten minste5,5% maar ten hoogste 16% water5.1 O2 II 5.1 314 322 1 kg E2 P002IBC085.1 O2 III 5.1 314 5kg E1 P002IBC08R001B3B3B3B4B13MP10 T1 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE11 60CE11 60MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40T10 TP2 L10BH TU38TE221 CW13CW28MP10 SGAN TU3 2 W11 CW24CW35B4 B13 MP10 SGAV TU3 3 VW8 CW24CW352881 METAALKATALYSATOR, DROOG 4.2 S4 I 4.2 274 0 E0 P404 MP13 T21 TP70 W1 43TP332881 METAALKATALYSATOR, DROOG 4.2 S4 II 4.2 274 0 E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40IBC062881 METAALKATALYSATOR, DROOG 4.2 S4 III 4.2 274 0 E1 P002MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 VW4 CE11 40IBC08 B3LP02R0012900 INFECTUEUZE STOF, alleen GEVAARLIJKVOOR DIEREN (BESMETTELIJKE STOF,alleen GEVAARLIJK VOOR DIEREN)2900 INFECTUEUZE STOF, alleen GEVAARLIJKVOOR DIEREN (BESMETTELIJKE STOF,alleen GEVAARLIJK VOOR DIEREN), in sterkgekoelde vloeibare stikstof6.2 I2 6.2 318 0 E0 P620 MP5 0 W9 CW13CW18CW26CW286.2 I2 6.2+2.2 318 0 E0 P620 MP5 0 W9 CW13CW18CW26CW28CE10 50CE11 50Gevaars-identificatienummer5.3.2.3X886CE14 606CE14 6063.2-A-154


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2900 INFECTUEUZE STOF, alleen GEVAARLIJK 6.2 I2 6.2 318 0 E0 P620 MP5 BK10 W9 CW13 CE14 606VOOR DIEREN (BESMETTELIJKE STOF,BK2CW18alleen GEVAARLIJK VOOR DIEREN) (alleenCW26dierlijke stoffen)CW28Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.32901 BROOMCHLORIDE 2 2TOC 2.3+5.1+8(+13)2902 PESTICIDE, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T6 I 6.1 612746482902 PESTICIDE, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T6 II 6.1 612746482902 PESTICIDE, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T6 III 6.1 612746482903 PESTICIDE, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR, N.E.G., met een vlampunt gelijkaan of hoger dan 23 °C2903 PESTICIDE, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR, N.E.G., met een vlampunt gelijkaan of hoger dan 23 °C2903 PESTICIDE, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR, N.E.G., met een vlampunt gelijkaan of hoger dan 23 °C2904 CHLOORFENOLATEN, VLOEIBAAR ofFENOLATEN, VLOEIBAAR2905 CHLOORFENOLATEN, VAST ofFENOLATEN, VAST2907 ISOSORBIDEDINITRAAT, MENGSEL met tenminste 60% lactose, mannose, zetmeel ofcalciumwaterstoffosfaat6.1 TF2 I 6.1+3 612746.1 TF2 II 6.1+3 612746.1 TF2 III 6.1+3 612740 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM60 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC025 L E1 P001IBC03LP01R0010 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC025 L E1 P001IBC03R0018 C9 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0018 C10 III 8 5 kg E1 P002IBC08LP02R0014.1 D II 4.1 127 0 E0 P406IBC06B3PP26PP80B12T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP28T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW9CW10CW361 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP19 T7 TP2 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31265CE12 66CE5CE12CE8CE126060CE12 663CE5CE12CE8CE12MP19 L4BN 3 W12 CE8 80MP10 T1 TP33 SGAVL4BN63633 VW9 CE11 80MP2 2 W1 CE10 403.2-A-155


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2908 RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD 7 290 0 E0 zie 1.7 zie4 CW33 CE15 70COLLO - LEGE VERPAKKING4.1.9.1.3Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.32909 RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELDCOLLO -INDUSTRIËLE VOORWERPEN VANNATUURLIJK URANIUM of VAN VERARMDURANIUM of VAN NATUURLIJK THORIUM7 290 0 E0 zie 1.7 zie4.1.9.1.34 CW33 CE15 702910 RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELDCOLLO -BEPERKTE HOEVEELHEID STOF7 290 325 0 E0 zie 1.7 zie4.1.9.1.34 CW33 CE15 702911 RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELDCOLLO -INSTRUMENTEN of INDUSTRIËLEVOORWERPEN7 290 0 E0 zie 1.7 zie4.1.9.1.34 CW33 CE15 702912 RADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGESPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-I), nietsplijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld7 7X 172 3173250 E0 zie 2.2.7en 4.1.9zie4.1.9.1.3T5 TP4 S2,65AN(+)L2,65CN(+)TU36TT7TM70 VW16 CW33 CE15 702913 RADIOACTIEVE STOFFEN, VOORWERPENMET BESMETTING AAN HET OPPERVLAK(SCO-I of SCO-II), niet splijtbaar of splijtbaar,vrijgesteld2915 RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VANTYPE A, niet in speciale toestand, niet splijtbaarof splijtbaar, vrijgesteld7 7X 172 3173367 7X 172 3173250 E0 zie 2.2.7en 4.1.90 E0 zie 2.2.7en 4.1.9zie4.1.9.1.3zie4.1.9.1.30 VW17 CW33 CE15 700 CW33 CE15 702916 RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VANTYPE B(U), niet splijtbaar of splijtbaar,vrijgesteld7 7X 172 317 0 E0 zie 2.2.7325 337en 4.1.9zie4.1.9.1.30 CW33 CE15 702917 RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VANTYPE B(M), niet splijtbaar of splijtbaar,vrijgesteld7 7X 172 317 0 E0 zie 2.2.7325 337en 4.1.9zie4.1.9.1.30 CW33 CE15 702919 RADIOACTIEVE STOFFEN, VERVOERD OP 7 7X 172 317 0 E0 zie 2.2.7GROND VAN EEN SPECIALE REGELING, niet325en 4.1.9splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteldzie4.1.9.1.32920 BIJTENDE VLOEISTOF, BRANDBAAR, N.E.G. 8 CF1 I 8+3 274 0 E0 P001 MP8MP172920 BIJTENDE VLOEISTOF, BRANDBAAR, N.E.G. 8 CF1 II 8+3 274 1 L E2 P001IBC02T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP270 CW33 CE15 70L10BH TU38TE221 883L4BN 2 CE6 833.2-A-156


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2921 BIJTENDE VASTE STOF, BRANDBAAR, 8 CF2 I 8+4.1 274 0 E0 P002MP18 T6 TP33 S10AN TU38 1 W10 884N.E.G.IBC05L10BH TE222921 BIJTENDE VASTE STOF, BRANDBAAR, 8 CF2 II 8+4.1 274 1 kg E2 P002MP10 T3 TP33 SGAN2 W11 CE10 84N.E.G.IBC08 B4L4BN2922 BIJTENDE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G. 8 CT1 I 8+6.1 274 0 E0 P001 MP8 T14 TP2 L10BH TU38 1 CW13 886MP17TP27TE22CW282922 BIJTENDE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G. 8 CT1 II 8+6.1 274 1 L E2 P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CW13 CE6 86IBC02CW282922 BIJTENDE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G. 8 CT1 III 8+6.1 274 5 L E1 P001IBC03R0012923 BIJTENDE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G. 8 CT2 I 8+6.1 274 0 E0 P002IBC052923 BIJTENDE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G. 8 CT2 II 8+6.1 274 1 kg E2 P002IBC082923 BIJTENDE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G. 8 CT2 III 8+6.1 274 5 kg E1 P002IBC08R0012924 BRANDBARE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G. 3 FC I 3+8 274 0 E0 P001 MP7MP172924 BRANDBARE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G. 3 FC II 3+8 274 1 L E2 P001IBC022924 BRANDBARE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G. 3 FC III 3+8 274 5 L E1 P001IBC03R0012925 BRANDBARE ORGANISCHE VASTE STOF, 4.1 FC1 II 4.1+8 274 1 kg E2 P002BIJTEND, N.E.G.IBC062925 BRANDBARE ORGANISCHE VASTE STOF,BIJTEND, N.E.G.2926 BRANDBARE ORGANISCHE VASTE STOF,GIFTIG, N.E.G.2926 BRANDBARE ORGANISCHE VASTE STOF,GIFTIG, N.E.G.2927 GIFTIGE ORGANISCHE VLOEISTOF,BIJTEND, N.E.G.2927 GIFTIGE ORGANISCHE VLOEISTOF,BIJTEND, N.E.G.4.1 FC1 III 4.1+8 274 5 kg E1 P002IBC06R0014.1 FT1 II 4.1+6.1 274 1 kg E2 P002IBC064.1 FT1 III 4.1+6.1 274 5 kg E1 P002IBC06R0016.1 TC1 I 6.1+8 274 315 0 E5 P001 MP8MP176.1 TC1 II 6.1+8 274 100 ml E4 P001IBC02B4B3MP19 T7 TP1TP28MP18 T6 TP33 S10ANL10BHMP10 T3 TP33 SGANL4BNMP10 T1 TP33 SGAVL4BNColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11L4BN 3 W12 CW13CW28TU38TE22T14 TP2 L10CH TU14TU38TE21TE22MP19 T11 TP2TP27MP19 T7 TP1TP28Expresgoed7.6CE8 861 W10 CW13CW288862 W11 CW13 CE10 86CW283 VW9 CW13 CE11 86CW281 338L4BH 2 CE7 338L4BN 3 W12 CE4 38MP10 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 48MP10 T1 TP33 SGAN 3 W1 CE11 48MP10 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW28 CE10 46MP10 T1 TP33 SGAN 3 W1 CW28 CE11 46T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31Gevaars-identificatienummer5.3.2.3668CE5 683.2-A-157


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2928 GIFTIGE ORGANISCHE VASTE STOF, 6.1 TC2 I 6.1+8 274 0 E5 P002668BIJTEND, N.E.G.IBC052928 GIFTIGE ORGANISCHE VASTE STOF,BIJTEND, N.E.G.2929 GIFTIGE ORGANISCHE VLOEISTOF,BRANDBAAR, N.E.G.2929 GIFTIGE ORGANISCHE VLOEISTOF,BRANDBAAR, N.E.G.2930 GIFTIGE ORGANISCHE VASTE STOF,BRANDBAAR, N.E.G.2930 GIFTIGE ORGANISCHE VASTE STOF,BRANDBAAR, N.E.G.6.1 TC2 II 6.1+8 274 500 g E4 P002IBC066.1 TF1 I 6.1+3 274 315 0 E5 P001 MP8MP176.1 TF1 II 6.1+3 274 100 ml E4 P001IBC026.1 TF3 I 6.1+4.1 274 0 E5 P002IBC056.1 TF3 II 6.1+4.1 274 500 g E4 P002IBC082931 VANADYLSULFAAT 6.1 T5 II 6.1 500 g E4 P002IBC082933 METHYL-2-CHLOORPROPIONAAT 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012934 ISOPROPYL-2-CHLOORPROPIONAAT 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012935 ETHYL-2-CHLOORPROPIONAAT 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012936 THIOMELKZUUR 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022937 alfa-METHYLBENZYLALCOHOL,VLOEIBAAR2940 9-FOSFABICYCLONONANEN(CYCLOOCTADIEENFOSFINEN)6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0014.2 S2 II 4.2 0 E2 P410IBC06B4B4MP18 T6 TP33 S10AH TU14TU15TE21MP10 T3 TP33 SGAHL4BHT14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27L10CHColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP18 T6 TP33 1 W10 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU15 2 W11 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE9 68Gevaars-identificatienummer5.3.2.3663CE5 63664CE9 64MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31CE9 60MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE5 60CE8 60MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 403.2-A-158


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2941 FLUORANILINEN 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13 CE8 60IBC03CW28LP01CW31R0012942 2-TRIFLUORMETHYLANILINE 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012943 TETRAHYDROFURFURYLAMINE 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012945 N-METHYLBUTYLAMINE 3 FC II 3+8 1 L E2 P001IBC022946 2-AMINO-5-DIETHYLAMINOPENTAAN 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0012947 ISOPROPYLCHLOORACETAAT 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0012948 3-TRIFLUORMETHYLANILINE 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC022949 NATRIUMWATERSTOFSULFIDE,GEHYDRATEERD met ten minste 25%kristalwater2950 MAGNESIUMKORRELS, GECOAT, met eenkorrelgrootte van ten minste 149 µm8 C6 II 8 523 1 kg E2 P002IBC084.3 W2 III 4.3 1 kg E1 P410IBC08R001B4B4Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP19 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE8 60MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T7 TP1 L4BH 2 CE7 338MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8 60MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 60MP10 T7 TP2 SGAN2 W11 CE10 80L4BNMP14T1BK2TP33 SGAN 3 W1 VW5 CW23 CE11 4232956 5-tert-BUTYL-2,4,6-TRINITRO- m-XYLEEN 4.1 SR1 III 4.1 638 5 kg E1 P409 MP2 3 W1 CE11 40(MUSKUS-XYLEEN)2965 BOORTRIFLUORIDE-DIMETHYLETHERAAT 4.3 WFC I 4.3+3+8 0 E0 P401 MP2 T10 TP2 TP7 L10DH TU4TU14TU22TU38TE21TE22TM20 W1 CW23 3822966 THIOGLYCOL (mercaptoethanol) 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC02MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-159


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2967 SULFAMINEZUUR (aminosulfonzuur) 8 C2 III 8 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 80IBC08 B3LP02R0012968 MANEB, GESTABILISEERD tegenzelfverhitting of MANEB-PREPARATEN,GESTABILISEERD tegen zelfverhittingKlasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.44.3 W2 III 4.3 547 1 kg E1 P002IBC08R001VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4B4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP14 T1 TP33 SGAN 0 W1 VW5 CW23 CE11 423Gevaars-identificatienummer5.3.2.32969 RICINUSZAAD of RICINUSMEEL ofRICINUSKOEKEN of RICINUSVLOKKEN9 M11 II 9 141 5 kg E2 P002IBC08PP34 B4 MP10 T3 BK1BK2TP33 SGAV 2 W11 VW9 CW31 CE9 902977 RADIOACTIEVE STOFFEN,URANIUMHEXAFLUORIDE, SPLIJTBAAR7 7X+7E+8 172 0 E0 zie 2.2.7en 4.1.9zie4.1.9.1.30 CW33 CE15 782978 RADIOACTIEVE STOFFEN,URANIUMHEXAFLUORIDE, niet splijtbaar ofsplijtbaar, vrijgesteld7 7X+8 172 317 0 E0 zie 2.2.7en 4.1.9zie4.1.9.1.30 CW33 CE15 782983 ETHYLEENOXIDE EN PROPYLEENOXIDE,MENGSEL met ten hoogste 30% ethyleenoxide2984 WATERSTOFPEROXIDE, OPLOSSING INWATER met ten minste 8% doch minder dan20% waterstofperoxide (zo nodig gestabiliseerd)2985 CHLOORSILANEN, BRANDBAAR, BIJTEND,N.E.G.2986 CHLOORSILANEN, BIJTEND, BRANDBAAR,N.E.G.3 FT1 I 3+6.1 0 E0 P001 MP7MP175.1 O1 III 5.1 65 5 L E1 P504IBC02R001PP10 B5 MP15 T4 TP1 TP6TP243 FC II 3+8 548 0 E2 P010 MP19 T14 TP2 TP7TP278 CF1 II 8+3 548 0 E2 P010 MP15 T14 TP2 TP7TP27T14 TP2 TP7 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22LGBVTU3TC2TE8TE11TT11 CW13CW283363 CW24 CE8 50L4BH 2 CE7 X338L4BN 2 CE6 X832987 CHLOORSILANEN, BIJTEND, N.E.G. 8 C3 II 8 548 0 E2 P010 MP15 T14 TP2 TP7TP27L4BN 2 CE6 X802988 CHLOORSILANEN, REACTIEF MET WATER,BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G.4.3 WFC I 4.3+3+8 549 0 E0 P401 RR7 MP2 T14 TP2 TP7 L10DH TU14TU26TU38TE21TE22TM2TM30 W1 CW23 X3383.2-A-160


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2989 LOODFOSFIET, DIBASISCH 4.1 F3 II 4.1 1 kg E2 P002MP11 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40IBC08 B42989 LOODFOSFIET, DIBASISCH 4.1 F3 III 4.1 5 kg E1 P002MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40IBC08 B3LP02R0012990 REDDINGSMIDDELEN, AUTOMATISCHOPBLAASBAAR2991 PESTICIDE, CARBAMAAT, VLOEIBAAR, 6.1 TF2 I 6.1+3 61GIFTIG, BRANDBAAR, met een vlampunt gelijk274aan of hoger dan 23 °C2991 PESTICIDE, CARBAMAAT, VLOEIBAAR, 6.1 TF2 II 6.1+3 61GIFTIG, BRANDBAAR, met een vlampunt gelijk274aan of hoger dan 23 °CGelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer9 M5 9 296 635 0 E0 P905 3 CE2 900 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC02T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27L10CHTU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE12 663CE5CE12Gevaars-identificatienummer5.3.2.3632991 PESTICIDE, CARBAMAAT, VLOEIBAAR, 6.1 TF2 III 6.1+3 61GIFTIG, BRANDBAAR, met een vlampunt gelijk274aan of hoger dan 23 °C5 L E1 P001IBC03R001MP19 T7 TP2TP28L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8CE12632992 PESTICIDE, CARBAMAAT, VLOEIBAAR,GIFTIG2992 PESTICIDE, CARBAMAAT, VLOEIBAAR,GIFTIG2992 PESTICIDE, CARBAMAAT, VLOEIBAAR,GIFTIG2993 PESTICIDE, ARSEENVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C2993 PESTICIDE, ARSEENVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C6.1 T6 I 6.1 612746486.1 T6 II 6.1 612746486.1 T6 III 6.1 612746486.1 TF2 I 6.1+3 612746.1 TF2 II 6.1+3 612740 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC025 L E1 P001IBC03LP01R0010 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC02T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP28T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE12 66CE5CE12CE8CE126060CE12 663CE5CE12633.2-A-161


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2993 PESTICIDE, ARSEENVERBINDING, 6.1 TF2 III 6.1+3 61 5 L E1 P001MP19 T7 TP2 L4BH TU15 2 W12 CW13 CE8 63VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met een274IBC03TP28CW28 CE12vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CR001CW31Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.32994 PESTICIDE, ARSEENVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG2994 PESTICIDE, ARSEENVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG2994 PESTICIDE, ARSEENVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG6.1 T6 I 6.1 612746486.1 T6 II 6.1 612746486.1 T6 III 6.1 612746482995 PESTICIDE, ORGANISCHECHLOORVERBINDING, VLOEIBAAR,GIFTIG, BRANDBAAR, met een vlampunt gelijkaan of hoger dan 23 °C6.1 TF2 I 6.1+3 612742995 PESTICIDE, ORGANISCHECHLOORVERBINDING, VLOEIBAAR,GIFTIG, BRANDBAAR, met een vlampunt gelijkaan of hoger dan 23 °C6.1 TF2 II 6.1+3 612742995 PESTICIDE, ORGANISCHECHLOORVERBINDING, VLOEIBAAR,GIFTIG, BRANDBAAR, met een vlampunt gelijkaan of hoger dan 23 °C6.1 TF2 III 6.1+3 612742996 PESTICIDE, ORGANISCHE6.1 T6 I 6.1 61CHLOORVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG2746482996 PESTICIDE, ORGANISCHECHLOORVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG6.1 T6 II 6.1 612746482996 PESTICIDE, ORGANISCHE6.1 T6 III 6.1 61CHLOORVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG2746480 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC025 L E1 P001IBC03LP01R0010 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC025 L E1 P001IBC03R0010 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC025 L E1 P001IBC03LP01R001T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP28T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP28T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP28L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE12 66CE5CE12CE8CE126060CE12 663CE5CE12CE8CE126363CE12 66CE5CE12CE8CE1260603.2-A-162


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)2997 PESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING, 6.1 TF2 I 6.1+3 61 0 E5 P001 MP8 T14 TP2 L10CH TU14 1 CW13 CE12 663VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met een274MP17TP27TU15CW28vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CTU38CW31TE21TE222997 PESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C6.1 TF2 II 6.1+3 61274100 ml E4 P001IBC02MP15 T11 TP2TP27Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11L4BH TU15 2 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE5CE12Gevaars-identificatienummer5.3.2.3632997 PESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C6.1 TF2 III 6.1+3 612745 L E1 P001IBC03R001MP19 T7 TP2TP28L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8CE12632998 PESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG2998 PESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG2998 PESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG3005 PESTICIDE, THIOCARBAMAAT,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C3005 PESTICIDE, THIOCARBAMAAT,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C6.1 T6 I 6.1 612746486.1 T6 II 6.1 612746486.1 T6 III 6.1 612746486.1 TF2 I 6.1+3 612746.1 TF2 II 6.1+3 612740 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC025 L E1 P001IBC03LP01R0010 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC02T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP28L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22MP15 T11 TP2TP271 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE12 66CE5CE12CE8CE126060CE12 663CE5CE12633005 PESTICIDE, THIOCARBAMAAT,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C6.1 TF2 III 6.1+3 612745 L E1 P001IBC03R001MP19 T7 TP2TP28L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8CE12633006 PESTICIDE, THIOCARBAMAAT,VLOEIBAAR, GIFTIG6.1 T6 I 6.1 612746480 E5 P001 MP8MP17T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31CE12 663.2-A-163


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3006 PESTICIDE, THIOCARBAMAAT,100 ml E4 P001MP15 T11 TP2CE5 60VLOEIBAAR, GIFTIGIBC02TP27CE123006 PESTICIDE, THIOCARBAMAAT,VLOEIBAAR, GIFTIG3009 PESTICIDE, KOPERVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C3009 PESTICIDE, KOPERVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C6.1 T6 II 6.1 612746486.1 T6 III 6.1 612746486.1 TF2 I 6.1+3 612746.1 TF2 II 6.1+3 612745 L E1 P001IBC03LP01R0010 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC02MP19 T7 TP2TP28T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE8CE12Gevaars-identificatienummer5.3.2.360CE12 663CE5CE12633009 PESTICIDE, KOPERVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C6.1 TF2 III 6.1+3 612745 L E1 P001IBC03R001MP19 T7 TP2TP28L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8CE12633010 PESTICIDE, KOPERVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG3010 PESTICIDE, KOPERVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG3010 PESTICIDE, KOPERVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG3011 PESTICIDE, KWIKVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C3011 PESTICIDE, KWIKVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C6.1 T6 I 6.1 612746486.1 T6 II 6.1 612746486.1 T6 III 6.1 612746486.1 TF2 I 6.1+3 612746.1 TF2 II 6.1+3 612740 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC025 L E1 P001IBC03LP01R0010 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC02T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP28T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE12 66CE5CE12CE8CE126060CE12 663CE5CE12633011 PESTICIDE, KWIKVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C6.1 TF2 III 6.1+3 612745 L E1 P001IBC03R001MP19 T7 TP2TP28L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8CE12633.2-A-164


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3012 PESTICIDE, KWIKVERBINDING,0 E5 P001 MP8 T14 TP2 L10CHCE12 66VLOEIBAAR, GIFTIGMP17TP273012 PESTICIDE, KWIKVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG3012 PESTICIDE, KWIKVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG3013 PESTICIDE, MET GESUBSTITUEERDNITROFENOL, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR, met een vlampunt gelijk aan ofhoger dan 23 °C3013 PESTICIDE, MET GESUBSTITUEERDNITROFENOL, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR, met een vlampunt gelijk aan ofhoger dan 23 °C3013 PESTICIDE, MET GESUBSTITUEERDNITROFENOL, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR, met een vlampunt gelijk aan ofhoger dan 23 °C3014 PESTICIDE, MET GESUBSTITUEERDNITROFENOL, VLOEIBAAR, GIFTIG3014 PESTICIDE, MET GESUBSTITUEERDNITROFENOL, VLOEIBAAR, GIFTIG3014 PESTICIDE, MET GESUBSTITUEERDNITROFENOL, VLOEIBAAR, GIFTIG3015 PESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C6.1 T6 I 6.1 612746486.1 T6 II 6.1 612746486.1 T6 III 6.1 612746486.1 TF2 I 6.1+3 612746.1 TF2 II 6.1+3 612746.1 TF2 III 6.1+3 612746.1 T6 I 6.1 612746486.1 T6 II 6.1 612746486.1 T6 III 6.1 612746486.1 TF2 I 6.1+3 61274100 ml E4 P001IBC025 L E1 P001IBC03LP01R0010 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC025 L E1 P001IBC03R0010 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC025 L E1 P001IBC03LP01R0010 E5 P001 MP8MP17MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP28T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP28T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP28T14TP2TP27TU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE5CE12CE8CE12Gevaars-identificatienummer5.3.2.36060CE12 663CE5CE12CE8CE126363CE12 66CE5CE12CE8CE126060CE12 6633.2-A-165


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3015 PESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING, 6.1 TF2 II 6.1+3 61 100 ml E4 P001MP15 T11 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE5 63VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met een274IBC02TP27CW28 CE12vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CCW31Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33015 PESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C6.1 TF2 III 6.1+3 612745 L E1 P001IBC03R001MP19 T7 TP2TP28L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8CE12633016 PESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG3016 PESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG3016 PESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG6.1 T6 I 6.1 612746486.1 T6 II 6.1 612746486.1 T6 III 6.1 612746483017 PESTICIDE, ORGANISCHEFOSFORVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR, met een vlampunt gelijk aan ofhoger dan 23 °C6.1 TF2 I 6.1+3 612743017 PESTICIDE, ORGANISCHEFOSFORVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR, met een vlampunt gelijk aan ofhoger dan 23 °C6.1 TF2 II 6.1+3 612743017 PESTICIDE, ORGANISCHEFOSFORVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR, met een vlampunt gelijk aan ofhoger dan 23 °C6.1 TF2 III 6.1+3 612743018 PESTICIDE, ORGANISCHEFOSFORVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG3018 PESTICIDE, ORGANISCHEFOSFORVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG6.1 T6 I 6.1 612746486.1 T6 II 6.1 612746480 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC025L E1 P001IBC03LP01R0010 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC025 L E1 P001IBC03R0010 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC02T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP28T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP28T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE12 66CE5CE12CE8CE126060CE12 663CE5CE12CE8CE126363CE12 66CE5CE12603.2-A-166


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3018 PESTICIDE, ORGANISCHEMP19 T7 TP2CE8 60FOSFORVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIGTP28CE123019 PESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C3019 PESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C6.1 T6 III 6.1 612746486.1 TF2 I 6.1+3 612746.1 TF2 II 6.1+3 612745 L E1 P001IBC03LP01R0010 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC02T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE12 663CE5CE12Gevaars-identificatienummer5.3.2.3633019 PESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C6.1 TF2 III 6.1+3 612745 L E1 P001IBC03R001MP19 T7 TP2TP28L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8CE12633020 PESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG3020 PESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG3020 PESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG3021 PESTICIDE, VLOEIBAAR, BRANDBAAR,GIFTIG, N.E.G., vlampunt lager dan 23 °C3021 PESTICIDE, VLOEIBAAR, BRANDBAAR,GIFTIG, N.E.G., vlampunt lager dan 23 °C6.1 T6 I 6.1 612746486.1 T6 II 6.1 612746486.1 T6 III 6.1 612746483 FT2 I 3+6.1 612743 FT2 II 3+6.1 612740 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC025 L E1 P001IBC03LP01R0010 E0 P001 MP7MP171 L E2 P001IBC02R0013022 1,2-BUTYLEENOXIDE, GESTABILISEERD 3 F1 II 3 1 L E2 P001IBC02R0013023 2-METHYL-2-HEPTAANTHIOL 6.1 TF1 I 6.1+3 354 0 E0 P602 MP8MP17T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP28T14TP2TP27MP19 T11 TP2TP27L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28L4BH TU15 2 CW13CW28CE12 66CE5CE12CE8CE126060336CE7 336MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 339T20TP2TP35L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW316633.2-A-167


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3024 PESTICIDE, CUMARINEVERBINDING, 3 FT2 I 3+6.1 61 0 E0 P001 MP7 T14 TP2 L10CH TU14 1 CW13 336VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,274MP17TP27TU15CW28vlampunt lager dan 23 °CTU38TE21TE223024 PESTICIDE, CUMARINEVERBINDING,VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,vlampunt lager dan 23 °C3025 PESTICIDE, CUMARINEVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C3025 PESTICIDE, CUMARINEVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C3 FT2 II 3+6.1 612746.1 TF2 I 6.1+3 612746.1 TF2 II 6.1+3 612741 L E2 P001IBC02R0010 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC02MP19 T11 TP2TP27T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11L4BH TU15 2 CW13CW28L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE7 336CE12 663CE5CE12Gevaars-identificatienummer5.3.2.3633025 PESTICIDE, CUMARINEVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met eenvlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C6.1 TF2 III 6.1+3 612745 L E1 P001IBC03R001MP19 T7 TP1TP28L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8CE12633026 PESTICIDE, CUMARINEVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG3026 PESTICIDE, CUMARINEVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG3026 PESTICIDE, CUMARINEVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG6.1 T6 I 6.1 612746486.1 T6 II 6.1 612746486.1 T6 III 6.1 612746483027 PESTICIDE, CUMARINEVERBINDING, VAST, 6.1 T7 I 6.1 61GIFTIG2746483027 PESTICIDE, CUMARINEVERBINDING, VAST, 6.1 T7 II 6.1 61GIFTIG2746483027 PESTICIDE, CUMARINEVERBINDING, VAST, 6.1 T7 III 6.1 61GIFTIG2746480 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC025 L E1 P001IBC03LP01R0010 E5 P002IBC07500 g E4 P002IBC085 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B3T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP1TP28L10CHMP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31CE12 66CE5CE12CE8CE126060CE12 66CE9CE12CE11CE1260603.2-A-168


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3028 ACCUMULATOREN (BATTERIJEN), DROOG, 8 C11 8 295 304 2 kg E0 P8013 VW14 CE11 80MET VAST KALIUMHYDROXIDE, electrische598P801astroombronColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33048 ALUMINIUMFOSFIDE, PESTICIDE 6.1 T7 I 6.1 1536480 E5 P002IBC073054 CYCLOHEXYLMERCAPTAAN 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0013055 2-(2-AMINOETHOXY)ETHANOL 8 C7 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0013056 n-HEPTALDEHYDE 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R0013057 TRIFLUORACETYLCHLORIDE 2 2TC 2.3+8(+13)3064 NITROGLYCERINE, OPLOSSING INALCOHOL met meer dan 1% doch ten hoogste 5% nitroglycerine3065 ALCOHOLISCHE DRANKEN met meer dan 70vol.-% alcohol3065 ALCOHOLISCHE DRANKEN met meer dan 24vol.-% en ten hoogste 70 vol.-% alcohol3066 VERF (waaronder begrepen verf, lakverf,emaillak, beits, schellakoplossing, vernis,polijstmiddel, vloeibare plamuur, vloeibarelakbasis) of VERF-VERWANTE PRODUCTEN(waaronder begrepen verfverdunners enverfoplosmiddelen)MP18 T6 TP33 S10AH TU15 1 W10 CW13CW28CW31642MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 300 E0 P200 MP9 T50 TP21 PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM61 CW9CW10CW363 D II 3 0 E0 P300 MP2 2 333 F1 II 3 5 L E2 P001IBC02R0013 F1 III 3 144145 2475 L E1 P001IBC03R0018 C9 II 8 163 1 L E2 P001IBC02PP2 MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33PP2 MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 30MP15 T7 TP2TP28L4BN 2 CE6 802683.2-A-169


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3066 VERF (waaronder begrepen verf, lakverf, 8 C9 III 8 163 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80emaillak, beits, schellakoplossing, vernis,IBC03TP29polijstmiddel, vloeibare plamuur, vloeibareR001lakbasis), of VERF-VERWANTE PRODUCTEN(waaronder begrepen verfverdunners enverfoplosmiddelen)Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33070 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE ENDICHLOORDIFLUORMETHAAN, met tenhoogste 12,5 % ethyleenoxide3071 MERCAPTANEN, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR, N.E.G. of MERCAPTANEN,MENGSEL, VLOEIBAAR, GIFTIG,BRANDBAAR, N.E.G.2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM66.1 TF1 II 6.1+3 274 100 ml E4 P001IBC02MP15 T11 TP2TP273 CW9CW10CW36L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE3 20CE5 633072 REDDINGSMIDDELEN, NIETAUTOMATISCH OPBLAASBAAR, die metgevaarlijke stoffen of voorwerpen zijn uitgerust9 M5 9 296 635 0 E0 P905 3 CE2 903073 VINYLPYRIDINEN, GESTABILISEERD 6.1 TFC II 6.1+3+8 100 ml E4 P001IBC013077 MILIEUGEVAARLIJKE VASTE STOF, N.E.G. 9 M7 III 9 2743356015 kg E1 P002IBC08LP02R001PP12B3MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP10T1BK1BK2TP33SGAVLGBV3 W13 VW1 CW13CW313078 CERIUM, spanen of gruis 4.3 W2 II 4.3 550 500 g E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW23 CE10 423IBC073079 METHACRYLNITRIL, GESTABILISEERD 6.1 TF1 I 6.+3 354 0 E0 P602 MP8MP17T20 TP2TP37L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW316633080 ISOCYANATEN, GIFTIG, BRANDBAAR,N.E.G. of ISOCYANAAT, OPLOSSING,GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.6.1 TF1 II 6.1+3 274 551 100 ml E4 P001IBC02MP15 T11 TP2TP27L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 638CE11 90CE5 633082 MILIEUGEVAARLIJKE VLOEISTOF, N.E.G. 9 M6 III 9 2743356015 L E1 P001IBC03LP01R001PP1 MP19 T4 TP1TP29LGBV 3 W12 CW13CW31CE8 903.2-A-170


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3083 PERCHLORYLFLUORIDE 2 2TO 2.3+5.1265(+13)3084 BIJTENDE VASTE STOF, OXIDEREND,N.E.G.3084 BIJTENDE VASTE STOF, OXIDEREND,N.E.G.3085 OXIDERENDE VASTE STOF, BIJTEND,N.E.G.3085 OXIDERENDE VASTE STOF, BIJTEND,N.E.G.3085 OXIDERENDE VASTE STOF, BIJTEND,N.E.G.0 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM68 CO2 I 8+5.1 274 0 E0 P002 MP18 T6 TP33 S10ANL10BH8 CO2 II 8+5.1 274 1 kg E2 P002MP10 T3 TP33 SGANIBC06L4BNTU38TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW9CW10CW36Expresgoed7.61 CW24 8852 W11 CW24 CE10 855.1 OC2 I 5.1+8 274 0 E0 P503 MP2 1 CW24 5585.1 OC2 II 5.1+8 274 1 kg E2 P002IBC065.1 OC2 III 5.1+8 274 5 kg E1 P002IBC08R0013086 GIFTIGE VASTE STOF, OXIDEREND, N.E.G. 6.1 TO2 I 6.1+5.1 274 0 E5 P002 MP18 T6 TP33 S10AHL10CH3086 GIFTIGE VASTE STOF, OXIDEREND, N.E.G. 6.1 TO2 II 6.1+5.1 274 500 g E4 P002IBC06B3MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 58MP2 T1 TP33 SGAN TU3 3 CW24 CE11 58MP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW313087 OXIDERENDE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G. 5.1 OT2 I 5.1+6.1 274 0 E0 P503 MP2 1 CW24CW283087 OXIDERENDE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G. 5.1 OT2 II 5.1+6.1 274 1 kg E2 P002MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24IBC06CW283087 OXIDERENDE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G. 5.1 OT2 III 5.1+6.1 274 5 kg E1 P002IBC08R0013088 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, 4.2 S2 II 4.2 274 0 E2 P410ORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G.IBC063088 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G.4.2 S2 III 4.2 274 0 E1 P002IBC08LP02R0013089 BRANDBAAR METAALPOEDER, N.E.G. 4.1 F3 II 4.1 552 1 kg E2 P002IBC083089 BRANDBAAR METAALPOEDER, N.E.G. 4.1 F3 III 4.1 552 5 kg E1 P002IBC06R001B3B3B4MP2 T1 TP33 SGAN TU3 3 CW24CW28Gevaars-identificatienummer5.3.2.3665CE9 65556CE10 56CE11 56MP14 T3 TP33 SGAV 2 W1 CE10 40MP14 T1 TP33 SGAV 3 W1 CE11 40MP11 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 403.2-A-171


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3090 BATTERIJEN MET METALLISCH LITHIUM 9 M4 II 9 188 230 0 E0 P9032 CE2 90(met inbegrip van batterijen met310 636P903alithiumlegeringen)656P903bColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33091 BATTERIJEN MET METALLISCH LITHIUM,IN APPARATUUR of BATTERIJEN METMETALLISCH LITHIUM, VERPAKT METAPPARATUUR (met inbegrip van batterijen metlithiumlegeringen)9 M4 II 9 188 230 0 E0 P903636 656P903aP903b2 CE2 903092 1-METHOXY-2-PROPANOL 3 F1 III 3 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T2 TP1 LGBF 3 W12 CE4 303093 BIJTENDE VLOEISTOF, OXIDEREND, N.E.G. 8 CO1 I 8+5.1 274 0 E0 P001 MP8L10BH TU38 1 CW24 885MP17TE223093 BIJTENDE VLOEISTOF, OXIDEREND, N.E.G. 8 CO1 II 8+5.1 274 1 L E2 P001MP15 L4BN 2 CW24 CE6 85IBC023094 BIJTENDE VLOEISTOF, REACTIEF MET 8 CW1 I 8+4.3 274 0 E0 P001 MP8L10BH TU38 1 823WATER, N.E.G.MP17TE223094 BIJTENDE VLOEISTOF, REACTIEF MET 8 CW1 II 8+4.3 274 1 L E2 P001 MP15 L4BN 2 CE6 823WATER, N.E.G.3095 BIJTENDE VASTE STOF, VOOR8 CS2 I 8+4.2 274 0 E0 P002 MP18 T6 TP33 S10AN 1 884ZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.3095 BIJTENDE VASTE STOF, VOOR8 CS2 II 8+4.2 274 1 kg E2 P002MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 84ZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.IBC063096 BIJTENDE VASTE STOF, REACTIEF MET 8 CW2 I 8+4.3 274 0 E0 P002 MP18 T6 TP33 S10AN TU38 1 842WATER, N.E.G.L10BH TE223096 BIJTENDE VASTE STOF, REACTIEF MET 8 CW2 II 8+4.3 274 1 kg E2 P002MP10 T3 TP33 SGAN2 W11 CE10 842WATER, N.E.G.IBC06L4BN3097 BRANDBARE VASTE STOF, OXIDEREND, 4.1 FO VERBODN.E.G.3098 OXIDERENDE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G. 5.1 OC1 I 5.1+8 274 0 E0 P502 MP2 1 CW24 5583098 OXIDERENDE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G. 5.1 OC1 II 5.1+8 274 1 L E2 P504MP2 2 CW24 CE6 58IBC013098 OXIDERENDE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G. 5.1 OC1 III 5.1+8 274 5 E1 P504MP2 3 CW24 CE8 58IBC02R0013099 OXIDERENDE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G. 5.1 OT1 I 5.1+6.1 274 0 E0 P502 MP2 1 CW24 556CW283099 OXIDERENDE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G. 5.1 OT1 II 5.1+6.1 274 1 L E2 P504IBC01MP2 2 CW24CW28CE6 563.2-A-172


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3099 OXIDERENDE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G. 5.1 OT1 III 5.1+6.1 274 5 L E1 P504MP2 3 CW24 CE8 56IBC02CW28R0013100 OXIDERENDE VASTE STOF, VOOR 5.1 OS VERBODZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.3101 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE B,VLOEIBAAR5.2 P1 5.2+1 122 1812743102 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE B, VAST 5.2 P1 5.2+1 122 1812743103 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE C,VLOEIBAAR25 ml E0 P520 MP4 1 W5W7W8100 g E0 P520 MP4 1 W5W7W8Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11CW22CW24CW29CW22CW24CW295.2 P1 5.2 122 274 25 ml E0 P520 MP4 1 W7 CW22CW24CW293104 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE C, VAST 5.2 P1 5.2 122 274 100 g E0 P520 MP4 1 W7 CW22CW24CW293105 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE D,VLOEIBAAR5.2 P1 5.2 122 274 125 ml E0 P520 MP4 2 W7 CW22CW24CW293106 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE D, VAST 5.2 P1 5.2 122 274 500 g E0 P520 MP4 2 W7 CW22CW24CW293107 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE E,VLOEIBAAR5.2 P1 5.2 122 274 125 ml E0 P520 MP4 2 W7 CW22CW24CW293108 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE E, VAST 5.2 P1 5.2 122 274 500 g E0 P520 MP4 2 W7 CW22CW24CW293109 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE F,VLOEIBAAR5.2 P1 5.2 122 274 125 ml E0 P520IBC5203110 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE F, VAST 5.2 P1 5.2 122 274 500 g E0 P520IBC5203111 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE B,VLOEIBAAR, METTEMPERATUURBEHEERSING5.2 P2 VERBODMP4 T23 L4BN(+) TU3TU13TU30TE12TA2TM4MP4 T23 TP33 S4AN(+) TU3TU13TU30TE12TA2TM42 W7 CW22CW24CW292 W7 CW22CW24CW29Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.3539539CE6 539CE10 539CE6 539CE10 539CE6 539CE10 539CE6 539CE10 5393.2-A-173


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3112 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE B, VAST, 5.2 P2 VERBODMET TEMPERATUURBEHEERSINGInstructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33113 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE C,VLOEIBAAR, METTEMPERATUURBEHEERSING3114 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE C, VAST,MET TEMPERATUURBEHEERSING3115 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE D,VLOEIBAAR, METTEMPERATUURBEHEERSING3116 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE D, VAST,MET TEMPERATUURBEHEERSING3117 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE E,VLOEIBAAR, METTEMPERATUURBEHEERSING3118 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE E, VAST,MET TEMPERATUURBEHEERSING3119 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE F,VLOEIBAAR, METTEMPERATUURBEHEERSING3120 ORGANISCH PEROXIDE, TYPE F, VAST,MET TEMPERATUURBEHEERSING5.2 P2 VERBOD5.2 P2 VERBOD5.2 P2 VERBOD5.2 P2 VERBOD5.2 P2 VERBOD5.2 P2 VERBOD5.2 P2 VERBOD5.2 P2 VERBOD3121 OXIDERENDE VASTE STOF, MET WATER 5.1 OW VERBODREACTIEF, N.E.G.3122 GIFTIGE VLOEISTOF, OXIDEREND, N.E.G. 6.1 TO1 I 6.1+5.1 274 315 0 E5 P001 MP8MP173122 GIFTIGE VLOEISTOF, OXIDEREND, N.E.G. 6.1 TO1 II 6.1+5.1 274 100 ml E4 P001IBC023123 GIFTIGE VLOEISTOF, REACTIEF METWATER, N.E.G.3123 GIFTIGE VLOEISTOF, REACTIEF METWATER, N.E.G.6.1 TW1 I 6.1+4.3 274 315 0 E5 P099 MP8MP176.1 TW1 II 6.1+4.3 274 100 ml E4 P001IBC02L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP15 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP15 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31665CE5 65623CE5 6233.2-A-174


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3124 GIFTIGE VASTE STOF, VOOR6.1 TS I 6.1+4.2 274 0 E5 P002 MP18 T6 TP33 S10AH664ZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.L10CH3124 GIFTIGE VASTE STOF, VOORZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.3125 GIFTIGE VASTE STOF, REACTIEF METWATER, N.E.G.3125 GIFTIGE VASTE STOF, REACTIEF METWATER, N.E.G.3126 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ORGANISCHE VASTE STOF, BIJTEND,N.E.G.3126 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ORGANISCHE VASTE STOF, BIJTEND,N.E.G.3127 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE STOF,OXIDEREND, N.E.G.3128 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ORGANISCHE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G.6.1 TS II 6.1+4.2 274 0 E4 P002IBC06MP10 T3 TP33 SGAHL4BH6.1 TW2 I 6.1+4.3 274 0 E5 P099 MP18 T6 TP33 S10AHL10CH6.1 TW2 II 6.1+4.3 274 500 g E4 P002IBC064.2 SC2 II 4.2+8 274 0 E2 P410IBC054.2 SC2 III 4.2+8 274 0 E1 P002IBC08R0014.2 SO VERBOD 04.2 ST2 II 4.2+6.1 274 0 E2 P410IBC05B3MP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE9 64Gevaars-identificatienummer5.3.2.3642CE9 642MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 48MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 CE11 48MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW28 CE10 463128 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ORGANISCHE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G.3129 MET WATER REACTIEVE VLOEISTOF,BIJTEND, N.E.G.3129 MET WATER REACTIEVE VLOEISTOF,BIJTEND, N.E.G.3129 MET WATER REACTIEVE VLOEISTOF,BIJTEND, N.E.G.4.2 ST2 III 4.2+6.1 274 0 E1 P002MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 CW28 CE11 46IBC08 B3R0014.3 WC1 I 4.3+8 274 0 E0 P402 RR7 RR8 MP2 T14 TP2 TP7 L10DH TU14 0 W1 CW23 X382TU38TE21TE22TM24.3 WC1 II 4.3+8 274 500 ml E2 P402IBC014.3 WC1 III 4.3+8 274 1 L E1 P001IBC02R001RR7 RR8 MP15 T11 TP2 L4DH TU14TE21TM2MP15 T7 TP1 L4DH TU14TE21TM20 W1 CW23 CE7 3820 W1 CW23 CE8 3823.2-A-175


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3130 MET WATER REACTIEVE VLOEISTOF, 4.3 WT1 I 4.3+6.1 274 0 E0 P402 RR4 RR7 MP2 L10DH TU14 0 W1 CW23 X362GIFTIG, N.E.G.RR8TU38CW28TE21TE22TM23130 MET WATER REACTIEVE VLOEISTOF,GIFTIG, N.E.G.4.3 WT1 II 4.3+6.1 274 500 ml E2 P402IBC01RR4 RR7 MP15 L4DH TU14RR8 BB1TE21TM2Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.110 W1 CW23CW28Expresgoed7.6CE7 362Gevaars-identificatienummer5.3.2.33130 MET WATER REACTIEVE VLOEISTOF,GIFTIG, N.E.G.3131 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF,BIJTEND, N.E.G.3131 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF,BIJTEND, N.E.G.3131 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF,BIJTEND, N.E.G.3132 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF,BRANDBAAR, N.E.G.3132 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF,BRANDBAAR, N.E.G.3132 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF,BRANDBAAR, N.E.G.3133 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF,OXIDEREND, N.E.G.3134 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF,GIFTIG, N.E.G.3134 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF,GIFTIG, N.E.G.3134 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF,GIFTIG, N.E.G.3135 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF,VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.4.3 WT1 III 4.3+6.1 274 1 L E1 P001IBC02R001MP15 L4DH TU14TE21TM24.3 WC2 I 4.3+8 274 0 E0 P403 MP2 T9 TP7TP334.3 WC2 II 4.3+8 274 500 g E2 P410IBC064.3 WC2 III 4.3+8 274 1 kg E1 P410IBC08R0014.3 WF2 I 4.3 + 4.1 274 0 E0 P403IBC994.3 WF2 II 4.3 + 4.1 274 500 g E2 P410IBC044.3 WF2 III 4.3 + 4.1 274 1 kg E1 P410IBC064.3 WO VERBODB4S10ANL10DHTU4TU14TU22TU38TE21TE22TM20 W1 CW23CW28CE8 3620 W1 CW23 X482MP14 T3 TP33 SGAN 0 W1 CW23 CE10 482MP14 T1 TP33 SGAN 0 W1 CW23 CE11 482MP2 0 W1 CW23 X423MP14 T3 TP33 SGANL4DHMP14 T1 TP33 SGANL4DHTU14TE21TM2TU14TE21TM20 W1 CW23 4230 W1 CW23 4234.3 WT2 I 4.3+6.1 274 0 E0 P403 MP2 0 W1 CW23CW284.3 WT2 II 4.3+6.1 274 500g E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 0 W1 CW23IBC05CW284.3 WT2 III 4.3+6.1 274 1 kg E1 P410MP14 T1 TP33 SGAN 0 W1 CW23IBC08 B4CW28R001X462CE10 462CE11 4624.3 WS I 4.3+4.2 274 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X4233.2-A-176


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3135 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, 4.3 WS II 4.3+4.2 274 0 E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN TU14 2 W1 CW23 423VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.IBC05L4DH TE21TM23135 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF,VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.3136 TRIFLUORMETHAAN, STERK GEKOELD,VLOEIBAAR4.3 WS III 4.3+4.2 274 0 E1 P410IBC08B4MP14 T1 TP33 SGANL4DH2 3A 2.2 (+13) 593 120 ml E1 P203 MP9 T75 TP5 RxBN TU19TT9TA4TM63137 OXIDERENDE VASTE STOF, BRANDBAAR, 5.1 OF VERBODN.E.G.3138 MENGSEL VAN ETHYLEEN, ACETYLEENEN PROPYLEEN, STERK GEKOELD,VLOEIBAAR (MENGSEL VAN ETHEEN,ETHYN EN PROPEEN, STERK GEKOELD,VLOEIBAAR) met ten minste 71,5 % ethyleen,ten hoogste 22,5 % acetyleen en ten hoogste 6 %propyleen2 3F 2.1 (+13) 0 E0 P203 MP9 T75 TP5 RxBN TU18TU38TE22TT9TA4TM6TU14TE21TM2Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.63 W1 CW23 4233 W5 CW9CW11CW30CW362 W5 CW9CW11CW30CW36CE2 22CE2 223Gevaars-identificatienummer5.3.2.33139 OXIDERENDE VLOEISTOF, N.E.G. 5.1 O1 I 5.1 274 0 E0 P502 MP2 1 CW24 553139 OXIDERENDE VLOEISTOF, N.E.G. 5.1 O1 II 5.1 274 1 L E2 P504MP2 2 CW24 CE6 50IBC023139 OXIDERENDE VLOEISTOF, N.E.G. 5.1 O1 III 5.1 274 5 L E1 P504MP2 3 CW24 CE8 50IBC02R0013140 ALKALOÏDEN, VLOEIBAAR, N.E.G. ofALKALOÏDEZOUTEN, VLOEIBAAR, N.E.G.6.1 T1 I 6.1 43 274 0 E5 P001 MP8MP17L10CH663140 ALKALOÏDEN, VLOEIBAAR, N.E.G. ofALKALOÏDEZOUTEN, VLOEIBAAR, N.E.G.3140 ALKALOÏDEN, VLOEIBAAR, N.E.G. ofALKALOÏDEZOUTEN, VLOEIBAAR, N.E.G.3141 ANORGANISCHE ANTIMOONVERBINDING,VLOEIBAAR, N.E.G.6.1 T1 II 6.1 43 274 100 ml E4 P001IBC026.1 T1 III 6.1 43 274 5 L E1 P001IBC03LP01R0016.1 T4 III 6.1 45 2745125 L E1 P001IBC03LP01R001TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP15 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP19 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP19 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE5 60CE8 60CE8 603.2-A-177


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3142 DESINFECTIEMIDDEL, VLOEIBAAR, GIFTIG, 6.1 T1 I 6.1 274 0 E5 P001 MP8L10CH66N.E.G.MP173142 DESINFECTIEMIDDEL, VLOEIBAAR, GIFTIG,N.E.G.3142 DESINFECTIEMIDDEL, VLOEIBAAR, GIFTIG,N.E.G.3143 KLEURSTOF, VAST, GIFTIG, N.E.G. ofTUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF,VAST, GIFTIG, N.E.G.3143 KLEURSTOF, VAST, GIFTIG, N.E.G. ofTUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF,VAST, GIFTIG, N.E.G.3143 KLEURSTOF, VAST, GIFTIG, N.E.G. ofTUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF,VAST, GIFTIG, N.E.G.3144 NICOTINEVERBINDING, VLOEIBAAR,N.E.G. of NICOTINEPREPARAAT,VLOEIBAAR, N.E.G.3144 NICOTINEVERBINDING, VLOEIBAAR,N.E.G. of NICOTINEPREPARAAT,VLOEIBAAR, N.E.G.3144 NICOTINEVERBINDING, VLOEIBAAR,N.E.G. of NICOTINEPREPARAAT,VLOEIBAAR, N.E.G.3145 ALKYLFENOLEN, VLOEIBAAR, N.E.G. (metinbegrip van de homologe reeks C2-C12)6.1 T1 II 6.1 274 100 ml E4 P001IBC026.1 T1 III 6.1 274 5 L E1 P001IBC03LP01R0016.1 T2 I 6.1 274 0 E5 P002IBC076.1 T2 II 6.1 274 500 g E4 P002IBC086.1 T2 III 6.1 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R0016.1 T1 I 6.1 43 274 0 E5 P001 MP8MP176.1 T1 II 6.1 43 274 100 ml E4 P001IBC026.1 T1 III 6.1 43 274 5 L E1 P001IBC03LP01R0018 C3 I 8 0 E0 P001 MP8MP17B4B3TU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW31MP15 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP19 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHL10CHTU15TU38TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP15 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP19 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31T14 TP2 L10BH TU38TE22Expresgoed7.6CE5 60CE8 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.366CE9 60CE11 6066CE5 60CE8 601 883145 ALKYLFENOLEN, VLOEIBAAR, N.E.G. (metinbegrip van de homologe reeks C2-C12)8 C3 II 8 1 L E2 P001IBC02MP15 T11 TP2TP27L4BN 2 CE6 803145 ALKYLFENOLEN, VLOEIBAAR, N.E.G. (metinbegrip van de homologe reeks C2-C12)8 C3 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T7 TP1TP28L4BN 3 W12 CE8 803.2-A-178


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3146 ORGANISCHE TINVERBINDING, VAST, 6.1 T3 I 6.1 43 274 0 E5 P002MP18 T6 TP33 S10AH66N.E.G.IBC07L10CH3146 ORGANISCHE TINVERBINDING, VAST,N.E.G.3146 ORGANISCHE TINVERBINDING, VAST,N.E.G.3147 KLEURSTOF, VAST, BIJTEND, N.E.G. ofTUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF,VAST, BIJTEND, N.E.G.3147 KLEURSTOF, VAST, BIJTEND, N.E.G. ofTUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF,VAST, BIJTEND, N.E.G.3147 KLEURSTOF, VAST, BIJTEND, N.E.G. ofTUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF,VAST, BIJTEND, N.E.G.3148 MET WATER REACTIEVE VLOEISTOF,N.E.G.3148 MET WATER REACTIEVE VLOEISTOF,N.E.G.3148 MET WATER REACTIEVE VLOEISTOF,N.E.G.6.1 T3 II 6.1 43 274 500 g E4 P002IBC086.1 T3 III 6.1 43 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R0018 C10 I 8 274 0 E0 P002IBC078 C10 II 8 274 1 kg E2 P002IBC088 C10 III 8 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B3B4B3MP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHMP18 T6 TP33 S10ANL10BHMP10 T3 TP33 SGANL4BNMP10 T1 TP33 SGAVL4BNTU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU38TE224.3 W1 I 4.3 274 0 E0 P402 RR8 MP2 T9 TP2 TP7 L10DH TU14TU38TE21TE22TM24.3 W1 II 4.3 274 500 ml E2 P402IBC014.3 W1 III 4.3 274 1 L E1 P001IBC02R001RR8 MP15 T7 TP2 L4DH TU14TE21TM2MP15 T7 TP1 L4DH TU14TE21TM2Expresgoed7.6CE9 60CE11 601 W10 882 W11 CE10 803 VW9 CE11 80Gevaars-identificatienummer5.3.2.30 W1 CW23 X3230 W1 CW23 CE7 3230 W1W11CW23 CE8 3233149 WATERSTOFPEROXIDE ENPEROXYAZIJNZUUR, MENGSEL,GESTABILISEERD met zu(u)r(en), water en tenhoogste 5% peroxyazijnzuur3150 APPARATEN, KLEIN, METKOOLWATERSTOFGAS, met aftapinrichting ofNAVULPATRONEN METKOOLWATERSTOFGAS VOOR KLEINEAPPARATEN, met aftapinrichting5.1 OC1 II 5.1+8 196 553 1 L E2 P504IBC02PP10 B5MP15 T7 TP2 TP6TP24L4BV(+)TU3TC2TE8TE11TT12 CW24 CE6 582 6F 2.1 0 E0 P206 MP9 2 CW9 CE2 233.2-A-179


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3151 POLYHALOGEENBIFENYLEN, VLOEIBAAR 9 M2 II 9 203 305 1 L E2 P906MP15 L4BH TU15 0 VW15 CW13 CE5 90of POLYHALOGEENTERFENYLEN,IBC02CW28VLOEIBAARCW31Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33152 POLYHALOGEENBIFENYLEN, VAST ofPOLYHALOGEENTERFENYLEN, VAST9 M2 II 9 203 305 1 kg E2 P906IBC08B4MP10 T3 TP33 S4AHL4BH3153 PERFLUOR(METHYLVINYL)ETHER 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM63154 PERFLUOR(ETHYLVINYL)ETHER 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM63155 PENTACHLOORFENOL 6.1 T2 II 6.1 43 500 g E4 P002IBC083156 SAMENGEPERST GAS, OXIDEREND, N.E.G. 2 1O 2.2+5.1(+13)3157 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, OXIDEREND,N.E.G.2 2O 2.2+5.1(+13)B4TU15 0 VW15 CW13CW28CW312 CW9CW10CW362 CW9CW10CW36MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31274 0 E0 P200 MP9 (M) CxBN(M) TT9TA4274 0 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TT9TA4TM63158 STERK GEKOELD, VLOEIBAAR GAS, N.E.G. 2 3A 2.2 (+13) 274 593 120 ml E1 P203 MP9 T75 TP5 RxBN TU19TT9TA4TM63159 1,1,1,2-TETRAFLUORETHAAN (KOELGAS R134a)3160 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG,BRANDBAAR, N.E.G.3161 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, BRANDBAAR,N.E.G.2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM62 2TF 2.3+2.1(+13)3 CW9CW10CW363 CW9CW10CW363 W5 CW9CW11CW30CW363 CW9CW10CW36274 0 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU6TU38TE22TE25TT9TA4TM61 CW9CW10CW362 2F 2.1 (+13) 274 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM62 CW9CW10CW36CE9 90CE3 23CE3 23CE9 60CE3 25CE3 25CE2 22CE3 20263CE3 233.2-A-180


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3162 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, N.E.G. 2 2T 2.3 (+13) 274 0 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU6 1 CW9 26TU38CW10TE22CW36TE25TT9TA4TM63163 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, N.E.G. 2 2A 2.2 (+13) 274 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM63164 VOORWERPEN ONDER PNEUMATISCHEDRUK (met niet brandbaar gas) ofVOORWERPEN ONDER HYDRAULISCHEDRUK (met niet brandbaar gas)Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.113 CW9CW10CW36Expresgoed7.6CE3 202 6A 2.2 283 594 120 ml E0 P003 MP9 3 CW9 CE2 20Gevaars-identificatienummer5.3.2.33165 BRANDSTOFRESERVOIR VOORHYDRAULISCH AGGREGAAT VOORVLIEGTUIGEN (dat een mengsel van watervrijehydrazine en methylhydrazine bevat) (M86brandstof)3166 Verbrandingsmotor of voertuig aangedreven door 9 M11 VRIJbrandbaar gas of voertuig aangedreven doorbrandbare vloeistof of brandstofcelmotoraangedreven door brandbaar gas ofbrandstofcelmotor aangedrevendoor brandbare vloeistof ofbrandstofcelvoertuig aangedrevendoor brandbaar gas ofbrandstofcelvoertuig aangedrevendoor brandbare vloeistof3 FTC I 3+6.1+8 0 E0 P301 MP7 1 CW13CW283363167 GASMONSTER, DRUKLOOS, BRANDBAAR,N.E.G., niet sterk gekoeld vloeibaar2 7F 2.1 0 E0 P201 MP9 2 CW9 CE2 233168 GASMONSTER, DRUKLOOS, GIFTIG,BRANDBAAR, N.E.G., niet sterk gekoeldvloeibaar3169 GASMONSTER, DRUKLOOS, GIFTIG, N.E.G.,niet sterk gekoeld vloeibaar3170 BIJPRODUCTEN VAN DEALUMINIUMFABRICAGE of BIJPRODUCTENVAN HET OMSMELTEN VAN ALUMINIUM2 7TF 2.3+2.1 0 E0 P201 MP9 1 CW9 2632 7T 2.3 0 E0 P201 MP9 1 CW9 264.3 W2 II 4.3 244 500 g E2 P410IBC07MP14T3 BK1BK2TP33 SGAN 2 W1 VW6 CW23 CE10 4233.2-A-181


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3170 BIJPRODUCTEN VAN DE4.3 W2 III 4.3 244 1 kg E1 P002MP14 T1 BK1 TP33 SGAN 3 W1 VW1 CW23 CE11 423ALUMINIUMFABRICAGE of BIJPRODUCTENIBC08 B4BK2VW5VAN HET OMSMELTEN VAN ALUMINIUMR001Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33171 Voertuig met accuvoeding of apparaat metaccuvoeding3172 TOXINEN, GEWONNEN UIT LEVENDEORGANISMEN, VLOEIBAAR, N.E.G.3172 TOXINEN, GEWONNEN UIT LEVENDEORGANISMEN, VLOEIBAAR, N.E.G.3172 TOXINEN, GEWONNEN UIT LEVENDEORGANISMEN, VLOEIBAAR, N.E.G.9 M11 VRIJ6.1 T1 I 6.1 210 274 0 E5 P001 MP8MP176.1 T1 II 6.1 210 274 100 ml E4 P001IBC026.1 T1 III 6.1 210 274 5 L E1 P001IBC03LP01R0013174 TITAANDISULFIDE 4.2 S4 III 4.2 0 E1 P002IBC08LP02R0013175 VASTE STOFFEN of mengsels van vaste stoffen(zoals preparaten, formuleringen en afvalstoffen),DIE BRANDBARE VLOEISTOFFEN met eenvlampunt van ten hoogste 60°C BEVATTEN,N.E.G.3176 BRANDBARE ORGANISCHE VASTE STOF,GESMOLTEN, N.E.G.3176 BRANDBARE ORGANISCHE VASTE STOF,GESMOLTEN, N.E.G.3178 BRANDBARE ANORGANISCHE VASTESTOF, N.E.G.3178 BRANDBARE ANORGANISCHE VASTESTOF, N.E.G.3179 BRANDBARE ANORGANISCHE VASTESTOF, GIFTIG, N.E.G.3179 BRANDBARE ANORGANISCHE VASTESTOF, GIFTIG, N.E.G.4.1 F1 II 4.1 216 274 1 kg E2 P002IBC06R001B3L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31MP15 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP19 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW3166CE5 60CE8 60MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 CE11 40PP9 MP11 T3 BK1BK24.1 F2 II 4.1 274 0 E0 T3 TP3TP264.1 F2 III 4.1 274 0 E0 T1 TP3TP264.1 F3 II 4.1 274 1 kg E2 P002IBC084.1 F3 III 4.1 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R0014.1 FT2 II 4.1+6.1 274 1 kg E2 P002IBC064.1 FT2 III 4.1+6.1 274 5 kg E1 P002IBC06R001B4B3TP33 2 W1 VW3 CE11 40LGBVLGBVTU27TE4TE6TU27TE4TE62 443 44MP11 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40MP10 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW28 CE10 46MP10 T1 TP33 SGAN 3 W1 CW28 CE11 463.2-A-182


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3180 BRANDBARE ANORGANISCHE VASTE 4.1 FC2 II 4.1+8 274 1 kg E2 P002MP10 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 48STOF, BIJTEND, N.E.G.IBC063180 BRANDBARE ANORGANISCHE VASTE 4.1 FC2 III 4.1+8 274 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAN 3 W1 CE11 48STOF, BIJTEND, N.E.G.IBC06R0013181 BRANDBARE METAALZOUTEN VAN 4.1 F3 II 4.1 274 1 kg E2 P002MP11 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40ORGANISCHE VERBINDINGEN, N.E.G.IBC08 B43181 BRANDBARE METAALZOUTEN VANORGANISCHE VERBINDINGEN, N.E.G.4.1 F3 III 4.1 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R0013182 BRANDBARE METAALHYDRIDEN, N.E.G. 4.1 F3 II 4.1 274 554 1 kg E2 P410IBC043182 BRANDBARE METAALHYDRIDEN, N.E.G. 4.1 F3 III 4.1 274 554 5 kg E1 P002IBC04R0013183 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, 4.2 S1 II 4.2 274 0 E2 P001ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G.IBC023183 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G.3184 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ORGANISCHE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G.4.2 S1 III 4.2 274 0 E1 P001IBC02R0014.2 ST1 II 4.2+6.1 274 0 E2 P402IBC02B3Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40PP40 MP11 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40MP11 T1 TP33 SGAV 3 W1 VW1 CE11 40MP15 L4DH TU14TE21MP15 L4DH TU14TE21MP15 L4DH TU14TE212 W1 CE7 303 W1 CE8 302 W1 CW28 CE7 36Gevaars-identificatienummer5.3.2.33184 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ORGANISCHE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G.3185 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ORGANISCHE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G.3185 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ORGANISCHE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G.3186 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ANORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G.3186 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ANORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G.3187 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ANORGANISCHE VLOEISTOF, GIFTIG,N.E.G.3187 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ANORGANISCHE VLOEISTOF, GIFTIG,N.E.G.4.2 ST1 III 4.2+6.1 274 0 E1 P001IBC02R0014.2 SC1 II 4.2+8 274 0 E2 P402IBC024.2 SC1 III 4.2+8 274 0 E1 P001IBC02R0014.2 S3 II 4.2 274 0 E2 P001IBC024.2 S3 III 4.2 274 0 E1 P001IBC02R0014.2 ST3 II 4.2+6.1 274 0 E2 P402IBC024.2 ST3 III 4.2+6.1 274 0 E1 P001IBC02R001MP15 L4DH TU14TE21MP15 L4DH TU14TE21MP15 L4DH TU14TE21MP15 L4DH TU14TE21MP15 L4DH TU14TE21MP15 L4DH TU14TE21MP15 L4DH TU14TE213 W1 CW28 CE8 362 W1 CE7 383 W1 CE8 382 W1 CE7 303 W1 CE8 302 W1 CW28 CE7 363 W1 CW28 CE8 363.2-A-183


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3188 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, 4.2 SC3 II 4.2+8 274 0 E2 P402MP15 L4DH TU14 2 W1 CE7 38ANORGANISCHE VLOEISTOF, BIJTEND,IBC02TE21N.E.G.3188 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ANORGANISCHE VLOEISTOF, BIJTEND,N.E.G.3189 VOOR ZELFVERHITTING VATBAARMETAALPOEDER, N.E.G.3189 VOOR ZELFVERHITTING VATBAARMETAALPOEDER, N.E.G.3190 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ANORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G.3190 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ANORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G.3191 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ANORGANISCHE VASTE STOF, GIFTIG,N.E.G.3191 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ANORGANISCHE VASTE STOF, GIFTIG,N.E.G.3192 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ANORGANISCHE VASTE STOF, BIJTEND,N.E.G.3192 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ANORGANISCHE VASTE STOF, BIJTEND,N.E.G.3194 PYROFORE ANORGANISCHE VLOEISTOF,N.E.G.3200 PYROFORE ANORGANISCHE VASTE STOF,N.E.G.3205 ALCOHOLATEN VANAARDALKALIMETALEN, N.E.G.3205 ALCOHOLATEN VANAARDALKALIMETALEN, N.E.G.4.2 SC3 III 4.2+8 274 0 E1 P001IBC02R0014.2 S4 II 4.2 274 555 0 E2 P410IBC064.2 S4 III 4.2 274 555 0 E1 P002IBC08LP02R0014.2 S4 II 4.2 274 0 E2 P410IBC064.2 S4 III 4.2 274 0 E1 P002IBC08LP02R0014.2 ST4 II 4.2+6.1 274 0 E2 P410IBC054.2 ST4 III 4.2+6.1 274 0 E1 P002IBC08R0014.2 SC4 II 4.2+8 274 0 E2 P410IBC05B3B3B3MP15 L4DH TU14TE21Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.63 W1 CE8 38MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 VW4 CE11 40MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 VW4 CE11 40MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW28 CE10 46MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 CW28 CE11 46MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 484.2 SC4 III 4.2+8 274 0 E1 P002MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 CE11 48IBC08 B3R0014.2 S3 I 4.2 274 0 E0 P400 MP2 L21DH TU14 0 W1 333TU38TC1TE21TE22TE25TM14.2 S4 I 4.2 274 0 E0 P404 MP13 T21 TP7TP330 W1 434.2 S4 II 4.2 183 274 0 E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 40IBC064.2 S4 III 4.2 183 274 0 E1 P002MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 CE11 40IBC08 B3LP02R001Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-184


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3206 ALCOHOLATEN VAN ALKALIMETALEN, 4.2 SC4 II 4.2+8 182 274 0 E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CE10 48VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR,IBC05BIJTEND, N.E.G.Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33206 ALCOHOLATEN VAN ALKALIMETALEN,VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR,BIJTEND, N.E.G.4.2 SC4 III 4.2+8 182 274 0 E1 P002IBC08R001B3MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 CE11 483208 MET WATER REACTIEVE METALLISCHESTOF, N.E.G.3208 MET WATER REACTIEVE METALLISCHESTOF, N.E.G.3208 MET WATER REACTIEVE METALLISCHESTOF, N.E.G.3209 MET WATER REACTIEVE METALLISCHESTOF, VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR,N.E.G.3209 MET WATER REACTIEVE METALLISCHESTOF, VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR,N.E.G.3209 MET WATER REACTIEVE METALLISCHESTOF, VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR,N.E.G.3210 ANORGANISCHE CHLORATEN, OPLOSSINGIN WATER, N.E.G.3210 ANORGANISCHE CHLORATEN, OPLOSSINGIN WATER, N.E.G.3211 ANORGANISCHE PERCHLORATEN,OPLOSSING IN WATER, N.E.G.3211 ANORGANISCHE PERCHLORATEN,OPLOSSING IN WATER, N.E.G.4.3 W2 I 4.3 274 557 0 E0 P403IBC99MP2 1 W1 CW23 X4234.3 W2 II 4.3 274 557 500 g E2 P410MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW23 CE10 423IBC074.3 W2 III 4.3 274 557 1 kg E1 P410MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 VW5 CW23 CE11 423IBC08 B4R0014.3 WS I 4.3+4.2 274 558 0 E0 P403 MP2 1 W1 CW23 X4234.3 WS II 4.3+4.2 274 558 0 E2 P410IBC054.3 WS III 4.3+4.2 274 558 0 E1 P410IBC08R0015.1 O1 II 5.1 274 351 1 L E2 P504IBC025.1 O1 III 5.1 274 351 5 L E1 P504IBC02R0015.1 O1 II 5.1 1 L E2 P504IBC025.1 O1 III 5.1 5 L E1 P504IBC02R0013212 ANORGANISCHE HYPOCHLORIETEN, N.E.G. 5.1 O2 II 5.1 274 349 1 kg E2 P002IBC083213 ANORGANISCHE BROMATEN, OPLOSSING 5.1 O1 II 5.1 274 350 1 L E2 P504IN WATER, N.E.G.IBC023213 ANORGANISCHE BROMATEN, OPLOSSING 5.1 O1 III 5.1 274 350 5 L E1 P504IN WATER, N.E.G.IBC02R0013214 ANORGANISCHE PERMANGANATEN,OPLOSSING IN WATER, N.E.G.5.1 O1 II 5.1 274 353 1 L E2 P504IBC02B4B4MP14 T3 TP33 SGAN 2 W1 CW23 CE10 423MP14 T1 TP33 SGAN 3 W1 VW5 CW23 CE11 423MP2 T4 TP1 L4BN TU3 2 CW24 CE6 50MP2 T4 TP1 LGBV TU3 3 CW24 CE8 50MP2 T4 TP1 L4BN TU3 2 CW24 CE6 50MP2 T4 TP1 LGBV TU3 3 CW24 CE8 50MP10 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50MP2 T4 TP1 L4BN TU3 2 CW24 CE6 50MP15 T4 TP1 LGBV TU3 3 CW24 CE8 50MP2 T4 TP1 L4BN TU3 2 CW24 CE6 503.2-A-185


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3215 ANORGANISCHE PERSULFATEN, N.E.G. 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50IBC08 B3LP02R0013216 ANORGANISCHE PERSULFATEN,OPLOSSING IN WATER, N.E.G.3218 ANORGANISCHE NITRATEN, OPLOSSING INWATER, N.E.G.3218 ANORGANISCHE NITRATEN, OPLOSSING INWATER, N.E.G.3219 ANORGANISCHE NITRIETEN, OPLOSSINGIN WATER, N.E.G.3219 ANORGANISCHE NITRIETEN, OPLOSSINGIN WATER, N.E.G.Instructies4.1.45.1 O1 III 5.1 5 L E1 P504IBC02R0015.1 O1 II 5.1 270 511 1 L E2 P504IBC025.1 O1 III 5.1 270 511 5 L E1 P504IBC02R0015.1 O1 II 5.1 103 274 1 L E2 P504IBC015.1 O1 III 5.1 103 274 5 L E1 P504IBC02R001VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3MP15 T4 TP1TP29Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6LGBV TU3 3 CW24 CE8 50MP15 T4 TP1 L4BN TU3 2 CW24 CE6 50MP15 T4 TP1 LGBV TU3 3 CW24 CE8 50MP15 T4 TP1 L4BN TU3 2 CW24 CE6 50MP15 T4 TP1 LGBV TU3 3 CW24 CE8 503220 PENTAFLUORETHAAN (KOELGAS R 125) 2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM63221 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE B 4.1 SR1 4.1+1 181 1942743222 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE B 4.1 SR1 4.1+1 181 19427425 ml E0 P520 PP21 MP2 1 W5W7W8100 g E0 P520 PP21 MP2 1 W5W7W83 CW9CW10CW36CE3 20CW22 40CW22 403223 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE C 4.1 SR1 4.1 194 274 25 ml E0 P520 PP21 MP2 1 W7 CW22 CE6 40Gevaars-identificatienummer5.3.2.33224 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE C 4.1 SR1 4.1 194 274 100 g E0 P520 PP21 MP2 1 W7 CW22 CE10 403225 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE D 4.1 SR1 4.1 194 274 125 ml E0 P520 MP2 2 W7 CW22 CE6 403226 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE D 4.1 SR1 4.1 194 274 500 g E0 P520 MP2 2 W7 CW22 CE10 403227 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE E 4.1 SR1 4.1 194 274 125 ml E0 P520 MP2 2 W7 CW22 CE6 403228 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE E 4.1 SR1 4.1 194 274 500 g E0 P520 MP2 2 W7 CW22 CE10 403229 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE F 4.1 SR1 4.1 194 274 125 ml E0 P520IBC993230 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE F 4.1 SR1 4.1 194 274 500 g E0 P520IBC993231 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE B, 4.1 SR2 VERBODMET TEMPERATUURBEHEERSINGMP2 T23 2 W7 CW22 CE6 40MP2 T23 2 W7 CW22 CE10 403.2-A-186


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3232 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE B, 4.1 SR2 VERBODMET TEMPERATUURBEHEERSINGInstructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33233 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE C,MET TEMPERATUURBEHEERSING3234 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE C,MET TEMPERATUURBEHEERSING3235 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE D,MET TEMPERATUURBEHEERSING3236 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE D,MET TEMPERATUURBEHEERSING3237 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE E,MET TEMPERATUURBEHEERSING3238 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE E,MET TEMPERATUURBEHEERSING3239 ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE F,MET TEMPERATUURBEHEERSING3240 ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE F,MET TEMPERATUURBEHEERSING4.1 SR2 VERBOD4.1 SR2 VERBOD4.1 SR2 VERBOD4.1 SR2 VERBOD4.1 SR2 VERBOD4.1 SR2 VERBOD4.1 SR2 VERBOD4.1 SR2 VERBOD3241 2-BROOM-2-NITROPROPAAN-1,3-DIOL 4.1 SR1 III 4.1 638 5 kg E1 P520 PP22 MP2 3 W1 CE11 40IBC08 B33242 AZODICARBONAMIDE 4.1 SR1 II 4.1 215 638 1 kg E2 P409 MP2 T3 TP33 2 W1 CE10 403243 VASTE STOFFEN DIE GIFTIGE VLOEISTOFBEVATTEN, N.E.G.3244 VASTE STOFFEN DIE BIJTENDE VLOEISTOFBEVATTEN, N.E.G.6.1 T9 II 6.1 217 274 500g E4 P002IBC028 C10 II 8 218 274 1 kg E2 P002IBC05PP9 MP10 T3 BK1BK2PP9 MP10 T3 BK1BK2TP33 SGAH TU15 2 VW10 CW13CW28CW31CE5 60TP33 SGAV 2 VW10 CE10 803245 GENETISCH GEMODIFICEERDE MICRO-ORGANISMEN of GENETISCHGEMODIFICEERDE ORGANISMEN, in sterkgekoelde vloeibare stikstof9 M8 9+2.2 219 637 0 E0 P904IBC08MP6 2 CW13CW17CW18CW26CW28CW31903.2-A-187


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3245 GENETISCH GEMODIFICEERDE MICRO- 9 M8 9 219 637 0 E0 P904MP6 2 CW13 90ORGANISMEN of GENETISCHIBC08CW17GEMODIFICEERDE ORGANISMENCW18CW26CW28CW313246 METHAANSULFONYLCHLORIDE 6.1 TC1 I 6.1+8 354 0 E0 P602 MP8MP17T20TP2TP37L10CHTU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW313247 NATRIUMPEROXOBORAAT, WATERVRIJ 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002MP2 T3 TP33 SGAN TU3 2 W11 CW24 CE10 50IBC08 B43248 MEDICAMENT, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, 3 FT1 II 3+6.1 220 221 1 L E2 P001 MP19 L4BH TU15 2 CW13 CE7 336GIFTIG, N.E.G.601CW28Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.36683248 MEDICAMENT, VLOEIBAAR, BRANDBAAR,GIFTIG, N.E.G.3 FT1 III 3+6.1 220 2216015 L E1 P001R001MP19 L4BH TU15 3 CW13CW28CE4 363249 MEDICAMENT, VAST, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T2 II 6.1 221 601 500 g E4 P002 MP10 T3 TP33 SGAHL4BH3249 MEDICAMENT, VAST, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T2 III 6.1 2216015 kg E1 P002LP02R001MP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU15 0 CW13TC4CW313250 CHLOORAZIJNZUUR, GESMOLTEN 6.1 TC1 II 6.1+8 0 E0 T7 TP3TP28L4BH683251 ISOSORBIDE-5-MONONITRAAT 4.1 SR1 III 4.1 226 638 5 kg E1 P409 MP2 3 W1 CE11 403252 DIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 32) 2 2F 2.1 (+13) 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM63253 DINATRIUMTRIOXOSILICAAT(NATRIUMMETASILICAAT)8 C6 III 8 5 kg E1 P002IBC08LP02R001B32 CW9CW10CW36CE9 60CE11 60CE3 23MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 803254 TRIBUTYLFOSFAAN 4.2 S1 I 4.2 0 E0 P400 MP2 T21 TP2 TP7 0 W1 3333255 tert-BUTYLHYPOCHLORIET 4.2 SC1 VERBOD3.2-A-188


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3256 VERWARMDE VLOEISTOF, BRANDBAAR, 3 F2 III 3 274 560 0 E0 P099MP2 T3 TP3 LGAV TU35 3 CE4 30N.E.G., met een vlampunt hoger dan 60 °C, bijIBC99TP29een temperatuur gelijk aan of hoger dan haarvlampuntColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33257 VERWARMDE VLOEISTOF, N.E.G., bij eentemperatuur gelijk aan of hoger dan 100 °C en, bijstoffen met een temperatuur lager dan haarvlampunt (met inbegrip van gesmolten metalen,gesmolten zouten, etc.)9 M9 III 9 274 5806430 E0 P099IBC99T3TP3TP29LGAVTU35TE6TE143 VW12 CW17CW31993258 VERWARMDE VASTE STOF, N.E.G., bij eentemperatuur gelijk aan of hoger dan 240 °C.9 M10 III 9 274 5806430 E0 P099IBC993 VW13 CW31 993259 AMINEN, VAST, BIJTEND, N.E.G. ofPOLYAMINEN, VAST, BIJTEND, N.E.G.8 C8 I 8 274 0 E0 P002IBC07MP18 T6 TP33 S10ANL10BHTU38TE221 W10 883259 AMINEN, VAST, BIJTEND, N.E.G. ofPOLYAMINEN, VAST, BIJTEND, N.E.G.8 C8 II 8 274 1 kg E2 P002IBC08B4MP10 T3 TP33 SGANL4BN2 W11 CE10 803259 AMINEN, VAST, BIJTEND, N.E.G. ofPOLYAMINEN, VAST, BIJTEND, N.E.G.3260 BIJTENDE ZURE ANORGANISCHE VASTESTOF, N.E.G.3260 BIJTENDE ZURE ANORGANISCHE VASTESTOF, N.E.G.3260 BIJTENDE ZURE ANORGANISCHE VASTESTOF, N.E.G.3261 BIJTENDE ZURE ORGANISCHE VASTESTOF, N.E.G.3261 BIJTENDE ZURE ORGANISCHE VASTESTOF, N.E.G.3261 BIJTENDE ZURE ORGANISCHE VASTESTOF, N.E.G.3262 BIJTENDE BASISCHE ANORGANISCHEVASTE STOF, N.E.G.3262 BIJTENDE BASISCHE ANORGANISCHEVASTE STOF, N.E.G.8 C8 III 8 274 5kg E1 P002IBC08LP02R0018 C2 I 8 274 0 E0 P002IBC078 C2 II 8 274 1 kg E2 P002IBC088 C2 III 8 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R0018 C4 I 8 274 0 E0 P002IBC078 C4 II 8 274 1 kg E2 P002IBC088 C4 III 8 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R0018 C6 I 8 274 0 E0 P002IBC078 C6 II 8 274 1 kg E2 P002IBC08B3B4B3B4B3B4MP10 T1 TP33 SGAVL4BN3 VW9 CE11 80MP18 T6 TP33 S10AN 1 W10 88MP10 T3 TP33 SGAN 2 W11 CE10 80MP10 T1 TP33 SGAV 3 VW9 CE11 80MP18 T6 TP33 S10ANL10BHMP10 T3 TP33 SGANL4BNMP10 T1 TP33 SGAVL4BNMP18 T6 P33 S10ANL10BHMP10 T3 TP33 SGANL4BNTU38TE22TU38TE221 W10 882 W11 CE10 803 VW9 CE11 801 W10 882 W11 CE10 803.2-A-189


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3262 BIJTENDE BASISCHE ANORGANISCHE 8 C6 III 8 274 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAV3 VW9 CE11 80VASTE STOF, N.E.G.IBC08 B3L4BNLP02R0013263 BIJTENDE BASISCHE ORGANISCHE VASTE 8 C8 I 8 274 0 E0 P002STOF, N.E.G.IBC073263 BIJTENDE BASISCHE ORGANISCHE VASTE 8 C8 II 8 274 1 kg E2 P002STOF, N.E.G.IBC083263 BIJTENDE BASISCHE ORGANISCHE VASTE 8 C8 III 8 274 5 kg E1 P002STOF, N.E.G.IBC08LP02R0013264 BIJTENDE ZURE ANORGANISCHEVLOEISTOF, N.E.G.3264 BIJTENDE ZURE ANORGANISCHEVLOEISTOF, N.E.G.3264 BIJTENDE ZURE ANORGANISCHEVLOEISTOF, N.E.G.Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4B4B3Gezamenlijkeverpakking4.1.108 C1 I 8 274 0 E0 P001 MP8MP178 C1 II 8 274 1 L E2 P001IBC028 C1 III 8 274 5 L E1 P001IBC03LP01R001mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3MP18 T6 TP33 S10ANL10BHMP10 T3 TP33 SGANL4BNMP10 T1 TP33 SGAVL4BNT14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP1TP283265 BIJTENDE ZURE ORGANISCHE VLOEISTOF, 8 C3 I 8 274 0 E0 P001 MP8 T14 TP2N.E.G.MP17TP273265 BIJTENDE ZURE ORGANISCHE VLOEISTOF, 8 C3 II 8 274 1 L E2 P001MP15 T11 TP2N.E.G.IBC02TP273265 BIJTENDE ZURE ORGANISCHE VLOEISTOF,N.E.G.3266 BIJTENDE BASISCHE ANORGANISCHEVLOEISTOF, N.E.G.3266 BIJTENDE BASISCHE ANORGANISCHEVLOEISTOF, N.E.G.3266 BIJTENDE BASISCHE ANORGANISCHEVLOEISTOF, N.E.G.3267 BIJTENDE BASISCHE ORGANISCHEVLOEISTOF, N.E.G.3267 BIJTENDE BASISCHE ORGANISCHEVLOEISTOF, N.E.G.3267 BIJTENDE BASISCHE ORGANISCHEVLOEISTOF, N.E.G.8 C3 III 8 274 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T7 TP1TP288 C5 I 8 274 0 E0 P001 MP8MP17T14 TP2TP278 C5 II 8 274 1 L E2 P001MP15 T11 TP2IBC02TP278 C5 III 8 274 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T7 TP1TP288 C7 I 8 274 0 E0 P001 MP8MP17T14 TP2TP278 C7 II 8 274 1 L E2 P001MP15 T11 TP2IBC02TP278 C7 III 8 274 5 L E1 P001MP19 T7 TP1IBC03TP28LP01R001RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4TU38TE22Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoerColli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.61 W10 882 W11 CE10 803 VW9 CE11 80L10BH TU38TE221 88L4BN 2 CE6 80L4BN 3 W12 CE8 80L10BH TU38TE221 88L4BN 2 CE6 80L4BN 3 W12 CE8 80L10BH TU38TE221 88L4BN 2 CE6 80L4BN 3 W12 CE8 80L10BH TU38TE221 88L4BN 2 CE6 80L4BN 3 W12 CE8 80Gevaars-identificatienummer5.3.2.33.2-A-190


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3268 GASGENERATOREN VOOR AIRBAGS of 9 M5 III 9 280 289 0 E0 P9024 CE2 90AIRBAGMODULES ofLP902AANSPANINRICHTINGEN VOORVEILIGHEIDSGORDELS3269 POLYESTERHARS-KIT 3 F1 II 3 236 340 5 L E0 P3022 CE7 33R0013269 POLYESTERHARS-KIT 3 F1 III 3 236 340 5 L E0 P3023 CE4 30R0013269 POLYESTERHARS-KIT (visceus volgens 3 F1 III 3 236 340 5 L E0 P3023 CE4 332.2.3.1.4)R0013270 MEMBRAANFILTERS VANNITROCELLULOSE met ten hoogste 12,6 %stikstof in de droge stof4.1 F1 II 4.1 2372861 kg E2 P411 MP11 2 W1 CE10 403271 ETHERS, N.E.G. 3 F1 II 3 274 1 L E2 P001IBC02R0013271 ETHERS, N.E.G. 3 F1 III 3 274 5 L P001IBC03LP01R0013272 ESTERS, N.E.G. 3 F1 II 3 2746013272 ESTERS, N.E.G. 3 F1 III 3 2746011 L E2 P001IBC02R0015 L P001IBC03LP01R0013273 NITRILLEN, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. 3 FT1 I 3+6.1 274 0 E0 P001 MP7MP17MP19 T7 TP1 TP8TP28MP19 T4 TP1TP29MP19 T7 TP1 TP8TP28MP19 T4 TP1TP29T14TP2TP27Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6LGBF 2 CE7 33LGBF 3 W12 CE4 30LGBF 2 CE7 33LGBF 3 W12 CE4 30L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW283273 NITRILLEN, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. 3 FT1 II 3+6.1 274 1 L E2 P001MP19 T11 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE7 336IBC02TP27CW283274 ALCOHOLATEN, OPLOSSING in alcohol, 3 FC II 3+8 274 1L E2 P001MP19 L4BH 2 CE7 338N.E.G.IBC023275 NITRILLEN, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G. 6.1 TF1 I 6.1+3 274 315 0 E5 P001 MP8MP17T14 TP2TP27L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW316633275 NITRILLEN, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G. 6.1 TF1 II 6.1+3 274 100 ml E4 P001IBC02MP15 T11 TP2TP27L4BH TU15 2 CW13CW28CW31Gevaars-identificatienummer5.3.2.3336CE5 633.2-A-191


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3276 NITRILLEN, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T1 I 6.1 274 315 0 E5 P001 MP8 T14 TP2 L10CH66MP17TP273276 NITRILLEN, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T1 II 6.1 274 100 ml E4 P001IBC023276 NITRILLEN, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T1 III 6.1 274 5 L E1 P001IBC03LP01R0013277 CHLOORFORMIATEN, GIFTIG, BIJTEND,N.E.G.3278 ORGANISCHE FOSFORVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G.3278 ORGANISCHE FOSFORVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G.3278 ORGANISCHE FOSFORVERBINDING,VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G.3279 ORGANISCHE FOSFORVERBINDING,GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.3279 ORGANISCHE FOSFORVERBINDING,GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.3280 ORGANISCHE ARSEENVERBINDING,VLOEIBAAR, N.E.G.3280 ORGANISCHE ARSEENVERBINDING,VLOEIBAAR, N.E.G.6.1 TC1 II 6.1+8 274 561 100 ml E4 P001IBC026.1 T1 I 6.1 43 2743150 E5 P001 MP8MP176.1 T1 II 6.1 43 274 100 ml E4 P001IBC026.1 T1 III 6.1 43 274 5 L E1 P001IBC03LP01R0016.1 TF1 I 6.1+3 43 2743150 E5 P001 MP8MP17MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP1TP28MP15 T8 TP2TP28T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP1TP28T14TP2TP276.1 TF1 II 6.1+3 43 274 100 ml E4 P001 MP15 T11 TP2TP276.1 T3 I 6.1 274 315 0 E5 P001 MP8MP176.1 T3 II 6.1 274 100 ml E4 P001IBC02T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27TU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE5 60CE8 60CE9 68Gevaars-identificatienummer5.3.2.366CE5 60CE8 60663CE5 6366CE5 603.2-A-192


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3280 ORGANISCHE ARSEENVERBINDING,MP19 T7 TP1CE11 60VLOEIBAAR, N.E.G.TP283281 METAALCARBONYLEN, VLOEIBAAR,N.E.G.3281 METAALCARBONYLEN, VLOEIBAAR,N.E.G.3281 METAALCARBONYLEN, VLOEIBAAR,N.E.G.3282 GIFTIGE METAALORGANISCHEVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G.3282 GIFTIGE METAALORGANISCHEVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G.3282 GIFTIGE METAALORGANISCHEVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G.6.1 T3 III 6.1 274 5 L E1 P001IBC03LP01R0016.1 T3 I 6.1 274 3155620 E5 P601 MP8MP176.1 T3 II 6.1 274 562 100 ml E4 P001IBC026.1 T3 III 6.1 274 562 5 L E1 P001IBC03LP01R0016.1 T3 I 6.1 274 562 0 E5 P001 MP8MP176.1 T3 II 6.1 274 562 100 ml E4 P001IBC026.1 T3 III 6.1 274 562 5 L E1 P001IBC03LP01R0013283 SELEENVERBINDING, VAST, N.E.G. 6.1 T5 I 6.1 274 563 0 E5 P002IBC073283 SELEENVERBINDING, VAST, N.E.G. 6.1 T5 II 6.1 274 563 500 g E4 P002IBC083283 SELEENVERBINDING, VAST, N.E.G. 6.1 T5 III 6.1 274 563 5 kg E1 P002IBC08 B3LP02 R001B4T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP1TP28T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP1TP28Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHMP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.366CE5 60CE8 6066CE5 60CE8 6066CE9 60CE11 603.2-A-193


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3284 TELLUURVERBINDING, N.E.G. 6.1 T5 I 6.1 274 0 E5 P002MP18 T6 TP33 S10AH66IBC07L10CH3284 TELLUURVERBINDING, N.E.G. 6.1 T5 II 6.1 274 500 g E4 P002IBC083284 TELLUURVERBINDING, N.E.G. 6.1 T5 III 6.1 274 5 kg E1 P002IBC08 B3LP02 R001B4MP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE9 60CE11 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.33285 VANADIUMVERBINDING, N.E.G. 6.1 T5 I 6.1 274 564 0 E5 P002IBC073285 VANADIUMVERBINDING, N.E.G. 6.1 T5 II 6.1 274 564 500 g E4 P002IBC083285 VANADIUMVERBINDING, N.E.G. 6.1 T5 III 6.1 274 564 5 kg E1 P002IBC08LP02 B4B3MP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW3166CE9 60CE11 60R0013286 BRANDBARE VLOEISTOF, GIFTIG, BIJTEND,N.E.G.3 FTC I 3+6.1+8 274 0 E0 P001 MP7MP173286 BRANDBARE VLOEISTOF, GIFTIG, BIJTEND, 3 FTC II 3+6.1+8 274 1 L E2 P001N.E.G.IBC023287 GIFTIGE ANORGANISCHE VLOEISTOF,N.E.G.3287 GIFTIGE ANORGANISCHE VLOEISTOF,N.E.G.6.1 T4 I 6.1 274 315 0 E5 P001 MP8MP176.1 T4 II 6.1 274 100 ml E4 P001IBC02T14TP2TP27MP19 T11 TP2TP27T14 TP2TP27MP15 T11 TP2TP27L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28L4BH TU15 2 CW13CW28L10CH TU14 1 CW13TU15CW28TU38CW31TE21TE22L4BH TU15 2 CW13CW28CW31368CE7 36866CE5 603.2-A-194


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3287 GIFTIGE ANORGANISCHE VLOEISTOF,MP19 T7 TP1CE8 60N.E.G.TP283288 GIFTIGE ANORGANISCHE VASTE STOF,N.E.G.3288 GIFTIGE ANORGANISCHE VASTE STOF,N.E.G.3288 GIFTIGE ANORGANISCHE VASTE STOF,N.E.G.3289 GIFTIGE ANORGANISCHE VLOEISTOF,BIJTEND, N.E.G.3289 GIFTIGE ANORGANISCHE VLOEISTOF,BIJTEND, N.E.G.3290 GIFTIGE ANORGANISCHE VASTE STOF,BIJTEND, N.E.G.3290 GIFTIGE ANORGANISCHE VASTE STOF,BIJTEND, N.E.G.3291 ZIEKENHUISAFVAL, ONGESPECIFICEERD,N.E.G. of (BIO)MEDISCH AFVAL, N.E.G. ofGEREGLEMENTEERD MEDISCH AFVAL,N.E.G.. in sterk gekoelde vloeibare stikstof6.1 T4 III 6.1 274 5 L E1 P001IBC03LP01R0016.1 T5 I 6.1 274 0 E5 P002IBC076.1 T5 II 6.1 274 500 g E4 P002IBC086.1 T5 III 6.1 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R0016.1 TC3 I 6.1+8 274 315 0 E5 P001 MP8MP176.1 TC3 II 6.1+8 274 10 ml E4 P001IBC026.1 TC4 I 6.1+8 274 0 E5 P002IBC056.1 TC4 II 6.1+8 274 500 g E4 P002IBC066.2 I3 II 6.2+2.2 565 0 E0 P621IBC620LP621B4B3MP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHT14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHMP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31TU15TU38TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP6 2 W9 CW13CW18CW28Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.366CE9 60CE11 60668CE5 68668CE5 68CE14 6063291 ZIEKENHUISAFVAL, ONGESPECIFICEERD,N.E.G. of (BIO)MEDISCH AFVAL, N.E.G. ofGEREGLEMENTEERD MEDISCH AFVAL,N.E.G.6.2 I3 II 6.2 565 0 E0 P621IBC620LP621MP6 BK2 2 W9 VW11 CW13CW18CW28CE14 6063292 NATRIUMBATTERIJEN ofNATRIUMCELLEN4.3 W3 II 4.3 239 295 0 E0 P408 2 W1 CW23 CE2 4233.2-A-195


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3293 HYDRAZINE, OPLOSSING IN WATER met tenCE8 60hoogste 37 massa-% hydrazine3294 CYAANWATERSTOF, OPLOSSING INALCOHOL met ten hoogste 45 massa-%cyaanwaterstof6.1 T4 III 6.1 566 5 L E1 P001IBC03LP01R0016.1 TF1 I 6.1+3 610 0 E5 P601 MP8MP173295 KOOLWATERSTOFFEN, VLOEIBAAR, N.E.G. 3 F1 I 3 500 ml E3 P001 MP7MP17Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31T14 TP2 L15DH(+) TU14TU15TU38TE21TE22TE25T11TP1 TP8TP280 CW13CW28CW31Expresgoed7.6L4BN 1 33Gevaars-identificatienummer5.3.2.36633295 KOOLWATERSTOFFEN, VLOEIBAAR, N.E.G.(dampdruk bij 50 °C hoger dan 110 kPa)3 F1 II 3 640C 1 L E2 P001 MP19 T7 TP1 TP8TP28L1,5BN 2 CE7 333295 KOOLWATERSTOFFEN, VLOEIBAAR, N.E.G.(dampdruk bij 50 °C ten hoogste 110 kPa)3 F1 II 3 640D 1 L E2 P001IBC02R0013295 KOOLWATERSTOFFEN, VLOEIBAAR, N.E.G. 3 F1 III 3 5 L P001IBC03LP01R001MP19 T7 TP1 TP8TP28MP19 T4 TP1TP293296 HEPTAFLUORPROPAAN (KOELGAS R 227) 2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM63297 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE ENCHLOORTETRAFLUORETHAAN, dat tenhoogste 8,8 % ethyleenoxide bevat3298 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE ENPENTAFLUORETHAAN, dat ten hoogste 7,9 %ethyleenoxide bevat3299 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE ENTETRAFLUORETHAAN, dat ten hoogste 5,6 %ethyleenoxide bevat3300 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN 2 2TF 2.3+2.1KOOLDIOXIDE (KOOLSTOFDIOXIDE)(+13)(KOOLZUUR) met meer dan 87 % ethyleenoxide3301 BIJTENDE VLOEISTOF, VOORZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.3301 BIJTENDE VLOEISTOF, VOORZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM62 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM62 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM60 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU38TE22TE25TT9TA4TM68 CS1 I 8+4.2 274 0 E0 P001 MP8MP17LGBF 2 CE7 33LGBF 3 W12 CE4 30L10BHTU38TE223 CW9CW10CW363 CW9CW10CW363 CW9CW10CW363 CW9CW10CW361 CW9CW10CW36CE3 20CE3 20CE3 20CE3 202631 8848 CS1 II 8+4.2 274 0 E2 P001 MP15 L4BN 2 CE6 843.2-A-196


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3302 2-DIMETHYLAMINOETHYLACRYLAAT 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE5 60IBC02CW28CW313303 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, OXIDEREND, 2 1TO 2.3+5.1N.E.G.(+13)3304 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, BIJTEND,N.E.G.3305 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG,BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G.2 1TC 2.3+8(+13)2 1TFC 2.3+2.1+8(+13)3306 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, OXIDEREND, 2 1TOC 2.3+5.1+8BIJTEND, N.E.G.(+13)3307 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG,OXIDEREND, N.E.G.3308 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG,BIJTEND, N.E.G.2 2TO 2.3+5.1(+13)2 2TC 2.3+8(+13)274 0 E0 P200 MP9 (M) CxBH(M) TU6TU38TE22TE25TT9TA4274 0 E0 P200 MP9 (M) CxBH(M) TU6TU38TE22TE25TT9TA4274 0 E0 P200 MP9 (M) CxBH(M) TU6TU38TE22TE25TT9TA4274 0 E0 P200 MP9 (M) CxBH(M) TU6TU38TE22TE25TT9TA4Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW9CW10CW361 CW9CW10CW361 CW9CW10CW361 CW9CW10CW36274 0 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU6TU38TE22TE25TT9TA4TM61 CW9CW10CW36274 0 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU6TU38TE22TE25TT9TA4TM61 CW9CW10CW36Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.32652682632652652683.2-A-197


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3309 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFIG, 2 2TFC 2.3+2.1+8263BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G.(+13)3310 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG,OXIDEREND, BIJTEND, N.E.G.3311 STERK GEKOELD, VLOEIBAAR GAS,OXIDEREND, N.E.G.3312 STERK GEKOELD, VLOEIBAAR GAS,BRANDBAAR N.E.G.3313 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ORGANISCHE PIGMENTEN3313 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,ORGANISCHE PIGMENTEN3314 KUNSTSTOF PERSMASSA, in de vorm vanpasta, vellen of geëxtrudeerde draden, diebrandbare dampen ontwikkelen2 2TOC 2.3+5.1+8(+13)2 3O 2.2+5.1(+13)274 0 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU6TU38TE22TE25TT9TA4TM6Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW9CW10CW36274 0 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU6TU38TE22TE25TT9TA4TM61 CW9CW10CW36274 0 E0 P203 MP9 T75 TP5TP22RxBNTU7TU19TT9TA4TM62 3F 2.1 (+13) 274 0 E0 P203 MP9 T75 TP5 RxBN TU18TU38TE22TT9TA4TM64.2 S2 II 4.2 0 E2 P002IBC084.2 S2 III 4.2 0 E1 P002IBC08LP02R0019 M3 III GEEN 207 633 5 kg E1 P002IBC08R0013 W5 CW9CW11CW30CW362 W5 CW9CW11CW30CW36Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.3265CE2 225CE2 223MP14 T3 TP33 SGAV 2 W1 CE10 40B4B3 MP14 T1 TP33 SGAV 3 W1 CE11 40PP14 B3B63315 MONSTER VAN CHEMISCHE STOF, GIFTIG 6.1 T8 I 6.1 250 0 E5 P099 MP8MP17MP10 3 VW3 CW31 CE11 901 CW13CW28CW313316 CHEMISCHE REAGENTIASET of SET VOOR 9 M11 II 9 251 340 0 E0 P901 2 90EERSTE HULP3316 CHEMISCHE REAGENTIASET of SET VOOR 9 M11 III 9 251 340 0 E0 P901 3 90EERSTE HULP3317 2-AMINO-4,6-DINITROFENOL, BEVOCHTIGD 4.1 D I 4.1 0 E0 P406 PP26 MP2 1 W1 40met ten minste 20 massa-% water663.2-A-198


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3318 AMMONIAK, OPLOSSING in water, met een 2 4TC 2.3+8 23 0 E0 P200 MP9 T50 (M) PxBH(M) TU38 1 CW9 268relatieve dichtheid bij 15 °C lager dan 0,880, met(+13)TE22CW10meer dan 50 % ammoniakTE25TT9TA4TM63319 NITROGLYCERINE, MENGSEL,GEDESENSIBILISEERD, VAST, N.E.G., metmeer dan 2 massa-%, maar ten hoogste 10 massa-% nitroglycerine4.1 D II 4.1 272 274 0 E0 P099IBC993320 NATRIUMBOORHYDRIDE ENNATRIUMHYDROXIDE, OPLOSSING, met tenhoogste 12 massa-% natriumboorhydride en tenhoogste 40 massa-% natriumhydroxide8 C5 II 8 1 L E2 P001IBC02Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP2 2 W1 CE10 40MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80Gevaars-identificatienummer5.3.2.33320 NATRIUMBOORHYDRIDE ENNATRIUMHYDROXIDE, OPLOSSING, met tenhoogste 12 massa-% natriumboorhydride en tenhoogste 40 massa-% natriumhydroxide8 C5 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R001MP19 T4 TP2 L4BN 3 W12 CE8 803321 RADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGESPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-II), nietsplijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld7 7X 172 317 0 E0 zie 2.2.7325 336en 4.1.9zie4.1.9.1.3T5 TP4 S2,65AN(+)L2,65CN(+)TU36TT7TM70 CW33 CE15 703322 RADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGESPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-III), nietsplijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld7 7X 172 317 0 E0 zie 2.2.7325 336en 4.1.9zie4.1.9.1.3T5 TP4 S2,65AN(+)L2,65CN(+)TU36TT7TM70 CW33 CE15 703323 RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VANTYPE C, niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld7 7X 172 3173250 E0 zie 2.2.7en 4.1.9zie4.1.9.1.30 CW33 CE15 703324 RADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGESPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-II),SPLIJTBAAR7 7X+7E 172 3263360 E0 zie 2.2.7en 4.1.9zie4.1.9.1.30 CW33 CE15 703325 RADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGESPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-III),SPLIJTBAAR7 7X+7E 172 3263360 E0 zie 2.2.7en 4.1.9zie4.1.9.1.30 CW33 CE15 703326 RADIOACTIEVE STOFFEN, VOORWERPENMET BESMETTING AAN HET OPPERVLAK(SCO-1 OF SCO-II), SPLIJTBAAR7 7X+7E 172 336 0 E0 zie 2.2.7en 4.1.9zie4.1.9.1.30 CW33 CE15 703.2-A-199


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3327 RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN 7 7X+7E 172 326 0 E0 zie 2.2.7 zie0 CW33 CE15 70TYPE A, SPLIJTBAAR, niet in speciale toestanden 4.1.9 4.1.9.1.3Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33328 RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VANTYPE B(U), SPLIJTBAAR7 7X+7E 172 3263370 E0 zie 2.2.7en 4.1.9zie4.1.9.1.30 CW33 CE15 703329 RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VANTYPE B(M), SPLIJTBAAR7 7X+7E 172 3263370 E0 zie 2.2.7en 4.1.9zie4.1.9.1.30 CW33 CE15 703330 RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VANTYPE C, SPLIJTBAAR7 7X+7E 172 326 0 E0 zie 2.2.7en 4.1.9zie4.1.9.1.30 CW33 CE15 703331 RADIOACTIEVE STOFFEN, VERVOERD OPGROND VAN EEN SPECIALE REGELING,SPLIJTBAAR7 7X+7E 172 326 0 E0 zie 2.2.7en 4.1.9zie4.1.9.1.30 CW33 CE15 703332 RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VANTYPE A, IN SPECIALE TOESTAND, nietsplijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld7 7X 172 317 0 E0 zie 2.2.7en 4.1.9zie4.1.9.1.30 CW33 CE15 703333 RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VANTYPE A, IN SPECIALE TOESTAND,SPLIJTBAAR7 7X+7E 172 0 E0 zie 2.2.7en 4.1.9zie4.1.9.1.30 CW33 CE15 703334 Vloeistof, onderworpen aan de voorschriften voor 9 M11 VRIJde luchtvaart, n.e.g.3335 Vaste stof, onderworpen aan de voorschriftenvoor de luchtvaart, n.e.g.9 M11 VRIJ3336 MERCAPTANEN, VLOEIBAAR,BRANDBAAR, N.E.G. of MERCAPTANEN,MENGSEL, VLOEIBAAR, BRANDBAAR,N.E.G.3336 MERCAPTANEN, VLOEIBAAR,BRANDBAAR, N.E.G. of MERCAPTANEN,MENGSEL, VLOEIBAAR, BRANDBAAR,N.E.G. (dampdruk bij 50 °C hoger dan 110 kPa)3 F1 I 3 274 0 E3 P001 MP7MP173 F1 II 3 274640C1 L E2 P001 MP19 T7 TP1 TP8TP28T11 TP2 L4BN 1 33L1,5BN 2 CE7 333.2-A-200


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3336 MERCAPTANEN, VLOEIBAAR,3 F1 II 3 274 1 L E2 P001MP19 T7 TP1 TP8 LGBF 2 CE7 33BRANDBAAR, N.E.G. of MERCAPTANEN,640DIBC02TP28MENGSEL, VLOEIBAAR, BRANDBAAR,R001N.E.G. (dampdruk bij 50 °C ten hoogste 110 kPa)Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33336 MERCAPTANEN, VLOEIBAAR,BRANDBAAR, N.E.G. of MERCAPTANEN,MENGSEL, VLOEIBAAR, BRANDBAAR,N.E.G.3337 KOELGAS R 404A (pentafluorethaan, 1,1,1-trifluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan,zeotropisch mengsel met ca. 44%pentafluorethaan en 52% 1,1,1-trifluorethaan)3 F1 III 3 274 5 L P001IBC03LP01R001MP19 T4 TP1TP292 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM6LGBF 3 W12 CE4 303 CW9CW10CW36CE3 203338 KOELGAS R 407A (difluormethaan,pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan,zeotropisch mengsel met ca. 20% difluormethaanen 40% pentafluorethaan)2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM63 CW9CW10CW36CE3 203339 KOELGAS R 407B (difluormethaan,pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan,zeotropisch mengsel met ca. 10% difluormethaanen 70% pentafluorethaan)2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM63 CW9CW10CW36CE3 203340 KOELGAS R 407C (difluormethaan,pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan,zeotropisch mengsel met ca. 23% difluormethaanen 25% pentafluorethaan)2 2A 2.2 (+13) 120 ml E1 P200 MP9 T50 (M) PxBN(M) TT9TA4TM63 CW9CW10CW36CE3 203341 THIOUREUMDIOXIDE 4.2 S2 II 4.2 0 E2 P002IBC063341 THIOUREUMDIOXIDE 4.2 S2 III 4.2 0 E1 P002IBC08LP02R0013342 XANTHATEN 4.2 S2 II 4.2 0 E2 P002IBC063342 XANTHATEN 4.2 S2 III 4.2 0 E1 P002IBC08LP02R001B3B3MP14 T3 TP33 SGAV 2 W1 CE10 40MP14 T1 TP33 SGAV 3 W1 CE11 40MP14 T3 TP33 SGAV 2 W1 CE10 40MP14 T1 TP33 SGAV 3 W1 CE11 403.2-A-201


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3343 NITROGLYCERINE, MENGSEL,3 D 3 274 278 0 E0 P099 MP2 0 30/GEDESENSIBILISEERD, VLOEIBAAR,33BRANDBAAR, N.E.G., met ten hoogste 30massa-% nitroglycerine3344 PENTAERYTHRIETTETRANITRAAT(PENTAERYTHRITOLTETRANITRAAT,PETN), MENGSEL, GEDESENSIBILISEERD,VAST, N.E.G., met meer dan 10 massa-% maarten hoogste 20 massa-% PETN4.1 D II 4.1 272 274 0 E0 P099 MP2 2 W1 CE10 40Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33345 PESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, 6.1 T7 I 6.1 61VAST, GIFTIG2746483345 PESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, 6.1 T7 II 6.1 61VAST, GIFTIG2746483345 PESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, 6.1 T7 III 6.1 61VAST, GIFTIG2746483346 PESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, 3 FT2 I 3+6.1 61VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,274vlampunt lager dan 23 °C3346 PESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, 3 FT2 II 3+6.1 61VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG,274vlampunt lager dan 23 °C0 E5 P002IBC07500 g E4 P002IBC085 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B30 E0 P001 MP7MP171 L E2 P001IBC02R001MP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHT14TP2TP27MP19 T11 TP2TP27L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28L4BH TU15 2 CW13CW28CE12 66CE9CE12CE11CE126060336CE7 3363347 PESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, 6.1 TF2 I 6.1+3 61VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met een274vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C3347 PESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, 6.1 TF2 II 6.1+3 61VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met een274vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C0 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC02T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE12 663CE5CE12633.2-A-202


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3347 PESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, 6.1 TF2 III 6.1+3 61 5 L E1 P001MP19 T7 TP2 L4BH TU15 2 W12 CW13 CE8 63VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met een274IBC03TP28CW28 CE12vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CR001CW31Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33348 PESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, 6.1 T6 I 6.1 61VLOEIBAAR, GIFTIG2746483348 PESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, 6.1 T6 II 6.1 61VLOEIBAAR, GIFTIG2746483348 PESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, 6.1 T6 III 6.1 61VLOEIBAAR, GIFTIG2746483349 PESTICIDE, PYRETHROÏDE, VAST, GIFTIG 6.1 T7 I 6.1 612746483349 PESTICIDE, PYRETHROÏDE, VAST, GIFTIG 6.1 T7 II 6.1 612746483349 PESTICIDE, PYRETHROÏDE, VAST, GIFTIG 6.1 T7 III 6.1 612746483350 PESTICIDE, PYRETHROÏDE, VLOEIBAAR,BRANDBAAR, GIFTIG, vlampunt lager dan 23°C3350 PESTICIDE, PYRETHROÏDE, VLOEIBAAR,BRANDBAAR, GIFTIG, vlampunt lager dan 23°C3 FT2 I 3+6.1 612743 FT2 II 3+6.1 612743351 PESTICIDE, PYRETHROÏDE, VLOEIBAAR, 6.1 TF2 I 6.1+3 61GIFTIG, BRANDBAAR, met een vlampunt gelijk274aan of hoger dan 23 °C0 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC025 L E1 P001IBC03LP01R0010 E5 P002IBC07500 g E4 P002IBC085 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B30 E0 P001 MP7MP171 L E2 P001IBC02R0010 E5 P001 MP8MP17T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP28L10CHMP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHT14TP2TP27MP19 T11 TP2TP27T14TP2TP27TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28L4BH TU15 2 CW13CW28L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31CE12 66CE5CE12CE8CE126060CE12 66CE9CE12CE11CE126060336CE7 336CE12 6633.2-A-203


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3351 PESTICIDE, PYRETHROÏDE, VLOEIBAAR, 6.1 TF2 II 6.1+3 61 100 ml E4 P001MP15 T11 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE5 63GIFTIG, BRANDBAAR, met een vlampunt gelijk274IBC02TP27CW28 CE12aan of hoger dan 23 °CCW31Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33351 PESTICIDE, PYRETHROÏDE, VLOEIBAAR, 6.1 TF2 III 6.1+3 61GIFTIG, BRANDBAAR, met een vlampunt gelijk274aan of hoger dan 23 °C5 L E1 P001IBC03R001MP19 T7 TP2TP28L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8CE12633352 PESTICIDE, PYRETHROÏDE, VLOEIBAAR,GIFTIG3352 PESTICIDE, PYRETHROÏDE, VLOEIBAAR,GIFTIG3352 PESTICIDE, PYRETHROÏDE, VLOEIBAAR,GIFTIG6.1 T6 I 6.1 612746486.1 T6 II 6.1 612746486.1 T6 III 6.1 612746480 E5 P001 MP8MP17100 ml E4 P001IBC025 L E1 P001IBC03LP01R001T14TP2TP27MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP283354 INSECTICIDE, GAS, BRANDBAAR, N.E.G. 2 2F 2.1 (+13) 274 0 E0 P200 MP9 (M) PxBN(M) TU38TE22TT9TA4TM63355 INSECTICIDE, GAS, GIFTIG, BRANDBAAR,N.E.G.2 2TF 2.3+2.1(+13)L10CHTU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW312 CW9CW10CW36274 0 E0 P200 MP9 (M) PxBH(M) TU6TU38TE22TE25TT9TA4TM61 CW9CW10CW363356 ZUURSTOFGENERATOR, CHEMISCH 5.1 O3 II 5.1 284 0 E0 P500 MP2 2 CW24 503357 NITROGLYCERINE, MENGSEL,GEDESENSIBILISEERD, VLOEIBAAR, N.E.G.,met ten hoogste 30 massa-% nitroglycerine3 D II 3 274 288 0 E0 P099 MP2 2 CE7 333358 KOELMACHINES met brandbaar, niet giftig, 2 6F 2.1 291 0 E0 P003 PP32 MP9 2 CW9 CE2 23vloeibaar gemaakt gas3359 CARGO-TRANSPORTEENHEID ONDER 9 M11 302FUMIGATIE (GEGASTE CARGO-TRANSPORTEENHEID)3360 Vezels van plantaardige oorsprong, droog 4.1 F1 VRIJCE12 66CE5CE12CE8CE126060CE3 232633.2-A-204


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3361 CHLOORSILANEN, GIFTIG, BIJTEND, N.E.G. 6.1 TC1 II 6.1+8 274 0 E4 P010 MP15 T14 TP2 TP7 L4BH TU15 2 CW13 CE5 68TP27CW28CW313362 CHLOORSILANEN, GIFTIG, BIJTEND,BRANDBAAR, N.E.G.3363 Gevaarlijke goederen in machines of gevaarlijke 9 M11 VRIJgoederen in apparaten (zie ook subsectie 1.1.3.1b)6.1 TFC II 6.1+3+8 274 0 E4 P010 MP15 T14 TP2 TP7TP27Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11L4BH TU15 2 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE5 638Gevaars-identificatienummer5.3.2.33364 TRINITROFENOL (PIKRINEZUUR), 4.1 D I 4.1 0 E0 P406 PP24 MP2 1 W1 40BEVOCHTIGD met ten minste 10 massa-% water3365 TRINITROCHLOORBENZEEN(PICRYLCHLORIDE), BEVOCHTIGD met tenminste 10 massa-% water3366 TRINITROTOLUEEN (TNT), BEVOCHTIGDmet ten minste 10 massa-% water3367 TRINITROBENZEEN, BEVOCHTIGD met tenminste 10 massa-% water3368 TRINITROBENZOËZUUR, BEVOCHTIGD metten minste 10 massa-% water4.1 D I 4.1 0 E0 P406 PP24 MP2 1 W1 404.1 D I 4.1 0 E0 P406 PP24 MP2 1 W1 404.1 D I 4.1 0 E0 P406 PP24 MP2 1 W1 404.1 D I 4.1 0 E0 P406 PP24 MP2 1 W1 403369 NATRIUMDINITRO-o-CRESOLAAT,BEVOCHTIGD, met ten minste 10 massa-%water3370 UREUMNITRAAT, BEVOCHTIGD met tenminste 10 massa-% water4.1 DT I 4.1+6.1 0 E0 P406 PP24 MP2 1 W1 CW13CW284.1 D I 4.1 0 E0 P406 PP78 MP2 1 W1 403371 2-METHYLBUTANAL 3 F1 II 3 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33IBC02R0013373 BIOLOGISCHE STOF, CATEGORIE B 6.2 I4 6.2 319 0 E0 P650 T1 TP1 L4BH TU15TU37CE14 6063373 BIOLOGISCHE STOF, CATEGORIE B (alleendierlijke stoffen)3374 ACETYLEEN, OPLOSMIDDELVRIJ (ETHYN,OPLOSMIDDELVRIJ)6.2 I4 6.2 319 0 E0 P650 T1BK1BK2TP1 L4BH TU15TU372 2F 2.1 0 E0 P200 MP9 2 CW9CW10CW3646CE14 606CE3 2393.2-A-205


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3375 AMMONIUMNITRAAT-EMULSIE of 5.1 O1 II 5.1 309 0 E2 P099MP2 T1 TP1 TP9 LGAV(+) TU3 2 CW24 50AMMONIUMNITRAAT-SUSPENSIE ofIBC99TP17TU12AMMONIUMNITRAAT-GEL,vloeibaar,TP32TU39tussenprodukt voor de bereiding van springstoffenTE10TE23TA1TA33375 AMMONIUMNITRAAT-EMULSIE ofAMMONIUMNITRAAT-SUSPENSIE ofAMMONIUMNITRAAT-GEL,vast,tussenprodukt voor de bereiding van springstoffen5.1 O2 II 5.1 309 0 E2 P099IBC99MP2 T1 TP1 TP9TP17TP32SGAV(+)TU3TU12TU39TE10TE23TA1TA3Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.62 CW24 503376 4-NITROFENYLHYDRAZINE, met ten minste 4.1 D I 4.1 0 E0 P406 PP26 MP2 1 W1 CE10 4030 massa-% water3377 NATRIUMPERBORAAT-MONOHYDRAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002MP10 T1 BK1 TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 50IBC08LP02R001B3BK23378 NATRIUMCARBONAAT-PEROXYHYDRAAT 5.1 O2 II 5.1 1 kg E2 P002IBC08B4MP10T3 BK1BK2TP33 SGAV TU3 2 W11 VW8 CW24 CE10 50Gevaars-identificatienummer5.3.2.33378 NATRIUMCARBONAAT-PEROXYHYDRAAT 5.1 O2 III 5.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0013379 GEDESENSIBILISEERDE ONTPLOFBARESTOF, VLOEIBAAR, N.E.G.B3MP10T1 BK1BK2TP33 SGAV TU3 3 VW8 CW24 CE11 503 D I 3 274 311 0 E0 P099 MP2 1 333380 GEDESENSIBILISEERDE ONTPLOFBARE 4.1 D I 4.1 274 311 0 E0 P099 MP2 1 W1 40STOF, VAST, N.E.G.3381 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, N.E.G., 6.1 T1 I 6.1 274 0 E0 P601 MP8 T22 TP2 L15CH TU14 1 CW13 66met een giftigheid bij inademen van ten hoogste200 ml/m3 en een verzadigde dampconcentratievan ten minste 500 LC50MP17TU15TU38TE21TE22CW28CW313381 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, N.E.G.,met een giftigheid bij inademen van ten hoogste200 ml/m3 en een verzadigde dampconcentratievan ten minste 500 LC506.1 T4 I 6.1 274 0 E0 P601 MP8MP17T22 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31663.2-A-206


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3382 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, N.E.G., 6.1 T1 I 6.1 274 0 E0 P602 MP8 T20 TP2 L15CH TU14 1 CW13 66met een giftigheid bij inademen van ten hoogsteMP17TU15CW281000 ml/m3 en een verzadigde dampconcentratieTU38CW31van ten minste 10 LC50TE21TE223382 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, N.E.G.,met een giftigheid bij inademen van ten hoogste1000 ml/m3 en een verzadigde dampconcentratievan ten minste 10 LC503383 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF,BRANDBAAR, N.E.G., met een giftigheid bijinademen van ten hoogste 200 ml/m3 en eenverzadigde dampconcentratie van ten minste 500LC503384 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF,BRANDBAAR, N.E.G., met een giftigheid bijinademen van ten hoogste 1000 ml/m3 en eenverzadigde dampconcentratie van ten minste 10LC506.1 T4 I 6.1 274 LQ0 E5 P602 MP8MP176.1 TF1 I 6.1+3 274 LQ0 E5 P601 MP8MP176.1 TF1 I 6.1+3 274 0 E0 P602 MP8MP17T20 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22T22 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22T20 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW311 CW13CW28CW311 CW13CW28CW31Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.3666636633385 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF,REACTIEF MET WATER, N.E.G., met eengiftigheid bij inademen van ten hoogste 200ml/m3 en een verzadigde dampconcentratie vanten minste 500 LC506.1 TW1 I 6.1+4.3 274 0 E0 P601 MP8MP17T22 TP2 L15CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW316233386 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF,REACTIEF MET WATER, N.E.G., met eengiftigheid bij inademen van ten hoogste 1000ml/m3 en een verzadigde dampconcentratie vanten minste 10 LC506.1 TW1 I 6.1+4.3 274 0 E0 P602 MP8MP17T20 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW316233387 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF,OXIDEREND, N.E.G., met een giftigheid bijinademen van ten hoogste 200 ml/m3 en eenverzadigde dampconcentratie van ten minste 500LC503388 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF,OXIDEREND, N.E.G., met een giftigheid bijinademen van ten hoogste 1000 ml/m3 en eenverzadigde dampconcentratie van ten minste 10LC506.1 TO1 I 6.1+5.1 274 0 E0 P601 MP8MP176.1 TO1 I 6.1+5.1 274 0 E0 P602 MP8MP17T22 TP2 L15CH TU14TU15TU38TE21TE22T20 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW311 CW13CW28CW316656653.2-A-207


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3389 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, 6.1 TC1 I 6.1+8 274 0 E0 P601 MP8 T22 TP2 L15CH TU14 1 CW13 668BIJTEND, N.E.G., met een giftigheid bijMP17TU15CW28inademen van ten hoogste 200 ml/m3 en eenTU38CW31verzadigde dampconcentratie van ten minste 500TE21LC50TE223389 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF,BIJTEND, N.E.G., met een giftigheid bijinademen van ten hoogste 200 ml/m3 en eenverzadigde dampconcentratie van ten minste 500LC503390 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF,BIJTEND, N.E.G., met een giftigheid bijinademen van ten hoogste 1000 ml/m3 en eenverzadigde dampconcentratie van ten minste 10LC503390 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF,BIJTEND, N.E.G., met een giftigheid bijinademen van ten hoogste 1000 ml/m3 en eenverzadigde dampconcentratie van ten minste 10LC503391 PYROFORE METAALORGANISCHE STOF,VAST3392 PYROFORE METAALORGANISCHE STOF,VLOEIBAAR6.1 TC3 I 6.1+8 274 0 E0 P601 MP8MP176.1 TC1 I 6.1+8 274 0 E0 P602 MP8MP176.1 TC3 I 6.1+8 274 0 E5 P602 MP8MP174.2 S5 I 4.2 274 0 E0 P404 PP86 MP2 T21 TP7TP33TP364.2 S5 I 4.2 274 0 E0 P400 PP86 MP2 T21 TP2 TP7TP36T22 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22T20 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22T20 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22L21DHL21DHTU4TU14TU22TU38TC1TE21TE22TE25TM1TU4TU14TU22TU38TC1TE21TE22TE25TM1Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW311 CW13CW28CW311 CW13CW28CW31Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.36686686680 W1 430 W1 3333.2-A-208


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3393 PYROFORE METAALORGANISCHE STOF,L21DH0 W1 X432VAST, REACTIEF MET WATER3394 PYROFORE METAALORGANISCHE STOF,VLOEIBAAR, REACTIEF MET WATER3395 MET WATER REACTIEVEMETAALORGANISCHE STOF, VAST3395 MET WATER REACTIEVEMETAALORGANISCHE STOF, VAST3395 MET WATER REACTIEVEMETAALORGANISCHE STOF, VAST3396 MET WATER REACTIEVEMETAALORGANISCHE STOF, VAST ,BRANDBAAR3396 MET WATER REACTIEVEMETAALORGANISCHE STOF, VAST ,BRANDBAAR3396 MET WATER REACTIEVEMETAALORGANISCHE STOF, VAST ,BRANDBAAR4.2 SW I 4.2+4.3 274 0 E0 P404 PP86 MP2 T21 TP7TP33TP364.2 SW I 4.2+4.3 274 0 E0 P400 PP86 MP2 T21 TP2 TP7TP364.3 W2 I 4.3 274 0 E0 P403 MP2 T9 TP7TP33TP364.3 W2 II 4.3 274 500 g E2 P410IBC044.3 W2 III 4.3 274 1 kg E1 P410IBC06MP14 T3 TP33TP36MP14 T1 TP33TP364.3 WF2 I 4.3+4.1 274 0 E0 P403 MP2 T9 TP7TP33TP364.3 WF2 II 4.3+4.1 274 500 g E2 P410IBC044.3 WF2 III 4.3+4.1 274 1 kg E1 P410IBC06MP14 T3 TP33TP36MP14 T1 TP33TP36L21DHS10ANL10DHSGANL4DHSGANL4DHS10ANL10DHSGANL4DHSGANL4DHTU4TU14TU22TU38TC1TE21TE22TE25TM1TU4TU14TU22TU38TC1TE21TE22TE25TM1TU4TU14TU22TU38TE21TE22TM2TU14TE21TM2TU14TE21TM2TU4TU14TU22TU38TE21TE22TM2TU14TE21TM2TU14TE21TM2Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.30 W1 X3331 W1 CW23 X4232 W1 CW23 CE10 4233 W1 CW23 CE11 4230 W1 CW23 X4230 W1 CW23 CE10 4230 W1 CW23 CE11 4233.2-A-209


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3397 MET WATER REACTIEVE4.3 WS I 4.3+4.2 274 0 E0 P403 MP2 T9 TP7 S10AN TU14 1 W1 CW23 X423METAALORGANISCHE STOF, VAST, VOORTP33 L10DH TU38ZELFVERHITTING VATBAARTP36TE21TE22TM23397 MET WATER REACTIEVEMETAALORGANISCHE STOF, VAST, VOORZELFVERHITTING VATBAAR3397 MET WATER REACTIEVEMETAALORGANISCHE STOF, VAST, VOORZELFVERHITTING VATBAAR3398 MET WATER REACTIEVEMETAALORGANISCHE STOF, VLOEIBAAR3398 MET WATER REACTIEVEMETAALORGANISCHE STOF, VLOEIBAAR3398 MET WATER REACTIEVEMETAALORGANISCHE STOF, VLOEIBAAR3399 MET WATER REACTIEVEMETAALORGANISCHE STOF, VLOEIBAAR,BRANDBAAR3399 MET WATER REACTIEVEMETAALORGANISCHE STOF, VLOEIBAAR,BRANDBAAR3399 MET WATER REACTIEVEMETAALORGANISCHE STOF, VLOEIBAAR,BRANDBAAR3400 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,METAALORGANISCHE STOF, VAST3400 VOOR ZELFVERHITTING VATBARE,METAALORGANISCHE STOF, VAST4.3 WS II 4.3+4.2 274 500 g E2 P410IBC044.3 WS III 4.3+4.2 274 1 kg E1 P410IBC06MP14 T3 TP33TP36MP14 T1 TP33TP364.3 W1 I 4.3 274 0 E0 P402 MP2 T13 TP2 TP7TP364.3 W1 II 4.3 274 500 ml P001IBC014.3 W1 III 4.3 274 1 L E1 P001 IBC02MP15 T7 TP2 TP7TP36MP15 T7 TP2 TP7TP364.3 WF1 I 4.3+3 274 0 E0 P402 MP2 T13 TP2 TP7TP364.3 WF1 II 4.3+3 274 500 ml P001IBC014.3 WF1 III 4.3+3 274 1 L E1 P001IBC02R0014.2 S5 II 4.2 274 500 ml P410IBC064.2 S5 III 4.2 274 1 kg E1 P002IBC08MP15 T7 TP2 TP7TP36MP15 T7 TP2 TP7TP36MP14 T3 TP33TP36MP14 T1 TP33TP36SGANL4DHSGANL4DHL10DHL4DHL4DHL10DHL4DHL4DHSGANL4BNSGANL4BNTU4TU14TU22TU38TE21TE22TM2TU14TE21TM2TU14TE21TM2TU4TU14TU22TU38TE21TE22TM2TU4TU14TU22TE21TM2TU14TE21TM2Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.62 W1 CW23 CE10 4233 W1 CW23 CE11 423Gevaars-identificatienummer5.3.2.30 W1 CW23 X3230 W1 CW23 CE7 3230 W1 CW23 CE8 3230 W1 CW23 X3230 W1 CW23 CE7 3230 W1 CW23 CE8 3232 W1 CE10 403 W1 CE11 403.2-A-210


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3401 AMALGAAM VAN ALKALIMETALEN, VAST 4.3 W2 I 4.3 182 0 E0 P403 MP2 T9 TP7 L10BN(+) TU1 1 W1 CW23 X423TP33TE5TT3TM23402 AMALGAAM VAN AARDALKALIMETALEN,VAST3403 METALLISCHE LEGERINGEN VAN KALIUM,VAST3404 LEGERINGEN VAN KALIUM EN NATRIUM,VAST4.3 W2 I 4.3 183 506 0 E0 P403 MP2 T9 TP7TP334.3 W2 I 4.3 LQ0 E0 P403 MP2 T9 TP7TP334.3 W2 I 4.3 0 E0 P403 MP2 T9 TP7TP333405 BARIUMCHLORAAT, OPLOSSING 5.1 OT1 II 5.1+6.1 1 L P504IBC023405 BARIUMCHLORAAT, OPLOSSING 5.1 OT1 III 5.1+6.1 5 L E1 P001IBC023406 BARIUMPERCHLORAAT, OPLOSSING 5.1 OT1 II 5.1+6.1 1 L P504IBC023406 BARIUMPERCHLORAAT, OPLOSSING 5.1 OT1 III 5.1+6.1 5 L E1 P001IBC023407 CHLORAAT EN MAGNESIUMCHLORIDE,MENGSEL, OPLOSSING5.1 O1 II 5.1 1 L P504IBC02L10BN(+)L10BN(+)L10BN(+)TU1TE5TT3TM2TU1TE5TT3TM2TU1TE5TT3TM2Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.31 W1 CW23 X4231 W1 CW23 X4231 W1 CW23 X423MP2 T4 TP1 L4BN TU3 2 CW24CW28CE6 56MP2 T4 TP1 LGBV TU3 3 CW24 CE8 56CW28MP2 T4 TP1 L4BN TU3 2 CW24 CE6 56CW28MP2 T4 TP1 LGBV TU3 3 CW24 CE8 56CW28MP2 T4 TP1 L4BN TU3 2 CW24 CE6 503407 CHLORAAT EN MAGNESIUMCHLORIDE,MENGSEL, OPLOSSING5.1 O1 III 5.1 5 L E1 P504IBC02MP2 T4 TP1 LGBV TU3 3 CW24 CE8 503408 LOODPERCHLORAAT, OPLOSSING 5.1 OT1 II 5.1+6.1 1 L P504IBC023408 LOODPERCHLORAAT, OPLOSSING 5.1 OT1 III 5.1+6.1 5 L E1 P001IBC023409 CHLOORNITROBENZENEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 II 6.1 279 100 ml E4 P001IBC023410 4-CHLOOR-o-TOLUIDINE-HYDROCHLORIDE, OPLOSSING6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03 R0013411 beta-NAFTYLAMINE, OPLOSSING 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC02MP2 T4 TP1 L4BN TU3 2 CW24CW28MP2 T4 TP1 LGBV TU3 3 CW24CW28MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE6 56CE8 56CE5 60CE8 60CE5 603.2-A-211


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3411 beta-NAFTYLAMINE, OPLOSSING 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001MP19 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE8 60IBC02CW28CW313412 MIERENZUUR met ten minste 10 massa-% enten hoogste 85 massa-% zuur3412 MIERENZUUR met ten minste 5 massa-% enminder dan 10 massa-% zuur8 C3 II 8 1 L P001IBC028 C3 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0013413 KALIUMCYANIDE, OPLOSSING 6.1 T4 I 6.1 0 E5 P001 MP8 MP173413 KALIUMCYANIDE, OPLOSSING 6.1 T4 II 6.1 5 L E4 P001IBC023413 KALIUMCYANIDE, OPLOSSING 6.1 T4 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01 R001Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 80MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 80T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP281 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31Gevaars-identificatienummer5.3.2.366CE5 60CE8 603414 NATRIUMCYANIDE, OPLOSSING 6.1 T4 I 6.1 0 E5 P001 MP8 MP173414 NATRIUMCYANIDE, OPLOSSING 6.1 T4 II 6.1 100 ml E4 P001IBC023414 NATRIUMCYANIDE, OPLOSSING 6.1 T4 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01 R001T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP2TP281 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW3166CE5 60CE8 603415 NATRIUMFLUORIDE, OPLOSSING 6.1 T4 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01 R001MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8 603416 CHLOORACETOFENON, VLOEIBAAR(fenacylchloride, vloeibaar)6.1 T1 II 6.1 0 E4 P001IBC02MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31CE5 603.2-A-212


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3417 XYLYLBROMIDE, VAST 6.1 T2 II 6.1 0 E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60IBC08 B4L4BHCW28CW313418 2,4-TOLUEENDIAMINE, OPLOSSING 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13 CE8 60IBC03CW28LP01 R001CW31Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33419 BOORTRIFLUORIDE-AZIJNZUUR-COMPLEX, 8 C4 II 8 1 kg P002VASTIBC083420 BOORTRIFLUORIDE-PROPIONZUUR- 8 C4 II 8 1 kg P002COMPLEX, VASTIBC083421 KALIUMWATERSTOFDIFLUORIDE,OPLOSSING (kaliumbifluoride, oplossing)3421 KALIUMWATERSTOFDIFLUORIDE,OPLOSSING (kaliumbifluoride, oplossing)8 CT1 II 8+6.1 1 L P001IBC028 CT1 III 8+6.1 5 L E1 P001IBC03 R001B4B4MP10 T3 TP33 SGANL4BNMP10 T3 TP33 SGANL4BNMP15 T7 TP2 L4DH TU14TE17TE21TT4MP19 T4 TP1 L4DH TU14TE212 W11 CE10 802 W11 CE10 802 CW13CW283 W12 CW13CW28CE6 86CE8 863422 KALIUMFLUORIDE, OPLOSSING 6.1 T4 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01 R001MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31CE8 603423 TETRAMETHYLAMMONIUMHYDROXIDE,VAST3424 AMMONIUMDINITRO-o-CRESOLAAT,OPLOSSING3424 AMMONIUMDINITRO-o-CRESOLAAT,OPLOSSING8 C8 II 8 1 kg P002IBC086.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC026.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC023425 BROOMAZIJNZUUR, VAST 8 C4 II 8 1 kg P002IBC083426 ACRYLAMIDE, OPLOSSING 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01 R001B4B4MP10 T3 TP33 SGANL4BN2 W11 CE10 80MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE5 60CW28CW31MP19 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13 CE8 60CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAN2 W11 CE10 80L4BNMP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13 CE8 60CW28CW313427 CHLOORBENZYLCHLORIDEN, VAST 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02 R001B3MP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 VW9 CW13CW28CW31CE11 603.2-A-213


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3428 3-CHLOOR-4-METHYLFENYLISOCYANAAT, 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13 CE9 60VASTIBC08 B4L4BHCW28CW313429 CHLOORTOLUIDINEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13 CE8 60IBC03CW28LP01CW31R0013430 XYLENOLEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 II 6.1 100 ml E4 P001IBC023431 NITROBENZOTRIFLUORIDEN, VAST 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC083432 POLYCHLOORBIFENYLEN, VAST 9 M2 II 9 305 1 kg P906IBC083434 NITROCRESOLEN, VLOEIBAAR 6.1 T1 III 6.1 5 L E1 P001IBC03LP01R0013436 HEXAFLUORACETON-HYDRAAT, VAST 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC083437 CHLOORCRESOLEN, VAST 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC083438 alfa-METHYLBENZYLALCOHOL, VAST 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02 R001B4B4B4B4B3Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP15 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T3 TP33 S4AHL4BHTU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 0 W11 VW15 CW13CW28CW31MP19 T4 TP1 L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE5 60CE9 60CE9 90CE8 60CE9 60CE9 60CE11 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.33439 NITRILLEN, VAST, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T2 I 6.1 274 0 E5 P002IBC073439 NITRILLEN, VAST, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T2 II 6.1 274 500 g E4 P002IBC083439 NITRILLEN, VAST, GIFTIG, N.E.G. 6.1 T2 III 6.1 274 5 kg E1 P002IBC08LP02 R001B4B3MP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW3166CE9 60CE11 603.2-A-214


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3440 SELEENVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G. 6.1 T4 I 6.1 274 563 0 E5 P001 MP8 T14 TP2 L10CH66MP17TP273440 SELEENVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G. 6.1 T4 II 6.1 274 563 100 ml E4 P001IBC023440 SELEENVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G. 6.1 T4 III 6.1 274 563 5 L E1 P001IBC03 R001MP15 T11 TP2TP27MP19 T7 TP1TP28TU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 CW13CW28CW31L4BH TU15 2 W12 CW13CW28CW31Expresgoed7.6CE5 60CE8 60Gevaars-identificatienummer5.3.2.33441 CHLOORDINITROBENZENEN, VAST 6.1 T2 II 6.1 279 500 g E4 P002IBC083442 DICHLOORANILINEN, VAST 6.1 T2 II 6.1 279 500 g E4 P002IBC083443 DINITROBENZENEN, VAST 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC083444 NICOTINEHYDROCHLORIDE,VAST 6.1 T2 II 6.1 43 500 g E4 P002IBC083445 NICOTINESULFAAT, VAST 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC083446 NITROTOLUENEN, VAST 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC083447 NITROXYLENEN, VAST 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC08B4B4B4B4B4B4B4MP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAH TU15 2 W11 CW13CW28CW31MP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T3 TP33 SGAHL4BH3448 TRAANGASINGREDIËNT, VAST, N.E.G. 6.1 T2 I 6.1 274 0 E5 P002 MP18 T6 TP33 S10AHL10CH3448 TRAANGASINGREDIËNT, VAST, N.E.G. 6.1 T2 II 6.1 274 0 E4 P002IBC08B4MP10 T3 TP33 SGAHL4BH3449 BROOMBENZYLCYANIDEN, VAST 6.1 T2 I 6.1 138 0 E5 P002 MP18 T6 TP33 S10AHL10CHTU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15TU38TE221 CW13CW28CW31CE9 60CE9 60CE9 60CE9 60CE9 60CE9 60CE9 6066CE9 60663.2-A-215


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3450 DIFENYLCHLOORARSINE, VAST 6.1 T3 I 6.1 0 E5 P002MP18 T6 TP33 S10AH66IBC07L10CH3451 TOLUIDINEN, VAST 6.1 T2 II 6.1 279 500 g E4 P002IBC083452 XYLIDINEN, VAST 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC083453 FOSFORZUUR, VAST 8 C2 III 8 5 kg E1 P002IBC08LP02R0013454 DINITROTOLUENEN, VAST 6.1 T2 II 6.1 500 g E4 P002IBC083455 CRESOLEN, VAST 6.1 TC2 II 6.1+8 500 g E4 P002IBC083456 NITROSYLZWAVELZUUR, VAST 8 C2 II 8 1 kg P002IBC083457 CHLOORNITROTOLUENEN, VAST 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0013458 NITROANISOLEN, VAST 6.1 T2 III 6.1 279 5 kg E1 P002IBC08LP02R0013459 NITROBROOMBENZENEN, VAST 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0013460 N-ETHYLBENZYLTOLUIDINEN, VAST 6.1 T2 III 6.1 5 kg E1 P002IBC08LP02R0013462 TOXINEN, GEWONNEN UIT LEVENDEORGANISMEN, VAST, N.E.G.3462 TOXINEN, GEWONNEN UIT LEVENDEORGANISMEN, VAST, N.E.G.6.1 T2 I 6.1 210 274 0 E5 P002IBC076.1 T2 II 6.1 210 274 500 g E4 P002IBC08B4B4B3B4B4B4B3B3B3B3B4MP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAVL4BNMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T3 TP33 SGANL4BNMP10 T1 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHMP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHTU15TU38TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 W10 CW13CW28CW31Expresgoed7.6TU15 2 W11 CW13CW28CW31CE9 60TU15 2 W11 CW13 CE9 60CW28CW313 VW9 CE11 80Gevaars-identificatienummer5.3.2.3TU15 2 W11 CW13CW28CW31CE9 60TU15 2 W11 CW13 CE9 68CW28CW312 W11 CE10 X80TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU15TU38TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31CE11 60CE11 60CE11 60CE11 6066CE9 603.2-A-216


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3462 TOXINEN, GEWONNEN UIT LEVENDE 6.1 T2 III 6.1 210 274 5 kg E1 P002MP10 T1 TP33 SGAH TU15 2 VW9 CW13 CE11 60ORGANISMEN, VAST, N.E.G.IBC08 B3L4BHCW28R001CW313463 PROPIONZUUR met ten minste 90 massa-% 8 CF1 II 8+3 1 L P001MP15 T7 TP2 L4BN 2 CE6 83zuurIBC023464 ORGANISCHE FOSFORVERBINDING, VAST,GIFTIG, N.E.G.3464 ORGANISCHE FOSFORVERBINDING, VAST,GIFTIG, N.E.G.3464 ORGANISCHE FOSFORVERBINDING, VAST,GIFTIG, N.E.G.3465 ORGANISCHE ARSEENVERBINDING, VAST,N.E.G.3465 ORGANISCHE ARSEENVERBINDING, VAST,N.E.G.3465 ORGANISCHE ARSEENVERBINDING, VAST,N.E.G.6.1 T2 I 6.1 43 274 0 E5 P002IBC076.1 T2 II 6.1 43 274 500 g E4 P002IBC086.1 T2 III 6.1 43 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R0016.1 T3 I 6.1 274 0 E5 P002IBC076.1 T3 II 6.1 274 500 g E4 P002IBC086.1 T3 III 6.1 274 5 kg E1 P002IBC08LP02R0013466 METAALCARBONYLEN, VAST, N.E.G. 6.1 T3 I 6.1 274 562 0 E5 P002IBC073466 METAALCARBONYLEN, VAST, N.E.G. 6.1 T3 II 6.1 274 562 500 g E4 P002IBC083466 METAALCARBONYLEN, VAST, N.E.G. 6.1 T3 III 6.1 274 562 5 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B3B4B3B4B3MP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHMP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHMP18 T6 TP33 S10AHL10CHMP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31TU14TU15TU38TE21TE221 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW31Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.366CE9 60CE11 6066CE9 60CE11 6066CE9 60CE11 603.2-A-217


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3467 METAALORGANISCHE VERBINDING, VAST, 6.1 T3 I 6.1 274 562 0 E5 P002MP18 T6 TP33 S10AH66GIFTIG, N.E.G.IBC07L10CH3467 METAALORGANISCHE VERBINDING, VAST,GIFTIG, N.E.G.3467 METAALORGANISCHE VERBINDING, VAST,GIFTIG, N.E.G.3468 WATERSTOF IN EEN OPSLAGSYSTEEMMET METAALHYDRIDEN of WATERSTOF INEEN OPSLAGSYSTEEM METMETAALHYDRIDEN, IN APPARATUUR ofWATERSTOF IN EEN OPSLAGSYSTEEMMET METAALHYDRIDEN, VERPAKT METAPPARATUUR6.1 T3 II 6.1 274 562 500 g E4 P002IBC086.1 T3 III 6.1 274 562 5 kg E1 P002IBC08LP02R001B4B3MP10 T3 TP33 SGAHL4BHMP10 T1 TP33 SGAHL4BHTU14TU15TU38TE21TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.111 W10 CW13CW28CW31TU15 2 W11 CW13CW28CW31TU15 2 VW9 CW13CW28CW312 1F 2.1 321 356 0 E0 P205 MP9 2 CW9CW10CW36Expresgoed7.6CE9 60CE11 60CE3 23Gevaars-identificatienummer5.3.2.33469 VERF, BRANDBAAR, BIJTEND (waaronderbegrepen verf, lakverf, emaillak, beits,schellakoplossing, vernis, polijstmiddel, vloeibareplamuur, vloeibare lakbasis) of VERF-VERWANTE PRODUCTEN, BRANDBAAR,BIJTEND (waaronder begrepen verfverdunnersen verfoplosmiddelen)3 FC I 3+8 163 0 E0 P001 MP7MP17T11TP2TP27L10CHTU14TU38TE21TE221 3383469 VERF, BRANDBAAR, BIJTEND (waaronderbegrepen verf, lakverf, emaillak, beits,schellakoplossing, vernis, polijstmiddel, vloeibareplamuur, vloeibare lakbasis) of VERF-VERWANTE PRODUCTEN, BRANDBAAR,BIJTEND (waaronder begrepen verfverdunnersen verfoplosmiddelen)3 FC II 3+8 163 1 L P001IBC02MP19 T7 TP2 TP8TP28L4BH 2 CE7 3383469 VERF, BRANDBAAR, BIJTEND (waaronderbegrepen verf, lakverf, emaillak, beits,schellakoplossing, vernis, polijstmiddel, vloeibareplamuur, vloeibare lakbasis) of VERF-VERWANTE PRODUCTEN, BRANDBAAR,BIJTEND (waaronder begrepen verfverdunnersen verfoplosmiddelen)3 FC III 3+8 163 5 L E1 P001IBC03R001MP19 T4 TP1TP29L4BN 3 W12 CE4 383.2-A-218


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3470 VERF, BIJTEND, BRANDBAAR (waaronder 8 CF1 II 8+3 163 1 L P001MP15 T7 TP2 TP8 L4BN 2 CE6 83begrepen verf, lakverf, emaillak, beits,IBC02TP28schellakoplossing, vernis, polijstmiddel, vloeibareplamuur, vloeibare lakbasis) of VERF-VERWANTE PRODUCTEN, BIJTEND,BRANDBAAR (waaronder begrepenverfverdunners en verfoplosmiddelen)Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33471 WATERSTOFDIFLUORIDEN, OPLOSSING,N.E.G.3471 WATERSTOFDIFLUORIDEN, OPLOSSING,N.E.G.8 CT1 II 8+6.1 1 L P001IBC028 CT1 III 8+6.1 5 L E1 P001IBC03R0013472 CROTONZUUR, VLOEIBAAR 8 C3 III 8 5 L E1 P001IBC03LP01R0013473 PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN ofPATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, INAPPARATUUR of PATRONEN VOORBRANDSTOFCELLEN, VERPAKT METAPPARATUUR, die brandbare vloeistoffenbevattenMP15 T7 TP2 L4DH TU14TE17TE21TT4MP19 T4 TP1 L4DH TU14TE212 CW13CW283 W12 CW13CW28CE6 86CE8 86MP19 T4 TP1 L4BN 3 W12 CE8 803 F1 3 328 1 L E0 P004 3 CE7 303474 1-HYDROXYBENZOTRIAZOL-4.1 D I 4.1 0 E0 P406 PP48 MP2 1 W1 40MONOHYDRAAT3475 MENGSEL VAN ETHANOL EN BENZINE met 3 F1 II 3 333 1 L E2 P001MP19 T4 TP1 LGBF 2 CE7 33meer dan 10 % ethanolIBC023476 PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN of 4.3 W3 4.3 328 500 ml E0 P004 3 W11 CW23 CE2 423PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, INAPPARATUUR of PATRONEN VOORBRANDSTOFCELLEN, VERPAKT METAPPARATUUR, die met water reactieve stoffenbevatten334 ou 500g3477 PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN ofPATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, INAPPARATUUR of PATRONEN VOORBRANDSTOFCELLEN, VERPAKT METAPPARATUUR, die bijtende stoffen bevatten8 C11 8 3283341 L ou1 kgE0 P004 3 CE8 803.2-A-219


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3478 PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN of 2 6F 2.1 328 120 ml E0 P004 2 CW9 CE3 23PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, IN338CW12APPARATUUR of PATRONEN VOORBRANDSTOFCELLEN, VERPAKT METAPPARATUUR, die een vloeibaar gemaaktbrandbaar gas bevatten3479 PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN ofPATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, INAPPARATUUR of PATRONEN VOORBRANDSTOFCELLEN, VERPAKT METAPPARATUUR, die waterstof in eenmetaalhydride bevatten2 6F 2.1 328339Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11120 ml E0 P004 2 CW9CW12Expresgoed7.6CE3 23Gevaars-identificatienummer5.3.2.33480 LITHIUM-ION-BATTERIJEN (met inbegrip vanlithium-ion-batterijen met polymeermembraan)9 M4 II 9 188 230 0 E0 P903310 348P903a)636 656P903b)2 CE2 903481 LITHIUM-ION-BATTERIJEN, INAPPARATUUR of LITHIUM-ION-BATTERIJEN, VERPAKT MET APPARATUUR(met inbegrip van lithium-ion-batterijen metpolymeermembraan)9 M4 II 9 188 230 0 E0 P903348 636P903a)656P903b)2 CE2 903482 DISPERSIE VAN ALKALIMETALEN,BRANDBAAR of DISPERSIE VANAARDALKALIMETALEN, BRANDBAAR3483 ANTIKLOPMIDDEL VOORMOTORBRANDSTOF, BRANDBAAR(tetraethyllood, tetramethyllood)3484 HYDRAZINE, OPLOSSING IN WATER,BRANDBAAR, met meer dan 37 massa-%hydrazine4.3 WF1 I 4.3+3 1821835060 E0 P402 RR8 MP2 L10BN(+) TU1TE5TT3TM26.1 TF1 I 6.1+3 0 E5 P602 MP8MP178 CFT I 8+3+6.1 530 0 E0 P001 MP8MP173485 CALCIUMHYPOCHLORIET, DROOG,BIJTEND of CALCIUMHYPOCHLORIET,DROOG MENGSEL, BIJTEND, met meer dan 39% actief chloor (8,8 % actieve zuurstof)5.1 OC2 II 5.1+8 314 1 kg E2 P002IBC08B4 B13T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE22TT6T10 TP2 L10BH TU38TE221 W1 CW23 X3231 CW13CW28CW311 CW13CW28MP2 SGAN TU3 2 W11 CW24CW35663886CE10 583.2-A-220


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3486 CALCIUMHYPOCHLORIET, DROOG 5.1 OC2 III 5.1+8 314 5 kg E1 P002MP2 SGAN TU3 3 CW24 CE11 58MENGSEL, BIJTEND, met meer dan 10 % maarIBC08 B3 B13CW35niet meer dan 39 % actief chloorLP02R0013487 CALCIUMHYPOCHLORIET,GEHYDRATEERD, BIJTEND ofCALCIUMHYPOCHLORIET,GEHYDRATEERD MENGSEL, BIJTEND, metten minste 5,5 % maar niet meer dan 16 % water5.1 OC2 II 5.1+8 3143221 kg E2 P002IBC08B4 B13Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11MP2 SGAN TU3 2 W11 CW24CW35Expresgoed7.6CE10 58Gevaars-identificatienummer5.3.2.33487 CALCIUMHYPOCHLORIET,GEHYDRATEERD, BIJTEND ofCALCIUMHYPOCHLORIET,GEHYDRATEERD MENGSEL, BIJTEND, metten minste 5,5 % maar niet meer dan 16 % water5.1 OC2 III 5.1+8 314 5 kg E1 P002IBC08R001B4 B13MP2 SGAN TU3 3 CW24CW35CE11 583488 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF,BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G. met eengiftigheid bij inademen van ten hoogste 200ml/m3 en een verzadigde dampconcentratie vanten minste 500 LC506.1 TFC I 6.1+3+8 274 0 E0 P601 MP8MP17T22 TP2 L15CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW316633489 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF,BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G. met eengiftigheid bij inademen van ten hoogste 1000ml/m3 en een verzadigde dampcon-centratie vanten minste 10 LC506.1 TFC I 6.1+3+8 274 0 E0 P602 MP8MP17T20 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW316633490 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF,REACTIEF MET WATER, BRANDBAAR,N.E.G. met een giftigheid bij inademen van tenhoogste 200 ml/m3 en een verzadigdedampconcentratie van ten minste 500 LC506.1 TFW I 6.1+3+4.3 274 0 E0 P601 MP8MP17T22 TP2 L15CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW316233491 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF,REACTIEF MET WATER, BRANDBAAR,N.E.G. met een giftigheid bij inademen van tenhoogste 1000 ml/m3 en een verzadigdedampconcentratie van ten minste 10 LC506.1 TFW I 6.1+3+4.3 274 0 E0 P602 MP8MP17T20 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW316233.2-A-221


UN-nrBenaming en beschrijving3.1.2Klasse2.2Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Etiketten5.2.2Bijzonderebepalingen3.3Gelimiteerdeen vrijgesteldehoeveelheden3.4.6 / 3.5.1.2Instructies4.1.4VerpakkingenBijzonderebepalingen4.1.4Gezamenlijkeverpakking4.1.10mobiele tanks encontainers voorVervoersinstructies4.2.5.2 + 7.3.2Bijzonderebepalingen4.2.5.3Tankcode4.3RID-tanksBijzonderebepalingen4.3.5 + 6.8.4Vervoerscategorie1.1.3.1c)Bijzondere bepaling voor<strong>het</strong> vervoer(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) (6) (7a) (7b) (8) (9a) (9b) (10) (11) (12) (13) (15) (16) (17) (18) (19) (20)3492 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, 6.1 TFC I 6.1+3+8 274 0 E0 P601 MP8 T22 TP2 L15CH TU14 1 CW13 668BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G. met eenMP17TU15CW28giftigheid bij inademen van ten hoogste 200TU38CW31ml/m3 en een verzadigde dampconcentratie vanTE21ten minste 500 LC50TE22Colli7.2.4Los gestort7.3.3Laden, lossenen behandeling7.5.11Expresgoed7.6Gevaars-identificatienummer5.3.2.33493 BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF,BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G. met eengiftigheid bij inademen van ten hoogste 1000ml/m3 en een verzadigde dampconcentratie vanten minste 10 LC506.1 TFC I 6.1+3+8 274 0 E0 P602 MP8MP17T20 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28CW316683494 HOOGZWAVELIGE AARDOLIE,BRANDBAAR, GIFTIG3494 HOOGZWAVELIGE AARDOLIE,BRANDBAAR, GIFTIG3494 HOOGZWAVELIGE AARDOLIE,BRANDBAAR, GIFTIG3 FT1 I 3+6.1 343 0 E0 P001 MP7MP173 FT1 II 3+6.1 343 1 L E2 P001IBC023 FT1 III 3+6.1 343 5 L E1 P001IBC03R0013495 JOOD 8 CT2 III 8+6.1 279 5 kg E1 P002IBC08R001B3T14 TP2 L10CH TU14TU15TU38TE21TE221 CW13CW28MP19 T7 TP2 L4BH TU15 2 CW13CW28MP19 T4 TP1 L4BH TU15 3 W12 CW13CW28MP10 T1 TP33 SGAVL4BN3496 Nikkel-metaalhydride-batterijen 9 M11 Vrijgesteld3 VW9 CW13CW28336CE7 336CE4 36CE11 863.2-A-222


Hoofdstuk 3.2Tabel B: Lijst van gevaarlijke goederen in alfabetische volgordeDe namen van de stoffen en voorwerpen zijn in alfabetische volgorde vermeld waarbij voorvoegsels zoalsArabische cijfers of prefixen zoals o-, m-, p-, n-, sec-, tert-, N-, alfa-, beta-, omega-, cis- en trans- nietmeetellen. Voor de alfabetische volgorde daarentegen wordt wel rekening gehouden met de voorvoegselsBis- en Iso-.Kolom "NHM-code" (Nomenclature Harmonisée Marchandises)In deze kolom is de NHM-code van <strong>het</strong> goed volgens de Nomenclature Harmonisée Marchandises (Bijlage3 bij UIC-fiche 221) vermeld. Aangezien gevaarlijke goederen onder NHM-codes worden ingedeeldvolgens principes die afwijken van de procedures voor de indeling van <strong>het</strong> RID, is <strong>het</strong> niet altijd mogelijkvoor één aanduiding van een stof uit <strong>het</strong> RID een specifieke NHM-code aan te wijzen. Dit geldt in <strong>het</strong>bijzonder voor algemene posities en n.e.g.-posities. In deze gevallen kan de juiste NHM-code alleenworden gevonden, indien de chemische of technische benaming van <strong>het</strong> goed bekend is.Indien de NHM-code niet volledig kan worden aangegeven, zijn de ontbrekende cijfers aangegeven metplustekens ("+") In de gevallen waarin meerdere NHM-codes in aanmerking komen, zijn in kolom "NHMcode"twee toepasselijke NHM-codes aangegeven, waarbij de code die <strong>het</strong> meest waarschijnlijk vantoepassing is, als eerste is weergegeven.Het Secretariaat van <strong>het</strong> OTIF heeft met grote zorg de NHM-codes toegekend. Er kan geen garantiegegeven worden <strong>betreffende</strong> de juistheid van zowel de inhoud als van de technische juistheidDe gegevens in deze kolom zijn niet bindend.3.2-B-01


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMAANSPANINRICHTINGEN VOOR VEILIGHEIDSGORDELS 0503 870895AANSPANINRICHTINGEN VOOR VEILIGHEIDSGORDELS 3268 870895AANSTEKERS of navulpatronen voor aanstekersdie een brandbaar gas bevatten 1057 9613++AANVULLINGSSPRINGLADINGEN 0060 930690aardalkalimetalen, legeringen van, zie 1393 280511AARDGAS, SAMENGEPERST, met hoog methaangehalte 1971 271121AARDGAS, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR, met hoog methaangehalte 1972 271111AARDOLIEDESTILLATEN, N.E.G. 1268 27++++AARDOLIEPRODUCTEN, N.E.G. 1268 27++++ACCUMULATOREN, DROOG, MET VAST KALIUMHYDROXIDE 3028 8507++ACCUMULATOREN, NAT, GEVULD MET ALKALISCHE ELEKTROLYT, 2795 8507++ACCUMULATOREN, NAT, GEVULD MET ZURE ELEKTROLYT, 2794 8507++ACCUMULATOREN, NAT, VAN HET GESLOTEN TYPE 2800 8507++ACCUMULATORVLOEISTOF, ALKALISCH 2797 2815++ACCUMULATORVLOEISTOF, ZUUR 2796 280700ACEETALDEHYDE 1089 291212ACEETALDEHYDEAMMONIAK 1841 292211ACETAL 1088 291100ACETALDOXIME 2332 292800ACETON 1090 291411ACETONCYAANHYDRINE, GESTABILISEERD 1541 292690ACETONITRIL 1648 292690ACETONOLIËN 1091 380700Acetylaceton, zie 2310 291419ACETYLBROMIDE 1716 291590ACETYLCHLORIDE 1717 291590ACETYLEEN, OPGELOST 1001 290129ACETYLEEN, OPLOSMIDDELVRIJ 3374 290129Acetyleentetrabromide, zie 2504 290339Acetyleentetrachloride, zie 1702 290319ACETYLJODIDE 1898 291590ACETYLMETHYLCARBINOL 2621 291440ACRIDINE 2713 293399ACROLEINE DIMEER, GESTABILISEERD 2607 293299ACROLEINE, GESTABILISEERD 1092 291219ACRYLAMIDE, OPLOSSING 3426 292419ACRYLAMIDE, VAST 2074 292419ACRYLNITRIL, GESTABILISEERD 1093 292610ACRYLZUUR, GESTABILISEERD 2218 291611Actinoliet, zie 2590 252490ADIPONITRIL 2205 292690AËROSOLEN 1950 ++++++AFVAL VAN FERROMETALEN in voor zelfverhitting vatbare vorm 2793 7204++Afvalstoffen, die brandbare vloeistoffen met een vlampunt van ten hoogste 60 °C 3175 ++++++bevatten: zieAfval van wol, vochtig 1387 Vrij 5202++AFVALZWAVELZUUR 1906 280700382569AIRBAGMODULES 0503 870895AIRBAGMODULES 3268 870895ALCOHOLATEN, OPLOSSING in alcohol, N.E.G. 3274 290519ALCOHOLATEN VAN AARDALKALIMETALEN, N.E.G. 3205 290519ALCOHOLATEN VAN ALKALIMETALEN, VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR, 3206 290519BIJTEND, N.E.G.3.2-B-1


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMALCOHOLEN, N.E.G. 1987 2905++ALCOHOLEN, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. 1986 2905++ALCOHOLISCHE DRANKEN met meer dan 24 vol.-% en ten hoogste 70 vol.-% 3065 2208++alcoholALCOHOLISCHE DRANKEN met meer dan 70 vol.-% alcohol 3065 2208++ALDEHYDEN, N.E.G. 1989 2912++ALDEHYDEN, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. 1988 2912++ALDOL 2839 291230ALKALIMETAALAMIDEN 1390 285300alkalimetalen, legeringen van, vloeibaar, zie 1421 280519ALKALOÏDEN, VAST, N.E.G. 1544 2939++ALKALOÏDEN, VLOEIBAAR, N.E.G. 3140 2939++ALKALOÏDEZOUTEN, VAST, N.E.G. 1544 2939++ALKALOÏDEZOUTEN, VLOEIBAAR, N.E.G. 3140 2939++ALKYLFENOLEN, VAST, N.E.G. (met inbegrip van de homologe reeks C2-C12) 2430 290719ALKYLFENOLEN, VLOEIBAAR, N.E.G. (met inbegrip van de homologe reeks C2-3145 290719C12)ALKYLSULFONZUREN, VAST, met meer dan 5% vrij zwavelzuur 2583 290410ALKYLSULFONZUREN, VAST, met ten hoogste 5% vrij zwavelzuur 2585 290410ALKYLSULFONZUREN, VLOEIBAAR, met meer dan 5% vrij zwavelzuur 2584 290410ALKYLSULFONZUREN, VLOEIBAAR, met ten hoogste 5% vrij zwavelzuur 2586 290410ALKYLZWAVELZUREN 2571 290410ALLYLACETAAT 2333 291539ALLYLALCOHOL 1098 290529ALLYLAMINE 2334 292119ALLYLBROMIDE 1099 290339ALLYLCHLOORFORMIAAT 1722 291590ALLYLCHLORIDE 1100 290329ALLYLETHYLETHER 2335 290919ALLYLFORMIAAT 2336 291513ALLYLGLYCIDYLETHER 2219 291090ALLYLISOTHIOCYANAAT, GESTABILISEERD 1545 293090ALLYLJODIDE 1723 290339ALLYLTRICHLOORSILAAN, GESTABILISEERD 1724 293100ALUMINIUMBOORHYDRIDE 2870 285000ALUMINIUMBOORHYDRIDE IN APPARATEN 2870 285000ALUMINIUMBROMIDE, OPLOSSING 2580 282759ALUMINIUMBROMIDE, WATERVRIJ 1725 282759ALUMINIUMCARBIDE 1394 284990ALUMINIUMCHLORIDE, OPLOSSING 2581 282732ALUMINIUMCHLORIDE, WATERVRIJ 1726 282732ALUMINIUMFERROSILICIUMPOEDER 1395 760120ALUMINIUMFOSFIDE 1397 284800ALUMINIUMFOSFIDE, PESTICIDE 3048 380810ALUMINIUMHYDRIDE 2463 285000ALUMINIUMNITRAAT 1438 283429ALUMINIUMPOEDER, GECOAT 1309 760310ALUMINIUMPOEDER, NIET GECOAT 1396 760310ALUMINIUMRESINAAT 2715 380620ALUMINIUMSILICIUMPOEDER, NIET GECOAT 1398 285000AMALGAAM VAN AARDALKALIMETALEN, VAST 3402 285300AMALGAAM VAN AARDALKALIMETALEN, VLOEIBAAR 1392 2853003.2-B-2


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMAMALGAAM VAN ALKALIMETALEN, VAST 3401 285300AMALGAAM VAN ALKALIMETALEN, VLOEIBAAR 1389 285300AMINEN, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G. 2733 2921++AMINEN, VAST, BIJTEND, N.E.G. 3259 2921++AMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND, N.E.G. 2735 2921++AMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G. 2734 2921++2-AMINO-4-CHLOORFENOL 2673 2922292-AMINO-5-DIETHYLAMINOPENTAAN 2946 2921292-AMINO-4,6-DINITROFENOL, BEVOCHTIGD met ten minste 20 massa-% 3317 292229water2-(2-AMINOETHOXY)ETHANOL 3055 292250N-AMINOETHYLPIPERAZINE 2815 293399AMINOFENOLEN (o-, m-, p-) 2512 292229AMINOPYRIDINEN (o-, m-, p-) 2671 293339aminosulfonzuur, zie 2967 281119AMMONIAK, OPLOSSING in water, met een relatieve dichtheid bij 15 °C lager 2073 281420dan 0,880, met meer dan 35 % doch ten hoogste 50% ammoniakAMMONIAK, OPLOSSING in water, met een relatieve dichtheid bij 15 °C lager 3318 281420dan 0,880, met meer dan 50 % ammoniakAMMONIAK, OPLOSSING in water, relatieve dichtheid tussen 0,880 en 0,957 bij 2672 28142015 °C, met meer dan 10% maar ten hoogste 35% ammoni akAMMONIAK, WATERVRIJ 1005 281410AMMONIUMARSENAAT 1546 284290ammoniumbifluoride, oplossing, zie 2817 282619ammoniumbifluoride, vast, zie 1727 282619ammoniumbisulfaat, zie 2506 283329AMMONIUMDICHROMAAT 1439 284150AMMONIUMDINITRO-o-CRESOLAAT, VAST 1843 290899AMMONIUMDINITRO-o-CRESOLAAT, OPLOSSING 3424 290899AMMONIUMFLUORIDE 2505 282611AMMONIUMFLUOROSILICAAT 2854 282690AMMONIUM-KWIKCHLORIDE 1630 285200AMMONIUMMETAVANADAAT 2859 284190AMMONIUMNITRAAT, met meer dan 0,2% brandbare stoffen (organische 0222 310230stoffen, berekend als koolstof, inbegrepen) en zonder andere toegevoegdestoffenAMMONIUMNITRAAT, met een totale hoeveelheid brandbare stoffen van ten 1942 310230hoogste 0,2%(met inbegrip van organische stoffen, berekend als koolstof) enzonder andere toegevoegde stofAMMONIUMNITRAAT-EMULSIE, die dient voor de vervaardiging van3375 360200springstoffen, vast,AMMONIUMNITRAAT-EMULSIE, die dient voor de vervaardiging van3375 360200springstoffen, vloeibaar,AMMONIUMNITRAAT-GEL, die dient voor de vervaardiging van springstoffen, 3375 360200vast,AMMONIUMNITRAAT-GEL, die dient voor de vervaardiging van springstoffen, 3375 360200vloeibaar.AMMONIUMNITRAATHOUDENDE MESTSTOFFEN 2067 310520Ammoniumnitraathoudende meststoffen, homogene mengsels van <strong>het</strong> type 2071 Vrij 310520stikstof/fosfaat, stikstof/kalium of stikstof/fosfaat/kalium.AMMONIUMNITRAAT-SUSPENSIE, die dient voor de vervaardiging van 3375 360200springstoffen,vast.AMMONIUMNITRAAT-SUSPENSIE, die dient voor de vervaardiging van 3375 360200springstoffen, vloeibaar.AMMONIUMNITRAAT, VLOEIBAAR, warme geconcentreerde oplossing met een 2426 310230concentratie hoger dan 80% maar ten hoogste 93%AMMONIUMPERCHLORAAT 0402 2829903.2-B-3


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMAMMONIUMPERCHLORAAT 1442 282990AMMONIUMPERSULFAAT 1444 283340AMMONIUMPIKRAAT, droog of bevochtigd met minder dan 10 massa-% water 0004 290899AMMONIUMPIKRAAT, BEVOCHTIGD met ten minste 10 massa-% water 1310 290899AMMONIUMPOLYSULFIDE, OPLOSSING 2818 283090AMMONIUMPOLYVANADAAT 2861 284190AMMONIUMSULFIDE, OPLOSSING 2683 283090AMMONIUMWATERSTOFDIFLUORIDE, OPLOSSING 2817 282619AMMONIUMWATERSTOFDIFLUORIDE, VAST 1727 282619AMMONIUMWATERSTOFSULFAAT 2506 283329Amosiet, zie 2212 252490AMYLACETATEN 1104 291539AMYLAMINEN 1106 292119AMYLBUTYRATEN 2620 291590AMYLCHLORIDEN 1107 290319n-AMYLEEN 1108 290129AMYLFORMIATEN 1109 291513AMYLFOSFAAT 2819 291990AMYLMERCAPTANEN 1111 293090n-AMYLMETHYLKETON 1110 291419AMYLNITRATEN 1112 292090AMYLNITRIETEN 1113 292090AMYLTRICHLOORSILAAN 1728 293100ANILINE 1547 292141ANILINEHYDROCHLORIDE 1548 292141ANISIDINEN 2431 292229ANISOL 2222 290930ANISOYLCHLORIDE 1729 291899ANORGANISCHE ANTIMOONVERBINDING, VAST, N.E.G. 1549 28++++ANORGANISCHE ANTIMOONVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G. 3141 28++++ANORGANISCHE BROMATEN, N.E.G. 1450 282990ANORGANISCHE BROMATEN, OPLOSSING IN WATER, N.E.G. 3213 282990ANORGANISCHE CHLORATEN, N.E.G. 1461 282919ANORGANISCHE CHLORATEN, OPLOSSING IN WATER, N.E.G. 3210 282919ANORGANISCHE CHLORIETEN, N.E.G. 1462 282890ANORGANISCHE HYPOCHLORIETEN, N.E.G. 3212 282890ANORGANISCHE NITRATEN, N.E.G. 1477 283429ANORGANISCHE NITRATEN, OPLOSSING IN WATER, N.E.G. 3218 283429ANORGANISCHE NITRIETEN, N.E.G. 2627 283410ANORGANISCHE NITRIETEN, OPLOSSING IN WATER, N.E.G. 3219 283410ANORGANISCHE PERCHLORATEN, N.E.G. 1481 282990ANORGANISCHE PERCHLORATEN, OPLOSSING IN WATER, N.E.G. 3211 282990ANORGANISCHE PERMANGANATEN, N.E.G. 1482 284169ANORGANISCHE PERMANGANATEN, OPLOSSING IN WATER, N.E.G. 3214 284169ANORGANISCHE PEROXIDEN, N.E.G. 1483 282590ANORGANISCHE PERSULFATEN, N.E.G. 3215 283340ANORGANISCHE PERSULFATEN, OPLOSSING IN WATER, N.E.G. 3216 283340Anthofylliet, zie 2590 252490ANTIKLOPMIDDEL VOOR MOTORBRANDSTOF 1649 381111ANTIKLOPMIDDEL VOOR MOTORBRANDSTOF, BRANDBAAR 3483 381111ANTIMOON-KALIUMTARTRAAT 1551 291813ANTIMOONLACTAAT 1550 291811ANTIMOONPENTACHLORIDE, OPLOSSING 1731 282739ANTIMOONPENTACHLORIDE, VLOEIBAAR 1730 282739ANTIMOONPENTAFLUORIDE 1732 282619ANTIMOONPOEDER 2871 8110103.2-B-4


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMANTIMOONTRICHLORIDE 1733 282739ANTIMOONWATERSTOF 2676 285000Apparaat met accuvoeding 3171 Vrij ++++++APPARATEN, KLEIN, MET KOOLWATERSTOFGAS, met aftapinrichting 3150 ++++++ARGON, SAMENGEPERST 1006 280421ARGON, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 1951 280421ARSEEN 1558 280480ARSEENBROMIDE 1555 281290ARSEENPENTOXIDE 1559 282590ARSEENSTOF 1562 280480Arseensulfiden, vloeibaar, n.e.g.: zie 1556 281390Arseensulfiden, vast, n.e.g.: zie 1557 281390ARSEENTRICHLORIDE 1560 281210ARSEENTRIOXIDE 1561 282590ARSEENVERBINDING, VAST, N.E.G., anorganisch 1557 28++++ARSEENVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G., anorganisch 1556 28++++ARSEENWATERSTOF 2188 285000ARSEENZUUR, VAST 1554 281119ARSEENZUUR, VLOEIBAAR 1553 281119Arsenaten, vloeibaar, n.e.g., zie 1556 284290Aarsenaten, vast n.e.g., zie 1557 284290ARSENICUM 1558 280480Arsenieten, vloeibaar n.e.g., zie 1556 284290Arsenieten, vast, n.e.g., zie 1557 284290ARSINE 2188 285000ARYLSULFONZUREN, VAST, met meer dan 5% vrij zwavelzuur 2583 290410ARYLSULFONZUREN, VAST, met ten hoogste 5% vrij zwavelzuur 2585 290410ARYLSULFONZUREN, VLOEIBAAR, met meer dan 5% vrij zwavelzuur 2584 290410ARYLSULFONZUREN, VLOEIBAAR, met ten hoogste 5% vrij zwavelzuur 2586 290410ASBEST, BLAUW 2212 252410ASBEST, BRUIN 2212 252490ASBEST, WIT 2590 252490ATRIUMMETASILICAAT 3253 283911AZIJNZUUR, OPLOSSING met meer dan 10 massa-% en ten hoogste 50 massa-2790 291521% zuurAZIJNZUUR, OPLOSSING met meer dan 80 massa-% zuur 2789 291521AZIJNZUUR, OPLOSSING met ten minste 50 massa-% en ten hoogste 80 2790 291521massa-% zuurAZIJNZUURANHYDRIDE 1715 291524AZODICARBONAMIDE 3242 292700BARIUM 1400 280519BARIUMAZIDE, BEVOCHTIGD met ten minste 50 massa-% water 1571 285000BARIUMAZIDE, droog of bevochtigd met minder dan 50 massa-% water 0224 VerbodBARIUMBROMAAT 2719 282990BARIUMCHLORAAT, OPLOSSING 3405 282919BARIUMCHLORAAT, VAST 1445 282919BARIUMCYANIDE 1565 283719BARIUMHYPOCHLORIET, met meer dan 22% actief chloor 2741 282890BARIUMLEGERINGEN, PYROFOOR 1854 280519BARIUMNITRAAT 1446 283429BARIUMOXIDE 1884 281640BARIUMPERCHLORAAT, OPLOSSING 3406 2829903.2-B-5


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMBARIUMPERCHLORAAT, VAST 1447 282990BARIUMPERMANGANAAT 1448 284169BARIUMPEROXIDE 1449 281640Bariumsulfaat (Zie bijzondere bepaling 177) -Vrij251110283327BARIUMVERBINDING, N.E.G. 1564 ++++++BATTERIJEN, DROOG, MET VAST KALIUMHYDROXIDE 3028 8507++BATTERIJEN MET METALLISCH LITHIUM (met inbegrip van batterijen met 3090 850650lithiumlegeringen)BATTERIJEN MET METALLISCH LITHIUM, IN APPARATUUR (met inbegrip van 3091 850650batterijen met lithiumlegeringen)BATTERIJEN MET METALLISCH LITHIUM, VERPAKT MET APPARATUUR(met inbegrip van batterijen met lithiumlegeringen)3091 850650BATTERIJEN, NAT, GEVULD MET ALKALISCHE ELEKTROLYT 2795 8507++BATTERIJEN, NAT, GEVULD MET ZURE ELEKTROLYT 2794 8507++BATTERIJEN, NAT, VAN HET GESLOTEN TYPE 2800 8507++BENZALDEHYDE 1990 291221BENZEEN 1114 290220270710BENZEENSULFONYLCHLORIDE 2225 290490BENZIDINE 1885 292159BENZINE 1203 272400272500BENZOCHINON 2587 291469BENZONITRIL 2224 292690BENZOTRICHLORIDE 2226 290369BENZOTRIFLUORIDE 2338 290369BENZOYLCHLORIDE 1736 291632BENZYLBROMIDE 1737 290369BENZYLCHLOORFORMIAAT 1739 291590BENZYLCHLORIDE 1738 290369Benzylcyanide, zie 2470 292690BENZYLDIMETHYLAMINE 2619 292149BENZYLIDEENCHLORIDE 1886 290369BENZYLJODIDE 2653 290369BERYLLIUMNITRAAT 2464 283429BERYLLIUMPOEDER 1567 811212BERYLLIUMVERBINDING, N.E.G. 1566 28++++BESCHERMLAK, OPLOSSING ( met inbegrip van oppervlaktebehandelingen oflakken, gebruikt voor industriële of andere doeleinden, zoals grondlagen voorvoertuigkoetswerken, bekledingen voor tonnen of vaten)1139 3208++BESMETTELIJKE STOF, alleen GEVAARLIJK VOOR DIEREN 2900 300+++BESMETTELIJKE STOF, GEVAARLIJK VOOR MENSEN 2814 300+++BESTANDDELEN VAN EEN PYROTECHNISCHE KETEN, N.E.G. 0382 360300BESTANDDELEN VAN EEN PYROTECHNISCHE KETEN, N.E.G. 0383 360300BESTANDDELEN VAN EEN PYROTECHNISCHE KETEN, N.E.G. 0384 360300BESTANDDELEN VAN EEN PYROTECHNISCHE KETEN, N.E.G. 0461 360300Bhusa (Strohaksel) 1327 Vrij 121300BICYCLO - [2.2.1] HEPTADIEEN-2,5, GESTABILISEERD 2251 290219BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G., met een giftigheid bijinademen van ten hoogste 1000 ml/m3 en een verzadigde dampconcentratie vanten minste 10 LC503390 ++++++3.2-B-6


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMBIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G., met 3492 ++++++een giftigheid bij inademen van ten hoogste 200 ml/m3 en een verzadigdedampconcentratie van ten minste 500 LC50BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G., met 3493 ++++++een giftigheid bij inademen van ten hoogste 1000 ml/m3 en een verzadigdedampconcentratie van ten minste 10 LC50BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G., met een giftigheid bij 3389 ++++++inademen van ten hoogste 200 ml/m3 en een verzadigde dampconcentratie vanten minste 500 LC50BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BRANDBAAR, N.E.G., met een giftigheid 3384 ++++++bij inademen van ten hoogste 1000 ml/m3 en een verzadigde dampconcentratievan ten minste 10 LC50BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G., met 3488 ++++++een giftigheid bij inademen van ten hoogste 200 ml/m3 en een verzadigdedampconcentratie van ten minste 500 LC50BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G., met 3489 ++++++een giftigheid bij inademen van ten hoogste 1000 ml/m3 en een verzadigdedampconcentratie van ten minste 10 LC50BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, BRANDBAAR, N.E.G., met een giftigheid 3383 ++++++bij inademen van ten hoogste 200 ml/m3 en een verzadigde dampconcentratievan ten minste 500 LC50BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, N.E.G., met een giftigheid bij inademen 3382 ++++++van ten hoogste 1000 ml/m3 en een verzadigde dampconcentratie van tenminste 10 LC50BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, N.E.G., met een giftigheid bij inademen 3381 ++++++van ten hoogste 200 ml/m3 en een verzadigde dampconcentratie van ten minste500 LC50BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, OXIDEREND, N.E.G., met een giftigheid 3388 ++++++bij inademen van ten hoogste 1000 ml/m3 en een verzadigde dampconcentratievan ten minste 10 LC50BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, OXIDEREND, N.E.G., met een giftigheid 3387 ++++++bij inademen van ten hoogste 200 ml/m3 en een verzadigde dampconcentratievan ten minste 500 LC50BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, REACTIEF MET WATER, N.E.G., met 3386 ++++++een giftigheid bij inademen van ten hoogste 1000 ml/m3 en een verzadigdedampconcentratie van ten minste 10 LC50BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, REACTIEF MET WATER,3490 ++++++BRANDBAAR, N.E.G., met een giftigheid bij inademen van ten hoogste 200ml/m3 en een verzadigde dampconcentratie van ten minste 500 LC50BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, REACTIEF MET WATER,3491 ++++++BRANDBAAR, N.E.G., met een giftigheid bij inademen van ten hoogste 1000ml/m3 en een verzadigde dampconcentratie van ten minste 10 LC50BIJ INADEMEN GIFTIGE VLOEISTOF, REACTIEF MET WATER, N.E.G., met 3385 ++++++een giftigheid bij inademen van ten hoogste 200 ml/m3 en een verzadigdedampconcentratie van ten minste 500 LC50BIJPRODUCTEN VAN DE ALUMINIUMFABRICAGE 3170 262040BIJPRODUCTEN VAN HET OMSMELTEN VAN ALUMINIUM 3170 262040BIJTENDE ALKALISCHE VLOEISTOF, N.E.G. 1719 28++++BIJTENDE BASISCHE ANORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G. 3262 28++++BIJTENDE BASISCHE ANORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G. 3266 28++++BIJTENDE BASISCHE ORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G. 3263 29++++BIJTENDE BASISCHE ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G. 3267 29++++BIJTENDE VASTE STOF, N.E.G. 1759 ++++++BIJTENDE VASTE STOF, BRANDBAAR, N.E.G. 2921 ++++++BIJTENDE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G. 2923 ++++++BIJTENDE VASTE STOF, OXIDEREND, N.E.G. 3084 ++++++BIJTENDE VASTE STOF, REACTIEF MET WATER, N.E.G. 3096 ++++++3.2-B-7


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMBIJTENDE VASTE STOF, VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G. 3095 ++++++BIJTENDE VLOEISTOF, N.E.G. 1760 ++++++BIJTENDE VLOEISTOF, BRANDBAAR, N.E.G. 2920 ++++++BIJTENDE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G. 2922 ++++++BIJTENDE VLOEISTOF, OXIDEREND, N.E.G. 3093 ++++++BIJTENDE VLOEISTOF, REACTIEF MET WATER, N.E.G. 3094 ++++++BIJTENDE VLOEISTOF, VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G. 3301 ++++++BIJTENDE ZURE ANORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G. 3260 28++++BIJTENDE ZURE ANORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G. 3264 28++++BIJTENDE ZURE ORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G. 3261 29++++BIJTENDE ZURE ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G. 3265 29++++bindmiddel voor wegen met een temperatuur gelijk aan of hoger dan 100°C en 3257 271490lager dan zijn vlampunt, ziebindmiddel voor wegen met een vlampunt van hoger dan 60°C, bij een3256 271490temperatuur gelijk aan of hoger dan zijn vlampunt, ziebindmiddel voor wegen met een vlampunt van ten hoogste 60°C, zie 1999 271490BIOLOGISCHE STOF, CATEGORIE B 3373 ++++++BIOLOGISCHE STOF, CATEGORIE B (alleen dierlijke stoffen) 3373 ++++++(BIO)MEDISCH AFVAL, N.E.G. 3291 3825301,2-BIS-(DIMETHYLAMINO)-ETHAAN 2372 292129Bisulfaten, oplossing in water: zie 2837 283329Bitumineuze cut backs met een temperatuur gelijk aan of hoger dan 100°C en 3257 271500lager dan zijn vlampunt, zieBitumineuze cut backs met een vlampunt van hoger dan 60°C, bij een3256 271500temperatuur gelijk aan of hoger dan zijn vlampunt, zieBitumineuze cut backs met een vlampunt van ten hoogste 60°C, zie 1999 271500BOMMEN, BRANDBARE VLOEISTOF BEVATTEND, met springlading 0399 930690BOMMEN, BRANDBARE VLOEISTOF BEVATTEND, met springlading 0400 930690BOMMEN, met springlading 0033 930690BOMMEN, met springlading 0034 930690BOMMEN, met springlading 0035 930690BOMMEN, met springlading 0291 930690BOORSPANEN VAN FERROMETALEN in een voor zelfverhitting vatbare vorm 2793 720441BOORTRIBROMIDE 2692 281290BOORTRICHLORIDE 1741 281210BOORTRIFLUORIDE 1008 281290BOORTRIFLUORIDE-AZIJNZUUR-COMPLEX, VAST 3419 294200BOORTRIFLUORIDE-AZIJNZUUR-COMPLEX, VLOEIBAAR 1742 294200BOORTRIFLUORIDE-DIETHYLETHERAAT 2604 294200BOORTRIFLUORIDE-DIHYDRAAT 2851 294200BOORTRIFLUORIDE-DIMETHYLETHERAAT 2965 294200boortrifluoride-ether-complex, zie 2604 294200BOORTRIFLUORIDE-PROPIONZUUR-COMPLEX, VAST 3420 294200BOORTRIFLUORIDE-PROPIONZUUR-COMPLEX, VLOEIBAAR 1743 294200BORNEOL 1312 290619BOTERZUUR 2820 291560BOTERZUURANHYDRIDE 2739 291590BRANDBAAR METAALPOEDER, N.E.G. 3089 81++++BRANDBARE ANORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G. 3178 28++++BRANDBARE ANORGANISCHE VASTE STOF, BIJTEND, N.E.G. 3180 28++++BRANDBARE ANORGANISCHE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G. 3179 28++++BRANDBARE METAALHYDRIDEN, N.E.G. 3182 2850003.2-B-8


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMBRANDBARE METAALZOUTEN VAN ORGANISCHE VERBINDINGEN, N.E.G. 3181 29++++BRANDBARE ORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G. 1325 29++++BRANDBARE ORGANISCHE VASTE STOF, BIJTEND, N.E.G. 2925 29++++BRANDBARE ORGANISCHE VASTE STOF, GESMOLTEN, N.E.G. 3176 ++++++BRANDBARE ORGANISCHE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G. 2926 29++++BRANDBARE VASTE STOF, OXIDEREND, N.E.G.3097 VerbodBRANDBARE VLOEISTOF, N.E.G. 1993 ++++++BRANDBARE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G. 2924 ++++++BRANDBARE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G. 1992 ++++++BRANDBARE VLOEISTOF, GIFTIG, BIJTEND, N.E.G. 3286 ++++++BRANDBLUSAPPARATEN met samengeperst of vloeibaar gemaakt gas 1044 842410BRANDMUNITIE, met of zonder verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading 0300 930690BRANDMUNITIE, met of zonder verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading 0009 930690BRANDMUNITIE, met of zonder verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading 0010 930690BRANDMUNITIE, met vloeistof of gel, met verspreidings-, uitstoot- of0247 930690voortdrijvende ladingBRANDMUNITIE, WITTE FOSFOR, met verspreidings-, uitstoot- of0243 930690voortdrijvende ladingBRANDMUNITIE, WITTE FOSFOR, met verspreidings-, uitstoot- of0244 930690voortdrijvende ladingBRANDSTOF VOOR STRAALVLIEGTUIGEN 1863 27++++Brandstofcelmotor aangedreven door brandbaar gas of brandstofcelmotoraangedreven door brandbare vloeistof of brandstofcelvoertuig aangedreven doorbrandbaar gas of brandstofcelvoertuig aangedreven door brandbare vloeistof3166BRANDSTOFRESERVOIR VOOR HYDRAULISCH AGGREGAAT VOOR 3165 880330VLIEGTUIGEN (dat een mengsel van watervrije hydrazine en methylhydrazinebevat)BROMOFORM 2515 290330BROOM 1744 280130BROOM, OPLOSSING 1744 280130omega-broomacetofenon, zie 2645 291470BROOMACETON 1569 291470BROOMACETYLBROMIDE 2513 291590BROOMAZIJNZUUR, OPLOSSING 1938 291590BROOMAZIJNZUUR, VAST 3425 291590BROOMBENZEEN 2514 290369BROOMBENZYLCYANIDEN, VAST 3449 292690BROOMBENZYLCYANIDEN, VLOEIBAAR 1694 2926901-BROOMBUTAAN 1126 2903392-BROOMBUTAAN 2339 290339BROOMCHLOORDIFLUORMETHAAN 1974 290346BROOMCHLOORMETHAAN 1887 2903491-BROOM-3-CHLOORPROPAAN 2688 290349BROOMCHLORIDE 2901 2812102-BROOMETHYLETHYLETHER 2340 2909191-BROOM-3-METHYLBUTAAN 2341 290339BROOMMETHYLPROPANEN 2342 2903392-BROOM-2-NITROPROPAAN-1,3-DIOL 3241 2905592-BROOMPENTAAN 2343 290339BROOMPENTAFLUORIDE 1745 281290BROOMPROPANEN 2344 2903393-BROOMPROPYN 2345 2903393.2-B-9


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMBROOMTRIFLUORETHEEN 2419 290347BROOMTRIFLUORETHYLEEN 2419 290347BROOMTRIFLUORIDE 1746 281290BROOMTRIFLUORMETHAAN 1009 290346BROOMWATERSTOF, WATERVRIJ 1048 281119BROOMWATERSTOFZUUR 1788 281119BRUCINE 1570 293999BUIZEN, DETONEREND 0106 360300BUIZEN, DETONEREND 0107 360300BUIZEN, DETONEREND 0257 360300BUIZEN, DETONEREND 0367 360300BUIZEN, DETONEREND, met veiligheidsvoorzieningen 0408 360300BUIZEN, DETONEREND, met veiligheidsvoorzieningen 0409 360300BUIZEN, DETONEREND, met veiligheidsvoorzieningen 0410 360300BUIZEN, NIET DETONEREND 0316 360300BUIZEN, NIET DETONEREND 0317 360300BUIZEN, NIET DETONEREND 0368 360300BUTAAN 1011 290110271113BUTAANDION 2346 291419BUTADIENEN, GESTABILISEERD 1010 290129MENGSELS VAN BUTADIENEN EN KOOLWATERSTOFFEN, gestabiliseerd: 1010 271114zieBUTANOLEN 1120 2905142905131-BUTEEN 1012 290123BUTYLACETATEN 1123 291533291539BUTYLACRYLATEN, GESTABILISEERD 2348 291612n-BUTYLAMINE 1125 292119N-BUTYLANILINE 2738 292142BUTYLBENZENEN 2709 290290n-butylbromide, zie 1126 290336n-BUTYLCHLOORFORMIAAT 2743 291590butylchloriden, zie 1127 290319tert-BUTYLCYCLOHEXYLCHLOORFORMIAAT 2747 2915901,2-BUTYLEENOXIDE, GESTABILISEERD 3022 291090n-BUTYLFORMIAAT 1128 291513BUTYLFOSFAAT 1718 291990tert-BUTYLHYPOCHLORIET3255 VerbodN,n-BUTYLIMIDAZOOL 2690 293329n-BUTYLISOCYANAAT 2485 292910tert-BUTYLISOCYANAAT 2484 292910BUTYLMERCAPTAAN 2347 293090n-BUTYLMETHACRYLAAT, GESTABILISEERD 2227 291614BUTYLMETHYLETHER 2350 290919BUTYLPROPIONATEN 1914 291550BUTYLTOLUENEN 2667 290290BUTYLTRICHLOORSILAAN 1747 2931005-tert-BUTYL-2,4,6-TRINITRO-m-XYLEEN 2956 290420BUTYLVINYLETHER, GESTABILISEERD 2352 290919butyn-2, zie 1144 290129BUTYNDIOL-1,4 2716 290539BUTYRALDEHYDE 1129 291219BUTYRALDOXIME 2840 292800BUTYRONITRIL 2411 292690BUTYRYLCHLORIDE 2353 2915903.2-B-10


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMCADMIUMVERBINDING 2570 ++++++CALCIUM 1401 280512CALCIUM, PYROFOOR 1855 280512CALCIUMARSENAAT 1573 284290CALCIUMARSENAAT EN CALCIUMARSENIET, MENGSEL, VAST 1574 284290CALCIUMCARBIDE 1402 284910CALCIUMCHLORAAT 1452 282919CALCIUMCHLORAAT, OPLOSSING IN WATER 2429 282919CALCIUMCHLORIET 1453 282890CALCIUMCYAANAMIDE met meer dan 0,1 massa-% calciumcarbide 1403 310290CALCIUMCYANIDE 1575 283719CALCIUMDITHIONIET 1923 283190CALCIUMFOSFIDE 1360 284800CALCIUMHYDRIDE 1404 285000CALCIUMHYPOCHLORIET, DROOG, met meer dan 39% actief chloor (8,8% 1748 282810actieve zuurstof),CALCIUMHYPOCHLORIET, DROOG, BIJTEND met meer dan 39 % actief 3485 282810chloor (8,8 % actieve zuurstof)CALCIUMHYPOCHLORIET, DROOG, MENGSEL, met meer dan 10%, doch ten 2208 282810hoogste 39% actief chloorCALCIUMHYPOCHLORIET, DROOG, MENGSEL, met meer dan 39% actief 1748 282810chloor (8,8% actieve zuurstof),CALCIUMHYPOCHLORIET, DROOG MENGSEL, BIJTEND met meer dan 10 %, 3486 282810maar niet meer dan 39 % actief chloorCALCIUMHYPOCHLORIET, DROOG MENGSEL, BIJTEND met meer dan 39 % 3485 282810actief chloor (8,8 % actieve zuurstof)CALCIUMHYPOCHLORIET, GEHYDRATEERD met ten minste 5,5% maar ten 2880 282810hoogste 16% waterCALCIUMHYPOCHLORIET, GEHYDRATEERD, BIJTEND met ten minste 5,5 % 3487 282810maar ten hoogste 16 % waterCALCIUMHYPOCHLORIET, GEHYDRATEERD MENGSEL met ten minste 5,5% 2880 282810maar ten hoogste 16% waterCALCIUMHYPOCHLORIET, GEHYDRATEERD MENGSEL, BIJTEND met ten 3487 282810minste 5,5 % maar ten hoogste 16 % waterCALCIUMLEGERINGEN, PYROFOOR 1855 280512CALCIUMMANGAANSILICIDE 2844 285000CALCIUMNITRAAT 1454 283429Calciumoxide 1910 Vrij 282590CALCIUMPERCHLORAAT 1455 282990CALCIUMPERMANGANAAT 1456 284169CALCIUMPEROXIDE 1457 282590CALCIUMRESINAAT 1313 380620CALCIUMRESINAAT, GESMOLTEN en gestold 1314 380620CALCIUMSILICIDE 1405 285000CAPRONZUUR 2829 291590CARBONYLFLUORIDE 2417 281290CARBONYLSULFIDE 2204 285300CARGO-TRANSPORTEENHEID ONDER FUMIGATIE 3359caustische potas, zie 1813 281520caustische soda, zie 1823 281511CELLULOID in blokken, staven, rollen, bladen, pijpen, etc. (met uitzondering van 2000 391220afvalstoffen)CELLULOIDAFVAL 2002 391590CERIUM, platen, blokken en staven 1333 280530CERIUM, spanen of gruis 3078 2805303.2-B-11


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMCESIUM 1407 280519CESIUMHYDROXIDE 2682 282590CESIUMHYDROXIDE, OPLOSSING 2681 282590CESIUMNITRAAT 1451 283429CHEMISCHE REAGENTIASET 3316 382200CHINOLINE 2656 293349CHLOOR 1017 280110chlooraceetaldehyde, zie 2232 291300CHLOORACETOFENON, VAST 1697 291470CHLOORACETOFENON, VLOEIBAAR 3416 291470CHLOORACETON, GESTABILISEERD 1695 291470CHLOORACETONITRIL 2668 292690CHLOORACETYLCHLORIDE 1752 291590CHLOORANILINEN, VAST 2018 292142CHLOORANILINEN, VLOEIBAAR 2019 292142CHLOORANISIDINEN 2233 292229CHLOORAZIJNZUUR, GESMOLTEN 3250 291540CHLOORAZIJNZUUR, OPLOSSING 1750 291540CHLOORAZIJNZUUR, VAST 1751 291540CHLOORBENZEEN 1134 290361CHLOORBENZOTRIFLUORIDEN 2234 290369CHLOORBENZYLCHLORIDEN, VAST 3427 290369CHLOORBENZYLCHLORIDEN, VLOEIBAAR 2235 290369CHLOORBUTANEN 1127 290319CHLOORCRESOLEN, OPLOSSING 2669 290819CHLOORCRESOLEN, VAST 3437 290819CHLOORCYAAN, GESTABILISEERD 1589 2853001-CHLOOR-1,1-DIFLUORETHAAN 2517 290349CHLOORDIFLUORMETHAAN 1018 290349CHLOORDINITROBENZENEN, VAST 3441 290490CHLOORDINITROBENZENEN, VLOEIBAAR 1577 2904902-CHLOORETHANAL 2232 2913002-chloorethanol, zie 1135 290559CHLOORFENOLATEN, VAST 2905 290819CHLOORFENOLATEN, VLOEIBAAR 2904 290819CHLOORFENOLEN, VAST 2020 290819CHLOORFENOLEN, VLOEIBAAR 2021 290819CHLOORFENYLTRICHLOORSILAAN 1753 293100CHLOORFORMIATEN, GIFTIG, BIJTEND, N.E.G. 3277 291590CHLOORFORMIATEN, GIFTIG, BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G. 2742 291590CHLOORMETHYLCHLOORFORMIAAT 2745 291590CHLOORMETHYLETHYLETHER 2354 2909193-CHLOOR-4-METHYLFENYLISOCYANAAT, VAST 3428 2929103-CHLOOR-4-METHYLFENYLISOCYANAAT, VLOEIBAAR 2236 292910CHLOORNITROANILINEN 2237 292142CHLOORNITROBENZENEN, VAST 1578 290490CHLOORNITROBENZENEN, VLOEIBAAR 3409 290490CHLOORNITROTOLUENEN, VAST 3457 290490CHLOORNITROTOLUENEN, VLOEIBAAR 2433 290490CHLOORPENTAFLUORETHAAN 1020 290344CHLOORPENTAFLUORIDE 2548 281290CHLOORPIKRINE 1580 290490CHLOORPIKRINE, MENGSEL, N.E.G. 1583 2904901-CHLOORPROPAAN 1278 2903192-CHLOORPROPAAN 2356 2903193-CHLOORPROPANOL-1 2849 2905591-CHLOORPROPANOL-2 2611 2905593.2-B-12


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHM2-CHLOORPROPEEN 2456 290329alfa-CHLOORPROPIONZUUR 2511 2915902-CHLOORPYRIDINE 2822 293339CHLOORSILANEN, BIJTEND, N.E.G. 2987 293100CHLOORSILANEN, BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G. 2986 293100CHLOORSILANEN, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G. 2985 293100CHLOORSILANEN, GIFTIG, BIJTEND, N.E.G. 3361 293100CHLOORSILANEN, GIFTIG, BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G. 3362 293100CHLOORSILANEN, REACTIEF MET WATER, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G. 2988 293100CHLOORSULFONZUUR met of zonder zwaveltrioxide 1754 2806201-CHLOOR-1,2,2,2-TETRAFLUORETHAAN 1021 290349CHLOORTOLUENEN 2238 2903694-CHLOOR-o-TOLUIDINE-HYDROCHLORIDE, OPLOSSING 3410 2921434-CHLOOR-o-TOLUIDINE-HYDROCHLORIDE, VAST 1579 292143CHLOORTOLUIDINEN, VAST 2239 292143CHLOORTOLUIDINEN, VLOEIBAAR 3429 2921431-CHLOOR-2,2,2-TRIFLUORETHAAN 1983 290349CHLOORTRIFLUORETHEEN, GESTABILISEERD 1082 290345CHLOORTRIFLUORETHYLEEN, GESTABILISEERD 1082 290345CHLOORTRIFLUORIDE 1749 281210CHLOORTRIFLUORMETHAAN 1022 290341CHLOORTRIFLUORMETHAAN EN TRIFLUORMETHAAN, AZEOTROPISCH 2599 382471MENGSEL, dat ca. 60 % chloortrifluormethaan bevatCHLOORWATERSTOF, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR2186 VerbodCHLOORWATERSTOF, WATERVRIJ 1050 280610CHLOORWATERSTOFZUUR 1789 280610CHLOORZUUR, OPLOSSING IN WATER met ten hoogste 10% chloorzuur 2626 281119CHLORAAL, WATERVRIJ, GESTABILISEERD 2075 291300CHLORAAT EN BORAAT, MENGSEL 1458 2840++28291+CHLORAAT EN MAGNESIUMCHLORIDE, MENGSEL, OPLOSSING 3407 28291+282731CHLORAAT EN MAGNESIUMCHLORIDE, MENGSEL, VAST 1459 28291+282731CHLORIET, OPLOSSING 1908 282890CHLOROFORM 1888 290313CHLOROPREEN, GESTABILISEERD 1991 290329CHROMYLCHLORIDE 1758 282749CHROOM(III)FLUORIDE, OPLOSSING 1757 282619CHROOM(III)FLUORIDE, VAST 1756 282619CHROOMNITRAAT 2720 283429CHROOMOXYCHLORIDE 1758 282749CHROOMTRIOXIDE, WATERVRIJ 1463 281910CHROOMZUUR, OPLOSSING 1755 281910chroomzuur, vast, zie 1463 281910CHROOMZWAVELZUUR 2240 280700chrysotiel, zie 2590 252490COPRA 1363 120300CRESOLEN, VAST 3455 290712CRESOLEN, VLOEIBAAR 2076 290712CRESYLZUUR 2022 290712crocidoliet, zie 2212 252410CROTONALDEHYDE 1143 291219CROTONALDEHYDE, GESTABILISEERD 1143 291219CROTONYLEEN 1144 2901293.2-B-13


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMCROTONZUUR, VAST 2823 291619CROTONZUUR, VLOEIBAAR 3472 291619cumeen, zie 1918 290270CYAANBROMIDE 1889 285300CYAANCHLORIDE, GESTABILISEERD 1589 285300CYAANWATERSTOF, GESTABILISEERD, met minder dan 3% water 1051 281119CYAANWATERSTOF, GESTABILISEERD, met minder dan 3% water en 1614 281119geabsorbeerd door een inerte poreuze stofCYAANWATERSTOF, OPLOSSING IN ALCOHOL met ten hoogste 45 massa-% 3294 281119cyaanwaterstofCYAANWATERSTOF, OPLOSSING IN WATER met ten hoogste 20 % 1613 281119cyaanwaterstofCYAANWATERSTOFZUUR met ten hoogste 20 % cyaanwaterstof 1613 281119CYANIDE, OPLOSSING, N.E.G. 1935 283719CYANIDEN, ANORGANISCH, VAST, N.E.G. 1588 283719CYANUURCHLORIDE 2670 293369CYCLOBUTAAN 2601 290219CYCLOBUTYLCHLOORFORMIAAT 2744 2915901,5,9-CYCLODODECATRIEEN 2518 290219CYCLOHEPTAAN 2241 290219CYCLOHEPTATRIEEN 2603 290219CYCLOHEPTEEN 2242 290219CYCLOHEXAAN 1145 290211CYCLOHEXANON 1915 291422CYCLOHEXEEN 2256 290219CYCLOHEXENYLTRICHLOORSILAAN 1762 293100CYCLOHEXYLACETAAT 2243 291539CYCLOHEXYLAMINE 2357 292130CYCLOHEXYLISOCYANAAT 2488 292910CYCLOHEXYLMERCAPTAAN 3054 293090CYCLOHEXYLTRICHLOORSILAAN 1763 293100CYCLONIET, BEVOCHTIGD met ten minste 15 massa-% water 0072 293369CYCLONIET, GEDESENSIBILISEERD 0483 293369CYCLONIET, GEMENGD MET CYCLOTETRAMETHYLEENTETRANITRAMINE 0391 360200(HMX), (OCTOGEEN) BEVOCHTIGD met ten minste 15 massa-% water ofGEDESENSIBILISEERD met ten minste 10 massa-% flegmatiseermiddelCYCLOOCTADIEENFOSFINEN 2940 293100CYCLOOCTADIENEN 2520 290219CYCLOOCTATETRAEEN 2358 290219CYCLOPENTAAN 1146 290219CYCLOPENTANOL 2244 290619CYCLOPENTANON 2245 291429CYCLOPENTEEN 2246 290219CYCLOPROPAAN 1027 290219CYCLOTETRAMETHYLEENTETRANITRAMINE, BEVOCHTIGD met ten minste 0226 29336915 massa-% waterCYCLOTETRAMETHYLEENTETRANITRAMINE, GEDESENSIBILISEERD 0484 293369CYCLOTRIMETHYLEENTRINITRAMINE, BEVOCHTIGD met ten minste 15 0072 293369massa-% waterCYCLOTRIMETHYLEENTRINITRAMINE, GEDESENSIBILISEERD 0483 293369CYCLOTRIMETHYLEENTRINITRAMINE, GEMENGD METCYCLOTETRAMETHYLEENTETRANITRAMINE, BEVOCHTIGD met ten minste15 massa-% water0391 2933693.2-B-14


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMCYCLOTRIMETHYLEENTRINITRAMINE, GEMENGD MET0391 293369CYCLOTETRAMETHYLEENTETRANITRAMINE, GEDESENSIBILISEERD metten minste 10 massa-% flegmatiseermiddelCYMENEN 2046 290270n-DECAAN 2247 290110DECABORAAN 1868 285000DECAHYDRONAFTALEEN 1147 290219decaline, zie 1147 290219DEFLAGRERENDE METAALZOUTEN VAN AROMATISCHE0132 290899NITROVERBINDINGEN, N.E.G.DESINFECTIEMIDDEL, VAST, GIFTIG, N.E.G. 1601 380894DESINFECTIEMIDDEL, VLOEIBAAR, BIJTEND, N.E.G. 1903 380894DESINFECTIEMIDDEL, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. 3142 380894DEUTERIUM, SAMENGEPERST 1957 284590DIACETONALCOHOL, chemisch zuiver 1148 291440DIACETONALCOHOL, technisch 1148 291440diacetyl, zie 2346 291419DIALLYLAMINE 2359 292119DIALLYLETHER 2360 2909194,4'-DIAMINODIFENYLMETHAAN 2651 292159DI-n-AMYLAMINE 2841 292119DIAZODINITROFENOL, BEVOCHTIGD met ten minste 40 massa-% water of 0074 Verbodmengsel van alcohol en waterDIBENZYLDICHLOORSILAAN 2434 293100DIBORAAN 1911 2850001,2-DIBROOMBUTANON-3 2648 291470DIBROOMCHLOORPROPANEN 2872 290349DIBROOMDIFLUORMETHAAN 1941 2903471,2-dibroomethaan 1605 290331DIBROOMMETHAAN 2664 290339DI-n-BUTYLAMINE 2248 292119DIBUTYLAMINOETHANOL 2873 292219DIBUTYLETHERS 1149 2909191,3-DICHLOORACETON 2649 291470DICHLOORACETYLCHLORIDE 1765 291590DICHLOORANILINEN, VAST 3442 292142DICHLOORANILINEN, VLOEIBAAR 1590 292142DICHLOORAZIJNZUUR 1764 291540o-DICHLOORBENZEEN 1591 2903612,2'-DICHLOORDIETHYLETHER 1916 290919DICHLOORDIFLUORMETHAAN 1028 290342DICHLOORDIFLUORMETHAAN EN 1,1-DIFLUORETHAAN, AZEOTROPISCH 2602 382479MENGSEL, dat ca. 74 % dichloordifluormethaan bevat1,1-DICHLOORETHAAN 2362 2903191,2-dichloorethaan, zie 1184 2903151,2-DICHLOORETHYLEEN 1150 2903291,1-DICHLOORETHYLEEN, GESTABILISEERD 1303 290329DICHLOORFENYLISOCYANATEN 2250 292910DICHLOORFENYLTRICHLOORSILAAN 1766 293100DICHLOORFLUORMETHAAN 1029 290349alfa-dichloorhydrine, zie 2750 290559DICHLOORISOCYANUURZURE ZOUTEN 2465 293369DICHLOORISOCYANUURZUUR, DROOG 2465 293369DICHLOORISOPROPYLETHER 2490 290919DICHLOORMETHAAN 1593 290312DICHLOORMETHYLETHER, SYMMETRISCH2249 Verbod1,1-DICHLOOR-1-NITROETHAAN 2650 2904903.2-B-15


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMDICHLOORPENTANEN 1152 2903191,2-DICHLOORPROPAAN 1279 2903191,3-DICHLOORPROPANOL-2 2750 290559DICHLOORPROPENEN 2047 290329DICHLOORSILAAN 2189 2812101,2-DICHLOOR-1,1,2,2-TETRAFLUORETHAAN 1958 290344DICYAAN 1026 292690DICYCLOHEXYLAMINE 2565 292130DICYCLOHEXYLAMMONIUMNITRIET 2687 292130DICYCLOPENTADIEEN 2048 290219DIDYMIUMNITRAAT 1465 283429DIEPTEBOMMEN 0056 930690DIEPTEPEILVOORWERPEN, ONTPLOFBAAR 0204 360490DIEPTEPEILVOORWERPEN, ONTPLOFBAAR 0296 360490DIEPTEPEILVOORWERPEN, ONTPLOFBAAR 0374 360490DIEPTEPEILVOORWERPEN, ONTPLOFBAAR 0375 360490DIESELOLIE 1202 2741001,1-diethoxyethaan, zie 1088 2911001,2-diethoxyethaan, zie 1153 290919DIETHOXYMETHAAN 2373 2911003,3-DIETHOXYPROPEEN 2374 291100DIETHYLAMINE 1154 2921192-DIETHYLAMINOETHANOL 2686 2922193-DIETHYLAMINOPROPYLAMINE 2684 292129N,N-DIETHYLANILINE 2432 292142DIETHYLBENZEEN 2049 290290DIETHYLCARBONAAT 2366 292090DIETHYLDICHLOORSILAAN 1767 293100diethyleendiamine, zie 2579 293359DIETHYLEENGLYCOLDINITRAAT, GEDESENSIBILISEERD, met ten minste 25 0075 292090massa-% niet vluchtig, niet in water oplosbaar flegmatiseermiddelDIETHYLEENTRIAMINE 2079 292129DIETHYLETHER 1155 290911N,N-DIETHYLETHYLEENDIAMINE 2685 292129DIETHYLKETON 1156 291419DIETHYLSULFAAT 1594 292090DIETHYLSULFIDE 2375 293090DIETHYLTHIOFOSFORYLCHLORIDE 2751 292019DIFENYLAMINOCHLOORARSINE 1698 293499DIFENYLBROOMMETHAAN 1770 290369DIFENYLCHLOORARSINE, VAST 3450 293100DIFENYLCHLOORARSINE, VLOEIBAAR 1699 293100DIFENYLDICHLOORSILAAN 1769 293100difluordibroommethaan, zie 1941 2903471,1-DIFLUORETHAAN 1030 2903391,1-DIFLUORETHEEN 1959 2903301,1-DIFLUORETHYLEEN 1959 290339DIFLUORFOSFORZUUR, WATERVRIJ 1768 281119DIFLUORMETHAAN 3252 290339difluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan, zeotropischmengsel met ca. 10% difluormethaan en 70% pentafluorethaan, zie3339 382478difluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan, zeotropischmengsel met ca. 20% difluormethaan en 40% pentafluorethaan, zie3338 3824783.2-B-16


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMdifluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan, zeotropisch 3340 382478mengsel met ca. 23% difluormethaan en 25% pentafluorethaan, zie2,3-DIHYDROPYRAN 2376 293299DIISOBUTYLAMINE 2361 292119DIISOBUTYLEEN, ISOMERE VERBINDINGEN 2050 290129DIISOBUTYLKETON 1157 291419DIISOOCTYLFOSFAAT 1902 291990DIISOPROPYLAMINE 1158 292119DIISOPROPYLETHER 1159 290919DIKETEEN, GESTABILISEERD 2521 2932291,1-DIMETHOXYETHAAN 2377 2911001,2-DIMETHOXYETHAAN 2252 290919dimethoxymethaan, zie 1234 291100DIMETHYLAMINE, OPLOSSING IN WATER 1160 292111DIMETHYLAMINE, WATERVRIJ 1032 2921112-DIMETHYLAMINOACETONITRIL 2378 2926902-DIMETHYLAMINOETHANOL 2051 2922192-DIMETHYLAMINOETHYLACRYLAAT 3302 2922192-DIMETHYLAMINOETHYLMETHACRYLAAT 2522 292219N,N-DIMETHYLANILINE 2253 2921422,3-DIMETHYLBUTAAN 2457 2901101,3-DIMETHYLBUTYLAMINE 2379 292119N,N-DIMETHYLCARBAMOYLCHLORIDE 2262 292419DIMETHYLCARBONAAT 1161 292090DIMETHYLCYCLOHEXANEN 2263 290219N,N-DIMETHYLCYCLOHEXYLAMINE 2264 292130DIMETHYLDICHLOORSILAAN 1162 293100DIMETHYLDIETHOXYSILAAN 2380 293100DIMETHYLDIOXANEN 2707 293299DIMETHYLDISULFIDE 2381 293090DIMETHYLETHER 1033 290919N,N-DIMETHYLFORMAMIDE 2265 292419DIMETHYLHYDRAZINE, ASYMMETRISCH 1163 292800DIMETHYLHYDRAZINE, SYMMETRISCH 2382 2928002,2-DIMETHYLPROPAAN 2044 290110Dimethyln-propylamine: zie 2266 292119N,N-DIMETHYLPROPYLAMINE 2266 292119DIMETHYLSULFAAT 1595 292090DIMETHYLSULFIDE 1164 293090DIMETHYLTHIOFOSFORYLCHLORIDE 2267 292019DINATRIUMTRIOXOSILICAAT 3253 283911DINGU 0489 293399DINITROANILINEN 1596 292142DINITROBENZENEN, VAST 3443 290420DINITROBENZENEN, VLOEIBAAR 1597 290420DINITRO-o-CRESOL 1598 290899DINITROFENOL, BEVOCHTIGD met ten minste 15 massa-% water 1320 290899DINITROFENOL, droog of bevochtigd met minder dan 15 massa-% water 0076 290899DINITROFENOL, OPLOSSING 1599 290899DINITROFENOLATEN van alkalimetalen, droog of bevochtigd met minder dan 0077 29089915 massa-% waterDINITROFENOLATEN, BEVOCHTIGD met ten minste 15 massa-% water 1321 290899DINITROGLYCOLURIL 0489 293399DINITRORESORCINOL, BEVOCHTIGD met ten minste 15 massa-% water 1322 290899DINITRORESORCINOL, droog of bevochtigd met minder dan 15 massa-% water 0078 2908993.2-B-17


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMDINITROSOBENZEEN 0406 290420DINITROTOLUENEN, GESMOLTEN 1600 290420DINITROTOLUENEN, VAST 3454 290420DINITROTOLUENEN, VLOEIBAAR 2038 290420DIOXAAN 1165 293299DIOXOLAAN 1166 293299DIPENTEEN 2052 290219DIPICRYLAMINE 0079 292144DIPICRYLSULFIDE, BEVOCHTIGD met ten minste 10 massa-% water 2852 290899DIPICRYLSULFIDE, droog of bevochtigd met minder dan 10 massa-% water 0401 290899DIPROPYLAMINE 2383 292119dipropyleentriamine, zie 2269 292129DI-n-PROPYLETHER 2384 290919DIPROPYLKETON 2710 291419DISPERSIE VAN AARDALKALIMETALEN 1391 280519DISPERSIE VAN AARDALKALIMETALEN, BRANDBAAR 3482 280519DISPERSIE VAN ALKALIMETALEN 1391 280519DISPERSIE VAN ALKALIMETALEN, BRANDBAAR 3482 280519DISTIKSTOFOXIDE 1070 281129DISTIKSTOFOXIDE, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 2201 281129DISTIKSTOFTETROXIDE 1067 281129DISTIKSTOFTRIOXIDE2421 VerbodDIVINYLETHER, GESTABILISEERD 1167 290919DODECYLTRICHLOORSILAAN 1771 293100Doeken, oliehoudend 1856 Vrij 5+++++DRAAISPANEN in voor zelfverhitting vatbare vorm 2793 720441Droogijs 1845 Vrij 281121DRUKINKT, brandbaar 1210 3215++drukinktoplosmiddelen, zie 1210 3215++drukinktverdunners, zie 1210 3215++DRUKINKT-VERWANTE PRODUCTEN, brandbaar 1210 381400Dynamiet, zie 0081 360100ELEKTROLYT VOOR BATTERIJEN, ALKALISCH 2797 2815++emaillak, bijtend, brandbaar, zie 3470 3208++emaillak, brandbaar, bijtend, zie 3469 3208++emaillak, zie 1263 3208++emaillak, zie 3066 3208++EPIBROOMHYDRINE 2558 291090EPICHLOORHYDRINE 2023 2910301,2-EPOXY-3-ETHOXYPROPAAN 2752 291090ESTERS, N.E.G. 3272 29++++ETHAAN 1035 290110ETHAAN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 1961 290110ethanal, zie 1089 291212ETHANOL 1170 220710220720ETHANOL, OPLOSSING 1170 220890ETHANOLAMINE 2491 292211ETHANOLAMINE, OPLOSSING 2491 292211ETHEEN 1962 290121ETHEEN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 1038 290121ETHERS, N.E.G. 3271 2909++2-ethoxyethanol, zie 1171 2909442-ethoxyethylacetaat, zie 1172 291539ETHYLACETAAT 1173 291531ETHYLACETYLEEN, GESTABILISEERD 2452 2901293.2-B-18


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMETHYLACRYLAAT, GESTABILISEERD 1917 291612ETHYLALCOHOL 1170 220710220720ETHYLALCOHOL, OPLOSSING 1170 220890- Vrij 220+++Ethylalcohol, oplossing in water met ten hoogste 24 volume-% alcohol (DS144)ETHYLAMINE 1036 292119ETHYLAMINE, OPLOSSING IN WATER met ten minste 50 massa-% en ten 2270 292119hoogste 70 massa-% ethylamineETHYLAMYLKETON 2271 291419N-ETHYLANILINE 2272 2921422-ETHYLANILINE 2273 292149ETHYLBENZEEN 1175 290260N-ETHYL-N-BENZYLANILINE 2274 292149N-ETHYLBENZYLTOLUIDINEN, VAST 3460 292149N-ETHYLBENZYLTOLUIDINEN, VLOEIBAAR 2753 292149ETHYLBROMIDE 1891 290339ETHYLBROOMACETAAT 1603 2915902-ETHYLBUTANOL 2275 2905192-ETHYLBUTYLACETAAT 1177 291539ETHYLBUTYLETHER 1179 290919ETHYLBUTYRAAT 1180 2915602-ETHYLBUTYRALDEHYDE 1178 291219ETHYLCHLOORACETAAT 1181 291540ETHYLCHLOORFORMIAAT 1182 291590ETHYL-2-CHLOORPROPIONAAT 2935 291590ETHYLCHLOORTHIOFORMIAAT 2826 293090ETHYLCHLORIDE 1037 290311ETHYLCROTONAAT 1862 291619ETHYLDICHLOORARSINE 1892 293100ETHYLDICHLOORSILAAN 1183 293100ETHYLEEN 1962 290121271114ETHYLEEN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 1038 290121271114ETHYLEENCHLOORHYDRINE 1135 290559ETHYLEENDIAMINE 1604 292121ETHYLEENDIBROMIDE 1605 290331ETHYLEENDICHLORIDE 1184 290315ETHYLEENGLYCOLDIETHYLETHER 1153 290919ETHYLEENGLYCOLMONOETHYLETHER 1171 290944ETHYLEENGLYCOLMONOETHYLETHERACETAAT 1172 291539ETHYLEENGLYCOLMONOMETHYLETHER 1188 290944ETHYLEENGLYCOLMONOMETHYLETHERACETAAT 1189 291539ETHYLEENIMINE, GESTABILISEERD 1185 293399ETHYLEENOXIDE 1040 291010ETHYLEENOXIDE EN PROPYLEENOXIDE, MENGSEL met ten hoogste 30%ethyleenoxide2983 291010291020ETHYLEENOXIDE MET STIKSTOF tot een maximale totale druk van 1 MPa (10 1040 291010bar) bij 50 °CETHYLETHER 1155 290911ETHYLFENYLDICHLOORSILAAN 2435 293100ETHYLFLUORIDE 2453 290339ETHYLFORMIAAT 1190 2915132-ethylhexaldehyde, zie 1191 2912193-ethylhexaldehyde, zie 1191 291219ethylhexaldehyden, zie 1191 2912193.2-B-19


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHM2-ETHYLHEXYLAMINE 2276 2921192-ETHYLHEXYLCHLOORFORMIAAT 2748 291590ethylideenchloride, zie 2362 290319ETHYLISOBUTYRAAT 2385 291560ETHYLISOCYANAAT 2481 292910ETHYLLACTAAT 1192 291811ETHYLMERCAPTAAN 2363 293090ETHYLMETHACRYLAAT, GESTABILISEERD 2277 291614ETHYLMETHYLETHER 1039 290919ETHYLMETHYLKETON 1193 291412ETHYLNITRIET, OPLOSSING 1194 292090ETHYLORTHOFORMIAAT 2524 291590ETHYLOXALAAT 2525 2917111-ETHYLPIPERIDINE 2386 293339ETHYLPROPIONAAT 1195 291550ETHYLPROPYLETHER 2615 290919N-ETHYLTOLUIDINEN 2754 292143ETHYLTRICHLOORSILAAN 1196 293100ETHYN, OPGELOST 1001 290129ETHYN, OPLOSMIDDELVRIJ 3374 290129EXPANDEERBARE POLYMEERKORRELS, die brandbare dampen ontwikkelen 2211 390311EXTRACTEN, AROMATISCH, VLOEIBAAR 1169 3301++EXTRACTEN, SMAAKSTOFFEN, VLOEIBAAR 1197 130219FAKKELS VOOR VLIEGTUIGEN 0093 360490FAKKELS VOOR VLIEGTUIGEN 0403 360490FAKKELS VOOR VLIEGTUIGEN 0404 360490FAKKELS VOOR VLIEGTUIGEN 0420 360490FAKKELS VOOR VLIEGTUIGEN 0421 360490FENACYLBROMIDE 2645 291470fenacylchloride, vast, zie 1697 291470fenacylchloride, vloeibaar, zie 3416 291470FENETIDINEN 2311 292229FENOL, GESMOLTEN 2312 290711FENOL, OPLOSSING 2821 290711FENOL, VAST 1671 290711FENOLATEN, VAST 2905 290711FENOLATEN, VLOEIBAAR 2904 290711FENOLSULFONZUUR, VLOEIBAAR 1803 290899FENYLACETONITRIL, VLOEIBAAR 2470 292690FENYLACETYLCHLORIDE 2577 291639FENYLCARBYLAMINECHLORIDE 1672 292529FENYLCHLOORFORMIAAT 2746 291590fenylchloride, zie 1134 290361FENYLEENDIAMINEN (o-, m-, p-) 1673 292151FENYLFOSFORDICHLORIDE 2798 293100FENYLFOSFORTHIODICHLORIDE 2799 292019FENYLHYDRAZINE 2572 292800FENYLISOCYANAAT 2487 292910FENYLKWIKACETAAT 1674 285200FENYLKWIKHYDROXIDE 1894 285200FENYLKWIKNITRAAT 1895 285200FENYLKWIKVERBINDING, N.E.G. 2026 285200FENYLMERCAPTAAN 2337 293090fenylmethylether, zie 2222 290930FENYLTRICHLOORSILAAN 1804 293100FERROCERIUM 1323 3606903.2-B-20


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMFerrocerium (vuursteen) gestabiliseerd tegen corrosie (SP249) - 360690FERROSILICIUM met ten minste 30 massa-% doch minder dan 90 massa-% 1408 72022+siliciumFILMS MET EEN BASIS VAN NITROCELLULOSE, gecoat met gelatine, met 1324 3706++uitzondering van afvalstoffenFLITSLICHTBOMMEN 0037 930690FLITSLICHTBOMMEN 0038 930690FLITSLICHTBOMMEN 0039 930690FLITSLICHTBOMMEN 0299 930690FLITSLICHTPATRONEN 0049 360490FLITSLICHTPATRONEN 0050 360490FLITSLICHTPOEDER 0094 360490FLITSLICHTPOEDER 0305 360490FLUOR, SAMENGEPERST 1045 280130FLUORANILINEN 2941 292142FLUORAZIJNZUUR 2642 291590FLUORBENZEEN 2387 290369FLUORBOORZUUR 1775 281119FLUORFOSFORZUUR, WATERVRIJ 1776 281119FLUOROSILICATEN, N.E.G. 2856 282690FLUORSULFONZUUR 1777 281119FLUORTOLUENEN 2388 290369FLUORWATERSTOF, WATERVRIJ 1052 281111FLUORWATERSTOFZUUR 1790 281111FOEZELOLIE 1201 290519FORMALDEHYDE, OPLOSSING, BRANDBAAR 1198 291211FORMALDEHYDE, OPLOSSING, met ten minste 25% formaldehyde 2209 291211Formuleringen, die brandbare vloeistoffen met een vlampunt van ten hoogste 60 3175 ++++++°C bevatten: zie9-FOSFABICYCLONONANEN 2940 293100FOSFINE 2199 284800FOSFOR, GEEL, DROOG 1381 280470Fosfor, geel, gesmolten : zie 2447 280470FOSFOR, GEEL, IN OPLOSSING 1381 280470FOSFOR, GEEL, ONDER WATER 1381 280470FOSFOR, RODE, AMORF 1338 280470FOSFOR, WIT, DROOG 1381 280470FOSFOR, WIT, GESMOLTEN 2447 280470FOSFOR, WIT, IN OPLOSSING 1381 280470FOSFOR, WIT, ONDER WATER 1381 280470FOSFORHEPTASULFIDE (chemische formule P4S7), vrij van witte of gele fosfor 1339 281390FOSFORIGZUUR 2834 281119FOSFOROXYBROMIDE 1939 281290FOSFOROXYBROMIDE, GESMOLTEN 2576 281290FOSFOROXYCHLORIDE 1810 281210FOSFORPENTABROMIDE 2691 281290FOSFORPENTACHLORIDE 1806 281210FOSFORPENTAFLUORIDE 2198 281290FOSFORPENTASULFIDE (chemische formule P2S5), vrij van witte of gele fosfor 1340 281390FOSFORPENTOXIDE 1807 280910FOSFORSESQUISULFIDE (chemische formule P4S3), vrij van witte of gele 1341 281390fosforFOSFORTRIBROMIDE 1808 281290FOSFORTRICHLORIDE 1809 281210FOSFORTRIOXIDE 2578 2811293.2-B-21


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMFOSFORTRISULFIDE (chemische formule P4S6), vrij van witte of gele fosfor 1343 281390FOSFORWATERSTOF 2199 284800FOSFORZUUR, OPLOSSING 1805 280920FOSFORZUUR, VAST 3453 280920FOSFORZUURANHYDRIDE 1807 280910FOSGEEN 1076 281210FREESSPANEN in voor zelfverhitting vatbare vorm 2793 720441FTAALZUURANHYDRIDE met meer dan 0,05% maleïnezuuranhydride 2214 291735FUMARYLCHLORIDE 1780 291719FURALDEHYDEN 1199 293212FURAN 2389 293219Furfural: zie 1199 293212FURFURYLALCOHOL 2874 293213FURFURYLAMINE 2526 293219GALLIUM 2803 811292GASGENERATOREN VOOR AIRBAGS 0503 870895GASGENERATOREN VOOR AIRBAGS 3268 870895GASMONSTER, DRUKLOOS, BRANDBAAR, N.E.G., niet sterk gekoeld 3167 ++++++vloeibaarGASMONSTER, DRUKLOOS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G., niet sterk gekoeld 3168 ++++++vloeibaarGASMONSTER, DRUKLOOS, GIFTIG, N.E.G., niet sterk gekoeld vloeibaar 3169 ++++++GASOLIE 1202 274200GASPATRONEN, zonder aftapinrichting, niet hervulbaar 2037 ++++++GEDESENSIBILISEERDE ONTPLOFBARE STOF, VAST, N.E.G. 3380 360200GEDESENSIBILISEERDE ONTPLOFBARE STOF, VLOEIBAAR, N.E.G. 3379 360200GEGASTE CARGO-TRANSPORTEENHEID 3359 994+++Gemagnetiseerd materiaal 2807 Vrij ++++++GENETISCH GEMODIFICEERDE MICRO-ORGANISMEN 3245 300290++++++GENETISCH GEMODIFICEERDE MICRO-ORGANISMEN, in sterk gekoelde 3245 051199vloeibare stikstofGENETISCH GEMODIFICEERDE ORGANISMEN 3245 300290++++++GENETISCH GEMODIFICEERDE ORGANISMEN, in sterk gekoelde vloeibare 3245 051199stikstofGEREGLEMENTEERD MEDISCH AFVAL, N.E.G. 3291 382530GEREGLEMENTEERD MEDISCH AFVAL, N.E.G.. in sterk gekoelde vloeibare 3291 382530stikstofGERMAAN 2192 285000GERMAANWATERSTOF 2192 285000Gevaarlijke goederen in apparaten (zie ook subsectie 1.1.3.1b) 3363 Vrij ++++++GEZWINDE LONT, NIET DETONEREND 0101 360300GIFTIGE ANORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G. 3288 28++++GIFTIGE ANORGANISCHE VASTE STOF, BIJTEND, N.E.G. 3290 28++++GIFTIGE ANORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G. 3287 28++++GIFTIGE ANORGANISCHE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G. 3289 28++++GIFTIGE METAALORGANISCHE VERBINDING, VAST, N.E.G.GIFTIGE METAALORGANISCHE VERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G. 3282 293100GIFTIGE ORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G. 2811 29++++GIFTIGE ORGANISCHE VASTE STOF, BIJTEND, N.E.G. 2928 29++++GIFTIGE ORGANISCHE VASTE STOF, BRANDBAAR, N.E.G. 2930 29++++GIFTIGE ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G. 2810 29++++GIFTIGE ORGANISCHE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G. 2927 29++++GIFTIGE ORGANISCHE VLOEISTOF, BRANDBAAR, N.E.G. 2929 29++++3.2-B-22


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMGIFTIGE VASTE STOF, OXIDEREND, N.E.G. 3086 ++++++GIFTIGE VASTE STOF, REACTIEF MET WATER, N.E.G. 3125 ++++++GIFTIGE VASTE STOF, VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G. 3124 ++++++GIFTIGE VLOEISTOF, OXIDEREND, N.E.G. 3122 ++++++GIFTIGE VLOEISTOF, REACTIEF MET WATER, N.E.G. 3123 ++++++GLYCEROL-alfa-MONOCHLOORHYDRINE 2689 290559GLYCIDALDEHYDE 2622 291249GRANATEN, hand- of geweer-, met springlading 0284 930690GRANATEN, hand- of geweer-, met springlading 0285 930690GRANATEN, hand- of geweer-, met springlading 0292 930690GRANATEN, hand- of geweer-, met springlading 0293 930690GRONDFAKKELS 0092 360490GRONDFAKKELS 0418 360490GRONDFAKKELS 0419 360490GRONDSTOF VOOR ROOKZWAK BUSKRUIT, BEVOCHTIGD met ten minste 0433 36010017 massa-% alcoholGRONDSTOF VOOR ROOKZWAK BUSKRUIT, BEVOCHTIGD met ten minste 0159 36010025 massa-% waterGUANIDINENITRAAT 1467 292529GUANYLNITROSAMINOGUANYLIDEENHYDRAZINE, BEVOCHTIGD met ten 0113 Verbodminste 30 massa-% waterGUANYLNITROSAMINOGUANYLTETRAZEEN, BEVOCHTIGD met ten minste 0114 Verbod30 massa-% water of mengsel van alcohol en waterHAFNIUMPOEDER, BEVOCHTIGD met ten minste 25 massa-% water 1326 811291HAFNIUMPOEDER, DROOG 2545 811291HANDSEINMIDDELEN 0191 360490HANDSEINMIDDELEN 0373 360490HARS, OPLOSSING, brandbaar 1866 380690HARSOLIE 1286 380690HELIUM, SAMENGEPERST 1046 280429HELIUM, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 1963 280429HEPTAFLUORPROPAAN 3296 290339n-HEPTALDEHYDE 3056 291219HEPTANEN 1206 290110n-HEPTEEN 2278 290129HEXACHLOORACETON 2661 291470HEXACHLOORBENZEEN 2729 290362HEXACHLOORBUTADIEEN 2279 290329HEXACHLOORCYCLOPENTADIEEN 2646 290359HEXACHLOORPLATINAZUUR, VAST 2507 281119HEXACHLOROFEEN 2875 290819HEXADECYLTRICHLOORSILAAN 1781 293100HEXADIENEN 2458 290129HEXAETHYLTETRAFOSFAAT 1611 291990HEXAFLUORACETON 2420 291470HEXAFLUORACETON-HYDRAAT, VAST 3436 291470HEXAFLUORACETON-HYDRAAT, VLOEIBAAR 2552 291470HEXAFLUORETHAAN 2193 290339HEXAFLUORFOSFORZUUR 1782 281119HEXAFLUORPROPEEN 1858 290339HEXALDEHYDE 1207 4.1.1.11 291219HEXAMETHYLEENDIAMINE, OPLOSSING 1783 292122HEXAMETHYLEENDIAMINE, VAST 2280 292122HEXAMETHYLEENDIISOCYANAAT 2281 292910HEXAMETHYLEENIMINE 2493 293399HEXAMETHYLEENTETRAMINE 1328 293399HEXANEN 1208 2901103.2-B-23


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMHEXANITRODIFENYLAMINE 0079 292144HEXANITROSTILBEEN 0392 290420HEXANOLEN 2282 290519HEXEEN-1 2370 290129HEXOGEEN, BEVOCHTIGD met ten minste 15 massa-% water 0072 293369HEXOGEEN, GEDESENSIBILISEERD 0483 293369HEXOGEEN, GEMENGD MET CYCLOTETRAMETHYLEENTETRANITRAMINE 0391 360200(HMX), (OCTOGEEN) BEVOCHTIGD met ten minste 15 massa-% water ofGEDESENSIBILISEERD met ten minste 10 massa-% flegmatiseermiddelHEXOLIET, droog of bevochtigd met minder dan 15 massa-% water 0118 360200HEXOTOL, droog of bevochtigd met minder dan 15 massa-% water 0118 360200HEXOTONAL 0393 360200HEXYL 0079 292144HEXYLTRICHLOORSILAAN 1784 293100HMX, BEVOCHTIGD met ten minste 15 massa-% water 0226 293369HMX, GEDESENSIBILISEERD 0484 293369HOLLE LADINGEN, BUIGZAAM, GESTREKT 0237 360300HOLLE LADINGEN, BUIGZAAM, GESTREKT 0288 360300HOLLE LADINGEN, zonder slagpijpje 0059 930690HOLLE LADINGEN, zonder slagpijpje 0439 930690HOLLE LADINGEN, zonder slagpijpje 0440 930690HOLLE LADINGEN, zonder slagpijpje 0441 930690HOOGZWAVELIGE AARDOLIE, BRANDBAAR, GIFTIG 3494 270900Hooi 1327 Vrij 121490HOUDERS, KLEIN, MET GAS, zonder aftapinrichting, niet hervulbaar 2037 ++++++HOUTCONSERVERINGSMIDDELEN, VLOEIBAAR 1306 ++++++HYDRAZINE, OPLOSSING IN WATER met meer dan 37 massa-% hydrazine 2030 282510HYDRAZINE, OPLOSSING IN WATER met meer dan 37 massa-% hydrazine en 2030 282510met een vlampunt hoger dan 60 °CHYDRAZINE, OPLOSSING IN WATER met ten hoogste 37 massa-% hydrazine 3293 282510HYDRAZINE, OPLOSSING IN WATER, BRANDBAAR, met meer dan 37 massa- 3484 282510% hydrazineHYDRAZINE, WATERVRIJ 2029 2825101-HYDROXYBENZOTRIAZOL, WATERVRIJ, droog of bevochtigd met minder 0508 293390dan 20 massa-% water1-HYDROXYBENZOTRIAZOL-MONOHYDRAAT 3474 293390BETA-HYDROXYBUTYRALDEHYDE 28393-HYDROXYBUTYRALDEHYDE 2839 291230HYDROXYLAMINESULFAAT 2865 282510HYPOCHLORIET, OPLOSSING 1791 282890IJSAZIJN met meer dan 80 massa-% zuur 2789 291521IJZER(II)ARSENAAT 1608 284290IJZER(III)ARSENAAT 1606 284290IJZER(III)ARSENIET 1607 284290IJZER(III)CHLORIDE, OPLOSSING 2582 282739IJZER(III)CHLORIDE, WATERVRIJ 1773 282739IJZER(III)NITRAAT 1466 283429IJZEROXIDE, AFGEWERKT, afkomstig van de lichtgaszuivering 1376 282110IJZERPENTACARBONYL 1994 293100IJZERSPONS, AFGEWERKT, afkomstig van de lichtgaszuivering 1376 282110ijzertrichloride, watervrij, zie 1773 2827393,3'-IMINOBISPROPYLAMINE 2269 2921293.2-B-24


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMINFECTUEUZE STOF, alleen GEVAARLIJK VOOR DIEREN 2900 300+++INFECTUEUZE STOF, GEVAARLIJK VOOR MENSEN 2814 300+++INRICHTINGEN, DOOR WATER TE ACTIVEREN, met verspreidings-, uitstoot- 0248 930690of voortdrijvende ladingINRICHTINGEN, DOOR WATER TE ACTIVEREN, met verspreidings-, uitstoot- 0249 930690of voortdrijvende ladingINSECTICIDE, GAS, N.E.G. 1968 3808++INSECTICIDE, GAS, BRANDBAAR, N.E.G. 3354 3808++INSECTICIDE, GAS, GIFTIG, N.E.G. 1967 3808++INSECTICIDE, GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G. 3355 3808++isoamyleen-1, zie 2561 290129ISOBOTERZUUR 2529 291560ISOBUTAAN 1969 271113ISOBUTANOL 1212 290514ISOBUTEEN 1055 290123ISOBUTYLACETAAT 1213 291539ISOBUTYLACRYLAAT, GESTABILISEERD 2527 291612ISOBUTYLALCOHOL 1212 290514ISOBUTYLAMINE 1214 292119ISOBUTYLFORMIAAT 2393 291513ISOBUTYLISOBUTYRAAT 2528 291560ISOBUTYLISOCYANAAT 2486 292910ISOBUTYLMETHACRYLAAT, GESTABILISEERD 2283 291614ISOBUTYLPROPIONAAT 2394 291550ISOBUTYRALDEHYDE 2045 291219ISOBUTYRONITRIL 2284 292690ISOBUTYRYLCHLORIDE 2395 291590ISOCYANAAT, OPLOSSING, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. 2478 292910ISOCYANAAT, OPLOSSING, GIFTIG, N.E.G. 2206 292910ISOCYANAAT, OPLOSSING, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G. 3080 292910ISOCYANATEN, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. 2478 292910ISOCYANATEN, GIFTIG, N.E.G. 2206 292910ISOCYANATEN, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G. 3080 292910ISOCYANATOBENZOTRIFLUORIDEN 2285 2929103-isocyanatomethyl-3,5,5-trimethylcyclohexylisocyanaat, zie 2290 292910isododecaan, zie 2286 290110ISOFORONDIAMINE 2289 292239ISOFORONDIISOCYANAAT 2290 292910ISOHEPTENEN 2287 290129ISOHEXENEN 2288 290129ISOOCTENEN 1216 290129ISOPENTENEN 2371 290129ISOPREEN, GESTABILISEERD 1218 290124ISOPROPANOL 1219 290512ISOPROPENYLACETAAT 2403 291539ISOPROPENYLBENZEEN 2303 290290ISOPROPYLACETAAT 1220 291539ISOPROPYLALCOHOL 1219 290512ISOPROPYLAMINE 1221 292119ISOPROPYLBENZEEN 1918 290270ISOPROPYLBUTYRAAT 2405 291560ISOPROPYLCHLOORACETAAT 2947 291540ISOPROPYLCHLOORFORMIAAT 2407 291590ISOPROPYL-2-CHLOORPROPIONAAT 2934 291590isopropylchloride, zie 2356 290319isopropylethyleen, zie 2561 290129ISOPROPYLFOSFAAT 1793 2919903.2-B-25


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMISOPROPYLISOBUTYRAAT 2406 291560ISOPROPYLISOCYANAAT 2483 292910ISOPROPYLNITRAAT 1222 292090ISOPROPYLPROPIONAAT 2409 291550ISOSORBIDE-5-MONONITRAAT 3251 293299ISOSORBIDEDINITRAAT, MENGSEL met ten minste 60% lactose, mannose, 2907 293299zetmeel of calciumwaterstoffosfaatJOOD 3495 2801202-JOODBUTAAN 2390 290339JOODMETHYLPROPANEN 2391 290339JOODMONOCHLORIDE 1792 281210JOODPENTAFLUORIDE 2495 281290JOODPROPANEN 2392 290339JOODWATERSTOF, WATERVRIJ 2197 281119JOODWATERSTOFZUUR 1787 281119KABELSNIJDERS, ONTPLOFBAAR 0070 930690KAKODYLZUUR 1572 293100kaliloog, zie 1814 281520KALIUM 2257 280519kalium en natrium, legeringen van, vast, zie 3404 280519kalium en natrium, legeringen van, vloeibaar, zie 1422 280519KALIUMARSENAAT 1677 284290KALIUMARSENIET 1678 284290kaliumbifluoride, oplossing, zie 3421 282619kaliumbifluoride, vast, zie 1811 282619kaliumbisulfaat, zie 2509 283329KALIUMBOORHYDRIDE 1870 285000KALIUMBROMAAT 1484 282990KALIUMCHLORAAT 1485 282919KALIUMCHLORAAT, OPLOSSING IN WATER 2427 282919KALIUMCYANIDE, OPLOSSING 3413 283719KALIUMCYANIDE, VAST 1680 283719KALIUMDITHIONIET 1929 283190KALIUMFLUORACETAAT 2628 291590KALIUMFLUORIDE, OPLOSSING 3422 282619KALIUMFLUORIDE, VAST 1812 282619KALIUMFLUOROSILICAAT 2655 282620KALIUMFOSFIDE 2012 284800KALIUMHYDROXIDE, OPLOSSING 1814 281520KALIUMHYDROXIDE, VAST 1813 281520KALIUMKOPER(I)CYANIDE 1679 283720KALIUM-KWIKCYANIDE 1626 285200KALIUM-KWIKJODIDE 1643 285200KALIUMMETAVANADAAT 2864 284190KALIUMMONOXIDE 2033 282590KALIUMNITRAAT 1486 283421KALIUMNITRAAT EN NATRIUMNITRIET, MENGSEL 1487 283421283410KALIUMNITRIET 1488 283410kaliumoxide, zie 2033 282590KALIUMPERCHLORAAT 1489 282990KALIUMPERMANGANAAT 1490 284161KALIUMPEROXIDE 1491 281530KALIUMPERSULFAAT 1492 283340KALIUMSULFIDE met minder dan 30% kristalwater 1382 283090KALIUMSULFIDE, GEHYDRATEERD met ten minste 30% kristalwater 1847 2830903.2-B-26


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMKALIUMSULFIDE, WATERVRIJ 1382 283090KALIUMSUPEROXIDE 2466 281530KALIUMWATERSTOFDIFLUORIDE, OPLOSSING 3421 282619KALIUMWATERSTOFDIFLUORIDE, VAST 1811 282619KALIUMWATERSTOFSULFAAT 2509 283329KAMFER, synt<strong>het</strong>isch 2717 291421KAMFEROLIE 1130 151590KATOEN, VOCHTIG 1365 520100520300KATOENAFVAL, OLIEHOUDEND 1364 5202++KEROSINE 1223 273100KETONEN, VLOEIBAAR, N.E.G. 1224 2914++KLEURSTOF, VAST, BIJTEND, N.E.G. 3147 320+++KLEURSTOF, VAST, GIFTIG, N.E.G. 3143 320+++KLEURSTOF, VLOEIBAAR, BIJTEND, N.E.G. 2801 320+++KLEURSTOF, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. 1602 320+++KLINKNAGELPATRONEN 0174 930690KNALSEINEN VOOR SPOORWEGDOELEINDEN 0192 360490KNALSEINEN VOOR SPOORWEGDOELEINDEN 0193 360490KNALSEINEN VOOR SPOORWEGDOELEINDEN 0492 360490KNALSEINEN VOOR SPOORWEGDOELEINDEN 0493 360490KOBALTNAFTENAATPOEDER 2001 291829KOBALTRESINAAT, NEERGESLAGEN 1318 380620KOELGAS, N.E.G. 1078 38247+KOELGAS R 1132A 1959 290339KOELGAS R 114 1958 290344KOELGAS R 115 1020 290344KOELGAS R 116 2193 290339KOELGAS R 12 1028 290342KOELGAS R 1216 1858 290339KOELGAS R 124 1021 290349KOELGAS R 125 3220 290339KOELGAS R 12B1 1974 290346KOELGAS R 13 1022 290341KOELGAS R 1318 2422 290339KOELGAS R 133A 1983 290349KOELGAS R 134a 3159 290339KOELGAS R 13B1 1009 290346KOELGAS R 14 1982 290339KOELGAS R 142B 2517 290349KOELGAS R 143A 2035 290339KOELGAS R 152A 1030 290339KOELGAS R 161 2453 290339KOELGAS R 21 1029 290349KOELGAS R 218 2424 290339KOELGAS R 22 1018 290349KOELGAS R 227 3296 290339KOELGAS R 23 1984 290339KOELGAS R 32 3252 290339KOELGAS R 40 1063 290311KOELGAS R 404A 3337 382474KOELGAS R 407A 3338 382474KOELGAS R 407B 3339 382474KOELGAS R 407C 3340 382474KOELGAS R 41 2454 290339KOELGAS R 500 2602 382479KOELGAS R 502 1973 3824793.2-B-27


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMKOELGAS R 503 2599 382471KOELGAS RC 318 1976 290359KOELMACHINES met niet brandbare, niet giftige gassen of2857 8418++ammoniakoplossingen (UN 2672)KOELMACHINES met brandbaar, niet giftig, vloeibaar gemaakt gas 3358 8418++KOOL, GEACTIVEERD 1362 380210KOOL, van dierlijke of plantaardige oorsprong 1361 280300KOOLDIOXIDE 1013 281121KOOLDIOXIDE, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 2187 281121Kooldioxide, vast 1845 Vrij 281121KOOLMONOXIDE, SAMENGEPERST 1016 281129KOOLSTOFDIOXIDE 1013 281121KOOLSTOFDIOXIDE, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 2187 281121KOOLSTOFDISULFIDE 1131 281310KOOLSTOFMONOXIDE, SAMENGEPERST 1016 281129KOOLTEERDESTILLATEN, BRANDBAAR 1136 270799KOOLWATERSTOFFEN, VLOEIBAAR, N.E.G. 3295 290+++KOOLZUUR 1013 281121KOOLZUUR, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 2187 281121KOPERACETOARSENIET 1585 294200KOPERARSENIET 1586 284290KOPERCHLORAAT 2721 282919KOPERCHLORIDE 2802 282739KOPERCYANIDE 1587 283719KOPERETHYLEENDIAMINE, OPLOSSING 1761 292121KRYPTON, SAMENGEPERST 1056 280429KRYPTON, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 1970 280429KUNSTSTOF PERSMASSA, in de vorm van pasta, vellen of geëxtrudeerde 3314 39++++draden, die brandbare dampen ontwikkeltKUNSTSTOFFEN OP BASIS VAN NITROCELLULOSE, VOOR2006 391220ZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.KUNSTTERPENTIJN 1300 272100KWIK 2809 280540KWIKACETAAT 1629 285200KWIK(II)ARSENAAT 1623 285200KWIKBENZOAAT 1631 285200KWIKBROMIDEN 1634 285200KWIK(II)CHLORIDE 1624 285200KWIKCYANIDE 1636 285200KWIKFULMINAAT, BEVOCHTIGD met ten minste 20 massa-% water of 0135 Verbodmengsel van alcohol en waterKWIKGLUCONAAT 1637 285200KWIKJODIDE 1638 285200KWIK(I)NITRAAT 1625 285200KWIK(II)NITRAAT 1627 285200KWIKNUCLEAAT 1639 285200KWIKOLEAAT 1640 285200KWIKOXIDE 1641 285200KWIKOXYCYANIDE, GEFLEGMATISEERD 1642 285200KWIKSALICYLAAT 1644 285200KWIKSULFAAT 1645 285200KWIKTHIOCYANAAT 1646 285200KWIKVERBINDING, VAST, N.E.G. 2025 285200KWIKVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G. 2024 285200LACHGAS 1070 281129LACHGAS, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 2201 2811293.2-B-28


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMlakbasis, bijtend, brandbaar, vloeibaar, zie 3470 3208++lakbasis, brandbaar, bijtend, vloeibaar, zie 3469 3208++lakbasis, vloeibaar, zie 1263 3208++lakbasis, vloeibaar, zie 3066 3208++lakverf, bijtend, brandbaar, zie 3470 3208++lakverf, brandbaar, bijtend, zie 3469 3208++lakverf, zie 1263 3208++lakverf, zie 3066 3208++LEEG GROOT RECIPIËNT VOOR LOSGESTORT VERVOER (IBC) - 4.1.1.11 ++++++LEGE AFNEEMBARE TANK - 4.3.2.4 ++++++LEGE BATTERIJWAGEN - 4.3.2.4 992+++LEGE GROTE CONTAINER - 7.3 993+++LEGE GROTE VERPAKKING - 4.1.1.11 ++++++LEGE IBC - 4.1.1.11 ++++++LEGE KLEINE CONTAINER - 7.3 ++++++LEGE MEGC - 4.3.2.4 993+++LEGE MOBIELE TANK - 4.2.1.5 993+++4.2.2.6LEGE RECIPIENT - 4.1.6 ++++++LEGE TANKCONTAINER - 4.3.2.4 993+++LEGE TANKWAGEN - 4.3.2.4 992+++LEGE VERPAKKING - 4.1.1.11 ++++++LEGE WAGEN - 7.3 992+++LEGERING VAN AARDALKALIMETALEN, N.E.G. 1393 280519LEGERING VAN ALKALIMETALEN, VLOEIBAAR, N.E.G. 1421 280519LEGERINGEN VAN KALIUM EN NATRIUM, VAST 3404 280519LEGERINGEN VAN KALIUM EN NATRIUM, VLOEIBAAR 1422 280519LEISTEENOLIE 1288 270900274900LICHTMUNITIE, met of zonder verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading 0171 930690LICHTMUNITIE, met of zonder verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading 0254 930690LICHTMUNITIE, met of zonder verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading 0297 930690LICHTSPOORELEMENTEN VOOR MUNITIE 0212 360490LICHTSPOORELEMENTEN VOOR MUNITIE 0306 360490LIJMEN, met brandbare vloeistof 1133 350699LIJNWERPRAKETTEN 0238 930690LIJNWERPRAKETTEN 0240 930690LIJNWERPRAKETTEN 0453 930690limoneen, zie 2052 290219LITHIUM 1415 280519LITHIUMALUMINIUMHYDRIDE 1410 285000LITHIUMALUMINIUMHYDRIDE IN ETHER 1411 285000LITHIUMBOORHYDRIDE 1413 285000LITHIUMFERROSILICIUM 2830 285000LITHIUMHYDRIDE 1414 285000LITHIUMHYDROXIDE 2680 282520LITHIUMHYDRIDE, VAST, GIETSTUKKEN 2805 285000LITHIUMHYDROXIDE, OPLOSSING 2679 282520LITHIUMHYPOCHLORIET, DROOG 1471 282890LITHIUMHYPOCHLORIET, MENGSEL 1471 282890LITHIUM-ION-BATTERIJEN (met inbegrip van lithium-ion-batterijen met 3480 850780polymeermembraan)LITHIUM-ION-BATTERIJEN, IN APPARATUUR (met inbegrip van lithium-ionbatterijenmet polymeermembraan)3481 847+++3.2-B-29


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMLITHIUM-ION-BATTERIJEN, VERPAKT MET APPARATUUR (met inbegrip van 3481 847+++lithium-ion-batterijen met polymeermembraan)LITHIUMNITRAAT 2722 283429LITHIUMNITRIDE 2806 285000LITHIUMPEROXIDE 1472 282590LITHIUMSILICIUM 1417 285000LONDON PURPLE 1621 380810LOODACETAAT 1616 291529LOODARSENATEN 1617 284290LOODARSENIETEN 1618 284290LOODAZIDE, BEVOCHTIGD met ten minste 20 massa-% water of mengsel van 0129 Verbodalcohol en waterLOODCYANIDE 1620 283719LOODDIOXIDE 1872 282490LOODFOSFIET, DIBASISCH 2989 283510LOODNITRAAT 1469 283429LOODPERCHLORAAT, OPLOSSING 3408 282990LOODPERCHLORAAT, VAST 1470 282990LOODSTYFNAAT, BEVOCHTIGD met ten minste 20 massa-% water of mengsel 0130 Verbodvan alcohol en waterLOODSULFAAT met meer dan 3% vrij zuur 1794 283329LOODTRINITRORESORCINAAT, BEVOCHTIGD met ten minste 20 massa-% 0130 Verbodwater of mengsel van alcohol en waterLOODVERBINDING, OPLOSBAAR, N.E.G. 2291 28++++LOSSE PATRONEN VOOR KLEINKALIBERWAPENS 0014 930621930630LOSSE PATRONEN VOOR KLEINKALIBERWAPENS 0327 930621930630LOSSE PATRONEN VOOR KLEINKALIBERWAPENS 0338 930621930630LOSSE PATRONEN VOOR WAPENS 0014 930621930630LOSSE PATRONEN VOOR WAPENS 0326 930630930621LOSSE PATRONEN VOOR WAPENS 0327 930630930621LOSSE PATRONEN VOOR WAPENS 0338 930630930621LOSSE PATRONEN VOOR WAPENS 0413 930630930621LUCHT, SAMENGEPERST 1002 285300LUCHT, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 1003 285300M86 brandstof, zie 3165 880330MAGNESIUM, met meer dan 50 % magnesium, in korrels, krullen of lint 1869 8104++MAGNESIUMALUMINIUMFOSFIDE 1419 284800MAGNESIUMARSENAAT 1622 284290MAGNESIUMBROMAAT 1473 282990MAGNESIUMCHLORAAT 2723 282919MAGNESIUMDIAMIDE 2004 285300MAGNESIUMFLUOROSILICAAT 2853 282690MAGNESIUMFOSFIDE 2011 284800MAGNESIUMHYDRIDE 2010 285000MAGNESIUMKORRELS, GECOAT, met een korrelgrootte van ten minste 149 2950 810430µmMAGNESIUMLEGERINGEN, met meer dan 50 % magnesium, in korrels, krullen 1869 8104++of lint3.2-B-30


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMmagnesiumlegeringen, poeder van, zie 1418 810430MAGNESIUMNITRAAT 1474 283429MAGNESIUMPERCHLORAAT 1475 282990MAGNESIUMPEROXIDE 1476 281610MAGNESIUMPOEDER 1418 810430MAGNESIUMSILICIDE 2624 285000MALEÏNEZUURANHYDRIDE 2215 291714MALEÏNEZUURANHYDRIDE, GESMOLTEN 2215 291714MALONITRIL 2647 292690MANEB met ten minste 60 massa-% maneb 2210 380892MANEB, GESTABILISEERD tegen zelfverhitting 2968 380892MANEB-PREPARATEN met ten minste 60 massa-% maneb 2210 380892MANEB-PREPARATEN, GESTABILISEERD tegen zelfverhitting 2968 380892Mangaan-ethyleen-1,2-bis-dithiocarbamaat : zie 2210 ?????Mangaan-ethyleen-1,2-bis-dithiocarbamaat, gestabiliseerd tegen zelfverhitting 2968 ?????zie :MANGAANNITRAAT 2724 283429MANGAANRESINAAT 1330 380620MANNITOLHEXANITRAAT, BEVOCHTIGD met ten minste 40 massa-% water of 0133 292090mengsel van alcohol en waterM86 brandstof, zie 3165MEDICAMENT, VAST, GIFTIG, N.E.G. 3249 300+++MEDICAMENT, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. 3248 300+++MEDICAMENT, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. 1851 300+++medisch afval, gereglementeerd, in sterk gekoelde vloeibare stikstof, zie 3291 382530medisch afval, gereglementeerd, zie 3291 382530MEMBRAANFILTERS UIT NITROCELLULOSE met een stikstofgehalte van niet 3270 391220meer dan 12,6 % berekend op de droge massamengsel A, A01, A02, A0, A1, B1, B2, B of C, zie 1965 271113271119mengsel F1,mengsel F2, mengsel, F3 1078 38247+mengsel P1, P2, zie 1060 271119MENGSEL VAN BUTADIENEN EN KOOLWATERSTOF, GESTABILISEERD, 1010 271114dat bij 70 °C een dampdruk bezit van ten hoogste 1, 1 MPa (11 bar) en bij 50 °Ceen dichtheid van ten minste 0,525 kg/lMENGSEL VAN CHLOORDIFLUORMETHAAN EN1973 382479CHLOORPENTAFLUORETHAAN, met een vast kookpunt, dat ca. 49 %chloordifluormethaan bevatMENGSEL VAN CHLOORPIKRINE EN METHYLBROMIDE met meer dan 2 % 1581 290490chloorpikrineMENGSEL VAN CHLOORPIKRINE EN METHYLCHLORIDE 1582 290490MENGSEL VAN ETHANOL EN BENZINE met meer dan 10 % ethanol 3475 272200272400MENGSEL VAN ETHEEN, ETHYN EN PROPEEN, STERK GEKOELD, 3138 271119VLOEIBAAR met ten minste 71,5 % ethyleen, ten hoogste 22,5 % acetyleen enten hoogste 6 % propyleenMENGSEL VAN ETHYLEEN, ACETYLEEN EN PROPYLEEN, STERK3138 271119GEKOELD, VLOEIBAAR dat ten minste 71,5 % ethyleen, ten hoogste 22,5 %acetyleen en ten hoogste 6 % propyleenMENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN CHLOORTETRAFLUORETHAAN, dat 3297 291010ten hoogste 8,8 % ethyleenoxide bevatMENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN DICHLOORDIFLUORMETHAAN, metten hoogste 12,5 % ethyleenoxide3070 291010290342MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE (KOOLSTOFDIOXIDE) 3300 291010(KOOLZUUR) met meer dan 87 % ethyleenoxideMENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE met meer dan 9 %,maar ten hoogste 87 % ethyleenoxide2811211041 2910102811213.2-B-31


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMMENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE met ten hoogste 9 %ethyleenoxide1952 291010281121MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLSTOFDIOXIDE met meer dan 87% ethyleenoxide3300 291010281121MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLSTOFDIOXIDE met meer dan 9 1041 281121%, maar ten hoogste 87 % ethyleenoxideMENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLSTOFDIOXIDE met ten hoogste 9 1952 281121% ethyleenoxideMENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLZUUR met meer dan 87 %ethyleenoxide3300 291010281121MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLZUUR met meer dan 9 %, maarten hoogste 87 % ethyleenoxide1041 291010281121MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLZUUR met ten hoogste 9 % 1952 281121ethyleenoxideMENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN PENTAFLUORETHAAN, dat ten hoogste 3298 2910107,9 % ethyleenoxide bevat290330MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN TETRAFLUORETHAAN, dat ten hoogste 3299 2910105,6 % ethyleenoxide bevat290330MENGSEL VAN FLUORWATERSTOFZUUR EN ZWAVELZUUR 1786 281119MENGSEL VAN HEXAETHYLTETRAFOSFAAT EN SAMENGEPERST GAS 1612 291990MENGSEL VAN KOOLWATERSTOFGASSEN, SAMENGEPERST, N.E.G. 1964 271129MENGSEL VAN KOOLWATERSTOFGASSEN, VLOEIBAAR GEMAAKT, 1965 271119N.E.G.zoals mengsel A, A01, A02, A0, A1, B1, B2, B of CMENGSEL VAN METHYLACETYLEEN EN PROPADIEEN, GESTABILISEERD, 1060 271119zoals mengsel P1, of mengsel P2MENGSEL VAN METHYLCHLORIDE EN DICHLOORMETHAAN 1912 290319MENGSEL VAN SALPETERZUUR EN ZOUTZUUR1798 VerbodMENGSEL VAN STIKSTOFMONOXIDE EN DISTIKSTOFTETROXIDE 1975 281129MENGSEL VAN STIKSTOFMONOXIDE EN STIKSTOFDIOXIDE 1975 281129MENGSEL VAN WATERSTOF EN METHAAN, SAMENGEPERST 2034 271129MENGSELS VAN BUTENEN 1012 290123Mengsels van vaste stoffen, die brandbare vloeistoffen met een vlampunt van ten 3175 ++++++hoogste 60 °C bevatten: zieMERCAPTANEN, MENGSEL, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, N.E.G. 3336 293090MERCAPTANEN, MENGSEL, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. 1228 293090MERCAPTANEN, MENGSEL, VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G. 3071 293090MERCAPTANEN, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, N.E.G. 3336 293090MERCAPTANEN, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. 1228 293090MERCAPTANEN, VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G. 3071 293090mercaptoethanol, zie 2966 2930905-MERCAPTOTETRAZOL-1-AZIJNZUUR 0448 293499mesityleen, zie 2325 290290MESITYLOXIDE 1229 291419MESTSTOF, OPLOSSING met niet gebonden ammoniak 1043 281420310510Meststoffen, met ammoniumnitraat, zie 2067 310520Meststoffen, met ammoniumnitraat, zie 2071 Vrij 310520Meststoffen, met ammoniumnitraat, zie2072 VerbodMET WATER REACTIEVE METAALORGANISCHE STOF, VAST 3395 293100MET WATER REACTIEVE METAALORGANISCHE STOF, VAST ,3396 293100BRANDBAARMET WATER REACTIEVE METAALORGANISCHE STOF, VAST, VOOR 3397 293100ZELFVERHITTING VATBAARMET WATER REACTIEVE METAALORGANISCHE STOF, VLOEIBAAR 3398 293100MET WATER REACTIEVE METAALORGANISCHE STOF, VLOEIBAAR,BRANDBAAR3399 2931003.2-B-32


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMMET WATER REACTIEVE METALLISCHE STOF, N.E.G. 3208 ++++++MET WATER REACTIEVE METALLISCHE STOF, VOOR ZELFVERHITTING 3209 ++++++VATBAAR, N.E.G.MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, N.E.G. 2813 ++++++MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, BIJTEND, N.E.G. 3131 ++++++MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, BRANDBAAR, N.E.G. 3132 ++++++MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G. 3134 ++++++MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, OXIDEREND, N.E.G.3133 VerbodMET WATER REACTIEVE VASTE STOF, VOOR ZELFVERHITTING3135 ++++++VATBAAR, N.E.G.MET WATER REACTIEVE VLOEISTOF, N.E.G. 3148 7.3 ++++++MET WATER REACTIEVE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G. 3129 ++++++MET WATER REACTIEVE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G. 3130 ++++++METAALCARBONYLEN, VAST, N.E.G. 3466 293100METAALCARBONYLEN, VLOEIBAAR, N.E.G. 3281 293100METAALHYDRIDEN, REACTIEF MET WATER, N.E.G. 1409 285000METAALKATALYSATOR, BEVOCHTIGD met een zichtbare overmaat vloeistof 1378 38151+METAALKATALYSATOR, DROOG 2881 38151+METAALORGANISCHE VERBINDING, VAST, GIFTIG, N.E.G. 3467 293100METALDEHYDE 1332 291250METALLISCHE LEGERINGEN VAN KALIUM, VAST 3403 280519METALLISCHE LEGERINGEN VAN KALIUM, VLOEIBAAR 1420 280519METHAAN, SAMENGEPERST 1971 271129METHAAN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 1972 271119METHAANSULFONYLCHLORIDE 3246 290490METHACRYLALDEHYDE, GESTABILISEERD 2396 291219METHACRYLNITRIL, GESTABILISEERD 3079 292690METHACRYLZUUR, GESTABILISEERD 2531 291613METHANOL 1230 2905112-methoxyethanol, zie 1188 290944METHOXYMETHYLISOCYANAAT 2605 2929104-METHOXY-4-METHYLPENTAAN-2-ON 2293 2914501-METHOXY-2-PROPANOL 3092 290949METHYLACETAAT 1231 291539METHYLACRYLAAT, GESTABILISEERD 1919 291612METHYLAL 1234 291100METHYLALLYLALCOHOL 2614 290519METHYLALLYLCHLORIDE 2554 290329METHYLAMINE, OPLOSSING IN WATER 1235 292111METHYLAMINE, WATERVRIJ 1061 292111METHYLAMYLACETAAT 1233 291539METHYLAMYLALCOHOL 2053 290519N-METHYLANILINE 2294 292142alfa-METHYLBENZYLALCOHOL, VAST 3438 290629alfa-METHYLBENZYLALCOHOL, VLOEIBAAR 2937 290629METHYLBROMIDE met ten hoogste 2 % chloorpikrine 1062 290339METHYLBROMIDE EN ETHYLEENDIBROMIDE, MENGSEL, VLOEIBAAR 1647 290339METHYLBROOMACETAAT 2643 2915903-METHYLBUTAAN-2-ON 2397 2914192-METHYLBUTANAL 3371 2912193-METHYL-1-BUTEEN 2561 2901292-METHYL-1-BUTEEN 2459 2901292-METHYL-2-BUTEEN 2460 290129N-METHYLBUTYLAMINE 2945 292119METHYL-tert-BUTYLETHER 2398 2909193.2-B-33


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMMETHYLBUTYRAAT 1237 291560METHYLCHLOORACETAAT 2295 291540METHYLCHLOORFORMIAAT 1238 291590METHYLCHLOORMETHYLETHER 1239 290919METHYL-2-CHLOORPROPIONAAT 2933 291590METHYLCHLOORSILAAN 2534 293100METHYLCHLORIDE 1063 290311methylcyanide, zie 1648 292690METHYLCYCLOHEXAAN 2296 290219METHYLCYCLOHEXANOLEN, brandbaar 2617 290612METHYLCYCLOHEXANON 2297 291422METHYLCYCLOPENTAAN 2298 290219METHYLDICHLOORACETAAT 2299 291540METHYLDICHLOORSILAAN 1242 293100methyleenchloride, zie 1593 290312METHYLETHYLKETON 1193 2914122-METHYL-5-ETHYLPYRIDINE 2300 293339METHYLFENYLDICHLOORSILAAN 2437 293100METHYLFLUORIDE 2454 290339METHYLFORMIAAT 1243 2915132-METHYLFURAN 2301 2932192-METHYL-2-HEPTAANTHIOL 3023 2930905-METHYLHEXAAN-2-ON 2302 291419METHYLHYDRAZINE 1244 292800METHYLISOBUTYLCARBINOL 2053 290519METHYLISOBUTYLKETON 1245 291413METHYLISOCYANAAT 2480 292910METHYLISOPROPENYLKETON, GESTABILISEERD 1246 291419methylisopropylbenzenen, zie 2046 290270METHYLISOTHIOCYANAAT 2477 293090METHYLISOVALERAAT 2400 291560METHYLJODIDE 2644 290339METHYLMAGNESIUMBROMIDE IN ETHYLETHER 1928 293100METHYLMERCAPTAAN 1064 2930903-(methylthio)propanal : zie 2785 293090METHYLMETHACRYLAAT, MONOMEER, GESTABILISEERD 1247 2916144-METHYLMORFOLINE 2535 293499N-METHYLMORFOLINE 2535 293499METHYLNITRIET2455 VerbodMETHYLORTHOSILICAAT 2606 292090METHYLPENTADIENEN 2461 2901292-METHYLPENTANOL-2 2560 2905193-methylpenteen-2-yn-4-ol-1 2705 2930901-METHYLPIPERIDINE 2399 293339METHYLPROPIONAAT 1248 291550METHYLPROPYLETHER 2612 290919METHYLPROPYLKETON 1249 291419methylpyridinen, zie 2313 293339METHYLTETRAHYDROFURAN 2536 293219METHYLTRICHLOORACETAAT 2533 291540METHYLTRICHLOORSILAAN 1250 293100alfa-METHYLVALERALDEHYDE 2367 291219METHYLVINYLKETON, GESTABILISEERD 1251 291419MIERENZUUR met meer dan 85 massa-% zuur 1779 291511MIERENZUUR met ten minste 5 massa-% en minder dan 85 massa-% zuur 3412 291511MIJNEN, met springlading 0136 9306903.2-B-34


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMMIJNEN, met springlading 0137 930690MIJNEN, met springlading 0138 930690MIJNEN, met springlading 0294 930690MILIEUGEVAARLIJKE VASTE STOF, N.E.G. 3077 ++++++MILIEUGEVAARLIJKE VLOEISTOF, N.E.G. 3082 ++++++MOLYBDEENPENTACHLORIDE 2508 282739MONSTER VAN CHEMISCHE STOF, GIFTIG 3315 ++++++MORFOLINE 2054 293499motorbrandstof, zie 1203 272+00MUNITIE VOOR BEPROEVINGEN 0363 930690MUNITIE, GIFTIG, met verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading 0020 VerbodMUNITIE, GIFTIG, met verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading0021 VerbodMUNITIE, GIFTIG, NIET ONTPLOFBAAR, zonder verspreidingslading of 2016 930690uitstootlading en zonder ontstekerMUNITIE, TRAANVERWEKKEND, NIET ONTPLOFBAAR, zonder2017 930690verspreidingslading of uitstootlading en zonder ontstekerMUSKUS-XYLEEN 2956 290420mysoriet, zie 2212 252490NAFTALEEN, GERAFFINEERD 1334 290290NAFTALEEN, GESMOLTEN 2304 290290NAFTALEEN, RUW 1334 270740alfa-NAFTYLAMINE 2077 292145beta-NAFTYLAMINE, OPLOSSING 3411 292145beta-NAFTYLAMINE, VAST 1650 292145NAFTYLTHIOUREUM 1651 293090NAFTYLUREUM 1652 292421NATRIUM 1428 280511NATRIUMALUMINAAT, OPLOSSING 1819 284190Natriumaluminaat, vast 2812 Vrij 284110NATRIUMALUMINIUMHYDRIDE 2835 285000NATRIUMAMMONIUMVANADAAT 2863 284190NATRIUMARSANILAAT 2473 293100NATRIUMARSENAAT 1685 284290NATRIUMARSENIET, OPLOSSING IN WATER 1686 284290NATRIUMARSENIET, VAST 2027 284290NATRIUMAZIDE 1687 285000NATRIUMBATTERIJEN 3292 8506++natriumbifluoride, zie 2439 282619NATRIUMBOORHYDRIDE 1426 285000NATRIUMBOORHYDRIDE EN NATRIUMHYDROXIDE, OPLOSSING, met ten 3320 285000hoogste 12 massa-% natriumboorhydride en ten hoogste 40 massa-%natriumhydroxideNATRIUMBROMAAT 1494 282990NATRIUMCARBONAAT-PEROXYHYDRAAT 3378 283699NATRIUMCELLEN 3292 8506++NATRIUMCHLOORACETAAT 2659 291540NATRIUMCHLORAAT 1495 282911NATRIUMCHLORAAT, OPLOSSING IN WATER 2428 282911NATRIUMCHLORIET 1496 282890NATRIUMCYANIDE, OPLOSSING 3414 283711NATRIUMCYANIDE, VAST 1689 283711NATRIUMDINITRO-o-CRESOLAAT, BEVOCHTIGD met ten minste 15 massa-% water1348 2908993.2-B-35


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMNATRIUMDINITRO-o-CRESOLAAT, droog of bevochtigd met minder dan 15 0234 290899massa-% waterNATRIUMDINITRO-o-CRESOLAAT, BEVOCHTIGD, met ten minste 10 massa- 3369 290899% waterNATRIUMDITHIONIET 1384 283110NATRIUMFLUORACETAAT 2629 291590NATRIUMFLUORIDE, OPLOSSING 3415 282619NATRIUMFLUORIDE, VAST 1690 282619NATRIUMFLUOROSILICAAT 2674 282620NATRIUMFOSFIDE 1432 284800NATRIUMHYDRIDE 1427 285000NATRIUMHYDROXIDE, OPLOSSING 1824 281512NATRIUMHYDROXIDE, VAST 1823 281511NATRIUMKAKODYLAAT 1688 293100NATRIUMKOPER(I)CYANIDE, OPLOSSING 2317 283720NATRIUMKOPER(I)CYANIDE, VAST 2316 283720NATRIUMMETASILICAAT: zie 3253 283911NATRIUMMETHYLAAT 1431 290519NATRIUMMETHYLAAT, OPLOSSING in alcohol 1289 290519NATRIUMMONOXIDE 1825 282590NATRIUMNITRAAT 1498 310250NATRIUMNITRAAT EN KALIUMNITRAAT, MENGSEL 1499 283429NATRIUMNITRIET 1500 283410natriumoxide, zie 1825 282590NATRIUMPENTACHLOORFENOLAAT 2567 290819NATRIUMPERBORAAT-MONOHYDRAAT 3377 284030NATRIUMPERCHLORAAT 1502 282990NATRIUMPERMANGANAAT 1503 284169NATRIUMPEROXIDE 1504 281530NATRIUMPEROXOBORAAT, WATERVRIJ 3247 284030NATRIUMPERSULFAAT 1505 283340NATRIUMPIKRAMAAT, BEVOCHTIGD met ten minste 20 massa-% water 1349 292229NATRIUMPIKRAMAAT, droog of bevochtigd met minder dan 20 massa-% water 0235 292229NATRIUMSULFIDE met minder dan 30% kristalwater 1385 283010NATRIUMSULFIDE, GEHYDRATEERD met ten minste 30% kristalwater 1849 283010NATRIUMSULFIDE, WATERVRIJ 1385 283010NATRIUMSUPEROXIDE 2547 281530NATRIUMWATERSTOFDIFLUORIDE 2439 282619NATRIUMWATERSTOFSULFIDE met minder dan 25% kristalwater 2318 283010NATRIUMWATERSTOFSULFIDE, GEHYDRATEERD met ten minste 25% 2949 283010kristalwaterNATRONKALK, met meer dan 4% natriumhydroxide 1907 282590natronloog, zie 1824 281512NAVULPATRONEN MET KOOLWATERSTOFGAS VOOR KLEINE3150 ++++++APPARATEN, met aftapinrichtingNAVULPATRONEN VOOR AANSTEKERS die een brandbaar gas bevatten 1057 961390NEON, SAMENGEPERST 1065 280429NEON, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 1913 280429NICOTINE 1654 293999NICOTINEHYDROCHLORIDE, OPLOSSING 1656 293999NICOTINEHYDROCHLORIDE, VLOEIBAAR 1656 293999NICOTINEHYDROCHLORIDE,VAST 3444 293999NICOTINEPREPARAAT, VAST, N.E.G. 1655 293999NICOTINEPREPARAAT, VLOEIBAAR, N.E.G. 3144 293999NICOTINESALICYLAAT 1657 2939993.2-B-36


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMNICOTINESULFAAT, OPLOSSING 1658 293999NICOTINESULFAAT, VAST 3445 293999NICOTINETARTRAAT 1659 293999NICOTINEVERBINDING, VAST, N.E.G. 1655 293999NICOTINEVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G. 3144 293999NIKKELCYANIDE 1653 283719Nikkel-metaalhydride-batterijen 3496 Vrij 850680NIKKELNITRAAT 2725 283429NIKKELNITRIET 2726 283410NIKKELTETRACARBONYL 1259 293100NITREERZUURMENGSEL 1796 280800NITREERZUURMENGSEL, AFGEWERKT 1826 280800382569NITRILLEN, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G. 3273 292690NITRILLEN, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G. 3275 292690NITRILLEN, VAST, GIFTIG, N.E.G. 3439 292690NITRILLEN, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. 3276 292690NITROANILINEN (o-, m-, p-) 1661 292142NITROANISOLEN, VAST 3458 290930NITROANISOLEN, VLOEIBAAR 2730 290930NITROBENZEEN 1662 290420NITROBENZEENSULFONZUUR 2305 2904905-NITROBENZOTRIAZOL 0385 293399NITROBENZOTRIFLUORIDEN, VAST 3431 290490NITROBENZOTRIFLUORIDEN, VLOEIBAAR 2306 290490NITROBROOMBENZENEN, VAST 3459 290490NITROBROOMBENZENEN, VLOEIBAAR 2732 290490NITROCELLULOSE MET ten minste 25 massa-% ALCOHOL en een2556 391220stikstofgehalte van niet meer dan 12,6% berekend op de droge massaNITROCELLULOSE MET ten minste 25 massa-% WATER 2555 391220NITROCELLULOSE, OPLOSSING, BRANDBAAR, die niet meer dan 12,6%stikstof bevat (berekend op de droge massa) en niet meer dan 55% nitrocellulose2059 ?????NITROCELLULOSE, BEVOCHTIGD, met ten minste 25 massa-% alcohol 0342 391220NITROCELLULOSE, droog of bevochtigd met minder dan 25 massa-% water (of 0340 391220alcohol)NITROCELLULOSE, GEPLASTIFICEERD met ten minste 18 massa-% 0343 391220plastificeermiddelNITROCELLULOSE, MENGSEL, met een stikstofgehalte van niet meer dan 2557 39122012,6% berekend op de droge massa, MET of ZONDER PLASTIFICEERMIDDEL,MET of ZONDER PIGMENTNITROCELLULOSE, MENGSEL, met een stikstofgehalte in de droge stof vanniet meer dan 12,6 %, MET PLASTIFICEERMIDDEL, ZONDER PIGMENT2557 391220NITROCELLULOSE, MENGSEL, met een stikstofgehalte in de droge stof vanniet meer dan 12,6 %, ZONDER PLASTIFICEERMIDDEL, MET PIGMENTNITROCELLULOSE, MENGSEL, met een stikstofgehalte in de droge stof vanniet meer dan 12,6 %, ZONDER PLASTIFICEERMIDDEL, ZONDER PIGMENT2557 3912202557 391220NITROCELLULOSE, onbehandeld of geplastificeerd met minder dan 18 massa- 0341 391220% plastificeermiddelNITROCELLULOSE, OPLOSSING, BRANDBAAR 2059 3912203-NITRO-4-CHLOORBENZOTRIFLUORIDE 2307 290490NITROCRESOLEN, VAST 2446 290899NITROCRESOLEN, VLOEIBAAR 3434 290899NITROETHAAN 2842 2904203.2-B-37


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMNITROFENOLEN (o-, m-, p-) 1663 2908994-NITROFENYLHYDRAZINE, met ten minste 30 massa-% water 3376 292800NITROGLYCERINE, GEDESENSIBILISEERD met ten minste 40 massa-% niet 0143 360200vluchtig, niet in water oplosbaar flegmatiseermiddelNITROGLYCERINE, MENGSEL, GEDESENSIBILISEERD, VAST, N.E.G., met 3319 292090meer dan 2 massa-%, maar ten hoogste 10 massa-% nitroglycerineNITROGLYCERINE, MENGSEL, GEDESENSIBILISEERD, VLOEIBAAR, 3343 292090BRANDBAAR, N.E.G., met ten hoogste 30 massa-% nitroglycerineNITROGLYCERINE, MENGSEL, GEDESENSIBILISEERD, VLOEIBAAR, N.E.G., 3357 292090met ten hoogste 30 massa-% nitroglycerineNITROGLYCERINE, OPLOSSING IN ALCOHOL met meer dan 1% doch ten 0144 360200hoogste 10% nitroglycerineNITROGLYCERINE, OPLOSSING IN ALCOHOL met meer dan 1% doch ten 3064 292090hoogste 5 % nitroglycerineNITROGLYCERINE, OPLOSSING IN ALCOHOL met ten hoogste 1%nitroglycerine1204 300390292090NITROGUANIDINE, BEVOCHTIGD met ten minste 20 massa-% water 1336 292529NITROGUANIDINE, droog of bevochtigd met minder dan 20 massa-% water 0282 292529NITROMANNIET, BEVOCHTIGD met ten minste 40 massa-% water of mengsel 0133 292090van alcohol en waterNITROMETHAAN 1261 290420NITRONAFTALEEN 2538 290420NITROPROPANEN 2608 290420p-NITROSODIMETHYLANILINE 1369 292119NITROSYLCHLORIDE 1069 281210NITROSYLZWAVELZUUR, VAST 3456 281119NITROSYLZWAVELZUUR, VLOEIBAAR 2308 281119NITROTOLUENEN, VAST 3446 290420NITROTOLUENEN, VLOEIBAAR 1664 290420MONONITROTOLUIDINEN 2660 292143NITRO-UREUM 0147 292419NITROXYLENEN, VAST 3447 290420NITROXYLENEN, VLOEIBAAR 1665 290420NONANEN 1920 290110NONYLTRICHLOORSILAAN 1799 293100NORBORNADIEEN-2,5, GESTABILISEERD 2251 290219OCTADECYLTRICHLOORSILAAN 1800 293100OCTADIENEN 2309 290129OCTAFLUOR-2-BUTEEN 2422 290339OCTAFLUORCYCLOBUTAAN 1976 290359OCTAFLUORPROPAAN 2424 290339OCTANEN 1262 290110OCTOGEEN, BEVOCHTIGD met ten minste 15 massa-% water 0226 293369OCTOGEEN, GEDESENSIBILISEERD 0484 293369OCTOLIET, droog of bevochtigd met minder dan 15 massa-% water 0266 360200OCTONAL 0496 360200OCTYLALDEHYDEN 1191 291219OCTYLTRICHLOORSILAAN 1801 293100OEFENGRANATEN, hand- of geweer- 0110 930690OEFENGRANATEN, hand- of geweer- 0318 930690OEFENGRANATEN, hand- of geweer- 0372 930690OEFENGRANATEN, hand- of geweer- 0452 930690OEFENMUNITIE 0362 930690OEFENMUNITIE 0488 930690OLIEGAS, SAMENGEPERST 1071 271129Oliehoudende doeken 1856 Vrij 5+++++OLIEPIJPDOORBORINGSAPPARATEN, zonder slagpijpje 0124 9306903.2-B-38


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMOLIEPIJPDOORBORINGSAPPARATEN, zonder slagpijpje 0494 930690OLIEZAADKOEKEN met meer dan 1,5 massa-% olie en ten hoogste 11 massa- 1386 2306++% vochtOLIEZAADKOEKEN met ten hoogste 1,5 massa-% olie en ten hoogste 11 massa-2217 2306++% vochtoleum, zie 1831 280700ONTA 0490 293399ONTPLOFBARE STOF, MONSTER, die geen inleispringstof is 0190 360200ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 0357 360200ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 0358 360200ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 0359 360200ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G.0473 VerbodONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 0474 360200ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 0475 360200ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 0476 360200ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 0477 360200ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 0478 360200ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 0479 360200ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 0480 360200ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 0481 360200ONTPLOFBARE STOFFEN, N.E.G. 0485 360200ONTPLOFBARE STOFFEN, ZEER WEINIG GEVOELIG , N.E.G. 0482 360200ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0349 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0350 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0351 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0352 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0353 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0354 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0355 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0356 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0462 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0463 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0464 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0465 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0466 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0467 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0468 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0469 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0470 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0471 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, N.E.G. 0472 930690ONTPLOFBARE VOORWERPEN, EXTREEM WEINIG GEVOELIG 0486 930690ONTSPANNINGSONTSTEKERS, ONTPLOFBAAR 0173 360300ONTSTEKERS 0121 360300ONTSTEKERS 0314 360300ONTSTEKERS 0315 360300ONTSTEKERS 0325 360300ONTSTEKERS 0454 360300ONTSTEKERS VOOR VUURKOORD 0131 360300ONTSTEKINGSDOPPEN 0319 360300ONTSTEKINGSDOPPEN 0320 360300ONTSTEKINGSDOPPEN 0376 360300ORGANISCH PEROXIDE, TYPE B, VAST 3102 29++++ORGANISCH PEROXIDE, TYPE B, VAST, MET TEMPERATUURBEHEERSING 3112 VerbodORGANISCH PEROXIDE, TYPE B, VLOEIBAAR 3101 29++++3.2-B-39


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMORGANISCH PEROXIDE, TYPE B, VLOEIBAAR, MET3111 VerbodTEMPERATUURBEHEERSINGORGANISCH PEROXIDE, TYPE C, VAST 3104 29++++ORGANISCH PEROXIDE, TYPE C, VAST, MET TEMPERATUURBEHEERSING 3114 VerbodORGANISCH PEROXIDE, TYPE C, VLOEIBAAR 3103 29++++ORGANISCH PEROXIDE, TYPE C, VLOEIBAAR, MET3113 VerbodTEMPERATUURBEHEERSINGORGANISCH PEROXIDE, TYPE D, VAST 3106 29++++ORGANISCH PEROXIDE, TYPE D, VAST, MET TEMPERATUURBEHEERSING 3116 VerbodORGANISCH PEROXIDE, TYPE D, VLOEIBAAR 3105 29++++ORGANISCH PEROXIDE, TYPE D, VLOEIBAAR, MET3115 VerbodTEMPERATUURBEHEERSINGORGANISCH PEROXIDE, TYPE E, VAST 3108 29++++ORGANISCH PEROXIDE, TYPE E, VAST, MET TEMPERATUURBEHEERSING 3118 VerbodORGANISCH PEROXIDE, TYPE E, VLOEIBAAR 3107 29++++ORGANISCH PEROXIDE, TYPE E, VLOEIBAAR, MET3117 VerbodTEMPERATUURBEHEERSINGORGANISCH PEROXIDE, TYPE F, VAST 3110 29++++ORGANISCH PEROXIDE, TYPE F, VAST, MET TEMPERATUURBEHEERSING 3120 VerbodORGANISCH PEROXIDE, TYPE F, VLOEIBAAR 3109 29++++ORGANISCH PEROXIDE, TYPE F, VLOEIBAAR, MET3119 VerbodTEMPERATUURBEHEERSINGOrganisch peroxide, vast, monster, met temperatuurbeheersing: zie3114 VERBODOrganisch peroxide, vaste stof monster: zie 3104 29++++Organisch peroxide, vloeibaar, monster, met temperatuurbeheersing: zie 3113 VERBODOrganisch peroxide, vloeibaar, monster: zie 3103 29++++ORGANISCHE ARSEENVERBINDING, VAST, N.E.G. 3465 293100ORGANISCHE ARSEENVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G. 3280 293100ORGANISCHE FOSFORVERBINDING, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G. 3279 ++++++ORGANISCHE FOSFORVERBINDING, VAST, GIFTIG, N.E.G. 3464 ++++++ORGANISCHE FOSFORVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. 3278 ++++++ORGANISCHE PEROXIDEN (lijst) - 2.2.52.4 ++++++ORGANISCHE TINVERBINDING, VAST, N.E.G. 3146 293100ORGANISCHE TINVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G. 2788 293100OSMIUMTETROXIDE 2471 284390OVERDRACHTSLADINGEN MET SLAGPIJPJE 0225 360300OVERDRACHTSLADINGEN MET SLAGPIJPJE 0268 360300OVERDRACHTSLADINGEN, zonder slagpijpje 0042 360300OVERDRACHTSLADINGEN, zonder slagpijpje 0283 360300OXIDERENDE VASTE STOF, N.E.G. 1479 ++++++OXIDERENDE VASTE STOF, BIJTEND, N.E.G. 3085 ++++++OXIDERENDE VASTE STOF, BRANDBAAR, N.E.G.3137 VerbodOXIDERENDE VASTE STOF, GIFTIG, N.E.G. 3087 ++++++OXIDERENDE VASTE STOF, MET WATER REACTIEF, N.E.G.3121 VerbodOXIDERENDE VASTE STOF, VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G. 3100 VerbodOXIDERENDE VLOEISTOF, N.E.G. 3139 ++++++OXIDERENDE VLOEISTOF, BIJTEND, N.E.G. 3098 ++++++OXIDERENDE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G. 3099 ++++++OXYNITROTRIAZOL 0490 293399PAPIER, BEHANDELD MET ONVERZADIGDE OLIËN, onvolledig gedroogd 1379 481160(met inbegrip van carbonpapier)PARAFORMALDEHYDE 2213 291260PARALDEHYDE 1264 2912503.2-B-40


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMPARFUMERIEPRODUCTEN met brandbare oplosmiddelen 1266 330300PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, die bijtende stoffen bevatten 3477 8473++PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, die brandbare vloeistoffen bevatten 3473 8473++PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, die een vloeibaar gemaakt 3478 8473++brandbaar gas bevattenPATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, die met water reactieve stoffen 3476 8473++bevattenPATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, IN APPARATUUR, die bijtende 3477 847+++stoffen bevattenPATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, die waterstof in een metaalhydride 3479 8473++bevattenPATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, IN APPARATUUR, die brandbare 3473 847+++vloeistoffen bevattenPATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, IN APPARATUUR, die met water 3476 847+++reactieve stoffen bevattenPATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, IN APPARATUUR, die een vloeibaar 3478 847+++gemaakt brandbaar gas bevattenPATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, IN APPARATUUR, die waterstof in 3479 847+++een metaalhydride bevattenPATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, VERPAKT MET APPARATUUR, die 3477 847+++bijtende stoffen bevattenPATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, VERPAKT MET APPARATUUR, die 3473 847+++brandbare vloeistoffen bevattenPATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, VERPAKT MET APPARATUUR, die 3478 847+++een vloeibaar gemaakt brandbaar gas bevattenPATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, VERPAKT MET APPARATUUR, die 3476 847+++met water reactieve stoffen bevattenPATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, VERPAKT MET APPARATUUR, die 3479 847+++waterstof in een metaalhydride bevattenPATRONEN VOOR KLEINKALIBERWAPENS 0012 930621930630PATRONEN VOOR KLEINKALIBERWAPENS 0339 930621930630PATRONEN VOOR KLEINKALIBERWAPENS 0417 930621930630PATRONEN VOOR OLIEBORINGEN 0277 930630PATRONEN VOOR OLIEBORINGEN 0278 930630PATRONEN VOOR TECHNISCHE DOELEINDEN 0275 930630PATRONEN VOOR TECHNISCHE DOELEINDEN 0276 930630PATRONEN VOOR TECHNISCHE DOELEINDEN 0323 930630PATRONEN VOOR TECHNISCHE DOELEINDEN 0381 930630PATRONEN VOOR WAPENS, MET INERT PROJECTIEL 0012 930630930621PATRONEN VOOR WAPENS, MET INERT PROJECTIEL 0328 930630930621PATRONEN VOOR WAPENS, MET INERT PROJECTIEL 0339 930630930621PATRONEN VOOR WAPENS, MET INERT PROJECTIEL 0417 930630930621PATRONEN VOOR WAPENS, met springlading 0005 930630930621PATRONEN VOOR WAPENS, met springlading 0006 930630930621PATRONEN VOOR WAPENS, met springlading 0007 9306309306213.2-B-41


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMPATRONEN VOOR WAPENS, met springlading 0321 930630930621PATRONEN VOOR WAPENS, met springlading 0348 930630930621PATRONEN VOOR WAPENS, met springlading 0412 930630930621PATROONHULZEN, LEEG, MET ONTSTEKER 0055 930690PATROONHULZEN, LEEG, MET ONTSTEKER 0379 930690PATROONHULZEN, MEEBRANDEND, LEEG, ZONDER ONTSTEKER 0446 930690PATROONHULZEN, MEEBRANDEND, LEEG, ZONDER ONTSTEKER 0447 9306902,4-PENTAANDION 2310 291419PENTABORAAN 1380 285000PENTACHLOORETHAAN 1669 290319PENTACHLOORFENOL 3155 290811PENTAERYTHRIETTETRANITRAAT, BEVOCHTIGD met ten minste 25 massa- 0150 292090% waterPENTAERYTHRIETTETRANITRAAT, GEDESENSIBILISEERD met ten minste 0150 29209015 massa-% flegmatiseermiddelPENTAERYTHRIETTETRANITRAAT, MENGSEL, GEDESENSIBILISEERD,VAST, N.E.G., met meer dan 10 massa-% maar ten hoogste 20 massa-% PETN3344 292090PENTAERYTHRIETTETRANITRAAT, met ten minste 7 massa-% was 0411 292090PENTAERYTHRITOLTETRANITRAAT, BEVOCHTIGD met ten minste 25 massa-0150 292090% waterPENTAERYTHRITOLTETRANITRAAT, GEDESENSIBILISEERD met ten minste 0150 29209015 massa-% flegmatiseermiddelPENTAERYTHRITOLTETRANITRAAT, MENGSEL, GEDESENSIBILISEERD,VAST, N.E.G., met meer dan 10 massa-% maar ten hoogste 20 massa-% PETN3344 292090PENTAERYTHRITOLTETRANITRAAT, met ten minste 7 massa-% was 0411 292090PENTAFLUORETHAAN 3220 290339pentafluorethaan, 1,1,1- trifluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan, zeotropischmengsel met ca. 44% pentafluorethaan en 52% 1,1,1-trifluorethaan, zie3337 382474PENTAMETHYLHEPTAAN 2286 290110PENTANEN, vloeibaar 1265 290110PENTRIET met ten minste 7 massa% was 0411 292090PENTRIET, BEVOCHTIGD met ten minste 25 massa-% water 0150 292090PENTRIET, GEDESENSIBILISEERD met ten minste 15 massa-%0150 292090flegmatiseermiddelPENTRIET, MENGSEL, GEDESENSIBILISEERD, VAST, N.E.G., met meer dan 3344 29209010 massa-% maar ten hoogste 20 massa-% PETNPENTANOLEN 1105 290519PENTEEN-1 1108 2901291-PENTOL 2705 290529PENTOLIET, droog of bevochtigd met minder dan 15 massa-% water 0151 360200perchloorethyleen, zie 1897 290323PERCHLOORMETHYLMERCAPTAAN 1670 293090PERCHLOORZUUR, met meer dan 50 massa-% doch ten hoogste 72 massa-% 1873 281119zuurPERCHLOORZUUR, met ten hoogste 50 massa-% zuur 1802 281119PERCHLORYLFLUORIDE 3083 281210PERFLUOR(ETHYLVINYL)ETHER 3154 290919PERFLUOR(METHYLVINYL)ETHER 3153 290919PERSLUCHT 1002 285300PESTICIDE, ARSEENVERBINDING, VAST, GIFTIG 2759 3808++3.2-B-42


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMPESTICIDE, ARSEENVERBINDING, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG, 2760 3808++vlampunt lager dan 23 °CPESTICIDE, ARSEENVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG 2994 3808++PESTICIDE, ARSEENVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met 2993 3808++een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CPESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING, VAST, GIFTIG 2781 380893PESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG, 2782 380893vlampunt lager dan 23 °CPESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG 3016 380893PESTICIDE, BIPYRIDILIUMVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, 3015 380893met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CPESTICIDE, CARBAMAAT, VAST, GIFTIG 2757 3808++PESTICIDE, CARBAMAAT, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG, vlampunt lager 2758 3808++dan 23 °CPESTICIDE, CARBAMAAT, VLOEIBAAR, GIFTIG 2992 3808++PESTICIDE, CARBAMAAT, VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met een 2991 3808++vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CPESTICIDE, CUMARINEVERBINDING, VAST, GIFTIG 3027 380899PESTICIDE, CUMARINEVERBINDING, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG, 3024 380899met een vlampunt lager dan 23 °CPESTICIDE, CUMARINEVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG 3026 380899PESTICIDE, CUMARINEVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, 3025 380899met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CPESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, VAST, GIFTIG 3345 380893PESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, 3346 380893GIFTIG, vlampunt lager dan 23 °CPESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, VLOEIBAAR, GIFTIG 3348 380893PESTICIDE, FENOXYAZIJNZUURDERIVAAT, VLOEIBAAR, GIFTIG,3347 380893BRANDBAAR, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CPESTICIDE, KOPERVERBINDING, VAST, GIFTIG 2775 380892PESTICIDE, KOPERVERBINDING, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG, 2776 380892vlampunt lager dan 23 °CPESTICIDE, KOPERVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG 3010 380892PESTICIDE, KOPERVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met 3009 380892een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CPESTICIDE, KWIKVERBINDING, VAST, GIFTIG 2777 380892PESTICIDE, KWIKVERBINDING, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG, 2778 380892vlampunt lager dan 23 °CPESTICIDE, KWIKVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG 3012 380892PESTICIDE, KWIKVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met een 3011 380892vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CPESTICIDE, MET GESUBSTITUEERD NITROFENOL, VAST, GIFTIG 2779 380893PESTICIDE, MET GESUBSTITUEERD NITROFENOL, VLOEIBAAR,2780 380893BRANDBAAR, GIFTIG, vlampunt lager dan 23 °CPESTICIDE, MET GESUBSTITUEERD NITROFENOL, VLOEIBAAR, GIFTIG 3014 380893PESTICIDE, MET GESUBSTITUEERD NITROFENOL, VLOEIBAAR, GIFTIG, 3013 380893BRANDBAAR, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CPESTICIDE, ORGANISCHE CHLOORVERBINDING, VAST, GIFTIG 2761 380891PESTICIDE, ORGANISCHE CHLOORVERBINDING, VLOEIBAAR,2762 380891BRANDBAAR, GIFTIG, vlampunt lager dan 23 °CPESTICIDE, ORGANISCHE CHLOORVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG 2996 380891PESTICIDE, ORGANISCHE CHLOORVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG, 2995 380891BRANDBAAR, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CPESTICIDE, ORGANISCHE FOSFORVERBINDING, VAST, GIFTIG 2783 3808++PESTICIDE, ORGANISCHE FOSFORVERBINDING, VLOEIBAAR,BRANDBAAR, GIFTIG, vlampunt lager dan 23 °C2784 3808++3.2-B-43


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMPESTICIDE, ORGANISCHE FOSFORVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG 3018 3808++PESTICIDE, ORGANISCHE FOSFORVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG, 3017 3808++BRANDBAAR, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CPESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING, VAST, GIFTIG 2786 3808++PESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, 2787 3808++GIFTIG, vlampunt lager dan 23 °CPESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG 3020 3808++PESTICIDE, ORGANISCHE TINVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG,3019 3808++BRANDBAAR, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CPESTICIDE, PYRETHROÏDE, VAST, GIFTIG 3349 380891PESTICIDE, PYRETHROÏDE, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG, met 3350 380891vlampunt lager dan 23 °CPESTICIDE, PYRETHROÏDE, VLOEIBAAR, GIFTIG 3352 380891PESTICIDE, PYRETHROÏDE, VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met een 3351 380891vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CPESTICIDE, THIOCARBAMAAT, VAST, GIFTIG 2771 380893PESTICIDE, THIOCARBAMAAT, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG, vlampunt 2772 380893lager dan 23 °CPESTICIDE, THIOCARBAMAAT, VLOEIBAAR, GIFTIG 3006 380893PESTICIDE, THIOCARBAMAAT, VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met een 3005 380893vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CPESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING, VAST, GIFTIG 2763 3808++PESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG, 2764 3808++vlampunt lager dan 23 °CPESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG 2998 3808++PESTICIDE, TRIAZINEVERBINDING, VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, met 2997 3808++een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °CPESTICIDE, VAST, GIFTIG, N.E.G. 2588 3808++PESTICIDE, VLOEIBAAR, BRANDBAAR, GIFTIG, N.E.G., vlampunt lager dan 3021 3808++23 °CPESTICIDE, VLOEIBAAR, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G., met een vlampunt 2903 3808++gelijk aan of hoger dan 23 °CPESTICIDE, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. 2902 3808++PETN, BEVOCHTIGD met ten minste 25 massa-% water 0150 292090PETN, GEDESENSIBILISEERD met ten minste 15 massa-% flegmatiseermiddel 0150 292090PETN, MENGSEL, GEDESENSIBILISEERD, VAST, N.E.G., met meer dan 10 3344 292090massa-% maar ten hoogste 20 massa-% PETNPETN, met ten minste 7 massa-% was 0411 292090PETROLEUMGAS, SAMENGEPERST 1071 271129PETROLEUMGASSEN, VLOEIBAAR GEMAAKT 1075 271119PICOLINEN 2313 293339PICRAMIDE 0153 292142PICRYLCHLORIDE 0155 290490PICRYLCHLORIDE, BEVOCHTIGD met ten minste 10 massa-% water 3365 290490PIJNOLIE 1272 380590PIKRIET, BEVOCHTIGD met ten minste 20 massa-% water 1336 292529PIKRIET, droog of bevochtigd met minder dan 20 massa-% water 0282 292529PIKRINEZUUR, BEVOCHTIGD met ten minste 10 massa-% water 3364 290899PIKRINEZUUR, BEVOCHTIGD met ten minste 30 massa-% water 1344 290899PIKRINEZUUR, droog of bevochtigd met minder dan 30 massa-% water 0154 290899alfa-PINEEN 2368 290219PIPERAZINE 2579 293359PIPERIDINE 2401 293332pivaloylchloride, zie 2438 291590plamuur, bijtend, brandbaar, vloeibaar, zie 3470 3208++plamuur, brandbaar, bijtend, vloeibaar, zie 3469 3208++3.2-B-44


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMplamuur, vloeibaar, zie 1263 3208++plamuur, vloeibaar, zie 3066 3208++POEDER VAN MAGNESIUMLEGERINGEN 1418 810430polijstmiddel, bijtend, brandbaar, zie 3470 3208++polijstmiddel, brandbaar, bijtend, zie 3469 3208++polijstmiddel, zie 1263 3208++polijstmiddel, zie 3066 3208++POLYAMINEN, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G. 2733 2921++POLYAMINEN, VAST, BIJTEND, N.E.G. 3259 2921++POLYAMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND, N.E.G. 2735 2921++POLYAMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G. 2734 2921++POLYCHLOORBIFENYLEN, VAST 3432 290369POLYCHLOORBIFENYLEN, VLOEIBAAR 2315 290369POLYESTERHARS-KIT 3269 3907++POLYHALOGEENBIFENYLEN, VAST 3152 290369POLYHALOGEENBIFENYLEN, VLOEIBAAR 3151 290369POLYHALOGEENTERFENYLEN, VAST 3152 290369POLYHALOGEENTERFENYLEN, VLOEIBAAR 3151 290369Preparaten, die brandbare vloeistoffen met een vlampunt van ten hoogste 60 °C 3175 ++++++bevatten: ziePROJECTIELEN, inert, met lichtspoorelement 0345 930690PROJECTIELEN, inert, met lichtspoorelement 0424 930690PROJECTIELEN, inert, met lichtspoorelement 0425 930690PROJECTIELEN, met springlading 0167 930690PROJECTIELEN, met springlading 0168 930690PROJECTIELEN, met springlading 0169 930690PROJECTIELEN, met springlading 0324 930690PROJECTIELEN, met springlading 0344 930690PROJECTIELEN, met verspreidings- of uitstootlading 0346 930690PROJECTIELEN, met verspreidings- of uitstootlading 0347 930690PROJECTIELEN, met verspreidings- of uitstootlading 0426 930690PROJECTIELEN, met verspreidings- of uitstootlading 0427 930690PROJECTIELEN, met verspreidings- of uitstootlading 0434 930690PROJECTIELEN, met verspreidings- of uitstootlading 0435 930690PROPAAN 1978 271112PROPAANTHIOLEN 2402 293090PROPADIEEN, GESTABILISEERD 2200 290129n-PROPANOL 1274 290512PROPEEN 1077 290122271114PROPIONALDEHYDE 1275 291219PROPIONITRIL 2404 292690PROPIONYLCHLORIDE 1815 291590PROPIONZUUR met ten minste 10 massa-% en en minder dan 90 massa-% 1848 291550zuurPROPIONZUUR met ten minste 90 massa-% zuur 3463 291550PROPIONZUURANHYDRIDE 2496 291590n-PROPYLACETAAT 1276 291539n-PROPYLALCOHOL 1274 290512PROPYLAMINE 1277 292119n-PROPYLBENZEEN 2364 290290n-PROPYLCHLOORFORMIAAT 2740 291590propylchloride, zie 1278 290319PROPYLEEN 1077 290122271114PROPYLEEN TETRAMEER 2850 290129propyleen trimeer, zie 2057 2901293.2-B-45


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHM1,2-PROPYLEENDIAMINE 2258 292129PROPYLEENDICHLORIDE 1279 290319PROPYLEENIMINE, GESTABILISEERD 1921 293399PROPYLEENOXIDE 1280 291020PROPYLFORMIATEN 1281 291513n-PROPYLISOCYANAAT 2482 292910propylmercaptanen, zie 2402 293090n-PROPYLNITRAAT 1865 292090PROPYLTRICHLOORSILAAN 1816 293100PYRIDINE 1282 293331PYROFOOR METAAL, N.E.G. 1383 81++++PYROFORE ANORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G. 3200 28++++PYROFORE ANORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G. 3194 28++++PYROFORE LEGERING, N.E.G. 1383 81++++PYROFORE METAALORGANISCHE STOF, VAST 3391 293100PYROFORE METAALORGANISCHE STOF, VAST, REACTIEF MET WATER 3393 293100PYROFORE METAALORGANISCHE STOF, VLOEIBAAR 3392 293100PYROFORE METAALORGANISCHE STOF, VLOEIBAAR, REACTIEF MET 3394 293100WATERPYROFORE ORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G. 2846 29++++PYROFORE ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G. 2845 29++++PYROFORE VOORWERPEN 0380 930690PYROSULFURYLCHLORIDE 1817 281210PYROTECHNISCHE VOORWERPEN voor technische doeleinden 0428 360490PYROTECHNISCHE VOORWERPEN voor technische doeleinden 0429 360490PYROTECHNISCHE VOORWERPEN voor technische doeleinden 0430 360490PYROTECHNISCHE VOORWERPEN voor technische doeleinden 0431 360490PYROTECHNISCHE VOORWERPEN voor technische doeleinden 0432 360490PYRROLIDINE 1922 293399RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE A, niet in speciale toestand, 2915 2844++niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE A, IN SPECIALE3332 2844++TOESTAND, niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE A, IN SPECIALE3333 2844++TOESTAND, SPLIJTBAARRADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE A, SPLIJTBAAR, niet in 3327 2844++speciale toestandRADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE B(M), niet splijtbaar of 2917 2844++splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE B(M), SPLIJTBAAR 3329 2844++RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE B(U), niet splijtbaar of 2916 2844++splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE B(U), SPLIJTBAAR 3328 2844++RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE C, niet splijtbaar of splijtbaar, 3323 2844++vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE C, SPLIJTBAAR 3330 2844++RADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGE SPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-I), 2912 2844++niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGE SPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-II), 3321 2844++niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGE SPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-II), 3324 2844++SPLIJTBAARRADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGE SPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-III), 3322 2844++niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGE SPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-III), 3325 2844++SPLIJTBAAR3.2-B-46


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMRADIOACTIEVE STOFFEN, URANIUMHEXAFLUORIDE, niet splijtbaar of 2978 2844++splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN, URANIUMHEXAFLUORIDE, SPLIJTBAAR 2977 2844++RADIOACTIEVE STOFFEN, VERVOERD OP GROND VAN EEN SPECIALE 2919 2844++REGELING, niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN, VERVOERD OP GROND VAN EEN SPECIALE 3331 2844++REGELING, SPLIJTBAARRADIOACTIEVE STOFFEN, VOORWERPEN MET BESMETTING AAN HET 2913 2844++OPPERVLAK (SCO-I), niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN, VOORWERPEN MET BESMETTING AAN HET 3326 2844++OPPERVLAK (SCO-1), SPLIJTBAARRADIOACTIEVE STOFFEN, VOORWERPEN MET BESMETTING AAN HET 2913 2844++OPPERVLAK (SCO-II), niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteldRADIOACTIEVE STOFFEN, VOORWERPEN MET BESMETTING AAN HET 3326 2844++OPPERVLAK (SCO-II), SPLIJTBAARRADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO - INDUSTRIËLE2911 2844++VOORWERPENRADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO - INSTRUMENTEN 2911 2844++RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO - LEGE VERPAKKING 2908 2844++RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO -BEPERKTE2910 2844++HOEVEELHEID STOFRADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO -INDUSTRIËLE2909 2844++VOORWERPEN VAN NATUURLIJK THORIUMRADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO -INDUSTRIËLE2909 2844++VOORWERPEN VAN NATUURLIJK URANIUMRADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO -INDUSTRIËLE2909 2844++VOORWERPEN VAN VERARMD URANIUMRAKETAANDRIJVINGEN 0186 930690RAKETAANDRIJVINGEN 0280 930690RAKETAANDRIJVINGEN 0281 930690RAKETAANDRIJVINGEN MET HYPERGOLISCHE VLOEISTOFFEN, met of 0250 930690zonder uitstootladingRAKETAANDRIJVINGEN MET HYPERGOLISCHE VLOEISTOFFEN, met of 0322 930690zonder uitstootladingRAKETAANDRIJVINGEN MET VLOEIBARE BRANDSTOF 0395 930690RAKETAANDRIJVINGEN MET VLOEIBARE BRANDSTOF 0396 930690RAKETKOPPEN, met springlading 0286 930690RAKETKOPPEN, met springlading 0287 930690RAKETKOPPEN, met springlading 0369 930690RAKETKOPPEN, met verspreidings- of uitstootlading 0370 930690RAKETKOPPEN, met verspreidings- of uitstootlading 0371 930690RAKETTEN MET VLOEIBARE BRANDSTOF, met springlading 0397 930690RAKETTEN MET VLOEIBARE BRANDSTOF, met springlading 0398 930690RAKETTEN, met inerte kop 0183 930690RAKETTEN, met inerte kop 0502 930690RAKETTEN, met springlading 0180 930690RAKETTEN, met springlading 0181 930690RAKETTEN, met springlading 0182 930690RAKETTEN, met springlading 0295 930690RAKETTEN, met uitstootlading 0436 930690RAKETTEN, met uitstootlading 0437 9306903.2-B-47


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMRAKETTEN, met uitstootlading 0438 930690RDX, BEVOCHTIGD met ten minste 15 massa-% water 0072 293369RDX, GEDESENSIBILISEERD 0483 293369RDX, GEMENGD MET CYCLOTETRAMETHYLEENTETRANITRAMINE (HMX), 0391 360200(OCTOGEEN) BEVOCHTIGD met ten minste 15 massa-% water ofGEDESENSIBILISEERD met ten minste 10 massa-% flegmatiseermiddelREDDINGSMIDDELEN, AUTOMATISCH OPBLAASBAAR 2990 890710REDDINGSMIDDELEN, NIET AUTOMATISCH OPBLAASBAAR, die met 3072 890710gevaarlijke stoffen of voorwerpen zijn uitgerustRESORCINOL 2876 290721RICINUSKOEKEN 2969 230690RICINUSMEEL 2969 120890RICINUSVLOKKEN 2969 120799RICINUSZAAD 2969 120799ROET, van dierlijke of plantaardige oorsprong 1361 280300ROOKBOMMEN, NIET ONTPLOFBAAR, die een bijtende vloeistof bevatten, 2028 930690zonder ontstekerROOKMUNITIE, met of zonder verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading 0303 930690ROOKMUNITIE, met of zonder verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading, 0303 930690die bijtende stoffen bevatROOKMUNITIE, met of zonder verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading 0015 930690ROOKMUNITIE, met of zonder verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading 0016 930690ROOKMUNITIE, met of zonder verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading, 0015 930690die bijtende stoffen bevatROOKMUNITIE, met of zonder verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende lading, 0016 930690die bijtende stoffen bevatROOKMUNITIE, WITTE FOSFOR, met verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende 0245 930690ladingROOKMUNITIE, WITTE FOSFOR, met verspreidings-, uitstoot- of voortdrijvende 0246 930690ladingROOKSIGNALEN 0196 360490ROOKSIGNALEN 0197 360490ROOKSIGNALEN 0313 360490ROOKSIGNALEN 0487 360490ROOKSIGNALEN 0507 360490ROOKZWAK BUSKRUIT 0160 360100ROOKZWAK BUSKRUIT 0161 360100ROOKZWAK BUSKRUIT 0509 360200RUBBERAFVAL, poeder- of korrelvormig 1345 400400RUBBERRESTEN, poeder- of korrelvormig 1345 400400RUBBERSOLUTIE 1287 400520RUBIDIUM 1423 280519RUBIDIUMHYDROXIDE 2678 282590RUBIDIUMHYDROXIDE, OPLOSSING 2677 282590RUBIDIUMNITRAAT, zie 1477 283429RUWE AARDOLIE 1267 270900SALPETERZUUR, anders dan roodrokend 2031 280800SALPETERZUUR, ROODROKEND 2032 280800SAMENGEPERST GAS, N.E.G. 1956 ++++++SAMENGEPERST GAS, BRANDBAAR, N.E.G. 1954 ++++++SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, N.E.G. 1955 ++++++SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, BIJTEND, N.E.G. 3304 ++++++3.2-B-48


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMSAMENGEPERST GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G. 1953 ++++++SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G. 3305 ++++++SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, OXIDEREND, N.E.G. 3303 ++++++SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, OXIDEREND, BIJTEND, N.E.G. 3306 ++++++SAMENGEPERST GAS, OXIDEREND, N.E.G. 3156 ++++++SCHEEPSNOODSIGNALEN 0194 360490SCHEEPSNOODSIGNALEN 0195 360490SCHEEPSNOODSIGNALEN 0505 360490SCHEEPSNOODSIGNALEN 0506 360490schellakoplossing, bijtend, brandbaar, zie 3470 3208++schellakoplossing, brandbaar, bijtend, zie 3469 3208++schellakoplossing, zie 1263 3208++schellakoplossing, zie 3066 3208++SCHEURVORMENDE MIDDELEN, ONTPLOFBAAR, voor olieboringen, zonder 0099 930690slagpijpjeSEINPATRONEN 0054 360490SEINPATRONEN 0312 360490SEINPATRONEN 0405 360490SELEENDISULFIDE 2657 281390SELEENHEXAFLUORIDE 2194 281290SELEENOXYCHLORIDE 2879 281210seleenoxydichloride, zie 2879 281210SELEENVERBINDING, VAST, N.E.G. 3283 ++++++SELEENVERBINDING, VLOEIBAAR, N.E.G. 3440 ++++++SELEENWATERSTOF, WATERVRIJ 2202 281119SELEENZUUR 1905 281119SELENATEN 2630 284290SELENIETEN 2630 284290SET VOOR EERSTE HULP 3316 382200SILAAN 2203 285000SILICIUMPOEDER, AMORF 1346 280461280469SILICIUMTETRACHLORIDE 1818 281210SILICIUMTETRAFLUORIDE 1859 281290SILICIUMWATERSTOF 2203 285000silicochloroform, zie 1295 281290SILICOFLUORWATERSTOFZUUR 1778 281119SLAGHOEDJES 0044 360300SLAGHOEDJES 0377 360300SLAGHOEDJES 0378 360300SLAGPIJPJES VOOR MUNITIE 0073 360300SLAGPIJPJES VOOR MUNITIE 0364 360300SLAGPIJPJES VOOR MUNITIE 0365 360300SLAGPIJPJES VOOR MUNITIE 0366 360300SLAGPIJPJES, ELEKTRISCH 0030 360300SLAGPIJPJES, ELEKTRISCH 0255 360300SLAGPIJPJES, ELEKTRISCH 0456 360300SLAGPIJPJES, NIET ELEKTRISCH 0029 360300SLAGPIJPJES, NIET ELEKTRISCH 0267 360300SLAGPIJPJES, NIET ELEKTRISCH 0455 360300SLAGPIJPJES, SAMENGESTELD, NIET ELEKTRISCH 0360 360300SLAGPIJPJES, SAMENGESTELD, NIET ELEKTRISCH 0361 360300SLAGPIJPJES, SAMENGESTELD, NIET ELEKTRISCH 0500 360300SLAGSNOER MET GERING EFFECT, met metalen bekleding 0104 3603003.2-B-49


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMSLAGSNOER, buigzaam 0065 360300SLAGSNOER, buigzaam 0289 360300SLAGSNOER, met metalen bekleding 0102 360300SLAGSNOER, met metalen bekleding 0290 360300SNELKOORD 0066 360300SPRINGLADINGEN 0048 930690SPRINGLADINGEN VOOR INDUSTRIËLE DOELEINDEN, zonder slagpijpje 0442 930690SPRINGLADINGEN VOOR INDUSTRIËLE DOELEINDEN, zonder slagpijpje 0443 930690SPRINGLADINGEN VOOR INDUSTRIËLE DOELEINDEN, zonder slagpijpje 0444 930690SPRINGLADINGEN VOOR INDUSTRIËLE DOELEINDEN, zonder slagpijpje 0445 930690SPRINGLADINGEN, KUNSTSTOFGEBONDEN 0457 930690SPRINGLADINGEN, KUNSTSTOFGEBONDEN 0458 930690SPRINGLADINGEN, KUNSTSTOFGEBONDEN 0459 930690SPRINGLADINGEN, KUNSTSTOFGEBONDEN 0460 930690SPRINGSTOF, TYPE A 0081 360100SPRINGSTOF, TYPE B 0082 360200SPRINGSTOF, TYPE B 0331 360200SPRINGSTOF, TYPE C 0083 360200SPRINGSTOF, TYPE D 0084 360200SPRINGSTOF, TYPE E 0241 360200SPRINGSTOF, TYPE E 0332 360200SPUITBUSSEN 1950 ++++++STADSGAS, SAMENGEPERST 1023 270500STERK GEKOELD, VLOEIBAAR GAS, N.E.G. 3158 ++++++STERK GEKOELD, VLOEIBAAR GAS, BRANDBAAR N.E.G. 3312 ++++++STERK GEKOELD, VLOEIBAAR GAS, OXIDEREND, N.E.G. 3311 ++++++STIBINE 2676 285000STIKSTOF, SAMENGEPERST 1066 280430STIKSTOF, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 1977 280430STIKSTOFDIOXIDE 1067 281129STIKSTOFMONOXIDE, SAMENGEPERST 1660 281129STIKSTOFOXIDE, SAMENGEPERST 1660 281129STIKSTOFTRIFLUORIDE 2451 281290STOFFEN, EVI, N.E.G. 0482 360200STOOKOLIE, LICHT 1202 274300STORMLUCIFERS 2254 360500Stro 1327 Vrij 121300Strohaksel: zie 1327 VRIJ 121300STRONTIUMARSENIET 1691 284290STRONTIUMCHLORAAT 1506 282919STRONTIUMFOSFIDE 2013 284800STRONTIUMNITRAAT 1507 283429STRONTIUMPERCHLORAAT 1508 282990STRONTIUMPEROXIDE 1509 281640STRYCHNINE 1692 2939++293999STRYCHNINEZOUTEN 1692 2939++293999STYFNINEZUUR, BEVOCHTIGD met ten minste 20 massa-% water of mengsel 0394 290899van alcohol en waterSTYFNINEZUUR, droog of bevochtigd met minder dan 20 massa-% water of 0219 290899mengsel van alcohol en waterSTYREEN MONOMEER, GESTABILISEERD 2055 2902503.2-B-50


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMSULFAMINEZUUR 2967 281119SULFURYLCHLORIDE 1834 281210SULFURYLFLUORIDE 2191 281290TEER, vloeibaar (waaronder bindmiddel voor wegen, bitumineuze cut-backs) met 3256 270600een vlampunt van hoger dan 60°C, bij een temperatuu r gelijk aan of hoger danzijn vlampuntTEER, VLOEIBAAR (waaronder bindmiddel voor wegen, bitumineuze cut-backs, 1999 270600asfalt en bitumen)TEER, vloeibaar (waaronder bindmiddel voor wegen, bitumineuze cut-backs) met 3257 270600temperatuur gelijk aan of hoger dan 100°C en lager dan zijn vlampuntTeerolie bij een temperatuur gelijk aan of hoger dan 100 °C en lager dan <strong>het</strong> 3257 270700vlampunt: zieTeerolie met een vlampunt hoger dan 60 °C, bij een temperatuur gelijk aan of 3256 270700hoger dan <strong>het</strong> vlampunt: zieTeerolie met een vlampunt van ten hoogste 60 °C: zi e 1999 270700TELLUURHEXAFLUORIDE 2195 281290TELLUURVERBINDING, N.E.G. 3284 28++++TERPEEN-KOOLWATERSTOFFEN, N.E.G. 2319 290219TERPENTIJN 1299 380510TERPINOLEEN 2541 290219TETRABROOMETHAAN 2504 290339TETRABROOMKOOLSTOF 2516 2903391,1,2,2-TETRACHLOORETHAAN 1702 290319TETRACHLOORETHYLEEN 1897 290323TETRACHLOORKOOLSTOF 1846 290314TETRAETHYLDITHIOPYROFOSFAAT 1704 292019TETRAETHYLEENPENTAMINE 2320 292129tetraethyllood, zie 1649 381111TETRAETHYLSILICAAT 1292 2920901,1,1,2-TETRAFLUORETHAAN 3159 290339TETRAFLUORETHYLEEN, GESTABILISEERD 1081 290339TETRAFLUORMETHAAN 1982 2903391,2,3,6-TETRAHYDROBENZALDEHYDE 2498 291229TETRAHYDROFTAALZUURANHYDRIDEN met meer dan 0,05%2698 291720maleïnezuuranhydrideTETRAHYDROFURAN 2056 293211TETRAHYDROFURFURYLAMINE 2943 2932191,2,3,6-TETRAHYDROPYRIDINE 2410 293339TETRAHYDROTHIOFEEN 2412 293499tetramethoxysilaan, zie 2606 292090TETRAMETHYLAMMONIUMHYDROXIDE, OPLOSSING 1835 292390TETRAMETHYLAMMONIUMHYDROXIDE, VAST 3423 292390tetramethyllood, zie 1649 381111TETRAMETHYLSILAAN 2749 293100TETRANITROANILINE 0207 292142TETRANITROMETHAAN 1510 290420TETRAPROPYLEEN 2850 290129TETRAPROPYLORTHOTITANAAT 2413 292090TETRAZEEN, BEVOCHTIGD met ten minste 30 massa-% water of mengsel van 0114 Verbodalcohol en water1H-TETRAZOL 0504 293399TETRAZOL-1-AZIJNZUUR 0407 293399TETRYL 0208 292149Textielafval, vochtig 1857 Vrij 5+++++THALLIUMCHLORAAT 2573 282990THALLIUMNITRAAT 2727 2834293.2-B-51


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMTHALLIUMVERBINDING, N.E.G. 1707 ++++++4-THIAPENTANAL 2785 293090THIOAZIJNZUUR 2436 293090THIOFEEN 2414 293499thiofenol, zie 2337 293090THIOFOSFORYLCHLORIDE 1837 281210THIOFOSGEEN 2474 293090THIOGLYCOL 2966 293090THIOGLYCOLZUUR 1940 293090THIOMELKZUUR 2936 293090THIONYLCHLORIDE 1836 281210THIOUREUMDIOXIDE 3341 293090TINCTUREN, MEDICINALE 1293 300490TINFOSFIDEN 1433 284800TINTETRACHLORIDE, WATERVRIJ 1827 282739TINTETRACHLORIDE-PENTAHYDRAAT 2440 282739TITAANDISULFIDE 3174 283090TITAANHYDRIDE 1871 285000TITAANPOEDER, BEVOCHTIGD met ten minste 25 massa-% water 1352 810820TITAANPOEDER, DROOG 2546 810820TITAANSPONS, GRANULAAT 2878 810820TITAANSPONS, POEDER 2878 810820TITAANTETRACHLORIDE 1838 282739TITAANTRICHLORIDE, MENGSEL 2869 282739TITAANTRICHLORIDE, MENGSELS, PYROFOOR 2441 282739TITAANTRICHLORIDE, PYROFOOR 2441 282739TNT GEMENGD MET HEXANITROSTILBEEN 0388 290420TNT GEMENGD MET HEXANITROSTILBEEN 0388 290420TNT GEMENGD MET TRINITROBENZEEN 0388 290420TNT GEMENGD MET TRINITROBENZEEN EN HEXANITROSTILBEEN 0389 290420TNT, BEVOCHTIGD met ten minste 10 massa-% water 3366 290420TNT, BEVOCHTIGD met ten minste 30 massa-% water 1356 290420TNT, droog of bevochtigd met minder dan 30 massa-% water 0209 290420TOLUEEN 1294 2902302,4-TOLUEENDIAMINE, OPLOSSING 3418 2921512707202,4-TOLUEENDIAMINE, VAST 1709 292151TOLUEENDIISOCYANAAT 2078 292910TOLUIDINEN, VAST 3451 292143TOLUIDINEN, VLOEIBAAR 1708 292143TORPEDOKOPPEN, met springlading 0221 930690TORPEDO'S MET VLOEIBARE BRANDSTOF, met inerte kop 0450 930690TORPEDO'S MET VLOEIBARE BRANDSTOF, met of zonder springlading 0449 930690TORPEDO'S, met springlading 0329 930690TORPEDO'S, met springlading 0330 930690TORPEDO'S, met springlading 0451 930690TOXINEN, GEWONNEN UIT LEVENDE ORGANISMEN, VAST, N.E.G. 3462 300290TOXINEN, GEWONNEN UIT LEVENDE ORGANISMEN, VLOEIBAAR, N.E.G. 3172 300290TRAANGASINGREDIËNT, VAST, N.E.G. 3448 ++++++TRAANGASINGREDIËNT, VLOEIBAAR, N.E.G. 1693 ++++++TRAANGASKAARSEN 1700 930690TRAANVERWEKKENDE MUNITIE, met verspreidings-, uitstoot- of0018 930690voortdrijvende lading3.2-B-52


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMTRAANVERWEKKENDE MUNITIE, met verspreidings-, uitstoot- of0019 930690voortdrijvende ladingTRAANVERWEKKENDE MUNITIE, met verspreidings-, uitstoot- of0301 930690voortdrijvende ladingtremoliet, zie 2590 252490TRIALLYLAMINE 2610 292119TRIALLYLBORAAT 2609 292090TRIBUTYLAMINE 2542 292119TRIBUTYLFOSFAAN 3254 293100TRICHLOORACETYLCHLORIDE 2442 291590TRICHLOORAZIJNZUUR 1839 291540TRICHLOORAZIJNZUUR, OPLOSSING 2564 291540TRICHLOORBENZENEN, VLOEIBAAR 2321 290369TRICHLOORBUTEEN 2322 2903291,1,1-TRICHLOORETHAAN 2831 290319TRICHLOORETHYLEEN 1710 290322TRICHLOORISOCYANUURZUUR, DROOG 2468 293369trichloormethylbenzeen, zie 2226 290369TRICHLOORSILAAN 1295 281290TRICRESYLFOSFAAT met meer dan 3% van <strong>het</strong> ortho-isomeer 2574 291990TRIETHYLAMINE 1296 292119TRIETHYLBORAAT 1176 292090TRIETHYLEENTETRAMINE 2259 292129TRIETHYLFOSFIET 2323 292090TRIFLUORACETYLCHLORIDE 3057 291590TRIFLUORAZIJNZUUR 2699 2915901,1,1-TRIFLUORETHAAN 2035 290339TRIFLUORMETHAAN 1984 290339TRIFLUORMETHAAN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 3136 2903392-TRIFLUORMETHYLANILINE 2942 2921433-TRIFLUORMETHYLANILINE 2948 292143TRIISOBUTYLEEN 2324 290129TRIISOPROPYLBORAAT 2616 292090TRIMETHYLACETYLCHLORIDE 2438 291590TRIMETHYLAMINE, OPLOSSING IN WATER, met ten hoogste 50 massa-% 1297 292111trimethylamineTRIMETHYLAMINE, WATERVRIJ 1083 2921111,3,5-TRIMETHYLBENZEEN 2325 290290TRIMETHYLBORAAT 2416 292090TRIMETHYLCHLOORSILAAN 1298 293100TRIMETHYLCYCLOHEXYLAMINE 2326 292130TRIMETHYLFOSFIET 2329 292090TRIMETHYLHEXAMETHYLEENDIAMINEN 2327 292129TRIMETHYLHEXAMETHYLEENDIISOCYANAAT (en mengsels van isomeren) 2328 292910TRINITROANILINE 0153 292142TRINITROANISOL 0213 290930TRINITROBENZEEN, BEVOCHTIGD met ten minste 10 massa-% water 3367 290420TRINITROBENZEEN, BEVOCHTIGD met ten minste 30 massa-% water 1354 290420TRINITROBENZEEN, droog of bevochtigd met minder dan 30 massa-% water 0214 290420TRINITROBENZEENSULFONZUUR 0386 290490TRINITROBENZOËZUUR, BEVOCHTIGD met ten minste 10 massa-% water 3368 291639TRINITROBENZOËZUUR, BEVOCHTIGD met ten minste 30 massa-% water 1355 2916393.2-B-53


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMTRINITROBENZOËZUUR, droog of bevochtigd met minder dan 30 massa-% 0215 291639waterTRINITROCHLOORBENZEEN 0155 290490TRINITROCHLOORBENZEEN, BEVOCHTIGD met ten minste 10 massa-% 3365 290490waterTRINITRO-m-CRESOL 0216 290899TRINITROFENETOL 0218 290899TRINITROFENOL, BEVOCHTIGD met ten minste 10 massa-% water 3364 290899TRINITROFENOL, BEVOCHTIGD met ten minste 30 massa-% water 1344 290899TRINITROFENOL, droog of bevochtigd met minder dan 30 massa-% water 0154 290899TRINITROFENYLMETHYLNITRAMINE 0208 292149TRINITROFLUORENON 0387 291470TRINITRONAFTALEEN 0217 290420TRINITRORESORCINOL, BEVOCHTIGD met ten minste 20 massa-% water of 0394 290899mengsel van alcohol en waterTRINITRORESORCINOL, droog of bevochtigd met minder dan 20 massa-%water of mengsel van alcohol en water0219 290899TRINITROTOLUEEN GEMENGD MET HEXANITROSTILBEEN 0388 290420TRINITROTOLUEEN GEMENGD MET TRINITROBENZEEN 0388 290420TRINITROTOLUEEN GEMENGD MET TRINITROBENZEEN EN0389 290420HEXANITROSTILBEENTRINITROTOLUEEN, BEVOCHTIGD met ten minste 10 massa-% water 3366 290420TRINITROTOLUEEN, BEVOCHTIGD met ten minste 30 massa-% water 1356 290420TRINITROTOLUEEN, droog of bevochtigd met minder dan 30 massa-% water 0209 290420TRIPROPYLAMINE 2260 292119TRIPROPYLEEN 2057 290129TRIS-(1-AZIRIDINYL)-FOSFINEOXIDE, OPLOSSING 2501 293399TRITONAL 0390 360200TUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF, VAST, BIJTEND, N.E.G. 3147 ++++++TUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF, VAST, GIFTIG, N.E.G. 3143 ++++++TUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF, VLOEIBAAR, BIJTEND, N.E.G. 2801 ++++++TUSSENPRODUCT VOOR KLEURSTOF, VLOEIBAAR, GIFTIG, N.E.G. 1602 ++++++UNDECAAN 2330 290110UREUMNITRAAT, BEVOCHTIGD met ten minste 10 massa-% water 3370 292419UREUMNITRAAT, BEVOCHTIGD met ten minste 20 massa-% water 1357 292419UREUMNITRAAT, droog of bevochtigd met minder dan 20 massa-% water 0220 292419UREUMWATERSTOFPEROXIDE 1511 292419VALERALDEHYDE 2058 291219valeriaanzuurchloride, zie 2502 291590VALERYLCHLORIDE 2502 291590VANADIUMOXYTRICHLORIDE 2443 282749VANADIUMPENTOXIDE, niet omgesmolten 2862 282530VANADIUMTETRACHLORIDE 2444 282739VANADIUMTRICHLORIDE 2475 282739VANADIUMVERBINDING, N.E.G. 3285 ++++++VANADYLSULFAAT 2931 283329Vaste stof, onderworpen aan de voorschriften voor de luchtvaart, n.e.g. 3335 Vrij ++++++VASTE STOFFEN DIE BIJTENDE VLOEISTOF BEVATTEN, N.E.G. 3244 ++++++VASTE STOFFEN DIE GIFTIGE VLOEISTOF BEVATTEN, N.E.G. 3243 ++++++3.2-B-54


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMVASTE STOFFEN of mengsels van vaste stoffen (zoals preparaten,3175 ++++++formuleringen en afvalstoffen), DIE BRANDBARE VLOEISTOFFEN met eenvlampunt van ten hoogste 60°C BEVATTEN, N.E.G.VEILIGHEIDSLUCIFERS (boekjes, kaarten of doosjes) 1944 360500VEILIGHEIDSVUURKOORD 0105 360300Verbrande vezels van dierlijke oorsprong of van plantaardige oorsprong, nat of 1372 VrijvochtigVerbrandingsmotor aangedreven door brandbaar gas of verbrandingsmotor 3166 Vrij 8407++aangedreven door brandbare vloeistofVERF 1263 3208++840+++VERF 3066 3208++VERF, BIJTEND, BRANDBAAR 3470 3208++VERF, BRANDBAAR, BIJTEND 3469 3208++verfoplosmiddelen, bijtend, brandbaar, zie 3470 381400verfoplosmiddelen, brandbaar, bijtend, zie 3469 381400verfoplosmiddelen, zie 1263 381400verfoplosmiddelen, zie 3066 381400verfverdunners, bijtend, brandbaar, zie 3470 381400verfverdunners, brandbaar, bijtend, zie 3469 381400verfverdunners, zie 1263 381400verfverdunners, zie 3066 381400VERF-VERWANTE PRODUCTEN 1263 381400VERF-VERWANTE PRODUCTEN 3066 381400VERF-VERWANTE PRODUCTEN, BIJTEND, BRANDBAAR 3470 381400VERF-VERWANTE PRODUCTEN, BRANDBAAR, BIJTEND 3469 381400vernis, bijtend, brandbaar, zie 3470 3208++vernis, brandbaar, bijtend, zie 3469 3208++vernis, zie 1263 3208++vernis, zie 3066 3208++VERSPREIDINGSLADINGEN, ontplofbaar 0043 930690VERWARMDE VASTE STOF, N.E.G., bij een temperatuur gelijk aan of hoger 3258 ++++++dan 240 °C.VERWARMDE VLOEISTOF, BRANDBAAR, N.E.G., met een vlampunt hogerdan 60 °C, bij een temperatuur gelijk aan of hoger dan haar vlampunt3256 ++++++VERWARMDE VLOEISTOF, N.E.G., bij een temperatuur gelijk aan of hoger dan 3257 ++++++100 °C en, bij stoffen met een vlampunt, lager dan haar vlampunt (met inbegripvan gesmolten metalen, gesmolten zouten, etc.)Vezels van dierlijke oorsprong of vezels van plantaardige oorsprong, gebrand, 1372 Vrij 5+++++nat of vochtigVEZELS VAN DIERLIJKE OORSPRONG, N.E.G., geïmpregneerd met olie 1373 5+++++Vezels van plantaardige oorsprong, droog 3360 Vrij 5+++++Vezels van plantaardige oorsprong, gebrand, nat of vochtig 1372 VRIJ 5+++++VEZELS VAN PLANTAARDIGE OORSPRONG, N.E.G., geïmpregneerd met olie 1373 5+++++VEZELS VAN SYNTHETISCHE OORSPRONG, N.E.G., geïmpregneerd met olie 1373 5+++++VEZELS, GEÏMPREGNEERD MET ZWAK GENITREERDE NITROCELLULOSE, 1353 5+++++N.E.G.VINYLACETAAT, GESTABILISEERD 1301 291532vinylbenzeen, monomeer, gestabiliseerd, zie 2055 290250VINYLBROMIDE, GESTABILISEERD 1085 290339VINYLBUTYRAAT, GESTABILISEERD 2838 2915603.2-B-55


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMVINYLCHLOORACETAAT 2589 291540VINYLCHLORIDE, GESTABILISEERD 1086 290321VINYLETHYLETHER, GESTABILISEERD 1302 290919VINYLFLUORIDE, GESTABILISEERD 1860 290339VINYLIDEENCHLORIDE, GESTABILISEERD 1303 290329VINYLISOBUTYLETHER, GESTABILISEERD 1304 290919VINYLMETHYLETHER, GESTABILISEERD 1087 290919VINYLPYRIDINEN, GESTABILISEERD 3073 293339VINYLTOLUENEN, GESTABILISEERD 2618 290290VINYLTRICHLOORSILAAN 1305 293100Visafval, gestabiliseerd 2216 Vrij 230120VISAFVAL, NIET GESTABILISEERD 1374 230120Vismeel, gestabiliseerd 2216 Vrij 230120VISMEEL, NIET GESTABILISEERD 1374 230120VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, N.E.G. 3163 ++++++VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, BRANDBAAR, N.E.G. 3161 ++++++VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFIG, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G. 3309 ++++++VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, N.E.G. 3162 ++++++VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, BIJTEND, N.E.G. 3308 ++++++VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G. 3160 ++++++VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, OXIDEREND, N.E.G. 3307 ++++++VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, OXIDEREND, BIJTEND, N.E.G. 3310 ++++++VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, OXIDEREND, N.E.G. 3157 ++++++VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN, niet brandbaar, onder een atmosfeer van 1058 ++++++stikstof, kool(stof)dioxide of luchtvloeibare lakbasis, bijtend, brandbaar, zie 3470 3208++vloeibare lakbasis, brandbaar, bijtend, zie 3469 3208++vloeibare lakbasis, zie 1263 3208++vloeibare lakbasis, zie 3066 3208++vloeibare plamuur, bijtend, brandbaar, zie 3470 3208++vloeibare plamuur, brandbaar, bijtend, zie 3469 3208++vloeibare plamuur, zie 1263 3208++vloeibare plamuur, zie 3066 3208++Vloeistof, onderworpen aan de voorschriften voor de luchtvaart, n.e.g. 3334 Vrij ++++++Voertuig met accuvoeding 3171 Vrij ++++++Voertuig aangedreven door brandbaar gas of voertuig aangedreven door 3166 VRIJ 8407++brandbare vloeistofVOOR ZELFVERHITTING VATBAAR METAALPOEDER, N.E.G. 3189 81++++VOOR ZELFVERHITTING VATBARE STOF, OXIDEREND, N.E.G.3127 VerbodVOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ANORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G. 3190 28++++VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ANORGANISCHE VASTE STOF, 3192 28++++BIJTEND, N.E.G.VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ANORGANISCHE VASTE STOF, 3191 28++++GIFTIG, N.E.G.VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ANORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G. 3186 28++++VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ANORGANISCHE VLOEISTOF, 3188 28++++BIJTEND, N.E.G.VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ANORGANISCHE VLOEISTOF, GIFTIG, 3187 28++++N.E.G.VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, METAALORGANISCHE STOF, VAST 3400 293100VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ORGANISCHE PIGMENTEN 3313 320+++VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ORGANISCHE VASTE STOF, N.E.G. 3088 29++++3.2-B-56


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMVOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ORGANISCHE VASTE STOF, BIJTEND, 3126 29++++N.E.G.VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ORGANISCHE VASTE STOF, GIFTIG, 3128 29++++N.E.G.VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G. 3183 29++++VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ORGANISCHE VLOEISTOF, BIJTEND, 3185 29++++N.E.G.VOOR ZELFVERHITTING VATBARE, ORGANISCHE VLOEISTOF, GIFTIG, 3184 29++++N.E.G.VOORTDRIJVENDE LADINGEN 0271 930690VOORTDRIJVENDE LADINGEN 0272 930690VOORTDRIJVENDE LADINGEN 0415 930690VOORTDRIJVENDE LADINGEN 0491 930690VOORTDRIJVENDE LADINGEN VOOR GESCHUT 0242 930690VOORTDRIJVENDE LADINGEN VOOR GESCHUT 0279 930690VOORTDRIJVENDE LADINGEN VOOR GESCHUT 0414 930690VOORTDRIJVENDE STOF, VAST 0498 360100VOORTDRIJVENDE STOF, VAST 0499 360100VOORTDRIJVENDE STOF, VAST 0501 360100VOORTDRIJVENDE STOF, VLOEIBAAR 0495 360200VOORTDRIJVENDE STOF, VLOEIBAAR 0497 360200VOORWERPEN ONDER HYDRAULISCHE DRUK (met niet brandbaar gas) 3164 ++++++VOORWERPEN ONDER PNEUMATISCHE DRUK (met niet brandbaar gas) 3164 ++++++VOORWERPEN, EEI 0486 930690VULLINGEN VOOR BRANDBLUSSERS, bijtende vloeistof 1774 381300VUURAANMAKERS, VAST, geïmpregneerd met brandbare vloeistof 2623 360690VUURKOORD, kokervormig, met metalen bekleding 0103 360300VUURWERK 0333 2.2.1.1.7 360410VUURWERK 0334 2.2.1.1.7 360410VUURWERK 0335 2.2.1.1.7 360410VUURWERK 0336 2.2.1.1.7 360410VUURWERK 0337 360410WASLUCIFERS 1945 360500WATERSTOF IN EEN OPSLAGSYSTEEM MET METAALHYDRIDEN 3468 285000WATERSTOF IN EEN OPSLAGSYSTEEM MET METAALHYDRIDEN, IN 3468 285000APPARATUURWATERSTOF IN EEN OPSLAGSYSTEEM MET METAALHYDRIDEN,3468 285000VERPAKT MET APPARATUURWATERSTOFBROMIDE, WATERVRIJ 1048 281119WATERSTOF, SAMENGEPERST 1049 280410WATERSTOF, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 1966 280410WATERSTOFCHLORIDE, WATERVRIJ 1050 280610WATERSTOFDIFLUORIDEN, OPLOSSING, N.E.G. 3471 282619WATERSTOFDIFLUORIDEN, VAST, N.E.G. 1740 282619WATERSTOFJODIDE, WATERVRIJ 2197 281119WATERSTOFPEROXIDE EN PEROXYAZIJNZUUR, MENGSEL,GESTABILISEERD met zu(u)r(en), water en ten hoogste 5% peroxyazijnzuur3149 284700WATERSTOFPEROXIDE, OPLOSSING IN WATER met ten minste 8% dochminder dan 20% waterstofperoxide (zo nodig gestabiliseerd)WATERSTOFPEROXIDE, OPLOSSING IN WATER met ten minste 20% dochten hoogste 60% waterstofperoxide (zo nodig gestabiliseerd)2984 2847002014 2847003.2-B-57


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMWATERSTOFPEROXIDE, OPLOSSING IN WATER, GESTABILISEERD, met 2015 284700meer dan 60% waterstofperoxideWATERSTOFSELENIDE, WATERVRIJ 2202 281119WATERSTOFSULFATEN, OPLOSSING IN WATER 2837 283329WATERSTOFSULFIDE 1053 281119WATERSTOFSULFIETEN, OPLOSSING IN WATER, N.E.G. 2693 283220WEEFSELS VAN DIERLIJKE OORSPRONG, N.E.G., geimpregneerd met olie 1373 5+++++WEEFSELS VAN PLANTAARDIGE OORSPRONG, N.E.G., geimpregneerd met 1373 5+++++olieWEEFSELS VAN SYNTHETISCHE OORSPRONG, N.E.G., geimpregneerd met 1373 5+++++olieWEEFSELS, GEÏMPREGNEERD MET ZWAK GENITREERDE1353 590390NITROCELLULOSE, N.E.G.WHITE SPIRIT 1300 272100Wolafval, vochtig 1387 Vrij 51++++WOLFRAAMHEXAFLUORIDE 2196 282619WRIJVINGSLUCIFERS 1331 360500XANTHATEN 3342 293090XENON 2036 280429XENON, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 2591 280429XYLENEN 1307 29024+XYLENOLEN, VAST 2261 290719270730XYLENOLEN, VLOEIBAAR 3430 290719XYLIDINEN, VAST 3452 292149XYLIDINEN, VLOEIBAAR 1711 292149XYLYLBROMIDE, VAST 3417 290369XYLYLBROMIDE, VLOEIBAAR 1701 290369ZELFONTLEDENDE STOFFEN (lijst) - 2.2.41.4 ++++++Zelfontledende vaste stof, monster, met temperatuurbeheersing: zie3234 VERBODZelfontledende vaste stof, monster: zie 3224 ++++++ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE B 3222 ++++++ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE B, MET3232 VerbodTEMPERATUURBEHEERSINGZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE C 3224 ++++++ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE C, MET3234 VerbodTEMPERATUURBEHEERSINGZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE D 3226 ++++++ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE D, MET3236 VerbodTEMPERATUURBEHEERSINGZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE E 3228 ++++++ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE E, MET3238 VerbodTEMPERATUURBEHEERSINGZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE F 3230 ++++++ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE F, MET3240 VerbodTEMPERATUURBEHEERSINGZelfontledende vloeistof, monster, met temperatuurbeheersing: zie3233 VERBODZelfontledende vloeistof, monster: zie 3223 ++++++ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE B 3221 ++++++ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE B, MET3231 VerbodTEMPERATUURBEHEERSINGZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE C 3223 ++++++ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE C, MET3233 VerbodTEMPERATUURBEHEERSINGZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE D 3225 ++++++3.2-B-58


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE D, MET3235 VerbodTEMPERATUURBEHEERSINGZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE E 3227 ++++++ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE E, MET3237 VerbodTEMPERATUURBEHEERSINGZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE F 3229 ++++++ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE F, MET3239 VerbodTEMPERATUURBEHEERSINGZETMEELNITRAAT, BEVOCHTIGD met ten minste 20 massa-% water 1337 360200ZETMEELNITRAAT, droog of bevochtigd met minder dan 20 massa-% water 0146 360200ZIEKENHUISAFVAL, ONGESPECIFICEERD, N.E.G. 3291 382530ZIEKENHUISAFVAL, ONGESPECIFICEERD, N.E.G. in sterk gekoelde vloeibare 3291 382530stikstofZILVERARSENIET 1683 284329ZILVERCYANIDE 1684 284329ZILVERNITRAAT 1493 284321ZILVERPIKRAAT, BEVOCHTIGD met ten minste 30 massa-% water 1347 284329ZINKAMMONIUMNITRIET 1512 283410ZINKARSENAAT 1712 284290ZINKARSENAAT EN ZINKARSENIET, MENGSEL 1712 284290ZINKARSENIET 1712 284290ZINKAS 1435 262019ZINKBROMAAT 2469 282990ZINKCHLORAAT 1513 282919ZINKCHLORIDE, OPLOSSING 1840 282739ZINKCHLORIDE, WATERVRIJ 2331 282739ZINKCYANIDE 1713 283719ZINKDITHIONIET 1931 283190ZINKFLUOROSILICAAT 2855 282690ZINKFOSFIDE 1714 284800Zinkhydrosulfiet : zie 1931 283220ZINKNITRAAT 1514 283429ZINKPERMANGANAAT 1515 284169ZINKPEROXIDE 1516 281700ZINKPOEDER 1436 790390ZINKRESINAAT 2714 380620ZINKSTOF 1436 790310ZIRKONIUM, DROOG, in de vorm van opgerolde draad, platen en stroken(dunner dan 254 µm maar niet dunner dan 18 µm)2858 810990ZIRKONIUM, DROOG, in de vorm van platen, stroken of opgerolde draad 2009 810990(dunner dan 18 µm)ZIRKONIUM, GESUSPENDEERD IN EEN BRANDBARE VLOEISTOF 1308 810920ZIRKONIUMAFVAL 1932 810930ZIRKONIUMHYDRIDE 1437 285000ZIRKONIUMNITRAAT 2728 283429ZIRKONIUMPIKRAMAAT, BEVOCHTIGD met ten minste 20 massa-% water 1517 292229ZIRKONIUMPIKRAMAAT, droog of bevochtigd met minder dan 20 massa-% 0236 292229waterZIRKONIUMPOEDER, BEVOCHTIGD met ten minste 25 massa-% water 1358 810920ZIRKONIUMPOEDER, DROOG 2008 810920ZIRKONIUMTETRACHLORIDE 2503 282739ZOUTZUUR 1789 280610ZUURSTOF, SAMENGEPERST 1072 280440ZUURSTOF, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 1073 2804403.2-B-59


Benaming/Omschrijving van <strong>het</strong> goed UN Opmerking NHMZUURSTOFDIFLUORIDE, SAMENGEPERST 2190 281290ZUURSTOFGENERATOR, CHEMISCH 3356 902000ZWART BUSKRUIT, GEPERST 0028 360200ZWART BUSKRUIT, IN PELLETS 0028 360200ZWART BUSKRUIT, korrels of poeder 0027 360200ZWAVEL 1350 250300ZWAVEL, GESMOLTEN 2448 250300280200ZWAVELCHLORIDEN 1828 281210ZWAVELDIOXIDE 1079 281129ZWAVELHEXAFLUORIDE 1080 281290ZWAVELIGZUUR 1833 281119ZWAVELKOOLSTOF 1131 281310ZWAVELTETRAFLUORIDE 2418 281290ZWAVELTRIOXIDE, GESTABILISEERD 1829 281129ZWAVELWATERSTOF 1053 281119ZWAVELZUUR met meer dan 51% zuur 1830 280700ZWAVELZUUR met ten hoogste 51% zuur 2796 280700ZWAVELZUUR, AFGEWERKT 1832 382590ZWAVELZUUR, ROKEND 1831 280700382569zwavelzuuranhydride, gestabiliseerd, zie 1829 2811293.2-B-60


Hoofdstuk 3.3 -Bijzondere bepalingen van toepassing op een welbepaalde stof of voorwerp3.3.1 Indien in kolom (6) van de tabel A in hoofdstuk 3.2 is aangegeven dat voor een stof of voorwerp eenbijzondere bepaling geldt, dan zijn de betekenis en de voorschriften van die bijzondere bepaling hierondervermeld.16 Monsters van nieuwe of bestaande ontplofbare stoffen of voorwerpen mogen vervoerd worden zoalsaangegeven door de bevoegde overheden (zie 2.2.1.1.3) voor onder meer de volgende doeleinden:om te testen, voor classificatie, onderzoek en ontwikkeling, kwaliteitscontrole, of als commercieelmonster. De massa van niet bevochtigde of niet gedesensibiliseerde ontplofbare monsters is beperkttot 10 kg in door de bevoegde overheid vastgelegde kleine colli. De massa van bevochtigde ofgedesensibiliseerde ontplofbare monsters is beperkt tot 25 kg.23 Deze stof bezit een risico op ontvlambaarheid, maar deze eigenschap komt alleen tot uiting bij eenzeer hevige brand in een besloten ruimte.32 Onder om <strong>het</strong> even welke andere vorm is deze stof niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong>RID.37 Deze stof is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID indien hij gecoat is.38 Deze stof is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID indien hij ten hoogste 0,1 massa-%calciumcarbide bevat.39 Deze stof is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID indien hij minder dan 30 massa-% often minste 90 massa-% silicium bevat.43 Indien deze stoffen als pesticiden voor <strong>het</strong> vervoer worden aangeboden, moeten zij als behorend totde gepaste pesticiderubriek vervoerd worden, in overeenstemming met de bepalingen <strong>betreffende</strong> depesticides die er op van toepassing zijn (zie 2.2.61.1.10 tot en met 2.2.61.1.11.2)45 De antimoonsulfiden en antimoonoxiden met een arseengehalte dat niet hoger is dan 0,5% van detotale massa, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.47 Ferricyaniden en ferrocyaniden zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.48 Deze stof mag niet vervoerd worden indien hij meer dan 20% cyaanwaterstof bevat.59 Deze stoffen zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID indien zij ten hoogste 50%magnesium bevatten.60 Indien de concentratie hoger is dan 72% mag deze stof niet vervoerd worden.61 De technische benaming waarmee de officiële vervoersnaam dient aangevuld te worden moet dedoor de ISO goedgekeurde gebruikelijke benaming zijn (zie ISO-norm 1750:1981 "Pesticides andother agrochemicals – common names", zoals gewijzigd), de andere benamingen die in "The WHORecommended Classification of Pesticides by Hazard and Guidelines to Classification" voorkomen ofde benaming van <strong>het</strong> actief bestanddeel (zie ook 3.1.2.8.1 en 3.1.2.8.1.1).62 Deze stof is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID indien hij niet meer dan 4%natriumhydroxide bevat.65 Waterige oplossingen van waterstofperoxide, die minder dan 8% waterstofperoxide bevatten, zijn nietonderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.103 Ammoniumnitriet en mengsels van een anorganisch nitriet met een ammoniumzout mogen nietvervoerd worden.105 Nitrocellulose die voldoet aan de beschrijvingen van UN-nummer 2556 of 2557 mag bij klasse 4.1ingedeeld worden.113 Het vervoer van chemisch instabiele mengsels is verboden.3.3 - 1


119 Koelmachines omvatten de machines of andere apparaten die specifiek ontworpen zijn om voedselof andere producten in een inwendig compartiment op een lage temperatuur te houden, alsook deeenheden voor airconditioning. Koelmachines en elementen van koelmachines zijn niet onderworpenaan de voorschriften van <strong>het</strong> RID indien zij minder dan 12 kg gas van klasse 2, groep A of O volgens2.2.2.1.3 bevatten, of indien zij minder dan 12 liter ammoniakoplossing (UN-nummer 2672) bevatten.122 Voor elk van de reeds ingedeelde preparaten van organische peroxides worden de bijkomendegevaren, <strong>het</strong> UN-nummer (algemene rubriek) en, in voorkomend geval, de regelingstemperatuur ende kritieke temperatuur gegeven in 2.2.52.4.127 Andere inerte materialen of andere mengsels van inerte materialen mogen gebruikt worden, opvoorwaarde dat deze inerte materialen identieke flegmatiserende eigenschappen bezitten.131 De geflegmatiseerde stof moet beduidend minder gevoelig zijn dan droog PETN.135 Het natriumdihydraat van dichloorisocyanuurzuur is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong>RID.138 p-Broombenzylcyanide is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.141 Stoffen die aan een afdoende warmtebehandeling onderworpen werden zodat ze tijdens <strong>het</strong> vervoergeen enkel gevaar opleveren, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.142 Meel van sojabonen dat een extractiebehandeling met oplosmiddel ondergaan heeft, dat niet meerdan 1,5% olie en niet meer dan 11% vocht bevat en dat nagenoeg vrij is van brandbaar oplosmiddel,is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.144 Waterige oplossingen met ten hoogste 24 volume-% alcohol zijn niet onderworpen aan devoorschriften van <strong>het</strong> RID.145 Alcoholische dranken van verpakkingsgroep III zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong>RID indien zij in recipiënten met een inhoud van ten hoogste 250 liter vervoerd worden.152 De indeling van deze stof hangt af van zijn korrelgrootte en van zijn verpakking, maar degrenswaarden zijn niet proefondervindelijk vastgesteld. De juiste indeling moet conform 2.2.1doorgevoerd worden.153 Deze rubriek is enkel van toepassing indien beproevingen aangetoond hebben dat deze stoffen bijcontact met water niet brandbaar zijn, dat ze geen neiging vertonen tot zelfontbranding en dat <strong>het</strong>ontwikkeld gasmengsel niet brandbaar is.162 (Afgeschaft)163 Stoffen die in tabel A van hoofdstuk 3.2 met name genoemd zijn, mogen niet onder deze rubriekworden vervoerd. Stoffen die onder deze rubriek vervoerd worden mogen tot 20% nitrocellulosebevatten, op voorwaarde dat deze ten hoogste 12,6% stikstof in de droge stof bevat.168 Asbest, dat zodanig in een natuurlijk of kunstmatig bindmiddel (zoals cement, kunststof, asfalt,harsen of mineralen) gedompeld of gefixeerd is dat tijdens <strong>het</strong> vervoer geen gevaarlijkehoeveelheden inadembare asbestvezels kunnen vrijkomen, is niet onderworpen aan de voorschriftenvan <strong>het</strong> RID. Afgewerkte voorwerpen die asbest bevatten en niet voldoen aan deze bepaling, zijntoch niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID indien ze zodanig verpakt zijn dat tijdens <strong>het</strong>vervoer geen gevaarlijke hoeveelheden inadembare asbestvezels kunnen vrijkomen,.169 Ftaalzuuranhydride in vaste vorm en de tetrahydroftaalzuuranhydriden die niet meer dan 0,05%maleïnezuuranhydride bevatten zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.Ftaalzuuranhydride met niet meer dan 0,05% maleïnezuuranhydride, in gesmolten toestand en bijeen temperatuur boven zijn vlampunt, moet ingedeeld worden bij UN-nummer 3256.3.3 - 2


172 Voor de radioactieve stoffen die een bijkomend gevaar opleveren:a) moeten de colli voorzien zijn van de etiketten die overeenstemmen met elk van de bijkomendegevaren die deze stoffen vertonen; overeenkomstige grote etiketten moeten op de wagons ofgrote containers aangebracht worden in overeenstemming met de ter zake doende voorschriftenvan 5.3.1;b) moeten de stoffen, al naargelang <strong>het</strong> geval, ingedeeld worden bij verpakkingsgroep I, II of IIIvolgens de groeperingscriteria die in deel 2 opgenomen zijn en gelden voor <strong>het</strong> overheersendbijkomend gevaar.De in 5.4.1.2.5.1 b) voorgeschreven omschrijving moet een vermelding van deze bijkomendegevaren omvatten (bijvoorbeeld “BIJKOMEND GEVAAR: 3, 6.1”), de naam van de bestanddelen dieop beslissende wijze tot dit bijkomende gevaar of deze bijkomende gevaren bijdragen, en invoorkomend geval, de verpakkingsgroep. Zie ook 4.1.9.1.5 voor de verpakking.177 Bariumsulfaat is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.178 Deze benaming mag enkel gebruikt worden wanneer er geen andere geschikte benaming in tabel Avan hoofdstuk 3.2 voorkomt, en uitsluitend mits toestemming van de bevoegde overheid van <strong>het</strong> landvan herkomst (zie 2.2.1.1.3).181 De colli die deze stof bevatten, moeten voorzien zijn van een etiket dat overeenstemt met model nr. 1(zie 5.2.2.2.2), tenzij de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van herkomst toestemming heeft verleendom dit etiket weg te laten op een welbepaalde verpakking omdat de beproevingsresultaten aantonendat de stof in een dergelijke verpakking geen explosief gedrag vertoont (zie 5.2.2.1.9).182 De groep van de alkalimetalen omvat de elementen lithium, natrium, kalium, rubidium en cesium.183 De groep van de aardalkalimetalen omvat de elementen magnesium, calcium, strontium en barium.186 Om <strong>het</strong> ammoniumnitraatgehalte te bepalen moeten alle nitraationen, waarvoor in <strong>het</strong> mengsel eenmoleculair equivalent ammoniumionen aanwezig is, als ammoniumnitraat in rekening gebrachtworden.188 De cellen en batterijen die aangeboden worden voor <strong>het</strong> vervoer zijn niet onderworpen aan deandere bepalingen van <strong>het</strong> RID indien zij voldoen aan de volgende voorschriften:a) een cel met lithiummetaal of met een lithiumlegering mag ten hoogste 1 g lithium bevatten en bijeen cel met lithiumionen mag de nominale energie in watt-uur niet groter zijn dan 20 Wh ;b) een batterij met lithiummetaal of met een lithiumlegering mag in totaal ten hoogste 2 g lithiumbevatten en bij een batterij met lithiumionen mag de nominale energie in watt-uur niet groter zijndan 100 Wh. Bij batterijen met lithiumionen die aan deze bepaling voldoen moet de nominaleenergie in watt-uur op de buitenste omsluiting vermeld worden;c) iedere lithiumcel of iedere lithiumbatterij is van een type waarvan aangetoond werd dat <strong>het</strong>voldoet aan de voorschriften van iedere beproeving van <strong>het</strong> handboek van testen en criteria, deelIII, onderafdeling 38.3;d) tenzij ze in een uitrusting geïnstalleerd zijn, moeten de cellen en de batterijen inbinnenverpakkingen geplaatst worden die de cel of batterij volledig omsluiten. De cellen en debatterijen moeten zodanig beschermd zijn dat kortsluitingen worden verhinderd. Dit omvatbescherming tegen contacten met geleidende materialen die zich binnen dezelfde verpakkingbevinden, die tot een kortsluiting zouden kunnen leiden. De binnenverpakkingen moeten verpaktworden in stevige buitenverpakkingen die beantwoorden aan de bepalingen van 4.1.1.1, 4.1.1.2en 4.1.1.5 ;e) wanneer de cellen en de batterijen in uitrustingen geïnstalleerd zijn, moeten ze beschermd zijntegen beschadigingen en kortsluitingen en moet de uitrusting voorzien zijn van een doeltreffendmiddel om zijn ongewilde activering te verhinderen. Wanneer de batterijen in uitrustingengeïnstalleerd zijn, moeten deze laatste verpakt worden in stevige buitenverpakkingen dievervaardigd zijn uit geschikte materialen en waarvan de weerstand en <strong>het</strong> ontwerp aangepast zijnaan de capaciteit van de verpakking en haar voorzien gebruik, tenzij een gelijkwaardigebescherming van de batterij verzekerd wordt door de uitrusting waarin ze is vervat ;3.3 - 3


f) elk collo, behalve deze die in een uitrusting (met inbegrip van bedrukte schakelingen)geïnstalleerde “button cell” batterijen of ten hoogste vier in een uitrusting geïnstalleerde cellen oftwee in een uitrusting geïnstalleerde batterijen bevatten, moet voorzien zijn van de volgendemerktekens :i) een vermelding dat <strong>het</strong> collo – al naargelang <strong>het</strong> geval – cellen of batterijen “met metallischlithium” of “lithium-ion” cellen of batterijen bevat ;ii) een vermelding dat <strong>het</strong> collo met zorg gemanipuleerd dient te worden en dat er brandgevaarbestaat wanneer <strong>het</strong> collo beschadigd raakt ;iii) een vermelding dat speciale procedures moeten toegepast worden wanneer een collobeschadigd raakt, zo nodig met inbegrip van een inspectie en een herverpakking ;iv) een telefoonnummer voor bijkomende informatie ;g) elke zending van één of meerdere colli die conform alinea f) van merktekens voorzien zijn, moetvergezeld worden van een document dat de volgende gegevens bevat :i) een vermelding dat <strong>het</strong> collo – al naargelang <strong>het</strong> geval – cellen of batterijen “met metallischlithium” of “lithium-ion” cellen of batterijen bevat ;ii) een vermelding dat <strong>het</strong> collo met zorg gemanipuleerd dient te worden en dat er brandgevaarbestaat wanneer <strong>het</strong> collo beschadigd raakt ;iii) een vermelding dat speciale procedures moeten toegepast worden wanneer een collobeschadigd raakt, zo nodig met inbegrip van een inspectie en een herverpakking ;iv) een telefoonnummer voor bijkomende informatie ;h) tenzij wanneer de batterijen in een uitrusting geïnstalleerd zijn, moet elk collo in om <strong>het</strong> evenwelke oriëntatie kunnen weerstaan aan een valproef van een hoogte van 1,2 m, zonder dat decellen of batterijen die <strong>het</strong> bevat beschadigd worden, zonder dat zijn inhoud zodanig verplaatstwordt dat de batterijen (of cellen) elkaar raken en zonder dat inhoud vrijkomt ; eni) tenzij wanneer de batterijen in een uitrusting geïnstalleerd zijn of samen met een uitrustingverpakt zijn, mag de bruto massa van de colli niet groter zijn dan 30 kg.Hierboven en elders in <strong>het</strong> RID staat de hoeveelheid lithium voor de massa lithium aanwezig in deanode van een cel met lithiummetaal of met een lithiumlegering.Er bestaan aparte rubrieken voor de batterijen met metallisch lithium en voor de lithium-ionbatterijenom <strong>het</strong> vervoer van deze batterijen te vergemakkelijken voor specifieke vervoerswijzen en om bij eenongeval de toepassing van verschillende interventiemaatregelen mogelijk te maken.190 De spuitbussen moeten voorzien zijn van een beschermingsinrichting tegen een onbedoelde lozing.Spuitbussen met een inhoud van ten hoogste 50 ml die uitsluitend niet giftige stoffen bevatten, zijnniet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.191 Recipiënten, klein met een inhoud van ten hoogste 50 ml die alleen niet giftige stoffen bevatten, zijnniet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.194 Voor elk van de al ingedeelde zelfontledende stoffen worden <strong>het</strong> UN-nummer (algemene rubriek) en,in voorkomend geval, de regelingstemperatuur en de kritieke temperatuur gegeven in 2.2.41.4.196 Een preparaat dat bij laboratoriumbeproevingen niet detoneert onder invloed van cavitatie, nietdeflagreert, geen reactie vertoont bij verwarming onder insluiting en geen explosief vermogen bezit magonder deze rubriek vervoerd worden. Het preparaat moet ook thermisch stabiel zijn [dit wil zeggen eenSADT (temperatuur van zelfversnellende ontleding) bezitten van 60°C of hoger voor een collo van 50 kg].Indien een preparaat niet aan deze criteria voldoet moet <strong>het</strong> vervoerd worden conform de bepalingendie op klasse 5.2 van toepassing zijn (zie 2.2.52.4).198 De oplossingen van nitrocellulose die ten hoogste 20% nitrocellulose bevatten mogen, al naargelang<strong>het</strong> geval, als verven, parfumerieproducten of drukinkten vervoerd worden (zie de UN-nummers1210, 1263, 1266, 3066, 3469 en 3470).3.3 - 4


199 Loodverbindingen die, wanneer ze in een verhouding van 1 tot 1000 met zoutzuur van 0,07 Mgemengd worden, slechts voor ten hoogste 5 % oplossen na gedurende één uur bij 23 °C ± 2 °Cgeroerd te zijn (zie de norm ISO 3711:1990 "Loodchromaatpigmenten enloodchromaat/molybdaatpigmenten - Specificaties en beproevingsmethoden") worden alsonoplosbaar beschouwd en zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID tenzij ze voldoenaan de criteria om ingedeeld te worden bij een andere klasse.201 De aanstekers of navulpatronen voor aanstekers moeten voldoen aan de voorschriften van <strong>het</strong> landwaar ze gevuld werden. Ze dienen beschermd te zijn tegen ongewild leeglopen. Bij 15°C mag devloeistoffase van de inhoud niet meer dan 85 % van de inhoud van de recipiënt innemen. Derecipiënten, met inbegrip van hun afsluitinrichtingen, moeten in staat zijn om te weerstaan aan eeninwendige druk die gelijk is aan tweemaal de druk van <strong>het</strong> vloeibaar gemaakt petroleumgas bij 55°C.De ventielen en de ontstekingsinrichtingen moeten ofwel degelijk verzegeld zijn, met kleefbandafgedekt of op een andere manier vastgezet, ofwel zo ontworpen zijn dat hun werking of <strong>het</strong>vrijkomen van de inhoud tijdens <strong>het</strong> transport verhinderd wordt. De aanstekers mogen niet meer dan10 gram vloeibaar gemaakt petroleumgas bevatten en de navulpatronen niet meer dan 65 gram.OPMERKING.Zie bijzondere bepaling 654 van hoofdstuk 3.3 wanneer <strong>het</strong> gaat over afzonderlijk ingezameldeafgedankte aanstekers203 Deze rubriek mag niet gebruikt worden voor polychloorbifenylen, vloeibaar (UN-nummer 2315) nochvoor polychloorbifenylen, vast (UN-nummer 3432).204 (Afgeschaft)205 Deze rubriek mag niet gebruikt worden voor UN 3155 PENTACHLOORFENOL.207 De korrels en persmassa’s uit kunststof kunnen bestaan uit polystyreen, polymethylmethacrylaat ofeen ander polymeer.208 De commerciële kwaliteit van meststoffen met calciumnitraat, die in hoofdzaak bestaat uit eendubbelzout (calciumnitraat en ammoniumnitraat) en die ten hoogste 10% ammoniumnitraat enminstens 12% kristalwater bevat, is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.210 Toxinen van plantaardige, dierlijke of bacteriële oorsprong die infectueuze stoffen bevatten, oftoxinen die zich in infectueuze stoffen bevinden, moeten ingedeeld worden bij klasse 6.2.215 Deze rubriek is enkel van toepassing op de technisch zuivere stof of op de daarvan afgeleidepreparaten met een SADT die hoger is dan 75°C; hij is daarom niet van toepassing op preparaten diezelfontledende stoffen zijn (zie 2.2.41.4 voor de zelfontledende stoffen).Homogene mengsels die niet meer dan 35 massa-% azodicarbonamide bevatten en ten minste 65 %inerte stof zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID, tenzij ze beantwoorden aan decriteria van andere klassen.216 Mengsels van niet aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID onderworpen vaste stoffen met brandbarevloeistoffen mogen onder deze rubriek vervoerd worden zonder dat er eerst de indelingscriteria vanklasse 4.1 op worden toegepast; dit op voorwaarde dat geen overtollige vloeistof zichtbaar is op <strong>het</strong>moment dat <strong>het</strong> goed wordt geladen of de verpakking, de wagon of de container wordt gesloten.Afgedichte pakjes en voorwerpen die minder dan 10 ml door een vast materiaal geabsorbeerde enbrandbare vloeistof van verpakkingsgroep II of III bevatten, zijn niet onderworpen aan <strong>het</strong> RID indien<strong>het</strong> pakje of <strong>het</strong> voorwerp geen vrije vloeistof bevat.217 Mengsels van niet aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID onderworpen vaste stoffen met giftigevloeistoffen mogen onder deze rubriek vervoerd worden zonder dat er eerst de indelingscriteria vanklasse 6.1 op worden toegepast; dit op voorwaarde dat geen overtollige vloeistof zichtbaar is op <strong>het</strong>moment dat <strong>het</strong> goed wordt geladen of de verpakking, de wagon of de container wordt gesloten.Deze rubriek mag niet gebruikt worden voor vaste stoffen die een bij verpakkingsgroep I ingedeeldevloeistof bevatten.218 Mengsels van niet aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID onderworpen vaste stoffen met bijtendevloeistoffen mogen onder deze rubriek vervoerd worden zonder dat er eerst de indelingscriteria vanklasse 8 op worden toegepast; dit op voorwaarde dat geen overtollige vloeistof zichtbaar is op <strong>het</strong>moment dat <strong>het</strong> goed wordt geladen of de verpakking, de wagon of de container wordt gesloten.219 Genetisch gemodificeerde micro-organismen (GMMO’s) en genetisch gemodificeerde organismen3.3 - 5


(GMO’s), die overeenkomstig verpakkingsinstructie P904 van 4.1.4.1 verpakt en gekenmerkt zijn, zijnaan geen enkel ander voorschrift van <strong>het</strong> RID onderworpen.Indien GMMO’s of GMO’s beantwoorden aan de criteria voor opname in de klasse 6.1 of 6.2 (zie2.2.61.1 en 2.2.62.1), zijn de voorschriften van <strong>het</strong> RID voor <strong>het</strong> vervoer van giftige of infectueuze(besmettelijke) stoffen van toepassing.220 Onmiddellijk achter de officiële vervoersnaam moet enkel de technische benaming van <strong>het</strong> brandbaarvloeibaar bestanddeel van deze oplossing of dit mengsel tussen haakjes worden aangegeven.221 Stoffen die onder deze rubriek vallen, mogen niet behoren tot verpakkingsgroep I.224 De stof moet vloeibaar blijven onder normale vervoersomstandigheden, tenzij wanneerproefondervindelijk kan aangetoond worden dat diens gevoeligheid in bevroren toestand niet groter isdan in vloeibare toestand. Hij mag niet bevriezen bij temperaturen boven -15°C.225 Indien de totale hoeveelheid voortdrijvend geagglomereerd poeder niet meer bedraagt dan 3,2 g pertoestel, mogen brandblusapparaten die onder deze rubriek vallen uitgerust zijn met patronen dieinstaan voor hun werking (patronen voor pyrotechnische doeleinden van classificatiecode 1.4C of1.4S) zonder dat de indeling bij klasse 2, groep A of O volgens 2.2.2.1.3 wijzigt.226 De preparaten van deze stof, die ten minste 30% niet vluchtig en niet brandbaar flegmatiseermiddelbevatten, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.227 Indien de stof met water en een anorganisch inert materiaal geflegmatiseerd is mag <strong>het</strong> gehalteureumnitraat niet groter zijn dan 75 massa-% en mag <strong>het</strong> mengsel tijdens de beproevingen van serie1, type a) van deel I van <strong>het</strong> handboek van testen en criteria niet in staat blijken te detoneren.228 De mengsels die niet voldoen aan de criteria van de brandbare gassen (zie 2.2.2.1.5), moeteningedeeld worden bij UN-nummer 3163.230 Onderhavige rubriek is van toepassing op de cellen en batterijen die in om <strong>het</strong> even welke vormlithium bevatten, met inbegrip van de cellen en batterijen met lithiumpolymeren en lithiumionen.Lithiumcellen en lithiumbatterijen mogen onder deze rubriek worden vervoerd indien zij aan devolgende voorschriften voldoen:a) Er werd aangetoond dat elk type cel of type batterij voldoet aan de voorschriften van elke test vandeel III, onderafdeling 38.3 van <strong>het</strong> handboek van testen en criteria;b) Elke cel of batterij moet uitgerust zijn met een beschermingsinrichting tegen inwendige overdrukof zodanig ontworpen zijn dat een explosieve breuk bij normale vervoersomstandigheden nietmogelijk is;c) Elke cel of batterij moet voorzien zijn van een efficiënte inrichting die uitwendige kortsluitingenvoorkomt.d) Elke batterij die samengesteld is uit in parallel geschakelde celelementen of reeksen vancelelementen moet uitgerust zijn met doeltreffende middelen om stroomomkeringen teverhinderen (bijvoorbeeld dioden, smeltveiligheden, enz.).235 Deze rubriek behelst voorwerpen die ontplofbare stoffen van klasse 1 bevatten en die ook gevaarlijkegoederen van andere klassen kunnen bevatten. Deze voorwerpen worden voor individuelebescherming in voertuigen gebruikt als gasgeneratoren voor airbags, airbagmodules ofaanspaninrichtingen voor veiligheidsgordels.236 Polyesterhars-kits bestaan uit twee componenten: een basisproduct (klasse 3, verpakkingsgroep II ofIII) en een activator (organisch peroxide). Het organische peroxide moet van <strong>het</strong> type D, E of F zijnen mag geen temperatuursregeling vereisen. Volgens de criteria voor klasse 3, toegepast op <strong>het</strong>basisproduct, is de verpakkingsgroep II of III. De maximale hoeveelheid waarnaar wordt verwezen inkolom (7a) van tabel A in hoofdstuk 3.2 slaat op <strong>het</strong> basisproduct.3.3 - 6


237 De membraanfilters, zoals ze voor <strong>het</strong> vervoer worden aangeboden (met bijvoorbeeld de papierenscheidingsbladen, deklagen of verstevigingsmaterialen), mogen een detonatie niet kunnenpropageren wanneer ze aan één van de beproevingen van <strong>het</strong> handboek van testen en criteria, deelI, testserie 1 a) onderworpen worden.Bovendien kan de bevoegde overheid op grond van de resultaten van geschikte beproevingen vande verbrandingssnelheid, rekening houdend met de genormaliseerde testen in <strong>het</strong> handboek vantesten en criteria, deel III, onderafdeling 33.2.1, bepalen dat membraanfilters uit nitrocellulose, in devorm waarin ze voor <strong>het</strong> vervoer aangeboden worden, niet onderworpen zijn aan de bepalingen dievan toepassing zijn op de brandbare vaste stoffen van klasse 4.1.238 a) De accumulatoren (batterijen) worden beschouwd van <strong>het</strong> gesloten type te zijn, indien zij dehierna aangegeven vibratietest en drukverschilproef zonder verlies van hun vloeistof kunnendoorstaan.Vibratietest: De batterij wordt stevig op <strong>het</strong> plateau van een vibratiemachine vastgezet enblootgesteld aan een sinusvormige beweging met een amplitude van 0,8 mm (1,6 mm totaleverplaatsing). Men laat de frequentie met een snelheid van 1 Hz/min variëren tussen 10 Hz en 55Hz. Het hele frequentiegamma wordt in beide richtingen doorlopen in 95 ± 5 minuten, en dit voorelke positie van de batterij (t.t.z. voor elke vibratierichting). De batterij wordt getest in drie positiesdie loodrecht op elkaar staan (hieronder een positie waarbij de vulopeningen en deontgassingsopeningen - voor zover aanwezig - zich in omgekeerde positie bevinden) en dittelkens gedurende een even lange periode.Drukverschilproef: Na afloop van de vibratietest wordt de batterij gedurende zes uur bij 24°C ±4°C onderworpen aan een drukverschil van minstens 8 8 kPa. De batterij wordt beproefd in drieposities die loodrecht op elkaar staan (hieronder een positie waarbij de vulopeningen en deontgassingsopeningen – voor zover aanwezig – zich in omgekeerde positie bevinden) en ditgedurende minstens zes uur voor elke positie.b) Accumulatoren (batterijen) van <strong>het</strong> gesloten type zijn niet onderworpen aan de voorschriften van<strong>het</strong> RID indien enerzijds de electrolyt niet wegstroomt wanneer bij een temperatuur van 55°C eenbreuk of een scheur in <strong>het</strong> huis optreedt en geen vloeistof aanwezig is die kan wegstromen, enindien anderzijds de polen van de voor vervoer verpakte batterijen tegen kortsluiting beschermdzijn.239 De batterijen of de cellen mogen geen enkele gevaarlijke stof bevatten, behalve natrium, zwavelen/of polysulfiden. De temperatuur van de batterijen of van de cellen mag, wanneer ze voor vervoeraangeboden worden, niet zodanig zijn dat <strong>het</strong> elementaire natrium dat ze bevatten vloeibaar kanworden, tenzij de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van herkomst er toestemming voor verleent en dedoor haar voorgeschreven voorwaarden nageleefd worden. Indien <strong>het</strong> land van herkomst geen RID-<strong>Verdrag</strong>staat is, moeten de toestemming en de voorwaarden goedgekeurd worden door de bevoegdeoverheid van <strong>het</strong> eerste land dat door <strong>het</strong> vervoer wordt aangedaan en RID-<strong>Verdrag</strong>staat is.De cellen moeten uit hermetisch afgesloten metalen bakken bestaan die de gevaarlijke stoffenvolledig omsluiten en die zodanig gebouwd en gesloten zijn dat <strong>het</strong> vrijkomen van deze stoffen ondernormale vervoersomstandigheden verhinderd wordt.De batterijen moeten uit cellen bestaan die vastgezet zijn in een metalen bak die hen volledigomsluit, en die zodanig gebouwd en gesloten is dat <strong>het</strong> vrijkomen van de gevaarlijke stoffen ondernormale vervoersomstandigheden verhinderd wordt.241 Dit preparaat moet zodanig zijn dat <strong>het</strong> mengsel homogeen blijft en dat tijdens <strong>het</strong> vervoer geenscheiding van de fasen optreedt. De preparaten met een laag nitrocellulosegehalte zijn nietonderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID indien ze geen gevaarlijke eigenschappen vertonenwanneer ze met behulp van de testen van reeks 1a), 2b) en 2c) van deel I van <strong>het</strong> handboek vantesten en criteria getest worden op hun aanleg om respectievelijk te detoneren, te deflagreren of teexploderen bij verhitting onder insluiting, en indien ze zich niet als brandbare stoffen gedragenwanneer ze aan test nr. 1 van onderafdeling 33.2.1.4 in deel III van <strong>het</strong> handboek van testen encriteria onderworpen worden (indien nodig moet voor deze testen de stof in plaatjes gemalen engezeefd worden om de korrelgrootte tot ten hoogste 1,25 mm te reduceren).242 Zwavel is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID indien hij in een speciale vorm wordtaangeboden (voorbeeld: parels, korrels, pellets of vlokken).243 Benzine die bestemd is om gebruikt te worden als brandstof voor motoren van auto’s, vaste motorenen andere motoren met geleide ontsteking, moet onafhankelijk van zijn vluchtigheidskarakteristiekenbij deze rubriek ingedeeld worden.3.3 - 7


244 Deze rubriek omvat bijvoorbeeld aluminiumdross, aluminiumschuim, gebruikte kathoden, gebruiktebekleding van de baden en slakken van aluminiumzouten.247 Wanneer alcoholische dranken met meer dan 24 volume-% en ten hoogste 70 volume-% alcohol in<strong>het</strong> kader van hun fabricageproces vervoerd worden, mogen ze onder de volgende voorwaardengetransporteerd worden in houten tonnen met een inhoud van meer dan 250 liter en niet meer dan500 liter, die aan de algemene voorschriften van 4.1.1 voldoen voor zover deze toepasselijk zijn:a) de dichtheid van de tonnen moet vóór <strong>het</strong> vullen geverifieerd worden;b) er dient een voldoende vullingsmarge voorzien te worden (ten minste 3%) voor de uitzetting vande vloeistof;c) tijdens <strong>het</strong> vervoer moeten de tonnen met de spongaten naar boven geplaatst zijn;d) de tonnen moeten vervoerd worden in containers die beantwoorden aan de bepalingen van deCSC. Elke ton moet op een speciaal onderstel geplaatst zijn, en met behulp van gepastemiddelen zodanig vastgezet worden dat ze zich tijdens <strong>het</strong> vervoer op geen enkele wijze kanverplaatsen.249 Ferrocerium dat gestabiliseerd is tegen corrosie, met een ijzergehalte van minstens 10%, is nietonderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.250 Deze rubriek beoogt slechts de monsters van chemische stoffen, die genomen worden voor analysesdie verband houden met de toepassing van de Conventie <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> verbod op de ontwikkeling,vervaardiging, opslag en gebruik van chemische wapens en hun vernietiging. Het vervoer van de bijdeze rubriek ingedeelde stoffen moet conform de procedureketen voor bescherming en veiligheidgebeuren, die door de Organisatie voor <strong>het</strong> verbod op chemische wapens is vastgelegd.Het monster van chemische stof mag slechts vervoerd worden nadat de bevoegde overheid of deDirecteur-generaal van de Organisatie voor <strong>het</strong> verbod op chemische wapens hiertoe toelating heeftverleend en op voorwaarde dat <strong>het</strong> monster voldoet aan de volgende bepalingen:a) <strong>het</strong> moet verpakt worden overeenkomstig verpakkingsinstructie 623 (zie S-3-8 van <strong>het</strong>Supplement) van de Technische Instructies van de ICAO; enb) tijdens <strong>het</strong> vervoer moet een exemplaar van <strong>het</strong> document dat <strong>het</strong> vervoer toelaat, en waarop demaximaal toegelaten hoeveelheden en de verpakkingsvoorschriften voorkomen, aan <strong>het</strong>vervoerdocument gehecht zijn.251 De rubriek CHEMISCHE REAGENTIASET of SET VOOR EERSTE HULP is bestemd voor dozen,cassettes, enz., waarin zich kleine hoeveelheden gevaarlijke goederen bevinden die bijvoorbeeldgebruikt worden voor medische doeleinden, analyses, testen of herstellingen. Deze sets mogen geengevaarlijke goederen bevatten waarvoor in kolom (7a) van tabel A in hoofdstuk 3.2 de hoeveelheid"0" is aangegeven.De onderdelen van deze sets mogen niet onderling op een gevaarlijke wijze kunnen reageren (zie bij“gevaarlijke reactie” in 1.2.1). De totale hoeveelheid gevaarlijke goederen per set mag niet groter zijndan 1 liter of 1 kg. De verpakkingsgroep waarbij de set als een geheel wordt ondergebracht moet destrengste verpakkingsgroep zijn van die waarbij de afzonderlijke in de set vervatte stoffen zijnondergebracht.De sets die zich aan boord van wagons bevinden voor <strong>het</strong> toedienen van eerste hulp of voor gebruikop <strong>het</strong> terrein zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.De chemische reagentiasets en de sets voor eerste hulp mogen vervoerd worden volgens debepalingen van hoofdstuk 3.4 indien ze gevaarlijke goederen bevatten in binnenverpakkingen die delimieten voor de beperkte hoeveelheden niet overschrijden die voor de stoffen in kwestie vantoepassing zijn (zoals aangegeven in kolom (7a) van tabel A in hoofdstuk 3.2).252 Waterige oplossingen van ammoniumnitraat die niet meer dan 0,2% brandbare stoffen bevatten enwaarvan de concentratie niet hoger is dan 80%, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong>RID indien <strong>het</strong> ammoniumnitraat onder alle vervoersomstandigheden opgelost blijft.266 Wanneer deze stof minder alcohol, water of flegmatiseermiddel bevat dan aangegeven mag hij nietvervoerd worden, tenzij de bevoegde overheid daartoe een speciale toestemming heeft verleend (zie2.2.1.1).3.3 - 8


267 Springstoffen van type C die chloraten bevatten, moeten gescheiden worden van ontplofbare stoffendie ammoniumnitraat of andere ammoniumzouten bevatten.270 Waterige oplossingen van vaste anorganische nitraten van klasse 5.1, waarvan de concentratie bij delaagste temperatuur die tijdens <strong>het</strong> vervoer kan optreden niet hoger is dan 80% van deverzadigingsgrens, worden geacht niet te voldoen aan de criteria van klasse 5.1.271 Lactose, glucose of gelijkaardige middelen mogen als flegmatiseermiddel gebruikt worden, opvoorwaarde dat de stof ten minste 90 massa-% flegmatiseermiddel bevat. De bevoegde overheid kantoestaan dat deze mengsels bij klasse 4.1 worden ingedeeld op basis van testen van serie 6 c) van<strong>het</strong> handboek van testen en criteria, deel I, afdeling 16; deze dienen uitgevoerd te worden opminstens drie verpakkingen die gereedgemaakt zijn zoals voor <strong>het</strong> vervoer. Mengsels met ten minste98 massa-% flegmatiseermiddel zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID. Colli diemengsels bevatten met ten minste 90 massa-% flegmatiseermiddel behoeven niet voorzien te zijnvan een etiket dat overeenstemt met model nr. 6.1.272 Deze stof mag niet volgens de voorschriften van klasse 4.1 vervoerd worden, tenzij de bevoegdeoverheid daar uitdrukkelijk toestemming voor heeft verleend (zie UN-nummer 0143).273 Het is niet nodig om maneb en maneb-preparaten, die tegen zelfverhitting gestabiliseerd zijn, bijklasse 4.2 in te delen indien door testen aangetoond kan worden dat een kubusvormig volume van1 m³ van de stof niet spontaan ontbrandt en dat de temperatuur in <strong>het</strong> centrum van <strong>het</strong> monster nietoploopt tot boven 200°C wanneer dat monster geduren de 24 uur op een temperatuur van ten minste75°C ± 2°C gehouden wordt.274 De voorschriften van 3.1.2.8 zijn van toepassing.278 Deze stoffen mogen niet ingedeeld en niet vervoerd worden, tenzij zulks door de bevoegde overheidis toegestaan op basis van de resultaten van de testen van serie 2 en van serie 6, type c) van deel Ivan <strong>het</strong> handboek van testen en criteria, uitgevoerd op colli die gereedgemaakt zijn zoals voor <strong>het</strong>vervoer (zie 2.2.1.1). De bevoegde overheid zal de verpakkingsgroep bepalen op basis van decriteria in 2.2.3 en van <strong>het</strong> verpakkingstype dat voor de test van serie 6, type c) gebruikt werd.279 Deze stof is op basis van zijn vastgestelde effecten op de mens ingedeeld of bij eenverpakkingsgroep ondergebracht, en niet op basis van de strikte toepassing van de indelingscriteriavan <strong>het</strong> RID.280 Deze rubriek omvat de voorwerpen die als gasgeneratoren voor airbags, airbagmodules ofaanspaninrichtingen voor veiligheidsgordels voor individuele bescherming in voertuigen gebruiktworden, en die gevaarlijke goederen van klasse 1 of van andere klassen bevatten; dit indien ze alsonderdelen vervoerd worden en indien de voorwerpen in kwestie – die verpakt zijn zoals voor <strong>het</strong>transport – conform beproevingsserie 6 c) van deel I van <strong>het</strong> handboek van testen en criteria getestwerden zonder dat een explosie van de inrichting optrad, een fragmentatie van <strong>het</strong> omhulsel van deinrichting of van <strong>het</strong> drukrecipiënt of gevaar voor scherf- of warmtewerking die de brandbestrijding ofandere noodmaatregelen in de onmiddellijke omgeving aanzienlijk kunnen hinderen.282 (Afgeschaft)283 De voorwerpen die een gas bevatten en die bestemd zijn om als schokdempers dienst te doen, metinbegrip van de inrichtingen die de energie in geval van schokken absorberen, of de pneumatischeveren zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID op voorwaarde dat:a) ieder voorwerp een gascompartiment bezit met een inhoud van ten hoogste 1,6 liter en eenvuldruk van ten hoogste 280 bar, wanneer <strong>het</strong> product van de inhoud (in liter) met de vuldruk (inbar) niet groter is dan 80 (t.t.z. een gascompartiment van 0,5 liter en een vuldruk van 160 bar, ofeen gascompartiment van 1 liter en een vuldruk van 80 bar, of een gascompartiment van 1,6 literen een vuldruk van 50 bar, of nog een gascompartiment van 0,28 liter en een vuldruk van 280bar);b) de minimale barstdruk van ieder voorwerp ten minste vier keer groter is dan de vuldruk bij 20°Cwanneer de inhoud van <strong>het</strong> gascompartiment niet groter is dan 0,5 liter, en ten minste vijf keergroter dan de vuldruk bij 20°C wanneer deze inhoud groter is dan 0,5 liter;c) ieder voorwerp vervaardigd is uit materiaal dat niet versplintert bij breuk;d) ieder voorwerp vervaardigd wordt overeenkomstig een norm voor kwaliteitsverzekering dieaanvaardbaar is voor de bevoegde overheid; en3.3 - 9


e) <strong>het</strong> prototype onderworpen werd aan een brandproef die heeft aangetoond dat <strong>het</strong> voorwerp opeen efficiënte wijze door middel van een smeltveiligheid of een drukontlastingsinrichting tegen deinwendige overdruk beveiligd is, zodat <strong>het</strong> niet kan breken of wegschieten.Zie ook 1.1.3.2 d) voor de uitrusting die gebruikt wordt voor <strong>het</strong> functioneren van de voertuigen.284 Een zuurstofgenerator, chemisch, die oxiderende stoffen bevat, moet voldoen aan de volgendevoorwaarden:a) indien hij uitgerust is met een ontplofbare ontstekingsinrichting, mag de generator slechts onderdeze rubriek tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten worden indien hij overeenkomstig de bepalingen van deopmerking bij 2.2.1.1.1 b) uitgezonderd is van klasse 1;b) de generator moet, zonder zijn verpakking en in de oriëntatie waarin hij door de val <strong>het</strong> meestkans loopt op beschadiging, een valproef van 1,8 m op een stijf, niet-elastisch, vlak en horizontaaloppervlak kunnen ondergaan zonder verlies van zijn inhoud en zonder ontsteking;c) indien een generator uitgerust is met een ontstekingsinrichting, moet deze ten minste tweerechtstreekse veiligheidsvoorzieningen omvatten die beschermen tegen een onopzettelijkeactivering.286 Membraanfilters uit nitrocellulose die onder deze rubriek vallen zijn niet onderworpen aan devoorschriften van <strong>het</strong> RID indien hun massa niet groter is dan 0,5 g en ze afzonderlijk in eenvoorwerp of in een afgedichte verpakking zitten.288 Deze stoffen mogen niet ingedeeld en niet vervoerd worden, tenzij zulks door de bevoegde overheidis toegestaan op basis van de resultaten van de testen van serie 2 en van een test van serie 6, typec) van deel I van <strong>het</strong> handboek van testen en criteria, uitgevoerd op colli die gereed zijn voor <strong>het</strong>vervoer (zie 2.2.1.1).289 De gasgeneratoren voor airbags, de airbagmodules of de aanspaninrichtingen voorveiligheidsgordels die in vervoersmiddelen of in volledige elementen van vervoersmiddelen (zoalsstuurkolommen, deurpanelen, zetels, enz.) gemonteerd zijn, zijn niet onderworpen aan devoorschriften van <strong>het</strong> RID.290 Wanneer deze radioactieve stof voldoet aan de definities en criteria van andere klassen, zoalsaangeduid in deel 2, dient hij overeenkomstig de volgende bepalingen ingedeeld te worden :a) wanneer de stof beantwoordt aan de in hoofdstuk 3.5 aangegeven criteria die van toepassing zijnop de gevaarlijke goederen die vervoerd worden in uitgezonderde hoeveelheden, moeten deverpakkingen beantwoorden aan 3.5.2 en voldoen aan de beproevingsvoorschriften van 3.5.3.Alle andere op radioactieve stoffen, vrijgestelde colli van toepassing zijnde voorschriften, die in1.7.1.5 voorkomen, moeten toegepast worden zonder te refereren naar de andere klasse ;b) wanneer de hoeveelheid de in 3.5.1.2 vastgelegde limieten overschrijdt, moet de stof conform <strong>het</strong>overheersend bijkomend gevaar ingedeeld worden. Het vervoersdocument moet een omschrijvingvan de stof bevatten en <strong>het</strong> UN-nummer en de officiële vervoersnaam vermelden die vantoepassing zijn op de andere klasse, aangevuld met de naam die van toepassing is op deradioactieve vrijgestelde colli overeenkomstig kolom (2) van tabel A in hoofdstuk 3.2. De stof moetvervoerd worden overeenkomstig de bepalingen die op dat UN-nummer van toepassing zijn. Eenvoorbeeld van de informatie die op <strong>het</strong> vervoerdocument kan voorkomen is :UN 1993, brandbare vloeistof, n.e.g. (mengsel van ethanol en tolueen), radioactieve stoffen,vrijgesteld collo -beperkte hoeveelheid stof, 3, VG II.Bovendien zijn de voorschriften van 2.2.7.2.4.1 van toepassing.c) de bepalingen van hoofdstuk 3.4 met betrekking tot <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen verpaktin beperkte hoeveelheden mogen niet toegepast worden op de overeenkomstig alinea b)ingedeelde stoffen ;d) wanneer de stof beantwoordt aan een bijzondere bepaling die deze stof vrijstelt van allebepalingen <strong>betreffende</strong> de gevaarlijke goederen van de andere klassen, moet hij ingedeeldworden conform <strong>het</strong> toepasselijk UN-nummer van klasse 7 en zijn alle voorschriften die in 1.7.1.5voorkomen van toepassing.3.3 - 10


291 De brandbare vloeibaar gemaakte gassen dienen zich in onderdelen van de koelmachine tebevinden die ontworpen moeten zijn om te weerstaan aan een druk van minstens drie maal debedrijfsdruk van de machine en die aan overeenstemmende beproevingen onderworpen werden. Dekoelmachines moeten ontworpen en gebouwd zijn om <strong>het</strong> vloeibaar gemaakt gas te bevatten en om<strong>het</strong> risico op barsten of scheuren van de onder druk staande onderdelen onder normalevervoersomstandigheden uit te sluiten. Koelmachines en elementen van koelmachines die minderdan 12 kg gas bevatten zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.292 (Afgeschaft)293 De volgende definities zijn van toepassing op lucifers;a) Stormlucifers zijn lucifers waarvan <strong>het</strong> uiteinde gedrenkt is in een wrijvingsgevoeligeontstekingsbereiding en een pyrotechnische bereiding die met een kleine of geen vlam brandtmaar een intense hitte afgeeft;b) Veiligheidslucifers zijn lucifers die geïntegreerd zijn met, of bevestigd zijn aan <strong>het</strong> doosje,strijkoppervlak of boekje en die alleen maar kunnen worden ontstoken door wrijving op eengeprepareerd oppervlak;c) Wrijvingslucifers zijn lucifers die kunnen worden ontstoken door wrijving op een stevig oppervlak;d) Waslucifers zijn lucifers die zowel door wrijving op een geprepareerd oppervlak als op een stevigoppervlak kunnen ontstoken worden.295 Het is niet nodig om elke accumulator afzonderlijk van een opschrift en een gevaarsetiket tevoorzien, indien <strong>het</strong> gepaste opschrift en gevaarsetiket op de gepalletiseerde lading is aangebracht.296 Deze rubrieken zijn van toepassing op reddingsinrichtingen zoals reddingsvlotten, individueledrijfinrichtingen en automatisch opblaasbare glijbanen. UN-nummer 2990 is van toepassing op deautomatisch opblaasbare inrichtingen en UN-nummer 3072 is van toepassing op dereddingsinrichtingen die niet automatisch opblaasbaar zijn. De reddingsinrichtingen mogen devolgende onderdelen bevatten:a) seinmiddelen van klasse 1, die rooksignalen en lichtfakkels kunnen omvatten, geplaatst inverpakkingen die beletten dat ze ongewild geactiveerd worden;b) enkel bij UN 2990 mogen patronen en patronen voor pyromechanismen van afdeling 1.4,compatibiliteitsgroep S, als mechanisme voor <strong>het</strong> automatisch opblazen geïncorporeerd worden,op voorwaarde dat de totale hoeveelheid ontplofbare stoffen niet groter is dan 3,2 gram perinrichting ;c) samengeperste gassen van klasse 2, groep A of O, overeenkomstig 2.2.2.1.3;d) elektrische accumulatoren (batterijen) (klasse 8) en lithiumbatterijen (klasse 9);e) sets voor eerste hulp of voor reparaties, die kleine hoeveelheden gevaarlijke stoffen bevatten(bijvoorbeeld stoffen van de klassen 3, 4.1, 5.2, 8 of 9) ; of;f) andere lucifers dan veiligheidslucifers, geplaatst in verpakkingen die beletten dat ze ongewildgeactiveerd worden.298 (Afgeschaft)300 Vismeel of visafval mag niet geladen worden indien de temperatuur ervan bij <strong>het</strong> laden hoger is dan35°C of meer dan 5°C boven de omgevingstemperatuur ligt, waarbij de hoogste van beide waardenwordt weerhouden.302 De cargo-transporteenheden onder fumigatie die geen andere gevaarlijke goederen bevatten zijnenkel onderworpen aan de bepalingen van 5.5.2.303 Deze recipiënten dienen ingedeeld te worden in functie van de classificatiecode van <strong>het</strong> gas ofgasmengsel dat ze bevatten conform de bepalingen van afdeling 2.2.2.304 Deze rubriek mag slechts gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van niet-geactiveerde batterijen3.3 - 11


(accumulatoren) die droog kaliumhydroxide bevatten en die bestemd zijn om voor gebruikgeactiveerd te worden door toevoeging van een gepaste hoeveelheid water in de individuele cellen.305 Deze stoffen zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID wanneer hun concentratie niethoger is dan 50 mg/kg.306 Deze rubriek is enkel van toepassing op stoffen die geen ontplofbare eigenschappen van klasse 1vertonen wanneer ze onderworpen worden aan de testen van serie 1 en 2 voor klasse 1 (zie <strong>het</strong>handboek van testen en criteria, deel I).307 Deze rubriek mag slechts gebruikt worden voor de homogene mengsels met ammoniumnitraat alshoofdbestanddeel, die aan volgende limieten beantwoorden:a) ten minste 90% ammoniumnitraat, met niet meer dan 0,2% brandbare stoffen (inclusief om <strong>het</strong> evenwelke organische stof, uitgedrukt in koolstofequivalent) en – in voorkomend geval – met om <strong>het</strong> evenwelke andere anorganische stof die chemisch inert is t.o.v. ammoniumnitraat ; ofb) meer dan 70 % maar minder dan 90 % ammoniumnitraat met andere anorganische stoffen of meerdan 80 % maar minder dan 90 % ammoniumnitraat met calciumcarbonaat en/of dolomiet en/ofcalciumsulfaat van minerale oorsprong, met niet meer dan 0,4 % brandbare stoffen (inclusief om <strong>het</strong>even welke organische stof, uitgedrukt in koolstofequivalent) ; ofc) met stikstof verrijkte ammoniumnitraatmeststoffen die mengsels van ammoniumnitraat enammoniumsulfaat bevatten, met meer dan 45% maar minder dan 70% ammoniumnitraat en met nietmeer dan 0,4% brandbare stoffen (inclusief om <strong>het</strong> even welke organische stof, uitgedrukt inkoolstofequivalent), zodanig dat de som – in percent – van de ammoniumnitraat- en ammoniumsulfaatverbindingenhoger is dan 70%.309 Deze rubriek is van toepassing op de niet gesensibiliseerde emulsies, suspensies en gels dievoornamelijk bestaan uit een mengsel van ammoniumnitraat en een brandstof en die bestemd zijnom een springstof van type E te vervaardigen, maar enkel na een bijkomende behandeling vóórgebruik.Voor de emulsies heeft dit mengsel gewoonlijk de volgende samenstelling: 60 tot 85 %ammoniumnitraat, 5 tot 30 % water, 2 tot 8 % brandstof, 0,5 tot 4 % emulgator, 0 tot 10 % oplosbarevlaminhibitoren en sporen van additieven. Andere anorganische nitraatzouten kunnen <strong>het</strong>ammoniumnitraat gedeeltelijk vervangen.Voor de suspensies en gels heeft dit mengsel gewoonlijk de volgende samenstelling: 60 tot 85 %ammoniumnitraat, 0 tot 5 % natrium- of kaliumperchloraat, 0 tot 17 % hexaminenitraat ofmonomethylaminenitraat, 5 tot 30 % water, 2 tot 15 % brandstof, 0,5 tot 4 % dikmiddel, 0 tot 10 %oplosbare vlaminhibitoren en sporen van additieven. Andere anorganische nitraatzouten kunnen <strong>het</strong>ammoniumnitraat gedeeltelijk vervangen.Deze stoffen moeten voldoen aan de testen van reeks 8 van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria,deel I, afdeling 18 en goedgekeurd zijn door de bevoegde overheid.310 De testvoorschriften van onderafdeling 38.3 van <strong>het</strong> handboek van testen en criteria zijn niet vantoepassing op productiereeksen die bestaan uit ten hoogste 100 cellen en batterijen, of prototypesvan cellen en batterijen wanneer deze prototypes vervoerd worden om getest te worden, indien :a) de cellen en batterijen vervoerd worden in een buitenverpakking ; dit mag een vat uit metaal, uitkunststof of uit gelamineerd hout zijn of een kist uit hout, uit metaal of uit kunststof, diebeantwoordt aan de criteria voor verpakkingsgroep I; enb) elke cel of batterij omgeven wordt door een niet brandbaar en niet geleidend vulmeteriaal enafzonderlijk verpakt wordt in een binnenverpakking die in een buitenverpakking geplaatst is.311 De stoffen mogen niet onder deze rubriek vervoerd worden zonder dat de bevoegde overheid <strong>het</strong>heeft toegestaan op basis van de resultaten van de testen die conform eerste deel van <strong>het</strong> Handboekvan testen en criteria werden uitgevoerd. De verpakking moet er voor zorgen dat <strong>het</strong> percentageverdunningsmiddel op geen enkel ogenblik tijdens <strong>het</strong> vervoer lager wordt dan dat waarvoor debevoegde overheid een toelating heeft verstrekt.312 (voorbehouden)313 (Afgeschaft)3.3 - 12


314 a) Deze stoffen zijn bij hoge temperaturen vatbaar voor exotherme ontleding. De ontleding kanteweeggebracht worden door warmte of door onzuiverheden [bijvoorbeeld metalen in poedervorm(ijzer, mangaan, kobalt, magnesium) en hun verbindingen].b) Tijdens <strong>het</strong> vervoer moeten deze stoffen beschermd worden tegen rechtstreeksezonnestralen en om <strong>het</strong> even welke warmtebron, en in een zone met voldoende verluchtinggeplaatst worden.315 Deze rubriek mag niet gebruikt worden voor de stoffen van klasse 6.1 die beantwoorden aan degiftigheidscriteria bij <strong>het</strong> inademen voor verpakkingsgroep I, zoals beschreven in 2.2.61.1.8.316 Deze rubriek is enkel van toepassing op calciumhypochloriet, droog wanneer <strong>het</strong> vervoerd wordtonder de vorm van niet-brosse tabletten.317 De omschrijving “splijtbaar, vrijgesteld” is slechts van toepassing op de colli die beantwoorden aan6.4.11.2.318 Voor de doeleinden van de documentatie moet de officiële vervoersnaam aangevuld worden met detechnische benaming (zie 3.1.2.8). Wanneer de te vervoeren infectueuze (besmettelijke) stoffen nietgekend zijn maar vermoedt wordt dat ze voldoen aan de criteria om in categorie A geclassificeerd enbij UN-nummer 2814 of 2900 ingedeeld te worden, moet de vermelding “Infectueuze stof waarvanvermoed wordt, dat hij tot categorie A behoort” tussen haakjes achter de officiële vervoersnaam in<strong>het</strong> vervoersdocument voorkomen.319 De stoffen die verpakt, en de colli die gekenmerkt zijn overeenkomstig verpakkingsinstructie P650zijn aan geen enkele ander voorschrift van <strong>het</strong> RID onderworpen.320 (Geschrapt)321 Er dient van uitgegaan te worden dat deze opslagsystemen waterstof bevatten.322 Wanneer deze goederen vervoerd worden onder de vorm van tabletten die niet verkruimelen, zijn zeingedeeld bij verpakkingsgroep III.323 (Voorbehouden)324 Deze stof moet gestabiliseerd worden wanneer zijn concentratie niet groter is dan 99 %.325 In <strong>het</strong> geval van uraanhexafluoride, niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld, moet de stof ingedeeldworden bij UN 2978.326 In <strong>het</strong> geval van uraanhexafluoride, splijtbaar, moet de stof ingedeeld worden bij UN 2977.327 De tot afval geworden spuitbussen (aërosolen) die conform 5.4.1.1.3 verzonden worden, mogenonder deze rubriek vervoerd worden met <strong>het</strong> oog op recyclage of eliminatie. Ze dienen nietbeschermd te worden tegen ongewilde uitstoot indien maatregelen werden getroffen om eengevaarlijke drukopbouw en de vorming van een gevaarlijke atmosfeer te verhinderen. De tot afvalgeworden spuitbussen (aërosolen), met uitzondering van deze die lekken of ernstige vervormingenvertonen, moeten conform verpakkingsinstructie P003 en bijzonder verpakkingsvoorschrift PP87verpakt worden, of anders conform verpakkingsinstructie LP02 en bijzonder verpakkingsvoorschriftL2. Spuitbussen (aërosolen) die lekken of ernstige vervormingen vertonen moeten vervoerd wordenin bergingsverpakkingen, met als voorwaarde dat gepaste maatregelen worden getroffen om eengevaarlijke drukopbouw te verhinderen.OPMERKING.Bij maritiem vervoer mogen de tot afval geworden spuitbussen (aërosolen) niet in gesloten containersvervoerd worden.328 Deze rubriek is van toepassing op brandstofcelpatronen, met inbegrip van die vervat in apparatuur ofverpakt met apparatuur. De brandstofcelpatronen die geïnstalleerd zijn in een systeem vanbrandstofcellen of er een integrerend deel van uitmaken, worden aanzien als brandstofcelpatronen in3.3 - 13


apparatuur. Onder brandstofcelpatroon wordt een voorwerp verstaan dat brandstof bevat, dewelke inde cel stroomt via een of meerdere kranen die deze instroom controleren. De patronen, met inbegripvan die vervat in apparatuur, moeten zodanig ontworpen en gebouwd zijn dat elke lekkage vanbrandstof onder normale vervoersomstandigheden verhinderd wordt.De ontwerptypes van brandstofcelpatronen die vloeistoffen als brandstof gebruiken moeten zonderlekkage een inwendige drukproef bij een druk van 100 kPa (manometerdruk) doorstaan.Met uitzondering van de brandstofcelpatronen die waterstof in een metaalhydride bevatten en dieaan bijzondere bepaling 339 moeten voldoen, dient voor elk ontwerptype van eenbrandstofcelpatroon aangetoond te worden dat <strong>het</strong> zonder verlies van inhoud voldoet aan eenvalproef van 1,2 m, uitgevoerd op een hard en niet-elastisch oppervlak in die oriëntatie waarbij dekans <strong>het</strong> grootst is dat <strong>het</strong> omsluitingssysteem bezwijkt.329 (Voorbehouden)330 (Geschrapt)331 (Voorbehouden)332 Magnesiumnitraat-hexahydraat is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.333 De mengsels van ethanol en benzine die bestemd zijn om gebruikt te worden als brandstof voorvonkontstekingsmotoren (bijvoorbeeld in auto’s, vaste toestellen en andere toestellen) moetenongeacht hun vluchtigheidskarakteristieken bij deze rubriek ingedeeld worden.334 Een brandstofcelpatroon mag een activator bevatten, op voorwaarde dat hij uitgerust is met twee vanelkaar onafhankelijke middelen die tijdens <strong>het</strong> vervoer een ongewilde menging met de brandstofverhinderen.335 Mengsels van vaste stoffen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID en vanvloeibare of vaste milieugevaarlijke stoffen moeten ingedeeld worden bij UN-nummer 3077 en mogenonder deze rubriek vervoerd worden op voorwaarde dat geen overtollige vloeistof zichtbaar is op <strong>het</strong>moment dat de stof wordt geladen of dat de verpakking of de wagon of de container wordt gesloten.Elke wagon of elke container moet lekdicht zijn wanneer die gebruikt wordt voor losgestort vervoer.Indien overtollige vloeistof zichtbaar is op <strong>het</strong> moment dat de stof wordt geladen of dat de verpakkingof de wagon of de container wordt gesloten, moet <strong>het</strong> mengsel ingedeeld worden bij UN-nummer3082. Afgedichte pakjes en voorwerpen die minder dan 10 ml door een vast materiaalgeabsorbeerde milieugevaarlijke vloeistof bevatten maar geen vrije vloeistof, of minder dan 10 mlmilieugevaarlijke vaste stof, zijn niet onderworpen aan <strong>het</strong> RID.336 Eén enkel collo met vaste, niet brandbare LSA-II of LSA-III stoffen mag geen activiteit bevatten diegroter is dan 3.000 A2 indien <strong>het</strong> via de lucht vervoerd wordt.337 Indien ze via de lucht vervoerd worden, mogen colli van type B(U) en van type B(M) geen activiteitenbevatten die groter zijn dan :a) deze die worden toegelaten voor <strong>het</strong> model van <strong>het</strong> collo zoals vermeld in <strong>het</strong>goedkeuringscertificaat, in <strong>het</strong> geval van radioactieve stoffen die moeilijk te verspreiden zijn ;b) 3.000 A 1, of 100.000 A 2 indien deze laatste waarde lager is, in <strong>het</strong> geval van radioactieve stoffenin speciale toestand ; ofc) 3.000 A 2 in <strong>het</strong> geval van alle andere radioactieve stoffen.338 Elke brandstofcelpatroon die onder deze rubriek vervoerd wordt en ontworpen is om een brandbaarvloeibaar gemaakt gas te bevatten :a) moet zonder lekkage of barsten kunnen weerstaan aan een druk van ten minste twee keer de3.3 - 14


evenwichtsdruk van de inhoud bij 55 °C ;b) mag niet meer dan 200 ml brandbaar vloeibaar gemaakt gas bevatten waarvan dedampspanning bij 55 °C niet groter is dan 1.000 kPa ; enc) moet met succes de in 6.2.6.3.1 voorgeschreven beproeving in een warmwaterbad ondergaan.339 De onder deze rubriek vervoerde brandstofcelpatronen die waterstof in een metaalhydride bevattenmoeten een watercapaciteit hebben van ten hoogste 120 ml.De druk in de patroon mag bij 55 °C niet groter zij n dan 5 Mpa. Het ontwerptype van de patroon moetzonder lekkage of barsten kunnen weerstaan aan een druk van ofwel twee keer de berekeningsdrukvan de patroon bij 55 °C, ofwel 200 kPa meer dan de berekeningsdruk van de patroon bij 55 °C,waarbij de hoogste van beide waarden wordt weerhouden. De druk waarbij deze beproeving wordtuitgevoerd is in de bepalingen <strong>betreffende</strong> de valproef en de cyclische drukproef met waterstofaangegeven als “minimale barstdruk”.De brandstofcelpatronen moeten conform de door de fabrikant vastgestelde procedures gevuldworden. Deze laatste moet met elke brandstofcelpatroon de volgende informatie leveren :a) uit te voeren inspectieprocedures voor de eerste vulling en <strong>het</strong> hervullen van de patroon ;b) voorzorgsmaatregelen en potentiële risico’s waarvan men zich moet bewust zijn ;c) methode om vast te stellen wanneer de nominale capaciteit is bereikt ;d) minimaal en maximaal drukbereik ;e) minimaal en maximaal temperatuurbereik ; enf) alle andere voorwaarden waaraan bij de eerste vulling en <strong>het</strong> hervullen moet voldaan worden,met inbegrip van <strong>het</strong> toesteltype dat voor de eerste vulling en <strong>het</strong> hervullen gebruikt moetworden.De brandstofcelpatronen moeten zodanig ontworpen en gebouwd zijn dat lekkage van brandstofonder normale vervoersomstandigheden verhinderd wordt. Elk ontwerptype van patroon, metinbegrip van de patronen die een integrerend deel uitmaken van een brandstofcel, moet met succesde volgende beproevingen ondergaan :ValproefValproef van een hoogte van 1,8 m op een stijf oppervlak in vier verschillende oriëntaties :a) verticaal, op <strong>het</strong> uiteinde dat voorzien is van de afsluitkraan ;b) verticaal, op <strong>het</strong> uiteinde tegenover datgene dat voorzien is van de afsluitkraan ;c) horizontaal, op een naar boven gerichte stalen punt van 38 mm diameter ;d) in een hoek van 45° op <strong>het</strong> uiteinde dat voorzien is van de afsluitkraan.Wanneer de patroon tot zijn nominale vuldruk geladen wordt, mag geen lekkage waargenomenworden bij een controle met een zeepoplossing of met een gelijkwaardige methode op alle puntenwaar een lek kan optreden. De patroon moet vervolgens tot zijn vernieling onderworpen worden aaneen hydrostatische drukproef. De geregistreerde barstdruk moet groter zijn dan 85 % van deminimale barstdruk.BrandproefEen tot zijn nominale capaciteit met waterstof gevulde brandstofcelpatroon moet onderworpenworden aan een beproeving met insluiting door vlammen. Er wordt van uitgegaan dat <strong>het</strong>ontwerptype, dat een geïntegreerde beluchtingsinrichting mag omvatten, de brandproef met succes3.3 - 15


heeft doorstaan indien :a) de inwendige overdruk tot nul terugvalt zonder dat de patroon barst ; ofb) de patroon gedurende ten minste 20 minuten aan <strong>het</strong> vuur weerstaat zonder te barsten.Cyclische drukproef met waterstofDeze beproeving heeft tot doel te garanderen dat de spanningslimieten bij de berekening van depatroon niet overschreden worden tijdens <strong>het</strong> gebruik.De patroon moet cyclisch van niet meer dan 5 % van de nominale waterstofcapaciteit naar ten minste95 % van de nominale waterstofcapaciteit en terug naar niet meer dan 5 % van de nominalewaterstofcapaciteit gebracht worden. Bij <strong>het</strong> vullen moet de nominale vuldruk gebruikt worden, en detemperaturen moeten binnen <strong>het</strong> interval van de bedrijfstemperaturen blijven. Er moeten minstens100 drukcyclussen uitgevoerd worden.Na de cyclische drukproef moet de patroon geladen, en <strong>het</strong> door de patroon verplaatst volume watergemeten worden. Er wordt van uitgegaan dat <strong>het</strong> ontwerptype van de patroon de cyclische drukproefmet waterstof met succes heeft doorstaan indien <strong>het</strong> volume water dat na de beproeving door depatroon wordt verplaatst, niet groter is dan <strong>het</strong> volume water dat verplaatst wordt door een patroondie de beproeving niet ondergaan heeft en die geladen is tot 95 % van zijn nominale capaciteit enonder druk gezet tot 75 % van zijn minimale bartstdruk.Dichtheidsbeproeving bij de productieElke brandstofcelpatroon moet bij 15 °C ± 5 °C op le kken onderzocht worden, terwijl hij tot zijnnominale vuldruk onder druk gezet is. Er mag geen lekkage waargenomen worden bij een controlemet een zeepoplossing of met een gelijkwaardige methode op alle punten waar een lek kanoptreden.Elke brandstofcelpatroon moet voorzien zijn van een niet verwijderbaar kenmerk dat de volgendeelementen omvat :a) de nominale vuldruk in Mpa ;b) <strong>het</strong> door de fabrikant toegekend serienummer van de brandstofcelpatroon of <strong>het</strong> uniekidentificatienummer ; enc) de op de maximale gebruiksduur gebaseerde vervaldatum (jaar in vier cijfers, maand in tweecijfers).340 De chemische reagentiasets, sets voor eerste hulp en polyesterhars-kits die gevaarlijke goederen inbinnenverpakkingen bevatten, in hoeveelheden die voor elke stof de limieten voor vrijgesteldehoeveelheden niet overschrijden die voor die stoffen in kolom (7b) van tabel A in hoofdstuk 3.2vastgelegd zijn, mogen overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 3.5 vervoerd worden. Ofschoonde stoffen van klasse 5.2 in kolom (7b) van tabel A in hoofdstuk 3.2 individueel niet toegelaten zijn alsvrijgestelde hoeveelheden, zijn ze dat wel in deze sets en kits en ze zijn dan ingedeeld bij de codeE2 (zie 3.5.1.2).341 (voorbehouden)342 De binnenverpakkingen uit glas (zoals ampullen of capsules) die uitsluitend bestemd zijn voorgebruik in steriliseertoestellen, mogen – wanneer ze minder dan 30 ml ethyleenoxide perbinnenverpakking bevatten en ten hoogste 300 ml per buitenverpakking – los van <strong>het</strong> al dan nietvoorkomen van “E0” in kolom (7b) van tabel A in hoofdstuk 3.2 overeenkomstig de bepalingen vanhoofdstuk 3.5 vervoerd worden, op voorwaarde dat :a) na <strong>het</strong> vullen elke binnenverpakking uit glas onderworpen is geweest aan een dichtheidsbeproevingin een warmwaterbad ; de temperatuur en de duur van de beproeving moeten zodanig zijn dat deinwendige druk de waarde bereikt van de dampspanning van ethyleenoxide bij 55 °C. Elkebinnenverpakking uit glas die lekt, vervormt of een andere tekortkoming vertoont tijdens dezebeproeving mag niet vervoerd worden op basis van onderhavige bijzondere bepaling ;b) naast de in 3.5.2 voorgeschreven verpakking, elke binnenverpakking uit glas bovendien in eendichtgelaste zak uit kunststof geplaatst is die compatibel is met ethyleenoxide en in staat is om de3.3 - 16


inhoud te bevatten bij breuk of lekkage van de binnenverpakking uit glas ; enc) elke binnenverpakking uit glas door een middel beschermd is dat de perforatie van de zak uitkunststof belet (bijvoorbeeld een mof of vulmateriaal) wanneer de verpakking beschadigd zouworden (bijvoorbeeld door verbrijzeling).343 Deze rubriek is van toepassing op ruwe aardolie die waterstofsulfide bevat in een voldoendeconcentratie om dampen vrij te geven die een gevaar bij <strong>het</strong> inademen vertegenwoordigen. Detoegewezen verpakkingsgroep moet aan de hand van <strong>het</strong> brandbaarheidsgevaar en <strong>het</strong> gevaar bij<strong>het</strong> inademen bepaald worden, conform de graad van <strong>het</strong> gevaar.344 De bepalingen van 6.2.6 moeten nageleefd worden.345 Dit gas, vervat in open cryogene recipiënten met een maximale capaciteit van 1 liter die twee glazenwanden bezitten dewelke door middel van vacuüm van elkaar gescheiden zijn (vacuümisolatie), isniet onderworpen aan <strong>het</strong> RID op voorwaarde dat elk recipiënt vervoerd wordt in eenbuitenverpakking met voldoende vulmateriaal of absorberend materiaal om <strong>het</strong> tegen schokken tebeschermen.346 Open cryogene recipiënten die beantwoorden aan de voorschriften van verpakkingsinstructie P203van 4.1.4 1 en die geen andere gevaarlijke goederen bevatten dan UN 1977 (stikstof, sterk gekoeld,vloeibaar) dat volledig geabsorbeerd is in een poreus materiaal, zijn aan geen enkel ander voorschriftvan <strong>het</strong> RID onderworpen.347 Deze rubriek mag slechts gebruikt worden indien de resultaten van beproevingsserie 6 (d) van deel Ivan <strong>het</strong> handboek van testen en criteria aangetoond hebben dat alle gevaarlijke effecten ten gevolgevan <strong>het</strong> functioneren beperkt blijven tot de binnenkant van <strong>het</strong> collo.348 De nominale energie in watt-uur moet op de buitenste omsluiting van de na 31 december 2011vervaardigde batterijen vermeld worden.349 De mengsels van een hypochloriet met een ammoniumzout zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten. UN1791 hypochloriet, oplossing is een stof van klasse 8.350 Ammoniumbromaat en zijn oplossingen in water en de mengsels van een bromaat met eenammoniumzout zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten.351 Ammoniumchloraat en zijn oplossingen in water en de mengsels van een chloraat met eenammoniumzout zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten.352 Ammoniumchloriet en zijn oplossingen in water en de mengsels van een chloriet met eenammoniumzout zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten.353 Ammoniumpermanganaat en zijn oplossingen in water en de mengsels van een permanganaat meteen ammoniumzout zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten.354 Deze stof is giftig bij inademen.355 De zuurstofflessen voor gebruik bij noodgevallen, die op basis van onderhavige rubriek vervoerdworden, mogen uitgerust zijn met patronen die voor hun werking instaan (patronen voor technischedoeleinden van subklasse 1.4, compatibiliteitsgroep C of S) zonder wijziging van hun indeling inklasse 2, indien de totale hoeveelheid deflagrerende (voortdrijvende) ontplofbare stof niet groter isdan 3,2 g per fles. De flessen die uitgerust zijn met patronen die voor hun werking instaan, zoalsklaargemaakt voor <strong>het</strong> vervoer, moeten uitgerust zijn met een doeltreffend middel om ongewildeactivatie te beletten.356 De opslagsystemen met metaalhydriden, gemonteerd in transportmiddelen of in afgewerktecomponenten van transportmiddelen of bestemd om gemonteerd te worden in transportmiddelen,moeten goedgekeurd worden door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van fabricage 1 alvorenstoegelaten te worden tot <strong>het</strong> vervoer. Ofwel moet <strong>het</strong> vervoersdocument vermelden dat <strong>het</strong> collogoedgekeurd werd door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van fabricage 1, ofwel moet elke zendingvergezeld worden door een exemplaar van de door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van fabricage1 afgeleverde goedkeuring.1 Indien <strong>het</strong> land van fabricage geen RID-<strong>Verdrag</strong>staat is, moet de goedkeuring erkend worden door de bevoegdeoverheid van een land dat RID-<strong>Verdrag</strong>staat is.3.3 - 17


357 Ruwe aardolie die waterstofsulfide bevat in een voldoende concentratie om dampen vrij te geven dieeen gevaar bij <strong>het</strong> inademen vertegenwoordigen, moet vervoerd worden onder de rubriek UN 3494HOOGZWAVELIGE AARDOLIE, BRANDBAAR, GIFTIG.358 (Voorbehouden)499 (voorbehouden).500 Nitroglycerine, oplossing in alcohol, met meer dan 1% doch ten hoogste 5% nitroglycerine (UNnummer3064), verpakt volgens verpakkingsinstructie P300 van 4.1.4.1, is een stof van klasse 3.501 Zie UN-nummer 2304 voor naftaleen, gesmolten.502 Kunststoffen op basis van nitrocellulose, voor zelfverhitting vatbaar, n.e.g. (UN-nummer 2006) encelluloidafval (UN-nummer 2002) zijn stoffen van klasse 4.2.503 Zie UN-nummer 2447 voor witte fosfor, gesmolten.504 Kaliumsulfide, gehydrateerd met minstens 30% kristalwater (UN-nummer 1847), natriumsulfide,gehydrateerd met minstens 30% kristalwater (UN-nummer 1849) en natriumwaterstofsulfide,gehydrateerd met ten minste 25% kristalwater (UN-nummer 2949) zijn stoffen van klasse 8.505 Magnesiumdiamide (UN-nummer 2004) is een stof van klasse 4.2.506 Aardalkalimetalen en legeringen van aardalkalimetalen in pyrofore vorm zijn stoffen van klasse 4.2.Magnesium of magnesiumlegeringen met meer dan 50% magnesium, in de vorm van korrels,draaisels of repen (UN-nummer 1869) zijn stoffen van klasse 4.1.507 Aluminiumfosfide-pesticiden (UN-nummer 3048), met additieven om <strong>het</strong> vrijkomen van brandbaregiftige gassen te vertragen, zijn stoffen van klasse 6.1.508 Titaanhydride (UN-nummer 1871) en zirkoniumhydride (UN-nummer 1437) zijn stoffen van klasse4.1. Aluminiumboorhydride (UN-nummer 2870) is een stof van klasse 4.2.509 Chloriet, oplossing (UN-nummer 1908) is een stof van klasse 8.510 Chroomzuur, oplossing (UN-nummer 1755) is een stof van klasse 8.511 Kwik(II)nitraat (UN-nummer 1625), kwik(I)nitraat (UN-nummer 1627) en thalliumnitraat (UN-nummer2727) zijn stoffen van klasse 6.1. Thoriumnitraat, vast, uranylnitraat-hexahydraat in oplossing enuranylnitraat, vast, zijn stoffen van klasse 7.512 Antimoonpentachloride, vloeibaar (UN-nummer 1730), antimoonpentachloride, oplossing (UNnummer1731), antimoonpentafluoride (UN-nummer 1732) en antimoontrichloride (UN-nummer 1733)zijn stoffen van klasse 8.513 Bariumazide, droog of bevochtigd met minder dan 50 massa-% water (UN-nummer 0224) is niettoegelaten tot <strong>het</strong> vervoer per spoor. Bariumazide, bevochtigd (UN-nummer 1571) is een stof vanklasse 4.1. Bariumlegeringen, pyrofoor (UN-nummer 1854) zijn stoffen van de klasse 4.2.Bariumchloraat (UN-nummer 1445), bariumnitraat (UN-nummer 1446), bariumperchloraat, vast (UNnummer1447), bariumpermanganaat (UN-nummer 1448), bariumperoxide (UN-nummer 1449),bariumbromaat (UN-nummer 2719) en bariumhypochloriet, met meer dan 22% actief chloor (UNnummer2741), bariumchloraat, oplossing (UN-nummer 3405) en bariumperchloraat, oplossing (UNnummer3406), zijn stoffen van klasse 5.1. Bariumcyanide (UN-nummer 1565) en bariumoxide (UNnummer1884) zijn stoffen van de klasse 6.1.514 Berylliumnitraat (UN-nummer 2464) is een stof van klasse 5.1.515 Mengsels van chloorpikrine en methylbromide (UN-nummer 1581) en mengsels van chloorpikrine enmethylchloride (UN-nummer 1582) zijn stoffen van klasse 2.516 Mengsels van methylchloride en dichloormethaan (UN-nummer 1912) zijn stoffen van klasse 2.517 Natriumfluoride, vast (UN-nummer 1690), kaliumfluoride, vast (UN-nummer 1812), ammoniumfluoride(UN-nummer 2505), natriumfluorosilicaat (UN-nummer 2674), fluorosilicaten, n.e.g. (UN-nummer2856), natriumfluoride, oplossing (UN-nummer 3415), en kaliumfluoride, oplossing (UN-nummer3.3 - 18


3422) zijn stoffen van klasse 6.1.518 Chroomtrioxide, watervrij (chroomzuur, vast) (UN-nummer 1463) is een stof van klasse 5.1.519 Broomwaterstof, watervrij (UN-nummer 1048) is een stof van klasse 2.520 Chloorwaterstof, watervrij (UN-nummer 1050) is een stof van klasse 2.521 Vaste chlorieten en hypochlorieten zijn stoffen van klasse 5.1.522 Perchloorzuur, oplossing in water met meer dan 50% maar ten hoogste 72 massa-% zuiver zuur(UN-nummer 1873), is een stof van klasse 5.1. De oplossingen van perchloorzuur in water met meerdan 72 massa-% zuur en de mengsels van perchloorzuur met een andere vloeistof dan water, zijnniet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten.523 Kaliumsulfide, watervrij (UN-nummer 1382), natriumsulfide, watervrij (UN-nummer 1385), dehydraten van beide vorige die minder dan 30% kristalwater bevatten en natriumwaterstofsulfide datminder dan 25% kristalwater bevat (UN-nummer 2318) zijn stoffen van klasse 4.2.524 De eindproducten van zirkonium, droog (UN-nummer 2858), met een dikte van minstens 18 µm zijnstoffen van klasse 4.1.525 Oplossingen van anorganische cyaniden met een totaal gehalte aan cyanide-ionen van meer dan30% moeten bij verpakkingsgroep I ingedeeld worden, deze met een totaal gehalte aan cyanideionenvan meer dan 3% en ten hoogste 30% moeten bij verpakkingsgroep II ingedeeld worden endeze met een totaal gehalte aan cyanide-ionen van meer dan 0,3% en ten hoogste 3% moeten bijverpakkingsgroep III ingedeeld worden.526 Celluloid (UN-nummer 2000) is ingedeeld bij klasse 4.1.527 (voorbehouden)528 Vezels of weefsels geïmpregneerd in zwak genitreerde nitrocellulose, niet voor zelfverhitting vatbaar(UN-nummer 1353), zijn stoffen van klasse 4.1.529 Kwikfulminaat, bevochtigd met ten minste 20 massa-% water of een mengsel van alcohol en water, iseen stof van klasse 1 (UN-nummer 0135). Kwik(I)chloride (calomel) is een stof van klasse 9 (UNnummer3077).530 Hydrazine, oplossing in water, met ten hoogste 37 massa-% hydrazine (UN-nummer 3293) is eenstof van klasse 6.1.531 Mengsels met een vlampunt lager dan 23°C en met meer dan 55% nitrocellulose, ongeacht zijnstikstofgehalte, of ten hoogste 55% nitrocellulose met een stikstofgehalte hoger dan 12,6% in dedroge stof, zijn stoffen van klasse 1 (zie UN-nummer 0340 of 0342) of van klasse 4.1.532 Ammoniak, oplossing, met minstens 10% maar ten hoogste 35% ammoniak (UN-nummer 2672) iseen stof van klasse 8.533 Formaldehyde-oplossingen, brandbaar (UN-nummer 1198) zijn stoffen van klasse 3. Formaldehydeoplossingen,niet brandbaar, met minder dan 25% formaldehyde zijn niet onderworpen aan devoorschriften van <strong>het</strong> RID.534 De dampspanning van benzine bij 50°C kan onder invloed van bepaalde klimatologischeomstandigheden hoger zijn dan 110 kPa (1,10 bar), zonder 150 kPa (1,50 bar) te overtreffen; dezemoet desondanks geassimileerd blijven bij de stof met een dampspanning bij 50°C van ten hoogste110 kPa (1,10 bar).535 Loodnitraat (UN-nummer 1469), loodperchloraat, vast (UN-nummer 1470) en loodperchloraat,oplossing (UN-nummer 3408) zijn stoffen van klasse 5.1.536 Zie UN-nummer 1334 voor naftaleen in vaste vorm.3.3 - 19


537 Titaantrichloride, mengsel, niet pyrofoor (UN-nummer 2869) is een stof van klasse 8.538 Zie UN-nummer 1350 voor zwavel (in vaste toestand).539 De oplossingen van isocyanaten met een vlampunt van minstens 23°C zijn stoffen van klasse 6.1.540 Hafniumpoeder, bevochtigd (UN-nummer 1326), titaanpoeder, bevochtigd (UN-nummer 1352) enzirkoniumpoeder, bevochtigd (UN-nummer 1358), met minstens 25% water, zijn stoffen van klasse4.1.541 De mengsels van nitrocellulose waarvan <strong>het</strong> gehalte water, alcohol of plastificeermiddel lager is dande voorgeschreven limieten, zijn stoffen van klasse 1.542 Talk die tremoliet en/of actinoliet bevat, valt onder deze rubriek.543 Ammoniak, watervrij (UN-nummer 1005), ammoniak, oplossing in water, die meer dan 50%ammoniak bevat (UN-nummer 3318) en ammoniak, oplossing in water, die meer dan 35% maar tenhoogste 50% ammoniak bevat (UN-nummer 2073) zijn stoffen van klasse 2. De oplossingen vanammoniak die ten hoogste 10% ammoniak bevatten zijn niet onderworpen aan de voorschriften van<strong>het</strong> RID.544 Dimethylamine, watervrij (UN-nummer 1032), ethylamine, watervrij (UN-nummer 1036), methylamine,watervrij (UN-nummer 1061) en trimethylamine, watervrij (UN-nummer 1083) zijn stoffen van klasse2.545 Dipicrylsulfide, bevochtigd met minder dan 10 massa-% water (UN-nummer 0401) is een stof vanklasse 1.546 Zirkonium, droog, onder de vorm van bladen, repen of draad en dunner dan 18 µm (UN-nummer2009) is een stof van klasse 4.2. Zirkonium, droog, onder de vorm van bladen, repen of draad meteen dikte van minstens 254 µm, is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.547 Maneb (UN-nummer 2210) of maneb-preparaten (UN-nummer 2210) in voor zelfverhitting vatbarevorm, zijn stoffen van klasse 4.2.548 Chloorsilanen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, zijn stoffen van klasse 4.3.549 Chloorsilanen met een vlampunt lager dan 23°C, die in contact met water geen brandbare gassenontwikkelen, zijn stoffen van klasse 3.Chloorsilanen met een vlampunt van minstens 23°C, d ie in contact met water geen brandbaregassen ontwikkelen, zijn stoffen van klasse 8.550 Cerium in platen, staven of baren (UN-nummer 1333) is een stof van klasse 4.1.551 Oplossingen van deze isocyanaten met een vlampunt lager dan 23°C zijn stoffen van klasse 3.552 Metalen en metaallegeringen in poedervorm of in een andere brandbare vorm, die voorzelfontbranding vatbaar zijn, zijn stoffen van klasse 4.2. Metalen en metaallegeringen in poedervormof in een andere brandbare vorm, die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, zijn stoffenvan klasse 4.3.553 Bij laboratoriumbeproevingen (zie <strong>het</strong> handboek van testen en criteria, deel II, afdeling 20) mag ditmengsel van waterstofperoxide en peroxyazijnzuur niet detoneren onder invloed van cavitatie, nietdeflagreren, geen reactie vertonen bij verwarming onder insluiting en geen explosief vermogenbezitten. Het preparaat moet thermisch stabiel zijn (temperatuur van zelfversnellende ontleding 60°Cof hoger voor een collo van 50 kg) en als verdunningsmiddel voor de desensibilisatie een vloeistofbevatten die verenigbaar is met <strong>het</strong> peroxyazijnzuur. Preparaten die niet aan deze criteria voldoen,moeten beschouwd worden als stoffen van klasse 5.2 [zie <strong>het</strong> handboek van testen en criteria, deelIII, paragraaf 20.4.3 g)].554 Metaalhydriden die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen zijn stoffen van klasse 4.3.Aluminiumboorhydride (UN-nummer 2870) of aluminiumboorhydride in apparaten (UN-nummer 2870)is een stof van klasse 4.2.555 Stof en poeder van metalen in niet voor zelfontbranding vatbare vorm en niet giftig, die echter in3.3 - 20


contact met water brandbare gassen ontwikkelen, zijn stoffen van klasse 4.3.556 De metaalorganische verbindingen en hun oplossingen die voor zelfontbranding vatbaar zijn, zijnstoffen van klasse 4.2. Brandbare oplossingen met metaalorganische verbindingen in een dusdanigeconcentratie dat ze in contact met water geen gevaarlijke hoeveelheid brandbare gassen ontwikkelenen niet voor zelfontbranding vatbaar zijn, zijn stoffen van klasse 3.557 Metaaltof en metaalpoeder in pyrofore toestand zijn stoffen van klasse 4.2.558 Metalen en metaallegeringen in pyrofore toestand zijn stoffen van klasse 4.2. Metalen enmetaallegeringen die geen brandbare gassen ontwikkelen in contact met water en niet pyrofoor ofvoor zelfverhitting vatbaar zijn maar wel gemakkelijk ontvlambaar, zijn stoffen van klasse 4.1.559 (Afgeschaft)560 Verwarmde vloeistof, n.e.g. (met inbegrip van gesmolten metalen en gesmolten zouten) bij eentemperatuur van minstens 100°C en - voor de stoffen die een vlampunt bezitten – beneden hunvlampunt (UN-nummer 3257), is een stof van klasse 9.561 Chloorformiaten waarvan <strong>het</strong> bijtende karakter overweegt, zijn stoffen van klasse 8.562 Voor zelfontbranding vatbare metaalorganische verbindingen zijn stoffen van klasse 4.2. Met waterreactieve metaalorganische verbindingen, brandbaar, zijn stoffen van klasse 4.3.563 Seleenzuur (UN-nummer 1905) is een stof van klasse 8.564 Vanadiumoxytrichloride (UN-nummer 2443), vanadiumtetrachloride (UN-nummer 2444) envanadiumtrichloride (UN-nummer 2475) zijn stoffen van klasse 8.565 Niet gespecificeerd afval dat afkomstig is van een medische/veterinaire behandeling van mens of dierof van biologisch onderzoek, en waarbij de kans klein is dat <strong>het</strong> stoffen van klasse 6.2 bevat, moet bijdeze rubriek ingedeeld worden. Gesteriliseerd afval van ziekenhuizen of van biologisch onderzoek,dat infectueuze (besmettelijke) stoffen heeft bevat, is niet onderworpen aan de voorschriften vanklasse 6.2.566 Hydrazine, oplossing in water, met meer dan 37 massa-% hydrazine (UN-nummer 2030) is een stofvan klasse 8.567 (Afgeschaft)568 Bariumazide waarvan <strong>het</strong> watergehalte lager is dan de opgegeven limiet is een stof van klasse 1,UN-nummer 0224.569-579 (voorbehouden)580 De tankwagons, de speciale wagons en de speciaal uitgeruste wagons voor losgestort vervoermoeten op beide zijkanten voorzien zijn van <strong>het</strong> in 5.3.3 vernoemd kenmerk. De tankcontainers, demobiele tanks, de speciale containers en de speciaal uitgeruste containers voor losgestort vervoermoeten op elke zijkant en op elk uiteinde voorzien zijn van dit kenmerk.581 Deze rubriek omvat de mengsels van methylacetyleen en propadieen met koolwaterstoffen die, als:mengsel P1, ten hoogste 63 volume-% methylacetyleen en propadieen en ten hoogste 24 volume-%propaan en propeen (propyleen) bevatten; <strong>het</strong> gehalte verzadigde C4-koolwaterstoffen moet tenminste 14 volume-% bedragen;mengsel P2, ten hoogste 48 volume-% methylacetyleen en propadieen en ten hoogste 50 volume-%propaan en propeen (propyleen) bevatten; <strong>het</strong> gehalte verzadigde C4-koolwaterstoffen moet tenminste 5 volume-% bedragen;en mengsels van propadieen met 1 tot en met 4% methylacetyleen.Om te voldoen aan de voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> vervoerdument (5.4.1.1) mag invoorkomend geval de term “mengsel P1” of “mengsel P2” als technische benaming gebruikt worden.582 Deze rubriek omvat onder meer de met “R ...” aangeduide gasmengsels die, als:3.3 - 21


mengsel F1 een dampspanning bij 70°C bezitten van t en hoogste 1,3 MPa (13 bar) en een dichtheidbij 50°C die niet lager mag zijn dan die van dichlo orfluormethaan (1,30 kg/l);mengsel F2 een dampspanning bij 70°C bezitten van t en hoogste 1,9 MPa (19 bar) en een dichtheidbij 50°C die niet lager mag zijn dan die van dichlo ordifluormethaan (1,21 kg/l);mengsel F3 een dampspanning bij 70°C bezitten van t en hoogste 3 MPa (30 bar) en een dichtheid bij50°C die niet lager mag zijn dan die van chloordifl uormethaan (1,09 kg/l)OPMERKING.Trichloorfluormethaan (koelmiddel R11), 1,1,2-trichloor-1,2,2-trifluorethaan (koelmiddel R113), 1,1,1-trichloor-2,2,2-trifluorethaan (koelmiddel R113a), 1-chloor-1,2,2-trifluorethaan (koelmiddel R133) en1-chloor-1,1,2-trifluorethaan (koelmiddel R133b) zijn geen stoffen van klasse 2. Ze kunnen echter welbestanddeel zijn van de mengsels F1 tot en met F3.Om te voldoen aan de voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> vervoerdument (5.4.1.1) mag invoorkomend geval de term “mengsel F1”, “mengsel F2” of “mengsel F3” als technische benaminggebruikt worden.583 Deze rubriek omvat onder andere de mengsels die, als :mengsel A, een dampspanning bij 70°C bezitten van te n hoogste 1,1 MPa (11 bar) en een dichtheidbij 50°C die niet lager mag zijn dan 0,525 kg/ l;mengsel A01, een dampspanning bij 70°C bezitten van ten hoogste 1,6 MPa (16 bar) en eendichtheid bij 50°C die niet lager mag zijn dan 0,51 6 kg/l;mengsel A02, een dampspanning bij 70°C bezitten van ten hoogste 1,6 MPa (16 bar) en eendichtheid bij 50°C die niet lager mag zijn dan 0,50 5 kg/l;mengsel A0, een dampspanning bij 70°C bezitten van t en hoogste 1,6 MPa (16 bar) en een dichtheidbij 50°C die niet lager mag zijn dan 0,495 kg/l;mengsel A1, een dampspanning bij 70°C bezitten van t en hoogste 2,1 MPa (21 bar) en een dichtheidbij 50°C die niet lager mag zijn dan 0,485 kg/l;mengsel B1, een dampspanning bij 70°C bezitten van t en hoogste 2,6 MPa (26 bar) en een dichtheidbij 50°C die niet lager mag zijn dan 0,474 kg/l;mengsel B2, een dampspanning bij 70°C bezitten van t en hoogste 2,6 MPa (26 bar) en een dichtheidbij 50°C die niet lager mag zijn dan 0,463 kg/l;mengsel B, een dampspanning bij 70°C bezitten van te n hoogste 2,6 MPa (26 bar) en een dichtheidbij 50°C die niet lager mag zijn dan 0,450 kg/l;mengsel C, een dampspanning bij 70°C bezitten van t en hoogste 3,1 MPa (31 bar en een dichtheidbij 50°C die niet lager mag zijn dan 0,440 kg/l.Teneinde te voldoen aan de voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> vervoerdument (5.4.1.1) mag invoorkomend geval een van de volgende termen als technische benaming gebruikt worden:- “mengsel A” of “butaan”- “mengsel A01” of “butaan”- “mengsel A02” of “butaan”- “mengsel A0” of “butaan”- “mengsel A1”- “mengsel B1”- “mengsel B2”- “mengsel B”3.3 - 22


- “mengsel C” of “propaan”.Bij <strong>het</strong> vervoer in tanks mogen de handelsbenamingen “butaan” of “propaan” enkel maar alsaanvulling gebruikt worden.584 Dit gas is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID indien:- <strong>het</strong> gasvormig is;- <strong>het</strong> niet meer dan 0,5% lucht bevat;- <strong>het</strong> zich in metalen capsules (sodors, sparklets) bevindt die geen gebreken vertonen welke eennadelige invloed op hun sterkte kunnen hebben;- de dichtheid van de sluiting van de capsule is verzekerd;- een capsule er ten hoogste 25 g van bevat;- een capsule er ten hoogste 0,75 g van bevat per cm³ inhoud.585 Cinnaber is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.586 Hafnium-, titaan- en zirkoniumpoeder moeten een zichtbare overmaat aan water bevatten.Bevochtigd hafnium-, titaan- en zirkoniumpoeder zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong>RID indien hun korrelgrootte minstens 53 µm bedraagt en ze mechanisch vervaardigd zijn, of indienhun korrelgrootte ten minste 840 µm bedraagt en ze op chemische wijze vervaardigd zijn.587 Bariumstearaat en bariumtitanaat zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.588 Aluminiumbromide en aluminiumchloride in vaste gehydrateerde vorm zijn niet onderworpen aan devoorschriften van <strong>het</strong> RID.589 (Afgeschaft)590 IJzer(III)chloride-hexahydraat is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.591 Loodsulfaat met niet meer dan 3% vrij zuur is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.592 Ongereinigde lege verpakkingen, met inbegrip van lege IBC's en lege grote verpakkingen, legetankwagons, lege afneembare tanks, lege mobiele tanks, lege tankcontainers en lege kleinecontainers, die deze stof hebben bevat, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.593 Dit gas, bestemd voor <strong>het</strong> koelen van bijvoorbeeld medische of biologische monsters, is nietonderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID indien <strong>het</strong> zich in dubbelwandige recipiënten bevindtdie voldoen aan de bepalingen van verpakkingsinstructie P203 (6), voorschriften van toepassing opopen cryogene recipiënten, van 4.1.4.1.594 Onderstaande voorwerpen, gefabriceerd en gevuld volgens de reglementeringen van <strong>het</strong> land vanvervaardiging en geplaatst in stevige buitenverpakkingen, zijn niet onderworpen aan de voorschriftenvan <strong>het</strong> RID:- brandblusapparaten (UN-nummer 1044), indien ze voorzien zijn van een bescherming tegen <strong>het</strong>ongewild functioneren;- voorwerpen onder pneumatische of hydraulische druk (UN-nummer 3164), die ontworpen zijn omaan hogere spanningen te kunnen weerstaan dan die veroorzaakt door de inwendige druk van<strong>het</strong> gas, en dit door niddel van krachtoverdrachten, intrinsieke weerstand of constructienormen.596 Cadmiumpigmenten zoals cadmiumsulfiden, cadmiumsulfoseleniden en cadmiumzouten van hogerevetzuren (bijvoorbeeld cadmiumstearaat) zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.597 De oplossingen van azijnzuur, die niet meer dan 10 massa-% zuiver zuur bevatten, zijn nietonderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.598 Onderstaande voorwerpen zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID:3.3 - 23


a) Nieuwe accumulatoren (batterijen), wanneer :- ze zo vastgezet zijn dat ze niet kunnen glijden, vallen, beschadigd worden;- ze van inrichtingen voor <strong>het</strong> vastgrijpen voorzien zijn, behalve wanneer de batterijengestapeld zijn, bijvoorbeeld op paletten;- op hun buitenzijde geen enkel gevaarlijk spoor van zuren of basen voorkomt;- ze tegen kortsluiting beschermd zijn.b) Gebruikte accumulatoren (batterijen), wanneer :- hun huizen geen enkele beschadiging vertonen;- ze zo vastgezet zijn dat ze niet kunnen lekken, glijden, vallen of beschadigd worden,bijvoorbeeld door ze op paletten te stapelen;- op hun buitenzijde geen enkel gevaarlijk spoor van zuren of basen voorkomt;- ze tegen kortsluiting beschermd zijn.Onder "gebruikte batterijen" verstaat men accumulatoren (batterijen) die bij <strong>het</strong> einde van hunnormaal gebruik vervoerd worden om gerecycleerd te worden.599 Instrumenten en vervaardigde voorwerpen die niet meer dan 1 kg kwik bevatten, zijn nietonderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.600 Vanadiumpentoxide, gesmolten en gestold, is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.601 Gebruiksklare farmaceutische producten (medicamenten), vervaardigd en verpakt voor dedetailhandel of distributie voor persoonlijk of huishoudelijk gebruik, zijn niet onderworpen aan devoorschriften van <strong>het</strong> RID.602 Fosforsulfiden die witte of gele fosfor bevatten zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten.603 Watervrij cyaanwaterstof dat niet aan de voorwaarden voor UN 1051 of UN 1614 voldoet, is niet tot<strong>het</strong> vervoer toegelaten. Cyaanwaterstof (blauwzuur) met minder dan 3% water is stabiel indien depH-waarde 2,5 ± 0,5 bedraagt en de vloeistof helder en kleurloos is.604 (Afgeschaft)605 (Afgeschaft)606 (Afgeschaft)607 Mengsels van kaliumnitraat en natriumnitriet met een ammoniumzout zijn niet tot <strong>het</strong> vervoertoegelaten.608 (Afgeschaft)609 Tetranitromethaan dat niet vrij is van brandbare onzuiverheden is niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten.610 Deze stof is niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten wanneer hij meer dan 45% cyaanwaterstof bevat.611 Ammoniumnitraat dat meer dan 0,2% brandbare stoffen bevat (inclusief om <strong>het</strong> even welkeorganische stof, berekend als koolstof), is niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten, behalve wanneer <strong>het</strong> omeen component van een stof of voorwerp van klasse 1 gaat.612 (Voorbehouden)613 Oplossingen van chloorzuur met meer dan 10% chloorzuur of mengsels van chloorzuur met eenandere vloeistof dan water zijn niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten.614 2,3,7,8-Tetrachloordibenzo-1,4-dioxine (TCDD), in concentraties die volgens de criteria van 2.2.61.1als zeer giftig beschouwd worden, is niet tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten.3.3 - 24


615 (voorbehouden)616 De stoffen met meer dan 40% vloeibare salpeterzure esters moeten voldoen aan de in 2.3.1gedefinieerde uitzweetproef.617 Naast <strong>het</strong> type van de springstof moet ook de handelsbenaming van de springstof in kwestie op <strong>het</strong>collo worden vermeld.618 In recipiënten die 1,2-butadieen bevatten mag de zuurstofconcentratie in de gasfase niet hoger zijndan 50 ml/m³.619-622 (voorbehouden)623 Zwaveltrioxide (UN-nummer 1829) moet gestabiliseerd worden door toevoeging van een inhibitor.Zwaveltrioxide met een zuiverheidsgraad van minstens 99,95% is niet tot <strong>het</strong> vervoer per spoortoegelaten; <strong>het</strong> mag zonder inhibitor in tanks over de weg vervoerd worden, op voorwaarde dat zijntemperatuur op minstens 32,5°C gehandhaafd blijft.625 Op colli die deze voorwerpen bevatten moet <strong>het</strong> volgende opschrift duidelijk aangebracht zijn: “UN1950 AEROSOLEN”626-631 (voorbehouden)632 Wordt aanzien als voor zelfontbranding vatbaar (pyrofoor).633 De colli en de kleine containers die deze stof bevatten bevatten moeten voorzien zijn van volgendopschrift :"VERWIJDERD HOUDEN VAN ONTSTEKINGSBRONNEN". Dit opschrift moet in eenofficiële taal van <strong>het</strong> land van verzending gesteld zijn en daarenboven in <strong>het</strong> Frans, <strong>het</strong> Engels of <strong>het</strong>Duits indien de officiële taal geen van de drie genoemde is; dit tenzij overeenkomsten tussen de bij<strong>het</strong> vervoer betrokken landen anders bepalen.634 (Afgeschaft)635 Colli die deze voorwerpen bevatten moeten slechts voorzien zijn van een etiket dat overeenstemtmet model nr. 9 indien een van de voorwerpen volledig aan <strong>het</strong> oog is onttrokken door de verpakkingof de mand of indien de onmiddellijke identificatie ervan op een andere wijze wordt verhinderd.636 a) De cellen die in apparatuur vervat zijn mogen tijdens <strong>het</strong> vervoer niet in die mate ontladen kunnenworden dat de spanning bij open stroomkring daalt tot onder 2 volt, of tot minder dan twee derdevan de spanning van <strong>het</strong> niet-ontladen element indien deze waarde kleiner is;b) Gebruikte lithiumcellen en –batterijen waarvan de bruto massa niet groter is dan 500 g, dieingezameld worden en – gemengd met andere cellen of batterijen dan die op basis van lithium –voor vervoer aangeboden worden met <strong>het</strong> oog op hun eliminatie, zijn niet onderworpen aan deandere bepalingen van <strong>het</strong> RID tussen de inzamelpunten voor de gebruikers en de plaatsen voorintermediaire behandeling indien ze voldoen aan de volgende voorwaarden :i) de bepalingen van verpakkingsinstructie P903b (2) worden nageleefd ;ii)een systeem voor kwaliteitsgarantie is ingevoerd dat garandeert dat de totale hoeveelheidlithiumcellen en –batterijen in iedere transporteenheid niet groter is dan 333 kg ;iii) de colli zijn voorzien van <strong>het</strong> opschrift : “GEBRUIKTE LITHIUMCELLEN”.637 Genetisch gemodificeerde micro-organismen en genetisch gemodificeerde organismen zijn dezemicro-organismen en organismen die niet gevaarlijk zijn voor mens of dier, maar die mogelijk dieren,planten, microbiologische stoffen en ecosystemen kunnen veranderen op een wijze die in de natuurniet voorkomt.De GMMO en de GMO zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID wanneer debevoegde overheden van <strong>het</strong> land van herkomst, van doorrit en van bestemming er <strong>het</strong> gebruik vantoelaten 2 .2 Zie in <strong>het</strong> bijzonder Deel C van Richtlijn 2001/18/EG van <strong>het</strong> Europees parlement en de Raadinzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde microorganismen in <strong>het</strong> milieu entot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, Nr. L1063.3 - 25


Levende gewervelde of ongewervelde dieren mogen niet gebruikt worden om bij dit UN-nummeringedeelde stoffen te vervoeren, tenzij <strong>het</strong> onmogelijk is om deze stoffen op een andere wijze tevervoeren.638 Deze stof is verwant met de zelfontledende stoffen (zie 2.2.41.1.19).639 Zie 2.2.2.3, classificatiecode 2F, UN-nummer 1965, opmerking 2.640 De in kolom (2) van tabel A van hoofdstuk 3.2 aangegeven fysische en technische eigenschappenleiden tot verschillende tankcodes voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen van éénzelfde verpakkingsgroep inRID tanks.Om de fysische en technische eigenschappen van <strong>het</strong> in de tank vervoerd product te identificerendient – enkel bij <strong>het</strong> vervoer in RID tanks – de volgende vermelding toegevoegd te worden aan degegevens die op <strong>het</strong> vervoerdument moeten voorkomen:“Bijzondere bepaling 640X”, waarbij “X“ de hoofdletter is die voorkomt achter de verwijzing naar debijzondere bepaling 640 in kolom (6) van tabel A van hoofdstuk 3.2.Men kan evenwel deze vermelding weglaten bij vervoer in <strong>het</strong> tanktype dat ten minste beantwoordtaan de strengste eisen voor een welbepaalde verpakkingsgroep van een welbepaald UN-nummer.642 Deze rubriek van de modelvoorschriften van de VN mag niet gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer vanoplossingen van kunstmest die niet gebonden ammoniak bevatten, behalve voor zover dit door1.1.4.2 wordt toegestaan.643 Gietasfalt is niet onderworpen aan de voorschriften die van toepassing zijn op klasse 9.644 Het vervoer van deze stof is toegelaten, op voorwaarde dat :- de gemeten pH-waarde van een waterige oplossing van 10% van de vervoerde stof tussen 2 en 5ligt;- de oplossing niet meer dan 0,2% brandbare stoffen bevat, of chloorverbindingen in een zodanigehoeveelheid dat <strong>het</strong> chloorgehalte 0,02% overschrijdt.645 De classificatiecode die in kolom (3b) van tabel A in hoofdstuk 3.2 wordt vermeld, mag slechtsgebruikt worden indien een bevoegde overheid van een RID-<strong>Verdrag</strong>staat er voor <strong>het</strong> vervoer meeakkoord gaat. Het akkoord moet schriftelijk, onder de vorm van een goedkeuringscertificaat voor declassificatie afgeleverd worden (zie 5.4.1.2.1 g) en van een unieke referentie voorzien zijn. Wanneerde indeling bij een subklasse volgens de in 2.2.1.1.7.2 uiteengezette procedure is verricht, kan debevoegde overheid eisen dat de vooropgestelde classificatie gestaafd wordt aan de hand van debeproevingsresultaten, verkregen uit beproevingsserie 6 van <strong>het</strong> handboek van testen en criteria,deel I, afdeling 16.646 Met waterdamp geactiveerde kool is niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.647 Het vervoer van azijn en van azijnzuur met voedingsmiddelenkwaliteit, die niet meer dan 25 massa-% zuiver zuur bevat, is enkel onderworpen aan de volgende voorschriften:a) de verpakkingen (met inbegrip van de IBC’s en van de grote verpakkingen) en de tanks moetenvervaardigd zijn uit roestvrij staal of uit een kunststof die permanent weerstaat aan de corrosievan de azijn en van <strong>het</strong> azijnzuur met voedingsmiddelenkwaliteit;b) de verpakkingen (met inbegrip van de IBC’s en van de grote verpakkingen) en de tanks moetenten minste één keer per jaar visueel gecontroleerd worden door de eigenaar. De resultaten vandeze controles moeten schriftelijk vastgelegd worden en gedurende minstens één jaar bewaardworden. Beschadigde verpakkingen (met inbegrip van de IBC’s en van de grote verpakkingen) enbeschadigde tanks mogen niet gevuld worden;c) de verpakkingen (met inbegrip van de IBC’s en van de grote verpakkingen) en de tanks moetenzodanig gevuld worden dat de inhoud niet overloopt en niet aan <strong>het</strong> buitenoppervlak blijft plakken;van 17 april 2001, blz. 8-14), waarin de vergunningsprocedure voor de Europese Gemeenschappenis vastgelegd.3.3 - 26


d) de dichting en de sluitingen moeten weerstaan aan azijn en azijnzuur metvoedingsmiddelenkwaliteit. De verpakkingen (met inbegrip van de IBC’s en van de groteverpakkingen) en de tanks moeten zodanig hermetisch afgedicht worden door de verpakker en/ofde vuller, dat geen enkel lek optreedt onder normale vervoersomstandigheden;e) een samengestelde verpakking met binnenverpakking uit glas of uit kunststof (zieverpakkingsinstructie P001 van 4.1.4.1) die beantwoordt aan de algemene verpakkingsvoorschriftenvan 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.4, 4.1.1.5, 4.1.1.6, 4.1.1.7 en 4.1.1.8 is toegelaten.De andere bepalingen van <strong>het</strong> RID zijn niet van toepassing.648 De voorwerpen die doordrenkt zijn met dit pesticide (zoals kartonnen platen, papieren repen,wattenbollen, kunststofplaten), in hermetisch gesloten omslagen, zijn niet onderworpen aan devoorschriften van <strong>het</strong> RID.649 (Afgeschaft)650 Afval dat bestaat uit resten van verpakkingen, vast geworden verfresten en vloeibare verfresten magvervoerd worden als stof van verpakkingsgroep II. Naast de bepalingen voor UN-nummer 1263,verpakkingsgroep II, mag <strong>het</strong> afval ook als volgt verpakt en vervoerd worden:a) <strong>het</strong> afval mag verpakt worden volgens verpakkingsinstructie P002 van 4.1.4.1 of volgensverpakkingsinstructie IBC06 van 4.1.4.2;b) <strong>het</strong> afval mag verpakt worden in soepele IBC’s van de types 13H3, 13H4 en 13H5, inoververpakkingen met volle wanden;c) de beproevingen op de in a) en b) aangegeven verpakkingen en IBC’s mogen uitgevoerdworden volgens de voorschriften van hoofdstuk 6.1 of 6.5 – al naargelang <strong>het</strong> geval – voor vastestoffen en voor <strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.De beproevingen moeten uitgevoerd worden op verpakkingen of IBC’s die gevuld zijn met eenrepresentatief monster van <strong>het</strong> afval zoals <strong>het</strong> voor <strong>het</strong> vervoer wordt aangeboden;a) los gestort vervoer is toegelaten in wagons met dekzeil, wagons met beweegbaar dak geslotencontainers of grote containers met dekzeil, alle met volle wanden. De bak van de wagons ofcontainers moet dicht zijn of dicht gemaakt worden, bijvoorbeeld met behulp van een geschikteinwendige bekleding van voldoende stevigheid;b) indien <strong>het</strong> afval vervoerd wordt volgens de voorschriften van onderhavige bijzondere bepaling,moet <strong>het</strong> volgens 5.4.1.1.3 in <strong>het</strong> vervoerdument als volgt aangegeven worden: “UN 1263AFVALSTOF, VERF, 3, II” of “UN 1263 AFVALSTOF, VERF, 3, VG II”.651-652 (voorbehouden)653 Het vervoer van dit gas in flessen waarvan <strong>het</strong> product van de beproevingsdruk maal de capaciteitten hoogste 15 Mpa.liter (150 bar.liter) bedraagt, is niet onderworpen aan de andere bepalingen van<strong>het</strong> RID indien de volgende voorwaarden vervuld zijn :- de op flessen van toepassing zijnde bouw- en beproevingsvoorschriften worden nageleefd;- de flessen zijn verpakt in buitenverpakkingen, die minstens voldoen aan de voorschriften voorsamengestelde verpakkingen van deel 4. De algemene verpakkingsvoorschriften van 4.1.1.1,4.1.1.2 en 4.1.1.5 tot en met 4.1.1.7 moeten nageleefd worden;- de flessen zijn niet gezamenlijk verpakt met andere gevaarlijke goederen;- de bruto massa van een collo is niet groter dan 30 kg; en- elk collo is op een duidelijke en duurzame wijze voorzien van <strong>het</strong> opschrift “UN 1013” voorkoolstofdioxide of “UN 1066” voor stikstof, samengeperst ; deze kenmerking wordt omgeven dooreen lijn die een op een punt geplaatst vierkant vormt waarvan de lengte van de zijden ten minste100 mm x 100 mm bedraagt.654 De afzonderlijk ingezamelde afgedankte aanstekers, die conform 5.4.1.1.3 verzonden worden,mogen onder deze rubriek vervoerd worden met <strong>het</strong> oog op hun eliminatie. Ze moeten nietbeschermd worden tegen een onbedoelde lozing indien maatregelen werden getroffen om een3.3 - 27


gevaarlijke verhoging van de druk en gevaarlijke atmosferen te verhinderen.De andere afgedankte aanstekers dan deze die lekken of ernstig vervormd zijn, moeten conformverpakkingsinstructie P003 verpakt worden. Bovendien zijn volgende bepalingen van toepassing :- enkel stijve verpakkingen met een maximale capaciteit van 60 liter mogen gebruikt worden ;- de verpakkingen moeten met water of met een ander gepast beschermingsmateriaal gevuldworden om een ontsteking te verhinderen ;- onder normale vervoersvoorwaarden moeten alle ontstekingsinrichtingen van de aanstekersvolledig door <strong>het</strong> beschermingsmateriaal bedekt zijn ;- de verpakkingen moeten afdoende belucht worden om de vorming van een brandbare atmosfeeren een drukopbouw te verhinderen ;- de colli mogen enkel in geventileerde of open wagons of containers vervoerd worden.Aanstekers die lekken of ernstig vervormd zijn moeten in bergingsverpakkingen vervoerd worden,waarbij gepaste maatregelen dienen getroffen te worden om een gevaarlijke drukopbouw teverhinderen.OPMERKING.Bijzondere bepaling 201 en de bijzondere verpakkingsvoorschriften PP84 en RR5 vanverpakkingsinstructie P002 in 4.1.4.1 zijn niet van toepassing op afgedankte aanstekers.655 De flessen en hun sluitingen, die conform Richtlijn 97/23/EG 3 ontworpen, gebouwd, goedgekeurd engekenmerkt zijn en gebruikt worden als ademhalingstoestellen, mogen vervoerd worden zonder tebeantwoorden aan hoofdstuk 6.2, op voorwaarde dat ze de in 6.2.1.6.1 gedefinieerde onderzoekenen beproevingen ondergaan en <strong>het</strong> in verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 gedefinieerd intervaltussen de beproevingen niet is overschreden. De bij de hydraulische drukproef gebruikte druk is dezedie overeenkomstig Richtlijn 97/23/EG op de fles is aangegeven.656 Het voorschrift van de eerste zin van bijzondere bepaling 188 e) is niet van toepassing op apparatendie opzettelijk actief zijn gedurende <strong>het</strong> vervoer (radio frequency identification transmitters,uurwerken, sensoren, enz.) en die niet in staat zijn om een gevaarlijke warmteontwikkeling teveroorzaken.In weerwil van bijzondere bepaling 188 b) mogen de voor 1 januari 2009 vervaardigdebatterijen blijven vervoerd worden na 31 december 2010 zonder vermelding van de nominale energiein watt-uur op de buitenste omsluiting.3Richtlijn 97/23/EG van <strong>het</strong> Europees Parlement en de Raad van 29 mei 1997 inzake de onderlingeaanpassing van de wetgevingen der lidstaten <strong>betreffende</strong> drukapparatuur (Publicatieblad van deEuropese Gemeenschappen nr. L 181 van 9 juli 1997, p. 1 tot 55)3.3 - 28


Hoofdstuk 3.4Vervoer van gevaarlijke goederen verpakt in beperkte hoeveelheden.3.4.1 Onderhavig hoofdstuk geeft de bepalingen die van toepassing zijn op <strong>het</strong> vervoer van de in beperkte hoeveelhedenverpakte gevaarlijke goederen van bepaalde klassen. De beperkte hoeveelheid die geldt per binnenverpakking ofvoorwerp is voor elke stof gespecificeerd in kolom (7a) van tabel A in hoofdstuk 3.2. Daarenboven is de hoeveelheid“0” in deze kolom aangegeven voor elk goed dat niet onder de voorwaarden van onderhavig hoofdstuk magvervoerd worden.De gevaarlijke goederen die in deze beperkte hoeveelheden verpakt zijn en beantwoorden aan de bepalingen vanonderhavig hoofdstuk zijn niet onderworpen aan de andere bepalingen van <strong>het</strong> RID, met uitzondering van derelevante bepalingen van :a) deel 1, hoofdstukken 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5, 1.6, 1.8, 1.9 ;b) deel 2 ;c) deel 3, hoofdstukken 3.1, 3.2, 3.3 (met uitzondering van de bijzondere bepalingen 61, 178, 181, 220, 274,625, 633 en 650 e)) ;d) deel 4, onderafdelingen 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.4 tot en met 4.1.1.8 ;e) deel 5, 5.1.2.1 a) i) en b), 5.1.2.2, 5.1.2.3, 5.2.1.9 en 5.4.2 ;f) deel 6, fabricagevoorschiften van 6.1.4 en onderafdelingen 6.2.5.1 en 6.2.6.1 tot en met 6.2.6.3 ;g) deel 7, hoofdstuk 7.1 en 7.2.1, 7.2.2, 7.5.1 (met uitzondering van 7.5.1.4), 7.5.7 en 7.5.8.3.4.2 De gevaarlijke goederen mogen uitsluitend verpakt worden in binnenverpakkingen, geplaatst in geschiktebuitenverpakkingen. Tussenverpakkingen mogen gebruikt worden. Het gebruik van binnenverpakkingen is evenwelniet vereist voor <strong>het</strong> vervoer van voorwerpen zoals spuitbussen of “recipiënten, klein, met gas”. De totale brutomassa van <strong>het</strong> collo mag niet groter zijn dan 30 kg.3.4.3 Trays met een hoes uit krimp- of rekfolie die beantwoorden aan de bepalingen van 4.1.1.1, 4.1.1.2 en 4.1.1.4 toten met 4.1.1.8 mogen dienen als buitenverpakking voor voorwerpen of binnenverpakkingen die gevaarlijkegoederen bevatten dewelke overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk vervoerd worden. De binnenverpakkingendie gemakkelijk kunnen breken of doorboord worden (zoals verpakkingen uit glas, aardewerk,porselein, bepaalde kunststoffen, enz.) dienen in geschikte tussenverpakkingen geplaatst te worden die moetenvoldoen aan 4.1.1.1, 4.1.1.2 en 4.1.1.4 tot en met 4.1.1.8 en dermate ontworpen zijn dat ze voldoen aan deconstructievoorschriften van 6.1.4. De totale bruto massa van <strong>het</strong> collo mag niet groter zijn dan 20 kg.3.4.4 Vloeibare goederen van klasse 8, verpakkingsgroep II in binnenverpakkingen uit glas, porselein of aardewerkmoeten in een compatibele en stijve tussenverpakking geplaatst worden.3.4.5 en 3.4.6 (Voorbehouden)1


3.4.7 Behalve voor luchttransport moeten de colli die gevaarlijke goederen in beperkte hoeveelheden bevatten <strong>het</strong>merkteken dragen dat in onderstaande afbeelding is weergegeven.Het merkteken moet gemakkelijk zichtbaar en leesbaar zijn en aan de weersomstandigheden kunnenblootgesteld worden zonder noemenswaardige kwaliteitsvermindering.Het bovenste en onderste gedeelte en de boord moeten zwart zijn. Het centraal gedeelte moet wit zijn of ineen kleur die voldoende contrasteert met de achtergrond. De minimale afmetingen bedragen 100 mm x100 mm en de minimale dikte van de lijn die de ruit vormt bedraagt 2 mm. De afmeting mag verkleindworden tot niet minder dan 50 mm x 50 mm indien dit omwille van de afmetingen van <strong>het</strong> collo nodig is en opvoorwaarde dat <strong>het</strong> merkteken goed zichtbaar blijft.3.4.8 De colli die gevaarlijke goederen bevatten en voor verzending via luchtvervoer aangeboden worden conformde bepalingen van hoofdstuk 4 van deel 3 van de ICAO Technical Instructions for the Safe Transport ofDangerous Goods by Air moeten <strong>het</strong> merkteken dragen dat in onderstaande afbeelding is weergegeven.Het merkteken moet gemakkelijk zichtbaar en leesbaar zijn en aan de weersomstandigheden kunnenblootgesteld worden zonder noemenswaardige kwaliteitsvermindering. Het bovenste en onderste gedeelteen de boord moeten zwart zijn. Het centraal gedeelte moet wit zijn of in een kleur die voldoendecontrasteert met de achtergrond. De minimale afmetingen bedragen 100 mm x 100 mm en de minimaledikte van de lijn die de ruit vormt bedraagt 2 mm. Het symbool “Y” moet zich in <strong>het</strong> centrum van <strong>het</strong>merkteken bevinden en goed zichtbaar zijn. De afmeting mag verkleind worden tot niet minder dan 50 mm x50 mm indien dit omwille van de afmetingen van <strong>het</strong> collo nodig is en op voorwaarde dat <strong>het</strong> merkteken goedzichtbaar blijft.3.4.9 Colli die gevaarlijke goederen bevatten en <strong>het</strong> in 3.4.8 weergegeven merkteken dragen worden geacht tevoldoen aan de bepalingen van de afdelingen 3.4.1 tot en met 3.4.4 van onderhavig hoofdstuk en moeten <strong>het</strong>in 3.4.7 weergegeven merkteken niet dragen.3.4.10 (Voorbehouden)3.4.11 Wanneer colli die gevaarlijke goederen in beperkte hoeveelheden bevatten in een oververpakkinggeplaatst worden, zijn de bepalingen van 5.1.2 van toepassing. Bovendien moet de oververpakkingvoorzien zijn van de in onderhavig hoofdstuk vereiste merktekens, tenzij de merktekens met betrekking totalle in de oververpakking vervatte gevaarlijke goederen zichtbaar zijn. De bepalingen van 5.1.2.1 a) ii) en5.1.2.4 zijn enkel van toepassing indien er zich andere gevaarlijke goederen, die niet verpakt zijn inbeperkte hoeveelheden, in de oververpakking bevinden. Deze bepalingen zijn dan uitsluitend vantoepassing in relatie tot deze andere gevaarlijke goederen.2


3.4.12 Voorafgaandelijk aan <strong>het</strong> vervoer moeten de afzenders van gevaarlijke goederen, verpakt in beperktehoeveelheden, de vervoerder op een traceerbare wijze op de hoogte brengen van de totale bruto massavan dergelijke goederen die te vervoeren zijn.De beladers van de gevaarlijke goederen, verpakt in beperkte hoeveelheden, moeten de in 3.4.13 tot enmet 3.4.15 vastgelegde bepalingen <strong>betreffende</strong> de kenmerking naleven.3.4.13 a) De wagons die colli vervoeren met gevaarlijke goederen in beperkte hoeveelheden, moeten op debeide langszijden voorzien zijn van een kenmerking in overeenkomst met 3.4.15, tenzij ze reeds groteetiketten dragen conform 5.3.1.b) De grote containers die colli met gevaarlijke goederen in beperkte hoeveelheden vervoeren, moeten opde vier zijkanten voorzien zijn van een kenmerking in overeenkomst met 3.4.15, tenzij ze reeds groteetiketten dragen conform 5.3.1.Indien de kenmerking op de grote containers niet zichtbaar is van buiten de draagwagon, moetdezelfde kenmerking eveneens aangebracht worden op beide langszijden van de wagon.3.4.14 De in 3.4.13 voorgeschreven kenmerking is niet vereist indien de totale bruto massa van de vervoerde collidie gevaarlijke goederen bevatten, verpakt in beperkte hoeveelheden, niet groter is dan 8 ton per wagon ofgrote container.3.4.15 De kenmerking is dezelfde als die welke in 3.4.7 is voorgeschreven, met uitzondering van de minimaleafmetingen die 250 mm x 250 mm bedragen.3


Hoofdstuk 3.5 - Vervoer van gevaarlijke goederen verpakt in uitgezonderdehoeveelheden3.5.1 Uitgezonderde hoeveelheden3.5.1.1 Uitgezonderde hoeveelheden van gevaarlijke goederen van bepaalde klassen, behalve voorwerpen, dievoldoen aan de bepalingen van onderhavig hoofdstuk zijn aan geen enkele andere bepaling van <strong>het</strong> RIDonderworpen, met uitzondering van:a) de voorschriften <strong>betreffende</strong> de opleiding in hoofdstuk 1.3;b) de classificatieprocedures en de criteria voor de verpakkingsgroepen in deel 2;c) de verpakkingsvoorschriften van 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.4 et 4.1.1.6.OPMERKING.In <strong>het</strong> geval van een radioactieve stof zijn de voorschriften in 1.7.1.5 met betrekking tot de radioactieve stoffen invrijgestelde colli van toepassing.3.5.1.2 De gevaarlijke goederen die als uitgezonderde hoeveelheden conform de bepalingen van onderhavighoofdstuk vervoerd mogen worden, zijn in kolom (7b) van tabel A in hoofdstuk 3.2 als volgt aangeduid meteen alfanumerieke code:CodeE0Maximale nettohoeveelheid perbinnenverpakking(in gram voor de vaste stoffen enin ml voor de vloeistoffen engassen)Maximale nettohoeveelheid perbuitenverpakking(in gram voor de vaste stoffen en in ml voor devloeistoffen en gassen, of de som van degrammen en ml bij gezamenlijke verpakking)Niet toegelaten als uitgezonderde hoeveelheidE1 30g/30ml 1kg/1LE2 30g/30ml 500g/500mlE3 30g/30ml 300g/300mlE4 1g/1ml 500g/500mlE5 1g/1ml 300g/300mlBij gassen stemt <strong>het</strong> aangegeven volume per binnenverpakking overeen met de watercapaciteit van debinnenrecipiënt, terwijl <strong>het</strong> aangegeven volume per buitenverpakking overeenstemt met de globalewatercapaciteit van alle binnenverpakkingen in een en dezelfde buitenverpakking.3.5.1.3 Wanneer uitgezonderde hoeveelheden van gevaarlijke goederen, waaraan verschillende codes toegekendzijn, gezamenlijk verpakt worden, dient de totale hoeveelheid per buitenverpakking beperkt te worden totdeze die overeenstemt met de meest restrictieve code.3.5.2 VerpakkingenDe verpakkingen die gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen in uitgezonderdehoeveelheden moeten voldoen aan onderstaande voorschriftena) ze moeten een binnenverpakking omvatten, die vervaardigd dient te zijn uitkunststof (met een dikte van ten minste 0,2 mm voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen) of uit glas,porselein, steengoed, aardewerk of metaal (zie ook 4.1.1.2). De verwijderbare sluiting van elkebinnenverpakking moet stevig vastgezet zijn met metaaldraad, kleefband of elk ander zeker middel.Recipiënten die een hals met schroefdraad bezitten, moeten voorzien zijn van een lekdichteschroefkap. De sluiting moet bestand zijn tegen de inhoud;b) Elke binnenverpakking moet met behulp van schokdempend materiaal zodanig in eentussenverpakking geplaatst worden dat breuk of doorboring ervan of <strong>het</strong> vrijkomen van haar inhoud innormale vervoersomstandigheden vermeden wordt. De tussenverpakking moet bij een breuk of eenlek in staat zijn om de volledige inhoud tegen te houden, ongeacht de oriëntatie van <strong>het</strong> collo. In gevalvan vloeistoffen moet de tussenverpakking een voldoende hoeveelheid absorberend materiaalbevatten om de volledige inhoud van de binnenverpakking te kunnen absorberen. In dergelijk gevalmag <strong>het</strong> absorberend materiaal tezelfdertijd als schokdempend materiaal dienstdoen. De gevaarlijkegoederen mogen niet op een gevaarlijke wijze reageren met <strong>het</strong> schokdempend materiaal, <strong>het</strong>absorberend materiaal of de verpakking of de eigenschappen ervan nadelig beïnvloeden;c) De tussenverpakking moet stevig in een robuste stijve buitenverpakking (hout, karton of een andermateriaal van gelijkwaardige weerstand) verpakt zijn;d) Elk type collo moet beantwoorden aan de bepalingen van 3.5.3;e) Elk collo moet dusdanige afmetingen bezitten dat al de nodige merktekens kunnen aangebrachtworden;3.5-1


f) Oververpakkingen mogen gebruikt worden, en die mogen ook colli bevatten met gevaarlijke goederenof met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.3.5.3 Beproevingen op de colli3.5.3.1 Voor <strong>het</strong> volledig, voor <strong>het</strong> transport klaargemaakt collo met binnenverpakking gevuld tot ten minste 95%van hun maximale capaciteit voor vaste stoffen en ten minste 98% voor vloeistoffen, moet aangetoondworden dat <strong>het</strong> in staat is om de volgende op passende wijze gedocumenteerde beproevingen tedoorstaan zonder dat om <strong>het</strong> even welke binnenverpakking breekt of lekt en zonder noemenswaardigevermindering van effectiviteit:a) Vrij vallen van een hoogte van 1,8 mop een horizontaal, vlak, stijf en niet-elastisch oppervlak:i) indien <strong>het</strong> monster kistvormig is, moet men <strong>het</strong> in elk van de volgende oriëntaties laten vallen:ii)OPMERKING.- plat op de bodem;- plat op <strong>het</strong> bovenvlak;- plat op <strong>het</strong> langste zijvlak;- plat op <strong>het</strong> korste zijvlak;- op de hoek;indien <strong>het</strong> monster vatvormig is, moet men <strong>het</strong> in elk van de volgende oriëntaties laten vallen:- overhoeks op de felsrand bovenaan, met <strong>het</strong> zwaartepunt recht boven <strong>het</strong> trefpunt;- overhoeks op de felsrand onderaan;- plat op de zijkant;Elk van de bovenstaande beproevingen mag uitgevoerd worden ope en ander collo, op voorwaarde dat die allemaalidentiek zijn.b) Op zijn bovenste oppervlak gedurende 24 uur onderworpen worden aan een kracht die overeenstemtmet de totale massa van identieke colli die er tot een hoogte van 3 m op kunnen gestapeld worden(<strong>het</strong> monster inbegrepen).3.5.3.2 De in de verpakking te vervoeren stoffen mogen voor de beproevingen door andere vervangen worden,behalve indien zulks de resultaten van de beproevingen zou kunnen beïnvloeden. Indien vaste stoffendoor een andere stof vervangen worden, moet deze dezelfde fysische eigenschappen (massa,korrelgrootte, enz.) bezitten als de stof die zal vervoerd worden. Wanneer een andere dan de te vervoerenstof wordt gebruikt voor valproeven op verpakkingen bestemd voor vloeistoffen, moet deze dezelfderelatieve densiteit (specifieke massa) en viscositeit hebben als de te vervoeren stof.3.5.4 Kenmerking van de colli3.5.4.1 Colli die gevaarlijke goederen in uitgezonderde hoeveelheden bevatten, voorbereid conform onderhavighoofdstuk, dienen blijvend en leesbaar voorzien te zijn van <strong>het</strong> in 3.5.4.2 weergegeven merkteken. Heteerste of enige etiketnummer dat in kolom (5) van tabel A in hoofdstuk 3.2 is aangegeven voor elk van dein <strong>het</strong> collo vervatte gevaarlijke goederen, moet op dit merkteken voorkomen. De naam van de afzender ofvan de bestemmeling moet er eveneens op voorkomen indien die nergens anders op <strong>het</strong> colloaangegeven is.3.5-2


3.5.4.2 De afmetingen van dit merkteken moet ten minste 100 mm × 100 mm bedragen.Merkteken voor uitgezonderde hoeveelhedenArcering en symbool in éénzelfde kleur, zwart of rood,op witte of geschikt contrasterende achtergrond* Op deze plaats moet <strong>het</strong> eerste of enige etiketnummer geplaatst worden dat in kolom (5) van tabel A inhoofdstuk 3.2 is aangegeven.** Op deze plaats moet de naam van de afzender of van de bestemmeling geplaatst worden indien dienergens anders op <strong>het</strong> collo voorkomt.3.5.4.3 De oververpakking die gevaarlijke goederen in uitgezonderde hoeveelheden bevat, moet voorzien zijn van<strong>het</strong> in 3.5.4.1 voorgeschreven merkteken, tenzij dat die op de colli in de oververpakking duidelijk zichtbaarzijn.3.5.5 Maximaal aantal colli in een wagon of containerHet maximaal aantal colli in een wagon of container mag niet hoger zijn dan 1000.3.5.6 DocumentatieIndien gevaarlijke goederen in uitgezonderde hoeveelheden vergezeld worden van één of meerderedocumenten (zoals een cognossement, een airwaybill of een CMR/CIM-vrachtbrief), moet minstens éénvan deze documenten de vermelding « Gevaarlijke goederen in uitgezonderde hoeveelheden » bevattenen <strong>het</strong> aantal colli aangeven.3.5-3


DEEL 4Gebruik van de verpakkingen, de groterecipiënten voor los gestort vervoer (IBC’s –Intermediate Bulk Containers), de groteverpakkingen en de tanks


Hoofdstuk 4.1 - Gebruik van de verpakkingen, met inbegrip van de groterecipiënten voor los gestort vervoer (IBC’s) en de groteverpakkingen4.1.1 Algemene bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> verpakken van gevaarlijke goederen in verpakkingen,met inbegrip van IBC’s en grote verpakkingen.OPMERKING.Voor de verpakking van stoffen van de klassen 2, 6.2 en 7, gelden de algemene bepalingen van onderhavige afdelingalleen onder de voorwaarden aangeduid in 4.1.8.2 (klasse 6.2), 4.1.9.1.5 (klasse 7) en in de relevanteverpakkingsinstructies van 4.1.4 (P201 en LP02 voor de klasse 2 en P620, P621, IBC620 en LP621 voor de klasse 6.2).4.1.1.1 De gevaarlijke goederen moeten verpakt worden in verpakkingen (met inbegrip van de IBC’s en de groteverpakkingen) van goede kwaliteit. Deze verpakkingen moeten sterk genoeg zijn om te weerstaan aan denormale schokken en belastingen tijdens <strong>het</strong> vervoer, meer in <strong>het</strong> bijzonder bij de overslag tussenvervoersmiddelen of tussen vervoersmiddelen en stapelplaatsen en bij <strong>het</strong> wegnemen van de palet ofoververpakking voor een daaropvolgende manuele of mechanische behandeling. De verpakkingen (metinbegrip van de IBC’s en de grote verpakkingen) moeten zodanig vervaardigd en gesloten zijn (wanneerze klaargemaakt worden voor verzending) dat de trillingen of de temperatuurs-, vochtigheids- ofdrukveranderingen (bijvoorbeeld te wijten aan de hoogte), die onder normale vervoersomstandighedenkunnen optreden, geen verlies van de inhoud kunnen veroorzaken. De verpakkingen (met inbegrip van deIBC’s en de grote verpakkingen) moeten gesloten worden in overeenstemming met de door de fabrikantverstrekte instructies. Tijdens <strong>het</strong> vervoer mogen er zich op de buitenkant van de verpakkingen, IBC’s ofgrote verpakkingen geen gevaarlijke residu’s bevinden. Onderhavige voorschriften zijn, al naargelang van<strong>het</strong> geval, van toepassing op de nieuwe, herbruikte, gereconditioneerde en gereconstrueerdeverpakkingen, op de nieuwe, herbruikte, gerepareerde of gereconstrueerde IBC’s en op de nieuwe ofherbruikte of gereconstrueerde grote verpakkingen.4.1.1.2 De gedeelten van de verpakkingen, met inbegrip van de IBC’s en de grote verpakkingen, die inrechtstreeks contact komen met de gevaarlijke goederen :a) mogen er niet door aangetast of in merkbare mate door verzwakt worden ;b) mogen er niet op een gevaarlijke wijze mee kunnen reageren, bijvoorbeeld door de rol van katalysatorbij een reactie te vervullen of door met de gevaarlijke goederen te reageren; enc) mogen geen permeatie van de gevaarlijke goederen toelaten die onder normalevervoersomstandigheden een gevaar kan opleveren.Indien nodig moeten ze voorzien worden van een geschikte binnenbekleding of een gepaste behandelingondergaan.OPMERKING.Zie 4.1.1.19 voor wat betreft de chemische compatibiliteit van de kunststofverpakkingen, met inbegrip van de IBC’s,vervaardigd uit polyethyleen.4.1.1.3 Tenzij elders in <strong>het</strong> RID andersluidende bepalingen voorkomen, moet iedere verpakking (met inbegrip vande IBC’s en de grote verpakkingen), op de binnenverpakkingen van de samengestelde verpakkingen na,overeenstemmen met een constructietype dat al naargelang van <strong>het</strong> geval volgens de voorschriften van6.1.5, 6.3.2, 6.5.6 of 6.6.5 met succes beproefd werd. De verpakkingen die niet moeten beproefd wordenzijn aangegeven in 6.1.1.3.4.1.1.4 Wanneer verpakkingen (met inbegrip van de IBC’s en de grote verpakkingen) met vloeistoffen gevuldworden dient voldoende vrije ruimte boven de vloeistof te worden gelaten, zodat de uitzetting van devloeistof, onder invloed van de temperatuursveranderingen die tijdens <strong>het</strong> vervoer kunnen optreden, geenvrijkomen van vloeistof of blijvende vervorming van de verpakking veroorzaakt. Behalve wanneeruitdrukkelijk anders wordt bepaald, mogen de verpakkingen bij een temperatuur van 55°C niet helemaalmet vloeistof gevuld zijn. In een IBC moet evenwel een voldoende marge worden gelaten om tegaranderen dat hij niet tot meer dan 98% van zijn waterinhoud gevuld is wanneer de gemiddeldetemperatuur van de inhoud 50°C bedraagt. Behalve wan neer uitdrukkelijk anders wordt bepaald, mag demaximale vullingsgraad bij een vultemperatuur van 15°C niet meer bedragen dan :<strong>het</strong>zij a)<strong>het</strong>zij b)Kookpunt (of begin van kooktraject) vande stof in °C < 60≥ 60< 100≥ 100< 200≥ 200< 300 ≥ 300Vullingsgraad in % van de inhoud vande verpakking 90 92 94 96 9898Vullingsgraad =1+ α( 50 - t )F% van de inhoud van de verpakkingIn deze formule vertegenwoordigt α de gemiddelde kubische uitzettingscoëfficiënt van de vloeistof tussen15°C en 50°C (dit wil zeggen voor een maximale temp eratuursverandering van 35°C).4.1-1


d15− dα wordt berekend met de formule α =35 × d5050d 15 is de relatieve dichtheid 1 van de vloeistof bij 15°C en d 50 deze bij 50°C en t F is de gemiddeldevultemperatuur van de vloeistof (in °C).4.1.1.5 De binnenverpakkingen moeten zodanig in de buitenverpakking geplaatst worden dat breuk of doorboringvan de binnenverpakkingen of <strong>het</strong> vrijkomen van hun inhoud in de buitenverpakking in normalevervoersomstandigheden vermeden wordt. De binnenverpakkingen die vloeistoffen bevatten moeten methun sluiting naar boven verpakt worden en conform de in 5.2.1.9 voorgeschreven oriëntatiemerktekens inde buitenverpakkingen geplaatst worden. De binnenverpakkingen die gemakkelijk kunnen breken ofdoorboord worden (zoals verpakkingen uit glas, aardewerk, porselein, bepaalde kunststoffen, enz.)moeten in de buitenverpakking vastgezet worden met behulp van geschikte vulmiddelen. Bij een lek magde inhoud de beschermende eigenschappen van de vulstoffen en van de buitenverpakking niet inmerkbare mate wijzigen.4.1.1.5.1 Indien een buitenverpakking van een samengestelde verpakking of een grote verpakking met succesgetest werd met binnenverpakkingen van verschillende types, mogen diverse van deze laatsteverpakkingen in deze buitenverpakking of deze grote verpakking samengebracht worden. Voor zover eengelijkwaardig prestatieniveau gehandhaafd blijft, mogen bovendien de volgende wijzigingen aan debinnenverpakkingen aangebracht worden zonder dat <strong>het</strong> collo aan andere beproevingen moetonderworpen worden:a) binnenverpakkingen met dezelfde of kleinere afmetingen mogen gebruikt worden indien:i) <strong>het</strong> concept van de binnenverpakkingen analoog is aan dat van de geteste binnenverpakkingen(bijvoorbeeld: vorm – rond, rechthoekig, enz.);ii)<strong>het</strong> constructiemateriaal van de binnenverpakkingen (glas, kunststof, metaal, enz.) dezelfde ofeen grotere weerstand bezit tegen stoot- en stapelkrachten als dat van de oorspronkelijk getestebinnenverpakking;iii) de binnenverpakkingen dezelfde of kleinere openingen bezitten en <strong>het</strong> concept van de sluitinganaloog is (bijvoorbeeld schroefdop, inschuivend deksel, enz.);iv) een voldoende hoeveelheid supplementair opvulmateriaal wordt gebruikt om de legetussenruimtes op te vullen en om elke noemenswaardige beweging van de binnenverpakkingente verhinderen;v) de oriëntatie van de binnenverpakkingen in de buitenverpakking dezelfde is als in <strong>het</strong> getestecollo;b) Men mag een kleiner aantal geteste, of andere in alinea a) hierboven gedefinieerdebinnenverpakkingen gebruiken, op voorwaarde dat voldoende opvulmateriaal toegevoegd wordt om delege ruimte(s) op te vullen en om elke noemenswaardige beweging van de binnenverpakkingen teverhinderen.4.1.1.6 Gevaarlijke goederen mogen niet samen met andere gevaarlijke of niet-gevaarlijke goederen in éénzelfdebuitenverpakking of grote verpakking verpakt worden indien ze er op een gevaarlijke wijze mee kunnenreageren (zie de definitie van “gevaarlijke reactie” onder 1.2.1).OPMERKING.Zie 4.1.10 voor de bijzondere bepalingen met betrekking tot de gezamenlijke verpakking.4.1.1.7 De sluiting van verpakkingen, die bevochtigde of verdunde stoffen bevatten, moet dusdanig zijn dat <strong>het</strong>vloeistofpercentage (water, oplosmiddel of flegmatiseermiddel) tijdens <strong>het</strong> vervoer niet tot onder devoorgeschreven limieten daalt.4.1.1.7.1 Indien op een IBC twee of meer afsluitinrichtingen in serie geplaatst zijn, moet deze die zich <strong>het</strong> dichtst bijde vervoerde stof bevindt eerst worden gesloten.4.1.1.8 Indien in een collo een overdruk kan ontstaan doordat de vervoerde stof gassen ontwikkelt (tengevolgevan een temperatuurstijging of andere oorzaken), mag de verpakking of de IBC van eenontgassingsinrichting voorzien zijn; dit op voorwaarde dat <strong>het</strong> vrijgekomen gas geen enkel gevaar oplevert,bijvoorbeeld omwille van zijn giftigheid, ontvlambaarheid of vrijkomende hoeveelheid.Een ontgassingsinrichting moet geïnstalleerd worden indien een gevaarlijke overdruk kan ontstaan omwillevan de normale ontbinding van stoffen. De ontgassingsinrichting moet ontworpen zijn om de lekkage vanvloeistof en <strong>het</strong> binnendringen van vreemde stoffen te vermijden onder normale vervoersomstandigheden,waarbij de verpakking of de IBC in de voor <strong>het</strong> vervoer bedoelde stand geplaatst is.OPMERKING.De aanwezigheid van ontgassingsinrichtingen op de colli is niet toegestaan voor <strong>het</strong> luchtvervoer.1De uitdrukking "relatieve dichtheid" (d) wordt beschouwd als synoniem van "volumieke massa (dichtheid)" en wordt overal in dithoofdstuk gebruikt.4.1-2


4.1.1.8.1 Binnenverpakkingen mogen maar met vloeistoffen gevuld worden indien deze verpakkingen eenvoldoende weerstand bezitten tegen de inwendige druk die zich onder normale vervoersomstandighedenkan ontwikkelen.4.1.1.9 De nieuwe, gereconstrueerde of herbruikte verpakkingen (met inbegrip van de IBC’s en de groteverpakkingen) of de gereconditioneerde verpakkingen, de gerepareerde IBC’s en de regelmatigonderhouden IBC’s moeten de beproevingen die al naargelang van <strong>het</strong> geval in de afdelingen 6.1.5, 6.3.2,6.5.6 en 6.6.5 voorgeschreven zijn, met goed gevolg kunnen doorstaan. Alvorens gevuld en ten vervoeraangeboden te worden, moet iedere verpakking (met inbegrip van een IBC en een grote verpakking)gecontroleerd worden, waarbij geen corrosie, contaminatie of andere beschadigingen mogen vastgesteldworden; tevens moet bij elke IBC de goede werking van zijn eventuele bedrijfsuitrusting nagezien worden.Elke verpakking met tekens die op een verzwakking t.o.v. <strong>het</strong> goedgekeurd constructietype wijzen magniet meer worden gebruikt of moet zodanig worden gereconditioneerd dat ze de beproevingen voor <strong>het</strong>constructietype kan doorstaan. Elke IBC met tekens die op een verzwakking t.o.v. <strong>het</strong> goedgekeurdconstructietype wijzen mag niet meer worden gebruikt of moet zodanig worden gerepareerd of eenregelmatig onderhoud ondergaan dat hij de beproevingen voor <strong>het</strong> constructietype kan doorstaan.4.1.1.10 Vloeistoffen mogen slechts worden geladen in verpakkingen (met inbegrip van de IBC’s) die eenvoldoende weerstand bieden aan de inwendige druk die zich in normale vervoersomstandigheden kanontwikkelen. Verpakkingen en IBC’s waarop de respectievelijk in 6.1.3.1 d) en 6.5.2.2.1 voorgeschrevenhydraulische beproevingsdruk vermeld staat, mogen slechts gevuld worden met vloeistoffen waarvan dedampspanning :a) ofwel dusdanig is dat de totale manometrische druk in de verpakking of de IBC bij 55°C(dampspanning van de vervatte stof + partiële druk van de lucht of andere inerte gassen - 100 kPa),bepaald op basis van de maximale vullingsgraad overeenkomstig onderafdeling 4.1.1.4 en eenvultemperatuur van 15°C, niet meer bedraagt dan 2/3 van de vermelde beproevingsdruk ;b) ofwel bij 50°C lager is dan 4/7 van de som van d e vermelde beproevingsdruk en 100 kPa ;c) ofwel bij 55°C lager is dan 2/3 van de som van d e vermelde beproevingsdruk en 100 kPa.De IBC’s die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen mogen niet gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoervan vloeistoffen met een dampspanning van meer dan 110 kPa (1,1 bar) bij 50°C of 130 kPa (1,3 bar) bij55°C.Voorbeelden van op de verpakking (met inbegrip van de IBC’s) te vermeldenbeproevingsdrukken, waarden berekend volgens 4.1.1.10 c)Naam2056 Tetrahydrofuran2247 n-Decaan1593 Dichloormethaan1155 DiëthyletherOPMERKINGEN.336.13UNnummerKlasseVerpakkingsgroepIIIIIIIIIV p55(kPa)701,4164199(V p55 x 1,5)(kPa)1052,1246299(V p55 x 1,5) – 100(kPa)5- 97,9146199Minimaal vereistebeproevingsdruk(manometerdruk)volgens 6.1.5.5.4 c)(kPa)100100146199Op de verpakking tevermelden minimalebeproevingsdruk(manometerdruk)(kPa)1. Voor zuivere vloeistoffen kan de dampspanning bij 55°C (Vp55) dikwijls verkregen worden uit tabellen i n dewetenschappelijke literatuur.2. De in de tabel opgegeven minimale beproevingsdrukken zijn deze die uitsluitend door toepassing van devermeldingen in 4.1.1.10 c) bekomen worden, wat beduidt dat de aangegeven beproevingsdruk anderhalve keergroter moet zijn dan de dampspanning bij 55°C, min 100 kPa. Wanneer bijvoorbeeld de beproevingsdruk vannormaal decaan overeenkomstig de bepalingen van 6.1.5.5.4 a) vastgesteld wordt, kan de minimalebeproevingsdruk die moet vermeld worden kleiner zijn.3. Voor diëthylether is de door 6.1.5.5.5 voorgeschreven minimale beproevingsdruk 250 kPa.4.1.1.11 De ongereinigde lege verpakkingen (met inbegrip van de lege IBC’s en grote verpakkingen), die eengevaarlijk goed hebben bevat, zijn onderworpen aan dezelfde voorschriften als toen ze gevuld waren,tenzij gepaste maatregelen werden getroffen om de mogelijke risico’s uit te sluiten.4.1.1.12 Elke in hoofdstuk 6.1 gespecificeerde verpakking die bestemd is om vloeistoffen te bevatten moet metgoed gevolg een gepaste dichtheidsbeproeving ondergaan en moet kunnen weerstaan aan <strong>het</strong>beproevingsniveau dat in 6.1.5.4.3 is aangegeven, of in 6.5.4.7 voor de verschillende types van IBCa) alvorens ze voor <strong>het</strong> eerst voor <strong>het</strong> vervoer wordt gebruikt;b) alvorens ze, na reconstructie of reconditionering (voor een verpakking), opnieuw voor <strong>het</strong> vervoerwordt gebruikt.Het is niet nodig dat de verpakkingen bij deze beproeving voorzien zijn van hun eigen sluitingen. Debinnenrecipiënt van composietverpakkingen mag zonder de buitenverpakking beproefd worden, indien ditde resultaten van de beproeving niet beïnvloedt.Deze beproeving is niet vereist voor:1001001502504.1-3


- de binnenverpakkingen van samengestelde verpakkingen of van grote verpakkingen;- de binnenrecipiënten van composietverpakkingen (glas, porselein of aardewerk) die overeenkomstig6.1.3.1 a) ii) voorzien zijn van de vermelding “RID/ADR”;- de lichte metalen verpakkingen die overeenkomstig 6.1.3.1 a) ii) voorzien zijn van de vermelding“RID/ADR”.4.1.1.13 De verpakkingen (met inbegrip van de IBC’s), gebruikt voor vaste stoffen die vloeibaar kunnen worden bijtemperaturen die tijdens <strong>het</strong> vervoer mogelijk voorkomen, moeten deze stof ook in vloeibare toestandkunnen vervatten.4.1.1.14 De verpakkingen (met inbegrip van de IBC’s), gebruikt voor poedervormige of korrelvormige stoffen,moeten stofdicht zijn of voorzien worden van een voering.4.1.1.15 Voor zover de bevoegde overheid geen afwijking heeft toegestaan, mogen de vaten uit kunststof, dejerrycans uit kunststof, de IBC’s uit stijve kunststof en de composiet-IBC’s met binnenrecipiënten uitkunststof gedurende ten hoogste vijf jaar voor <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke stoffen gebruikt worden (terekenen vanaf de fabricagedatum van de verpakking), tenzij een kortere gebruiksduur is voorgeschrevenomwille van de aard van de te vervoeren stoffen.4.1.1.16 Verpakkingen, met inbegrip van de IBC’s en de grote verpakkingen, waarvan <strong>het</strong> merkteken overeenstemtmet 6.1.3, 6.2.2.7, 6.2.2.8, 6.3.1, 6.5.2 of 6.6.3, maar die werden erkend in een niet RID-<strong>Verdrag</strong>staat,mogen eveneens voor <strong>het</strong> door <strong>het</strong> RID gereglementeerd vervoer gebruikt worden.4.1.1.17 Ontplofbare stoffen en voorwerpen, zelfontledende stoffen en organische peroxidesTenzij <strong>het</strong> RID uitdrukkelijk anders bepaalt moeten de verpakkingen (met inbegrip van de IBC’s en de groteverpakkingen) die gebruikt worden voor goederen van klasse 1, zelfontledende stoffen van klasse 4.1 oforganische peroxides van klasse 5.2 voldoen aan de bepalingen die van toepassing zijn voor de groepstoffen met middelmatige gevaarsgraad (verpakkingsgroep II).4.1.1.18 Gebruik van bergingsverpakkingen4.1.1.18.1 Colli die beschadigd zijn, tekortkomingen vertonen, lekken of niet conform zijn, of gevaarlijke goederen dieuit hun verpakking vrijgekomen of weggelekt zijn, mogen vervoerd worden in bergingsverpakkingen,vermeld in 6.1.5.1.11. Deze mogelijkheid sluit <strong>het</strong> gebruik niet uit van verpakkingen met grotereafmetingen en van een gepast type en prestatieniveau, overeenkomstig de bepalingen van 4.1.1.18.2 en4.1.1.18.3.4.1.1.18.2 Gepaste maatregelen moeten genomen worden om overmatige verplaatsingen van de beschadigde oflekkende colli in de bergingsverpakking te verhinderen; indien <strong>het</strong> om vloeistoffen gaat moet eenvoldoende hoeveelheid absorberend materiaal toegevoegd worden om alle vrije vloeistof te elimineren.4.1.1.18.3 Gepaste maatregelen moeten genomen worden om elke gevaarlijke drukstijging te verhinderen.4.1.1.19 Aantonen van de chemische compatibiliteit van de verpakkingen uit kunststof, met inbegrip van deIBC’s, via de assimilatie van de vulstoffen met de standaardvloeistoffen4.1.1.19.1 ToepassingsgebiedVoor de in 6.1.5.2.6 gedefinieerde verpakkingen uit polyethyleen en voor de in 6.5.6.3.5 gedefinieerdeIBC’s uit polyethyleen mag de chemische compatibiliteit met de vulstoffen aangetoond worden door dezelaatsten te assimileren met de standaardvloeistoffen volgens de in 4.1.1.19.3 tot en met 4.1.1.19.5beschreven procedure en de in 4.1.1.19.6 voorkomende lijst te gebruiken; hiebij onderverstaan dat dedes<strong>betreffende</strong> constructietypes met deze standaardvloeistoffen beproefd werden overeenkomstig 6.1.5 of6.5.6, dat rekening gehouden is met 6.1.6 en dat de voorwaarden van 4.1.1.19.2 vervuld zijn. Wanneereen assimilatie overeenkomstig onderstaande onderafdeling niet mogelijk is, moet de chemischecompatibiliteit aangetoond worden aan de hand van beproevingen op <strong>het</strong> constructietype overeenkomstig6.1.5.2.5 of aan de hand van laboratoriumproeven overeenkomstig 6.1.5.2.7 voor de verpakkingen enovereenkomstig 6.5.6.3.3 of 6.5.6.3.6 voor de IBC’s.OPMERKING.Los van de bepalingen van onderhavige onderafdeling is <strong>het</strong> gebruik van verpakkingen en IBC’s voor een eenwelbepaald vulgoed onderworpen aan de beperkingen van tabel A van hoofdstuk 3.2 en aan de verpakkingsinstructiesvan hoofdstuk 4.14.1.1.19.2 VoorwaardenDe densiteiten van de vulstoffen mogen niet groter zijn dan deze die dienen om de hoogte te bepalen bijde valproef die overeenkomstig 6.1.5.3.5 of 6.5.6.1.3 wordt uitgevoerd, en om de massa te bepalen bij destapelproef die overeenkomstig 6.1.5.6 of – in voorkomend geval – overeenkomstig 6.5.6.6 met degeassimileerde standaardvloeistof(fen) wordt uitgevoerd. De dampspanningen van de vulstoffen bij 50 °Cof bij 55 °C mogen niet groter zijn dan deze die di enen om de druk te bepalen bij de inwendige(hydraulische) drukproef die overeenkomstig 6.1.5.5.4 of 6.5.6.8.4.2 met de geassimileerdestandaardvloeistof(fen) wordt uitgevoerd. Wanneer de vulstoffen geassimileerd zijn met een mengsel vanstandaardvloeistoffen, mogen de overeenkomstige waarden van de vulstoffen niet groter zijn dan de4.1-4


minimale waarden van de geassimileerde standaardvloeistoffen die bekomen worden uit de toegepastevalhoogtes, stapelmassa’s en inwendige beproevingsdrukken.Voorbeeld : UN 1736 benzoylchloride is geassimileerd met <strong>het</strong> mengsel van standaardvloeistoffen“mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing“. Benzoylchloride heeft eendampspanning van 0,34 kPa bij 50 °C en een densiteit van ongeveer 1,2. De niveaus waarop debeproevingen op <strong>het</strong> constructietype van vaten en jerrycans uit kunststof worden uitgevoerd stemmenvaak overeen met de minimaal vereiste niveaus. In de praktijk betekent dit dat de stapelproef vaakuitgevoerd wordt met een opgestapelde massa die slechts rekening houdt met een densiteit van 1,0 voor<strong>het</strong> “mengsel van koolwaterstoffen“ en met een densiteit van 1,2 voor de “oppervlakte-actieve oplossing“(zie de definitie van de standaardvloeistoffen in 6.1.6). Daaruit volgt dat de chemische compatibiliteit vande aldus beproefde constructietypes niet aangetoond zou zijn voor benzoylchloride, omwille van <strong>het</strong>ontoereikend niveau van de beproevingen op <strong>het</strong> constructietype met de standaardvloeistof “mengsel vankoolwaterstoffen“. (Aangezien in de meeste gevallen de druk die bij de hydraulische drukproef wordttoegepast niet lager is dan 100 kPa, zou de dampspanning van benzoylchloride krachtens 4.1.1.10afgedekt zijn door dit beproevingsniveau).Alle componenten van een vulstof (die een oplossing, een mengsel of een preparaat kan zijn), zoalsoppervlakte-actieve agens in detergenten en ontsmettingsmiddelen, moeten in beschouwing genomenworden bij de assimilatieprocedure, of ze nu gevaarlijk zijn of niet.4.1.1.19.3 AssimilatieprocedureOm de vulstoffen te assimileren met de stoffen of de groepen van stoffen die in de lijsten van 4.1.1.19.6voorkomen, moeten de volgende stappen ondernomen worden (zie ook <strong>het</strong> schema van afbeelding4.1.1.19.1) :a) de vulstof classificeren volgens de procedures en criteria van deel 2 (bepaling van <strong>het</strong> UN-nummer envan de verpakkingsgroep);b) naar dat UN-nummer gaan in kolom (1) van de tabel 4.1.1.19.6, indien <strong>het</strong> daar voorkomt;c) indien er meerdere rubrieken zijn voor dit UN-nummer, de rij kiezen die qua verpakkingsgroep,concentratie, vlampunt, aanwezigheid van niet-gevaarlijke componenten, enz. overeenstemt ; dit metbehulp van de informatie die in de kolommen (2a), (2b) en (4) voorkomt.Indien dit niet mogelijk is moet de chemische compatibiliteit aangetoond worden overeenkomstig6.1.5.2.5 of 6.1.5.2.7 voor de verpakkingen en overeenkomstig 6.5.6.3.3 of 6.5.6.3.6 voor de IBC’s(zie evenwel 4.1.1.19.4 in <strong>het</strong> geval van oplossingen in water);d) de chemische compatibiliteit aantonen overeenkomstig 6.1.5.2.5 of 6.1.5.2.7 voor de verpakkingen enovereenkomstig 6.5.6.3.3 of 6.5.6.3.6 voor de IBC’s, indien <strong>het</strong> UN-nummer en de verpakkingsgroepvan de vulstof [die overeenkomstig alinea a) bepaald werden] niet voorkomen in de lijst van degeassimileerde stoffen;e) de “regel die geldt voor collectieve rubrieken” toepassen zoals beschreven in 4.1.1.19.5, indien zulksaangegeven is in kolom (5) van de gekozen rij;f) er van uitgaan dat de chemische compatibiliteit van de vulstof aangetoond is, rekening houdend met4.1.1.19.1 en 4.1.1.19.2, indien er een standaardvloeistof of een mengsel van standaardvloeistoffenmee geassimileerd is in kolom (5) en indien <strong>het</strong> constructietype goedgekeurd is voor dezestandaardvloeistof(fen).4.1-5


Figuur 4.1.1.19.1: Schema voor <strong>het</strong> assimileren van de vulstoffen met de standaardvloeistoffenClassificatie van de stof overeenkomstigdeel 2 teneinde <strong>het</strong> UN-nummeren de verpakkingsgroep te bepalenKomen <strong>het</strong> UN-nummeren de verpakkingsgroepvoor in de lijst van degeassimileerde stoffen?NeenAndere beproevingen vereist(zie 4.1.1.19.1)JaIs de stof of de groepstoffen met namegenoemd in de lijstvan de geassimileerdestoffen?JaGeeft de lijst van degeassimileerde stoffeneen standaardvloeistofof een mengsel vanstandaardvloeistoffenaan?JaDe chemische compatibiliteitis aangetoondindien <strong>het</strong> constructietypevan de verpakkingof IBC beproefd werdmet een van de aangegevenvloeistoffen; ditgeldt ook voor deoplossingen in waterNeenNeenVerder gaan met de “regel die geldt voor collectieve rubrieken”4.1.1.19.4 Oplossingen in water4.1-6De oplossingen in water van stoffen en groepen van stoffen, die overeenkomstig 4.1.1.19.3 geassimileerdzijn met welbepaalde standaardvloeistoffen, kunnen ook met deze laatste geassimileerd worden indienaan de volgende voorwaarden is voldaan:a) de oplossing in water kan overeenkomstig de criteria van 2.1.3.3 ingedeeld worden bij <strong>het</strong>zelfde UNnummerals de stof die in de lijst voorkomt, enb) de oplossing in water is in de lijst van de geassimileerde stoffen van 4.1.1.19.6 elders niet alsdusdanig met name genoemd, enc) tussen de gevaarlijke stof en <strong>het</strong> oplosmiddel water vindt geen enkele chemische reactie plaats.Voorbeeld : Oplossingen in water van UN 1120 tert-butanol :- zuiver tert-butanol zelf is geassimileerd met de standaardvloeistof “azijnzuur” in de lijst van degeassimileerde stoffen;- de oplossingen in water van tert-butanol kunnen op basis van 2.1.3.3 ingedeeld worden bij de rubriekUN 1120 BUTANOLEN, omdat hun eigenschappen niet verschillen van deze van de rubrieken van dezuivere stoffen voor wat de klasse, de verpakkingsgroep(en) en de fysische toestand betreft.Bovendien is de rubriek “1120 BUTANOLEN” niet uitdrukkelijk voorbehouden voor de zuivere stoffenen zijn de oplossingen in water van deze stoffen in tabel A van hoofdstuk 3.2 of in de lijst van degeassimileerde stoffen niet elders als dusdanig met name genoemd;- UN 1120 BUTANOLEN reageert niet met water onder normale vervoersomstandigheden.Bijgevolg mogen de oplossingen van UN 1120 tert-butanol in water geassimileerd worden met destandaardvloeistof “azijnzuur”.4.1.1.19.5 Regel die geldt voor collectieve rubriekenOm de vulstoffen te assimileren waarvoor "Regel die geldt voor collectieve rubrieken" is aangegeven inkolom (5), moeten de volgende stappen ondernomen worden en dienen de volgende voorwaarden vervuldte zijn (zie ook <strong>het</strong> schema van afbeelding 4.1.1.19.2):a) de assimilatieprocedure overeenkomstig 4.1.1.19.3 toepassen voor iedere gevaarlijke component vande oplossing, van <strong>het</strong> mengsel of van <strong>het</strong> preparaat, rekening houdend met de voorwaarden van4.1.1.19.2. Bij algemene rubrieken is <strong>het</strong> toegelaten om geen rekening te houden met decomponenten waarvan geweten is dat ze niet schadelijk zijn voor polyethyleen met hoge moleculairemassa (bijvoorbeeld de vaste pigmenten in UN 1263 VERF of VERF-VERWANTE PRODUCTEN).


) een oplossing, mengsel of preparaat mag niet geassimileerd worden met een standaardvloeistofindien:i) <strong>het</strong> UN-nummer en de verpakkingsgroep van een of meerdere gevaarlijke componenten nietvoorkomen in de lijst van de geassimileerde stoffen, ofii)voor een of meerdere gevaarlijke componenten in kolom (5) van de lijst van de geassimileerdestoffen "Regel die geldt voor collectieve rubrieken" is aangegeven, ofiii) de classificatiecode van een of meerdere gevaarlijke componenten verschilt van die van deoplossing, <strong>het</strong> mengsel of <strong>het</strong> preparaat (met uitzondering van UN 2059 NITROCELLULOSE,OPLOSSING, BRANDBAAR).c) er van uitgaan dat de chemische compatibiliteit van de oplossing, <strong>het</strong> mengsel of <strong>het</strong> preparaataangetoond is, rekening houdend met 4.1.1.19.1 en 4.1.1.19.2, indien alle gevaarlijke componenten inde lijst van de geassimileerde stoffen voorkomen, de classificatiecodes van alle gevaarlijkecomponenten overeenstemmen met de clasificatiecode van de oplossing, <strong>het</strong> mengsel of <strong>het</strong>preparaat zelf, en alle gevaarlijke componenten in kolom (5) geassimileerd zijn met dezelfdestandaardvloeistof of met <strong>het</strong>zelfde mengsel van standaardvloeistoffen;d) er van uitgaan dat de chemische compatibiliteit aangetoond is voor een van de volgende mengselsvan standaardvloeistoffen, rekening houdend met 4.1.1.19.1 en 4.1.1.19.2, indien alle gevaarlijkecomponenten in de lijst van de geassimileerde stoffen voorkomen, de classificatiecodes van allegevaarlijke componenten overeenstemmen met de clasificatiecode van de oplossing, <strong>het</strong> mengsel of<strong>het</strong> preparaat zelf, maar verschillende standaardvloeistoffen aangegeven zijn in kolom (5):i) water/salpeterzuur 55%, met uitzondering van de anorganische zuren met classificatiecode C1,die geassimileerd worden met de standaardvloeistof "water";ii)water / oppervlakte-actieve oplossing;iii) water / azijnzuur;iv) water / mengsel van koolwaterstoffen;v) water / n-butylacetaat–verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat.e) Binnen <strong>het</strong> toepassingsgebied van onderhavige regel wordt er van uitgegaan dat de chemischecompatibiliteit niet aangetoond is voor de andere mengsels van standaardvloeistoffen dan die welke ind) opgesomd zijn en voor alle in b) gespecificeerde gevallen. In deze gevallen moet de chemischecompatibiliteit met andere middelen aangetoond worden [zie 4.1.1.19.3 d)]Voorbeeld 1 : Mengsel van UN 1940 THIOGLYCOLZUUR (50 %) en UN 2531 METHACRYLZUUR,GESTABILISEERD (50 %) ; classificatie van <strong>het</strong> mengsel: UN 3265 BIJTENDE ZURE ORGANISCHEVLOEISTOF, N.E.G.- De UN-nummers van de componenten en <strong>het</strong> UN-nummer van <strong>het</strong> mengsel komen voor in de lijst vande geassimileerde stoffen.- De componenten en <strong>het</strong> mengsel hebben dezelfde classificatiecode: C3.- UN 1940 THIOGLYCOLZUUR is geassimileerd met de standaardvloeistof "azijnzuur" en UN 2531METHACRYLZUUR, GESTABILISEERD is geassimileerd met de standaard-vloeistof "n-butylacetaat /verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat". Volgens alinea d) is dit geentoelaatbaar mengsel van standaardvloeistoffen. De chemische compatibiliteit van <strong>het</strong> mengsel moetmet andere middelen aangetoond worden.Voorbeeld 2 : Mengsel van UN 1793 ISOPROPYLFOSFAAT (50 %) en UN 1803 FENOLSULFONZUUR,VLOEIBAAR (50 %); classificatie van <strong>het</strong> mengsel: UN 3265 BIJTENDE ZURE ORGANISCHEVLOEISTOF, N.E.G.- De UN-nummers van de componenten en <strong>het</strong> UN-nummer van <strong>het</strong> mengsel komen voor in de lijst vande geassimileerde stoffen.- De componenten en <strong>het</strong> mengsel hebben dezelfde classificatiecode: C3.- UN 1793 ISOPROPYLFOSFAAT is geassimileerd met de standaardvloeistof "oppervlakte-actieveoplossing" en UN 1803 FENOLSULFONZUUR, VLOEIBAAR is geassimileerd met destandaardvloeistof "water". Volgens alinea d) is dit een van de toelaatbare mengsels vanstandaardvloeistoffen. Dus kan men er van uitgaan dat de chemische compatibiliteit voor dit mengselaangetoond is, op voorwaarde dat <strong>het</strong> constructietype van de verpakking goedgekeurd is voor destandaardvloeistoffen "oppervlakte-actieve oplossing" en "water".4.1-7


Figuur 4.1.1.19.2 : Schema dat de “Regel die geldt voor collectieve rubrieken” weergeeftIndividuele rubrieken, collectieve rubrieken, oplossingen,mengsels, preparaten met “regel die geldt voor collectieverubrieken” aangegeven in de lijst van de geassimileerde stoffenKomen de rubrieken vanalle componenten van deoplossing, <strong>het</strong> mengsel of<strong>het</strong> preparaat voor in delijst van de geassimileerdestoffen?NeenJaHebben allecomponentendezelfde classificatiecode als de oplossing,<strong>het</strong> mengselof <strong>het</strong> preparaat?NeenJaZijn alle componentengeassimileerd metdezelfde standaardvloeistofof met<strong>het</strong>zelfde mengsel vanstandaardvloeistoffen?NeenZijn alle componenten,afzonderlijk of samen,geassimileerd met eenvan de onderstaandemengsels vanvloeistoffen?NeenAndere beproevingennodig (zie4.1.1.19.1)JaJaDe chemische compatibiliteit is aangetoond indien <strong>het</strong> constructietype van de verpakkingof IBC beproefd werd met een van de aangegeven vloeistoffenToelaatbare mengsels van standaardvloeistoffen:• water/salpeterzuur (55 %), met uitzondering van de anorganische zuren met classificatiecode C1, diegeassimileerd worden met de standaardvloeistof "water";• water / oppervlakte-actieve oplossing;• water / azijnzuur;• water / mengsel van koolwaterstoffen;• water / n-butylacetaat–verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat.4.1.1.19.6 Lijst van de assimileerde stoffenIn de onderstaande tabel (lijst van de geassimileerde stoffen) zijn de gevaarlijke stoffen gerangschikt in denumerieke volgorde van hun UN-nummer. Over <strong>het</strong> algemeen stemt elke rij overeen met een gevaarlijkestof, vermits aan elke individuele rubriek of aan elke collectieve rubriek een specifiek UN-nummertoegewezen is. Voor éénzelfde UN-nummer kunnen echter meerdere opeenvolgende rijen gebruikt wordenindien de stoffen die er bij ingedeeld zijn verschillende namen hebben (bijvoorbeeld de verschillendeisomeren van een groep stoffen) of verschillende chemische eigenschappen, fysische eigenschappenen/of vervoersvoorwaarden. In die gevallen is de individuele of collectieve rubriek binnen een welbepaaldeverpakkingsgroep te vinden op de laatste van deze opeenvolgende rijen.4.1-8


De kolommen (1) tot en met (4) van tabel 4.1.1.19.6 dienen - op basis van een gelijkaardige structuur alsdeze van tabel A in hoofdstuk 3.2 - om de stof te identificeren voor de doeleinden van onderhavigeonderafdeling. De laatste kolom geeft de standaardvloeistoffen aan waarmee de stof geassimileerd magworden.Verklarende noten voor iedere kolom:Kolom (1)UN-nummerBevat <strong>het</strong> UN-nummer:- van de gevaarlijke stof, indien aan deze stof een eigen specifiek UN-nummer is toegekend, of- van de collectieve rubriek bij dewelke de niet met name genoemde gevaarlijke stoffen overeenkomstigde criteria ("beslissingsdiagrammen") van deel 2 ingedeeld werden.Kolom (2a) Officiële vervoersnaam of technische benamingBevat de naam van de stof, de naam van de individuele rubriek die meerdere isomeren kan omvatten, ofde naam van de collectieve rubriek zelf.De aangegeven naam kan verschillen van de van toepassing zijnde officiële vervoersnaam.Kolom (2b) BeschrijvingBevat een beschrijvende tekst die toelaat om <strong>het</strong> toepassingsgebied van de rubriek te preciseren, indiende classificatie, de vervoersvoorwaarden en/of de chemische compatibiliteit van de stof kunnen variëren.Kolom (3a) KlasseBevat <strong>het</strong> nummer van de klasse waarvan de hoofding beantwoordt aan de gevaarlijke stof. Ditklassenummer wordt overeenkomstig de procedures en criteria van deel 2 toegekend.Kolom (3b) ClassificatiecodeBevat de classificatiecode van de gevaarlijke stof, die overeenkomstig de procedures en criteria van deel 2wordt toegekend.Kolom (4)VerpakkingsgroepBevat de verpakkingsgroep(en) (I, II of III) die aan de gevaarlijke stof is (zijn) toegekend. Dezeverpakkingsgroepen worden toegekend op basis van de procedures en criteria van deel 2. Aan bepaaldestoffen wordt geen verpakkingsgroep toegekend.Kolom (5)StandaardvloeistofOfwel geeft deze kolom ten titel van preciese informatie <strong>het</strong>zij een standaardvloeistof, <strong>het</strong>zij een mengselvan standaardvloeistoffen waarmee de stof kan geassimileerd worden, ofwel bevat ze een verwijzing naarde regel die geldt voor de collectieve rubrieken in 4.1.1.19.5.Officiële vervoersnaamoftechnische benaming3.1.2Tabel 4.1.1.19.6 : Lijst van de geassimileerde stoffen3.1.2Beschrijvingklasse2.2UNnr.Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Standaardvloeistof(1) (2a) (2b) (3a) (3b) (4) (5)1090 Aceton 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffenOPMERKING : enkelaanwendbaar wanneeraangetoond is dat depermeabiliteit van de verpakkingten opzichte van <strong>het</strong> tevervoeren product van eenaanvaardbaar niveau is1093 Acrylnitril, gestabiliseerd 3 FT1 I n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1104 Amylacetaten zuivere isomeren enmengsels van isomeren1105 Pentanolen zuivere isomeren enmengsels van isomeren1106 Amylaminen zuivere isomeren enmengsels van isomeren1109 Amylformaten zuivere isomeren enmengsels van isomeren1120 Butanolen zuivere isomeren enmengsels van isomeren3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3 F1 II/III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3 FC II/III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3 F1 II/III Azijnzuur4.1-9


Officiële vervoersnaamoftechnische benaming3.1.23.1.2Beschrijvingklasse2.2UNnr.Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3(1) (2a) (2b) (3a) (3b) (4) (5)1123 Butylacetaten zuivere isomeren enmengsels van isomerenStandaardvloeistof3 F1 II/III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1125 n-Butylamine 3 FC II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing1128 n-Butylformiaat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1129 Butyraldehyde 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen1133 Lijmen bevatten een brandbarevloeistof1139 Beschermlak, oplossing oppervkaktebehande-lingen oflakken, gebruikt voorindustriële of anderedoeleinden, zoals grondlagenvoor voertuigkoetswerken,bekledingen voor tonnen envaten3 F1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken3 F1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1145 Cyclohexaan 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen1146 Cyclopentaan 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen1153 Ethyleenglycoldiethylether 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaaten mengsel vankoolwaterstoffen1154 Diethylamine 3 FC II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing1158 Diisopropylamine 3 FC II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing1160 Dimethylamine, oplossingin water3 FC II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing1165 Dioxaan 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen1169 Extracten, aromatisch,vloeibaar3 F1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1170 Ethanol of ethanol,oplossing in water 3 F1 II/III Azijnzuuroplossing1171 Ethyleenglycolmonoethylether1172 Ethyleenglycolmonoethyletheracetaat3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaaten mengsel vankoolwaterstoffen3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaaten mengsel vankoolwaterstoffen1173 Ethylacetaat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1177 Ethylbutylacetaat 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1178 2-Ethylbutyraldehyde 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen1180 Ethylbutyraat 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1188 Ethyleenglycolmonomethylether1189 Ethyleenglycolmonomethyletheracetaat3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaaten mengsel vankoolwaterstoffen3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaaten mengsel vankoolwaterstoffen1190 Ethylformiaat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1191 Octylaldehyden zuivere isomeren enmengsels van isomeren3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen4.1-10


Officiële vervoersnaamoftechnische benaming3.1.23.1.2Beschrijvingklasse2.2UNnr.Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Standaardvloeistof(1) (2a) (2b) (3a) (3b) (4) (5)1192 Ethyllactaat 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1195 Ethylpropionaat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1197 Extracten, smaakstoffen,3 F1 I/II/III Regel die geldt voor collectievevloeibaar1198 Formaldehyde, oplossing,brandbaaroplossing in water, vlampuntbegrepen tussen 23°C en60°C1202 Dieselolie overeenkomstig norm EN590:2004 of met eenvlampunt niet hoger dan100°Crubrieken3 FC III Azijnzuur3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen1202 Gasolie vlampunt niet hoger dan 3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen100°C1202 Stookolie, licht extra licht 3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen1202 Stookolie, licht overeenkomstig norm EN590:2004 of met eenvlampunt niet hoger dan100°C3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen1203 Benzine 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen1206 Heptanen zuivere isomeren en3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffenmengsels van isomeren1207 Hexaldehyde n-Hexaldehyde 3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen1208 Hexanen zuivere isomeren en3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffenmengsels van isomeren1210 Drukinkt ofDrukinktverwanteproduktenbrandbaar, waaronderbegrepen drukinktver-dunnersen drukinktop-losmiddelen3 F1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1212 Isobutanol (isobutylalcohol) 3 F1 III Azijnzuur1213 Isobutylacetaat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1214 Isobutylamine 3 FC II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing1216 Isooctenen zuivere isomeren en3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffenmengsels van isomeren1219 Isopropylalcohol3 F1 II Azijnzuur(isopropanol)1220 Isopropylacetaat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1221 Isopropylamine 3 FC I Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing1223 Kerosine 3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen1224 3,3-Dimethyl-2-butanon 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen1224 Ketonen, vloeibaar, n.e.g. 3 F1 II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1230 Methanol 3 FT1 II Azijnzuur1231 Methylacetaat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1233 Methylamylacetaat 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1235 Methylamine, oplossing inwater3 FC II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing1237 Methylbutyraat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1247 Methylmethacrylaat,monomeer, gestabiliseerd3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1248 Methylpropionaat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1262 Octanen zuivere isomeren enmengsels van isomeren3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen4.1-11


Officiële vervoersnaamoftechnische benaming3.1.23.1.2Beschrijvingklasse2.2UNnr.Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3(1) (2a) (2b) (3a) (3b) (4) (5)1263 Verf ofVerf-verwante productenmet inbegrip van verf, lakverf,email, beits,schellakoplossing, ver-nis,polijstmiddel, vloeibaarplamuur en vloeibare lakbasisofmet inbegrip van ver-dunnersen oplosmid-delen voorvervenStandaardvloeistof3 F1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1265 Pentanen n-Pentaan 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen1266 Parfumerieproducten met brandbare oplosmiddelen 3 F1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1268 Steenkoolteerbenzine dampspanning bij 50°C niet 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffenhoger dan 110 kPa1268 Aardoliedestillaten, n.e.g. ofAardolieproducten, n.e.g.3 F1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1274 n-Propanol (n-3 F1 II/III AzijnzuurPropylalcohol)1275 Propionaldehyde 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen1276 n-Propylacetaat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1277 Propylamine n-Propylamine 3 FC II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing1281 Propylformiaten zuivere isomeren enmengsels van isomeren3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1282 Pyridine 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen1286 Harsolie 3 F1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1287 Rubbersolutie 3 F1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1296 Triethylamine 3 FC II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing1297 Trimethylamine, oplossingin waterniet meer dan 50 massa-%trimethylamine3 FC I/II/III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing1301 Vinylacetaat, gestabiliseerd 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1306 Houtconserveringsmiddelen,vloeibaar1547 Aniline 6.1 T1 II Azijnzuur1590 Dichlooranilinen, vloeibaar zuivere isomeren en6.1 T1 II Azijnzuurmengsels van isomeren1602 Kleurstof, vloeibaar, giftig,n.e.g. ofTussenproduct voorkleurstof, vloeibaar, giftig,n.e.g.3 F1 II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken6.1 T1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1604 Ethyleendiamine 8 CF1 II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing1715 Azijnzuuranhydride 8 CF1 II Azijnzuur1717 Acetylchloride 3 FC II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1718 Butylfosfaat 8 C3 III Oppervlakte-actieve oplossing1719 Waterstofsulfide oplossing in water 8 C5 III Azijnzuur1719 Bijtende alkalischevloeistof, n.e.g.anorganisch 8 C5 II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1730 Antimoonpentachloride, zuiver 8 C1 II Watervloeibaar1736 Benzoylchloride 8 C3 II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing1750 Chloorazijnzuur, oplossing oplossing in water 6.1 TC1 II Azijnzuur1750 Chloorazijnzuur, oplossing mengsels van mono- en 6.1 TC1 II Azijnzuurdichloorazijnzuur1752 Chlooracetylchloride 6.1 TC1 I n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1755 Chroomzuur, oplossing oplossing in water, met nietmeer dan 30% chroomzuur8 C1 II/III Salpeterzuur4.1-12


Officiële vervoersnaamoftechnische benaming3.1.23.1.2Beschrijvingklasse2.2UNnr.Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Standaardvloeistof(1) (2a) (2b) (3a) (3b) (4) (5)1760 Cyanamide oplossing in water, met niet 8 C9 II Watermeer dan 50% cyanamide1760 O,O-Diethyl-dithiofosforzuur 8 C9 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1760 O,O-Diisopropyldithiofosforzuur8 C9 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1760 O,O-Di-n-propyldithiofosforzuur8 C9 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1760 Bijtende vloeistof, n.e.g. vlampunt hoger dan 60°C 8 C9 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1761 Koperethyleendiamine,oplossingoplossing in water 8 CT1 II/III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing1764 Dichloorazijnzuur 8 C3 II Azijnzuur1775 Fluorboorzuur oplossing in water, met niet 8 C1 II Watermeer dan 50% fluorboorzuur1778 Silicofluorwaterstofzuur 8 C1 II Water1779 Mierezuur met meer dan 858 C3 II Azijnzuurmassa-% zuur1783 Hexamethyleendiamine,oplossingoplossing in water 8 C7 II/III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing1787 Joodwaterstofzuur oplossing in water 8 C1 II/III Water1788 Broomwaterstofzuur oplossing in water 8 C1 II/III Water1789 Chloorwaterstofzuur oplossing in water van niet 8 C1 II/III Water(zoutzuur)meer dan 38%1790 Fluorwaterstofzuur met niet meer dan 60%fluorwaterstof8 CT1 II Watertoegelaten gebruiks- duur :1791 Hypochloriet, oplossing oplossing in water dieoppervlakte-actieve agensbevat zoals gebruikelijk in dehandelniet meer dan 2 jaar8 C9 II/III Salpeterzuuren oppervlakte-actieveoplossing *1791 Hypochloriet, oplossing oplossing in water 8 C9 II/III Salpeterzuur ** Voor UN 1791: De test mag enkel uitgevoerd worden met een ontluchtingsinstallatie. Indien de test uitgevoerd wordt met salpeterzuurals standaardvloeistof, moet een ontluchtingsinstallatie en een dichting gebruikt worden die weerstaan aan <strong>het</strong> zuur. Indien de testwordt uitgevoerd met oplossingen van hypochloriet zelf, is <strong>het</strong> gebruik van ontluchtingsinstallaties en dichtingen van <strong>het</strong>zelfdeontwerptype, die weerstaan aan <strong>het</strong> hypochloriet (bijvoorbeeld uit siliconenrubber) maar niet aan salpeterzuur, ook toegestaan.1793 Isopropylfosfaat 8 C3 III Oppervlakte-actieve oplossing1802 Perchloorzuur oplossing in water, met niet 8 CO1 II Watermeer dan 50 massa-% zuur1803 Fenolsulfonzuur, vloeibaar mengsel van isomeren 8 C3 II Water1805 Fosforzuur, vloeibaar 8 C1 III Water1814 Kaliumhydroxide, oplossing oplossing in water 8 C5 II/III Water1824 Natriumhydroxide,oplossing in water 8 C5 II/III Wateroplossing1830 Zwavelzuur met meer dan 51% zuiver 8 C1 II Waterzuur1832 Zwavelzuur, afgewerkt chemisch stabiel 8 C1 II Water1833 Zwaveligzuur 8 C1 II Water1835 Tetramethylammoniumhydroxide,oplossing in water, vlampunt 8 C7 II Wateroplossing hoger dan 60°C1840 Zinkchloride, oplossing oplossing in water 8 C1 III Water1848 Propionzuur met ten minste10 massa-%, maar minderdan 90 massa-% zuur8 C3 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1862 Ethylcrotonaat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1863 Brandstof voor3 F1 I/II/III Mengsel van koolwaterstoffenstraalvliegtuigen1866 Hars, oplossing brandbaar 3 F1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1902 Diisooctylfosfaat 8 C3 III Oppervlakte-actieve oplossing1906 Afvalzwavelzuur 8 C1 II Salpeterzuur1908 Chloriet, oplossing oplossing in water 8 C9 II/III Azijnzuur1914 Butylpropionaten 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1915 Cyclohexanon 3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen4.1-13


Officiële vervoersnaamoftechnische benaming3.1.23.1.2Beschrijvingklasse2.2UNnr.Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Standaardvloeistof(1) (2a) (2b) (3a) (3b) (4) (5)1917 Ethylacrylaat,3 F1 II n-butylacetaat/gestabiliseerdverzadigde oppervlakte-actieve1919 Methylacrylaat,gestabiliseerd1920 Nonanen zuivere isomeren enmengsels van isomeren,vlampunt begrepen tussen23°C en 60°Coplossing van n-butylacetaat3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen1935 Cyanide, oplossing, n.e.g. Anorganisch 6.1 T4 I/II/III Water1940 Thioglycolzuur 8 C3 II Azijnzuur1986 Alcoholen, brandbaar,giftig, n.e.g.3 FT1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1987 Cyclohexanol technisch zuiver 3 F1 III Azijnzuur1987 Alcoholen, n.e.g. 3 F1 II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1988 Aldehyden, brandbaar,giftig, n.e.g.3 FT1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1989 Aldehyden, n.e.g. 3 F1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1992 2,6-cis-Dimethylmorfoline 3 FT1 III Mengsel van koolwaterstoffen1992 Brandbare vloeistof, giftig,n.e.g.3 FT1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken1993 Vinylester van propionzuur 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1993 (1-Methoxy-2-propyl)acetaat 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat1993 Brandbare vloeistof, n.e.g. 3 F1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken2014 Waterstofperoxide,oplossing in watermet ten minste 20% en nietmeer dan 60%waterstofperoxide, zo nodiggestabiliseerd2022 Cresylzuur vloeibaar mengsel datcresolen, xylenolen enmethylfenolen bevat2030 Hydrazine, oplossing inwatermet ten minste 37 mas-sa- %en niet meer dan 64 massa-% hydrazine2030 Hydrazinehydraat oplossing in water met 64%hydrazine2031 Salpeterzuur met uitzondering vanroodrokend salpeter-zuur, metniet meer dan 55% zuur5.1 OC1 II Salpeterzuur6.1 TC1 II Azijnzuur8 CT1 II Water8 CT1 II Water8 CO1 II Salpeterzuur2045 Isobutyraldehyde 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen2050 Diisobutyleen, isomere3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffenverbindingen2053 Methylisobutylcarbinol 3 F1 III Azijnzuur2054 Morfoline 3 CF1 I Mengsel van koolwaterstoffen2057 Tripropyleen 3 F1 II/III Mengsel van koolwaterstoffen2058 Valeraldehyde zuivere isomeren en isomeremengsels2059 Nitrocellulose, oplossing,brandbaar3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen3 D I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken :in afwijking van de gebruikelijkeprocedure mag deze regeltoegepast worden op deoplosmiddelen vanclassificatiecode F16.1 T1 II Oppervlakte-actieve oplossing2075 Chloraal, watervrij,gestabiliseerd2076 Cresolen, vloeibaar zuivere isomeren en isomere 6.1 TC1 II Azijnzuurmengsels2078 2,4-Tolueendiisocyanaat vloeibaar 6.1 T1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2079 Diethyleentriamine 8 C7 II Mengsel van koolwaterstoffen4.1-14


Officiële vervoersnaamoftechnische benaming3.1.23.1.2Beschrijvingklasse2.2UNnr.Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Standaardvloeistof(1) (2a) (2b) (3a) (3b) (4) (5)2209 Formaldehyde, oplossing oplossing in water, met 37% 8 C9 III Azijnzuurformaldehyde;methanolgehalte: 8 tot 10%2209 Formaldehyde, oplossing oplossing in water, met ten 8 C9 III Waterminste 25% formaldehyde2218 Acrylzuur, gestabiliseerd 8 CF1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2227 n-Butylmethacrylaat,gestabiliseerd3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2235 Chloorbenzylchloriden, para-Chloorbenzylchloride 6.1 T2 III Mengsel van koolwaterstoffenvloeibaar2241 Cycloheptaan 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen2242 Cyclohepteen 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen2243 Cyclohexylacetaat 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2244 Cyclopentanol 3 F1 III Azijnzuur2245 Cyclopentanon 3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen2247 n-Decaan 3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen2248 Di-n-butylamine 8 CF1 II Mengsel van koolwaterstoffen2258 1,2-Propyleendiamine 8 CF1 II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2259 Triethyleentetramine 8 C7 II Water2260 Tripropylamine 3 FC III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2263 Dimethylcyclohexanen zuivere isomeren en isomere 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffenmengsels2264 N,N-Dimethylcyclohexylamine8 CF1 II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2265 N,N-Dimethylformamide 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2266 N,N-Dimethylpropylamine 3 FC II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2269 3,3'-Iminobispropylamine 8 C7 III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2270 Ethylamine, oplossing inwatermet ten minste 50 massa-%en niet meer dan 70 massa-%ethylamine, vlampunt lagerdan 23°C, bijtend of inmindere mate bijtend3 FC II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2275 2-Ethylbutanol 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2276 2-Ethylhexylamine 3 FC III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2277 Ethylmethacrylaat,gestabiliseerd3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2278 n-Hepteen 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen2282 Hexanolen zuivere isomeren enmengsels van isomeren2283 Isobutylmethacrylaat,gestabiliseerd3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3 F1 III n-Butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2286 Pentamethylheptaan 3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen2287 Isoheptenen 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen2288 Isohexenen 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen2289 Isoforondiamine 8 C7 III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2293 4-Methoxy-4-3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffenmethylpentaan-2-on2296 Methylcyclohexaan 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen2297 Methylcyclohexanon zuivere isomeren en3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffenmengsels van isomeren2298 Methylcyclopentaan 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen2302 5-Methylhexaan-2-on 3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen4.1-15


Officiële vervoersnaamoftechnische benaming3.1.23.1.2Beschrijvingklasse2.2UNnr.Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Standaardvloeistof(1) (2a) (2b) (3a) (3b) (4) (5)2308 Nitrosylzwavelzuur,8 C1 II Watervloeibaar2309 Octadienen 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen2313 Picolinen zuivere isomeren en3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffenmengsels van isomeren2317 Natriumkoper(I)cyanide, oplossing in water 6.1 T4 I Wateroplossing2320 Tetraethyleenpentamine 8 C7 III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2324 Triisobutyleen mengsel van C12-3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffenmonoolefinen, vlampuntbegrepen tussen 23°C en60°C2326 Trimethylcyclohexylamine 8 C7 III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2327 Trimethylhexamethyleendiaminenzuivere isomeren enmengsels van isomeren8 C7 III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2330 Undecaan 3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen2336 Allylformiaat 3 FT1 I n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2348 Butylacrylaten,gestabiliseerdzuivere isomeren enmengsels van isomeren3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat8 CF1 II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2357 Cyclohexylamine vlampunt begrepen tussen23°C en 60°C2361 Diisobutylamine 3 FC III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2366 Diethylcarbonaat 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2367 alfa-Methylvaleraldehyde 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen2370 Hexeen-1 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen2372 1,2-Bis-(dimethylamino)-ethaan3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2379 1,3-Dimethylbutylamine 3 FC II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2383 Dipropylamine 3 FC II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2385 Ethylisobutyraat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2393 Isobutylformiaat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2394 Isobutylpropionaat vlampunt begrepen tussen23°C en 60°C3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2396 Methacrylaldehyde,3 FT1 II Mengsel van koolwaterstoffengestabiliseerd2400 Methylisovaleraat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2401 Piperidine 8 CF1 I Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2403 Isopropenylacetaat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2405 Isopropylbutyraat 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2406 Isopropylisobutyraat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2409 Isopropylpropionaat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2410 1,2,3,6-Tetrahydropyridine 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen2427 Kaliumchloraat, oplossingin water5.1 O1 II/III Water4.1-16


Officiële vervoersnaamoftechnische benaming3.1.23.1.2Beschrijvingklasse2.2UNnr.Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Standaardvloeistof(1) (2a) (2b) (3a) (3b) (4) (5)2428 Natriumchloraat, oplossing5.1 O1 II/III Waterin water2429 Calciumchloraat, oplossing5.1 O1 II/III Waterin water2436 Thioazijnzuur 3 F1 II Azijnzuur2457 2,3-Dimethylbutaan 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen2491 Ethanolamine 8 C7 III Oppervlakte-actieve oplossing2491 Ethanolamine, oplossing oplossing in water 8 C7 III Oppervlakte-actieve oplossing2496 Propionzuuranhydride 8 C3 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2524 Ethylorthoformiaat 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2526 Furfurylamine 3 FC III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2527 Isobutylacrylaat,gestabiliseerd3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2528 Isobutylisobutyraat 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2529 Isoboterzuur 3 FC III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2531 Methacrylzuur,gestabiliseerd8 C3 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2542 Tributylamine 6.1 T1 II Mengsel van koolwaterstoffen2560 2-Methylpentanol-2 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2564 Trichloorazijnzuur,oplossing in water 8 C3 II/III Azijnzuuroplossing2565 Dicyclohexylamine 8 C7 III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2571 Ethylzwavelzuur 8 C3 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2571 Alkylzwavelzuren 8 C3 II Regel die geldt voor collectieverubrieken2580 Aluminiumbromide, oplossing in water 8 C1 III Wateroplossing2581 Aluminiumchloride, oplossing in water 8 C1 III Wateroplossing2582 IJzer(III)chloride, oplossing oplossing in water 8 C1 III Water2584 Methaansulfonzuur met meer dan 5% vrij 8 C1 II Waterzwavelzuur, vloeibaar2584 Alkylsulfonzuren, vloeibaar met meer dan 5% vrijzwavelzuur2584 Benzeensulfonzuur met meer dan 5% vrijzwavelzuur2584 Tolueensulfonzuren met meer dan 5% vrijzwavelzuur2584 Arylsulfonzuren, vloeibaar met meer dan 5% vrijzwavelzuur2586 Methaansulfonzuur met niet meer dan 5% vrijzwavelzuur, vloeibaar2586 Alkylsulfonzuren, vloeibaar met niet meer dan 5% vrijzwavelzuur2586 Benzeensulfonzuur met niet meer dan 5% vrijzwavelzuur2586 Tolueensulfonzuren met niet meer dan 5% vrijzwavelzuur2586 Arylsulfonzuren, vloeibaar met niet meer dan 5% vrijzwavelzuur8 C1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat8 C1 II Water8 C1 II Water8 C1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat8 C3 III Water8 C3 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat8 C3 III Water8 C3 III Water8 C3 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat4.1-17


Officiële vervoersnaamoftechnische benaming3.1.23.1.2Beschrijvingklasse2.2UNnr.Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Standaardvloeistof(1) (2a) (2b) (3a) (3b) (4) (5)2610 Triallylamine 3 FC III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2614 Methylallylalcohol 3 F1 III Azijnzuur2617 Methylcyclohexanolen zuivere isomeren en3 F1 III Azijnzuurmengsels van isomeren,vlampunt begrepen tussen23°C en 60°C2619 Benzyldimethylamine 8 CF1 II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2620 Amylbutyraten zuivere isomeren enmengsels van isomeren,vlampunt begrepen tussen23°C en 60°C3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2622 Glycidaldehyde vlampunt lager dan 23°C 3 FT1 II Mengsel van koolwaterstoffen2626 Cloorzuur, oplossing in met niet meer dan 10% 5.1 O1 II Salpeterzuurwaterchloorzuur2656 Chinoline vlampunt hoger dan 60°C 6.1 T1 III Water2672 Ammoniak, oplossing in water, met een densiteit bij15°C tussen 0,880 en 0,957en met meer dan 10% maarniet meer dan 35% ammoniak8 C5 III Water2683 Ammoniumsulfide,oplossingoplossing in water, vlampuntbegrepen tussen 23°C en60°C8 CFT II Azijnzuur2684 3-(Diethylamino)-propylamine3 FC III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2685 N,N-Diethylethyleendiamine 8 CF1 II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2693 Waterstofsulfieten,anorganisch 8 C1 III Wateroplossing in water, n.e.g.2707 Dimethyldioxanen zuivere isomeren en3 F1 II/III Mengsel van koolwaterstoffenmengsels van isomeren2733 Aminen, brandbaar, bijtend,n.e.g. ofPolyaminen, brandbaar,bijtend, n.e.g.3 FC I/II/III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2734 Di-sec-butylamine 8 CF1 II Mengsel van koolwaterstoffen2734 Aminen, vloeibaar, bijtend,brandbaar, n.e.g. ofPolyaminen, vloeibaar,bijtend, brandbaar, n.e.g.8 CF1 I/II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2735 Aminen, vloeibaar, bijtend,n.e.g. ofPolyaminen, vloeibaar,bijtend, n.e.g.8 C7 I/II/III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2739 Boterzuuranhydride 8 C3 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2789 Ijsazijn ofoplossing in water, met meer 8 CF1 II AzijnzuurAzijnzuur, oplossing dan 80 massa-% zuur2790 Azijnzuur, oplossing oplossing in water, met meer 8 C3 II/III Azijnzuurdan 10 massa-% maar nietmeer dan 80 massa-% zuur2796 Zwavelzuur met niet meer dan 51% zuiver 8 C1 II Water2797 Accumulatorvloeistof,alkalisch(Elektrolyt voor batterijen,alkalisch)2810 2-Chloor-6-fluorbenzylchloridezuurKalium/Natriumhydroxide,oplossing in water8 C5 II WaterGestabiliseerd 6.1 T1 III Mengsel van koolwaterstoffen2810 2-Fenylethanol 6.1 T1 III Azijnzuur2810 Ethyleenglycolmonohexylether6.1 T1 III Azijnzuur2810 Giftige organische vloeistof,n.e.g.6.1 T1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken2815 N-Aminoethylpiperazine 8 C7 III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2818 Ammoniumpolysulfide, oplossing in water 8 CT1 II/III Azijnzuuroplossing2819 Amylfosfaat 8 C3 III Oppervlakte-actieve oplossing4.1-18


Officiële vervoersnaamoftechnische benaming3.1.23.1.2Beschrijvingklasse2.2UNnr.Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Standaardvloeistof(1) (2a) (2b) (3a) (3b) (4) (5)2820 Boterzuur n-Boterzuur 8 C3 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2821 Fenol, oplossing oplossing in water, giftig, nietalkalisch6.1 T1 II/III Azijnzuur2829 Capronzuur n-Capronzuur 8 C3 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2837 Waterstofsulfaten,8 C1 II/III Wateroplossing in water2838 Vinylbutyraat,gestabiliseerd3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2841 Di-n-amylamine 3 FT1 III Mengsel van koolwaterstoffen2850 Tetrapropyleen(Propyleentetrameer)mengsel van C12-monoolefinen, vlampuntbegrepen tussen 23°C en60°Cen oppervlakte-actieve oplossing3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen2873 Dibutylaminoethanol N,N-Di-n-butylamino-ethanol 6.1 T1 III Azijnzuur2874 Furfurylalcohol 6.1 T1 III Azijnzuur2920 O,O-Diethyldithiofosforzuur vlampunt begrepen tussen 8 CF1 II Oppervlakte-actieve oplossing23°C en 60°C2920 O,O-Dimethyldithiofosforzuur vlampunt begrepen tussen 8 CF1 II Oppervlakte-actieve oplossing23°C en 60°C2920 Waterstofbromide oplossing in ijsazijn van 33% 8 CF1 II Oppervlakte-actieve oplossing2920 Tetramethylammoniumhydroxide8 CF1 II Wateroplossing in water, vlampuntbegrepen tussen 23°C en60°C2920 Bijtende vloeistof,brandbaar, n.e.g.2922 Ammoniumsulfide Oplossing in water, vlampunthoger dan 60°C2922 Cresolen alkalische oplossing in water,mengsel van natrium- enkaliumcresolaat2922 Fenol Alkalische oplossing in water,mengsel van natrium- enkaliumfenolaat8 CF1 I/II Regel die geldt voor collectieverubrieken8 CT1 II Water8 CT1 II Azijnzuur8 CT1 II Azijnzuur2922 Natriumwaterstoffluoride Oplossing in water 8 CT1 III Water2922 Bijtende vloeistof, giftig,n.e.g.8 CT1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken2924 Brandbare vloeistof,bijtend, n.e.g.in mindere mate bijtend 3 FC I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken2927 Giftige organische vloeistof,bijtend, , n.e.g.6.1 TC1 I/II Regel die geldt voor collectieverubrieken2933 Methyl 2-chloorpropionaat 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2934 Isopropyl 2-chloorpropionaat3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2935 Ethyl 2-chloorpropionaat 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2936 Thiomelkzuur 6.1 T1 II Azijnzuur2941 Fluoroanilinen zuivere isomeren en6.1 T1 III Azijnzuurmengsels van isomeren2943 Tetrahydrofurfurylamine 3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen2945 N-Methylbutylamine 3 FC II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2946 2-Amino-5-diethylaminopentaan6.1 T1 III Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing2947 Isopropylchlooracetaat 3 F1 III n-Butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat2984 Waterstofperoxide,oplossing in watermet ten minste 8% en minderdan 20% waterstofperoxide,zo nodig gestabiliseerd5.1 O1 III Salpeterzuur3056 n-Heptaldehyde 3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen4.1-19


Officiële vervoersnaamoftechnische benaming3.1.23.1.2Beschrijvingklasse2.2UNnr.Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3(1) (2a) (2b) (3a) (3b) (4) (5)3065 Alcoholische dranken met meer dan 24 volume-% 3 F1 II/III Azijnzuuralcohol3066 Verf ofVerfverwante producten3079 Methacrylnitril,gestabiliseerd3082 sec-Alcohol(C 6-C 17 )-poly- (3-6)ethoxylaat3082 Alcohol(C 12-C 15)-poly-(1-3)ethoxylaat3082 Alcohol(C 13-C 15)-poly-(1-6)ethoxylaatmet inbegrip van verf, lakverf,email, beits,schellakoplossing, ver-nis,polijstmiddel, vloeibaarplamuur en vloeibare lakbasisofmet inbegrip van ver-dunnersen oplosmid-delen voorvervenStandaardvloeistof8 C9 II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken6.1 TF1 I n-Butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat9 M6 III n-Butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaaten mengsel vankoolwaterstoffen9 M6 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaaten mengsel vankoolwaterstoffen9 M6 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaaten mengsel vankoolwaterstoffen3082 JP-5 brandstof voorvlampunt hoger dan 60°C 9 M6 III Mengsel van koolwaterstoffenstraalvliegtuigen3082 JP-7 brandstof voorvlampunt hoger dan 60°C 9 M6 III Mengsel van koolwaterstoffenstraalvliegtuigen3082 Creosoot, vervaardigd uit vlampunt hoger dan 60°C 9 M6 III Mengsel van koolwaterstoffensteenkoolteer3082 Creosoot, vervaardigd uit vlampunt hoger dan 60°C 9 M6 III Mengsel van koolwaterstoffenhoutteer3082 Cresyldifenylfosfaat 9 M6 III Oppervlakte-actieve oplossing3082 Decylacrylaat 9 M6 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaaten mengsel vankoolwaterstoffen3082 Di-n-butylftalaat 9 M6 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaaten mengsel vankoolwaterstoffen3082 Diisobutylftalaat 9 M6 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaaten mengsel vankoolwaterstoffen3082 Isodecyldifenylfosfaat 9 M6 III Oppervlakte-actieve oplossing3082 Koolwaterstoffen vloeibaar, vlampunt hoger dan 9 M6 III Regel die geldt voor collectieve60°C, milieugevaarlijkrubrieken3082 Methylnaftalenen mengsel van isomeren, 9 M6 III Mengsel van koolwaterstoffenvloeibaar3082 Steenkoolteer vlampunt hoger dan 60°C 9 M6 III Mengsel van koolwaterstoffen3082 Steenkoolteerbenzine vlampunt hoger dan 60°C 9 M6 III Mengsel van koolwaterstoffen3082 Triarylfosfaten n.e.g. 9 M6 III Oppervlakte-actieve oplossing3082 Tricresylfosfaat met niet meer dan 3% orthoisomeer9 M6 III Oppervlakte-actieve oplossing3082 Trixylenylfosfaat 9 M6 III Oppervlakte-actieve oplossing3082 Zinkalkyldithiofosfaat C 3-C 14 9 M6 III Oppervlakte-actieve oplossing3082 Zinkaryldithiofosfaat C 7-C 16 9 M6 III Oppervlakte-actieve oplossing3082 Milieugevaarlijke vloeistof,n.e.g.3099 Oxiderende vloeistof, giftig,n.e.g.9 M6 III Regel die geldt voor collectieverubrieken5.1 OT1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken4.1-20


Officiële vervoersnaamoftechnische benaming3.1.23.1.2Beschrijvingklasse2.2UNnr.Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3(1) (2a) (2b) (3a) (3b) (4) (5)3101310331053107310931113113311531173119Organisch peroxide vantype B, C, D, E of F,vloeibaar ofOrganisch peroxide vantype B, C, D, E or F,vloeibaar, mettemperatuurbeheersingStandaardvloeistof5.2 P1 n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaaten mengsel vankoolwaterstoffenen salpeterzuur**** Voor de UN-nummers 3101, 3103, 3105, 3107, 3109, 3111, 3113, 3115, 3117, 3119 (tert-butylhydroperoxide met meer dan 40%peroxide en de peroxyzuren zijn uitgesloten) : alle organische peroxides die technisch zuiver zijn, of die opgelost zijn in oplosmiddelendie – voor wat hun compatibiliteit betreft – in de onderstaande lijst door de standaardvloeistof “mengstel van koolwaterstoffen” afgedektzijn. De compatibiliteit van de ontluchtingsinrichtingen en van de dichtingen met de organische peroxides mag aan de hand vanlaboratoriumproeven met salpeterzuur geverifieerd worden, los van de beproevingen op <strong>het</strong> constructietype.De organische peroxides van de UN-nummers 3111, 3113, 3115, 3117 en 3119 zijn niet toegelaten tot <strong>het</strong> vervoer per spoor.3145 Butylfenolen vloeibaar, n.e.g. 8 C3 I/II/III Azijnzuur3145 Alkylfenolen, vloeibaar,n.e.g.met inbegrip van de C 2 tot C 12homologen8 C3 I/II/III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieve3149 Waterstofperoxide enperoxyazijnzuur, mengsel,gestabiliseerdmet azijnzuur (UN 2790),zwavelzuur (UN 2796) en/offosforzuur (UN 1805), wateren niet meer dan 5%peroxyazijnzuuroplossing van n-butylacetaat5.1 OC1 II Oppervlakte-actieve oplossingen salpeterzuur3210 Anorganische chloraten,5.1 O1 II/III Wateroplossing in water, n.e.g.3211 Anorganische perchloraten,5.1 O1 II/III Wateroplossing in water, n.e.g.3213 Anorganische bromaten,5.1 O1 II/III Wateroplossing in water, n.e.g.3214 Anorganische5.1 O1 II Waterpermanganaten, oplossingin water, n.e.g.3216 Anorganische persulfaten,5.1 O1 III Oppervlakte-actieve oplossingoplossing in water, n.e.g.3218 Anorganische nitraten,5.1 O1 II/III Wateroplossing in water, n.e.g.3219 Anorganische nitrieten,5.1 O1 II/III Wateroplossing in water, n.e.g.3264 Koperchloride oplossing in water, in mindere 8 C1 III Watermate bijtend3264 Hydroxylaminesulfaat oplossing in water van 25% 8 C1 III Water3264 Fosforzuur oplossing in water 8 C1 III Water3264 Bijtende zure anorganischevloeistof, n.e.g.vlampunt hoger dan 60°C 8 C1 I/II/III De regel geldt voor collectieverubrieken; is niet van toepassingop mengsels waarvan decomponenten bij de UNnummers1830, 1832, 1906 en2308 voorkomen3265 Methoxyazijnzuur 8 C3 I n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3265 Allylbarnsteenzuur anhydride 8 C3 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaatoppervlakte-actieve oplossing3265 Dithioglycolzuur 8 C3 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3265 Butylfosfaat mengsel van mono- en 8 C3 III Oppervlakte-actieve oplossingdibutylfosfaat3265 Caprylzuur 8 C3 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3265 Isovalerylzuur 8 C3 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3265 Pelargonzuur 8 C3 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat4.1-21


Officiële vervoersnaamoftechnische benaming3.1.23.1.2Beschrijvingklasse2.2UNnr.Classificatiecode2.2Verpakkingsgroep2.1.1.3Standaardvloeistof(1) (2a) (2b) (3a) (3b) (4) (5)3265 Wijnsteenzuur 8 C3 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3265 Valerylzuur 8 C3 III Azijnzuur3265 Bijtende zure organischevloeistof, n.e.g.vlampunt hoger dan 60°C 8 C3 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken3266 Natriumhydrogeniumsulfide oplossing in water 8 C5 II Azijnzuur3266 Natriumsulfide oplossing in water, in mindere 8 C5 III Azijnzuur3266 Bijtende basischeanorganische vloeistof,n.e.g.mate bijtendvlampunt hoger dan 60°C 8 C5 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken3267 2,2'-(Butylimino)-bisethanol 8 C7 II Mengsel van koolwaterstoffenen oppervlakte-actieve oplossing3267 Bijtende basischeorganische vloeistof, n.e.g.vlampunt hoger dan 60°C 8 C7 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken3271 Ethyleenglycolmonobutylethervlampunt 60°C 3 F1 III Azijnzuur3271 Ethers, n.e.g. 3 F1 II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken3272 Tert-butylester van acryl-zuur 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3272 Isobutylpropionaat vlampunt lager dan 23°C 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3272 Methylvaleraat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3272 Trimethyl-ortho-formiaat 3 F1 II n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3272 Ethylvaleraat 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3272 Isobutylisovaleraat 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3272 n-Amylpropionaat 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3272 n-Butylbutyraat 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3272 Methyllactaat 3 F1 III n-butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieveoplossing van n-butylacetaat3272 Esters, n.e.g. 3 F1 II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken3287 Natriumnitriet oplossing in water van 40% 6.1 T4 III Water3287 Giftige anorganischevloeistof, n.e.g.6.1 T4 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken3291 Ziekenhuisafval,Vloeibaar 6.2 I3 II Waterongespecifieerd, n.e.g.3293 Hydrazine, oplossing in met niet meer dan 37 massa- 6.1 T4 III Waterwater% hydrazine3295 Heptenen n.e.g. 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen3295 Nonanen vlampunt lager dan 23°C 3 F1 II Mengsel van koolwaterstoffen3295 Decanen n.e.g. 3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen3295 1,2,3-Trimethylbenzeen 3 F1 III Mengsel van koolwaterstoffen3295 Koolwaterstoffen, vloeibaar,n.e.g.3405 Bariumchloraat, oplossing oplossing in water 5.1 OT1 II/III Water3406 Bariumperchloraat, oplossing in water 5.1 OT1 II/III Wateroplossing3408 Loodperchloraat, oplossing oplossing in water 5.1 OT1 II/III Water3413 Kaliumcyanide, oplossing oplossing in water 6.1 T4 I/II/III Water3414 Natriumcyanide, oplossing oplossing in water 6.1 T4 I/II/III Water3415 Natriumfluoride, oplossing oplossing in water 6.1 T4 III Water3422 Kaliumfluoride, oplossing oplossing in water 6.1 T4 III Water3 F1 I/II/III Regel die geldt voor collectieverubrieken4.1-22


4.1.2 Bijkomende algemene bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> gebruik van de IBC’s4.1.2.1 Wanneer IBC's worden gebruikt voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen met een vlampunt van ten hoogste 60°C(gesloten kroes) of van poedervormige stoffen die stofexplosies kunnen veroorzaken, moeten maatregelenworden getroffen om gevaarlijke elektrostatische ontladingen tijdens <strong>het</strong> vullen of <strong>het</strong> ledigen tevoorkomen.4.1.2.2 Elke metalen IBC, IBC uit stijve kunststof en combinatie IBC moet aan de relevante beproevingen eninspecties conform 6.5.4.4 of 6.5.4.5 onderworpen worden:- voordat hij in dienst wordt gesteld;- vervolgens met intervallen van ten hoogste twee en een half en vijf jaar, al naargelang van <strong>het</strong> geval;- na reparatie of reconstructie, voordat hij opnieuw voor <strong>het</strong> vervoer wordt gebruikt.Een IBC mag – na de vervaldatum van de geldigheid van de laatste periodieke beproeving of inspectie –niet meer gevuld en voor <strong>het</strong> vervoer aangeboden worden. Een IBC die gevuld werd vóór de vervaldatumvan de geldigheid van de laatste periodieke beproeving en de laatste periodieke inspectie, mag evenwelgedurende ten hoogste drie maand na deze datum vervoerd worden. Een IBC mag bovendien na devervaldatum van de geldigheid van de laatste periodieke beproeving en de laatste periodieke inspectievervoerd worden:a) na te zijn geledigd, maar voor de reiniging, om onderworpen te worden aan de voorgeschrevenbeproeving of inspectie alvorens opnieuw gevuld te worden ;b) gedurende ten ten hoogste zes maand na de vervaldatum van de geldigheid van de laatste periodiekebeproeving of de laatste periodieke inspectie - behalve wanneer de bevoegde overheid iets anderstoestaat – om de terugkeer mogelijk te maken van gevaarlijke goederen of residu’s voor hun eliminatieof recyclage volgens de regels.OPMERKING.Zie 5.4.1.1.11 voor de vermelding in <strong>het</strong> vervoerdocument.4.1.2.3 De IBC's van <strong>het</strong> type 31HZ2 moeten tot ten minste 80% van de inhoud van <strong>het</strong> uitwendig omhulsel gevuldworden.4.1.2.4 Behalve wanneer <strong>het</strong> geregeld onderhoud van een metalen IBC, een IBC uit stijve kunststof, eencomposiet-IBC of een soepele IBC uitgevoerd wordt door de eigenaar van de IBC wiens naam of erkendsymbool er duurzaam op aangebracht is, evenals de naam van de Staat waaronder hij ressorteert, dientde partij die <strong>het</strong> geregeld onderhoud uitvoert in de nabijheid van <strong>het</strong> “UN”- prototypekenmerk van defabrikant een duurzaam merk op de IBC aan te brengen, dat <strong>het</strong> volgende aangeeft :a) de Staat waarin <strong>het</strong> geregeld onderhoud werd uitgevoerd ; enb) de naam of <strong>het</strong> erkend symbool van de partij die <strong>het</strong> geregeld onderhoud heeft uitgevoerd.4.1.3 Algemene bepalingen met betrekking tot de verpakkingsinstructies4.1.3.1 De verpakkingsinstructies die van toepassing zijn op de gevaarlijke goederen van de klassen 1 t/m 9worden in 4.1.4 gespecificeerd. Ze zijn opgedeeld in drie onderafdelingen, in functie van <strong>het</strong>verpakkingstype waarop ze van toepassing zijn :4.1.4.1 voor de andere verpakkingen dan de IBC’s en de grote verpakkingen; dezeverpakkingsinstructies zijn gekenmerkt door middel van een alfanumerische code diebegint met de letter “P” of “R” indien <strong>het</strong> gaat om een verpakking die eigen is aan <strong>het</strong>RID en <strong>het</strong> ADR ;4.1.4.2 voor de IBC’s ; deze instructies zijn gekenmerkt door middel van een alfanumerischecode die begint met de letters “IBC” ;4.1.4.3 voor de grote verpakkingen ; deze instructies zijn gekenmerkt door middel van eenalfanumerische code die begint met de letters “LP”.De verpakkingsinstructies geven over <strong>het</strong> algemeen aan dat – al naargelang <strong>het</strong> geval – de algemenebepalingen van 4.1.1, 4.1.2 en/of 4.1.3 van toepassing zijn. Ze kunnen ook – al naargelang <strong>het</strong> geval - deconformiteit met de bijzondere bepalingen van 4.1.5, 4.1.6, 4.1.7, 4.1.8 of 4.1.9 voorschrijven. In deverpakkingsinstructie zelf kunnen ook bijzondere verpakkingsvoorschriften gespecificeerd worden die vantoepassing zijn voor welbepaalde stoffen of voorwerpen. Deze zijn ook gekenmerkt door middel van eenalfanumerische code die begint met de letters :“PP”“B”“L”voor de andere verpakkingen dan de IBC’s en de grote verpakkingen, of “RR” wanneer <strong>het</strong>bijzondere bepalingen betreft die specifiek zijn aan <strong>het</strong> RID en <strong>het</strong> ADR ;voor de IBC’s of “BB” wanneer <strong>het</strong> bijzondere verpakkingsvoorschriften betreft die specifiek zijn aan<strong>het</strong> RID en <strong>het</strong> ADR ; envoor de grote verpakkingen.4.1-23


4.1-24Behalve wanneer elders uitdrukkelijk anders wordt bepaald, moet elke verpakking beantwoorden aan devan toepassing zijnde voorschriften van deel 6. De verpakkingsinstructies geven over <strong>het</strong> algemeen geenrichtlijnen met betrekking tot de compatibiliteit en de gebruiker mag zijn verpakking niet kiezen zonder nate gaan of de stof compatibel is met <strong>het</strong> gekozen verpakkingsmateriaal (glazen recipiënten zijnbijvoorbeeld niet geschikt voor de meeste fluoriden). Wanneer in de verpakkingsinstructies glazenrecipiënten toegelaten worden, zijn de verpakkingen uit porselein en aardewerk dat ook.4.1.3.2 Kolom (8) van tabel A in hoofdstuk 3.2 geeft voor ieder voorwerp of iedere stof de te gebruikenverpakkingsinstructie(s) aan. In kolom (9a) worden de bijzondere verpakkingsvoorschriften aangegevendie van toepassing zijn voor welbepaalde stoffen of voorwerpen, en in kolom (9b) de bepalingen metbetrekking tot de gezamenlijke verpakking (zie 4.1.10).4.1.3.3 Elke verpakkingsinstructie vermeldt in voorkomend geval de toegelaten enkelvoudige of samengesteldeverpakkingen. Bij de samengestelde verpakkingen worden de toegelaten binnen- en buitenverpakkingenaangegeven en – in voorkomend geval – de maximaal toegelaten hoeveelheid voor iedere binnen- ofbuitenverpakking. De maximale netto massa en de maximale inhoud zijn gedefinieerd in 1.2.1.4.1.3.4 De volgende verpakkingen mogen niet gebruikt worden wanneer de vervoerde stoffen tijdens <strong>het</strong> vervoervloeibaar kunnen worden :VerpakkingenVaten :Kisten :Zakken :Composietverpakkingen :Grote verpakkingenUit soepele kunststof:IBC’s1D en 1G4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1 en 4H25L1, 5L2, 5L3, 5H1, 5H2, 5H3, 5H4, 5M1 en 5M26HC, 6HD2, 6HG1, 6HG2, 6HD1, 6PC, 6PD1, 6PD2, 6PG1, 6PG2 en 6PH151H (buitenverpakking)Voor de stoffen die ingedeeld zijn bij verpakkingsgroep I : de IBC’s van alle typesVoor de stoffen die ingedeeld zijn bij verpakkingsgroepen II en III :Hout :Karton :Soepele :Composiet :11C, 11D en 11F11G13H1, 13H2, 13H3, 13H4, 13H5, 13L1, 13L2, 13L3, 13L4, 13M1 en 13M211HZ2 en 21HZ2Voor de toepassing van onderhavige paragraaf worden de stoffen en de mengsels van stoffen met eensmeltpunt van ten hoogste 45°C aanzien als vaste st offen die tijdens <strong>het</strong> vervoer vloeibaar kunnenworden.4.1.3.5 Wanneer de verpakkingsinstructies van dit hoofdstuk <strong>het</strong> gebruik van een welbepaald type verpakkingtoestaan (bijvoorbeeld 4G; 1A2), mogen de verpakkingen die voorzien zijn van dezelfde verpakkingscode,gevolgd door de overeenkomstig de voorschriften van deel 6 aangebrachte letters “V”, “U” of “W”(bijvoorbeeld 4GV, 4GU of 4GW; 1A2V, 1A2U of 1A2W), ook gebruikt worden; dit indien ze voldoen aandezelfde voorwaarden en beperkingen als deze die conform de overeenkomstige verpakkingsinstructiesvan toepassing zijn op <strong>het</strong> gebruik van dit type verpakking. Een samengestelde verpakking diegekenmerkt is met “4GV” mag bijvoorbeeld gebruikt worden wanneer een andere, met “4G” gekenmerktesamengestelde verpakking toegelaten is, op voorwaarde dat de voorschriften van de overeenkomstigeverpakkingsinstructie <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> type binnenverpakking en de limieten qua hoeveelheid nageleefdworden.4.1.3.6 Drukrecipiënten voor vloeistoffen en vaste stoffen4.1.3.6.1 Tenzij wanneer in <strong>het</strong> RID uitdrukkelijk anders is aangegeven, zijn de drukrecipiënten die voldoen aan:a) de toepasselijke voorschriften van hoofdstuk 6.2 ; ofb) de door <strong>het</strong> land van fabricage toegepaste nationale of <strong>internationale</strong> normen met betrekking tot <strong>het</strong>ontwerp, de constructie, de beproevingen, de fabricage en de inspectie, op voorwaarde dat debepalingen van 4.1.3.6 nageleefd worden en dat – voor de flessen, cylinders, drukvaten enflessenbatterijen uit metaal – de constructie zodanig is dat de minimale barstverhouding (de barstdrukgedeeld door de beproevingsdruk):i) 1,50 bedraagt voor de hervulbare drukrecipiënten;ii)2,00 bedraagt voor de niet-hervulbare drukrecipiënten,toegelaten voor <strong>het</strong> vervoer van alle andere vloeistoffen of vaste stoffen dan de ontplofbare stoffen, dethermisch instabiele stoffen, de organische peroxides, de zelfontledende stoffen, de stoffen die door een


scheikundige reactie een gevoelige drukverhoging in de verpakking kunnen veroorzaken en deradioactieve stoffen (tenzij deze die toegelaten zijn in 4.1.9).Deze onderafdeling is niet van toepassing op de stoffen die in tabel 3 van verpakkingsinstructie P200 in4.1.4.1 vermeld worden.4.1.3.6.2 Ieder constructietype van een drukrecipiënt moet goedgekeurd worden door de bevoegde overheid van<strong>het</strong> land van fabricage, of zoals aangegeven in hoofdstuk 6.2.4.1.3.6.3 Tenzij wanneer uitdrukkelijk anders is aangegeven, moeten drukrecipiënten gebruikt worden met eenminimale beproevingsdruk van 0,6 MPa.4.1.3.6.4 Tenzij wanneer uitdrukkelijk anders is aangegeven, mogen de drukrecipiënten voorzien zijn van eendecompressieinrichting voor noodgevallen die ontworpen is om in geval van overvulling of brand <strong>het</strong>openbarsten te verhinderen.De kranen van de drukrecipiënten moeten zodanig ontworpen en vervaardigd zijn dat ze zonder te lekkenaan beschadigingen kunnen weerstaan, of op een van de in 4.1.6.8 a) tot en met e) beschreven wijzenbeschermd zijn tegen beschadigingen die een ongewilde lekkage van de inhoud van <strong>het</strong> drukrecipiëntkunnen veroorzaken.4.1.3.6.5 Het drukrecipiënt mag niet tot meer dan 95% van zijn capaciteit bij 50°C gevuld worden. Een voldoendevulmarge (vrije ruimte) moet overgelaten worden om te garanderen dat <strong>het</strong> drukrecipiënt bij eentemperatuur van 55°C niet volledig met vloeistof ge vuld is.4.1.3.6.6 Tenzij wanneer uitdrukkelijk anders is aangegeven, moeten de drukrecipiënten om de vijf jaar aan eenperiodieke keuring onderworpen worden. De periodieke keuring dient een uitwendig onderzoek teomvatten, een inwendig onderzoek of een door de bevoegde overheid goedgekeurde alternatievemethode, een drukproef of een evenwaardige niet-destructieve beproevingsmethode die met <strong>het</strong> akkoordvan de bevoegde overheid is ingevoerd, met inbegrip van een nazicht van de hele uitrusting (dichtheid vande afsluiters, decompressieinrichtingen voor noodgevallen of smeltveiligheiden bijvoorbeeld). Dedrukrecipiënten mogen niet gevuld worden na afloop van de geldigheidstermijn van de periodieke keuring,maar ze mogen na die datum wel vervoerd worden. Herstellingen aan de drukrecipiënten moeten voldoenaan de vereisten van 4.1.6.11.4.1.3.6.7 Voor <strong>het</strong> vullen moet de verpakker de drukrecipiënt inspecteren en er zich van vergewissen dat <strong>het</strong> de tevervoeren stof mag bevatten en dat aan alle voorschriften van <strong>het</strong> RID is voldaan. Na <strong>het</strong> vullen van <strong>het</strong>recipiënt moeten de afsluiters gesloten worden en gedurende <strong>het</strong> vervoer gesloten blijven. De afzendermoet de dichtheid van de sluitingen en van de uitrusting nakijken.4.1.3.6.8 Hervulbare drukrecipiënten mogen niet gevuld worden met een andere stof dan die welke ze voordienbevatten, tenzij wanneer de nodige handelingen voor de overgang op een ander gebruik werdenuitgevoerd.4.1.3.6.9 De kenmerking van de drukrecipiënten voor vloeistoffen en vaste stoffen conform 4.1.3.6 (niet conform devoorschriften van hoofdstuk 6.2) moet beantwoorden aan de voorschriften van de bevoegde overheid van<strong>het</strong> land van fabricage.4.1.3.7 De verpakkingen of de IBC’s die niet uitdrukkelijk toegelaten zijn door de van toepassing zijndeverpakkingsinstructie mogen niet gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van een stof of voorwerp, tenzijovereenkomstig 1.5.1 een tijdelijke afwijking van de onderhavige bepalingen werd overeengekomentussen RID-<strong>Verdrag</strong>staten.4.1.3.8 Andere onverpakte voorwerpen dan de voorwerpen van klasse 14.1.3.8.1 Wanneer grote en robuuste voorwerpen niet verpakt kunnen worden volgens de voorschriften vanhoofdstuk 6.1 of 6.6 en ze leeg, niet gereinigd en onverpakt vervoerd moeten worden, kan de bevoegdeoverheid van <strong>het</strong> land van oorsprong 2 een dergelijk vervoer goedkeuren. Daarbij moet ze rekening houdenmet <strong>het</strong> feit dat:a) de grote en robuuste voorwerpen voldoende stevig moeten zijn om te weerstaan aan de schokken enbelastingen waaraan ze normalerwijze blootgesteld kunnen worden tijdens <strong>het</strong> vervoer, met inbegripvan de overslag tussen vervoersmiddelen of tussen vervoersmiddelen en stapelplaatsen, en bij <strong>het</strong>wegnemen van de palet of oververpakking voor een daaropvolgende manuele of mechanischebehandeling;b) alle sluitingen en openingen derwijze afgedicht moeten worden dat elke lekkage van de inhoud, dieonder normale vervoersomstandigheden door de trillingen of de temperatuurs-, vochtigheids- ofdrukveranderingen (bijvoorbeeld te wijten aan de hoogte) veroorzaakt kan worden, uitgesloten wordt.Er mogen zich geen gevaarlijke residus op de buitenkant van de grote en robuuste voorwerpenbevinden;2Indien <strong>het</strong> land van oorsprong geen RID-<strong>Verdrag</strong>staat, de bevoegde overheid van de eerste RID-<strong>Verdrag</strong>staat die door de zendingwordt aangedaan.4.1-25


c) de gedeelten van de grote en robuuste voorwerpen die in rechtstreeks contact komen met degevaarlijke goederen:i) er niet aangetast of in merkbare mate verzwakt mogen door worden; enii)geen gevaarlijke werkingen mogen veroorzaken, bijvoorbeeld door de rol van katalysator bij eenreactie te vervullen of door met de gevaarlijke goederen te reageren;d) de grote en robuuste voorwerpen die vloeistoffen bevatten zodanig geladen en gestuwd moetenworden dat elke lekkage van de inhoud of blijvende vervorming van <strong>het</strong> voorwerp tijdens <strong>het</strong> vervoeruitgesloten is;e) deze voorwerpen zodanig op onderstellen, in manden of andere manipulatieinrichtingen of aan detransporteenheid of container bevestigd moeten worden dat geen speling kan optreden onder normalevervoersvoorwaarden.4.1.3.8.2 De onverpakte voorwerpen, die door de bevoegde overheid overeenkomstig de bepalingen van 4.1.3.8.1goedgekeurd werden, zijn onderworpen aan de verzendingsprocedures van deel 5. De afzender van dezevoorwerpen moet er zich bovendien van vergewissen dat een copie van de goedkeuring aan <strong>het</strong>vervoerdocument gehecht is.OPMERKINGEen groot en robuust voorwerp kan een soepel brandstofreservoir, een militair apparaat, een machine of een toestelzijn, dat gevaarlijke goederen bevat in hoeveelheden die groter zijn dan de beperkte hoeveelheden conform 3.4.6.4.1-26


4.1.4 Lijst van de verpakkingsinstructiesOPMERKING.Ofschoon de nummering die voor de onderstaande verpakkingsinstructies wordt gebruikt dezelfde is als die in de IMDGCode en in de modelvoorschriften van de VN, kunnen toch enkele details verschillen.4.1.4.1 Verpakkingsinstructies met betrekking tot <strong>het</strong> gebruik van de verpakkingen (behalve de IBC’s ende grote verpakkingen)P001 VERPAKKINGSINSTRUCTIE (VLOEISTOFFEN) P001De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan :Samengestelde verpakkingen : Maximale inhoud / netto massa (zie 4.1.3.3)BinnenverpakkingenBuitenverpakkingenVerpakkingsgroepI kingsgroep II kingsgroepVerpak-Verpak-IIIUit glasUit kunststofUit metaal10 l30 l40 lVatenuit staal (1A2)uit aluminium (1B2)uit metaal behalve staal of aluminium(1N2)uit kunststof (1H2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)Kistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout (4C1, 4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit geëxpandeerde kunststof (4H1)uit stijve kunststof (4H2)Jerrycansuit staal (3A2)uit aluminium (3B2)uit kunststof (3H2)Enkelvoudige verpakkingen :Vatenuit staal met niet-afneembaar deksel (1A1)uit staal met afneembaar deksel (1A2)uit aluminium met niet-afneembaar deksel (1B1)uit aluminium met afneembaar deksel (1B2)uit metaal behalve staal of aluminium met niet-afneembaar deksel(1N1)uit metaal behalve staal of aluminium met afneembaar deksel (1N2)uit kunststof met niet-afneembaar deksel (1H1)uit kunststof met afneembaar deksel (1H2)Jerrycansuit staal met niet-afneembaar deksel (3A1)uit staal met afneembaar deksel (3A2)uit aluminium met niet-afneembaar deksel (3B1)uit aluminium met afneembaar deksel (3B2)uit kunststof met niet-afneembaar deksel (3H1)uit kunststof met afneembaar deksel (3H2)250 kg250 kg250 kg250 kg150 kg75 kg250 kg250 kg150 kg150 kg75 kg75 kg60 kg150 kg120 kg120 kg120 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg60 kg400 kg120 kg120 kg120 kg250 l 450 l250 l *) 450 l250 l 450 l250 l *) 450 l250 l 450 l250 l *) 450 l250 l 450 l250 l *) 450 l60 l60 l60 l *)60 l60 l60 l60 l *)60 l60 l60 l60 l *) 60 l400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg60 kg400 kg120 kg120 kg120 kg450 l450 l450 l450 l450 l450 l450 l450 l60 l60 l60 l60 l60 l60 l*)Alleen stoffen met een viscositeit van meer dan 2680 mm 2 /s zijn toegelaten.4.1-27


P001 VERPAKKINGSINSTRUCTIE (VLOEISTOFFEN) P001Composietverpakkingen : Maximale inhoud / netto massa (zie 4.1.3.3)Recipiënt uit kunststof met een vat uit staal of aluminium alsbuitenverpak-king (6HA1, 6HB1)Recipiënt uit kunststof met een vat uit karton, uit kunststof of uitgelamineerd hout als buitenverpakking (6HG1, 6HH1, 6HD1)Recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit staal of aluminium of meteen kist uit massief hout, gelamineerd hout, karton of stijve kunststofals buitenverpakking (6HA2, 6HB2, 6HC, 6HD2, 6HG2 of 6HH2)Recipiënt uit glas met een vat uit staal, aluminium, karton, gelamineerdhout, stijve kunststof of geëxpandeerde kunststof alsbuitenverpakking (6PA1, 6PB1, 6PG1, 6PD1, 6PH1 of 6PH2) of meteen korf of kist uit staal of aluminium, een kist uit massief hout ofkarton of een rieten korf als buitenverpakking (6PA2, 6PB2, 6PC,6PG2 of 6PD2)Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6.Bijkomende bepaling :De verpakkingen moeten voorzien zijn van een ontgassingsinrichting voor de stoffen van klasse 3, verpakkingsgroep III,die kleine hoeveelheden koolstofdioxide of stikstof ontwikkelen.Bijzondere verpakkingsvoorschriften :PP1 Voor de stoffen met UN-nummers 1133, 1210, 1263, 1866 en voor de bij UN-nummer 3082 ingedeelde lijmen,drukinkten, drukinkt-verwante producten, verven, verf-verwante producten en harsoplossingen, dienen deverpakkingen uit metaal of uit kunststof voor stoffen van verpakkingsgroep II en III in hoeveelheden van tenhoogste 5 liter per verpakking niet te voldoen aan de beproevingen van hoofdstuk 6.1, indien ze als volgtvervoerd worden:PP2PP4PP5PP6a) in paletladingen, in paletkisten of in andere eenheidsladingen, bijvoorbeeld op een palet geplaatste ofgestapelde individuele verpakkingen die met behulp van riemen, krimpfolie, een uitrekbare hoes of eenandere gepaste methode vastgezet worden of;b) als binnenverpakkingen van samengestelde verpakkingen met een netto massa van ten hoogste 40 kg.Voor UN-nummer 3065 mogen tonnen uit massief hout met een maximale capaciteit van 250 liter gebruiktworden, die niet beantwoorden aan de bepalingen van hoofdstuk 6.1.De verpakkingen voor UN-nummer 1774 moeten voldoen aan <strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.De verpakkingen voor UN-nummer 1204 moeten zodanig vervaardigd worden dat explosies als gevolg van eenverhoging van de inwendige druk verhinderd worden. Flessen, cylinders en drukvaten mogen niet gebruiktworden voor deze stoffen.(Geschrapt).PP10 De verpakking voor UN-nummer 1791, verpakkingsgroep II, moet voorzien zijn van een ontgassingsinrichting.PP31 De verpakkingen voor UN-nummer 1131 moeten hermetisch gesloten zijn.PP33 Voor UN-nummer 1308, verpakkingsgroepen I en II, mogen slechts samengestelde verpakkingen gebruikt wordenmet een maximale bruto massa van 75 kg.PP81 De maximale gebruiksduur van de vaten en jerrycans uit kunststof, die als enkelvoudige verpakkingen gebruiktworden voor UN-nummer 1790 met meer dan 60 % maar niet meer dan 85 % fluorwaterstof en voor UN-nummer2031 met meer dan 55 % salpeterzuur, bedraagt twee jaar te rekenen vanaf de datum van fabricageBijzondere verpakkingsvoorschriften, eigen aan <strong>het</strong> RID en <strong>het</strong> ADR250 l120 lRR2 Verpakkingen met afneembaar deksel zijn niet toegelaten voor UN-nummer 1261.60 l60 l250 l250 l60 l60 l250 l250 l60 l60 l4.1-28


P002 VERPAKKINGSINSTRUCTIE (VASTE STOFFEN) P002De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan :Samengestelde verpakkingen : Maximale netto massa (zie 4.1.3.3)BinnenverpakkingenBuitenverpakkingenVerpakkingsgroepI kingsgroep II kingsgroepVerpak-Verpak-IIIUit glasUit kunststof 1)Uit metaalUit papierUit karton1), 2), 3)501), 2), 3)5010 kg50 kg50 kgkgkg1) Deze binnenverpakkingenmoeten stofdicht zijn.2) Deze binnenverpakkingenmogen niet gebruikt wordenwanneer de vervoerde stoffentijdens <strong>het</strong> vervoer vloeibaarkunnen worden (zie 4.1.3.4).3) Deze binnenverpakkingenmogen niet gebruikt wordenvoor de stoffen vanverpakkingsgroep I.Enkelvoudige verpakkingen :Vatenuit staal (1A2)uit aluminium (1B2)uit metaal behalve staal of aluminium(1N2)uit kunststof (1H2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)Kistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit geëxpandeerde kunststof (4H1)uit stijve kunststof (4H2)Jerrycansuit staal (3A2)uit aluminium (3B2)uit kunststof (3H2)Vatenuit staal (1A1 of 1A2 4) )uit aluminium (1B1 of 1B2 4) )uit metaal behalve staal of aluminium (1N1 of 1N2 4) )uit kunststof (1H1 of 1H2 4) )uit karton (1G) 5)uit gelamineerd hout (1D) 5)Jerrycansuit staal (3A1 of 3A2 4) )uit aluminium (3B1 of 3B2 4) )uit kunststof (3H1 of 3H2 4) )Kistenuit staal (4A) 5)uit aluminium (4B) 5)uit massief hout (4C1) 5)uit gelamineerd hout (4D) 5)uit spaanplaat (4F) 5)uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2) 5)uit karton (4G) 5)uit stijve kunststof (4H2) 5)Zakkenzakken (5H3, 5H4, 5L3, 5M2) 5)4)5)400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg250 kg250 kg250 kg125 kg125 kg60 kg250 kg120 kg120 kg120 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg120 kg120 kg120 kgverbodenverbodenverbodenverbodenverbodenverbodenverbodenverbodenverboden400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg60 kg400 kg120 kg120 kg120 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg120 kg120 kg120 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kgDeze verpakkingen mogen niet gebruikt worden voor stoffen van verpakkingsgroep I die tijdens <strong>het</strong> vervoer vloeibaar kunnenworden (zie 4.1.3.4).50 kgDeze verpakkingen mogen niet gebruikt worden voor stoffen die tijdens <strong>het</strong> vervoer vloeibaar kunnen worden (zie 4.1.3.4).400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg60 kg400 kg120 kg120 kg120 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg120 kg120 kg120 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg50 kg4.1-29


P002 VERPAKKINGSINSTRUCTIE (VASTE STOFFEN) P002Composietverpakkingen : Maximale netto massa (zie 4.1.3.3)Recipiënt uit kunststof met een vat uit staal, aluminium, gelamineerdhout, karton of kunststof als buitenverpakking (6HA1, 6HB1, 6HG1 5) ,6HD1 5) of 6HH1)Recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit staal of aluminium of meteen kist uit massief hout, gelamineerd hout, karton of stijve kunststofals buitenverpakking (6HA2, 6HB2, 6HC, 6HD2 5) , 6HG2 5) of 6HH2)Recipiënt uit glas met een vat uit staal, aluminium, gelamineerd hout ofkarton als buitenverpakking (6PA1, 6PB1, 6PD1 5) of 6PG1 5) ), of meteen korf of kist uit staal of aluminium, een kist uit massief hout ofkarton of een rieten korf als buitenverpakking (6PA2, 6PB2, 6PC,6PG2 5) of 6PD2 5) ) of met een buitenverpakking uit stijve kunststof ofgeëxpandeerde kunststof (6PH2 of 6PH1 5) )5)400 kg75 kg75 kg400 kg75 kg75 kgDeze verpakkingen mogen niet gebruikt worden voor stoffen die tijdens <strong>het</strong> vervoer vloeibaar kunnen worden (zie 4.1.3.4).Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6.Bijzondere verpakkingsvoorschriften :PP6PP7PP8PP9(Geschrapt)400 kgHet celluloïd van UN-nummer 2000 mag ook onverpakt als wagenlading in gesloten wagons of containersvervoerd worden, op voorwaarde dat <strong>het</strong> op paletten is geplaatst, omwikkeld met kunststoffolie en vastgezet metgeschikte middelen (zoals stalen banden). De bruto massa van een palet mag niet meer dan 1000 kg bedragen.De verpakkingen voor UN-nummer 2002 moeten zodanig vervaardigd worden dat explosies als gevolg van eenverhoging van de inwendige druk verhinderd worden. Flessen, cylinders en drukvaten mogen niet gebruiktworden voor deze stoffen.De verpakkingen voor UN-nummers 3175, 3243 en 3244 moeten overeenstemmen met een constructietype datmet goed gevolg de dichtheidsbeproeving voor verpakkingsgroep II heeft doorstaan. Voor UN-nummer 3175 is dedichtheidsbeproeving niet vereist wanneer de vloeistof volledig geabsorbeerd is in een vast materiaal, dat zelfvervat is in een afgedichte zak.PP11 De zakken 5H1, 5L1 en 5M1 mogen voor UN-nummer 1309, verpakkingsgroep III en 1362 gebruikt worden indienze zich in zakken uit kunststof bevinden en gepaletiseerd zijn onder een krimp- of rekfolie.PP12 De zakken 5H1, 5L1 en 5M1 mogen voor de UN-nummers 1361, 2213 en 3077 gebruikt worden indien ze ingesloten wagons of containers vervoerd wordenPP13 Voor de voorwerpen van UN-nummer 2870 zijn enkel samengestelde verpakkingen toegelaten die voldoen aan<strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroep I.PP14 De verpakkingen voor UN-nummers 2211, 2698 en 3314 moeten niet noodzakelijk voldoen aan de beproevingenop de verpakkingen van hoofdstuk 6.1.PP15 De verpakkingen voor UN-nummers 1324 en 2623 moeten voldoen aan <strong>het</strong> beproevingsniveau vanverpakkingsgroep III.PP20 Voor UN-nummer 2217 mag men een recipiënt gebruiken dat stofdicht is en niet kan scheuren.PP30 Voor UN-nummer 2471 zijn binnenverpakkingen uit papier of karton niet toegelaten.PP34 Voor UN-nummer 2969 (hele zaden) mogen de zakken 5H1, 5L1 en 5M1 gebruikt worden.PP37 Voor de UN-nummers 2590 en 2212 zijn de zakken 5M1 toegelaten. Alle zakken van om <strong>het</strong> even welk typemoeten vervoerd worden in gesloten wagons of containers of in gesloten stijve oververpakkingen geplaatstworden.PP38 Voor UN-nummer 1309, verpakkingsgroep II zijn zakken enkel toegelaten in gesloten wagons of containers.PP84 Voor UN-nummer 1057 moeten de stijve buitenverpakkingen voldoen aan <strong>het</strong> beproevingsniveau vanverpakkingsgroep II. Ze moeten zodanig ontworpen, gebouwd en geplaatst zijn dat elke beweging, elkeongewilde ontsteking van de apparaten of elk ongewild vrijkomen van brandbaar gas of brandbare vloeistofverhinderd wordt.OPMERKING.Zie bijzondere bepaling 654 in hoofdstuk 3.3 voor gebruikte aanstekers die afzonderlijk ingezameld worden.75 kg75 kg4.1-30


P002 VERPAKKINGSINSTRUCTIE (VASTE STOFFEN) P002Bijzonder verpakkingsvoorschrift, eigen aan <strong>het</strong> RID en <strong>het</strong> ADRRR5In weerwil van <strong>het</strong> bijzonder verpakkingsvoorschrift PP84 volstaat <strong>het</strong> om te voldoen aan de algemenebepalingen van 4.1.1.1, 4.1.1.2 en 4.1.1.5 tot en met 4.1.1.7 wanneer de brutomassa van de colli niet groter isdan 10 kg.OPMERKING.Zie bijzondere bepaling 654 in hoofdstuk 3.3 voor gebruikte aanstekers die afzonderlijk ingezameld worden.P003 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P003De gevaarlijke goederen moeten in geschikte buitenverpakkingen geplaatst worden. De verpakkingen moetenbeantwoorden aan de bepalingen van 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.4 t/m 4.1.1.8 en 4.1.3, en zodanig ontworpen zijn dat aande voorschriften met betrekking tot de constructie van 6.1.4 is voldaan. Men dient buitenverpakkingen te gebruiken dieuit een geschikt materiaal vervaardigd zijn dat voldoende weerstand biedt en die ontworpen zijn in functie van huninhoud en van <strong>het</strong> gebruik waarvoor ze bestemd zijn. Wanneer deze verpakkingsinstructie toegepast wordt op <strong>het</strong>vervoer van voorwerpen of binnenverpakkingen in samengestelde verpakkingen, dient de verpakking zodanig ontworpenen vervaardigd te worden dat <strong>het</strong> accidenteel vrijkomen van de voorwerpen onder normale vervoersomsctandighedenvermeden wordt.Bijzondere verpakkingsvoorschriften :PP16 De accumulatoren (batterijen) van UN-nummer 2800 moeten tegen kortsluiting beschermd zijn en zorgvuldigverpakt zijn in stevige buitenverpakkingen.OPMERKINGEN.1. Accumulatoren (batterijen) van <strong>het</strong> gesloten type, die voor de werking van een mechanisch of electronisch apparaat nodigzijn en er een integrerend bestanddeel van vormen, moeten stevig op hun steun bevestigd zijn en tegen beschadigingen enkortsluiting beschermd zijn.2. Zie P801a voor de gebruikte accumulatoren (batterijen) (UN-nummer 2800).PP17 Voor de UN-nummers 1950 en 2037 mag de netto massa van de colli niet groter zijn dan 55 kg voor deverpakkingen uit karton of 125 kg voor de andere verpakkingen.PP19 De stoffen van de UN-nummers 1364 en 1365 mogen in balen vervoerd worden.PP20 De stoffen van de UN-nummers 1363, 1386, 1408 en 2793 mogen in om <strong>het</strong> even welke recipiënt vervoerdworden dat stofdicht is en niet kan scheuren.PP32 De stoffen van de UN-nummers 2857 en 3358 mogen onverpakt vervoerd worden, in korven of geschikteoververpakkingen.PP87 Voor de tot afval geworden spuitbussen (aërosolen) (UN-nummer 1950), die conform bijzondere bepaling 327vervoerd worden, moeten de verpakkingen voorzien zijn van middelen die alle vrije vloeistof kunnen vasthoudendie tijdens <strong>het</strong> vervoer zou kunnen ontsnappen, bijvoorbeeld een absorberend materiaal. Ze moeten afdoendegeventileerd worden teneinde de vorming van een brandbare atmosfeer of een drukopbouw te verhinderen.PP88 (Geschrapt)Bijzonder verpakkingsvoorschrift, eigen aan <strong>het</strong> RID en <strong>het</strong> ADR:RR6Voor de UN-nummers 1950 en 2037 mag men, in geval van wagenlading, de voorwerpen uit metaal ook als volgtverpakken: de voorwerpen moeten in eenheden op trays gegroepeerd worden en met behulp van een hoes uitgepaste kunststof op hun plaats gehouden worden; deze eenheden dienen op een gepaste wijze op palettengestapeld en vastgezet te worden.4.1-31


P004 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P004Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 3473, 3476, 3477, 3478 en 3479.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1.1, 4.1.1.2,4.1.1.3, 4.1.1.6 en 4.1.3 is voldaan:1) voor de patronen voor brandstofcellen, verpakkingen die voldoen aan <strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroepII; en2° voor de patronen voor brandstofcellen in apparat uur of verpakt met apparatuur, een sterke buitenverpakking. Degrote en robuuste apparaturen (zie 4.1.3.8) die patronen voor brandstofcellen bevatten mogen onverpakt vervoerdworden. Wanneer de patronen voor brandstofcellen verpakt worden met apparatuur, moeten ze inbinnenverpakkingen verpakt worden of dusdanig met opvulmateriaal of scheidingswand(en) in de buitenverpakkinggeplaatst worden dat ze beschermd zijn tegen schade die zou kunnen veroorzaakt worden door de beweging of deplaatsing van de inhoud in de buitenverpakking. De patronen voor brandstofcellen die in apparatuur geïnstalleerdzijn, moeten tegen kortsluitingen beveiligd zijn en <strong>het</strong> volledig systeem moet beveiligd zijn tegen <strong>het</strong> ongewild inwerking stellen.P010 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P010De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 isvoldaan:Samengestelde verpakkingen:Binnenverpakkingen Buitenverpakkingen Maximale netto massa (zie 4.1.3.3)uit glasuit staal1 liter40 literVatenuit staal (1A2)uit kunststof (1H2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)Kistenuit staal (4A)uit massief hout (4C1, 4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit geëxpandeerde kunststof (4H1)uit stijve kunststof (4H2)400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg60 kg400 kgEnkelvoudige verpakkingen : Maximale capaciteit (zie 4.1.3.3)Vatenuit staal met niet afneembaar deksel (1A1)Jerrycansuit staal met niet afneembaar deksel (3A1)Composietverpakkingenrecipiënt uit kunststof met een vat uit staal als buitenverpakking (6HA1)450 liter60 liter250 literP099 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P099Enkel de door de bevoegde overheid voor deze goederen goedgekeurde verpakkingen mogen gebruikt worden. Ofwelmoet een exemplaar van de door de bevoegde overheid afgeleverde goedkeuring elke zending vergezellen, ofwelvermeldt <strong>het</strong> vervoerdocument dat deze verpakkingen goedgekeurd werden door de bevoegde overheid.P101 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P101Enkel de verpakkingen goedgekeurd door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van herkomst mogen gebruikt worden. Indien <strong>het</strong> landvan herkomst geen RID-<strong>Verdrag</strong>staat is, moet de verpakking goedgekeurd worden door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> eerste land datRID-<strong>Verdrag</strong>staat is en dat door de zending wordt aangedaan.OPMERKING.Voor de vermelding in <strong>het</strong> vervoerdocument, zie 5.4.1.2.1 e).4.1-32


P111 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P111De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenZakkenuit waterdicht gemaakt papieruit kunststofuit textiel met rubberbekledingBladenuit kunststofuit textiel met rubberbekledingBijzonder verpakkingsvoorschrift :Tussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenNiet vereistBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit geëxpandeerde kunststof (4H1)uit stijve kunststof (4H2)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)PP43 Binnenverpakkingen zijn niet vereist voor UN-nummer 0159 wanneer vaten uit metaal (1A2 of 1B2) of uit kunststof(1H2) gebruikt worden als buitenverpakkingen.4.1-33


P112 aVERPAKKINGSINSTRUCTIE(Stoffen van 1.1D, vast, bevochtigd)P112 aDe volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenTussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenZakkenuit papier, meerlagig en waterbestendiguit kunststofuit textieluit textiel met rubberbekledinguit geweven kunststofRecipiëntenuit metaaluit kunststofBijkomende bepaling :Zakkenuit kunststofuit textiel, met bekleding of voering uitkunststofRecipiëntenuit metaaluit kunststofKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit geëxpandeerde kunststof (4H1)uit stijve kunststof (4H2)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)Tussenverpakkingen zijn niet vereist wanneer lekdichte vaten als buitenverpakkingen gebruikt wordenBijzondere verpakkingsvoorschriften :PP26 De verpakkingen voor UN-nummers 0004, 0076, 0078, 0154, 0219 en 0394 mogen geen lood bevatten.PP45 Voor UN-nummers 0072 en 0226 zijn geen tussenverpakkingen noodzakelijk.4.1-34


P112 bVERPAKKINGSINSTRUCTIE(Stoffen van 1.1D, vast, droog, niet poedervormig)P112 bDe volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenZakkenuit kraftpapieruit papier, meerlagig en waterbestendiguit kunststofuit textieluit textiel met rubberbekledinguit geweven kunststofTussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenZakken (enkel voor UN 0150)uit kunststofuit textiel, met bekleding of voering uitkunststofBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenZakkenuit geweven kunststof, stofdicht (5H2)uit geweven kunststof, waterbestendig(5H3)uit kunststoffolie (5H4)uit textiel, stofdicht (5L2)uit textiel, waterbestendig (5L3)uit papier, meerlagig en waterbestendig(5M2)Kistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit geëxpandeerde kunststof (4H1)uit stijve kunststof (4H2)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)Bijzondere verpakkingsvoorschriften :PP26 De verpakkingen voor UN-nummers 0004, 0076, 0078, 0154, 0216, 0219 en 0386 mogen geen lood bevatten.PP46 Stofdichte zakken (5H2) en een maximale netto massa van 30 kg zijn aanbevolen voor schilfer- of korrelvormig TNTin droge toestand van UN-nummer 0209.PP47 Wanneer een zak als buitenverpakking gebruikt wordt zijn voor de UN-nummers 0222 geen binnenverpakkingenvereist.4.1-35


P112 cVERPAKKINGSINSTRUCTIE(Stoffen van 1.1D, vast, droog, poedervormig)P112 cDe volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenTussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenZakkenuit papier, meerlagig en waterbestendiguit kunststofuit geweven kunststofRecipiëntenuit kartonuit metaaluit kunststofuit houtBijkomende bepalingen :Zakkenuit papier, meerlagig en waterbestendig,met binnenbekleding uitkunststofRecipiëntenuit metaaluit kunststofKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit stijve kunststof (4H2)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)1. Tussenverpakkingen zijn niet vereist wanneer lekdichte vaten als buitenverpakkingen gebruikt worden.2. De verpakkingen moeten stofdicht zijn.Bijzondere verpakkingsvoorschriften :PP26 De verpakkingen voor UN-nummers 0004, 0076, 0078, 0154, 0216, 0219 en 0386 mogen geen lood bevatten.PP46 Stofdichte zakken (5H2) en een maximale netto massa van 30 kg zijn aanbevolen voor schilfer- of korrelvormig TNTin droge toestand van UN-nummer 0209.PP48 Voor UN-nummer 0504 mogen geen metalen verpakkingen gebruikt worden.4.1-36


P113 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P113De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenZakkenuit papieruit kunststofuit textiel met rubberbekledingRecipiëntenuit kartonuit metaaluit kunststofuit houtBijkomende bepaling :De verpakkingen moeten stofdicht zijn.Tussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenNiet vereistBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit stijve kunststof (4H2)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)Bijzondere verpakkingsvoorschriften :PP49 Voor de UN-nummers 0094 en 0305 mag een binnenverpakking niet meer dan 50 g van de stof bevatten.PP50 Indien vaten als buitenverpakking gebruikt worden, zijn voor UN 0027 geen binnenverpakkingen vereist.PP51 Voor UN-nummer 0028 mogen bladen kraftpapier of geparaffineerd papier als binnenverpakkingen gebruikt worden.4.1-37


P114 aVERPAKKINGSINSTRUCTIE(Bevochtigde vaste stof)P114 aDe volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenTussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenZakkenuit kunststofuit textieluit geweven kunststofRecipiëntenuit metaaluit kunststofZakkenuit kunststofuit textiel, met bekleding of voering uitkunststofRecipiëntenuit metaaluit kunststofKistenuit staal (4A)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit stijve kunststof (4H2)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)Bijkomende bepaling :1. Wanneer lekdichte vaten met afneembaar deksel als buitenverpakkingen gebruikt worden zijn geen tussenverpakkingenvereist.Bijzondere verpakkingsvoorschriften :PP26 De verpakkingen voor UN-nummers 0077, 0132, 0234, 0235 en 0236 mogen geen lood bevatten.PP43 Indien vaten uit metaal (1A2 of 1B2) of uit kunststof (1H2) als buitenverpakking gebruikt worden, zijn voor UNnummer0342 geen binnenverpakkingen vereist.4.1-38


P114 bVERPAKKINGSINSTRUCTIE(droge vaste stof)P114 bDe volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenZakkenuit kraftpapieruit kunststofuit textiel, stofdichtuit geweven kunststof, stofdichtRecipiëntenuit kartonuit metaaluit papieruit kunststofuit geweven kunststof, stofdichtTussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenNiet vereistBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)Bijzondere verpakkingsvoorschriften :PP26 De verpakkingen voor UN-nummers 0077, 0132, 0234, 0235 en 0236 mogen geen lood bevatten.PP48 Voor UN-nummers 0508 en 0509 mogen geen metalen verpakkingen gebruikt worden.PP50 Indien vaten als buitenverpakking gebruikt worden, zijn voor de UN-nummers 0160, 0161 en 0508 geenbinnenverpakkingen nodig.PP52 Indien metalen vaten (1A2 of 1B2) als buitenverpakking gebruikt worden voor de UN-nummers 0160 en 0161moeten de metalen verpakkingen zodanig gebouwd zijn dat ontploffingsgevaar, door de toename van de inwendigedruk ten gevolge van in- of uitwendige oorzaken, verhinderd wordt.4.1-39


P115 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P115De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Recipiëntenuit kunststofBinnenverpakkingen eninwendige inrichtingenTussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenZakkenuit kunststof in metalen recipiëntenVatenuit metaalBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)Bijzondere verpakkingsvoorschriften :PP45 Voor UN-nummer 0144 zijn geen tussenverpakkingen vereist.PP53 Indien kisten als buitenverpakking gebruikt worden voor de UN-nummers 0075, 0143, 0495 en 0497, moeten debinnenverpakkingen door middel van capsules en schroefstoppen afgesloten zijn en mogen ze niet meer dan 5 literinhoud hebben. De binnenverpakkingen moeten door onbrandbaar en absorberend buffermateriaal omgeven zijn. Dehoeveelheid absorberend buffermateriaal moet voldoende zijn om de vervatte vloeistof volledig te absorberen.Metalen recipiënten moeten met behulp van buffermateriaal ten opzichte van mekaar vastgezet worden. De nettomassa voortdrijvende stof is beperkt tot 30 kg per collo wanneer de buitenverpakkingen kisten zijn.PP54 Indien vaten als buitenverpakking gebruikt worden voor de UN-nummers 0075, 0143, 0495 en 0497 en detussenverpakkingen vaten zijn, moeten deze laatste door een voldoende hoeveelheid onbrandbaar buffermateriaalomgeven zijn om de vervatte vloeistof volledig te absorberen. In plaats van de binnen- en tussenverpakking mag eencombinatieverpakking gebruikt worden die bestaat uit een kunststofrecipiënt in een metalen vat. Het netto volumevoortdrijvende stof mag niet groter zijn dan 120 liter per collo.PP55 Voor UN-nummer 0144 moet absorberend buffermateriaal tussengevoegd worden.PP56 Voor UN-nummer 0144 mogen metalen recipiënten als binnenverpakking gebruikt worden.PP57 Wanneer voor de UN-nummers 0075, 0143, 0495 en 0497 kisten als buitenverpakking gebruikt worden moeten detussenverpakkingen zakken zijn.PP58 Wanneer voor de UN-nummers 0075, 0143, 0495 en 0497 vaten als buitenverpakking gebruikt worden moeten detussenverpakkingen ook vaten zijn.PP59 Voor UN-nummer 0144 mogen kisten uit karton (4G) als buitenverpakking gebruikt worden.PP60 Vaten uit aluminium, met afneembaar deksel (1B2) mogen niet gebruikt worden voor UN-nummer 0144.4.1-40


P116 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P116De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :ZakkenBinnenverpakkingen eninwendige inrichtingenuit papier, waterbestendig enoliebestendiguit kunststofuit textiel, met bekleding of voering uitkunststofuit geweven kunststof, stofdichtRecipiëntenuit karton, waterbestendiguit metaaluit kunststofuit hout, stofdichtBladenuit papier, waterbestendiguit geparaffineerd papieruit kunststofTussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenNiet vereistBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenZakkenuit geweven kunststof (5H1)uit papier, meerlagig enwaterbestendig (5M2)uit kunststoffolie (5H4)uit textiel, stofdicht (5L2)uit textiel, waterbestendig (5L3)Kistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit stijve kunststof (4H2)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)Jerrycansuit staal, met afneembaar deksel(3A2)uit kunststof, met afneembaar deksel(3H2)Bijzondere verpakkingsvoorschriften :PP61 Wanneer lekdichte vaten met afneembaar deksel als buitenverpakking gebruikt worden, zijn voor de UN-nummers0082, 0241, 0331 en 0332 geen binnenverpakkingen vereist.PP62 Wanneer de ontplofbare stof vervat is in een materiaal dat ondoorlaatbaar is voor vloeistoffen, zijn voor de UNnummers0082, 0084, 0241, 0331 en 0332 geen binnenverpakkingen vereist.PP63 Wanneer UN-nummer 0081 vervat is in stijve kunststof die ondoorlaatbaar is voor stikstofesters, zijn geenbinnenverpakkingen vereist.PP64 Wanneer zakken (5H2, 5H3 of 5H4) als buitenverpakking gebruikt worden, zijn voor UN-nummer 0331 geenbinnenverpakkingen vereist.PP65 Voor de UN-nummers 0082, 0241, 0331 en 0332 mogen zakken (5H2 of 5H3) als buitenverpakking gebruikt worden.PP66 Voor UN-nummer 0081 mogen geen zakken als buitenverpakkingen gebruikt worden.4.1-41


P130 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P130De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenTussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenNiet vereist Niet vereist Kistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit geëxpandeerde kunststof (4H1)uit stijve kunststof (4H2)Bijzonder verpakkingsvoorschrift :Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)PP67 Onderstaande bepalingen zijn van toepassing op de UN- nummers 0006, 0009, 0010, 0015, 0016, 0018, 0019,0034, 0035, 0038, 0039, 0048, 0056, 0137, 0138, 0168, 0169, 0171, 0181, 0182, 0183, 0186, 0221, 0243, 0244,0245, 0246, 0254, 0280, 0281, 0286, 0287, 0297, 0299, 0300, 0301, 0303, 0321, 0328, 0329, 0344, 0345, 0346,0347, 0362, 0363, 0370, 0412, 0424, 0425, 0434, 0435, 0436, 0437, 0438, 0451, 0488 en 0502:Normaal voor militair gebruik bestemde grote en robuuste ontplofbare voorwerpen die geen inleimiddelen bevatten ofwaarvan de inleimiddelen voorzien zijn van ten minste twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen, mogen zonderverpakking vervoerd worden. Indien deze voorwerpen voorzien zijn van voortdrijvende ladingen of zelfaandrijvend zijn,moeten hun ontstekingssystemen beschermd zijn tegen stimulantia die onder normale vervoersvoorwaarden kunnenvoorkomen. Wanneer de resultaten van de beproevingen van testserie 4 op een onverpakt voorwerp negatief zijnkomt <strong>het</strong> transport van deze voorwerpen zonder verpakking in aanmerking. Dergelijke onverpakte voorwerpen mogenop onderstellen bevestigd worden of in manden of andere geschikte manipulatieinrichtingen geplaatst zijn.4.1-42


P131 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P131De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Zakkenuit papieruit kunststofRecipiëntenuit kartonuit metaaluit kunststofuit houtSpoelenBinnenverpakkingen eninwendige inrichtingenBijzonder verpakkingsvoorschrift :Tussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenNiet vereistBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)PP68 De zakken en spoelen mogen niet als binnenverpakkingen gebruikt worden voor de UN-nummers 0029, 0267 en0455.4.1-43


P132 aVERPAKKINGSINSTRUCTIE(Voorwerpen die bestaan uit een gesloten omhulsel uit metaal, kunststof of karton dat eendetonerende ontplofbare stof bevat, of die bestaan uit een kunststofgebonden detonerendeontplofbare stof)P132 aDe volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenTussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenNiet vereist Niet vereist Kistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit stijve kunststof (4H2)P132 bVERPAKKINGSINSTRUCTIE(Voorwerpen zonder gesloten omhulsels)P132 bDe volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Recipiëntenuit kartonuit metaaluit kunststofBladenuit papieruit kunststofBinnenverpakkingen eninwendige inrichtingenTussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenNiet vereistBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit stijve kunststof (4H2)P133 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P133De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenRecipiëntenuit kartonuit metaaluit kunststofuit houtBakken, voorzien van separatieschottenuit kartonuit kunststofuit houtBijkomende bepaling :Tussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenRecipiëntenuit kartonuit metaaluit kunststofuit houtBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit stijve kunststof (4H2)Enkel wanneer de binnenverpakkingen uit bakken bestaan zijn recipiënten vereist als tussenverpakking.Bijzonder verpakkingsvoorschrift :PP69 Voor de UN-nummers 0043, 0212, 0225, 0268 en 0306 mogen geen bakken als binnenverpakkingen gebruiktworden.4.1-44


P134 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P134De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenZakkenwaterbestendigRecipiëntenuit kartonuit metaaluit kunststofuit houtBladenuit golfkartonTussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenNiet vereistBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit geëxpandeerde kunststof (4H1)uit stijve kunststof (4H2)Kokersuit kartonVatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)P135 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P135De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenZakkenuit papieruit kunststofRecipiëntenuit kartonuit metaaluit kunststofuit houtBladenuit papieruit kunststofTussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenNiet vereistBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit geëxpandeerde kunststof (4H1)uit stijve kunststof (4H2)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)4.1-45


P136 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P136De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenZakkenuit kunststofuit textielKistenuit kartonuit kunststofuit houtSeparatieschotten in de buitenverpakkingTussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenNiet vereistBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit stijve kunststof (4H2)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)P137 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P137De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenZakkenuit kunststofKistenuit kartonKokersuit kartonuit metaaluit kunststofSeparatieschotten in de buitenverpakkingBijzonder verpakkingsvoorschrift :Tussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenNiet vereistBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)PP70 Wanneer voor de UN-nummers 0059, 0439, 0440 en 0441 de holle ladingen apart verpakt worden, moet de conischeuitholling naar onder gericht zijn en moet <strong>het</strong> collo van de vermelding "BOVEN" voorzien worden. Wanneer de holleladingen paarsgewijs verpakt worden moeten de conische uithollingen naar elkaar toe zijn gericht om <strong>het</strong> holleladingeffect (straaleffect) tot een minimum te beperken in geval van een ongewilde inleiding.4.1-46


P138 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P138De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenZakkenuit kunststofBijzonder verpakkingsvoorschrift :Tussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenNiet vereistBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit stijve kunststof (4H2)Binnenverpakkingen zijn niet vereist indien de uiteinden van de voorwerpen hermetisch afgesloten zijn.Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)P139 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P139De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenZakkenuit kunststofRecipiëntenuit kartonuit metaaluit kunststofuit houtSpoelenBladenuit kraftpapieruit kunststofBijzondere verpakkingsvoorschriften :Tussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenNiet vereistBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit stijve kunststof (4H2)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)PP71 De uiteinden van <strong>het</strong> slagsnoer moeten voor de UN-nummers 0065, 0102, 0104, 0289 en 0290 hermetisch afgeslotenzijn, bijvoorbeeld met behulp van een stevig bevestigde sluiting, zodat de ontplofbare stof niet kan vrijkomen. Deuiteinden van "slagsnoer, buigzaam" moeten stevig vastgemaakt zijn.PP72 Voor de UN-nummers 0065 en 0289 zijn geen binnenverpakkingen vereist indien deze voorwerpen opgerold zijn.4.1-47


P140 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P140De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenZakkenuit kunststofSpoelenBladenuit kraftpapieruit kunststofTussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenNiet vereistBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit stijve kunststof (4H2)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)Bijzondere verpakkingsvoorschriften :PP73 Voor UN-nummer 0105 zijn binnenverpakkingen niet vereist indien de uiteinden van de voorwerpen hermetischafgesloten zijn.PP74 De verpakking voor UN-nummer 0101 moet stofdicht zijn, behalve wanneer de gezwinde lont zich in een papierenkoker bevindt waarvan de beide uiteinden afgedekt zijn met afneembare kappen.PP75 Kisten of vaten uit staal of aluminium mogen niet gebruikt worden voor UN-nummer 0101.P141 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P141De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenRecipiëntenuit kartonuit metaaluit kunststofuit houtBakken, voorzien van separatieschottenuit kunststofuit houtSeparatieschotten in de buitenverpakkingTussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenNiet vereistBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit stijve kunststof (4H2)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)4.1-48


P142 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P142De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenZakkenuit papieruit kunststofRecipiëntenuit kartonuit metaaluit kunststofuit houtBladenuit papierBakken, voorzien van separatieschottenuit kunststofTussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenNiet vereistBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit stijve kunststof (4H2)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)P143 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P143De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenZakkenuit kraftpapieruit kunststofuit textieluit textiel met rubberbekledingRecipiëntenuit kartonuit metaaluit kunststofBakken, voorzien van separatieschottenuit kunststofuit houtBijkomende bepaling :Tussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenNiet vereistBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1)uit massief hout, met stofdichtewanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit stijve kunststof (4H2)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)In plaats van de bovenvermelde binnen- en buitenverpakkingen mogen combinatieverpakkingen (6HH2) (recipiënt uitkunststof met een kist uit stijve kunststof als buitenverpakking) gebruikt worden.Bijzonder verpakkingsvoorschrift :PP76 Wanneer recipiënten uit metaal gebruikt worden voor de UN-nummers 0271, 0272, 0415 en 0491, moeten dezezodanig gebouwd zijn dat ontploffingsgevaar, door de toename van de inwendige druk ten gevolge van in- ofuitwendige oorzaken, verhinderd wordt.4.1-49


P144 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P144De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :Binnenverpakkingen eninwendige inrichtingenRecipiëntenuit kartonuit metaaluit kunststofSeparatieschotten in de buitenverpakkingBijzonder verpakkingsvoorschrift :Tussenverpakkingen enintermediaire inrichtingenNiet vereistBuitenverpakkingen enuitwendige inrichtingenKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout, gewone (4C1) metmetalen voeringuit gelamineerd hout (4D) met metalenvoeringuit spaanplaat (4F) met metalenvoeringuit geëxpandeerde kunststof (4H1)uit stijve kunststof (4H2)Vatenuit staal, met afneembaar deksel(1A2)uit aluminium, met afneembaar deksel(1B2)uit kunststof, met afneembaar deksel(1H2)PP77 De verpakkingen voor de UN-nummers 0248 en 0249 moeten tegen <strong>het</strong> binnendringen van water beschermd zijn.Wanneer "inrichtingen, door water te activeren" onverpakt vervoerd worden, moeten ze van ten minste twee vanelkaar onafhankelijke veiligheidsinrichtingen voorzien worden die <strong>het</strong> binnendringen van water verhinderen4.1-50


P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P200Verpakkingstypes : flessen, cylinders, drukvaten en flessenbatterijenDe flessen, cylinders, drukvaten en flessenbatterijen zijn toegelaten indien aan de bijzondere verpakkingsvoorschriftenvan 4.1.6 en aan de in (1) tot en met (9) hieronder aangegeven bepalingen is voldaan.Algemeenheden(1) De drukrecipiënten moeten zodanig gesloten en dicht zijn dat <strong>het</strong> ontsnappen van de gassen is uitgesloten;(2) De drukrecipiënten, die in de tabel opgesomde giftige stoffen bevatten waarvan de LC 50 waarde niet groter is dan200 ml/m 3 (ppm), mogen niet voorzien zijn van drukontlastingsinrichtingen;Op de “UN” drukrecipiënten die gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van de UN-nummers 1013 koolstofdioxide(kooldioxide) (koolzuur) en 1070 distikstofoxide (lachgas) moeten drukontlastingsinrichtingen geplaatst worden;(3) De drie hierna volgende tabellen zijn van toepassing op de samengeperste gassen (tabel 1), op de vloeibaargemaakte gassen en opgeloste gassen (tabel 2) en op de stoffen die niet bij klasse 2 ingedeeld zijn (tabel 3).Deze tabellen vermelden :a) <strong>het</strong> UN-nummer, de naam en omschrijving en de klassificatiecode van de stof ;b) de LC 50 waarde van de giftige stoffen ;c) de types van drukrecipiënten die toegelaten zijn voor de stof in kwestie, aangegeven door de letter “X” ;d) <strong>het</strong> maximaal interval tussen de beproevingen voor de periodieke onderzoeken van de drukrecipiënten ;OPMERKING : Voor de drukrecipiënten uit composietmaterialen moeten de periodieke controles uitgevoerdworden met intervallen die vastgesteld worden door de bevoegde overheid die de recipiënten heeftgoedgekeurde) de minimale beproevingsdruk van de drukrecipiënten ;f) de maximale bedrijfsdruk van de drukrecipiënten voor de samengeperste gassen of de maximalevullingsgraad of vullingsgraden voor de vloeibaar gemaakte gassen en voor de opgeloste gassen ;g) de bijzondere verpakkingsvoorschriften die eigen zijn aan een bepaalde stof.Beproevingsdruk, vullingsgraad en vulvoorschriften(4) De minimale beproevingsdruk bedraagt 1 MPa (10 bar).(5) In geen enkel geval mogen de drukrecipiënten gevuld worden tot boven de limiet die door de volgendevoorschriften wordt toegestaan :a) Voor de samengeperste gassen mag de bedrijfsdruk niet hoger zijn dan twee derden van de beproevingsdrukvan de drukrecipiënten. Bijzonder verpakkingsvoorschrift “o” legt beperkingen op aan deze bovenlimiet voorde bedrijfsdruk. De inwendige druk bij 65°C mag in geen geval de beproevingsdruk overtreffen.b) Voor de bij hoge druk vloeibaar gemaakte gassen moet de vullingsgraad zodanig zijn dat de gestabiliseerdedruk bij 65°C de beproevingsdruk van de drukrecipië nten niet overtreft.Behalve wanneer bijzonder voorschrift “o” van toepassing is, mogen andere beproevingsdrukken envullingsgraden gebruikt worden dan deze die aangegeven zijn in de tabel; op voorwaarde dat:i) voldaan wordt aan <strong>het</strong> criterium van bijzondere bepaling “r” wanneer dit van toepassing is; ofii) voldaan wordt aan bovenstaand criterium in alle andere gevallen.Voor de bij hoge druk vloeibaar gemaakte gassen en gasmengsels waarvan de relevante gegevens nietbeschikbaar zijn, dient de maximale vullingsgraad (FR) als volgt bepaald te worden:waarin:FR = maximale vullingsgraadFR ≤ 8,5 ⋅10d g = volumetrische massa van <strong>het</strong> gas (bij 15°C en 1 bar) (in kg/m 3 )P h−4= minimale beproevingsdruk (in bar)⋅ dIndien de volumetrische massa van <strong>het</strong> gas niet gekend is, moet de maximale vullingsgraad als volgt bepaaldworden:waarin: FR = maximale vullingsgraadP hMMRg⋅ PPh× MM×10FR =R × 338= minimale beproevingsdruk (in bar)= moleculaire massa (in g/mol)= 8,31451.10 -2 bar.l.mol -1 .K -1 (gasconstante)Voor gasmengsels moet gebruik gemaakt worden van de gemiddelde moleculaire massa, op basis van devolumetrische concentraties van de verschillende componenten).h−34.1-51


P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P200c) Voor de bij lage druk vloeibaar gemaakte gassen is de maximaal toelaatbare massa van <strong>het</strong> vulgoed per literwaterinhoud gelijk aan 0,95 maal de volumetrische massa van de vloeistoffase bij 50°C; bovendien mag d evloeistoffase tot 60°C de drukrecipiënt niet volled ig vullen. De beproevingsdruk van de drukrecipiënt moet tenminste gelijk zijn aan de dampspanning (absolute druk) van de vloeistof bij 65°C minus 100 kPa (1 bar).Voor de bij lage druk vloeibaar gemaakte gassen en gasmengsels waarvan de relevante gegevens nietbeschikbaar zijn, dient de maximale vullingsgraad als volgt bepaald te worden:waarin : FR = maximale vullingsgraadBP = kookpunt (in K)d 1( 0,0032 × BP − 0,24) d1FR =×= volumetrische massa van de vloeistof bij zijn kookpunt (in kg/l)d) Zie bijzonder verpakkingsvoorschrift “p” in (10) voor UN-nummer 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost)en UN-nummer 3374 acetyleen zonder oplosmiddel (ethyn zonder oplosmiddel).(6) Op voorwaarde dat voldaan wordt aan de algemene voorschriften van de paragrafen (4) en (5) hierboven,mogen andere beproevingsdrukken en andere vullingsgraden gebruikt worden.(7) Het vullen van de drukrecipiënten mag slechts uitgevoerd worden door speciaal uitgeruste centra, diebeschikken over gepaste procedures, en door gequalificeerd personeel.De procedures moeten volgende controles omvatten :- van de conformiteit van de recipiënten en toebehoren met de reglementeringen,- van hun compatibiliteit met <strong>het</strong> te vervoeren product,- van de afwezigheid van beschadigingen die de veiligheid in <strong>het</strong> gedrang zouden kunnen brengen,- van <strong>het</strong> naleven van de vullingsgraad of vuldruk, al naargelang <strong>het</strong> geval,- van de reglementaire kenmerken en identificaties.Periodieke onderzoeken(8) De hervulbare drukrecipiënten moeten periodieke onderzoeken ondergaan die respectievelijk volgens demodaliteiten van 6.2.1.6 en 6.2.3.5 uitgevoerd worden.(9) Behalve wanneer voor bepaalde stoffen in onderstaande tabel bijzondere voorschriften voorkomen, moeten deperiodieke onderzoeken plaatsvinden :a) om de vijf jaar voor de drukrecipiënten die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van de gassen van declassificatiecodes 1T, 1TF, 1TO, 1TC, 1TFC, 1TOC, 2T, 2TO, 2TF, 2TC, 2TFC, 2TOC, 4A, 4F en 4TC;b) om de vijf jaar voor de drukrecipiënten die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen die ingedeeld zijn bijandere klassen ;c) om de tien jaar voor de drukrecipiënten die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van de gassen van declassificatiecodes 1A, 1O, 1F, 2A, 2O en 2F.In afwijking van <strong>het</strong> bepaalde in deze paragraaf, moeten de periodieke onderzoeken van de drukrecipiënten uitcomposietmaterialen uitgevoerd worden met intervallen die bepaald worden door de bevoegde overheid van deRID-<strong>Verdrag</strong>staat die de technische code voor <strong>het</strong> ontwerp en de constructie goedgekeurd heeft.Bijzondere verpakkingsvoorschriften(10) Symbolen voor de kolom “Bijzondere voorschriften”Compatibiliteit met <strong>het</strong> materiaal (zie de normen ISO 11114-1:1997 en ISO 11114-2:2000 voor de gassen)a: Drukrecipiënten uit aluminiumlegeringen zijn niet toegelaten;b: Koperen kranen mogen niet gebruikt worden;c: Metalen gedeelten die in contact komen met de inhoud mogen niet meer dan 65 % koper bevatten;d: Wanneer stalen drukrecipiënten gebruikt worden mogen enkel deze die weerstaan aan waterstofbrosheidgebruikt worden.Bepalingen die van toepassing zijn op de giftige stoffen met een LC 50 waarde niet groter dan 200 ml/m 3 (ppm)k: De uitgangen van de kranen moeten van drukbehoudende stoppen of kappen voorzien zijn die degasdichtheid van de drukrecipiënten verzekeren, met een schroefdraad die overeenstemt met die aan deuitgangen van de kranen. De drukbehoudende stoppen of kappen dienen uit een materiaal vervaardigd tezijn dat niet aangetast kan worden door de inhoud van <strong>het</strong> drukrecipiënt.Elke fles van éénzelfde batterij moet met een eigen individuele kraan uitgerust zijn, die tijdens <strong>het</strong> transportgesloten dient te zijn. Na <strong>het</strong> vullen moet de verzamelleiding geledigd, gepurgeerd en afgesloten worden.De flessenbatterijen die UN 1045 fluor, samengeperst, bevatten, mogen uitgerust zijn met een isolatiekraanper groep van flessen met niet meer dan 150 liter totale watercapaciteit, in plaats van met een isolatiekraanper fles.4.1-52


P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P200De aparte flessen en de individuele flessen die deel uitmaken van een flessenbatterij moeten eenbeproevingsdruk hebben van ten minste 200 bar en minimale wanddiktes van 3,5 mm vooraluminiumlegeringen en 2 mm voor staal. Aparte flessen die niet aan dit voorschrift voldoen moeten vervoerdworden in een stijve buitenverpakking die de flessen en hun toebehoren afdoende beschermt en voldoet aan<strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroep I. De drukvaten moeten een minimale wanddikte hebben zoalsgespecificeerd door de bevoegde overheid.De drukrecipiënten mogen niet voorzien zijn van een drukontlastingsinrichting.De aparte flessen en de tot een flessenbatterij samengevoegde flessen moeten een maximalewaterinhoud hebben van 85 liter.De kranen moeten in staat zijn om aan de beproevingsdruk van <strong>het</strong> drukrecipiënt te weerstaan enrechtstreeks met <strong>het</strong> drukrecipiënt verbonden zijn door middel van conische schroefdraad of andere middelendie beantwoorden aan de voorschriften van de norm ISO 10692-2:2001.De kranen moeten ofwel van <strong>het</strong> type zijn zonder pakking en met niet-geperforeerd membraan, ofwel vaneen type dat lekkage doorheen of langsheen de pakking verhindert.Het vervoer in capsules is niet toegelaten.Alle drukrecipiënten moeten na <strong>het</strong> vullen een dichtheidsbeproeving ondergaan.Bepalingen die eigen zijn aan bepaalde gassenl: UN-nummer 1040, ethyleenoxide, mag ook verpakt worden in hermetisch afgedichte binnenverpakkingen uitglas of metaal, die op een degelijke wijze in kisten uit karton, hout of metaal getast zijn en voldoen aan <strong>het</strong>beproevingsniveau van verpakkingsgroep I. De maximaal toegelaten hoeveelheid is 30 g voor de glazenbinnenverpakkingen en 200 g voor de metalen binnenverpakkingen. Na <strong>het</strong> vullen dient elkebinnenverpakking onderworpen te worden aan een dichtheidsbeproeving in een warmwaterbad ; detemperatuur en de duur van de beproeving moeten zodanig zijn dat de inwendige druk de waarde bereikt vande dampspanning van ethyleenoxide bij 55°C. De maxi male netto massa per buitenverpakking mag nietgroter zijn dan 2,5 kg.m: De drukrecipiënten moeten gevuld worden tot een bedrijfsdruk die niet groter is dan 5 bar.n: De flessen en de individuele flessen in een flessenbatterij mogen niet meer dan 5 kg gas bevatten.Wanneer flessenbatterijen die UN 1045 fluor, samengeperst bevatten opgedeeld zijn in groepen vanflessen conform bijzondere bepaling “k”, mag elke groep niet meer dan 5 kg gas bevatten.o: De in de tabel aangegeven bedrijfsdruk of vullingsgraad mag in geen geval overschreden worden.p: Voor UN-nummer 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) en UN-nummer 3374 acetyleen zonderoplosmiddel (ethyn zonder oplosmiddel) moeten de flessen gevuld worden met een homogenemonolithische poreuze stof ; de bedrijfsdruk en de hoeveelheid acetyleen mogen de waarden nietoverschrijden die in <strong>het</strong> goedkeuringsdocument voorkomen of al naargelang van <strong>het</strong> geval in de normenISO 3807-1:2000 of 3807-2:2000.Voor UN-nummer 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) moeten de flessen de hoeveelheid aceton ofgeschikt oplosmiddel bevatten die in de goedkeuring is vastgelegd (zie al naargelang van <strong>het</strong> geval denormen ISO 3807-1:2000 of 3807-2:2000); de flessen die voorzien zijn van een drukontlastingsinrichting ofdie onderling verbonden zijn door middel van een verzamelleiding moeten in verticale stand vervoerdworden.Ook mogen voor UN-nummer 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) flessen die geen “UN”-drukrecipiënten zijn, gevuld worden met een niet monolithische poreuze stof ; de bedrijfsdruk, dehoeveelheid acetyleen en de hoeveelheid oplosmiddel mogen de waarden niet overschrijden die in <strong>het</strong>goedkeuringscertificaat voorgeschreven worden. Het interval tussen de beproevingen voor de periodiekeonderzoeken mag niet groter zijn dan vijf jaar.De drukproef van 52 bar is enkel van toepassing op de flessen die beantwoorden aan de norm ISO 3807-2:2000.q: Bij drukrecipiënten die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van pyrofore gassen of van brandbare mengsels vangassen die meer dan 1 % pyrofore bestanddelen bevatten, moeten de uitgangen van de kranen voorzien zijnvan stoppen of schroefkappen die de gasdichtheid van de drukrecipiënten verzekeren en die uit eenmateriaal dienen vervaardigd te zijn dat niet aangetast kan worden door de inhoud van <strong>het</strong> drukrecipiënt.Indien de drukrecipiënten tot een batterij gebundeld zijn, dient ieder recipiënt voorzien te zijn van een apartekraan die tijdens <strong>het</strong> vervoer gesloten moet zijn en dient de uitgang van de kraan van de verzamelleidingvoorzien te zijn van een drukbehoudende stop of schroefkap die de gasdichtheid van <strong>het</strong> drukrecipiëntverzekert. De stoppen of schroefkappen die de gasdichtheid van de drukrecipiënten verzekeren moetenvoorzien zijn van schroefdraden die overeenstemmen met die aan de uitgangen van de kranen Het vervoerin capsules is niet toegelaten.r: De vullingsgraad moet voor dit gas zodanig beperkt worden dat de druk niet hoger oploopt dan twee derdevan de beproevingsdruk van de drukrecipiënt wanneer een volledige ontbinding plaatsvindt.4.1-53


P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P200ra: Dit gas mag onder de volgende voorwaarden ook verpakt worden in capsules :a) de massa van <strong>het</strong> gas mag niet meer dan 150 g per capsule bedragen;b) de capsules mogen geen gebreken vertonen die een nadelige invloed op hun sterkte kunnen hebben;c) de dichtheid van de sluiting moet gewaarborgd worden door een extra inrichting (overtrek, kap, zegellak,draadlas, enz.) die voorkomt dat de sluiting tijdens <strong>het</strong> vervoer lekt;d) de capsules moeten in een buitenverpakking van voldoende stevigheid geplaatst worden. Een collo magniet meer wegen dan 75 kg.s: De drukrecipiënten uit een aluminiumlegering moeten :ta:- uitsluitend uitgerust zijn met kranen uit messing of roestvrij staal ; en- gezuiverd worden van alle sporen van koolwaterstoffen en mogen niet vervuild worden met olie. De “UN”-drukrecipiënten moeten volgens de norm ISO 11621:1997 gereinigd worden.(voorbehouden)Periodieke onderzoekenu: Het interval tussen de periodieke beproevingen mag op 10 jaar gebracht worden wanneer de drukrecipiëntenuit een aluminiumlegering vervaardigd zijn. Deze afwijking mag enkel toegepast worden op “UN”-drukrecipiënten indien de legering van de drukrecipiënt de in de norm ISO 7866:1999 gedefinieerdespanningscorrosietest heeft ondergaan.v: 1) Het interval tussen de periodieke onderzoeken van andere stalen flessen dan de hervulbare gelastestalen flessen bestemd voor de UN-nummers 1011, 1075, 1965, 1969 of 1978 mag op 15 jaar gebrachtworden :a) mits de bevoegde overheid of overheden van <strong>het</strong> land of van de landen waar de periodiekebeproeving en <strong>het</strong> vervoer uitgevoerd worden er mee instemmen ; enb) overeenkomstig de voorschriften van een door de bevoegde overheden erkende technische code ofnorm.2) Voor de hervulbare gelaste stalen flessen bestemd voor de UN-nummers 1011, 1075, 1965, 1969 of1978 mag <strong>het</strong> interval op 15 jaar gebracht worden indien de bepalingen van paragraaf 12) vanonderhavige verpakkingsinstructie worden toegepast.Voorschriften die van toepassing zijn op de n.e.g.-rubrieken en op de mengselsz: De materialen waaruit de drukrecipiënten en hun uitrustingen vervaardigd zijn moeten compatibel zijn met deinhoud en mogen er niet mee reageren om schadelijke of gevaarlijke verbindingen te vormen.De beproevingsdruk en de vullingsgraad moeten berekend worden aan de hand van de gepastevoorschriften die in (5) voorkomen.Giftige stoffen waarvan de LC50 waarde niet groter is dan 200 ml/m3 mogen niet vervoerd worden incylinders, drukvaten of MEGC’s en moeten voldoen aan de voorschriften van <strong>het</strong> bijzonderverpakkingsvoorschrift “k”. Het mengsel van stikstofmonoxide en distikstoftetroxide (UN-nummer 1975) magevenwel vervoerd worden in drukvaten.Drukrecipiënten die pyrofore gassen bevatten, of brandbare gasmengsels met meer dan 1 % pyroforebestanddelen, moeten voldoen aan de voorschriften van <strong>het</strong> bijzonder verpakkingsvoorschrift “q”.De nodige maatregelen moeten getroffen worden om ieder risico op gevaarlijke reacties (bijvoorbeeldpolymerisatie of ontbinding) gedurende <strong>het</strong> transport uit te sluiten. Indien nodig moet een stabilisator ofinhibitor toegevoegd worden.Voor de mengsels die UN 1911 diboraan bevatten moet de vuldruk dusdanig zijn dat de druk niet hogeroploopt dan twee derden van de beproevingsdruk van de drukrecipiënt wanneer <strong>het</strong> diboraan volledigontbindt.Voor de andere mengsels die UN 2192 germaan bevatten dan de mengsels met ten hoogste 35 %germaan in waterstof of stikstof of ten hoogste 28 % germaan in helium of argon, moet de vuldrukdusdanig zijn dat de druk niet hoger oploopt dan twee derde van de beproevingsdruk van <strong>het</strong> drukrecipiëntwanneer <strong>het</strong> germaan volledig ontbindt.Voorschriften die van toepassing zijn op stoffen die niet ingedeeld zijn bij klasse 2ab: De drukrecipiënten moeten voldoen aan de volgende voorwaarden :ac:(i) de drukproef moet vergezeld gaan van een inwendig onderzoek van de drukrecipiënten en van eennazicht van de uitrusting;(ii) bovendien moet om de twee jaar met behulp van gepaste middelen (bijvoorbeeld ultrasoon) deweerstand tegen corrosie nagekeken worden, evenals de staat van de uitrusting;(iii) de wanddikte mag niet kleiner zijn dan 3 mm.De beproevingen en de onderzoeken moeten uitgevoerd worden onder <strong>het</strong> toezicht van een door debevoegde overheid erkende expert.4.1-54


P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P200ad: De drukrecipiënten moeten voldoen aan de volgende voorwaarden :(i) de drukrecipiënten moeten voor een berekeningsdruk van ten minste 2,1 MPa (21 bar) (manometerdruk)ontworpen zijn;(ii) buiten de opschriften voor de hervulbare recipiënten dienen bovendien de volgende vermeldingenleesbaar en duurzaam voor te komen:- <strong>het</strong> UN-nummer en de officiële vervoersnaam van de stof volgens 3.1.2;- de maximaal toelaatbare vulmassa en de tarra van de drukrecipiënt, met inbegrip van de uitrustingendie op <strong>het</strong> ogenblik van <strong>het</strong> vullen geïnstalleerd waren, of de bruto-massa.(11) Indien de onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan de van toepassing zijndevoorschriften van onderhavige verpakkingsinstructie is voldaan:Voorschriften die van ReferentieTitel van <strong>het</strong> documenttoepassing zijn(7) EN 1919: 2000 Transportable gas cylinders – Cylinders for gases (excludingacetylene and LPG) – Inspection at time of filling(7) EN 1920: 2000 Transportable gas cylinders – Cylinders for compressed gases(excluding acetylene) – Inspection at time of filling(7) EN 12754: 2001 Transportable gas cylinders – Cylinders for dissolved acetylene –Inspection at time of filling(7) EN 13365: 2002 +A1:2005Transportable gas cylinders – Cylinder bundles for permanent andliquefied gases (excluding acetylene) – Inspection at time of filling(7) en (10) ta (b) EN 1439 : 2008(behalve 3.5 en BijlageLPG equipment and accessories – Procedures for checking LPGcylinders before, during and after filling.G)(7) EN 14794 : 2005 LPG equipment and accessories – Transportable refillablealuminium cylinders for liquefied petroleum gas (LPG) – Procedurefor checking before, during and after filling(10) (p) EN 1801: 1998 Transportable gas cylinders – Filling conditions for single acetylenecylinders (including list of permissible porous masses)(10) (p) EN 12755: 2000 Transportable gas cylinders – Filling conditions for acetylenebundles4.1-55


P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P200(12) Overeenkomstig bijzonder verpakkingsvoorschrift v 2) van paragraaf (10) kan een interval van 15 jaar tussen deperiodieke beproevingen van hervulbare gelaste stalen flessen toegestaan worden indien de volgende bepalingenworden toegepast :1. Algemene bepalingen1.1 Voor de toepassing van onderhavige paragraaf mag de bevoegde overheid zijn taken en verplichtingenniet delegeren aan Xb-instellingen (controle-instellingen van type B) of aan IS-instellingen (interneinspectiediensten).1.2 De eigenaar van de flessen moet aan de bevoegde overheid vragen om hem een interval van 15 jaartussen de beproevingen toe te staan en moet bewijzen dat aan de voorschriften van de subparagrafen 2, 3en 4 wordt voldaan.1.3 De vanaf 1 januari 1999 gebouwde flessen moeten in overeenstemming met de volgende normengefabriceerd zijn :EN 1442 ; ofEN 13322-1 ; ofPunt 1 tot en met 3 van bijlage I van Richtlijn 84/527/EEG van de Raad aZoals van toepassing overeenkomstig de tabel in 6.2.4 van <strong>het</strong> RID.Andere flessen die voor 1 januari 2009 in overeenstemming met <strong>het</strong> RID gebouwd werden, conform eendoor de nationale bevoegde overheid erkende technische code, kunnen aanvaard worden voor eeninterval van 15 jaar tussen de beproevingen indien ze een veiligheidsniveau bezitten dat gelijkwaardig isaan dat van de flessen die beantwoorden aan de bepalingen van <strong>het</strong> RID zoals van toepassing op <strong>het</strong>ogenblik van de aanvraag.1.4 De eigenaar moet aan de bevoegde overheid documenten overmaken die aantonen dat de flessenovereenstemmen met de bepalingen van subparagraaf 1.3. De bevoegde overheid dient na te zien of dezevoorwaarden vervuld zijn.1.5 De bevoegde overheid dient na te zien of aan de bepalingen van de subparagrafen 2 en 3 is voldaan en ofze correct toegepast zijn. Indien aan alle bepalingen is voldaan staat ze voor de flessen <strong>het</strong> interval van 15jaar toe tussen de beproevingen. In deze toelating moeten <strong>het</strong> beoogd flestype (zoals gespecificeerd in detypegoedkeuring) of de beoogde groep flessen (zie opmerking) duidelijk aangegeven zijn. De toelating moetaan de eigenaar afgeleverd worden ; de bevoegde overheid dient er een kopie van bij te houden. Deeigenaar moet de documenten bewaren zolang de toelating om de flessen met intervallen van 15 jaar tebeproeven blijft gelden.OPMERKING : Een groep flessen wordt afgebakend door de productiedata van identieke flessen gedurendeeen periode in de loop waarvan de technische inhoud van de pertinente bepalingen van <strong>het</strong> RID en van dedoor de bevoegde overheid erkende technische code niet zijn veranderd. Zo vormen bijvoorbeeld de flessenvan éénzelfde ontwerp en volume, die gebouwd werden conform de bepalingen van <strong>het</strong> RID zoals die vantoepassing waren tussen 1 januari 1985 en 31 december 1988 in combinatie met een door de bevoegdeoverheid erkende code die gedurende dezelfde periode van toepassing was, een groep flessen in de zin vande bepalingen van onderhavige paragraaf.1.6 De bevoegde overheid dient wanneer <strong>het</strong> past te controleren of de eigenaar van de flessen handelt inovereenstemming met de bepalingen van <strong>het</strong> RID en de verleende toelating, maar ten minste om de drie jaarof wanneer wijzigingen aan de procedures werden ingevoerd.2. Operationele bepalingen2.1 De flessen waarvoor een interval van 15 jaar tussen de periodieke beproevingen is toegestaan mogenslechts gevuld worden in vulcentra die een gedocumenteerd kwaliteitssysteem toepassen om te garanderendat alle bepalingen van paragraaf (7) van onderhavige verpakkingsinstructie, evenals de in de norm EN1439:2008 gespecificeerde voorschriften en verantwoordelijkheden worden nageleefd en correct wordentoegepast.2.2 De bevoegde overheid dient wanneer <strong>het</strong> past na te zien of aan deze voorschriften is voldaan, maar tenminste om de drie jaar of wanneer wijzigingen aan de procedures werden ingevoerd.2.3 De eigenaar moet aan de bevoegde overheid documenten overmaken die aantonen dat de vulcentrabeantwoorden aan de bepalingen van subparagraaf 2.1.4.1-56


P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P2002.4 Wanneer een vulcentrum zich in een andere RID-<strong>Verdrag</strong>staat bevindt, moet de eigenaar eenbijkomend document overmaken dat aantoont dat dit centrum dienovereenkomstiggecontroleerd wordt door de bevoegde overheid van deze RID-<strong>Verdrag</strong>staat.2.5 Om inwendige corrosie te vermijden mogen enkel gassen van hoge kwaliteit, met een zeer laagcontaminatiepotentieel, in de flessen ingebracht worden. Aan dit voorschrift is geacht voldaan tezijn indien <strong>het</strong> corrosiecontaminatiniveau van de gassen overeenstemt met dat aangegeven inalinea b van bijlage E.1 van de norm EN 1440:2008.3. Bepalingen <strong>betreffende</strong> de kwalificatie en de periodieke onderzoeken3.1 De flessen van een al in gebruik zijnd type of groep, waarvoor een interval van 15 jaar tussen deperiodieke beproevingen is toegestaan en waarop <strong>het</strong> interval van 15 jaar werd toegepast,moeten onderworpen worden aan een periodiek onderzoek conform 6.2.3.5.OPMERKING : Zie de opmerking in subparagraaf 1.5 voor de definitie van groep flessen.3.2 Wanneer een met intervallen van 15 jaar beproefde fles tijdens een periodiek onderzoek nietvoldoet aan de hydraulische drukproef, bijvoorbeeld door te barsten of te lekken, dient deeigenaar een analyse uit te voeren en een rapport op te stellen over de oorzaak van <strong>het</strong> falen,waarin aangegeven wordt of er andere flessen (bijvoorbeeld van <strong>het</strong>zelfde type of van dezelfdegroep) door getroffen worden. Indien zulks <strong>het</strong> geval is moet de eigenaar de bevoegde overheidhiervan op de hoogste stellen. De bevoegde overheid moet dan gepaste maatregelenvastleggen en de bevoegde overheden van alle andere RID-<strong>Verdrag</strong>staat dienaangaandeinformeren.3.3 Indien inwendige corrosie wordt vastgesteld, zoals gedefinieerd in de toegepaste norm (ziesubparagraaf 1.3), moet de fles uit gebruik genomen worden zonder mogelijkheid op <strong>het</strong>toestaan van een verdere tijdsspanne voor <strong>het</strong> vullen of vervoer.3.4 De flessen waarvoor een interval van 15 jaar tussen de periodieke beproevingen is toegestaanmogen uitsluitend uitgerust zijn met kranen die ontworpen en vervaardigd zijn voor een minimalegebruiksduur van vijftien jaar volgens de normen EN 13152:2001 + A1:2003 of EN 13153:2001 +A1:2003. Na een periodiek onderzoek moet een nieuwe kraan op de fles gemonteerd worden,behalve wanneer <strong>het</strong> gaat om manueel bediende kranen die gereviseerd of gecontroleerd werdenvolgens de norm EN 14912:2005 ; deze laatste mogen opnieuw gemonteerd worden indien zegeschikt zijn om gedurend een bijkomende periode van 15 jaar gebruikt te worden. De revisie ofde controle mogen slechts uitgevoerd worden door de fabrikant van de kranen, of – volgens zijntechnische instructies – door een bedrijf dat gekwalificeerd is voor dit werk en gebruik maakt vaneen gedocumenteerd kwaliteitssysteem.4. KenmerkingDe flessen waarvoor conform de onderhavige paragraaf een interval van 15 jaar tussen deperiodieke beproevingen is toegestaan, moeten bijkomend in duidelijke en leesbare karakters <strong>het</strong>merkteken “P15Y” dragen. Dit merkteken moet verwijderd worden wanneer voor de fles nietlanger een interval van 15 jaar is toegelaten.OPMERKING : Dit merkteken moet niet aangebracht worden op flessen die vallen onder deovergangsbepaling van 1.6.2.9, 1.6.2.10 of de bepalingen van bijzonder verpakkingsvoorschrift v(1) van paragraaf (10) van onderhavige verpakkingsinstructie.a Richtlijn van de Raad van 17 september 1984 <strong>betreffende</strong> de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzakenaadloze stalen gasflessen, gepubliceerd in <strong>het</strong> Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 300 van 19 november 1984.4.1-57


P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P200Tabel 1 : SAMENGEPERSTE GASSENUN-nr. Naam en omschrijvingCL50 (ml/m 3 )FlessenCylindersDrukvatenKlassificatiecodeFlessenbatterijenPeriodiciteitvan de beproevingen(jaar) aBeproevingsdruk(bar) bMaximale bedrijfsdruk(bar) bBijzondereverpakkingsvoorschriften1002 LUCHT (PERSLUCHT) 1A X X X X 101006 ARGON 1A X X X X 101016 KOOLSTOFMONOXIDE (KOOLMONOXIDE, 1TF 3760 X X X X 5 uSAMENGEPERST)1023 STADSGAS, SAMENGEPERST 1TF X X X X 51045 FLUOR 1TOC 185 X X 5 200 30 a, k, n, o1046 HELIUM 1A X X X X 101049 WATERSTOF 1F X X X X 10 d1056 KRYPTON 1A X X X X 101065 NEON 1A X X X X 101066 STIKSTOF, SAMENGEPERST 1A X X X X 101071 OLIEGAS (PETROLEUMGAS) 1TF X X X X 51072 ZUURSTOF, SAMENGEPERST 1O X X X X 10 s1612 MENGSEL VAN HEXAETHYLTETRA- 1T X X X X 5 zFOSFAAT EN SAMENGEPERST GAS1660 STIKSTOFMONOXIDE (STIKSTOFOXIDE), 1TOC 115 X X 5 225 33 k, oSAMENGEPERST1953 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG,1TF ≤ 5000 X X X X 5 zBRANDBAAR, N.E.G.1954 SAMENGEPERST GAS, BRANDBAAR, 1F X X X X 10 zN.E.G.1955 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, N.E.G. 1T ≤ 5000 X X X X 5 z1956 SAMENGEPERST GAS, N.E.G. 1A X X X X 10 z1957 DEUTERIUM 1F X X X X 10 d1964 MENGSEL VAN KOOLWATERSTOF- 1F X X X X 10 zGASSEN, N.E.G.1971 METHAAN, SAMENGEPERST, of1F X X X X 101971 AARDGAS, met hoog methaangehalte2034 MENGSEL VAN WATERSTOF EN METHAAN 1F X X X X 10 d2190 ZUURSTOFDIFLUORIDE 1TOC 2,6 X X 5 200 30 a, k, n, o3156 SAMENGEPERST GAS, OXIDEREND, N.E.G. 1O X X X X 10 z3303 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG,1TO ≤ 5000 X X X X 5 zOXIDEREND, N.E.G.3304 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, BIJTEND, 1TC ≤ 5000 X X X X 5 zN.E.G.3305 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG,1TFC ≤ 5000 X X X X 5 zBRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G.3306 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG,OXIDEREND, BIJTEND, N.E.G.1TOC ≤ 5000 X X X X 5 zabIs niet van toepassing op drukrecipiënten uit composietmateriaal.In de gevallen waar <strong>het</strong> vakje leeg is gelaten mag de bedrijfsdruk niet groter zijn dan twee derden van de beproevingsdruk.4.1-58


P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P200Tabel 2 : VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN EN OPGELOSTE GASSENUN-nr. Naam en omschrijvingCL50 (ml/m 3 )FlessenCylindersDrukvatenKlassificatiecodeFlessenbatterijenPeriodiciteitvan debeproevingen(jaar) aBeproevingsdruk(bar) bVullingsgraadBijzondereverpakkingsvoorschriften1001 ACETYLEEN, OPGELOST (ETHYN,4F X X 10 60 c, pOPGELOST)1005 AMMONIAK, WATERVRIJ 2TC 4000 X X X X 5 29 0,54 b, ra1008 BOORTRIFLUORIDE 2TC 387 X X X X 5 2253000,7150,861009 BROOMTRIFLUORMETHAAN (KOELGASR 13B1)2A X X X X 10 421202501,131,441,60rarara1010 1,2-BUTADIEEN, GESTABILISEERD (1,2- 2F X X X X 10 10 0,59 rabutadieen), of1010 1,3-BUTADIEEN, GESTABILISEERD (1,3- 2F X X X X 10 10 0,55 rabutadieen), of1010 MENGSELS VAN BUTADIENEN EN2F X X X X 10 10 0,50 ra, v, zKOOLWATERSTOFFEN, GESTABILISEERD1011 BUTAAN 2F X X X X 10 10 0,52 ra, v1012 MENGSEL VAN BUTENEN, of 2F X X X X 10 10 0,50 ra, z1012 1-BUTEEN, of 2F X X X X 10 10 0,531012 cis-2-BUTEEN, of 2F X X X X 10 10 0,551012 trans-2-BUTEEN 2F X X X X 10 10 0,541013 KOOLSTOFDIOXIDE (KOOLDIOXIDE)(KOOLZUUR)2A X X X X 10 1902500,680,76rara1017 CHLOOR 2TOC 293 X X X X 5 22 1,25 a, ra1018 CHLOORDIFLUORMETHAAN (KOELGAS 2A X X X X 10 27 1,03 raR 22)1020 CHLOORPENTAFLUORETHAAN (KOELGAS 2A X X X X 10 25 1,05 raR 115)1021 1-CHLOOR-1,2,2,2-TETRAFLUORETHAAN 2A X X X X 10 11 1,20(KOELGAS R 124)1022 CHLOORTRIFLUORMETHAAN (KOELGASR 13)2A X X X X 10 1001201902500,830,901,041,11rararara1026 DICYAAN 2TF 350 X X X X 5 100 0,70 ra, u1027 CYCLOPROPAAN 2F X X X X 10 18 0,55 ra1028 DICHLOORDIFLUORMETHAAN (KOELGAS 2A X X X X 10 16 1,15 raR 12)1029 DICHLOORFLUORMETHAAN (KOELGAS 2A X X X X 10 10 1,23 raR 21)1030 1,1-DIFLUORETHAAN (KOELGAS R 152a) 2F X X X X 10 16 0,79 ra1032 DIMETHYLAMINE, WATERVRIJ 2F X X X X 10 10 0,59 b, ra1033 DIMETHYLETHER 2F X X X X 10 18 0,58 ra1035 ETHAAN 2F X X X X 10 951203000,250,300,401036 ETHYLAMINE 2F X X X X 10 10 0,61 b, ra1037 ETHYLCHLORIDE 2F X X X X 10 10 0,80 a, ra1039 ETHYLMETHYLETHER 2F X X X X 10 10 0,64 ra10401040ETHYLEENOXIDE ofETHYLEENOXIDE MET STIKSTOF tot eentotale druk van ten hoogste 1 MPa (10 bar) bij50°C1041 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE ENKOOLSTOFDIOXIDE (MENGSEL VANETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE)(MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE ENKOOLZUUR), met meer dan 9%, maar tenhoogste 87% ethyleenoxide1043 MESTSTOF, OPLOSSING met niet gebondenammoniak2TF 2900 X X X X 5 15 0,78 l, ra2F X X X X 10 190250VERVOER VERBODEN0,660,75rarararara4.1-59


P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P200Tabel 2 : VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN EN OPGELOSTE GASSENUN-nr. Naam en omschrijvingCL50 (ml/m 3 )FlessenCylindersDrukvatenKlassificatiecodeFlessenbatterijenPeriodiciteitvan debeproevingen(jaar) aBeproevingsdruk(bar) bVullingsgraadBijzondereverpakkingsvoorschriften1048 WATERSTOFBROMIDE, WATERVRIJ(BROOMWATERSTOF, WATERVRIJ)1050 WATERSTOFCHLORIDE, WATERVRIJ(CHLOORWATERSTOF, WATERVRIJ)2TC 2860 X X X X 5 60 1,51 a, d, ra2TC 2810 X X X X 5 1001201502000,300,560,670,74a, d, raa, d, raa, d, raa, d, ra1053 WATERSTOFSULFIDE2TF 712 X X X X 5 48 0,67 d, ra, u(ZWAVELWATERSTOF)1055 ISOBUTEEN 2F X X X X 10 10 0,52 ra1058 VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN, nietbrandbaar, onder een atmosfeer van stikstof,koolstofdioxide (kooldioxide) (koolzuur) of lucht2A X X X X 10 beproevingsdruk = 1,5 xbedrijfsdrukra1060 MENGSEL VAN METHYLACETHYLEEN EN 2F X X X X 10 c, ra, zPROPADIEEN, GESTABILISEERDPropadieen met 1 t/m 4% methylacethyleen X X X X 10 22 0,50 c, raMengsel P1 X X X X 10 30 0,49 c, raMengsel P2 X X X X 10 24 0,47 c, ra1061 METHYLAMINE, WATERVRIJ 2F X X X X 10 13 0,58 b, ra1062 METHYLBROMIDE 2T 850 X X X X 5 10 1,51 a1063 METHYLCHLORIDE (KOELGAS R 40) 2F X X X X 10 17 0,81 a, ra1064 METHYLMERCAPTAAN 2TF 1350 X X X X 5 10 0,78 d, ra, u1067 DISTIKSTOFTETROXIDE2TOC 115 X X X 5 10 1,30 k(STIKSTOFDIOXIDE)1069 NITROSYLCHLORIDE 2TC 35 X X 5 13 1,10 k, ra1070 DISTIKSTOFOXIDE (LACHGAS) 2O X X X X 10 1802252500,680,740,751075 PETROLEUMGASSEN, VLOEIBAAR 2F X X X X 10 v, zGEMAAKT1076 FOSGEEN 2TC 5 X X X 5 20 1,23 k, ra1077 PROPEEN (PROPYLEEN) 2F X X X X 10 27 0,43 ra1078 KOELGAS, N.E.G. 2A X X X X 10 ra, zMengsel F1 X X X X 10 12 1,23Mengsel F2 X X X X 10 18 1,15Mengsel F3 X X X X 10 29 1,031079 ZWAVELDIOXIDE 2TC 2520 X X X X 5 12 1,23 ra1080 ZWAVELHEXAFLUORIDE 2A X X X X 10 701401601081 TETRAFLUORETHYLEEN,GESTABILISEERD1082 CHLOORTRIFLUORETHYLEEN,GESTABILISEERD (CHLOORTRIFLUOR-ETHEEN, GESTABILISEERD)1,061,341,38rarara2F X X X X 10 200 m, o,ra2TF 2000 X X X X 5 19 1,13 ra, u1083 TRIMETHYLAMINE, WATERVRIJ 2F X X X X 10 10 0,56 b, ra1085 VINYLBROMIDE, GESTABILISEERD 2F X X X X 10 10 1,37 a, ra1086 VINYLCHLORIDE, GESTABILISEERD 2F X X X X 10 12 0,81 a, ra1087 VINYLMETHYLETHER, GESTABILISEERD 2F X X X X 10 10 0,67 ra1581 MENGSEL VAN CHLOORPIKRINE EN 2T 850 X X X X 5 10 1,51 aMETHYLBROMIDE1582 MENGSEL VAN CHLOORPIKRINE EN 2TdX X X X 5 17 0,81 aMETHYLCHLORIDE1589 CYAANCHLORIDE, GESTABILISEERD 2TC 80 X X 5 20 1,03 k(CHLOORCYAAN, GESTABILISEERD)1741 BOORTRICHLORIDE 2TC 2541 X X X X 5 10 1,19 ra1749 CHLOORTRIFLUORIDE 2TOC 299 X X X X 5 30 1,40 a1858 HEXAFLUORPROPEEN (KOELGAS R 1216) 2A X X X X 10 22 1,11 ra1859 SILICIUMTETRAFLUORIDE 2TC 450 X X X X 5 2003000,741,104.1-60


P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P200Tabel 2 : VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN EN OPGELOSTE GASSENUN-nr. Naam en omschrijvingCL50 (ml/m 3 )FlessenCylindersDrukvatenKlassificatiecodeFlessenbatterijenPeriodiciteitvan debeproevingen(jaar) aBeproevingsdruk(bar) bVullingsgraadBijzondereverpakkingsvoorschriften1860 VINYLFLUORIDE, GESTABILISEERD 2F X X X X 10 250 0,64 a, ra1911 DIBORAAN 2TF 80 X X 5 250 0,07 d, k, o1912 MENGSEL VAN METHYLCHLORIDE EN 2F X X X X 10 17 0,81 a, raDICHLOORMETHAAN1952 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE ENKOOLSTOFDIOXIDE (MENGSEL VAN2A X X X X 10 1902500,660,75raraETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE)(MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE ENKOOLZUUR), met ten hoogste 9%ethyleenoxide1958 1,2-DICHLOOR-1,1,2,2-TETRAFLUOR- 2A X X X X 10 10 1,30 raETHAAN (KOELGAS R 114)1959 1,1-DIFLUORETHYLEEN (1,1-DIFLUOR- 2F X X X X 10 250 0,77 raETHEEN) (KOELGAS R 1132a)1962 ETHYLEEN (ETHEEN) 2F X X X X 10 2253000,340,381965 MENGSEL VAN KOOLWATERSTOF- 2F X X X X 10bra, v, zGASSEN, VLOEIBAAR GEMAAKT, N.E.G.MENGSEL AMENGSEL A01MENGSEL A02MENGSEL A0MENGSEL A1MENGSEL B1MENGSEL B2MENGSEL BMENGSEL C1967 INSECTICIDE, GAS, GIFTIG, N.E.G. 2T X X X X 5 z1968 INSECTICIDE, GAS, N.E.G. 2A X X X X 10 ra, z1969 ISOBUTAAN 2F X X X X 10 10 0,49 ra, v1973 MENGSEL VAN CHLOORDIFLUOR-METHAAN EN CHLOORPENTAFLUOR-ETHAAN met een vast kookpunt, dat ca. 49%chloordifluormethaan bevat (KOELGAS R 502)1974 BROOMCHLOORDIFLUORMETHAAN(KOELGAS R 12B1)1975 MENGSEL VAN STIKSTOFMONOXIDE ENDISTIK-STOFTETROXIDE (MENGSEL VANSTIKSTOFMONOXIDE ENSTIKSTOFDIOXIDE)1010101010101010101015151520252525300,500,490,480,470,460,450,440,430,422A X X X X 10 31 1,01 ra2A X X X X 10 10 1,61 ra2TOC 115 X X X 5 k, z1976 OCTAFLUORCYCLOBUTAAN (KOELGAS 2A X X X X 10 11 1,32 raRC 318)1978 PROPAAN 2F X X X X 10 23 0,43 ra, v1982 TETRAFLUORMETHAAN (KOELGAS R 14) 2A X X X X 10 2003000,710,901983 1-CHLOOR-2,2,2-TRIFLUORETHAAN 2A X X X X 10 10 1,18 ra(KOELGAS R 133a)1984 TRIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 23) 2A X X X X 10 1902500,880,96rara2035 1,1,1-TRIFLUORETHAAN (KOELGAS 2F X X X X 10 35 0,73 raR 143a)2036 XENON 2A X X X X 10 130 1,282044 2,2-DIMETHYLPROPAAN 2F X X X X 10 10 0,53 ra2073 AMMONIAK, OPLOSSING IN WATER, met 4Aeen densiteit bij 15°C lager dan 0,880die meer dan 35% maar ten hoogste 40%X X X X 5 10 0,80 bammoniak bevatdie meer dan 40% maar ten hoogste 50%X X X X 5 12 0,77 bammoniak bevat2188 ARSEENWATERSTOF (ARSINE) 2TF 20 X X 5 42 1,10 d, k4.1-61


P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P200Tabel 2 : VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN EN OPGELOSTE GASSENUN-nr. Naam en omschrijvingCL50 (ml/m 3 )FlessenCylindersDrukvatenKlassificatiecodeFlessenbatterijenPeriodiciteitvan debeproevingen(jaar) aBeproevingsdruk(bar) bVullingsgraadBijzondereverpakkingsvoorschriften2189 DICHLOORSILAAN 2TFC 314 X X X X 5 102000,901,082191 SULFURYLFLUORIDE 2T 3020 X X X X 5 50 1,10 u2192 GERMAANWATERSTOF (GERMAAN) C 2TF 620 X X X X 5 250 0,064 d, q, r,ra2193 HEXAFLUORETHAAN (KOELGAS R 116) 2A X X X X 10 200 1,132194 SELEENHEXAFLUORIDE 2TC 50 X X 5 36 1,46 k, ra2195 TELLUURHEXAFLUORIDE 2TC 25 X X 5 20 1,00 k, ra2196 WOLFRAAMHEXAFLUORIDE 2TC 160 X X 5 10 3,08 a, k, ra2197 WATERSTOFJODIDE, WATERVRIJ2TC 2860 X X X X 5 23 2,25 a, d, ra(JOODWATERSTOF, WATERVRIJ)2198 FOSFORPENTAFLUORIDE 2TC 190 X X 5 200 0,90 k300 1,25 k2199 FOSFORWATERSTOF (FOSFINE) C 2TF 20 X X 5 225 0,30 d, k, q250 0,45 d, k, q2200 PROPADIEEN, GESTABILISEERD 2F X X X X 10 22 0,50 ra2202 WATERSTOFSELENIDE, WATERVRIJ 2TF 2 X X 5 31 1,60 k(SELEENWATERSTOF, WATERVRIJ)2203 SILICIUMWATERSTOF (SILAAN) C 2F X X X X 10 225 0,32 q250 0,36 q2204 CARBONYLSULFIDE 2TF 1700 X X X X 5 30 0,87 ra, u2417 CARBONYLFLUORIDE 2TC 360 X X X X 5 200 0,47300 0,702418 ZWAVELTETRAFLUORIDE 2TC 40 X X 5 30 0,91 k, ra2419 BROOMTRIFLUORETHYLEEN2F X X X X 10 10 1,19 ra(BROOMTRIFLUORETHEEN)2420 HEXAFLUORACETON 2TC 470 X X X X 5 22 1,08 ra2421 DISTIKSTOFTRIOXIDE 2TOC VERVOER VERBODEN2422 OCTAFLUOR-2-BUTEEN (KOELGAS R 1318) 2A X X X X 10 12 1,34 ra2424 OCTAFLUORPROPAAN (KOELGAS R 218) 2A X X X X 10 25 1,04 ra2451 STIKSTOFTRIFLUORIDE 2O X X X X 10 200 0,502452 ETHYLACETHYLEEN, GESTABILISEERD 2F X X X X 10 10 0,57 c, ra2453 ETHYLFLUORIDE (KOELGAS R 161) 2F X X X X 10 30 0,57 ra2454 METHYLFLUORIDE (KOELGAS R 41) 2F X X X X 10 300 0,63 ra2455 METHYLNITRIET 2A VERVOER VERBODEN2517 1-CHLOOR-1,1-DIFLUORETHAAN2F X X X X 10 10 0,99 ra(KOELGAS R 142 b)2534 METHYLCHLOORSILAAN 2TFC 600 X X X X 5 ra, z2548 CHLOORPENTAFLUORIDE 2TOC 122 X X 5 13 1,49 a, k2599 AZEOTROPISCH MENGSEL VANCHLOORTRIFLUORMETHAAN ENTRIFLUORMETHAAN, dat ca. 60%chloortrifluormethaan bevat (KOELGAS R 503)2A X X X X 10 31421000,120,170,64rarara2601 CYCLOBUTAAN 2F X X X X 10 10 0,63 ra2602 AZEOTROPISCH MENGSEL VANDICHLOORDIFLUORMETHAAN EN 1,1-DIFLUORMETHAAN dat ca. 74% dichloordifluormethaanbevat (KOELGAS R 500)2A X X X X 10 22 1,01 ra2676 ANTIMOONWATERSTOF (STIBINE) 2TF 20 X X 5 200 0,49 k, r, ra2901 BROOMCHLORIDE 2TOC 290 X X X X 5 10 1,50 a3057 TRIFLUORACETYLCHLORIDE 2TC 10 X X X 5 17 1,17 k, ra3070 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE ENDICHLOORDIFLUORMETHAAN, dat tenhoogste 12,5% ethyleenoxide bevat2A X X X X 10 18 1,09 ra3083 PERCHLORYLFLUORIDE 2TO 770 X X X X 5 33 1,21 u3153 PERFLUOR(METHYLVINYL)ETHER 2F X X X X 10 20 0,75 ra3154 PERFLUOR(ETHYLVINYL) ETHER 2F X X X X 10 10 0,98 ra3157 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, OXIDEREND,N.E.G.2O X X X X 10 z4.1-62


P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P200Tabel 2 : VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN EN OPGELOSTE GASSENUN-nr. Naam en omschrijvingCL50 (ml/m 3 )FlessenCylindersDrukvatenKlassificatiecodeFlessenbatterijenPeriodiciteitvan debeproevingen(jaar) aBeproevingsdruk(bar) bVullingsgraadBijzondereverpakkingsvoorschriften3159 1,1,1,2-TETRAFLUORETHAAN (KOELGAS 2A X X X X 10 22 1,04 raR 134a)3160 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, 2TF ≤ 5000 X X X X 5 ra, zBRANDBAAR, N.E.G.3161 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, BRANDBAAR, 2F X X X X 10 ra, zN.E.G.3162 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, N.E.G. 2T ≤ 5000 X X X X 5 z3163 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, N.E.G. 2A X X X X 10 ra, z3220 PENTAFLUORETHAAN (KOELGAS R 125) 2A X X X X 10 49350,950,87rara3252 DIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 32) 2F X X X X 10 48 0,78 ra3296 HEPTAFLUORPROPAAN (KOELGAS R 227) 2A X X X X 10 13 1,21 ra3297 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN 2A X X X X 10 10 1,16 raCHLOORTETRA-FLUORETHAAN, dat tenhoogste 8,8% ethyleenoxide bevat3298 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN 2A X X X X 10 26 1,02 raPENTAFLUOR-ETHAAN, dat ten hoogste7,9% ethyleenoxide bevat3299 MENGSEL VAN ETHYLEEN-OXIDE EN 2A X X X X 10 17 1,03 raTETRAFLUORETHAAN, dat ten hoogste 5,6%ethyleenoxide bevat3300 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN 2TF > 2900 X X X X 5 28 0,73 raKOOLSTOFDIOXIDE (MENGSEL VANETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE)(MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE ENKOOLZUUR), met meer dan 87%ethyleenoxide3307 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, 2TO ≤ 5000 X X X X 5 zOXIDEREND, N.E.G.3308 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, 2TC ≤ 5000 X X X X 5 ra, zBIJTEND, N.E.G.3309 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, 2TFC ≤ 5000 X X X X 5 ra, zBRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G.3310 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, 2TOC ≤ 5000 X X X X 5 zOXIDEREND, BIJTEND, N.E.G.3318 AMMONIAK, OPLOSSING in water, met een 4TC X X X X 5 bdensiteit bij 15°C lager dan 0,880, die meerdan 50% ammoniak bevat3337 KOELGAS R 404A (zeotropisch mengsel van 2A X X X X 10 36 0,82 rapentafluorethaan, 1,1,1-trifluorethaan en1,1,1,2-tetrafluorethaan, met ongeveer 44%pentafluorethaan en 52% 1,1,1-trifluorethaan)3338 KOELGAS R 407A (zeotropisch mengsel van 2A X X X X 10 32 0,94 radifluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan, met ongeveer 20%difluormethaan en 40% pentafluorethaan)3339 KOELGAS R 407B (zeotropisch mengsel van 2A X X X X 10 33 0,93 radifluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan, met ongeveer 10%difluormethaan en 70% pentafluorethaan)3340 KOELGAS R 407C (zeotropisch mengsel van 2A X X X X 10 30 0,95 radifluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan, met ongeveer 23%difluormethaan en 25% pentafluorethaan)3354 INSECTICIDE, GAS, BRAND-BAAR, N.E.G. 2F X X X X 10 ra, z3355 INSECTICIDE, GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, 2TF X X X X 5 ra, zN.E.G.3374 ACETYLEEN ZONDER OPLOSMIDDEL(ETHYN ZONDER OPLOSMIDDEL)2F X X 5 60 c, p4.1-63


P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P200Tabel 2 : VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN EN OPGELOSTE GASSENUN-nr. Naam en omschrijvingCL50 (ml/m 3 )FlessenCylindersDrukvatenKlassificatiecodeFlessenbatterijenPeriodiciteitvan debeproevingen(jaar) aBeproevingsdruk(bar) bVullingsgraadBijzondereverpakkingsvoorschriftenabIs niet van toepassing op drukrecipiënten uit composietmateriaal.Voor de gasmengsels van UN-nummer 1965 wordt de maximale vulmassa per liter inhoud als volgt bekomen :HandelspropaanHandelsbutaanHoogst toelaatbare massa vande vulling per liter inhoudin kg/l0,500,490,480,470,46A1A0A02A01A0,450,440,430,42CBB2B10,440 0,450 0,463 0,474 0,485 0,495 0,505 0,516 0,525Dichtheid bij 50 °C inkg/lcdWordt aanzien als een pyrofoor gas.Wordt aanzien als giftig. De LC 50-waarde moet nog bepaald worden.P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P200Tabel 3 : STOFFEN DIE NIET INGEDEELD ZIJN BIJ KLASSE 2UN-nr. Naam en omschrijvingKlasseCL50 (ml/m 3 )FlessenCylindersDrukvatenKlassificatiecodeFlessenbatterijenPeriodiciteitvan de beproevingen(jaar) aBeproevingsdruk(bar) bBedrijfsdruk(bar) bBijzondereverpakkingsvoorschriften1051 CYAANWATERSTOF,6.1 TF1 40 X X 5 100 0,55 kGESTABILISEERD, met minder dan 3%water1052 FLUORWATERSTOF, WATERVRIJ 8 CT1 966 X X X 5 10 0,84 ab, ac1745 BROOMPENTAFLUORIDE 5.1 OTC 25 X X X 5 10bk, ab, ad1746 BROOMTRIFLUORIDE 5.1 OTC 50 X X X 5 10bk, ab, ad1790 FLUORWATERSTOFZUUR, met meer 8 CT1 966 X X X 5 10 0,84 ab, acdan 85% fluorwaterstof2495 JOODPENTAFLUORIDE 5.1 OTC 120 X X X 5 10bk, ab, adaIs niet van toepassing op drukrecipiënten uit composietmateriaal.bEen vrije ruimte van ten minste 8 volume-% is vereist.4.1-64


P201 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P201Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 3167, 3168 en 3169De volgende verpakkingen zijn toegelaten :1) de flessen, cylinders en drukvaten voor samengeperste gassen die voldoen aan de door de bevoegde overheidvastgestelde voorschriften <strong>betreffende</strong> de constructie, beproeving en vulling;2) bovendien zijn de volgende verpakkingen toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 isvoldaan :a) voor de niet-giftige gassen : samengestelde verpakkingen, die hermetisch gesloten glazen of metalen binnenverpakkingenbevatten met een maximale inhoud van 5 liter per collo, en die voldoen aan <strong>het</strong>beproevingsniveau van verpakkingsgroep III ;b) voor de giftige gassen : samengestelde verpakkingen, die hermetisch gesloten glazen of metalen binnenverpakkingenbevatten met een maximale inhoud van 1 liter per collo, en die voldoen aan <strong>het</strong>beproevingsniveau van verpakkingsgroep III.P202 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P202(voorbehouden)P203 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P203Deze instructie is van toepassing op de sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen van klasse 2.Voorschriften voor de gesloten cryogene recipiënten :1) Er moet voldaan worden aan de bijzondere verpakkingsvoorschriften van 4.1.6.2) Er moet voldaan worden aan de voorschriften van hoofdstuk 6.2.3) De gesloten cryogene recipiënten moeten zodanig geïsoleerd zijn dat zij niet kunnen beslaan met dauw of rijp.4) BeproevingsdrukDe sterk gekoelde vloeistoffen moeten vervat zijn in gesloten cryogene recipiënten die beproefd zijn met devolgende minimale beproevingsdrukken :a) voor de gesloten cryogene recipiënten met vacuumisolatie mag de beproevingsdruk niet lager zijn dan 1,3 keerde maximale inwendige druk van <strong>het</strong> gevuld recipiënt, tijdens <strong>het</strong> vullen en <strong>het</strong> ledigen inbegrepen, vermeerderdmet 100 kPa (1 bar) ;b) voor de andere gesloten cryogene recipiënten mag de beproevingsdruk niet lager zijn dan 1,3 keer de maximaleinwendige druk van <strong>het</strong> gevuld recipiënt, waarbij rekening moet worden gehouden met de druk die tijdens <strong>het</strong>vullen en <strong>het</strong> ledigen ontwikkeld wordt.5) VullingsgraadVoor de niet-giftige en niet-brandbare sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen (klassificatiecode 3A en 3O) mag –bij de vultemperatuur en bij een druk van 100 kPa (1 bar) – de vloeistoffase niet meer dan 98 % van de(water)capaciteit van <strong>het</strong> recipiënt innemen.Voor de brandbare sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen (klassificatiecode 3F) moet de vullingsgraad lagerblijven dan een dusdanig peil dat – wanneer de inhoud op een temperatuur zou gebracht worden die dedampspanning gelijk maakt aan de openingsdruk van de drukontspanningsinrichting – de vloeistoffase bij dietemperatuur 98 % van de (water)capaciteit van <strong>het</strong> recipiënt zou innemen.6) DrukontspanningsinrichtingenDe gesloten cryogene recipiënten moeten uitgerust zijn met ten minste één drukontspanningsinrichting.7) CompatibiliteitDe materialen die gebruikt worden voor de afdichting van de verbindingsnaden of voor <strong>het</strong> onderhoud van desluitingen moeten compatibel zijn met de inhoud van <strong>het</strong> recipiënt.Bij de recipiënten die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van oxiderende gassen (classificatiecode 3O) mogen diematerialen niet op een gevaarlijke wijze reageren met deze gassen.4.1-65


P203 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P203Voorschriften voor de open cryogene recipiënten :Enkel de volgende niet oxiderende sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen van classificatiecode 3A mogenvervoerd worden in open cryogene recipiënten : UN-nummers 1913, 1951, 1963, 1970, 1977, 2591, 3136 en 3158.De open cryogene recipiënten moeten gebouwd worden om te voldoen aan volgende voorschriften:1) De recipiënten moeten zodanig ontworpen, gebouwd, beproefd en uitgerust zijn dat ze kunnen weerstaan aan alleomstandigheden, met inbegrip van moeheid, waaraan ze tijdens hun normaal gebruik en onder normalevervoersvoorwaarden blootgesteld zullen worden.2) Hun capaciteit mag niet groter zijn dan 450 liter.3) De recipiënten moeten een dubbele wand bezitten waartussen zich een luchtledige ruimte bevindt, teneinde devorming van rijp op hun buitenwand te beletten.4) De constructiematerialen moeten geschikte mechanische eigenschappen bezitten bij de bedrijfstemperatuur.5) De materialen die in rechtstreeks contact komen met de gevaarlijke goederen mogen er niet door aangetast ofverzwakt worden en geen gevaarlijke effecten veroorzaken (bijvoorbeeld door de rol van katalysator bij een reactiete vervullen of door met de gevaarlijke goederen te reageren).6) De recipiënten die twee glazen wanden bezitten moeten in een buitenverpakking geplaatst worden met geschiktvulmateriaal of absorberend materiaal dat in staat is om aan de drukken en schokken te weerstaan die zich ondernormale vervoersvoorwaarden kunnen voordoen.7) De recipiënten moeten ontworpen zijn om in verticale positie te blijven gedurende <strong>het</strong> vervoer, bijvoorbeeld een basisbezitten waarvan de kleinste horizontale afmeting groter is dan de hoogte van <strong>het</strong> zwaartepunt wanneer ze tot hunmaximale capaciteit gevuld zijn, of gemonteerd zijn op cardan-ringen.8) De openingen van de recipiënten moeten uitgerust zijn met inrichtingen waarlangs de gassen kunnen ontsnappenmaar die <strong>het</strong> uitspatten van vloeistof verhinderen, en die zodanig ontworpen zijn dat ze op hun plaats blijvengedurende <strong>het</strong> vervoer.9) De volgende merktekens moeten op een permanente wijze aangebracht worden op de open cryogene recipiënten,bijvoorbeeld door instampen, graveren of etsen :– naam en adres van de fabrikant ;– nummer of naam van <strong>het</strong> model ;– <strong>het</strong> reeks– of lotnummer ;– <strong>het</strong> UN-nummer en de officiële vervoersnaam van de gassen waarvoor <strong>het</strong> recipiënt bestemd is;– de capaciteit van <strong>het</strong> recipiënt in liter.P204 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P204(Afgeschaft)4.1-66


P205 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P205Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3468.1) Voor de opslagsystemen met metaalhydriden moet voldaan worden aan de bijzondere verpakkingsvoorschriften van4.1.6.2) Enkel de drukrecipiënten met een watercapaciteit van niet meer dan 150 liter en met een maximaal ontwikkelde drukvan niet meer dan 25 MPa worden afgedekt door onderhavige verpakkingsinstructie.3) De opslagsystemen met metaalhydriden, die voldoen aan de des<strong>betreffende</strong> voorschriften voor de constructie en debeproevingen van de drukrecipiënten die gas bevatten van hoofdstuk 6.2, zijn alleen toegelaten voor <strong>het</strong> vervoer vanwaterstof.4) Wanneer drukrecipiënten uit staal of composietdrukrecipiënten met een bekleding uit staal gebruikt worden, mogenenkel die welke overeenkomstig 6.2.2.9.2 j) <strong>het</strong> merkteken “H” dragen gebezigd worden.5) De opslagsystemen met metaalhydriden moeten voldoen aan de bedrijfsvoorwaarden, ontwerpcriteria, nominalecapaciteit, beproevingen op <strong>het</strong> constructietype, beproevingen per lot, routinebeproevingen, proefdruk, nominalevuldruk en bepalingen inzake drukontlastingsinrichtingen voor verplaatsbare opslagsystemen met metaalhydridendie in ISO-norm 19111:2008 (Transportable gas storage devices – Hydrogen absorbed in reversible metal hydride)gespecificeerd zijn, en hun conformiteit en goedkeuring moeten overeenkomstig 6.2.2.5 geëvalueerd worden.6) De opslagsystemen met metaalhydriden moeten met waterstof gevuld worden bij een druk die de nominale vuldrukniet overschrijdt dewelke overeenkomstig ISO-norm 16111:2008 in <strong>het</strong> permanent kenmerk van <strong>het</strong> systeem isaangegeven.7) De voorschriften inzake de periodieke beproevingen voor een opslagsysteem met metaalhydriden moetenbeantwoorden aan ISO-norm 16111:2008 en uitgevoerd worden overeenkomstig 6.2.2.6 ; <strong>het</strong> interval tussen deperiodieke beproevingen mag niet groter zijn dan vijf jaar.P206 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P206Deze verpakkingsinstructie is van toepassing op UN 3150 apparaten, klein, met koolwaterstofgas of navulpatronen metkoolwaterstofgas voor kleine apparaten, met aftapinrichting.1) Er moet voldaan worden aan de bijzondere verpakkingsvoorschriften van 4.1.6, wanneer deze van toepassing zijn.2) De voorwerpen moeten voldoen aan de voorschriften van <strong>het</strong> land waar ze gevuld werden.3) De apparaten en de navulpatronen moeten verpakt worden in buitenverpakkingen die beantwoorden aan 6.1.4 endie conform hoofdstuk 6.1 getest en goedgekeurd zijn voor verpakkingsgroep II.4.1-67


P300 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P300Deze verpakkingsinstructie is van toepassing op UN-nummer 3064.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:Metalen dozen, elk met een maximale inhoud van 1 liter, die op hun beurt verpakt zijn in een houten kist (4C1, 4C2, 4D of4F) die maximum 5 liter oplossing mag bevatten.Bijkomende bepalingen:1. De metalen dozen moeten volledig omgeven zijn door als buffer dienende absorberende stoffen.2. De houten kisten moeten volledig voorzien zijn van een binnenbekleding uit geschikte stoffen, die ondoordringbaar isvoor water en nitroglycerine.P301 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P301Deze verpakkingsinstructie is van toepassing op UN-nummer 3165.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:1) Een drukrecipiënt uit aluminium dat uit buizen is vervaardigd en gelaste bodems bezit. Binnen deze recipiënt moet debrandstof vervat zijn in een omsluiting uit gelast aluminium met een inwendig volume van ten hoogste 46 liter. Deberekeningsdruk van de uitwendige houder moet ten minste 1275 kPa bedragen (manometerdruk) en zijn barstdruk tenminste 2755 kPa (manometerdruk). Elke houder moet tijdens zijn constructie en voor de verzending een lektestondergaan en lekdicht bevonden worden. Een volledige inwendige eenheid moet zorgvuldig met een als buffer dienendonbrandbaar materiaal zoals vermiculite zodanig in een sterke en hermetisch gesloten metalen buitenverpakkingverpakt worden dat alle aansluitingen efficiënt beschermd zijn. De maximale hoeveelheid brandstof per recipiënt en percollo bedraagt 42 liter.2) Een drukrecipiënt uit aluminium. Binnen deze recipiënt moet de brandstof vervat zijn in een gasdicht en gelastbrandstofcompartiment, met een blaas uit elastomeer die een inwendig volume heeft van ten hoogste 46 liter. Deberekeningsdruk van de drukrecipiënt moet ten minste 2860 kPa bedragen (manometerdruk) en zijn barstdruk tenminste 5170 kPa (manometerdruk). Elke recipiënt moet tijdens zijn constructie en voor de verzending een lektestondergaan en lekdicht bevonden worden. Een volledige inwendige eenheid moet zorgvuldig met een als buffer dienendonbrandbaar materiaal zoals vermiculite zodanig in een sterke en hermetisch gesloten metalen buitenverpakkingverpakt worden dat alle aansluitingen efficiënt beschermd zijn. De maximale hoeveelheid brandstof per recipiënt en percollo bedraagt 42 liter.P302 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P302Deze verpakkingsinstructie is van toepassing op UN-nummer 3269.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan :Samengestelde verpakkingen die voldien aan <strong>het</strong> beproevingsniveau van de verpakkingsgroepen II of III, overeenkomstigde op <strong>het</strong> basisproduct toegepaste criteria van klasse 3. Het basisproduct en de activator (organisch peroxide) moeten elkafzonderlijk verpakt zijn in een binnenverpakking. De componenten mogen in dezelfde buitenverpakking geplaatst zijn, opvoorwaarde dat zij in geval van lekkage niet gevaarlijk met elkaar reageren. De hoeveelheid activator per binnenverpakkingis beperkt tot 125 ml voor een vloeistof en 500 g voor een vaste stof.4.1-68


P400 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P400De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:1) Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6. Ze moeten vervaardigd zijn uitstaal en onderworpen worden aan een initiële beproeving en vervolgens om de 10 jaar aan periodiekebeproevingen bij een druk die niet lager mag zijn dan 1 MPa (10 bar, manometerdruk). Tijdens <strong>het</strong> vervoer moet devloeistof afgedekt zijn door een inert gas waarvan de manometerdruk niet lager mag zijn dan 20 kPa (0,2 bar);2) Kisten (4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F of 4G), vaten (1A2, 1B2, 1N2, 1D of 1G) of jerrycans (3A2 of 3B2) die hermetischgesloten kannen uit metaal met binnenverpakkingen uit glas of metaal bevatten, elk met een inhoud van niet meer dan1 liter, en voorzien van een schroefstop met pakking. De binnenverpakkingen moeten langs alle kanten vastgezetworden met een voldoende hoeveelheid droog, absorberend en onbrandbaar vulmateriaal om de volledige inhoud tekunnen absorberen. De binnenverpakkingen mogen slechts tot ten hoogste 90% van hun inhoud gevuld worden. Demaximale netto massa van de buitenverpakkingen bedraagt 125 kg;3) Vaten uit staal, uit aluminium of uit een ander metaal (1A2, 1B2 of 1N2), jerrycans (3A2 of 3B2) of kisten (4A of 4B), elkmet een maximale netto massa van 150 kg; ze bevatten hermetisch gesloten kannen uit metaal, elk met een inhoud vanniet meer dan 4 liter en voorzien van een schroefstop met pakking. De binnenverpakkingen moeten langs alle kantenvastgezet worden met een voldoende hoeveelheid droog, absorberend en onbrandbaar vulmateriaal om de hele inhoudte kunnen absorberen. Elke laag binnenverpakkingen moet van de andere gescheiden worden door een schot envulmateriaal. De binnenverpakkingen mogen slechts tot ten hoogste 90% van hun inhoud gevuld worden.Bijzonder verpakkingsvoorschriftPP86 Voor de UN-nummers 3392 en 3394 moet de lucht uit de gasfase geëlimineerd worden met behulp van stikstofof een ander middel.P401 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P401De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:1) Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6. Ze moeten vervaardigd zijn uitstaal en onderworpen worden aan een initiële beproeving en vervolgens om de 10 jaar aan periodiekebeproevingen bij een druk die niet lager mag zijn dan 0,6 MPa (6 bar, manometerdruk). Tijdens <strong>het</strong> vervoer moet devloeistof afgedekt zijn door een inert gas waarvan de manometerdruk niet lager mag zijn dan 20 kPa (0,2 bar);2) Samengestelde verpakkingen die binnenverpakkingen bevatten uit glas,metaal of kunststof, voorzien van een schroefstop en omgeven door eeneen voldoende hoeveelheid inert en absorberend vulmateriaal om dehele inhoud te kunnen absorberenBijzondere verpakkingsvoorschriften eigen aan <strong>het</strong> RID en ADR:Binnenverpakking1 literBuitenverpakking30 kg(maximale nettomassa)RR7Voor de UN-nummers 1183, 1242, 1295 en 2988 moeten de drukrecipiënten evenwel om de vijf jaar aan debeproeving onderworpen worden.4.1-69


P402 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P402De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:1) Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6. Ze moeten vervaardigd zijn uitstaal en onderworpen worden aan een initiële beproeving en vervolgens om de 10 jaar aan periodiekebeproevingen bij een druk die niet lager mag zijn dan 0,6 MPa (6 bar, manometerdruk). Tijdens <strong>het</strong> vervoer moet devloeistof afgedekt zijn door een inert gas waarvan de manometerdruk niet lager mag zijn dan 20 kPa (0,2 bar);2) Samengestelde verpakkingen die binnenverpakkingen bevatten uit glas,metaal of kunststof, voorzien van een schroefstop en omgeven door eeneen voldoende hoeveelheid inert en absorberend vulmateriaal om dehele inhoud te kunnen absorberen3) Vaten uit staal (1A1) met een inhoud van ten hoogste 250 liter.Binnenverpakking10 kg(glas)15 kg(metaal ofkunststof)Buitenverpakking125 kg125 kg4) Composietverpakkingen die bestaan uit een recipiënt uit kunststof met een stalen vat of een aluminium vat alsbuitenverpakking (6HA1 of 6HB1), met een inhoud van ten hoogste 250 liter.Bijzondere verpakkingsvoorschriften eigen aan <strong>het</strong> RID en ADR :RR4RR7RR8De openingen van recipiënten voor UN-nummer 3130 moeten hermetisch afgesloten worden met behulp van twee inserie geplaatste inrichtingen; ten minste één hiervan moet geschroefd zijn of op gelijkwaardige wijze bevestigd.Voor UN-nummer 3192 moeten de drukrecipiënten evenwel om de vijf jaar aan de beproeving onderworpenworden.Voor de UN-nummers 1389, 1391, 1411, 1421, 1928, 3129, 3130, 3148 en 3482 moeten de drukrecipiëntenevenwel aan de initiële beproeving en vervolgens aan de periodieke beproevingen onderworpen worden bij eenbeproevingsdruk van ten minste 1 Mpa (10 bar).4.1-70


P403 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P403De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:Samengestelde verpakkingenBinnenverpakkingen Buitenverpakkingen Maximale netto massauit glasuit kunststofuit metaal2 kg15 kg20 kgDe binnenverpakkingen moeten hermetischgesloten zijn (bijvoorbeeld metbehulp van plakband of schroefstoppen).Vatenuit staal (1A2)uit aluminium (1B2)uit metaal behalve staal of aluminium (1N2)uit kunststof (1H2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)Kistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout (4C1)uit massief hout, met stofdichte wanden(4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit geëxpandeerde kunststof (4H1)uit stijve kunststof (4H2)Jerrycansuit staal (3A2)uit aluminium (3B2)uit kunststof (3H2)400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg250 kg250 kg250 kg125 kg125 kg60 kg250 kg120 kg120 kg120 kgEnkelvoudige verpakkingen :Vatenuit staal (1A1, 1A2)uit aluminium (1B1, 1B2)uit metaal behalve staal of aluminium (1N1, 1N2)uit kunststof (1H1, 1H2)Jerrycansuit staal (3A1, 3A2)uit aluminium (3B1, 3B2)uit kunststof (3H1, 3H2)Composietverpakkingenrecipiënt uit kunststof met een vat uit staal of aluminium als buitenverpakking (6HA1 of6HB1)recipiënt uit kunststof met een vat uit karton, kunststof of gelamineerd hout alsbuitenverpakking (6HG1, 6HH1 of 6HD1)recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit staal of aluminium of met een kist uitmassief hout, gelamineerd hout, karton of stijve kunststof als buitenverpakking (6HA2,6HB2, 6HC, 6HD2, 6HG2 of 6HH2 )Maximale netto massa250 kg250 kg250 kg250 kg120 kg120 kg120 kg250 kg75 kg75 kgDrukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6.Aanvullend voorschrift:De verpakkingen moeten hermetisch gesloten zijn.Bijzonder verpakkingsvoorschriftPP83 Voor UN-nummer 2813 mogen waterdichte zakjes, die niet meer dan 20 g voor <strong>het</strong> ontwikkelen van warmtebestemd product bevatten, verpakt worden voor <strong>het</strong> vervoer. Elk waterdicht zakje moet in een afgedichtekunststofzak geplaatst worden, die op zijn beurt in een tussenverpakking geplaatst wordt. Eenbuitenverpakking mag niet meer dan 400 g product bevatten. In de verpakking mag zich geen water of eenandere vloeistof bevinden die met de met water reactieve stof kan reageren.4.1-71


P404 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P404Deze instructie is van toepassing op de pyrofore vaste stoffen (UN-nummers 1383, 1854, 1855, 2008, 2441, 2545,2546, 2846, 2881, 3200, 3391 en 3393).De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:1) Samengestelde verpakkingen:Buitenverpakkingen: (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F of 4H2)Binnenverpakkingen:Uit metaal met een maximale netto massa van 15 kg elk.De binnenverpakkingen moeten hermetisch gesloten zijn en voorzien zijn van eenschroefstop.2) Metalen verpakkingen: (1A1, 1A2, 1B1, 1N1, 1N2, 3A1, 3A2, 3B1 en 3B2)Maximale bruto massa: 150 kg3) Composietverpakkingen: Recipiënt uit kunststof met een vat uit staal of aluminium als buitenverpakking (6HA1 of6HB1)Maximale bruto massa: 150 kg.Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6.Bijzonder verpakkingsvoorschriftPP86 Voor de UN-nummers 3391 en 3393 moet de lucht uit de gasfase geëlimineerd worden met behulp van stikstofof een ander middel.P405 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P405Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 1381.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:1) Voor UN 1381 fosfor, onder water:a) Samengestelde verpakkingen:Buitenverpakkingen: (4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D of 4F)Maximale netto massa:Binnenverpakkingen:75 kg.i) hermetisch gesloten kannen uit metaal met een maximale netto massa van 15 kgelk ; ofii) binnenverpakkingen uit glas met een maximale netto massa van 2 kg elk, dielangs alle kanten vastgezet worden met een voldoende hoeveelheid droog,absorberend en onbrandbaar vulmateriaal om de volledige inhoud te kunnenabsorberen.b) Vaten (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1 of 1N2) ; maximale netto massa: 400 kgJerrycans (3A1 of 3B1) ; maximale netto massa: 120 kg.Deze verpakingen moeten voldoen aan de in 6.1.5.4 gedefinieerde dichtheidsbeproeving, op <strong>het</strong>beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.2) Voor UN 1381 fosfor, droog:a) onder gesmolten vorm: vaten (1A2, 1B2 of 1N2) met een maximale netto massa van 400 kg;b) in projectielen of in voorwerpen met een hard omhulsel, vervoerd zonder componenten die ingedeeld zijn bijklasse 1: door de bevoegde overheid gespecificeerde verpakkingen.4.1-72


P406 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P406De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:1. Samengestelde verpakkingenbuitenverpakkingen: (4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2, 1G, 1D, 1H2 of 3H2)binnenverpakkingen: waterbestendig2. Vaten uit kunststof, gelamineerd hout of karton (1H2, 1D of 1G) of kisten (4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G en 4H2),met een waterbestendige binnenzak, een voering uit kunststof of een waterdichte binnenbekleding.3. Vaten uit metaal (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1 of 1N2), vaten uit kunststof (1H1 of 1H2), jerrycans uit metaal (3A1,3A2, 3B1 of 3B2), jerrycans uit kunststof (3H1 of 3H2), recipiënten uit kunststof met een vat uit staal of aluminiumals buitenverpakking (6HA1 of 6HB1), recipiënten uit kunststof met een vat uit karton, kunststof of gelamineerd houtals buitenverpakking (6HG1, 6HH1 of 6HD1), recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit staal of aluminium of meteen kist uit massief hout, gelamineerd hout, karton of stijve kunststof als buitenverpakking (6HA2, 6HB2, 6HC,6HD2, 6HG2 of 6HH2).Bijkomende bepalingen :1. De verpakkingen moeten zodanig ontworpen en vervaardigd zijn dat lekkage van water, alcohol of flegmatiseermiddelvermeden wordt.2. De verpakkingen moeten zodanig ontworpen en vervaardigd zijn dat een explosieve overdruk of een inwendige drukvan meer dan 300 kPa (3 bar) vermeden wordt.Bijzondere verpakkingsvoorschriften :PP24 De UN-nummers 2852, 3364, 3365, 3366, 3367, 3368 en 3369 mogen niet vervoerd worden in hoeveelhedendie groter zijn dan 500 gram per collo.PP25 Voor UN-nummer 1347 mag de hoeveelheid product per collo niet groter zijn dan 15 kg.PP26 De verpakkingen voor UN-nummers 1310, 1320, 1321, 1322, 1344, 1347, 1348, 1349, 1517, 2907, 3317 en 3376mogen geen lood bevatten.PP48 Voor UN-nummer 3474 mogen geen metalen verpakkingen gebruikt worden.PP78 UN-nummer 3370 mag niet vervoerd worden in hoeveelheden die groter zijn dan 11,5 kg per collo.PP80 De verpakkingen voor de UN-nummers 2907 moeten voldoen aan <strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroepII. Verpakkingen die voldoen aan de criteria van <strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroep I mogen nietgebruikt worden.P407 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P407Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 1331, 1944, 1945 en 2254.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan :Samengestelde verpakkingen met perfect gesloten binnenverpakkingen opdat in normale vervoersomstandighedenelke ongewilde ontbranding vermeden wordt. De maximale brutomassa van <strong>het</strong> collo mag niet groter zijn dan 45 kg,behalve bij de kisten uit karton waar de limiet 30 kg is.Bijkomende bepaling:De lucifers moeten stevig weerhouden worden.Bijzonder verpakkingsvoorschrift:PP27 UN 1331 wrijvingslucifers mogen niet samen met andere gevaarlijke goederen in eenzelfde buitenverpakkingverpakt worden, behalve met veiligheidslucifers of waslucifers die zich dan in afzonderlijke binnenverpakkingenmoeten bevinden. De binnenverpakkingen mogen niet meer dan 700 wrijvingslucifers bevatten.4.1-73


P408 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P408Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3292.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:1) De cellen:moeten in geschikte buitenverpakkingen geplaatst worden, met voldoende als buffer dienende stoffen om elk contacttussen de cellen onderling en tussen de cellen en de binnenwanden van de buitenverpakkingen te verhinderen, evenalselke gevaarlijke verplaatsing van de cellen in de buitenverpakking gedurende <strong>het</strong> vervoer. De verpakkingen moetenvoldoen aan <strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.2) De batterijen:mogen onverpakt vervoerd worden, of in beschermende verpakkingen (in volledig gesloten verpakkingen of in houtenkratten bijvoorbeeld). De polen mogen niet belast worden met <strong>het</strong> gewicht van andere batterijen of apparaten die zich indezelfde verpakking bevinden.Bijkomende bepaling:De batterijen moeten tegen kortsluitingen beschermd worden en zodanig geïsoleerd zijn dat elke kortsluitingvermeden wordt.P409 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P409Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 2956, 3242 en 3251.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan :1) Vaten uit karton (1G) die voorzien mogen zijn van een voering of een bekleding, met een maximale netto massa van50 kg.2) Samengestelde verpakkingen: één enkele zak uit kunststof in een kist uit karton (4G), met een maximale netto massavan 50 kg.3) Samengestelde verpakkingen : verpakkingen uit kunststof met een maximale netto massa van 5 kg elk, in een kist uitkarton (4G) of een vat uit karton (1G) als buitenverpakking; de maximale netto massa bedraagt 25 kg.4.1-74


P410 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P410De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:Samengestelde verpakkingen:BinnenverpakkingenUit glasUit kunststof 1)Uit metaal1), 2)Uit papier 101), 2)Uit karton 1010 kg30 kg40 kgkgkg1) Deze verpakkingen moeten stof-dichtzijn.2) Deze binnenverpakkingen mo-gen nietgebruikt worden wanneer de vervoerdestoffen tijdens <strong>het</strong> vervoer vloeibaarkunnen worden.Enkelvoudige verpakkingen:BuitenverpakkingenVatenuit staal (1A2)uit aluminium (1B2)uit metaal behalve staal of aluminium (1N2)uit kunststof (1H2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G) 1)Kistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout (4C1)uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G) 1)uit geëxpandeerde kunststof (4H1)uit stijve kunststof (4H2)Jerrycansuit staal (3A2)uit aluminium (3B2)uit kunststof (3H2)Vatenuit staal (1A1 of 1A2)400uit aluminium (1B1 of 1B2)uit metaal behalve staal of aluminium (1N1 of 1N2)uit kunststof (1H1 of 1H2)Jerrycansuit staal (3A1 of 3A2)uit aluminium (3B1 of 3B2)uit kunststof (3H1 of 3H2)Kistenuit staal (4A) 3)uit aluminium (4B) 3)uit massief hout (4C1) 3)uit gelamineerd hout (4D) 3)uit spaanplaat (4F) 3)uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2) 3)uit karton (4G) 3)uit stijve kunststof (4H2) 3)Zakken3), 4)zakken (5H3, 5H4, 5L3, 5M2)Composietverpakkingen:Recipiënt uit kunststof met een vat uit staal, aluminium, gelamineerd hout, karton ofkunststof als buitenverpakking (6HA1, 6HB1, 6HG1, 6HD1 of 6HH1)Recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit staal of aluminium of met een kist uitmassief hout, gelamineerd hout, karton of stijve kunststof als buitenverpakking(6HA2, 6HB2, 6HC, 6HD2, 6HG2 of 6HH2)Recipiënt uit glas met een vat uit staal, aluminium, gelamineerd hout of karton alsbuitenverpakking (6PA1, 6PB1, 6PD1 of 6PG1), of met een korf of kist uit staal ofaluminium, een kist uit massief hout of karton of een rieten korf als buitenverpakking(6PA2, 6PB2, 6PC, 6PD2 of 6PG2) of met een buitenverpakking uit stijve kunststof ofgeëxpandeerde kunststof (6PH2 of 6PH1)Maximale netto massaVerpakkingsgroepII400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg60 kg400 kg120 kg120 kg120 kgkg400 kg400 kg400 kg120 kg120 kg120 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg50 kg400 kg75 kg75 kgVerpakkingsgroepIII400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg60 kg400 kg120 kg120 kg120 kg400 kg400 kg400 kg400 kg120 kg120 kg120 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg50 kg400 kg75 kg75 kg4.1-75


3)4)P410 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P410Deze verpakkingen mogen niet gebruikt worden voor stoffen die tijdens <strong>het</strong> vervoer vloeibaar kunnen worden.Deze verpakkingen mogen enkel maar gebruikt worden voor stoffen van verpakkingsgroep II, wanneer die in een gesloten wagonof in een gesloten container vervoerd worden.Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6.Bijzondere verpakkingsvoorschriften:PP39 Een ontgassingsinrichting is vereist op de metalen verpakkingen voor UN-nummer 1378.PP40 Zakken zijn niet toegelaten voor de UN-nummers 1326, 1352, 1358, 1395, 1396, 1436, 1437, 1871, 2805 en3182 , verpakkingsgroep II.PP83 Voor UN-nummer 2813 mogen waterdichte zakjes, die niet meer dan 20 g voor <strong>het</strong> ontwikkelen van warmtebestemd product bevatten, verpakt worden voor <strong>het</strong> vervoer. Elk waterdicht zakje moet in een afgedichtekunststofzak geplaatst worden, die op zijn beurt in een tussenverpakking geplaatst wordt. Een buitenverpakkingmag niet meer dan 400 g product bevatten. In de verpakking mag zich geen water of een andere vloeistofbevinden die met de met water reactieve stof kan reageren.P411 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P411Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3270.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:1) Kisten uit karton met een maximale bruto massa van 30 kg.2) Andere verpakkingen, op voorwaarde dat een explosie tengevolge van een toename van de inwendige druk nietmogelijk is. De maximale netto massa bedraagt 30 kg.4.1-76


P500 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P500Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3356.Aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 moet voldaan worden.De verpakkingen moeten voldoen aan <strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.De zuurstofgeneratoren moeten vervoerd worden in een collo dat voldoet aan de volgende voorschriften wanneer eengenerator in <strong>het</strong> collo geactiveerd wordt:a) deze generator mag de andere generatoren in <strong>het</strong> collo niet activeren;b) <strong>het</strong> verpakkingsmateriaal mag niet ontbranden; enc) de temperatuur van <strong>het</strong> buitenoppervlak van <strong>het</strong> collo mag niet hoger zijn dan 100°C.P501 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P501Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 2015.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:Samengestelde verpakkingen:1) Binnenverpakkingen uit glas, kunststof of metaal in een kist (4A, 4B, 4C1,4C2, 4D, 4H2), in een vat (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D) of in een jerrycan (3A2,3B2, 3H2)2) Afzonderlijk in een zak uit kunststof vervatte binnenverpakkingen uitkunststof of metaal, in een kist uit karton (4G) of in een vat uit karton (1G)Inhoud van debinnenverpakkingen5 liter2 literMaximale nettomassa125 kg50 kgEnkelvoudige verpakkingen:Vatenuit staal (1A1)uit aluminium (1B1)uit metaal behalve staal of aluminium (1N1)uit kunststof (1H1)Jerrycansuit staal (3A1)uit aluminium (3B1)uit kunststof (3H1)Composietverpakkingen :Recipiënt uit kunststof met een vat uit staal of aluminium als buitenverpakking(6HA1, 6HB1)Recipiënt uit kunststof met een kist uit karton, kunststof of gelamineerd houtals buitenverpakking (6HG1, 6HH1, 6HC, 6HD1)Recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit staal of aluminium of met eenkist uit massief hout, gelamineerd hout, karton of stijve kunststof alsbuitenverpakking (6HA2, 6HB2, 6HC, 6HD2, 6HG2 of 6HH2)Recipiënt uit glas met een vat uit staal, aluminium, karton, gelamineerd hout,stijve kunststof of geëxpandeerde kunststof als buitenverpakking (6PA1,6PB1, 6PG1, 6PD1, 6PH1 of 6PH2), of met een korf of kist uit staal ofaluminium, een kist uit massief hout of karton of een rieten korf alsbuitenverpakking (6PA2, 6PB2, 6PC, 6PD2 of 6PG2)Bijkomende bepalingen:1. De verpakkingen mogen slechts tot ten hoogste 90 % van hun inhoud gevuld worden.2. De verpakkingen moeten voorzien worden van een ontgassingsinrichting.Maximale inhoud250 liter60 liter250 liter250 liter60 liter60 liter4.1-77


P502 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P502De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:Samengestelde verpakkingenBinnenverpakkingen Buitenverpakkingen Maximale netto massauit glasuit metaaluit kunststof5 liter5 liter5 literVatenuit staal (1A2)uit aluminium (1B2)uit metaal behalve staal of aluminium (1N2)uit kunststof (1H2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)125 kg125 kg125 kg125 kg125 kg125 kgKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout (4C1)uit massief hout, met stofdichte wanden(4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit geëxpandeerde kunststof (4H1)uit stijve kunststof (4H2)125 kg125 kg125 kg125 kg125 kg125 kg125 kg60 kg125 kgEnkelvoudige verpakkingen:Vatenuit staal (1A1)uit aluminium (1B1)uit kunststof (1H1)Jerrycansuit staal (3A1)uit aluminium (3B1)uit kunststof (3H1)ComposietverpakkingenRecipiënt uit kunststof met een vat uit staal of aluminium als buitenverpakking (6HA1,6HB1)Recipiënt uit kunststof met een kist uit karton, kunststof of gelamineerd hout alsbuitenverpakking (6HG1, 6HH1, 6HD1)Recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit staal of aluminium of met een kist uitmassief hout, gelamineerd hout, karton of stijve kunststof als buitenverpakking (6HA2,6HB2, 6HC, 6HD2, 6HG2 of 6HH2)Recipiënt uit glas met een vat uit staal, aluminium, karton, gelamineerd hout, stijvekunststof of geëxpandeerde kunststof als buitenverpakking (6PA1, 6PB1, 6PG1, 6PD1,6PH1 of 6PH2), of met een korf of kist uit staal of aluminium, een kist uit massief hout ofkarton of een rieten korf als buitenverpakking (6PA2, 6PB2, 6PC, 6PG2 of 6PD2)Maximale inhoud250 liter60 liter250 liter250 liter60 liter60 literBijzonder verpakkingsvoorschrift:PP28 Voor UN-nummer 1873 zijn enkel binnenverpakkingen uit glas toegelaten wanneer samengesteldeverpakkingen gebruikt worden, en binnenrecipiënten uit glas wanneer composietverpakkingen gebruiktworden.4.1-78


P503 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P503De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:Samengestelde verpakkingenBinnenverpakkingen Buitenverpakkingen Maximale netto massauit glasuit metaaluit kunststof5 kg5 kg5 kgVatenuit staal (1A2)uit aluminium (1B2)uit metaal behalve staal of aluminium (1N2)uit kunststof (1H2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)125 kg125 kg125 kg125 kg125 kg125 kgKistenuit staal (4A)uit aluminium (4B)uit massief hout (4C1)uit massief hout, met stofdichte wanden(4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit geëxpandeerde kunststof (4H1)uit stijve kunststof (4H2)125 kg125 kg125 kg125 kg125 kg125 kg40 kg60 kg125 kgEnkelvoudige verpakkingen:Vaten uit metaal (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1 of 1N2) met een maximale netto massa van 250 kg.vaten uit karton (1G) of uit gelamineerd hout (1D) met binnenin een voering, met een maximale netto massa van200 kg.4.1-79


P504 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P504De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:Samengestelde verpakkingen:1) Recipiënten uit glas met een maximale inhoud van 5 liter in een buitenverpakking (1A2,1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2)2) Recipiënten uit kunststof met een maximale inhoud van 30 liter in een buitenverpakking(1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2)3) Recipiënten uit metaal met een maximale inhoud van 40 liter in een buitenverpakking(1G, 4F of 4G)4) Recipiënten uit metaal met een maximale inhoud van 40 liter in een buitenverpakking(1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D of 4H2)Enkelvoudige verpakkingen :Vatenuit staal, met niet-afneembaar deksel (1A1)uit staal, met afneembaar deksel (1A2)uit aluminium, met niet-afneembaar deksel (1B1)uit aluminium, met afneembaar deksel (1B2)uit metaal behalve staal of aluminium, met niet-afneembaar deksel (1N1)uit metaal behalve staal of aluminium, met afneembaar deksel (1N2)uit kunststof, met niet-afneembaar deksel (1H1)uit kunststof, met afneembaar deksel (1H2)Jerrycansuit staal, met niet-afneembaar deksel (3A1)uit staal, met afneembaar deksel (3A2)uit aluminium, met niet-afneembaar deksel (3B1)uit aluminium, met afneembaar deksel (3B2)uit kunststof, met niet-afneembaar deksel (3H1)uit kunststof, met afneembaar deksel (3H2)Composietverpakkingen:Recipiënt uit kunststof met een vat uit staal of aluminium als buitenverpakking (6HA1,6HB1)Recipiënt uit kunststof met een kist uit karton, kunststof of gelamineerd hout alsbuitenverpakking (6HG1, 6HH1, 6HD1)Recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit staal of aluminium of met een kist uit massiefhout, gelamineerd hout, karton of stijve kunststof als buitenverpakking (6HA2, 6HB2, 6HC,6HD2, 6HG2 of 6HH2)Recipiënt uit glas met een vat uit staal, aluminium, karton, gelamineerd hout, stijvekunststof of geëxpandeerde kunststof als buitenverpakking (6PA1, 6PB1, 6PG1, 6PD1,6PH1 of 6PH2), of met een korf of kist uit staal of aluminium, een kist uit massief hout ofkarton of een rieten korf als buitenverpakking (6PA2, 6PB2, 6PC, 6PG2 of 6PD2)Bijzondere verpakkingsvoorschriften:Maximale netto massa75 kg75 kg125 kg225 kgMaximale inhoud250 liter250 liter250 liter250 liter250 liter250 liter250 liter250 liter60 liter60 liter60 liter60 liter60 liter60 liter250 liter120 liter60 liter60 literPP10 De verpakking voor UN-nummer 2014, 2984 en 3149 moet voorzien zijn van een ontgassingsinrichting.4.1-80


P520 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P520Deze instructie is van toepassing op de organische peroxides van klasse 5.2 en op de zelfontledende stoffen vanklasse 4.1.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.7.1 is voldaan:De verpakkingsmethodes zijn genummerd van OP1 tot en met OP8. De gepaste verpakkingsmethodes die op ditogenblik van toepassing zijn op de individuele organische peroxides en zelfontledende stoffen, zijn vermeld in 2.2.41.4en 2.2.52.4. De hoeveelheden die voor elke verpakkingsmethode aangegeven worden zijn de maximaal toegelatenhoeveelheden per collo. De volgende verpakkingen zijn toegelaten:1) samengestelde verpakkingen met een kist (4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1 en 4H2), een vat (1A2, 1B2, 1G,1H2 en 1D) of een jerrycan (3A2, 3B2 en 3H2) als buitenverpakking2) enkelvoudige verpakkingen die bestaan uit een vat (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1G, 1H1, 1H2 en 1D) of een jerrycan(3A1, 3A2, 3B1, 3B2, 3H1 en 3H2)3) composietverpakkingen met een binnenrecipiënt uit kunststof (6HA1, 6HA2, 6HB1, 6HB2, 6HC, 6HD1, 6HD2,6HG1, 6HG2, 6HH1 en 6HH2)Maximale hoeveelheid per verpakking/collo a voor de verpakkingsmethodes OP1 tot en met OP8VerpakkingsmethodeMaximale hoeveelheid OP1 OP2 a OP3 OP4 a OP5 OP6 OP7 OP8Maximale massa (in kg) voor de vastestoffen en voor de samengesteldeverpakkingen (vloeistoffen en vastestoffen)0,5 0,5/10 5 5/25 25 50 50 400 bMaximale inhoud in liter voor de vloeistoffen0,5 - 5 - 30 60 60 225 dcabcdWanneer twee waarden voorkomen geeft de eerste waarde de maximale netto massa per binnenverpakking en de tweede de totalemaximale netto massa per collo.60 kg voor jerrycans / 200 kg voor kisten en – voor de vaste stoffen – 400 kg wanneer <strong>het</strong> gaat om samengestelde verpakkingendie bestaan uit kisten als buitenberpakkingen (4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1 en 4H2) en binnenverpakkingen uit kunststof of kartonmet een maximale nettomassa van 25 kg.Viskeuze stoffen dienen als vaste stoffen beschouwd te worden wanneer ze niet voldoen aan de criteria van de definitie van"vloeistoffen" in afdeling 1.2.1.60 liter voor jerrycans.Bijkomende bepalingen:1. De metalen verpakkingen (met inbegrip van de binnenverpakkingen van samengestelde verpakkingen en debuitenverpakkingen van samengestelde- of composietverpakkingen) mogen slechts gebruikt worden voor deverpakkingsmethodes OP7 en OP8.2. In de samengestelde verpakkingen mogen glazen recipiënten enkel als binnenverpakkingen gebruikt worden en demaximale hoeveelheid per recipiënt bedraagt 0,5 kg voor vaste stoffen en 0,5 liter voor vloeistoffen.3. De vulmiddelen in samengestelde verpakkingen moeten moeilijk ontvlambaar zijn.4. De verpakking van een organisch peroxide of van een zelfontledende stof, die voorzien moet zijn van een etiketvoor <strong>het</strong> bijkomend gevaar "ONTPLOFBARE STOF" (model nr. 1 zie 5.2.2.2.2), moet ook beantwoorden aan debepalingen van 4.1.5.10 en 4.1.5.11.Bijzondere verpakkingsvoorschriften:PP21 Voor bepaalde zelfontledende stoffen van type B of C (UN-nummers 3221, 3222, 3223 en 3224) moet eenkleinere verpakking gebruikt worden dan die welke respectievelijk door de verpakkingsmethodes OP5 of OP6wordt voorzien (zie 4.1.7 en 2.2.41.4).PP22 2-Broom-2-nitropropaan-1,3-diol (UN 3241) moet verpakt worden volgens verpakkingsmethode OP6.4.1-81


P600 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P600Deze instructie is van toepassing op de stoffen van de UN-nummers 1700, 2016 en 2017.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:Buitenverpakkingen (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2) die voldoen aan <strong>het</strong>beproevingsniveau van verpakkingsgroep II. De voorwerpen moeten afzonderlijk verpakt worden en van elkaargescheiden zijn door schotten, scheidingen, binnenverpakkingen of opvulmateriaal teneinde <strong>het</strong> ongewild afgaan ondernormale vervoersomstandigheden te verhinderen.Maximale netto massa : 75 kg.P601 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P601De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 isvoldaan en indien de verpakkingen hermetisch gesloten zijn:1) Samengestelde verpakkingen met een maximale bruto massa van 15 kg, die bestaan uit:- één of meerdere binnenverpakkingen uit glas, elk met een maximale hoeveelheid van 1 liter en gevuld tot tenhoogste 90 % van hun capaciteit, waarvan de sluiting fysiek op zijn plaats moet worden gehouden door eenvoorziening die in staat is om <strong>het</strong> wegvallen of <strong>het</strong> loskomen van de sluiting door schokken of trillingen tijdens<strong>het</strong> vervoer te verhinderen, afzonderlijk verpakt in- metalen recipiënten, met opvulmateriaal en met absorberend materiaal dat in staat is om de totaliteit van deinhoud van de glazen binnenverpakking(en) te absorberen, op hun beurt verpakt in- buitenverpakkingen: 1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2.2) Samengestelde verpakkingen die binnenverpakkingen uit metaal omvatten, met een maximale inhoud van 5 liter;deze binnenverpakkingen worden elk afzonderlijk omgeven door een voldoende hoeveelheid absorberendmateriaal om de totaliteit van de inhoud te absorberen en door inert opvulmateriaal, en in een buitenverpakking(1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2) met een maximale bruto massa van 75 kgverpakt. De binnenverpakkingen mogen tot ten hoogste 90 % van hun inhoud gevuld zijn. De sluiting van iederebinnenverpakking moet fysiek op zijn plaats worden gehouden door een voorziening die in staat is om <strong>het</strong>wegvallen of <strong>het</strong> loskomen van de sluiting door schokken of trillingen tijdens <strong>het</strong> vervoer te verhinderen.3) Verpakkingen bestaande uit de volgende elementen:Buitenverpakkingen : vaten uit staal of kunststof met afneembaar deksel (1A2 of 1H2), die conform de voorschriftenvan 6.1.5 beproefd werden met een massa die overeenstemt met die van <strong>het</strong> geassembleerd collo, en dit ofwel alsverpakking ontworpen om binnenverpakkingen te bevatten, ofwel als enkelvoudige verpakking ontworpen om vastestoffen of vloeistoffen te bevatten, en dienovereenkomstig gekenmerkt.Binnenverpakkingen:Vaten en composietverpakkingen (1A1, 1B1, 1N1, 1H1 of 6HA1), die voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk6.1 voor enkelvoudige verpakkingen en die onderworpen zijn aan de volgende voorwaarden :a) de hydraulische drukproef moet uitgevoerd worden bij een druk van ten minste 0,3 MPa (3 bar)(manometerdruk);b) de dichtheidsbeproevingen in de ontwerpfase en in de productiefase moeten uitgevoerd worden bij een drukvan 30 kPa (0.3 bar) ;c) ze moeten van <strong>het</strong> buitenvat afgezonderd worden met behulp van een inert vulmateriaal dat de schokkenabsorbeert en de binnenverpakkingen aan alle zijden omsluit;d) de inhoud van een binnenvat mag niet groter zijn dan 125 liter;e) de sluitingen moeten schroefstoppen zijn, die:i) fysiek op hun plaats worden gehouden door een voorziening die in staat is om <strong>het</strong> wegvallen of <strong>het</strong>loskomen van de sluiting door schokken of trillingen tijdens <strong>het</strong> vervoer te verhinderen;ii) voorzien zijn van een afdichtingskap;f) de binnen- en buitenverpakkingen moeten periodiek onderworpen worden aan een dichtheidsbeproevingovereenkomstig (b), en dit ten minste om de twee en een half jaar;g) de volledige verpakking moet ten minste om de 3 jaar visueel geïnspecteerd worden tot voldoening van debevoegde overheid;h) De buiten- en binnenverpakkingen moeten op een goed leesbare en duurzame wijze voorzien zijn van:i) de datum (maand, jaar) van de initiële beproeving en van de laatste periodieke beproeving en inspectie;ii) <strong>het</strong> waarmerk van de deskundige die de proeven heeft uitgevoerd.4) Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6. Ze moeten onderworpen wordenaan een initiële beproeving en vervolgens om de 10 jaar aan periodoeke beproevingen bij een druk die niet lagermag zijn dan 1 MPa (10 bar, manometerdruk). De drukrecipiënten mogen niet voorzien zijn vandrukontlastingsinrichtingen. Elk drukrecipiënt, dat een vloeistof bevat die giftig is bij inademen met een LC50waarde lager dan of gelijk aan 200 ml/m3 (ppm), moet afgesloten zijn met behulp van een stop of een afsluitkraandie beantwoordt aan de volgende voorschriften:4.1-82


P601 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P601a) de stoppen of afsluitkranen moeten met een taps toelopende schroefverbinding rechtstreeks op <strong>het</strong>drukrecipiënt bevestigd zijn en in staat zijn om zonder beschadiging of lekkage aan de beproevingsdruk van <strong>het</strong>drukrecipiënt te weerstaan;b) de afsluitkranen moeten van <strong>het</strong> type zonder pakking en met een niet-geperforeerd membraan zijn ; voor debijtende stoffen mogen ze evenwel van een type met pakking zijn, waarbij de gasdichtheid van de montageverzekerd wordt door middel van een afdichtingskap die voorzien is van een dichting en die aan <strong>het</strong> huis van dekraan of op <strong>het</strong> drukrecipiënt bevestigd wordt teneinde verlies van stof door- of langsheen de pakking tevermijden;c) de uitlaatopeningen van afsluitkranen moeten afgedicht worden met behulp van massieve schroefstoppen ofschroefkappen en van inert afdichtingsmateriaal;d) de constructiematerialen van de drukrecipiënten, afsluitkranen, stoppen, uitlaatkappen, afdichtingsmiddelen endichtingen moeten onderling en met de inhoud compatibel zijnDe drukrecipiënten waarvan de wanddikte op om <strong>het</strong> even welk punt kleiner is dan 2.0 mm en de drukrecipiëntenwaarvan de kranen niet beschermd zijn moeten in een buitenverpakking vervoerd worden. De drukrecipiënten mogenniet uitgerust zijn met een verzamelleiding of onderling verbonden zijnBijzonder verpakkingsvoorschrift:PP82 (Geschrapt)Bijzondere verpakkingsvoorschriften eigen aan <strong>het</strong> RID en ADR:RR3RR7(Geschrapt)Voor UN-nummer 1251 moeten de drukrecipiënten evenwel om de vijf jaar aan de beproeving onderworpenworden.RR10 Wanneer UN-nummer 1614 volledig geabsorbeerd is door een inerte poreuze materie, moet <strong>het</strong> verpakt wordenin metalen recipiënten met een capaciteit van ten hoogste 7,5 liter; deze recipiënten worden zodanig in houtenkisten geplaatst dat ze niet met elkaar in contact kunnen komen. De recipiënten moeten volledig gevuld zijn metde poreuze materie ; zelfs na een langdurig gebruik, in geval van schokken en bij temperaturen die 50°Ckunnen bereiken, mag de poreuze materie niet verzakken of gevaarlijke holtes vormen.4.1-83


P602 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P602De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 isvoldaan en indien de verpakkingen hermetisch gesloten zijn:1) Samengestelde verpakkingen die bestaan uit glazen binnenverpakkingen, omgeven door een voldoendehoeveelheid absorberend materiaal om de totaliteit van de inhoud te absorberen en door inert opvulmateriaal, engeplaatst in metalen recipiënten die elk afzonderlijk verpakt zijn in een buitenverpakking (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D,1G, 4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2) met een maximale bruto massa van 50 kg. De binnenverpakkingenmogen tot ten hoogste 90 % van hun inhoud gevuld zijn. De sluiting van iedere binnenverpakking moet fysiek opzijn plaats worden gehouden door een voorziening die in staat is om <strong>het</strong> wegvallen of <strong>het</strong> loskomen van de sluitingdoor schokken of trillingen tijdens <strong>het</strong> vervoer te verhinderen. De inhoud van de binnenverpakkingen mag niet groterzijn dan 1 liter.2) Samengestelde verpakkingen die bestaan uit metalen binnenverpakkingen, elk afzonderlijk omgeven door eenvoldoende hoeveelheid absorberend materiaal om de totaliteit van de inhoud te absorberen en door inertopvulmateriaal, en geplaatst in een buitenverpakking (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4Gof 4H2) met een maximale bruto massa van 75 kg. De binnenverpakkingen mogen tot ten hoogste 90 % van huninhoud gevuld zijn. De sluiting van iedere binnenverpakking moet fysiek op zijn plaats worden gehouden door eenvoorziening die in staat is om <strong>het</strong> wegvallen of <strong>het</strong> loskomen van de sluiting door schokken of trillingen tijdens <strong>het</strong>vervoer te verhinderen. De inhoud van de binnenverpakkingen mag niet groter zijn dan 5 liter.3) Vaten en composietverpakkingen (1A1, 1B1, 1N1, 1H1, 6HA1 of 6HH1), die onderworpen zijn aan de volgendevoorwaarden:a) de hydraulische drukproef moet uitgevoerd worden bij een druk van ten minste 0,3 MPa (3 bar)(manometerdruk);b) de dichtheidsbeproevingen in de ontwerpfase en in de productiefase moeten uitgevoerd worden bij een drukvan 30 kPa (0,3 bar);c) de sluitingen moeten schroefstoppen zijn, die:i) fysiek op hun plaats worden gehouden door een voorziening die in staat is om <strong>het</strong> wegvallen of <strong>het</strong>loskomen van de sluiting door schokken of trillingen tijdens <strong>het</strong> vervoer te verhinderen;ii) voorzien zijn van een afdichtingskap.4) Flessen, cylinders en drukvaten met een minimale beproevingsdruk van 1 MPa (10 bar) (manometerdruk), diebeantwoorden aan de bepalingen van verpakkingsinstructie P200. Geen enkele fles, geen enkele cylinder en geenenkel drukvat mag voorzien zijn van een decompressieinrichting. De kranen van de flessen, cylinders en drukvatenmoeten beschermd zijn.4.1-84


P620 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P620Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 2814 en 2900.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de bijzondere verpakkingsvoorschriften van 4.1.8 is voldaan:Verpakkingen die voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.3 en overeenkomstig deze voorschriften goedgekeurdwerden, en die bestaan uit :a) binnenverpakkingen die <strong>het</strong> volgende omvatten:i) één of meerdere lekdichte primaire recipiënt(en);ii) een lekdichte secundaire verpakking;iii) een voldoende hoeveelheid absorberend materiaal tussen de primaire recipiënt(en) en de secundaireverpakking om de totaliteit van de inhoud te absorberen; indien meerdere primaire recipiënten in eenzelfdesecundaire verpakking geplaatst worden, moeten deze afzonderlijk omwikkeld of van elkaar gescheiden wordenom onderling contact te vermijden. Dit materiaal is niet vereist voor de vaste besmettelijke stoffen;b) een stijve buitenverpakking. Haar kleinste buitenafmeting mag niet kleiner zijn dan 100 mm.Bijkomende bepalingen :1. Binnenverpakkingen die infectueuze (besmettelijke) stoffen bevatten mogen niet vastgezet worden met behulp vanandere binnenverpakkingen die niet-aanverwante goederen bevatten. Volledige colli mogen conform de voorschriftenvan 1.2.1 en 5.1.2 in een oververpakking geplaatst worden; deze oververpakking mag vast koolstofdioxide(droogijs) bevatten.2. De volgende bepalingen zijn van toepassing, behalve voor buitengewone zendingen (zoals volledige organen)waarvoor een speciale verpakking is vereist:a) stoffen die bij omgevingstemperatuur of bij een hogere temperatuur verzonden worden: de primaire recipiëntenmoeten uit glas, metaal of kunststof vervaardigd zijn. Om de lekdichtheid te garanderen moet gebruik gemaaktworden van efficiënte middelen, zoals smeltlassen, omkraagde stoppen of dichtgesoldeerde metalen capsules.Indien schroefstoppen worden gebruikt, moeten deze vastgezet worden met behulp van doeltreffende middelenzoals plakband, geparaffineerde afdichtingsband of een voor dit doel vervaardigde vergrendelbare sluiting;b) stoffen die sterk gekoeld of bevroren verzonden worden: ijs, vast koolstofdioxide (droogijs) of een anderkoelmiddel moet rond de secundaire verpakking(en) aangebracht worden, of in een oververpakking die één ofmeerdere conform paragraaf 6.3.3 gekenmerkte volledige colli bevat. Er moeten inwendige steunen voorzienworden om de secundaire verpakking(en) in positie te houden nadat <strong>het</strong> ijs gesmolten of <strong>het</strong> (droogijs)gesublimeerd is. Indien ijs wordt gebruikt moet de buitenverpakking of de oververpakking waterdicht zijn. Indienvast koolstofdioxide (droogijs) wordt gebruikt moet de buitenverpakking of de oververpakking <strong>het</strong>koolstofdioxidegas laten ontsnappen. De primaire recipiënt en de secundaire verpakking moeten hun gaafheidbehouden bij de temperatuur van <strong>het</strong> gebruikt koelmiddel;c) stoffen die in vloeibare stikstof verzonden worden: er moet gebruik gemaakt worden van primaire recipiënten uitkunststof die aan de zeer lage temperaturen kunnen weerstaan. De secundaire verpakking moet ook erg lagetemperaturen kunnen verdragen en - in de meeste gevallen - rondom iedere primaire houder afzonderlijk gepastworden. De bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> vervoer van vloeibare stikstof moeten eveneens toegepastworden. De primaire recipiënt en de secundaire verpakking moeten hun gaafheid behouden bij de temperatuurvan de vloeibare stikstof;d) De gevriesdroogde stoffen mogen ook vervoerd worden in primaire recipiënten die dichtgesmolten glazenampullen zijn, of glazen flacons met een rubberen stop die vastgezet is met behulp van een metalen capsule.3. Onafhankelijk van de verwachte temperatuur tijdens <strong>het</strong> vervoer moeten de primaire recipiënt en de secundaireverpakking zonder lekkage kunnen weerstaan aan een inwendige druk die leidt tot een drukverschil van ten minste95 kPa (0,95 bar) en aan temperaturen van – 40 °C tot + 55 °C.4. Er mogen geen andere gevaarlijke goederen in dezelfde verpakking verpakt worden dan infectueuze (besmettelijke)stoffen van klasse 6.2, tenzij deze nodig zijn om de levensvatbaarheid van de infectueuze (besmettelijke) stoffen instand te houden, ze te stabiliseren, hun degradatie te vermijden of hun gevaren te neutraliseren. Een hoeveelheid vanten hoogste 30 ml gevaarlijke goederen van klasse 3, 8 of 9 mag verpakt worden in ieder primair recipiënt datinfectueuze (besmettelijke) stoffen bevat. Deze kleine hoeveelheden gevaarlijke goederen van klasse 3, 8 of 9 zijn aangeen enkel bijkomend voorschrift van <strong>het</strong> RID onderworpen wanneer ze conform onderhavige verpakkingsinstructieverpakt zijn.5. Door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van oorsprong a) mogen alternatieve verpakkingen voor <strong>het</strong> vervoer vandierlijke stoffen toegelaten worden conform de voorschriften van 4.1.8.7.a)Indien <strong>het</strong> land van herkomst geen RID-<strong>Verdrag</strong>staat is, de bevoegde overheid van <strong>het</strong> eerste land dat RID-<strong>Verdrag</strong>staat is en datdoor de zending wordt aangedaan.4.1-85


P621 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P621Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3291.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1, met uitzondering van4.1.1.15, en 4.1.3 is voldaan:1) Dichte en stijve verpakkingen die op <strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroep II voldoen aan de voorschriftenvan hoofdstuk 6.1 voor de vaste stoffen, op voorwaarde dat er een voldoende hoeveelheid absorberend materiaalaanwezig is om de totaliteit van de aanwezige vloeistof te absorberen en dat de verpakking zelf in staat is om devloeistoffen vast te houden.2) Voor colli die grotere hoeveelheden vloeistof bevatten, stijve verpakkingen die op <strong>het</strong> beproevingsniveau vanverpakkingsgroep II voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.1 voor de vloeistoffen.Bijkomende bepalingen:De verpakkingen die bestemd zijn om scherpe of puntige voorwerpen (zoals gebroken glas of naalden) te bevatten, mogenniet kunnen geperforeerd worden en moeten de vloeistoffen kunnen vasthouden onder de beproevingsvoorwaarden vanhoofdstuk 6.1.P650 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P650Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3373.1) De verpakkingen moeten van goede kwaliteit zijn en sterk genoeg om te weerstaan aan de schokken enbelastingen waaraan ze normalerwijze blootgesteld kunnen worden tijdens <strong>het</strong> vervoer, met inbegrip van tijdens deoverslag tussen wagons of containers of tussen wagons of containers en stapelplaatsen en bij elk wegnemen vaneen palet of oververpakking voor een daaropvolgende manuele of mechanische behandeling. De verpakkingenmoeten zodanig vervaardigd en gesloten zijn dat de trillingen of de temperatuurs-, vochtigheids- ofdrukveranderingen, die onder normale vervoersomstandigheden kunnen optreden, geen verlies van de inhoudkunnen veroorzaken.2) De verpakking moet ten minste bestaan uit de drie volgende componenten:a) een primaire recipiënt;b) een secundaire verpakking; enc) een buitenverpakking.waarvan ofwel de secundaire verpakking ofwel de buitenverpakking stijf moet zijn.3) De primaire recipiënten moeten zodanig in de secundaire verpakkingen geplaatst worden dat breuk of doorboring vande primaire recipiënten of <strong>het</strong> vrijkomen van hun inhoud in de secundaire verpakkingen in normalevervoersomstandigheden vermeden wordt. De secundaire verpakkingen moeten in buitenverpakkingen geplaatstworden, met tussen beide geschikte vulmiddelen. Een lek van de inhoud mag de beschermende eigenschappen van devulmiddelen en van de buitenverpakking niet in merkbare mate wijzigen.4) Voor <strong>het</strong> vervoer moet <strong>het</strong> hieronder weergegeven merkteken op <strong>het</strong> buitenoppervlak van de buitenverpakkingaangebracht worden, op een achtergrond van een kleur die er mee contrasteert; <strong>het</strong> moet gemakkelijk zichtbaar enleesbaar zijn. Het merkteken moet de vorm hebben van een op de punt geplaatst vierkant (ruitvormig) met tenminste 50 mm zijde; de dikte van de lijn moet ten minste 2 mm bedragen en de letters en cijfers moeten ten minste6 mm hoog zijn.UN3373De officiële vervoersnaam “BIOLOGISCHE STOF, CATEGORIE B” moet, in letters met een hoogte van ten minste6 mm, nabij <strong>het</strong> ruitvormig merkteken op de buitenverpakking aangebracht worden.5) Minstens één van de oppervlakken van de buitenverpakking moet een minimale afmeting van 100 mm x 100 mmbezitten.4.1-86


P650 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P6506) Het volledig collo moet met goed gevolg de valproef van 6.3.5.3 kunnen doorstaan zoals gespecificeerd in 6.3.5.2, meteen valhoogte van 1,2 m. Na de aangegeven reeks valproeven mag geen lekkage optreden vanuit <strong>het</strong>/de primair(e)recipiënt(en), dat/die door <strong>het</strong> absorberend materiaal, wanneer dit voorgeschreven is, in de secundaire verpakkingmoet(en) beschermd blijven.7) Voor de vloeibare stoffen:a) moeten de primaire recipiënt of de primaire recipiënten lekdicht zijn;b) moet de secundaire verpakking lekdicht zijn;c) moeten breekbare primaire recipiënten apart omwikkeld of van elkaar gescheiden worden om elk onderlingcontact te verhinderen, wanneer meerdere daarvan in éénzelfde secundaire verpakking geplaatst worden;d) moet tussen de primaire recipiënten en de secundaire verpakking absorberend materiial geplaatst worden. Dehoeveelheid absorberend materiaal moet volstaan om de volledige inhoud van de primaire recipiënten teabsorberen, zodat <strong>het</strong> vrijkomen van de vloeibare stof de integriteit van <strong>het</strong> vulmateriaal of van debuitenverpakking niet in <strong>het</strong> gedrang brengt;e) De primaire recipiënt of de secundaire verpakking moet in staat zijn om zonder lekkage te weerstaan aan eeninwendige druk van 95 kPa (0,95 bar).8) Voor de vaste stoffen:a) moeten de primaire recipiënt of de primaire recipiënten stofdicht zijn;b) moet de secundaire verpakking stofdicht zijn;c) moeten breekbare primaire recipiënten apart omwikkeld of van elkaar gescheiden worden om elk onderlingcontact te verhinderen, wanneer meerdere daarvan in éénzelfde secundaire verpakking geplaatst worden;d) indien niet kan uitgesloten worden dat tijdens <strong>het</strong> vervoer residuele vloeistof in <strong>het</strong> primair recipiënt aanwezig is,moet een voor vloeistoffen geschikte verpakking gebruikt worden die absorberend materiaal omvat.9) Gekoelde of bevroren monsters: ijs, droogijs en vloeibare stikstofa) Wanneer droogijs of vloeibare stikstof gebruikt wordt om monsters koud te houden, moeten alle des<strong>betreffende</strong>voorschriften van <strong>het</strong> RID nageleefd worden. Wanneer ijs of droogijs gebruikt wordt, moet dit buiten desecundaire verpakkingen of in de buitenverpakking of in een oververpakking geplaatst worden. Inwendigestutten moeten voorzien worden om de secundaire verpakkingen in hun oorspronkelijke positie te houden nadat<strong>het</strong> ijs gesmolten is of <strong>het</strong> droogijs verdampt. Wanneer ijs gebruikt wordt moet de buitenverpakking of deoververpakking lekdicht zijn. Wanneer vast koolstofdioxide (droogijs) gebruikt wordt dient de verpakking zodanigontworpen en vervaardigd te worden dat ze <strong>het</strong> koolzuurgas laat ontsnappen, teneinde een drukopbouw teverhinderen die tot <strong>het</strong> scheuren van de verpakkingen zou kunnen leiden ; <strong>het</strong> collo (de buitenverpakking of deoververpakking) moet voorzien zijn van de vermelding "Koolstofdioxide, vast" of "Droogijs";OPMERKING.Wanneer droogijs gebruikt wordt, zijn er geen andere voorschriften na te leven (zie 2.2.9.1.14). Wanneer vloeibare stikstofgebruikt wordt, volstaat <strong>het</strong> om te voldoen aan bijzondere bepaling 593 van hoofdstuk 3.3.b) De primaire recipiënt en de secundaire verpakking moeten hun integriteit behouden bij de temperatuur van <strong>het</strong>gebruikt koelmiddel, evenals bij de temperaturen en drukken die kunnen bereikt worden wanneer de koelingwegvalt.10) Wanneer de colli in een oververpakking geplaatst worden, moeten de door onderhavinge verpakkingsinstructie voorde colli voorgeschreven merktekens ofwel rechtstreeks zichtbaar zijn, ofwel op de buitenkant van deoververpakking herhaald worden.11) De bij UN-nummer 3373 ingedeelde infectueuze stoffen die verpakt -, en de colli die gekenmerkt zijnovereenkomstig de onderhavige verpakkingsinstructie, zijn aan geen enkel ander voorschrift van <strong>het</strong> RIDonderworpen.12) Diegenen die deze verpakkingen vervaardigen en diegenen die ze vervolgens verdelen moeten aan de afzender ofaan de persoon die de verpakkingen klaarmaakt (de patiënt bijvoorbeeld) duidelijke instructies geven <strong>betreffende</strong><strong>het</strong> vullen en sluiten ervan, opdat deze verpakkingen op een correcte wijze voor <strong>het</strong> vervoer in gereedheid kunnenworden gebracht.13) Er mogen geen andere gevaarlijke goederen dan infectueuze stoffen van klasse 6.2 in dezelfde verpakkingvoorkomen, tenzij ze nodig zijn om de leefbaarheid van de infectueuze stoffen te vrijwaren, ze te stabiliseren of hundegradatie te verhinderen, of om de gevaren die ze opleveren te neutraliseren. Een hoeveelheid van 30 ml ofminder gevaarlijke goederen van klasse 3, 8 of 9 mag verpakt worden in ieder primair recipiënt dat infectueuzestoffen bevat. Wanneer deze kleine hoeveelheden gevaarlijke stoffen conform onderhavige verpakkingsinstructiesamen met infectueuze stoffen verpakt worden, is geen enkel ander voorschrift van <strong>het</strong> RID van toepassing.14) Wanneer stoffen gaan lekken en zich in de wagon of container hebben verspreid, mag de wagon of container pasopnieuw gebruikt worden na grondig te zijn gereinigd en, in voorkomend geval, ontsmet. Alle goederen envoorwerpen die in diezelfde wagon of container vervoerd worden moeten op eventuele verontreiniginggecontroleerd worden.4.1-87


P650 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P650Bijkomende bepalingen:Door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van oorsprong a) mogen alternatieve verpakkingen voor <strong>het</strong> vervoer van dierlijkestoffen toegelaten worden conform de voorschriften van 4.1.8.7.a)Indien <strong>het</strong> land van herkomst geen RID-<strong>Verdrag</strong>staat is, de bevoegde overheid van <strong>het</strong> eerste land dat RID-<strong>Verdrag</strong>staat is en datdoor de zending wordt aangedaan.P800 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P800Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 2803 en 2809.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:1) Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6.2) Flacons of flessen uit staal met schroefsluitingen, met een maximale inhoud van 3 liter; of3) Samengestelde verpakkingen die beantwoorden aan de volgende voorschriften:a) de binnenverpakkingen moeten ontworpen zijn om vloeistoffen te bevatten en dienen vervaardigd te worden uitglas, metaal of stijve kunststof; hun maximale netto massa bedraagt 15 kg voor elk;b) de binnenverpakkingen moeten omringd zijn door een voldoende hoeveelheid opvulmateriaal om niet te breken;c) de binnenverpakking of de buitenverpakking moet langs de binnenkant voorzien zijn van een voering of vanzakken uit sterk materiaal dat bestand is tegen lekken en perforaties; de voering of zakken moeten de inhoudvolledig omsluiten en er ondoordringbaar voor zijn, zodat lekkage wordt verhinderd ongeacht de positie enoriëntatie van <strong>het</strong> collo;d) volgende buitenverpakkingen en maximale netto massa’s zijn toegelaten:Buitenverpakkingen:Vatenuit staal (1A2)uit metaal behalve staal of aluminium (1N2)uit kunststof (1H2)uit gelamineerd hout (1D)uit karton (1G)Kistenuit staal (4A)uit massief hout (4C1)uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)uit gelamineerd hout (4D)uit spaanplaat (4F)uit karton (4G)uit geëxpandeerde kunststof (4H1)uit stijve kunststof (4H2)Maximale netto massa400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg400 kg250 kg250 kg250 kg125 kg125 kg60 kg125 kgBijzonder verpakkingsvoorschrift:PP41 Indien UN 2803 gallium bij lage temperaturen moet vervoerd worden om <strong>het</strong> volledig in vaste toestand tehouden, mogen de bovengenoemde verpakkingen in een sterke, waterbestendige buitenverpakking geplaatstworden die vast koolstofdioxide (droogijs) of een ander koelmiddel bevat. Indien een koelmiddel wordt gebruikt,moeten alle bovengenoemde materialen die bij <strong>het</strong> verpakken van gallium worden gebruikt chemisch en fysischbestand zijn tegen <strong>het</strong> koelmiddel en bij de lage temperaturen van <strong>het</strong> gebruikte koelmiddel een voldoendeweerstand bieden tegen schokken. Indien vast koolstofdioxide (droogijs) wordt gebruikt moet debuitenverpakking <strong>het</strong> koolstofdioxidegas laten ontsnappen.4.1-88


P801 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P801Deze instructie is van toepassing op nieuwe en gebruikte accumulatoren (batterijen) van de UN-nummers 2794, 2795en 3028.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1, met uitzondering van4.1.1.3, en 4.1.3 is voldaan:1) stijve buitenverpakkingen;2) houten korven;3) paletten.Bijkomende bepalingen:1. De accumulatoren (batterijen) moeten beschermd zijn tegen kortsluitingen.2. De accumulatoren (batterijen) dienen op een adekwate wijze gestapeld en vastgezet te worden, in lagen die van elkaargescheiden worden door een laag van niet-geleidend materiaal.3. De polen van de accumulatoren (batterijen) mogen in geen geval blootgesteld zijn aan <strong>het</strong> gewicht van andere, er opgeplaatste elementen.4. De accumulatoren (batterijen) moeten op een zodanige wijze verpakt of vastgezet zijn dat elke ongewildeverplaatsing wordt verhinderd. Indien gebruik gemaakt wordt van opvulmateriaal, dan moet dit inert zijn.P801a VERPAKKINGSINSTRUCTIE P801aDeze instructie is van toepassing op gebruikte accumulatoren (batterijen) van de UN-nummers 2794, 2795, 2800 en3028.Batterijkisten uit roestvrij staal of uit stijve kunststof, met een inhoud van ten hoogste 1 m³, zijn toegelaten onder devolgende voorwaarden:1) de batterijkisten moeten bestand zijn tegen de bijtende stoffen die zich in de accumulatoren (batterijen) bevinden;2) onder normale vervoersomstandigheden mag geen bijtende stof uit de batterijkisten vrijkomen en mag geen enkeleandere stof (bijvoorbeeld water) er in binnendringen. Op de buitenkant van de batterijkisten mag geen enkelgevaarlijk restant voorkomen van de bijtende stoffen die zich in de accumulatoren (batterijen) bevinden;3) de lading accumulatoren (batterijen) mag niet uitsteken boven de bovenrand van de zijwanden van debatterijkisten;4) in een batterijkist mag geen enkele accumulator (batterij) geplaatst worden die stoffen of andere gevaarlijkegoederen bevat die onderling gevaarlijk kunnen reageren;5) de batterijkisten moeten:a) ofwel afgedekt zijn;b) ofwel vervoerd worden in gesloten wagons of in open wagons met een dekzeil, of in gesloten containers of inopen containers met een dekzeil.4.1-89


P802 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P802De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:1) Samengestelde verpakkingen:buitenverpakkingen: 1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F of 4H2;maximale netto massa: 75 kg;binnenverpakkingen : glas of kunststof; maximale inhoud: 10 liter;2) Samengestelde verpakkingen:buitenverpakkingen: 1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, of 4H2;maximale netto massa: 125 kg;binnenverpakkingen: metaal; maximale inhoud: 40 liter.3) Composietverpakkingen: recipiënt uit glas met een vat uit staal, aluminium, gelamineerd hout of stijve kunststof alsbuitenverpakking (6PA1, 6PB1, 6PD1 of 6PH2), of met een korf of kist uit staal of aluminium, een kist uit massiefhout of een rieten korf als buitenverpakking (6PA2, 6PB2, 6PC of 6PD2) ; maximale inhoud : 60 liter;4) Vaten uit staal (1A1) met een maximale inhoud van 250 liter;5) Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6.P803 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P803Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 2028.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:1) vaten (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G);2) kisten ( 4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H2).Maximale netto massa: 75 kg.De voorwerpen moeten afzonderlijk verpakt worden en van elkaar gescheiden zijn door schotten, scheidingen,binnenverpakkingen of opvulmateriaal teneinde <strong>het</strong> ongewild afgaan onder normale vervoersomstandigheden teverhinderen.4.1-90


P804 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P804Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 1744.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan en indiende verpakkingen hermetisch gesloten zijn:1) Samengestelde verpakkingen met een maximale bruto massa van 25 kg, die bestaan uit;- één of meerdere binnenverpakkingen uit glas, elk met een maximale capaciteit van 1,3 liter en gevuld tot tenhoogste 90 % van hun capaciteit, waarvan de sluiting fysiek op zijn plaats moet worden gehouden door eenvoorziening die in staat is om <strong>het</strong> wegvallen of <strong>het</strong> loskomen van de sluiting door schokken of trillingen tijdens<strong>het</strong> vervoer te verhinderen, afzonderlijk verpakt in- recipiënten uit metaal of uit stijve kunststof, met opvulmateriaal en met absorberend materiaal dat in staat is omde totaliteit van de inhoud van de glazen binnenverpakking(en) te absorberen, op hun beurt verpakt in- buitenverpakkingen : 1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2.2) Samengestelde verpakkingen die bestaan uit binnenverpakkingen uit metaal of uit polyvinyldifluoride (PVDF) meteen maximale capaciteit van 5 liter, elk afzonderlijk omgeven door een voldoende hoeveelheid absorberendmateriaal om de totaliteit van de inhoud te absorberen en door inert opvulmateriaal, vervat in een buitenverpakking(1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2) met een maximale bruto massa van 75 kg. Debinnenverpakkingen mogen tot niet meer dan 90 % van hun capaciteit gevuld zijn. De sluiting van iederebinnenverpakking moet fysiek op zijn plaats worden gehouden door een voorziening die in staat is om <strong>het</strong>wegvallen of <strong>het</strong> loskomen van de sluiting door schokken of trillingen tijdens <strong>het</strong> vervoer te verhinderen.3) Verpakkingen bestaande uit de volgende elementen;buitenverpakkingen:vaten uit staal of kunststof met afneembaar deksel (1A2 of 1H2), die conform de voorschriften van 6.1.5 beproefdwerden met een massa die overeenstemt met die van <strong>het</strong> geassembleerd collo, en dit ofwel als verpakkingontworpen om binnenverpakkingen te bevatten, ofwel als enkelvoudige verpakking ontworpen om vaste stoffen ofvloeistoffen te bevatten, en dienovereenkomstig gekenmerkt;binnenverpakkingen:Vaten en composietverpakkingen (1A1, 1B1, 1N1, 1H1 of 6HA1), die voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk6.1 voor enkelvoudige verpakkingen en die onderworpen zijn aan de volgende voorwaarden:a) de hydraulische drukproef moet uitgevoerd worden bij een druk van ten minste 300 kPa (3 bar)(manometerdruk);b) de dichtheidsbeproevingen in de ontwerpfase en in de productiefase moeten uitgevoerd worden bij een drukvan 30 kPa (0,3 bar);c) ze moeten van <strong>het</strong> buitenvat afgezonderd worden met behulp van een inert vulmateriaal dat de schokkenabsorbeert en de binnenverpakkingen aan alle zijden omsluit;d) de capaciteit van een binnenvat mag niet groter zijn dan 125 liter;e de sluitingen moeten schroefstoppen zijn, die:i) fysiek op hun plaats worden gehouden door een voorziening die in staat is om <strong>het</strong> wegvallen of <strong>het</strong>loskomen van de sluiting door schokken of trillingen tijdens <strong>het</strong> vervoer te verhinderen;ii) voorzien zijn van een afdichtingskap;f) de binnen- en buitenverpakkingen moeten periodiek onderworpen worden aan een inwendig onderzoek en aaneen dichtheidsbeproeving overeenkomstig (b), en dit ten minste om de twee en een half jaar;g) De buiten- en binnenverpakkingen moeten op een goed leesbare en duurzame wijze voorzien zijn van:i) de datum (maand, jaar) van de initiële beproeving en van de laatste periodieke beproeving en <strong>het</strong> laatsteonderzoek van de binnenverpakking; enii) de naam of <strong>het</strong> goedgekeurd waarmerk van de deskundige die de proeven heeft uitgevoerd.4) Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6.a) Ze moeten onderworpen worden aan een initiële beproeving en vervolgens om de 10 jaar aan periodiekebeproevingen bij een druk die niet lager mag zijn dan 1 MPa (10 bar) (manometerdruk);b) Ze moeten periodiek onderworpen worden aan een inwendig onderzoek en aan een dichtheidsbeproeving, endit ten minste om de twee en een half jaar;c) Ze mogen niet voorzien zijn van drukontlastingsinrichtingen;d) Ze moeten gesloten worden met een stop of met een of meerdere afsluitkranen die uitgerust zijn met eensecundair afsluitsysteem; en4.1-91


P804 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P804e De constructiematerialen van de drukrecipiënten, afsluitkranen, stoppen, uitlaatkappen, afdichtingsmiddelen endichtingen moeten onderling en met de inhoud compatibel zijn.Bijzonder verpakkingsvoorschrift :PP82 Voor UN-nummer 1744 mogen binnenverpakkingen uit glas met een maximale capaciteit van 1,3 l gebruiktworden in een toegelaten buitenverpakking met een maximale brutomassa van 25 kg.Bijzondere verpakkingsvoorschriften eigen aan <strong>het</strong> RID en ADR :RR3Enkel de recipiënten die voldoen aan een van de in 4.1.4.4 opgesomde bijzondere voorschriften (PR) mogengebruikt worden.4.1-92


P900 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P900(Voorbehouden)P901 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P901Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3316.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:Verpakkingen die voldoen aan <strong>het</strong> beproevingsniveau dat overeenstemt met de verpakkingsgroep waarbij de set alseen geheel is ondergebracht (zie bijzondere bepaling 251 in afdeling 3.3.1).De hoeveelheid gevaarlijke goederen per buitenverpakking mag niet groter zijn dan 10 kg, de massa van alle vastkoolstofdioxide (droogijs) dat als koelmiddel wordt gebruikt niet inbegrepen.Bijkomende bepalingen:De gevaarlijke goederen in sets moeten in binnenverpakkingen met een inhoud van ten hoogste 250 ml of 250 gverpakt zijn en beschermd worden tegen de andere stoffen die zich in de sets bevinden.DroogijsWanneer vast koolstofdioxide (droogijs) als koelmiddel gebruikt wordt, dient de verpakking zodanig ontworpen envervaardigd te worden dat ze <strong>het</strong> koolzuurgas laat ontsnappen en zo een drukopbouw verhindert die de verpakkingzou kunnen doen scheuren.P902 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P902Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3268De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:Verpakkingen die voldoen aan <strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroep III. De verpakkingen moeten zodanigontworpen en vervaardigd zijn dat onder normale vervoersomstandigheden de verplaatsing van de voorwerpen en <strong>het</strong>ongewild afgaan wordt verhinderd.De voorwerpen mogen ook onverpakt vervoerd worden in speciale manipulatieinrichtingen en in speciaal ingerichte wagonsof grote laadkisten, wanneer ze van de plaats van fabricage naar de assemblagefabriek vervoerd wordenBijkomende bepaling:Elk drukrecipiënt moet voldoen aan de bepalingen van de bevoegde overheid voor de stof of de stoffen die <strong>het</strong> bevat.P903 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P903Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 3090, 3091, 3480 en 3481.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:Verpakkingen die voldoen aan <strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.Indien elementen of batterijen verpakt worden met apparatuur, moeten ze in binnenverpakkingen uit karton geplaatstworden die beantwoorden aan de voorwaarden van verpakkingsgroep II. Indien bij klasse 9 ingedeelde elementen ofbatterijen in apparatuur vervoerd worden, moet deze apparatuur zodanig in sterke buitenverpakkingen verpakt worden dat<strong>het</strong> ongewild in werking stellen ervan tijdens <strong>het</strong> vervoer onmogelijk is.De batterijen met een brutomassa van 12 kg of meer met een stevige uitwendige omsluiting die weerstaat aanschokken, en ensembles van dergelijke batterijen, mogen bovendien in stevige buitenverpakkingen geplaatst worden,onverpakt in beschermende omsluitingen (bijvoorbeeld in volledig gesloten kratten of in houten kratten) of op paletten.De batterijen moeten op een zodanige wijze vastgezet zijn dat elke ongewilde verplaatsing wordt verhinderd en hunpolen mogen in geen geval blootgesteld zijn aan <strong>het</strong> gewicht van andere, er op geplaatste elementen.Bijkomende bepaling:De elementen moeten tegen kortsluitingen beveiligd zijn.4.1-93


P903a VERPAKKINGSINSTRUCTIE P903aDeze instructie is van toepassing op gebruikte cellen en batterijen van de UN-nummers 3090, 3091, 3480 en 3481.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1, met uitzondering van 4.1.1.3,en 4.1.3 is voldaan:Verpakkingen die voldoen aan <strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.Niet-goedgekeurde verpakkingen zijn evenwel toegelaten indien:- ze voldoen aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3;- de elementen en batterijen zodanig verpakt en vastgezet zijn dat elk risico op kortsluitingen vermeden wordt;- de colli niet meer dan 30 kg wegen.Bijkomende bepaling:De elementen moeten tegen kortsluitingen beveiligd zijn.P903b VERPAKKINGSINSTRUCTIE P903bDeze instructie is van toepassing op gebruikte cellen en batterijen van de UN-nummers 3090, 3091, 3480 en 3481.De gebruikte lithiumcellen en lithiumbatterijen met een brutomassa van niet meer dan 500 g, die ingezameld wordenmet <strong>het</strong> oog op hun eliminatie en al dan niet gemengd zijn met andere cellen en batterijen dan die op basis van lithium,mogen onder de volgende voorwaarden vervoerd worden zonder individueel beschermd te zijn:1) In 1H2 vaten of 4H2 kisten die voldoen aan <strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroep II voor vaste stoffen;2) In 1A2 vaten of 4A kisten die voorzien zijn van een zak uit polyethyleen en voldoen aan <strong>het</strong> beproevingsniveau vanverpakkingsgroep II voor vaste stoffen. De zak uit polyethyleen moet voldoen aan de volgende voorschriften:- een weerstand tegen impact bezitten van ten minste 480 g in vlakken die loodrecht en evenwijdig zijn ten opzichtevan de lengte van de zak;- een minimale dikte bezitten van 500 micron, een elektrische weerstand van meer dan 10 Mohm en eenwaterabsorptie bij 25°C van minder dan 0,01% over 2 4 uur;- gesloten zijn; en- één enkele keer gebruikt worden;3) In inzamelbakken met een brutomassa van minder dan 30 kg uit niet-geleidend materiaal, die voldoen aan dealgemene voorwaarden van 4.1.1.1, 4.1.1.2 en 4.1.1.5 tot en met 4.1.1.8.Bijkomende bepalingen:De vrije ruimte in de verpakking moet opgevuld worden met vulmateriaal. Dit materiaal is niet nodig indien deverpakking volledig uitgerust is met een zak uit polyethyleen en die zak gesloten is.Hermetisch afgesloten verpakkingen moeten overeenkomstig 4.1.1.8 voorzien zijn van een ontgassingsinrichting. Deinrichting moet ontworpen zijn om te vermijden dat de overdruk vanwege de gasontwikkeling hoger is dan 10 kPa.4.1-94


P904 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P904Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3245.De volgende verpakkingen zijn toegelaten :1) Verpakkingen die beantwoorden aan de bepalingen van 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.4, 4.1.1.8 en 4.1.3, en zodanigontworpen zijn dat aan de voorschriften met betrekking tot de constructie van afdeling 6.1.4 is voldaan. Men dientbuitenverpakkingen te gebruiken die uit een geschikt materiaal vervaardigd zijn dat voldoende weerstand biedt endie ontworpen zijn in functie van hun inhoud en van <strong>het</strong> gebruik waarvoor ze bestemd zijn. Wanneer dezeverpakkingsinstructie toegepast wordt op <strong>het</strong> vervoer van voorwerpen of binnenverpakkingen in samengesteldeverpakkingen, dient de verpakking zodanig ontworpen en vervaardigd te worden dat <strong>het</strong> accidenteel vrijkomen vande voorwerpen onder normale vervoersomstandigheden vermeden wordt.2) Verpakkingen die niet noodzakelijk beantwoorden aan de beproevingsvoorschriften voor verpakkingen van deel 6,maar die moeten voldoen aan de volgende voorschriften :a) een binnenverpakking die <strong>het</strong> volgende omvat :i) een of meerdere primaire recipiënten en een secundaire verpakking ; de primaire recipiënten of desecundaire verpakking moeten waterdicht zijn voor de vloeistoffen of stofdicht voor de vaste stoffen ;ii) voor de vloeistoffen, een absorberend materiaal, geplaatst tussen <strong>het</strong> primair recipiënt of de primairerecipiënten en de secundaire verpakking. De hoeveelheid absorberend materiaal moet volstaan om devolledige inhoud van <strong>het</strong> primair recipiënt of de primaire recipiënten te absorberen zodat <strong>het</strong> vrijkomen vande vloeibare stof de integriteit van <strong>het</strong> vulmateriaal of van de buitenverpakking niet in <strong>het</strong> gedrang brengt ;iii) indien meerdere breekbare primaire recipiënten in éénzelfde enkelvoudige secundaire verpakking geplaatstworden, moeten deze apart omwikkeld of van elkaar gescheiden worden om elk onderling contact teverhinderen ;b) een voldoende sterke buitenverpakking - gelet op de inhoud, de massa en <strong>het</strong> gebruik waarvoor ze bestemd is -waarvan de kleinste buitenafmeting ten minste 100 mm moet bedragen.Voor <strong>het</strong> vervoer moet <strong>het</strong> hieronder weergegeven merkteken op <strong>het</strong> buitenoppervlak van de buitenverpakkingaangebracht worden, op een achtergrond van een kleur die er mee contrasteert ; <strong>het</strong> moet gemakkelijk zichtbaar enleesbaar zijn. Het merkteken moet de vorm hebben van een op de punt geplaatst vierkant (ruitvormig) met tenminste 50 mm zijde ; de dikte van de lijn moet ten minste 2 mm bedragen en de letters en cijfers moeten ten minste6 mm hoog zijn.UN3245Bijkomende bepalingenIJs, droogijs en vloeibare stikstofWanneer droogijs of vloeibare stikstof gebruikt wordt, moeten alle des<strong>betreffende</strong> voorschriften van <strong>het</strong> RIDnageleefd worden. Wanneer ijs of droogijs gebruikt wordt, moet dit buiten de secundaire verpakkingen of in debuitenverpakking of in een oververpakking geplaatst worden. Inwendige stutten moeten voorzien worden om desecundaire verpakkingen in hun oorspronkelijke positie te houden nadat <strong>het</strong> ijs gesmolten is of <strong>het</strong> droogijs verdampt.Wanneer ijs gebruikt wordt moet de buitenverpakking of de oververpakking lekdicht zijn. Wanneer vastkoolstofdioxide (droogijs) gebruikt wordt dient de verpakking zodanig ontworpen en vervaardigd te worden dat ze <strong>het</strong>koolzuurgas laat ontsnappen, teneinde een drukopbouw te verhinderen die tot <strong>het</strong> scheuren van de verpakkingenzou kunnen leiden ; <strong>het</strong> collo (de buitenverpakking of de oververpakking) moet voorzien zijn van de vermelding"Koolstofdioxide, vast" of "Droogijs" ;OPMERKING : Wanneer droogijs gebruikt wordt, zijn er geen andere voorschriften na te leven (zie 2.2.9.1.14).Wanneer vloeibare stikstof gebruikt wordt, volstaat <strong>het</strong> om te voldoen aan bijzondere bepaling 593 van hoofdstuk 3.3.Het primair recipiënt en de secundaire verpakking moeten hun integriteit behouden bij de temperatuur van <strong>het</strong>gebruikt koelmiddel, evenals bij de temperaturen en drukken die kunnen bereikt worden wanneer de koeling wegvalt.4.1-95


P905 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P905Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 2990 en 3072.Elke geschikte verpakking is toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan ; deverpakkingen moeten evenwel niet noodzakelijkerwijze beantwoorden aan de voorschriften van deel 6.Wanneer de reddingsmiddelen vervaardigd zijn om geincorporeerd of vervat te zijn in stijve, uitwendige enweerbestendige bergplaatsen (bijvoorbeeld voor reddingsboten), mogen ze onverpakt worden vervoerd.Bijkomende bepalingen:1. De gevaarlijke stoffen en voorwerpen die zich als uitrusting in de reddingsmiddelen bevinden moeten zodanig vastgezetzijn dat ongewilde verplaatsingen verhinderd worden, en bovendien:a) moet <strong>het</strong> signalisatievuurwerk van klasse 1 verpakt worden in binnenverpakkingen uit kunststof of karton;b) moeten de niet-brandbare en niet-giftige gassen zich in flessen bevinden die door de bevoegde overheidgoedgekeurd zijn en die aan <strong>het</strong> reddingsmiddel kunnen aangekoppeld worden;c) moeten de elektrische accumulatoren (klasse 8) en de lithiumbatterijen (klasse 9) losgekoppeld of elektrischgeïsoleerd zijn en zodanig vastgezet worden dat <strong>het</strong> overlopen van vloeistof verhinderd wordt; end) moeten de kleine hoeveelheden van andere gevaarlijke goederen (bijvoorbeeld van de klassen 3, 4.1 en 5.2) instevige binnenverpakkingen geplaatst zijn.2. Tijdens de voorbereiding op <strong>het</strong> vervoer en bij <strong>het</strong> verpakken moeten maatregelen getroffen worden om eenongewild opblazen van <strong>het</strong> reddingsmiddel te verhinderen.4.1-96


P906 VERPAKKINGSINSTRUCTIE P906Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 2315, 3151, 3152 en 3432.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:1) Voor de vloeistoffen en vaste stoffen die PCB’s, polyhalogeenbifenilen of polyhalogeenterfenilen bevatten of dieermee vervuild zijn:verpakkingen die - al naargelang <strong>het</strong> geval – beantwoorden aan verpakkingsinstructie P001 of P002.2) Voor de transformatoren, condensatoren en andere apparaten:lekdichte verpakkingen die, naast de apparaten, bovendien ook nog ten minste 1,25 keer <strong>het</strong> volume van de zich inde apparaten bevindende vloeibare PCB's, polyhalogeenbifenilen of polyhalogeenterfenilen moet kunnen bevatten.De hoeveelheid absorberende stof die zich in de verpakking bevindt moet voldoende zijn om ten minste 1,1 keer<strong>het</strong> volume van de zich in de apparaten bevindende vloeistof te absorberen. De transformatoren en decondensatoren moeten in <strong>het</strong> algemeen vervoerd worden in lekdichte metalen verpakkingen die in staat zijn om,naast de transformatoren en de condensatoren, bovendien ook nog ten minste 1,25 keer <strong>het</strong> volume van de zich inde apparaten bevindende vloeistof te bevatten.Onverminderd wat voorafgaat, mogen de vloeistoffen en vaste stoffen die niet volgens verpakkingsinstructie P001 ofP002 verpakt zijn en de transformatoren en condensatoren zonder verpakking vervoerd worden in vervoermiddelen dievoorzien zijn van een lekdichte metalen bak met een hoogte van ten minste 800 mm, die voldoende inert absorberendmateriaal bevat om ten minste 1,1 keer <strong>het</strong> volume van alle vrijkomende vloeistof te absorberen.Bijkomende bepalingen:Geschikte maatregelen dienen getroffen te worden om de lekdichtheid van de transformatoren en condensatoren teverzekeren en om lekkage onder normale vervoersomstandigheden te voorkomen.4.1-97


R001 VERPAKKINGSINSTRUCTIE R001De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:Lichte metalen verpakkingenMaximale inhoud / maximale netto massaVerpakkingsgroep I Verpakkingsgroep II Verpakkingsgroep IIIuit staal, met niet-afneembaar deksel (0A1) Niet toegelaten 40 liter / 50 kg 40 liter / 50 kguit staal, met afneembaar deksel (0A2) a Niet toegelaten 40 liter / 50 kg 40 liter / 50 kgaNiet toegelaten voor UN 1261 NITROMETHAAN.OPMERKINGEN:1. Deze instructie is van toepassing op vaste stoffen en vloeistoffen (op voorwaarde dat <strong>het</strong> prototype oppassende wijze werd beproefd en gekenmerkt).2. Voor stoffen van klasse 3, verpakkingsgroep II, mogen deze verpakkingen enkel gebruikt worden voorvoor zwak giftige pesticiden en voor stoffen zonder bijkomend gevaar en met een dampspanning bij 50°C van ten hoogste 110 kPa.4.1-98


4.1.4.2 Verpakkingsinstructies met betrekking tot <strong>het</strong> gebruik van de IBC’sIBC01 VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC01De volgende IBC’s zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 is voldaan:IBC’s uit metaal (31A, 31B en 31N)Bijzonder verpakkingsvoorschrift eigen aan <strong>het</strong> RID en ADR:BB1De openingen van de recipiënten voor UN-nummer 3130 moeten hermetisch afgesloten worden met behulp vantwee in serie geplaatste inrichtingen, waarvan er één geschroefd of op een gelijkwaardige wijze bevestigd moet zijn.IBC02 VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC02De volgende IBC’s zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 is voldaan:1) IBC’s uit metaal (31A, 31B en 31N);2) IBC’s uit stijve kunststof (31H1 en 31H2);3) Composiet-IBC’s (31HZ1).Bijzondere verpakkingsvoorschriften:B5B7B8B15De IBC's voor de UN-nummers 1791, 2014, 2984 en 3149 moeten uitgerust zijn met een inrichting die deevacuatie van de gassen tijdens <strong>het</strong> vervoer mogelijk maakt. De inlaat naar de decompressieinrichting moetzich tijdens <strong>het</strong> vervoer en bij de maximale vulling in de dampfase binnen de IBC bevinden.Voor de UN-nummers 1222 en 1865 zijn IBC's met een inhoud van meer dan 450 liter niet toegelaten omwillevan <strong>het</strong> explosierisico bij vervoer in grote hoeveelheden.In zuivere vorm mag deze stof niet in IBC's vervoerd worden omdat geweten is dat ze een dampdruk heeft vanmeer dan 110 kPa bij 50 °C of 130 kPa bij 55 °C.De toegelaten gebruiksduur van de IBC’s uit stijve kunststof en van de composiet-IBC’s met binnenrecipiënt uitstijve kunststof, die gebruikt worden voor UN-nummer 2031 met meer dan 55 % salpeterzuur, bedraagt tweejaar te rekenen vanaf de datum van fabricage.Bijzonder verpakkingsvoorschrift eigen aan <strong>het</strong> RID en ADR:BB2Voor UN-nummer 1203 mogen, ondanks bijzondere bepaling 534 (zie 3.3.1), grote recipiënten voor losgestortvervoer enkel gebruikt worden indien de reële dampspanning bij 50°C niet meer dan 110 kPa bedraagt of i ndiende reële dampspanning bij 55°C niet meer dan 130 kPa bedraagt.IBC03 VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC03De volgende IBC’s zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 is voldaan:1) IBC’s uit metaal (31A, 31B en 31N);2) IBC’s uit stijve kunststof (31H1 en 31H2);3) Composiet-IBC’s (31HZ1, 31HA2, 31HB2, 31HN2, 31HD2 en 31HH2).Bijzonder verpakkingsvoorschrift:B8In zuivere vorm mag deze stof niet in IBC's vervoerd worden omdat geweten is dat ze een dampdruk heeft vanmeer dan 110 kPa bij 50°C of 130 kPa bij 55°C.IBC04 VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC04De volgende IBC’s zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 is voldaan:IBC’s uit metaal (11A, 11B, 11N, 21A, 21B en 21N).IBC05 VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC05De volgende IBC’s zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 is voldaan:1) IBC’s uit metaal (11A, 11B, 11N, 21A, 21B en 21N);2) IBC’s uit stijve kunststof (11H1, 11H2, 21H1 en 21H2);3) Composiet-IBC’s (11HZ1 en 21HZ1).4.1-99


IBC06 VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC06De volgende IBC’s zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 is voldaan:1) IBC’s uit metaal (11A, 11B, 11N, 21A, 21B en 21N);2) IBC’s uit stijve kunststof (11H1, 11H2, 21H1 en 21H2);3) Composiet-IBC’s (11HZ1, 11HZ2, 21HZ1 en 21HZ2).Bijkomende bepaling:Zie 4.1.3.4 wanneer een vaste stof vloeibaar kan worden tijdens <strong>het</strong> vervoer.Bijzondere verpakkingsvoorschriften:B12De IBC's voor UN-nummer 2907 moeten voldoen aan <strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroep II. De IBC’sdie voldoen aan de criteria van <strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroep I mogen niet gebruikt worden.IBC07 VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC07De volgende IBC’s zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 is voldaan:1) IBC’s uit metaal (11A, 11B, 11N, 21A, 21B en 21N);2) IBC’s uit stijve kunststof (11H1, 11H2, 21H1 en 21H2);3) Composiet-IBC’s (11HZ1, 11HZ2, 21HZ1 en 21HZ2);4) IBC’s uit hout (11C, 11D en 11F).Bijkomende bepalingen :1. Zie 4.1.3.4 wanneer een vaste stof vloeibaar kan worden tijdens <strong>het</strong> vervoer.2. De voeringen van de IBC’s uit hout moeten stofdicht zijn.IBC08 VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC08De volgende IBC’s zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 is voldaan:1) IBC’s uit metaal (11A, 11B, 11N, 21A, 21B en 21N);2) IBC’s uit stijve kunststof (11H1, 11H2, 21H1 en 21H2);3) Composiet-IBC’s (11HZ1, 11HZ2, 21HZ1 en 21HZ2);4) IBC’s uit karton (11G);5) IBC’s uit hout (11C, 11D en 11F);6) Soepele IBC's (13H1, 13H2, 13H3, 13H4, 13H5, 13L1, 13L2, 13L3, 13L4, 13M1 en 13M2).Bijkomende bepaling :Zie 4.1.3.4 wanneer een vaste stof vloeibaar kan worden tijdens <strong>het</strong> vervoer.Bijzondere verpakkingsvoorschriften:B3B4B6B13Soepele IBC's moeten stofdicht en waterbestendig zijn, of van een stofdichte en waterbestendige voeringvoorzien zijn.Soepele, kartonnen of houten IBC's moeten stofdicht en waterbestendig zijn, of van een stofdichte enwaterbestendige voering voorzien zijn.De IBC’s voor de UN-nummers 1363, 1364, 1365, 1386, 1408, 1841, 2211, 2217, 2793 en 3314 moeten nietnoodzakelijk voldoen aan de beproevingsvoorwaarden voor de IBC’s van hoofdstuk 6.5.OPMERKING: Het vervoer over zee van de UN-nummers 1748, 2208, 2880, 3485, 3486 en 3487 in IBC’s isverboden door de IMDG Code.IBC99 VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC99Enkel IBC’s die door de bevoegde overheid voor deze goederen goedgekeurd werden, mogen gebruikt worden. Ofwelmoet een exemplaar van de door de bevoegde overheid afgeleverde goedkeuring elke zending vergezellen, ofwelvermeldt <strong>het</strong> vervoerdocument dat deze verpakkingen goedgekeurd werden door de bevoegde overheid.4.1-100


IBC100 VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC100Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 0082, 0241, 0331 en 0332.De volgende IBC’s zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan :1) IBC’s uit metaal (11A, 11B, 11N, 21A, 21B, 21N, 31A, 31B en 31N) ;2) Soepele IBC’s (13H2, 13H3, 13H4, 13L2, 13L3, 13L4 en 13M2) ;3) IBC’s uit stijve kunststof (11H1, 11H2, 21H1, 21H2, 31H1 en 31H2) ;3) Composiet-IBC’s (11HZ1, 11HZ2, 21HZ1, 21HZ2, 31HZ1 en 31HZ2).Bijkomende bepalingen :1. De IBC’s mogen enkel gebruikt worden voor stoffen die vrij kunnen vloeien.2. De soepele IBC’s mogen alleen voor vaste stoffen gebruikt worden.Bijzondere verpakkingsvoorschriften :B9B10Voor de stoffen van UN-nummer 0082 mag deze verpakkingsinstructie enkel maar gebruikt worden indien <strong>het</strong>mengsels zijn van ammoniumnitraat of andere anorganische nitraten met andere brandbare stoffen die geenontplofbare bestanddelen zijn. Deze springstoffen mogen geen nitroglycerine, gelijkaardige vloeibareorganische nitraten of chloraten bevatten. Metalen IBC's zijn niet toegelaten.Voor de stoffen van UN-nummer 0241 mag deze verpakkingsinstructie enkel maar gebruikt worden indien zebestaan uit water als hoofdbestanddeel, met hoge concentraties ammoniumnitraat of andere oxiderende stoffendie geheel of gedeeltelijk opgelost zijn. De andere bestanddelen kunnen koolwaterstoffen of aluminiumpoederomvatten, maar geen stikstofverbindingen zoals trinitrotolueen (TNT). Metalen IBC's zijn niet toegelaten.4.1-101


IBC520 VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC520Deze instructie is van toepassing op de organische peroxides en de zelfontledende stoffen van type F.De hieronder opgesomde IBC's zijn voor de aangegeven preparaten toegelaten indien aan de algemene bepalingenvan 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van 4.1.7.2 is voldaan.Voor de preparaten die niet in de onderstaande lijst voorkomen mogen enkel maar de IBC's gebruikt worden die doorde bevoegde overheid zijn goedgekeurd (zie 4.1.7.2.2).UNnr.3109Organisch peroxideTypevanIBCMaximalehoeveelheid(liter/kg)ORGANISCH PEROXIDE VAN TYPE F, VLOEIBAARtert-butylhydroperoxide, ten hoogste 72 % in water 31A 1250tert-butylperoxyacetaat, ten hoogste 32 % in een verdunningsmiddel van type A 31A31HA112501000tert-butylperoxybenzoaat, ten hoogste 32% in een verdunningsmiddel vantype A 31A 1250tert-butylperoxy-3,5,5-trimethylhexanoaat, ten hoogste 37 % in eenverdunningsmiddel van type A31A31HA112501000cumylhydroperoxide, ten hoogste 90 % in een verdunningsmiddel van type A 31HA1 1250dibenzoylperoxide, ten hoogste 42 %, als een stabiele dispersie in water 31H1 1000di-tert-butylperoxide, ten hoogste 52 % in een verdunningsmiddel van type A31A31HA1125010001,1-Di-(tert-butylperoxy)-cyclohexaan, ten hoogste 37% in een verdunningsmiddel van 31A 1250type A1,1-di-(tert-butylperoxy)-cyclohexaan, ten hoogste 42 % in een verdunningsmiddel van 31H1 1000type Adilauroylperoxide, ten hoogste 42 %, stabiele dispersie in water 31HA1 1000isopropylcumylhydroperoxide, ten hoogste 72 % in een verdunningsmiddel van type A 31HA1 1250p-menthylhydroperoxide, ten hoogste 72 % in een verdunningsmiddel van type A 31HA1 1250peroxyazijnzuur, gestabiliseerd, ten hoogste 17%3110 ORGANISCH PEROXIDE VAN TYPE F, VASTDicumylperoxideBijkomende bepalingen:31H131H231HA131A31A31H131HA115001500150015001. De IBC's moeten uitgerust zijn met een inrichting die de evacuatie van de gassen tijdens <strong>het</strong> vervoer mogelijkmaakt. De inlaat naar de decompressieinrichting moet zich tijdens <strong>het</strong> vervoer en bij de maximale vulling in dedampfase binnen de IBC bevinden.2. Om explosief bezwijken van metalen IBC's of combinatie-IBC's met een volwandige metalen omhulling tevoorkomen, moeten de drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen zo zijn ontworpen, dat alle ontledingsproductenen dampen afgeblazen worden, die vrijkomen als gevolg van zichzelf-versnellende ontleding ofgedurende een periode van niet minder dan 1 uur aanwezigheid in een brandhaard, berekend met behulp van deformule in 4.2.1.13.8 of in 6.8.4, bijzondere bepaling TE 12.2000IBC620 VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC620Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3291.De volgende IBC’s zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 (met uitzondering van 4.1.1.15), 4.1.2en 4.1.3 is voldaan:Stijve en lekdichte IBC’s die voldoen aan <strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.Bijkomende bepalingen:1. De IBC’s moeten een voldoende hoeveelheid absorberend materiaal bevatten om de totaliteit van de aanwezigevloeistof te absorberen.2. De IBC's moeten in staat zijn om de vloeistoffen vast te houden.3. De IBC's die bestemd zijn om scherpe of puntige voorwerpen (zoals gebroken glas of naalden) te bevatten, moetenbestand zijn tegen perforatie.4.1-102


4.1.4.3 Verpakkingsinstructies met betrekking tot <strong>het</strong> gebruik van de grote verpakkingenLP01 VERPAKKINGSINSTRUCTIE (VLOEISTOFFEN) LP01De volgende grote verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:BinnenverpakkingenUit glasUit kunststofUit metaal10 liter30 liter40 literGrote buitenverpakkingenuit staal (50A)uit aluminium (50B)uit metaal behalve staal ofaluminium (50N)uit stijve kunststof (50H)uit massief hout (50C)uit gelamineerd hout (50D)uit spaanplaat (50F)uit stijf karton (50G)VerpakkingsgroepINiettoegelatenVerpakkingsgroepIINiettoegelatenVerpakkingsgroepIIIMaximaalvolume :3 m 3LP02 VERPAKKINGSINSTRUCTIE (VASTE STOFFEN) LP02De volgende grote verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:BinnenverpakkingenUit glasUit kunststof bUit metaaluit papier a, buit karton a, b10 kg50 kg50 kg50 kg50 kgGrote buitenverpakkingenuit staal (50A)uit aluminium (50B)uit metaal behalve staal ofaluminium (50N)uit stijve kunststof (50H)uit massief hout (50C)uit gelamineerd hout (50D)uit spaanplaat (50F)uit stijf karton (50G)uit soepele kunststof (51H) cVerpakkingsgroepINiettoegelatenVerpakkingsgroepIINiettoegelatenVerpakkingsgroepIIIa Deze binnenverpakkingen mogen niet gebruikt worden wanneer de vervoerde stoffen tijdens <strong>het</strong> vervoer vloeibaar kunnen wordenb Deze binnenverpakkingen moeten stofdicht zijn.C Deze verpakkingen mogen enkel met soepele binnenverpakkingen gebruikt worden.Bijzondere verpakkingsvoorschriften:L2Maximaalvolume:3 m 3Voor UN-nummer 1950 spuitbussen (aërosolen) moeten de grote verpakkinen voldoen aan <strong>het</strong>beproevingsniveau van verpakkingsgroep III. De grote verpakkingen voor tot afval geworden spuitbussen(aërosolen) die conform bijzondere bepaling 327 vervoerd worden, moeten bovendien voorzien zijn vanmiddelen die alle vrije vloeistof kunnen vasthouden die tijdens <strong>het</strong> vervoer zou kunnen ontsnappen, bijvoorbeeldeen absorberend materiaal.LP99 VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP99Enkel de grote verpakkingen die door de bevoegde overheid voor deze goederen goedgekeurd werden, mogengebruikt worden. Ofwel moet een exemplaar van de door de bevoegde overheid afgeleverde goedkeuring elke zendingvergezellen, ofwel vermeldt <strong>het</strong> vervoerdocument dat deze verpakkingen goedgekeurd werden door de bevoegdeoverheid.4.1-103


LP101 VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP101De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan:Binnenverpakkingen Tussenverpakkingen Grote buitenverpakkingenNiet vereist Niet vereist uit staal (50A)uit aluminium (50B)uit metaal behalve staal ofaluminium (50N)uit stijve kunststof (50H)uit massief hout (50C)uit gelamineerd hout (50D)uit spaanplaat (50F)uit stijf karton (50G)Bijzonder verpakkingsvoorschrift:L1 Voor de UN-nummers 0006, 0009, 0010, 0015, 0016, 0018, 0019, 0034, 0035, 0038, 0039, 0048, 0056, 0137,0138, 0168, 0169, 0171, 0181, 0182, 0183, 0186, 0221, 0243, 0244, 0245, 0246, 0254, 0280, 0281, 0286,0287, 0297, 0299, 0300, 0301, 0303, 0321, 0328, 0329, 0344, 0345, 0346, 0347, 0362, 0363, 0370, 0412,0424, 0425, 0434, 0435, 0436, 0437, 0438, 0451, 0488 en 0502 geldt <strong>het</strong> volgende:Normaal voor militair gebruik bestemde grote en robuuste ontplofbare voorwerpen die geen inleimiddelen bevattenof waarvan de inleimiddelen voorzien zijn van ten minste twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen, mogenzonder verpakking vervoerd worden. Indien deze voorwerpen voorzien zijn van voortdrijvende ladingen ofzelfaandrijvend zijn, moeten hun ontstekingssystemen beschermd zijn tegen stimulantia die onder normalevervoersvoorwaarden kunnen voorkomen. Wanneer de resultaten van de beproevingen van testserie 4 op eenonverpakt voorwerp negatief zijn komt <strong>het</strong> transport van deze voorwerpen zonder verpakking in aanmerking.Dergelijke onverpakte voorwerpen mogen op onderstellen bevestigd worden of in manden of andere geschiktemanipulatieinrichtingen geplaatst zijn.LP102 VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP102De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzonderebepalingen van 4.1.5 is voldaan:Binnenverpakkingen Tussenverpakkingen Grote buitenverpakkingenZakkenwaterbestendigRecipiëntenuit kartonuit metaaluit kunststofuit houtBladenuit golfkartonKokersuit kartonNiet vereistuit staal (50A)uit aluminium (50B)uit metaal behalve staal ofaluminium (50N)uit stijve kunststof (50H)uit massief hout (50C)uit gelamineerd hout (50D)uit spaanplaat (50F)uit stijf karton (50G)4.1-104


LP621 VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC621Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3291.De volgende grote verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:1) Voor ziekenhuisafval dat zich in binnenverpakkingen bevindt: stijve en lekdichte grote verpakkingen die op <strong>het</strong>beproevingsniveau van verpakkingsgroep II voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk 6.6 voor vaste stoffen, opvoorwaarde dat er voldoende absorberend materiaal is om de gehele hoeveelheid aanwezige vloeistof teabsorberen en de grote verpakking in staat is vloeistoffen binnen te houden2) Voor colli die grotere hoeveelheden vloeistof bevatten: Grote, stijve verpakkingen die op <strong>het</strong> beproevingsniveau vanverpakkingsgroep II voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk 6.6 voor vloeistoffenBijkomende bepalingen:De IBC's die bestemd zijn om scherpe of puntige voorwerpen (zoals gebroken glas of naalden) te bevatten, moetenbestand zijn tegen perforatie en moeten de vloeistoffen kunnen vasthouden onder de beproevingsvoorwaarden vanhoofdstuk 6.6.LP902 VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP902Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3268.De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:Verpakkingen die voldoen aan <strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroep III. De verpakkingen moeten zodanigontworpen en vervaardigd zijn dat onder normale vervoersomstandigheden de verplaatsing van de voorwerpen en <strong>het</strong>ongewild afgaan wordt verhinderd.De voorwerpen mogen ook onverpakt vervoerd worden in speciale manipulatieinrichtingen en in speciaal ingerichte wagonsof grote laadkisten, wanneer ze van de plaats van fabricage naar de assemblagefabriek vervoerd wordenBijkomende bepaling:Elke drukrecipiënt moet voldoen aan de bepalingen van de bevoegde overheid voor de stof of de stoffen die <strong>het</strong> bevat.4.1.4.4 (Geschrapt)4.1.5 Bijzondere bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> verpakken van de goederen van klasse 14.1.5.1 De algemene bepalingen van afdeling 4.1.1 moeten nageleefd worden.4.1.5.2 Alle verpakkingen voor goederen van klasse 1 moeten zodanig ontworpen en vervaardigd zijn dat:a) ze de ontplofbare stoffen en voorwerpen beschermen, <strong>het</strong> vrijkomen ervan verhinderen en ondernormale vervoersvoorwaarden - met inbegrip van voorspelbare veranderingen van temperatuur,vochtigheid en druk - <strong>het</strong> risico op een ongewilde ontsteking of inleiding niet verhogen;b) <strong>het</strong> volledig collo onder normale vervoersvoorwaarden veilig kan gemanipuleerd worden ; enc) de colli weerstaan aan de belasting ten gevolge van elke stapeling waarvan te voorzien is dat zetijdens <strong>het</strong> transport kan plaatsvinden; dit zonder dat de gevaren die uitgaan van de ontplofbarestoffen en voorwerpen verhogen, zonder dat de geschiktheid van de verpakkingen om de goederen tebevatten vermindert en zonder dat de colli dermate vervormen dat hun sterkte vermindert of eenstapel ervan onstabiel wordt.4.1.5.3 Alle ontplofbare stoffen en voorwerpen moeten, verpakt zoals voor <strong>het</strong> transport, overeenkomstig de in2.2.1 beschreven procedure ingedeeld worden.4.1.5.4 De goederen van klasse 1 moeten verpakt worden in overeenstemming met de van toepassing zijndeverpakkingsinstructie, die in kolom (8) van tabel A in hoofdstuk 3.2 is aangegeven en in 4.1.4 beschrevenis.4.1.5.5 Tenzij elders in <strong>het</strong> RID andersluidende bepalingen voorkomen, moeten de verpakkingen, met inbegrip vande IBC’s en de grote verpakkingen, al naargelang van <strong>het</strong> geval beantwoorden aan de bepalingen van dehoofdstukken 6.1, 6.5 of 6.6 en voldoen aan de beproevingsvoorschriften voor verpakkingsgroep II.4.1.5.6 De afsluitinrichting van verpakkingen die vloeibare ontplofbare stoffen bevatten, moet een dubbelebeveiliging tegen lekkage bieden.4.1.5.7 De afsluitinrichting van de vaten uit metaal moet een geschikte pakking omvatten. Indien deafsluitinrichting van een schroefdraad is voorzien, mag daar geen ontplofbare stof in terecht kunnenkomen.4.1-105


4.1.5.8 In water oplosbare ontplofbare stoffen moeten in waterbestendige verpakkingen verpakt worden. Deverpakkingen voor gedesensibiliseerde of geflegmatiseerde stoffen moeten zodanig afgesloten zijn datconcentratieveranderingen tijdens <strong>het</strong> vervoer verhinderd worden.4.1.5.9 (voorbehouden)4.1.5.10 Spijkers, krammen en andere metalen sluitmiddelen zonder een beschermende bekleding, mogen niet totde binnenkant van de buitenverpakking doordringen, tenzij de binnenverpakking de ontplofbare stoffen envoorwerpen op doelmatige wijze tegen contact met <strong>het</strong> metaal beschermt.4.1.5.11 De binnenverpakkingen, de buffers, de vulmiddelen en de schikking van de ontplofbare stoffen ofvoorwerpen in de colli moeten zodanig zijn dat de ontplofbare stof zich onder normalevervoersvoorwaarden niet in de buitenverpakking kan verspreiden. Metalen onderdelen van voorwerpenmogen niet in contact kunnen komen met metalen verpakkingen. Voorwerpen die ontplofbare stoffenbevatten en die niet in een uitwendige omsluiting vervat zijn, moeten zodanig van elkaar gescheiden zijndat wrijving en botsingen voorkomen worden. Hiertoe kunnen vullingen, bladen, tussenschotten in debinnen- of buitenverpakking, voorgevormd materiaal of recipiënten gebruikt worden.4.1.5.12 De verpakkingen moeten uit materialen vervaardigd worden die verenigbaar zijn met de in <strong>het</strong> collovervatte ontplofbare stoffen en er ondoorlaatbaar voor zijn, zodanig dat noch de wisselwerking tussen deontplofbare stoffen en de verpakkingsmaterialen, noch lekkage uit de verpakking er toe leiden dat deontplofbare stoffen en voorwerpen de veiligheid van <strong>het</strong> transport in <strong>het</strong> gedrang brengen of de subklasseof de compatibiliteitsgroep veranderen.4.1.5.13 Het binnendringen van ontplofbare stoffen in de tussenruimten van de naden van gefelsde metalenverpakkingen moet voorkomen worden.4.1.5.14 De verpakkingen uit kunststof mogen niet in staat zijn om een zodanige hoeveelheid statische elektriciteitop te wekken of te accumuleren dat deze via een ontlading de ontsteking, de inleiding of <strong>het</strong> functionerenvan de verpakte ontplofbare stoffen of voorwerpen kan veroorzaken.4.1.5.15 Normaal voor militair gebruik bestemde grote en robuuste ontplofbare voorwerpen die geen inleimiddelenbevatten of waarvan de inleimiddelen voorzien zijn van ten minste twee doeltreffendeveiligheidsvoorzieningen, mogen zonder verpakking vervoerd worden. Indien deze voorwerpen voorzienzijn van voortdrijvende ladingen of zelfaandrijvend zijn, moeten hun ontstekingssystemen beschermd zijntegen stimulantia die onder normale vervoersvoorwaarden kunnen voorkomen. Wanneer de resultaten vande beproevingen van testserie 4 op een onverpakt voorwerp negatief zijn komt <strong>het</strong> transport van dezevoorwerpen zonder verpakking in aanmerking. Dergelijke onverpakte voorwerpen mogen op onderstellenbevestigd worden of in manden of andere manipulatie-, stockage- of lanceringsinrichtingen geplaatst zijn ;deze laatste moeten zodanig aangepaste zijn dat de voorwerpen niet kunnen vrijkomen onder normalevervoersomstandigheden.4.1-106Indien dergelijke grote ontplofbare voorwerpen - in <strong>het</strong> kader van <strong>het</strong> testen van hun werkingsveiligheid engeschiktheid - onderworpen worden aan beproevingsregimes die beantwoorden aan de bedoelingen van<strong>het</strong> RID, en deze beproevingen met succes werden doorstaan, kan de bevoegde overheid <strong>het</strong> vervoer vandeze voorwerpen goedkeuren overeenkomstig <strong>het</strong> RID.4.1.5.16 Ontplofbare stoffen mogen niet in binnen- of buitenverpakkingen verpakt worden waarin de verschillentussen inwendige en uitwendige drukken tengevolge van thermische of andere effecten een explosie of<strong>het</strong> scheuren van <strong>het</strong> collo kunnen veroorzaken.4.1.5.17 Wanneer vrije ontplofbare stoffen of de ontplofbare stof van een geheel of gedeeltelijk omhuld voorwerp incontact kunnen komen met <strong>het</strong> inwendig oppervlak van metalen verpakkingen (1A2, 1B2, 4A, 4B enmetalen recipiënten), dient de metalen verpakking voorzien te worden van een inwendige voering ofbinnenbekleding (zie 4.1.1.2).4.1.5.18 Ongeacht of de verpakking al dan niet beantwoordt aan de in kolom (8) van tabel A in hoofdstuk 3.2toegewezen verpakkingsinstructie, mag verpakkingsinstructie P101 voor alle ontplofbare stoffen envoorwerpen gebruikt worden, op voorwaarde dat de verpakking door een bevoegde overheid isgoedgekeurd.4.1.6 Bijzondere bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> verpakken van de goederen van klasse 2 en van degoederen van de andere klassen waaraan verpakkingsinstructie P200 is toegewezen4.1.6.1 Onderhavige afdeling bevat de algemene voorschriften die van toepassing zijn op <strong>het</strong> gebruik van dedrukrecipiënten en de open cryogene recipiënten voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen van klasse 2 en vangevaarlijke goederen van de andere klassen waaraan verpakkingsinstructie P200 is toegewezen(bijvoorbeeld UN 1051 cyaanwaterstof, gestabiliseerd). De drukrecipiënten moeten zodanig vervaardigd engesloten zijn dat de normale vervoersomstandigheden, met inbegrip van de trillingen of de temperatuurs-,vochtigheids- of drukveranderingen (omwille van een verandering van de hoogte bijvoorbeeld), geenverlies van de inhoud kunnen veroorzaken.4.1.6.2 De gedeelten van de drukrecipiënten en van de open cryogene recipiënten die in rechtstreeks contactkomen met de gevaarlijke goederen mogen er niet door aangetast of verzwakt worden en geen gevaarlijkeeffecten veroorzaken (bijvoorbeeld door de rol van katalysator bij een reactie te vervullen of door met degevaarlijke goederen te reageren).


4.1.6.3 De keuze van drukrecipiënten, met inbegrip van hun sluitingen, en van open cryogene recipiënten om eengas of een gasmengsel te bevatten, moet gebeuren volgens de voorschriften van 6.2.1.2 en devoorschriften van de des<strong>betreffende</strong> verpakkingsinstructies van 4.1.4.1. Onderhavige onderafdeling is ookvan toepassing op de drukrecipiënten die elementen zijn van MEGC’s en van batterijwagons4.1.6.4 Wanneer bij een hervulbaar drukrecipiënt overgegaan wordt op een ander gebruik, moet <strong>het</strong> geledigd,gepurgeerd en ontgast worden in de mate die nodig is voor een veilig gebruik (zie ook de tabel metnormen aan <strong>het</strong> eind van onderhavige afdeling). De drukrecipiënten die tevoren een bijtende (corrosieve)stof van klasse 8 bevat hebben, of een stof van een andere klasse met corrosiviteit als bijkomend gevaar,mogen bovendien niet voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen van klasse 2 gebruikt worden zonder dat ze derespectievelijk in 6.2.1.6 en 6.2.3.5 voorgeschreven onderzoeken en beproevingen hebben ondergaan.4.1.6.5 Voor <strong>het</strong> vullen moet de verpakker <strong>het</strong> drukrecipiënt of <strong>het</strong> open cryogeen recipiënt inspecteren en er zichvan vergewissen dat <strong>het</strong> de te vervoeren stof mag bevatten en dat aan alle van toepassing zijndevoorschriften is voldaan. Na <strong>het</strong> vullen van <strong>het</strong> recipiënt moeten de afsluiters gesloten worden engedurende <strong>het</strong> vervoer gesloten blijven. De afzender moet de dichtheid van de sluitingen en van deuitrusting nakijken.OPMERKING.De individuele afsluitkranen waarmee de drukrecipiënten van een batterij uitgerust zijn mogen gedurende <strong>het</strong> vervoeropen blijven, tenzij de vervoerde stof onderworpen is aan de bijzondere verpakkingsvoorschriften “k” of “q” inverpakkingsinstructie P200.4.1.6.6 Bij <strong>het</strong> vullen van de drukrecipiënten en de open cryogene recipiënten moeten de bedrijfsdrukken,vullingsgraden en voorschriften nageleefd worden die voorkomen in de verpakkingsinstructie dietoegewezen is aan de stof waarmee gevuld wordt. De vuldruk voor reactieve gassen en gasmengselsmoet dusdanig zijn dat de bedrijfsdruk van <strong>het</strong> drukrecipiënt niet overschreden wordt bij de volledigeontbinding van <strong>het</strong> gas (of van <strong>het</strong> gasmengsel). Flessenbatterijen mogen niet gevuld worden tot boven delaagste bedrijfsdruk van alle flessen die deel uitmaken van de batterij.4.1.6.7 De drukrecipiënten moeten met inbegrip van hun sluitingen voldoen aan de in hoofdstuk 6.2 weergegevenvoorschriften inzake ontwerp, constructie, onderzoek en beproevingen. Indien buitenverpakkingenvoorgeschreven zijn, moeten de drukrecipiënten en de open cryogene recipiënten er stevig in vastgezetworden. In een buitenverpakking mogen een of meerdere binnenverpakkingen geplaatst worden, tenzij degedetailleerde verpakkingsinstructies uitdrukkelijk anders voorzien.4.1.6.8 De kranen moeten zodanig ontworpen en vervaardigd zijn dat ze zonder inhoudsverlies aan beschadigingenkunnen weerstaan, of op een van de volgende wijzen beschermd zijn tegen beschadigingen die eenongewilde lekkage van de inhoud van <strong>het</strong> drukrecipiënt kunnen veroorzaken (zie ook de tabel met normenaan <strong>het</strong> eind van onderhavige afdeling):a) de kranen zijn aangebracht aan de binnenzijde van de hals van <strong>het</strong> recipiënt en beschermd door eenopgeschroefde stop of kap;b) de kranen zijn door middel van kappen beschermd; deze kappen moeten ontgassingsopeningenbezitten waarvan de doorsnede voldoende groot is om <strong>het</strong> gas te laten ontsnappen dat vrijkomt indiende kranen lekken;c) de kranen zijn door middel van een kraag of andere veiligheidsinrichtingen beschermd;d) de drukrecipiënten worden vervoerd in beschermende raamwerken (bijvoorbeeld flessenbatterijen); ofe) de drukrecipiënten worden vervoerd in beschermende kisten. Voor de “UN” drukrecipiënten moet devoor <strong>het</strong> vervoer klaargemaakte verpakking kunnen voldoen aan de in 6.1.5.3 gedefinieerde valproefvoor <strong>het</strong> beproevingsniveau van verpakkingsgroep I.4.1.6.9 De niet-hervulbare drukrecipiënten:a) moeten vervoerd worden in een buitenverpakking, zoals een kist of een mand, of in trays met eenhoes uit krimp- of rekfolie;b) mogen niet meer dan 1,25 liter waterinhoud hebben wanneer ze gevuld zijn met een brandbaar of eengiftig gas;c) mogen niet gebruikt worden voor giftige gassen met een LC 50 waarde van 200 ml/m 3 of minder; end) mogen niet hersteld worden nadat ze in dienst zijn genomen.4.1.6.10 De hervulbare drukrecipiënten die geen cryogene recipiënten zijn moeten periodieke onderzoekenondergaan die uitgevoerd worden volgens de modaliteiten van 6.2.1.6 (of van 6.2.3.5.1 voor de andererecipiënten dan de “UN” recipiënten) en – al naargelang van <strong>het</strong> geval – van de verpakkingsinstructieP200 of P203. De drukrecipiënten mogen niet gevuld worden na afloop van de termijnen die voor deperiodieke beproeving vastgesteld zijn, maar ze mogen na die datum wel vervoerd worden om aan dekeuring onderworpen of geëlimineerd te worden, met inbegrip van de intermediaire vervoersoperaties.4.1.6.11 Herstellingen moeten voldoen aan de vereisten in verband met de vervaardiging en de beproevingen diein de van toepassing zijnde ontwerp- en constructienormen zijn opgenomen; ze zijn slechts toegestaanzoals aangegeven in de relevante normen <strong>betreffende</strong> de periodieke beproevingen die in hoofdstuk 6.24.1-107


zijn gespecificeerd. De volgende tekortkomingen van andere drukrecipiënten dan <strong>het</strong> omhulsel vangesloten cryogene recipiënten mogen niet hersteld worden:a) scheuren of andere tekortkomingen in de lasnaden;b) barsten in de wanden;c) lekkage of tekortkomingen in <strong>het</strong> materiaal van de wand of van de bodems.4.1.6.12 Recipiënten mogen niet ter vulling aangeboden worden:a) indien ze dermate beschadigd zijn dat hun integriteit of van hun bedrijfsuitrusting in <strong>het</strong> gedrang kankomen;b) wanneer de recipiënten en hun bedrijfsuitrusting onderzocht werden en in een slechtewerkingstoestand bevonden werden; ofc) wanneer de voorgeschreven opschriften met betrekking tot de goedkeuring, de data van deperiodieke onderzoeken en <strong>het</strong> vullen niet leesbaar zijn.4.1.6.13 De gevulde recipiënten mogen niet tot <strong>het</strong> vervoer aangeboden worden:a) wanneer ze lekken;b) wanneer ze in die mate beschadigd zijn dat hun integriteit of die van hun bedrijfsuitrusting erdoor in<strong>het</strong> gedrang kan komen;c) wanneer de recipiënten en hun bedrijfsuitrusting onderzocht werden en in een slechtewerkingstoestand bevonden werden; ofd) wanneer de voorgeschreven opschriften met betrekking tot de goedkeuring, de data van deperiodieke onderzoeken en <strong>het</strong> vullen niet leesbaar zijn.4.1.6.14 De eigenaars moeten, op basis van elk geargumenteerd verzoek van de bevoegde overheid, aan dezelaatste alle gegevens overmaken die nodig zijn om de conformiteit van <strong>het</strong> drukrecipiënt aan te tonen, ineen taal die voor de bevoegde overheid gemakkelijk te begrijpen is. Ze moeten op haar verzoek met dezeoverheid meewerken aan elke maatregel die genomen wordt om de niet-conformiteit te verhelpen vanrecipiënten in hun bezit.4.1.6.15 De hieronder opgesomde ISO-normen moeten toegepast worden voor UN-drukrecipiënten. Voor deandere drukrecipiënten wordt aangenomen dat aan de bepalingen van afdeling 4.1.6 is voldaan indien degepaste, hieronder aangegeven normen toegepast worden:Van toepassing zijndeonderafdelingenReferentieTitel van <strong>het</strong> document4.1.6.2ISO 11114-1:1997 Transportable gas cylinders - Compatibility of cylinder and valvematerials with gas contents – Part 1 : Metallic MaterialsISO 11114-2:2000 Transportable gas cylinders - Compatibility of cylinder and valvematerials with gas contents – Part 2 : Non-metallic Materials4.1.6.4 ISO 11621:2005 Gas cylinders – Procedures for change of gas service4.1.6.8Kranen voorzien vanBijlage A vanISO 10297:2006Gas cylinders – Refillable gas cylinder valves – Specification and typetestingeen geintegreerdebeschermingEN 13152:2001+ A1:2003EN 13153:2001Testing and specifications of LPG cylinder valves – self closingTesting and specifications of LPG cylinder valves – manually operated+ A1:20034.1.6.8 (b)et (c)ISO 11117:1998EN962:1996 + A2:2000Gas cylinders – Valve protection caps and valve guards for industrialand medical gas cylinders – Design, construction and testsValve protection caps and valve guards for industrial and medical gascylinders – Design, construction and testsISO 16111:2008Transportable gas storage devices – Hydrogen absorbed in reversiblemetal hydride4.1.7 Bijzondere bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> verpakken van de organische peroxides (klasse 5.2)en de zelfontledende stoffen van klasse 4.14.1.7.0.1 Alle recipiënten voor organische peroxides moeten “wezenlijk gesloten” zijn. Wanneer er zich in <strong>het</strong> colloeen belangrijke inwendige druk kan ontwikkelen door de vorming van een gas, mag eenontgassingsinrichting geïnstalleerd worden op voorwaarde dat <strong>het</strong> vrijkomend gas geen gevaar inhoudt ;anders moet de vullingsgraad beperkt worden. Alle ontgassingsinrichtingen moeten zodaniggeconstrueerd zijn dat lekkage van de vloeistof vermeden wordt wanneer de colli rechtop staat envreemde stoffen niet kunnen binnendringen. De buitenverpakking moet in voorkomend geval zo ontworpenzijn dat ze de werking van de ontgassingsinrichting niet hindert.4.1-108


4.1.7.1 Gebruik van de verpakkingen (met uitzondering van IBC’s)4.1.7.1.1 De verpakkingen die gebruikt worden voor de organische peroxides en de zelfontledende stoffen moetenbeantwoorden aan de voorschriften van hoofdstuk 6.1 en voldoen aan de beproevingsvoorschriften vandatzelfde hoofdstuk voor verpakkingsgroep II.4.1.7.1.2 De verpakkingsmethodes voor de organische peroxides en de zelfontledende stoffen staan opgesomd inverpakkingsinstructie P520 en dragen de codes OP1 t/m OP8. De hoeveelheden die bij elkeverpakkingsmethode staan aangegeven, zijn de maximaal toegelaten hoeveelheden per collo.4.1.7.1.3 De tabellen van 2.2.41.4 en 2.2.52.4 geven de te gebruiken verpakkingsmethodes voor elk organischperoxide en elke zelfontledende stof die reeds ingedeeld is.4.1.7.1.4 Voor nieuwe organische peroxides, nieuwe zelfontledende stoffen of nieuwe preparaten van reedsingedeelde organische peroxides of zelfontledende stoffen, wordt de geschikte verpakkingsmethode alsvolgt vastgesteld :a) ORGANISCH PEROXIDE of ZELFONTLEDENDE STOF VAN TYPE B:Verpakkingsmethode OP5 wordt toegepast, op voorwaarde dat <strong>het</strong> organisch peroxide (of dezelfontledende stof) in één van de voor deze methode aangegeven verpakkingen voldoet aan decriteria van paragraaf 20.4.3 b) [respectievelijk 20.4.2 b)] van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria.Indien <strong>het</strong> organisch peroxide (of de zelfontledende stof) slechts aan deze criteria kan voldoen in eenkleinere verpakking dan deze die opgesomd zijn bij de verpakkingsmethode OP5 (d.w.z. eenverpakking van een van de methodes OP1 tot en met OP4), moet de verpakkingsmethode dieovereenstemt met <strong>het</strong> lager OP-nummer gebruikt worden.b) ORGANISCH PEROXIDE of ZELFONTLEDENDE STOF VAN TYPE C:Verpakkingsmethode OP6 wordt toegepast, op voorwaarde dat <strong>het</strong> organisch peroxide (of dezelfontledende stof) in één van de voor deze methode aangegeven verpakkingen voldoet aan decriteria van paragraaf 20.4.3 c) [respectievelijk 20.4.2 c)] van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria.Indien <strong>het</strong> organisch peroxide (of de zelfontledende stof) slechts aan deze criteria kan voldoen in eenkleinere verpakking dan deze die opgesomd zijn bij de verpakkingsmethode OP6, moet deverpakkingsmethode die overeenstemt met <strong>het</strong> lager OP-nummer gebruikt worden.c) ORGANISCH PEROXIDE of ZELFONTLEDENDE STOF VAN TYPE D:Voor dit type organisch peroxide of zelfontledende stof moet verpakkingsmethode OP7 gebruiktworden.d) ORGANISCH PEROXIDE of ZELFONTLEDENDE STOF VAN TYPE E:Voor dit type organisch peroxide of zelfontledende stof moet verpakkingsmethode OP8 gebruiktworden.e) ORGANISCH PEROXIDE of ZELFONTLEDENDE STOF VAN TYPE F:4.1.7.2 Gebruik van de IBC’sVoor dit type organisch peroxide of zelfontledende stof moet verpakkingsmethode OP8 gebruiktworden.4.1.7.2.1 De reeds ingedeelde organische peroxides die specifiek vermeld zijn in verpakkingsinstructie IBC520mogen in IBC's vervoerd worden, conform deze verpakkingsinstructie. De IBC’s moeten beantwoorden aande voorschriften van hoofdstuk 6.5 en voldoen aan de beproevingsvoorschriften van datzelfde hoofdstukvoor verpakkingsgroep II.4.1.7.2.2 De andere organische peroxides en zelfontledende stoffen van type F mogen in IBC's vervoerd wordenvolgens de voorwaarden die door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van herkomst zijn vastgesteld, indiendeze overheid op basis van de beproevingsresultaten van oordeel is dat een dergelijk vervoer veilig kanplaatsvinden. De beproevingen moeten onder meer :a) aantonen dat <strong>het</strong> organisch peroxide (of de zelfontledende stof) voldoet aan de classificatieprincipesdie in paragraaf 20.4.3 f) [respectievelijk 20.4.2 f)] van <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria zijnvoorgeschreven voor uitgang F van afbeelding 20.1 b) van <strong>het</strong> Handboek ;b) de compatibiliteit aantonen van alle materialen die normalerwijze tijdens <strong>het</strong> vervoer in contact komenmet de stof ;c) (voorbehouden)d) desgevallend de vaststelling van de karakteristieken van de ontspanningsinrichtingen en van denoodontspanningsinrichtingen mogelijk maken; ene) toelaten om de toe te passen bijzondere bepalingen vast te stellen.Indien <strong>het</strong> land van herkomst geen RID-<strong>Verdrag</strong>staat is, moeten de indeling en de vervoersvoorwaardengoedgekeurd worden door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> eerste land dat door <strong>het</strong> vervoer wordtaangedaan en RID-<strong>Verdrag</strong>staat is.4.1-109


4.1.7.2.3 De zelfversnellende ontleding en een omsluiting door vlammen worden als noodgevallen aanzien.Teneinde de explosieve breuk van metalen IBC’s of van composiet-IBC’s met een volwandige metalenomsluiting te vermijden moeten de drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen ontworpen zijn om alleontledingsproducten en dampen af te blazen die vrijkomen tijdens de zelfversnellende ontleding of bij eenvolledige omsluiting door vlammen gedurende ten minste één uur, berekend met de formules die in4.2.1.13.8 voorkomen.4.1.8 Bijzondere bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> verpakken van infectueuze (besmettelijke) stoffen(klasse 6.2)4.1.8.1 De afzenders van infectueuze (besmettelijke) stoffen moeten er op toezien dat de colli op een zodanigewijze worden klaargemaakt dat ze in goede staat op hun bestemming aankomen en tijdens <strong>het</strong> vervoergeen enkel gevaar voor personen of dieren opleveren.4.1.8.2 De definities in 1.2.1 en de algemene bepalingen van 4.1.1.1 t/m 4.1.1.16 - met uitzondering van 4.1.1.3,4.1.1.9 t/m 4.1.1.12 en 4.1.1.15 - zijn van toepassing op de colli met infectueuze (besmettelijke) stoffen.Vloeistoffen mogen echter alleen in verpakkingen gevuld worden die een voldoende weerstand bezittentegen de inwendige druk die zich onder normale vervoersomstandigheden kan ontwikkelen.4.1.8.3 Tussen de secundaire verpakking en de buitenverpakking moet een gedetailleerde lijst van de inhoudgeplaatst worden.Wanneer de te vervoeren infectueuze (besmettelijke) stoffen niet gekend zijn, maar vermoedt wordt dat zevoldoen aan de criteria om in categorie A geclassificeerd te worden, moet op <strong>het</strong> in de buitenverpakkinggeplaatst document de vermelding “Infectueuze stof waarvan vermoed wordt dat hij tot categorie Abehoort” tussen haakjes achter de officiële vervoersnaam voorkomen.4.1.8.4 Voordat een lege verpakking naar de afzender of naar een andere geadresseerde wordt teruggezonden,moet ze gedesinfecteerd of gesteriliseerd worden om elk gevaar te elimineren en moeten alle etiketten ofkenmerken, die aangeven dat de verpakking een besmettelijke stof heeft bevat, verwijderd of uitgewistworden.4.1.8.5 Op voorwaarde dat een gelijkwaardig prestatieniveau wordt bekomen, mogen de volgende wijzigingenaangebracht worden aan de primaire recipiënten die in een secundaire verpakking zijn geplaatst, zonderdat <strong>het</strong> gehele collo aan verdere testen moet onderworpen worden:a) primaire recipiënten van een evenwaardig of kleiner formaat dan dat van de geteste primairerecipiënten mogen gebruikt worden, voor zover:i) <strong>het</strong> ontwerp van de primaire recipiënten analoog is aan dat van de geteste primaire recipiënten(dat zij bijvoorbeeld dezelfde vorm hebben: rond, rechthoekig, enz.);ii)de weerstand van <strong>het</strong> constructiemateriaal van de primaire recipiënten (glas, kunststof, metaalenz.) tegen de stoot- en stapelkrachten ten minste gelijk is aan die van de oorspronkelijk getesteprimaire recipiënten;iii) de primaire recipiënten openingen bezitten van gelijke of kleinere afmetingen en <strong>het</strong> concept vande sluiting <strong>het</strong>zelfde is (bijvoorbeeld schroefdop, drukdeksel, enz.);iv) een voldoende hoeveelheid extra opvulmateriaal wordt gebruikt om de lege ruimtes op te vullenen om elke beweging van betekenis van de primaire recipiënten te verhinderen; env) de primaire recipiënten op dezelfde wijze in de secundaire verpakking georiënteerd zijn als dat in<strong>het</strong> getest collo <strong>het</strong> geval is.b) Men mag een kleiner aantal geteste primaire recipiënten gebruiken, of andere in a) hierbovengedefinieerde types primaire recipiënten, op voorwaarde dat voldoende opvulmateriaal wordttoegevoegd om de lege ruimte(s) op te vullen en om elke beweging van betekenis van de primairerecipiënten te verhinderen.4.1.8.6 De onderafdelingen 4.1.8.1 tot en met 4.1.8.5 zijn enkel van toepasing op infectueuze stoffen van categorieA (UN 2814 en UN 2900). Ze zijn noch van toepassing op UN 3373 biologische stof, categorie B (zieverpakkingsinstructie P650 van 4.1.4.1), noch op UN 3291 ziekenhuisafval, ongespecificeerd, n.e.g. of(bio)medisch afval, n.e.g. of gereglementeerd medisch afval, n.e.g.4.1.8.7 Voor <strong>het</strong> vervoer van dierlijke stoffen mogen verpakkingen of IBC’s die niet uitdrukkelijk door de vantoepassing zijnde verpakkingsinstructie toegelaten zijn niet gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van een stofof voorwerp, tenzij de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van oorsprong 3 zulks specifiek heeft toegelaten enop voorwaarde dat:a) de alternatieve verpakking beantwoordt aan de algemene voorschriften van dit deel;b) de alternatieve verpakking beantwoordt aan de voorschriften van deel 6 wanneer de in kolom (8) vantabel A in hoofdstuk 3.2 vermelde verpakkingsinstructie dit voorschrijft;4.1-110


c) de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van oorsprong 3 vaststelt dat de alternatieve verpakking minstens<strong>het</strong>zelfde veiligheidsniveau biedt als de verpakking van de stof conform een methode die in de inkolom (8) van tabel A in hoofdstuk 3.2 vermelde particuliere verpakkingsinstructie wordt aangegeven;end) een exemplaar van de toelating van de bevoegde overheid elke zending vergezelt, of <strong>het</strong>vervoerdocument vermeldt dat de alternatieve verpakking toegelaten werd door de bevoegdeoverheid.4.1.9 Bijzondere bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> verpakken van stoffen van klasse 74.1.9.1 Algemeenheden4.1.9.1.1 De radioactieve stoffen, de verpakkingen en de colli moeten voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk6.4. De hoeveelheid radioactieve stoffen in een collo mag niet groter zijn dan de in 2.2.7.2.2, 2.2.7.2.4.1,2.2.7.2.4.4, 2.2.7.2.4.5, 2.2.7.2.4.6, bijzondere bepaling 336 van hoofdstuk 3.3 en 4.1.9.3 aangegevenlimieten.De door <strong>het</strong> RID beoogde types van colli voor radioactieve stoffen zijn:a) vrijgesteld collo (zie 1.7.1.5);b) industrieel collo van type 1 (collo van type IP-1);c) industrieel collo van type 2 (collo van type IP-2);d) industrieel collo van type 3 (collo van type IP-3);e) collo van type A;f) collo van type B(U);g) collo van type B(M);h) collo van type C.Colli die splijtstoffen of uraanhexafluoride bevatten zijn onderworpen aan bijkomende voorwaarden.4.1.9.1.2 De afwrijfbare besmetting op de buitenoppervlakken van elk collo moet op een zo laag mogelijk niveauworden gehouden en mag bij routine-vervoersomstandigheden de volgende limieten niet overschrijden :a) 4 Bq/cm² voor beta- en gammastralers en alfastralers van geringe toxiciteit;b) 0,4 Bq/cm² voor alle andere alfastralers.Deze waarden zijn gemiddelde limieten die gelden voor elk willekeurig gebied van 300 cm² van ieder deelvan <strong>het</strong> oppervlak.4.1.9.1.3 Een collo, met uitzondering van een vrijgesteld collo, mag geen enkel ander artikel bevatten dan deze dienodig zijn voor <strong>het</strong> gebruik van de radioactieve stof. Onder de vervoersvoorwaarden die van toepassingzijn op <strong>het</strong> model mag de interactie tussen deze artikelen en <strong>het</strong> collo de veiligheid van <strong>het</strong> collo nietverminderen.4.1.9.1.4 Onder voorbehoud van de bepalingen van 7.5.11, CW33, mag <strong>het</strong> niveau van afwrijfbare besmetting op deuitwendige en inwendige oppervlakken van oververpakkingen, containers, tanks, IBC’s en wagons de in4.1.9.1.2 gespecificeerde limieten niet overschrijden.4.1.9.1.5 In <strong>het</strong> geval van radioactieve stoffen die andere gevaarseigenschappen bezitten, moet <strong>het</strong> model van collorekening houden met deze eigenschappen. De radioactieve stoffen met een bijkomend gevaar, verpakt incolli die de goedkeuring van de bevoegde overheid niet vereisen, moeten vervoerd worden inverpakkingen, IBC’s, tanks of containers voor losgestort vervoer die – al naargelang van <strong>het</strong> geval – opalle punten voldoen aan de voorschriften van de pertinente hoofdstukken van deel 6, en die bovendienvoldoen aan de van toepassing zijnde voorschriften van de hoofdstukken 4.1, 4.2 of 4.3 voor datbijkomend gevaar.4.1.9.1.6 Vóór de eerste verzending van ieder collo, moeten de volgende voorschriften nageleefd worden:a) Indien de berekeningsdruk van <strong>het</strong> omhulsel groter is dan 35 kPa (manometerdruk), moet nagegaanworden of <strong>het</strong> omhulsel van ieder collo voldoet aan de goedgekeurde ontwerpvoorschriften diebetrekking hebben op de eigenschap van dit omhulsel om zijn integriteit onder deze druk te bewaren;b) Bij ieder collo van type B(U), B(M) en C en bij ieder collo dat splijtstoffen bevat, moet nagegaanworden of de doeltreffendheid van de bescherming en van <strong>het</strong> omsluiten en – in voorkomend geval –de karakteristieken voor de warmteoverdracht en de doeltreffendheid van <strong>het</strong> isolatiesysteem binnende van toepassing zijnde of gespecificeerde limieten vallen voor <strong>het</strong> goedgekeurd model;3Indien <strong>het</strong> land van herkomst geen RID-<strong>Verdrag</strong>staat is, moeten de indeling en devervoersvoorwaarden goedgekeurd worden door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> eerste land dat door <strong>het</strong>vervoer wordt aangedaan en RID-<strong>Verdrag</strong>staat is.4.1-111


c) Wanneer - bij colli die splijtstoffen bevatten - neutronenvergif uitdrukkelijk opgenomen wordt alssamenstellend deel van <strong>het</strong> collo om te voldoen aan de voorschriften van 6.4.11.1, moeten nazichtenuitgevoerd worden die toelaten om de aanwezigheid en de verdeling van dit neutronenvergif tebevestigen.4.1.9.1.7 Vóór elke verzending van om <strong>het</strong> even welk collo, moeten de volgende voorschriften nageleefd worden:a) Bij elk collo moet nagezien worden dat alle voorschriften die in de van toepassing zijnde bepalingenvan <strong>het</strong> RID voorkomen werden nageleefd;b) Er moet worden nagegaan of de hijsinrichtingen die niet voldoen aan de voorschriften van 6.4.2.2overeenkomstig 6.4.2.3 werden verwijderd of op een andere wijze voor <strong>het</strong> opheffen van <strong>het</strong> collobuiten gebruik werden gesteld;c) Voor elk collo waarvoor de goedkeuring van de bevoegde overheid vereist is, moet nagegaan wordenof alle in de goedkeuringscertificaten vermelde voorschriften nageleefd werden;d) De colli van type B(U), B(M) en C moeten ter plaatse blijven tot ze voldoende de evenwichtstoestandhebben bereikt om aan te tonen dat ze beantwoorden aan de voorgeschreven voorwaarden voortemperatuur en druk ; dit tenzij er een unilaterale goedkeuring werd gegeven om af te wijken van dezevoorschriften;e) Bij de colli van <strong>het</strong> type B(U), B(M) en C moet – door geschikt onderzoek of door (een) gepastetest(en) – nagegaan worden of alle sluitingen, kleppen en andere openingen van <strong>het</strong> omhulsel langswaar de radioactieve inhoud zou kunnen ontsnappen, behoorlijk gesloten zijn en of ze – invoorkomend geval – op dezelfde wijze verzegeld zijn als op <strong>het</strong> moment van deeenvormigheidbeproevingen met de voorschriften van 6.4.8.8 en 6.4.10.3;f) Bij elke radioactieve stof in bijzondere vorm moet nagezien worden of alle in <strong>het</strong>goedkeuringscertificaat vermelde voorschriften en de van toepassing zijnde bepalingen van <strong>het</strong> RIDnageleefd worden;g) Bij de colli die splijtstoffen bevatten, moeten – in voorkomend geval – de in 6.4.11.4 b) aangegevenmaatregel en de in 6.4.11.7 aangegeven controlebeproevingen op de sluiting van elk collo uitgevoerdworden;h) Bij elke moeilijk verspreidbare radioactieve stof moet nagezien worden of alle in <strong>het</strong>goedkeuringscertificaat vermelde voorschriften en de van toepassing zijnde bepalingen van <strong>het</strong> RIDnageleefd worden.4.1.9.1.8 Alvorens een verzending volgens de voorwaarden van de certificaten aan te vatten, moet de afzender ookin <strong>het</strong> bezit zijn van een exemplaar van de onderrichtingen die betrekking hebben op <strong>het</strong> sluiten van <strong>het</strong>collo en op de andere voorbereidingen voor de verzending.4.1.9.1.9 Voor om <strong>het</strong> welke collo of oververpakking mag de transportindex niet groter zijn dan 10 en de criticaliteitsveiligheidsindexniet groter dan 50, tenzij de zending valt onder exclusief gebruik.4.1.9.1.10 Het hoogste stralingsniveau op ieder punt van <strong>het</strong> buitenoppervlak van een collo of oververpakking magniet groter zijn dan 2 mSv/uur, tenzij de colli of de oververpakkingen volgens de voorwaarden aangegevenin 7.5.11, CV33 (3.5) a) onder exclusief gebruik over de weg vervoerd worden.4.1.9.1.11 Het hoogste stralingsniveau op ieder punt van <strong>het</strong> buitenoppervlak van een collo of van eenoververpakking die onder exclusief gebruik wordt vervoerd, mag niet groter zijn dan 10 mSv/uur.4.1.9.2 Voorschriften en controles met betrekking tot <strong>het</strong> vervoer van LSA-stoffen en SCO4.1.9.2.1 De hoeveelheid LSA-stoffen of SCO in eenzelfde collo van type IP-1, eenzelfde collo van type IP-2,eenzelfde collo van type IP-3, eenzelfde voorwerp of eenzelfde ensemble van voorwerpen – al naargelang<strong>het</strong> geval - moet zodanig worden beperkt dat <strong>het</strong> dosistempo op 3 m afstand van <strong>het</strong> buitenoppervlak vande niet afgeschermde stof, voorwerp of ensemble van voorwerpen niet groter is dan 10 mSv/uur.4.1.9.2.2 Voor de LSA stoffen en SCO die splijtstoffen zijn of er bevatten, moet aan de van toepassing zijndevoorschriften van 6.4.11.1 en 7.5.1 CV33 (4.1) en (4.2) voldaan zijn.4.1.9.2.3 De LSA-stoffen en de SCO van de groepen LSA-I en SCO-I mogen onder de volgende voorwaardenonverpakt vervoerd worden :a) alle niet verpakte stoffen, die geen mineralen zijn en slechts natuurlijke radionucliden bevatten,moeten zodanig vervoerd worden dat er - onder de voorwaarden van een normaal vervoer - geen lekvan de inhoud uit de wagon of verlies aan afscherming optreedt ;b) iedere wagon moet onder exclusief gebruik blijven, tenzij er alleen SCO-I worden vervoerd waarvande besmetting op de bereikbare en niet bereikbare oppervlakken niet groter is dan tien maal dewaarden volgens de definitie van “besmetting” in 2.2.7.1.2;c) wanneer men voor SCO-I vermoedt dat de afneembare besmetting op de niet bereikbareoppervlakken groter is dan de waarden die in 2.2.7.2.3.2 a) i) vermeld zijn, moeten maatregelengetroffen worden om te voorkomen dat radioactieve stoffen zouden vrijkomen in de wagon.4.1-112


4.1.10.2 LSA-stoffen en SCO moeten, tenzij de bepalingen van 4.1.9.2.3 uitdrukkelijk anders vermelden, verpaktworden conform de onderstaande tabel :Voorschriften met betrekking tot de industriële colli die LSAstoffenof SCO bevattenLSA-IRadioactieve inhoudVast a)VloeibaarType industrieel colloExclusief gebruikNiet onder exclusief gebruikType IP-1Type IP-1Type IP-1Type IP-2LSA-IIVastVloeibaar en gasvormigType IP-2Type IP-2Type IP-2Type IP-3LSA-III Type IP-2 Type IP-3SCO-I a) Type IP-1 Type IP-1SCO-II Type IP-2 Type IP-2a)Onder de in 4.1.9.2.3 beschreven voorwaarden mogen de LSA-I-stoffen en de SCO-I onverpakt vervoerd worden.4.1.9.3 Colli die splijtstoffen bevattenTenzij ze niet als splijtstoffen geclassificeerd zijn op basis van 2.2.7.2.3.5, mogen colli die splijtstoffenbevatten geen:a) andere massa splijtstoffen (of massa van ieder splijtbaar nuclide voor mengsels, in voorkomendgeval) bevatten dan die welke wordt toegelaten voor <strong>het</strong> model van <strong>het</strong> collo,b) andere radionucliden of splijtstoffen bevatten dan deze die worden toegelaten voor <strong>het</strong> model van <strong>het</strong>collo,c) stoffen bevatten die in een geometrische vorm, in een fysische of chemische toestand of in eenruimtelijke rangschikking voorkomen die verschillend is van deze die toegelaten zijn voor <strong>het</strong> modelvan <strong>het</strong> collo,zoals vermeld in hun certificaten van toelating, wanneer dit van toepassing is.4.1.10 Bijzondere bepalingen met betrekking tot de gezamenlijke verpakking4.1.10.1 Indien de bepalingenen van onderhavige afdeling de gezamenlijke verpakking toestaan, mogengevaarlijke goederen samen met andere gevaarlijke goederen of met andere goederen verpakt worden ineenzelfde samengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21, op voorwaarde dat ze niet gevaarlijkmet elkaar reageren en dat aan alle andere pertinente voorschriften van onderhavig hoofdstuk wordtvoldaan.OPMERKINGEN.1. Zie ook 4.1.1.5 en 4.1.1.6.2. Zie 4.1.9 voor de goederen van klasse 7.4.1.10.2 Indien kisten uit hout of karton als buitenverpakking gebruikt worden, mag een collo dat verschillendegezamenlijk verpakte goederen bevat - met uitzondering van colli die uitsluitend goederen van klasse 1 ofuitsluitend goederen van klasse 7 bevatten - niet meer wegen dan 100 kg.4.1.10.3 Tenzij een volgens 4.1.10.4 van toepassing zijnde bijzondere bepaling uitdrukkelijk anders voorschrijft,mogen gevaarlijke goederen van dezelfde klasse en van dezelfde classificatiecode gezamenlijk verpaktworden.4.1.10.4 De volgende bijzondere voorschriften zijn van toepassing op de gezamenlijke verpakking van de bij eenwelbepaalde rubriek ingedeelde goederen met andere goederen in éénzelfde collo, indien er in tabel A vanhoofdstuk 3.2 in kolom (9b) van die rubriek naar wordt verwezen :MP 1MP 2Mag alleen gezamenlijk verpakt worden met een goed van <strong>het</strong>zelfde type en van dezelfdecompatibiliteitsgroep.Mag niet gezamenlijk verpakt worden met andere goederen.MP 3 UN 1873 mag gezamenlijk verpakt worden met UN 1802.MP 4MP 5Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van andere klassen of met goederen die niet aan devoorschriften van <strong>het</strong> RID onderworpen zijn. Indien dit organisch peroxide echter een verharder is of eensysteem met meerdere componenten voor stoffen van klasse 3, is de gezamenlijke verpakking met dezestoffen van klasse 3 toegestaan.De stoffen van UN-nummer 2814 en UN-nummer 2900 mogen in eenzelfde samengestelde verpakking(beantwoordend aan verpakkingsinstructie P620) bijeengebracht worden. Zij mogen niet gezamenlijkverpakt worden met andere goederen ; deze bepaling is niet van toepassing op UN 3373 biologische stof,categorie B die overeenkomstig verpakkingsinstructie P650 verpakt zijn, en ook niet op stoffen die alskoelmiddel toegevoegd worden (bijvoorbeeld ijs, vast koolstofdioxide (droogijs) of sterk gekoelde,vloeibare stikstof).4.1-113


MP 6MP 7MP 8MP 9MP 10MP 11MP 12MP 13MP 14Mag niet gezamenlijk verpakt worden met andere goederen. Deze bepaling is niet van toepassing opstoffen die als koelmiddel toegevoegd worden (bijvoorbeeld ijs, vast koolstofdioxide (droogijs) of sterkgekoelde, vloeibare stikstof).Mag, in hoeveelheden van ten hoogste vijf liter per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden ineenzelfde samengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21 :- met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen, indien degezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen ; of- met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID,op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.Mag, in hoeveelheden van ten hoogste drie liter per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden in eensamengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21 :- met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen, indien degezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen ; of- met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID,op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.Mag gezamenlijk verpakt worden in een een buitenverpakking die in 6.1.4.21 voor samengesteldeverpakkingen voorzien is :- met andere goederen van klasse 2 ;- met goederen van andere klassen, indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor diegoederen ; of- met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID,op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 5 kg per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden in eensamengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21 :- met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen en met goederen vanandere klassen, indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen ; of- met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID,op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 5 kg per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden in eensamengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21 :- met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen en met goederen vanandere klassen (behalve de stoffen van klasse 5.1, verpakkingsgroepen I en II), indien degezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen ; of- met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID,op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 5 kg per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden in eensamengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21 :- met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen en met goederen vanandere klassen (behalve de stoffen van klasse 5.1, verpakkingsgroepen I en II), indien degezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen ; of- met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID,op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.De colli mogen niet meer wegen dan 45 kg ; indien echter kisten uit karton als buitenverpakking gebruiktworden, mogen ze niet meer wegen dan 27 kg.Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 3 kg per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden in eensamengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21 :- met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen en met goederen vanandere klassen, indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen ; of- met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID,op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 6 kg per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden in eensamengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21 :4.1-114


MP 15MP 16MP 17MP 18MP 19MP 20- met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen en met goederen vanandere klassen, indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen ; of- met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID,op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 3 liter per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden in eensamengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21 :- met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen en met goederen vanandere klassen, indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen ; of- met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID,op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 3 liter per binnenverpakking en per collo, gezamenlijk verpaktworden in een samengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21 :- met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen en met goederen vanandere klassen, indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen ; of- met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID,op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 0,5 liter per binnenverpakking en 1 liter per collo, gezamenlijkverpakt worden in een samengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21 :- met goederen van andere klassen, behalve klasse 7, indien de gezamenlijke verpakking ooktoegelaten is voor die goederen ; of- met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID,op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 0,5 kg per binnenverpakking en 1 kg per collo, gezamenlijk verpaktworden in een samengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21 :- met goederen van andere klassen, behalve klasse 7, indien de gezamenlijke verpakking ooktoegelaten is voor die goederen ; of- met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID,op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 5 liter per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden in eensamengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21 :- met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen en met goederen vanandere klassen, indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen ; of- met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID,op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.Mag gezamenlijk verpakt worden met stoffen die door <strong>het</strong>zelfde UN-nummer beoogd worden.Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van klasse 1 die door verschillende UN-nummersbeoogd worden, tenzij wanneer dit voorzien wordt door bijzondere bepaling MP24.Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van andere klassen of met goederen die nietonderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.MP 21Mag gezamenlijk verpakt worden met voorwerpen die door <strong>het</strong>zelfde UN-nummer beoogd worden.Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van klasse 1 van andere UN-nummers, metuitzondering vana) zijn eigen inleimiddelen, op voorwaarde dat :i) deze inleimiddelen onder normale vervoersomstandigheden niet kunnen functioneren ; ofii)deze inleimiddelen voorzien zijn van ten minste twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen dieverhinderen dat een voorwerp ontploft wanneer <strong>het</strong> inleimiddel ongewild in werking treedt ; ofiii) wanneer deze inleimiddelen niet voorzien zijn van twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen(d.w.z. inleimiddelen die ingedeeld zijn bij de compatibiliteitsgroep B), de bevoegde overheid van<strong>het</strong> land van herkomst 4 de mening is toegedaan dat <strong>het</strong> ongewild in werking treden van <strong>het</strong>4Indien <strong>het</strong> land van herkomst geen RID-<strong>Verdrag</strong>staat is, moeten de indeling en de vervoersvoorwaardengoedgekeurd worden door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> eerste land dat door <strong>het</strong> vervoer wordt aangedaan en RID-<strong>Verdrag</strong>staat is.4.1-115


MP 22MP 23MP 24inleimiddel onder normale vervoersomstandigheden niet tot de ontploffing van <strong>het</strong> voorwerp leidt ;enb) voorwerpen van de compatibiliteitsgroepen C, D en E.Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van andere klassen of met goederen die nietonderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.Wanneer goederen conform onderhavige bijzondere bepaling gezamenlijk verpakt zijn, moet men rekeninghouden met een mogelijke wijziging van de classificatie van <strong>het</strong> collo op basis van 2.2.1.1. Zie 5.4.1.2.1 b)voor de omschrijving van de goederen in <strong>het</strong> vervoerdocument.Mag gezamenlijk verpakt worden met voorwerpen die door <strong>het</strong>zelfde UN-nummer beoogd worden.Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van klasse 1 van andere UN-nummers, tenzija) met zijn eigen inleimiddelen, op voorwaarde dat deze inleimiddelen onder normalevervoersomstandigheden niet kunnen functioneren ; ofb) met voorwerpen van de compatibiliteitsgroepen C, D en E ; ofc) wanneer dit voorzien wordt door bijzondere bepaling MP24.Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van andere klassen of met goederen die nietonderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.Wanneer goederen conform onderhavige bijzondere bepaling gezamenlijk verpakt zijn, moet men rekeninghouden met een mogelijke wijziging van de classificatie van <strong>het</strong> collo op basis van 2.2.1.1. Zie 5.4.1.2.1 b)voor de omschrijving van de goederen in <strong>het</strong> vervoerdocument.Mag gezamenlijk verpakt worden met voorwerpen die door <strong>het</strong>zelfde UN-nummer beoogd worden.Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van klasse 1 die door verschillende UN-nummersbeoogd worden, tenzija) met zijn eigen inleimiddelen, op voorwaarde dat deze inleimiddelen onder normalevervoersomstandigheden niet kunnen functioneren ; ofb) wanneer dit voorzien wordt door bijzondere bepaling MP24.Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van andere klassen of met goederen die nietonderworpen zijn aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.Wanneer goederen conform onderhavige bijzondere bepaling gezamenlijk verpakt zijn, moet men rekeninghouden met een mogelijke wijziging van de classificatie van <strong>het</strong> collo op basis van 2.2.1.1. Zie 5.4.1.2.1 b)voor de omschrijving van de goederen in <strong>het</strong> vervoerdocument.Mag onder de volgende voorwaarden gezamenlijk verpakt worden met goederen van andere UN-nummersdie in de onderstaande tabel voorkomen :- indien in de tabel een letter A wordt aangegeven, mogen de goederen die door deze UN-nummersbeoogd worden zonder speciale beperking van de massa gezamenlijk verpakt worden ;- indien in de tabel een letter B wordt aangegeven, mogen de goederen die door deze UN-nummersbeoogd worden tot een totale massa van 50 kg explosieve stoffen gezamenlijk in eenzelfde colloverpakt worden.Wanneer goederen conform onderhavige bijzondere bepaling gezamenlijk verpakt zijn, moet men rekeninghouden met een mogelijke wijziging van de classificatie van <strong>het</strong> collo op basis van 2.2.1.1. Zie 5.4.1.2.1 b)voor de omschrijving van de goederen in <strong>het</strong> vervoerdocument.4.1-116


UN-nummer00120014002700280044005401600161018601910194019501970238024003120333033403350336033703730405042804290430043104320505050605070012 A0014 A0027 B B B B0028 B B B B0044 B B B B0054 B B B B B B B B B B B B B B B B B B0160 B B B B0161 B B B B0186 B B B B B B B B B B B B B B B B B B0191 B B B B B B B B B B B B B B B B B B0194 B B B B B B B B B B B B B B B B B B0195 B B B B B B B B B B B B B B B B B B0197 B B B B B B B B B B B B B B B B B B0238 B B B B B B B B B B B B B B B B B B0240 B B B B B B B B B B B B B B B B B B0312 B B B B B B B B B B B B B B B B B B0333 A A A A0334 A A A A0335 A A A A0336 A A A A0337 A A A A0373 B B B B B B B B B B B B B B B B B B0405 B B B B B B B B B B B B B B B B B0428 B B B B B B B B B B B B B B B B B B0429 B B B B B B B B B B B B B B B B B B0430 B B B B B B B B B B B B B B B B B B0431 B B B B B B B B B B B B B B B B B B0432 B B B B B B B B B B B B B B B B B B0505 B B B B B B B B B B B B B B B B B B0506 B B B B B B B B B B B B B B B B B B0507 B B B B B B B B B B B B B B B B B B4.1-117


Hoofdstuk 4.2 - Gebruik van de mobiele tanks en van de UN-gascontainers metverscheidene elementen (MEGC's)OPMERKINGEN.1. Voor de tankwagons, wagons met afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks waarvan de houdersvervaardigd zijn uit metaal, evenals de batterijwagons en de gascontainers met verscheidene elementen(MEGC’s), zie hoofdstuk 4.3; voor de tankcontainers uit vezelversterkte kunststof zie hoofdstuk 4.4; voorvacuümtanks voor afvalstoffen zie hoofdstuk 4.5.2. Mobiele tanks en UN-MEGC’s waarvan <strong>het</strong> merkteken overeenstemt met de ter zake doende bepalingen vanhoofdstuk 6.7, maar die werden erkend in een niet RID-verdragstaat, mogen eveneens voor <strong>het</strong> door <strong>het</strong> RIDgereglementeerd vervoer gebruikt worden.4.2.1 Algemene bepalingen voor <strong>het</strong> gebruik van mobiele tanks voor <strong>het</strong> vervoer van de stoffen van deklasse 1 en van de klassen 3 tot en met 94.2.1.1 De onderhavige afdeling beschrijft de algemene bepalingen <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> gebruik van mobiele tanksvoor <strong>het</strong> vervoer van stoffen van de klassen 1, 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 5.2, 6.1, 6.2, 7, 8 en 9. Naast dezealgemene bepalingen, moeten de mobiele tanks voldoen aan de voorschriften van toepassing op <strong>het</strong>ontwerp en de constructie van mobiele tanks, evenals aan de controles en beproevingen die ze moetenondergaan, en die opgenomen zijn in afdeling 6.7.2. De stoffen moeten vervoerd worden in mobiele tanksdie overeenstemmen met de vervoersinstructies voor mobiele tanks die opgenomen zijn in kolom (10) vande Tabel A van Hoofdstuk 3.2 en beschreven zijn in 4.2.5.2.6 (T1 t/m T23), en die eveneensovereenstemmen met de bijzondere bepalingen van toepassing op <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanksopgenomen bij elke stof in kolom (11) van de Tabel A van Hoofdstuk 3.2 en beschreven in 4.2.5.3.4.2.1.2 De mobiele tanks moeten gedurende <strong>het</strong> transport op afdoende wijze beschermd zijn tegen beschadigingvan de houder en de dienstuitrustingen als gevolg van zijdelingse of longitudinale schokken ofomkantelen. Een dergelijke bescherming is niet nodig indien de houders en de dienstuitrustingen gebouwdzijn om te kunnen weerstaan aan schokken of omkantelen. Voorbeelden van dergelijke beschermingworden gegeven in 6.7.2.17.5.4.2.1.3 Bepaalde stoffen zijn chemisch onstabiel. Deze mogen slechts tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten worden indien denodige maatregelen werden getroffen om een gevaarlijke ontleding, verandering of polymerisatie tijdens<strong>het</strong> vervoer te voorkomen. Hiervoor moet men er bijzonder op toezien dat de houders geen enkele stofbevatten die dergelijke reacties kan bevorderen.4.2.1.4 De temperatuur van <strong>het</strong> buitenoppervlak van de houder, met uitzondering van de openingen en hunafsluitinrichtingen, of van <strong>het</strong> buitenoppervlak van de warmte-isolatie mag tijdens <strong>het</strong> vervoer nooit hogerzijn dan 70°C. Indien nodig dient de houder voorzie n te zijn van een warmte-isolatie.4.2.1.5 Ongereinigde of niet ontgaste lege mobiele tanks moeten aan dezelfde voorschriften voldoen als de tanksdie geladen zijn met de laatst geladen stof.4.2.1.6 Stoffen die onderling gevaarlijk zouden kunnen reageren (zie definitie “gevaarlijke reactie” in 1.2.1), mogenniet in <strong>het</strong>zelfde of belendende compartimenten van de tank vervoerd worden.4.2.1.7 Het type toelatingscertificaat, <strong>het</strong> proces-verbaal van de beproeving en <strong>het</strong> certificaat dat de resultaten vande schouwing en van de eerste beproeving bevat voor elke mobiele tank, afgeleverd door de bevoegdeoverheid of een door haar erkend organisme, moeten bewaard worden door de overheid of haarorganisme en door de eigenaar. De eigenaars moeten deze documenten op vraag van de bevoegdeoverheid kunnen overmaken.4.2.1.8 Een kopie van <strong>het</strong> certificaat opgenomen in 6.7.2.18.1 moet op vraag van een bevoegde overheid of eendoor haar erkend organisme overgemaakt en zonder verwijl door de afzender, de geadresseerde of devertegenwoordiger, naargelang <strong>het</strong> geval, voorgelegd worden, tenzij de benaming(en) van de vervoerdestof(fen) voorkomt (voorkomen) op <strong>het</strong> metalen kenplaatje waarvan sprake in 6.7.2.20.2.4.2.1.9 Vullinggraad4.2.1.9.1 Vóór <strong>het</strong> vullen moet de vuller er zich van vergewissen dat de gebruikte mobiele tank van <strong>het</strong> geschiktetype is en hij moet erop toezien dat de tank niet gevuld wordt met stoffen die, in contact met de materialenvan de houder, van de pakkingen, van de dienstuitrusting en van de beschermende bekledingengevaarlijke verbindingen kunnen vormen of de materialen op een merkbare wijze verzwakken. Het ismogelijk dat de afzender de mening moet vragen van de fabrikant van de vervoerde stof en van debevoegde overheid <strong>betreffende</strong> de verenigbaarheid van deze stof met de materialen van de mobiele tank.4.2.1.9.1.1 De vullinggraden aangeduid in 4.2.1.9.2 t/m 4.2.1.9.6 mogen niet overschreden worden in de mobieletanks. De voorwaarden van 4.2.1.9.2, 4.2.1.9.3 of 4.2.1.9.5.1 die van toepassing zijn op afzonderlijkestoffen, worden verduidelijkt in de geldende instructies voor mobiele tanks of in de bijzondere bepalingenvan toepassing op <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks van 4.2.5.2.6 of 4.2.5.3 in de kolom (10) of (11) van deTabel A van Hoofdstuk 3.2.4.2.1.9.2 Voor <strong>het</strong> algemeen gebruik wordt de maximale vullinggraad (in %) gegeven door volgende formule :4.2-1


97vullinggraad =1+ α( t - t ) %4.2.1.9.3 Voor vloeistoffen van de klasse 6.1 of van de klasse 8 die vallen onder de verpakkingsgroepen I en II,evenals voor vloeistoffen met een absolute dampdruk bij 65°C van hoger dan 175 kPa (1,75 bar), wordt d emaximale vullinggraad gegeven door volgende formule :95vullinggraad =1+ αr( t - t ) %4.2.1.9.4 In deze formules is α de gemiddelde kubische uitzettingscoëfficiënt van de vloeistof tussen de gemiddeldetemperatuur van de vloeistof tijdens <strong>het</strong> vullen (t f) en de maximale gemiddelde temperatuur van de ladingtijdens <strong>het</strong> vervoer (t r). Voor vloeistoffen die warm vervoerd worden mag α berekend worden met deformule :d15− dα =35 × dwaarin d 15 en d 50 staan voor de dichtheid van de vloeistof bij 15°C en 50°C.4.2.1.9.4.1 De maximale gemiddelde temperatuur van de lading (tr) moet vastgelegd worden op 50°C; voor vervoerendie echter bij gematigde of extreme klimatologische omstandigheden worden uitgevoerd, mogen degeïnteresseerde bevoegde overheden een lagere of hogere grens, naargelang <strong>het</strong> geval, aanvaarden.4.2.1.9.5 De bepalingen van 4.2.1.9.2 t/m 4.2.1.9.4.1 gelden niet voor mobiele tanks waarvan de inhoud tijdens <strong>het</strong>vervoer (bijvoorbeeld door een verwarmingsinrichting) op een temperatuur van meer dan 50°C wordtgehouden. In dat geval moet de temperatuur zodanig worden geregeld dat de vullinggraad op elk ogenblikvan <strong>het</strong> vervoer nooit meer dan 95% bedraagt.4.2.1.9.5.1 Voor de vaste stoffen die vervoerd worden bij temperaturen boven hun smeltpunt en voor de vloeistoffenbij hoge temperatuur moet de maximale vullingsgraad (in %) bepaald worden met behulp van de volgendeformule:5050dvullinggra ad = 95dwaarin d f en d r de dichtheid van de vloeistof voorstellen respectievelijk bij de gemiddelde temperatuur vande vloeistof bij <strong>het</strong> vullen en bij de maximale gemiddelde temperatuur van de lading tijdens <strong>het</strong> vervoer.4.2.1.9.6 De mobiele tanks mogen niet tot <strong>het</strong> vervoer aangeboden worden indien :a) voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen met een viscositeit bij 20°C of bij de maximale temperatuur van d estof tijdens <strong>het</strong> vervoer, voor warm vervoerde stoffen, van kleiner dan 2680 mm²/s, de vullinggraadhoger is dan 20% maar lager dan 80%, tenzij de houders van deze tanks door middel van schotten ofslingerschotten in afdelingen met een inhoud van te hoogste 7500 liter onderverdeeld zijn;b) er aan de buitenzijde van de houder of aan de dienstuitrusting resten van de vervoerde stof kleven;c) ze lekken of danig beschadigd zijn dat de goede staat van de tank of van zijn hef- of stuwinghaken in<strong>het</strong> gedrang kan komen; end) de dienstuitrusting niet werd onderzocht en in goede staat van werking werd bevonden.4.2.1.9.7 De aftakleidingen van mobiele tanks moeten tijdens <strong>het</strong> vullen van de tanks afgesloten worden. Dezebepaling is niet van toepassing op de mobiele tanks die, overeenkomstig 6.7.2.17.4, niet moeten voorzienworden van afsluitmiddelen op de aftakleidingen.4.2.1.10 Bijkomende bepalingen van toepassing op de stoffen van de klasse 34.2.1.10.1 Alle mobiele tanks bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van brandbare vloeistoffen moeten hermetisch gesloten zijnen voorzien worden van een ontspanningsinrichting overeenkomstig de voorschriften van 6.7.2.8 t/m6.7.2.15.4.2.1.10.1.1 Voor mobiele tanks uitsluitend bestemd voor landvervoer, mogen de open beluchtinginrichtingen gebruiktworden indien ze toegelaten zijn overeenkomstig hoofdstuk 4.3.4.2.1.11 Bijkomende bepalingen van toepassing op de stoffen van de klasse 4.1 (zelfontledende stoffenuigezonderd), 4.2 of 4.3(voorbehouden)OPMERKING.Voor de zelfontledende stoffen van de klasse 4.3, zie 4.2.1.13.1.4.2.1.12 Bijkomende bepalingen van toepassing op de stoffen van de klasse 5.1(voorbehouden)rrfff4.2-2


4.2.1.13 Bijkomende bepalingen van toepassing op de organische peroxiden van de klasse 5.2 en op dezelfontledende stoffen van de klasse 4.14.2.1.13.1 Elke stof moet onderworpen worden aan beproevingen. Een proces-verbaal van de beproeving moet voorgoedkeuring overgemaakt zijn aan de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van herkomst. Een mededeling vandeze goedkeuring moet opgestuurd worden naar de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van bestemming.Deze mededeling moet de toe te passen vervoersvoorwaarden bevatten en <strong>het</strong> proces-verbaal met deresultaten van de beproeving. De uitgevoerde beproevingen moeten deze bevatten die toelaten :a) aan te tonen dat alle materialen die tijdens <strong>het</strong> vervoer normaal in contact komen met de stof ermeeverenigbaar zijn;b) de gegevens te verstrekken over <strong>het</strong> ontwerp van de ontspanning- en de noodontspanninginrichtingen,rekening houdend met de eigenschappen voor <strong>het</strong> ontwerp van de mobiele tank.Alle bijkomende bepalingen die vereist zijn om de veiligheid te waarborgen tijdens <strong>het</strong> vervoer van de stof,moeten duidelijk in <strong>het</strong> proces-verbaal vermeld worden.4.2.1.13.2 De hierna volgende bepalingen zijn van toepassing op mobiele tanks bestemd voor <strong>het</strong> vervoer vanorganische peroxiden van <strong>het</strong> type F of zelfontledende stoffen van <strong>het</strong> type F, met een temperatuur vanzichzelf-versnellende ontleding (SADT – self-accelerating decomposition temperature) van ten minste55°C. Deze bepalingen hebben voorrang op de bepalin gen van 6.7.2 indien ze in tegenstrijd zijn met dezelaatste. De noodsituaties waarmee moet rekening gehouden worden, zijn de zichzelf versnellendeontleding en de aanwezigheid in een brandhaard zoals beschreven in 4.2.1.13.8.4.2.1.13.3 De bijkomende bepalingen, die van toepassing zijn op <strong>het</strong> vervoer van organische peroxiden ofzelfontledende stoffen, met een temperatuur van zichzelf-versnellende ontleding lager dan 55°C, inmobiele tanks, moeten vastgelegd worden door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van herkomst; zemoeten gemeld worden aan de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van bestemming.4.2.1.13.4 De mobiele tanks moeten berekend worden om te weerstaan aan een beproevingsdruk van ten minste0,4 MPa (4 bar).4.2.1.13.5 De mobiele tanks moeten voorzien zijn van inrichtingen voor <strong>het</strong> meten van de temperatuur.4.2.1.13.6 De mobiele tanks moeten uitgerust zijn met een decompressieinrichtingen en eendecompressieinrichtingen voor noodgevallen. De vacuümkleppen worden eveneens toegelaten. Dedecompressieinrichtingen moeten in werking treden bij drukken die bepaald worden zowel in functie vande eigenschappen van de stof als door de eigenschappen van de constructie van de mobiele tank. Dezekeringelementen op de houder zijn niet toegelaten.4.2.1.13.7 De decompressieinrichtingen moeten van <strong>het</strong> veerbelaste type zijn; ze moeten elke aanzienlijkedrukophoping verhinderen, ontstaan als gevolg van <strong>het</strong> vrijkomen van bij een temperatuur van 50°C,binnenin de mobiele tank. Het debiet en de begindruk voor <strong>het</strong> in werking treden van de kleppen moetbepaald worden aan de hand van de resultaten van de beproevingen voorgeschreven in 4.2.1.13.1. Debegindruk voor de opening mag echter nooit van die aard zijn dat de vloeibare inhoud kan ontsnappendoor de klep(pen) wanneer de mobiele tank omkantelt.4.2.1.13.8 De decompressieinrichtingen voor noodgevallen mogen van <strong>het</strong> veerbelaste type of van <strong>het</strong> type metbreekplaat zijn, of een combinatie van beide; ze moeten ontworpen zijn om alle ontledingsproducten endampen af te blazen en dampen af te blazen die tijdens een aanwezigheid in een brandhaard gedurendeeen periode van ten minste een uur vrijkomen volgens de voorwaarden zoals vastgelegd in de hiernavolgende formule :waarin :q = warmteabsorptie [W]A = bevochtigd oppervlak [m²]F = isolatiefactor;F = 1 voor niet geïsoleerde houders, ofU( 923 − T)F = voor geïsoleerde houders47032waarbij :q = 70961 ⋅ F ⋅ AK = thermische geleiding van de isolatielaag [W.m -1 .K -1 ]L = dikte van de isolatielaag [m]U = K/L = thermische geleidingscoëfficiënt van de isolatie [W.m -2 .K -1 ]T = temperatuur van de stof op <strong>het</strong> ogenblik van de decompressie [K]De openingsdruk van de noodontspanninginrichting(en) moet hoger zijn dan die welke in 4.2.1.13.7voorzien is, en moet in functie van de resultaten van de in 4.2.1.13.1 voorgeschreven beproevingenvastgesteld worden. De noodontspanninginrichtingen moeten zodanig gedimensioneerd zijn dat demaximale druk in de mobiele tank nooit de beproevingsdruk overschrijdt.0,824.2-3


OPMERKING.Een methode voor <strong>het</strong> bepalen van de afmetingen van de noodontspanninginrichtingen is terug te vinden in Aanhangsel5 van <strong>het</strong> handboek van beproevingen en criteria.4.2.1.13.9 Bij de mobiele tanks met een volledige warmteisolerende bekleding moet bij de vaststelling van <strong>het</strong> debieten de insteldruk van de noodontspanninginrichtingen verondersteld worden dat 1 % van <strong>het</strong> isolerendoppervlak verloren is gegaan.4.2.1.13.10 De vacuümkleppen en de veerbelaste kleppen moeten voorzien zijn van een bescherming tegenvlaminslag. Er moet rekening gehouden worden met de vermindering van de afblaascapaciteit,veroorzaakt door de bescherming tegen vlaminslag.4.2.1.13.11 De bedrijfsuitrusting, zoals afsluiters en uitwendige leidingen moeten zodanig gemonteerd worden dat ergeen stofresten achterblijven na <strong>het</strong> laden of lossen van de mobiele tank.4.2.1.13.12 De mobiele tanks mogen ofwel voorzien zijn van een warmte-isolatie, ofwel afgeschermd worden door eenzonnewerend scherm. Indien de SADT van de stof in de mobiele tank gelijk is aan of lager dan 55°C, ofindien de mobiele tank uit aluminium is vervaardigd, moet hij volledig geïsoleerd worden. Hetbuitenoppervlak moet van een laag witte verf zijn of bedekt zijn met gepolijst metaal.4.2.1.13.13 De vullinggraad mag bij 15°C niet meer bedragen dan 90%.4.2.1.13.14 De kenmerking voorgeschreven in 6.7.2.20.2 moet <strong>het</strong> UN-nummer en de technische benaming van destof bevatten, samen met de vermelding van de goedgekeurde concentratie van de stof.4.2.1.13.15 De organische peroxiden en de zelfontledende stoffen, die met name genoemd zijn in de instructie T23voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks in 4.2.5.2.6, mogen in mobiele tanks vervoerd worden.4.2.1.14 Bijkomende bepalingen van toepassing op de stoffen van de klasse 6.1(voorbehouden)4.2.1.15 Bijkomende bepalingen die van toepassing zijn op <strong>het</strong> vervoer van stoffen van de klasse 6.2 inmobiele tanks(voorbehouden)4.2.1.16 Bijkomende bepalingen van toepassing op de stoffen van de klasse 74.2.1.16.1 De mobiele tanks, die gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van radioactieve stoffen, mogen niet gebruiktworden voor <strong>het</strong> vervoer van andere goederen.4.2.1.16.2 De vullinggraad van de mobiele tanks mag niet hoger zijn dan 90% of elke andere waarde die door debevoegde overheid werd goedgekeurd.4.2.1.17 Bijkomende bepalingen van toepassing op de stoffen van de klasse 84.2.1.17.1 De ontspanninginrichtingen van mobiele tanks, gebruikt voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen van de klasse 8,moeten nagezien worden telkens na een periode van minder dan één jaar.4.2.1.18 Bijkomende bepalingen van toepassing op de stoffen van de klasse 9(voorbehouden)4.2.1.19 Bijkomende bepalingen die van toepassing zijn op <strong>het</strong> vervoer van vaste stoffen bij temperaturenboven hun smeltpunt4.2.1.19.1 Vaste stoffen die vervoerd of tot <strong>het</strong> vervoer aangeboden worden bij temperaturen boven hun smeltpunt,waaraan in kolom (10) van tabel A in hoofdstuk 3.2 geen instructie <strong>betreffende</strong> vervoer in mobiele tanks istoegewezen of voor dewelke de toegewezen instructie <strong>betreffende</strong> vervoer in mobiele tanks niet vantoepassing is op <strong>het</strong> vervoer bij temperaturen boven hun smeltpunt, mogen in mobiele tanks vervoerdworden op voorwaarde dat deze vaste stoffen deel uitmaken van de klasse 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 6.1, 8 of 9,geen andere bijkomende gevaren vertonen dan die van de klasse 6.1 of 8 en ingedeeld zijn bij deverpakkingsgroep II of III.4.2.1.19.2 Tenzij in tabel A van hoofdstuk 3.2 uitdrukkelijk anders is aangegeven, moeten de mobiele tanks die voor<strong>het</strong> vervoer van deze gesmolten vaste stoffen gebruikt worden beantwoorden aan de bepalingen vanvolgende instructies <strong>betreffende</strong> vervoer in mobiele tanks : T4 voor de vaste stoffen van verpakkingsgroepIII en T7 voor de vaste stoffen van verpakkingsgroep II. Een mobiele tank die een gelijkwaardig of hogerveiligheidsniveau garandeert mag geselecteerd worden overeenkomstig 4.2.5.2.5. De maximalevullingsgraad (in %) dient bepaald te worden overeenkomstig 4.2.1.9.5 (TP3).4.2.2 Algemene bepalingen voor <strong>het</strong> gebruik van mobiele tanks voor <strong>het</strong> vervoer van de niet gekoeldevloeibare gassen4.2.2.1 Onderhavige afdeling geeft de algemene bepalingen weer met betrekking tot <strong>het</strong> gebruik van mobieletanks voor <strong>het</strong> vervoer van niet gekoelde vloeibare gassen.4.2.2.2 De mobiele tanks moeten overeenstemmen met de voorschriften die gelden voor <strong>het</strong> ontwerp en deconstructie van mobiele tanks, evenals met de controles en beproevingen die ze moeten ondergaan en die4.2-4


opgenomen zijn in 6.7.3. De niet gekoelde vloeibare gassen moeten vervoerd worden in mobiele tanks dieovereenstemmen met de instructie voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T50 beschreven in 4.2.5.2.6 en metde bijzondere bepalingen die gelden voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks voorgeschreven voor bijzondereniet gekoelde vloeibare gassen in de kolom (11) van de Tabel A van Hoofdstuk 3.2 en beschreven in4.2.5.3.4.2.2.3 De mobiele tanks moeten gedurende <strong>het</strong> transport op afdoende wijze beschermd zijn tegen beschadigingvan de houder en de dienstuitrustingen als gevolg van zijdelingse of longitudinale schokken ofomkantelen. Een dergelijke bescherming is niet nodig indien de houders en de dienstuitrustingen gebouwdzijn om te kunnen weerstaan aan schokken of omkantelen. Voorbeelden van dergelijke beschermingworden gegeven in 6.7.3.13.5.4.2.2.4 Bepaalde niet gekoelde vloeibare gassen zijn chemisch onstabiel. Deze mogen slechts tot <strong>het</strong> vervoertoegelaten worden indien de nodige maatregelen werden getroffen om een gevaarlijke ontleding,verandering of polymerisatie tijdens <strong>het</strong> vervoer te voorkomen. Hiervoor moet men er bijzonder op toeziendat de mobiele tanks geen enkel niet gekoeld vloeibaar gas bevatten dat dergelijke reacties kanbevorderen.4.2.2.5 Een kopie van <strong>het</strong> certificaat opgenomen in 6.7.3.14.1 moet op vraag van een bevoegde overheidovergemaakt en zonder verwijl door de afzender, de geadresseerde of de vertegenwoordiger, naargelang<strong>het</strong> geval, voorgelegd worden, tenzij de benaming van <strong>het</strong> (de) vervoerde gas(sen) voorkomt (voorkomen)op <strong>het</strong> metalen kenplaatje waarvan sprake in 6.7.3.16.2.4.2.2.6 Ongereinigde of niet ontgaste lege mobiele tanks moeten aan dezelfde voorschriften voldoen als de tanksdie geladen zijn met <strong>het</strong> laatst geladen niet gekoeld vloeibaar gas.4.2.2.7 Vullen4.2.2.7.1 Vóór <strong>het</strong> vullen moet de mobiele tank geïnspecteerd worden om er zich van te vergewissen dat ze van <strong>het</strong>goedgekeurd type is voor <strong>het</strong> vervoer van <strong>het</strong> niet gekoeld vloeibaar gemaakt gas en moet er op toegezienworden dat ze niet gevuld wordt met niet gekoelde vloeibaar gemaakte gassen die gevaarlijk zoudenkunnen reageren in contact met de materialen van de houder, van de pakkingen, van de bedrijfsuitrustingen van de eventuele beschermende bekledingen door gevaarlijke producten te vormen of deze materialengevoelig te verzwakken. Tijdens <strong>het</strong> vullen moet de temperatuur van de niet gekoelde vloeibaar gemaaktegassen binnen de grenzen blijven van <strong>het</strong> interval van de berekeningstemperaturen.4.2.2.7.2 De maximale massa van <strong>het</strong> niet gekoeld vloeibaar gas per liter inhoud van de tank (kg/l) mag dedichtheid van <strong>het</strong> niet gekoeld vloeivaar gas bij 50°C en vermenigvuldigd met 0,95 niet overschrijden.Bovendien mag de tank bij 60°C niet volledig door d e vloeistof ingenomen zijn.4.2.2.7.3 De mobiele tanks mogen niet meer gevuld zijn dan hun maximaal toelaatbare bruto massa en ook nietmeer dan de maximaal toelaatbare lading bepaald voor elk te vervoeren gas.4.2.2.8 De mobiele tanks mogen niet tot <strong>het</strong> vervoer aangeboden worden indien :a) de vuldichtheid zodanig is dat de schommelingen van de inhoud overmatige hydraulische krachtenkunnen teweeg brengen;b) ze lekken;c) ze danig beschadigd zijn dat de goede staat van de tank of van zijn hef- of stuwinghaken in <strong>het</strong>gedrang kan komen; end) de dienstuitrusting niet werd onderzocht en in goede staat van werking werd bevonden.4.2.2.9 De aftakleidingen van mobiele tanks moeten tijdens <strong>het</strong> vullen van de tanks afgesloten worden. Dezebepaling is niet van toepassing op de mobiele tanks die, overeenkomstig 6.7.3.13.4, niet moeten voorzienworden van afsluitmiddelen op de aftakleidingen.4.2.3 Algemene bepalingen voor <strong>het</strong> gebruik van mobiele tanks voor <strong>het</strong> vervoer van de sterk gekoeldevloeibare gassen4.2.3.1 Deze afdeling geeft de algemene bepalingen weer met betrekking tot <strong>het</strong> gebruik van mobiele tanks voor<strong>het</strong> vervoer van sterk gekoelde vloeibare gassen.4.2.3.2 De mobiele tanks moeten overeenstemmen met de voorschriften die gelden voor <strong>het</strong> ontwerp en deconstructie van mobiele tanks, evenals met de controles en beproevingen die ze moeten ondergaan en dieopgenomen zijn in 6.7.4. De sterk gekoelde vloeibare gassen moeten vervoerd worden in mobiele tanksdie overeenstemmen met de instructie voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T75 opgenomen in 4.2.5.2.6 enmet de bijzondere bepalingen die gelden voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks voorgeschreven voor elk sterkgekoeld vloeibaar gas in de kolom (11) van de Tabel A van Hoofdstuk 3.2 en beschreven in 4.2.5.3.4.2.3.3 De mobiele tanks moeten gedurende <strong>het</strong> transport op afdoende wijze beschermd zijn tegen beschadigingvan de houder en de dienstuitrustingen als gevolg van zijdelingse of longitudinale schokken ofomkantelen. Een dergelijke bescherming is niet nodig indien de houders en de dienstuitrustingen gebouwdzijn om te kunnen weerstaan aan schokken of omkantelen. Voorbeelden van dergelijke beschermingworden gegeven in 6.7.4.12.5.4.2-5


4.2.3.4 Een kopie van <strong>het</strong> certificaat opgenomen in 6.7.4.13.1 moet op vraag van een bevoegde overheidovergemaakt en zonder verwijl door de afzender, de geadresseerde of de vertegenwoordiger, naargelang<strong>het</strong> geval, voorgelegd worden, tenzij de benaming van <strong>het</strong> (de) vervoerde gas(sen) voorkomt (voorkomen)op <strong>het</strong> metalen kenplaatje waarvan sprake in 6.7.4.15.2.4.2.3.5 Ongereinigde of niet ontgaste lege mobiele tanks moeten aan dezelfde voorschriften voldoen als de tanksdie geladen zijn met <strong>het</strong> laatst geladen sterk gekoeld vloeibaar gas.4.2.3.6 Vullen4.2.3.6.1 Vóór <strong>het</strong> vullen moet de mobiele tank geïnspecteerd worden om er zich van te vergewissen dat ze van <strong>het</strong>goedgekeurd type is voor <strong>het</strong> vervoer van <strong>het</strong> sterk gekoeld vloeibaar gas en moet er op toegezien wordendat ze niet gevuld wordt met sterk gekoelde vloeibare gassen die gevaarlijk zouden kunnen reageren incontact met de materialen van de houder, van de pakkingen, van de bedrijfsuitrusting en van de eventuelebeschermende bekledingen door gevaarlijke producten te vormen of deze materialen gevoelig teverzwakken. Tijdens <strong>het</strong> vullen moet de temperatuur van de sterk gekoelde vloeibare gassen binnen degrenzen blijven van <strong>het</strong> interval van de berekeningstemperaturen.4.2.3.6.2 Bij <strong>het</strong> onderzoek van de eerste vullinggraad moet rekening gehouden worden met de tijd die noodzakelijkmoet voorbehouden worden voor <strong>het</strong> voorziene vervoer, evenals met alle vertragingen die zouden kunnenoptreden. De eerste vullinggraad van een tank moet zodanig zijn, behalve voor de bepalingen van4.2.3.6.3 en 4.2.3.6.4, dat, wanneer de inhoud – met uitzondering van helium – op een temperatuurgebracht wordt waarbij de dampdruk gelijk wordt aan de maximaal toelaatbare bedrijfsdruk, de vloeistofniet meer dan 98% van de inhoud inneemt.4.2.3.6.3 De tanks bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van helium mogen gevuld worden tot <strong>het</strong> doorlaten van deontspanningsinrichting, maar niet meer.4.2.3.6.4 Een hogere eerste vullinggraad kan toegelaten worden onder goedkeuring van de bevoegde overheid,indien de voorziene duur van <strong>het</strong> vervoer veel korter is dan de vooropgestelde tijd.4.2.3.7 Werkelijk vooropgestelde tijd4.2.3.7.1 De werkelijk vooropgestelde tijd moet berekend worden voor elk vervoer in overeenstemming met eendoor de bevoegde overheid goedgekeurde procedure en rekening houdend met :a) de weerhouden referentietijd voor de sterk gekoelde vloeibare gassen bestemd voor <strong>het</strong> vervoer (zie6.7.4.2.8.1) (zoals aangeduid op <strong>het</strong> kenplaatje waarvan sprake in 6.7.4.15.1);b) de reële vuldichtheid;c) de reële vuldruk;d) de laagste insteldruk van de drukbegrenzingsinrichting(en)4.2.3.7.2 De werkelijk vooropgestelde tijd moet vermeld worden ofwel op de tank zelf, ofwel op een metalenkenplaatje dat stevig aan de tank is bevestigd, overeenkomstig 6.7.4.15.2.4.2.3.8 De mobiele tanks mogen niet tot <strong>het</strong> vervoer aangeboden worden indien :a) de vuldichtheid zodanig is dat de schommelingen van de inhoud overmatige hydraulische krachtenkunnen teweeg brengen;b) ze lekken;c) ze danig beschadigd zijn dat de goede staat van de tank of van zijn hef- of stuwinghaken in <strong>het</strong>gedrang kan komen;d) de dienstuitrusting niet werd onderzocht en in goede staat van werking werd bevonden;e) de werkelijk vooropgestelde tijd voor <strong>het</strong> te vervoeren sterk gekoeld vloeibaar gas niet werd bepaaldovereenkomstig 4.2.3.7 en de mobiele tank niet werd gekenmerkt overeenkomstig 6.7.4.15.2; enf) de duur van <strong>het</strong> vervoer, met alle vertragingen die zouden kunnen optreden, de werkelijkvooropgestelde tijd overschrijdt.4.2.3.9 De aftakleidingen van mobiele tanks moeten tijdens <strong>het</strong> vullen van de tanks afgesloten worden. Dezebepaling is niet van toepassing op de mobiele tanks die, overeenkomstig 6.7.4.12.4, niet moeten voorzienworden van afsluitmiddelen op de aftakleidingen.4.2.4 Algemene bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> gebruik van de UN-gascontainers met verscheideneelementen (MEGC’s)4.2.4.1 De onderhavige afdeling bevat de algemene bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> gebruik van de in 6.7.5beoogde gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s) voor <strong>het</strong> vervoer van niet gekoeldegassen.4.2.4.2 De MEGC’s moeten voldoen aan de in 6.7.5 opgenomen voorschriften die betrekking hebben op hunontwerp en bouw en op de nazichten en beproevingen die ze moeten ondergaan. De elementen van deMEGC’s moeten een periodiek onderzoek ondergaan dat voldoet aan de bepalingen die voorkomen inverpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 en in 6.2.1.6.4.2-6


4.2.4.3 De MEGC’s moeten gedurende <strong>het</strong> vervoer beschermd zijn tegen beschadiging van de elementen en vande bedrijfsuitrusting ten gevolge van zijdelingse of longitudinale schokken of <strong>het</strong> omkantelen. Dezebescherming is niet nodig indien de elementen en de bedrijfsuitrusting gebouwd zijn om aan de schokkenof <strong>het</strong> omkantelen te kunnen weerstaan. Voorbeelden van een dergelijke bescherming worden in6.7.5.10.4 gegeven.4.2.4.4 De periodieke beproevingen en nazichten die de MEGC’s dienen te ondergaan zijn gedefinieerd in6.7.5.12. De MEGC’s of hun elementen mogen niet opnieuw gevuld worden vanaf <strong>het</strong> ogenblik dat ze eenperiodieke keuring moeten ondergaan ; ze mogen echter wel vervoerd worden na afloop van de termijnwaarbinnen ze voor een keuring moeten aangeboden worden.4.2.4.5 Vulling4.2.4.5.1 Vóór <strong>het</strong> vullen moet de MEGC geïnspecteerd worden om er zich van te vergewissen dat hij van <strong>het</strong>goedgekeurd type is voor <strong>het</strong> te vervoeren gas en dat de van toepassing zijnde bepalingen van <strong>het</strong> RIDnageleefd zijn.4.2.4.5.2 De elementen van de MEGC’s moeten gevuld worden conform de bedrijfsdrukken, de vullingsgraden ende vulvoorschriften die in verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 specifiek voorgeschreven worden voorieder gas waarmee elk element gevuld wordt. In geen geval mag een MEGC of een groep elementen, alseenheid, gevuld worden tot boven de laagste bedrijfsdruk van om <strong>het</strong> even welk element.4.2.4.5.3 De MEGC’s mogen niet tot boven hun maximaal toelaatbare bruto massa gevuld zijn.4.2.4.5.4 De isoleerkranen moeten na <strong>het</strong> vullen gesloten worden en dienen gedurende <strong>het</strong> vervoer gesloten teblijven. Giftige gassen (gassen van de groepen T, TF, TC, TO, TFC en TOC) mogen slechts in MEGC’svervoerd worden op voorwaarde dat elk element uitgerust is met een isoleerkraan.4.2.4.5.5 De vulopening of de vulopeningen moeten door middel van kappen of stoppen gesloten worden. Dedichtheid van de sluitingen en van de uitrusting moet na <strong>het</strong> vullen door de vuller nagezien worden.4.2.4.5.6 De MEGC’s mogen niet ter vulling aangeboden worden :a) wanneer ze in die mate beschadigd zijn dat de integriteit van de drukrecipiënten of die van hunstructuur- of bedrijfsuitrusting erdoor in <strong>het</strong> gedrang kan komen;b) wanneer de drukrecipiënten en hun structuur- of bedrijfsuitrusting onderzocht werden en in eenslechte werkingstoestand bevonden werden; ofc) wanneer de voorgeschreven opschriften met betrekking tot de goedkeuring, de periodiekeonderzoeken en <strong>het</strong> vullen niet leesbaar zijn.4.2.4.6 De MEGC’s mogen niet tot <strong>het</strong> vervoer aangeboden worden :a) wanneer ze lekken;b) wanneer ze in die mate beschadigd zijn dat de integriteit van de drukrecipiënten of die van hunstructuur- of bedrijfsuitrusting erdoor in <strong>het</strong> gedrang kan komen;c) wanneer de drukrecipiënten en hun structuur- of bedrijfsuitrusting onderzocht werden en in eenslechte werkingstoestand bevonden werden ; ofd) wanneer de voorgeschreven opschriften met betrekking tot de goedkeuring, de periodiekeonderzoeken en <strong>het</strong> vullen niet leesbaar zijn.4.2.4.7 Ongereinigde en niet ontgaste lege MEGC’s moeten aan dezelfde bepalingen voldoen als de MEGC’s diegevuld zijn met de laatst vervoerde stof.4.2.5 Instructies en bijzondere bepalingen voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks4.2.5.1 AlgemeenOnderhavige afdeling bevat instructies voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks, evenals bijzondere bepalingendie gelden voor de stoffen die toegelaten zijn voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks. Elke instructie voor <strong>het</strong>vervoer in mobiele tanks wordt bepaald door een alfanumerieke code (bijvoorbeeld T1). In de kolom (10)van de Tabel A van Hoofdstuk 3.2 is voor elke stof, die toegelaten is voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks,een instructie opgenomen. Wanneer voor een specifieke stof in de kolom (10) geen instructie voor <strong>het</strong>vervoer is opgenomen, dan is <strong>het</strong> vervoer van deze stof in mobiele tanks niet toegelaten, tenzij eenbevoegde overheid een toelating heeft afgeleverd onder de voorwaarden van 6.7.1.3. De bijzonderebepalingen van toepassing op <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks voor de verschillende stoffen, zijn opgenomenin de kolom (11) van de Tabel A van Hoofdstuk 3.2. Elke bijzondere bepaling van toepassing op <strong>het</strong>vervoer in mobiele tanks wordt gekenmerkt door een alfanumerieke code (bijvoorbeeld TP1). Een lijst vandeze bijzondere bepalingen is opgenomen in 4.2.5.3.OPMERKING.De gassen waarvan <strong>het</strong> vervoer in MEGC’s is toegestaan zijn aangeduid met de letter (M) in kolom (10) van Tabel A inhoofdstuk 3.2.4.2.5.2 Instructies voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks4.2.5.2.1 De instructies voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks gelden voor stoffen van de klassen 1 t/m 9. Zeverschaffen informatie over de specifieke bepalingen <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks die gelden4.2-7


voor specifieke stoffen. Ze moeten nageleefd worden naast de algemene bepalingen van dit hoofdstuk ende voorschriften van hoofdstuk 6.7.4.2.5.2.2 Voor de stoffen van de klasse 1 en van de klassen 3 t/m 9 geven de instructies de minimaal toepasbareproefdruk, de minimale wanddikte van de houder (uit referentiestaal), de openingen in de onderste helft ende ontspanningsinrichtingen. In de instructie T23 worden de zelfontledende stoffen van de klasse 4.1 ende organische peroxiden van de klassen 5.2 opgesomd waarvan <strong>het</strong> vervoer is toegelaten in mobieletanks.4.2.5.2.3 De instructie T50 geldt voor niet gekoelde vloeibare gassen en geeft voor elke niet gekoeld vloeibaar gas,dat toegelaten is voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks, de maximaal toegelaten bedrijfdruk, de voorschriftenvoor de openingen onder de vloeistofspiegel, voor de ontspanningsinrichtingen en voor de maximalevuldichtheid.4.2.5.2.4 De instructie T75 geldt voor de sterk gekoelde vloeibare gassen die toegelaten zijn voor <strong>het</strong> vervoer inmobiele tanks.4.2.5.2.5 Bepalen van de geschikte instructie voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanksWanneer voor een gegeven stof een specifieke instructie voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks vermeld wordtin de kolom (10) van de Tabel A van Hoofdstuk 3.2, is <strong>het</strong> mogelijk andere mobiele tanks te gebruiken dievoldoen aan andere instructies die een hogere minimale beproevingsdruk voorschrijven, een hogerewanddikte van de houder en van de inrichtingen voor de openingen in de onderste helft en strengereontspanningsinrichtingen. Volgende richtlijnen gelden voor <strong>het</strong> bepalen van de geschikte mobiele tankvoor <strong>het</strong> vervoer van specifieke stoffen :Instructie voor <strong>het</strong>vervoer inspecifiekemobiele tanksT1T2T3T4T5T6T7T8T9T10T11T12T13T14T15T16T17T18T19T20T21T22T23Andere instructies die toegelaten zijn voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanksT2, T3, T4, T5, T6, T7, T8, T9, T10, T11, T12, T13, T14, T15, T16, T17, T18, T19, T20, T21, T22T4, T5, T7, T8, T9, T10, T11, T12, T13, T14, T15, T16, T17, T18, T19, T20, T21, T22T4, T5, T6, T7, T8, T9, T10, T11, T12, T13, T14, T15, T16, T17, T18, T19, T20, T21, T22T5, T7, T8, T9, T10, T11, T12, T13, T14, T15, T16, T17, T18, T19, T20, T21, T22T10, T14, T19, T20, T22T7, T8, T9, T10, T11, T12, T13, T14, T15, T16, T17, T18, T19, T20, T21, T22T8, T9, T10, T11, T12, T13, T14, T15, T16, T17, T18, T19, T20, T21, T22T9, T10, T13, T14, T19, T20, T21, T22T10, T13, T14, T19, T20, T21, T22T14, T19, T20, T22T12, T13, T14, T15, T16, T17, T18, T19, T20, T21, T22T14, T16, T18, T19, T20, T22T14, T19, T20, T21, T22T19, T20, T22T16, T17, T18, T19, T20, T21, T22T18, T19, T20, T22T18, T19, T20, T21, T22T19, T20, T22T20, T22T22T22GeenGeen4.2-8


4.2.5.2.6 Instructies voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanksDe instructies <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks preciseren de voorschriften die van toepassing zijnop de mobiele tanks die gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van specifieke stoffen. De instructies<strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T1 tot en met T22 geven de van toepassing zijnde minimalebeproevingsdruk, de minimale wanddikte van de houder (in mm referentiestaal) en de voorschriften metbetrekking tot de decompressieinrichtingen en de openingen in <strong>het</strong> onderste gedeelte.T1 t/m T22 Instructies voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T1 t/m T22Deze instructies zijn van toepassing op vloeibare en vaste stoffen van de klassen 3 t/m 9. De algemenebepalingen van 4.2.1 en de voorschriften van 6.7.2 moeten toegepast worden.Instructie voor <strong>het</strong>vervoer in mobieletanksMinimalebeproevingsdruk(bar)Minimale wanddiktevan de houder (inmm referentiestaal)(zie 6.7.2.4)Ontspanningsinrichtingena(zie 6.7.2.8)Openingen in deonderste helft b(zie 6.7.2.6)T1 1,5 Zie 6.7.2.4.2 Normaal Zie 6.7.2.6.2T2 1,5 Zie 6.7.2.4.2 Normaal Zie 6.7.2.6.3T3 2,65 Zie 6.7.2.4.2 Normaal Zie 6.7.2.6.2T4 2,65 Zie 6.7.2.4.2 Normaal Zie 6.7.2.6.3T5 2,65 Zie 6.7.2.4.2 Zie 6.7.2.8.3 Niet toegelatenT6 4 Zie 6.7.2.4.2 Normaal Zie 6.7.2.6.2T7 4 Zie 6.7.2.4.2 Normaal Zie 6.7.2.6.3T8 4 Zie 6.7.2.4.2 Normaal Niet toegelatenT9 4 6 mm Normaal Niet toegelatenT10 4 6 mm Zie 6.7.2.8.3 Niet toegelatenT11 6 Zie 6.7.2.4.2 Normaal Zie 6.7.2.6.3T12 6 Zie 6.7.2.4.2 Zie 6.7.2.8.3 Zie 6.7.2.6.3T13 6 6 mm Normaal Niet toegelatenT14 6 6 mm Zie 6.7.2.8.3 Niet toegelatenT15 10 Zie 6.7.2.4.2 Normaal Zie 6.7.2.6.3T16 10 Zie 6.7.2.4.2 Zie 6.7.2.8.3 Zie 6.7.2.6.3T17 10 6 mm Normaal Zie 6.7.2.6.3T18 10 6 mm Zie 6.7.2.8.3 Zie 6.7.2.6.3T19 10 6 mm Zie 6.7.2.8.3 Niet toegelatenT20 10 8 mm Zie 6.7.2.8.3 Niet toegelatenT21 10 10 mm Normaal Niet toegelatenT22 10 10 mm Zie 6.7.2.8.3 Niet toegelatenabWanneer de vermelding “Normaal” is aangegeven, zijn alle voorschriften van 6.7.2.8 van toepassing, met uitzondering van6.7.2.8.3.Wanneer in deze kolom de vermelding “Niet toegelaten” is aangegeven, zijn openingen in <strong>het</strong> onderste gedeelte niet toegelatenwanneer de te vervoeren stof een vloeistof is (zie 6.7.2.6.1). Wanneer de te vervoeren stof een vaste stof is bij alle temperaturen dieonder normale vervoersomstandigheden kunnen voorkomen, zijn openingen in <strong>het</strong> onderste gedeelte die beantwoorden aan devoorschriften van 6.7.2.6.2 wel toegelaten.4.2-9


T23 Instructies voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T23Deze instructie is van toepassing op zelfontledende stoffen van de klasse 4.1 en organische peroxiden van deklasse 5.2. De algemene bepalingen van 4.2.1 en de voorschriften van 6.7.2 moeten toegepast worden. Debijkomende bepalingen van toepassing op de zelfontledende stoffen van de klasse 4.1 en voor de organischeperoxiden van de klasse 5.2 opgesomd in 4.2.1.13 moeten eveneens toegepast worden.STOF3109 ORGANISCHPEROXIDE, TYPE F,VLOEIBAAROntspanningsinrichtingentert-Butylhydroperoxidea , tenhoogste 72% in waterCumeenhydroperoxide,ten hoogste90% in verdunningsmiddeltype ADi-tert-butylperoxide,ten hoogste 32% inverdunningsmiddeltype AIsopropylcumeenhydroperoxide,tenhoogste 72% inverdunningsmiddeltype Ap-Menthylhydroperoxide,ten hoogste72% in verdunningsmiddeltype AMinimalebeproevingsdruk (bar)Minimalewanddikte vande houder(in mmreferentiestaal)Openingen inde onderstehelftUNnr.4 Zie 6.7.2.4.2 Zie 6.7.2.6.3 Zie 6.7.2.8.24.2.1.13.64.2.1.13.74.2.1.13.8Pinanylhydroperoxideten hoogste 56% inverdunningsmiddeltype A3110 ORGANISCH4 Zie 6.7.2.4.2 Zie 6.7.2.6.3 Zie 6.7.2.8.2Dicumylperoxide b 4.2.1.13.8PEROXIDE, TYPE F,4.2.1.13.6VAST4.2.1.13.73229 ZELFONTLEDENDEVLOEISTOF, TYPE F3230 ZELFONTLEDENDEVASTE STOF, TYPEF4 Zie 6.7.2.4.2 Zie 6.7.2.6.3 Zie 6.7.2.8.24.2.1.13.64.2.1.13.74.2.1.13.84 Zie 6.7.2.4.2 Zie 6.7.2.6.3 Zie 6.7.2.8.24.2.1.13.64.2.1.13.74.2.1.13.8VullinggraadZie 4.2.1.13.13Zie 4.2.1.13.13Zie 4.2.1.13.13Zie 4.2.1.13.13abOp voorwaarde dat maatregelen getroffen zijn om een evenwaardige veiligheidsniveau te krijgen als een formulering van tertbutylhydroperoxide65%, water 35%.Maximale hoeveelheid per mobiele tank : 2000 kg.4.2-10


T50 Instructies voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T50Deze instructie is van toepassing op niet gekoelde vloeibare gassen. De algemene bepalingen van 4.2.2 en devoorschriften van 6.7.3 moeten toegepast worden.UNnr.Niet gekoeld vloeibaar gasHoogst toelaatbarebedrijfsdruk (bar)Kleine tank;Niet-geïsoleerde tank;Tank metzonnewering;Tank met warmteisolatierespectievelijk a1005 Ammoniak, watervrij 29,025,722,019,71009 Broomtrifluormethaan38,0(koelgas R 13B1)34,030,027,51010 Butadiënen, gestabiliseerd 7,57,07,07,01010 Mengsel van butadienen enkoolwaterstoffen, gestabiliseerdZie de definitie vanMAWP in 6.7.3.11011 Butaan 7,07,07,07,01012 Buteen 8,07,07,07,01017 Chloor 19,017,015,013,51018 Chloordifluormethaan(koelgas R 22)1020 Chloorpentafluorethaan(koelgas R 115)1021 1-Chloor-1,2,2,2-tetrafluorethaan(koelgas R 124)26,024,021,019,023,020,018,016,010,39,87,97,01027 Cyclopropaan 18,016,014,513,0Openingenonder devloeistofspiegelDrukontspanningsinrichtingenb(zie 6.7.3.7)Maximalevuldichtheid(kg/l)Toegelaten Zie 6.7.3.7.3 0,53Toegelaten Normaal 1,13Toegelaten Normaal 0,55Toegelaten Normaal Zie 4.2.2.7Toegelaten Normaal 0,51Toegelaten Normaal 0,53NiettoegelatenZie 6.7.3.7.3 1,25Toegelaten Normaal 1,03Toegelaten Normaal 1,06Toegelaten Normaal 1,20Toegelaten Normaal 0,53abOnder “kleine tank” verstaat men een tank waarvan de houder een diameter heeft die niet groter is dan 1,5 m ; onder “nietgeïsoleerde tank” verstaat men een tank waarvan de houder een diameter heeft die groter is dan 1,5 m, zonder zonnewering ofwarmteisolatie (zie 6.7.3.2.12) ; onder “tank met zonnewering” verstaat men een tank waarvan de houder een diameter heeft diegroter is dan 1,5 m, voorzien van een zonnewering (zie 6.7.3.2.12) ; onder “tank met warmteisolatie” verstaat men een tankwaarvan de houder een diameter heeft die groter is dan 1,5 m, voorzien van een warmteisolatie (zie 6.7.3.2.12) ; (zie de definitievan “Referentietemperatuur voor de berekening” in 6.7.3.1).De vermelding “Normaal” in de kolom met betrekking tot de drukontspanningsinrichtingen geeft aan dat een breekplaat, zoalsgespecificeerd in 6.7.3.7.3, niet voorgeschreven is.4.2-11


T50 Instructies voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T501028 Dichloordifluormetaan(koelgas R 12)1029 Dichloorfluormethaan(koelgas R 21)16,015,013,011,57,07,07,07,01030 1,1-Difluorethaan16,0(koelgas R 152a)14,012,411,01032 Dimethylamine, watervrij 7,07,07,07,01033 Dimethylether 15,513,812,010,61036 Ethylamine 7,07,07,07,01037 Ethylchloride 7,07,07,07,01040 Ethyleenoxide met stikstof onder eenmaximale totale druk bij 50°C van 1MPa (10 bar)1041 Mengsel van ethyleenoxide enkoolstofdioxide (kooldioxide) (koolzuur)met meer dan 9% maar ten hoogste87% ethyleenoxide10,0 NiettoegelatenZie de definitie vanMAWP in 6.7.3.11055 Isobuteen 8,17,07,07,01060 Mengsel van methylacetyleen en28,0propadieen, gestabiliseerd24,522,020,01061 Methylamine, watervrij 10,89,67,87,01062 Methylbromide met ten hoogste 2 %chloorpikrine7,07,07,07,01063 Methylchloride14,5(koelgas R 40)12,711,310,01064 Methylmercaptaan 7,07,07,07,01067 Distikstoftetroxide (Stikstofdioxide) 7,07,07,07,0Toegelaten Normaal 1,15Toegelaten Normaal 1,23Toegelaten Normaal 0,79Toegelaten Normaal 0,59Toegelaten Normaal 0,58Toegelaten Normaal 0,61Toegelaten Normaal 0,80Zie 6.7.3.7.3 0,78Toegelaten Normaal Zie 4.2.2.7Toegelaten Normaal 0,52Toegelaten Normaal 0,43Toegelaten Normaal 0,58NiettoegelatenZie 6.7.3.7.3 1,51Toegelaten Normaal 0,81NiettoegelatenNiettoegelatenZie 6.7.3.7.3 0,78Zie 6.7.3.7.3 1,304.2-12


T50 Instructies voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T501075 Petroleumgassen, vloeibaar gemaakt Zie de definitie vanMAWP in 6.7.3.11077 Propeen (propyleen) 28,024,522,020,01078 Koelgas, n.e.g. Zie de definitie vanMAWP in 6.7.3.11079 Zwaveldioxide 11,610,38,57,61082 Chloortrifluorethyleen17,0(chloortrifluoretheen), gestabiliseerd15,013,111,61083 Trimethylamine, watervrij 7,07,07,07,01085 Vinylbromide, gestabiliseerd 7,07,07,07,01086 Vinylchloride, gestabiliseerd 10,69,38,07,01087 Vinylmethylether, gestabiliseerd 7,07,07,07,01581 Chloorpikrine en methylbromide,mengsel met meer dan 2 %chloorpikrine1582 Chloorpikrine en methylchoride,mengsel1858 Hexafluorpropeen(koelgas R 1216)1912 Mengsel van methylchloride endichloormethaan1958 1,2-Dichloor-1,1,2,2-tetrafluorethaan(koelgas R 114)1965 Mengsel van koolwaterstofgassen,vloeibaar, n.e.g.7,07,07,07,019,216,915,113,119,216,915,113,115,213,011,610,17,07,07,07,0Zie de definitie vanMAWP in 6.7.3.11969 Isobutaan 8,57,57,07,01973 Mengsel van chloordifluormethaan enchloorpentafluorethaan met een vastkookpunt, bevat ongeveer 49%chloordifluormethaan(koelgas R 502)28,325,322,820,3Toegelaten Normaal Zie 4.2.2.7Toegelaten Normaal 0,43Toegelaten Normaal Zie 4.2.2.7NiettoegelatenNiettoegelatenZie 6.7.3.7.3 1,23Zie 6.7.3.7.3 1,13Toegelaten Normaal 0,56Toegelaten Normaal 1,37Toegelaten Normaal 0,81Toegelaten Normaal 0,67NiettoegelatenNiettoegelatenZie 6.7.3.7.3 1,51Zie 6.7.3.7.3 0,81Toegelaten Normaal 1,11Toegelaten Normaal 0,81Toegelaten Normaal 1,30Toegelaten Normaal Zie 4.2.2.7Toegelaten Normaal 0,49Toegelaten Normaal 1,054.2-13


T50 Instructies voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T501974 Broomchloordifluormethaan(koelgas R 12B1)1976 Octafluorcyclobutaan(koelgas RC 318)7,47,07,07,08,87,87,07,01978 Propaan 22,520,418,016,51983 1-Chloor-2,2,2-trifluorethaan(koelgas R 133a)2035 1,1,1-Trifluorethaan(koelgas R 143a)2424 Octafluorpropaan(koelgas R 218)2517 1-Chloor-1,1-difluorethaan(koelgas R 142b)2602 Dichloordifluormethaan en 1,1-difluorethaan, azeotropisch mengsel,bevat ongeveer 74%dichloordifluormethaan(koelgas R 500)7,07,07,07,031,027,524,221,823,120,818,616,68,97,87,07,020,018,016,014,53057 Trifluoracetylchloride 14,612,911,39,93070 Mengsel van ethyleenoxide endichloordifluormethaan, bevat tenhoogste 12,5% ethyleenoxide14,012,011,09,03153 Perfluor(methylvinyl)ether 14,313,411,210,23159 1,1,1,2-Tetrafluorethaan(koelgas R 134a)17,715,713,812,13161 Vloeibaar gemaakt gas, brandbaar, Zie de definitie vann.e.g.MAWP in 6.7.3.13163 Vloeibaar gemaakt gas, n.e.g. Zie de definitie vanMAWP in 6.7.3.13220 Pentafluorethaan(koelgas R 125)3252 Defluormethaan(koelgas R 32)34,430,827,524,543,039,034,430,5Toegelaten Normaal 1,61Toegelaten Normaal 1,34Toegelaten Normaal 0,42Toegelaten Normaal 1,18Toegelaten Normaal 0,76Toegelaten Normaal 1,07Toegelaten Normaal 0,99Toegelaten Normaal 1,01NiettoegelatenZie 6.7.3.7.3 1,17Toegelaten Zie 6.7.3.7.3 1,09Toegelaten Normaal 1,14Toegelaten Normaal 1,04Toegelaten Normaal Zie 4.2.2.7Toegelaten Normaal Zie 4.2.2.7Toegelaten Normaal 0,95Toegelaten Normaal 0,784.2-14


T50 Instructies voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T503296 Heptafluorpropaan(koelgas R 227)3297 Mengsel van ethyleenoxide enchloortetrafluorethaan3298 Mengsel van ethyleenoxide enpentafluorethaan3299 Mengsel van ethyleenoxide entetrafluorethaan3318 Ammoniak, oplossing in water, met eenrelatieve dichtheid bij 15°C lager dan0,880, bevat ten hoogste 50%ammoniak16,014,012,511,08,17,07,07,025,923,420,918,616,714,712,911,2Zie de definitie vanMAWP in 6.7.3.13337 Koelgas R 404A 31,628,325,322,53338 Koelgas R 407A 31,328,125,122,43339 Koelgas R 407B 33,029,626,523,63340 Koelgas R 407C 29,926,823,921,3Toegelaten Normaal 1,20Toegelaten Normaal 1,16Toegelaten Normaal 1,02Toegelaten Normaal 1,03Toegelaten Zie 6.7.3.7.3 Zie 4.2.2.7Toegelaten Normaal 0,84Toegelaten Normaal 0,95Toegelaten Normaal 0,95Toegelaten Normaal 0,95T75 Instructies voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T75Deze instructie is van toepassing op sterk gekoelde vloeibare gassen. De algemene bepalingen van 4.2.3 en devoorschriften van 6.7.4 moeten toegepast worden.4.2.5.3 Bijzondere bepalingen voor <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanksDe bijzondere bepalingen van toepassing op <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks worden voorgeschreven voorbepaalde stoffen bijkomend of in de plaats van de voorschriften in de instructies voor <strong>het</strong> vervoer inmobiele tanks of de voorschriften van hoofdstuk 6.7. Deze bepalingen worden gekenmerkt door eenalfanumerieke code beginnend met de letters TP (Engels voor “Tank Provision”) en zijn aangeduid in dekolom (11) van de Tabel A van Hoofdstuk 3.2 bij specifieke stoffen. Ze worden hierna opgesomd :TP1De vullinggraad van 4.2.1.9.2 mag niet overschreden worden⎛⎞⎜= 97vullinggraad⎝1+ α% .( t - t ) ⎟ r f ⎠TP2De vullinggraad van 4.2.1.9.3 mag niet overschreden worden⎛⎞⎜= 95vullinggraad⎝1+ α% .( t - t ) ⎟ r f ⎠TP3TP4Voor de vaste stoffen die vervoerd worden bij temperaturen boven hun smeltpunt en voor devloeistoffen bij hoge temperatuur moet de maximale vullinggraad (in %) bepaald wordenconform 4.2.1.9.5.De vullinggraad mag 90% of elke andere waarde goedgekeurd door de bevoegde overheid nietoverschrijden (zie 4.2.1.16.2).4.2-15


TP5TP6TP7TP8TP9TP10TP11TP12TP13TP14TP15TP16TP17TP18TP19TP20TP21TP22TP23TP24TP25TP26TP27TP28TP29De vullinggraad van 4.2.3.6 moet nageleefd worden.De tank moet uitgerust worden met een ontspanningsinrichting aan gepast aan zijn inhoud enaan de aard van de te vervoeren stoffen, om onder alle omstandigheden <strong>het</strong> uit elkaar spattenvan de tank te vermijden, ook tijdens zijn aanwezigheid in een brandhaard. De inrichtingenmoeten eveneens verenigbaar zijn met de stof.De lucht moet uit de gasfase verdreven worden met behulp van stikstof of op een andere wijze.De beproevingsdruk mag verlaagd worden tot 1,5 bar indien <strong>het</strong> vlampunt van de vervoerde stofhoger is dan 0°C.Een stof die voldoet aan deze omschrijving mag slechts in mobiele tanks vervoerd wordenonder toestemming van de bevoegde overheid.Een loden bekleding die ten minste 5 mm dik en die aan een jaarlijkse beproeving onderworpenwordt, is vereist, of een gelijkwaardige bekleding goedgekeurd door de bevoegde overheid.(voorbehouden)(Geschrapt)(voorbehouden)(voorbehouden)(voorbehouden)De tank moet bovenaan voorzien zijn van een speciale inrichting die belet dat er onder normalevervoersomstandigheden enige onder- / overdruk kan ontstaan. Deze inrichting moetgoedgekeurd worden door de bevoegde overheid. De voorschriften met betrekking tot deontspanningsinrichtingen zijn opgenomen in 6.7.2.8.3, teneinde de kristallisatie van <strong>het</strong> productin de ontspanningsinrichting te vermijden.Enkel niet brandbaar anorganisch materiaal mag gebruikt worden als thermische isolatie van detank.De temperatuur moet tussen 18°C en 40°C gehoud en worden. De mobiele tanks die gestoldmethacrylzuur bevatten, moeten tijdens <strong>het</strong> vervoer niet opgewarmd worden.De berekende wanddikte van de houder moet verhoogd worden met 3 mm. De wanddikte vande houder, moet ultrasoon nagezien worden telkens halfweg tussen de periodieke hydraulischedrukproeven.Deze stof mag enkel vervoerd worden in thermisch geïsoleerde tanks onder een atmosfeer vanstikstof.De wanddikte van de houder mag niet kleiner zijn dan 8 mm. De tanks moeten uiterlijk om detwee jaar en half onderworpen worden aan een hydraulische drukproef en inwendig nagezienworden.De smeermiddelen voor de pakkingen en de andere inrichtingen moeten verenigbaar zijn metzuurstof.Het vervoer is toegelaten onder de door de bevoegde overheid vastgelegde voorwaarden.De tank mag uitgerust worden met een inrichting die zich, bij de maximale vulomstandigheden,in de gasfase van de tank bevindt, om de ophoping te verhinderen van een overmatige drukontstaan door de langzame ontleding van de vervoerde stof. Deze inrichting moet er bovendienvoor zorgen dat de vloeistoflekken binnen aanvaardbare grenzen blijven bij <strong>het</strong> omkantelen of<strong>het</strong> binnendringen van vreemde stoffen in de tank. De inrichting moet goedgekeurd wordendoor de bevoegde overheid of een door haar erkend organisme.(voorbehouden)Bij <strong>het</strong> vervoer in verwarmde toestand moet de verwarmingsinrichting buiten de houderaangebracht zijn. Voor <strong>het</strong> UN-nummer 3176 geldt dit voorschrift enkel wanneer de stofgevaarlijk met water reageert.Een mobiele tank met een minimale beproevingsdruk van 4 bar mag gebruikt worden, indienkan aangetoond worden dat een beproevingsdruk kleiner of gelijk aan deze waarde toegelatenkan worden rekening houdend met de definitie van beproevingsdruk gegeven in 6.7.2.1.Een mobiele tank met een minimale beproevingsdruk van 2,65 bar mag gebruikt worden, indienkan aangetoond worden dat een beproevingsdruk kleiner of gelijk aan deze waarde toegelatenkan worden rekening houdend met de definitie van beproevingsdruk gegeven in 6.7.2.1.Een mobiele tank met een minimale beproevingsdruk van 1,5 bar mag gebruikt worden, indienkan aangetoond worden dat een beproevingsdruk kleiner of gelijk aan deze waarde toegelatenkan worden rekening houdend met de definitie van beproevingsdruk gegeven in 6.7.2.1.4.2-16


TP30TP31TP32Deze stof moet vervoerd worden in een tank met thermische isolatie.Deze stof mag slechts in tanks vervoerd worden in vaste toestand.De mobiele tanks mogen voor de UN-nummers 0331, 0332 en 3375 gebruikt worden wanneeraan de volgende voorwaarden is voldaan:TP33TP34TP35TP36a) om overmatige insluiting te voorkomen moeten de metalen mobiele tanks uitgerust zijn meteen veerbelaste drukontspanningsinrichting, een breekplaat of een smeltelement. Deafsteldruk of de barstdruk, al naargelang <strong>het</strong> geval, mag niet groter zijn dan 2,65 bar voormobiele tanks met beproevingsdrukken groter dan 4 bar;b) de geschiktheid om in tanks vervoerd te worden moet aangetoond worden. Een methode omdeze geschiktheid te evalueren is test 8 d) van serie 8 (zie Handboek van testen en criteria,deel 1, onderafdeling 18.7);c) de stoffen mogen niet in de tank blijven gedurende een periode die zou kunnen leiden tot <strong>het</strong>samenklonteren ervan. Gepaste maatregelen (reiniging, enz.) moeten getroffen worden omaccumulatie en afzetting van de stoffen in de tank te verhinderen.De instructie <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks die aan deze stof is toegewezen is vantoepassing op de korrelvormige of poedervormige vaste stoffen, en op de vaste stoffen diegeladen en gelost worden bij temperaturen boven hun smeltpunt en dan afgekoeld en vervoerdworden als een vaste massa. Zie 4.2.1.19 voor wat betreft de vaste stoffen die vervoerd wordenbij temperaturen boven hun smeltpunt.De mobiele tanks moeten niet onderworpen worden aan de oploopproef van 6.7.4.14.1 indien devermelding “NIET VOOR SPOORVERVOER” voorkomt op <strong>het</strong> in 6.7.4.15.1 beschrevenkenplaatje, en – in letters en cijfers van minstens 10 cm hoog – op de twee zijkanten van <strong>het</strong>buitenste omhulsel.De instructie <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T14, die in <strong>het</strong> tot en met 31 december2008 geldig RID was voorgeschreven, mag nog tot en met 31 december 2014 gebruikt worden.Smeltelementen in de dampfase zijn toegelaten op mobiele tanks.TP37 De instructie <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks T14 mag nog tot en met 31 december 2016gebruikt worden, tenzij tot deze datum :a) voor UN-nummers 1810, 2474 en 2668 instructie T7 mag gebruikt worden ;b) voor UN-nummer 2486 instructie T8 mag gebruikt worden ; enc) voor UN-nummer 1838 instructie T10 mag gebruikt worden.4.2-17


Hoofdstuk 4.3 - Gebruik van de tankwagons, de afneembare tanks, detankcontainers en de wissellaadtanks, waarvan de houdersvervaardigd zijn uit metaal, evenals de batterijwagons en degascontainers met verscheinedene elementen (MEGC’s –Multiple Element Gas Containers)OPMERKING.Voor mobiele tanks en UN-MEGC’s zie hoofdstuk 4.2; voor tankwagons uit vezelversterkte kunststof zie hoofdstuk 4.4;voor vacuümtanks voor afvalstoffen zie hoofdstuk 4.5.4.3.1 Toepassingsgebied4.3.1.1 De bepalingen, die zich over de volledige breedte van de bladzijde uitspreiden, gelden zowel voortankwagons, afneembare tanks en batterijwagons als voor tankcontainers, wissellaadtanks en MEGC’s.De bepalingen die zich in een kolom bevinden hebben enkel betrekking op:- tankwagons, afneembare tanks en batterijwagons (linker kolom)- voor tankcontainers, wissellaadtanks en MEGC’s (rechter kolom).4.3.1.2 Volgende bepalingen gelden voortankwagons, afneembare tanks en batterijwagonsvoor tankcontainers, wissellaadtanks en MEGC’sgebruikt voor <strong>het</strong> vervoer van gasvormige, vloeibare, poedervormige of korrelvormige stoffen.4.3.1.3 De afdeling 4.3.2 somt de bepalingen op die van toepassing zijn op tankwagons, afneembare tanks,tankcontainers en wissellaadtanks, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen uit alle klassen, evenals opbatterijwagons en MEGC’s bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van gassen van de klasse 2. De afdelingen 4.3.3 en4.3.4 bevatten bijzondere bepalingen die de bepalingen van 4.3.2 aanvullen of wijzigen.4.3.1.4 Voor de voorschriften <strong>betreffende</strong> de constructie, de uitrustingen, de goedkeuring van <strong>het</strong> prototype, decontroles en beproevingen en de kenmerking, zie hoofdstuk 6.8.4.3.1.5 Voor de overgangsbepalingen voor <strong>het</strong> gebruik <strong>betreffende</strong> de toepassing van dit hoofdstuk, zie :1.6.3 1.6.44.3.2 Bepalingen voor alle klassen4.3.2.1 Gebruik4.3.2.1.1 Een stof die onderworpen is aan <strong>het</strong> RID mag slechts in tankwagons, afneembare tanks, batterijwagons,tankcontainers, wissellaadtanks en MEGC’s vervoerd worden wanneer in de kolom (12) van Tabel A vanHoofdstuk 3.2 een tankcode volgens 4.3.3.1.1 en 4.3.4.1.1 is voorzien.4.3.2.1.2 Het vereiste type tank, batterijwagon en MEGC wordt gegeven onder gecodeerde vorm in de kolom (12)van Tabel A van Hoofdstuk 3.2. De identificatiecodes die er zich bevinden, zijn samengesteld uit letters ofnummers in een gegeven volgorde. De uitleg om de vier delen van de code te lezen is opgenomen in4.3.3.1.1 (wanneer de te vervoeren stof een stof is van klasse 2) en in 4.3.4.1.1 (wanneer de te vervoerenstof behoort tot de klassen 3 t/m 9). 14.3.2.1.3 Het vereiste type volgens 4.3.2.1.2 stemt overeen met de minst strenge constructievoorschriften dietoegelaten zijn voor de <strong>betreffende</strong> stof, tenzij bepalingen of voorschriften in dit hoofdstuk of hoofdstuk 6.8anders bepalen. Tanks, die overeenstemmen met codes die een hogere minimale berekeningsdruk, ofstrengere vereisten voor de vul- of losopeningen of voor de veiligheidsinrichtingen / -kleppen voorschrijven(zie 4.3.3.1.1 voor de klasse 2 en 4.3.4.1.1 voor de klassen 3 t/m 9).4.3.2.1.4 Voor bepaalde stoffen moeten de tanks, batterijwagons of MEGC’s voldoen aan bijkomende vereisten dieopgenomen zijn als bijzondere bepalingen in de kolom (13) van Tabel A van Hoofdstuk 3.2.4.3.2.1.5 De tanks, batterijwagons en MEGC’s mogen slechts met die gevaarlijke stoffen worden geladen, waarvoorzij zijn goedgekeurd volgens 6.8.2.3.1; de materialen van de houder, van de pakkingen, van de uitrustingen van de beschermende bekledingen mogen - indien <strong>het</strong> in contact komt met deze stoffen - er niet op eengevaarlijke wijze mee reageren (zie “gevaarlijke reactie” onder 1.2.1), er geen gevaarlijke verbindingenmee vormen of er niet op een merkbare wijze door verzwakt worden 2 .4.3.2.1.6 In die houders mogen alleen voedingsmiddelen worden vervoerd, indien alle nodige maatregelen werdengenomen ter vrijwaring van de volksgezondheid.4.3.2.1.7 Het tankdossier moet bewaard worden door de eigenaar of de exploitant, die in staat moet zijn om dezedocumentatie voor te leggen op verzoek van de bevoegde overheid. Het tankdossier moet tijdens deganse levensduur van de tank bijgehouden worden en dient nog gedurende 15 maanden bewaard teworden nadat de tank uit dienst werd genomen.12De tanks bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen van de klasse 5.2 of 7 vormen een uitzondering (zie 4.3.4.1.3).Het kan noodzakelijk zijn aan de fabrikant van de vervoerde stof en aan de bevoegde overheid na te vragen of deze stofverenigbaar is met de materialen van de tank, de batterijwagon of de MEGC.4.3-1


Bij verandering van eigenaar of exploitant tijdens de levensduur van de tank, moet <strong>het</strong> tankdossierovergemaakt worden aan deze nieuwe eigenaar of exploitant.Ter gelegenheid van de periodieke of buitengewone keuringen dienen copies van <strong>het</strong> tankdossier of vanalle benodigde documenten ter beschikking gesteld te worden van de expert voor de proeven,onderzoeken en nazichten van de tank volgens 6.8.2.4.5 of 6.8.3.4.16.4.3.2.2 Vullinggraad4.3.2.2.1 De hiernavolgende vullinggraden mogen niet overschreden worden in de tanks bestemd voor <strong>het</strong> vervoervan vloeistoffen bij omgevingstemperatuur:a) voor brandbare stoffen die geen ander gevaar (bijvoorbeeld giftig, bijtend) opleveren, geladen in tanksmet ventilatieinrichtingen of veiligheidskleppen (zelfs voorafgegaan door een breekplaat) :100vullingsgraad =1+ α( 50 - t )F% van de inhoudb) voor giftige of bijtende stoffen (al dan niet brandbaar), geladen in tanks met ventilatieinrichtingen ofveiligheidskleppen (zelfs voorafgegaan door een breekplaat) :98vullingsgraad =1+ α( 50 - t )F% van de inhoudc) voor brandbare stoffen en voor zwak giftige of zwak bijtende stoffen (al dan niet brandbaar), geladenin hermetisch gesloten tanks zonder veiligheidsinrichting :97vullingsgraad =1+ α( 50 - t )F% van de inhoudd) voor zeer giftige of giftige, sterk bijtende of bijtende stoffen (al dan niet brandbaar), geladen inhermetisch gesloten houders zonder veiligheidsinrichting :95vullingsgraad =1+ α( 50 - t )F% van de inhoud4.3.2.2.2 In deze formules is α de gemiddelde kubieke uitzettingscoëfficiënt van de vloeistof tussen 15 en 50°C,d.w.z. voor een temperatuurschommeling van ten hoogste 35°C; α wordt berekend met de formule :d15− dα =35 × dd 15 en d 50 staan voor de dichtheid van de vloeistof bij 15°C en 50°C en t F is de gemiddelde temperatuurvan de vloeistof bij <strong>het</strong> vullen.4.3.2.2.3 De bepalingen van 4.3.2.2.1 a) t/m d) hiervoor gelden niet voor tanks waarvan de inhoud tijdens <strong>het</strong>vervoer door een verwarmingsinrichting op een temperatuur van meer dan 50°C wordt gehouden. In datgeval moet de vullinggraad van de houder bij <strong>het</strong> vertrek en de manier waarop de temperatuur wordtgeregeld zodanig gekozen worden dat de vullinggraad tijdens <strong>het</strong> transport nooit meer dan 95% bedraagten de vultemperatuur niet wordt overschreden.4.3.2.2.4 (voorbehouden) De houders die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer vanstoffen in vloeibare toestand, vloeibaar gemaaktegassen of sterk gekoelde, vloeibaar gemaaktegassen en die niet door middel van schotten ofslingerschotten in afdelingen met een inhoud van tehoogste 7500 liter onderverdeeld worden, moetentot ten minste 80% of tot ten hoogste 20% van huninhoud gevuld zijn.5050Dit voorschrift geldt niet voor:- vloeistoffen met een kinematische viscositeitbij 20°C van ten minste 2680 mm 2 /s;- gesmolten stoffen met een kinematischeviscositeit bij de vultemperatuur van ten minste2680 mm 2 /s;- UN 1963, HELIUM, STERK GEKOELD,VLOEIBAAR en UN 1966 WATERSTOF,STERK GEKOELD, VLOEIBAAR.4.3-2


4.3.2.3 Dienst4.3.2.3.1 Gedurende de volledige gebruiksduur van de houder moet zijn wanddikte hoger zijn dan of gelijk blijvenaan de minimale waarde bepaald in6.8.2.1.17 en 6.8.2.1.18 6.8.2.1.17 t/m 6.8.2.1.204.3.2.3.2 (voorbehouden) De tankcontainers / MEGC’s moeten gedurende<strong>het</strong> transport op zodanige wijze op <strong>het</strong> dragendvoertuig vastgemaakt worden dat ze door deinrichtingen van <strong>het</strong> dragend voertuig of van detankcontainer zelf op afdoende wijze beschermdzijn tegen zijdelingse of longitudinale schokken entegen omkantelen 3 . Een dergelijke bescherming isniet nodig indien de tankcontainers / MEGC’s, metinbegrip van hun dienstuitrusting, gebouwd zijn omte kunnen weerstaan aan schokken of omkantelen.4.3.2.3.3 Bij <strong>het</strong> laden en lossen van tanks, batterijwagons en MEGC’s, moeten gepaste maatregelen getroffenworden om te vermijden dat gevaarlijke hoeveelheden gassen en dampen vrijkomen. De tanks,batterijwagons en MEGC’s moeten zodanig gesloten zijn dat de inhoud niet op ongecontroleerde wijzenaar buiten kan verspreiden. De openingen van de tanks met onderlossing moeten door middel vanschroefdoppen, blindflenzen of andere even doelmatige inrichtingen afgesloten zijn. De vuller moet na <strong>het</strong>vullen van de tank nagaan of de afsluitinrichtingen van de tanks evenals van de batterijwagons enMEGC’s, in <strong>het</strong> bijzonder aan de bovenzijde van de dompelpijp, wel degelijk dicht zijn.4.3.2.3.4 Indien verscheidene afsluitinrichtingen in serie geplaatst zijn, moet deze die zich <strong>het</strong> dichtst bij devervoerde stof bevindt eerst worden gesloten.4.3.2.3.5 Tijdens <strong>het</strong> vervoer mogen er aan de buitenzijde van de tanks geen gevaarlijke resten van de vervoerdestof kleven.4.3.2.3.6 Stoffen die onderling gevaarlijk zouden kunnen reageren mogen niet in belendende compartimenten vande tank vervoerd worden.Stoffen die onderling gevaarlijk zouden kunnen reageren mogen in belendende compartimenten van detank vervoerd worden indien deze compartimenten van elkaar gescheiden zijn door ofwel een wandwaarvan de dikte ten minste gelijk is aan deze van de tank, ofwel een lege ruimte, ofwel een leegcompartiment tussen de beladen compartimenten.4.3.2.4 Ongereinigde lege tanks, batterijwagons en MEGC’sOPMERKING.Voor de ongereinigde lege tanks, batterijwagons en MEGC’s mogen de bijzondere bepalingen TU1, TU2, TU4, TU16 enTU35 van 4.3.5 toegepast worden.4.3.2.4.1 Tijdens <strong>het</strong> vervoer mogen er aan de buitenzijde van de tanks geen gevaarlijke resten van de vervoerdestof kleven.4.3.2.4.2 Om vervoerd te mogen worden moeten ongereinigde lege tanks, batterijwagons en MEGC’s op dezelfdemanier gesloten worden en dezelfde dichtheidswaarborgen bieden als de volle.4.3.2.4.3 Wanneer ongereinigde lege tanks, batterijwagons en MEGC’s niet op dezelfde manier gesloten zijn en nietdezelfde dichtheidswaarborgen bieden als de volle, en wanneer de bepalingen van <strong>het</strong> RID niet nageleefdkunnen worden, moeten ze veilig vervoerd worden naar de dichtst bijgelegen plaats die geschikt is om dereiniging of de herstelling te laten uitvoeren.De veiligheid is gewaarborgd wanneer geschikte maatregelen getroffen zijn om een gelijkwaardigeveiligheid te verzekeren als wanneer de bepalingen van <strong>het</strong> RID worden toegepast en om eenongecontroleerd verlies van gevaarlijke goederen te verhinderen.4.3.2.4.4 De ongereinigde lege tankwagons, afneembare tanks, batterijwagons, tankcontainers, wissellaadtanks enMEGC’s mogen eveneens vervoerd worden na <strong>het</strong> verstrijken van de termijnen vastgelegd in 6.8.2.4.2 en6.8.2.4.3 om onderworpen te worden aan controles.3Voorbeelden van bescherming voor de houders :- De bescherming tegen de zijdelingse schokken kan bijvoorbeeld bestaan uit stangen in de langsrichting, die de beide zijkantenvan de houder op halve hoogte beschermen.- De bescherming tegen omkantelen kan bijvoorbeeld bestaan uit versterkingsringen of uit stangen die dwars over <strong>het</strong> raambevestigd zijn.- De bescherming tegen schokken van achteruit kan bijvoorbeeld bestaan uit een schokbreker of een raamwerk.4.3-3


4.3.3 Bijzondere bepalingen voor de klasse 24.3.3.1 Codering en hiërarchie van de tanks4.3.3.1.1 Codering van tanks, batterijwagons en MEGC’sDe 4 delen van de tankcode, aangeduid in de kolom (12) van Tabel A van Hoofdstuk 3.2, hebben devolgende betekenis :Deel Omschrijving Tankcode1 Type van tank, C = tank, batterijwagon of MEGC voor samengeperste gassenbatterijwagon ofMEGCP =R =tank, batterijwagon of MEGC voor vloeibaar gemaakte ofopgeloste gassentank voor sterk gekoelde, vloeibare gassen2 Berekeningsdruk X = Cijferwaarde van de geschikte minimale proefdruk volgens detabel van 4.3.3.2.5 of22 = minimale berekeningsdruk in bar3 Openingen (zieonder 6.8.2.2 en6.8.3.2)B = tank met vul- of losopeningen voor onderlossing met 3sluitingen ofbatterijwagon of MEGC met openingen onder <strong>het</strong>vloeistofniveau of voor samengeperste gassenC = tank met vul- of losopeningen voor bovenlossing, met 3sluitingen, die onder <strong>het</strong> vloeistofniveau enkelreinigingsopeningen bevatD = tank met vul- of losopeningen voor bovenlossing, met 3sluitingen, ofbatterijwagon of MEGC zonder openingen onder <strong>het</strong>vloeistofniveau4 Veiligheidsinrichtingen/veiligheidskleppenN =H =tank, batterijwagon of MEGC met veiligheidsklep volgens6.8.3.2.9 en 6.8.3.2.10 die niet hermetisch gesloten ishermetisch gesloten tank, batterijwagon of MEGC (zie 1.2.1)OPMERKINGEN.1. De bijzondere bepaling TU17 die voor bepaalde gassen in de kolom (13) van de Tabel A van Hoofdstuk 3.2 isaangegeven, betekent dat <strong>het</strong> gas enkel mag vervoerd worden in batterijwagons of MEGC’s waarvan deelementen uit recipiënten bestaan.2. De druk aangeduid op de tank zelf of op de borden, moet ten minste even groot zijn als de waarde “X” of deminimale berekeningsdruk.4.3.3.1.2 Hiërarchie van de tanksTankcodeAndere tankcodes toegelaten voor stoffen onder deze codeC*BNC#BN, C#CN, C#DN, C#BH, C#CH, C#DHC*BHC#BH, C#CH, C#DHC*CNC#CN, C#DN, C#CH, C#DHC*CHC#CH, C#DHC*DNC#DN, C#DHC*DHC#DHP*BNP#BN, P#CN, P#DN, P#BH, P#CH, P#DHP*BHP#BH, P#CH, P#DHP*CNP#CN, P#DN, P#CH, P#DHP*CHP#CH, P#DHP*DNP#DN, P#DHP*DHP#DHR*BNR#BN, R#CN, R#DNR*CNR#CN, R#DNR*DNR#DNHet cijfer weergegeven door “#” moet gelijk of groter zijn dan <strong>het</strong> cijfer weergegeven door “*”.OPMERKING.Deze hiërarchie houdt geen rekening met eventuele bijzondere bepalingen (zie 4.3.5 en 6.8.4) voor elke rubriek.4.3.3.2 Voorwaarden voor <strong>het</strong> vullen en beproevingsdrukken4.3.3.2.1 Voor tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van samengeperste gassen moet de beproevingsdruk tenminste gelijk zijn aan 1,5 maal de in 1.2.1 voor de drukrecipiënten gedefinieerde bedrijfsdruk.4.3.3.2.2 Voor tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van :- bij hoge druk vloeibaar gemaakte gassen, en4.3-4


- opgeloste gassen,moet de beproevingsdruk dusdanig zijn dat - wanneer de houder gevuld is tot de maximale vullinggraad -de druk van de stof bij 55°C (voor tanks met warmte -isolatie) of bij 65°C (voor tanks zonder warmteisolatie)de beproevingsdruk niet overschrijdt.4.3.3.2.3 Voor tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van bij lage druk vloeibaar gemaakte gassena) moet, indien de tank voorzien is van een warmteisolatie, de voorgeschreven beproevingsdruk tenminste gelijk zijn aan de dampspanning van de vloeistof bij 60°C, verminderd met 0,1 MPa (1 bar),met een minimum evenwel van 1 MPa (10 bar) ;b) moet, indien de tank niet voorzien is van een warmteisolatie, de voorgeschreven beproevingsdruk tenminste gelijk zijn aan de dampspanning van de vloeistof bij 65°C, verminderd met 0,1 MPa (1 bar),met een minimum evenwel van 1 MPa (10 bar).De maximaal toegelaten vulmassa per liter inhoud wordt als volgt berekend :Maximaal toegelaten vulmassa per liter inhoud = 0,95 x de soortelijke massa van de vloeistoffase bij 50°C(in kg/l)De gasfase mag bovendien niet verdwijnen beneden 60°C.Indien de diameter van de houders niet groter is dan 1,5 m, moeten voor de beproevingsdruk en voor demaximale vullinggraad de waarden overeenkomstig verpakkingsinstructie P200 in 4.1.4.1 gebruikt worden.4.3.3.2.4 Voor tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van sterk gekoelde vloeibare gassen moet debeproevingsdruk ten minste gelijk zijn aan 1,3 maal de toegelaten maximale bedrijfsdruk die op de tank isaangeduid, met een minimum evenwel van 300 KPa (3 bar) (manometerdruk) ; voor tanks die voorzien zijnvan een vacuümisolatie moet de beproevingsdruk ten minste gelijk zijn aan 1,3 maal de toegelatenmaximale bedrijfsdruk, vermeerderd met 100 KPa (1 bar).4.3.3.2.5 Tabel van de gassen en gasmengsels die in tankwagons, batterijwagons, afneembare tanks,tankcontainers of MEGC’s mogen vervoerd worden; met opgave van de minimale beproevingsdrukvoor de tanks en - in voorkomend geval - van de vullinggraad..De waarden van de beproevingsdruk en van de vullinggraad moeten, voor de gassen en gasmengsels diebij een n.e.g.-rubriek ingedeeld zijn, vastgelegd worden door de door de bevoegde overheid erkendedeskundige.Indien de tanks, die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van samengeperste of bij hoge druk vloeibaargemaakte gassen, een lagere beproevingsdruk hebben ondergaan dan die welke opgegeven is in de tabelen voorzien zijn van een warmte-isolatie, kan de door de bevoegde overheid erkende deskundige eenlagere maximale vulmassa voorschrijven, op voorwaarde dat de druk van de stof in de tank bij 55°C niethoger is dan de beproevingsdruk die op de tank is ingeslagen.BenamingzonderwarmteisolatieUNnummerClassificatiecodeMinimalebeproevingsdruk voortanksmetwarmteisolatieMPa bar MPa bar kg1001 ACETYLEEN, OPGELOST (ETHYN, OPGELOST) 4 F enkel in batterijwagons en MEGCsamengesteld uit recipiënten1002 LUCHT, SAMENGEPERST (PERSLUCHT) 1 A zie 4.3.3.2.11003 LUCHT, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 3 O zie 4.3.3.2.41005 AMMONIAK, WATERVRIJ 2 TC 2,6 26 2,9 29 0,531006 ARGON, SAMENGEPERST 1 A zie 4.3.3.2.11008 BOORTRIFLUORIDE 2 TC 22,5301009 BROOMTRIFLUORMETHAAN(KOELGAS R 13B1)1010BUTADIËNEN, GESTABILISEERD (1,2-butadieen)ofBUTADIËNEN, GESTABILISEERD (1,3-butadieen)ofMENGSEL VAN BUTADIENEN ENKOOLWATERSTOFFEN, GESTABILISEERD2253002 A 12 1202 F22,5304,2122522530042120250Maximaaltoelaatbarevulmassaper literinhoud0,7150,861,501,131,441,601 10 1 10 0,591 10 1 10 0,551 10 1 10 0,504.3-5


BenamingzonderwarmteisolatieUNnummerClassificatiecodeMinimalebeproevingsdruk voortanksmetwarmteisolatieMPa bar MPa bar kg1011 BUTAAN 2 F 1 10 1 10 0,511012 1-BUTEEN of 2 F 1 10 1 10 0,53TRANS-2-BUTEEN of 1 10 1 10 0,54CIS-2-BUTEEN of 1 10 1 10 0,55MENGSELS VAN BUTENEN1013 KOOLSTOFDIOXIDE (KOOLDIOXIDE)(KOOLZUUR)2 A 1922,51 10 1 10 0,501016 KOOLSTOFMONOXIDE, SAMENGEPERST 1 TF zie 4.3.3.2.1(KOOLMONOXIDE, SAMENGEPERST)1017 CHLOOR 2 TOC 1,7 17 1,9 19 1,251018 CHLOORDIFLUORMETHAAN2 A 2,4 24 2,6 26 1,03(KOELGAS R 22)1020 CHLOORPENTAFLUORETHAAN2 A 2 20 2,3 23 1,08(KOELGAS R 115)1021 1-CHLOOR-1,2,2,2-TETRAFLUORETHAAN(KOELGAS R 124)2 A 1 10 1,1 11 1,201022 CHLOORTRIFLUORMETHAAN(KOELGAS R 13)2 A 1222,51023 STADSGAS, SAMENGEPERST 1 TF zie 4.3.3.2.11026 DICYAAN 2 TF 10 100 10 100 0,701027 CYCLOPROPAAN 2 F 1,6 16 1,8 18 0,531028 DICHLOORDIFLUORMETHAAN2 A 1,5 15 1,6 16 1,15(KOELGAS R 12)1029 DICHLOORFLUORMETHAAN2 A 1 10 1 10 1,23(KOELGAS R 21)1030 1,1-DIFLUORETHAAN2 F 1,4 14 1,6 16 0,79(KOELGAS R 152a)1032 DIMETHYMAMINE, WATERVRIJ 2 F 1 10 1 10 0,591033 DIMETHYLETHER 2 F 1,4 14 1,6 16 0,581035 ETHAAN 2 F 12 1200,329,5 95 0,2512 120 0,2930 300 0,391036 ETHYLAMINE 2 F 1 10 1 10 0,611037 ETHYLCHLORIDE 2 F 1 10 1 10 0,801038 ETHYLEEN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 3 F zie 4.3.3.2.4(ETHEEN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR)1039 ETHYLMETHYLETHER 2 F 1 10 1 10 0,641040 ETHYLEENOXIDE MET STIKSTOF onder een 2 TF 1,5 15 1,5 15 0,78maximale druk bij 50°C van 1MPa (10 bar)190225120225192510121925190250100120190250Maximaaltoelaatbarevulmassaper literinhoud0,730,780,660,750,961,120,830,901,041,104.3-6


BenamingzonderwarmteisolatieUNnummerClassificatiecodeMinimalebeproevingsdruk voortanksmetwarmteisolatieMPa bar MPa bar kg1041 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN2 F 2,4 24 2,6 26 0,73KOOLSTOFDIOXIDE (MENGSEL VANETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE) (MENGSELVAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLZUUR), metmeer dan 9% maar niet meer dan 87%ethyleenoxide1046 HELIUM, SAMENGEPERST 1 A zie 4.3.3.2.11048 WATERSTOFBROMIDE, WATERVRIJ2 TC 5 50 5,5 55 1,54(BROOMWATERSTOF, WATERVRIJ)1049 WATERSTOF, SAMENGEPERST 1 F zie 4.3.3.2.11050 WATERSTOFCHLORIDE, WATERVRIJ(CHLOORWATERSTOF, WATERVRIJ)2 TC 12 1201053 WATERSTOFSULFIDE (ZWAVELWATERSTOF) 2 TF 4,5 45 5 50 0,671055 ISOBUTEEN 2 F 1 10 1 10 0,521056 KRYPTON, SAMENGEPERST 1 A zie 4.3.3.2.11058 VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN, onbrandbaar,met toegevoegd stikstof, koolstofdioxide(kooldioxide) (koolzuur) of lucht1060 MENGSEL VAN METHYLACETYLEEN ENPROPADIEEN, GESTABILISEERD :101215201001201502002 A 1,5 x vuldrukzie 4.3.3.2.2 of 4.3.3.2.3zie 4.3.3.2.2 of 4.3.3.2.3mengsel P1 2,5 25 2,8 28 0,49mengsel P2 2,2 22 2,3 23 0,47propadieen met 1 t/m 4% methylacetyleen2,2 22 2,2 22 0,501061 METHYLAMINE, WATERVRIJ 2 F 1 10 1,1 11 0,581062 METHYLBROMIDE, met ten hoogste 2 % 2 T 1 10 1 10 1,51chloorpikrine1063 METHYLCHLORIDE2 F 1,3 13 1,5 15 0,81(KOELGAS R 40)1064 METHYMERCAPTAAN 2 TF 1 10 1 10 0,781065 NEON, SAMENGEPERST 1 A zie 4.3.3.2.11066 STIKSTOF, SAMENGEPERST 1 A zie 4.3.3.2.11067 DISTIKSTOFTETROXIDE (STIKSTOFDIOXIDE) 2 TOC enkel in batterijwagons en MEGCsamengesteld uit recipiënten1070 DISTIKSTOFOXIDE (LACHGAS) 2 O 22,5 2252 F1822,525180225250Maximaaltoelaatbarevulmassaper literinhoud1071 OLIEGAS, SAMENGEPERST (PETROLEUMGAS, 1 TF zie 4.3.3.2.1SAMENGEPERST)1072 ZUURSTOF, SAMENGEPERST 1 O zie 4.3.3.2.11073 ZUURSTOF, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 3 O zie 4.3.3.2.41076 FOSGEEN 2 TC enkel in batterijwagons en MEGCsamengesteld uit recipiënten1077 PROPEEN (PROPYLEEN) 2 F 2,5 25 2,7 27 0,431078 KOELGAS, N.E.G., zoals :mengsel F12 A1 10 1,1 11 1,23mengsel F2 1,5 15 1,6 16 1,15mengsel F32,4 24 2,7 27 1,030,690,300,560,670,740,780,680,740,754.3-7


BenamingzonderwarmteisolatieUNnummerClassificatiecodeMinimalebeproevingsdruk voortanksmetwarmteisolatieMPa bar MPa bar kgandere mengsels zie 4.3.3.2.2 of 4.3.3.2.31079 ZWAVELDIOXIDE 2 TC 1 10 1,2 12 1,231080 ZWAVELHEXAFLUORIDE 2 A 12 12071416701401601,341,041,331,371082 CHLOORTRIFLUORETHYLEEN,2 TF 1,5 15 1,7 17 1,13GESTABILISEERD (CHLOORTRIFLUORETHEEN,GESTABILISEERD)1083 TRIMETHYLAMINE, WATERVRIJ 2 F 1 10 1 10 0,561085 VINYLBROMIDE, GESTABILISEERD 2 F 1 10 1 10 1,371086 VINYLCHLORIDE, GESTABILISEERD 2 F 1 10 1,1 11 0,811087 VINYLMETHYLETHER, GESTABILISEERD 2 F 1 10 1 10 0,671581 CHLOORPIKRINE EN METHYLBROMIDE,2 T 1 10 1 10 1,51MENGSEL, met meer dan 2 % chloorpikrine1582 CHLOORPIKRINE EN METHYLCHLORIDE, 2 T 1,3 13 1,5 15 0,81MENGSEL1612 MENGSEL VAN HEXAETHYLTETRAFOSFAAT EN 1 T zie 4.3.3.2.1SAMENGEPERST GAS1749 CHLOORTRIFLUORIDE 2 TOC 3 30 3 30 1,401858 HEXAFLUORPROPEEN(KOELGAS R 1216)2 A 1,7 17 1,9 19 1,111859 SILICIUMTETRAFLUORIDE 2 TC 20301860 VINYLFLUORIDE, GESTABILISEERD 2 F 1222,51912 MENGSEL VAN METHYLCHLORIDE ENDICHLOORMETHAAN2003001202252030200300Maximaaltoelaatbarevulmassaper literinhoud0,741,100,580,650,6425 2502 F 1,3 13 1,5 15 0,811913 NEON, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 3 A zie 4.3.3.2.41951 ARGON, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 3 A zie 4.3.3.2.41952 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE ENKOOLSTOFDIOXIDE (MENGSEL VANETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE) (MENGSELVAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLZUUR), bevat tenhoogste 9% ethyleenoxide2 A 19251953 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, BRANDBAAR,N.E.G. 4 1 TF zie 4.3.3.2.1 of 4.3.3.2.21954 SAMENGEPERST GAS, BRANDBAAR, N.E.G. 1 F zie 4.3.3.2.1 of 4.3.3.2.21955 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, N.E.G. 4 1 T zie 4.3.3.2.1 of 4.3.3.2.21956 SAMENGEPERST GAS, N.E.G. 1 A zie 4.3.3.2.1 of 4.3.3.2.21957 DEUTERIUM, SAMENGEPERST 1 F zie 4.3.3.2.11958 1,2-DICHLOOR-1,1,2,2-TETRAFLUORETHAAN(KOELGAS R 114)2 A 1 10 1 10 1,31959 1,1-DIFLUORETHYLEEN (1,1-DIFLUORETHEEN)(KOELGAS R 1132A)2 F 1222,51902501202251961 ETHAAN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 3 F zie 4.3.3.2.4192519025025 2500,660,750,660,780,774Toegelaten indien de LC 50–waarde gelijk is aan of hoger dan 200 ppm.4.3-8


BenamingzonderwarmteisolatieUNnummerClassificatiecodeMinimalebeproevingsdruk voortanksmetwarmteisolatie1962 ETHYLEEN 2 F 1222,5MPa bar MPa bar kg1963 HELIUM, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 3 A zie 4.3.3.2.41964 MENGSEL VAN KOOLWATERSTOFGASSEN, 1 F zie 4.3.3.2.1 of 4.3.3.2.2SAMENGEPERST, N.E.G.1965 MENGSEL VAN KOOLWATERSTOFGASSEN,VLOEIBAAR GEMAAKT, N.E.G., zoals :2 Fmengsel A 1 10 1 10 0,50mengsel A01 1,2 12 1,4 14 0,49mengsel A02 1,2 12 1,4 14 0,48mengsel A0 1,2 12 1,4 14 0,47mengsel A1 1,6 16 1,8 18 0,46mengsel B1 2 20 2,3 23 0,45mengsel B2 2 20 2,3 23 0,44mengsel B 2 20 2,3 23 0,43mengsel C 2,5 25 2,7 27 0,42andere mengselszie 4.3.3.2.2 of 4.3.3.2.31966 WATERSTOF, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 3 F zie 4.3.3.2.41967 INSECTICIDE, GAS, GIFTIG, N.E.G. 5 2 T zie 4.3.3.2.2 of 4.3.3.2.31968 INSECTICIDE, GAS, N.E.G. 2 A zie 4.3.3.2.2 of 4.3.3.2.31969 ISOBUTAAN 2 F 1 10 1 10 0,491970 KRYPTON, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 3 A zie 4.3.3.2.41971 METHAAN, SAMENGEPERST, of AARDGAS, 1 F zie 4.3.3.2.1SAMENGEPERST (met hoog methaangehalte)1972 METHAAN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR, of 3 F zie 4.3.3.2.4AARDGAS, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR (methoog methaangehalte)1973 MENGSEL VAN CHLOORDIFLUORMETHAAN EN 2 A 2,5 25 2,8 28 1,05CHLOORPENTAFLUORETHAAN, met een vastkookpunt, bevat ongeveer 49% chloordifluormethaan(KOELGAS R 502)1974 BROOMCHLOORDIFLUORMETHAAN2 A 1 10 1 10 1,61(KOELGAS R 12B1)1976 OCTAFLUORCYCLOBUTAAN2 A 1 10 1 10 1,34(KOELGAS RC 318)1977 STIKSTOF, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 3 A zie 4.3.3.2.41978 PROPAAN 2 F 2,1 21 2,3 23 0,421982 TETRAFLUORMETHAAN,(KOELGAS R 14)1983 1-CHLOOR-2,2,2-TRIFLUORETHAAN(KOELGAS R 133A)1984 TRIFLUORMETHAAN(KOELGAS R 23)2034 MENGSEL VAN WATERSTOF EN METHAAN,SAMENGEPERST2035 1,1,1-TRIFLUORETHAAN(KOELGAS R 143A)2 A 203012022520030022,5302030225300200300Maximaaltoelaatbarevulmassaper literinhoud0,250,360,340,370,620,942 A 1 10 1 10 1,182 A 19251902501 F zie 4.3.3.2.119251902500,920,990,870,952 F 2,8 28 3,2 32 0,794.3-9


BenamingzonderwarmteisolatieUNnummerClassificatiecodeMinimalebeproevingsdruk voortanksmetwarmteisolatieMPa bar MPa bar kg2036 XENON 2 A 12 1201,3013 130 1,242044 2,2-DIMETHYLPROPAAN 2 F 1 10 1 10 0,532073 AMMONIAK, OPLOSSING IN WATER met eenrelatieve dichtheid bij 15°C lager dan 0,880die meer dan 35% maar ten hoogste 40% ammoniakbevat4 A 1 10 1 10 0,80die meer dan 40% maar ten hoogste 50% ammoniak1,2 12 1,2 12 0,77bevat2187 KOOLSTOFDIOXIDE, STERK GEKOELD,3 A zie 4.3.3.2.4VLOEIBAAR (KOOLDIOXIDE, STERK GEKOELD,VLOEIBAAR) (KOOLZUUR, STERK GEKOELD,VLOEIBAAR)2189 DICHLOORSILAAN 2 TFC 1 10 1 10 0,902191 SULFURYLFLUORIDE 2 T 5 50 5 50 1,12193 HEXAFLUORETHAAN(KOELGAS R 116)2197 WATERSTOFJODIDE, WATERVRIJ(JOODWATERSTOF, WATERVRIJ)2 A 16201602001,281,3420 200 1,102 TC 1,9 19 2,1 21 2,252200 PROPADIEEN, GESTABILISEERD 2 F 1,8 18 2,0 20 0,502201 DISTIKSTOFOXIDE, STERK GEKOELD,VLOEIBAAR (LACHGAS, STERK GEKOELD,VLOEIBAAR)3 O zie 4.3.3.2.42203 SILICIUMWATERSTOF (SILAAN) 5 2 F 22,5252204 CARBONYLSYLFIDE 2 TF 2,7 27 3,0 30 0,842417 CARBONYLFLUORIDE 2 TC 20302419 BROOMTRIFLUORETHYLEEN(BROOMTRIFLUORETHEEN)22525020030022,5252030225250200300Maximaaltoelaatbarevulmassaper literinhoud0,320,360,470,702 F 1 10 1 10 1,192420 HEXAFLUORACETON 2 TC 1,6 16 1,8 18 1,082422 OCTAFLUOR-2-BUTEEN2 A 1 10 1 10 1,34(KOELGAS R 1318)2424 OCTAFLUORPROPAAN(KOELGAS R 218)2 A 2,1 21 2,3 23 1,072451 STIKSTIFTRIFLUORIDE 2 O 20302452 ETHYLACETYLEEN, GESTABILISEERD 2 F 1 10 1 10 0,572453 ETHYLFLUORIDE2 F 2,1 21 2,5 25 0,57(KOELGAS R 161)2454 METHYLFLUORIDE2 F 30 300 30 300 0,36(KOELGAS R 41)2517 1-CHLOOR-1,1-DIFLUORETHAAN2 F 1 10 1 10 0,99(KOELGAS R 142B)2591 XENON, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR 3 A zie 4.3.3.2.42599 CHLOORTRIFLUORMETHAAN EN2 A 3,1 31 3,1 31 0,11TRIFLUORMETHAAN, AZEOTROPISCH4,2 420,21MENGSEL, bevat ongeveer 60%10 1000,76chloortrifluormethaan4,2 42 0,20(KOELGAS R 503)10 100 0,6620030020302003000,500,755Wordt beschouwd als pyrofoor gas.4.3-10


BenamingzonderwarmteisolatieUNnummerClassificatiecodeMinimalebeproevingsdruk voortanksmetwarmteisolatieMPa bar MPa bar kg2601 CYCLOBUTAAN 2 F 1 10 1 10 0,632602 DICHLOORDIFLUORMETHAAN EN 1,1-2 A 1,8 18 2 20 1,01DIFLUORETHAAN, AZEOTROPISCH MENGSEL,bevat ongeveer 74% dichloordifluormethaan(KOELGAS R 500)2901 BROOMCHLORIDE 2 TOC 1 10 1 10 1,503057 TRIFLUORACETYLCHLORIDE 2 TC 1,3 13 1,5 15 1,173070 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN2 A 1,5 15 1,6 16 1,09DICHLOORDIFLUORMETHAAN, bevat ten hoogste12,5% ethyleenoxide3083 PERCHLORYLFLUORIDE 2 TO 2,7 27 3,0 30 1,213136 TRIFLUORMETHAAN, STERK GEKOELD,3 A zie 4.3.3.2.4VLOEIBAAR3138 MENGSEL VAN ETHYLEEN, ACETYLEEN EN 3 F zie 4.3.3.2.4PROPYLEEN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR(MENGSEL VAN ETHEEN, ETHYN EN PROPEEN,STERK GEKOELD, VLOEIBAAR), bevat ten minste71,5% ethyleen, ten hoogste 22,5% acetyleen en tenhoogste 6% propyleen3153 PERFLUOR(METHYLVINYL)ETHER 2 F 1,4 14 1,5 15 1,143154 PERFLUOR(ETHYLVINYL)ETHER 2 F 1 10 1 10 0,983156 SAMENGEPERST GAS, OXIDEREND, N.E.G. 1 O zie 4.3.3.2.1 of 4.3.3.2.23157 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, OXIDEREND, N.E.G. 2 O zie 4.3.3.2.2 of 4.3.3.2.33158 STERK GEKOELD, VLOEIBAAR GAS, N.E.G. 3 A zie 4.3.3.2.43159 1,1,1,2-TETRAFLUORETHAAN2 A 1,6 16 1,8 18 1,04(KOELGAS R 134A)3160 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG,2 TF zie 4.3.3.2.2 of 4.3.3.2.3BRANDBAAR, N.E.G. 53161 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, BRANDBAAR, N.E.G. 2 F zie 4.3.3.2.2 of 4.3.3.2.33162 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, N.E.G. 5 2 T zie 4.3.3.2.2 of 4.3.3.2.33163 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, N.E.G. 2 A zie 4.3.3.2.2 of 4.3.3.2.33220 PENTAFLUORETHAAN2 A 4,1 41 4,9 49 0,95(KOELGAS R 125)3252 DIFLUORMETHAAN2 F 3,9 39 4,3 43 0,78(KOELGAS R 32)3296 HEPTAFLUORPROPAAN2 A 1,4 14 1,6 16 1,20(KOELGAS R 227)3297 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN2 A 1 10 1 10 1,16CHLOORTETRAFLUORETHAAN, met ten hoogste8,8% ethyleenoxide3298 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN2 A 2,4 24 2,6 26 1,02PENTAFLUORETHAAN, met ten hoogste 7,9%ethyleenoxide3299 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN2 A 1,5 15 1,7 17 1,03TETRAFLUORETHAAN, met ten hoogste 5,6%ethyleenoxide3300 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN2 TF 2,8 28 2,8 28 0,73KOOLSTOFDIOXIDE (MENGSEL VANETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE) (MENGSELVAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLZUUR), met tenhoogste 87% ethyleenoxide3303 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, OXIDEREND, 1 TO zie 4.3.3.2.1 of 4.3.3.2.2N.E.G. 53304 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, BIJTEND, N.E.G. 5 1 TC zie 4.3.3.2.1 of 4.3.3.2.2Maximaaltoelaatbarevulmassaper literinhoud4.3-11


BenamingzonderwarmteisolatieUNnummerClassificatiecodeMinimalebeproevingsdruk voortanksmetwarmteisolatieMPa bar MPa bar kg3305 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, BRANDBAAR,BIJTEND, N.E.G. 5 1 TFC zie 4.3.3.2.1 of 4.3.3.2.23306 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, OXIDEREND,BIJTEND, N.E.G. 5 1 TOC zie 4.3.3.2.1 of 4.3.3.2.23307 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG,OXIDEREND, BIJTEND, N.E.G. 5 2 TO zie 4.3.3.2.2 of 4.3.3.2.33308 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, BIJTEND,N.E.G. 5 2 TC zie 4.3.3.2.2 of 4.3.3.2.33309 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG,BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G. 5 2 TFC zie 4.3.3.2.2 of 4.3.3.2.33310 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG,OXIDEREND, BIJTEND, N.E.G. 5 2 TOC zie 4.3.3.2.2 of 4.3.3.2.33311 STERK GEKOELD, VLOEIBAAR GAS,3 O zie 4.3.3.2.4OXIDEREND, N.E.G.3312 STERK GEKOELD, VLOEIBAAR GAS,3 F zie 4.3.3.2.4BRANDBAAR, N.E.G.3318 AMMONIAK, OPLOSSING IN WATER met een 4 TC zie 4.3.3.2.2relatieve dichtheid bij 15°C lager dan 0,880, bevatmeer dan 50% ammoniak3337 KOELGAS R 404A 2 A 2,9 29 3,2 32 0,843338 KOELGAS R 407A 2 A 2,8 28 3,2 32 0,953339 KOELGAS R 407B 2 A 3,0 30 3,3 33 0,953340 KOELGAS R 407C 2 A 2,7 27 3,0 30 0,953354 INSECTICIDE, GAS, BRANDBAAR, N.E.G. 2 F zie 4.3.3.2.2 of 4.3.3.2.33355 INSECTICIDE, GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.52 TF zie 4.3.3.2.2 of 4.3.3.2.3Maximaaltoelaatbarevulmassaper literinhoud4.3.3.3 Dienst4.3.3.3.1 Wanneer de tanks, batterijwagons of MEGC’s goedgekeurd zijn voor verschillende gassen moet eenoverschakeling naar een ander gebruik los-, reinigings- en ontgassingoperaties omvatten in de mate dienodig is om de veiligheid van de uitbating te verzekeren.4.3.3.3.2 Bij <strong>het</strong> in <strong>het</strong> vervoer brengen van geladen of ongereinigde lege tanks, batterijwagons of MEGC’s mogenalleen de vermeldingen van 6.8.3.5.6 zichtbaar zijn die gelden voor <strong>het</strong> geladen of pas gelost gas; alleaanduidingen die betrekking hebben op de andere gassen moeten afgedekt zijn (zie UIC-fiche 573 6(Technische voorwaarden voor de bouw van tankwagens)).4.3.3.3.3 De elementen van een batterijwagon of MEGC mogen slechts één en <strong>het</strong>zelfde gas bevatten.4.3.3.4 Controlevoorschriften voor <strong>het</strong> vullen vantankwagons voor vloeibare gassen(voorbehouden)4.3.3.4.1 Controlemaatregelen vóór <strong>het</strong> vullen (voorbehouden)a) Voor elk gas dat moet vervoerd worden dientmen na te gaan of de aanduidingen op <strong>het</strong>kenplaatje van de tank (zie 6.8.2.5.1 en 6.8.3.5.1t/m 6.8.3.5.5) overeenstemmen met deaanduidingen op de borden van de wagon (zie6.8.2.5.2, 6.8.3.5.6 en 6.8.3.5.7).Bij tankwagons voor meervoudig gebruik moetmen in <strong>het</strong> bijzonder controleren of deomklapbare borden langs beide langszijden vande wagon zichtbaar zijn en vastgezet zijn doorinrichtingen vermeld in 6.8.3.5.7.In geen geval mogen de limieten van de lading67 e uitgave van de UIC Fiche van toepassing vanaf 1 oktober 2008.4.3-12


op <strong>het</strong> bord van de wagon de toegelatenmaximale vulmassa van <strong>het</strong> kenplaatje van detankwagon overtreffen.b) De laatst geladen stof moet bepaald worden<strong>het</strong>zij op basis van de aanduidingen in <strong>het</strong>vervoerdocument, <strong>het</strong>zij door analyse. Indiennodig moet de tankwagon gereinigd worden.c) De massa van de restlading moet bepaaldworden (bijvoorbeeld weging) en in rekeninggebracht worden bij <strong>het</strong> bepalen van devulhoeveelheid; dit om de tankwagon niet teovervullen of te overladen.d) De dichtheid en de goede werking van dehouder en de toebehoren moet nagezienworden.4.3.3.4.2 Vulprocedure (voorbehouden)De bepalingen van de dienstinstructies van detankwagon moeten worden nageleefd tijdens <strong>het</strong>vullen.4.3.3.4.3 Controlemaatregelen na <strong>het</strong> vullena) Na <strong>het</strong> vullen moet met een geijktcontroleapparaat (bijvoorbeeld door weging opeen geijkte weegbrug) nagegaan worden of dewagon overvuld of overladen is. De overvulde ofoverladen tankwagons moeten onmiddellijk enop een veilige manier gelost worden tot detoegelaten maximale vulmassa bereikt wordt.b) De partiële dampdruk van inerte gassen in degasfase mag niet hoger zijn dan 0,2 MPa (2 bar)of de manometrische druk van de gasfase magniet meer dan 0,1 MPa (1 bar) hoger zijn dan dedampdruk (absoluut) van <strong>het</strong> vloeibaar gas bij detemperatuur van de vloeistoffase; voor UN 1040ethyleenoxide met stikstof is een totaaltoegelaten druk bij 50°C van 1 MPa (10 bar) vantoepassing.c) Voor wagons met onderlossing moet men na <strong>het</strong>laden nazien of de inwendige afsluitersvoldoende dicht zijn.d) Vooraleer de blindflenzen of anderegelijkwaardige inrichtingen geplaatst wordenmoet de dichtheid van de kranen gecontroleerdworden; eventuele lekken moeten geëlimineerdworden d.m.v. aangepaste maatregelen.e) Aan de uiteinden van de leidingen moetenblindflenzen of andere gelijkwaardigeinrichtingen geplaatst worden die voorzien zijnvan aangepaste afdingringen. Bij <strong>het</strong> sluitenmoeten alle voorziene elementen gebruiktworden.f) Vervolgens moet er een laatste visuele controleuitgevoerd worden op de wagon, op de uitrustingen op de merktekens en moet men nazien dat erzich geen enkel verlies van de vulstof voordoet.(voorbehouden)4.3-13


4.3.4 Bijzondere bepalingen voor de klassen 3 tot en met 94.3.4.1 Codering, rationele benadering en hiërarchie van de tanks4.3.4.1.1 Codering van tanksDe 4 delen van de tankcode, aangeduid in de kolom (12) van Tabel A van Hoofdstuk 3.2, hebben devolgende betekenis :Deel Omschrijving Tankcode1 Type van tank L = tank voor stoffen in vloeibare toestand (vloeistoffen of vastestoffen aangeboden voor <strong>het</strong> vervoer in gesmolten toestand)S = tank voor stoffen in vaste toestand (poedervormig ofkorrelvormig)2 Berekeningsdruk G = minimale berekeningsdruk volgens de algemene voorschriftenvan 6.8.2.1.141,5; 2,65; 4; 10; 15 of 21 =minimale berekeningsdruk in bar (zie 6.8.2.1.14)3 Openingen (zieonder 6.8.2.2.2)A = tanks met openingen voor ondervulling of openingen vooronderlossingB = tanks met openingen voor ondervulling of openingen vooronderlossing4 Veiligheidsinrichtingen/veiligheidskleppenC = tanks met vul- en losopeningen voor bovenlossing, die onder<strong>het</strong> vloeistofniveau enkel reinigingsopeningen bevatD = tanks met vul- en losopeningen voor bovenlossing, zonderopeningen onder <strong>het</strong> vloeistofniveauV = tank met beluchtingsinrichting volgens 6.8.2.2.6, zonderveiligheid tegen vlaminslag; oftank die niet bestand is tegen de druk veroorzaakt door eeninwendige explosieF = tank met beluchtingsinrichting, voorzien van een veiligheidtegen vlaminslag volgens 6.8.2.2.6 oftank bestand tegen de druk veroorzaakt door een inwendigeexplosieN = tank zonder ventilatieinrichting overeenkomstig 6.8.2.2.6 en niethermetisch geslotenH = hermetisch gesloten tank (zie definitie onder 1.2.1)4.3.4.1.2 Gerationaliseerde benadering om tankcodes toe te kennen aan stofgroepen en hiërarchie van detanksOPMERKING.Bepaalde stoffen en bepaalde stofgroepen zijn niet in deze gerationaliseerde benadering opgenomen, zie 4.3.4.1.3.Gerationaliseerde benaderingTankcode Groep van toegelaten stoffenKlasse Classificatiecode VerpakkingsgroepVloeistoffenLGAV 3 F2 III9 M9 IIILGBV 4.1 F2 II, III5.1 O1 III9 M6 III9 M11 IIIEvenals de stofgroepen toegelaten voor de tankcode LGAVLGBF 3 F1 IIDampdruk bij 50°C ≤ 1,1 bar3 F1 III3 D IIDampdruk bij 50°C ≤ 1,1 bar3 D IIIEvenals de stofgroepen toegelaten voor de tankcode LGAV en LGBV4.3-14


Gerationaliseerde benaderingTankcode Groep van toegelaten stoffenKlasse Classificatiecode VerpakkingsgroepL1,5BN 3 F1 IIDampspanning bij 50 °C > 1,1 bar3 F1 IIIVlampunt < 23 °C, viskeus,Dampspanning bij 50 °C > 1,1 barKookpunt > 35 °C3 D IIDampspanning bij 50 °C > 1,1 barEvenals de stofgroepen toegelaten voor de tankcode LGAV, LGBV en LGBFL4BN 3 F1 I,III, kookpunt ≤ 35 °C3 FC III3 D I5.1 O1 I, II5.1 OT1 I8 C1 II, III8 C3 II, III8 C4 II, III8 C5 II, III8 C7 II, III8 C8 II, III8 C9 II, III8 C10 II, III8 CF1 II8 CF2 II8 CS1 II8 CW1 II8 CW2 II8 CO1 II8 CO2 II8 CT1 II, III8 CT2 II, III8 CTF II9 M11 IIIEvenals de stofgroepen toegelaten voor de tankcode LGAV, LGBV, LGBF en L1,5BNL4BH 3 FT1 II, III3 FT2 II3 FC II3 FTC II6.1 T1 II, III6.1 T2 II, III6.1 T3 II, III6.1 T4 II, III6.1 T5 II, III6.1 T6 II, III6.1 T7 II, III6.1 TF1 II6.1 TF2 II, III6.1 TF3 II6.1 TS II6.1 TW1 II6.1 TW2 II6.1 TO1 II6.1 TO2 II6.1 TC1 II4.3-15


Gerationaliseerde benaderingTankcode Groep van toegelaten stoffenKlasse Classificatiecode Verpakkingsgroep6.1 TC2 II6.1 TC3 II6.1 TC4 II6.1 TFC II6.2 I49 M2 IIEvenals de stofgroepen toegelaten voor de tankcode LGAV, LGBV, LGBF, L1,5BN enL4BNL4DH 4.2 S1 II, III4.2 S3 II, III4.2 ST1 II, III4.2 ST3 II, III4.2 SC1 II, III4.2 SC3 II, III4.3 W1 II, III4.3 WF1 II, III4.3 WT1 II, III4.3 WC1 II, III8 CT1 II, IIIEvenals de stofgroepen toegelaten voor de tankcode LGAV, LGBV, LGBF, L1,5BN,L4BN en L4BHL10BH 8 C1 I8 C3 I8 C4 I8 C5 I8 C7 I8 C8 I8 C9 I8 C10 I8 CF1 I8 CF2 I8 CS1 I8 CW1 I8 CW2 I8 CO1 I8 CO2 I8 CT1 I8 CT2 I8 COT IEvenals de stofgroepen toegelaten voor de tankcode LGAV, LGBV, LGBF, L1,5BN,L4BN en L4BHL10CH 3 FT1 I3 FT2 I3 FC I3 FTC I6.1 a T1 I6.1 a T2 I6.1 a T3 I6.1 a T4 I6.1 a T5 I6.1 a T6 I6.1 a T7 I6.1 a TF1 I6.1 a TF2 I6.1 a TF3 I6.1 a TS I4.3-16


Gerationaliseerde benaderingTankcode Groep van toegelaten stoffenKlasse Classificatiecode VerpakkingsgroepL 10CH (vervolg) 6.1 a TW1 I6.1 a TO1 I6.1 a TC1 I6.1 a TC2 I6.1 a TC3 I6.1 a TC4 I6.1 a6.1 a TFCTFWIIEvenals de stofgroepen toegelaten voor de tankcode LGAV, LGBV, LGBF, L1,5BN,L4BN, L4BH en L10BHa Aan de stoffen met een LC 50-waarde lager dan of gelijk aan 200 ml/m 3 en eenverzadigde dampconcentratie hoger dan of gelijk aan 500 LC 50 dient de tankcodeL15CH toegekend te worden.L10DH 4.3 W1 I4.3 WF1 I4.3 WT1 I4.3 WC1 I4.3 WFC I5.1 OTC I8 CT1 IEvenals de stofgroepen toegelaten voor de tankcode LGAV, LGBV, LGBF, L1,5BN,L4BN, L4BH, L4DH, L10BH en L10CHL15CH 3 FT1 I6.1 b T1 I6.1 b T4 I6.1 b TF1 I6.1 b TW1 I6.1 b TO1 I6.1 b TC1 I6.1 b TC3 I6.1 b TFC I6.1 b TFW IEvenals de stofgroepen toegelaten voor de tankcode LGAV, LGBV, LGBF, L1,5BN,L4BN, L4BH, L10BH en L10CHb Deze tankcode dient toegekend te worden aan de stoffen met een LC 50-waarde lagerdan of gelijk aan 200 ml/m 3 en een verzadigde dampconcentratie hoger dan of gelijkaan 500 LC 50.L21DH 4.2 S1 I4.2 S3 I4.2 SW I4.2 ST3 IEvenals de stofgroepen toegelaten voor de tankcode LGAV, LGBV, LGBF, L1,5BN,L4BN, L4BH, L4DH, L10BH, L10CH, L10DH en L15CHSGAV 4.1 F1 III4.1 F3 III4.2 S2 II, III4.2 S4 III5.1 O2 II, III8 C2 II, III8 C4 III8 C6 III8 C8 III8 C10 II, III8 CT2 III9 M7 III9 M11 II, III4.3-17


Gerationaliseerde benaderingTankcode Groep van toegelaten stoffenKlasse Classificatiecode VerpakkingsgroepSGAN 4.1 F1 II4.1 F3 II4.1 FT1 II, III4.1 FT2 II, III4.1 FC1 II, III4.1 FC2 II, III4.2 S2 II4.2 S4 II, III4.2 ST2 II, III4.2 ST4 II, III4.2 SC2 II, III4.2 SC4 II, III4.3 W2 II, III4.3 WF2 II4.3 WS II, III4.3 WT2 II, III4.3 WC2 II, III5.1 O2 II, III5.1 OT2 II, III5.1 OC2 II, III8 C2 II8 C4 II8 C6 II8 C8 II8 C10 II8 CF2 II8 CS2 II8 CW2 II8 CO2 II8 CT2 II9 M3 IIIEvenals de stofgroepen toegelaten voor de tankcode SGAVSGAH 6.1 T2 II, III6.1 T3 II, III6.1 T5 II, III6.1 T7 II, III6.1 T9 II6.1 TF3 II6.1 TS II6.1 TW2 II6.1 TO2 II6.1 TC2 II6.1 TC4 II9 M1 II, IIIEvenals de stofgroepen toegelaten voor de tankcode SGAV en SGANS4AH 9 M2 IIEvenals de stofgroepen toegelaten voor de tankcode SGAV, SGAN en SGAHS10AN 8 C2 I8 C4 I8 C6 I8 C8 I8 C10 I8 CF2 I8 CS2 I8 CW2 I4.3-18


Gerationaliseerde benaderingTankcode Groep van toegelaten stoffenKlasse Classificatiecode Verpakkingsgroep8 CO2 I8 CT2 IEvenals de stofgroepen toegelaten voor de tankcode SGAV en SGANS10AH 6.1 T2 I6.1 T3 I6.1 T5 I6.1 T7 I6.1 TS I6.1 TW2 I6.1 TO2 I6.1 TC2 I6.1 TC4 IEvenals de stofgroepen toegelaten voor de tankcode SGAV, SGAN, SGAH en S10ANHiërarchie van de tanksTanks met andere tankcodes dan deze die in bovenstaande tabel of in tabel A van hoofdstuk 3.2voorkomen mogen ook gebruikt worden, op voorwaarde dat elk element (numerieke waarde of letter) vande onderdelen 1 t/m 4 van deze tankcodes overeenstemt met een gelijkwaardig of hoger veiligheidsniveaudan dat van <strong>het</strong> overeenkomstig element van de tankcode in tabel A van hoofdstuk 3.2; ditovereenkomstig de volgende stijgende rangorde:Onderdeel 1 : type van de tankS → LOnderdeel 2 : berekeningsdrukG → 1,5 → 2,65 → 4 → 10 → 15 → 21 barOnderdeel 3 : openingenA → B → C → DOnderdeel 4 : veiligheidskleppen / veiligheidsinrichtingenV → F → N → HBijvoorbeeld:- een tank die beantwoordt aan code L10CN is toegelaten voor <strong>het</strong> vervoer van een stof waaraan detankcode L4BN is toegewezen,- een tank die beantwoordt aan code L4BN is toegelaten voor <strong>het</strong> vervoer van een stof waaraan detankcode SGAN is toegewezen,OPMERKING.De hiërarchie houdt geen rekening met eventuele bijzondere bepalingen (zie 4.3.5 en 6.8.4) voor elke rubriek.4.3.4.1.3 De volgende stoffen en groepen van stoffen, waarvoor <strong>het</strong> teken “(+)” achter de tankcode in kolom (12)van tabel A in hoofdstuk 3.2 voorkomt, zijn onderworpen aan bijzondere eisen. In dit geval is <strong>het</strong> alternatiefgebruik van de tanks voor andere stoffen en groepen van stoffen enkel toegelaten indien zulksgespecificeerd is in <strong>het</strong> goedkeuringscertificaat van <strong>het</strong> prototype. Tanks die performanter zijn volgens debepalingen van 4.3.4.1.2 (achter de tabel) mogen gebruikt worden indien men rekening houdt met debijzondere bepalingen die in kolom (13) van tabel A in hoofdstuk 3.2 zijn aangegeven.De voorschriften voor deze tanks worden gegeven door de volgende tankcodes, aangevuld met degepaste bijzondere bepalingen aangeduid in de kolom (13) van de Tabel A van Hoofdstuk 3.2.a) Klasse 4.1:UN 2448 ZWAVEL, GESMOLTEN: tankcode LGBVb) Klasse 4.2 :UN 1381 FOSFOR, WIT OF GEEL, DROOG, ONDERGEDOMPELD IN WATER OF IN OPLOSSING:tankcode L10DHUN 2447 FOSFOR, WIT, GESMOLTEN: tankcode L10DH4.3-19


c) Klasse 4.3 :UN 1389 AMALGAAM VAN ALKALIMETALEN, VLOEIBAAR, UN 1391 DISPERSIE VANALKALIMETALEN of UN 1391 DISPERSIE VAN AARDALKALIMETALEN, UN 1392 AMALGAAMVAN AARDALKALIMETALEN, VLOEIBAAR, UN 1415 LITHIUM, UN 1420 METALLISCHELEGERINGEN VAN KALIUM, VLOEIBAAR, UN 1421 LEGERING VAN AARDALKALIMETALEN,VLOEIBAAR, N.E.G., UN 1422 LEGERINGEN VAN KALIUM EN NATRIUM, VLOEIBAAR, UN 1428NATRIUM, UN 2257 KALIUM: tankcode L10BNUN 1407 CESIUM en UN 1423 RUBIDIUM : tankcode L10CHUN 3401 AMALGAAM VAN ALKALIMETALEN, VAST, UN 3402 AMALGAAM VANAARDALKALIMETALEN, VAST, UN 3403 METALLISCHE LEGERINGEN VAN KALIUM, VAST, UN3404 LEGERINGEN VAN KALIUM EN NATRIUM, VAST EN UN 3482 DISPERSIE VANALKALIMETALEN, BRANDBAAR OF UN 3482 DISPERSIE VAN AARDALKALIMETALEN,BRANDBAAR : tankcode L10BNd) Klasse 5.1 :UN 1873 PERCHLOORZUUR 50-72% : tankcode L4DNUN 2015 WATERSTOFPEROXIDE, OPLOSSING IN WATER, GESTABILISEERD, met meer dan70% waterstofperoxide : tankcode L4DVUN 2015 WATERSTOFOPEROXIDE, OPLOSSING IN WATER, GESTABILISEERD, met meer dan60% maar ten hoogste 70% waterstofperoxide : tankcode L4BVUN 2014 WATERSTOFPEROXIDE, OPLOSSING IN WATER met meer dan 20% maar ten hoogste60% waterstofperoxide, UN 3149 WATERSTOFPEROXIDE EN PEROXIAZIJNZUUR, MENGSEL,GESTABILISEERD : tankcode L4BVUN 2426 AMMONIUMNITRAAT, VLOEIBAAR, warme geconcentreerde oplossing met eenconcentratie van meer dan 80 % maar niet meer dan 93 %: tankcode L4BVUN 3375 AMMONIUMNITRAAT IN EMULSIE, SUSPENSIE of GEL, VLOEIBAAR: tankcode LGAVUN 3375 AMMONIUMNITRAAT IN EMULSIE, SUSPENSIE of GEL, VAST: tankcode SGAVe) Klasse 5.2 :UN 3109 ORGANISCH PEROXIDE TYPE F, VLOEIBAAR : tankcode L4BNUN 3110 ORGANISCH PEROXIDE TYPE F, VAST : tankcode S4ANf) Klasse 6.1 :UN 1613 CYAANWATERSTOF, OPLOSSING IN WATER en UN 3294 CYAANWATERSTOF,OPLOSSING IN ALCOHOL : tankcode L15DHg) Klasse 7 :alle stoffen : speciale tanksMinimale eisen voor vloeistoffen : tankcode L2,65CN, voor vaste stoffen : tankcode S2,65ANIn afwijking op de voorschriften van onderhavige paragraaf, mogen de tanks die gebruikt worden voorradioactieve stoffen eveneens gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van andere stoffen wanneer devoorschriften van 5.1.3.2 nageleefd worden.h) Klasse 8 :UN 1052 FLUORWATERSTOF, WATERVRIJ en UN 1790 FLUORWATERSTOFZUUR met meer dan85% fluorwaterstof : tankcode L21DHUN 1744 BROOM of UN 1744 BROOM, OPLOSSING : tankcode L21DHUN 1791 HYPOCHLORIET, OPLOSSING en UN 1908 CHLORIET, OPLOSSING : tankcode L4BV4.3.4.1.4 De tankcontainers of de wissellaadtanks diebestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van vloeibareafvalstoffen, beantwoorden aan de voorschriftenvan hoofdstuk 6.10 en uitgerust zijn met tweesluitingen overeenkomstig 6.10.3.2 moeteningedeeld worden bij de tankcode L4AH. Indiendergelijke tanks uitgerust zijn voor <strong>het</strong> alternerendvervoer van vaste en vloeibare stoffen, moeten zeingedeeld worden bij de gecombineerde codeL4AH + S4AH.4.3-20


4.3.4.2 Algemene bepalingen4.3.4.2.1 Indien warme stoffen worden geladen, mag de temperatuur van <strong>het</strong> buitenoppervlak van de tank of van dewarmteisolerende bekleding tijdens <strong>het</strong> vervoer nooit meer dan 70°C bedragen.4.3.4.2.2 Eventuele verbindingsleidingen tussen de tanks vande verscheidene aparte maar onderling verbondentankwagons (bijvoorbeeld in een gesloten trein)moeten leeg zijn gedurende <strong>het</strong> vervoer.(voorbehouden)4.3.4.2.3 Wanneer tanks, die goedgekeurd zijn voor vloeibaargemaakte gassen van de klasse 2, eveneensgoedgekeurd zijn voor vloeistoffen van andereklassen, moet de oranje band voorzien in 5.3.5zodanig afgedekt of onherkenbaar gemaakt wordendat deze niet meer zichtbaar is tijdens <strong>het</strong> vervoervan deze vloeistoffen.Tijdens <strong>het</strong> vervoer van deze vloeistoffen moeten devermeldingen op de beide zijden van de tankwagonof op de borden, volgens 6.8.3.5.6 b) of c), niet meerzichtbaar zijn.4.3.5 Bijzondere bepalingen(voorbehouden)Volgende bepalingen moeten worden toegepast, wanneer ze vermeld worden in de kolom (13) van TabelA van Hoofdstuk 3.2 met betrekking tot een positie :TU1TU2TU3TU4TU5TU6TU7TU8TU9TU10TU11De tanks mogen slechts na <strong>het</strong> volledig stollen van de stof en met een inert gas alsbeschuttingsmiddel voor <strong>het</strong> vervoer aangeboden worden. Ongereinigde lege tanks die dezestoffen hebben bevat, moeten met een inert gas gevuld worden.De tanks moeten gevuld worden met een inert gas als beschuttingsmiddel. Ongereinigde legetanks die deze stoffen hebben bevat, moeten met een inert gas gevuld worden.Het inwendige van de houder en alle onderdelen die in contact kunnen komen met de stof,moeten proper worden gehouden. Voor de pompen, kleppen of andere inrichtingen mogen geensmeermiddelen worden gebruikt, die met de vervoerde stof gevaarlijke verbindingen kunnenvormen.Deze stoffen moeten onder een atmosfeer van inert gas vervoerd worden, waarvan de druk tenminste 50 kPa (0,5 bar) (manometrische druk) moet bedragen.Wanneer ongereinigde lege houders opnieuw voor vervoer worden aangeboden, moeten ze meteen inert gas gevuld zijn, waarvan de druk ten minste 50 kPa (0,5 bar) (manometrische druk)moet bedragen.(voorbehouden)Niet toegelaten voor <strong>het</strong> vervoer in tanks, batterijwagons en MEGC’s indien de LC 50-waardeminder is dan 200 ppm.De stoffen die gebruikt worden voor de afdichting van de pakkingen of voor <strong>het</strong> onderhoud van deafsluiters moeten verenigbaar zijn met de inhoud.Mag slechts in tanks uit een aluminiumlegering vervoerd worden indien deze tanks uitsluitendvoor dit vervoer worden gebruikt en indien <strong>het</strong> acetaldehyde geen zuur bevat.UN 1203 benzine met een dampdruk bij 50°C hoger dan 110 kPa (1,1 bar) maar niet hoger dan150 kPa (1,5 bar), mag ook vervoerd worden in tanks die berekend werden volgens 6.8.2.1.14 a)en waarvan de uitrusting conform is aan 6.8.2.2.6.(voorbehouden)De temperatuur van deze stof mag bij <strong>het</strong> laden niet hoger zijn dan 60°C. Een maximalevultemperatuur van 80°C is toegelaten op voorwaarde dat ontstekingspunten vermeden wordenen de hierna volgende voorwaarden nageleefd worden. Nadat <strong>het</strong> laden is beëindigd, moeten detanks onder druk gezet worden (bijvoorbeeld met behulp van perslucht) om te controleren of zedicht zijn. Men dient er voor te zorgen dat tijdens <strong>het</strong> vervoer geen drukverlaging optreedt. Vóór<strong>het</strong> lossen dient men er zich van te vergewissen dat de druk in de tanks nog steeds hoger is dande atmosferische druk. Indien zulks niet <strong>het</strong> geval is moet vóór <strong>het</strong> lossen een inert gasingebracht worden.TU12 Voor en na <strong>het</strong> vervoer van deze stof - wanneer overgeschakeld wordt naar een ander gebruik -de houders en hun uitrustingen zorgvuldig ontdaan worden van alle residu's.4.3-21


TU13TU14TU15Bij <strong>het</strong> vullen moeten de tanks vrij zijn van onzuiverheden. De bedrijfsuitrusting, zoals afsluitersen uitwendige leidingen, moeten geledigd worden na <strong>het</strong> laden of lossen van de tank.De beschermingskappen van de sluitingen moeten tijdens <strong>het</strong> vervoer vergrendeld worden.De tanks mogen niet gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van voedingswaren, andereverbruiksgoederen en dierenvoedsel.TU16 De lege ongereinigde tanks moeten op <strong>het</strong> ogenblik dat ze terug verstuurd worden :TU17TU18TU19TU20TU21TU22TU23TU24TU25- ofwel gevuld zijn met stikstof;- ofwel gevuld zijn met water tot ten minste 96% en ten hoogste 98% van hun inhoud; tussen 1oktober en 31 maart moet <strong>het</strong> water antivriesmiddel bevatten, in een concentratie die <strong>het</strong>bevriezen van <strong>het</strong> water gedurende <strong>het</strong> transport verhindert; <strong>het</strong> antivriesmiddel mag geencorrosieve eigenschappen bezitten en mag niet met fosfor kunnen reageren.Mag niet vervoerd worden in batterijwagons of MEGC’s waarvan de elementen zijn samengestelduit recipiënten.De vullinggraad moet lager zijn dan de waarde waarvoor – bij de temperatuur die dedampspanning gelijk maakt aan de openingsdruk van de veiligheidskleppen – <strong>het</strong> volume van devloeistof 95 % van de inhoud van de tank bereikt. Het voorschrift van 4.3.2.3.4 geldt niet.Tanks mogen voor 98% gevuld worden bij de vultemperatuur en de vuldruk. De bepaling van4.3.2.3.4 geldt niet.(voorbehouden)Indien water als beschuttingsmiddel wordt gebruikt, moeten deze bedekt zijn met een laag watervan ten minste 12 cm dik op <strong>het</strong> ogenblik van de vulling; de vullinggraad bij een temperatuur van60°C mag niet hoger zijn dan 98%. Indien stikstof a ls beschuttingsmiddel wordt gebruikt, mag devullinggraad bij 60° C niet hoger zijn dan 96%. De resterende vrije ruimte moet zodanig metstikstof gevuld zijn dat de druk, zelfs na afkoeling, in geen geval lager wordt dan de atmosferischedruk. De tank moet zodanig gesloten zijn, zodat geen enkel gaslek kan optreden.De vullinggraad van houders mag niet hoger zijn dan 90%; bij een gemiddeldevloeistoftemperatuur van 50°C moet nog een vrije ru imte van 5% overblijven.Indien men op basis van de massa laadt mag de vulmassa niet groter zijn dan respectievelijk0,93 kg per liter inhoud. Indien men op basis van <strong>het</strong> volume laadt, mag de vullinggraad niethoger zijn dan 85%.Indien men op basis van de massa laadt mag de vulmassa niet groter zijn dan respectievelijk0,95 kg per liter inhoud; indien men op basis van <strong>het</strong> volume laadt, mag de vullinggraad niethoger zijn dan 85%.Indien men op basis van de massa laadt mag de vullinggraad niet groter zijn dan 1,14 kg per literinhoud; indien men op basis van <strong>het</strong> volume laadt, mag de vullinggraad niet hoger zijn dan 85%.TU26 De vullinggraad mag niet hoger zijn dan 85%.TU27TU28TU29TU30TU31TU32TU33TU34TU35TU36De tanks mogen tot ten hoogste 98% van hun inhoud gevuld zijn.De tanks mogen, bij een referentietemperatuur van 15°C, tot ten hoogste 95% van hun inhoudworden gevuld.De tanks mogen tot ten hoogste 97% van hun inhoud worden gevuld; de maximale temperatuurna de vulling mag 140°C niet overschrijden.De tanks moeten overeenkomstig de bepalingen in <strong>het</strong> proces-verbaal van onderzoek voor degoedkeuring van <strong>het</strong> prototype van de houder gevuld worden, maar ten hoogste tot 90% van huninhoud.In tanks moet de vullinggraad 1 kg per liter inhoud bedragen.Tanks mogen tot ten hoogste 88% van hun maximale inhoud worden gevuld.Bij tanks moet de vullinggraad ten minste 88% en ten hoogste 92% bedragen, of 2,86 kg per literinhoud.Bij tanks mag de vulmassa niet groter zijn dan 0,84 kg per liter inhoud.De ongereinigde lege tankwagons, afneembare tanks en tankcontainers, die deze stoffen hebbenbevat, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID indien de nodige maatregelengetroffen werden om mogelijke risico’s te neutraliseren.De vullinggraad volgens 4.3.2.2, bij een referentietemperatuur van 15°C, mag niet hoger zijn dan93% van de inhoud.4.3-22


TU37TU38TU39Het vervoer in tanks is beperkt tot stoffen die ziektekiemen bevatten die bij mens of dier eenziekte kunnen veroorzaken, maar die a priori geen ernstig gevaar vertegenwoordigen enwaartegen doeltreffende voorbehoedings- en behandelingsmethodes bestaan, zodat - ofschoonde blootstelling eraan een ernstige infectie kan veroorzaken - <strong>het</strong> risico op overbrenging van deinfectie klein is (dit wil zeggen matig individueel risico en gering collectief risico).Procedure na werking van de energieabsorbtieelementenNa plastische vervorming van de energieabsorbtieelementenvolgens 6.8.4bijzondere bepaling TE22 moet detankwagon of batterijwagon na onderzoekonmiddellijk naar een werkplaats gestuurdworden.Wanneer de tankwagon of batterijwagon inbeladen toestand schokken kan opnemen,die <strong>het</strong> gevolg zijn van normale spoorwegexploitatie,bijvoorbeeld na <strong>het</strong> vervangenvan energieabsorbtiebuffers door normalebuffers of na <strong>het</strong> tijdelijk blokkeren vanbeschadigde energieabsorbtieelementen,mag deze na onderzoek naar de losplaatsen aansluitend naar een werkplaatsvervoerd worden.De tankwagon of batterijwagon moet vaneen aanduiding voorzien zijn die aangeeftdat de energieabsorptie elementen buitendienst zijn.(voorbehouden)Er moet aangetoond worden dat de stof geschikt is om in tanks te worden vervoerd. De methodeom deze geschiktheid te evalueren moet goedgekeurd worden door de bevoegde overheid. Eenevaluatiemethode is beproevingsmethode 8 d) van de beproevingsserie 8 (zie Handboek vantesten en criteria, deel 1, onderafdeling 18.7).De stoffen mogen niet gedurende een dusdanige periode in de tank blijven dat die tot hunsamenklonteren kan leiden. Gepaste maatregelen (reiniging, enz.) moeten getroffen worden om<strong>het</strong> accumuleren en <strong>het</strong> afzetten van stoffen in de tank te verhinderen.4.3-23


Hoofdstuk 4.4 - Gebruik van de tankcontainers en ook wissellaadtanks waarvande houders vervaardigd zijn uit vezelversterkte kunststofOPMERKING.4.4.1 Algemeen4.4.2 DienstZie hoofdstuk 4.2 voor de mobiele tanks en de UN-MEGC’s; zie hoofdstuk 4.3 voor de tankwagons,afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks waarvan de houder vervaardigd is uit metaal,evenals de batterijwagons en de gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s) met uitzonderingvan UN-MEGC’s; zie hoofdstuk 4.5 voor vacuümtanks voor afvalstoffen.Het vervoer van gevaarlijke stoffen in tankcontainers en ook wissellaadtanks waarvan de houders bestaanuit vezelversterkte kunststof, is slechts toegelaten wanneer aan volgende voorwaarden is voldaan :a) de stof is een stof van de klassen 3, 5.1, 6.1, 6.2, 8 of 9;b) de maximale dampdruk (absolute druk) van de stof bij 50°C is niet hoger dan 110 kPa (1,1 bar);c) <strong>het</strong> vervoer van de stof in metalen tanks is uitdrukkelijk toegelaten volgens 4.3.2.1.1;d) de berekeningsdruk, die voor deze stof is opgenomen in <strong>het</strong> tweede deel van de tankcode in kolom 12van de Tabel A van Hoofdstuk 3.2, is niet hoger dan 4 bar (zie ook 4.3.4.1.1) en;e) de tankcontainer en ook wissellaadtanks stemt overeen met de bepalingen van Hoofdstuk 6.9 vantoepassing op <strong>het</strong> vervoer van de stof.4.4.2.1 De bepalingen van 4.3.2.1.5 t/m 4.3.2.2.4, 4.3.2.3.3 t/m 4.3.2.3.6, 4.3.2.4.1, 4.3.2.4.2, 4.3.4.1, 4.3.4.2 zijnvan toepassing.4.4.2.2 De temperatuur van de vervoerde stof mag tijdens <strong>het</strong> vullen de maximale diensttemperatuur, aangegevenop <strong>het</strong> kenplaatje van de tank vermeld in 6.9.6, niet overschrijden.4.4.2.3 De bijzondere bepalingen (TU) van 4.3.5 zijn eveneens van toepassing, zoals aangeduid in de kolom (13)van de Tabel A van Hoofdstuk 3.2, indien deze van toepassing zijn op <strong>het</strong> vervoer in metalen tanks.4.4-1


Hoofdstuk 4.5 - Gebruik van de vacuümtanks voor afvalstoffenOPMERKING.4.5.1 GebruikZie hoofdstuk 4.2 voor de mobiele tanks en de UN-MEGC's; zie hoofdstuk 4.3 voor de tankwagons,afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks waarvan de houders vervaardigd zijn uit metaal, envoor de batterijwagons en gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s) met uitzondering vanUN-MEGC’s; zie hoofdstuk 4.4 voor de tankcontainers uit vezelversterkte kunststof.4.5.1.1 De afvalstoffen die stoffen van de klassen 3, 4.1, 5.1, 6.1, 6.2, 8 en/of 9 bevatten mogen vervoerd wordenin vacuümtanks voor afvalstoffen die beantwoorden aan hoofdstuk 6.10, indien de bepalingen vanhoofdstuk 4.3 <strong>het</strong> vervoer ervan in tankcontainers of wissellaadtanks toestaan.4.5.2 DienstDe stoffen waarvoor de tankcode L4BH is aangegeven in kolom (12) van tabel A in hoofdstuk 3.2, of eenandere tankcode die toegelaten is volgens de hiërarchie in 4.3.4.1.2, mogen vervoerd worden in devacuümtanks voor afvalstoffen met een letter “A” of “B” als onderdeel 3 van hun tankcode.4.5.2.1 De bepalingen van hoofdstuk 4.3, met uitzondering van deze van 4.3.2.2.4 en 4.3.2.3.3, zijn vantoepassing op <strong>het</strong> vervoer in vacuümtanks voor afvalstoffen ; ze worden aangevuld met de bepalingen van4.5.2.2 tot en met 4.5.2.5 hieronder.4.5.2.2 Als brandbaar ingedeelde vloeistoffen moeten in vacuümtanks voor afvalstoffen geladen worden viavulleidingen die in <strong>het</strong> onderste gedeelte van de tank uitmonden. Er dienen maatregelen getroffen teworden om de verdamping zoveel mogelijk te beperken.4.5.2.3 Wanneer bij <strong>het</strong> lossen van brandbare vloeistoffen met een vlampunt van minder dan 23°C gebruikgemaakt wordt van perslucht, is de hoogst toegelaten druk 100 kPa (1 bar).4.5.2.4 Het gebruik van tanks met een inwendige zuiger, die dienst doet als compartimentwand, is slechtstoegelaten wanneer de stoffen die zich aan deze en gene kant van de wand (zuiger) bevinden onderlingniet gevaarlijk kunnen reageren (zie 4.3.2.3.6).4.5.2.5 Er moet verzekerd worden dat de aanwezige zuigarm onder normale vervoersomstandigheden geenverandering van ruststand (evenwichtstand) ondergaat.4.5-1


DEEL 5Verzendingsprocedures


Hoofdstuk 5.1 - Algemene bepalingen5.1.1 Toepassing en algemene bepalingenHet onderhavig deel geeft de bepalingen weer met betrekking tot de verzending van gevaarlijke goederenvoor wat betreft de kenmerking, de etikettering en de documentatie, en bij voorkomend geval, de toelatingvoor verzending en de voorafgaande melding.5.1.2 Gebruik van oververpakkingen5.1.2.1 a) Een oververpakking moet:i) gekenmerkt worden met <strong>het</strong> woord “OVERVERPAKKING”; enii)voor elk gevaarlijk goed dat zich in de oververpakking bevindt voorzien worden van <strong>het</strong> UNnummer,voorafgegaan door de letters “UN”, en geëtiketteerd worden zoals dat in afdeling 5.2.2voor de colli voorgeschreven is,tenzij de UN-nummers en etiketten met betrekking tot alle in de oververpakking vervatte gevaarlijkegoederen zichtbaar zijn, uitgezonderd wanneer zulks vereist wordt in 5.2.2.1.11. Wanneer éénzelfdeUN-nummer of etiket vereist is voor verscheidene colli, moet <strong>het</strong> slechts één keer aangebrachtworden.Het woord “OVERVERPAKKING”, dat gemakkelijk zichtbaar en leesbaar dient te zijn, moet in eenofficiële taal van <strong>het</strong> land van oorsprong gesteld zijn en daarenboven in <strong>het</strong> Frans, <strong>het</strong> Engels of <strong>het</strong>Duits indien de officiële taal geen van de drie genoemde is; dit tenzij overeenkomsten tussen de bij<strong>het</strong> vervoer betrokken landen, indien er bestaan, anders bepalen.b) De oriëntatiepijlen die afgebeeld worden in 5.2.1.9 moeten aangebracht worden op tweetegenoverstaande zijvlakken van de volgende oververpakkingen:i) oververpakkingen die colli bevatten welke volgens 5.2.1.9.1 gekenmerkt dienen te worden, tenzijde merken zichtbaar blijven, enii)oververpakkingen die vloeistoffen bevatten in colli welke niet volgens 5.2.1.9.2 gekenmerktdienen te worden, tenzij de sluitingen zichtbaar blijven.5.1.2.2 Elk collo met gevaarlijke goederen dat zich in een oververpakking bevindt, moet voldoen aan alle van toepassingzijnde voorschriften van <strong>het</strong> RID. De voorziene functie van elke verpakking mag door deoververpakking niet in <strong>het</strong> gedrang komen.5.1.2.3 Elk collo dat voorzien is van in de 5.2.1.9 voorgeschreven oriëntatiemerken en dat oververpakt of in eengrote verpakking geplaatst is, moet in overeenstemming met deze merken georiënteerd worden.5.1.2.4 De samenladingsverboden zijn eveneens van toepassing op de oververpakkingen.5.1.3 Lege ongereinigde verpakkingen (met inbegrip van de IBC’s en de grote verpakkingen), tanks,wagons voor los gestort vervoer en tankcontainers voor los gestort vervoer5.1.3.1 De lege niet gereinigde, niet ontgaste of niet ontsmette verpakkingen (met inbegrip van IBC’s en groteverpakkingen), tanks (met inbegrip van tankwagons, batterijwagons, afneembare tanks, mobiele tanks,tankcontainers, MEGC’s), wagons en containers voor los gestort vervoer, die gevaarlijke goederen vanverschillende klassen verschillende van de klasse 7 hebben bevat, moeten gekenmerkt en geëtiketteerd ofvan grote etiketten voorzien worden als toen ze gevuld waren.OPMERKING.Voor de documentatie zie hoofdstuk 5.4.5.1.3.2 De verpakkingen, met inbegrip van IBC’s en de tanks gebruikt voor <strong>het</strong> vervoer van radioactieve stoffenmogen niet gebruikt worden voor de tussenopslag of <strong>het</strong> vervoer van andere goederen tenzij ze zodanigontsmet werden dat <strong>het</strong> niveau van activiteit lager is dan 0,4 Bq/cm² voor de beta- en gammastralers ende alfastralers met lage toxiciteit en lager dan 0,04 Bq/cm² voor de andere alfastralers.5.1.4 Gezamenlijke verpakkingWanneer twee of meer gevaarlijke goederen samen verpakt zijn in een zelfde buitenverpakking, moet <strong>het</strong>collo geëtiketteerd en gekenmerkt worden zoals voorgeschreven voor elk goed. Wanneer een zelfde etiketvereist is voor verschillende goederen, moet <strong>het</strong> slecht eenmaal aangebracht worden.5.1.5 Algemene bepalingen voor de klasse 75.1.5.1 Goedkeuring van de zendingen en melding5.1.5.1.1 AlgemeenhedenNaast de erkenning van modellen van colli volgens de voorschriften van hoofdstuk 6.4 is de multilateralegoedkeuring in bepaalde gevallen (5.1.5.1.2 en 5.1.5.1.3) eveneens vereist. In bepaalde omstandighedenis <strong>het</strong> eveneens nodig de bevoegde overheden van bepaalde zendingen op de hoogte te brengen(5.1.5.1.4).5.1-1


5.1.5.1.2 Goedkeuring van de zendingenEen multilaterale goedkeuring is vereist voor :a) de verzending van colli van <strong>het</strong> type B(M) die niet conform zijn met de voorschriften van 6.4.7.5 ofspeciaal ontworpen werden om de voorgeschreven tussentijdse verluchting toe te laten;b) de verzending van colli van <strong>het</strong> type B(M) die radioactieve stoffen bevatten met een activiteit hogerdan 3000 A 1 of 3000 A 2, naargelang <strong>het</strong> geval, of dan 1000 TBq, waarbij de laagste van de tweewaarden weerhouden wordt;c) de verzending van colli die splijtstoffen bevatten, indien de som van de criticaliteitsindexen van de colliin één enkel voertuig of één enkele container groter is dan 50; ende bevoegde overheid kan echter <strong>het</strong> vervoer op <strong>het</strong> grondgebied, waarvoor hij bevoegd is, toelatenzonder goedkeuring van de zending, aan de hand van een duidelijke bepaling in de goedkeuring van <strong>het</strong>model (zie onder 5.1.5.2.1).5.1.5.1.3 Goedkeuring van de zendingen met een bijzondere overeenkomst5.1.5.1.4 MeldingenEen bevoegde overheid kan bepalingen goedkeuren op grond waarvan een zending, die niet voldoet aanalle geldende voorschriften van <strong>het</strong> RID, mag vervoerd worden door toepassing van een specialeovereenkomst (zie onder 1.7.4).Een melding aan de bevoegde overheid is vereist:a) Voor de eerste verzending van colli, die een goedkeuring van de bevoegde overheid vereisen, moetde afzender erop toezien dat exemplaren van elk certificaat van de bevoegde overheid, dat vantoepassing is op dit model van collo, werden voorgelegd aan de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land vanoorsprong van de zending en aan de bevoegde overheid van elk land waardoor de zending vervoerdwordt. De afzender moet <strong>het</strong> bericht van ontvangst van de bevoegde overheid niet afwachten en debevoegde overheid moet geen bericht van ontvangst sturen voor <strong>het</strong> certificaat;b) Voor alle zendingen van volgende types:i) Colli van <strong>het</strong> type C die radioactieve stoffen bevatten met een activiteit hoger dan de laagste vande volgende waarden: 3000 A 1 of 3000 A 2, naargelang <strong>het</strong> geval, of 1000 TBq;ii)Colli van <strong>het</strong> type B(U) die radioactieve stoffen bevatten met een activiteit hoger dan de laagstevan de volgende waarden: 3000 A 1 of 3000 A 2, naargelang <strong>het</strong> geval, of 1000 TBq;iii) Colli van <strong>het</strong> type B(M);iv) Vervoeren onder bijzondere overeenkomst,moet de afzender een melding richten aan de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van oorsprong van dezending en aan de bevoegde overheid van elk land waardoor de zending vervoerd wordt. Deze meldingmoet elke bevoegde overheid bereiken voor de aanvang van de verzending en, liefst, minstens zevendagen vooraf;c) De afzender moet geen afzonderlijke melding sturen indien de vereiste inlichtingen al vervat waren inde aanvraag voor goedkeuring van de zending;d) De melding van de zending moet volgende gegevens bevatten:i) voldoende inlichtingen om de identificatie van <strong>het</strong> collo of de colli mogelijk te maken, en meerbepaald alle nummers van de geldende certificaten;ii)de inlichtingen over de datum van de zending, de voorziene datum van aankomst en devoorziene reisweg;iii) de na(a)m(en) van de radioactieve stof(fen) of van de radio-isoto(o)p(en);iv) de omschrijving van de fysische toestand en van de chemische vorm van de radioactieve stoffenof de vermelding dat <strong>het</strong> radioactieve stoffen in speciale vorm of moeilijk verspreidbareradioactieve stoffen betreft;v) de maximale activiteit bevatten van de radioactieve inhoud tijdens <strong>het</strong> vervoer, uitgedrukt inbecquerel (Bq) met <strong>het</strong> geëigend SI-symbool als voorvoegsel (zie 1.2.2.1). Voor de splijtstoffen magde massa splijtstof (of massa van ieder splijtbaar nuclide voor mengsels, in voorkomend geval) ingram (g) of in een veelvoud van gram aangeduid worden in plaats van de activiteit.5.1.5.2 Certificaten afgeleverd door de bevoegde overheid5.1.5.2.1 De certificaten afgeleverd door de bevoegde overheid zijn vereist voor:a) De modellen gebruikt voor:i) de radioactieve stoffen in speciale vorm;5.1-2


ii)de moeilijk verspreidbare radioactieve stoffen;iii) de colli met 0,1 kg of meer uraanhexafluoride;iv) alle colli met splijtstoffen behalve de uitzonderingen voorzien in 6.4.11.2;v) de colli van <strong>het</strong> type B(U) en de colli van <strong>het</strong> type B(M);vi) de colli van <strong>het</strong> type C;b) De bijzondere overeenkomsten;c) Bepaalde zendingen (zie onder 5.1.5.1.2).De certificaten moeten bevestigen dat aan de geldende voorschriften werd voldaan en moeten, voor deerkenning van <strong>het</strong> model, een identificatie van <strong>het</strong> model toekennen.De certificaten voor de goedkeuring van <strong>het</strong> model van colli en de toelating van zending mogen in éénenkel certificaat samengebracht worden.De certificaten en de aanvragen voor certificaat moeten overeenstemmen met de voorschriften van 6.4.23.5.1.5.2.2 De afzender moet een exemplaar van elk vereist certificaat in zijn bezit hebben.5.1.5.2.3 Voor de modellen van colli waarvoor een goedkeuringscertificaat van de bevoegde overheid niet vereist is,moet de afzender, op vraag, de documenten aan de bevoegde overheid kunnen voorleggen die aantonendat <strong>het</strong> model van collo overeenstemt met de geldende voorschriften.5.1.5.3 Bepaling van de transportindex (TI) en de criticaliteits-veiligheidsindex (CSI)5.1.5.3.1 De transportindex (TI) voor een collo, oververpakking of container, of voor niet verpakte LSA-I-stoffen ofSCO-I, is <strong>het</strong> getal dat op de volgende wijze bekomen wordt:a) Bepaal <strong>het</strong> hoogste stralingsniveau in eenheden van milliSievert per uur (mSv/h) op een afstand van1 m van de uitwendige oppervlakken van <strong>het</strong> collo, de oververpakking, de container, of niet verpakteLSA-I-stoffen en SCO-I. De gemeten waarde moet met 100 worden vermenigvuldigd; <strong>het</strong> aldusverkregen getal is de transportindex. Bij uraan- en thoriumertsen en concentraten daarvan kan <strong>het</strong>hoogste stralingsniveau op elk punt op een afstand van 1 m van <strong>het</strong> uitwendige oppervlak van delading is verwijderd, gelijkgesteld worden aan:0,4 mSv/h voor ertsen en fysische concentraten van uraan en thorium;0,3 mSv/h voor chemische concentraten van thorium;0,02 mSv/h voor chemische concentraten van uraan, met uitzondering van uraanhexafluoride;b) Voor tanks, en voor niet verpakte LSA-I-stoffen en niet verpakte SCO-I moet de volgens bewerking a)verkregen waarde met de <strong>betreffende</strong> factor uit Tabel 5.1.5.3.1 worden vermenigvuldigd.c) Het getal, dat bekomen wordt volgens bewerkingen a) en b) hierboven moet worden afgerond tot opde eerste hogere decimaal (bijvoorbeeld 1,13 wordt 1,2), een getal dat gelijk is aan of kleiner is dan0,05 mag echter als nul worden beschouwd.Tabel 5.1.5.3.1Vermenigvuldigingsfactoren voor de tanks, de containers en de niet verpakte LSA-I stoffen enSCO-I voorwerpenAfmeting van de lading a)Vermenigvuldigingsfactortot 1 m² 1groter dan 1 m² tot 5 m² 2groter dan 5 m² tot 20 m² 3groter dan 20 m² 10a)Oppervlak van de grootste doorsnede van de lading.5.1.5.3.2 De transportindex voor oververpakkingen, containers of wagons moet worden bepaald door ofwel de TI'svan alle daarin aanwezige colli bij elkaar op te tellen, dan wel door rechtstreekse meting van <strong>het</strong>stralingsniveau, behalve in <strong>het</strong> geval van niet-stijve oververpakkingen, in welk geval de transportindexuitsluitend moet worden bepaald door de TI's van alle colli bij elkaar op te tellen.5.1.5.3.3 De CSI van elke oververpakking of container moet bepaald worden door de CSI's van alle erin aanwezigecolli bij elkaar op te tellen. Dezelfde procedure moet toegepast worden om de totale som te bepalen vande CSI’s in een zending of aan boord van een wagon.5.1.5.3.4 Colli en oververpakkingen moeten in één van de categorieën I-WIT, II-GEEL of III-GEEL wordeningedeeld, overeenkomstig de voorwaarden, aangegeven in Tabel 5.1.5.3.4 en de navolgendevoorschriften:a) Om de categorie van een collo of een oververpakking te bepalen, moet zowel rekening gehoudenworden met de transportindex als met <strong>het</strong> stralingsniveau aan <strong>het</strong> oppervlak. Indien op basis van de5.1-3


transportindex bij een bepaalde categorie moet ingedeeld worden, maar op basis van <strong>het</strong>stralingsniveau aan <strong>het</strong> oppervlak bij een andere categorie, dan wordt <strong>het</strong> collo of de oververpakkingingedeeld in de hoogste van de twee categorieën. In dit verband wordt categorie I-WIT als de laagstecategorie beschouwd;b) De transportindex bepaald moet worden volgens de in 5.1.5.3.1 en 5.1.5.3.2 vermelde procedures;c) Indien <strong>het</strong> stralingsniveau aan <strong>het</strong> oppervlak hoger is dan 2 mSv/h, moet <strong>het</strong> collo of deoververpakking onder exclusief gebruik vervoerd worden, en moet rekening worden gehouden met debepalingen van 7.5.11, CW33 (3.5) a);d) Een collo, dat op basis van een speciale regeling tot <strong>het</strong> vervoer wordt toegelaten, moet bij decategorie III-GEEL ingedeeld worden, tenzij volgens de voorschriften van 5.1.5.3.5 ;e) een oververpakking, waarin meerdere colli zijn verzameld die op basis van een speciale regelingvervoerd worden, moet bij de categorie III-GEEL ingedeeld worden, tenzij volgens de voorschriftenvan 5.1.5.3.5.Transportindex (TI)Tabel 5.1.5.3.4Categorieën van colli en oververpakkingenVoorwaardenHoogste stralingsniveau op enig punt van <strong>het</strong>uitwendig oppervlakCategorie0 a) Niet meer dan 0,005 mSv/h I-WITMeer dan 0 maar niet meer dan 1 a) Meer dan 0,005 mSv/h maar niet meer dan 0,5 mSv/h II-GEELMeer dan 1 maar niet meer dan 10 Meer dan 0,5 mSv/h maar niet meer dan 2 mSv/h III-GEELMeer dan 10 Meer dan 2 mSv/h maar niet meer dan 10 mSv/h III-GEEL b)a)Indien de gemeten TI niet groter is dan 0,05, kan deze waarde overeenkomstig 5.1.5.3.1 c) op nul worden afgerond.b)Moet bovendien onder exclusief gebruik vervoerd worden.5.1.5.3.5 In alle gevallen van internationaal vervoer van colli waarvoor goedkeuring van <strong>het</strong> model of van dezending door de bevoegde overheid vereist is en waarvoor verschillende goedkeuringsmodaliteiten vantoepassing zijn in de diverse landen die bij de zending betrokken zijn, dient de categorisatie overeen testemmen met <strong>het</strong> certificaat van <strong>het</strong> land van oorsprong van <strong>het</strong> model.5.1.5.4 Bepalingen met betrekking tot de vrijgestelde colli5.1.5.4.1 De vrijgestelde colli moeten op <strong>het</strong> buitenoppervlak van de verpakking op een leesbare en onuitwisbarewijze voorzien zijn van :a) <strong>het</strong> UN-nummer, voorafgegaan door de letters “UN” ;b) de identificatie van de afzender of van de bestemmeling of van beide tezelfdertijd ; enc) zijn toelaatbare bruto massa indien deze groter is dan 50 kg.5.1.5.4.2 De voorschriften van hoofdstuk 5.4 met betrekking tot de documentatie zijn niet van toepassing opvrijgestelde colli met radioactieve stoffen, behalve dat <strong>het</strong> UN-nummer, voorafgegaan door de letters “UN”,en de naam en <strong>het</strong> adres van de afzender en van de bestemmeling moeten voorkomen op eenvervoerdocument zoals een “bill of lading”, een “air waybill” of een CMR of CIM vrachtbrief.5.1.5.5 Samenvatting van de voorafgaande goedkeurings- en meldingsvoorschriftenOPMERKING.1. Bij de eerste zending van elk collo waarvoor een goedkeuring van de bevoegde overheid is vereist, moet deafzender er zich van vergewissen dat een kopie van <strong>het</strong> goedkeuringscertificaat van dit model verstuurd werd naarde bevoegde overheden van alle doorkruiste landen [zie 5.1.5.1.4 a)].2. De melding is vereist indien de inhoud 3 x 10³A1, of 3 x 10³A2 of 1000 TBq overschreidt [zie 5.1.5.1.4 b)].3. Een wederzijdse goedkeuring van de zending is vereist indien de inhoud groter is dan 3 x 10³A 1, of 3 x 10³A 2 of1000 TBq, of indien een tussentijdse drukontlasting is toegelaten (zie onder 5.1.5.1).4. Zie de voorschriften voor goedkeuring en voorafgaande melding voor <strong>het</strong> collo van toepassing om deze stof tevervoeren.5.1-4


VoorwerpenUN-nummerGoedkeuring van de bevoegdeoverhedenLand van Land van doorrit a]oorsprongNotificatie, vóór elk vervoer,door de afzender aan debevoegde overheden van<strong>het</strong> land van oorsprong ende landen van doorrit a]ReferentieBerekening van de niet vermelde- Ja Ja Nee ---waarden voor A 1 en A 2Uitgezonderd collo2908, 2909,---- Model2910, 2911 NeeNeeNee- VerzendingNeeNeeNeeLSA b] en SCO, industriële 2912, 2913,---colli van de types 1, 2 of 3 b] ,niet slijtstof of slijtstofuitgezonderd3321, 3322- ModelNeeNeeNee- VerzendingNeeNeeNeeColli van <strong>het</strong> type A b] , niet 2915, 3332---slijtstof of slijtstof uitgezonderd- ModelNeeNeeNee- VerzendingNeeNeeNeeColli van <strong>het</strong> type B(U) b] , nietslijtstof of slijtstof uitgezonderd29165.1.5.1.4 b),5.1.5.2.1 a),- ModelJaNeeZie Opmerking 1 6.4.22.2- VerzendingNeeNeeZie Opmerking 2Colli van <strong>het</strong> type B(M) b] , nietslijtstof of slijtstof uitgezonderd29175.1.5.1.4 b),5.1.5.2.1 a),- ModelJaJaNee5.1.5.1.2,- VerzendingZie Opmerking 3 Zie Opmerking 3Ja6.4.22.3Colli van <strong>het</strong> type C b] , nietslijtstof of slijtstof uitgezonderd33235.1.5.1.4 b),5.1.5.2.1 a),- ModelJaNeeZie Opmerking 1 6.4.22.2- VerzendingNeeNeeZie Opmerking 2Colli van splijtstoffen2977, 3324,5.1.5.2.1 a),- Model3325, 3326, Ja c]Ja c]Nee5.1.5.1.2,- Verzending3327, 3328,6.4.22.4Som van de criticaliteitsindexen≤ 50Som van de criticaliteitsindexen> 503329, 3330,3331, 3333 Nee d]JaNee d]JaZie Opmerking 2Zie Opmerking 2Radioactieve stof in specialevorm1.6.6.3,5.1.5.2.1 a),- Model-JaNeeNee6.4.22.5- VerzendingZie Opm. 4 Zie Opmerking 4 Zie Opmerking 4 Zie Opmerking 4Moeilijk verspreidbareradioactieve stof5.1.5.2.1 a),6.4.22.3- Model-JaNeeNee- VerzendingZie Opm. 4 Zie Opmerking 4 Zie Opmerking 4 Zie Opmerking 4Colli met 0,1 kg of meeruraanhexafluoride5.1.5.2.1 a),6.4.22.1- Model-JaNeeNee- VerzendingZie Opm. 4 Zie Opmerking 4 Zie Opmerking 4 Zie Opmerking 4Speciale overeenkomst 2919, 33311.7.4.2,- Verzending5.1.5.2.1 b),Ja Ja Ja5.1.5.1.4 b)Goedgekeurde modellen vancolli onderworpen aanovergangsbepalingen- Zie 1.6.6 Zie 1.6.6 Zie Opmerking 1 1.6.6.1,1.6.6.2,5.1.5.1.4 b),5.1.5.2.1 a),5.1.5.1.2a] Land van waaruit, waardoor, of waarheen een zending vervoerd wordt.b] Indien de radioactieve inhoud splijtstoffen zijn die niet vrijgesteld zijn van de bepalingen voor colli van splijtstoffen,moeten de bepalingen voor colli van splijtstoffen worden toegepast (zie onder 6.4.11).c] Het mogelijk dat de modellen van colli voor splijtstoffen ook moeten goedgekeurd worden volgens de een of andererubriek van de tabel.d] De verzending kan moeten goedgekeurd worden volgens de een of andere rubriek van de tabel.5.1-5


Hoofdstuk 5.2 - Kenmerken en etiketteren5.2.1 Kenmerken van colliOPMERKING.Zie in deel 6 voor de merktekens <strong>betreffende</strong> de constructie, de beproevingen en de goedkeuring van de verpakkingen,grote verpakkingen, recipiënten voor gassen en IBC’s.5.2.1.1 Behalve indien anders bepaald, moet in <strong>het</strong> RID <strong>het</strong> UN-nummer, dat overeenstemt met de verpaktegoederen en dat voorafgegaan wordt door de letters “UN” op een duidelijke en duurzame wijze voorkomenop elk collo. Bij niet verpakte voorwerpen moet <strong>het</strong> kenteken voorkomen op <strong>het</strong> voorwerp, zijn wieg of zijninrichting voor behandeling, opslag of lancering.5.2.1.2 Alle kentekens voorgeschreven in dit hoofdstuk:a) moeten goed zichtbaar en leesbaar zijn;b) moeten aan weer en wind kunnen blootgesteld worden zonder zichtbare kwaliteitsvermindering;5.2.1.3 Op de bergingsverpakkingen moet bovendien <strong>het</strong> kenteken “BERGINGSVERPAKKING” aangebrachtworden.5.2.1.4 De IBC’s met een inhoud van meer dan 450 liter en de grote verpakkingen moeten voorzien zijn van eenkenteken op twee tegenover liggende zijden.5.2.1.5 Bijkomende voorschriften voor goederen van de klasse 1Bij de goederen van de klasse 1 moet op de colli bovendien de officiële benaming voor <strong>het</strong> vervoerbepaald overeenkomstig de afdeling 3.1.2 vermeld worden. Het goed zichtbaar en onuitwisbaar kentekenmoet in een officiële taal van <strong>het</strong> land van verzending gesteld zijn en daarenboven in <strong>het</strong> Duits, <strong>het</strong> Engels,<strong>het</strong> Frans of <strong>het</strong> Italiaans indien de officiële taal geen van de vier genoemde is; dit tenzij overeenkomstentussen de bij <strong>het</strong> vervoer betrokken landen anders bepalen.Bij militaire zendingen in de zin van 1.5.2, die per wagenlading of per volledige lading vervoerd worden,mogen op de colli in plaats van de officiële benamingen voor <strong>het</strong> vervoer de benamingen aangebrachtworden die door de militaire bevoegde overheid zijn voorgeschreven.5.2.1.6 Bijkomende voorschriften voor goederen van de klasse 2Op de hervulbare recipiënten moeten volgende kentekens goed leesbaar en duurzaam aangebrachtworden:a) <strong>het</strong> UN-nummer en de officiële benaming voor <strong>het</strong> vervoer van <strong>het</strong> gas of van <strong>het</strong> mengsel vangassen, bepaald volgens de afdeling 3.1.2.Bij de gassen, die bij een n.e.g.-positie ingedeeld zijn, moet enkel de technische naam 1 van <strong>het</strong> gasaangebracht worden aangevuld met <strong>het</strong> UN-nummer.Bij de mengsels volstaat <strong>het</strong> de twee bestanddelen te vermelden die op een belangrijke wijzebijdragen tot de gevaren;b) bij de samengeperste gassen die op massa geladen worden en bij de vloeibaar gemaakte gassen,ofwel de maximale vulmassa en de tarra van de recipiënt en van de hulpstukken op <strong>het</strong> ogenblik van<strong>het</strong> vullen, ofwel de bruto massa;c) de datum (jaar) van de volgende periodieke keuring.De kentekens mogen gegraveerd zijn, ofwel aangebracht worden op een aanduidingplaat of etiket die opeen duurzame wijze aan de recipiënt is bevestigd, of weergegeven worden door een goed zichtbaar enhechtend opschrift, bijvoorbeeld met verf of met een ander gelijkwaardig procédé.OPMERKING1. Zie ook onder 6.2.2.7.2. Voor de niet hervulbare recipiënten, zie onder 6.2.2.8.5.2.1.7 Bijzondere bepalingen voor <strong>het</strong> kenmerken van radioactieve stoffen van de klasse 75.2.1.7.1 Op elk collo moet op <strong>het</strong> buitenoppervlak van de verpakking de identificatie van de afzender of van degeadresseerde of van beiden op een leesbare en duurzame wijze weergegeven worden.1Het is toegelaten hierna volgende benamingen te gebruiken in de plaats van de technische naam:- Voor UN 1078 koelgas n.e.g.: mengsel F1, mengsel F2, mengsel F1, mengsel F3;- Voor UN 1060 mengsel van methylacetyleen en propadieen, gestabiliseerd: mengsel P1, mengsel P2;- Voor UN 1965 koolwaterstofgassen, vloeibaar, n.e.g.: mengsel A of butaan, mengsel A01 of butaan, mengsel A02 of butaan,mengsel A0 of butaan, mengsel A1, mengsel B1, mengsel B2, mengsel B, mengsel C of propaan;- Voor UN 1010 butadienen, gestabiliseerd: 1,2-butadieen, gestabiliseerd, 1,3-butadieen, gestabiliseerd.5.2-1


5.2.1.7.2 Elk collo, met uitzondering van een vrijgesteld collo, moet op <strong>het</strong> buitenoppervlak van de verpakkingduidelijk en blijvend voorzien zijn van <strong>het</strong> UN-nummer voorafgegaan door de letters “UN” en van deofficiële vervoersnaam. De kenmerking van vrijgestelde colli moet zijn zoals voorgeschreven in 5.1.5.4.1.5.2.1.7.3 Op elk collo met een bruto massa van meer dan 50 kg moet op een buitenoppervlak van de verpakking detoegelaten bruto massa op een leesbare en duurzame wijzen weergegeven worden.5.2.1.7.4 Op elk collo dat overeenkomt met :a) een model van collo van type IP-1, van collo van type IP-2 of van collo van type IP-3 moet – alnaargelang <strong>het</strong> geval – op <strong>het</strong> buitenoppervlak van de verpakking duidelijk en blijvend voorzien zijnvan de vermelding “TYPE IP-1”, “TYPE IPI-2” of “TYPE IP-3”;b) een model van collo van <strong>het</strong> type A moet op <strong>het</strong> buitenoppervlak van de verpakking de vermelding“TYPE A” op een leesbare en duurzame wijze weergegeven worden;c) een model van collo van type IP-2, van collo van type IP-3 of collo van <strong>het</strong> type A moet op <strong>het</strong>buitenoppervlak van de verpakking duidelijk en blijvend voorzien zijn van <strong>het</strong> kenteken in <strong>het</strong><strong>internationale</strong> verkeer van voertuigen (VRI-Code) 2 van <strong>het</strong> land van herkomst van <strong>het</strong> model, en vanofwel de naam van de fabrikant ofwel elk ander door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land vanherkomst van <strong>het</strong> model gespecificeerd identificatiemiddel van de verpakking.5.2.1.7.5 Op elk collo dat overeenkomt met een model van collo van <strong>het</strong> type B(U), van <strong>het</strong> type B(M) of van <strong>het</strong>type C moeten volgende vermeldingen op <strong>het</strong> buitenoppervlak van de verpakking op een leesbare enduurzame wijze weergegeven worden:a) de nummer toegekend aan <strong>het</strong> model door de bevoegde overheid;b) <strong>het</strong> serienummer eigen aan elke verpakking die overeenstemt met dit model;c) bij modellen van colli van <strong>het</strong> type B(U) of van <strong>het</strong> type B(M), de vermelding “TYPE B(U)” of “TYPEB(M)”; end) bij de modellen van <strong>het</strong> type C, de vermelding “TYPE C”.5.2.1.7.6 Op elk collo dat overeenkomt met een model van collo van <strong>het</strong> type B(U), van <strong>het</strong> type B(M) of van <strong>het</strong>type C moet op <strong>het</strong> buitenoppervlak van de buitenste recipiënt dat weerstand biedt aan vuur en water opeen duidelijk zichtbare wijze een klaverbladsymbool zoals de figuur hierna weergegeven worden. Ditsymbool dient te worden gegraveerd, ingeslagen of aangebracht op iedere andere wijze die weerstandbiedt aan vuur en water.Symbolisch klaverblad. De afmetingen zijn gebaseerd op de straal X van de centralecirkel. De minimaal toelaatbare lengte van X is 4 mm.5.2.1.7.7 Wanneer LSA-I stoffen of SCO-I voorwerpen in recipiënten of in inpakmaterialen verpakt zijn en vervoerdworden als uitsluitend gebruik volgens 4.1.9.2.3, mag op <strong>het</strong> buitenoppervlak van deze recipiënten ofinpakmaterialen de vermelding “RADIOACTIVE LSA-I” of “RADIOACTIVE SCO-I”, naargelang <strong>het</strong> geval,weergegeven worden.5.2.1.7.8 In alle gevallen van internationaal vervoer van colli waarvoor goedkeuring van <strong>het</strong> model of van dezending door de bevoegde overheid vereist is en waarvoor verschillende goedkeuringsmodaliteiten vantoepassing zijn in de diverse landen die bij de zending betrokken zijn, dient de kenmerking overeen testemmen met <strong>het</strong> certificaat van <strong>het</strong> land van oorsprong van <strong>het</strong> model.2Kenteken in <strong>het</strong> internationaal verkeer dat in <strong>het</strong> <strong>Verdrag</strong> van Wenen over <strong>het</strong> wegverkeer (Wenen, 1968) werd vastgelegd.5.2-2


5.2.1.8 Bijzondere bepalingen voor kenmerking van de milieugevaarlijke stoffen5.2.1.8.1 Colli die milieugevaarlijke stoffen bevatten dewelke voldoen aan de criteria van 2.2.9.1.10 moeten blijvendvoorzien zijn van <strong>het</strong> in 5.1.2.8.3 weergegeven merkteken “milieugevaarlijke stof”, behalve wanneer <strong>het</strong>enkelvoudige verpakkingen of samengestelde verpakkingen betreft met, per enkelvoudige verpakking ofper binnenverpakking van een samengestelde verpakking al naargelang van <strong>het</strong> geval, :- een hoeveelheid kleiner dan of gelijk aan 5 liter voor vloeistoffen, of- een netto massa kleiner dan of gelijk aan 5 kg voor vaste stoffen.5.2.1.8.2 Het merkteken “milieugevaarlijke stof” moet aangebracht worden naast de merktekens die in 5.2.1.1voorgeschreven zijn. De bepalingen van 5.2.1.2 en 5.2.1.4 moeten nageleefd worden.5.2.1.8.3 Het merkteken “milieugevaarlijke stof” moet overeenstemmen met de hieronder weergegeven afbeelding.Zijn afmetingen moeten 100 mm × 100 mm zijn, behalve in <strong>het</strong> geval van colli met dusdanige afmetingendat er enkel kleinere merktekens op kunnen aangebracht worden.5.2.1.9 OriëntatiepijlenSymbool (vis en boom): zwart op witte of geschikt contrasterende achtergrond.5.2.1.9.1 Onder voorbehoud van de bepalingen van 5.2.1.9.2 moeten:- de samengestelde verpakkingen die binnenverpakkingen omvatten dewelke vloeistoffen bevatten,- de enkelvoudige verpakkingen die voorzien zijn van ontgassinginrichtingen, en- de cryogene recipiënten die ontworpen zijn voor <strong>het</strong> vervoer van sterk gekoelde vloeibare gassen,duidelijk gekenmerkt zijn met gelijkaardige oriëntatiepijlen als deze die hieronder aangegeven worden ofals deze die beantwoorden aan de ISO-norm 780:1997. Ze moeten op twee tegenoverstaande zijvlakkenvan <strong>het</strong> collo aangebracht worden en correct naar boven wijzen. Ze moeten zich in een rechthoekig kaderbevinden en afmetingen bezitten die hen duidelijk zichtbaar maken in evenredigheid met de grootte van<strong>het</strong> collo. Een rechthoekige boord weergeven rond de pijlen is optioneel.of5.2.1.9.2 De oriëntatiepijlen zijn niet vereist op colli die:Twee zwarte of rode pijlen op een witte achtergrondof op een achtergrond van een voldoende contrasterende kleur.De rechthoekige boord is optioneel.a) drukrecipiënten bevatten, met uitzondering van de cryogene recipiënten;b) gevaarlijke goederen bevatten in binnenverpakkingen met een inhoud van niet meer dan 120 ml, entussen de binnenverpakkingen en de buitenverpakkingen voldoende absorberend materiaal om devloeibare inhoud volledig te absorberen;c) infectueuze (besmettelijke) stoffen van klasse 6.2 bevatten in primaire recipiënten met een inhoud vanniet meer dan 50 ml;d) radioactieve stoffen van klasse 7 bevatten in colli van type IP-2, IP-3, A, B(U), B(M) of C;e) voorwerpen bevatten die lekdicht zijn in alle oriëntaties (bijvoorbeeld thermometers die alcohol of kwikbevatten, spuitbussen (aërosolen), enz.) ; off) samengestelde verpakkingen bevatten met hermetisch gesloten binnenverpakkingen die elk tenhoogste 500 ml bevatten.5.2.1.9.3 Pijlen met andere doeleinden dan <strong>het</strong> aangeven van de correcte oriëntatie van <strong>het</strong> collo mogen nietaangebracht worden op een collo dat conform deze onderafdeling gekenmerkt is.5.2-3


5.2.2 Etiketteren van colli5.2-4OPMERKING.Voor de etikettering worden de kleine containers beschouwd als colli.5.2.2.1 Voorschriften voor <strong>het</strong> etiketteren5.2.2.1.1 Voor elke stof of voorwerp opgenomen in de tabel A van hoofdstuk 3.2 moeten de etiketten opgenomen inde kolom (5) aangebracht worden, tenzij anders bepaald wordt in een bijzondere bepaling van kolom (6).5.2.2.1.2 De etiketten mogen vervangen worden door onuitwisbare kentekens die volledig overeenstemmen met devoorgeschreven modellen.5.2.2.1.3 - }5.2.2.1.5 } (voorbehouden)5.2.2.1.6 Onder voorbehoud van de bepalingen van 5.2.2.2.1.2 moeten alle etiketten:a) moeten aangebracht worden op <strong>het</strong>zelfde oppervlak van <strong>het</strong> collo, indien de afmetingen van <strong>het</strong> collodit toelaten; bij de colli van de klassen 1 en 7 moeten deze aangebracht worden bij <strong>het</strong> kenteken diede officiële benaming voor <strong>het</strong> vervoer aanduidt;b) moeten op danige wijze op <strong>het</strong> collo aangebracht worden dat ze noch bedekt noch verbergen wordtdoor om <strong>het</strong> even welk deel of element van de verpakking of door enig ander etiket of kenteken;c) moeten naast elkaar geplaatst worden wanneer meer dan één etiket vereist is.Indien een collo een zodanige grillige vorm of kleine omvang heeft dat een etiket niet op bevredigendewijze kan worden aangebracht, mag <strong>het</strong> etiket door middel van een koord of een ander geschikt middelaan <strong>het</strong> collo worden bevestigd.5.2.2.1.7 De IBC’s met een inhoud van meer dan 450 liter en de grote verpakkingen moeten voorzien zijn vanetiketten op twee tegenoverliggende zijden.5.2.2.1.8 Bijzondere voorschriften voor de etikettering van colli van ontplofbare stoffen en voorwerpen alsmilitaire zendingenBij <strong>het</strong> vervoer van militaire zendingen, in de zin van 1.5.2, als wagenlading of volledige lading, is <strong>het</strong> nietnoodzakelijk de colli te voorzien van gevaarsetiketten voorgeschreven in kolom (5) van de tabel A vanhoofdstuk 3.2, op voorwaarde dat de samenladingsverboden voorgeschreven in 7.5.2 gerespecteerdworden op basis van de vermeldingen in <strong>het</strong> vervoerdocument volgens 5.4.1.2.1 f).5.2.2.1.9 Bijzondere voorschriften voor de etikettering van zelfontledende stoffen en organische peroxidena) Het etiket dat overeenkomt met model Nr. 4.1 duidt op zichzelf aan dat <strong>het</strong> product brandbaar kanzijn, en een etiket dat overeenkomt met <strong>het</strong> model Nr. 3 is dus niet vereist. Bovendien moet een etiketdat overeenkomt met <strong>het</strong> model Nr. 1 aangebracht worden bij zelfontledende stoffen van <strong>het</strong> type B,tenzij de bevoegde overheid voor een specifieke verpakking een afwijking toestaat omdat ze vanoordeel is, volgens de beproevingsresultaten, dat de zelfontledende stof in deze verpakking geenontplofbaar gedrag vertoont;b) Het etiket dat overeenkomt met model Nr. 5.2 duidt op zichzelf aan dat <strong>het</strong> product brandbaar kanzijn, en een etiket dat overeenkomt met <strong>het</strong> model Nr. 3 is dus niet vereist. Bovendien moeten hiernavolgende etiketten aangebracht worden in volgende gevallen:i) een etiket dat overeenkomt met model Nr. 1 bij de organische peroxiden van <strong>het</strong> type B, tenzij debevoegde overheid voor een specifieke verpakking een afwijking toestaat omdat ze van oordeelis, volgens de beproevingsresultaten, dat <strong>het</strong> organische peroxide in deze verpakking geenontplofbaar gedrag vertoont;ii)een etiket dat overeenkomt met model Nr. 8 indien de stof beantwoordt aan de criteria vanverpakkingsgroepen I of II voor de klasse 8.Voor de met naam genoemde zelfontledende stoffen en organische peroxiden zijn de aan te brengenetiketten opgenomen respectievelijk in de lijsten van 2.2.41.4 en 2.2.52.4.5.2.2.1.10 Bijzondere voorschriften voor de etikettering van colli van infectueuze stoffenNaast de etiketten die overeenkomen met model Nr. 6.2 moeten de colli van infectueuze stoffenbovendien voorzien zijn van alle andere etiketten vereist door de aard van de inhoud.5.2.2.1.11 Bijzondere bepalingen voor de etikettering van radioactieve stoffen5.2.2.1.11.1 Op elk collo, oververpakking en container die radioactieve stoffen bevat, behalve wanneer vergrotemodellen van etiketten gebruikt worden conform 5.3.1.1.3, moeten tenminste twee etiketten aangebrachtzijn die overeenkomen met modellen Nr. 7A, 7B en 7C, naargelang de categorie van deze verpakking,oververpakking of container (zie 5.1.3.5.4). De etiketten moeten aangebracht worden aan de buitenzijdeop twee tegenoverliggende zijden voor een collo en op de vier zijden voor een container. Op elkeoververpakking die radioactieve stoffen bevat, moeten minstens twee etiketten aangebracht worden op


twee tegenoverliggende zijden. Bovendien moeten op elke verpakking, oververpakking en container, dieandere splijtstoffen bevatten dan de vrijgestelde splijtstoffen volgens 6.4.11.2, de etiketten aangebrachtworden die overeenkomen met model Nr. 7E, deze etiketten moeten, indien <strong>het</strong> geval zich voordoet,aangebracht worden naast de etiketten van radioactieve stoffen. De etiketten mogen de kentekensbeschreven in 5.2.1 niet bedekken. Elk etiket dat geen betrekking heeft op de inhoud moet bedekt ofverwijderd worden.5.2.2.1.11.2 Elk etiket dat overeenkomt met de modellen Nr. 7A, 7B en 7C moet volgende inlichtingen bevatten:a) Inhoud:i) behalve voor de LSA-I stoffen, de na(a)m(en) van <strong>het</strong> (de) radionuclide(n) aangeduid in de tabel2.2.7.2.2.1, door gebruik te maken van de symbolen die erin opgenomen zijn. Bij mengsels vanradionucliden moet men de meest beperkende nucliden opsommen, in de mate dat debeschikbare plaats op de lijn <strong>het</strong> toelaat. De LSA- of SCO-categorie moet aangeduid worden op<strong>het</strong> eind van de na(a)m(en) van <strong>het</strong> (de) radionuclide(n). De vermeldingen “LSA-II”, “LSA-III,SCO-I” en “SCO-II”;ii)bij de LSA-I stoffen is enkel de vermelding “LSA-I” vereist; <strong>het</strong> is niet noodzakelijk de naam van<strong>het</strong> radionuclide te vermelden;b) Activiteit : de maximale activiteit van de radioactieve inhoud tijdens <strong>het</strong> vervoer, uitgedrukt inbecquerel (Bq) met <strong>het</strong> geëigend SI-symbool als voorvoegsel (zie 1.2.2.1). Voor de splijtstoffen magmen in de plaats van de activiteit de massa splijtstof (of de massa van ieder splijtbaar nuclide voormengsels, in voorkomend geval) aangeven, uitgedrukt in gram (g), of in een veelvoud van gramaangeduid worden in plaats van de activiteit.c) Voor de oververpakkingen en de containers moeten de rubrieken “inhoud” en “activiteit” dievoorkomen op <strong>het</strong> etiket de inlichtingen verstrekken die vereist zijn in de alinea’s a) en b) hiervoor,respectievelijk, opgeteld voor de totale inhoud van de oververpakking of van de container; op deetiketten van oververpakkingen en containers waarin gemengde ladingen van colli met verschillenderadio-isotopen verzameld zijn, mogen deze rubrieken de vermelding “Zie vervoerdocument” bevatten;d) Transportindex (TI): <strong>het</strong> getal dat conform 5.1.5.3.1 en 5.1.5.3.2 bekomen wordt (de rubriektransportindex is niet vereist voor de categorie WIT-I).5.2.2.1.11.3 Op elk etiket dat overeenkomt met <strong>het</strong> model Nr. 7E moet de criticaliteitsindex (CSI) aangeduid worden dievermeld is in <strong>het</strong> goedkeuringscertificaat van de bijzondere overeenkomst of <strong>het</strong> goedkeuringscertificaatvan <strong>het</strong> model van collo afgeleverd door de bevoegde overheid.5.2.2.1.11.4 Bij de oververpakkingen en de containers moet de criticaliteitsindex (CSI) die voorkomt op <strong>het</strong> etiket, deinlichtingen verstrekken die vereist zijn in 5.2.2.1.11.3 samengeteld voor de totale inhoud aan splijtstoffenvan de oververpakking of van de container.5.2.2.1.11.5 In alle gevallen van internationaal vervoer van colli waarvoor goedkeuring van <strong>het</strong> model of van dezending door de bevoegde overheid vereist is en waarvoor verschillende goedkeuringsmodaliteiten vantoepassing zijn in de diverse landen die bij de zending betrokken zijn, dient de etikettering overeen testemmen met <strong>het</strong> certificaat van <strong>het</strong> land van oorsprong van <strong>het</strong> model.5.2.2.2 Voorschriften voor de etiketten5.2.2.2.1 De etiketten moeten voldoen aan de hierna volgende voorschriften en overeenkomen, voor wat betreftkleur, conventionele tekens et de modellen van etiketten die weergegeven zijn in 5.2.2.2.2. Deovereenstemmende modellen die door de andere vervoerswijzen geëist worden, met minieme afwijkingendie de klaarblijkelijke betekenis van <strong>het</strong> etiket niet beïnvloeden, zijn eveneens aanvaardbaar.OPMERKING.In de geëigende gevallen worden de etiketten in 5.2.2.2.2 getoond met een boord in streepjeslijn langs de buitenkant,zoals voorzien in 5.2.2.2.1.1. Deze boord is niet nodig indien <strong>het</strong> etiket aangebracht is op een achtergrond van eencontrasterende kleur.5.2.2.2.1.1 Alle etiketten moeten de vorm hebben van een op de punt geplaatst vierkant (ruitvormig) met minstens100 mm zijde. Ze zijn langsheen hun ganse omtrek voorzien van een lijn die op 5 mm van de rand isaangebracht. In de bovenste helft van <strong>het</strong> etiket moet de lijn dezelfde kleur hebben als <strong>het</strong> symbool, en inde onderste helft dezelfde kleur als <strong>het</strong> cijfer in de onderste hoek. De etiketten moeten aangebracht wordenop een achtergrond van een contrasterende kleur, of omgeven worden door een boord in volle lijn of instreepjeslijn. De etiketten mogen kleiner zijn indien dit omwille van de afmetingen van <strong>het</strong> collo nodig is; zemoeten echter goed zichtbaar blijven.5.2.2.2.1.2 Indien <strong>het</strong> - omwille van de vorm, plaatsing en bevestigingssysteem voor <strong>het</strong> vervoer van de flessen metgassen van de klasse 2 - nodig is om de etiketten op <strong>het</strong> niet cilindrisch (gewelfd) deel van deze flessenaan te brengen, mogen gelijkaardige etiketten gebruikt worden als deze voorgeschreven door onderhavigeafdeling, maar met kleinere afmetingen overeenkomstig ISO norm 7225:2006 ”Gasflessen –Gevaarsetiketten”.In weerwil van de voorschriften van 5.2.2.1.6 mogen de etiketten zich overlappen in de mate die voorzienwordt door de norm ISO 7225:2005. De etiketten die <strong>het</strong> hoofdgevaar weergeven en de cijfers die op alle5.2-5


gevaarsetiketten voorkomen moeten evenwel volledig zichtbaar zijn en de symbolen moeten herkenbaarblijven.De lege niet gereinigde drukrecipiënten voor de gassen van klasse 2 mogen met niet meer geldige ofbeschadigde etiketten vervoerd worden teneinde ze – al naargelang van <strong>het</strong> geval – te vullen of tecontroleren, en er een nieuw etiket op aan te brengen conform de in voege zijnde reglementeringen, ofteneinde <strong>het</strong> drukrecipiënt te elimineren.5.2.2.2.1.3 Behalve bij de etiketten voor de subklassen 1.4, 1.5 en 1.6 van de klasse 1, moet de bovenste helft van deetiketten <strong>het</strong> symbool bevatten, en de onderste helft:a) Het nummer van de klasse voor de klassen 1, 2, 3, 5.1, 5.2, 7, 8 en 9;b) Het cijfer 4 voor de klassen 4.1, 4.2 en 4.3;c) Het cijfer 6 voor de klassen 6.1 en 6.2.De etiketten mogen conform 5.2.2.2.1.5 een tekst bevatten, zoals <strong>het</strong> UN-nummer of de woorden die deaard van <strong>het</strong> risico omschrijven (bijvoorbeeld “brandbaar”), op voorwaarde dat deze tekst de anderevoorgeschreven elementen van <strong>het</strong> etiket niet maskeert of er <strong>het</strong> belang niet van vermindert.5.2.2.2.1.4 Bovendien moeten, behalve bij de subklassen 1.4, 1.5 en 1.6 op de etiketten van de klasse 1 in deonderste helft, boven <strong>het</strong> nummer van de klasse, <strong>het</strong> nummer van de subklasse en de letter van decompatibiliteitsgroep van de stof of <strong>het</strong> voorwerp vermeld worden. Op de etiketten van de subklassen 1.4,1.5 en 1.6 is in de bovenste helft <strong>het</strong> nummer van de subklasse vermeld, in de onderste helft <strong>het</strong> nummervan de klasse en de letter van de compatibiliteitsgroep.5.2.2.2.1.5 Op de andere etiketten dan deze van de klasse 7 mag de ruimte onder <strong>het</strong> conventioneel teken (behalve<strong>het</strong> nummer van de klasse) geen andere tekst bevatten dan de facultatieve aanduidingen over de aard van<strong>het</strong> gevaar en de te nemen voorzorgen bij de behandeling.5.2.2.2.1.6 De conventionele tekens, de tekst en de nummers moeten goed leesbaar en onuitwisbaar zijn, en moetenin <strong>het</strong> zwart op alle etiketten aangebracht zijn, behalve:a) <strong>het</strong> etiket van de klasse 8, waarop de eventuele tekst en <strong>het</strong> nummer van de klasse in <strong>het</strong> wit moetenvoorkomen;b) de etiketten met groene, rode of blauwe achtergrond, waarop <strong>het</strong> conventioneel teken, de tekst en <strong>het</strong>nummer van de klasse in <strong>het</strong> wit mogen voorkomen;c) op <strong>het</strong> etiket van de klasse 5.2, waarop <strong>het</strong> symbool in <strong>het</strong> wit mag voorkomen; end) op <strong>het</strong> etiket dat beantwoordt aan model 2.1, aangebracht op de gasflessen en gaspatronen voor degassen van de UN-nummers 1011, 1075, 1965 en 1978, waarop ze mogen voorkomen in de kleur vande recipiënt indien <strong>het</strong> contrast voldoende groot is.5.2.2.2.1.7 Alle etiketten moeten zonder zichtbare kwaliteitsvermindering aan weer en wind kunnen weerstaan.5.2-6


5.2.2.2.2 Modellen van etikettenGEVAAR KLASSE 1Ontplofbare stoffen en voorwerpen(Nr. 1)Sub-klassen 1.1, 1.2 en 1.3Conventioneel teken (ontploffende bom): zwart op oranje achtergrond; cijfer “1” in de onderste hoek(Nr. 1.4)Sub-klasse 1.4(Nr. 1.5)Sub-klasse 1.5(Nr. 1.6)Sub-klasse 1.6Zwarte cijfers op oranje achtergrond. Ze moeten ongeveer 30 mm hoog en 5 mm dik zijn(voor een etiket van 100 mm x 100 mm); cijfer “1” in de onderste hoek* * Aanduiding van de sub-klasse – niet invullen wanneer de ontplofbare eigenschappen een bijkomend gevaar zijn* Aanduiding van de compatibiliteitsgroep – niet invullen wanneer de ontplofbare eigenschappen een bijkomend gevaar zijnGEVAAR KLASSE 2Gassen(Nr. 2.1)Brandbare gassenConventioneel teken (vlam): zwart of wit [behalve volgens5.2.2.2.1.6 d)] op rode achtergrond; cijfer “2” in de onderste hoek(Nr. 2.2)Niet brandbare, niet giftige gassenConventioneel teken (gasfles): zwart of witop groene achtergrond; cijfer “2” in de onderste hoekGEVAAR KLASSE 3Brandbare vloeistoffen(Nr. 2.3)Giftige gassenConventioneel teken (doodshoofd op twee gekruiste beenderen):zwart op witte achtergrond; cijfer “2” in de onderste hoek(Nr. 3)Conventioneel teken (vlam): zwart of witop rode achtergrond; cijfer “3” in de onderste hoek5.2-7


GEVAAR KLASSE 4.1Brandbare vaste stoffen,zelfontledende stoffen engedesensibiliseerde ontplofbarevaste stoffenGEVAAR KLASSE 4.2Voor zelfontbranding vatbarestoffenGEVAAR KLASSE 4.3Stoffen die in contact met water brandbare gassenontwikkelen(Nr. 4.1)Conventioneel teken (vlam): zwart opwitte achtergrond, met zeven verticalerode strepen; cijfer “4” in de onderstehoekGEVAAR KLASSE 5.1Oxiderende stoffen(Nr. 4.2)Conventioneel teken (vlam): zwart opwitte achtergrond (bovenste helft) enrode achtergrond (onderste helft); cijfer“4” in de onderste hoekGEVAAR KLASE 5.2Organische peroxiden(Nr. 4.3)Conventioneel teken (vlam): zwart of wit op blauweachtergrond; cijfer “4” in de onderste hoek(Nr. 5.1)(Nr. 5.2)GEVAAR KLASSE 6.1Giftige stoffenConventioneel teken (vlam boven een cirkel):zwart op gele achtergrond;cijfer “5.1” in de onderste hoekConventioneel teken (vlam):zwart of wit op rode achtergrond (bovenste helft) en gele achtergrond(onderste helft);cijfer “5.2” in de onderste hoekGEVAAR KLASSE 6.2Infectueuze (besmettelijke) stoffen(Nr. 6.1)Conventioneel teken (doodshoofd op twee gekruiste beenderen):zwart op witte achtergrond; cijfer “6” in de onderste hoek(Nr. 6.2)Op de onderste helft van <strong>het</strong> etiket mogen volgende opschriftenvoorkomen : “INFECTUEUZE (BESMETTELIJKE) STOFFEN”en “IN GEVAL VAN BESCHADIGING OF LEK ONMIDDELLIJK DE OVERHEDENVAN VOLKSGEZONDHEID VERWITTIGEN”Conventioneel teken (drie sikkels op een cirkel) en de opschriftenzwart op witte achtergrond;cijfer “6” in de onderste hoek5.2-8


GEVAAR KLASSE 7Radioactieve stoffen(Nr. 7A)Categorie I – WitSymbool (klaverblad) : zwart op witteachtergrond; tekst (verplicht): zwart in deonderste helft van <strong>het</strong> etiket:“RADIOACTIVE”“CONTENTS …”“ACTIVITY …”Het woord “RADIOACTIVE” moet gevolgd(Nr. 7B)Categorie II – Geel(Nr. 7C)Categorie III – GeelSymbool (klaverblad): zwart op gele achtergrond met witte rand (bovenste helft) en witteachtergrond ( onderste helft); tekst (verplicht): zwart in de onderste helft van <strong>het</strong> etiket:“RADIOACTIVE”“CONTENTS …”“ACTIVITY …”In een rechthoekige zwarte omlijsting: “TRANSPORT INDEX”Het woord “RADIOACTIVE” moet gevolgd worden doorworden door een verticale rode streep; twee verticale rode strepen drie verticale rode strepencijfer “7” in de onderste hoekcijfer “7” in de onderste hoek(Nr. 7E)Splijtstoffen van de klasse 7witte achtergrond;Tekst (verplicht) : zwart in de bovenste helft van <strong>het</strong> etiket : “FISSILE”In een rechthoekige zwarte omlijsting in de onderste helft van <strong>het</strong> etiket : “CRITICAL SAFETY INDEX”;cijfer “7” in de onderste hoekGEVAAR KLASSE 8Bijtende stoffenGEVAAR KLASSE 9Gevaarlijke stoffen en voorwerpen(Nr. 8)Conventioneel teken (twee reageerbuisjes van waaruit vloeistoffen opeen hand en op een metaal vallen): zwart op witte achtergrond(bovenste helft); en zwarte achtergrond met witte rand (onderstehelft); wit cijfer “8” in de onderste hoek(Nr. 9)Conventioneel teken (zeven verticale strepen op de bovenste helft) :zwart op witte achtergrond; onderlijnd cijfer “9” in de onderste hoek5.2-9


Hoofdstuk 5.3 - Etiketteren (grote etiketten) en kenmerkenOPMERKING.Voor de kenmerking en etikettering van containers, MEGC’s, tankcontainers en mobiele tanks van een vervoer dat deeluitmaakt van een transportketting met een zeetraject, zie ook 1.1.4.2.1.5.3.1 Etiketteren (grote etiketten)5.3.1.1 Algemene bepalingen5.3.1.1.1 De grote etiketten moeten aangebracht worden op de buitenwand van grote containers, MEGC’s,tankcontainers, mobiele tanks en wagons volgens de voorschriften van de onderhavige afdeling. Voor degevaarlijke goederen vervat in een grote container, MEGC, tankcontainer, mobiele tank of wagon moetende grote etiketten overeenstemmen met de etiketten voorgeschreven in de kolom (5) en, bij voorkomendgeval, de kolom (6) van de tabel A van hoofdstuk 3.2 en met de specificaties van 5.3.1.7. De groteetiketten moeten aangebracht worden op een achtergrond van een contrasterende kleur, of omgevenworden door een boord in volle lijn of in streepjeslijn.OPMERKING.Voor de rangeeretiketten nr.13 en 15, zie eveneens afdeling 5.3.4.5.3.1.1.2 Bij de klasse 1 moeten de compatibiliteitsgroepen niet aangeduid worden op, de grote etiketten indien dewagon of de grote container stoffen of voorwerpen bevat van meerdere compatibiliteitsgroepen.De wagons of grote containers die stoffen of voorwerpen bevatten van meerdere sub-klassen zullenslechts voorzien zijn van grote etiketten die overeenstemmen met <strong>het</strong> model van de gevaarlijkste subklasse,met volgende volgorde:1.1 (gevaarlijkste), 1.5, 1.2, 1.3, 1.6, 1.4 (minst gevaarlijke).Grote etiketten zijn niet vereist voor <strong>het</strong> vervoer van de ontplofbare stoffen en voorwerpen van subklasse1.4, compatibiliteitsgroep S.Wanneer stoffen met classificatiecode 1.5 D vervoerd worden met stoffen of voorwerpen van de subklasse1.2, moeten op de wagon of de grote container grote etiketten aangebracht worden van de subklasse1.1.De wagons en de grote containers waarin colli geladen zijn die als militaire zending vervoerd worden, in dezin van 1.5.2, en die overeenkomstig 5.2.2.1.8 niet voorzien zijn van gevaarsetiketten, moeten op hunbeide zijden, voor de wagons, en op de vier zijden, voor de grote containers, voorzien zijn van de groteetiketten aangeduid in kolom (5) van tabel A van hoofdstuk 3.2.5.3.1.1.3 Bij de klasse 7 moet <strong>het</strong> grote etiket van <strong>het</strong> hoofdgevaar overeenstemmen met model nr. 7Dgespecificeerd in 5.3.1.7.2. Dit grote etiket is niet vereist voor wagons of grote containers die vrijgesteldecolli vervoeren.Wanneer voorgeschreven wordt dat op de wagons, grote containers, MEGC’s, tankcontainers of mobieletanks zowel de etiketten als de grote etiketten van de klasse 7 moeten aangebracht worden, is <strong>het</strong>mogelijk enkel de vergrote modellen van de voorgeschreven etiketten aan te brengen, die tegelijk dienstdoen als de voorgeschreven etiketten en de grote etiketten van <strong>het</strong> model nr. 7D.5.3.1.1.4 Het is niet noodzakelijk een groot etiket van nevengevaar aan te brengen op grote containers, MEGC’s,tankcontainers, mobiele tanks en wagons die goederen bevatten van meerdere klassen indien <strong>het</strong> gevaardat overeenstemt met dit groot etiket reeds is aangebracht met een groot etiket voor hoofd- ofnevengevaar.5.3.1.1.5 De grote etiketten, die geen betrekking hebben op de vervoerde gevaarlijke goederen of op de resten vandeze goederen, moeten verwijderd of afgedekt worden.5.3.1.1.6 Wanneer de grote etiketten aangebracht zijn op neerklapbare borden, moeten deze zodanig ontworpen envastgezet zijn dat ze gedurende <strong>het</strong> vervoer niet kunnen neerklappen of loskomen van hun houder (in <strong>het</strong>bijzonder ten gevolge van schokken of niet bedoelde handelingen).5.3.1.2 Etiketteren van grote containers, MEGC’s, tankcontainers en mobiele tanksDe grote etiketten moeten aangebracht worden op beide zijkanten en beide uiteinden van de grotecontainer, MEGC, tankcontainer of mobiele tank.Wanneer de tankcontainer of mobiele tank meerdere compartimenten bezit en twee of meer verschillendegevaarlijke goederen vervoert dienen op beide zijkanten, ter hoogte van de compartimenten in kwestie, degepaste grote etiketten aangebracht te worden; op de twee uiteinden moet een groot etiket aangebrachtworden van elk model dat op iedere zijkant voorkomt.5.3.1.3 Etiketteren van de draagwagons van grote containers, MEGC’s, tankcontainers of mobiele tanksOpmerking: voor etiketteren van de draagwagons gebruikt voor spoor/wegverkeer, zie 1.1.4.4Indien de grote etiketten die aangebracht zijn op de grote containers, MEGC’s, tankcontainers of mobieletanks niet zichtbaar zijn aan de buitenzijde van de draagwagon, moeten dezelfde grote etiketten eveneens5.3-1


aangebracht worden op de beide langszijden van de wagon. Behalve bij deze uitzondering is <strong>het</strong> nietnoodzakelijk grote etiketten op de draagwagon aan te brengen.5.3.1.4 Etiketteren van wagons voor los gestort vervoer, tankwagons, batterijwagons en wagons metafneembare tanksDe grote etiketten moeten aangebracht worden op de beide langszijden van de wagon.Wanneer de tankwagon of de op de wagon vervoerde afneembare tank meerdere compartimenten beziten twee of meer verschillende gevaarlijke goederen vervoert dienen op beide zijkanten, ter hoogte van decompartimenten in kwestie, de gepaste grote etiketten aangebracht te worden. Indien in dit geval echterdezelfde grote etiketten vereist zijn voor alle compartimenten worden ze slechts één keer aangebracht opbeide zijkanten van de wagon.Wanneer meerdere grote etiketten vereist zijn voor éénzelfde compartiment moeten die grote etikettennaast elkaar aangebracht worden.5.3.1.5 Etiketteren van wagons die enkel colli vervoerenDe grote etiketten moeten aangebracht worden op de beide langszijden.5.3.1.6 Etiketteren van de lege tankwagons, batterijwagons, tankcontainers, MEGC’s en mobiele tanks envan de lege wagons en grote containers voor los gestort vervoerOp de lege niet gereinigde, niet ontgaste of niet ontsmette tankwagons, wagons met afneembare tanks,batterijwagons, tankcontainers, MEGC’s en mobiele tanks, evenals op de lege niet gereinigde of nietontsmette wagons en grote containers voor los gestort vervoer moeten de grote etiketten vereist voor devoorgaande lading aangebracht blijven.5.3.1.7 Eigenschappen van de grote etiketten5.3.1.7.1 Behalve wanneer <strong>het</strong> grote etiketten van de klasse 7 betreft, zoals aangeduid in 5.3.1.7.2, moet een grootetiket :a) Tenminste 250 mm bij 250 mm zijn, met een omtreklijn op 12,5 mm evenwijdig aan de rand. In debovenste helft van <strong>het</strong> etiket moet de lijn dezelfde kleur hebben als <strong>het</strong> symbool, en in de onderstehelft dezelfde kleur als <strong>het</strong> cijfer in de onderste hoek;b) Overeenstemmen, wat kleur en <strong>het</strong> symbool betreft, met <strong>het</strong> etiket van <strong>het</strong> <strong>betreffende</strong> gevaarlijk goed(zie 5.2.2.2);c) Het nummer of de cijfers bevatten (en voor de goederen van de klasse 1, de letter van decompatibiliteitsgroep) die in 5.2.2.2 voorgeschreven worden voor <strong>het</strong> etiket van <strong>het</strong> <strong>betreffende</strong>gevaarlijk goed, in cijfers van tenminste 25 mm hoog, in.De bepalingen van 5.2.2.1.2 moeten eveneens toegepast worden.5.3.1.7.2 Bij de klasse 7 moet <strong>het</strong> groot etiket tenminste 250 mm bij 250 mm zijn met een zwarte lijn op 5 mm enevenwijdig aan de rand, en verder met een uitzicht zoals op de figuur hierna aangegeven (model nr. 7D).Het cijfer “7” moet een minimale hoogte hebben van 25 mm. De bovenste helft van de achtergrond van <strong>het</strong>groot etiket is geel, de onderste helft is wit; <strong>het</strong> klaverblad en de tekst zijn zwart. Het gebruik van <strong>het</strong>woord “RADIOACTIVE” in de onderste helft is optioneel zodat deze ruimte kan gebruikt worden voor <strong>het</strong>weergeven van <strong>het</strong> UN-nummer voor de zending.5.3-2


Groot etiket voor de radioactieve stoffen van de klasse 7(Nr 7D)Conventioneel teken (klaverblad) : zwart; bovenste helft geel,met een witte rand, onderste helft wit;<strong>het</strong> woord RADIOACTIVE of, op de plaats ervan, wanneer <strong>het</strong> is voorgeschreven,<strong>het</strong> geschikt UN-nummer (zie 5.3.2.1.2) moet voorkomen op de onderste helft;cijfer “7” in de onderste hoek5.3.1.7.3 Bij de tankcontainers met een inhoud van niet meer dan 3m³ mogen de grote etiketten vervangen wordendoor etiketten die overeenstemmen met 5.2.2.2.5.3.1.7.4 Bij de wagons mogen de grote etiketten verminderd worden tot 150 mm bij 150 mm. In dit geval zijn deandere afmetingen, vastgelegd voor de symbolen, cijfers en letters, niet van toepassing.5.3.2 Oranje kenmerking5.3.2.1 Algemene bepalingen <strong>betreffende</strong> de oranje kenmerkingOpmerking: voor <strong>het</strong> aanbrengen van oranje schilden op draagwagons die gebruikt worden in <strong>het</strong> spoor/wegverkeer,zie 1.1.4.45.3.2.1.1 Bij <strong>het</strong> vervoer van goederen, waarvoor in de kolom (20) van de Tabel A van hoofdstuk 3.2 eenidentificatienummer van <strong>het</strong> gevaar is opgenomen, moet aan elke langszijde van- tankwagons,- batterijwagons,- wagons met afneembare tanks,- tankcontainers,- MEGC’s,- mobiele tanks,- wagons voor los gestort vervoer,- grote en kleine containers voor los gestort vervoer,- wagons en containers waarin radioactieve stoffen verpakt zijn, met slechts één UN-nummer vooruitsluitend gebruik en waarbij geen andere gevaarlijke goederen vervoerd worden,een rechthoekige oranje schild volgens 5.3.2.2.1 duidelijk zichtbaar aangebracht worden. Dit kentekenmag eveneens aangebracht worden op beide langszijden van wagons met een wagenladingsamengesteld uit colli die één en <strong>het</strong>zelfde goed bevatten.5.3-3


5.3.2.1.2 Elk oranje schild moet <strong>het</strong> identificatienummer van <strong>het</strong> gevaar, en <strong>het</strong> UN-nummer opgenomenrespectievelijk in kolom (20) en in kolom (1) van de Tabel A van hoofdstuk 3.2, bevatten van de vervoerdestof, volgens 5.3.2.2.2.5.3-4Als in een tankwagon, batterijwagon, wagon met afneembare tanks, tankcontainer, MEGC of mobiele tankverschillende gevaarlijke stoffen in gescheiden tanks of in verschillende afdelingen van een zelfde tankworden vervoerd, moet de afzender <strong>het</strong> in 5.3.2.1.1 voorgeschreven oranje schild, met deovereenstemmende nummers, duidelijk zichtbaar aan weerszijden van de tanks of afdelingen van tanks enevenwijdig met de lengteas van de wagon, van de tankcontainer of van de mobiele tank aanbrengen.5.3.2.1.3 (Voorbehouden)5.3.2.1.4 (Voorbehouden)5.3.2.1.5 Indien de in 5.3.2.1.1 voorgeschreven oranje schilden, aangebracht op de containers, tankcontainers,MEGC’s en mobiele tanks, van buiten de draagwagon niet goed zichtbaar zijn, moeten dezelfde schildenbovendien op de beide zijkanten van de wagon aangebracht worden.OPMERKING.5.3.2.1.6 (afgeschaft)Deze paragraaf moet niet toegepast worden op de signalisatie met oranje schilden van gesloten wagons of wagons metdekzeil, die tanks met maximale capaciteit van 3000 liter vervoeren.5.3.2.1.7 De voorschriften van 5.3.2.1.1 tot en met 5.3.2.1.5 zijn ook van toepassing op de lege, niet-gereinigde,niet-ontgaste of niet-ontsmette- tankwagons,- batterijwagons,- wagons met afneembare tanks,- tankcontainers,- mobiele tanks en- MEGC’s,evenals op de lege, niet-gereinigde of niet-ontsmette wagons, grote en kleine containers voor losgestortvervoer.5.3.2.1.8 Een oranje schild dat geen betrekking heeft op de vervoerde gevaarlijke goederen of op de restanten vandeze goederen, moet verwijderd of afgedekt worden. Indien de schilden afgedekt worden, moet deafdekking totaal zijn en afdoend blijven na een brand van 15 minuten.5.3.2.2 Specificaties <strong>betreffende</strong> de oranje schilden5.3.2.2.1 Het oranje schild mag retroreflecterend zijn en moet een basis hebben van 40 cm en een hoogte van 30cm; <strong>het</strong> moet een zwarte rand hebben van 15 mm.Het gebruikte materiaal moet weerbestendig zijn en een duurzame signalisatie garanderen. Het schildmag niet loskomen van zijn bevestiging wanneer <strong>het</strong> gedurende 15 minuten omsloten is door een brand.Het moet bevestigd blijven bij om <strong>het</strong> even welke oriëntie van de wagon.De in 5.3.2.1.2 en 5.3.2.1.5 voorgeschreven schilden mogen vervangen worden door een zelfklever, eenschildering of elk ander gelijkwaardig procédé. Deze alternatieve kenmerking moet overeenstemmen metde specificaties die in onderhavige onderafdeling voorzien zijn, met uitzondering van die <strong>betreffende</strong> de in5.3.2.2.1 en 5.3.2.2.2 vermelde weerstand tegen brand.OPMERKING.Bij normaal gebruik zouden de trichromatische kleurcoördinaten van de oranje kleur binnen <strong>het</strong> gebied van dekleurendriehoek moeten liggen dat begrensd wordt door de rechten die door de punten met volgende kleurcoördinatengaan:Trichromatische coördinaten van de hoekpunten van <strong>het</strong> gebied in de kleurendriehoekx 0,52 0,52 0,578 0,618y 0,38 0,40 0,422 0,38Luminantiefactor voor niet-reflecterende kleuren : β ≥ 0,22 en voor reflecterende kleuren : β > 0,12.Middelpuntswaarde E, standaardlichtbron C, normale invalshoek: 45°, afwijking 0°.Coëfficient van lichtintensiteit onder een invalshoek van 5°° en een spreidingshoek van 0,2°: ten mins te 20 candela perlux en per m².5.3.2.2.2 Het identificatienummer van <strong>het</strong> gevaar en <strong>het</strong> UN-nummer moeten uit zwarte cijfers bestaan met eenhoogte van 100 mm en een lijndikte van 15 mm. Het identificatienummer van <strong>het</strong> gevaar moet in <strong>het</strong>bovenste en <strong>het</strong> UN-nummer in <strong>het</strong> onderste deel van <strong>het</strong> schild staan; die twee delen moeten in <strong>het</strong>midden door een horizontale, 15 mm dikke zwarte streep gescheiden zijn (zie 5.3.2.2.3).


Het identificatienummer van <strong>het</strong> gevaar en <strong>het</strong> UN-nummer moeten onuitwisbaar zijn en leesbaar blijvenna een brand van 15 minuten. Verwisselbare cijfers en letters op de schilden, die <strong>het</strong> identificatienummervan <strong>het</strong> gevaar en <strong>het</strong> UN-nummer weergeven, moeten op hun plaats blijven tijdens <strong>het</strong> vervoer en bij om<strong>het</strong> even welke oriëntatie van de wagon.5.3.2.2.3 Voorbeeld van oranje schild met een identificatienummer van <strong>het</strong> gevaar en een UN-nummerIdentificatienummer van <strong>het</strong> gevaar (2 of 3cijfers, die bij voorkomend geval voorafgegaanworden door de letter X, zie 5.3.2.3)UN-nummer (4 cijfers)Oranje achtergrond.Boord, cijfers en dwarsstreep zwart,dikte 15 mm.5.3.2.2.4 Alle afmetingen die in deze onderafdeling gespecificeerd worden mogen een tolerantie vertonen van± 10%.5.3.2.2.5 Wanneer <strong>het</strong> oranje schild aangebracht is op neerklapbare borden, moeten deze zodanig ontworpen envastgezet zijn dat ze gedurende <strong>het</strong> vervoer niet kunnen neerklappen of loskomen van hun houder (in <strong>het</strong>bijzonder ten gevolge van schokken of niet bedoelde handelingen).5.3.2.3 Betekenis van de identificatienummers van <strong>het</strong> gevaar5.3.2.3.1 Het identificatienummer van <strong>het</strong> gevaar voor de stoffen van de klassen 2 t/m 9 bevat twee of drie cijfers.Meestal duiden deze volgende gevaren aan :2 Ontsnappen van gas ten gevolge van druk of van een chemische reactie3 Brandbaarheid van vloeistoffen (dampen) en gassen of voor zelfopwarming vatbare vloeistoffen4 Brandbaarheid van vaste stoffen of voor zelfopwarming vatbare vaste stoffen5 Oxiderende (verbranding bevorderende) werking6 Giftigheid of gevaar voor infectie7 Radioactiviteit8 Bijtende werking9 Gevaar voor een spontane hevige reactOPMERKING.Spontane hevige reacties in de zin van cijfer 9 omvatten de met de aard van de stof samenhangende mogelijkheid vanexplosiegevaar, gevaarlijke ontledings- of polymerisatiereacties, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid warmte ofbrandbare en/of giftige gassen worden ontwikkeld.De verdubbeling van een cijfer duidt op een toename van <strong>het</strong> overeenstemmend gevaar.Wanneer <strong>het</strong> gevaar van een stof op afdoende wijze met één enkel cijfer kan weergegeven worden, wordtaan dit cijfer rechts een nul toegevoegd.De cijfercombinaties 22, 323, 333, 362, 382, 423, 44, 446, 462, 482, 539, 606, 623, 642, 823, 842, 90 en99 hebben evenwel een speciale betekenis (zie 5.3.2.3.2 hierna).5.3-5


Wanneer <strong>het</strong> identificatienummer van <strong>het</strong> gevaar voorafgegaan wordt door de letter "X" betekent dit dat destof op een gevaarlijke wijze met water reageert. Bij zulke stoffen mag slechts na toestemming vandeskundigen water gebruikt worden.Bij de stoffen en voorwerpen van de klasse 1, wordt de classificatiecode volgens kolom (3 b) van de TabelA van hoofdstuk 3.2 gebruikt als identificatienummer van <strong>het</strong> gevaar. De classificatiecode bestaat uit :- <strong>het</strong> nummer van de sub-klasse volgens 2.2.1.1.5 en- de letter van de compatibiliteitsgroep volgens 2.2.1.1.6.5.3.2.3.2 De in kolom (20) van de tabel A van hoofdstuk 3.2 voorkomende identificatienummers van <strong>het</strong> gevaarhebben volgende betekenis:20 verstikkend gas of gas dat geen bijkomend gevaar vertoont;22 sterk gekoeld vloeibaar gas, verstikkend;223 sterk gekoeld vloeibaar gas, brandbaar;225 sterk gekoeld vloeibaar gas, oxiderend (verbranding bevorderend);23 brandbaar gas;238 brandbaar bijtend gas;239 brandbaar gas dat spontaan hevig kan reageren;25 oxiderend gas (verbranding bevorderend);26 giftig gas;263 giftig brandbaar gas;265 giftig oxiderend gas (verbranding bevorderend);268 giftig bijtend gas;28 bijtend gas;285 bijtend oxiderend gas;30 brandbare vloeistof (vlampunt van 23°C t/m 60°C) of brandbare vloeistof of vaste stof in gesmoltentoestand met een vlampunt hoger dan 60°C, verwarmd tot een temperatuur gelijk aan of hoger dan<strong>het</strong> vlampunt, of voor zelfopwarming vatbare vloeistof;323 brandbare vloeistof die met water reageert, waarbij brandbare gassen vrijkomen;X323 brandbare vloeistof die op een gevaarlijke wijze met water reageert 3 , waarbij brandbare gassenvrijkomen;33 zeer brandbare vloeistof (vlampunt lager dan 23°C);333 pyrofore vloeistof;X333 pyrofore vloeistof, die op een gevaarlijke wijze met water reageert 3 ;336 zeer brandbare giftige vloeistof;338 zeer brandbare bijtende vloeistof;X338 zeer brandbare bijtende vloeistof, die op een gevaarlijke wijze met water reageert 3 ;339 zeer brandbare vloeistof, die spontaan hevig kan reageren;36 brandbare vloeistof (vlampunt van 23°C t/m 60°C) die zwak giftig is, of voor zelfverhitting vatbaregiftige vloeistof;362 brandbare giftige vloeistof die met water reageert, waarbij brandbare gassen vrijkomen;X362 brandbare giftige vloeistof die op een gevaarlijke wijze met water reageert 3 , waarbij brandbaregassen vrijkomen;368 brandbare giftige bijtende vloeistof;38 brandbare vloeistof (vlampunt van 23°C t/m 60°C) die zwak bijtend is, of voor zelfverhitting vatbarebijtende vloeistof;382 brandbare bijtende vloeistof die met water reageert, waarbij brandbare gassen vrijkomen;X382 brandbare bijtende vloeistof die op een gevaarlijke wijze met water reageert 3 , waarbij brandbaregassen vrijkomen;3 Water mag slechts na toestemming van deskundigen gebruikt worden5.3-6


39 brandbare vloeistof, die spontaan hevig kan reageren;40 brandbare vaste stof, autoreactieve stof of voor zelfverhitting vatbare stof;423 vaste stof die met water reageert, waarbij brandbare gassen vrijkomen; of brandbare vaste stof diemet water reageert, waarbij brandbare gassen vrijkomen, of voor zelfverhitting vatbare vaste stofdie met water reageert, waarbij brandbare gassen vrijkomenX423 vaste stof die op een gevaarlijke wijze met water reageert 3 , waarbij brandbare gassen vrijkomen, ofbrandbare vaste stof die op een gevaarlijke wijze met water reageert, waarbij brandbare gassenvrijkomen, of voor zelfverhitting vatbare vaste stof die op een gevaarlijke wijze met water reageert,waarbij brandbare gassen vrijkomen 1 ;43 voor zelfontbranding vatbare (pyrofore) vaste stofX432 voor zelfontbranding vatbare (pyrofore) vaste stof die op een gevaarlijke wijze met water reageert,waarbij brandbare gassen vrijkomen 344 brandbare vaste stof bij hoge temperatuur in gesmolten toestand;446 brandbare giftige vaste stof bij hoge temperatuur in gesmolten toestand;46 brandbare of voor zelfverhitting vatbare giftige vaste stof;462 giftige vaste stof die met water reageert, waarbij brandbare gassen vrijkomen;X462 vaste stof die op gevaarlijke wijze met water reageert 3 , waarbij giftige gassen vrijkomen48 brandbare of voor zelfverhitting vatbare bijtende vaste stof;482 bijtende vaste stof die met water reageert, waarbij brandbare gassen vrijkomen;X482 vaste stof die op gevaarlijke wijze met water reageert 3 , waarbij bijtende gassen vrijkomen50 oxiderende stof (verbranding bevorderend);539 brandbaar organisch peroxide;55 sterk oxiderende stof (verbranding bevorderend);556 sterk oxiderende giftige stof (verbranding bevorderend);558 sterk oxiderende bijtende stof (verbranding bevorderend);559 sterk oxiderende stof (verbranding bevorderend), die spontaan hevig kan reageren;56 oxiderende giftige stof (verbranding bevorderend);568 oxiderende giftige bijtende stof (verbranding bevorderend);58 oxiderende bijtende stof (verbranding bevorderend);59 oxiderende stof (verbranding bevorderend), die spontaan hevig kan reageren;60 giftige of zwak giftige stof;606 infectueuze (besmettelijke) stof;623 giftige vloeistof die met water reageert, waarbij brandbare gassen vrijkomen;63 giftige brandbare stof (vlampunt van 23°C t/m 60 °C);638 giftige brandbare bijtende stof (vlampunt van 23°C t/m 60°C);639 giftige brandbare stof (vlampunt niet hoger dan 60°C), die spontaan hevig kan reageren;64 giftige brandbare of voor zelfverhitting vatbare vaste stof;642 giftige vaste stof die met water reageert, waarbij brandbare gassen vrijkomen;65 giftige oxiderende stof (verbranding bevorderend);66 zeer giftige stof;663 zeer giftige brandbare stof (vlampunt niet hoger dan 60°C);664 zeer giftige brandbare of voor zelfverhitting vatbare vaste stof;665 zeer giftige oxiderende stof (verbranding bevorderend);668 zeer giftige bijtende stof;X668 zeer giftige en bijtende stof, die met water op een gevaarlijke wijze reageert 1669 zeer giftige stof, die spontaan hevig kan reageren;68 giftige bijtende stof;5.3-7


69 giftige stof, die spontaan hevig kan reageren;70 radioactieve stof;78 radioactieve bijtende stof;80 bijtende of zwak bijtende stof;X80bijtende of zwak bijtende stof die op een gevaarlijke wijze met water reageert 3 , waarbij brandbaregassen vrijkomen;823 bijtende vloeistof die met water reageert, waarbij brandbare gassen vrijkomen;83 bijtende of zwak bijtende brandbare stof (vlampunt van 23°C t/m 60°C);X83bijtende of zwak bijtende brandbare stof (vlampunt van 23°C t/m 60°C), die op een gevaarlijke wijz emet water reageert 3 ;839 bijtende of zwak bijtende brandbare stof (vlampunt van 23°C t/m 60°C), die spontaan hevig kanreageren;X839 bijtende of zwak bijtende brandbare stof (vlampunt van 23°C t/m 60°C), die spontaan hevig kanreageren en die op een gevaarlijke wijze met water reageert 3 ;84 bijtende brandbare of voor zelfverhitting vatbare vaste stof;842 bijtende vaste stof die met water reageert, waarbij brandbare gassen vrijkomen;85 bijtende of zwak bijtende oxiderende stof (verbranding bevorderend);856 bijtende of zwak bijtende oxiderende giftige stof (verbranding bevorderend);86 bijtende of zwak bijtende giftige stof;88 sterk bijtende stof;X88 sterk bijtende stof die op een gevaarlijke wijze met water reageert 3 ;883 sterk bijtende brandbare stof (vlampunt van 23°C t/m 60°C);884 sterk bijtende brandbare of voor zelfverhitting vatbare vaste stof;885 sterk bijtende oxiderende stof (verbranding bevorderend);886 sterk bijtende giftige stof;X886 sterk bijtende giftige stof die op een gevaarlijke wijze met water reageert 3 ;89 bijtende of zwak bijtende stof, die spontaan hevig kan reageren;90 milieugevaarlijke stof, diverse gevaarlijke stoffen;99 diverse gevaarlijke stoffen op hoge temperatuur.5.3.3 Merkteken voor stoffen op hoge temperatuurOp de tankwagons, tankcontainers, mobiele tanks, speciale wagons of grote containers of speciaaluitgeruste wagons of grote containers waarvoor een kenteken voor stoffen op hoge temperatuur is vereistovereenkomstig de bijzondere bepaling 580, wanneer deze is opgenomen in de kolom (6) van de tabel Avan hoofdstuk 3.2, moet op elke langszijde voor de wagons en op de vier zijden voor de grote containers,tankcontainers en mobiele tanks een driehoekig kenteken aangebracht worden met zijden van ten minste250 mm en die in <strong>het</strong> rood moet worden weergegeven zoals hieronder aangegeven:5.3-8


5.3.4 Rangeeretiketten nr. 13 en 155.3.4.1 Algemene bepalingenDe algemene bepalingen van 5.3.1.1.1, 5.3.1.1.5, 5.3.1.3 t/m 5.3.1.6 zijn eveneens van toepassing op derangeeretiketten nr. 13 en 15.In de plaats van de rangeeretiketten mogen onuitwisbare rangeerkentekens aangebracht worden dienauwkeurig overeenstemmen met de voorgeschreven modellen. Dit kenteken mag echter enkel de rodedriehoek(en) met zwart uitroepteken voorstellen (met een basis van minstens 100 mm en een hoogte vanten minste 70 mm).5.3.4.2 Eigenschappen van de rangeeretiketten nr. 13 en 15De rangeeretiketten nr. 13 en 15 zijn rechthoekig en ten minste van <strong>het</strong> standaardformaat A7 (74 mm x105 mm).Nr. 13 Nr. 155.3.5 Oranje bandRode driehoek met zwart uitroepteken,op een witte achtergrondVoorzichtig rangerenDrie rode driehoeken metzwart uitroeptekenRangeren door afstoten of door heuvelen verboden.Moet vergezeld zijn van een krachtvoertuig. Maggeen andere wagon aanrijden of mag niet door eenandere wagon aangereden worden.De tankwagons bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van vloeibaar gemaakte, sterk gekoelde vloeibare of opgelostegassen moeten voorzien zijn van een ongeveer 30 cm brede niet-reflecterende oranje band 4 , die op halvehoogte rond de tank loopt.5.3.6 Merkteken “milieugevaarlijke stof”Wanneer conform de bepalingen van afdeling 5.3.1 een groot etiket moet aangebracht worden, dienen decontainers, MEGC’s, tankcontainers, mobiele tanks en wagons, die milieugevaarlijke stoffen bevattenwelke voldoen aan de criteria van 2.2.9.1.10, voorzien te zijn van <strong>het</strong> in 5.2.1.8.3 weergegeven merkteken4 Zie 5.3.2.2.1, OPMERKING.5.3-9


5.3-10“mileugevaarlijke stof”. De bepalingen van afdeling 5.3.1 <strong>betreffende</strong> de grote etiketten zijn mutatismutandis van toepassing op <strong>het</strong> merkteken.


Hoofdstuk 5.4 - Documentatie5.4.0 Algemeenheden5.4.0.1 Behalve wanneer elders uitdrukkelijk wordt bepaald, moet elk vervoer van goederen dat door <strong>het</strong> RID wordtgereglementeerd, op passende wijze vergezeld zijn van de in onderhavig hoofdstuk voorgeschrevendocumenten.5.4.0.2 Het is toegelaten gebruik te maken van elektronische gegevensverwerking (EDP – Electronic DataProcessing) of van elektronische gegevensuitwisseling (EDI – Electronic Data Interchange) ter ondersteuningof in plaats van schriftelijke documenten, op voorwaarde dat met de procedures gebruikt voor de verwerking,opslag en behandeling van elektronische gegevens op een minstens gelijkwaardige wijze kan worden voldaanaan papieren documenten, aan de juridische vereisten inzake bewijskracht en de beschikbaarheid vangegevens tijdens <strong>het</strong> vervoer.5.4.0.3 Wanneer de gegevens met betrekking tot de gevaarlijke goederen aan de vervoerder geleverd worden viaEDP- of EDI-technieken, moet de afzender deze gegevens aan de vervoerder kunnen geven op een papierendocument, waarop ze voorkomen in de volgorde die in onderhavig hoofdstuk is voorgeschreven.5.4.1 Vervoerdocument voor gevaarlijke goederen en bijhorende informatie5.4.1.1 Algemene inlichtingen die in <strong>het</strong> vervoerdocument moeten vermeld worden5.4.1.1.1 Behalve <strong>het</strong> kruis dat in <strong>het</strong> daartoe voorziene vak moet worden aangebracht, dient (dienen) <strong>het</strong> (de)vervoerdocument(en) volgende inlichtingen te bevatten <strong>betreffende</strong> elke stof of voorwerp die voor <strong>het</strong>vervoer wordt aangeboden:a) <strong>het</strong> UN-nummer, voorafgegaan door de letters “UN”;b) de officiële vervoersnaam, in voorkomend geval (zie 3.1.2.8.1) aangevuld met de technische naam(zie 3.1.2.8.1.1) tussen haakjes, bepaald volgens 3.1.2;c) - voor de stoffen en voorwerpen van klasse 1: de classificatiecode die in kolom (3b) van tabel A inhoofdstuk 3.2 is aangegeven.Indien in kolom (5) van tabel A in hoofdstuk 3.2 andere nummers van modellen van etikettenvoorkomen dan deze van modellen 1, 1.4, 1.5, 1.6, 13 of 15 moeten deze nummers tussenhaakjes de classificatiecode volgen.- voor de radioactieve stoffen van klasse 7: <strong>het</strong> nummer van de klasse, te weten: “7”.OPMERKING.Zie ook bijzondere bepaling 172 voor de radioactieve stoffen die een bijkomend gevaar opleveren.- voor de stoffen en voorwerpen van de andere klassen: de nummers van modellen van etiketten,die in kolom (5) van tabel A in hoofdstuk 3.2 voorkomen, met uitzondering van rangeeretiket 13,of die vereist zijn in toepassing van een bijzondere bepaling waarnaar in kolom (6) wordtverwezen. Bij meerdere nummers van modellen moeten de nummers die <strong>het</strong> eerste volgentussen haakjes geplaatst worden. Voor de stoffen en voorwerpen waarvoor geen enkel nummervan model van etiket in kolom (5) van tabel A in hoofdstuk 3.2 voorkomt, met uitzondering vanrangeeretiket 13, moet in plaats daarvan hun klasse volgens kolom (3a) aangeven worden.d) in voorkomend geval, de verpakkingsgroep die aan de stof werd toegekend; deze mag voorafgegaanworden door de letters ”VG” (bijvoorbeeld “VG II”) of door de afkorting van “Verpakkingsgroep” in detalen die conform 5.4.1.4.1 gebruikt worden;OPMERKING.Zie bijzondere bepaling 172 b) in hoofdstuk 3.3 voor de radioactieve stoffen van de klasse 7 die een bijkomend gevaaropleveren.e) in voorkomend geval <strong>het</strong> aantal en de beschrijving van de colli [zie ook art. 7§1 h) en i) van <strong>het</strong> CIM].De UNO-codes voor de verpakking mogen enkel gebruikt worden om de beschrijving van de aard van<strong>het</strong> collo aan te vullen [bijvoorbeeld één kist (4G)];OPMERKING : Het aantal, de beschrijving en de inhoud van elke binnenverpakking die vervat is in de buitenverpakkingvan een samengestelde verpakking moet niet aangegeven worden.f) de totale hoeveelheid van elk gevaarlijk goed dat gekenmerkt wordt door zijn UN-nummer, zijnofficiële vervoersnaam en in voorkomend geval een verpakkingsgroep (al naargelang van <strong>het</strong> geval involume of in bruto- of netto massa);OPMERKING.1. (Voorbehouden)2. Voor de in machines of in apparaten vervatte gevaarlijke goederen die in <strong>het</strong> RID gespecificeerd zijn, moet devermelde hoeveelheid de totale hoeveelheid daarin vervatte gevaarlijke goederen zijn, in kilogram of in liter alnaar gelang <strong>het</strong> geval.g) de naam en <strong>het</strong> adres van de afzender [zie ook art. 7§1 b) van <strong>het</strong> CIM];5.4-1


h) de naam en <strong>het</strong> adres van de geadresseerde(n) [zie ook art. 7§1 g) van <strong>het</strong> CIM];i) een verklaring volgens de bepalingen van elk eventueel bijzondere overeenkomst;j) Wanneer een kenteken conform 5.3.2.1 is vereist, moet <strong>het</strong> identificatienummer van <strong>het</strong> gevaarvoorafgaan aan <strong>het</strong> UN-nummer.Het identificatienummer van <strong>het</strong> gevaar moet eveneens vermeld worden wanneer een wagon geladenmet colli met één en <strong>het</strong>zelfde goed, voorzien zijn van een kenmerking volgens 5.3.2.1.De plaats en de volgorde van deze gegevens in <strong>het</strong> vervoerdocument mogen vrij gekozen worden. Degegevens a), b), c), d) moeten echter in de hierboven gebruikte volgorde [met andere woorden a), b), c),d)] vermeld worden; dit zonder tussenvoeging van andere gegevens, behalve die welke in <strong>het</strong> RIDvoorzien zijn.Voorbeelden van toegelaten omschrijvingen van gevaarlijke goederen:“UN 1098 ALLYLALCOHOL, 6.1 (3), I” of“UN 1098 ALLYLALCOHOL, 6.1 (3), VG I”,Wanneer een signalisatie conform 5.3.2.1 is vereist, moeten a), b), c), d) en j) in de volgorde j), a), b), c),d); dit zonder tussenvoeging van andere gegevens, behalve die welke door <strong>het</strong> RID voorzien zijn.Voorbeelden van toegelaten omschrijvingen van gevaarlijke goederen, rekening houdend met designalisatie conform 5.3.2.1:“663, UN 1098 ALLYLALCOHOL, 6.1 (3), I” of“663, UN 1098 ALLYLALCOHOL, 6.1 (3), VG I”,5.4.1.1.2 De in <strong>het</strong> vervoerdocument vereiste gegevens moeten leesbaar zijn.Ofschoon in hoofdstuk 3.1 en in tabel A van hoofdstuk 3.2 gebruik gemaakt wordt van hoofdletters om deelementen aan te duiden die deel moeten uitmaken van de officiële vervoersnaam, en ofschoonhoofdletters en kleine letters gebruikt worden in onderhavig hoofdstuk om de gegevens aan te duiden dievereist zijn in <strong>het</strong> vervoerdocument, mag men vrij kiezen of men deze gegevens in hoofdletters of in kleineletters in <strong>het</strong> vervoerdocument vermeldt.5.4.1.1.3 Bijzondere bepalingen <strong>betreffende</strong> afvalstoffen5.4.1.1.4 (Afgeschaft)Wanneer afvalstoffen vervoerd worden die gevaarlijke goederen bevatten (andere dan radioactieveafvalstoffen), moet de officiële benaming voor <strong>het</strong> vervoer voorafgegaan worden door <strong>het</strong> woord“ AFVALSTOF[FEN] ” , tenzij deze term al deel uitmaakt van de officiële benaming voor <strong>het</strong> vervoer,bijvoorbeeld:“UN 1230 AFVALSTOF, METHANOL, 3 (6.1), II” of“UN 1230 AFVALSTOF, METHANOL, 3 (6.1), VG II ” of“UN 1993 AFVALSTOF, BRANDBARE VLOEISTOF, N.E.G. (tolueen en ethanol), 3, II” of“UN 1993 AFVALSTOF, BRANDBARE VLOEISTOF, N.E.G. (tolueen en ethanol), 3, VG II”.Wanneer een signalisatie conform 5.3.2.1 is voorgeschreven, moet <strong>het</strong> identificatienummer van <strong>het</strong> gevaarvolgens 5.41.1.1 j) voorafgegaan worden door <strong>het</strong> woord “AFVALSTOF”, bijvoorbeeld:“AFVALSTOF, 33 UN 1993 BRANDBARE VLOEISTOF, N.E.G. (tolueen en ethylalcohol), 3, II” of“AFVALSTOF, 33 UN 1993 BRANDBARE VLOEISTOF, N.E.G. (tolueen en ethylalcohol), 3, VG II ”Wanneer de in 2.1.3.5.5 opgenomen bepaling <strong>betreffende</strong> afvalstoffen toegepast wordt, moet de volgendevermelding toegevoegd worden aan de officiële vervoersnaam:“AFVALSTOF CONFORM 2.1.3.5.5” (bijvoorbeeld “UN 3264 BIJTENDE ZURE ORGANISCHEVLOEISTOF, N.E.G., 8, II, AFVALSTOF CONFORM 2.1.3.5.5”).De door de bijzondere bepaling 274 van hoofdstuk 3.3 voorgeschreven technische benaming moet niettoegevoegd worden.5.4.1.1.5 Bijzondere bepalingen <strong>betreffende</strong> bergingsverpakkingenWanneer gevaarlijke goederen vervoerd worden in een bergingsverpakking, moeten de woorden“BERGINGSVERPAKKING” in <strong>het</strong> vervoerdocument bijgevoegd worden na de benaming van degoederen.5.4.1.1.6 Bijzondere bepalingen <strong>betreffende</strong> de lege, niet gereinigde omsluitingsmiddelen5.4.1.1.6.1 Bij de lege, niet gereinigde omsluitingsmiddelen die residus van andere gevaarlijke goederen bevatten dandie van klasse 7, dienen de woorden “LEEG, NIET GEREINIGD” of “RESIDU, VORIGE INHOUD”5.4-2


aangegeven te worden voor of achter de omschrijving van <strong>het</strong> gevaarlijk goed die in 5.4.1.1.1 j) en a)t.e.m. d) wordt vereist. Bovendien is 5.4.1.1.1 f) niet van toepassing.5.4.1.1.6.2 De bijzondere bepalingen van 5.4.1.1.6.1 mogen, al naargelang van <strong>het</strong> geval, vervangen worden door debepalingen van 5.4.1.1.6.2.1 of 5.4.1.1.6.2.25.4.1.1.6.2.1 Bij de lege, niet gereinigde verpakkingen – met inbegrip van de lege, niet gereinigde gasrecipiënten meteen inhoud van niet meer dan 1000 liter – die residus van andere gevaarlijke goederen bevatten dan dievan klasse 7, worden de vermeldingen die conform 5.4.1.1.1 a), b), c), d), e), f) en j) dienen aangegeven teworden vervangen door “LEGE VERPAKKING”, “LEEG RECIPIËNT”, “LEGE IBC” of “LEGE GROTEVERPAKKING”, al naargelang van <strong>het</strong> geval, gevolgd door de informatie met betrekking tot de laatstgeladen goederen, zoals voorgeschreven in 5.4.1.1.1 c).Voorbeeld: “LEGE VERPAKKING, 6.1 (3)”Indien de laatst geladen goederen goederen van klasse 2 zijn, mag in dit geval de informatie die in5.4.1.1.1 c) voorgeschreven is bovendien vervangen worden door <strong>het</strong> nummer van de klasse “2”.5.4.1.1.6.2.2 Bij de andere lege, niet gereinigde omsluitingsmiddelen dan de verpakkingen, die residus van anderegevaarlijke goederen bevatten dan die van klasse 7, evenals bij de lege, niet gereinigde gasrecipiëntenmet een inhoud van meer dan 1000 liter, worden de vermeldingen die conform 5.4.1.1.1 a) tot en met d)en j) dienen aangegeven te worden voorafgegaan door de vermelding “LEGE TANKWAGON”, “LEEGTANKVOERTUIG”, “LEGE AFNEEMBARE TANK”, “LEGE BATTERIJWAGON”, “LEEGBATTERIJVOERTUIG”, “LEGE MOBIELE TANK”, “LEGE TANKCONTAINER”, , “LEGE MEGC”, “LEGEWAGON”, “LEEG VOERTUIG” , “LEGE CONTAINER” of “LEEG RECIPIENT”, al naargelang van <strong>het</strong>geval, gevolgd door de woorden “LAATST GELADEN GOED:”. Bovendien is 5.4.1.1.1 f) niet vantoepassing.Voorbeelden:“LEGE TANKWAGON, LAATST GELADEN GOED: 663 UN 1098 ALLYLALCOHOL, 6.1 (3), I”“LEGE TANKWAGON, LAATST GELADEN GOED: 663 UN 1098 ALLYLALCOHOL, 6.1 (3), VG I”5.4.1.1.6.2.3 (Voorbehouden)5.4.1.1.6.3 a) Wanneer lege, niet gereinigde tanks, batterijwagons, batterijvoertuigen of MEGC’s overeenkomstig debepalingen van 4.3.2.4.3 vervoerd worden naar de dichtstbijzijnde geschikte plaats waar de reinigingof de herstelling kan plaatsvinden, moet de volgende bijkomende vermelding in <strong>het</strong> vervoerdocumentopgenomen worden: “VERVOER VOLGENS 4.3.2.4.3”.b) Wanneer lege, niet gereinigde wagons, voertuigen of containers overeenkomstig de bepalingen van7.5.8.1 vervoerd worden naar de dichtstbijzijnde geschikte plaats waar de reiniging of de herstellingkan plaatsvinden, moet de volgende bijkomende vermelding in <strong>het</strong> vervoerdocument opgenomenworden: “VERVOER VOLGENS 7.5.8.1”.5.4.1.1.6.4 Bij <strong>het</strong> vervoer van tankwagons, afneembare tanks, batterijwagons, tankcontainers en MEGC’s onder devoorwaarden van 4.3.2.4.4, moet de volgende vermelding in <strong>het</strong> vervoerdocument opgenomen worden:“VERVOER VOLGENS 4.3.2.4.4”.5.4.1.1.7 Bijzondere bepalingen 5 <strong>betreffende</strong> vervoeren in een transportketting met een zee- of luchttrajectVoor de vervoeren overeenkomstig 1.1.4.2.1 moet volgende vermelding in <strong>het</strong> vervoerdocumentvoorkomen :“VERVOER VOLGENS 1.1.4.2.1”.5.4.1.1.8 (voorbehouden)5.4.1.1.9 Bijzondere bepalingen <strong>betreffende</strong> spoor-wegverkeerOPMERKING : Voor de inlichtingen in <strong>het</strong> vervoersdocument, zie 1.1.4.4.5.5.4.1.1.10 (voorbehouden)5.4.1.1.11 Bijzondere bepalingen <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer van IBC’s of mobiele tanks na <strong>het</strong> vervallen van degeldigheid van de laatste periodieke beproeving of de laatste periodieke controleBij <strong>het</strong> vervoer volgens 4.1.2.2 b), 6.7.2.19.6 b), 6.7.3.15.6 b) of 6.7.4.14.6 b), moet <strong>het</strong> vervoerdocumentvolgende vermelding bevatten:“VERVOER VOLGENS 4.1.2.2 b)”, “VERVOER VOLGENS 6.7.2.19.6 b)”, “VERVOER VOLGENS6.7.3.15.6 b)” of “VERVOER VOLGENS 6.7.4.14.6 b)” naargelang <strong>het</strong> geval.5 Bij vervoeren in een transportketting met een zee- of luchtvervoer mag een kopie van de voor <strong>het</strong> zee- of luchtvervoer gebruiktdocumenten (bijvoorbeeld <strong>het</strong> formulier voor multimodaal vervoer van gevaarlijke goederen volgens 5.4.5) bij <strong>het</strong> vervoerdocumentworden gevoegd. Deze documenten moeten even groot zijn als <strong>het</strong> vervoerdocument. Wanneer <strong>het</strong> formulier voor <strong>het</strong> multimodaalvervoer van gevaarlijke goederen volgens 5.4.5 bij <strong>het</strong> vervoerdocument is gevoegd, is <strong>het</strong> toegelaten in <strong>het</strong> vervoerdocument deinlichtingen, met betrekking tot de gevaarlijke goederen die reeds in <strong>het</strong> formulier zijn vermeld, niet te herhalen, maar in <strong>het</strong><strong>betreffende</strong> vak van <strong>het</strong> vervoerdocument te verwijzen naar dit aanvullend blad.5.4-3


5.4.1.1.12 Bijzondere bepalingen <strong>betreffende</strong> vervoeren in overeenstemming met overgangsbepalingenBij de vervoeren volgens 1.6.1.1 moet volgende vermelding in <strong>het</strong> vervoerdocument voorkomen :“VERVOER VOLGENS HET VOOR 1 JANUARI 2011 GELDEND RID”5.4.1.1.13 (voorbehouden)5.4.1.1.14 Bijzondere bepalingen voor de stoffen die op hoge temperatuur vervoerd wordenIndien – voor een stof die in vloeibare toestand vervoerd of voor vervoer aangeboden wordt bij eentemperatuur van ten minste 100°C, of in vaste toest and bij een temperatuur van ten minste 240°C – deofficiële vervoersnaam niet aangeeft dat <strong>het</strong> gaat over een stof die op hoge temperatuur vervoerd wordt(bijvoorbeeld door de aanwezigheid van de woorden “GESMOLTEN” of “WARM VERVOERD” alsonderdeel van de officiële vervoersnaam), moet de vermelding “BIJ HOGE TEMPERATUUR” onmiddellijkachter de officiële vervoersnaam voorkomen.5.4.1.1.15 (voorbehouden)5.4.1.1.16 Inlichtingen die vereist worden volgens bijzondere bepaling 640 van hoofdstuk 3.3Wanneer bijzondere bepaling 640 van hoofdstuk 3.3 dit voorschrijft dient <strong>het</strong> vervoerdocument devermelding “Bijzondere bepaling 640X” te bevatten, waarin “X“ de hoofdletter voorstelt die in kolom (6)van tabel A in hoofdstuk 3.2 achter de verwijzing naar bijzondere bepaling 640 voorkomt.5.4.1.1.17 Bijzondere bepalingen voor <strong>het</strong> los gestort vervoer van vaste stoffen in containers conform 6.11.4Wanneer vaste stoffen los gestort vervoerd worden in containers conform 6.11.4 dient <strong>het</strong>vervoerdocument de volgende vermelding te bevatten (zie de OPMERKING aan <strong>het</strong> begin van 6.11.4):”CONTAINER VOOR LOSGESTORT VERVOER BK(X) GOEDGEKEURD DOOR DE BEVOEGDEOVERHEID VAN ...”5.4.1.1.18 Bijzondere bepalingen voor <strong>het</strong> vervoer van milieugevaarlijke stoffen (aquatisch milieu)Wanneer een stof die behoort tot een van de klassen 1 tot 9 voldoet aan de classificatiecriteria van2.2.9.1.10, moet <strong>het</strong> vervoerdocument de bijkomende vermelding “MILIEUGEVAARLIJK” dragen. Dezebijkomende vereiste is niet van toepassing op de UN-nummers 3077 en 3082 of op de in 5.2.1.8.1opgesomde vrijstellingen.De vermelding “MARINE POLLUTANT” (overeenkomstig 5.4.1.4.3 van de IMDG Code) in plaats van“MILIEUGEVAARLIJK” is toegelaten voor de transporten in een transportketen die een zeetraject omvat.5.4.1.2 Bijkomende of bijzondere inlichtingen vereist voor bepaalde klassen5.4.1.2.1 Bijzondere bepalingen voor de klasse 1a) Naast de aanduidingen volgens 5.4.1.1.1 moet in <strong>het</strong> vervoerdocument de netto massa van deontplofbare stof in kg worden vermeld. Bij volledige wagons of wagenladingen moet in <strong>het</strong>vervoerdocument <strong>het</strong> aantal colli, de massa in kg van elk collo en de totale netto massa ontplofbarestof in kg vermeld worden.b) Indien twee verschillende goederen gezamenlijk verpakt zijn, moet de omschrijving van <strong>het</strong> goed in<strong>het</strong> vervoerdocument de UN-nummers en de officiële, in hoofdletters gedrukte, benamingen voor <strong>het</strong>vervoer van de kolommen (1) en (2) van de tabel A van hoofdstuk 3.2 omvatten van de beide stoffenof van de beide voorwerpen. Indien meer dan twee verschillende goederen in een zelfde collobijeengebracht zijn volgens de bepalingen met betrekking tot de gezamenlijke verpakking van 4.1.10,bijzondere bepalingen MP1, MP2 en MP20 t/m MP24, moeten in <strong>het</strong> vervoerdocument onder debenaming van de goederen de UN-nummers van alle in <strong>het</strong> collo aanwezige stoffen en voorwerpenals volgt worden aangegeven: "GOEDEREN VAN DE UN-NUMMERS ...".c) Wanneer stoffen en voorwerpen vervoerd worden die ingedeeld zijn bij een n.e.g. rubriek of bij derubriek 0190 ONTPLOFBARE STOF, MONSTER", of die verpakt zijn volgens verpakkingsmethode P101 VAN 4.1.4.1, moet een kopie van <strong>het</strong> akkoord van de bevoegde overheid met devervoersvoorwaarden aan <strong>het</strong> vervoerdocument gehecht worden. Het moet in een officiële taal van<strong>het</strong> land van verzending gesteld zijn en daarenboven in <strong>het</strong> Duits, <strong>het</strong> Engels, <strong>het</strong> Frans of <strong>het</strong>Italiaans indien de officiële taal geen van de vier genoemde is; dit tenzij overeenkomsten tussen de bij<strong>het</strong> vervoer betrokken landen of tussen partijen van <strong>het</strong> vervoercontract anders bepalen.d) Indien colli, die stoffen en voorwerpen van compatibiliteitsgroepen B en D bevatten volgens debepalingen van 7.5.2.2 in een zelfde wagon samen geladen worden, moet een kopie van degoedkeuring door de bevoegde overheid – dat op basis van voetnoot 1) bij de tabel in 7.5.2.2 voor <strong>het</strong>afzonderlijk beschermend compartiment of <strong>het</strong> speciaal beschermende omsluitingssysteem werdafgeleverd – bij <strong>het</strong> vervoerdocument gevoegd worden. Ze moet in een officiële taal van <strong>het</strong> land vanvertrek gesteld zijn en daarenboven in <strong>het</strong> Frans, <strong>het</strong> Engels of <strong>het</strong> Duits indien de officiële taal geenvan de drie genoemde is; dit tenzij overeenkomsten tussen de bij <strong>het</strong> vervoer betrokken landenanders bepalen.5.4-4


e) Wanneer springstoffen of ontplofbare voorwerpen vervoerd worden in verpakkingen conformverpakkingsmethode P101, moet <strong>het</strong> vervoerdocument de vermelding bevatten: "VERPAKKINGGOEDGEKEURD DOOR DE BEVOEGDE OVERHEID VAN ...(<strong>het</strong> onderscheiden teken van de staatgebruikt bij voertuigen in internationaal verkeer waarvoor de bevoegde overheid zijn mandaatuitoefent)" (zie methode P101, 4.1.4.1).f) Bij de militaire vervoeren, in de zin van 1.5.2, mogen de aanduidingen voorgeschreven door debevoegde militaire overheid gebruikt worden in plaats van de aanduidingen van tabel A, hoofdstuk3.2.Voor de militaire vervoeren waarop de afwijkende bepalingen van 5.2.1.5, 5.2.2.1.8, 5.3.1.1.2 en 7.2.4bijzonder bepaling W2 van toepassing zijn, moet <strong>het</strong> vervoerdocument bovendien volgendevermelding bevatten: "MILITAIRE ZENDING".g) Wanneer vuurwerk van de UN-nummers 0333, 0334, 0335, 0336 en 0337 vervoerd wordt, moet devolgende vermelding in <strong>het</strong> vervoerdocument voorkomen: " Classificatie van <strong>het</strong> vuurwerk door debevoegde overheid van XX, met de classificatiereferentie XX/YYZZZZ “Het goedkeuringscertificaat voor de classificatie moet de zending niet vergezellen, maar de afzendermoet <strong>het</strong> ter controle aan de vervoerder of de bevoegde overheid kunnen voorleggen. Hetgoedkeuringscertificaat voor de classificatie of een kopie ervan moet in een officiële taal van <strong>het</strong> landvan verzending gesteld zijn en daarenboven in <strong>het</strong> Frans, <strong>het</strong> Engels of <strong>het</strong> Duits indien deze officiëletaal geen van de drie genoemde is.OPMERKINGEN :1. De commerciële of technische benaming van goederen mag toegevoegd worden bij wijze vanaanvulling aan de officiële benaming voor <strong>het</strong> vervoer in <strong>het</strong> vervoerdocument.2. De classificatiereferentie(s) bestaan uit de aanduiding, met <strong>het</strong> kenteken in <strong>het</strong> internationaalverkeer van voertuigen (XX) 6 , van de RID-<strong>Verdrag</strong>staat in dewelke de classificatiecodeovereenkomstig bijzondere bepaling 645 van 3.3.1 werd goedgekeurd, de identificatie van debevoegde overheid (YY) en een unieke reeksreferentie (ZZZZ). Voorbeelden van dergelijkeclassificatiereferenties zijn :GB/HSE123456D/BAM1234.5.4.1.2.2 Bijkomende bepalingen voor de klasse 2a) Bij <strong>het</strong> vervoer van mengsels (zie 2.2.2.1.1) in tankwagons, wagons met afneembare tanks,batterijwagons, mobiele tanks, tankcontainers of MEGC’s dient de samenstelling van <strong>het</strong> mengsel involume-% of in massa-% aangegeven te worden. Componenten met een concentratie van minder dan1% moeten niet vermeld worden (zie ook 3.1.2.8.1.2). De samenstelling van een mengsel moet nietvermeld worden wanneer de technische benamingen, die toegelaten zijn door de bijzondere bepaling581, 582 of 583, worden gebruikt als aanvulling op de officiële vervoersnaam;b) Bij <strong>het</strong> vervoer in flessen, cilinders, drukvaten, cryogene recipiënten en flessenbatterijen volgens devoorwaarden van 4.1.6.10, moet <strong>het</strong> vervoerdocument de volgende vermelding bevatten:"VERVOER VOLGENS 4.1.6.10".c) Bij <strong>het</strong> vervoer van tankwagons, gevuld in niet gereinigde toestand, moet men in <strong>het</strong> vervoerdocumentvermelden, als massa van <strong>het</strong> product, de som die bekomen wordt door de optelling van de geladenmassa en de restlading; deze som komt overeen met de totale massa van de gevulde tankwagonverminderd met de ingeschreven tarra. Een vermelding "GEVULDE MASSA … KG" mag bovendienvermeld worden.d) Bij <strong>het</strong> vervoer van sterk gekoelde vloeibare gassen in tankwagons, mobiele tanks en tankcontainersmoet de verzender in <strong>het</strong> vervoerdocument volgende verklaring opnemen:"HET RESERVOIR IS GEGARANDEERD GEÏSOLEERD OPDAT DE VEILIGHEIDSKLEPPEN NIETVÓÓR ... (datum die de vervoerder aanvaard) KUNNEN OPENGAAN".5.4.1.2.3 Bijkomende bepalingen voor zelfontledende stoffen van de klasse 4.1 en organische peroxiden vande klasse 5.25.4.1.2.3.1 (voorbehouden)5.4.1.2.3.2 Voor bepaalde zelfontledende stoffen van de klasse 4.1 en voor bepaalde organische peroxides van deklasse 5.2, wanneer de bevoegde overheid een vrijstelling toestaat voor een etiket dat overeenstemt metmodel nr. 1 voor een specifieke verpakking (zie 5.2.2.1.9), moet volgende vermelding gemaakt worden in<strong>het</strong> vervoerdocument:6 Kenteken in <strong>het</strong> internationaal verkeer dat in <strong>het</strong> <strong>Verdrag</strong> van Wenen over <strong>het</strong> wegverkeer (Wenen, 1968) werdvastgelegd.5.4-5


5.4-6"HET GEVAARSETIKET DAT OVEREENSTEMT MET MODEL NR. 1 IS NIET VEREIST”.5.4.1.2.3.3 Wanneer <strong>het</strong> vervoer van zelfontledende stoffen en organische peroxides wordt uitgevoerd volgens devoorwaarden waar een overeenkomst is vereist (voor de zelfontledende stoffen zie 2.2.41.1.13 en4.1.7.2.2, voor de organische peroxides zie 2.2.52.1.8, 4.1.7.2.2 en de bijzondere bepaling TA2 van 6.8.4),moet volgende vermelding gemaakt worden in <strong>het</strong> vervoerdocument, bijvoorbeeld:"VERVOER VOLGENS 2.2.52.1.8".Een kopie van de goedkeuringsverklaring van de bevoegde overheid, vergezeld van devervoersvoorwaarden, moet bij <strong>het</strong> vervoerdocument gevoegd worden. Ze moet in een officiële taal van<strong>het</strong> land van vertrek gesteld zijn en daarenboven in <strong>het</strong> Frans, <strong>het</strong> Engels of <strong>het</strong> Duits indien de officiëletaal geen van de drie genoemde is; dit tenzij overeenkomsten tussen de bij <strong>het</strong> vervoer betrokken landenanders bepalen.5.4.1.2.3.4 Wanneer een monster van een zelfontledende stof (zie 2.2.41.1.15) of een organisch peroxide (zie2.2.52.1.9) vervoerd wordt, moet volgende vermelding gemaakt worden in <strong>het</strong> vervoerdocument,bijvoorbeeld:"VERVOER VOLGENS 2.2.52.1.9".5.4.1.2.3.5 Wanneer zelfontledende stoffen type G [zie <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, tweede deel, paragraaf20.4.2 g)] vervoerd worden, mag de volgende vermelding gemaakt worden op <strong>het</strong> vervoerdocument:"ZELFONTLEDENDE STOF NIET ONDERWORPEN AAN KLASSE 4.1".Wanneer organische peroxides type G [zie <strong>het</strong> Handboek van testen en criteria, tweede deel, paragraaf20.4.3 g)] vervoerd worden, mag de volgende vermelding gemaakt worden op <strong>het</strong> vervoerdocument:"STOF NIET ONDERWORPEN AAN KLASSE 5.2".5.4.1.2.4 Bijkomende bepalingen voor de klasse 6.2Naast de informatie met betrekking tot de geadresseerde [zie 5.4.1.1.1 h)] moeten bovendien de naamvan een verantwoordelijk persoon en zijn telefoonnummer vermeld worden.5.4.1.2.5 Bijkomende bepalingen voor de klasse 75.4.1.2.5.1 De volgende inlichtingen moeten – voor zover ze van toepassing zijn – vermeld worden in <strong>het</strong>vervoerdocument voor elke zending van stoffen van klasse 7, in de hieronder aangegeven volgorde enonmiddellijk achter de informatie die in 5.4.1.1.1 (a) tot en met (c) wordt voorgeschreven:a) De naam of <strong>het</strong> symbool van elk radio-isotoop of, voor mengsels van radio-isotopen, een geschiktealgemene beschrijving of een lijst van de meest beperkende isotopen;b) De beschrijving van de fysische toestand en de chemische vorm van de stof of de aanduiding dat <strong>het</strong>een radioactieve stof in speciale vorm of een moeilijk verspreidbare radioactieve stof betreft. Voor dechemische vorm is een chemische soortnaam aanvaardbaar. Zie de laatste zin van bijzonderebepaling 172 van hoofdstuk 3.3 voor de radioactieve stoffen die een bijkomend gevaar opleveren;c) De maximale activiteit van de radioactieve inhoud tijdens <strong>het</strong> vervoer uitgedrukt in becquerel (Bq) met<strong>het</strong> geëigend SI-symbool als voorvoegsel (zie 1.2.2.1). Voor de splijtstoffen mag men in de plaats vande activiteit de massa splijtstof (of de massa van ieder splijtbaar nuclide voor mengsels, invoorkomend geval) aangeven, uitgedrukt in gram (g), of in een veelvoud van gram;d) De categorie van colli, t.t.z. WIT-I, GEEL-II of GEEL-III;e) De transportindex (enkel voor de categorieën GEEL-II en GEEL-III);f) Bij andere zendingen met splijtstoffen dan deze die vrijgesteld zijn in <strong>het</strong> kader van 6.4.11.2, decriticaliteitsindex;g) Het identiteitsmerk van elk goedkeuringscertificaat van een bevoegde overheid (radioactieve stoffenin speciale vorm, moeilijk verspreidbare radioactieve stoffen, bijzondere overeenkomst, model vancollo of zending) van toepassing op de zending;h) Voor zendingen van meerdere colli moet de informatie, die in 5.4.1.1.1 en in bovenstaande alineas a)t/m g) wordt vereist, voor elk collo gegeven worden. Voor colli in een oververpakking, in een containerof in een wagon moet een gedetailleerde verklaring van de inhoud van ieder collo dat zich in deoververpakking, de container of <strong>het</strong> wagon bevindt – en, in voorkomend geval, van iedereoververpakking, container of wagon – bijgevoegd worden. Wanneer colli op een tussentijdse losplaatsuit de oververpakking, uit de container of uit <strong>het</strong> wagon moeten uitgeladen worden, dienen gepastevervoerdocumenten afgeleverd te worden;i) De vermelding “ZENDING VOOR UITSLUITEND GEBRUIK” wanneer een zending voor uitsluitendmoet verstuurd worden;j) De totale activiteit van de zending uitgedrukt onder de vorm van een veelvoud van A 2, bij de LSA-II enLSA-III stoffen, de SCO-I en de SCO-II. Voor een radioactieve stof waarvoor de A 2 waardeongelimiteerd is, is <strong>het</strong> veelvoud van A 2 nul.


5.4.1.2.5.2 De afzender moet bij de vervoerdocumenten een verklaring voegen <strong>betreffende</strong> de maatregelen die, bijvoorkomend geval, door de vervoerder moeten genomen worden. De verklaring moet opgesteld worden inde talen die door de vervoerder of de bevoegde overheid nodig geacht worden en moet tenminstevolgende inlichtingen bevatten:a) Bijkomende maatregelen voorgeschreven voor <strong>het</strong> laden, <strong>het</strong> stouwen, <strong>het</strong> verzenden, debehandeling en <strong>het</strong> lossen van <strong>het</strong> collo, de oververpakking of de container, bij voorkomend geval,met inbegrip van bijzondere maatregelen te menen bij <strong>het</strong> stouwen om een goede verdeling van dewarmte te verzekeren [zie bijzondere bepaling CW33 (3.2) van 7.5.11]; indien dergelijke voorschriftenniet noodzakelijk zijn, moet een verklaring dit aangeven;b) Beperkingen <strong>betreffende</strong> de vervoerwijze of de wagon en eventueel instructies over de te volgenroute;c) Te nemen noodmaatregelen rekening houdend met de aard van de zending.5.4.1.2.5.3 In alle gevallen van internationaal vervoer van colli waarvoor goedkeuring van <strong>het</strong> model of van dezending door de bevoegde overheid vereist is en waarvoor verschillende goedkeuringsmodaliteiten vantoepassing zijn in de diverse landen die bij de zending betrokken zijn, dienen <strong>het</strong> UN-nummer en deofficiële vervoersnaam die in 5.4.1.1.1 vereist worden overeen te stemmen met <strong>het</strong> certificaat van <strong>het</strong> landvan oorsprong van <strong>het</strong> model.5.4.1.2.5.4 De certificaten van de bevoegde overheid moeten niet noodzakelijk de zending vergezellen. De afzendermoet evenwel bereid zijn voor <strong>het</strong> laden en <strong>het</strong> lossen deze over te maken aan de vervoerder(s).5.4.1.3 (voorbehouden)5.4.1.4 Vorm en te gebruiken taal5.4.1.4.1 Het vervoerdocument moet in één of meerdere talen gesteld zijn. Eén van deze talen moet <strong>het</strong> Frans, <strong>het</strong>Duits of <strong>het</strong> Engels zijn, dit tenzij overeenkomsten tussen de bij <strong>het</strong> vervoer betrokken landen andersbepalen.5.4.1.4.2 Er moeten verscheidene vervoerdocumenten opgesteld worden voor de zendingen die niet samengeladen mogen worden in dezelfde wagon of in dezelfde container als gevolg van de verboden dieopgenomen zijn in 7.5.2.Behalve <strong>het</strong> vervoerdocument, is <strong>het</strong> aan te raden bij <strong>het</strong> multimodaal vervoer een document volgens <strong>het</strong>voorbeeld van afdeling 5.4.5 te gebruiken 7 .5.4.1.5 Niet gevaarlijke goederenWanneer goederen die met naam genoemd worden in de tabel A van <strong>het</strong> hoofdstuk 3.2 niet onderworpenzijn aan de bepalingen van <strong>het</strong> RID omdat ze beschouwd worden als niet gevaarlijk volgens <strong>het</strong> deel 2,mag de afzender in <strong>het</strong> vervoerdocument een verklaring in dit verband opnemen, bijvoorbeeld:“DEZE GOEDEREN ZIJN NIET VAN DE KLASSE …”OPMERKING.Deze bepaling mag in <strong>het</strong> bijzonder gebruikt worden wanneer de afzender van oordeel is, om reden van de chemischeaard van de vervoerde goederen (bijvoorbeeld oplossingen en mengsels) of omdat deze goederen als gevaarlijkbeschouwd worden bij andere reglementen, dat de zending kan onderworpen worden aan een controle tijdens <strong>het</strong>vervoer.7Indien men dit document gebruikt, kan men de ter zake doende aanbevelingen van <strong>het</strong> UNECE United Nations Centre for TradeFacilitation and Electronic Business (UN/CEFACT) raadplegen, in <strong>het</strong> bijzonder Aanbeveling Nr. 1 (United Nations Layout Key forTrade Documents) (ECE/TRADE/137, uitgave 81,3), United Nations Layout Key for Trade Documents – Guidelines for Applications(ECE/TRADE/270, uitgave 2002), Aanbeveling Nr. 11 (Documentary Aspects of the International Transport of Dangerous Goods)(ECE/TRADE/204, uitgave 96.1 - momenteel in herziening) en Aanbeveling Nr. 22 (Layout Key for Standard ConsignmentInstructions) (ECE/TRADE/168, uitgave 1989). Zie ook de UN/CEFACT Summary of Trade Facilitation Recommendations(ECE/TRADE/346, uitgave 2006) en de United Nations Trade Data Elements Directory (UNTDED) (ECE/TRADE/362, uitgave2005).5.4-7


5.4.2 Verpakkingscertificaat van de grote container of van de wagonIndien <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen in een grote container voorafgaat aan een zeetraject, moeteen verpakkingscertificaat van de grote container of van <strong>het</strong> voertuig bij <strong>het</strong> vervoerdocument gevoegdworden dat beantwoordt aan de afdeling 5.4.2 van de IMDG code 89 .Eén enkel document kan de rol vervullen van vervoerdocument voorgeschreven in 5.4.1 en vanverpakkingscertificaat van de grote container of van <strong>het</strong> voertuig hiervoor opgenomen; indien dit niet <strong>het</strong>geval is, dienen beide documenten aan elkaar bevestigd te zijn. Indien één enkel document de rol vandeze documenten moet vervullen, volstaat <strong>het</strong> hiervoor in <strong>het</strong> vervoerdocument een ondertekendeverklaring op te nemen die verklaart dat <strong>het</strong> laden van de container werd uitgevoerd volgens degebruikelijke toe te passen reglementen en de identiteit van de verantwoordelijke persoon van ditverpakkingscertificaat van de grote container of van <strong>het</strong> voertuig.OPMERKING.Het verpakkingscertificaat van de grote container of van <strong>het</strong> voertuig is niet vereist voor de mobiele tanks, detankcontainers, de MEGC’s.8 De <strong>internationale</strong> Maritieme Organisatie (IMO), de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en de Economische Commissie van deVerenigde Naties (ECE-UNO) hebben eveneens richtlijnen uitgewerkt <strong>betreffende</strong> de praktijk van <strong>het</strong> laden van goederen invervoereenheden en de bijhorende opleiding die werden gepubliceerd door de IMO (Richtlijn IMO/ILO/ECE-UNO <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong>laden van vrachten in vervoereenheden).9 De afdeling 5.4.2 van de IMDG code schrijft <strong>het</strong> volgende voor:“5.4.2 Verpakkingscertificaat van de container of van <strong>het</strong> voertuig5.4.2.1 Wanneer colli met gevaarlijke goederen in een container of voertuig geladen of verpakt worden voor een vervoer overzee, moeten de personen die verantwoordelijk zijn voor <strong>het</strong> beladen van de container of <strong>het</strong> voertuig een“verpakkingscertificaat van de container of van <strong>het</strong> voertuig” afleveren dat <strong>het</strong> (de) identificatienummer(s) van decontainer of van <strong>het</strong> voertuig vermeldt en dat attesteert dat de operatie overeenkomstig volgende voorwaarden uitgevoerdwerd :1 de container of <strong>het</strong> voertuig was proper en droog en leek in orde om de goederen erin te laden;2 de colli die gescheiden moeten gehouden worden volgens de van toepassing zijnde samenladingsverboden, zijn nietgezamenlijk verpakt op of in de container of <strong>het</strong> voertuig [tenzij de belanghebbende bevoegde overheidovereenkomstig 7.2.2.3 (van de IMDG code) zijn akkoord heeft gegeven];3 alle colli werden uitwendig op schade onderzocht ; enkel de colli in goede staat werden geladen;4 de vaten werden rechtop gestouwd, tenzij de bevoegde overheid een andere positie heeft toegelaten ; alle goederenwerden op een gepaste wijze geladen en - in voorkomend geval - degelijk vastgezet met behulp van doeltreffendebeschermingsmaterialen, rekening houdend met de voorziene transportwijze(n);5 de losgestort geladen goederen werden gelijkmatig verdeeld over de container of <strong>het</strong> voertuig;6 wanneer de zendingen andere goederen van de klasse 1 bevatten dan deze van subklasse 1.4, is de container of<strong>het</strong> voertuig volgens 7.4.6 (van de IMDG code) structureel geschikt voor gebruik;7 de container of <strong>het</strong> voertuig en de colli zijn op geschikte wijze gekenmerkt, geëtiketteerd en voorzien van groteetiketten;8 wanneer vast koolstofdioxide (CO 2 – droogijs) wordt gebruikt als koelmiddel, is op de buitenzijde van de container ofvan <strong>het</strong> voertuig volgende aanduiding op een zichtbare plaats – bijvoorbeeld op de deur achteraan – vermeld ofgeëtiketteerd: “ GEVAAR, BEVAT CO 2 (DROOGIJS), VOLLEDIG VERLUCHTEN ALVORENS TE BETREDEN ” ; en9 <strong>het</strong> in 5.4.1 (van de IMDG Code) voorgeschreven vervoerdocument voor de gevaarlijke goederen, werd ontvangenvoor elke zending van gevaarlijke goederen die in de container of <strong>het</strong> voertuig geladen werd.OPMERKING.Het verpakkingscertificaat van de container of van <strong>het</strong> voertuig is niet vereist voor tanks.5.4.2.2 Eén enkel document mag terzelfdertijd de inlichtingen bevatten die in <strong>het</strong> vervoerdocument voor de gevaarlijke goederenen in <strong>het</strong> verpakkingscertificaat van de container of van <strong>het</strong> voertuig moeten voorkomen; indien dit niet <strong>het</strong> geval ismoeten deze documenten aan elkaar vastgehecht zijn. Indien deze inlichtingen in één enkel document vervat zijn, dientdit een ondertekende verklaring te bevatten, zoals “Er wordt verklaard dat <strong>het</strong> laden van de gevaarlijke goederen in decontainer of <strong>het</strong> voertuig volgens de des<strong>betreffende</strong> bepalingen werd uitgevoerd”. De identiteit van de ondertekenaar vandeze verklaring dient op <strong>het</strong> document vermeld te worden. Facsimile-handtekeningen zijn toelaatbaar wanneer de vantoepassing zijnde wetten en reglementeringen de rechtsgeldigheid van facsimile-handtekeningen erkennen.5.4.2.3 Wanneer de documentatie met betrekking tot de gevaarlijke goederen ter beschikking van de vervoerder gesteld wordtmet behulp van transmissietechnieken die gebaseerd zijn op de EDP of de EDI, mogen de handtekening(en)electronische handtekening(en) zijn of vervangen worden door de naam of de namen (in hoofdletters) van de persoon ofde personen die gerechtigd zijn om te ondertekenen.”5.4.2.4 Wanneer de gegevens met betrekking tot <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen ter beschikking van een vervoerder gesteldworden met behulp van transmissietechnieken die gebaseerd zijn op de EDP of de EDI, en deze gevaarlijke goederenvervolgens overgedragen worden aan een vervoerder die een vervoerdocument voor gevaarlijke goederen op papier eist,moet deze vervoerder er zich van vergewissen dat <strong>het</strong> document op papier de vermelding “Origineel ontvangen viaelektronische weg” bevat en moet de naam van de ondertekenaar in hoofdletters gegeven worden.5.4-8


5.4.3 Schriftelijke richtlijnen5.4.3.1 Als een hulp bij een noodsituatie tijdens een ongeval dat zich gedurende <strong>het</strong> vervoer kan voordoen,moeten de schriftelijke richtlijnen, in de in 5.4.3.4 gespecificeerde vorm, zich binnen handbereik in debestuurderscabine bevinden.5.4.3.2 Deze richtlijnen moeten door de vervoerder voor <strong>het</strong> vertrek aan de treinbestuurder(s) overhandigdworden in een taal of in de talen die elke treinbestuurder kan lezen en begrijpen. De vervoerder moet erzich van vergewissen dat elke treinbestuurder deze richtlijnen begrijpt en in staat is om ze correct toe tepassen.5.4.3.3 Voor <strong>het</strong> vertrek moet de vervoerder de treinbestuurder informeren over de geladen gevaarlijke goederen.De treinbestuurder moet de schriftelijke richtlijnen in geval van een ongeval of een incident raadplegen.5.4.3.4 Deze schriftelijke richtlijnen moeten qua inhoud met <strong>het</strong> model van de vier volgende bladzijdenovereenstemmen.5.4-9


SCHRIFTELIJKE RICHTLIJNEN VOLGENS HET RIDTe nemen maatregelen bij een ongeval of een incident waarbij mogelijk gevaarlijke goederen betrokken zijnBij een ongeval of een incident dat tijdens <strong>het</strong> vervoer kan optreden, moeten de treinbestuurders volgende maatregelennemen, indien deze op een veilige en praktische wijze kunnen worden uitgevoerd a :– de trein of rangeerbeweging op een geschikte plaats stoppen, rekening houdend met <strong>het</strong> gevaarstype (bijvoorbeeldbrand, verlies van lading), de plaats (bijvoorbeeld tunnel, woongebied), zo mogelijk in overleg met despoorweginfrastructuurbeheerder;– <strong>het</strong> krachtvoertuig volgens de gebruiksrichtlijnen buiten werking stellen;– ontstekingsbronnen vermijden, in <strong>het</strong> bijzonder niet roken of om <strong>het</strong> even welk elektrisch toestel inschakelen;– de bijkomende gevarenaanwijzigingen van de onderstaande tabel volgen naargelang van de <strong>betreffende</strong> goederen.De gevaren komen overeen met de nummers van de modellen van gevaarsetiketten en met de merktekens -toegekend aan de goederen - tijdens <strong>het</strong> vervoer;– de spoorweginfrastructuurbeheerder of de interventiediensten waarschuwen, waarbij zoveel mogelijk informatiewordt gegeven over <strong>het</strong> ongeval of incident en over de betrokken gevaarlijke goederen, rekening houdend met deinstructies van de vervoerder;– de informatie over de vervoerde gevaarlijke goederen (in dit geval de vervoersdocumenten) ter beschikking houdenvan de hulpdiensten bij hun aankomst of deze doen ter beschikking stellen via de elektronischegegevensuitwisseling (EDI);– bij <strong>het</strong> verlaten van <strong>het</strong> krachtvoertuig de voorgeschreven hogezichtbaarheidskleding aantrekken;– zo nodig de andere beschermingsmiddelen gebruiken;– zich verwijderen van de plaats van <strong>het</strong> ongeval of incident, de andere personen aansporen om zich te verwijderenen de instructies van de interventieverantwoordelijken te volgen (interne en externe);– niet in de gemorste stoffen lopen of ze aanraken en vermijden om de uitwasemingen, de rook, <strong>het</strong> stof en de dampin te ademen door boven de wind te blijven;– elk verontreinigd kledingstuk uittrekken en <strong>het</strong> ter opruiming op een geschikte plaats leggen.a de voorschriften die voortvloeien uit de beschikkingen van <strong>het</strong> spoorwegrecht of exploitatierecht, moeten worden nageleefd.5.4-10


Bijkomende inlichtingen voor de treinbestuurder<strong>betreffende</strong> de gevaarseigenschappen van de gevaarlijke goederen per klasseen <strong>betreffende</strong> de te nemen maatregelen volgens de overheersende omstandighedenGevaarsetiketten en – borden,omschrijving van de gevarenGevaarseigenschappenBijkomende inlichtingen(1) (2) (3)Ontplofbare stoffen en voorwerpen1 1.5 1.6Ontplofbare stoffen en voorwerpenKunnen een brede waaier vaneigenschappen en effecten vertonen, zoalsmassale detonatie, scherfwerking,brand/intense warmteflux, vorming vanverblindend licht, luid lawaai of rook.Gevoelig voor schokken en/of stoten en/ofwarmte.Dekking zoeken en wegblijven vanvensters.Licht risico op ontploffing en brand.Dekking zoeken.1.4Brandbare gassen2.1Niet brandbare, niet giftige gassen2.2Giftige gassen2.3Brandbare vloeistoffen33Brandbare vaste stoffen,zelfontledende stoffen en ontplofbarevaste stoffen in niet explosievetoestand44.13Risico op brand.Risico op ontploffing.Kan onder druk staan.Risico op verstikking.Kan brand– en/of vrieswondenveroorzaken.De houders kunnen ontploffen onderinvloed van de warmte.Risico op verstikking.Kan onder druk staan.Kan vrieswonden veroorzaken.De houders kunnen ontploffen onderinvloed van de warmte.Risico op vergiftiging.Kan onder druk staan.Kan brand– en/of vrieswondenveroorzaken.De houders kunnen ontploffen onderinvloed van de warmte.Risico op brand.Risico op ontploffing.De houders kunnen ontploffen onderinvloed van de warmte.Risico op brand. Brandbaar of ontvlambaar,kan ontstoken worden door warmte, vonkenof vlammen.Kan zelfontledende stoffen bevatten dieonderhevig kunnen zijn aan eenexothermische ontbinding onder invloedvan warmtetoevoer, contact met anderestoffen (zuren, verbindingen van zwaremetalen of aminen), wrijving of schokken.Dit kan resulteren in de ontwikkeling vanschadelijke en brandbare gassen ofdampen of in zelfontbranding.De houders kunnen ontploffen onderinvloed van de warmte.Risico op ontploffing van de ontplofbarestoffen in niet explosieve toestand bijweglekken van <strong>het</strong> verdunningsmiddel.Dekking zoeken.Wegblijven uit laaggelegen gebieden.Dekking zoeken.Wegblijven uit laaggelegen gebieden.Dekking zoeken.Wegblijven uit laaggelegen gebieden.Dekking zoeken.Wegblijven uit laaggelegen gebieden.5.4-11


Bijkomende inlichtingen voor de treinbestuurder<strong>betreffende</strong> de gevaarseigenschappen van de gevaarlijke goederen per klasseen <strong>betreffende</strong> de te nemen maatregelen volgens de overheersende omstandighedenGevaarsetiketten en – borden,omschrijving van de gevarenGevaarseigenschappenBijkomende inlichtingen(1) (2) (3)Voor zelfontbranding vatbare stoffen44.2Stoffen die in contact met waterbrandbare gassen ontwikkelenRisico op brand via spontane ontbrandingindien de verpakkingen beschadigd wordenof inhoud gemorst wordt.Kan hevig met water reageren.4 4Risico op brand en ontploffing in contactmet water.4.3Oxiderende stoffen5.1Risico op hevige reactie, ontbranding enontploffing bij contact met brandbare ofontvlambare stoffen.5.1Organische peroxides5.2 5.25.2Giftige stoffen6.1Infectueuze stoffen (besmettelijkestoffen)6.2Radioactieve stoffenRisico op een exothermische ontbinding ingeval van hoge temperaturen, contact metandere stoffen (zuren, verbindingen vanzware metalen of aminen), wrijving ofschokken. Dit kan resulteren in deontwikkeling van schadelijke en brandbaregassen of dampen of in zelfontbranding.Risico op vergiftiging door inademen,contact met de huid of inslikken.Risico voor <strong>het</strong> aquatisch milieu of deafvoer-stelsels voor afvalwater.Risico op infectie.Kan ernstige ziekten bij de mens of dierveroorzaken.Risico voor <strong>het</strong> aquatisch milieu en deafvoerstelsels voor afvalwater.7A7BRisico op opname en uitwendige bestraling.De duur van de blootstelling beperken.RADIOACTIVE77CSplijtstoffen7DRisico op een nucleaire kettingreactie.7E5.4-12


Bijkomende inlichtingen voor de treinbestuurder<strong>betreffende</strong> de gevaarseigenschappen van de gevaarlijke goederen per klasseen <strong>betreffende</strong> de te nemen maatregelen volgens de overheersende omstandighedenGevaarsetiketten en – borden,omschrijving van de gevarenGevaarseigenschappenBijkomende inlichtingen(1) (2) (3)Bijtende stoffen (corrosieve stoffen) Risico op brandwonden door corrosie.8Kunnen hevig reageren met elkaar, metwater of met andere stoffen.Weggelekte stof kan bijtende dampenontwikkelen.Risico voor <strong>het</strong> aquatisch milieu of deafvoer-stelsels voor afvalwater.Diverse gevaarlijke stoffen envoorwerpenRisico op brand.Risico op ontploffing.Risico voor <strong>het</strong> aquatisch milieu of deafvoerstelsels voor afvalwater.OPMERKINGEN : 1. Voor de gevaarlijke goederen met meerdere gevaren en voor de gezamenlijke ladingen dienen devoorschriften van elke pertinente rubriek nageleefd te worden.2. De hierboven vermelde bijkomende inlichtingen mogen aangepast worden om rekening te houden met deklassen van de gevaarlijke goederen en de middelen die gebruikt worden om ze te vervoeren en, eventueel, om deze te vervolledigenconform de nationale vereisten.Bijkomende inlichtingen voor de treinbestuurder <strong>betreffende</strong> de door merktekens aangegeven gevaarseigenschappenvan de gevaarlijke goederenen <strong>betreffende</strong> de te nemen maatregelen in functie van de overheersende omstandighedenMerkteken Gevaarseigenschappen Bijkomende inlichtingen(1) (2) (3)Milieugevaarlijke stoffenRisico voor <strong>het</strong> aquatisch milieu of deafvoer-stelsels voor afvalwater.Verwarmde stoffenRisico op brandwonden door de hitteHet aanraken van de warmegedeelten van de wagon of containeren vrijgekomen stof vermijdenPersoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) die zich in de cabine van de treinbestuurder moet bevindenDe volgende uitrusting a) moet zich in de cabine van de treinbestuurder bevinden:– een draagbaar verlichtingsapparaat;voor de treinbestuurder:– hogezichtbaarheidskleding (bijvoorbeeld zoals beschreven in de norm EN 471)a) eventueel moet deze uitrusting worden vervolledigd conform de nationale vereisten5.4-13


5.4.4 Bewaren van de gegevens <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen5.4.4.1 De afzender en de vervoerder moeten gedurende een periode van ten minste drie maand een kopiebewaren van <strong>het</strong> vervoerdocument van gevaarlijke goederen en van de bijkomende informatie endocumentatie zoals aangegeven in <strong>het</strong> RID.5.4.4.2 Wanneer de documenten elektronisch of in een informaticasysteem bewaard worden, moeten de afzenderen de vervoerder in staat zijn om ze in gedrukte vorm te reproduceren.5.4.5 Voorbeeld van een formulier voor <strong>het</strong> multimodaal vervoer van gevaarlijke goederenEen voorbeeld van formulier dat kan gebruikt worden voor de aangifte van gevaarlijke goederen en alsverpakkingscertificaat bij <strong>het</strong> multimodaal vervoer van gevaarlijke goederen.5.4-14


* VOOR DE GEVAARLIJKE GOEDEREN : specificeren: UN-nummer, officiële vervoersnaam, gevaarsklasse of gevaarsgroep, verpakkingsgroep (indien deze bestaat) en alle andere informatie voorgeschreven door de geldende nationale of <strong>internationale</strong> reglementen1. VerzenderFORMULIER VOOR HET MULTIMODAAL VERVOER VAN GEVAARLIJKE GOEDEREN2. Nummer van <strong>het</strong> vervoerdocument3.Pagina 1 van … pagina’s6. Geadresseerde 7. Vervoerder (in te vullen door de vervoerder)8. Deze zending is in overeenstemming met voorgeschreven grenswaardenvoor : (schrappen wat niet past)PASSAGIERS- ENVRACHTVLIEGTUIGENKEL VRACHTVLIEGTUIG10. Schip / Vluchtnummer en datum 11. Haven / laadplaats12. Haven / losplaats 13. Bestemming4. Referentienummer van deafzender5. Referentienummer van dedoorvoerderVERKLARING VAN DE AFZENDERHierbij verklaar ik dat de inhoud van deze zending hieronder op eenvolledige en exacte wijze beschreven is aan de hand van de officiëlebenaming voor <strong>het</strong> vervoer et dat ze behoorlijk geclassificeerd, verpakt,gekenmerkt, geëtiketteerd en in alle opzichten in goede staat zijn opvervoerd te worden overeenkomstig de geldende nationale en <strong>internationale</strong>reglementen.9. Bijkomende informatie <strong>betreffende</strong> de behandeling14.Kenteken van de zending * Aantal en type van de colli; omschrijving van de goederen Bruto massa (kg) Netto massa Inhoud (m³)15. identificatienummer van decontainer of registratienummervan <strong>het</strong> voertuigCONTAINERVERPAKKINGS- / LADINGSCERTIFICAATHierbij verklaar ik dat de hiervoor beschreven goederen inde/<strong>het</strong> hiervoor beschreven container/voertuig gestouwd/geladen werden volgens de geldende bepalingen**.16. Zegelnummer(s) 17. Afmetingen en type vande container / <strong>het</strong>voertuig18. Tarra (kg) 19. Totale bruto massa(tarra inbegrepen) (kg)21. ONTVANGSTBEWIJS VAN DE GOEDERENHet aantal colli / containers / opleggers hiervoor vermeld werden in goede staat ontvangen,behalve volgende bemerkingen:AAN TE VULLEN EN TE ONDERTEKENEN VOOR ELKE LADING IN DECONTAINER / HET VOERTUIG DOOR DE PERSOONVERANTWOORDELIJK VOOR DE STOUWING / LADING.20. Naam van de maatschappij Naam van de vervoerder 22. Naam van de maatschappij (DE AFZENDERDIE HET DOCUMENT VOORBEREIDT°Naam en hoedanigheid van de verklaarder Registratienummer van <strong>het</strong> voertuig Naam en hoedanigheid van de verklaarderPlaats en datum Handteken en datum Plaats en datumHandteken van de verklaarder HANDTEKEN VAN DE BESTUURDER Handteken van de verklaarderZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING** zie afdeling 5.4.25.4-15


FORMULIER VOOR HET MULTIMODAAL VERVOER VAN GEVAARLIJKE GOEDEREN - Vervolgblad1. Verzender2. Nummer van <strong>het</strong> vervoerdocument* VOOR DE GEVAARLIJKE GOEDEREN : specificeren : officiële benaming voor <strong>het</strong> vervoer, klasse / gevaarsgroep, UN-nummer, verpakkingsgroep (indien deze bestaat) en alle andere informatie voorgeschreven door de geldende nationale of <strong>internationale</strong> reglementen3.Pagina 1 van … pagina’s4. Referentienummer van deafzender5. Referentienummer van dedoorvoerder14.Kenteken van de zending * Aantal en type van de colli; omschrijving van de goederen Bruto massa (kg) Netto massa Inhoud (m³)ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING ZWARTE ARCERING5.4-16


5.5.1 AfgeschaftHoofdstuk 5.5 - Bijzondere bepalingen5.5.2 Bijzondere bepalingen met betrekking tot cargo-transporteenheden onder fumigatie (UN-nummer3359)5.5.2.1 Algemeenheden5.5.2.1.1 De cargo-transporteenheden onder fumigatie (UN-nummer 3359) die geen andere gevaarlijke goederenbevatten zijn aan geen andere bepalingen van <strong>het</strong> RID onderworpen dan die welke in onderhavigeafdeling voorkomen.OPMERKING : Voor de doeleinden van onderhavig hoofdstuk worden een wagon, een container, een tankcontainer,een mobiele tank of een MEGC, cargo-transporteenheid genoemd.5.5.2.1.2 Wanneer een cargo-transporteenheid onder fumigatie naast <strong>het</strong> fumigatieagens nog met gevaarlijkegoederen geladen wordt, zijn zowel de voor deze goederen relevante bepalingen van <strong>het</strong> RID (metinbegrip van die <strong>betreffende</strong> de etikettering met grote etiketten, de kenmerking en de documentatie) als debepalingen van onderhavige afdeling van toepassing.5.5.2.1.3 Voor <strong>het</strong> vervoer van goederen onder fumigatie mogen enkel cargo-transporteenheden gebruikt wordendie zodanig kunnen afgesloten worden dat de gaslekken tot een minimum worden herleid.5.5.2.2 OpleidingDe personen die te maken hebben met de manipulatie van cargo-transporteenheden onder fumigatie,moeten opgeleid zijn op een wijze die aangepast is aan hun verantwoordelijkheden.5.5.2.3 Kenmerking en etikettering met grote etiketten5.5.2.3.1 Een verwittigingsignaal dat overeenstemt met 5.5.2.3.2 moet aan elk ingangspunt van een cargotransporteenheidonder fumigatie aangebracht worden; dit op een plaats waar <strong>het</strong> gemakkelijk gezien zalworden door de personen die de cargo-transporteenheid openen of binnentreden. Dit verwittigingsignaalmoet op de cargo-transporteenheid aangebracht blijven tot aan de volgende bepalingen is voldaan :a) de cargo-transporteenheid onder fumigatie werd geventileerd om schadelijke concentratiesfumigatiegassen te elimineren ; enb) de goederen of materialen die een fumigatiebehandeling hebben ondergaan, werden uitgeladen.5.5.2.3.2 Het verwittigingssignaal voor de cargo-transporteenheden onder fumigatie dient rechthoekig te zijn, en tenminste 300 mm breed en 250 mm hoog. De markeringen moeten zwart zijn op een witte achtergrond, metletters van ten minste 25 mm hoog. Dit signaal is weergegeven in onderstaande afbeelding.Waarschuwingssignaal voor cargo-transporteenheden onder fumigatieGEVAARDIT TOESTEL IS ONDER BEHANDELINGVAN ( naam van <strong>het</strong> agens* )SINDS ( datum* )( uur* )GEVENTILEERD OP (datum* )VERBODEN TE BETREDEN* de geschikte vermelding invullen250 mm minimum300 mm minimum5.5.2.3.3 Wanneer de cargo-transporteenheid onder fumigatie volledig geventileerd werd, <strong>het</strong>zij door <strong>het</strong> openenvan de deuren van de cargo-transporteenheid, <strong>het</strong>zij via mechanische ventilatie na de fumigatie, moet dedatum van de ventilatie aangegeven worden op <strong>het</strong> verwittigingssignaal.5.5.2.3.4 Wanneer de cargo-transporteenheid onder fumigatie geventileerd en ontladen werd, moet <strong>het</strong>verwittigingssignaal voor cargo-transporteenheden onder fumigatie verwijderd worden.5.5-1


5.5.2.3.5 Cargo-transporteenheden onder fumigatie mogen niet geëtiketteerd worden met grote etiketten dieovereenstemmen met model nr. 9 (zie 5.2.2.2.2), tenzij deze etikettering vereist is voor andere stoffen ofvoorwerpen van klasse 9 die zich in de cargo-transporteenheid bevinden.5.5.2.4 Documentatie5.5.2.4.1 De documenten met betrekking tot <strong>het</strong> vervoer van cargo-transporteenheden die eenfumigatiebehandeling ondergaan hebben en die niet volledig geventileerd werden voor <strong>het</strong> vervoer,moeten de volgende gegevens bevatten :− “UN 3359 cargo-transporteenheid onder fumigatie, 9”, of“UN 3359 cargo-transporteenheid onder fumigatie, klasse 9” ; of− de datum en <strong>het</strong> uur van de fumigatie ; en− <strong>het</strong> type en de hoeveelheid gebruikt fumigatieagens.Deze gegevens moeten in een officiële taal van <strong>het</strong> land van verzending opgesteld zijn en bovendien in<strong>het</strong> Frans, Duits, Italiaans of Engels, indien deze officiële taal geen van de vier genoemde is, tenzijovereenkomsten tussen de bij <strong>het</strong> vervoer betrokken landen anders bepalen.5.5.2.4.2 De documenten mogen om <strong>het</strong> even welke vorm aannemen, op voorwaarde dat ze alle in 5.5.2.4.1vereiste gegevens bevatten. Deze gegevens moeten gemakkelijk te identificeren, leesbaar en duurzaamzijn.5.5.2.4.3 Instructies moeten gegeven worden <strong>betreffende</strong> de manier waarop de resten van <strong>het</strong> fumigatieagensverwijderd dienen te worden, met inbegrip van de gebruikte fumigatietoestellen (in voorkomend geval).5.5.2.4.4 Er is geen document vereist indien de cargo-transporteenheid die een fumigatiebehandeling heeftondergaan volledig geventileerd werd en de datum waarop hij werd geventileerd op <strong>het</strong> verwittigingsignaalvoorkomt (zie paragrafen 5.5.2.3.3 en 5.5.2.3.4).5.5-2


DEEL 6Voorschriften met betrekking tot de constructievan de verpakkingen, van de grote recipientenvoor losgestort vervoer (IBC’s – Intermediat BulkContainers), van de grote verpakkingen, van detanks, en met betrekking tot de beproevingen dieze moeten ondergaan


Hoofdstuk 6.1 - Voorschriften met betrekking tot de constructie van deverpakkingen en de beproevingen die ze moeten ondergaan6.1.1 Algemeenheden6.1.1.1 De voorschriften van onderhavig hoofdstuk zijn niet van toepassing op:a) colli die radioactieve stoffen van klasse 7 bevatten, tenzij anders is voorgeschreven (zie 4.1.9);b) colli die infectueuze stoffen van klasse 6.2 bevatten, tenzij anders is voorgeschreven (zie hoofdstuk6.3, opmerking, en verpakkingsinstructie P621 van 4.1.4.1);c) drukrecipiënten die gassen van klasse 2 bevatten;d) colli met een netto massa van meer dan 400 kg;e) verpakkingen met een inhoud van meer dan 450 liter.6.1.1.2 De voorschriften in 6.1.4 zijn gebaseerd op de thans gebruikte verpakkingen. Teneinde rekening tehouden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang mogen verpakkingen gebruikt wordenwaarvan de specificaties afwijken van deze die in 6.1.4 gedefinieerd zijn, dit op voorwaarde dat zij evendeugdelijk zijn, aanvaardbaar zijn voor de bevoegde overheid en de in 6.1.1.3 en 6.1.5 beschrevenbeproevingen met goed gevolg kunnen doorstaan. Andere beproevingsmethodes dan deze beschreven inonderhavig hoofdstuk zijn toegelaten indien ze equivalent zijn en door de bevoegde overheid erkendwerden.6.1.1.3 Elke verpakking die bestemd is om vloeistoffen te bevatten moet voldoen aan een passendedichtheidsproef en moet in staat zijn om <strong>het</strong> in 6.1.5.4.3 aangegeven beproevingsniveau te halen :a) vooraleer ze voor <strong>het</strong> eerst voor <strong>het</strong> vervoer gebruikt wordt;b) na reconstructie of reconditionering, vooraleer opnieuw voor <strong>het</strong> vervoer gebruikt te worden.De verpakkingen moeten voor deze beproeving niet noodzakelijk van hun eigen sluitingen voorzien zijn.Het binnenrecipiënt van combinatieverpakkingen mag zonder buitenverpakking worden beproefd, opvoorwaarde dat dit de beproevingsresultaten niet beïnvloedt.Deze beproeving is niet vereist voor :- de binnenverpakkingen van samengestelde verpakkingen;- de binnenrecipiënten van combinatieverpakkingen (glas, porselein of aardewerk) die overeenkomstig6.1.3.1 a) ii) van <strong>het</strong> symbool “RID/ADR” voorzien zijn;- de lichte metalen verpakkingen die overeenkomstig 6.1.3.1 a) ii) van <strong>het</strong> symbool “RID/ADR” voorzienzijn.6.1.1.4 Teneinde te garanderen dat elke verpakking voldoet aan de voorschriften van onderhavig hoofdstuk,moeten de verpakkingen vervaardigd, gereconditioneerd en beproefd worden volgens een door debevoegde overheid aanvaard kwaliteitsborgingsprogramma.OPMERKING : De norm ISO 16106:2006 "Packaging – Transport packages for dangerous goods – Dangerous goodspackagings, intermediate bulk containers (IBCs) and large packagings – Guidelines for the application of ISO 9001"bevat bevredigende richtlijnen <strong>betreffende</strong> de procedures die kunnen gevolgd worden.6.1.1.5 De fabrikanten en de verdere verdelers van verpakkingen moeten inlichtingen verstrekken <strong>betreffende</strong> dete volgen procedures, evenals een beschrijving van de types en afmetingen van de sluitingen (metinbegrip van de vereiste dichtingen) en van elk ander onderdeel dat nodig is om te garanderen dat de collidie klaar zijn voor <strong>het</strong> transport met goed gevolg de van toepassing zijnde beproevingen van onderhavighoofdstuk kunnen doorstaan.6.1.2 Code voor de aanduiding van <strong>het</strong> verpakkingstype6.1.2.1 De code bestaat uit:a) een Arabisch cijfer dat de soort van de verpakking (vat, jerrycan, enz...) aanduidt, gevolgd doorb) één of meer Latijnse hoofdletters die <strong>het</strong> constructiemateriaal (staal, hout, enz...) aanduiden, invoorkomend geval gevolgd doorc) een Arabisch cijfer dat aanduidt over welke variante (categorie) van de verpakkingssoort <strong>het</strong> gaat.6.1.2.2 Bij combinatieverpakkingen moeten twee Latijnse hoofdletters achter elkaar voorkomen op de tweedepositie in de verpakkingscode. De eerste duidt <strong>het</strong> materiaal van <strong>het</strong> binnenrecipiënt aan en de tweede datvan de buitenverpakking.6.1.2.3 Bij samengestelde verpakkingen dient alleen de code voor de buitenverpakking gebruikt te worden.6.1.2.4 De code voor de verpakking kan door de letter "T", "V" of "W" gevolgd worden. De letter "T" duidt eenbergingsverpakking aan die beantwoordt aan de voorschriften van 6.1.5.1.11. De letter "V" duidt eenspeciale verpakking aan die beantwoordt aan de bepalingen van 6.1.5.1.7. De letter "W" geeft aan dat de6.1-1


verpakking, die weliswaar van <strong>het</strong>zelfde type is als datgene dat door de code is aangegeven, gefabriceerdwerd volgens een specificatie die verschilt van deze die in 6.1.4 is opgenomen, maar die als gelijkwaardigwordt beschouwd in de zin van de voorschriften van 6.1.1.2.6.1.2.5 Voor de soort van verpakking worden volgende cijfers gebruikt:1 Vat2 (Voorbehouden)3 Jerrycan4 Kist5 Zak6 Combinatieverpakking.7 (voorbehouden)0 Lichte metalen verpakking6.1.2.6 Voor <strong>het</strong> constructiemateriaal worden de volgende hoofdletters gebruikt :A Staal (omvat alle soorten en alle oppervlaktebehandelingen)B AluminiumC Massief houtD Gelamineerd houtF SpaanplaatG KartonH KunststofL TextielM Papier, meerlagigN Metaal (behalve staal of aluminium)P Glas, porselein of aardewerk.OPMERKING : De term “Kunststof” omvat ook andere polymere materialen, zoals rubber.6.1.2.7 De hiernavolgende tabel geeft de codes die moeten gebruikt worden om de verpakkingstypes aan tegeven, in functie van de soort verpakkingen, van <strong>het</strong> voor hun constructie gebruikt materiaal en van huncategorie; er wordt ook verwezen naar de voor de van toepassing zijnde bepalingen te raadplegenonderafdelingenSoort Materiaal Categorie Code Onderafdeling1. Vat2. (Voorbehouden)A. StaalB. Aluminiumniet-afneembaar dekselafneembaar dekselniet-afneembaar dekselafneembaar deksel1A11A21B11B26.1.4.16.1.4.2D. Multiplex 1D 6.1.4.5G. Karton 1G 6.1.4.7H. Kunststofniet-afneembaar dekselafneembaar deksel1H11H2N. Metaal (behalve ijzer en niet-afneembaar deksel1N1aluminium) afneembaar deksel 1N26.1.4.86.1.4.33. JerrycanA. StaalB. AluminiumH. Kunststofniet-afneembaar dekselafneembaar dekselniet-afneembaar dekselafneembaar dekselniet-afneembaar dekselafneembaar deksel3A13A23B13B23H13H26.1.4.46.1.4.46.1.4.86.1-2


4. Kist5. Zak6. CombinatieverpakkingenA. Staal 4A 6.1.4.14B. Aluminium 4B 6.1.4.14C. Massief houtgewoonmet stofdichte wanden4C14C26.1.4.9D. Multiplex 4D 6.1.4.10F. Spaanplaat 4F 6.1.4.11G. Karton 4G 6.1.4.12H. KunststofH. Geweven kunststofgeëxpandeerdstijfzonder voering of binnenbekledingstofdichtwaterbestendig4H14H25H15H25H36.1.4.136.1.4.16H. Kunststoffolie 5H4 6.1.4.17L. TextielM. PapierH. Recipiënt uit kunststofzonder voering of binnenbekledingstofdichtwaterbestendigmeerlagigmeerlagig en waterbestendigmet een stalen vat alsbuitenverpakkingmet een stalen korf of kist alsbuitenverpakkingmet een aluminium vat alsbuitenverpakkingmet een aluminium korf of kist alsbuitenverpakkingmet een houten kist alsbuitenverpakkingmet een vat uit multiplex alsbuitenverpakkingmet een kist uit multiplex alsbuitenverpakkingmet een kartonnen vat alsbuitenverpakkingmet een kartonnen kist alsbuitenverpakkingmet een vat uit kunststof alsbuitenverpakkingmet een kist uit stijve kunststof alsbuitenverpakking5L15L25L35M15M26HA16HA26HB16HB26HC6HD16HD26HG16HG26HH16HH26.1.4.156.1.4.186.1.4.196.1.4.196.1.4.196.1.4.196.1.4.196.1.4.196.1-3


P. Recipiënt uit glas,porselein of aardewerkmet een stalen vat alsbuitenverpakkingmet een stalen korf5) of kist alsbuitenverpakking6PA16PA26.1.4.20met een aluminium vat alsbuitenverpakkingmet een aluminium korf5) of kist alsbuitenverpakking6PB16PB26.1.4.20met een houten kist alsbuitenverpakking6PC6.1.4.20met een vat uit multiplex alsbuitenverpakkingmet een rieten korf alsbuitenverpakking6PD16PD26.1.4.20met een kartonnen vat alsbuitenverpakkingmet een kartonnen kist alsbuitenverpakking6PG16PG26.1.4.20met een buitenverpakking uitgeëxpandeerde kunststofMet een buitenverpakking uit stijvekunststof6PH16PH26.1.4.200. Lichte metalenverpakkingenA. Staalniet-afneembaar dekselafneembaar deksel0A10A26.1.4.226.1.3 KenmerkOPMERKINGEN.1. Het kenmerk op de verpakking geeft aan dat deze laatste overeenstemt met een constructietype dat met succesde beproevingen heeft doorstaan en voldoet aan de bepalingen van onderhavig hoofdstuk <strong>betreffende</strong> defabricage, maar niet aan deze <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> gebruik van de verpakking. Het kenmerk op zich geeft dus nietnoodzakelijk aan dat de verpakking voor om <strong>het</strong> even welke stof gebruikt kan worden : de soort van de verpakking(vat uit staal bijvoorbeeld), haar maximale inhoud en/of massa en de eventuele bijzondere bepalingen worden vooriedere stof vastgelegd in tabel A van hoofdstuk 3.2.2. Het kenmerk is bedoeld om de taak van de fabricanten, reconditioneerders en gebruikers van de verpakkingen,van de vervoerders en van de regelgevende overheden te vergemakkelijken. In verband met <strong>het</strong> gebruik van eennieuwe verpakking is <strong>het</strong> oorspronkelijk kenmerk een middel voor de fabricant(en) ervan om <strong>het</strong> type teidentificeren en aan te geven aan welke beproevingsvoorschriften ze voldoet.3. Het kenmerk geeft niet altijd alle details, bijvoorbeeld over <strong>het</strong> beproevingsniveau; <strong>het</strong> kan nodig zijn om met dezeaspecten ook rekening te houden door gebruik te maken van een beproevingsrapport, testverslagen of een registervan met goed gevolg geteste verpakkingen. Een met X of Y gemerkte verpakking mag bijvoorbeeld gebruiktworden voor stoffen die ondergebracht zijn bij een verpakkingsgroep die overeenstemt met een lageregevaarsgraad en waarvan de maximaal toelaatbare densiteit 1 , die in de beproevingsvoorschriften voor deverpakkingen in 6.1.5 aangegeven is, bepaald wordt door rekening te houden met de van toepassing zijnde factor1,5 of 2,25. Verpakkingen van verpakkingsgroep I, getest voor stoffen met een densiteit van 1,2 kunnenbijvoorbeeld gebruikt worden als verpakkingen van verpakkingsgroep II voor stoffen met een densiteit van 1,8 ofals verpakkingen van verpakkingsgroep III voor stoffen met een densiteit van 2,7, op voorwaarde vanzelfsprekenddat ook met de stof met hogere densiteit aan alle functionele criteria voldaan wordt.6.1.3.1 Elke verpakking die bestemd is om overeenkomstig <strong>het</strong> RID gebruikt te worden, moet een duurzaam enleesbaar kenmerk dragen, aangebracht op een dusdanige plaats en van een dusdanige grootte tenopzichte van de verpakking, dat ze goed zichtbaar zijn. Op colli met een bruto massa van meer dan 30 kgmoeten de kenmerken – of een reproductie ervan – op de bovenzijde of op een van de zijkanten van deverpakking voorkomen. De letters, getallen en symbolen moeten ten minste 12 mm hoog zijn op deverpakkingen met een inhoud van meer dan 30 liter of 30 kg, of ten minste 6 mm op de kleinereverpakkingen met een inhoud van meer dan 5 liter of 5 kg of ze moeten gepaste afmetingen bezitten.Het kenmerk moet bestaan uit:a) i) <strong>het</strong> symbool van de UN voor de verpakkingenDit symbool mag enkel gebruikt worden om te attesteren dat een verpakking, een mobiele tank ofeen MEGC voldoet aan de van toepassing zijnde voorschriften van de hoofdstukken 6.1, 6.2, 6.3,1De uitdrukking “densiteit” (d) wordt aanzien als een synoniem van “volumieke massa” en zal overal in de tekst worden gebruikt.6.1-4


ii)6.5, 6.6 of 6.7. Het mag niet gebruikt worden voor de verpakkingen die enkel voldoen aan devereenvoudigde voorwaarden van 6.1.1.3, 6.1.5.3.1 e), 6.1.5.3.5 c), 6.1.5.4, 6.1.5.5.1 en 6.1.5.6(zie ook alinea ii) hieronder). Voor de metalen verpakkingen die in reliëf gekenmerkt zijn mogende hoofdletters “UN” gebruikt worden in plaats van <strong>het</strong> symbool ; of<strong>het</strong> symbool “RID/ADR” voor de combinatieverpakkingen (glas, porselein of aardewerk) en delichte metalen verpakkingen die voldoen aan de vereenvoudigde voorwaarden (zie 6.1.1.3,6.1.5.3.1 e), 6.1.5.3.5 c), 6.1.5.4, 6.1.5.5.1 en 6.1.5.6);OPMERKING : De verpakkingen die dit symbool dragen zijn goedgekeurd voor de vervoersoperaties perspoor, over de weg en over de binnenwateren die respectievelijk onderworpen zijn aan de bepalingen van <strong>het</strong>RID, ADR en ADN. Ze zijn niet noodzakelijk toegelaten voor <strong>het</strong> vervoer met andere transportmodi of voor devervoersoperaties per spoor, over de weg of over de binnenwateren die onderworpen zijn aan de bepalingenvan andere reglementeringen.b) de code die overeenkomstig 6.1.2 <strong>het</strong> verpakkingstype aanduidt :c) een code die bestaat uit twee delen :i) een letter die de verpakkingsgroep(en) aanduidt waarvoor <strong>het</strong> constructietype met succes debeproevingen heeft doorstaan :ii)X voor de verpakkingsgroepen I, II en IIIY voor de verpakkingsgroepen II en IIIZ alleen voor de verpakkingsgroep IIIop de verpakkingen zonder binnenverpakkingen die bestemd zijn om vloeistoffen te bevatten : dedensiteit van de stof waarmee <strong>het</strong> constructietype werd beproefd, afgerond tot de eerstedecimaal; deze vermelding mag weggelaten worden indien deze densiteit niet hoger is dan 1,2; ofop de verpakkingen die bestemd zijn om vaste stoffen of binnenverpakkingen te bevatten : demaximale brutomassa in kg;op de lichte metalen verpakkingen die overeenkomstig 6.1.3.1 a) ii) de vermelding “RID/ADR”dragen en bestemd zijn om vloeistoffen met een viscositeit bij 23°C van meer dan 200 mm²/s tebevatten : de maximale brutomassa in kg;d) de letter "S" voor de verpakkingen die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van vaste stoffen ofbinnenverpakkingen, of de tot <strong>het</strong> dichtst bijgelegen tiental afgeronde hydraulische beproevingsdruk inkPa die de verpakking met succes heeft doorstaan, voor de verpakkingen (andere dan decombinatieverpakkingen) die bestemd zijn om vloeistoffen te bevatten;de letter “S” voor de lichte metalen verpakkingen die overeenkomstig 6.1.3.1 a) ii) de vermelding“RID/ADR” dragen en bestemd zijn om vloeistoffen met een viscositeit bij 23°C van meer dan200 mm²/s te bevatten.e) de laatste twee cijfers van <strong>het</strong> fabricagejaar van de verpakking. Voor verpakkingen van de types 1Hen 3H moet bovendien de fabricagemaand gegeven worden; deze mag echter op een andere plaatsop de verpakking dan in <strong>het</strong> kenmerk voorkomen, waarbij men <strong>het</strong> onderstaand systeem voor deaanduiding mag gebruiken :f) de naam van de Staat die de toekenning van <strong>het</strong> kermerk goedkeurt, aangegeven door <strong>het</strong> kentekenvoor de voertuigen in <strong>het</strong> internationaal wegverkeer 2 .g) de naam van de fabrikant of een ander identificatiemerk voor de verpakking dat door de bevoegdeoverheid wordt voorgeschreven.6.1.3.2 Naast <strong>het</strong> in 6.1.3.1 voorgeschreven duurzaam kenmerk moet elk nieuw metalen vat met een inhoud vanmeer dan 100 liter op de bodem voorzien zijn van de in 6.1.3.1 a) t/m e) aangegeven merktekens en vanten minste de aanduiding van de nominale wanddikte van <strong>het</strong> metaal van de romp (in mm, ±0,1 mm),aangebracht op een permanente wijze (bijvoorbeeld door instampen). Indien de nominale dikte vanminstens één van beide bodems van een metalen vat kleiner is dan deze van de romp, moet de nominaledikte van de top, van de romp en van de bodem op een permanente wijze op de bodem aangebrachtworden (bijvoorbeeld door instampen). Voorbeeld : "1,0-1,2-1,0" of "0,9-1,0-1,0". De nominale diktes van2Het kenteken in <strong>het</strong> internationaal verkeer werd vastgelegd in <strong>het</strong> <strong>Verdrag</strong> van Wenen over <strong>het</strong> wegverkeer (Wenen 1968).6.1-5


<strong>het</strong> metaal moeten overeenkomstig de van toepassing zijnde ISO-norm bepaald worden : bijvoorbeeldISO-norm 3574:1999 voor staal. De in 6.1.3.1 f) en g) aangegeven merktekens mogen niet op permanentewijze aangebracht worden, behalve in <strong>het</strong> in 6.1.3.5 voorzien geval.6.1.3.3 Op iedere verpakking die niet in 6.1.3.2 vermeld wordt en die een reconditioneringsbehandeling kanondergaan, moeten de in 6.1.3.1 a) t/m e) vermelde merktekens op een permanente wijze aangebrachtworden. Onder permanent merkteken verstaat men een merkteken dat aan de reconditioneringsbehandelingweerstaat (door instampen aangebracht bijvoorbeeld). Bij andere verpakkingen dan demetalen vaten met een inhoud van meer dan 100 liter mag dit permanent merkteken <strong>het</strong> in 6.1.3.1voorgeschreven duurzaam merkteken vervangen.6.1.3.4 Op gereconstrueerde metalen vaten moet <strong>het</strong> voorgeschreven kenmerk niet noodzakelijk permanent zijn(bijvoorbeeld door instampen) indien <strong>het</strong> verpakkingstype niet verandert en indien geen elementen dieintegraal deel uitmaken van <strong>het</strong> ribwerk vervangen of verwijderd worden. Bij elk ander gereconstrueerdmetalen vat moeten de in 6.1.3.1 a) t/m e) aangegeven merktekens op permanente wijze (bijvoorbeelddoor instampen) op de top of op de romp voorkomen.6.1.3.5 Op metalen vaten, vervaardigd uit materialen die geconcipieerd zijn voor een herhaald hergebruik (zoalsroestvrij staal), mogen de in 6.1.3.1 f) en g) aangegeven merktekens op permanente wijze voorkomen(bijvoorbeeld door instampen).6.1.3.6 Het in 6.1.3.1 gedefinieerd kenmerk is slechts geldig voor één constructietype of voor één reeks vanconstructietypes. Verpakkingen die enkel door een andere oppervlaktebehandeling van elkaar verschillenbehoren tot <strong>het</strong>zelfde constructietype.Een “reeks van constructietypes” wordt gevormd door verpakkingen waarvan de structuur, de wanddikte,<strong>het</strong> materiaal en de doorsnede identiek zijn, en die slechts door hun geringere hoogte van <strong>het</strong> erkendconstructietype afwijken.Men moet kunnen vaststellen dat de sluitingen van de recipiënten dezelfde zijn als deze die in <strong>het</strong>beproevingsverslag vermeld worden.6.1.3.7 De merktekens moeten in de volgorde van de alineas in 6.1.3.1 aangebracht worden; al de merktekens enelementen van merktekens die in deze alineas en, in voorkomend geval, in de alineas 6.1.3.8 h) t/m j)vereist worden, moeten duidelijk van elkaar gescheiden zijn (bijvoorbeeld door middel van een schuinestreep of een spatie) zodat ze gemakkelijk kunnen geïdentificeerd worden. Zie de voorbeelden in 6.1.3.11.De aanvullende merktekens die eventueel door een bevoegde overheid worden toegestaan mogen decorrecte identificatie van de elementen van <strong>het</strong> in 6.1.3.1 voorgeschreven kenmerk niet verhinderen.6.1.3.8 Na <strong>het</strong> reconditioneren van een verpakking moet de reconditioneerder er de volgende merktekens opaanbrengen, in de aangegeven volgorde:h) de naam van de Staat waar de reconditionering werd uitgevoerd, aangegeven door <strong>het</strong> kenteken voorde voertuigen in <strong>het</strong> internationaal wegverkeer 2 ;i) de naam van de reconditioneerder of een andere, door de bevoegde overheid gespecificeerdeidentificatie van de verpakking ;j) <strong>het</strong> jaar van reconditionering en de letter "R"; op iedere verpakking die met succes de in 6.1.1.3opgelegde dichtheidsproef heeft doorstaan, bovendien de letter "L".6.1.3.9 Indien de in 6.1.3.1 a) t/m d) voorgeschreven merktekens na <strong>het</strong> reconditioneren niet meer op de top enook niet meer op de romp van een metalen vat voorkomen, moet de reconditioneerder ook deze opduurzame wijze aanbrengen, gevolgd door de inscripties die in 6.1.3.8 h), i) en j) voorgeschreven zijn. Zemogen geen grotere aanwendingsgeschiktheid aangeven dan deze waarvoor <strong>het</strong> oorspronkelijkconstructietype getest en gekenmerkt werd.6.1.3.10 De verpakkingen die vervaardigd worden met gerecycleerde kunststof, zoals gedefinieerd in 1.2.1, moeten<strong>het</strong> merkteken "REC" dragen nabij <strong>het</strong> in 6.1.3.1 gedefinieerd kenmerk.6.1.3.11 Voorbeelden van kenmerken voor NIEUWE verpakkingen :4G/Y145/S/02NL/VL 8231A1/Y1.4/150/98NL/VL 8241A2/Y150/S/01NL/VL 8254HW/Y136/S/98NL/VL 8261A2/Y/100/01USA/MM5volgens 6.1.3.1 a) i), b), c), d) en e)volgens 6.1.3.1 f) en g)volgens 6.1.3.1 a) i), b), c), d) en e)volgens 6.1.3.1 f) en g)volgens 6.1.3.1 a) i), b), c), d) en e)volgens 6.1.3.1 f) en g)volgens 6.1.3.1 a) i), b), c), d) en e)volgens 6.1.3.1 f) en g)volgens 6.1.3.1 a) i), b), c), d) en e)volgens 6.1.3.1 f) en g)voor nieuwe kisten uit kartonvoor nieuwe vaten uit staal, bestemd voor<strong>het</strong> vervoer van vloeistoffenvoor nieuwe vaten uit staal, bestemd voor<strong>het</strong> vervoer van vaste stoffen ofbinnenverpakkingenvoor nieuwe kisten uit gelijkwaardigekunststofvoor gereconstrueerde vaten uit staal,bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen6.1-6


RID/ADR/0A1/Y100/89NL/VL 123RID/ADR/0A2/Y20/S/04NL/VL 124volgens 6.1.3.1 a) ii), b), c), d) en e)volgens 6.1.3.1 f) en g)volgens 6.1.3.1 a) ii), b), c), d) en e)volgens 6.1.3.1 f) en g)6.1.3.12 Voorbeelden van kenmerken voor GERECONDITIONEERDE verpakkingen1A1/Y1.4/150/97NL/RB/01 RL1A2/Y150/S/99USA/RB/00 Rvolgens 6.1.3.1 a) i), b), c), d) en e)volgens 6.1.3.8 h), i) en j)volgens 6.1.3.1 a) i), b), c), d) en evolgens 6.1.3.8 h), i) en j)6.1.3.13 Voorbeelden van kenmerken voor BERGINGSVERPAKKINGENOPMERKING.6.1.3.14 Verklaring1A2T/Y300/S/01USA/abcvolgens 6.1.3.1 a) i), b), c), d) en e)volgens 6.1.3.1 f) en g)voor nieuwe lichte metalen verpakkingenmet niet-afneembaar dekselvoor nieuwe lichte metalen verpakkingenmet afneembaar deksel, bestemd omvaste stoffen of vloeistoffen met eenviscositeit bij 23°C van meer dan200 mm²/s te bevattenDe kenmerken, waarvan voorbeelden zijn gegeven in 6.1.3.11, 6.1.3.12 en 6.1.3.13, mogen op één lijn of op meerderelijnen aangebracht worden, op voorwaarde dat de juiste volgorde gerespecteerd wordt.Door <strong>het</strong> aanbrengen van <strong>het</strong> in 6.1.3.1 opgelegd kenmerk wordt gewaarmerkt dat de in serievervaardigde verpakkingen overeenstemmen met <strong>het</strong> erkend constructietype en dat de bij de goedkeuringopgelegde voorwaarden vervuld zijn.6.1.4 Voorschriften met betrekking tot de verpakkingen6.1.4.0 Algemene voorschriftenDe permeatie van de in de verpakking vervatte stof mag in geen enkel geval een gevaar opleveren ondernormale vervoersomstandigheden.6.1.4.1 Vaten uit staal1A1 met niet-afneembaar deksel1A2 met afneembaar deksel6.1.4.1.1 De romp en de bodems moeten uit geschikt staal vervaardigd zijn; hun plaatdikte moet aangepast zijn aande inhoud van <strong>het</strong> vat en aan <strong>het</strong> gebruik waarvoor <strong>het</strong> bestemd is.OPMERKING.In <strong>het</strong> geval van vaten uit koolstofstaal wordt “geschikt staal” geidentificeerd in de normen ISO 3573:1999 “Hot rolled carbonsteel sheet of commercial and drawing qualities” en ISO 3574:1999 “Cold-reduced carbon steel sheet of commercial anddrawing qualities”. In <strong>het</strong> geval van vaten uit koolstofstaal met een inhoud van niet meer dan 100 liter wordt <strong>het</strong> “geschiktstaal” – naast dat van de bovenvermelde normen – bovendien geïdentificeerd in de normen ISO 11949:1995 “Cold-reducedelectrolytic tinplate”, ISO 11950:1995 “Cold-reduced electrolytic chromium/chromium oxide-coated steel” en ISO 11951:1995“Cold-reduced blackplate in coil form for the production of tinplate or electrolytic chromium/chromium oxide-coated steel”.6.1.4.1.2 De rompnaden van vaten, bestemd om meer dan 40 liter vloeistof te bevatten, moeten gelast zijn. Derompnaden van vaten, bestemd om vaste stoffen of niet meer dan 40 liter vloeistof te bevatten, moetenmechanisch gefelst of gelast zijn.6.1.4.1.3 De opstaande randen moeten mechanisch gefelst of gelast zijn. Afzonderlijke versterkingsbeugels mogengebruikt worden.6.1.4.1.4 De romp van de vaten met een inhoud van meer dan 60 liter moet over <strong>het</strong> algemeen voorzien zijn vanminstens twee door expansie gevormde rolringen of omsluitende rolbanden. Indien de romp voorzien isvan omsluitende rolbanden, moeten deze nauw op de romp aansluiten en zodanig stevig bevestigd zijndat zij zich niet kunnen verplaatsen. De rolbanden mogen niet met behulp van puntlassen bevestigdworden.6.1.4.1.5 De diameter van de vul-, los- en ventilatieopeningen in de romp of in de bodems van vaten met nietafneembaardeksel (1A1) mag niet meer dan 7 cm bedragen. Vaten met grotere openingen wordenbeschouwd als vaten met afneembaar deksel (1A2). De sluitingen van de openingen in de romp en debodems van de vaten moeten derwijze ontworpen en uitgevoerd zijn dat ze in normalevervoersomstandigheden goed gesloten en dicht blijven. De flenzen van de sluitingen mogen doormechanisch felsen of lassen bevestigd worden. De sluitingen moeten voorzien zijn van pakkingen of vanandere afdichtingselementen, tenzij ze reeds dicht zijn door hun ontwerp zelf.6.1-7


6.1.4.1.6 De sluitingen van vaten met afneembaar deksel (1A2) moeten derwijze ontworpen en uitgevoerd zijn datze goed gesloten blijven en dat de vaten dicht blijven onder normale vervoersomstandigheden. Alleafneembare deksels moeten van pakkingen of van andere afdichtingelementen voorzien zijn.6.1.4.1.7 Indien de voor de romp, de bodems, de sluitingen en de toebehoren gebruikte materialen niet verenigbaarzijn met de te vervoeren stof, moeten geschikte binnenbekledingen aangebracht worden of inwendigebeschermende behandelingen toegepast worden. Deze bekledingen of behandelingen moeten hunbeschermende eigenschappen behouden onder normale vervoersomstandigheden.6.1.4.1.8 Maximale inhoud van de vaten : 450 liter.6.1.4.1.9 Maximale netto massa : 400 kg.6.1.4.2 Vaten uit aluminium1B1 met niet-afneembaar deksel1B2 met afneembaar deksel.6.1.4.2.1 De romp en de bodems moeten vervaardigd zijn uit aluminium met een zuiverheid van ten minste 99% ofuit een aluminiumlegering. Het materiaal moet van een geschikt type en van een voldoende dikte zijn,rekening houdend met de inhoud van <strong>het</strong> vat en <strong>het</strong> gebruik waarvoor <strong>het</strong> bestemd is.6.1.4.2.2 Alle naden moeten gelast zijn. Indien er opstaande randen zijn moeten hun naden met behulp vanafzonderlijke versterkingsringen versterkt worden.6.1.4.2.3 De romp van de vaten met een inhoud van meer dan 60 liter moet over <strong>het</strong> algemeen voorzien zijn vanminstens twee door expansie gevormde rolringen of omsluitende rolbanden. Indien de romp voorzien isvan omsluitende rolbanden, moeten deze nauw op de romp aansluiten en zodanig stevig bevestigd zijndat zij zich niet kunnen verplaatsen. De rolbanden mogen niet met behulp van puntlassen bevestigdworden.6.1.4.2.4 De diameter van de vul-, los- en ventilatieopeningen in de romp of in de bodems van vaten met nietafneembaardeksel (1B1) mag niet meer dan 7 cm bedragen. Vaten met grotere openingen wordenbeschouwd als vaten met afneembaar deksel (1B2). De sluitingen van de openingen in de romp en debodems van de vaten moeten derwijze ontworpen en uitgevoerd zijn dat ze in normalevervoersomstandigheden goed gesloten en dicht blijven. De flenzen van de sluitingen moeten door lassenbevestigd worden en de lasnaad moet een dichte verbinding vormen. De sluitingen moeten voorzien zijnvan pakkingen of van andere afdichtingselementen, tenzij ze reeds dicht zijn door hun ontwerp zelf.6.1.4.2.5 De sluitingen van vaten met afneembaar deksel (1B2) moeten derwijze ontworpen en uitgevoerd zijn datze goed gesloten blijven en dat de vaten dicht blijven onder normale vervoersomstandigheden. Alleafneembare deksels moeten van pakkingen of van andere afdichtingelementen voorzien zijn.6.1.4.2.6 Maximale inhoud van de vaten : 450 liter.6.1.4.2.7 Maximale netto massa : 400 kg.6.1.4.3 Vaten uit een ander metaal dan staal of aluminium1N1 met niet-afneembaar deksel1N2 met afneembaar deksel.6.1.4.3.1 De romp en de bodems moeten vervaardigd zijn uit een ander metaal of een andere metaallering danstaal of aluminium. Het materiaal moet van een geschikt type en van een voldoende dikte zijn, rekeninghoudend met de inhoud van <strong>het</strong> vat en <strong>het</strong> gebruik waarvoor <strong>het</strong> bestemd is.6.1.4.3.2 Indien er opstaande randen zijn moeten hun naden met behulp van afzonderlijke versterkingsringenversterkt worden. Indien er naden zijn moeten deze verbonden (gelast, gebraseerd, enz.) worden volgensde nieuwste stand van de techniek voor <strong>het</strong> gebruikt metaal of de gebruikte metaallegering.6.1.4.3.3 De romp van de vaten met een inhoud van meer dan 60 liter moet over <strong>het</strong> algemeen voorzien zijn vanminstens twee door expansie gevormde rolringen of omsluitende rolbanden. Indien de romp voorzien isvan omsluitende rolbanden, moeten deze nauw op de romp aansluiten en zodanig stevig bevestigd zijndat zij zich niet kunnen verplaatsen. De rolbanden mogen niet met behulp van puntlassen bevestigdworden.6.1.4.3.4 De diameter van de vul-, los- en ventilatieopeningen in de romp of in de bodems van vaten met nietafneembaardeksel (1N1) mag niet meer dan 7 cm bedragen. Vaten met grotere openingen wordenbeschouwd als vaten met afneembaar deksel (1N2). De sluitingen van de openingen in de romp en debodems van de vaten moeten derwijze ontworpen en uitgevoerd zijn dat ze in normalevervoersomstandigheden goed gesloten en dicht blijven. De flenzen van de sluitingen moeten bevestigd(gelast, gebraseerd, enz.) worden volgens de nieuwste stand van de techniek voor <strong>het</strong> gebruikt metaal ofde gebruikte metaallegering, teneinde de dichtheid van de naad te verzekeren. De sluitingen moetenvoorzien zijn van pakkingen of van andere afdichtingselementen, tenzij ze reeds dicht zijn door hunontwerp zelf.6.1-8


6.1.4.3.5 De sluitingen van vaten met afneembaar deksel (1N2) moeten derwijze ontworpen en uitgevoerd zijn datze goed gesloten blijven en dat de vaten dicht blijven onder normale vervoersomstandigheden. Alleafneembare deksels moeten van pakkingen of van andere afdichtingelementen voorzien zijn.6.1.4.3.6 Maximale inhoud van de vaten : 450 liter.6.1.4.3.7 Maximale netto massa : 400 kg.6.1.4.4 Jerrycans uit staal of aluminium3A1 uit staal, met niet-afneembaar deksel3A2 uit staal, met afneembaar deksel3B1 uit aluminium, met niet-afneembaar deksel3B2 uit aluminium, met afneembaar deksel.6.1.4.4.1 De romp en de bodems moeten vervaardigd zijn uit plaatstaal, aluminium met een zuiverheid van tenminste 99% of uit een aluminiumlegering. Het materiaal moet van een geschikt type en van een voldoendedikte zijn, rekening houdend met de inhoud van de jerrycan en <strong>het</strong> gebruik waarvoor ze bestemd is.6.1.4.4.2 De opstaande randen van alle jerrycans uit staal moeten mechanisch gefelst of gelast zijn. De rompnadenvan jerrycans uit staal, bestemd om meer dan 40 liter vloeistof te bevatten, moeten gelast zijn. Derompnaden van jerrycans uit staal, bestemd om niet meer dan 40 liter vloeistof te bevatten, moetenmechanisch gefelst of gelast zijn. Alle naden van de jerrycans uit aluminium moeten gelast zijn. Deopstaande randen moeten in voorkomend geval met behulp van een afzonderlijke versterkingsringversterkt worden.6.1.4.4.3 De diameter van de jerrycans met niet-afneembaar deksel (3A1 en 3B1) mag niet meer dan 7 cmbedragen. Jerrycans met grotere openingen worden beschouwd als jerrycans met afneembaar deksel(3A2 en 3B2). De sluitingen moeten derwijze ontworpen en uitgevoerd zijn dat ze in normalevervoersomstandigheden goed gesloten en dicht blijven. De sluitingen moeten voorzien zijn van pakkingenof van andere afdichtingselementen, tenzij ze reeds dicht zijn door hun ontwerp zelf.6.1.4.4.4 Indien de voor de romp, de bodems, de sluitingen en de toebehoren gebruikte materialen niet verenigbaarzijn met de te vervoeren stof, moeten geschikte binnenbekledingen aangebracht worden of inwendigebeschermende behandelingen toegepast worden. Deze bekledingen of behandelingen moeten hunbeschermende eigenschappen behouden onder normale vervoersomstandigheden.6.1.4.4.5 Maximale inhoud van de jerrycans : 60 liter.6.1.4.4.6 Maximale netto massa : 120 kg.6.1.4.5 Vaten uit gelamineerd hout1D6.1.4.5.1 Het gebruikt hout moet goed gedroogd zijn zodat <strong>het</strong> commercieel vochtvrij is, en mag geen gebrekenvertonen die de bruikbaarheid van <strong>het</strong> vat voor <strong>het</strong> gestelde doel kunnen verminderen. Indien voor devervaardiging van de bodems een ander materiaal dan gelamineerd hout wordt gebruikt, moet de kwaliteitervan evenwaardig zijn aan die van gelamineerd hout.6.1.4.5.2 Het gebruikt gelamineerd hout moet uit ten minste twee lagen bestaan voor de romp en uit ten minste drielagen voor de bodems; de lagen moeten stevig op elkaar gelijmd zijn met waterbestendige lijm en zodanigdat de richting van de houtvezel van elke laag dwars op die van de aangrenzende lagen staat.6.1.4.5.3 De romp, de bodems en hun verbindingen moeten ontworpen zijn in functie van de inhoud van <strong>het</strong> vat envan <strong>het</strong> gebruik waarvoor <strong>het</strong> bestemd is.6.1.4.5.4 Om lekkage van poedervormige producten te voorkomen, dienen de deksels met kraftpapier of eengelijkwaardig materiaal bekleed te worden; de bekleding moet stevig op <strong>het</strong> deksel bevestigd zijn en in allerichtingen buiten de omtrek van <strong>het</strong> deksel uitsteken.6.1.4.5.5 Maximale inhoud van de vaten : 250 liter.6.1.4.5.6 Maximale netto massa : 400 kg.6.1.4.6 (geschrapt)6.1.4.7 Vaten uit karton1G6.1.4.7.1 De romp van <strong>het</strong> vat moet uit verscheidene stevig op elkaar gelijmde of gewalste lagen dik papier of kartonbestaan (geen golfkarton); hij mag één of meer beschermende lagen (bitumen, met paraffine behandeldkraftpapier, metaalfolie, kunststof, enz...) bevatten.6.1.4.7.2 De bodems moeten uit massief hout, karton, metaal, gelamineerd hout, kunststof of andere gepastematerialen, vervaardigd zijn, eventueel bekleed met één of meer beschermlagen van asfaltpapier, met wasbehandeld kraftpapier, metaalfolie, kunststof, enz.6.1-9


6.1.4.7.3 De romp, de bodems en hun verbindingen moeten ontworpen zijn in functie van de inhoud van <strong>het</strong> vat envan <strong>het</strong> gebruik waavoor <strong>het</strong> bestemd is.6.1.4.7.4 De geassembleerde verpakking moet voldoende weerstand bieden tegen water zodat de op elkaargelijmde lagen niet loskomen in normale vervoersomstandigheden.6.1.4.7.5 Maximale inhoud van <strong>het</strong> vat : 450 liter.6.1.4.7.6 Maximale netto massa : 400 kg.6.1.4.8 Vaten en jerrycans uit kunststof1H1 vaten met niet-afneembaar deksel1H2 vaten met afneembaar deksel3H1 jerrycans met niet-afneembaar deksel3H2 jerrycans met afneembaar deksel.6.1.4.8.1 De verpakking moet vervaardigd worden uit een geschikte kunststof en moet een voldoende weerstandbezitten, rekening houdend met haar inhoud met <strong>het</strong> gebruik waarvoor ze bestemd is. Behalve voor degerecycleerde kunststof, gedefinieerd in 1.2.1, mag geen ander materiaal herbruikt worden dan resten,productieafval of hermalen materiaal afkomstig van <strong>het</strong>zelfde fabricageproces. De verpakking moet ook degepaste weerstand bezitten tegen veroudering en tegen de degradatie die veroorzaakt wordt door de stofdie ze bevat of door ultraviolette straling. De eventuele permeabiliteit van de verpakking voor de stof die zebevat, en de gerecycleerde kunststof die eventueel bij de vervaardiging van nieuwe verpakkingen wordtgebruikt, mogen geen geval gevaar opleveren in normale vervoersomstandigheden.6.1.4.8.2 Indien bescherming tegen ultraviolette straling noodzakelijk is, dient deze door <strong>het</strong> toevoegen van roet ofvan andere geschikte kleurstoffen of inhibitoren tot stand gebracht te worden. Deze toevoegingen moetenneutraal zijn ten opzichte van de inhoud en hun doelmatigheid tijdens de gehele gebruiksduur van deverpakking behouden. Wanneer andere additieven tegen ultraviolette straling (roet, pigmenten ofinhibitoren) gebruikt worden dan bij de fabricatie van <strong>het</strong> erkend constructietype, moeten de beproevingenniet opnieuw uitgevoerd worden indien <strong>het</strong> roetgehalve niet meer dan 2% (in massa), of <strong>het</strong>pigmentgehalte niet meer dan 3% (in massa) bedraagt; <strong>het</strong> gehalte aan inhibitoren tegen ultraviolettestraling is niet beperkt.6.1.4.8.3 Andere additieven dan deze die tegen ultraviolette straling beschermen mogen aan de kunststoftoegevoegd worden, indien zij de chemische en fysische eigenschappen van <strong>het</strong> verpakkingsmateriaal nietop ongunstige wijze beïnvloeden. In dergelijk geval moeten geen nieuwe beproevingen verricht worden.6.1.4.8.4 De wanddikte moet op elke plaats van de verpakking aangepast zijn aan de inhoud van de verpakking enaan <strong>het</strong> gebruik waarvoor deze bestemd is; tevens dient rekening te worden gehouden met de belastingenwaaraan die plaats kan worden blootgesteld.6.1.4.8.5 De diameter van de vul-, los- en ventilatieopeningen in de romp of in de bodems van vaten met nietafneembaardeksel (1H1) en van jerrycans met niet-afneembaar deksel (3H1) mag niet meer dan 7 cmbedragen. Vaten en jerrycans met grotere openingen worden beschouwd als vaten en jerrycans metafneembaar deksel (1H2 en 3H2). De sluitingen van de openingen in de romp en de bodems van de vatenen jerrycans moeten derwijze ontworpen en uitgevoerd zijn dat ze in normale vervoersomstandighedengoed gesloten en dicht blijven. De sluitingen moeten voorzien zijn van pakkingen of van andereafdichtingselementen, tenzij ze reeds dicht zijn door hun ontwerp zelf.6.1.4.8.6 De sluitingen van de vaten en jerrycans met afneembaar deksel (1H2 en 3H2) moeten derwijze ontworpenen uitgevoerd zijn dat ze in normale vervoersomstandigheden goed gesloten en dicht blijven. Bij alleafneembare deksels moeten pakkingen gebruikt worden, tenzij <strong>het</strong> vat of de jerrycan reeds dicht is doorzijn ontwerp zelf wanneer <strong>het</strong> afneembaar deksel deugdelijk aangebracht is.6.1.4.8.7 De permeabiliteit bij 23°C mag voor brandbare vloei stoffen hoogstens g0,008 bedragen (zie 6.1.5.7).l ⋅ h6.1.4.8.8 Wanneer gerecycleerde kunststof wordt gebruikt voor de productie van nieuwe verpakkingen, moeten despecifieke eigenschappen van <strong>het</strong> gerecycleerd materiaal geregeld gegarandeerd en geattesteerd wordenin <strong>het</strong> kader van een door de bevoegde overheid erkend programma voor kwaliteitsborging. Van ditprogramma moet de registratie van de voorsortering deel uitmaken, evenals <strong>het</strong> nazicht dat elk lotgerecycleerde kunststof de gepaste smeltindex, densiteit en treksterkte bezit, consistent met die van <strong>het</strong>constructietype dat van dergelijk gerecycleerd materiaal vervaardigd werd. De informatie voor dekwaliteitsborging omvat noodzakelijkerwijze kennis van <strong>het</strong> verpakkingsmateriaal waarvan degerecycleerde kunststof afkomstig is, en van de vroegere inhoud van die verpakkingen indien die inhoudde prestaties van nieuwe, met dat materiaal vervaardigde verpakkingen zou kunnen doen verminderen.Bovendien moet <strong>het</strong> programma voor kwaliteitsborging, dat de producent van de verpakkingovereenkomstig 6.1.1.4 toepast, de uitvoering omvatten van de mechanische beproevingen op <strong>het</strong>constructietype volgens 6.1.5, en dit op verpakkingen vervaardigd van ieder lot gerecycleerde kunststof.Bij deze beproevingen mag de geschiktheid voor stapeling gecontroleerd worden via gepaste dynamischecomressietesten in plaats van door een statische stapelproef van 6.1.5.6.6.1-10


OPMERKING.De ISO-norm 16103:2005 – “Packaging – Transport packaging for dangerous goods – Recycled plastics material” levertbijkomende leidraad <strong>betreffende</strong> de te volgen procedures voor de goedkeuring en <strong>het</strong> gebruik van gerecycleerdekunststof.6.1.4.8.9 Maximale inhoud van de vaten en jerrycans:1H1 en 1H2: 450 liter3H1 en 3H2: 60 liter.6.1.4.8.10 Maximale netto massa :1H1 en 1H2 : 400 kg3H1 en 3H2 : 120 kg.6.1.4.9 Kisten uit massief hout4C1 gewone4C2 met stofdichte wanden.6.1.4.9.1 Het gebruikt hout moet goed gedroogd zijn zodat <strong>het</strong> commercieel vochtvrij is, en mag geen gebrekenvertonen die de weerstand van elk onderdeel van de kist merkbaar kan verminderen. De weerstand van<strong>het</strong> gebruikt materiaal en de constructiewijze moeten aangepast zijn aan de inhoud van de kist en aan <strong>het</strong>gebruik waartoe zij bestemd is. Het deksel en de bodem mogen uit spaanplaat bestaan die aan waterweerstaat (zoals hardboard of een ander geschikt type).6.1.4.9.2 De bevestigingsmiddelen moeten weerstaan aan de trillingen die in normale vervoersomstandighedenvoorkomen. In de mate van <strong>het</strong> mogelijke moet vermeden worden dat in <strong>het</strong> uiteinde van planken nagels inde richting van de draad van <strong>het</strong> hout ingeslagen worden. Verbindingen die aan sterke krachten kunnenonderhevig zijn moeten verwezenlijkt worden met behulp van omgeslagen nagels, nagels met ringschachtof gelijkwaardige bevesitgingsmiddelen.6.1.4.9.3 Kisten 4C2 : elk onderdeel van de kist moet uit één stuk bestaan of daaraan gelijkwaardig zijn; eenonderdeel wordt als gelijkwaardig beschouwd wanneer <strong>het</strong> aan elkaar gelijmd is via één van de volgendemethodes : Lindermann- of zwaluwstaartverbinding, keep en tongverbinding, overlappende verbinding ofstompe verbinding met ten minste twee gegolfde metalen nieten voor elke voeg.6.1.4.9.4 Maximale netto massa : 400 kg.6.1.4.10 Kisten uit gelamineerd hout4D6.1.4.10.1 Het gebruikt gelamineerd hout moet uit ten minste drie lagen goed gedroogd fineerhout bestaan. Hetfineerhout moet verkregen zijn door afschillen, snijden of zagen en commercieel vrij zijn van vochtigheid;<strong>het</strong> mag geen gebreken vertonen die de stevigheid van de kist kunnen verminderen. De weerstand van<strong>het</strong> gebruikt materiaal en de constructiewijze moeten aangepast zijn aan de inhoud van de kist en aan <strong>het</strong>gebruik waartoe zij bestemd is. Alle lagen moeten met een waterbestendige lijm op elkaar worden gelijmd.Andere geschikte materialen mogen tezamen met gelamineerd hout voor <strong>het</strong> vervaardigen van de kistengebruikt worden. De wanden van de kisten moeten stevig op de hoekstijlen of op de uiteindenvastgespijkerd of verankerd worden of met andere even geschikte middelen geassembleerd worden.6.1.4.10.2 Maximale netto massa : 400 kg.6.1.4.11 Kisten uit spaanplaat4F6.1.4.11.1 De wanden van de kisten moeten uit spaanplaat bestaan die weerstaat aan water (zoals hardboard of eenander geschikt type). De weerstand van <strong>het</strong> gebruikt materiaal en de constructiewijze moeten aangepastzijn aan de inhoud van de kist en aan <strong>het</strong> gebruik waartoe ze bestemd is.6.1.4.11.2 De andere onderdelen van de kisten mogen bestaan uit andere geschikte materialen.6.1.4.11.3 De kisten moeten stevig en met geschikte middelen in elkaar gezet zijn.6.1.4.11.4 Maximale netto massa : 400 kg.6.1.4.12 Kisten uit karton4G6.1.4.12.1 Er moet gebruik gemaakt worden van een massief karton of van dubbelwandig golfkarton (met één ofmeer golflagen), van goede kwaliteit en aangepast aan de inhoud van de kist en aan <strong>het</strong> gebruik waartoeze bestemd is. De weerstand tegen water van <strong>het</strong> buitenoppervlak moet zodanig zijn dat demassatoename tijdens de beproeving ter vaststelling van de wateropslorping volgens de Cobb-methode,na 30 minuten niet meer bedraagt dan 155 g/m² (overeenkomstig de norm ISO 535:1991). Het karton moetzonder breuk gevouwen kunnen worden; <strong>het</strong> moet zodanig versneden, gevouwen (zonder kerf) en van6.1-11


sleuven voorzien zijn dat de kist zonder barsten, oppervlaktescheuren of overdreven buiging in elkaar kangezet worden. De golflagen van <strong>het</strong> golfkarton moeten stevig op de vlakke lagen gelijmd zijn.6.1.4.12.2 Het bovendeel van de kisten mag van een raam uit hout of uit andere geschikte materialen voorzien zijn ofvolledig uit hout of uit andere geschikte materialen vervaardigd worden. Er mogen latten uit hout of uitandere geschikte materialen als versteviging gebruikt worden.6.1.4.12.3 De hechtingen van de kisten moeten d.m.v. kleefband of vastgelijmde of vastgeniete overlappingenuitgevoerd worden. De overlappingen moeten van een afdoende grootte zijn.6.1.4.12.4 Indien lijm of kleefband gebruikt wordt voor de sluiting, moet deze waterbestendig zijn.6.1.4.12.5 De afmetingen van de kist moeten aangepast zijn aan haar inhoud.6.1.4.12.6 Maximale netto massa : 400 kg.6.1.4.13 Kisten uit kunststof4H1 kisten uit geëxpandeerde kunststof4H2 kisten uit stijve kunststof.6.1.4.13.1 De kist moet uit een geschikte kunststof vervaardigd zijn; haar stevigheid moet aangepast zijn aan haarinhoud en aan <strong>het</strong> gebruik waartoe zij bestemd is. Zij moet voldoende weerstand bieden tegenveroudering en tegen degradatie, veroorzaakt door de vervoerde stof of door ultraviolette straling.6.1.4.13.2 Een kist uit geëxpandeerde kunststof moet bestaan uit twee delen van gevormde geëxpandeerdekunststof die in elkaar grijpen; een onderstuk met uitsparingen voor de binnenverpakkingen en eenbovenstuk dat <strong>het</strong> onderstuk afdekt. Boven- en onderstuk moeten zodanig ontworpen zijn dat debinnenverpakkingen er zonder speling in passen. De sluitingen van de binnenverpakkingen mogen nietmet <strong>het</strong> bovenstuk van de kist in aanraking komen.6.1.4.13.3 De kisten uit geëxpandeerde kunststof moeten voor de verzending met zelfklevende banden geslotenworden; <strong>het</strong> kleefband moet weerstaan aan de weersomstandigheden, zijn treksterkte moet voldoendehoog zijn om te beletten dat de kist ongewild opengaat en zijn kleefstoffen moeten verenigbaar zijn met degeëxpandeerde kunststof van de kist. De kisten mogen ook op een andere manier gesloten worden, opvoorwaarde dat deze manier ten minste even doelmatig is.6.1.4.13.4 Indien voor kisten uit stijve kunststof bescherming tegen ultraviolette straling noodzakelijk is, dient dezedoor <strong>het</strong> toevoegen van roet of van andere geschikte kleurstoffen of inhibitoren tot stand gebracht teworden. Deze toevoegingen moeten neutraal zijn ten opzichte van de inhoud en hun doelmatigheid tijdensde gehele gebruiksduur van de kist behouden. Wanneer andere additieven tegen ultraviolette straling(roet, pigmenten of inhibitoren) gebruikt worden dan bij de fabricatie van <strong>het</strong> erkend constructietype,moeten de beproevingen niet opnieuw uitgevoerd worden indien <strong>het</strong> roetgehalte niet meer dan 2 massa-%, of <strong>het</strong> pigmentgehalte niet meer dan 3 massa-% bedraagt; <strong>het</strong> gehalte aan inhibitoren tegenultraviolette straling is niet beperkt.6.1.4.13.5 Andere additieven dan deze die tegen ultraviolette straling beschermen mogen aan de kunststoftoegevoegd worden, indien zij de fysische en chemische eigenschappen van <strong>het</strong> materiaal van de kistenniet op ongunstige wijze beïnvloeden. In dergelijk geval moeten geen nieuwe beproevingen verrichtworden.6.1.4.13.6 De sluitingen van kisten uit stijve kunststof moeten uit een geschikt materiaal bestaan, voldoendestevigheid bezitten en dermate ontworpen zijn dat elke ongewilde opening uitgesloten is.6.1.4.13.7 Wanneer gerecycleerde kunststof wordt gebruikt voor de productie van nieuwe verpakkingen, moeten despecifieke eigenschappen van <strong>het</strong> gerecycleerd materiaal geregeld gegarandeerd en geattesteerd wordenin <strong>het</strong> kader van een door de bevoegde overheid erkend programma voor kwaliteitsborging. Van ditprogramma moet de registratie van de voorsortering deel uitmaken, evenals <strong>het</strong> nazicht dat elk lotgerecycleerde kunststof de gepaste smeltindex, densiteit en treksterkte bezit, consistent met die van <strong>het</strong>constructietype dat van dergelijk gerecycleerd materiaal vervaardigd werd. De informatie voor dekwaliteitsborging omvat noodzakelijkerwijze kennis van <strong>het</strong> verpakkingsmateriaal waarvan degerecycleerde kunststof afkomstig is, en van de vroegere inhoud van die verpakkingen indien die inhoudde prestaties van nieuwe, met dat materiaal vervaardigde verpakkingen zou kunnen doen verminderen.Bovendien moet <strong>het</strong> programma voor kwaliteitsborging, dat de producent van de verpakkingovereenkomstig 6.1.1.4 toepast, de uitvoering omvatten van de mechanische beproevingen op <strong>het</strong>constructietype volgens 6.1.5, en dit op verpakkingen vervaardigd van ieder lot gerecycleerde kunststof.Bij deze beproevingen mag de geschiktheid voor stapeling gecontroleerd worden via gepaste dynamischecomressietesten in plaats van door een statische stapelproef volgens 6.1.5.6.6.1.4.13.8 Maximale netto massa :4H1 : 60 kg4H2 : 400 kg6.1-12


6.1.4.14 Kisten uit staal of aluminium4A uit staal4B uit aluminium6.1.4.14.1 De stevigheid van <strong>het</strong> metaal en de constructiewijze van de kist moeten functie zijn van de inhoud van dekist en van <strong>het</strong> gebruik waartoe zij bestemd is.6.1.4.14.2 De binnenzijde van de kisten moet bekleed worden met een laag karton of vilt, of voorzien worden van eenvoering of binnenbekleding uit een ander geschikt materiaal. Bij een dubbel vastgehaakte metalenbekleding dienen maatregelen getroffen te worden om te verhinderen dat product – in <strong>het</strong> bijzonderontplofbare stoffen – in de voegen van de verbindingen binnendringt.6.1.4.14.3 Elk geschikt type sluiting mag gebruikt worden; ze moeten in normale vervoersomstandigheden geslotenblijven.6.1.4.14.4 Maximale netto massa : 400 kg.6.1.4.15 Zakken uit textiel5L1 zonder voering of zonder binnenbekleding5L2 stofdicht5L3 waterbestendig6.1.4.15.1 Het gebruikt textiel moet van goede kwaliteit zijn. De sterkte van <strong>het</strong> textiel en de vervaardiging van de zakmoeten functie zijn van de inhoud van de zak en van <strong>het</strong> gebruik waartoe hij bestemd is.6.1.4.15.2 Stofdichte zakken (5L2) moeten stofdicht gemaakt worden; bijvoorbeeld door gebruik van :a) papier dat met een waterbestendige kleefstof (zoals bitumen) op <strong>het</strong> binnenoppervlak van de zakgelijmd wordt; ofb) kunststoffolie dat op <strong>het</strong> binnenoppervlak van de zak geplakt wordt; ofc) één of meer voeringen uit papier of kunststof.6.1.4.15.3 Waterbestendige zakken (5L3) moeten zodanig waterdicht gemaakt worden dat indringing van vochtigheidvolledig verhinderd wordt; bijvoorbeeld door gebruik van :a) afzonderlijke voeringen uit waterbestendig papier (bijvoorbeeld met paraffine behandeld kraftpapier,asfaltpapier of met kunststof bekleed kraftpapier);b) kunststoffolie dat op <strong>het</strong> binnenoppervlak van de zak gelijmd wordt;c) één of meer voeringen uit kunststof.6.1.4.15.4 Maximale netto massa : 50 kg.6.1.4.16 Zakken uit geweven kunststof5H1 zonder voering of zonder binnenbekleding5H2 stofdicht5H3 waterbestendig6.1.4.16.1 De zakken moeten uit gerokken repen of monofilamenten van een geschikte kunststof vervaardigd zijn. Desterkte van <strong>het</strong> gebruikt materiaal en de vervaardiging van de zak moeten functie zijn van de inhoud vande zak en van <strong>het</strong> gebruik waartoe hij bestemd is.6.1.4.16.2 Indien vlak geweven kunststof gebruikt wordt moeten de zakken vervaardigd worden door (via naaien ofeen andere gelijkwaardige werkwijze) de bodem en één zijkant te sluiten. Indien buisvormig gewevenkunststof gebruikt wordt, moeten de zakken vervaardigd worden door (via naaien, weven of een anderewerkwijze die een gelijkwaardige sterkte biedt) de bodem te sluiten.6.1.4.16.3 Stofdichte zakken (5H2) : de zak moet stofdicht gemaakt worden; bijvoorbeeld door gebruik van :a) papier of kunststoffolie dat op <strong>het</strong> binnenoppervlak van de zak geplakt wordt;b) één of meer afzonderlijke voeringen uit papier of uit kunststof.6.1.4.16.4 Waterbestendige zakken (5H3) : de zak moet zodanig waterdicht gemaakt worden dat indringing vanvochtigheid volledig verhinderd wordt; bijvoorbeeld door gebruik van :a) afzonderlijke voeringen uit waterbestendig papier (bijvoorbeeld met paraffine behandeld kraftpapier,aan beide zijden gebitumineerd of met kunststof bekleed kraftpapier);b) kunststoffolie, dat op <strong>het</strong> binnen- of buitenoppervlak van de zak gelijmd wordt;c) één of meer voeringen uit kunststof.6.1-13


6.1.4.16.5 Maximale netto massa : 50 kg.6.1.4.17 Zakken uit kunststoffolie5H46.1.4.17.1 De zakken moeten uit een geschikte kunststof vervaardigd zijn. De sterkte van <strong>het</strong> gebruikt materiaal ende vervaardiging van de zak moeten functie zijn van de inhoud van de zak en van <strong>het</strong> gebruik waartoe hijbestemd is. De naden moeten weerstaan aan de drukken en schokken die de zak in normalevervoersomstandigheden kan ondergaan.6.1.4.17.2 Maximale netto massa : 50 kg.6.1.4.18 Zakken uit papier5M1 meerlagig5M2 meerlagig en waterbestendig6.1.4.18.1 De zakken moeten vervaardigd zijn uit een geschikte soort kraftpapier of uit een gelijkwaardigepapiersoort, met ten minste drie lagen; de middenste laag mag bestaan uit weefsel en kleefstof die debuitenlagen overdekt. De sterkte van <strong>het</strong> papier en de vervaardiging van de zak moeten functie zijn van deinhoud van de zak en van <strong>het</strong> gebruik waartoe hij bestemd is. De naden en sluitingen moeten stofdichtzijn.6.1.4.18.2 Papieren zakken 5M2 : Om <strong>het</strong> binnendringen van vochtigheid te verhinderen moet een zak met vier ofmeer lagen waterdicht gemaakt worden door een waterbestendige laag te gebruiken als een van de tweebuitenste lagen, of door een uit een gepast beschermingsmateriaal vervaardigde waterbestendigebekleding tussen beide buitenste lagen aan te brengen; een zak met drie lagen moet waterdicht gemaaktworden door een waterbestendige laag als buitenste laag te gebruiken. Indien de inhoud met devochtigheid kan reageren of indien de inhoud in vochtige toestand verpakt is, moet ook eenwaterbestendige laag of bekleding (bijvoorbeeld dubbel geteerd kraftpapier, met kunststof bedektkraftpapier, kunststoffolie die <strong>het</strong> binnenoppervlak van de zak overdekt of één of meerderebinnenbekledingen uit kunststof) in contact met de inhoud aangebracht worden. De naden en sluitingenmoeten waterdicht zijn.6.1.4.18.3 Maximale netto massa : 50 kg.6.1.4.19 Combinatieverpakkingen (kunststof)6HA16HA26HB16HB26HC6HD16HD26HG16HG26HH16HH26.1.4.19.1 Binnenrecipiëntrecipiënt uit kunststof met een stalen vat als buitenverpakkingrecipiënt uit kunststof met een stalen korf of kist als buitenverpakkingrecipiënt uit kunststof met een aluminium vat als buitenverpakkingrecipiënt uit kunststof met een aluminium korf of kist als buitenverpakking.recipiënt uit kunststof met een houten kist als buitenverpakkingrecipiënt uit kunststof met een vat uit gelamineerd hout als buitenverpakkingrecipiënt uit kunststof met een kist uit gelamineerd hout als buitenverpakkingrecipiënt uit kunststof met een kartonnen vat als buitenverpakkingrecipiënt uit kunststof met een kartonnen kist als buitenverpakkingrecipiënt uit kunststof met een vat uit kunststof als buitenverpakkingrecipiënt uit kunststof met een kist uit stijve kunststof als buitenverpakking.6.1.4.19.1.1 Het binnenrecipiënt uit kunststof moet voldoen aan de voorschriften van 6.1.4.8.1 en 6.1.4.8.4 t/m6.1.4.8.7.6.1.4.19.1.2 Het binnenrecipiënt uit kunststof moet zonder speling in de buitenverpakking passen; deze laatste maggeen oneffenheden bezitten die de kunststof zouden kunnen schaven.6.1.4.19.1.3 Maximale inhoud van <strong>het</strong> binnenrecipiënt :6HA1, 6HB1, 6HD1, 6HG1, 6HH1 :6HA2, 6HB2, 6HC, 6HD2, 6HG2, 6HH2 :6.1.4.19.1.4 Maximale netto massa :6HA1, 6HB1, 6HD1, 6HG1, 6HH1 :6HA2, 6HB2, 6HC, 6HD2, 6HG2, 6HH2 :6.1.4.19.2 Buitenverpakking250 liter.60 liter.400 kg.75 kg.6.1-14


6.1.4.19.2.1 Recipiënt uit kunststof met een vat uit staal (6HA1) of aluminium (6HB1) als buitenverpakking. Debuitenverpakking moet beantwoorden aan de constructievereisten die resp. in 6.1.4.1 of in 6.1.4.2voorgeschreven zijn.6.1.4.19.2.2 Recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit staal (6HA2) of aluminium (6HB2) als buitenverpakking. Debuitenverpakking moet beantwoorden aan de constructievereisten die in 6.1.4.14 voorgeschreven zijn.6.1.4.19.2.3 Recipiënt uit kunststof met een houten kist als buitenverpakking (6HC). De buitenverpakking moetbeantwoorden aan de constructievereisten die in 6.1.4.9 voorgeschreven zijn.6.1.4.19.2.4 Recipiënt uit kunststof met een vat uit gelamineerd hout als buitenverpakking (6HD1). De buitenverpakkingmoet beantwoorden aan de constructievereisten die in 6.1.4.5 voorgeschreven zijn.6.1.4.19.2.5 Recipiënt uit kunststof met een kist uit gelamineerd hout als buitenverpakking (6HD2). Debuitenverpakking moet beantwoorden aan de constructievereisten die in 6.1.4.10 voorgeschreven zijn.6.1.4.19.2.6 Recipiënt uit kunststof met een kartonnen vat als buitenverpakking (6HG1). De buitenverpakking moetbeantwoorden aan de constructievereisten die in 6.1.4.7.1 t/m 6.1.4.7.4 voorgeschreven zijn.6.1.4.19.2.7 Recipiënt uit kunststof met een kartonnen kist als buitenverpakking (6HG2). De buitenverpakking moetbeantwoorden aan de constructievereisten die in 6.1.4.12 voorgeschreven zijn.6.1.4.19.2.8 Recipiënt uit kunststof met een vat uit kunststof als buitenverpakking (6HH1). De buitenverpakking moetbeantwoorden aan de constructievereisten die in 6.1.4.8.1 t/m 6.1.4.8.6 voorgeschreven zijn.6.1.4.19.2.9 Recipiënt uit kunststof met een kist uit stijve kunststof (de gegolfde kunststoffen inbegrepen) alsbuitenverpakking (6HH2). De buitenverpakking moet beantwoorden aan de constructievereisten die in6.1.4.13.1 en 6.1.4.13.4 t/m 6.1.4.13.6 voorgeschreven zijn.6.1.4.20 Combinatieverpakkingen (glas, porselein of aardewerk)6PA16PA26PB16PB26PC6PD16PD26PG16PG26PH16PH26.1.4.20.1 Binnenrecipiëntrecipiënt met een stalen vat als buitenverpakkingrecipiënt met een stalen korf of kist als buitenverpakkingrecipiënt met een aluminium vat als buitenverpakkingrecipiënt met een aluminium korf of kist als buitenverpakking.recipiënt met een houten kist als buitenverpakkingrecipiënt met een vat uit gelamineerd hout als buitenverpakkingrecipiënt met een kist uit gelamineerd hout als buitenverpakkingrecipiënt met een kartonnen vat als buitenverpakkingrecipiënt met een kartonnen kist als buitenverpakkingrecipiënt met een buitenverpakking uit geëxpandeerde kunststofrecipiënt met een buitenverpakking uit stijve kunststof.6.1.4.20.1.1 De recipiënten moeten een geschikte vorm hebben (cylindrisch of peervormig) en uit een materiaal vangoede kwaliteit vervaardigd zijn, dat geen gebreken vertoont die zijn weerstand zouden kunnenverminderen. De wanden moeten overal een voldoende dikte bezitten en vrij zijn van inwendigespanningen.6.1.4.20.1.2 De recipiënten dienen afgesloten te worden door middel van schroefsluitingen uit kunststof, stoppen vangeslepen glas of sluitingen die minstens even doelmatig zijn. Alle delen van de sluitingen die met deinhoud van de recipiënt in aanraking kunnen komen, mogen er niet door aangetast worden. De sluitingenmoeten zodanig gemonteerd worden dat ze dicht zijn; ze dienen geblokkeerd te worden om te voorkomendat ze tijdens <strong>het</strong> vervoer loskomen. Indien sluitingen met een ongassingsopening noodzakelijk zijn,moeten deze beantwoorden aan 4.1.1.8.6.1.4.20.1.3 De recipiënten moeten met behulp van schokdempende en/of vloeistofabsorberende materialen in debuitenverpakking vastgezet worden.6.1.4.20.1.4 Maximale inhoud van de recipiënt : 60 liter.6.1.4.20.1.5 Maximale netto massa : 75 kg.6.1.4.20.2 Buitenverpakking6.1.4.20.2.1 Recipiënt met een stalen vat als buitenverpakking (6PA1). De buitenverpakking moet beantwoorden aande constructievereisten die in 6.1.4.1 voorgeschreven zijn. Het afneembaar deksel, dat voor dit type vanverpakking vereist is, mag echter kapvormig zijn.6.1.4.20.2.2 Recipiënt met een stalen korf of kist als buitenverpakking (6PA2). De buitenverpakking moetbeantwoorden aan de constructievereisten die in 6.1.4.14 voorgeschreven zijn. Bij cilindervormige6.1-15


ecipiënten in verticale stand moet de buitenverpakking hoger reiken dan de recipiënt met zijn sluitingen.Indien de buitenverpakking van een peervormig recipiënt bestaat uit een korf waarvan de vorm aangepastis aan de recipiënt, moet deze korf van een beschermende afdekking (kap) voorzien worden.6.1.4.20.2.3 Recipiënt met een aluminium vat als buitenverpakking (6PB1). De buitenverpakking moet beantwoordenaan de constructievereisten die in 6.1.4.2 voorgeschreven zijn.6.1.4.20.2.4 Recipiënt met een aluminium korf of kist als buitenverpakking (6PB2). De buitenverpakking moetbeantwoorden aan de constructievereisten die in 6.1.4.14 voorgeschreven zijn.6.1.4.20.2.5 Recipiënt met een houten kist als buitenverpakking (6PC). De buitenverpakking moet beantwoorden aande constructievereisten die in 6.1.4.9 voorgeschreven zijn.6.1.4.20.2.6 Recipiënt met een vat uit gelamineerd hout als buitenverpakking (6PD1). De buitenverpakking moetbeantwoorden aan de constructievereisten die in 6.1.4.5 voorgeschreven zijn.6.1.4.20.2.7 Recipiënt met een rieten korf als buitenverpakking (6PD2). De rieten korven moeten degelijk vervaardigdzijn uit materiaal van goede kwaliteit; zij dienen een beschermdeksel (kap) te bezitten om beschadigingvan de recipiënten te voorkomen.6.1.4.20.2.8 Recipiënt met een kartonnen vat als buitenverpakking (6PG1). De buitenverpakking moet beantwoordenaan de constructievereisten die in 6.1.4.7.1 t/m 6.1.4.7.4 voorgeschreven zijn.6.1.4.20.2.9 Vat met een kartonnen kist als buitenverpakking (6PG2). De buitenverpakking moet beantwoorden aan deconstructievereisten die in 6.1.4.12 voorgeschreven zijn.6.1.4.20.2.10 Recipiënten met een buitenverpakking uit geëxpandeerde kunststof (6PH1) of uit stijve kunststof (6PH2).De materialen van deze buitenverpakkingen moeten beantwoorden aan de vereisten die in 6.1.4.13voorgeschreven zijn. De stijve kunststof dient polyethyleen met hoge dichtheid of een andere vergelijkbarekunststof te zijn. Het afneembaar deksel, dat voor dit verpakkingstype vereist is, mag echter kapvormigzijn.6.1.4.21 Samengestelde verpakkingenDe des<strong>betreffende</strong> voorschriften van afdeling 6.1.4 met betrekking tot de te gebruiken buitenverpakkingenzijn van toepassing.OPMERKING.Zie de des<strong>betreffende</strong> verpakkingsinstructies in hoofdstuk 4.1 voor de te gebruiken binnen- en buitenverpakkingen.6.1.4.22 Lichte metalen verpakkingen0A1 met niet-afneembaar deksel0A2 met afneembaar deksel6.1.4.22.1 De romp en de bodems moeten uit geschikt plaatstaal vervaardigd zijn; hun plaatdikte moet functie zijnvan de inhoud van de verpakking en van <strong>het</strong> gebruik waarvoor zij bestemd is.6.1.4.22.2 De naden moeten gelast of ten minste dubbel gefelst zijn, of uitgevoerd zijn volgens een andere methodedie een vergelijkbare sterkte en dichtheid waarborgt.6.1.4.22.3 Binnenbekledingen (van zink, tin, lak, enz.) moeten duurzam zijn en overal, de sluitingen inbegrepen, goedaan <strong>het</strong> staal hechten.6.1.4.22.4 De diameter van de vul-, los- en ventilatieopeningen in de romp of in de bodems van verpakkingen metniet-afneembaar deksel (0A1) mag niet meer dan 7 cm bedragen. Verpakkingen met grotere openingenworden beschouwd als verpakkingen met afneembaar deksel (0A2).6.1.4.22.5 Verpakkingen met niet-afneembaar deksel (0A1) moeten met schroefsluitingen uitgerust zijn, of metsluitingen die vastgezet kunnen worden door middel van een inrichting die geschroefd wordt of dieminstens even doelmatig is. De afsluitinrichtingen van verpakkingen met afneembaar deksel (0A2) moetenderwijze ontworpen en uitgevoerd zijn dat ze goed gesloten blijven en dat de verpakkingen in normalevervoersomstandigheden dicht blijven.6.1.4.22.6 Maximale inhoud van de verpakkingen : 40 liter.6.1.4.22.7 Maximale netto massa : 50 kg.6.1.5 Voorschriften inzake de beproevingen op de verpakkingen6.1.5.1 Uitvoering en herhaling van de beproevingen6.1.5.1.1 Het constructietype van elke verpakking moet onderworpen worden aan de in 6.1.5 aangegevenbeproevingen, overeenkomstig de modaliteiten die vastgesteld zijn door de bevoegde overheid die tetoekenning van <strong>het</strong> kenmerk goedkeurt, en moet door deze bevoegde overheid goedgekeurd zijn.6.1.5.1.2 Alvorens een verpakking wordt gebruikt, moet <strong>het</strong> constructietype van deze verpakking met goed gevolgde in onderhavig hoofdstuk voorgeschreven beproevingen ondergaan hebben . Het constructietype van eenverpakking wordt door <strong>het</strong> ontwerp, de grootte, <strong>het</strong> gebruikt materiaal en zijn dikte, de constructiemethode en6.1-16


de assemblagewijze bepaald, maar <strong>het</strong> kan ook verschillende oppervlaktebehandelingen omvatten. Hetbehelst eveneens verpakkingen die enkel maar door hun kleinere nominale hoogte van <strong>het</strong> constructietypeafwijken.6.1.5.1.3 De beproevingen moeten met door de bevoegde overheid vastgestelde tussenpozen herhaald worden opmonsters uit de productie. Wanneer dergelijke beproevingen uitgevoerd worden op verpakkingen uitpapier of karton wordt een voorbereiding bij omgevingsvoorwaarden als gelijkwaardig beschouwd aandeze die beantwoordt aan de bepalingen van 6.1.5.2.3.6.1.5.1.4 De beproevingen moeten ook herhaald worden na elke wijziging die <strong>het</strong> ontwerp, <strong>het</strong> materiaal of deconstructiemethode van een verpakking beïnvloedt.6.1.5.1.5 De bevoegde overheid mag toestaan dat verpakkingen die slechts op punten van ondergeschikt belangvan een reeds beproefd constructietype afwijken [bijvoorbeeld verpakkingen die binnenverpakkingen metkleinere afmetingen of met een kleinere netto massa bevatten, of verpakkingen – zoals vaten, zakken enkisten – waarvan één of meerdere buitenafmeting(en) iets kleiner zijn] selectief beproefd worden.6.1.5.1.6 (Voorbehouden)OPMERKING.Zie 4.1.1.5.1 voor de voorwaarden <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> samenbrengen van binnenverpakkingen van verschillende types ineen buitenverpakking en de toelaatbare wijzigingen aan de binnenverpakkingen.6.1.5.1.7 Voorwerpen of binnenverpakkingen van om <strong>het</strong> even welk type voor vaste of vloeibare stoffen mogengegroepeerd en vervoerd worden zonder dat ze aan beproevingen in een buitenverpakking onderworpenzijn, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan :a) de buitenverpakking moet met goed gevolg beproefd zijn 6.1.5.3, en dit met breekbarebinnenverpakkingen (bijvoorbeeld uit glas) die vloeistoffen bevatten en met een valhoogte dieovereenstemt met verpakkingsgroep I;b) de totale bruto massa van alle binnenverpakkingen mag niet groter zijn dan de helft van de brutomassa van de binnenverpakkingen die bij de in alinea a) hierboven vermelde valproef gebruiktwerden;c) de dikte van <strong>het</strong> opvulmateriaal tussen de binnenverpakkingen onderling en tussen debinnenverpakkingen en de buitenkant van de verpakking mag niet kleiner zijn dan deovereenstemmende dikte in de oorspronkelijk beproefde verpakking; indien één enkelebinnenverpakking gebruikt werd bij de oorspronkelijke beproeving mag de dikte van <strong>het</strong>opvulmateriaal tussen de binnenverpakkingen niet kleiner zijn dan de dikte van <strong>het</strong> opvulmateriaaltussen de buitenkant van de verpakking en de binnenverpakking bij de oorspronkelijke beproeving.Indien men minder of kleinere binnenverpakkingen gebruikt (in vergelijking met debinnenverpakkingen die bij de valproef gebezigd werden) moet voldoende opvulmateriaal toegevoegdworden om de lege ruimtes op te vullen;d) de buitenverpakking moet in lege toestand aan de in 6.1.5.6 vermelde stapelproef weerstaan hebben.De totale massa van identieke colli moet functie zijn van de totale massa van de binnenverpakkingendie bij de in alinea a) hierboven vermelde valproef gebruikt worden;e) de binnenverpakkingen die stoffen in vloeibare toestand bevatten moeten volledig omgeven zijn doorvoldoende absorberend materiaal om al de vloeistof die in de binnenverpakkingen vervat is op tenemen;f) indien de buitenverpakking niet waterdicht is wanneer ze bestemd is om binnenverpakkingen metvloeistoffen te bevatten, of niet stofdicht wanneer ze bestemd is om binnenverpakkingen met vastestoffen te bevatten, dient ze met behulp van een dichte bekleding, een zak uit kunststof of een andereven doeltreffend middel in staat gesteld te worden om de vloeibare of vaste inhoud tegen te houdenin geval van lekkage. Bij verpakkingen die vloeistoffen bevatten moet <strong>het</strong> in e) voorgeschrevenabsorberend materiaal geplaatst zijn binnen <strong>het</strong> middel om de vloeistof tegen te houden;g) de verpakkingen moeten voorzien zijn van merktekens die beantwoorden aan de voorschriften vanafdeling 6.1.3 en die aangeven dat ze de functionele beproevingen van verpakkingsgroep I voor desamengestelde verpakkingen doorstaan hebben. De in kg aangegeven maximale bruto massa moetgelijk zijn aan de som van de massa van de buitenverpakking en van de helft van de massa van debinnenverpakking(en) die bij de in alinea a) hierboven vermelde valproef gebruikt werden. Hetkenmerk moet overeenkomstig 6.1.2.4 de letter “V” bevatten.6.1.5.1.8 De bevoegde overheid kan op elk ogenblik eisen dat aangetoond wordt dat de in serie vervaardigdeverpakkingen beantwoorden aan de beproevingseisen van <strong>het</strong> constructietype; dit door ze te onderwerpenaan de beproevingen die in onderhavige afdeling aangegeven worden. Om een latere controle mogelijk temaken moeten rapporten van de beproevingen bewaard worden.6.1.5.1.9 Indien een binnenbekleding of een inwendige behandeling omwille van veiligheidsredenen noodzakelijk is,moet deze zelfs na de beproevingen haar beschermende eigenschappen behouden.6.1-17


6.1.5.1.10 Op één en <strong>het</strong>zelfde monster mogen meerdere beproevingen uitgevoerd worden, indien zulks degeldigheid van de resultaten niet beïnvloedt en mits de bevoegde overheid er zijn toestemming voor heeftgegeven.6.1.5.1.11 BergingsverpakkingenBergingsverpakkingen (zie 1.2.1) moeten beproefd en van een kenmerk voorzien worden overeenkomstigde bepalingen die gelden voor verpakkingen van verpakkingsgroep II, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van vastestoffen of binnenverpakkingen, maar :a) de bij <strong>het</strong> uitvoeren van de beproevingen gebruikte stof is water, en de verpakkingen moeten gevuldzijn tot ten minste 98% van hun maximale inhoud. Het is toegelaten om bijvoorbeeld zakken metloodkorrels te gebruiken om de vereiste totale massa van <strong>het</strong> collo te bekomen, op voorwaarde datdeze zodanig geplaatst zijn dat zij <strong>het</strong> resultaat van de beproevingen niet vervalsen. Bij <strong>het</strong> uitvoerenvan de valproef kan men ook de valhoogte laten variëren overeenkomstig de bepalingen van6.1.5.3.5 b);b) de verpakkingen moeten bovendien met goed gevolg de dichtheidsproef bij 30 kPa doorstaan hebbenen de resultaten van deze beproeving moeten in <strong>het</strong> door 6.1.5.8 voorgeschreven beproevingsrapportopgetekend worden; enc) zoals aangegeven in 6.1.2.4 moeten de verpakkingen van de letter “T” voorzien zijn.6.1.5.2 Voorbereiding van de verpakkingen op de beproevingen6.1.5.2.1 De beproevingen moeten uitgevoerd worden op verpakkingen die klaar zijn voor <strong>het</strong> vervoer (met inbegripvan de gebruikte binnenverpakkingen bij de samengestelde verpakkingen). De recipiënten ofbinnenverpakkingen of enkelvoudige verpakkingen, behalve de zakken, moeten tot ten minste 95% van hunmaximale inhoud gevuld zijn voor vaste stoffen, en tot ten minste 98% voor vloeistoffen. De zakken moetengevuld zijn tot de maximale massa waarvoor ze gebruikt kunnen worden. Voor een samengesteldeverpakking, waarvan de binnenverpakkingen bestemd zijn om zowel vloeistoffen als vaste stoffen tebevatten, zijn afzonderlijke proeven vereist voor de vaste en de vloeibare inhoud. De in de verpakkingen tevervoeren stoffen of voorwerpen mogen door andere vervangen worden, behalve indien zulks deresultaten van de beproevingen zou kunnen beïnvloeden. Indien vaste stoffen door een andere stofvervangen worden, moet deze dezelfde fysische eigenschappen (massa, korrelgrootte, enz.) bezitten alsde stof die zal vervoerd worden. Het is evenwel toegestaan om bijkomende ladingen (zoals zakken metloodkorrels) te gebruiken om de vereiste totale massa van <strong>het</strong> collo te bekomen; deze moeten echterzodanig geplaatst zijn dat zij <strong>het</strong> resultaat van de beproevingen niet vervalsen.6.1.5.2.2 Wanneer een andere dan de te vervoeren stof wordt gebruikt voor valproeven op verpakkingen of collibestemd voor vloeistoffen, moet deze dezelfde densiteit en viscositeit hebben als de te vervoeren stof.Voor de valproef mag ook water gebruikt worden onder de voorwaarden vastgesteld in 6.1.5.3.5.6.1.5.2.3 Papieren of kartonnen verpakkingen moeten vóór de beproevingen gedurende ten minste 24 uur in eenatmosfeer met een gecontroleerde relatieve vochtigheid en temperatuur vertoeven. Hierbij bestaan driemogelijkheden : bij voorkeur wordt een temperatuur van 23°C ± 2°C en een relatieve vochtigheid van 50%± 2% aangehouden, maar 20°C ± 2°C met 65% ± 2% of 2 7°C ± 2°C met 65% ± 2% zijn ook toegelaten.OPMERKING.De gemiddelde waarden moeten zich binnen deze grenzen bevinden. Kortstondige fluctuaties en meetbegrenzingenmogen voor de individuele metingen afwijkingen tot ± 5% voor de relatieve vochtigheid opleveren, zonder dat dit eenbetekenisvolle uitwerking heeft op de reproduceerbaarheid van de beproevingsresultaten6.1.5.2.4 (Voorbehouden)6.1.5.2.5 Om aan te tonen dat de vaten en jerrycans uit kunststof, die beantwoorden aan 6.1.4.8, en – indien nodig– de combinatieverpakkingen (kunststof), die beantwoorden aan 6.1.4.19, in voldoende mate chemischbestendig zijn t.o.v. de te vervoeren vloeistoffen moeten proefmonsters gedurende zes maand bijomgevingstemperatuur en gevuld met de te vervoeren goederen opgeslagen worden.Tijdens de eerste en de laatste 24 uur van de opslag moeten de proef monsters met de sluiting naarbeneden geplaatst worden; indien de monsters voorzien zijn van een ventilatieinrichting worden dezeperiodes echter herleid tot 5 minuten. Na de opslag moeten de proefmonsters onderworpen worden aande beproevingen, vastgesteld in 6.1.5.3 t/m 6.1.5.6.Voor binnenrecipiënten van combinatieverpakkingen (kunststof) moet de voldoende chemischebestendigheid niet aangetoond worden indien bekend is dat de mechanische eigenschappen van dekunststof niet merkbaar veranderen onder invloed van de vulstof.Volgende veranderingen van mechanische eigenschappen komen in aanmerking :a) een duidelijk brosser worden; ofb) een aanzienlijke verlaging van de elasticiteitsgrens, tenzij deze gepaard gaat met een minstensevenredige verhoging van de rek bij de elasticiteitsgrens.6.1-18


Indien <strong>het</strong> gedrag van de kunststof met behulp van andere methodes bepaald werd, kan afgezien wordenvan de bovenstaande compatibiliteitstest. Deze methodes moeten op zijn minst gelijkwaardig zijn met debovenstaande compatibiliteitstest en goedgekeurd zijn door de bevoegde overheid.OPMERKING.Zie ook 6.1.5.2.6 voor vaten en jerrycans uit kunststof en combinatieverpakkingen (kunststof) die uit polyethyleenvervaardigd zijn.6.1.5.2.6 Voor de in 6.1.4.8 gedefinieerde vaten en jerrycans en - indien nodig - voor de in 6.1.4.19 gedefinieerdecomposietverpakkingen, vervaardigd uit polyethyleen, mag de chemische bestendigheid ten opzichte vande conform 4.1.1.19 geassimileerde vulvloeistoffen op de hiernavolgende wijze met behulp vanstandaardvloeistoffen aangetoond worden (zie 6.1.6).De standaardvloeistoffen zijn representatief voor <strong>het</strong> degradatieproces van polyethyleen, te wijten aan deweekwording door opzwellen, <strong>het</strong> ontstaan van scheuren onder spanning, de moleculaire afbraak of eencumulatie van de effecten daarvan. Dat deze verpakkingen voldoende chemisch bestendig zijn kanaangetoond worden door een opslag van de proefmonsters gedurende drie weken bij 40 °C met de gepastestandaardvloeistof; wanneer de standaardvloeistof water is, is de opslag volgens deze procedure niet nodig.De opslag is ook niet nodig voor de proefmonsters die gebruikt worden voor de stapelproef, indien degebruikte standaardvloeistof een oppervlakte-actieve oplossing of azijnzuur is.Tijdens de eerste en de laatste 24 uur van de opslag worden de proefmonsters met de sluiting naarbeneden geplaatst; indien de monsters voorzien zijn van een ventilatieinrichting worden deze periodesechter herleid tot 5 minuten. Na deze opslag moeten de proefmonsters onderworpen worden aan debeproevingen, vastgesteld in 6.1.5.3 t/m 6.1.5.6.Voor tert-butylhydroperoxide met een peroxidegehalte van meer dan 40% en voor de peroxyazijnzurenvan klasse 5.2 mag de compatibiliteitstest niet met standaardvloeistoffen uitgevoerd worden. Voor dezestoffen moet de voldoende chemische bestendigheid van de proefmonsters aangetoond worden door zegedurende zes maand bij omgevingstemperatuur en gevuld met de te vervoeren stoffen op te slaan.De resultaten van de procedure overeenkomstig deze paragraaf voor verpakkingen uit polyethyleen,kunnen aanvaard worden voor een gelijksoortig constructietype waarvan <strong>het</strong> binnenoppervlak gefluoreerdis.6.1.5.2.7 Verpakkingen uit polyethyleen, die voldaan hebben aan de in 6.1.5.2.6 gedefinieerde beproeving, mogen ookvoor andere vulstoffen goedgekeurd worden dan degene die conform 4.1.1.19 met deze standaardvloeistofgeassimileerd worden. Deze goedkeuring gebeurt op basis van laboratoriumproeven 3 , die moeten aantonendat de inwerking van die vulstoffen op de proefmonsters zwakker is dan die van de gepastestandaardvloeistoffen, waarbij rekening wordt gehouden met de relevante afbraakmechanismen. Dezelfdevoorwaarden voor de densiteit en de dampdruk als die vastgesteld in 4.1.1.19.2 zijn van toepassing.6.1.5.2.8 Indien bij samengestelde verpakkingen de mechanische eigenschappen van de binnenverpakkingen uitkunststof niet merkbaar veranderen onder invloed van de vulstof, moet <strong>het</strong> bewijs van voldoendechemische bestendigheid niet geleverd worden. Onder een merkbare verandering van de mechanischeeigenschappen verstaat men :6.1.5.3 Valproef 4a) een duidelijk brosser worden;b) een aanzienlijke verlaging van de elasticiteitsgrens, tenzij deze gepaard gaat met een minstensevenredige verhoging van de rek bij de elasticiteitsgrens.6.1.5.3.1 Aantal monsters (per constructietype en per fabrikant) en oriëntatie van de monsters tijdens de valproefBij de valproeven waarbij <strong>het</strong> monster niet met een van zijn zijwanden of bodems plat neerkomt moet <strong>het</strong>zwaartepunt zich verticaal boven <strong>het</strong> trefpunt bevinden.Indien bij een bepaalde valproef meerdere oriëntaties mogelijk zijn, moet die oriëntatie gekozen wordenwaarbij de kans op een breuk van de verpakking <strong>het</strong> grootst is.34Zie de richtlijnen in <strong>het</strong> niet-officieel gedeelte van de RID-tekst gepubliceerd door <strong>het</strong> Centraal bureau voor <strong>het</strong> internationaalspoorvervoer voor de laboratoriummethodes die de bestendigheid van polyethyleen, zoals gedefinieerd in 6.1.5.2.6, t.o.v. devulgoederen (stoffen, mengsels en preparaten) aantoont, in vergelijking met de standaardvloeistoffen volgens 6.1.6.Zie de ISO-norm 2248.6.1-19


Verpakking Aantal monsters Oriëntatie van de monsters bij <strong>het</strong> neerkomentijdens de valproefa)Stalen vatenAluminium vatenAndere vaten dan uit staal of aluminiumStalen bussen (jerrycans)Aluminium bussen (jerrycans)Vaten van multiplexKartonnen vatenVaten en bussen (jerrycans) uit kunststofCombinatieverpakkingen met een vat alsbuitenverpakkingLichte metalen verpakkingenb)Kisten uit massief houtKisten uit multiplexKisten uit spaanplaatKisten uit kartonKisten uit kunststofKisten uit staal of aluminiumCombinatieverpakkingen met een kist alsbuitenverpakkingZes(drie voor elkevalproef)Vijf(één voor elkevalproef)Eerste proef (drie monsters):de verpakkingen moeten met een opstaande kraagvan een bodem overhoeks op de stootvloerneerkomen of met een randnaad of boord indien zijgeen opstaande kraag bezitten.Tweede proef (met de drie andere monsters):de verpakkingen moeten op <strong>het</strong> zwakste gedeelteneerkomen dat niet werd beproefd bij de eerstevalproef (bijvoorbeeld op een sluiting of - voorsommige cilindrische vaten - op de lengtenaad vande romp).Eerste proef:Tweede proef:Derde proef:Vierde proef:Vijfde proef:plat op de bodemplat op <strong>het</strong> bovenvlakplat op <strong>het</strong> grootste zijvlakplat op <strong>het</strong> kleinste zijvlakop een hoekc)Zakken – één laag met een langsnaadDrie(drie valproevenper verpakking)Eerste proef:Tweede proef:Derde proef:plat op een brede zijkantplat op een smalle zijkantop <strong>het</strong> uiteinde van de zakd)Zakken – één laag zonder langsnaad ofmeerlagigDrie(drie valproevenper verpakking)Eerste proef:Tweede proef:plat op een zijkantop <strong>het</strong> uiteinde van de zake)Combinatieverpakkingen (glas, porselein,aardewerk), met de vermelding “RID/ADR”overeenkomstig6.1.3.1 a) ii) en met een vat of kist alsbuitenverpakkingDrie(één voor elkevalproef)De verpakkingen moeten met de opstaande kraagvan de bodem overhoeks op de stootvloerneerkomen, of met een randnaad of boord indien zijgeen opstaande kraag bezitten.6.1.5.3.2 Speciale voorbereiding van de monsters voor de valproef :Bij de hierna opgesomde verpakkingen moet de temperatuur van <strong>het</strong> proefmonster en zijn inhoud op-18°C of lager gebracht worden :a) vaten uit kunststof (zie 6.1.4.8)b) jerrycans uit kunststof (zie 6.1.4.8)c) kisten uit kunststof, behalve kisten uit geëxpandeerde kunststof (zie 6.1.4.13)d) combinatieverpakkingen (kunststof) (zie 6.1.4.19), ene) samengestelde verpakkingen met andere binnenverpakkingen uit kunststof dan zakken uit kunststofdie bestemd zijn om vaste stoffen of voorwerpen te bevatten.Wanneer de proefmonsters op deze wijze geconditioneerd zijn, moet de in 6.1.5.2.3 voorgeschrevenconditionering niet plaatsvinden. De bij de beproeving gebruikte vloeistoffen moeten vloeibaar gehoudenworden, desnoods door antivries toe te voegen.6.1.5.3.3 Om rekening te houden met een mogelijke verslapping van de pakking mogen de verpakkingen metafneembaar deksel voor vloeistoffen niet aan de valproef onderworpen worden minder dan 24 uur na <strong>het</strong>vullen en sluiten.6.1.5.3.4 StootvloerDe stootvloer moet een niet-elastisch en horizontaal oppervlak bezitten en :– vast ingebouwd en voldoende massief zijn om onbeweeglijk te blijven ;6.1-20


– vlak zijn, en vrij van lokale defecten die de resultaten van de proef kunnen beïnvloeden ;– voldoende stijf zijn om bij de beproevingsvoorwaarden niet vervormbaar te blijven en door deproeven niet beschadigd te kunnen worden ; en– voldoende groot zijn om te garanderen dat <strong>het</strong> aan de proef onderworpen collo volledig op zijnoppervlak valt.6.1.5.3.5 ValhoogteVoor vaste stoffen en vloeistoffen, indien de beproeving wordt uitgevoerd met de te vervoeren vaste stof ofvloeistof of met een andere stof die in essentie dezelfde fysische eigenschappen bezit :Verpakkingsgroep I Verpakkingsgroep II Verpakkingsgroep III1,8 m 1,2 m 0,8 mVoor de vloeistoffen in enkelvoudige verpakkingen en voor de binnenverpakkingen van samengesteldeverpakkingen, indien de beproeving wordt uitgevoerd met water :OPMERKING.Onder “water” verstaat men ook de oplossingen van water/antivriesmidddel met een minimale densiteit van 0,95 voor deproeven bij –18 °C.a) wanneer de densiteit van de te vervoeren stoffen niet meer dan 1,2 bedraagt :Verpakkingsgroep I Verpakkingsgroep II Verpakkingsgroep III1,8 m 1,2 m 0,8 mb) wanneer de densiteit van de te vervoeren stoffen meer dan 1,2 bedraagt : de valhoogte wordt opbasis van de densiteit (d) van de te vervoeren stof (naar boven afgerond tot op de eerste decimaal)als volgt berekend :Verpakkingsgroep I Verpakkingsgroep II Verpakkingsgroep IIId × 1,5 (m) d × 1,0 (m) d × 0,67 (m)c) wanneer – voor lichte metalen verpakkingen die overeenkomstig 6.1.3.1 a) ii) de vermelding“RID/ADR” dragen en bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen wier viscositeit bij 23°C hoger is dan200 mm²/s (dit stemt overeen met een uitlooptijd van 30 seconden uit een genormaliseerd vat met eenuitloopdiameter van 6 mm volgens de norm ISO 2431:1993) –i) de densiteit van deze stoffen niet meer dan 1,2 bedraagt :Verpakkingsgroep IIVerpakkingsgroep III0,6 m 0,4 mii)de densiteit van deze stoffen meer dan 1,2 bedraagt : de valhoogte wordt, op basis van dedensiteit (d) van de te vervoeren stof (naar boven afgerond tot op de eerste decimaal), als volgtberekend :Verpakkingsgroep IId × 0,5 (m)Verpakkingsgroep IIId × 0,33 (m)6.1.5.3.6 Goedkeuringscriteria6.1.5.3.6.1 Iedere verpakking die een vloeistof bevat, moet dicht zijn nadat <strong>het</strong> evenwicht tussen de binnen- enbuitendruk tot stand is gekomen; voor binnenverpakkingen van samengestelde verpakkingen en voorbinnenrecipiënten van combinatieverpakkingen (glas, porselein of aardewerk) die overeenkomstig 6.1.3.1a) ii) van de vermelding “RID/ADR” voorzien zijn is <strong>het</strong> echter niet nodig dat <strong>het</strong> evenwicht tussen dedrukken bereikt wordt.6.1.5.3.6.2 Indien een verpakking voor <strong>het</strong> vervoer van vaste stoffen bij een valproef de stootvloer met de bovenzijdegeraakt heeft, heeft <strong>het</strong> proefmonster de proef met succes doorstaan indien de inhoud volledig door eenbinnenverpakking of binnenrecipiënt (bijvoorbeeld een zak uit kunststof) omsloten blijft; dit ook al is desluiting – terwijl ze haar retentiefunctie blijft behouden – niet meer dicht voor poeder.6.1.5.3.6.3 De verpakking of de buitenverpakking van een composietverpakking of van een samengesteldeverpakking mag geen beschadigingen vertonen die de veiligheid tijdens <strong>het</strong> vervoer in <strong>het</strong> gedrang kunnenbrengen. De binnenrecipiënten, de binnenverpakkingen of de voorwerpen moeten helemaal in debuitenverpakking blijven en er mag geen enkele lekkage optreden van de stof die zich in debinnenrecipiënt(en) of binnenverpakking(en) bevindt.6.1-21


6.1.5.3.6.4 Noch de buitenste laag van een zak, noch een buitenverpakking mag beschadigingen vertonen die deveiligheid van <strong>het</strong> vervoer in <strong>het</strong> gedrang kunnen brengen.6.1.5.3.6.5 Een zeer licht verlies via de sluiting(en) tijdens de schok mag niet als een tekortkoming van de verpakkingworden beschouwd indien geen andere lekken voorkomen.6.1.5.3.6.6 In verpakkingen voor stoffen van klasse 1 is geen enkele breuk toegelaten die vrije ontplofbare stoffen ofvoorwerpen uit de buitenverpakking zou kunnen laten ontsnappen.6.1.5.4 DichtheidsproefDe dichtheidsproef moet uitgevoerd worden op de constructietypes van alle verpakkingen die bestemd zijnom vloeistoffen te bevatten; ze is echter niet nodig voor :- de binnenverpakkingen van samengestelde verpakkingen;- de binnenrecipiënten van combinatieverpakkingen (glas, porselein of aardewerk) met de vermelding“RID/ADR” overeenkomstig 6.1.3.1 a) ii);- de lichte metalen verpakkingen met de vermelding “RID/ADR” overeenkomstig 6.1.3.1 a) ii), bestemdom stoffen te bevatten wier viscositeit bij 23°C ho ger is dan 200 mm²/s.6.1.5.4.1 Aantal proefmonsters : Drie monsters per constructietype en per fabrikant.6.1.5.4.2 Speciale voorbereiding van de proefmonsters op de proefDe sluitingen voorzien van een ventilatieinrichting moeten vervangen worden door sluitingen zonder eendergelijke inrichting, of de ventilatieinrichting moet afgedicht worden.6.1.5.4.3 Beproevingsmethode en toe te passen beproevingsdrukDe verpakkingen, met inbegrip van hun sluitingen, moeten gedurende vijf minuten onder water gehoudenworden terwijl ze inwendig onderworpen zijn aan een luchtdruk; de manier waarop ze onder water wordengehouden, mag <strong>het</strong> resultaat van de proef niet vervalsen.De toe te passen luchtdruk (manometrisch) is de volgende :Verpakkingsgroep I Verpakkingsgroep II Verpakkingsgroep IIIten minste 30 kPa (0,3 bar) ten minste 20 kPa (0,2 bar) ten minste 20 kPa (0,2 bar)Andere methodes mogen gebruikt worden indien ze ten minste even doelmatig zijn.6.1.5.4.4 GoedkeuringscriteriumEr mag geen enkel lek waargenomen worden.6.1.5.5 Hydraulische drukproef6.1.5.5.1 Verpakkingen die aan de proeven moeten onderworpen worden:De hydraulische drukproef moet uitgevoerd worden op de constructietypes van alle verpakkingen uitmetaal of kunststof en op alle combinatieverpakkingen die bestemd zijn om vloeistoffen te bevatten; ze isechter niet nodig voor :- de binnenverpakkingen van samengestelde verpakkingen;- de binnenrecipiënten van combinatieverpakkingen (glas, porselein of aardewerk) met de vermelding“RID/ADR” overeenkomstig 6.1.3.1 a) ii);- de lichte metalen verpakkingen met de vermelding “RID/ADR” overeenkomstig 6.1.3.1 a) ii), bestemdom stoffen te bevatten wier viscositeit bij 23°C ho ger is dan 200 mm²/s.6.1.5.5.2 Aantal proefmonsters : drie monsters per constructietype en per fabrikant.6.1.5.5.3 Speciale voorbereiding van de proefmonsters op de proefDe sluitingen voorzien van een ventilatieinrichting moeten vervangen worden door sluitingen zonder eendergelijke inrichting, of de ventilatieinrichting moet afgedicht worden.6.1.5.5.4 Beproevingsmethode en toe te passen beproevingsdrukDe verpakkingen uit metaal en de combinatieverpakkingen (glas, porselein of aardewerk) moeten met hunsluitingen gedurende 5 minuten aan de beproevingsdruk onderworpen worden. De verpakkingen uitkunststof en de combinatieverpakkingen (kunststof) moeten met hun sluitingen gedurende 30 minuten aande beproevingsdruk onderworpen worden. Deze druk is die dewelke in <strong>het</strong> in 6.1.3.1 d) vereist kenmerkmoet opgenomen worden. De manier waarop de verpakkingen onder water worden gehouden, mag <strong>het</strong>resultaat van de proef niet vervalsen. De beproevingsdruk moet onafgebroken en gelijkmatig toegepastworden; hij moet tijdens de hele duur van de proef constant blijven. De toegepaste hydraulische druk(manometerdruk), zoals bepaald via één van de volgende methodes, moet :6.1-22


a) ten minste gelijk zijn aan de totale manometrische druk in de verpakking (d.w.z. de dampspanning vande vulvloeistof + de partieeldruk van de lucht of van de andere inerte gassen - 100 kPa) bij 55°C,vermenigvuldigd met een veiligheidscoëfficiënt van 1,5. Bij de vaststelling van die totalemanometrische druk wordt uitgegaan van de maximale vullingsgraad, opgegeven in 4.1.1.4 en eenvultemperatuur van 15°C; ofb) ten minste gelijk zijn aan de dampspanning van de te vervoeren vloeistof bij 50°C x 1,75 - 100 kPa; hijmoet echter minstens 100 kPa bedragen; ofc) ten minste gelijk zijn aan de dampspanning van de te vervoeren vloeistof bij 55°C x 1,5 - 100 kPa; h ijmoet echter minstens 100 kPa bedragen.6.1.5.5.5 Bovendien moeten de verpakkingen die bestemd zijn om vloeistoffen van verpakkingsgroep I te bevattengedurende 5 of 30 minuten, afhankelijk van <strong>het</strong> constructiemateriaal van de verpakking, onderworpenworden aan een beproevingsdruk van ten minste 250 kPa (manometerdruk).6.1.5.5.6 Goedkeuringscriterium6.1.5.6 StapelproefEr mag geen enkel lek worden waargenomen.De stapelproef moet uitgevoerd worden op de constructietypes van alle verpakkingen, behalve op die vande zakken en van de niet-stapelbare combinatieverpakkingen (glas, porselein of aardewerk) met devermelding “RID/ADR” overeenkomstig 6.1.3.1 a) ii).6.1.5.6.1 Aantal proefmonsters : drie monsters per constructietype en per fabrikant.6.1.5.6.2 Beproevingsmethode :Elk proefmonster moet op zijn bovenste oppervlak onderworpen worden aan een kracht die overeenstemtmet de totale massa van identieke colli die er gedurende <strong>het</strong> vervoer op kunnen gestapeld worden ; indien<strong>het</strong> proefmonster een vloeistof bevat met een andere densiteit dan deze van de te vervoeren vloeistof,moet de kracht berekend worden in functie van deze laatste vloeistof. De stapelhoogte – met inbegrip van<strong>het</strong> proefmonster – moet ten minste drie meter bedragen. De proef moet 24 uur duren, behalve voor vatenen jerrycans uit kunststof en voor composietverpakkingen (kunststof) 6HH1 en 6HH2, die bestemd zijnvoor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen; deze laatste moeten gedurende 28 dagen bij een temperatuur van tenminste 40 °C aan de stapelproef onderworpen worden.Bij de in 6.1.5.2.5 gedefinieerde beproeving past <strong>het</strong> om de vulstof zelf te gebruiken. Bij de in 6.1.5.2.6gedefinieerde beproeving wordt een stapelproef uitgevoerd met een standaardvloeistof.6.1.5.6.3 Goedkeuringscriteria :Geen enkel monster mag lekken. Bij combinatieverpakkingen en samengestelde verpakkingen mag geenenkele lek optreden van de stof die in een binnenrecipiënt of binnenverpakking is vervat. Geen enkelmonster mag beschadigingen vertonen die de veiligheid tijdens <strong>het</strong> vervoer in gevaar kunnen brengen, ofvervormingen die de sterkte kunnen verminderen of die een gebrek aan stabiliteit kunnen teweegbrengenwanneer de verpakkingen gestapeld zijn. Proefmonsters uit kunststof worden afgekoeld totomgevingstemperatuur vooraleer de beproevingsresultaten worden geëvalueerd.6.1.5.7 Aanvullende proef die de permeabiliteit nagaat van vaten en jerrycans uit kunststof diebeantwoorden aan 6.1.4.8 en van combinatieverpakkingen (kunststof) – met uitzondering van type6HA1 – die beantwoorden aan 6.1.4.19, wanneer deze bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer vanvloeistoffen met een vlampunt ≤ 60°CDe verpakkingen uit polyethyleen dienen slechts aan deze proef onderworpen te worden indien ze voor<strong>het</strong> vervoer van benzeen, tolueen of xyleen moeten goedgekeurd worden, of voor mengsels en preparatendie één of meer van deze stoffen bevatten.6.1.5.7.1 Aantal proefmonsters : drie verpakkingen per constructietype en per fabrikant.6.1.5.7.2 Speciale voorbereiding van de proefmonsters op de proef : de proefmonsters, gevuld met de te vervoerenvulstof, moeten op de in 6.1.5.2.5 vastgelegde wijze opgeslagen worden; verpakkingen uit polyethyleenmogen ook met de standaardvloeistof "mengsel van koolwaterstoffen" (white spirit) gevuld worden en deopslag gebeurt dan zoals voorgeschreven in 6.1.5.2.6.6.1.5.7.3 BeproevingsmethodeDe proefmonsters, gevuld met de toe te laten vulstof, moeten voor en na een stockage van 28 dagen bij23°C en 50% relatieve luchtvochtigheid gewogen word en. Bij verpakkingen uit polyethyleen mag de proefuitgevoerd worden met de standaardvloeistof "mengsel van koolwaterstoffen" (white spirit) in plaats vanmet benzeen, tolueen of xyleen.6.1.5.7.4 GoedkeuringscriteriumDe permeabiliteit mag niet meer bedragen dan g0,008l ⋅ h6.1-23


6.1.5.8 Beproevingsrapport6.1.5.8.1 Een beproevingsrapport, dat ten minste de hiernavolgende gegevens bevat, dient opgesteld en terbeschikking van de gebruikers van de verpakking gesteld te worden :1. Naam en adres van de instelling die de beproeving heeft uitgevoerd;2. Naam en adres van de opdrachtgever (indien nodig);3. Uniek identificatienummer van <strong>het</strong> beproevingsrapport;4. Datum van <strong>het</strong> beproevingsrapport;5. Fabrikant van de verpakking;6. Beschrijving van <strong>het</strong> constructietype van de verpakking (bijvoorbeeld afmetingen, materialen,sluitingen, wanddikte, enz.) met inbegrip van de fabricagemethode (bijvoorbeeld extrusieblaasvormen)en eventueel met tekening(en) en/of foto(’s);7. Maximale inhoud;8. Karakteristieken van de inhoud waarmee de beproevingen werden uitgevoerd; bijvoorbeeld viscositeiten densiteit voor de vloeistoffen en granulometrie voor de vaste stoffen;9. Beschrijving en resultaten van de beproevingen;10. Het beproevingsrapport moet ondertekend zijn, met vermelding van de naam en hoedanigheid van deondertekenaar.6.1.5.8.2 In <strong>het</strong> beproevingsrapport moet aangegeven worden dat de verpakking, klaargemaakt zoals voor <strong>het</strong>vervoer, overeenkomstig de relevante bepalingen van onderhavige afdeling werd beproefd en dat elkgebruik van andere verpakkingsmethodes of andere verpakkingselementen dit beproevingsrapportongeldig kan maken. Een exemplaar van <strong>het</strong> beproevingsrapport moet ter beschikking van de bevoegdeoverheid gesteld worden.6.1.6 Standaardvloeistoffen voor <strong>het</strong> aantonen van de chemische bestendigheid van verpakkingen, metinbegrip van de IBC’s, uit polyethyleen , respectievelijk overeenkomstig 6.1.5.2.6 en 6.5.6.3.56.1.6.1 De volgende standaardvloeistoffen worden gebruikt voor deze kunststof:a) Een oppervlakte-actieve oplossing: voor stoffen die in sterke mate scheuren veroorzaken inpolyethyleen onder spanning; in <strong>het</strong> bijzonder voor alle oplossingen en preparaten dieoppervlakteactieve stoffen bevatten.Een waterige oplossing van 1 % alkylbenzeensulfonaat moet gebruikt worden, of een waterigeoplossing van 5 % nonylfenolethoxylaat die vooraf gedurende ten minste 14 dagen bij eentemperatuur van 40 °C opgeslagen werd alvorens voor <strong>het</strong> eerst voor de beproevingen gebruikt teworden. De oppervlaktespanning bij 23°C van deze op lossing moet tussen 31 en 35 mN/m liggen.De stapelproef moet uitgevoerd worden met een belasting die overeenstemt met een densiteit van tenminste 1,2.Indien de chemische bestendigheid t. o. v. de oppervlakteaktieve oplossing werd aangetoond, dient ditniet meer te gebeuren t.o.v. azijnzuur.Voor de vulstoffen die in sterkere mate scheuren veroorzaken in polyethyleen onder spanning dan deoppervlakte-actieve oplossing, mag de chemische bestendigheid aangetoond worden na eenvoorafgaande stockage gedurende drie weken bij 40°C , overeenkomstig 6.1.5.2.6, maar met deoriginele vulstof.b) Azijnzuur: voor stoffen en preparaten die scheuren veroorzaken in polyethyleen onder spanning; in<strong>het</strong> bijzonder voor monocarbonzuren en éénwaardige alcoholen.Het azijnzuur moet een concentratie van 98 tot 100% bezitten.Densiteit = 1,05.De stapelproef moet uitgevoerd worden met een belasting die overeenstemt met een densiteit van tenminste 1,1.De chemische bestendigheid t.o.v. vulstoffen die <strong>het</strong> polyethyleen sterker doen opzwellen danazijnzuur en die de massa van <strong>het</strong> polyethyleen met niet meer dan 4% verhogen, kan na eenvoorbereidende stockage gedurende drie weken bij 40°C aangetoond worden op de in 6.1.5.2.6voorgeschreven wijze; hierbij dienen de proefmonsters met de vulstof zelf gevuld te zijn.c) n-Butylacetaat/verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat: voor stoffen enpreparaten die polyethyleen zodanig doen opzwellen dat zijn massa er tot ca. 4% door toeneemt endie terzelfdertijd scheuren veroorzaken in polyethyleen onder spanning; in <strong>het</strong> bijzonder productenwaarmee planten behandeld worden, vloeibare verven en de esters.6.1-24


Men gebruikt n-butylacetaat met een concentratie van 98 tot 100% voor de stockage overeenkomstig6.1.5.2.6.Voor de stapelproef volgens 6.1.5.6 wordt een vloeistof gebruikt die bestaat uit een waterige oplossingdie beantwoordt aan punt a) en die 1 tot 10% oppervlakte-actieve stof en 2% n-butylacetaat bevat.De stapelproef moet uitgevoerd worden met een belasting die overeenstemt met een densiteit van tenminste 1,0.De chemische bestendigheid t.o.v. vulstoffen die <strong>het</strong> polyethyleen sterker doen opzwellen dan n-butylacetaat zodanig dat de massa van <strong>het</strong> polyethyleen er tot niet meer dan 7,5% door toeneemt,kan na een voorbereidende stockage gedurende drie weken bij 40°C aangetoond worden op de in6.1.5.2.6 voorgeschreven wijze; hierbij dienen de proefstalen met de vulstof zelf gevuld te zijn.d) Mengsel van koolwaterstoffen (white spirit): voor stoffen en preparaten die polyethyleen doenopzwellen; in <strong>het</strong> bijzonder de koolwaterstoffen, de esters en de ketonen.Een mengsel van koolwaterstoffen met een kooktraject van 160 tot 220°C, een densiteit van 0,78 tot0,80, een vlampunt boven 50°C en een aromaatgehalte van 16 tot 21% moet gebruikt worden.De stapelproef moet uitgevoerd worden met een belasting die overeenstemt met een densiteit van tenminste 1,0.De chemische bestendigheid t.o.v. vulstoffen die <strong>het</strong> polyethyleen zodanig doen opzwellen dat zijnmassa er met meer dan 7,5% door toeneemt, kan na een voorbereidende stockage gedurende drieweken bij 40°C aangetoond worden op de in 6.1.5.2.6 voorgeschreven wijze; hierbij dienen deproefstalen met de vulstof zelf gevuld te zijn.e) Salpeterzuur: voor alle stoffen en preparaten die een oxiderende werking hebben op polyethyleen engeen sterkere moleculaire afbraak veroorzaken dan salpeterzuur met een concentratie van 55%.Salpeterzuur met een concentratie van ten minste 55% moet gebruikt worden.De stapelproef moet uitgevoerd worden met een belasting die overeenstemt met een densiteit van tenminste 1,4.Voor vulstoffen die sterker oxideren dan salpeterzuur met een concentratie van 55% of diemoleculaire afbraak veroorzaken moet te werk gegaan worden op de in 6.1.5.2.5 voorgeschrevenwijze.De gebruiksduur wordt in dergelijke gevallen bepaald door observatie van de graad van beschadiging(bijvoorbeeld twee jaar voor salpeterzuur met een cincentratie van ten minste 55%).f) Water: voor stoffen die polyethyleen niet op één van de onder a) tot e) beschreven wijzen aantasten;in <strong>het</strong> bijzonder anorganische zuren en logen, waterige zoutoplossingen, polyalcoholen en organischestoffen in waterige oplossing.De stapelproef moet uitgevoerd worden met een belasting die overeenstemt met een densiteit van tenminste 1,2.Een beproeving op <strong>het</strong> constructietype met water is niet vereist indien de chemische bestendigheid opafdoende wijze aangetoond werd met een oppervlakte-actieve oplossing of azijnzuur.6.1-25


HOOFDSTUK 6.2VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT DE CONSTRUCTIE VAN DRUKRECIPIËNTEN,SPUITBUSSEN (AEROSOLEN), RECIPIËNTEN, KLEIN, MET GAS (GASPATRONEN) ENPATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN DIE EEN BRANDBAAR VLOEIBAAR GEMAAKT GASBEVATTEN, EN TOT DE BEPROEVINGEN DIE ZE MOETEN ONDERGAANOPMERKING : De spuitbussen (aërosolen), de recipiënten, klein, met gas (gaspatronen)en de patronen voor brandstofcellen die een brandbaar vloeibaar gemaakt gas bevattenzijn niet onderworpen aan de voorschriften van 6.2.1 tot en met 6.2.5.6.2.1 Algemene voorschriften6.2.1.1 Ontwerp en constructie6.2.1.1.1 De drukrecipiënten en hun sluitingen moeten dermate ontworpen, gebouwd, getest enuitgerust zijn dat ze kunnen weerstaan aan alle normale gebruiks- envervoersomstandigheden, met inbegrip van de moeheid.6.2.1.1.2 (Voorbehouden)6.2.1.1.3 De minimale wanddikte mag in geen geval kleiner zijn dan deze die in de technischeontwerp- en constructienormen is vastgelegd.6.2.1.1.4 Voor gelaste drukrecipiënten mogen slechts metalen worden gebruikt die voortreffelijklasbaar zijn.6.2.1.1.5 De beproevingsdruk van flessen, cylinders, drukvaten en flessenbatterijen moetbeantwoorden aan verpakkingsinstructie P200 in 4.1.4.1. Voor gesloten cryogenedrukrecipiënten moet hij beantwoorden aan verpakkingsinstructie P203 in 4.1.4.1. Debeproevingsdruk van een opslagsysteem met metaalhydriden moet beantwoorden aanverpakkingsinstructie P205 in 4.1.4.1.6.2.1.1.6 De tot een batterij gebundelde drukrecipiënten moeten geschraagd worden door eenstructuur en onderling zo verbonden zijn dat ze een eenheid vormen. Ze moeten zodanigvastgezet worden dat elke beweging ten opzichte van de structurele eenheid vermedenwordt, evenals elke beweging die tot een concentratie van gevaarlijke lokale spanningenkan leiden. De ensembles van verzamelleidingen (bijvoorbeeld verzamelleidingen, kranenen manometers) moeten zodanig ontworpen en gebouwd worden dat ze beschermd zijntegen schokken en tegen de spanningen die onder normale vervoersomstandighedenoptreden. De verzamelleidingen moeten op zijn minst dezelfde proefdruk hebben als deflessen. Voor de giftige vloeibaar gemaakte gassen moet elk drukrecipiënt voorzien zijnvan een isolatiekraan opdat elk drukrecipiënt afzonderlijk gevuld kan worden en opdatgedurende <strong>het</strong> vervoer geen inhoud kan uitgewisseld worden tussen de drukrecipiënten.OPMERKING : De classificatiecodes van de giftige vloeibaar gemaakte gassen zijn 2T,2TF, 2TC, 2TO, 2TFC of 2TOC6.2.1.1.7 Elk contact tussen verschillende metalen, dat beschadigingen door galvanische inwerkingzou kunnen veroorzaken, dient vermeden te worden.6.2.1.1.8 Bijkomende voorschriften voor de constructie van de gesloten cryogene drukrecipiëntenvoor <strong>het</strong> vervoer van sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen6.2.1.1.8.1 De mechanische eigenschappen van <strong>het</strong> gebruikt metaal, met inbegrip van dekerfslagwaarde en de buigingscoëfficiënt, dienen voor ieder drukrecipiënt bepaald teworden.OPMERKING : Onderafdeling 6.8.5.3 geeft in detail beproevingsvoorschriften die voor watbetreft de kerfslagwaarde kunnen gebruikt worden.6.2.1.1.8.2 De drukrecipiënten moeten thermisch geïsoleerd zijn. De warmteisolatie moet tegenschokken beschermd worden door middel van een mantel. Indien de ruimte tussen <strong>het</strong>drukrecipiënt en deze mantel luchtledig is (vacuumisolatie), moet de mantel zo ontworpenworden dat hij zonder permanente vervorming aan een uitwendige druk van ten minste6.2- 1


100 kPa (1 bar) kan weerstaan, berekend overeenkomstig een erkende technische code,of aan een berekende kritische vervormingsdruk van ten minste 200 kPa (2 bar)(manometerdruk). Indien de mantel gasdicht is (bijvoorbeeld in <strong>het</strong> geval van vacuumisolatie),moet een inrichting er voor zorgen dat er zich in de isolatielaag geen gevaarlijkedruk opbouwt wanneer <strong>het</strong> drukrecipiënt of zijn uitrusting onvoldoende dicht is. Die inrichtingmoet <strong>het</strong> binnendringen van vocht in de warmteisolatie beletten.6.2.1.1.8.3 De gesloten cryogene recipiënten die ontworpen zijn voor <strong>het</strong> vervoer van sterk gekoelde,vloeibaar gemaakte gassen met een kookpunt beneden –182 °C bij atmosferische druk,mogen niet uit materialen bestaan die op een gevaarlijke manier kunnen reageren met dezuurstof uit de lucht of uit met zuurstof verrijkte atmosferen wanneer deze materialen zich indelen van de warmteisolatie bevinden waar er gevaar bestaat voor contact met de zuurstofuit de lucht of met een met zuurstof verrijkte vloeistof.6.2.1.1.8.4 De gesloten cryogene recipiënten moeten ontworpen en gebouwd zijn met geschiktevasthechtingspunten voor <strong>het</strong> hijsen en stapelen.6.2.1.1.9 Bijkomende voorschriften voor de constructie van de drukrecipiënten voor <strong>het</strong> vervoer vanacetyleen (ethyn)6.2.1.2 MaterialenDe drukrecipiënten voor UN-nummer 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) en UNnummer3374 acetyleen, oplosmiddelvrij (ethyn, oplosmiddelvrij) moeten gevuld zijn meteen gelijkmatig verdeelde poreuze materie, van een type dat voldoet aan de door debevoegde overheid vastgestelde voorschriften en beproevingen, en die :a) de drukrecipiënten niet aantast en noch met <strong>het</strong> acetyleen (ethyn), noch met <strong>het</strong>oplosmiddel in <strong>het</strong> geval van UN 1001, schadelijke of gevaarlijke verbindingen vormt ;b) in staat is te verhinderen dat een ontbinding van <strong>het</strong> acetyleen (ethyn) in de poreuzematerie zich voortzet.In <strong>het</strong> geval van UN 1001 moet <strong>het</strong> oplosmiddel compatibel zijn met <strong>het</strong> drukrecipiënt.6.2.1.2.1 De gedeelten van de drukrecipiënten en van hun sluitingen die in rechtstreeks contactkomen met de gevaarlijke goederen moeten uit een materiaal vervaardigd zijn dat nietdoor de inhoud van de recipiënten aangetast of verzwakt wordt en dat geen gevaarlijkeeffecten dreigt te veroorzaken (bijvoorbeeld door de rol van katalysator bij een reactie tevervullen of door met de gevaarlijke goederen te reageren).6.2.1.2.2 De drukrecipiënten en hun sluitingen moeten vervaardigd zijn uit de materialen diegespecificeerd zijn in de technische ontwerp- en constructienormen en in de vantoepassing zijnde verpakkingsinstructie voor de stoffen waarvan <strong>het</strong> de bedoeling is om zein <strong>het</strong> drukrecipiënt te vervoeren. Deze materialen dienen, op de in de technische ontwerpenconstructienormen aangegeven wijze, ongevoelig te zijn voor brosse breuk en voorbarstverwekkende spanningscorrosie.6.2.1.3 Bedrijfsuitrusting6.2.1.3.1 De kranen, leidingen, toebehoren en andere uitrustingen die onder druk komen te staan,met uitzondering van de drukontlastingsinrichtingen, moeten zodanig ontworpen engeconstrueerd zijn dat de barstdruk ten minste 1,5 maal de beproevingsdruk van dedrukrecipiënten bedraagt.6.2.1.3.2 De bedrijfsuitrusting moet zodanig geplaatst of ontworpen zijn dat beschadigingenvermeden worden die onder normale omstandigheden van vervoer of manipulatie tot eenvrijkomen van de inhoud van <strong>het</strong> drukrecipiënt kunnen leiden. Aan afsluitkranengekoppelde verzamelleidingen moeten voldoende soepel zijn om de kranen en deleidingen te beschermen tegen een breuk door afschuiving of tegen lekkage van deinhoud van <strong>het</strong> drukrecipiënt. De vul- en loskranen en alle beschermkappen moetenkunnen vergrendeld worden om ontijdig openen te verhinderen. De kranen moetenbeschermd worden zoals dat in 4.1.6.8 is voorgeschreven.6.2.1.3.3 De drukrecipiënten die niet manueel gemanipuleerd of gerold kunnen worden, moetenuitgerust zijn met voorzieningen (sleden, ogen, beugels) die een veilige behandeling metmechanische middelen garanderen en die zodanig zijn aangebracht dat zij <strong>het</strong> drukrecipiëntniet verzwakken en er geen ontoelaatbare belastingen op veroorzaken.6.2- 2


6.2.1.3.4 Elk drukrecipiënt moet uitgerust zijn met een drukontlastingsinrichting, zoals bepaald doorverpakkingsinstructie P200 (2) of P205 van 4.1.4.1 of door 6.2.1.3.6.4 en 6.2.1.3.6.5. Dedrukontlastingsinrichtingen moeten zodanig ontworpen zijn dat <strong>het</strong> binnendringen vanvreemd materiaal, <strong>het</strong> weglekken van gas en de opbouw van een gevaarlijke overdrukverhinderd worden. De drukontlastingsinrichtingen op drukrecipiënten die met brandbaregassen gevuld zijn en die in horizontale toestand via een verzamelleiding onderlingverbonden zijn moeten – wanneer ze bestaan – zodanig geplaatst worden dat zeongehinderd in de open lucht kunnen afblazen en dat vermeden wordt dat <strong>het</strong> vrijkomendgas onder normale vervoersomstandigheden in contact komt met <strong>het</strong> drukrecipiënt zelf.6.2.1.3.5 De drukrecipiënten die volumetrisch gevuld worden moeten uitgerust zijn met eenpeilmeter.6.2.1.3.6 Bijkomende voorschriften voor de gesloten cryogene recipiënten6.2.1.3.6.1 Alle laad– en losopeningen van gesloten cryogene recipiënten die gebruikt worden voor<strong>het</strong> vervoer van brandbare gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen moeten voorzien zijnvan ten minste twee in serie geplaatste en van elkaar onafhankelijke afsluitinrichtingen,waarvan de eerste een afsluiter moet zijn en de tweede een stop of een gelijkwaardigeinrichting.6.2.1.3.6.2 Op de secties van leidingen die aan beide uiteinden kunnen afgesloten worden en waarinde vloeistof opgesloten kan blijven, moet een automatisch werkendedrukontlastingsinrichting worden voorzien om een overdruk in de leidingen te verhinderen.6.2.1.3.6.3 Alle aansluitingspunten van een gesloten cryogeen recipiënt moeten voorzien zijn vanduidelijke merktekens die hun functie aangeven (bijvoorbeeld dampfase of vloeistoffase).6.2.1.3.6.4 Decompressieinrichtingen6.2.1.3.6.4.1 Alle gesloten cryogene drukrecipiënten moeten van ten minste ééndecompressieinrichting voorzien zijn. De decompressieinrichting moet van een type zijndat weerstaat aan dynamische krachten, met inbegrip van reflux.6.2.1.3.6.4.2 Om te voldoen aan de voorschriften van 6.2.1.3.6.5 mogen de gesloten cryogenedrukrecipiënten bovendien voorzien zijn van een breekplaat die parallel aan deveerbelaste inrichting(en) geïnstalleerd is.6.2.1.3.6.4.3 De verbindingen naar de decompressieinrichtingen moeten zodanig gedimensioneerd zijndat <strong>het</strong> vereist debiet onbelemmerd bij de veiligheidsinrichting kan toekomen.6.2.1.3.6.4.4 Alle inlaten van de decompressieinrichtingen moeten zich in de dampfase van <strong>het</strong>gesloten cryogeen drukrecipiënt bevinden wanneer dit maximaal gevuld is, en deinrichtingen moeten zodanig geïnstalleerd zijn dat de dampen onbelemmerd kunnenontsnappen.6.2.1.3.6.5 Debiet en afstelling van de decompressieinrichtingenOPMERKING : Onder maximaal toelaatbare bedrijfsdruk (MAWP) in verband met dedecompressieinrichtingen van gesloten cryogene drukrecipiënten verstaat men demaximaal toelaatbare effectieve manometerdruk bovenaan in een gevuld geslotencryogeen recipiënt wanneer dat zich in zijn stand tijdens gebruik bevindt, met inbegrip vande maximale effectieve druk tijdens <strong>het</strong> vullen en <strong>het</strong> lossen.6.2.1.3.6.5.1 De decompressieinrichting moet zich automatisch openen bij een druk die niet lager magzijn dan de MAWP en moet volledig geopend zijn bij een druk die gelijk is aan 110 % vande MAWP. Na <strong>het</strong> afblazen moet deze inrichting opnieuw sluiten bij een druk die nietmeer dan 10 % onder de druk mag liggen waarbij <strong>het</strong> afblazen begint en ze moet bij allelagere drukken gesloten blijven.6.2.1.3.6.5.2 De breekplaten moeten afgesteld zijn om te barsten bij een nominale druk die gelijk is aan150 % van de MAWP, of aan de beproevingsdruk indien deze laatste lager is.6.2.1.3.6.5.3 Indien <strong>het</strong> vacuüm verdwijnt bij een gesloten cryogeen recipiënt met vacuümisolatie, moetde gecombineerde afblaascapaciteit van alle geïnstalleerde decompressieinrichtingenvoldoende zijn om de druk in <strong>het</strong> gesloten cryogeen recipiënt (met inbegrip van degeaccumuleerde druk) niet hoger te laten oplopen dan 120 % van de MAWP.6.2- 3


6.2.1.3.6.5.4 De vereiste capaciteit van de decompressieinrichtingen moet berekend worden volgenseen door de bevoegde overheid erkende deugdelijke technische code 1 .6.2.1.4 Goedkeuring van de drukrecipiënten6.2.1.4.1 De overeenstemming van de drukrecipiënten moet op <strong>het</strong> ogenblik van hun bouwbeoordeeld worden overeenkomstig de voorschriften van de bevoegde overheid. Dedrukrecipiënten moeten door een controle-instelling onderzocht, beproefd engoedgekeurd worden. De technische documentatie moet alle technische details bevattenmet betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie, evenals de documenten die betrekkinghebben op de bouw en de beproeving.6.2.1.4.2 De systemen voor kwaliteitsgarantie moeten voldoen aan de voorschriften van debevoegde overheid.6.2.1.5 Eerste onderzoek en beproeving6.2.1.5.1 De nieuwe drukrecipiënten, met uitzondering van de gesloten cryogene recipiënten, en deopslagsystemen met metaalhydriden moeten gedurende en na de fabricage onderzoekenen beproevingen ondergaan conform de er op van toepassing zijnde ontwerpnormen, metinbegrip van volgende bepalingen :op een voldoend aantal drukrecipiënten :a) uittesten van de mechanische eigenschappen van <strong>het</strong> constructiemateriaal ;b) nazicht van de minimale wanddikte ;c) nazicht van de homogeniteit van <strong>het</strong> materiaal voor elk gefabriceerd lot ;d) nazicht van de uitwendige en de inwendige toestand van de drukrecipiënten ;e) inspectie van de schroefdraad van de halzen ;f) nazicht van de conformiteit met de ontwerpnorm ;op alle drukrecipiënten :g) hydraulische drukproef ; de drukrecipiënten moeten de proefdruk ondergaan zonder eengrotere uitzetting te vertonen dan deze die toegestaan is door de ontwerpspecificatie ;OPMERKING : Mits de bevoegde overheid er mee instemt en zulks geen gevaaroplevert, mag de hydraulische drukproef vervangen worden door een beproeving meteen gas.h) onderzoek en evaluatie van de fabricagefouten, en ofwel de drukrecipiënten repareren,ofwel ze onbruikbaar maken. In <strong>het</strong> geval van gelaste drukrecipiënten dient bijzondereaandacht geschonken te worden aan de kwaliteit van de lasnaden ;i) nazicht van de opschriften op de drukrecipiënten ;j) daarenboven dient bij de drukrecipiënten, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van UN 1001acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) en UN 3374 acetyleen zonder oplosmiddel (ethynzonder oplosmiddel), de plaatsing en de staat van de poreuze materie en – invoorkomend geval – de hoeveelheid oplosmiddel geïnspecteerd te worden.6.2.1.5.2 Op een adequaat staal van gesloten cryogene recipiënten dienen de in 6.2.1.5.1 a), b), d)en f) voorgeschreven nazichten en testen uitgevoerd te worden. Bovendien moeten delasnaden van een staal van gesloten cryogene recipiënten nagezien worden met behulpvan radiografieën, ultrasoon of een andere niet-destructieve testmethode, conform de vantoepassing zijnde ontwerp- en constructienorm. Dit nazicht van de lasnaden is niet vantoepassing op de mantel.Bovendien moeten alle gesloten cryogene recipiënten de in 6.2.1.5.1 g), h) en i)gespecificeerde eerste nazichten en beproevingen ondergaan, evenals eendichtheidsbeproeving en een test om zich te vergewissen van de goede werking van debedrijfsuitrusting na de assemblage.6.2.1.5.3 Voor de opslagsystemen met metaalhydriden moet nagezien worden of de in 6.2.1.5.1 a),b), c), d), e) in voorkomend geval f), g), h) en i) voorgeschreven onderzoeken enbeproevingen uitgevoerd werden op een adequaat staal van de recipiënten die in <strong>het</strong>opslagsysteem met metaalhydriden gebruikt worden. Bovendien moeten de in 6.2.1.5.1 c)en f) en in voorkomend geval e) voorgeschreven onderzoeken en beproevingen, en <strong>het</strong>1Zie bijvoorbeeld de CGA publicaties S-1.2-2003 “Pressure Relief Device Standards – Part 2 –Cargo and Portable Tanks for Compressed Gases” en S-1.1-2003 “Pressure Relief DeviceStandards – Part 1 – Cylinders for Compressed Gases”.6.2- 4


nazicht van de uitwendige toestand van <strong>het</strong> opslagsysteem met metaalhydriden,uitgevoerd worden op een adequaat staal van opslagsystemen met metaalhydriden.Bovendien moeten alle opslagsystemen met metaalhydriden de in 6.2.1.5.1 h) en i)voorgeschreven eerste onderzoeken en beproevingen ondergaan, evenals eendichtheidsbeproeving en een test om zich te vergewissen van de goede werking van debedrijfsuitrusting.6.2.1.6 Periodieke onderzoeken en beproevingen6.2.1.6.1 De hervulbare drukrecipiënten, met uitzondering van de cryogene recipiënten, moetenperiodieke onderzoeken en beproevingen ondergaan die uitgevoerd worden door een doorde bevoegde overheid erkende instelling, overeenkomstig volgende modaliteiten :a) onderzoek van de uitwendige toestand van <strong>het</strong> drukrecipiënt en nazicht van de uitrustingen van de opschriften ;b) onderzoek van de inwendige toestand van <strong>het</strong> drukrecipiënt (bijvoorbeeld inwendigonderzoek, controle van de minimale wanddikte) ;c) inspectie van de schroefdraad van de hals wanneer er tekenen van corrosie zijn ofwanneer de uitrustingsstukken verwijderd werden ;d) hydraulische drukproef en, indien nodig, nazicht van de eigenschappen van <strong>het</strong>materiaal door middel van daartoe geschikte testen.e) onderzoek van de bedrijfsuitrusting, andere toebehoren en decompressieinrichtingen,indien ze opnieuw in dienst worden gesteld.OPMERKINGEN : 1. Mits de bevoegde overheid er mee instemt, mag de hydraulischedrukproef vervangen worden door een beproeving met een gas, indien zulks geen gevaaroplevert.2. Mits de bevoegde overheid er mee instemt, mag de hydraulischedrukproef op de flessen of de cylinders vervangen worden door een gelijkwaardigemethode die een test met geluidsemissies omvat, of een combinatie van een test metgeluidsemissies en een ultrasoon onderzoek. De ISO-norm 16148:2006 kan dienen alsleidraad voor de procedures bij de testen met geluidsemissies.3. De hydraulische drukproef mag vervangen worden door eenultrasoon onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig ISO-norm 10461:2005 + A1:2006 voor denaadloze gasflessen uit een aluminiumlegering en overeenkomstig ISO-norm 6406:2005voor de naadloze stalen gasflessen.4. Zie verpakkingsinstructie P200 in 4.1.4.1 voor de frequenties vande periodieke onderzoeken en beproevingen.6.2.1.6.2 Bij de drukrecipiënten die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van UN 1001 acetyleen, opgelost(ethyn, opgelost) en UN 3374 acetyleen zonder oplosmiddel (ethyn zonder oplosmiddel) zijnenkel de onderzoeken van 6.2.1.6.1 a), c) en e) vereist. Bovendien moet de toestand van deporeuze materie (bijvoorbeeld barsten, vrije ruimte bovenaan, loskomen, inzakking)onderzocht worden.6.2.1.7 Eisen gesteld aan de fabrikanten6.2.1.7.1 De fabrikant dient technisch in staat te zijn om op bevredigende wijze de drukrecipiënten tevervaardigen en moet daartoe over al de gepaste middelen beschikken ; hiertoe dient hij in<strong>het</strong> bijzonder te beschikken over personeel dat bekwaam is om :a) toezicht te houden op <strong>het</strong> volledig fabricageproces ;b) de verbindingen tussen de materialen uit te voeren ; enc) de pertinente beproevingen uit te voeren.6.2.1.7.2 De geschiktheid van de fabrikant dient in alle gevallen beoordeeld te worden door eencontrole-instelling die erkend is door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van goedkeuring.6.2.1.8 Eisen gesteld aan de controle-instellingen6.2.1.8.1 De controle-instellingen moeten onafhankelijk zijn van de fabricagebedrijven en over devereiste competenties te beschikken om de voorgeschreven onderzoeken en beproevingenuit te voeren en de goedkeuringen te verlenen.6.2.2 Voorschriften voor de “UN” drukrecipiëntenNaast de algemene voorschriften van 6.2.1 moeten de “UN” drukrecipiënten ook voldoenaan de voorschriften van onderhavige afdeling, in voorkomend geval met inbegrip van de6.2- 5


normen.6.2.2.1 Ontwerp, constructie en eerste onderzoeken en beproevingen6.2.2.1.1 De hierna volgende normen zijn van toepassing op <strong>het</strong> ontwerp, de constructie en deeerste onderzoeken en beproevingen van de “UN” flessen, zij <strong>het</strong> dat de voorschriften<strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> nazicht van <strong>het</strong> evaluatiesysteem voor de conformiteit en de goedkeuringmoeten beantwoorden aan 6.2.2.5 :ISO 9809-1:1999Gas cylinders – Refillable seamless steel gas cylinders – Design,construction and testing – Part 1 : Quenched and tempered steel cylinderswith tensile strength less than 1100 MPa.OPMERKING : De opmerking met betrekking tot de factor F in afdeling 7.3van onderhavige norm is niet van toepassing op de “UN” drukrecipiënten.ISO 9809-2:2000ISO 9809-3:2000Gas cylinders – Refillable seamless steel gas cylinders – Design,construction and testing – Part 2 : Quenched and tempered steel cylinderswith tensile strength greater than or equal to 1100 MPa.Gas cylinders – Refillable seamless steel gas cylinders – Design,construction and testing – Part 3 : Normalized steel cylinders.ISO 7866:1999Gas cylinders – Refillable seamless aluminium alloy gas cylinders – Design,construction and testing.OPMERKING : De opmerking met betrekking tot de factor F in afdeling 7.2van onderhavige norm is niet van toepassing op de “UN” drukrecipiënten.Het gebruik van aluminiumlegering 6351A-T6 of haar equivalent is niettoegelatenISO 4706:2008ISO 18172-1:2007ISO 20703:2006ISO 11118:1999ISO 11119-1:2002ISO 11119-2:2002ISO 11119-3:2002Gas cylinders – Refillable welded steel cylinders – Test pressure 60 bar andbelowGas cylinders – Refillable welded stainless steel cylinders – Part 1 : Testpressure 6 MPa and belowGas cylinders – Refillable welded aluminium-alloy cylinders – Design,construction and testingGas cylinders – Non refillable metallic gas cylinders – Specifications andtest methods.Gas cylinders of composite construction – Specification and test methods –Part 1 : Hoop wrapped composite gas cylindersGas cylinders of composite construction – Specification and test methods –Part 2 : Fully wrapped fibre reinforced composite gas cylinders with loadsharingmetal linersGas cylinders of composite construction – Specification and test methods –Part 3 : Fully wrapped fibre reinforced composite gas cylinders with nonload-sharingmetallic or non-metallic linersOPMERKINGEN : 1. In de normen waarnaar hierboven wordt verwezen moeten degasflessen uit composietmaterialen ontworpen worden voor een ongelimiteerdegebruiksduur.2. Na de eerste vijftien jaar van gebruik kunnen de gasflessen uitcomposietmaterialen, die vervaardigd zijn conform de bovenstaande normen,goedgekeurd worden voor een verlengd gebruik door de bevoegde overheid dieverantwoordelijk is voor de oorspronkelijke goedkeuring van de flessen en die haarbeslissing zal baseren op de informatie <strong>betreffende</strong> de ondergane testen die door defabrikant, de eigenaar of de gebruiker geleverd wordt.6.2.2.1.2 De hierna volgende normen zijn van toepassing op <strong>het</strong> ontwerp, de constructie en de6.2- 6


eerste onderzoeken en beproevingen van de “UN” cylinders, zij <strong>het</strong> dat de voorschriften<strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> nazicht van <strong>het</strong> evaluatiesysteem voor de conformiteit en de goedkeuringmoeten beantwoorden aan 6.2.2.5 :ISO 11120:1999Gas cylinders – Refillable seamless steel tubes for compressed gastransport, of water capacity between 150 l and 3000 l – Design, constructionand testingOPMERKING : De opmerking met betrekking tot de factor F in afdeling 7.1van onderhavige norm is niet van toepassing op de “UN” cylinders.6.2.2.1.3 De hierna volgende normen zijn van toepassing op <strong>het</strong> ontwerp, de constructie en deeerste onderzoeken en beproevingen van de “UN” acetyleenflessen, zij <strong>het</strong> dat devoorschriften <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> nazicht van <strong>het</strong> evaluatiesysteem voor de conformiteit en degoedkeuring moeten beantwoorden aan 6.2.2.5 :voor de houder van de flessen :ISO 9809-1:1999Gas cylinders – Refillable seamless steel gas cylinders – Design,construction and testing – Part 1 : Quenched and tempered steel cylinderswith tensile strength less than 1100 MPa.OPMERKING : De opmerking met betrekking tot de factor F in afdeling 7.3van onderhavige norm is niet van toepassing op de “UN” drukrecipiënten.ISO 9809-3:2000Gas cylinders – Refillable seamless steel gas cylinders – Design,construction and testing – Part 3 : Normalized steel cylinders.voor de poreuze materie in de flessen :ISO 3807-1:2000ISO 3807-2:2000Cylinders for acetylene – Basic requirements – Part 1 : Cylinders withoutfusible plugs.Cylinders for acetylene – Basic requirements – Part 2 : Cylinders withfusible plugs.6.2.2.1.4 De hierna volgende norm is van toepassing op <strong>het</strong> ontwerp, de constructie en de eersteonderzoeken en beproevingen van de cryogene “UN” recipiënten, zij <strong>het</strong> dat devoorschriften <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> nazicht van <strong>het</strong> evaluatiesysteem voor de conformiteit en degoedkeuring moeten beantwoorden aan 6.2.2.5 :ISO 21029-1:2004Cryogenic vessels – Transportable vacuum insulated vessels of not morethan 1000 l volume – Part 1 : Design, fabrication, inspection and tests6.2.2.1.5 De hierna volgende norm is van toepassing op <strong>het</strong> ontwerp, de constructie en de eersteonderzoeken en beproevingen van de opslagsystemen met metaalhydriden, zij <strong>het</strong> dat devoorschriften <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> nazicht van <strong>het</strong> evaluatiesysteem voor de conformiteit en degoedkeuring moeten beantwoorden aan 6.2.2.5 :ISO 16111:2008Transportable gas storage devices – Hydrogen absorbed in reversible metalhydride6.2.2.2 MaterialenNaast de materiaalvoorschriften die in de normen <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> ontwerp en deconstructie van de drukrecipiënten voorkomen en de beperkingen die aangegeven zijn inde verpakkingsinstructie die geldt voor <strong>het</strong> (de) te vervoeren gas(sen) (zie bijvoorbeeldverpakkingsinstructie P200 of P205 in 4.1.4.1), moeten de materialen bovendien voldoenaan de onderstaande compatibiliteitsnormen :6.2- 7


ISO 11114-1:1997ISO 11114-2:2000Transportable gas cylinders – Compatibility of cylinder and valve materialswith gas contents – Part 1 : Metallic materialsTransportable gas cylinders – Compatibility of cylinder and valve materialswith gas contents – Part 2 : Non-metallic materialsOPMERKING : De beperkingen die in norm ISO 11114-1 opgelegd zijn aanhoogwaardige staallegeringen bij maximale treksterktes tot 1100 MPa gelden niet voorUN 2203 siliciumwaterstof (silaan).6.2.2.3 BedrijfsuitrustingDe onderstaande normen zijn van toepassing op de sluitingen en hun bescherming :ISO 11117:1998ISO 10297:1999Gas cylinders – Valve protection caps and valve guards for industrial andmedical gas cylinders – Design, construction and tests.Gas cylinders – Refillable gas cylinder valves – Specification and typetesting.OPMERKING : De EN-versie van deze ISO-norm vervult de voorschriftenen mag eveneens gebruikt worden.Voor de “UN” opslagsystemen met metaalhydriden zijn de in de onderstaande normopgenomen vereisten van toepassing op de sluitingen en hun bescherming:ISO 16111:2008Transportable gas storage devices – Hydrogen absorbed in reversible metalhydride6.2.2.4 Periodieke onderzoeken en beproevingenDe onderstaande normen zijn van toepassing op de periodieke onderzoeken enbeproevingen die de “UN” flessen en opslagsystemen met metaalhydriden moetenondergaan :ISO 6406:2005ISO 10461:2005 +A1:2006ISO 10462:2005ISO 11623:2002ISO 16111:2008Periodic inspection and testing of seamless steel gas cylindersSeamless aluminium-alloy gas cylinders - Periodic inspection and testingCylinders for dissolved acetylene – Periodic inspection and maintenanceTransportable gas cylinders – Periodic inspection and testing of compositegas cylindersTransportable gas storage devices – Hydrogen absorbed in reversible metalhydride6.2.2.5 Evaluatiesysteem voor de conformiteit en goedkeuring voor de fabricage van dedrukrecipiënten6.2.2.5.1 DefinitiesVoor de doeleinden van onderhavige onderafdeling verstaat men onder :evaluatiesysteem voor de conformiteit, een systeem voor de goedkeuring van eenfabrikant door de bevoegde overheid, via de goedkeuring van <strong>het</strong> ontwerptype van dedrukrecipiënten, de goedkeuring van <strong>het</strong> kwaliteitssysteem van de fabrikant en deerkenning van de controle-instellingen ;nazien, aan de hand van een onderzoek of via de voorlegging van objectieve bewijzenbevestigen dat de gespecificeerde voorschriften nageleefd werden ;ontwerptype, een ontwerp van drukrecipiënt dat ontwikkeld werd overeenkomstig een6.2- 8


welbepaalde norm voor drukrecipiënten.6.2.2.5.2 Algemene voorschriftenBevoegde overheid6.2.2.5.2.1 De bevoegde overheid die de drukrecipiënten heeft goedgekeurd moet <strong>het</strong>evaluatiesysteem voor de conformiteit goedkeuren, teneinde te garanderen dat dedrukrecipiënten voldoen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID. Wanneer de bevoegdeoverheid die <strong>het</strong> drukrecipiënt heeft goedgekeurd niet de bevoegde overheid van <strong>het</strong> landvan fabricage is, moeten de opschriften van <strong>het</strong> land van goedheuring en van <strong>het</strong> landvan fabricage in de kenmerking van <strong>het</strong> drukrecipiënt voorkomen (zie 6.2.2.7 en 6.2.2.8).De bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van goedkeuring is er toe gehouden om, wanneerhaar tegenhanger van <strong>het</strong> land van gebruik er om verzoekt, aan deze laatste bewijzen televeren die aantonen dat ze <strong>het</strong> evaluatiesysteem voor de conformiteit effectief toepast.6.2.2.5.2.2 De bevoegde overheid kan haar functies in <strong>het</strong> evaluatiesysteem voor de conformiteitgeheel of gedeeltelijk delegeren.6.2.2.5.2.3 De bevoegde overheid moet er voor zorgen dat een bijgewerkte lijst van erkendecontrole-instellingen en hun waarmerk en van fabrikanten en hun merk beschikbaar is.Controle-instelling6.2.2.5.2.4 De controle-instelling moet erkend worden door de overheid die bevoegd is voor decontrole van de drukrecipiënten en dient :a) te beschikken over personeel dat werkt binnen een gepaste organisatorische structuuren dat bekwaam, opgeleid, competent en gequalificeerd is om zich op correcte wijzevan zijn technische taken te kwijten ;b) te kunnen beschikken over de benodigde installaties en uitrusting ;c) op een onpartijdige wijze te werken en vrij te zijn van invloeden die ze dit zou kunnenbeletten ;d) de commerciële vertrouwelijkheid te garanderen van de handelsactiviteiten en van dedoor exclusieve rechten beschermde activiteiten van de fabrikanten en andereinstellingen ;e) de eigenlijke activiteiten als controle-instelling strikt te scheiden van de andereactiviteiten ;f) een gedocumenteerd kwaliteitssysteem in te voeren ;g) er op toe te zien dat de onderzoeken en beproevingen, die in de des<strong>betreffende</strong>drukrecipiëntnorm en in <strong>het</strong> RID voorzien zijn, uitgevoerd worden ; enh) een efficiënt en gepast rapporterings- en registratiesysteem te hebben datbeantwoordt aan 6.2.2.5.6.6.2.2.5.2.5 De controle-instelling moet de goedkeuring van <strong>het</strong> ontwerptype verrichten, evenals deonderzoeken en beproevingen van de drukrecipiënten tijdens de productie en deovereenstemming nagaan met de des<strong>betreffende</strong> drukrecipiëntnorm (zie 6.2.2.56.4 en6.2.2.5.5).Fabrikant6.2.2.5.2.6 De fabrikant dient :a) een gedocumenteerd kwaliteitssysteem in te voeren overeenkomstig 6.2.2.5.3 ;b) de goedkeuring van de ontwerptypes aan te vragen overeenkomstig 6.2.2.5.4 ;6.2- 9


c) een controle-instelling te kiezen uit de lijst van erkende controle-instellingen die doorde bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van goedkeuring is opgesteld ; end) aantekeningen bij te houden overeenkomstig 6.2.2.5.6.Testlaboratorium6.2.2.5.2.7 Het testlaboratorium dient :a) te beschikken over voldoende personeel met een gepaste organisatorische structuur,dat de nodige competentie en qualificaties bezit ; enb) te beschikken over de benodigde installaties en uitrusting om, in overeenstemmingmet de criteria van de controle-instelling, de beproevingen te verrichten die door defabricagenorm vereist worden.6.2.2.5.3 Kwaliteitssysteem van de fabrikant6.2.2.5.3.1 Het kwaliteitssysteem moet alle elementen, voorschriften en bepalingen bevatten die doorde fabricant werden aangenomen. Het moet op een systematische en ordelijke wijzegedocumenteerd zijn met schriftelijke besluiten, procedures en instructies.Het moet onder meer adequate beschrijvingen bevatten van de volgende elementen :a) de organisatorische structuur en de verantwoordelijkheden van <strong>het</strong> personeel inzake<strong>het</strong> ontwerp en de kwaliteit van de producten ;b) de technieken en procedures om <strong>het</strong> ontwerp te controleren en te verifiëren, en de tevolgen procedures bij <strong>het</strong> ontwerpen van drukrecipiënten ;c) de instructies die zullen gebruikt worden bij de fabricage van drukrecipiënten, dekwaliteitscontrole, de kwaliteitswaarborg en <strong>het</strong> verloop van de verrichtingen ;d) de evaluatiebestanden van de kwaliteit, zoals controlerapporten, testgegevens enijkgegevens ;e) <strong>het</strong> nazicht van de doeltreffendheid van <strong>het</strong> kwaliteitssysteem door de directie, aan dehand van de in 6.2.2.5.3.2 gedefinieerde revisering ;f) de procedure die beschrijft hoe aan de eisen van de klanten tegemoet gekomen wordt;g) de procedure voor de controle van de documenten en van hun bijwerking ;h) de middelen om niet-conforme drukrecipiënten, aangekochte onderdelen, materialenin de loop van hun productie en afgewerkte materialen te controleren ; eni) de opleidingsprogramma’s en de qualificatieprocedures voor <strong>het</strong> personeel.6.2.2.5.3.2 Revisering van <strong>het</strong> kwaliteitssysteemHet kwaliteitssysteem moet initieel geëvalueerd worden om er zich van te vergewissendat <strong>het</strong> beantwoordt aan de voorschriften van 6.2.2.5.3.1 en de bevoegde overheidvoldoening schenkt.De fabrikant moet op de hoogte gebracht worden van de resultaten van de revisering. Denotificatie moet de conclusies van de revisering bevatten en alle eventuele corrigerendemaatregelen.Er moeten periodieke reviseringen doorgevoerd worden die de bevoegde overheidvoldoening schenken, om er zich van te vergewissen dat de fabrikant <strong>het</strong>kwaliteitssysteem in stand houdt en toepast. Er moeten rapporten van de periodiekereviseringen aan de fabrikant overgemaakt worden.6.2- 10


6.2.2.5.3.3 Instandhouding van <strong>het</strong> kwaliteitssysteemDe fabrikant moet <strong>het</strong> kwaliteitssysteem in stand houden zoals <strong>het</strong> is goedgekeurd, opdat<strong>het</strong> adequaat en efficiënt blijft.De fabrikant moet de bevoegde overheid die <strong>het</strong> kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd opde hoogte brengen van alle geplande wijzigingen aan <strong>het</strong> systeem. De voorgesteldewijzigingen dienen geëvalueerd te worden om te weten of <strong>het</strong> systeem na de wijzigingennog steeds zal beantwoorden aan de voorschriften van 6.2.2.5.3.1.6.2.2.5.4 GoedkeuringsprocedureInitiële goedkeuring van de ontwerptypes6.2.2.5.4.1 De initiële goedkeuring van <strong>het</strong> ontwerptype moet bestaan uit de goedkeuring van <strong>het</strong>kwaliteitssysteem van de fabrikant en uit een goedkeuring van <strong>het</strong> ontwerp van <strong>het</strong>drukrecipiënt dat geproduceerd moet worden. De aanvraag tot initiële goedkeuring vaneen ontwerptype moet beantwoorden aan de voorschriften van 6.2.2.5.4.2 tot en met6.2.2.5.4.6 en 6.2.2.5.4.9.6.2.2.5.4.2 De fabrikanten die in overeenstemming met een drukrecipiëntnorm en met <strong>het</strong> RIDdrukrecipiënten wensen te produceren, moeten een goedkeuringscertificaat vanontwerptype aanvragen, bekomen en bewaren dat door de bevoegde overheid van <strong>het</strong>land van goedkeuring voor ten minste één ontwerptype van drukrecipiënt afgeleverdwordt volgens de procedure die in 6.2.2.5.4.9 is vastgelegd. Dit certificaat dient aan debevoegde overheid van <strong>het</strong> land van gebruik voorgelegd te worden indien deze er omverzoekt.6.2.2.5.4.3 Voor iedere fabricageinstallatie moet een goedkeuringsaanvraag ingediend worden, diede volgende gegevens dient te bevatten :a) de naam en <strong>het</strong> officieel adres van de fabrikant, evenals de naam en <strong>het</strong> adres vanzijn gevolmachtigde vertegenwoordiger indien deze laatste de aanvraag heeftingediend ;b) <strong>het</strong> adres van de fabricageinstallatie (indien dit verschilt van <strong>het</strong> voorgaande) ;c) de naam en de functie van de persoon of personen die verantwoordelijk zijn voor <strong>het</strong>kwaliteitssysteem ;d) de vermelding van <strong>het</strong> drukrecipiënt en van de norm die er op van toepassing is ;e) details <strong>betreffende</strong> elke weigering tot goedkeuring van een gelijkaardige aanvraagdoor een andere bevoegde overheid ;f) de identiteit van de controle-instelling voor de goedkeuring van <strong>het</strong> ontwerptype ;g) de in 6.2.2.5.3.1 gespecificeerde documentatie met betrekking tot defabricageinstallatie ; enh) de voor de goedkeuring van <strong>het</strong> ontwerptype benodigde technische documentatie, diezal dienen om na te zien of de drukrecipiënten beantwoorden aan de voorschriftenvan de des<strong>betreffende</strong> ontwerpnorm voor drukrecipiënten. Ze moet <strong>het</strong> ontwerp en defabricagemethode aangeven en ten minste de volgende elementen bevatten, voorzover deze relevant zijn voor de evaluatie :i) de ontwerpnorm voor de drukrecipiënten en de ontwerp- en fabricageplannen vande recipiënten die in voorkomend geval de elementen en intermediaire ensemblesweergeven ;ii) de beschrijvingen en de uitleg die nodig zijn om de plannen te begrijpen en voor<strong>het</strong> voorzien gebruik van de drukrecipiënten ;iii) de lijst van de normen die nodig zijn om <strong>het</strong> fabricageprocede volledig te definiëren;6.2- 11


iv) de ontwerpberekeningen en de materiaalspecificaties ; env) de rapporten van de beproevingen die met <strong>het</strong> oog op de goedkeuring van <strong>het</strong>ontwerptype plaatsvonden, en die de resultaten bevatten van de overeenkomstig6.2.2.5.4.9 uitgevoerde onderzoeken en beproevingen.6.2.2.5.4.4 Er dient een initiële revisering overeenkomstig 6.2.2.5.3.2 plaats te vinden die debevoegde overheid voldoening schenkt.6.2.2.5.4.5 Indien de bevoegde overheid weigert om haar goedkeuring te verlenen aan de fabrikant,moet ze dit verantwoorden door de redenen in detail en schriftelijk over te maken.6.2.2.5.4.6 Indien na <strong>het</strong> bekomen van de goedkeuring wijzigingen worden aangebracht aan deinformatie die overeenkomstig 6.2.2.5.4.3 werd overgemaakt, moet de bevoegde overheider op de hoogte van gebracht worden.Verdere goedkeuringen van ontwerptypes6.2.2.5.4.7 Een aanvraag voor een verdere goedkeuring van een ontwerptype moet beantwoordenaan de voorschriften van 6.2.2.5.4.8 en 6.2.2.5.4.9, op voorwaarde dat de fabrikant al in<strong>het</strong> bezit is van een initiële goedkeuring. In een dergelijk geval dient <strong>het</strong> in 6.2.2.5.3gedefinieerd kwaliteitssysteem van de fabrikant goedgekeurd te zijn tijdens de initiëlegoedkeuring van <strong>het</strong> ontwerptype en dient <strong>het</strong> toepasselijk te zijn op <strong>het</strong> nieuw ontwerp.6.2.2.5.4.8 De aanvraag dient de volgende gegevens te bevatten :a) de naam en <strong>het</strong> adres van de fabrikant, evenals de naam en <strong>het</strong> adres van zijngevolmachtigde vertegenwoordiger indien deze laatste de aanvraag heeft ingediend ;b) details <strong>betreffende</strong> elke weigering tot goedkeuring van een gelijkaardige aanvraagdoor een andere bevoegde overheid ;c) bewijzen die aantonen dat een initiële goedkeuring van <strong>het</strong> ontwerptype verleendwerd ; end) de in 6.2.2.5.4.3 h) beschreven technische documentatie.Goedkeuringsprocedure van <strong>het</strong> ontwerptype6.2.2.5.4.9 De controle-instelling dient :a) de technische documentatie te onderzoeken, om er zich van te vergewissen dat :i) <strong>het</strong> ontwerptype overeenstemt met de pertinente bepalingen van de norm, enii) <strong>het</strong> lot prototypes conform de technische documentatie gefabriceerd werd enrepresentatief is voor <strong>het</strong> ontwerptype ;b) na te zien of de fabricageonderzoeken uitgevoerd werden overeenkomstig 6.2.2.5.5 ;c) drukrecipiënten te selecteren uit een lot fabricageprototypes en toezicht te houden opde beproevingen die er op uitgevoerd worden zoals voorgeschreven voor degoedkeuring van <strong>het</strong> ontwerptype ;d) de onderzoeken en beproevingen uit te voeren of uitgevoerd te hebben die in dedrukrecipiëntnorm vastgelegd zijn om vast te stellen dat :i) de norm werd toegepast en nageleefd, enii) de door de fabrikant ingevoerde procedures beantwoorden aan de vereisten vande norm; ene) er zich van te vergewissen dat de onderzoeken en beproevingen voor de goedkeuringvan <strong>het</strong> ontwerptype correct en op een competente manier uitgevoerd werden.6.2- 12


Nadat de beproevingen op <strong>het</strong> prototype met goed gevolg werden uitgevoerd en alle terzake doende vereisten van 6.2.2.5.4 vervuld zijn, moet een goedkeuringscertificaat vanontwerptype afgeleverd worden dat de naam en <strong>het</strong> adres van de fabrikant vermeldt,evenals de resultaten en de besluiten van <strong>het</strong> onderzoek en de nodige gegevens om <strong>het</strong>ontwerptype te identificeren.Indien de bevoegde overheid weigert om <strong>het</strong> goedkeuringscertificaat van ontwerptype afte leveren aan een fabrikant, moet ze de redenen daarvoor in detail en schriftelijkovermaken.6.2.2.5.4.10 Het wijzigen van goedgekeurde ontwerptypesDe fabrikant dient :a) ofwel de bevoegde overheid die de goedkeuring heeft afgeleverd op de hoogte tebrengen van elke verandering die aangebracht wordt aan <strong>het</strong> goedgekeurdontwerptype, wanneer deze wijzigingen geen nieuw ontwerp doen ontstaan zoals datgedefinieerd is in de drukrecipiëntnorm ;b) ofwel een complementaire goedkeuring van <strong>het</strong> ontwerptype aan te vragen wanneerdeze wijzigingen een nieuw ontwerp doen ontstaan volgens de relevantedrukrecipiëntnorm. Deze complementaire goedkeuring wordt afgeleverd onder devorm van een amendement op <strong>het</strong> initieel goedkeuringscertificaat van ontwerptype.6.2.2.5.4.11 De bevoegde overheid is er toe gehouden om, wanneer een andere bevoegde overheider om verzoekt, aan deze laatste inlichtingen te verstrekken <strong>betreffende</strong> de goedkeuringvan een ontwerptype, de wijzigingen aan goedkeuringen en de intrekking vangoedkeuringen.6.2.2.5.5 Onderzoeken en certificatie van de fabricageAlgemene voorschriftenEen controle-instelling of haar vertegenwoordiger dient elk drukrecipiënt te onderzoekenen te certificeren. De controle-instelling die door de fabrikant wordt aangewezen om deonderzoeken en beproevingen tijdens de productie uit te voeren is niet noorzakelijkdezelfde als die welke instond voor de beproevingen met betrekking tot de goedkeuringvan <strong>het</strong> ontwerptype.Indien op een voor de controle-instelling bevredigende wijze kan aangetoond worden datde fabrikant beschikt over competente en gequalificeerde controleurs die onafhankelijkzijn van <strong>het</strong> fabricageproces, mogen deze laatsten de onderzoeken uitvoeren. In dit gevaldient de fabrikant bewijzen te bewaren van de opleidingen die zijn inspecteurs gevolgdhebben.De controle-instelling moet nagaan of de onderzoeken die door de fabrikant uitgevoerdworden, en beproevingen die op die drukrecipiënten uitgevoerd worden, volledig inovereenstemming zijn met de norm en met de voorschriften van <strong>het</strong> RID. Indien iets inverband met deze onderzoeken en beproevingen niet conform bevonden wordt, kan detoelating om de onderzoeken door de eigen inspecteurs van de fabrikant te latenuitvoeren ingetrokken worden.De fabrikant moet – met de borgstelling van de controle-instelling – een verklaring vanconformiteit met <strong>het</strong> gecertificeerd ontwerptype opmaken. Het aanbrengen van <strong>het</strong>certificatiekenmerk op de drukrecipiënten dient beschouwd te worden als een verklaringvan overeenstemming met de van toepassing zijnde normen, met de voorschriften van<strong>het</strong> evaluatiesysteem voor de conformiteit en met de voorschriften van <strong>het</strong> RID. Decontrole-instelling moet op ieder gecertificeerd drukrecipiënt <strong>het</strong> certificatiekenmerk van<strong>het</strong> drukrecipiënt aanbrengen of door de fabrikant laten aanbrengen, evenals <strong>het</strong>waarmerk van de controle-instelling.Vooraleer de drukrecipiënten gevuld worden, dient een zowel door de controle-instellingals door de fabrikant ondertekend certificaat van conformiteit afgeleverd te worden.6.2- 13


6.2.2.5.6 RegistratieDe fabrikant en de controle-instelling moeten de bestanden <strong>betreffende</strong> de goedkeuringenvan ontwerptypes en de certificaten van conformiteit gedurende ten minste 20 jaarbewaren.6.2.2.6 Goedkeuringssysteem voor de periodieke controle en beproeving van dedrukrecipiënten6.2.2.6.1 DefinitieVoor de doeleinden van onderhavige afdeling verstaat men onder :Goedkeuringssysteem, een systeem voor de goedkeuring door de bevoegde overheid vaneen instelling die belast is met de uitvoering van de periodieke controles en beproevingenop de drukrecipiënten (hierna “instelling voor periodieke controles en beproevingen”genoemd), dat eveneens de goedkeuring van <strong>het</strong> kwaliteitssysteem van deze instellingomvat.6.2.2.6.2 Algemene voorschriftenBevoegde overheid6.2.2.6.2.1 De bevoegde overheid moet een goedkeuringssysteem invoeren teneinde te garanderendat de periodieke controles en beproevingen op de drukrecipiënten voldoen aan devoorschriften van <strong>het</strong> RID. Wanneer de bevoegde overheid die de instelling heeft erkenddie de periodieke controles en beproevingen op <strong>het</strong> drukrecipiënt uitvoert niet debevoegde overheid is van <strong>het</strong> land dat de bouw van dat recipiënt heeft goedgekeurd,moeten de opschriften van <strong>het</strong> land van goedkeuring van de periodieke controles enbeproevingen in de kenmerking van <strong>het</strong> drukrecipiënt voorkomen (zie 6.2.2.7).De bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van goedkeuring is er toe gehouden om, wanneerhaar tegenhanger van <strong>het</strong> land van gebruik er om verzoekt, aan deze laatste bewijzen televeren van de naleving van dit goedkeuringssysteem, met inbegrip van de verslagen vande periodieke controles en beproevingen.De bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van goedkeuring kan <strong>het</strong> in 6.2.2.6.4.1 vernoemdgoedkeuringscertificaat intrekken, wanneer ze over bewijzen beschikt die de niet-nalevingvan <strong>het</strong> goedkeuringssysteem aantonen.6.2.2.6.2.2 De bevoegde overheid kan haar functies in <strong>het</strong> goedkeuringssysteem geheel ofgedeeltelijk delegeren.6.2.2.6.2.3 De bevoegde overheid moet er voor zorgen dat een bijgewerkte lijst van erkendeinstellingen voor periodieke controles en beproevingen en hun gedeponeerd waarmerkbeschikbaar is.Instelling voor periodieke controles en beproevingen6.2.2.6.2.4 De instelling voor periodieke controles en beproevingen moet erkend worden door debevoegde overheid en dient :a) te beschikken over personeel dat werkt binnen een geschikte organisatorischestructuur, dat de nodige capaciteiten, opleiding, bekwaamheden en vaardighedenbezit om zich op correcte wijze van zijn technische taken te kwijten ;b) te kunnen beschikken over de benodigde installaties en uitrusting ;c) op een onpartijdige wijze te werken en vrij te zijn van invloeden die ze dit zou kunnenbeletten ;d) de vertrouwelijkheid te garanderen van de commerciële activiteiten ;e) de eigenlijke activiteiten als instelling voor periodieke controles en beproevingen striktte scheiden van de andere activiteiten ;6.2- 14


f) een gedocumenteerd kwaliteitssysteem toe te passen dat beantwoordt aan 6.2.2.6.3 ;g) de erkenning te bekomen overeenkomstig 6.2.2.6.4 ;h) er op toe te zien dat de periodieke onderzoeken en beproevingen overeenkomstig6.2.2.6.5 uitgevoerd worden ; eni) een efficiënt en gepast rapporterings – en registratiesysteem te hebben datbeantwoordt aan 6.2.2.6.6.6.2.2.6.3 Kwaliteitssysteem en audit van de instelling voor periodieke controles en beproevingen6.2.2.6.3.1 KwaliteitssysteemHet kwaliteitssysteem moet alle elementen, voorschriften en bepalingen bevatten die doorde instelling voor periodieke controles en beproevingen werden aangenomen. Het moetop een systematische en ordelijke wijze gedocumenteerd zijn met schriftelijke besluiten,procedures en instructies.Het kwaliteitssysteem moet <strong>het</strong> volgende omvatten :a) een beschrijving van de organisatorische structuur en van de verantwoordelijkheden ;b) de instructies die zullen gebruikt worden bij de controles en beproevingen, dekwaliteitscontrole, de kwaliteitswaarborg en <strong>het</strong> proces ;c) de evaluatiebestanden van de kwaliteit, zoals controlerapporten, testgegevens enijkgegevens, en de certificaten ;d) de evaluatie van de doeltreffendheid van <strong>het</strong> kwaliteitssysteem door de directie, aande hand van de resultaten van de overeenkomstig 6.2.2.6.3.2 uitgevoerde audits ;e) een procedure voor de controle van de documenten en hun bijwerking ;f) een middel om niet-conforme drukrecipiënten te weigeren ; eng) de opleidingsprogramma’s en de qualificatieprocedures voor <strong>het</strong> personeel.6.2.2.6.3.2 AuditEen audit moet uitgevoerd worden om er zich van te vergewissen dat de instelling voorperiodieke controles en beproevingen en haar kwaliteitssysteem beantwoorden aan devoorschriften van <strong>het</strong> RID en de bevoegde overheid voldoening schenken.Als onderdeel van de initiële erkenningsprocedure moet een audit uitgevoerd worden (zie6.2.2.6.4.3). Een audit kan geëist worden als de erkenning wordt gewijzigd (zie6.2.2.6.4.6).Er moeten periodieke audits uitgevoerd worden die de bevoegde overheid voldoeningschenken, om er zich van te vergewissen dat de instelling voor periodieke controles enbeproevingen blijft beantwoorden aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.De instelling voor periodieke controles en beproevingen moet op de hoogte gebrachtworden van de resultaten van elke audit. De notificatie moet de conclusies van de auditbevatten en de corrigerende maatregelen die eventueel geëist worden.6.2.2.6.3.3 Instandhouding van <strong>het</strong> kwaliteitssysteemDe instelling voor periodieke controles en beproevingen moet <strong>het</strong> kwaliteitssysteem instand houden zoals <strong>het</strong> is goedgekeurd, opdat <strong>het</strong> adequaat en efficiënt blijft.De instelling voor periodieke controles en beproevingen moet de bevoegde overheid die<strong>het</strong> kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd op de hoogte brengen van alle geplande6.2- 15


wijzigingen aan <strong>het</strong> systeem ; dit overeenkomstig de in 6.2.2.6.4.6 voorziene procedurevoor de wijziging van de erkenning.6.2.2.6.4 Procedure voor de erkenning van de instellingen voor periodieke controles enbeproevingenInitiële erkenning6.2.2.6.4.1 De instelling die controles en beproevingen op drukrecipiënten wenst uit te voeren inovereenstemming met drukrecipiëntnormen en met <strong>het</strong> RID, moet eenerkenningscertificaat aanvragen, bekomen en bewaren dat door de bevoegde overheidafgeleverd wordt.Dit certificaat dient aan de bevoegde overheid van een land van gebruik voorgelegd teworden indien deze er om verzoekt.6.2.2.6.4.2 De erkenningsaanvraag moet ingediend worden voor iedere instelling voor periodiekecontroles en beproevingen ; hij dient gegevens met betrekking tot de volgende punten tebevatten :a) de naam en <strong>het</strong> adres van de instelling voor periodieke controles en beproevingen,evenals de naam en <strong>het</strong> adres van zijn gevolmachtigde vertegenwoordiger indiendeze laatste de aanvraag heeft ingediend ;b) <strong>het</strong> adres van elk laboratorium dat de periodieke controles en beproevingen uitvoert ;c) de naam en de functie van de persoon of personen die verantwoordelijk zijn voor <strong>het</strong>kwaliteitssysteem ;d) de specificatie van de drukrecipiënten en van de bij de periodieke controles enbeproevingen toegepaste methodes, en de vermelding van de drukrecipiëntnormenwaarmee in <strong>het</strong> kwaliteitssysteem rekening wordt gehouden ;e) de in 6.2.2.6.3.1 gespecificeerde documentatie <strong>betreffende</strong> ieder laboratorium, <strong>het</strong>materieel en <strong>het</strong> kwaliteitssysteem ;f) de qualificaties en de opleiding van <strong>het</strong> personeel dat belast is met <strong>het</strong> uitvoeren vande periodieke controles en beproevingen ; eng) details <strong>betreffende</strong> elke weigering tot goedkeuring van een gelijkaardigeerkenningsaanvraag door een andere bevoegde overheid.6.2.2.6.4.3 De bevoegde overheid dient :a) de documentatie te onderzoeken om er zich van te vergewissen dat de proceduresovereenstemmen met de vereisten van de drukrecipiëntnormen en de bepalingen van<strong>het</strong> RID ; enb) overeenkomstig 6.2.2.6.3.2 een audit uit te voeren om er zich van te vergewissen datde controles en beproevingen uitgevoerd worden zoals vereist door dedrukrecipiëntnormen en de bepalingen van <strong>het</strong> RID, en de bevoegde overheidvoldoening schenken.6.2.2.6.4.4 Wanneer de uitgevoerde audit bevredigende resultaten heeft opgeleverd en blijkt dat alleter zake doende vereisten van 6.2.2.6.4 vervuld zijn, wordt <strong>het</strong> erkenningscertificaatafgeleverd. Het dient de naam van de instelling voor periodieke controles enbeproevingen te vermelden, evenals haar gedeponeerd waarmerk, <strong>het</strong> adres van iederlaboratorium en de gegevens die nodig zijn om haar erkende activiteiten te indentificeren(specificatie van de drukrecipiënten, van de bij de periodieke controles en beproevingentoegepaste methodes, en van de drukrecipiëntnormen).6.2.2.6.4.5 Indien de bevoegde overheid de erkenningsaanvraag afwijst, moet ze de redenendaarvoor in detail en schriftelijk overmaken aan de instelling die de aanvraag heeftingediend.6.2- 16


Het wijzigen van de erkenningsvoorwaarden van een instelling voor periodieke controlesen beproevingen6.2.2.6.4.6 Eens erkend, dient de instelling voor periodieke controles en beproevingen de bevoegdeoverheid op de hoogte te brengen van elke wijziging aan de informatie dieovereenkomstig 6.2.2.6.4.2 in <strong>het</strong> kader van de initiële erkenning werd gegeven.De wijzigingen moeten geëvalueerd worden om vast te stellen of de vereisten van dedrukrecipiëntnormen en de bepalingen van <strong>het</strong> RID zullen nageleefd worden. Een auditovereenkomstig 6.2.2.6.3.2 kan nodig zijn. De bevoegde overheid moet de wijzigingenschriftelijk goedkeuren of weigeren en zo nodig een aangepast erkenningscertificaatafleveren.6.2.2.6.4.7 De bevoegde overheid is er toe gehouden om, wanneer een andere bevoegde overheider om verzoekt, aan deze laatste inlichtingen te verstrekken <strong>betreffende</strong> de initiëleerkenningen, de wijzigingen aan erkenningen en de intrekkingen van erkenningen.6.2.2.6.5 Periodieke controles en beproevingen en goedkeuringscertificaat6.2.2.6.6 RegistratieHet aanbrengen van <strong>het</strong> waarmerk van de instelling voor periodieke controles enbeproevingen op een drukrecipiënt dient beschouwd te worden als een verklaring dat ditrecipiënt beantwoordt aan de van toepassing zijnde drukrecipiëntnormen en aan debepalingen van <strong>het</strong> RID. De instelling voor periodieke controles en beproevingen moet opieder erkend drukrecipiënt <strong>het</strong> merkteken van de periodieke controles en beproevingenaanbrengen, met inbegrip van haar gedeponeerd waarmerk (zie 6.2.2.7.7).Vooraleer een drukrecipiënt gevuld mag worden, dient de instelling voor periodiekecontroles en beproevingen een certificaat af te leveren dat verklaart dat dit recipiënt metgoed gevolg de periodieke controles en beproevingen heeft doorstaan.De instelling voor periodieke controles en beproevingen moet de bestanden van al deuitgevoerde periodieke controles en beproevingen van drukrecipiënten (zowel die metpositief als die met negatief resultaat), met inbegrip van <strong>het</strong> adres van <strong>het</strong> laboratorium,gedurende ten minste vijftien jaar bewaren.De eigenaar van <strong>het</strong> drukrecipiënt moet zelf ook tot de dag van de volgende periodiekecontrole en beproeving eenzelfde bestand bewaren, tenzij <strong>het</strong> drukrecipiënt definitiefbuiten dienst wordt gesteld.6.2.2.7 Kenmerking van de hervulbare “UN”- drukrecipiëntenOPMERKING : De voorschriften <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> kenmerken van “UN” opslagsystemenmet metaalhydriden worden gegeven in 6.2.2.9.6.2.2.7.1 De hervulbare “UN”-drukrecipiënten moeten op een duidelijke en leesbare wijze voorzienzijn van de certificatie–, operationele en fabricageopschriften. Deze kenmerken moeten opeen niet verwijderbare manier op elk drukrecipiënt aangebracht zijn (bijvoorbeeldingeslagen, ingegraveerd of geëtst). Ze dienen zich op de schouder, de bovenste bodem ofde hals van <strong>het</strong> drukrecipiënt te bevinden of op een van zijn niet-demonteerbare elementen(bijvoorbeeld een opgelaste kraag of een corrosiebestendig plaatje dat op de buitenmantelvan een gesloten cryogeen recipiënt is gelast). De minimale hoogte van de opschriften, metuitzondering van <strong>het</strong> symbool van de UNO voor de verpakkingen, bedraagt 5 mm voor dedrukrecipiënten met een diameter van ten minste 140 mm en 2,5 mm voor dedrukrecipiënten met een diameter van minder dan 140 mm. Voor <strong>het</strong> symbool van de UNOvoor de verpakkingen bedraagt de minimale hoogte 10 mm voor de drukrecipiënten met eendiameter van ten minste 140 mm en 5 mm voor de drukrecipiënten met een diameter vanminder dan 140 mm.6.2.2.7.2 De volgende certificatieopschriften dienen aangebracht te worden :a) <strong>het</strong> symbool van de UNO voor de verpakkingen6.2- 17


Dit symbool mag enkel gebruikt worden om te attesteren dat een verpakking, eenmobiele tank of een MEGC voldoet aan de van toepassing zijnde voorschriften van dehoofdstukken 6.1, 6.2, 6.3, 6.5, 6.6 of 6.7. Het mag niet gebruikt worden voor dedrukrecipiënten die enkel voldoen aan de voorschriften van 6.2.3 tot en met 6.2.5 (zie6.2.3.9).b) de voor <strong>het</strong> ontwerp, de constructie en de beproevingen gebruikte technische norm(bijvoorbeeld ISO 9809-1) ;c) de letter(s) die <strong>het</strong> land van goedkeuring aangeven ; daarbij wordt gebruik gemaakt vande kentekens voor auto’s in <strong>het</strong> internationaal wegverkeer 2 ;OPMERKING : Onder land van goedkeuring verstaat men <strong>het</strong> land dat de instellingheeft erkend die <strong>het</strong> recipiënt op <strong>het</strong> moment van zijn fabricage heeft gecontroleerd.d) <strong>het</strong> kenteken of <strong>het</strong> waarmerk van de controle-instelling, dat gedeponeerd is bij debevoegde overheid van <strong>het</strong> land dat de kenmerking heeft toegestaan ;e) de datum van <strong>het</strong> eerste onderzoek, bestaande uit <strong>het</strong> jaar (vier cijfers) gevolgd door demaand (twee cijfers) en gescheiden door een schuine streep (d.w.z. “/”).6.2.2.7.3 De volgende operationele opschriften dienen aangebracht te worden :f) de beproevingsdruk in bar, voorafgegaan door de letters “PH” en gevolgd door de letters“BAR” ;g) de massa van <strong>het</strong> leeg drukrecipiënt, met inbegrip van alle niet-demonteerbare integraleelementen (bijvoorbeeld kragen, voetringen, enz.), in kilogram en gevolgd door de letters“KG”. In deze massa mag de massa van de kranen, de beschermkappen voor dekranen, de bekledingen of de poreuze materie (in <strong>het</strong> geval van acetyleen) nietinbegrepen zijn. De massa moet uitgedrukt worden tot op drie cijfers nauwkeurig, met<strong>het</strong> laatste cijfer naar boven afgerond. Voor de flessen van minder dan 1 kg moet demassa uitgedrukt worden tot op twee cijfers nauwkeurig, met <strong>het</strong> laatste cijfer naarboven afgerond ; in <strong>het</strong> geval van drukrecipiënten voor UN 1001 acetyleen, opgelost(ethyn, opgelost) en UN 3374 acetyleen zonder oplosmiddel (ethyn zonderoplosmiddel) moet ten minste één cijfer na de komma gegeven worden en voor dedrukrecipiënten van minder dan 1 kg twee cijfers na de komma ;h) de gegarandeerde minimale wanddikte van <strong>het</strong> drukrecipiënt in millimeter, gevolgd doorde letters “MM”. Dit opschrift is niet vereist voor de drukrecipiënten met eenwatercapaciteit van ten hoogste 1 liter, de composietflessen en de gesloten cryogenerecipiënten;i) in <strong>het</strong> geval van drukrecipiënten voor de samengeperste gassen van UN 1001acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) en van UN 3374 acetyleen zonder oplosmiddel(ethyn zonder oplosmiddel), de bedrijfsdruk in bar, voorafgegaan door de letters “PW”.In <strong>het</strong> geval van gesloten cryogene recipiënten, de maximaal toelaatbare bedrijfsdruk,voorafgegaan door de letters “MAWP” ;j) in <strong>het</strong> geval van drukrecipiënten voor vloeibaar gemaakte gassen en sterk gekoelde,vloeibaar gemaakte gassen, de watercapaciteit in liter – uitgedrukt tot op drie cijfersnauwkeurig, met <strong>het</strong> laatste cijfer naar onder afgerond – gevolgd door de letter “L”.Wanneer de waarde van de minimale of nominale watercapaciteit een geheel getal is,mogen de cijfers na de komma weggelaten worden ;k) in <strong>het</strong> geval van drukrecipiënten voor UN 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost), desom van de massa van <strong>het</strong> drukrecipiënt in lege toestand, van de uitrustingsstukken entoebehoren die tijdens <strong>het</strong> vullen niet worden verwijderd, van de bekleding, van deporeuze materie, van <strong>het</strong> oplosmiddel en <strong>het</strong> gas bij verzadiging - uitgedrukt tot op driecijfers nauwkeurig, met <strong>het</strong> laatste cijfer naar onder afgerond – gevolgd door de letters“KG”. Er moet ten minste één cijfer na de komma gegeven worden. Voor dedrukrecipiënten van minder dan 1 kg moet de massa uitgedrukt worden tot op twee2 Kenteken in <strong>het</strong> internationaal verkeer, vastgelegd in <strong>het</strong> <strong>Verdrag</strong> van Wenen over <strong>het</strong> wegverkeer(Wenen, 1968).6.2- 18


cijfers nauwkeurig, met <strong>het</strong> laatste cijfer naar onder afgerond ;l) in <strong>het</strong> geval van drukrecipiënten voor UN 3374 acetyleen zonder oplosmiddel (ethynzonder oplosmiddel), de som van de massa van <strong>het</strong> drukrecipiënt in lege toestand, vande uitrustingsstukken en toebehoren die tijdens <strong>het</strong> vullen niet worden verwijderd, vande bekleding en van de poreuze materie – uitgedrukt tot op drie cijfers nauwkeurig, met<strong>het</strong> laatste cijfer naar onder afgerond – gevolgd door de letters “KG”. Er moet ten minsteéén cijfer na de komma gegeven worden. Voor de drukrecipiënten van minder dan 1 kgmoet de massa uitgedrukt worden tot op twee cijfers nauwkeurig, met <strong>het</strong> laatste cijfernaar onder afgerond.6.2.2.7.4 De volgende fabricageopschriften dienen aangebracht te worden :m) identificatie van de schroefdraad van de fles (bijvoorbeeld 25E). Dit opschrift is nietvereist voor de gesloten cryogene recipiënten ;n) <strong>het</strong> bij de bevoegde overheid gedeponeerd merk van de fabrikant. Wanneer <strong>het</strong> landvan fabricage niet <strong>het</strong>zelfde is als <strong>het</strong> land van goedkeuring, dient <strong>het</strong> merk van defabrikant voorafgegaan te worden door de letter(s) die <strong>het</strong> land van fabricage aangeven ;daarbij wordt gebruik gemaakt van de kentekens voor auto’s in <strong>het</strong> internationaalwegverkeer 2 . De letter(s) van <strong>het</strong> land en <strong>het</strong> merk van de fabrikant moeten door middelvan een spatie of van een schuine streep van elkaar gescheiden worden ;o) <strong>het</strong> door de fabrikant toegekend serienummer ;p) in <strong>het</strong> geval van drukrecipiënten uit staal en composietdrukrecipiënten met eenbekleding uit staal, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van gassen die waterstofbrosheid kunnenveroorzaken, de letter “H” die de compatibiliteit van <strong>het</strong> staal aangeeft (zie ISO 11114-1:1997).6.2.2.7.5 De voornoemde opschriften moeten in drie groepen aangebracht worden :– de fabricageopschriften moeten in de bovenste groep voorkomen en dienen achterelkaar in dezelfde volgorde als in 6.2.2.7.4 aangebracht te worden ;– de operationele opschriften moeten in de middenste groep voorkomen en debeproevingsdruk f) moet onmiddellijk voorafgegaan worden door de bedrijfsdruk i)wanneer die vereist is ;– de certificatieopschriften moeten in de onderste groep voorkomen, in de volgordezoals die in 6.2.2.7.2 is aangegeven.Voorbeeld van de op een gasfles aangebrachte opschriften :2 Kenteken in <strong>het</strong> internationaal verkeer, vastgelegd in <strong>het</strong> <strong>Verdrag</strong> van Wenen over <strong>het</strong> wegverkeer(Wenen, 1968).6.2- 19


(m) (n) (o) (p)25E D MF 765432 H(i) (f) (g) (j) (h)PW200 PH300BAR 62,1KG 50L 5,8MM(a) (b) (c) (d) (e)ISO 9809-1 F IB 2000/126.2.2.7.6 Andere opschriften zijn toegelaten in andere zones dan de zijwanden, op voorwaarde datze aangebracht zijn in zones met weinig spanningen en dat hun afmetingen en dieptedusdanig zijn dat ze geen concentratie van gevaarlijke spanningen veroorzaken. In <strong>het</strong>geval van gesloten cryogene recipiënten mogen deze opschriften op een afzonderlijkeplaat voorkomen die aan de buitenmantel is vastgehecht. Ze mogen niet onverenigbaarzijn met de voorgeschreven opschriften.6.2.2.7.7 Buiten de bovenvermelde opschriften moet elk hervulbaar drukrecipiënt, dat voldoet aande voorschriften inzake periodieke onderzoeken en beproevingen van 6.2.2.4, voorzienzijn van :a) de identificatieletter(s) van <strong>het</strong> land dat de instelling heeft erkend die belast is met <strong>het</strong>verrichten van de periodieke onderzoeken en beproevingen. Dit opschrift is nietverplicht indien deze instelling erkend werd door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> landdat de fabricage goedkeurt ;b) <strong>het</strong> gedeponeerd waarmerk van de door de bevoegde overheid erkende instelling voor<strong>het</strong> verrichten van de periodieke onderzoeken en beproevingen ;c) de datum van de periodieke onderzoeken en beproevingen, bestaande uit <strong>het</strong> jaar(twee cijfers), gevolgd door de maand (twee cijfers) en gescheiden door een schuinestreep (d.w.z. “/”). Het jaar mag aangegeven worden door vier cijfers.De bovenvermelde opschriften moeten in de aangegeven volgorde voorkomen.6.2.2.7.8 Voor de acetyleenflessen mogen – mits de bevoegde overheid er mee instemt – de datumvan de meest recente periodieke controle en <strong>het</strong> waarmerk van de instelling die deperiodieke onderzoeken en beproevingen uitvoert aangebracht worden op een ring diedoor <strong>het</strong> plaatsen van de kraan op de fles wordt vastgezet. Deze ring dient zodanigontworpen te zijn dat hij slechts verwijderd kan worden door de kraan te demonteren.6.2.2.7.9 Bij flessenbatterijen zijn de voorschriften met betrekking tot de kenmerking van dedrukrecipiënten enkel van toepassing op de individuele flessen van een batterij en niet opom <strong>het</strong> even welke assemblagestructuur.6.2.2.8 Kenmerking van de niet-hervulbare “UN”-drukrecipiënten6.2.2.8.1 De niet-hervulbare “UN”- drukrecipiënten moeten op een duidelijke en leesbare wijzevoorzien zijn van een certificatiekenmerk en van de kenmerken die eigen zijn aan de gassenen aan de drukrecipiënten. Deze kenmerken moeten op een niet verwijderbare manier opelk drukrecipiënt aangebracht zijn (bijvoorbeeld met een sjabloon, ingeslagen, ingegraveerdof geëtst). Wanneer ze niet met een sjabloon zijn aangebracht dienen ze zich op deschouder, de bovenste bodem of de hals van <strong>het</strong> drukrecipiënt te bevinden of op een vanzijn niet-demonteerbare elementen (bijvoorbeeld een opgelaste kraag). De minimale hoogtevan de opschriften, met uitzondering van <strong>het</strong> symbool van de UNO voor de verpakkingen en<strong>het</strong> opschrift “NIET HERVULLEN”, bedraagt 5 mm voor de drukrecipiënten met eendiameter van ten minste 140 mm en 2,5 mm voor de drukrecipiënten met een diameter vanminder dan 140 mm.De minimale hoogte van <strong>het</strong> symbool van de UNO voor de verpakkingen bedraagt 10 mmvoor de drukrecipiënten met een diameter van ten minste 140 mm en 5 mm voor dedrukrecipiënten met een diameter van minder dan 140 mm. Voor <strong>het</strong> opschrift “NIETHERVULLEN” bedraagt de minimale hoogte 5 mm.6.2- 20


6.2.2.8.2 De in 6.2.2.7.2 tot en met 6.2.2.7.4 aangegeven opschriften dienen aangebracht te worden,met uitzondering van deze van de alinea’s g), h) en m). Het serienummer o) mag vervangenworden door een lotnummer. Bovendien moet <strong>het</strong> opschrift “NIET HERVULLEN”aangebracht worden in letters van ten minste 5 mm hoog.6.2.2.8.3 De voorschriften van 6.2.2.7.5 dienen nageleefd te worden.OPMERKING : Op niet-hervulbare drukrecipiënten mag – omwille van hun afmetingen – ditopschrift door een etiket vervangen worden.6.2.2.8.4 Andere opschriften zijn toegelaten in andere zones dan de zijwanden, op voorwaarde datze aangebracht zijn in zones met weinig spanningen en dat hun afmetingen en dieptedusdanig zijn dat ze geen concentratie van gevaarlijke spanningen veroorzaken. Zemogen niet onverenigbaar zijn met de voorgeschreven opschriften.6.2.2.9 Kenmerking van de “UN” opslagsystemen met metaalhydriden6.2.2.9.1 De “UN” opslagsystemen met metaalhydriden moeten op een duidelijke en leesbare wijzevoorzien zijn van de hieronder opgesomde kenmerken. Deze kenmerken moeten op eenniet verwijderbare manier op <strong>het</strong> opslagsysteem met metaalhydriden aangebracht zijn(bijvoorbeeld ingeslagen, ingegraveerd of geëtst). Ze dienen zich op de schouder, debovenste bodem of de hals van <strong>het</strong> opslagsysteem met metaalhydriden te bevinden of opeen van zijn niet-demonteerbare elementen. De minimale hoogte van de kenmerken, metuitzondering van <strong>het</strong> symbool van de UNO voor de verpakkingen, bedraagt 5 mm voor deopslagsystemen met metaalhydriden met een kleinste buitenafmeting van ten minste 140mm en 2,5 mm voor de opslagsystemen met metaalhydriden met een kleinstebuitenafmeting van minder dan 140 mm. Voor <strong>het</strong> symbool van de UNO voor deverpakkingen bedraagt de minimale afmeting 10 mm voor de opslagsystemen metmetaalhydriden met een kleinste buitenafmeting van ten minste 140 mm en 5 mm voor deopslagsystemen met metaalhydriden met een kleinste buitenafmeting van minder dan 140mm.6.2.2.9.2 De volgende kenmerken dienen aangebracht te worden :a) <strong>het</strong> symbool van de UNO voor de verpakkingenDit symbool mag enkel gebruikt worden om te attesteren dat een verpakking, eenmobiele tank of een MEGC voldoet aan de van toepassing zijnde voorschriften van dehoofdstukken 6.1, 6.2, 6.3, 6.5, 6.6 of 6.7 ;b) ISO 16111 (de voor <strong>het</strong> ontwerp, de constructie en de beproevingen gebruiktetechnische norm) ;c) de letter(s) die <strong>het</strong> land van goedkeuring aangeven ; daarbij wordt gebruik gemaakt vande kentekens voor auto’s in <strong>het</strong> internationaal wegverkeer 3 ;OPMERKING : Onder land van goedkeuring verstaat men <strong>het</strong> land dat de instellingheeft erkend die <strong>het</strong> recipiënt op <strong>het</strong> moment van zijn fabricage heeft gecontroleerd.d) <strong>het</strong> kenteken of <strong>het</strong> waarmerk van de controle-instelling, dat gedeponeerd is bij debevoegde overheid van <strong>het</strong> land dat de kenmerking heeft toegestaan ;e) de datum van <strong>het</strong> eerste onderzoek, bestaande uit <strong>het</strong> jaar (vier cijfers) gevolgd door demaand (twee cijfers) en gescheiden door een schuine streep (d.w.z. “/”) ;f) de beproevingsdruk in bar, voorafgegaan door de letters “PH” en gevolgd door de letters“BAR” ;3 Kenteken in <strong>het</strong> internationaal verkeer, vastgelegd in <strong>het</strong> <strong>Verdrag</strong> van Wenen over <strong>het</strong> wegverkeer(Wenen, 1968).6.2- 21


g) de nominale vuldruk van <strong>het</strong> opslagsysteem met metaalhydriden in bar, voorafgegaandoor de letters “RCP” en gevolgd door de letters “BAR” ;h) <strong>het</strong> bij de bevoegde overheid gedeponeerd merk van de fabrikant. Wanneer <strong>het</strong> landvan fabricage niet <strong>het</strong>zelfde is als <strong>het</strong> land van goedkeuring, dient <strong>het</strong> merk van defabrikant voorafgegaan te worden door de letter(s) die <strong>het</strong> land van fabricage aangeven ;daarbij wordt gebruik gemaakt van de kentekens voor auto’s in <strong>het</strong> internationaalwegverkeer 1 . De letter(s) van <strong>het</strong> land en <strong>het</strong> merk van de fabrikant moeten door middelvan een spatie of van een schuine streep van elkaar gescheiden worden ;i) <strong>het</strong> door de fabrikant toegekend serienummer ;j) in <strong>het</strong> geval van recipiënten uit staal en composietrecipiënten met een bekleding uitstaal, de letter “H” die de compatibiliteit van <strong>het</strong> staal aangeeft (zie ISO 11114-1:1997) ;en.k) in <strong>het</strong> geval van opslagsystemen met metaalhydriden met een beperkte levensduur, devervaldatum aangegeven door de letters “FINAL”, gevolgd door eerst <strong>het</strong> jaar (viercijfers) en dan de maand (twee cijfers) en gescheiden door een schuine streep (d.w.z.“/”).De in a) tot en met c) hierboven opgesomde certificatiekenmerken moeten achter elkaar inde aangegeven volgorde voorkomen. De beproevingsdruk f) moet onmiddellijkvoorafgegaan worden door de nominale vuldruk g). De in h) tot en met k) hierbovenopgesomde fabricagekenmerken moeten achter elkaar in de aangegeven volgordevoorkomen.6.2.2.9.3 Andere opschriften zijn toegelaten in andere zones dan de zijwanden, op voorwaarde datze aangebracht zijn in zones met weinig spanningen en dat hun afmetingen en dieptedusdanig zijn dat ze geen concentratie van gevaarlijke spanningen veroorzaken. Zemogen niet onverenigbaar zijn met de voorgeschreven kenmerken.6.2.2.9.4 Buiten de bovenvermelde kenmerken moet elk opslagsysteem met metaalhydriden, datvoldoet aan de voorschriften inzake periodieke onderzoeken en beproevingen van6.2.2.4, voorzien zijn van :a) de identificatieletter(s) van <strong>het</strong> land dat de instelling heeft erkend die belast is met <strong>het</strong>verrichten van de periodieke onderzoeken en beproevingen; daarbij wordt gebruikgemaakt van de kentekens voor auto’s in <strong>het</strong> internationaal wegverkeer 1 .. Dit kenmerkis niet verplicht indien deze instelling erkend werd door de bevoegde overheid van <strong>het</strong>land dat de fabricage goedkeurt;b) <strong>het</strong> gedeponeerd waarmerk van de door de bevoegde overheid erkende instelling voor<strong>het</strong> verrichten van de periodieke onderzoeken en beproevingen ;c) de datum van de periodieke onderzoeken en beproevingen, bestaande uit <strong>het</strong> jaar(twee cijfers), gevolgd door de maand (twee cijfers) en gescheiden door een schuinestreep (d.w.z. “/”). Het jaar mag aangegeven worden door vier cijfers.De bovenvermelde opschriften moeten achter elkaar in de aangegeven volgordevoorkomen.6.2.2.10 Gelijkwaardige procedures voor de evaluatie van de conformiteit en de periodiekecontroles en beproevingenVoor “UN” drukrecipiënten wordt aangenomen dat aan de voorschriften van 6.2.2.5 en6.2.2.6 is voldaan indien onderstaande procedures toegepast worden :ProcedureGoedkeuring van <strong>het</strong> type (1.8.7.2)Toezicht op de bouw (1.8.7.3)Bevoegde instellingXaXa of IS1Kenteken in <strong>het</strong> internationaal verkeer, vastgelegd in <strong>het</strong> <strong>Verdrag</strong> van Wenen over <strong>het</strong> wegverkeer (Wenen,1968).6.2- 22


Eerste controles en beproevingen (1.8.7.4)Periodieke keuringen (1.8.7.5)Xa of ISXa of Xb of ISXa betekent de bevoegde overheid, haar vertegenwoordiger of de controle-instellingconform 1.8.6.2, 1.8.6.4, 1.8.6.5 en 1.8.6.8, geaccrediteerd volgens norm EN ISO/IEC17020:2004, type A.Xb betekent de controle-instelling conform 1.8.6.2, 1.8.6.4, 1.8.6.5 en 1.8.6.8,geaccrediteerd volgens norm EN ISO/IEC 17020:2004, type B.IS betekent een interne inspectiedienst van de aanvrager onder toezicht van eencontrole-instelling conform 1.8.6.2, 1.8.6.4, 1.8.6.5 en 1.8.6.8 en geaccrediteerd volgensnorm EN ISO/IEC 17020:2004, type A. De interne inspectiedienst moet onafhankelijk zijnvan de ontwerpprocedure en van de fabricage–, reparatie– enonderhoudswerkzaamheden.6.2.3 Algemene voorschriften voor de “niet UN” drukrecipiënten6.2.3.1 Ontwerp en constructie6.2.3.1.1 De drukrecipiënten en hun sluitingen die niet conform de voorschriften van 6.2.2 ontworpen,gebouwd, gecontroleerd, beproefd en goedgekeurd worden, moeten ontworpen, gebouwd,gecontroleerd, beproefd en goedgekeurd worden conform de algemene voorschriften van6.2.1, zoals vervolledigd of gewijzigd door de voorschriften van onderhavige afdeling endoor die van 6.2.4 of 6.2.5.6.2.3.1.2 De wanddikte moet in de mate van <strong>het</strong> mogelijke bepaald worden via berekeningen, zonodig aangevuld met een experimentele spanningsanalyse. Anders mag de wanddikte ookop experimentele wijze bepaald worden.Bij <strong>het</strong> ontwerp van de mantel en van de dragende delen moeten gepaste berekeningenuitgevoerd worden om de veiligheid van de drukrecipiënten te garanderen.Opdat de wand aan de druk kan weerstaan, moet bij de berekening van zijn minimale diktein <strong>het</strong> bijzonder rekening gehouden worden met :- de berekeningsdruk, die niet lager mag zijn dan de proefdruk ;- de berekeningstemperaturen, die voldoende veiligheidsmarges bieden ;- de maximale spanningen en de maximale spanningsconcentraties, indien nodig ;- de factoren die inherent zijn aan de eigenschappen van <strong>het</strong> materiaal.6.2.3.1.3 Voor gelaste drukrecipiënten mogen slechts metalen worden gebruikt die voortreffelijklasbaar zijn en waarvoor een voldoende kerfslagwaarde bij een omgevingstemperatuur van–20 °C kan gewaarborgd worden.6.2.3.1.4 Voor de gesloten cryogene drukrecipiënten dient de conform 6.2.1.1.8.1 te bepalenkerfslagwaarde beproefd te worden zoals aangegeven in 6.8.5.3.6.2.3.2 (Voorbehouden)6.2.3.3 Bedrijfsuitrusting6.2.3.3.1 De bedrijfsuitrusting moet voldoen aan 6.2.1.3.6.2.3.3.2 Openingen6.2.3.3.3 ArmaturenDe drukvaten mogen openingen bezitten voor <strong>het</strong> vullen en voor <strong>het</strong> ledigen, en andereopeningen voor peilmeters, manometers of drukontlastingsinrichtingen. Het aantalopeningen moet zo klein zijn als mogelijk bij een veilig gebruik. De drukvaten mogenbovendien voorzien zijn van een inspectieopening, die door middel van een doelmatigesluiting afgedicht moet worden.a) Indien de flessen voorzien zijn van een inrichting die <strong>het</strong> rollen belet, mag deze inrichtinggeen geheel vormen met de beschermkap ;6.2- 23


) De drukvaten die kunnen worden gerold, moeten voorzien zijn van rolbanden of van eenandere bescherming tegen beschadiging als gevolg van <strong>het</strong> rollen (bijvoorbeeld door <strong>het</strong>buitenoppervlak van de drukrecipiënten te bespuiten met een laag corrosiebestendigmetaal) ;c) De flessenbatterijen moeten uitgerust zijn met inrichtingen die een betrouwbarebehandeling en transport garanderen.d) Indien peilmeters, manometers of drukontlastingsinrichtingen geïnstalleerd zijn,moeten ze beschermd worden op dezelfde manier als deze die in 4.1.6.8 voor dekranen wordt vereist.6.2.3.4 Eerste onderzoek en beproeving6.2.3.4.1 De nieuwe drukrecipiënten moeten de onderzoeken en beproevingen gedurende en na defabricage conform de bepalingen van 6.2.1.5 ondergaan, waarbij 6.2.1.5.1 g) vervangenwordt door de volgende tekst :g) een hydraulische drukproef ; de drukrecipiënten moeten de proefdruk ondergaan zonderblijvende vervormingen of scheurtjes te vertonen ;6.2.3.4.2 Specifieke bepalingen die van toepassing zijn op drukrecipiënten uit aluminiumlegeringena) Naast <strong>het</strong> eerste onderzoek dat in 6.2.1.5.1 wordt voorgeschreven, moet debinnenwand van <strong>het</strong> drukrecipiënt ook op mogelijke interkristallijne corrosie wordenonderzocht indien een koperhoudende aluminiumlegering gebruikt wordt, of eenmagnesium– en mangaanhoudende aluminiumlegering met een magnesiumgehaltehoger dan 3,5 % of een mangaangehalte lager dan 0,5 %.b) In <strong>het</strong> geval van een aluminium/koperlegering wordt <strong>het</strong> onderzoek uitgevoerd door deproducent bij de goedkeuring van een nieuwe legering door de bevoegde overheid ;<strong>het</strong> onderzoek moet vervolgens tijdens de productie bij iedere gieting van de legeringherhaald worden.c) In <strong>het</strong> geval van een aluminium/magnesiumlegering wordt <strong>het</strong> onderzoek uitgevoerddoor de producent bij de goedkeuring van een nieuwe legering en van <strong>het</strong>productieproces door de bevoegde overheid. Het onderzoek moet herhaald wordenindien de samenstelling van de legering of <strong>het</strong> productieproces wordt gewijzigd.6.2.3.5 Periodieke onderzoeken en beproevingen6.2.3.5.1 De periodieke onderzoeken en beproevingen moeten voldoen aan 6.2.1.6.1.6.2.3.5.2 (Afgeschaft)OPMERKING : Mits de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land dat de goedkeuring van <strong>het</strong> typeheeft afgeleverd er mee instemt, mag de hydraulische drukproef op iedere gelaste stalenfles die bestemd is voor <strong>het</strong> vervoer van de gassen met UN-nummer 1965 mengsel vankoolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g. en een capaciteit heeft van minder dan 6,5liter, vervangen worden door een andere beproeving die een gelijkwaardigveiligheidsniveau garandeert.6.2.3.6 Goedkeuring van de drukrecipiënten6.2.3.6.1 De in afdeling 1.8.7 beoogde procedures voor de overeenstemmingsbeoordeling en deperiodieke keuringen moeten uitgevoerd worden door de bevoegde instelling conformonderstaande tabel :ProcedureGoedkeuring van <strong>het</strong> type (1.8.7.2)Toezicht op de bouw (1.8.7.3)Eerste controles en beproevingen (1.8.7.4)Periodieke keuringen (1.8.7.5)Bevoegde instellingXaXa of ISXa of ISXa of Xb of ISDe overeenstemmingsbeoordeling van de kranen en ander toebehoren die een directeveiligheidsfunctie hebben mag afzonderlijk van deze van de drukrecipiënten uitgevoerdworden, waarbij de overeenstemmingsbeoordeling minstens even streng moet zijn als dievan <strong>het</strong> drukrecipiënt waarop ze aangebracht zijn.6.2- 24


Xa betekent de bevoegde overheid, haar vertegenwoordiger of de controle-instellingconform 1.8.6.2, 1.8.6.4, 1.8.6.5 en 1.8.6.8, geaccrediteerd volgens norm EN ISO/IEC17020:2004, type A.Xb betekent de controle-instelling conform 1.8.6.2, 1.8.6.4, 1.8.6.5 en 1.8.6.8,geaccrediteerd volgens norm EN ISO/IEC 17020:2004, type B.IS betekent een interne inspectiedienst van de aanvrager onder toezicht van eencontrole-instelling conform 1.8.6.2, 1.8.6.4, 1.8.6.5 en 1.8.6.8 en geaccrediteerd volgensnorm EN ISO/IEC 17020:2004, type A. De interne inspectiedienst moet onafhankelijk zijnvan de ontwerpprocedure en van de fabricage–, reparatie– enonderhoudswerkzaamheden.6.2.3.6.2 Wanneer <strong>het</strong> land van goedkeuring geen RID-<strong>Verdrag</strong>spartij is , moet de in 6.2.1.7.2vermelde bevoegde overheid de bevoegde overheid zijn van een RID-<strong>Verdrag</strong>spartij.6.2.3.7 Eisen gesteld aan de fabrikanten6.2.3.7.1 De pertinente voorschriften van 1.8.7 moeten nageleefd worden.6.2.3.8 Eisen gesteld aan de controle-instellingenDe voorschriften van 1.8.6 moeten nageleefd worden.6.2.3.9 Kenmerking van de hervulbare drukrecipiënten6.2.3.9.1 De kenmerking moet beantwoorden aan 6.2.2.7, met de volgende afwijkingen.6.2.3.9.2 Het in 6.2.2.7.2 a) gespecificeerd symbool van de UNO voor de verpakkingen mag nietaangebracht worden.6.2.3.9.3 De vereisten van 6.2.2.7.3 j) moeten vervangen worden door de volgende :j) de watercapaciteit van <strong>het</strong> recipiënt in liter, gevolgd door de letter “L”. In <strong>het</strong> geval vandrukrecipiënten voor vloeibaar gemaakte gassen moet de watercapaciteit in literuitgedrukt worden tot op drie cijfers nauwkeurig, met <strong>het</strong> laatste cijfer naar onderafgerond. Wanneer de waarde van de minimale of nominale watercapaciteit een geheelgetal is, mogen de cijfers na de komma weggelaten worden ;6.2.3.9.4 De in 6.2.2.7.3 g) en h) en 6.2.2.7.4 m) gespecificeerde opschriften zijn niet vereist op dedrukrecipiënten voor UN 1965 mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g.6.2.3.9.5 Voor de gassen waarvoor <strong>het</strong> interval tussen de periodieke onderzoeken tien jaar of meerbedraagt (zie 4.1.4.1, verpakkingsinstructies P200 en P203), is <strong>het</strong> bij <strong>het</strong> aanbrengen vande door 6.2.2.7.7 c) vereiste datum niet nodig om de maand aan te geven.6.2.3.9.6 De opschriften conform 6.2.2.7.7 mogen gegraveerd worden op een ring uit geschiktmateriaal, die door <strong>het</strong> plaatsen van de kraan op de fles wordt vastgezet en die slechtsverwijderd kan worden door de kraan te demonteren.6.2.3.10 Kenmerking van de niet-hervulbare drukrecipiënten6.2.3.10.1 De kenmerking moet beantwoorden aan 6.2.2.8, behalve dat <strong>het</strong> in 6.2.2.7.2 a)gespecificeerd symbool van de UNO voor de verpakkingen niet aangebracht mag worden6.2.4 Voorschriften van toepassing op “niet UN” drukrecipiënten die ontworpen,gebouwd en beproefd worden volgens normen waarnaar verwezen isOPMERKING : De personen en instellingen die in de normen aangewezen worden alsdragers van verantwoordelijkheden in <strong>het</strong> kader van <strong>het</strong> RID, moeten voldoen aan devoorschriften van <strong>het</strong> RID.6.2.4.1 Ontwerp, bouw en eerste controle en beproevingDe normen waar in onderstaande tabel naar verwezen wordt moeten voor de afleveringvan typegoedkeuringen toegepast worden zoals aangegeven in kolom (4) om te voldoen6.2- 25


Referentieaan de in kolom (3) geciteerde voorschriften van hoofdstuk 6.2. De in kolom (3)geciteerde voorschriften van hoofdstuk 6.2 hebben in alle geval voorrang. Kolom (5) geeftde uiterste datum aan waarop de bestaande typegoedkeuringen overeenkomstig 1.8.7.2.4moeten ingetrokken worden ; indien geen enkele datum is aangegeven blijft detypegoedkeuring geldig tot zijn vervaldatum.Vanaf 1 januari 2009 is de toepassing van de normen waar naar verwezen wordtverplichtend geworden. De uitzonderingen worden in 6.2.5 behandeld.Indien naar meer dan één norm verwezen wordt voor de toepassing van dezelfdevoorschriften dient slechts één ervan toegepast te worden, maar dan wel in zijn geheelvoor zover in onderstaande tabel niet iets anders aangegeven is.Titel van <strong>het</strong> documentTe gebruiken vooronderafdelingenen paragrafenVantoepassingvoor nieuwetypegoedkeu-ringen ofvoorhernieuwingenUiterstedatum voorde intrekkingvan debe-staandetypegoedkeuringen(1) (2) (3) (4) (5)Voor <strong>het</strong> ontwerp en de bouwBijlage I, deel 1 tot enmet 3 bij 84/525/EEGRichtlijn van de Raad <strong>betreffende</strong>de onderlinge aanpassingvan de wetgevingen derLidstaten die betrekking hebbenop naadloze stalen gasflessen,gepubliceerd in <strong>het</strong>Publicatieblad van de EuropeseGemeenschappen nr.L300 van 19 november 19846.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorderBijlage I, deel 1 tot enmet 3 bij 84/526/EEGRichtlijn van de Raad <strong>betreffende</strong>de onderlinge aanpassingvan de wetgevingen derLidstaten die betrekking hebbenop naadloze gasflessenuit ongelegeerd aluminium enuit een aluminiumlegering,gepubliceerd in <strong>het</strong>Publicatieblad van de EuropeseGemeenschappen nr.L300 van 19 november 19846.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorderBijlage I, deel 1 tot enmet 3 bij 84/527/EEGRichtlijn van de Raad <strong>betreffende</strong>de onderlinge aanpassingvan de wetgevingen derLidstaten die betrekking hebbenop gelaste gasflessen uitongelegeerd staal, gepubliceerdin <strong>het</strong> Publicatiebladvan de Europese Gemeenschappennr. L300 van 19november 19846.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorder6.2- 26


ReferentieEN 1442:1998 +AC:1999Titel van <strong>het</strong> documentTransportable refillablewelded steel cylinders forliquefied petroleum gas (LPG)– Design and constructionTe gebruiken vooronderafdelingenen paragrafen6.2.3.1 en 6.2.3.4Vantoepassingvoor nieuwetypegoedkeu-ringen ofvoorhernieuwingenTussen 1 juli2001 en 30juni 2007Uiterstedatum voorde intrekkingvan debe-staandetypegoedkeuringen31 december2012EN 1442:1998 +A2:2005Transportable refillable weldedsteel cylinders for liquefiedpetroleum gas (LPG) –Design and construction6.2.3.1 en 6.2.3.4Tussen 1januari 2007en 31december2010EN 1442:2006 +A1:2008Transportable refillable weldedsteel cylinders for liquefiedpetroleum gas (LPG) –Design and construction6.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorderEN 1800:1998 +AC:1999Transportable gas cylinders –Acetylene cylinders – Basicrequirements and definitions6.2.1.1.9Tussen 1 juli2001 en 31december2010EN 1800:2006 Transportable gas cylinders -Acetylene cylinders - Basicrequirements, definitions andtype testing6.2.1.1.9Tot naderorderEN 1964-1:1999 Transportable gas cylinders –Specifications for the designand construction of refillabletransportable seamless steelgas cylinders of capacity from0.5 litres up to 150 litres –Part 1: Cylinders made ofseamless steel with a Rmvalue of less than 1 100 MPa6.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorderEN 1975:1999(behalve Bijlage G)Transportable gas cylinders –Specifications for the designand construction of refillabletransportable seamlessaluminium and aluminiumalloy gas cylinders of capacityfrom 0.5 litres up to 150 litres6.2.3.1 en 6.2.3.4Voor1 juli 20056.2- 27


ReferentieEN 1975:1999 +A1:2003Titel van <strong>het</strong> documentTransportable gas cylinders –Specifications for the designand construction of refillabletransportable seamlessaluminium and aluminiumalloy gas cylinders of capacityfrom 0.5 litres up to 150 litresTe gebruiken vooronderafdelingenen paragrafen6.2.3.1 en 6.2.3.4Vantoepassingvoor nieuwetypegoedkeu-ringen ofvoorhernieuwingenTot naderorderUiterstedatum voorde intrekkingvan debe-staandetypegoedkeuringenEN ISO 11120:1999Gas cylinders – Refillableseamless steel tubes forcompressed gas transport ofwater capacity between150 litres and 3 000 litres –Design, construction andtesting6.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorderEN 1964-3: 2000 Transportable gas cylinders –Specification for the designand construction of refillabletransportable seamless steelgas cylinders of water capacitiesfrom 0.5 litre up to 150litres – Part 3: Cylinders madeof seamless stainless steelwith an Rm value of less than1100 MPa6.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorderEN 12862: 2000 Transportable gas cylinders –Specifications for the designand construction of refillabletransportable weldedaluminium alloy gas cylinders6.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorderEN 1251-2:2000 Cryogenic vessels –Transportable, vacuuminsulated, of not more than1 000 litres volume – Part 2:Design, fabrication, inspectionand testing6.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorderEN 12257:2002 Transportable gas cylinders –Seamless, hoop wrappedcomposite cylinders 6.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorder6.2- 28


ReferentieEN 12807:2001(behalve Bijlage A)Titel van <strong>het</strong> documentTransportable refillablebrazed steel cylinders forliquefied petroleum gas (LPG)– Design and constructionTe gebruiken vooronderafdelingenen paragrafen6.2.3.1en 6.2.3.4Vantoepassingvoor nieuwetypegoedkeu-ringen ofvoorhernieuwingenTussen 1januari 2005en 31december2010Uiterstedatum voorde intrekkingvan debe-staandetypegoedkeuringen31 december2012EN 12807:2008Transportable refillablebrazed steel cylinders forliquefied petroleum gas (LPG)– Design and construction6.2.3.1en 6.2.3.4Tot naderorderEN 1964-2:2001 Transportable gas cylinders –Specification for the designand construction of refillabletransportable seamless steelgas cylinders of watercapacities from 0.5 litre up toand including 150 litre – Part2: Cylinders made ofseamless steel with anRm value of 1100 Mpa andabove6.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorderEN 13293:2002 Transportable gas cylinders –Specification for the designand construction of refillabletransportable seamlessnormalised carbonmanganese steel gascylinders of water capacity upto 0.5 litre for compressed,liquefied and dissolved gasesand up to 1 litre for carbondioxide6.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorderEN 13322-1:2003 Transportable gas cylinders –Refillable welded steel gascylinders – Design andconstruction – Part 1: Weldedsteel6.2.3.1 en 6.2.3.4Voor 1 juli2007EN 13322-1:2003 +A1:2006Transportable gas cylinders –Refillable welded steel gascylinders – Design andconstruction – Part 1: Weldedsteel6.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorderEN 13322-2:2003 Transportable gas cylinders –Refillable welded stainlesssteel gas cylinders – Designand construction – Part 2:Welded stainless steel6.2.3.1 en 6.2.3.4Voor 1 juli20076.2- 29


ReferentieEN 13322-2:2003 +A1:2006Titel van <strong>het</strong> documentTransportable gas cylinders –Refillable welded stainlesssteel gas cylinders – Designand construction – Part 2:Welded stainless steelTe gebruiken vooronderafdelingenen paragrafen6.2.3.1 en 6.2.3.4Vantoepassingvoor nieuwetypegoedkeu-ringen ofvoorhernieuwingenTot naderorderUiterstedatum voorde intrekkingvan debe-staandetypegoedkeuringenEN 12245:2002 Transportable gas cylinders –Fully wrapped compositecylindersEN 12205:2001 Transportable gas cylinders –Non refillable metallic gascylinders6.2.3.1 en 6.2.3.46.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorderTot naderorderEN 13110:2002Transportable refillablewelded aluminium cylindersfor liquefied petroleum gas(LPG) – Design andconstruction6.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorderEN 14427:2004Transportable refillable fullywrapped composite cylindersfor liquefied petroleum gases– Design and constructionOPMERKING : Deze normis enkel van toepassing opfles-sen die uitgerust zijn metdrukontlastingsinrichtingen6.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorderEN 14427:2004 +A1:2005Transportable refillablefully wrapped compositecylinders for liquefiedpetroleum gases - Designand constructionOPMERKINGEN :1. De-ze norm isenkel van toepassing opflessen die uitgerust zijnmetdrukontlastingsinrichtingen.2. In 5.2.9.2.1 en5.2.9.3.1 moeten de tweeflessen een barstproefondergaan van wanneerze schade vertonen diebeantwoordt aan, of ergeris dan de afwijzingscriteria.6.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorder6.2- 30


ReferentieTitel van <strong>het</strong> documentEN 14208:2004 Transportable gas cylinders –Specification for weldedpressure drums up to 1000litres capacity for the transportof gases – Design andconstructionTe gebruiken vooronderafdelingenen paragrafen6.2.3.1 en 6.2.3.4Vantoepassingvoor nieuwetypegoedkeu-ringen ofvoorhernieuwingenTot naderorderUiterstedatum voorde intrekkingvan debe-staandetypegoedkeuringenEN 14140:2003Transportable refillablewelded steel cylinders forLiquefied Petroleum Gas(LPG) – Alternative designand construction6.2.3.1 en 6.2.3.4Tussen1 januari 2005en 31december2010EN 14140:2003 +A1:2006LPG equipment andaccessories - Transportablerefillable welded steelcylinders for LPG - Alternativedesign and construction6.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorderEN 13769:2003 Transportable gas cylinders –Cylinder bundles – Design,manufacture, identificationand testing6.2.3.1 en 6.2.3.4Voor 1 juli2007EN 13769:2003 +A1:2005Transportable gas cylinders –Cylinder bundles – Design,manufacture, identificationand testing6.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorder6.2.3.1 en6.2.3.4EN 14638-1:2006 Transportable gas cylinders –Refillable welded receptaclesof a capacity not exceeding150 litres – Part 1: Weldedaustenitic stainless steelcylinders made to a designjustified by experimentalmethods6.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderorderEN 14893:2006+ AC:2007LPG equipment andaccessories – TransportableLPG welded steel pressuredrums with a capacitybetween 150 litres and 1 000litres6.2.3.1 en 6.2.3.4Tot naderordervoor de sluitingenEN 849:1996 (behalvebijlage A)Transportable gas cylinders –Cylinder valves: Specificationand type testing 6.2.3.1voor 1 juli20036.2- 31


ReferentieTitel van <strong>het</strong> documentTe gebruiken vooronderafdelingenen paragrafenEN 849:1996/A2:2001 Transportable gas cylinders –Cylinder valves: Specificationand type testing 6.2.3.1Vantoepassingvoor nieuwetypegoedkeu-ringen ofvoorhernieuwingenvoor 1 juli2007Uiterstedatum voorde intrekkingvan debe-staandetypegoedkeuringenEN ISO 10297: 2006 Transportable gas cylinders –Cylinder valves: Specificationand type testing 6.2.3.1Tot naderorderEN 13152:2001EN 13152:2001 +A1:2003EN 13153:2001EN 13153:2001 +A1:2003Specifications and testing ofLPG – cylinder valves – Selfclosing 6.2.3.3Specifications and testing ofLPG – cylinder valves – Selfclosing6.2.3.3Specifications and testing ofLPG – cylinder valves –Manually operated 6.2.3.3Specifications and testing ofLPG – cylinder valves –Manually operated6.2.3.3Tussen 1januari 2005en 31december2010Tot naderorderTussen 1januari 2005en 31december2010Tot naderorder6.2.4.2 Periodieke onderzoeken en beproevingenReferentieDe normen waar in onderstaande tabel naar verwezen wordt moeten, voor de periodiekeonderzoeken en beproevingen van de drukrecipiënten, toegepast worden zoalsaangegeven in kolom (3) om te voldoen aan de voorschriften van 6.2.3.5, die in alle gevalvoorrang hebben..De toepassing van een norm waar naar verwezen wordt is verplichtend.Wanneer een drukrecipiënt conform de voorschriften van 6.2.5 gebouwd wordt, moet invoorkomend geval de in de typegoedkeuring vastgelegde procedure voor de periodiekecontrole gevolgd worden.Indien naar meer dan één norm verwezen wordt voor de toepassing van dezelfdevoorschriften dient slechts één ervan toegepast te worden, maar dan wel in zijn geheelvoor zover in onderstaande tabel niet iets anders aangegeven is.Titel van <strong>het</strong> documentToepassingtoegelaten(1) (2) (3)Voor de periodieke onderzoeken en beproevingenEN 1251-3: 2000EN 1968:2002 (behalvebijlage B)Cryogenic vessels – Transportable, vacuum insulated, of not morethan 1 000 litres volume – Part 3: Operational requirementsTransportable gas cylinders – Periodic inspection and testing ofseamless steel gas cylindersTot nader orderTot nader order6.2- 32


EN 1802: 2002 (behalvebijlage B)EN 12863:2002 +A1:2005EN 1803:2002 (behalvebijlage B)EN ISO 11623:2002(behalve clausule 4)EN 14189:2003EN 14876:2007EN 14912:2005Transportable gas cylinders – Periodic inspection and testing ofseamless aluminium alloy gas cylindersTransportable gas cylinders – Periodic inspection and maintenanceof dissolved acetylene cylindersOPMERKING : In deze norm dient de term "initial inspection"verstaan te worden als <strong>het</strong> "eerste periodiek onderzoek" na definale goedkeuring van een nieuwe acetyleenfles.Transportable gas cylinders – Periodic inspection and testing ofwelded steel gas cylindersTransportable gas cylinders – Periodic inspection and testing ofcomposite gas cylindersTransportable gas cylinders – Inspection and maintenance of cylindervalves at time of periodic inspection of gas cylindersTransportable gas cylinders - Periodic inspection and testing of weldedsteel pressure drumsLPG equipment and accessories – Inspection and maintenance ofLPG cylinder valves at time of periodic inspection of cylindersTot nader orderTot nader orderTot nader orderTot nader orderTot nader orderTot nader orderTot nader order6.2.5 Voorschriften van toepassing op “niet UN” drukrecipiënten, die niet ontworpen,gebouwd en beproefd worden volgens normen waarnaar verwezen isTeneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang, ofwanneer naar geen enkele norm verwezen wordt in 6.2.2 of 6.2.4, of om specifiekeaspecten te behandelen die niet voorzien zijn in een norm waarnaar in 6.2.2 of 6.2.4verwezen wordt, kan de bevoegde overheid <strong>het</strong> gebruik van een technische codegoedkeuren die <strong>het</strong>zelfde veiligheidsniveau garandeert.De instelling die de typegoedkeuring aflevert moet er de procedure voor de periodiekecontrole in vastleggen indien de normen waarnaar in 6.2.2 of 6.2.4 verwezen wordt niet vantoepassing zijn of niet toegepast moeten worden.De bevoegde overheid moet aan <strong>het</strong> secretariaat van de OTIF een lijst overmaken van alletechnische codes die zij erkent. Deze lijst dient de volgende gegevens te bevatten : naamen datum van de code, onderwerp/toepassingsgebied van de code en informatie over waarze kan bekomen worden. Het secretariaat zal deze informatie publiek maken op zijninternetsite.Een norm die voor verwijzing in een toekomstige uitgave van <strong>het</strong> RID aangenomen werd,mag door de bevoegde overheid voor gebruik goedgekeurd worden, zonder dat dit aan<strong>het</strong> secretariaat van de OTIF moet gemeld worden.De voorschriften van 6.2.1 en 6.2.3 moeten evenwel vervuld worden, evenals devolgende voorschriften.OPMERKING : Voor de onderhavige afdeling moeten de verwijzingen naar technischenormen in 6.2.1 beschouwd worden als verwijzingen naar technische codes.6.2.5.1 MaterialenDe volgende bepalingen bevatten voorbeelden van materialen die mogen gebruiktworden om te voldoen aan de voorschriften <strong>betreffende</strong> de materialen van 6.2.1.2 :a) koolstofstaal voor de samengeperste, de vloeibaar gemaakte, de sterk gekoeldevloeibare en de opgeloste gassen en voor de niet bij klasse 2 ingedeelde stoffen dievernoemd worden in tabel 3 van verpakkingsinstructie P200 in 4.1.4.1 ;b) gelegeerd staal (speciale staalsoorten), nikkel en nikkellegeringen (bijvoorbeeldmonel) voor de samengeperste, de vloeibaar gemaakte, de sterk gekoelde vloeibareen de opgeloste gassen en voor de niet bij klasse 2 ingedeelde stoffen die vernoemdworden in tabel 3 van verpakkingsinstructie P200 in 4.1.4.1;c) koper voor :i) de gassen van de classificatiecodes 1A, 1O, 1F en 1TF, waarvan de vuldruk –herleid tot een temperatuur van 15 °C – niet hoger is dan 2 MPa (20 bar) ;ii) de gassen van classificatiecode 2A en de UN-nummers 1033 dimethylether, 1037ethylchloride, 1063 methylchloride, 1079 zwaveldioxide, 1085 vinylbromide, 10866.2- 33


vinylchloride en 3300 mengsel van ethyleenoxide en koolstofdioxide (kooldioxide)(koolzuur) met meer dan 87 % ethyleenoxide ;iii) de gassen van de classificatiecodes 3A, 3O en 3F ;d) aluminiumlegeringen : zie bijzondere bepaling “a” van verpakkingsinstructie P200 (10)in 4.1.4.1 ;e) composietmaterialen voor de samengeperste, de vloeibaar gemaakte, de sterkgekoelde vloeibare en de opgeloste gassen ;f) synt<strong>het</strong>ische materialen voor de sterk gekoelde, vloeibare gassen ; eng) glas voor de sterk gekoelde vloeibare gassen van classificatiecode 3A, behalve UNnummer2187 koolstofdioxide (kooldioxide) (koolzuur) of mengsels die koolstofdioxide(kooldioxide) (koolzuur) bevatten, en voor de gassen van classificatiecode 3O.6.2.5.2 Bedrijfsuitrusting(Voorbehouden)6.2.5.3 Metalen flessen, cylinders, drukvaten en flessenbatterijenDe spanning in <strong>het</strong> metaal op de meest belaste plaats van <strong>het</strong> drukrecipiënt mag – onderinvloed van de beproevingsdruk – niet meer bedragen dan 77 % van de gegarandeerdeminimum elasticiteitsgrens Re.De elasticiteitsgrens is de spanning die bij een proefstaaf een blijvende rek van 2 ‰ (0,2%)veroorzaakt, of 1% van de lengte tussen meetpunten op de proefstaaf voor austenietischestaalsoorten.OPMERKING : De as van de trekproefstaven uit metaalplaten moet loodrecht op dewalsrichting staan. De rek bij breuk wordt gemeten op proefstaven met een cirkelvormigedoorsnede, waarbij de lengte l tussen de meetpunten vijf maal de diameter d bedraagt (l =5d) ; bij proefstaven met een rechthoekige doorsnede wordt de lengte tussen demeetpunten berekend met de formulel = 5,65 Fo,waarin F o de oorspronkelijke doorsnede van de proefstaaf aangeeft.De drukrecipiënten en hun sluitingen moeten vervaardigd zijn uit geschikte materialen, dietussen – 20 °C en + 50 °C ongevoelig dienen te zij n voor brosse breuk en voorbarstverwekkende spanningscorrosie.De lasnaden moeten uitgevoerd worden volgens de regels van de kunst en maximaleveiligheidswaarborgen bieden.6.2.5.4 Aanvullende bepalingen die betrekking hebben op drukrecipiënten uit aluminiumlegeringenvoor samengeperste gassen, vloeibaar gemaakte gassen, opgelostegassen en drukloze gassen die aan bijzondere voorschriften onderworpen zijn(gasmonsters), alsmede op andere voorwerpen die gas onder druk bevatten metuitzondering van spuitbussen en recipiënten, klein, met gas (gaspatronen)6.2.5.4.1 De materialen van drukrecipiënten uit aluminiumlegeringen, die mogen gebruikt worden,moeten aan de volgende eisen voldoen :A B C DTreksterkte Rm in MPaof N/mm²Elasticiteitsgrens Re inMPa of N/mm² (blijvenderek λg = 0,2 %)Rek bij breuk (l = 5d) in%49 tot 186 196 tot 372 196 tot 372 343 tot 49010 tot 167 59 tot 314 137 tot 334 206 tot 41212 tot 40 12 tot 30 12 tot 30 11 tot 166.2- 34


Buigproef (diameter vande buigstempel d = n x e,waarbij e de dikte van deproefstaaf is)n=5 (Rm ≤ 98)n=6 (Rm>98)n=6 (Rm ≤ 325)n=7 (Rm>325)n=6 (Rm≤325)n=7 (Rm >325)n=7 (Rm ≤n=8 (Rm >392)392)Serienummer van dea 1000 5000 6000 2000Aluminium AssociationaZie "Aluminium Standards and Data", 5e editie, januari 1976, uitgegeven door de"Aluminium Association, Third Avenue 750, New York.De werkelijke eigenschappen zijn afhankelijk van de samenstelling van de <strong>betreffende</strong>legering en van de eindbehandeling van <strong>het</strong> drukrecipiënt ; toch moet de wanddikte van<strong>het</strong> drukrecipiënt berekend worden met behulp van de volgende formules, ongeacht delegering die gebruikt wordt :e =PMPaD2 Re+ P13 .MPaor e =PbarD20 Re+ P13 .barhierin is e = de minimale wanddikte van <strong>het</strong> drukrecipiënt (in mm)P MPa = de proefdruk (in MPa)P bar = de proefdruk (in bar)D = de nominale buitendiameter van <strong>het</strong> drukrecipiënt (in mm)Re = de gewaarborgde minimale elasticiteitsgrens met 0,2 % blijvende rek(in MPa of N/mm²).Daarenboven mag de waarde van de gewaarborgde minimale elasticiteitsgrens (Re) diein de formule voorkomt in geen geval groter zijn dan 0,85 maal de waarde van degewaarborgde minimale treksterkte (Rm), en dit ongeacht de legering die gebruikt wordt.OPMERKINGEN : 1. Bovenstaande eisen zijn gebaseerd op de ervaring die tot nogtoe werd opgedaan met de volgende materialen voor drukrecipiënten :kolom A : ongelegeerd aluminium met een zuiverheid van 99,5 % ;kolom B : legeringen van aluminium en magnesium ;kolom C : legeringen van aluminium, silicium en magnesium, zoals ISO/R 209-Al-Si-Mg(Aluminium Association 6351) ;kolom D : legeringen van aluminium, koper en magnesium.2. De rek bij breuk wordt gemeten op proefstaven metronde doorsnede, waarbij de lengte L tussen de meetpunten gelijk is aan vijf maal dediameter d (L = 5d) ; worden er proefstaven met rechthoekige doorsnede gebruikt, danwordt de lengte L tussen de meetpunten berekend met de formuleL = 565 .Fowaarbij F 0 de oorspronkelijke doorsnede van de proefstaaf is.3. a) De buigproef (zie afbeelding) moet uitgevoerd worden opproefmonsters die men bekomt door een cilindervormig stuk uit de fles in twee gelijkedelen te verdelen met een breedte van 3 e, maar niet minder dan 25 mm. Deproefmonsters mogen slechts aan de randen bewerkt worden.b) De buigproef moet uitgevoerd worden tussen een buigstempelmet een diameter d en twee oplegrollen; deze laatste moeten door een afstand d+ 3 e van elkaar gescheiden zijn. Tijdens de proef mag de afstand tussen de binnensteoppervlakken niet groter zijn dan de diameter van de buigstempel.6.2- 35


c) Het proefmonster mag geen scheuren vertonen nadat <strong>het</strong>naar binnen toe rond de buigstempel is gebogen tot de afstand tussen de binnensteoppervlakken niet groter is dan de diameter van de buigstempel.d) De verhouding (n) tussen de diameter van de buigstempelen de dikte van <strong>het</strong> proefmonster moet overeenstemmen met de in de tabel opgegevenwaarden.ded+3 e approx.6.2.5.4.2 Een kleinere minimale waarde voor de rek is toelaatbaar indien een bijkomendebeproeving aantoont dat de veiligheid van <strong>het</strong> transport verzekerd is onder dezelfdevoorwaarden als voor de drukrecipiënten die volgens de eisen van de tabel in 6.2.5.4.1(zie ook de norm EN 1975: 1999 + A1:2003) vervaardigd zijn. Deze bijkomendebeproeving dient goedgekeurd te zijn door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land waar dedrukrecipiënten worden gebouwd.6.2.5.4.3 De wanddikte van de drukrecipiënten mag op de zwakste plaats niet kleiner zijn dan :– 1,5 mm wanneer de diameter van <strong>het</strong> drukrecipiënt kleiner is dan 50 mm ;– 2 mm wanneer de diameter van <strong>het</strong> drukrecipiënt tussen 50 en 150 mm bedraagt ;– 3 mm wanneer de diameter van <strong>het</strong> drukrecipiënt groter is dan 150 mm.6.2.5.4.4 De bodems van de drukrecipiënten moeten een half cirkelvormig–, een half ellipsvormig–,of een korfboogprofiel bezitten; ze moeten dezelfde veiligheid bieden als de mantel van<strong>het</strong> drukrecipiënt.6.2.5.5 Drukrecipiënten in composietmaterialenDe flessen, cylinders, drukvaten en flessenbatterijen die gebruik maken vancomposietmaterialen moeten zo gebouwd zijn dat de verhouding tussen de barstdruk en debeproevingsdruk ten minste gelijk is aan :– 1,67 voor de radiaal omwikkelde drukrecipiënten ;– 2,00 voor de volledig omwikkelde drukrecipiënten.6.2.5.6 Gesloten cryogene drukrecipiëntenDe volgende voorschriften gelden voor de constructie van gesloten cryogenedrukrecipiënten bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van de sterk gekoelde vloeibaar gemaaktegassen :6.2.5.6.1 Indien niet-metallieke materialen gebruikt worden dienen deze bij de laagstebedrijfstemperatuur van <strong>het</strong> drukrecipiënt en van zijn toebehoren ongevoelig te zijn voorbrosse breuk.6.2- 36


6.2.5.6.2 De drukontlastingsinrichtingen moeten van een zodanige constructie zijn, dat zij zelfs bij hunlaagste bedrijfstemperatuur perfect functioneren. De betrouwbare werking bij dezetemperatuur moet vastgesteld en gecontroleerd worden door elke klep – of een monster vande kleppen van eenzelfde constructietype – te testen.6.2.5.6.3 De openingen en de drukontlastingsinrichtingen van de drukrecipiënten moeten zodanigontworpen zijn dat uitspatten van vloeistof wordt verhinderd.6.2.6 Algemene voorschriften die van toepassing zijn op spuitbussen (aërosolen) enrecipiënten, klein, met gas (gaspatronen)6.2.6.1 Ontwerp en constructie6.2.6.1.1 UN 1950 spuitbussen (aerosolen), die slechts een gas of een gasmengsel bevatten, en UN2037 recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) moeten uit metaal vervaardigd zijn. Despuitbussen (aerosolen, UN 1950) en de recipiënten, klein, met gas (gaspatronen, UN2037) met een capaciteit van ten hoogste 100 ml voor UN 1011 butaan vormen hierop eenuitzondering. De andere spuitbussen van UN-nummer 1950 moeten uit metaal, synt<strong>het</strong>ischmateriaal of glas vervaardigd zijn. Metalen drukrecipiënten met een buitendiameter van tenminste 40 mm moeten een concave bodem hebben6.2.6.1.2 De maximale capaciteit bedraagt 1.000 ml voor drukrecipiënten uit metaal en 500 ml voordrukrecipiënten uit synt<strong>het</strong>isch materiaal of glas.6.2.6.1.3 Ieder model van drukrecipiënt (spuitbus of gaspatroon) moet, alvorens <strong>het</strong> in gebruik wordtgenomen, met goed gevolg onderworpen worden aan de hydraulische drukproef, uitgevoerdovereenkomstig 6.2.6.2.6.2.6.1.4 De aftapinrichtingen en de verstuivingsinrichtingen van UN 1950 spuitbussen (aerosolen) ende afsluiters van UN 2037 recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) moeten een volledigdichte afsluiting van de drukrecipiënten waarborgen en dienen beschermd te zijn tegen elkeontijdige opening. Verstuivingsinrichtingen en afsluiters, die slechts sluiten door deinwerking van de inwendige druk, zijn verboden.6.2.6.1.5 De inwendige druk bij 50 °C mag enerzijd s niet groter zijn dan twee derden van deproefdruk en anderzijds niet groter dan 1,32 MPa (13,2 bar). De spuitbussen (aerosolen) ende recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) moeten zodanig gevuld worden dat devloeistoffase niet meer dan 95 % van hun capaciteit inneemt bij 50 °C.6.2.6.2 Hydraulische drukproef6.2.6.2.1 De uit te oefenen inwendige druk (proefdruk) moet 1,5 maal de inwendige druk bij 50 °Cbedragen, met een minimum van 1 MPa (10 bar).6.2.6.2.2 De volgende hydraulische drukproeven moeten op minstens vijf lege drukrecipiënten van elkmodel uitgevoerd worden :a) tot de voorgeschreven beproevingsdruk : zonder lek en zonder zichtbare blijvendevervorming ; enb) tot een lek optreedt of tot <strong>het</strong> barsten; indien <strong>het</strong> drukrecipiënt een concave bodem bezitmoet die eerst ingedrukt worden en <strong>het</strong> drukrecipiënt mag pas bij een druk van 1,2 maalde beproevingsdruk lekken of barsten.6.2.6.3 Dichtheidsbeproeving6.2.6.3.1 Recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) en patronen voor brandstofcellen die eenbrandbaar vloeibaar gemaakt gas bevatten6.2.6.3.1.1 Elk recipiënt of elke patroon voor brandstofcellen moet voldoen aan eendichtheidsbeproeving in een warmwaterbad.6.2.6.3.1.2 De temperatuur van <strong>het</strong> bad en de duur van de beproeving worden zodanig gekozen datde inwendige druk van elk recipiënt of van elke patroon voor brandstofcellen ten minste 90% bereikt van de inwendige druk die bij 55 °C berei kt zou worden. Indien de inhoud echtergevoelig is voor warmte of indien de recipiënten of patronen voor brandstofcellen6.2- 37


vervaardigd zijn uit kunststof die week wordt bij de beproevingstemperatuur, moet detemperatuur van <strong>het</strong> bad tussen 20 °C en 30 °C bedra gen. Eén recipiënt of patroon voorbrandstofcellen op 2.000 zal dan bovendien beproefd moeten worden bij 55 °C.6.2.6.3.1.3 Er mag geen lekkage of blijvende vervorming van een recipiënt of van een patroon voorbrandstofcellen optreden ; uitzondering wordt gemaakt voor de vervorming door <strong>het</strong> weekworden van recipiënten of patronen voor brandstofcellen uit kunststof, op voorwaarde datze niet lekken.6.2.6.3.2 Spuitbussen (aërosolen)Elke gevulde spuitbus (aërosol) moet onderworpen worden aan een beproevinguitgevoerd in een warmwaterbad, of aan een goedgekeurd alternatief voor <strong>het</strong> waterbad.6.2.6.3.2.1 Warmwaterbadproef6.2.6.3.2.1.1 De temperatuur van <strong>het</strong> waterbad en de duur van de beproeving moeten zodanig zijn datde inwendige druk de waarde bereikt die hij bij 55 °C zou hebben (50 °C indien devloeistoffase niet meer dan 95 % van de capaciteit van de spuitbus inneemt bij 50 °C).Indien de inhoud gevoelig is voor warmte of indien de spuitbussen (aërosolen)vervaardigd zijn uit kunststof die week wordt bij deze beproevingstemperatuur, moet detemperatuur van <strong>het</strong> bad tussen 20 °C en 30 °C bedra gen, maar bovendien moet dan éénspuitbus (aërosol) op 2.000 beproefd worden bij de hogere temperatuur.6.2.6.3.2.1.2 Er mag geen lekkage of blijvende vervorming van een spuitbus (aërosol) optreden ;uitzondering wordt gemaakt voor de vervorming door <strong>het</strong> week worden van een spuitbus(aërosol) uit kunststof, op voorwaarde dat geen lekkage optreedt.6.2.6.3.2.2 Alternatieve methodesMet de goedkeuring van de bevoegde overheid mogen alternatieve methodes gebruiktworden die een gelijkwaardig veiligheidsniveau verzekeren, op voorwaarde dat devoorschriften van 6.2.6.3.2.2.1, 6.2.6.3.2.2.2 en 6.2.6.3.2.2.3 nageleefd worden.6.2.6.3.2.2.1 KwaliteitssysteemDe vullers van spuitbussen (aërosolen) en de fabrikanten van componenten moeten overeen kwaliteitssysteem beschikken. Het kwaliteitssysteem voorziet de invoering vanprocedures die garanderen dat alle lekkende of vervormde spuitbussen (aërosolen)geëlimineerd worden en niet voor vervoer aangeboden worden.Het kwaliteitssysteem moet <strong>het</strong> volgende omvatten :a) een beschrijving van de organisatorische structuur en van de verantwoordelijkheden ;b) de instructies die zullen gebruikt worden voor de relevante onderzoeken enbeproevingen, de kwaliteitscontrole, de kwaliteitswaarborg en <strong>het</strong> verloop van deverrichtingen ;c) de evaluatiebestanden van de kwaliteit, zoals controlerapporten, testgegevens,ijkgegevens en certificaten ;d) <strong>het</strong> nazicht van de doeltreffendheid van <strong>het</strong> kwaliteitssysteem door de directie ;e) een procedure voor de controle van de documenten en van hun bijwerking ;f) een middel om niet-conforme spuitbussen (aërosolen) te controleren ;g) opleidingsprogramma’s en de qualificatieprocedures voor <strong>het</strong> relevant personeel ; enh) procedures die garanderen dat <strong>het</strong> eindproduct niet beschadigd is.Een initiële evaluatie en periodieke evaluaties, die de bevoegde overheid voldoeningschenken, moeten uitgevoerd worden. Deze evaluaties dienen te verzekeren dat <strong>het</strong>goedgekeurd systeem bevredigend en doeltreffend is en blijft. Elke geplande wijzigingaan <strong>het</strong> goedgekeurd systeem moet vooraf aan de bevoegde overheid betekend worden.6.2.6.3.2.2.2 Drukproef en dichtheidsbeproeving waaraan de spuitbussen (aërosolen) voor <strong>het</strong> vullenmoeten onderworpen wordenElke lege spuitbus (aërosol) moet onderworpen worden aan een druk die gelijk is aan ofgroter is dan de maximale druk die in de gevulde spuitbus (aërosol) verwacht wordt bij 55°C (50 °C indien de vloeistoffase niet meer dan 95 % van de capaciteit van de spuitbus(aërosol) inneemt bij 50 °C). Deze proefdruk moet t en minste gelijk zijn aan twee derde6.2- 38


van de berekeningsdruk van de spuitbus (aërosol). Wanneer bij de proefdruk een lek meteen debiet gelijk aan of groter dan 3,3 x 10 -2 mbar.l.s -1 , een vervorming of een anderetekortkoming wordt vastgesteld, moet de spuitbus (aërosol) in kwestie geëlimineerdworden.6.2.6.3.2.2.3 Beproeving van de spuitbussen (aërosolen) na <strong>het</strong> vullenVoor <strong>het</strong> vullen dient de vuller te verifiëren dat de inrichting voor de dichting passendafgesteld is en dat wel degelijk <strong>het</strong> gespecificeerd drijfgas wordt gebruikt.Elke gevulde spuitbus (aërosol) dient gewogen te worden en een dichtheidsbeproeving teondergaan. De lekdetectieuitrusting die gebruikt wordt moet gevoelig genoeg zijn om bij20 °C een lekdebiet gelijk aan of groter dan 2,0 x 10 -3 mbar.l.s -1 te detecteren.Elke gevulde spuitbus (aërosol) waarbij een lek, een vervorming of een te hoge massawordt vastgesteld, dient geëlimineerd te worden.6.2.6.3.3 Mits toestemming van de bevoegde overheid zijn spuitbussen (aërosolen) enrecipiënten, klein, met gas (gaspatronen) niet aan de bepalingen van 6.2.6.3.1en 6.2.6.3.2 onderworpen indien ze steriel moeten zijn maar door de beproevingin <strong>het</strong> waterbad nadelig beïnvloed kunnen worden, en op voorwaarde dat :a) ze een niet-brandbaar gas bevatten en ofweli) andere stoffen bevatten die bestanddelen zijn van farmaceutischeproducten voor medisch, diergeneeskundig of gelijkaardig gebruik, ofii) andere stoffen bevatten die gebruikt worden in <strong>het</strong> productieproces vanfarmaceutische producten ; ofiii) bestemd zijn voor medisch, diergeneeskundig of gelijkaardig gebruik ;b) de andere methodes die door de fabrikant worden gebruikt om lekken tedetecteren en de weerstand tegen druk te meten, zoals heliumdetectie en <strong>het</strong>uitvoeren van de waterbadproef op een statistisch monster van ten minste 1per 2000 van ieder geproduceerd lot, toelaten om een gelijkwaardigveiligheidsniveau te bereiken ; enc) voor de farmaceutische producten overeenkomstig a) i) en iii) hierboven, zevervaardigd worden onder de bevoegdheid van een nationalegezondheidsdienst. Wanneer de bevoegde overheid dit vereist, moeten deprincipes van de door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) opgestelde“Good Manufactering Practice (GMP)” 4 gevolgd worden.6.2.6.4 Verwijzing naar normenIndien onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan debepalingen van onderstaande afdeling is voldaan :- voor UN 1950 spuitbussen : bijlage bij de richtlijn 75/324/EEG 5 van de Raad, zoalsgewijzigd en van toepassing op de datum van de vervaardiging ;- voor UN 2037 recipiënten, klein, met gas (gaspatronen), die UN 1965 mengsel vankoolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g., bevatten : EN 417:2003 Non refillablemetallic gas cartridges for liquefied petroleum gases, with or without a valve, for usewith portable appliances – Construction, inspection, testing and marking.4 WHO publicatie : “Quality assurance of pharmaceuticals. A compendium of guidelines and relatedmaterials. Volume 2 : Good manufacturing practices and inspection”.5 Richtlijn 75/324/EEG van de Raad van de Europese Unie van 20 mei 1975, inzake de onderlingeaanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten (van de Europese Unie) <strong>betreffende</strong> aërosolen,gepubliceerd in <strong>het</strong> Pubicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 147 van 9 juni 19756.2- 39


Hoofdstuk 6.3 - Voorschriften met betrekking tot de constructie van deverpakkingen voor stoffen (categorie a) van de klasse 6.2 en totde beproevingen die ze moeten ondergaanOPMERKING.De voorschriften van onderhavig hoofdstuk zijn niet van toepassing op verpakkingen die overeenkomstigverpakkingsinstructie P621 van 4.1.4.1 gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen van klasse 6.2.6.3.1 Algemeenheden6.3.1.1 Onderhavig hoofdstuk is van toepassing op de verpakkingen voor <strong>het</strong> vervoer van infectueuze stoffen vancategorie A.6.3.2 Voorschriften inzake de verpakkingen6.3.2.1 De voorschriften in onderhavige afdeling zijn gebaseerd op de verpakkingen, zoals gedefinieerd in 6.1.4,die thans gebruikt worden. Teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technischevooruitgang mogen verpakkingen gebruikt worden waarvan de specificaties afwijken van deze die inonderhavig hoofdstuk gedefinieerd zijn ; dit op voorwaarde dat zij even deugdelijk zijn, aanvaardbaar zijnvoor de bevoegde overheid en de in 6.3.5 beschreven beproevingen met goed gevolg kunnen doorstaan.Andere beproevingsmethodes dan deze beschreven in <strong>het</strong> RID zijn toegelaten indien ze equivalent zijn endoor de bevoegde overheid erkend werden.6.3.2.2 Teneinde te garanderen dat elke verpakking voldoet aan de voorschriften van onderhavig hoofdstuk,moeten de verpakkingen vervaardigd en beproefd worden volgens een door de bevoegde overheidaanvaard kwaliteitsborgingsprogramma.OPMERKING.De norm ISO 16106:2006 "Packaging – Transport packages for dangerous goods – Dangerous goods packagings,intermediate bulk containers (IBCs) and large packagings – Guidelines for the application of ISO 9001" bevatbevredigende richtlijnen <strong>betreffende</strong> de procedures die kunnen gevolgd worden.6.3.2.3 De fabrikanten en de verdelers van verpakkingen moeten inlichtingen verstrekken <strong>betreffende</strong> de te volgenprocedures, evenals een beschrijving van de types en afmetingen van de sluitingen (met inbegrip van devereiste dichtingen) en van elk ander onderdeel dat nodig is om te garanderen dat de colli die klaar zijnvoor <strong>het</strong> transport met goed gevolg de van toepassing zijnde beproevingen van onderhavig hoofdstuk kunnendoorstaan.6.3.3 Code die <strong>het</strong> verpakkingstype aanduidt6.3.3.1 De codes van de verpakkingstypes zijn opgesomd in 6.1.2.7.6.3.3.2 De code van de verpakking kan gevolgd worden door de letters “U” of “W”. De letter “U” geeft aan dat <strong>het</strong>een speciale verpakking is die beantwoordt aan de voorschriften v.1.6. De letter “W” geeft aan dat deverpakking – ofschoon ze van <strong>het</strong>zelfde type is als datgene dat door de code wordt aangegeven –gebouwd werd volgens een specificatie die verschilt van die in 6.1.4, maar als equivalent wordtbeschouwd in de betekenis van 6.3.2.1.6.3.4 KenmerkOPMERKINGEN.1. Het kenmerk op de verpakking geeft aan dat deze laatste overeenstemt met een constructietype dat met succesde beproevingen heeft doorstaan en voldoet aan de bepalingen van onderhavig hoofdstuk <strong>betreffende</strong> de fabricage,maar niet aan deze <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> gebruik van de verpakking.2. Het kenmerk is bedoeld om de taak van de fabricanten, recondi-tioneerders en gebruikers van de verpakkingen,van de vervoerders en van de regelgevende overheden te vergemakkelijken.3. Het kenmerk geeft niet altijd alle details, bijvoorbeeld over <strong>het</strong> beproevingsniveau ; <strong>het</strong> kan nodig zijn om met dezeaspecten ook rekening te houden door gebruik te maken van een beproevingsrapport, testverslagen of eenregister van met goed gevolg geteste verpakkingen.6.3.4.1 Elke verpakking die bestemd is om overeenkomstig <strong>het</strong> RID gebruikt te worden, moet een duurzaam enleesbaar kenmerk dragen, aangebracht op een dusdanige plaats en van een dusdanige grootte tenopzichte van de verpakking, dat ze goed zichtbaar zijn. Op colli met een bruto massa van meer dan 30 kgmoeten de kenmerken – of een reproductie ervan – op de bovenzijde of op een van de zijkanten van deverpakking voorkomen. De letters, getallen en symbolen moeten ten minste 12 mm hoog zijn, behalve opde verpakkingen met een capaciteit van 30 l of 30 kg of minder waar ze ten minste 6 mm hoog moetenzijn, en op de verpakkingen met een capaciteit van 5 l of 5 kg of minder waar ze gepaste afmetingendienen te bezitten.6.3.4.2 Een verpakking die voldoet aan de voorschriften van onderhavige afdeling en van 6.3.5 moet, indien debevoegde overheid zulks beslist, voorzien worden van de volgende merktekens:6.3-1


a) <strong>het</strong> symbool van de Verenigde Naties voor de verpakkingen : . Dit symbool mag enkel gebruiktworden om te attesteren dat een verpakking, een mobiele tank of een MEGC voldoet aan de vantoepassing zijnde voorschriften van de hoofdstukken 6.1, 6.2, 6.3, 6.5, 6.6 of 6.7 ;b) de code die overeenkomstig de voorschriften van 6.1.2 <strong>het</strong> verpakkingstype aanduidt;c) de vermelding "KLASSE 6.2";d) de laatste twee cijfers van <strong>het</strong> fabricagejaar van de verpakking;e) de naam van de Staat die de toekenning van <strong>het</strong> kenmerk goedkeurt, aangegeven door <strong>het</strong> kentekenvoor de motorvoertuigen in <strong>het</strong> internationaal wegverkeer 1 ;f) de naam van de fabrikant of ander identificatiemerk van de verpakking dat door de bevoegdeoverheid wordt voorgeschreven; eng) voor de verpakkingen die voldoen aan de voorschriften van 6.3.5.1.6, de letter "U" onmiddellijk na decode die in b) hierboven beoogd wordt.6.3.4.3 De merktekens moeten in de volgorde van de alineas a) tot en met g) van 6.3.4.2 aangebracht worden ; alde elementen van de merktekens die in deze alineas vereist worden, moeten duidelijk van elkaargescheiden zijn (bijvoorbeeld door middel van een schuine streep of een spatie) zodat ze gemakkelijkkunnen geïdentificeerd worden. Zie 6.3.4.4 hieronder voor de voorbeelden.De aanvullende merktekens die eventueel door een bevoegde overheid worden toegestaan mogen decorrecte identificatie van de elementen van <strong>het</strong> in 6.3.4.1 voorgeschreven kenmerk niet verhinderen.6.3.4.4 Voorbeeld van kenmerk :4G/KLASSE 6.2/06S/SP-9989-ERIKSSON6.3.4.2 a), b), c) en d)6.3.4.2 e), f)6.3.5 Voorschriften inzake de beproevingen op de verpakkingen6.3.5.1 Toepasbaarheid en periodiciteit6.3.5.1.1 Het constructietype van elke verpakking moet onderworpen worden aan de in onderhavige afdelingaangegeven beproevingen, overeenkomstig de modaliteiten die vastgesteld zijn door de bevoegdeoverheid die te toekenning van <strong>het</strong> kenmerk goedkeurt, en moet door deze bevoegde overheidgoedgekeurd zijn.6.3.5.1.2 Alvorens een verpakking wordt gebruikt, moet <strong>het</strong> constructietype van deze verpakking met goed gevolgde beproevingen ondergaan hebben die in onderhavig hoofdstuk voorgeschreven zijn. Het constructietypevan een verpakking wordt door <strong>het</strong> ontwerp, de grootte, <strong>het</strong> gebruikt materiaal en zijn dikte, de constructiemethodeen de assemblagewijze bepaald, maar <strong>het</strong> kan ook verschillende oppervlaktebehandelingenomvatten. Het behelst eveneens verpakkingen die enkel maar door hun kleinere nominale hoogte van <strong>het</strong>constructietype afwijken.6.3.5.1.3 De beproevingen moeten met door de bevoegde overheid vastgestelde tussenpozen herhaald worden opmonsters uit de productie.6.3.5.1.4 De beproevingen moeten ook herhaald worden na elke wijziging die <strong>het</strong> ontwerp, <strong>het</strong> materiaal of deconstructiemethode van een verpakking beïnvloedt.6.3.5.1.5 De bevoegde overheid mag toestaan dat verpakkingen die slechts op punten van ondergeschikt belangvan een reeds beproefd constructietype afwijken, bijvoorbeeld verpakkingen met kleinere afmetingen ofmet een kleinere netto massa dan de primaire recipiënten, of verpakkingen zoals vaten en kisten, waarvanéén of meerdere buitenafmeting(en) iets kleiner zijn, selectief beproefd worden.6.3.5.1.6 Primaire verpakkingen van om <strong>het</strong> even welk type mogen in een secundaire verpakking gegroepeerd envervoerd worden zonder dat ze aan beproevingen in de stijve buitenverpakking onderworpen zijn, indienaan de volgende voorwaarden wordt voldaan :a) de stijve buitenverpakking moet met goed gevolg de in 6.3.5.2.2 voorziene proeven doorstaanhebben, en dit met breekbare primaire verpakkingen (bijvoorbeeld uit glas);b) de totale bruto massa van alle primaire verpakkingen mag niet groter zijn dan de helft van de brutomassa van de primaire verpakkingen die bij de in alinea a) hierboven vermelde valproeven gebruiktwerden;c) de dikte van <strong>het</strong> opvulmateriaal tussen de primaire verpakkingen onderling en tussen de primaireverpakkingen en de buitenkant van de secundaire verpakking mag niet kleiner zijn dan deovereenstemmende diktes in de oorspronkelijk beproefde verpakking; indien één enkele primaireverpakking gebruikt werd bij de oorspronkelijke beproeving mag de dikte van <strong>het</strong> opvulmateriaaltussen de primaire verpakkingen niet kleiner zijn dan de dikte van <strong>het</strong> opvulmateriaal tussen de1Kenteken in <strong>het</strong> internationaal verkeer, vastgelegd in <strong>het</strong> <strong>Verdrag</strong> van Wenen over <strong>het</strong> wegverkeer (Wenen, 1968).6.3-2


uitenkant van de secundaire verpakking en de primaire verpakking bij de oorspronkelijke beproeving.Indien men minder of kleinere primaire verpakkingen gebruikt, dan bij de valproeven, moet voldoendeopvulmateriaal toegevoegd worden om de lege ruimtes op te vullen;d) de stijve buitenverpakking moet in lege toestand met goed gevolg de in 6.1.5.6 vermelde stapelproefdoorstaan hebben. De totale massa van identieke colli moet functie zijn van de totale massa van deverpakkingen die bij de in alinea a) hierboven vermelde valproef gebruikt worden;e) de primaire verpakkingen die vloeistoffen bevatten moeten volledig omgeven zijn door voldoendeabsorberend materiaal om al de vloeistof die in de primaire verpakkingen vervat is op te nemen;f) indien de stijve buitenverpakking niet dicht is t.o.v. vloeistoffen wanneer ze bestemd is om primaireverpakkingen met vloeistoffen te bevatten, of niet stofdicht wanneer ze bestemd is om primaireverpakkingen met vaste stoffen te bevatten, dient ze met behulp van een dichte bekleding, een zak uitkunststof of een ander even doeltreffend middel in staat gesteld te worden om de vloeibare of vasteinhoud tegen te houden in geval van lekkage;g) de verpakkingen moeten, naast de in 6.3.4.2 a) tot en met f) voorgeschreven merktekens, ookvolgens de voorschriften van alinea 6.3.4.2 g) gekenmerkt worden.6.3.5.1.7 De bevoegde overheid kan op elk ogenblik eisen dat aangetoond wordt dat de in serie vervaardigdeverpakkingen beantwoorden aan de beproevingseisen van <strong>het</strong> constructietype ; dit door ze te onderwerpenaan de beproevingen die in onderhavige afdeling aangegeven worden.6.3.5.1.8 Op één en <strong>het</strong>zelfde monster mogen meerdere beproevingen uitgevoerd worden, indien zulks de geldigheidvan de resultaten niet beïnvloedt en mits de bevoegde overheid er zijn toestemming voor heeft gegeven.6.3.5.2 Voorbereiding van de verpakkingen op de beproevingen6.3.5.2.1 De monsters van elke verpakking moeten gereedgemaakt worden zoals voor een vervoer, behalve dat deinfectueuze (besmettelijke) vaste stof of vloeistof dient vervangen te worden door water of, wanneer eenconditionering bij -18°C is vereist, door een mengs el van water met antivries. Elke primair recipiënt moettot ten minste 98% van zijn inhoud gevuld worden.OPMERKING : onder “water” verstaat men ook de oplossingen van water/antivriesmidddel met een minimale densiteit van0,95 voor de proeven bij –18 °c.6.3-3


6.3.5.2.2 Voorgeschreven beproevingen en aantal monstersVerpakkingstype a)StijvebuitenverpakkingPrimair recipiëntKunststof AndereVoorgeschreven beproevingen voor de verpakkingstypesVoorgeschreven beproevingenBesproeiingmetwater6.3.5.3.6.1AantalmonstersConditioneringbijkoude6.3.5.3.6.2AantalmonstersVal6.3.5.3AantalmonstersAanvullendeval6.3.5.3.6.3AantalmonstersKisten uit x 5 5 10 2karton x 5 0 5 2a)Perforatie6.3.5.4Aantalmonsters"Type d’emballage" différencie les emballages, aux fins d’épreuves, en fonction du genre des emballages et descaractéristiques de leurs matériaux.OPMERKINGEN.Stapeling6.1.5.6Aantal monstersVaten uit x 3 3 6 Voorgeschreven22karton x 3 0 3voor éénKist uit x 0 5 5 2monsterkunststof x 0 5 5 wanneer 2Vat/jerrican x 0 3 3 de2uit kunststof verpakkingx 0 3 3 2bestemd isKist uit een x 0 5 5 om droog 2andermateriaal x 0 0 5 ijs te 2bevatten.Vat/jerrican x 0 3 3 2en un autrematériau x 0 0 32Voorgeschrevenvoordrie monstersbij de beproevingvan eenverpak-kinggeken-merktmet de letter"U" zoals voorzienin6.3.5.1.6 voorde bijzonderebepalingen1. Indien <strong>het</strong> primair recipiënt uit ten minste twee materialen bestaat, bepaalt <strong>het</strong> materiaal dat <strong>het</strong> gemakkelijkstbeschadigd kan worden de uit te voeren test.2. Met <strong>het</strong> materiaal van de secundaire verpakking wordt geen rekening gehouden bij de keuze van de beproeving ofvan de conditionering voor de beproeving.Uitleg met betrekking tot <strong>het</strong> gebruik van de tabel :Indien de te beproeven verpakking bestaat uit een buitenkist uit karton met een primair recipiënt uitkunststof, moeten vijf monsters onderworpen worden aan een besproeiingsbeproeving met water (zie6.3.5.3.6.1) voor de valproef, en vijf andere moeten voor de valproef geconditioneerd worden bij – 18 °C(zie 6.3.5.3.6.2). Indien de verpakking bestemd is om droog ijs te bevatten dient één supplementairmonster na conditionering conform 6.3.5.3.6.3 aan vijf valproeven onderworpen te worden.De als voor <strong>het</strong> transport gereedgemaakte verpakkingen moeten onderworpen worden aan de in6.3.5.3 en 6.3.5.4 voorgeschreven beproevingen. Voor de buitenverpakkingen hebben dehoofdingen in de tabel betrekking op :- karton of analoge materialen, waarvan <strong>het</strong> prestatievermogen snel door vocht kanverminderd worden ;- kunststoffen, die bros kunnen worden bij lage temperatuur ;- andere materialen, zoals metalen, waarvan <strong>het</strong> prestatievermogen niet door vocht oftemperatuur beïnvloed wordt.6.3.5.3 Valproef6.3.5.3.1 De monsters moeten onderworpen worden aan een test met vrije val van een hoogte van 9 m op een stijf,niet elastisch, horizontaal, vlak, massief en stijf oppervlak conform de voorschriften van 6.1.5.3.4.6.3.5.3.2 Indien de monsters kistvormig zijn, laat men er vijf vallen in de volgende oriëntaties :a) één plat op de bodem ;b) één plat op <strong>het</strong> bovenvlak;c) één plat op één van de grote zijvlakken ;d) één plat op één van de kleine zijvlakken ;6.3-4


e) één op een hoek .6.3.5.3.3 Indien de monsters vatvormig zijn, laat men er drie vallen in de volgende oriëntaties :a) één overhoeks op de felsrand bovenaan, met <strong>het</strong> zwaartepunt recht boven <strong>het</strong> trefpunt,;b) één overhoeks op de felsrand onderaan ;c) één plat op de zijkant.6.3.5.3.4 Het monster moet in de vereiste oriëntatie losgelaten worden, maar <strong>het</strong> is toegelaten dat de impact dooraërodynamische oorzaken niet in die oriëntatie plaatsvindt.6.3.5.3.5 Na de aangegeven reeks valproeven mag geen lekkage optreden vanuit <strong>het</strong>/de primair(e) recipiënt(en) ;dit/deze laatste moet(en) door <strong>het</strong> absorberend materiaal in de secundaire verpakking beschermd blijven.6.3.5.3.6 Speciale voorbereiding van de monsters voor de valproef6.3.5.3.6.1 Karton – Besproeiingsbeproeving met waterBuitenverpakkingen uit karton : <strong>het</strong> monster dient gedurende ten minste één uur blootgesteld te wordenaan een besproeiing met water, die een regenbui van ongeveer 5 cm per uur simuleert. Daarna moet <strong>het</strong>aan de in 6.3.5.3.1 voorziene beproeving onderworpen worden ;6.3.5.3.6.2 Kunststof – Conditionering bij lage temperatuurPrimaire recipiënten of buitenverpakkingen uit kunststof : de tempperatuur van <strong>het</strong> monster en zijn inhoudmoet gedurende ten minste 24 uur tot – 18 °C of lager teruggebracht zijn ; <strong>het</strong> monster dient binnen de 15minuten die volgen op zijn verwijdering uit deze atmosfeer onderworpen te worden aan de in 6.3.5.3.1beschreven test. Indien <strong>het</strong> monster droog ijs bevat dient de duur van de contitionering tot vier uurteruggebracht worden ;6.3.5.3.6.3 Verpakkingen die bestemd zijn om droog ijs te bevatten – Aanvullende valproefIndien <strong>het</strong> de bedoeling is dat de verpakking droog ijs bevat, moet – naast de in 6.3.5.3.1 omschrevenbeproeving en, in voorkomend geval, deze omschreven in 6.3.5.3.6.1 of 6.3.5.3.6.2 – nog een aanvullendebeproeving uitgevoerd worden. Een monster moet opgeslagen worden zodat <strong>het</strong> droog ijs volledig ontwijkt,en vervolgens onderworpen worden aan de valproef in die oriëntatie van deze die in 6.3.5.3.2 beschrevenzijn, waarbij de kans <strong>het</strong> grootst is dat de verpakking bezwijkt.6.3.5.4 Perforatieproef6.3.5.4.1 Verpakkingen met een brutomassa van ten hoogste 7 kgDe monsters moeten op een vlak en hard oppervlak geplaatst worden. Een cylindrische stalen staaf moetvan een hoogte van 1 m, gemeten van zijn stooteinde tot <strong>het</strong> oppervlak waar <strong>het</strong> monster geraakt wordt, invrije val op <strong>het</strong> monster losgelaten worden. De staaf heeft een massa van ten minste 7 kg en een diametervan 38 mm, en zijn stooteinde is afgerond met een krommingsstraal van ten hoogste 6 mm (zie afbeelding6.3.5.4.2). Eén monster moet op zijn bodem geplaatst worden en een tweede loodrecht op de positie dievoor <strong>het</strong> eerste monster gebruikt wordt. In beide gevallen moet men de stalen staaf zodanig laten vallendat deze gericht is op <strong>het</strong> primaire recipiënt. Na iedere stoot is de perforatie van de secundaire verpakkingtoelaatbaar, op voorwaarde dat geen lekkage optreedt vanuit <strong>het</strong> (de) primair(e) recipiënt(en).6.3.5.4.2 Verpakkingen met een brutomassa van meer dan 7 kgDe monsters moeten op <strong>het</strong> uiteinde vallen van een cylindrische stalen staaf die vertikaal op een vlak enhard oppervlak dient geplaatst te zijn. De staaf moet een diameter van 38 mm bezitten en aan zijnbovenste uiteinde mag zijn krommingsstraal ten hoogste 6 mm bedragen (zie afbeelding 6.3.5.4.2). Deafstand waarmee de stalen staaf uit <strong>het</strong> oppervlak uitsteekt moet ten minste even groot zijn als de afstanddie bestaat tussen <strong>het</strong> midden van <strong>het</strong> (de) primaire recipiënt(en) en <strong>het</strong> buitenoppervlak van debuitenverpakking, maar met een minimum van 200 mm. Een monster, met aaa, moet in vrije en loodrechteval losgelaten worden van een hoogte van 1 m, gemeten van de top van de stalen staaf. Een tweedemonster moet van dezelfde hoogte losgelaten worden in een positie loodrecht op deze die voor <strong>het</strong> eerstemonster werd gebruikt. In beide gevallen moet de positie van <strong>het</strong> collo zodanig zijn, dat de stalen staaf <strong>het</strong>(de) primaire recipiënt(en) mogelijk kan doorboren. Na iedere stoot is de perforatie van de secundiareverpakking toelaatbaar, op voorwaarde dat geen lekkage optreedt vanuit <strong>het</strong> (de) primair(e) recipiënt(en).6.3-5


Afbeelding 6.3.5.4.2Afmetingen in mm6.3.5.5 Beproevingsrapport6.3.5.5.1 Een beproevingsrapport, dat ten minste de hiernavolgende gegevens bevat, dient schriftelijk opgesteld enter beschikking van de gebruikers van de verpakking gesteld te worden:1. Naam en adres van <strong>het</strong> testlaboratorium;2. Naam en adres van de opdrachtgever (indien nodig);3. Uniek identificatienummer van <strong>het</strong> beproevingsrapport;4. Datum van de beproeving en van <strong>het</strong> beproevingsrapport;5. Fabrikant van de verpakking;6. Beschrijving van <strong>het</strong> ontwerptype van de verpakking (bijvoorbeeld afmetingen, materialen, sluitingen,wanddikte, enz.) met inbegrip van de fabricagemethode (bijvoorbeeld extrusieblaasvormen) eneventueel met tekening(en) en/of foto(’s);7. Maximale inhoud;8. Inhoud waarmee de beproevingen werden uitgevoerd ;9. Beschrijving en resultaten van de beproevingen;10. Het beproevingsrapport moet ondertekend zijn, met vermelding van de naam en hoedanigheid van deondertekenaar.6.3.5.5.2 In <strong>het</strong> beproevingsrapport moet aangegeven worden dat de verpakking, klaargemaakt zoals voor <strong>het</strong>transport, overeenkomstig de van toepassing zijnde bepalingen van onderhavige afdeling werd beproefden dat elk gebruik van andere verpakkingsmethodes of andere verpakkingselementen ditbeproevingsrapport ongeldig kan maken. Een exemplaar van <strong>het</strong> beproevingsrapport moet ter beschikkingvan de bevoegde overheid gesteld worden.6.3-6


Hoofdstuk 6.4 - Voorschriften met betrekking tot de constructie van de colli voorstoffen van klasse 7, tot de beproevingen die ze moetenondergaan, tot hun goedkeuring en tot de goedkeuring van dezestoffen6.4.1 (Voorbehouden)6.4.2 Algemene voorschriften6.4.2.1 Het collo moet zodanig ontworpen zijn dat <strong>het</strong> – rekening houdend met zijn massa, volume en vorm –veilig vervoerd kan worden. Bovendien moet <strong>het</strong> collo zodanig ontworpen zijn dat <strong>het</strong> tijdens <strong>het</strong> vervoerdegelijk in of op de wagon vastgezet kan worden.6.4.2.2 Het model moet zodanig zijn dat geen enkele hijsinrichting aan <strong>het</strong> collo kan bezwijken bij voorzien gebruiken dat, in geval van bezwijken, <strong>het</strong> collo blijft voldoen aan de andere voorschriften van <strong>het</strong> RID. Bij deberekeningen moeten voldoende veiligheidsmarges ingebouwd worden om rekening te houden met <strong>het</strong>ophijsen in één ruk.6.4.2.3 De bevestigingsstukken en alle andere oneffenheden aan <strong>het</strong> buitenoppervlak van <strong>het</strong> collo die gebruiktkunnen worden om <strong>het</strong> op te hijsen moeten ontworpen zijn om overeenkomstig de voorschriften van6.4.2.2 de massa van <strong>het</strong> collo te dragen; zoniet moeten ze verwijderd of op een andere manier buitengebruik kunnen gesteld worden tijdens vervoer.6.4.2.4 In de mate van <strong>het</strong> mogelijke moet de verpakking zodanig ontworpen en afgewerkt zijn dat debuitenoppervlakken geen uitstekende delen bezitten en gemakkelijk ontsmet kunnen worden.6.4.2.5 De buitenkant van <strong>het</strong> collo moet zoveel mogelijk ontworpen zijn om te voorkomen dat water zich op <strong>het</strong>oppervlak ophoopt en er vastgehouden wordt.6.4.2.6 De toevoegingen die voor <strong>het</strong> vervoer aan <strong>het</strong> collo worden aangebracht en er geen integrerend deel vanuitmaken, mogen er de veiligheid niet van verminderen.6.4.2.7 Het collo moet kunnen weerstaan aan de gevolgen van elke versnelling, trilling of resonantie die onderroutinevervoersomstandigheden kan voorkomen, zonder dat de doelmatigheid van de sluitinrichtingen vande verschillende houders of de integriteit van <strong>het</strong> collo in zijn geheel vermindert. In <strong>het</strong> bijzonder moetende moeren, bouten en andere bevestigingsstukken zodanig ontworpen zijn dat ze niet loskomen ofonbedoeld losraken, zelfs na herhaald gebruik.6.4.2.8 De materialen van de verpakking en van haar onderdelen of structuren moeten fysisch en chemischverenigbaar zijn met elkaar en met de radioactieve inhoud. Er dient rekening gehouden te worden met hungedrag bij bestraling.6.4.2.9 Alle kleppen waarlangs de radioactieve inhoud zou kunnen ontsnappen moeten beschermd zijn tegen elkeniet toegelaten manipulatie.6.4.2.10 Bij <strong>het</strong> ontwerpen van <strong>het</strong> collo moet rekening gehouden worden met de omgevingstemperaturen en-drukken die onder routinevervoersomstandigheden waarschijnlijk zijn.6.4.2.11 In <strong>het</strong> geval van radioactieve stoffen die andere gevaarlijke eigenschappen bezitten, moet <strong>het</strong> model van<strong>het</strong> collo rekening houden met deze eigenschappen (zie 2.1.3.5.3 en 4.1.9.1.5).6.4.2.12 De fabrikanten en de verdelers van verpakkingen moeten inlichtingen verstrekken <strong>betreffende</strong> de te volgenprocedures, evenals een beschrijving van de types en afmetingen van de sluitingen (met inbegrip van devereiste dichtingen) en van elk ander onderdeel dat nodig is om te garanderen dat de colli die klaar zijnvoor <strong>het</strong> transport met goed gevolg de van toepassing zijnde beproevingen van onderhavig hoofdstuk kunnendoorstaan.6.4.3 (Voorbehouden)6.4.4 Voorschriften <strong>betreffende</strong> vrijgestelde colliDe vrijgestelde colli moeten ontworpen worden om te voldoen aan de voorschriften van 6.4.2.6.4.5 Voorschriften <strong>betreffende</strong> industriële colli6.4.5.1 Colli van de types IP-1, IP-2 en IP-3 moeten voldoen aan de voorschriften van 6.4.2 en 6.4.7.2.6.4.5.2 Een collo van type IP-2 moet, wanneer <strong>het</strong> aan de in 6.4.15.4 en 6.4.15.5 omschreven beproevingen heeftvoldaan :a) <strong>het</strong> verlies of de verspreiding van de radioactieve inhoud beletten, enb) een toename van <strong>het</strong> stralingsniveau met meer dan 20% op een willekeurig punt van <strong>het</strong>buitenoppervlak van <strong>het</strong> collo beletten.6.4.5.3 Een collo van type IP-3 moet voldoen aan alle voorschriften van 6.4.7.2 tot en met 6.4.7.15.6.4.5.4 Alternatieve voorschriften waaraan de colli van type IP-2 en IP-3 moeten voldoen6.4.5.4.1 De colli mogen als collo van type IP-2 gebruikt worden op voorwaarde dat :6.4-1


a) ze voldoen aan de voorschriften van 6.4.5.1;b) ze ontworpen worden om te voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.1 voor deverpakkingsgroep I of II ; enc) ze, indien ze onderworpen zouden worden aan de beproevingen die in hoofdstuk 6.1 voorverpakkingsgroep I of II voorgeschreven zijn :i) <strong>het</strong> verlies of de verspreiding van de radioactieve inhoud zouden beletten; enii)een toename van <strong>het</strong> stralingsniveau met meer dan 20% op een willekeurig punt van <strong>het</strong>buitenoppervlak van <strong>het</strong> collo beletten.6.4.5.4.2 Mobiele tanks mogen als collo van type IP-2 of IP-3 gebruikt worden op voorwaarde dat:a) ze voldoen aan de voorschriften van 6.4.5.1;b) ze ontworpen worden om te voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.7 en ze in staat zijn om aaneen beproevingsdruk van 265 kPa te weerstaan ; enc) ze zodanig ontworpen zijn dat elke supplementaire afscherming die geïnstalleerd wordt in staat is omte weerstaan aan de statische en dynamische spanningen die <strong>het</strong> gevolg zijn van een normalebehandeling en van routinevervoersomstandigheden, en om een toename van <strong>het</strong> stralingsniveau metmeer dan 20% op een willekeurig punt van <strong>het</strong> buitenoppervlak van de mobiele tanks te beletten.6.4.5.4.3 De tanks, met uitzondering van mobiele tanks, en mobiele tanks, mogen ook gebruikt worden als collo vantype IP-2 of IP-3 voor <strong>het</strong> vervoer van LSA-I en LSA-II stoffen in vloeibare of gasvormige toestand, zoals isaangegeven in tabel 4.1.9.2.4, op voorwaarde dat:a) ze voldoen aan de voorschriften van 6.4.5.1 ;b) ze ontworpen zijn om te voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.8 ; enc) ze dermate ontworpen zijn dat elk supplementair beschermingsschild dat wordt aangebracht in staatis om te weerstaan aan de statische en dynamische belastingen die onder normale omstandighedenvan behandeling en vervoer kunnen optreden en dat een toename van <strong>het</strong> stralingsniveau met meerdan 20 % op een willekeurig punt van <strong>het</strong> buitenoppervlak van de containers wordt belet.6.4.5.4.4 Containers, aaa, mogen ook als collo van type IP-2 of IP-3 gebruikt worden op voorwaarde dat:a) de radioactieve inhoud uitsluitend bestaat uit vaste stoffen;b) ze voldoen aan de voorschriften van 6.4.5.1; enc) ze ontworpen zijn om te voldoen aan de ISO-norm 1496-1:1990 : "Series 1 Freight Containers -Specifications and Testing - Part 1: General Cargo Containers" en de latere wijzigingen 1:1993,2:1998, 3:2005, 4:2006 en 5:2006 met uitzondering van de afmetingen en de nominale waarden. Zemoeten zodanig zijn ontworpen dat ze, indien ze onderworpen zouden worden aan de beproevingendie in dit document beschreven zijn en aan de versnellingen die optreden tijdens de gewonevervoeren :i) <strong>het</strong> verlies of de verspreiding van de radioactieve inhoud zouden beletten; enii)een toename van <strong>het</strong> stralingsniveau met meer dan 20% op een willekeurig punt van <strong>het</strong>buitenoppervlak van de containers zouden beletten.6.4.5.4.5 Metalen IBC's mogen ook gebruikt worden als collo van type IP-2 of IP-3, op voorwaarde dat :a) ze voldoen aan de voorschriften van 6.4.5.1; enb) ze ontworpen zijn om te voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.5 voor verpakkingsgroep I of IIen – indien ze onderworpen zouden worden aan de in dit hoofdstuk voorgeschreven beproevingenwaarbij de valproef uitgevoerd wordt in de oriëntatie die de meeste schade teweegbrengt – ze :i) <strong>het</strong> verlies of de verspreiding van de radioactieve inhoud zouden beletten; enii)een toename van <strong>het</strong> stralingsniveau met meer dan 20% op een willekeurig punt van <strong>het</strong>buitenoppervlak van de IBC’s zouden beletten.6.4.6 Voorschriften <strong>betreffende</strong> colli die uraanhexafluoride bevatten6.4.6.1 De colli die ontworpen zijn om uraanhexafluoride te bevatten moeten voldoen aan de voorschriften van <strong>het</strong>RID die betrekking hebben op de radioactieve en splijtings- eigenschappen van de stoffen. Metuitzondering van de in 6.4.6.4 voorziene gevallen, moet uraanhexafluoride in hoeveelheden van 0,1 kg ofmeer ook overeenkomstig de voorschriften van de ISO-norm 7195:2005 ["Nuclear Energy – Packaging ofuranium hexafluoride (UF6) for transport"] en de voorschriften van 6.4.6.2 en 6.4.6.3 verpakt en vervoerdworden.6.4.6.2 Elk collo dat ontworpen is om 0,1 kg of meer uraanhexafluoride te bevatten, moet zodanig ontworpenworden dat <strong>het</strong> voldoet aan de volgende voorschriften :6.4-2


a) zonder lekkage en zonder ontoelaatbaar gebrek, zoals aangegeven in ISO-norm 7195:2005,weerstaan aan de in 6.4.21.5 gespecificeerde structurele beproeving;b) zonder verlies of verspreiding van <strong>het</strong> uraanhexafluoride aan de in 6.4.15.4 gespecificeerde vrijevalproef weerstaan; enc) zonder breuk van de borghouder aan de in 6.4.17.3 gespecificeerde thermische beproevingweerstaan.6.4.6.3 De colli die ontworpen zijn om 0,1 kg of meer uraanhexafluoride te bevatten mogen niet uitgerust zijn metontspanningsinrichtingen.6.4.6.4 De colli die ontworpen zijn om 0,1 kg of meer uraanhexafluoride te bevatten mogen – onder voorbehoudvan de goedkeuring door de bevoegde overheid – vervoerd worden indien :a) de colli ontworpen zijn volgens andere <strong>internationale</strong> of nationale normen dan de norm ISO7195:2005, op voorwaarde dat een gelijkwaardig veiligheidsniveau gehandhaafd wordt ;b) de colli ontworpen zijn om zonder lekkage en zonder ontoelaatbaar gebrek te weerstaan aan eenbeproevingdruk van minder dan 2,76 MPa, zoals aangegeven in 6.4.21.5; ofc) de colli, die ontworpen zijn om 9000 kg of meer uraanhexafluoride te bevatten, niet voldoen aan devoorschriften van 6.4.6.2 c).In alle andere opzichten moet aan de voorschriften van 6.4.6.1 tot en met 6.4.6.3 voldaan worden.6.4.7 Voorschriften <strong>betreffende</strong> colli van type A6.4.7.1 De colli van type A moeten ontworpen zijn om te voldoen aan de algemene voorschriften van 6.4.2 en aande voorschriften van 6.4.7.2 t/m 6.4.7.17.6.4.7.2 De kleinste totale uitwendige afmeting van <strong>het</strong> collo mag niet minder zijn dan 10 cm.6.4.7.3 Elk collo moet aan de buitenzijde een voorziening – bijvoorbeeld een verzegeling – omvatten die nietgemakkelijk te verbreken is en die, wanneer ze intact is, bewijst dat <strong>het</strong> collo niet werd geopend.6.4.7.4 De aanhechtingspunten voor <strong>het</strong> vastzetten van <strong>het</strong> collo moeten zodanig ontworpen zijn dat de krachten,die tijdens <strong>het</strong> vervoer zowel in normale omstandigheden als bij ongevallen in deze punten optreden, nietbeletten dat <strong>het</strong> collo aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID voldoet.6.4.7.5 Bij <strong>het</strong> ontwerpen van <strong>het</strong> collo, moet voor de onderdelen van de verpakking rekening gehouden wordenmet temperaturen die gaan van -40°C tot +70°C. Er mo et daarbij bijzondere aandacht besteed worden aande stollingstemperaturen voor de vloeistoffen en aan de potentiële degradatie van de verpakkingsmaterialenin dit temperatuurbereik.6.4.7.6 Het model en de fabricagetechnieken moeten beantwoorden aan <strong>internationale</strong> of nationale normen, ofaan andere voorschriften die aanvaardbaar zijn voor de bevoegde overheid.6.4.7.7 Het model moet een borghouder omvatten die hermetisch afgesloten wordt door middel van een positievevergrendelingsinrichting, die niet onvrijwillig of door een druk in <strong>het</strong> collo geopend kan worden.6.4.7.8 Radioactieve stoffen in speciale toestand mogen aanzien worden als een onderdeel van de borghouder.6.4.7.9 Indien de borghouder een apart onderdeel van <strong>het</strong> collo is, moet hij hermetisch afgesloten kunnen wordendoor middel van een positieve vergrendelingsinrichting die onafhankelijk is van elk ander deel van deverpakking.6.4.7.10 Bij <strong>het</strong> ontwerpen van de onderdelen van de borghouder moet, in voorkomend geval, rekening gehoudenworden met de radiolytische ontleding van vloeistoffen en andere kwetsbare materialen en met deontwikkeling van gassen door chemische reactie en radiolyse.6.4.7.11 De borghouder moet de radioactieve inhoud blijven weerhouden wanneer de omgevingsdruk tot 60 kPaverlaagt.6.4.7.12 Alle kleppen, met uitzondering van de veiligheidskleppen, moeten voorzien zijn van een inrichting die delekkages via de klep weerhoudt.6.4.7.13 Een stralingsafscherming die een onderdeel van <strong>het</strong> collo omsluit en die volgens de specificaties deeluitmaakt van de borghouder, moet zodanig ontworpen zijn dat <strong>het</strong> onvrijwillig vrijkomen van dat onderdeeluit de afscherming wordt verhinderd. Wanneer de stralingsafscherming en <strong>het</strong> onderdeel dat ze omsluiteen afzonderlijke eenheid vormen, moet de stralingsafscherming hermetisch afgesloten kunnen wordendoor middel van een positieve vergrendelingsinrichting die onafhankelijk is van elke andere structuur vande verpakking.6.4.7.14 De colli moeten zodanig ontworpen zijn dat, mochten ze onderworpen worden aan de in 6.4.15omschreven beproevingen :a) <strong>het</strong> verlies of de verspreiding van de radioactieve inhoud zouden beletten, en6.4-3


) een toename van <strong>het</strong> stralingsniveau met meer dan 20% op een willekeurig punt van <strong>het</strong>buitenoppervlak van <strong>het</strong> collo beletten.6.4.7.15 De modellen van de colli die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van vloeibare radioactieve stoffen moeten eenvrije ruimte omvatten die toelaat om te compenseren voor de temperatuursveranderingen van de inhoud,voor de dynamische effecten en voor de vuldynamica.Colli van type A voor vloeistoffen6.4.7.16 Een collo van type A dat ontworpen is om vloeibare radioactieve stoffen te bevatten, moet daarenboven :a) voldoen aan de voorschriften van 6.4.7.14 a) indien <strong>het</strong> onderworpen wordt aan de in 6.4.16beschreven beproevingen; enb) i) ofwel voorzien zijn van een voldoende hoeveelheid absorberend materiaal om tweemaal <strong>het</strong>volume van de vloeibare inhoud te absorberen. Dit absorberend materiaal moet zodanigaangebracht worden dat <strong>het</strong> in geval van lekkage in contact komt met de vloeistof;ii)ofwel voorzien zijn van een borghouder die samengesteld is uit primaire inwendige en secundaireuitwendige onderdelen, en die zodanig ontworpen is dat de vloeibare inhoud volledig omsloten isen door de secundaire uitwendige onderdelen wordt tegengehouden wanneer de primaireinwendige onderdelen lekken.Colli van type A voor gassen6.4.7.17 Een collo dat ontworpen is voor <strong>het</strong> vervoer van gassen, moet <strong>het</strong> verlies of de verspreiding van deradioactieve inhoud voorkomen indien <strong>het</strong> onderworpen wordt aan de in 6.4.16 gespecificeerdebeproevingen. Een collo van type A dat ontworpen is voor tritium of voor edelgassen is van dit voorschriftvrijgesteld.6.4.8 Voorschriften <strong>betreffende</strong> colli van type B(U)6.4.8.1 De colli van type B(U) moeten ontworpen zijn om te voldoen aan de voorschriften van 6.4.2 en 6.4.7.2 t/m6.4.7.15, onder voorbehoud van 6.4.7.14 a), en bovendien aan de voorschriften van 6.4.8.2 t/m 6.4.8.15.6.4.8.2 Het collo moet zodanig ontworpen worden dat de warmte, die bij de in 6.4.8.5 en 6.4.8.6 omschrevenomgevingsomstandigheden binnen <strong>het</strong> collo door de radioactieve inhoud wordt ontwikkeld, onder normalevervoersomstandigheden en zoals aangetoond door de beproevingen in 6.4.15 geen dermate ongunstigeeffecten heeft op <strong>het</strong> collo dat dit niet langer voldoet aan de voorschriften <strong>betreffende</strong> insluiting enafscherming indien <strong>het</strong> gedurende een week onbewaakt zou blijven. Bijzondere aandacht moet besteedworden aan de warmte-effecten die :a) de schikking, de geometrische vorm of de fysische toestand van de radioactieve inhoud zoudenkunnen wijzigen of – indien de radioactieve stof omsloten is door een omhulling of een mantel(bijvoorbeeld beklede splijtstofelementen) – de vervorming of <strong>het</strong> smelten van de omhulling, de mantelof de radioactieve stof kunnen veroorzaken; ofb) de doelmatigheid van de verpakking zouden kunnen verminderen door een verschil in thermischeuitzetting, of door scheuren of smelten van <strong>het</strong> beschermingsmateriaal tegen straling; ofc) in combinatie met vocht de corrosie zouden kunnen versnellen.6.4.8.3 Een collo moet zodanig ontworpen zijn dat, bij de in in 6.4.8.5 gespecificeerde omgevingstemperatuur enin afwezigheid van isolatie, de temperatuur van de toegankelijke oppervlakken 50°C niet overschrijdt,tenzij <strong>het</strong> collo onder exclusief gebruik wordt vervoerd.6.4.8.4 De maximale temperatuur van om <strong>het</strong> even welk oppervlak van een collo onder exclusief gebruik dattijdens <strong>het</strong> vervoer gemakkelijk bereikbaar is mag – zonder zonnestraling en bij de in 6.4.8.5 gedefinieerdeomgevingstemperatuur – niet oplopen tot boven 85°C. Men mag rekening houden met afschermingen ofschermen die bedoeld zijn om personen te beschermen, zonder dat <strong>het</strong> nodig is om deze afschermingenof schermen aan enige beproeving te onderwerpen.6.4.8.5 Er wordt van uitgegaan dat de omgevingstemperatuur 38°C bedraagt.6.4.8.6 De zonnestraling is deze aangegeven in tabel 6.4.8.6.Tabel 6.4.8.6 - ZonnestralingGeval123Vorm en plaats van <strong>het</strong> oppervlakVlakke horizontale oppervlakken die naarbeneden gericht zijn gedurende <strong>het</strong> vervoerVlakke horizontale oppervlakken die naarboven gericht zijn gedurende <strong>het</strong> vervoerOppervlakken die vericaal zijn gedurende <strong>het</strong>vervoerZonnestraling (in W/m 2 )gedurende 12 uur per dag0800200 a6.4-4


a4Andere (niet horizontale) oppervlak-ken dienaar beneden gericht zijn200 a5 Alle andere oppervlakken 400 aMen mag ook een sinusoïdale functie gebruiken, waarbij een absorptiecoëfficiënt wordt aangenomen en de effectenvan een mogelijke weerkaatsing door naburige voorwerpen worden verwaarloosd.6.4.8.7 Een collo dat een thermische bescherming omvat om te voldoen aan de voorschriften van de in 6.4.17.3gespecificeerde thermische beproeving, moet zodanig ontworpen zijn dat deze bescherming doelmatigblijft indien <strong>het</strong> collo onderworpen wordt aan de beproevingen die gespecificeerd worden in 6.4.15 en, alnaargelang <strong>het</strong> geval, in 6.4.17.2 a) en b) of b) en c). De doeltreffendheid van deze bescherming aan debuitenkant van <strong>het</strong> collo mag niet onvoldoende worden indien ze gescheurd, opengehaald, ingesneden,afgeschaafd of ruw behandeld wordt.6.4.8.8 Een collo moet zodanig ontworpen worden dat, indien <strong>het</strong> onderworpen zou worden :a) aan de in 6.4.15 gespecificeerde beproevingen, <strong>het</strong> verlies van de radioactieve inhoud niet groter isdan 10 -6 A 2 per uur; enb) aan de beproevingen, gespecificeerd in 6.4.17.1, 6.4.17.2 b), 6.4.17.3 en 6.4.17.4,i) en – indien <strong>het</strong> collo een massa heeft die niet groter is dan 500 kg, een op de uitwendigeafmetingen gebaseerde volumetrische massa die niet groter is dan 1000 kg/m³ en eenradioactieve inhoud die groter is dan 1000 A 2 en niet bestaat uit radioactieve stoffen in specialetoestand – in 6.4.17.2 c);ii)en – voor alle andere colli – in 6.4.17.2 a),<strong>het</strong> voldoet aan de volgende voorschriften :- een voldoende afscherming behouden om – met de maximaal voorziene radioactieve inhoud van<strong>het</strong> collo - te garanderen dat <strong>het</strong> stralingsniveau op 1 m van <strong>het</strong> oppervlak van <strong>het</strong> collo niet hogeris dan 10 mSv/h; en- <strong>het</strong> geaccumuleerd verlies van de radioactieve inhoud over de periode van één week beperkentot ten hoogste 10 A 2 voor krypton-85 en tot ten hoogste A 2 voor alle andere radionucliden.Voor mengsels van verschillende radionucliden zijn de voorschriften van 2.2.7.2.2.4 tot en met 2.2.7.2.2.6van toepassing, behalve dat in <strong>het</strong> geval van krypton-85 een effectieve waarde A 2(i) gelijk aan 10 A 2 magworden gebruikt. In geval a) hierboven moet bij de beoordeling rekening worden gehouden met de in4.1.9.1.2 voorziene beperkingen voor de uitwendige besmetting.6.4.8.9 Een collo dat bestemd is voor een radioactieve inhoud met een activiteit van meer dan 10 5 A 2 moetzodanig ontworpen worden dat er, indien <strong>het</strong> mocht onderworpen worden aan de in 6.4.18 beschrevenverzwaarde wateronderdompelingsproef, geen breuk van de borghouder zou optreden.6.4.8.10 De overeenstemming met de toegestane limieten voor <strong>het</strong> vrijkomen van activiteit mag noch van filters,noch van een mechanisch koelsysteem afhankelijk zijn.6.4.8.11 De colli mogen geen ontspanningsinrichting voor de borghouder omvatten dat <strong>het</strong> vrijkomen vanradioactieve stoffen in de omgeving zou mogelijk maken onder de omstandigheden van de in 6.4.15 en6.4.17 gespecificeerde beproevingen.6.4.8.12 Een collo moet zodanig ontworpen zijn dat – indien <strong>het</strong> bij de maximale normale bedrijfsdruk onderworpenzou worden aan de in 6.4.15 en 6.4.17 gespecificeerde beproevingen – de spanningen in de borghoudergeen waarden zouden bereiken die op <strong>het</strong> collo dusdanig nadelige effecten zouden hebben dat dit nietlanger voldoet aan de van toepassing zijnde voorschriften.6.4.8.13 De maximale normale bedrijfsdruk van <strong>het</strong> collo mag niet hoger zijn dan 700 kPa (manometerdruk).6.4.8.14 Colli die radioactieve stoffen bevatten die moeilijk te verspreiden zijn moeten zodanig ontworpen zijn datelk element dat aan de stoffen toegevoegd wordt en er geen bestanddeel van uitmaakt of elke inwendigecomponent van de verpakking geen negatieve invloed heeft op <strong>het</strong> gedrag van de radioactieve stoffen diemoeilijk te verspreiden zijn.6.4.8.15 Het collo moet ontworpen worden voor omgevingstemperaturen gaande van -40°C tot +38°C.6.4.9 Voorschriften <strong>betreffende</strong> colli van type B(M)6.4.9.1 De colli van type B(M) moeten voldoen aan de in 6.4.8.1 opgenomen voorschriften <strong>betreffende</strong> de colli vantype B(U), behalve dat voor colli die uitsluitend binnen een bepaald land of uitsluitend tussen tweebepaalde landen vervoerd worden – en mits goedkeuring door de bevoegde overheden van de betrokkenlanden – andere voorwaarden dan die gesteld in 6.4.7.5, 6.4.8.5, 6.4.8.6 en 6.4.8.9 t/m 6.4.8.15weerhouden mogen worden. De in 6.4.8.9 t/m 6.4.8.15 voorkomende voorschriften <strong>betreffende</strong> de colli vantype B(U) moeten evenwel in de mate van <strong>het</strong> mogelijke nageleefd worden.6.4-5


6.4.9.2 Een intermitterende beluchting van de colli van type B(M) tijdens <strong>het</strong> vervoer kan toegestaan worden, opvoorwaarde dat de voor de beluchting voorgeschreven verrichtingen aanvaardbaar zijn voor de bevoegdeoverheden.6.4.10 Voorschriften <strong>betreffende</strong> de colli van type C6.4.10.1 De colli van type C moeten ontworpen zijn om te voldoen aan de voorschriften van 6.4.2, 6.4.7.2 t/m6.4.7.15 – met uitzondering van de bepalingen van 6.4.7.14 a) – 6.4.8.2 t/m 6.4.8.6, 6.4.8.10 t/m 6.4.8.15en 6.4.10.2 t/m 6.4.10.4.6.4.10.2 De colli moeten kunnen voldoen aan de evaluatiecriteria die voor de beproevingen van 6.4.8.8 b) en6.4.8.12 voorgeschreven zijn, na in een omgeving in stationaire toestand gebracht te zijn die gekenmerktwordt door een thermische geleidbaarheid van 0,33 W.m -1 .K -1 en een temperatuur van 38°C. Als initiëleevaluatieomstandigheden neemt men aan dat de eventuele warmteisolatie van <strong>het</strong> collo intact blijft, dat dedruk in <strong>het</strong> collo gelijk is aan de maximale normale bedrijfsdruk en dat de omgevingstemperatuur 38°Cbedraagt.6.4.10.3 Het collo moet zodanig ontworpen zijn dat <strong>het</strong>, wanneer de druk in <strong>het</strong> collo gelijk zou zijn aan demaximale normale bedrijfsdruk en <strong>het</strong> collo onderworpen zou worden aan :a) de in 6.4.15 gespecificeerde beproevingen, <strong>het</strong> verlies van de radioactieve inhoud zou beperken toteen maximum van 10 -6 A 2 per uur ;b) de in 6.4.20.1 gespecificeerde opeenvolging van beproevingen, zou voldoen aan de volgendevoorschriften :i) een voldoende afscherming behouden om – met de maximaal voorziene radioactieve inhoud van<strong>het</strong> collo – te garanderen dat <strong>het</strong> stralingsniveau op 1 m van <strong>het</strong> oppervlak van <strong>het</strong> collo niethoger is dan 10 mSv/h ;ii)<strong>het</strong> geaccumuleerd verlies van de radioactieve inhoud over de periode van één week beperkentot ten hoogste 10 A 2 voor krypton-85 en tot ten hoogste A 2 voor alle andere radionucliden.Voor mengsels van verschillende radionucliden zijn de voorschriften van 2.2.7.2.2.4 t/m 2.2.7.2.2.6van toepassing, behalve dat in <strong>het</strong> geval van krypton-85 een effectieve waarde A 2(i) gelijk aan 10 A 2mag worden gebruikt. In geval a) hierboven moet bij de beoordeling rekening worden gehouden metde in 4.1.9.1.2 voorziene beperkingen voor de uitwendige besmetting.6.4.10.4 Het collo moet zodanig ontworpen worden dat er, indien <strong>het</strong> mocht onderworpen worden aan de in 6.4.18beschreven verzwaarde wateronderdompelingsproef, geen breuk van de borghouder zou optreden.6.4.11 Voorschriften <strong>betreffende</strong> colli die splijtstoffen bevatten6.4.11.1 Splijtstoffen moeten zodanig worden vervoerd dat :a) de subcriticaliteit tijdens <strong>het</strong> vervoer gehandhaafd blijft onder normale omstandigheden en bijongevalle; met de volgende mogelijkheden moet in <strong>het</strong> bijzonder rekening gehouden worden :i) insijpelend water in de colli en verlies van water uit de colli;ii)een verminderde doelmatigheid van geïntegreerde neutronenabsorberende materialen ofmoderatoren;iii) een herschikking van de inhoud, <strong>het</strong>zij binnen <strong>het</strong> collo, <strong>het</strong>zij als gevolg van lekkage uit <strong>het</strong> collo;iv) een vermindering van de ruimtes tussen colli of binnenin de colli;v) een onderdompeling van de colli in water of hun bedelving onder sneeuw; envi) temperatuurschommelingen.b) voldaan wordt aan de voorschriften :i) van 6.4.7.2 voor de colli die splijtstoffen bevatten;ii)die elders in <strong>het</strong> RID opgenomen zijn met betrekking tot de radioactieve eigenschappen van destoffen; eniii) van 6.4.11.3 t/m 6.4.11.12, met inachtname van de in 6.4.11.2 voorziene uitzonderingen.6.4.11.2 De splijtstoffen die voldoen aan één van de in 2.2.7.2.3.5 a) tot en met d) opgenomen voorschriften zijnvrijgesteld van <strong>het</strong> voorschrift <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer in colli die voldoen aan 6.4.11.3 t/m 6.4.11.12 envan de andere voorschriften van <strong>het</strong> RID die van toepassing zijn op splijtstoffen. Per zending is slechts ééntype uitzondering toegestaan.6.4.11.3 Wanneer de chemische vorm of de fysische toestand, de isotopische samenstelling, de massa of deconcentratie, de moderatieverhouding of de densiteit, of de geometrische configuratie niet gekend zijnmoeten de in 6.4.11.7 t/m 6.4.11.12 voorziene evaluaties uitgevoerd worden in de veronderstelling datelke onbekende parameter de waarde heeft die overeenstemt met de maximale neutronen-6.4-6


vermenigvuldiging die in overeenstemming is met de gekende omstandigheden en parameters in dezeevaluaties.6.4.11.4 Voor bestraalde kernbrandstof moeten de in 6.4.11.7 t/m 6.4.11.12 voorziene evaluaties stoelen op eenisotopische samenstelling waarvan is bewezen dat ze overeenstemt met :a) de maximale neutronenvermenigvuldiging gedurende de bestralingsgeschiedenis, ofb) een voorzichtige schatting van de neutronenvermenigvuldiging bij de evaluaties van de colli. Na debestraling maar voor een verzending moet een meting uitgevoerd worden om te bevestigen dat dehypothese <strong>betreffende</strong> de isotopische samenstelling conservatief is.6.4.11.5 Na onderworpen te zijn geweest aan de in 6.4.15 gespecificeerde beproevingen moet <strong>het</strong> collo :a) de kleinste totale uitwendige afmetingen van <strong>het</strong> collo van ten minste 10 cm behouden ; enb) <strong>het</strong> binnendringen van een kubus met ribben van 10 cm verhinderen.6.4.11.6 Het collo moet ontworpen worden voor een omgevingstemperatuur die gaat van -40°C tot +38°C, tenzij debevoegde overheid anders bepaalt in <strong>het</strong> goedkeuringscertificaat van <strong>het</strong> model van <strong>het</strong> collo.6.4.11.7 Bij de afzonderlijk beschouwde collo moet er van uitgegaan worden dat water in alle lege ruimtes van <strong>het</strong>collo kan binnendringen of er uit weglekken, in <strong>het</strong> bijzonder die welke zich binnen de borghouderbevinden. Indien <strong>het</strong> model echter speciale voorzieningen omvat om een dergelijk binnendringen ofweglekken van water in of uit bepaalde lege ruimtes te voorkomen – zelfs in geval van een menselijke fout– mag men er van uitgaan dat de dichtheid van deze ruimtes is gegarandeerd. Deze specialevoorzieningen moeten <strong>het</strong> volgende omvatten :a) ofwel meervoudige hoogwaardige waterbarrières, waarvan er minstens twee hun doelmatigheidzouden behouden mocht <strong>het</strong> collo onderworpen worden aan de in 6.4.11.12 b) gespecificeerdebeproevingen, aan een rigoureuze kwaliteitscontrole bij de productie, <strong>het</strong> onderhoud en de reparatievan de verpakkingen en aan beproevingen om de afsluiting van elk collo aan te tonen voor elkeverzending ;b) ofwel, voor colli die uitsluitend uraanhexafluoride bevatten, met een verrijking tot maximaal 5 massa-% uraan-235 :6.4.11.8 Voor <strong>het</strong> isolatiesysteem moet uitgegaan worden van een volledige weerkaatsing door ten minste 20 cmwater of van om <strong>het</strong> even welke andere en grotere weerkaatsing die complementair door <strong>het</strong> naburigverpakkingsmateriaal wordt verschaft. Wanneer echter kan aangetoond worden dat <strong>het</strong> isolatiesysteembinnen de verpakking blijft na afloop van de in 6.4.11.12 b) gespecificeerde beproevingen, mag men in6.4.11.9 c) uitgaan van een totale weerkaatsing van <strong>het</strong> collo door ten minste 20 cm water.6.4.11.9 Het collo moet subcritisch zijn onder de in 6.4.11.7 en 6.4.11.8 voorziene omstandigheden en onder deomstandigheden van <strong>het</strong> collo die leiden tot de maximale neutronenvermenigvuldiging die inovereenstemming is met :a) de routinevervoersomstandigheden (zonder incident);b) de in 6.4.11.11 b) gespecificeerde beproevingen;c) de in 6.4.11.12 b) gespecificeerde beproevingen.6.4.11.10 (Voorbehouden)6.4.11.11 Voor de normale vervoersomstandigheden bepaalt men een getal "N", zodanig dat vijf maal "N" collisubcritisch is voor die ordening en omstandigheden van <strong>het</strong> collo die leiden tot de maximale neutronenvermenigvuldigingin overeenstemming met <strong>het</strong> volgende :a) er bevindt zich niets tussen de colli, en de opstelling van <strong>het</strong> collo is langs alle zijden omgeven dooreen laag water van ten minste 20 cm die dient als reflector; enb) de toestand waarin de colli zich bevinden is deze die ingeschat of vastgesteld zou zijn indien ze aande in 6.4.15 gespecificeerde beproevingen onderworpen waren geweest.6.4.11.12 Voor de ongevalsomstandigheden tijdens <strong>het</strong> vervoer bepaalt men een getal "N", zodanig dat twee maal"N" colli subcritisch is voor die ordening en omstandigheden van <strong>het</strong> collo die leiden tot de maximaleneutronenvermenigvuldiging in overeenstemming met <strong>het</strong> volgende :a) er is moderatie door een gehydrogeneerd materiaal tussen de colli, en de opstelling van <strong>het</strong> collo islangs alle zijden omgeven door een laag water van ten minste 20 cm die dient als reflector; enb) de in 6.4.15 gespecificeerde beproevingen worden gevolgd door de meest limitatieve van de hiernavolgende beproevingen :i) de beproevingen gespecificeerd in 6.4.17.2 b), en in 6.4.17.2 c) – voor de colli met een massa dieniet groter is dan 500 kg en met een volumetrische massa die niet groter is dan 1000 kg/m³ opbasis van de buitenafmetingen – of in 6.4.17.2 a) voor alle andere colli, gevolgd door de in6.4.17.3 gespecificeerde beproeving en aangevuld met de in 6.4.19.1 t/m 6.4.19.3gespecificeerde beproevingen; of6.4-7


ii)de in 6.4.17.4 gespecificeerde beproeving; enc) indien om <strong>het</strong> even welk gedeelte van de splijtstoffen ontsnapt uit de borghouder ten gevolge van dein 6.4.11.12 b) gespecificeerde beproevingen, gaat men er van uit dat de splijtstoffen ontsnappen uitelk collo van de opstelling en dat alle splijtstoffen in de configuratie en moderatie worden geplaatst dieresulteren in de maximale neutronenvermenigvuldiging met totale weerkaatsing door ten minste20 cm water.6.4.11.13 De criticaliteits-veiligheidsindex (CSI) van colli die splijtstoffen bevatten wordt bekomen door <strong>het</strong> getal 50te delen door <strong>het</strong> kleinste van de twee waarden van N, verkregen zoals aangegeven in 6.4.11.11 en6.4.11.12 (met andere woorden CSI = 50/N). De waarde van de criticaliteits-veiligheidsindex (CSI) kan nulzijn, indien een onbeperkt aantal colli subcritisch is (met andere woorden indien N in beide gevallendaadwerkelijk gelijk is aan oneindig).6.4.12 Beproevingsmethodes en bewijs van overeenstemming6.4.12.1 De overeenstemming met de in 2.2.7.2.3.1.3, 2.2.7.2.3.1.4, 2.2.7.2.3.3.1, 2.2.7.2.3.3.2, 2.2.7.2.3.4.1,2.2.7.2.3.4.2 en 6.4.2 t/m 6.4.11 vereiste prestatienormen kan bewezen worden door middel van een vande hierna aangegeven methodes of door een combinatie van deze methodes :a) door monsters die LSA-III stoffen, radioactieve stoffen in speciale toestand of moeilijk te verspreidenradioactieve stoffen voorstellen, of prototypes of monsters van de verpakking aan de beproevingen teonderwerpen ; daarbij moet de bij de beproevingen gebruikte inhoud van <strong>het</strong> monster of van deverpakking zo goed mogelijk de te verwachten verscheidenheid van de radioactieve inhoudnabootsen, en <strong>het</strong> aan de beproevingen onderworpen monster of verpakking moet voorbereid wordenop de voor <strong>het</strong> vervoer gebruikelijke wijze.b) door te verwijzen naar eerdere bevredigende bewijzen, van voldoende vergelijkbare aard.c) door beproevingen uit te voeren op modellen die uitgevoerd zijn op een gepaste schaal en dieelementen bevatten die karakteristiek zijn voor <strong>het</strong> desbetreffend voorwerp; dit wanneertechnologische ervaring heeft aangetoond dat de resultaten van dergelijke beproevingen bruikbaarzijn voor de bestudering van de verpakking. Indien een schaalmodel wordt gebruikt, moet rekeninggehouden worden met de noodzaak om bepaalde testparameters - zoals bijvoorbeeld de diametervan de penetratiestaaf of de drukbelasting – aan te passen.d) door gebruik te maken van berekeningen of onderbouwde beredeneringen, indien algemeenaanvaard wordt dat de berekeningsmethodes en parameters betrouwbaar of conservatief zijn.6.4.12.2 Nadat <strong>het</strong> prototype of monster aan de beproevingen werd onderworpen, moeten geschikteevaluatiemethodes gebruikt worden om er zich van te vergewissen dat aan de voorschriften metbetrekking tot de beproevingsmethodes is voldaan, overeenkomstig de in 2.2.7.2.3.1.3, 2.2.7.2.3.1.4,2.2.7.2.3.3.1, 2.2.7.2.3.3.2, 2.2.7.2.3.4.1, 2.2.7.2.3.4.2 en 6.4.2 tot en met 6.4.11 voorgeschrevenprestatie- en acceptatienormen.6.4.12.3 Elk monster moet vóór de beproevingen geïnspecteerd worden om er de gebreken of beschadigingen vante identificeren en vast te leggen, in <strong>het</strong> bijzonder :a) afwijking van <strong>het</strong> model;b) gebreken bij de fabricage;c) corrosie of andere kwaliteitsverminderingen; end) verandering van de karakteristieken.De borghouder van <strong>het</strong> collo moet duidelijk gespecificeerd worden. De uitwendige delen van <strong>het</strong> monstermoeten duidelijk geidentificeerd worden, opdat gemakkelijk en ondubbelzinnig naar elk onderdeel van ditmonster kan verwezen worden.6.4.13 Nazicht van de integriteit van de borghouder en van de radiologische afscherming en beoordelingvan de veiligheid ten aanzien van de criticaliteitNa elk van de in 6.4.15 t/m 6.4.21 gespecificeerde en van toepassing zijnde beproevingen :a) moeten de gebreken en beschadigingen vastgesteld en vastgelegd worden;b) moet vastgesteld worden of de integriteit van de borghouder en van de radiologische afscherming nogvoldoen aan wat in 6.4.2 t/m 6.4.11 voor <strong>het</strong> desbetreffend collo wordt geëist; enc) moet voor colli met splijtstoffen nagegaan worden of de voor één of meerdere colli in 6.4.11.1 t/m6.4.11.13 vereiste hypotheses en evaluatievoorwaarden geldig zijn.6.4.14 Trefplaat voor de valproevenDe trefplaat voor de in 2.2.7.2.3.3.5 a), 6.4.15.4, 6.4.16 a), 6.4.17.2 en 6.4.20.2 gespecificeerdevalproeven moet een vlak, horizontaal oppervlak zijn, van zodanige aard dat een eventuele toename vanhaar weerstand tegen verplaatsing of vervorming bij de inslag van <strong>het</strong> monster de schade aan <strong>het</strong> monsterniet aanmerkelijk zou verergeren.6.4-8


6.4.15 Beproevingen om aan te tonen dat aan normale vervoersomstandigheden kan worden weerstaan6.4.15.1 Deze beproevingen zijn : de beproeving door besproeiing met water, de vrije valproef, de stapelproef ende penetratieproef. De monsters van <strong>het</strong> collo moeten onderworpen worden aan de vrije valproef, destapelproef en de penetratieproef, die voor alle gevallen voorafgegaan wordt door de beproeving doorbesproeiing met water. Eén enkel monster mag voor alle beproevingen gebruikt worden, op voorwaardedat de voorschriften van 6.4.15.2 nageleefd worden.6.4.15.2 De tijdsduur tussen <strong>het</strong> beëindigen van de beproeving door besproeiing met water en de daaropvolgendebeproeving moet zodanig zijn dat <strong>het</strong> water zoveel mogelijk heeft kunnen binnendringen zonder dat debuitenzijde van <strong>het</strong> monster merkbaar is opgedroogd. Zonder bewijs van <strong>het</strong> tegendeel wordt aangenomendat deze tijdsduur ongeveer twee uur bedraagt indien <strong>het</strong> water tegelijkertijd vanuit vier richtingen wordtgesproeid. Er is evenwel geen tijdsduur te voorzien indien <strong>het</strong> water achtereenvolgens uit elk van de vierrichtingen wordt gesproeid.6.4.15.3 Beproeving door besproeiing met water : <strong>het</strong> monster moet onderworpen worden aan een beproeving doorbesproeiing met water die een blootstelling aan een neerslagdebiet nabootst van ongeveer 5 cm per uurgedurende ten minste een uur.6.4.15.4 Vrije valproef : <strong>het</strong> monster moet zodanig op de trefplaat vallen, dat <strong>het</strong> de grootst mogelijke schadeoploopt aan de te beproeven veiligheidselementen :a) de valhoogte, gemeten tussen <strong>het</strong> laagste punt van <strong>het</strong> monster en <strong>het</strong> bovenoppervlak van detrefplaat mag niet kleiner zijn dan de afstand die in tabel 6.4.15.4 voor de des<strong>betreffende</strong> massa isaangegeven. De trefplaat moet beantwoorden aan de definitie in 6.4.14;b) bij rechthoekige colli uit karton of hout met een massa die niet groter is dan 50 kg moet eenafzonderlijk monster onderworpen worden aan een vrije valproef van een hoogte van 0,3 m, op elkvan zijn hoeken;c) bij cylindrische colli uit karton met een massa die niet groter is dan 100 kg moet een afzonderlijkmonster onderworpen worden aan een vrije valproef van een hoogte van 0,3 m, op elk kwadrant vanelke rand.Tabel 6.4.15.4 - Vrije valhoogte voor de beproeving van de collionder normale vervoersomstandighedenMassa van <strong>het</strong> collo (kg)Vrije valhoogte (m)Massa van <strong>het</strong> collo < 5.000 1,25.000 < Massa van <strong>het</strong> collo < 10.000 0,910.000 < Massa van <strong>het</strong> collo < 15.000 0,615.000 < Massa van <strong>het</strong> collo 0,36.4.15.5 Stapelproef : tenzij de vorm van de verpakking <strong>het</strong> stapelen daadwerkelijk onmogelijk maakt, moet <strong>het</strong>monster gedurende 24 uur onderworpen worden aan een drukbelasting die gelijk is aan de grootste vande volgende twee waarden :a) een totaal gewicht gelijk aan vijf maal <strong>het</strong> maximaal gewicht van <strong>het</strong> collo ; enb) <strong>het</strong> equivalent van 13 kPa, vermenigvuldigd met de oppervlakte van de verticale projectie van <strong>het</strong>collo.Deze belasting moet gelijkmatig uitgeoefend worden op twee tegenoverstaande zijden van <strong>het</strong> monster,waarvan er een de basis moet zijn waarop <strong>het</strong> collo normaal rust.6.4.15.6 Penetratieproef : <strong>het</strong> monster wordt op een stijf, vlak en horizontaal oppervlak geplaatst waarvan deverplaatsing tijdens <strong>het</strong> uitvoeren van de proef verwaarloosbaar blijft :a) een staaf met een diameter van 3,2 cm, een uiteinde in de vorm van een halve bol en een massa van6 kg wordt – met zijn lengteas in verticale positie – zo losgelaten boven <strong>het</strong> monster dat zijn uiteindeneerkomt in <strong>het</strong> centrum van <strong>het</strong> zwakste gedeelte van <strong>het</strong> monster en de borghouder raakt indien hijver genoeg doordringt. De vervorming van de staaf moet tijdens <strong>het</strong> uitvoeren van de proefverwaarloosbaar blijven.b) de valhoogte van de staaf, gemeten tussen <strong>het</strong> onderste uiteinde ervan en <strong>het</strong> voorziene inslagpuntop <strong>het</strong> bovenvlak van <strong>het</strong> monster moet 1 m bedragen.6.4.16 Bijkomende beproevingen voor de colli van type A ontworpen voor vloeistoffen en gassenEen monster of afzonderlijke monsters moeten onderworpen worden aan elk van de hierna volgendebeproevingen tenzij aangetoond kan worden dat voor <strong>het</strong> collo in kwestie een van de beproevingenzwaarder is dan de andere; in dat geval moet een monster aan de zwaardere beproeving wordenonderworpen :6.4-9


a) vrije valproef : <strong>het</strong> monster moet zodanig op de trefplaat vallen dat <strong>het</strong> de grootst mogelijke schadeoploopt met betrekking tot de borghouder. De valhoogte, gemeten tussen <strong>het</strong> laagste punt van <strong>het</strong>monster en <strong>het</strong> bovenoppervlak van de trefplaat moet 9 m bedragen. De trefplaat moet beantwoordenaan de definitie in 6.4.14;b) penetratieproef : <strong>het</strong> monster moet onderworpen worden aan de in 6.4.15.6 gespecificeerdebeproeving, behalve dat de valhoogte van 1 m – zoals voorzien in 6.4.15.6 b) – op 1,7 m gebrachtwordt.6.4.17 Beproevingen om aan te tonen dat aan ongevalsomstandigheden tijdens <strong>het</strong> vervoer kan wordenweerstaan6.4.17.1 Het monster moet onderworpen worden aan de cumulatieve gevolgen van de in 6.4.17.2 en 6.4.17.3gespecificeerde beproevingen, uitgevoerd in de aangegeven volgorde. Na deze beproevingen moet <strong>het</strong>monster in kwestie, of een ander monster, onderworpen worden aan de wateronderdompelingsproef ofproeven die in 6.4.17.4 en, in voorkomend geval, in 6.4.18 gespecificeerd worden.6.4.17.2 Mechanische beproeving : de beproeving bestaat uit drie verschillende vrije valproeven. Elk monster moetonderworpen worden aan de van toepassing zijnde vrije valproeven die in 6.4.8.8 of 6.4.11.12gespecificeerd zijn. De volgorde waarin <strong>het</strong> monster aan deze proeven wordt onderworpen moet zodanigzijn dat <strong>het</strong> monster - na de beëindiging van de mechanische beproeving – de beschadigingen heeftopgelopen die tot de grootste schade zullen leiden bij de daaropvolgende thermische beproeving :a) valproef I : <strong>het</strong> monster moet zodanig op de trefplaat vallen dat <strong>het</strong> de grootst mogelijke schadeoploopt; de valhoogte, gemeten tussen <strong>het</strong> laagste punt van <strong>het</strong> monster en <strong>het</strong> bovenoppervlak vande trefplaat moet 9 m bedragen. De trefplaat moet beantwoorden aan de definitie in 6.4.14;b) valproef II : <strong>het</strong> monster moet op een staaf vallen die onbeweeglijk en loodrecht op de trefplaatbevestigd is, en dit zodanig dat de grootst mogelijke schade wordt opgelopen. De valhoogte, gemetentussen <strong>het</strong> voorziene inslagpunt op <strong>het</strong> monster en <strong>het</strong> bovenoppervlak van de staaf moet 1 mbedragen. De staaf moet uit massief zacht staal vervaardigd zijn met een ronde doorsnede van15,0 cm ± 0,5 cm diameter en een lengte van 20 cm, tenzij een langere staaf grotere beschadigingenzou kunnen veroorzaken; in dat geval moet een staaf van voldoende lengte gebruikt worden om degrootst mogelijke schade te veroorzaken. Het bovenste uiteinde van de staaf moet vlak en horizontaalzijn waarbij de rand een krommingsstraal bezit van ter hoogste 6 mm. De trefplaat waarop de staaf isbevestigd, moet beantwoorden aan de definitie in 6.4.14;c) valproef III : <strong>het</strong> monster moet onderworpen worden aan een dynamische verbrijzelingsproef. Daarbijwordt <strong>het</strong> monster zodanig op de trefplaat geplaatst dat <strong>het</strong> de grootst mogelijke schade oploopt doorde val van een massa van 500 kg vanaf 9 m hoogte. De massa moet bestaan uit een massieve plaatuit zacht staal van 1 m x 1 m en moet in horizontale positie vallen. De valhoogte moet gemetenworden tussen <strong>het</strong> onderste vlak van de plaat en <strong>het</strong> hoogste punt van <strong>het</strong> monster. De trefplaatwaarop <strong>het</strong> monster rust, moet beantwoorden aan de definitie in 6.4.14.6.4.17.3 Thermische beproeving : <strong>het</strong> monster moet in thermisch evenwicht zijn voor een omgevingstemperatuurvan 38°C, de zonnestralingsomstandigheden zoals aan gegeven in tabel 6.4.8.6 en de theoretischemaximale warmteproductie in <strong>het</strong> collo door de radioactieve inhoud. Elk van deze parameters mag eenandere waarde hebben voor en tijdens de beproeving, op voorwaarde dat daar op een passende wijzerekening mee wordt gehouden bij de daaropvolgende beoordeling van <strong>het</strong> gedrag van <strong>het</strong> collo.De thermische beproeving bestaat uit :a) de blootstelling van een monster gedurende 30 minuten aan een thermische omgeving die eenwarmteflux overdraagt die ten minste evenwaardig is aan die van een brand van koolwaterstof enlucht; dit in voldoend rustige omgevingsvoorwaarden opdat de gemiddelde emissiecapaciteit tenminste 0,9 bedraagt met vlammen van een gemiddelde temperatuur van ten minste 800°C die <strong>het</strong>monster volledig omsluiten, en een oppervlakte-absorptiecoëfficiënt van 0,8 of elke andere waarde die<strong>het</strong> collo aantoonbaar bezit bij blootstelling aan de genoemde brand, gevolgd doorb) de blootstelling van <strong>het</strong> monster aan een omgevingstemperatuur van 38°C, bij de zoninstralingsomstandighedenzoals aangegeven in tabel 6.4.8.5 en de theoretische maximale warmteproductie in<strong>het</strong> collo door de radioactieve inhoud; dit gedurende een voldoende lange periode opdat detemperatuur overal in <strong>het</strong> monster daalt en/of deze van de aanvankelijke stabiele toestand benadert.Elk van deze parameters mag een andere waarde hebben nadat de verhitting is beëindigd, opvoorwaarde dat daar op een passende wijze rekening mee wordt gehouden bij de daaropvolgendebeoordeling van <strong>het</strong> gedrag van <strong>het</strong> collo.Tijdens en na de beproeving mag <strong>het</strong> monster niet kunstmatig afgekoeld worden, en indien materialen van<strong>het</strong> monster ontbranden moet de brand zich kunnen voortzetten tot hij vanzelf uitdooft.6.4.17.4 Wateronderdompelingsproef : <strong>het</strong> monster moet gedurende minimum 8 uur ten minste 15 m diep in waterondergedompeld worden, in de stand waarin <strong>het</strong> de grootst mogelijke schade zal oplopen. Voor deberekeningen wordt er van uitgegaan dat een uitwendige druk van ten minste 150 kPa (manometerdruk)voldoet.6.4-10


6.4.18 Doorgedreven wateronderdompelingsproef voor de colli van type B(U) en van type B(M) die meerdan 10 5 A 2 bevatten en voor de colli van type CDoorgedreven wateronderdompelingsproef : <strong>het</strong> monster moet gedurende minimum 1 uur ten minste200 m diep in water ondergedompeld worden. Voor de berekeningen wordt er van uitgegaan dat eenuitwendige druk van ten minste 2 MPa (manometerdruk) voldoet.6.4.19 Dichtheidsbeproeving met water voor de colli die splijtstoffen bevatten6.4.19.1 De colli, waarvoor <strong>het</strong> binnendringen of weglekken van water in een omvang die leidt tot de grootstereactiviteit als hypothese werd aangenomen voor de beoordeling op basis van 6.4.11.7 t/m 6.4.11.12,worden van deze beproeving uitgezonderd.6.4.19.2 Vooraleer <strong>het</strong> monster aan de hieronder gespecificeerde dichtheidsbeproeving met water wordtonderworpen, moet <strong>het</strong> de in 6.4.17.2 b) gespecificeerde beproeving ondergaan, vervolgens die welke ina) of c) van 6.4.17.2 is gespecificeerd – overeenkomstig de voorschriften van 6.4.11.12 – en dan de in6.4.17.3 gespecificeerde beproeving.6.4.19.3 Het monster moet gedurende minimum 8 uur en ten minste 0,9 m diep in water ondergedompeld wordenin de stand die <strong>het</strong> binnendringen maximaal mogelijk maakt.6.4.20 Beproevingen voor de colli van type C6.4.20.1 De monsters moeten onderworpen worden aan de gevolgen van elk van de onderstaande opeenvolgingvan beproevingen, uitgevoerd in de aangegeven volgorde :a) de in 6.4.17.2 a) en c) en in 6.4.20.2 en 6.4.20.3 gespecificeerde beproevingen; enb) de in 6.4.20.4 gespecificeerde beproeving.Voor elk van de in a) en b) gegeven opeenvolging van beproevingen mogen verschillende monstersgebruikt worden.6.4.20.2 Perforatie/scheurbeproeving : <strong>het</strong> monster moet onderworpen worden aan de beschadigende effecten vaneen volle staaf uit zacht staal. De oriëntatie van de staaf ten opzichte van <strong>het</strong> oppervlak van <strong>het</strong> monstermoet zo gekozen worden dat die na afloop van de in 6.4.20.1 a) voorziene opeenvolging vanbeproevingen de meeste schade veroorzaakt :a) <strong>het</strong> monster, dat een collo vertegenwoordigt waarvan de massa kleiner is dan 250 kg, wordt op eentrefplaat geplaatst en geraakt door een staaf met een massa van 250 kg die valt van een hoogte van3 m boven <strong>het</strong> voorzien inslagpunt. Bij deze beproeving is de staaf een cylinder van 20 cm diameter ;<strong>het</strong> uiteinde van de staaf dat op dat <strong>het</strong> monster inslaat is een afgeknotte kegel van 30 cm hoog, metaan de top een diameter van 2,5 cm en met een rand die afgerond is tot een straal van ten hoogste6 mm.. De trefplaat waarop <strong>het</strong> monster is geplaatst, moet beantwoorden aan de definitie in 6.4.14;b) voor de monsters met een massa van ten minste 250 kg moet basis van de staaf op een trefplaatbevestigd zijn en moet <strong>het</strong> monster op de staaf vallen. De valhoogte, gemeten tussen <strong>het</strong> voorzieneinslagpunt op <strong>het</strong> monster en <strong>het</strong> bovenste uiteinde van de staaf moet 3 m bedragen. De staaf dientvoor deze beproeving dezelfde eigenschappen en afmetingen te bezitten als deze die in a) zijnaangegeven, behalve dat zijn lengte en massa dusdanig moeten zijn dat de grootst mogelijke schadeaan <strong>het</strong> monster wordt veroorzaakt. De trefplaat waarop de staaf is bevestigd, moet beantwoordenaan de definitie in 6.4.14.6.4.20.3 Verzwaarde thermische beproeving : de voorwaarden voor deze beproeving zijn deze die in 6.4.17.3gespecificeerd zijn, behalve dat de blootstelling aan de thermische omgeving 60 minuten moet duren.6.4.20.4 Weerstandsbeproeving tegen impact : <strong>het</strong> monster moet onderworpen worden aan een impact op eentrefplaat bij een snelheid van niet minder dan 90 m/s en in een oriëntatie die de meeste schadeveroorzaakt. De trefplaat moet beantwoorden aan de definitie in 6.4.14, zij <strong>het</strong> dat haar oppervlak om <strong>het</strong>even welke oriëntatie mag hebben zolang <strong>het</strong> maar verticaal staat op <strong>het</strong> traject van <strong>het</strong> monster.6.4.21 Beproeving voor de verpakkingen die ontworpen zijn om ten minste 0,1 kg uraanhexafluoride tebevatten6.4.21.1 Iedere verpakking die gebouwd wordt, haar bedrijfs- en haar structuuruitrusting moeten – <strong>het</strong>zijgezamenlijk <strong>het</strong>zij afzonderlijk – onderworpen worden aan een initiële controle alvorens voor <strong>het</strong> eerst indienst te worden genomen en aan periodieke controles. Deze controles moeten uitgevoerd engeattesteerd worden in overeenstemming met de bevoegde overheid.6.4.21.2 De initiële controle bestaat uit <strong>het</strong> nazicht van de constructiekenmerken, een structurele beproeving, eendichtheidsbeproeving, een bepaling van de waterinhoud en een nazicht van de goede werking van debedrijfsuitrusting.6.4.21.3 De periodieke controles bestaan uit een visueel nazicht, een structurele beproeving, eendichtheidsbeproeving en een nazicht van de goede werking van de bedrijfsuitrusting. Het interval tussende periodieke controles bedraagt ten hoogste vijf jaar. De verpakkingen die binnen deze termijn van vijfjaar niet gecontroleerd werden moeten vóór <strong>het</strong> vervoer onderzocht worden volgens een door de6.4-11


evoegde overheid goedgekeurd programma. Ze mogen pas opnieuw gevuld worden nadat <strong>het</strong> volledigprogramma voor de periodieke controles is afgewerkt.6.4.21.4 Het nazicht van de constructiekenmerken moet aantonen dat de specificaties van <strong>het</strong> constructietype envan <strong>het</strong> fabricageprogramma nageleefd werden.6.4.21.5 Voor de initiële structurele beproeving moeten de verpakkingen, die ontworpen zijn om ten minste 0,1 kguraanhexafluoride te bevatten, onderworpen worden aan een hydraulische drukproef bij een inwendigedruk van ten minste 1,38 MPa (13,8 bar); indien de beproevingsdruk lager is dan 2,76 MPa (27,6 bar) isvoor <strong>het</strong> model echter een multilaterale goedkeuring vereist. Voor de verpakkingen die onderworpenworden aan een herbeproeving mag – onder voorbehoud van multilaterale goedkeuring – een anderegelijkwaardige niet-destructieve methode toegepast worden.6.4.21.6 De dichtheidsbeproeving moet uitgevoerd worden volgens een methode die lekken in de borghouder kanaantonen met een gevoeligheid van 0,1 Pa.liter/s (10 -6 bar.liter/s).6.4.21.7 De inhoud van de verpakkingen in liter moet vastgesteld worden met een nauwkeurigheid van ± 0,25% bijeen referentietemperatuur van 15°C. Het volume moet op <strong>het</strong> kenplaatje aangegeven worden zoalsvoorgeschreven in 6.4.21.8.6.4.21.8 Elke verpakking moet voorzien zijn van een plaat uit corrosievast metaal die op een gemakkelijktoegankelijke plaats duurzaam is bevestigd. De bevestigingswijze van deze plaat mag de sterkte van deverpakking niet nadelig beïnvloeden. Op de plaat moeten ten minste de hierna volgende gegevensingeslagen of op andere vergelijkbare wijze aangebracht zijn :- goedkeuringsnummer;- serienummer van de fabrikant (fabricagenummer);- maximale bedrijfsdruk (manometerdruk);- beproevingsdruk (manometerdruk);- inhoud : uraanhexafluoride;- inhoud in liter;- maximaal toelaatbare vulmassa uraanhexafluoride;- tarra;- datum (maand, jaar) van de initiële controle en van de laatste periodieke controle;- waarmerk van de deskundige die de beproevingen heeft verricht.6.4.22 Goedkeuring van de modellen van colli en van de stoffen6.4.22.1 De modellen van de colli die 0,1 kg of meer uraanhexafluoride bevatten worden als volgt goedgekeurd :a) voor elk model dat voldoet aan de voorschriften van 6.4.6.4 is een multilaterale goedkeuring vereist;b) voor elk model dat voldoet aan de voorschriften van 6.4.6.1 tot en met 6.4.6.3 is een unilateralegoedkeuring door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van herkomst van <strong>het</strong> model vereist, tenzijelders door <strong>het</strong> RID een multilaterale goedkeuring wordt vereist.;6.4.22.2 Voor elk model van collo van type B(U) en van type C is een unilaterale goedkeuring vereist, behalve:a) voor een model van collo voor splijtstoffen dat tevens onderworpen is aan de voorschriften van6.4.22.4, 6.4.23.7 en 5.1.5.2.1, waarvoor een multilaterale goedkeuring vereist is; enb) voor een model van collo van type B(U) voor weinig verspreidbare radioactieve stoffen, waarvoor eenmultilaterale goedkeuring vereist is.6.4.22.3 Voor alle modellen van colli van type B(M) – met inbegrip van die voor splijtstoffen die tevens onderworpenzijn aan de voorschriften van 6.4.22.4, 6.4.23.7 en 5.1.5.2.1, en die voor weinig verspreidbare radioactievestoffen – is een multilaterale goedkeuring vereist.6.4.22.4 Voor alle modellen van colli voor splijtstoffen, die niet overeenkomstig 6.4.11.2 vrijgesteld zijn van devoorschriften die specifiek van toepassing zijn op colli die splijtstoffen bevatten, is een multilateralegoedkeuring vereist.6.4.22.5 Voor de modellen van radioactieve stoffen in speciale toestand is een unilaterale goedkeuring vereist.Voor de modellen van weinig verspreidbare radioactieve stoffen is een multilaterale goedkeuring vereist(zie ook 6.4.23.8).6.4.22.6 Elk model van collo dat een unilaterale goedkeuring vereist en op punt gesteld wordt in een land die RID-<strong>Verdrag</strong>staat is, moet goedgekeurd worden door de bevoegde overheid van dat land. Indien <strong>het</strong> land waar<strong>het</strong> collo werd ontworpen geen RID-<strong>Verdrag</strong>staat is, is <strong>het</strong> vervoer mogelijk op voorwaarde :6.4-12


a) dat dit land een certificaat aflevert dat verklaart dat <strong>het</strong> model van collo voldoet aan de technischevoorschriften van <strong>het</strong> RID en deze verklaring gevalideerd wordt door de bevoegde overheid van deeerste RID-<strong>Verdrag</strong>staat die door de zending wordt aangedaan;b) dat – indien geen certificaat afgeleverd werd en geen goedkeuring door een RID-<strong>Verdrag</strong>staat bestaatvan dit model van collo – <strong>het</strong> model van collo goedgekeurd wordt door de bevoegde overheid van deeerste RID-<strong>Verdrag</strong>staat die door de zending wordt aangedaan.6.4.22.7 Zie 1.6.6 voor de modellen, goedgekeurd in uitvoering van de overgangsmaatregelen.6.4.23 Aanvragen tot goedkeuring en goedkeuringen met betrekking tot <strong>het</strong> vervoer van radioactievestoffen6.4.23.1 (Voorbehouden)6.4.23.2 De aanvraag tot goedkeuring van een zending moet <strong>het</strong> volgende vermelden :a) de periode, met betrekking tot de zending, waarvoor de goedkeuring wordt aangevraagd;b) de werkelijke radioactieve inhoud, de voorziene vervoerswijzen, <strong>het</strong> voertuigtype en de waarschijnlijkeof voorziene reisweg;c) de wijze waarop de speciale voorzorgsmaatregelen en de voorgeschreven speciale administratieve ofanderee handelingen zullen worden uitgevoerd die in de overeenkomstig 5.1.5.2.1 afgeleverdegoedkeuringscertificaten voor <strong>het</strong> model van collo voorzien zijn.6.4.23.3 De aanvragen tot goedkeuring van een zending op grond van een speciale regeling moeten alleinlichtingen omvatten die nodig zijn om de bevoegde overheid ervan te overtuigen dat <strong>het</strong> algemeenveiligheidsniveau van <strong>het</strong> vervoer ten minste gelijkwaardig is aan <strong>het</strong> niveau dat bereikt zou worden indienalle van toepassing zijnde voorschriften van <strong>het</strong> RID nageleefd werden, en :a) uiteenzetten in welke mate en omwille van welke redenen de zending niet in algeheleovereenstemming met de van toepassing zijnde voorschriften van <strong>het</strong> RID kan plaatsvinden; enb) de speciale voorzorgsmaatregelen of voorgeschreven speciale administratieve of andere handelingenvermelden, die tijdens <strong>het</strong> vervoer zullen uitgevoerd worden om te compenseren voor <strong>het</strong> niet conformzijn aan de van toepassing zijnde voorschriften van <strong>het</strong> RID.6.4.23.4 De aanvraag tot goedkeuring van colli van type B(U) of van type C moet <strong>het</strong> volgende omvatten :a) een gedetailleerde beschrijving van de voorziene radioactieve inhoud, die onder meer zijn fysisc<strong>het</strong>oestand, zijn chemische vorm en de aard van de uitgezonden straling aangeeft;b) een gedetailleerd ontwerp van <strong>het</strong> model, dat de volledige constructietekeningen omvat en de lijstenvan de materialen en van de fabricagemethodes die zullen gebruikt worden;c) een verslag van de beproevingen die uitgevoerd werden en van hun resultaten, of <strong>het</strong> viaberekeningen of andere methodes verkregen bewijs dat <strong>het</strong> model voldoet aan de van toepassingzijnde voorschriften;d) de vooropgestelde gebruiks- en onderhoudsinstructies voor de verpakking;e) indien <strong>het</strong> collo ontworpen is om te weerstaan aan een normale maximale bedrijfsdruk van meer dan100 kPa (manometerdruk), de specificaties, de te nemen monsters en de uit te voeren beproevingenvoor wat betreft de materialen die voor de constructie van de borghouder worden gebruikt;f) wanneer de voorziene radioactieve inhoud bestraalde brandstof is, een opgave en verrechtvaardigingvan elke hypothese in de veiligheidsanalyse <strong>betreffende</strong> de eigenschappen van de brandstof en eenbeschrijving van de maatregelen die eventueel voor de verzending moeten getroffen worden zoalsvoorzien in 6.4.11.4 b);g) alle speciale bepalingen voor de stuwing die nodig zijn om de goede afvoer van warmte uit <strong>het</strong> collo teverzekeren, rekening houdend met de diverse vervoerswijzen die zullen gebruikt worden en met <strong>het</strong>type van <strong>het</strong> voertuig of van de container;h) een reproduceerbare afbeelding van de opbouw van <strong>het</strong> collo, waarvan de afmetingen niet groter zijndan 21 cm x 30 cm; eni) een omschrijving van <strong>het</strong> van toepassing zijnd kwaliteitsborgingsprogramma, conform 1.7.3.6.4.23.5 De aanvraag tot goedkeuring van een model van colli van type B(M) moet – naast de in 6.4.23.4 vereistealgemene gegevens voor de colli van type B(U) – bovendien <strong>het</strong> volgende omvatten :a) de lijst van de in 6.4.7.5, 6.4.8.5, 6.4.8.6 en 6.4.8.9 t/m 6.4.8.15 genoemde voorschriften waaraan <strong>het</strong>collo niet voldoet;b) alle bijkomende handelingen, waarvan wordt voorgesteld om deze tijdens <strong>het</strong> vervoer uit te voeren,die niet voorzien zijn in <strong>het</strong> RID maar die noodzakelijk zijn om de veiligheid van <strong>het</strong> collo tegaranderen of om de in a) geviseerde tekortkomingen te compenseren;6.4-13


c) een verklaring met betrekking tot eventuele beperkingen inzake de vervoerswijze en inzake debijzondere modaliteiten bij <strong>het</strong> laden, <strong>het</strong> vervoer, <strong>het</strong> lossen of de behandeling; end) de maximale en minimale omgevingsvoorwaarden (temperatuur, zonnestraling), die verondersteldworden om gedurende <strong>het</strong> vervoer te kunnen voorkomen en waarmee bij <strong>het</strong> model rekening isgehouden.6.4.23.6 De aanvraag tot goedkeuring van modellen van colli die 0,1 kg of meer uraanhexafluoride bevatten moetalle inlichtingen omvatten die vereist zijn om aan de bevoegde overheid aan te tonen dat <strong>het</strong> modelvoldoet aan de ter zake doende voorschriften van 6.4.6.1, en van een beschrijving van <strong>het</strong> van toepassingzijnd kwaliteitsborgingsprogramma conform 1.7.36.4.23.7 De aanvraag tot goedkeuring van modellen van colli die splijtstoffen bevatten moet alle inlichtingenomvatten die vereist zijn om aan de bevoegde overheid aan te tonen dat <strong>het</strong> model voldoet aan de terzake doende voorschriften van 6.4.11.1, en van een beschrijving van <strong>het</strong> van toepassing zijndkwaliteitsborgingsprogramma conform 1.7.3.6.4.23.8 De aanvragen tot goedkeuring van de modellen voor radioactieve stoffen in speciale toestand en van demodellen voor weinig verspreidbare radioactieve stoffen moeten <strong>het</strong> volgende omvatten :a) de gedetailleerde beschrijving van de radioactieve stoffen of – indien <strong>het</strong> een capsule betreft – van deinhoud; men moet onder meer de fysische toestand en de chemische vorm aangeven;b) <strong>het</strong> gedetailleerd ontwerp van <strong>het</strong> model van de capsule die gebruikt zal worden;c) een verslag van de beproevingen die uitgevoerd werden en van hun resultaten, of <strong>het</strong> viaberekeningen verkregen bewijs dat de radioactieve stoffen kunnen voldoen aan de prestatienormen,of elk ander bewijs waaruit blijkt dat de radioactieve stoffen in speciale toestand of de weinigverspreidbare radioactieve stoffen voldoen aan de van toepassing zijnde voorschriften van <strong>het</strong> RID;d) de beschrijving van <strong>het</strong> van toepassing zijnd kwaliteitsborgingsprogramma conform 1.7.3; ene) alle voorgestelde maatregelen voorafgaand aan de verzending van radioactieve stoffen in specialetoestand of van weinig verspreidbare radioactieve stoffen.6.4.23.9 Ieder goedkeuringscertificaat dat afgegeven wordt door een bevoegde overheid, moet voorzien zijn vaneen kenmerk. Dit kenmerk zal de volgende veralgemeende vorm aannemen :Identificatie van <strong>het</strong> land / nummer / code van <strong>het</strong> typea) Onder voorbehoud van <strong>het</strong> gestelde in 6.4.23.10 b) bestaat de identificatie van <strong>het</strong> land 1 uit deidentificatieletters die voor <strong>het</strong> internationaal wegverkeer van voertuigen toegekend zijn aan <strong>het</strong> landdat <strong>het</strong> certificaat aflevert.b) Het nummer wordt toegekend door de bevoegde overheid; <strong>het</strong> moet uniek en specifiek zijn voor eenwelbepaald model of zending. Het kenmerk voor de goedkeuring van de zending moet via eenduidelijk verband af te leiden zijn uit <strong>het</strong> kenmerk voor de goedkeuring van <strong>het</strong> model.c) De volgende codes van <strong>het</strong> type moeten in de aangegeven volgorde gebruikt worden om <strong>het</strong> typegoedkeuringscertificaat te identificeren :AFB(U)B(M)CIFSLDTXModel van collo van type A voor splijtstoffenModel van collo van type B(U) [B(U) F voor splijtstoffen]Model van collo van type B(M) [B(M) F voor splijtstoffen]Model van collo van type C (CF voor splijtstoffen)Model van industrieel collo voor splijtstoffenRadioactieve stoffen in speciale toestandWeinig verspreidbare radioactieve stoffenZendingSpeciale regeling.In <strong>het</strong> geval van modellen van collo voor uraanhexafluoride, niet-splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld,waarvoor geen van de bovenstaande codes van toepassing is, moeten de volgende codes van <strong>het</strong>type gebruikt worden :H(U)H(M)Unilaterale goedkeuringMultilaterale goedkeuringd) Het symbool "-96" moet toegevoegd worden aan de code van <strong>het</strong> type in de anderegoedkeuringscertificaten voor modellen van colli en radioactieve stoffen in speciale toestand dan die1Zie <strong>Verdrag</strong> van Wenen over <strong>het</strong> wegverkeer (1968).6.4-14


welke afgegeven worden op grond van overgangsvoorschriften van 1.6.6.2 en 1.6.6.3, en in degoedkeuringscertificaten voor modellen van weinig verspreidbare radioactieve stoffen.6.4.23.10 De code van <strong>het</strong> type moet als volgt gebruikt worden :a) Elk certificaat en elk collo moet voorzien zijn van <strong>het</strong> gepast kenmerk, dat de in 6.4.23.9 a), b), c) end) aangegeven symbolen omvat. Bij de colli moet evenwel enkel de code van <strong>het</strong> type van model – invoorkomend geval met inbegrip van <strong>het</strong> symbool "-96" – na de tweede schuine streep voorkomen; ditwil zeggen dat de letters "T" en "X" niet zullen voorkomen in <strong>het</strong> kenmerk dat op <strong>het</strong> collo wordtaangebracht, mogen voorkomen. Wanneer de goedkeuringscertificaten van <strong>het</strong> model en van deverzending gecombineerd zijn, moeten de van toepassing zijnde codes van <strong>het</strong> type niet herhaald teworden. Bijvoorbeeld :A/132/B(M)F-96 :A/132/B(M)F-96T:A/137/X :A/139/IF-96 :A/145/H(U)-96 :model van collo van type B(M), goedgekeurd voor splijtstoffen, waarvoor eenmultilaterale goedkeuring vereist is en waaraan de bevoegde overheid vanOostenrijk modelnummer 132 toegekend heeft (moet zowel op <strong>het</strong> collo als in <strong>het</strong>goedkeuringscertificaat voor <strong>het</strong> model van collo geplaatst worden);goedkeuring van zending, afgeleverd voor een collo dat <strong>het</strong> hierbovenaangegeven kenmerk draagt (moet alleen op <strong>het</strong> certificaat aangegeven worden);goedkeuring van een speciale regeling, afgeleverd door de bevoegde overheidvan Oostenrijk, waaraan modelnummer 137 is toegekend (moet alleen op <strong>het</strong>certificaat aangegeven worden);model van een industrieel collo voor splijtstoffen, goedgekeurd door de bevoegdeoverheid van Oostenrijk, waaraan modelnummer 139 is toegekend (moet zowelop <strong>het</strong> collo als in <strong>het</strong> goedkeuringscertificaat voor <strong>het</strong> model van collo geplaatstworden);model van collo voor splijtbaar, vrijgesteld uraanhexafluoride, goedgekeurd doorde bevoegde overheid van Oostenrijk, waaraan modelnummer 145 is toegekend(moet zowel op <strong>het</strong> collo als in <strong>het</strong> goedkeuringscertificaat voor <strong>het</strong> model vancollo geplaatst worden);b) Wanneer de multilaterale goedkeuring plaatsvindt onder de vorm van een geldigverklaringovereenkomstig 6.4.23.16, wordt alleen <strong>het</strong> kenmerk gebruikt dat door <strong>het</strong> land van oorsprong van <strong>het</strong>model van collo of van zending is toegekend. Indien de multilaterale goedkeuring aanleiding geeft tot<strong>het</strong> afleveren van certificaten door opeenvolgende landen, moet elk certificaat voorzien zijn van <strong>het</strong>gepast kenmerk en moet <strong>het</strong> collo, waarvan <strong>het</strong> model op deze wijze is goedgekeurd, van alledes<strong>betreffende</strong> kenmerken voorzien zijn. Bijvoorbeeld :A/132/B(M)F-96CH/28/B(M)F-96zou <strong>het</strong> kenmerk zijn van een collo dat oorspronkelijk door Oostenrijk goedgekeurd werd en daarnadoor Zwitserland met een afzonderlijk certificaat. Andere kenmerken zouden op gelijkaardige wijze op<strong>het</strong> collo aangebracht worden.c) De herziening van een certificaat moet tussen haakjes na <strong>het</strong> kenmerk op <strong>het</strong> certificaat aangegevenworden. Derhalve geeft A/132/B(M)F-96 (Rev. 2) aan dat <strong>het</strong> gaat over de tweede herziening van <strong>het</strong>goedkeuringscertificaat voor <strong>het</strong> model van collo, afgeleverd door Oostenrijk, terwijl A/132/B(M)F-96(Rev. 0) aangeeft dat <strong>het</strong> de eerste uitgifte betreft van een goedkeuringscertificaat voor een modelvan collo door Oostenrijk. Bij de eerste uitgifte van een certificaat is de aanduiding tussen haakjesfacultatief en kunnen ook andere uitdrukkingen, zoals "eerste uitgifte", in plaats van “Rev. 0” gebruiktworden. Een herzien certificaatnummer kan uitsluitend toegekend worden door <strong>het</strong> land dat <strong>het</strong>oorspronkelijk nummer heeft toegekend;d) Andere letters en cijfers (die een nationaal reglement kan voorschrijven) mogen tussen haakjes aan<strong>het</strong> einde van <strong>het</strong> kenmerk toegevoegd worden. Bijvoorbeeld A/132/B(M)F-96(SP503);e) Het is niet nodig om <strong>het</strong> kenmerk op de verpakking bij iedere herziening van <strong>het</strong> certificaat voor <strong>het</strong>model te wijzigen. Dergelijke wijzigingen moeten alleen aangebracht worden wanneer de herzieningvan <strong>het</strong> certificaat voor <strong>het</strong> model van collo een wijziging omvat van de code van <strong>het</strong> type van <strong>het</strong>model van collo, na de tweede schuine streep.6.4.23.11 Elk goedkeuringscertificaat dat door een bevoegde overheid wordt afgeleverd voor radioactieve stoffen inspeciale toestand of weinig verspreidbare radioactieve stoffen, moet de volgende inlichtingen omvatten :a) <strong>het</strong> type van <strong>het</strong> certificaat;b) <strong>het</strong> kenmerk toegekend door de bevoegde overheid;c) de datum van aflevering en de vervaldatum;d) de lijst van de van toepassing zijnde nationale en <strong>internationale</strong> reglementen, met de vermelding vande herziening van de "Regulations for the Safe Transport of Radioactive Materials" van de IAEA6.4-15


waarop de goedkeuring van de radioactieve stoffen in speciale toestand of de weinig verspreidbareradioactieve stoffen gebaseerd is;e) de identificatie van de radioactieve stoffen in speciale toestand of van de weinig verspreidbareradioactieve stoffen;f) de beschrijving van de radioactieve stoffen in speciale toestand of van de weinig verspreidbareradioactieve stoffen;g) de specificaties van <strong>het</strong> model voor de radioactieve stoffen in speciale toestand of voor de weinigverspreidbare radioactieve stoffen, met eventueel een verwijzing naar tekeningen;h) de specificatie van de radioactieve inhoud, met opgave van de activiteiten, en eventueel de fysisc<strong>het</strong>oestand en de chemische vorm;i) de beschrijving van <strong>het</strong> van toepassing zijnde kwaliteitsborgingsprogramma conform 1.7.3;j) een verwijzing naar de door de aanvrager verschafte inlichtingen met betrekking tot de specialemaatregelen die voor de verzending moeten getroffen worden;k) de naam van de aanvrager indien de bevoegde overheid dit nodig acht;l) de handtekening en de naam van de ambtenaar die <strong>het</strong> certificaat aflevert.6.4.23.12 Elk goedkeuringscertificaat dat door een bevoegde overheid wordt afgeleverd voor een speciale regelingmoet de volgende inlichtingen omvatten :a) <strong>het</strong> type van <strong>het</strong> certificaat;b) <strong>het</strong> kenmerk toegekend door de bevoegde overheid;c) de datum van aflevering en de vervaldatum;d) de vervoerswijze(n);e) de eventuele beperkingen met betrekking tot de vervoerswijzen, <strong>het</strong> type van <strong>het</strong> voertuig of van decontainer, en de nodige instructies met betrekking tot de reisweg;f) de lijst van de van toepassing zijnde nationale en <strong>internationale</strong> reglementen, met de vermelding vande herziening van de "Regulations for the Safe Transport of Radioactive Materials" van de IAEAwaarop de goedkeuring van de speciale regeling gebaseerd is;g) de volgende verklaring :"Dit certificaat ontheft de afzender niet van de verplichting om de voorschriften na te leven dieuitgevaardigd zijn door de overheden van de landen op wier grondgebied <strong>het</strong> collo zal vervoerdworden."h) verwijzingen naar certificaten afgeleverd voor andere radioactieve inhouden, naar de validatie dooreen andere bevoegde overheid of naar aanvullende technische gegevens of informatie, zoals nodiggeacht door de bevoegde overheid;i) de beschrijving van de verpakking door te refereren naar tekeningen of naar de beschrijving van <strong>het</strong>model. Indien de bevoegde overheid <strong>het</strong> nodig acht, moet ook een reproduceerbare afbeelding vanten hoogste 21 cm x 30 cm geleverd worden die de opbouw van <strong>het</strong> collo weergeeft, samen met eenkorte beschrijving van de verpakking die de vermelding van de constructiematerialen, de bruto massa,de algemene buitenafmetingen en <strong>het</strong> uiterlijk omvat;j) een specificatie van de toegelaten radioactieve inhoud, met opgave van de beperkingen inzake deradioactieve inhoud die niet vanzelfsprekend zijn door de aard van de verpakking. Men moet ondermeer de fysische toestand en chemische vorm vermelden, de activiteiten (in voorkomend geval metinbegrip van die van de verschillende isotopen), de hoeveelheden in gram (voor de splijtstoffen of voorieder splijtbaar nuclide, in voorkomend geval) en activiteiten in voorkomend geval of <strong>het</strong> gaat omradioactieve stoffen in speciale toestand of weinig verspreidbare radioactieve stoffen;k) bovendien, voor de colli die splijtstoffen bevatten :i) een gedetailleerde beschrijving van de toegelaten radioactieve inhoud;ii)de waarde van de criticaliteits-veiligheidsindex (CSI);iii) een verwijzing naar de documentatie die de veiligheid van de inhoud ten aanzien van criticaliteitaantoont;iv) alle speciale karakteristieken die toelaten om uit te gaan van de afwezigheid van water inbepaalde lege ruimtes bij de evaluatie van de criticaliteit;v) elke schatting [gebaseerd op 6.4.11.4 b)] die toelaat om een verminderde neutronenvermenigvuldigingaan te nemen bij de criticaliteitsbepaling op basis van de gegevens<strong>betreffende</strong> de feitelijke bestraling; en6.4-16


vi) <strong>het</strong> bereik van omgevingstemperaturen waarvoor de speciale regeling is goedgekeurd;l) een gedetailleerde opsomming van alle bijkomende handelingen die vereist zijn voor devoorbereiding, <strong>het</strong> laden, <strong>het</strong> transport, <strong>het</strong> lossen en de behandeling van de zending, met inbegripvan de speciale voorzieningen die in verband met de stuwage dienen getroffen te worden teneindeeen veilige afvoer van de warmte te verzekeren;m) de redenen waarom <strong>het</strong> een speciale regeling betreft, indien de bevoegde overheid dit nodig acht;n) de opgave van de toe te passen compenserende maatregelen als gevolg van <strong>het</strong> feit dat <strong>het</strong> vervoerplaatsvindt onder speciale regeling;o) een verwijzing naar de door de aanvrager geleverde inlichtingen in verband met <strong>het</strong> gebruik van deverpakking of de speciale maatregelen die vóór de verzending moeten getroffen worden;p) een verklaring <strong>betreffende</strong> de omgevingsomstandigheden die vooropgesteld zijn bij de uitwerking van<strong>het</strong> model, indien deze omstandigheden niet overeenstemmen met die welke al naargelang <strong>het</strong> gevalin 6.4.8.5, 6.4.8.6 en 6.4.8.15 zijn aangegeven;q) de te nemen maatregelen in geval van nood die door de bevoegde overheid nodig worden geacht;r) een beschrijving van <strong>het</strong> van toepassing zijnde kwaliteitsborgingsprogramma conform 1.7.3;s) de naam van de aanvrager en van de vervoerder indien de bevoegde overheid dit nodig acht;t) de handtekening en de naam van de ambtenaar die <strong>het</strong> certificaat aflevert.6.4.23.13 Elk goedkeuringscertificaat door een bevoegde overheid wordt afgeleverd voor een zending, moet devolgende inlichtingen omvatten :a) <strong>het</strong> type van <strong>het</strong> certificaat;b) <strong>het</strong> kenmerk of de kenmerken toegekend door de bevoegde overheid;c) de datum van aflevering en de vervaldatum;d) de lijst van de van toepassing zijnde nationale en <strong>internationale</strong> reglementen, met de vermelding vande herziening van de "Regulations for the Safe Transport of Radioactive Materials" van de IAEAwaarop de goedkeuring van de zending gebaseerd is;e) de eventuele beperkingen met betrekking tot de vervoerswijzen, <strong>het</strong> type van <strong>het</strong> voertuig of van decontainer, en de nodige instructies met betrekking tot de reisweg;f) de volgende verklaring :"Dit certificaat ontheft de afzender niet van de verplichting om de voorschriften na te leven dieuitgevaardigd zijn door de overheden van de landen op wier grondgebied <strong>het</strong> collo zal vervoerdworden."g) een gedetailleerde opsomming van alle bijkomende handelingen die vereist zijn voor devoorbereiding, <strong>het</strong> laden, <strong>het</strong> transport, de stouwing, <strong>het</strong> lossen en de behandeling van de zending,met inbegrip van de speciale voorzieningen die in verband met de stuwage dienen getroffen teworden teneinde een veilige afvoer van de warmte te verzekeren of de veiligheid ten aanzien van decriticaliteit te handhaven;h) een verwijzing naar de door de aanvrager geleverde inlichtingen in verband met de specialemaatregelen die vóór de verzending moeten getroffen worden;i) een verwijzing naar <strong>het</strong> of de van toepassing zijnde goedkeuringscertifica(a)t(en) voor <strong>het</strong> model;j) een specificatie van de reëele radioactieve inhoud, met opgave van de beperkingen inzake deradioactieve inhoud die niet vanzelfsprekend zijn door de aard van de verpakking. Men moet ondermeer de fysische toestand en chemische vorm vermelden, de totale activiteiten (in voorkomend gevalmet inbegrip van die van de verschillende isotopen), de hoeveelheden in gram (voor de splijtstoffen ofvoor ieder splijtbaar nuclide, in voorkomend geval) en activiteiten in voorkomend geval of <strong>het</strong> gaat omradioactieve stoffen in speciale toestand of weinig verspreidbare radioactieve stoffen;k) de te nemen maatregelen in geval van nood die door de bevoegde overheid nodig worden geacht;l) een beschrijving van <strong>het</strong> van toepassing zijnde kwaliteitsborgingsprogramma conform 1.7.3;m) de naam van de aanvrager indien de bevoegde overheid dit nodig acht;n) de handtekening en de naam van de ambtenaar die <strong>het</strong> certificaat aflevert.6.4.23.14 Elk goedkeuringscertificaat dat door een bevoegde overheid wordt afgeleverd voor een model van collomoet de volgende inlichtingen omvatten :a) <strong>het</strong> type van <strong>het</strong> certificaat;b) <strong>het</strong> kenmerk toegekend door de bevoegde overheid;6.4-17


c) de datum van aflevering en de vervaldatum;d) in voorkomend geval de eventuele beperkingen met betrekking tot de vervoerswijzen;e) de lijst van de van toepassing zijnde nationale en <strong>internationale</strong> reglementen, met de vermelding vande herziening van de "Regulations for the Safe Transport of Radioactive Materials" van de IAEAwaarop de goedkeuring van <strong>het</strong> model gebaseerd is;f) de volgende verklaring :"Dit certificaat ontheft de afzender niet van de verplichting om de voorschriften na te leven dieuitgevaardigd zijn door de overheden van de landen op wier grondgebied <strong>het</strong> collo zal vervoerdworden."g) verwijzingen naar certificaten afgeleverd voor andere radioactieve inhouden, naar de validatie dooreen andere bevoegde overheid of naar aanvullende technische gegevens of informatie, zoals nodiggeacht door de bevoegde overheid;h) Een verklaring waarin de zending wordt goedgekeurd, wanneer de goedkeuring van de verzending isvereist conform 5.1.5.1.2 en wanneer een dergelijke verklaring nodig wordt geachti) de identificatie van de verpakking;j) de beschrijving van de verpakking door te refereren naar tekeningen of naar de beschrijving van <strong>het</strong>model. Indien de bevoegde overheid <strong>het</strong> nodig acht, moet ook een reproduceerbare afbeelding vanten hoogste 21 cm x 30 cm geleverd worden die de opbouw van <strong>het</strong> collo weergeeft, samen met eenkorte beschrijving van de verpakking die de vermelding van de constructiematerialen, de bruto massa,de algemene buitenafmetingen en <strong>het</strong> uiterlijk omvat;k) de beschrijving van <strong>het</strong> model door te refereren naar tekeningen;l) een specificatie van de toegelaten radioactieve inhoud, met opgave van de beperkingen inzake deradioactieve inhoud die niet vanzelfsprekend zijn door de aard van de verpakking. Men moet ondermeer de fysische toestand en chemische vorm vermelden, de activiteiten (in voorkomend geval metinbegrip van die van de verschillende isotopen), de hoeveelheden in gram (voor de splijtstoffen of voorieder splijtbaar nuclide, in voorkomend geval) en activiteiten in voorkomend geval of <strong>het</strong> gaat omradioactieve stoffen in speciale toestand of weinig verspreidbare radioactieve stoffen;m) een beschrijving van de borghouder;n) bovendien, voor de colli die splijtstoffen bevatten :i) een gedetailleerde beschrijving van de toegelaten radioactieve inhoud;ii)een beschrijving van <strong>het</strong> isolatiesysteem;iii) de waarde van de criticaliteits-veiligheidsindex (CSI);iv) een verwijzing naar de documentatie die de veiligheid van de inhoud ten aanzien van criticaliteitaantoont;v) alle speciale karakteristieken die toelaten om uit te gaan van de afwezigheid van water inbepaalde lege ruimtes bij de evaluatie van de criticaliteit;vi) elke schatting [gebaseerd op 6.4.11.4 b)] die toelaat om een verminderdeneutronenvermenigvuldiging aan te nemen bij de criticaliteitsbepaling op basis van de gegevens<strong>betreffende</strong> de feitelijke bestraling;vii) <strong>het</strong> bereik van omgevingstemperaturen waarvoor <strong>het</strong> model van collo is goedgekeurd;o) voor de colli type B(M), een verklaring die aangeeft aan welke van de voorschriften van 6.4.7.5,6.4.8.4, 6.4.8.5, 6.4.8.6 en 6.4.8.9 tot en met 6.4.8.15 <strong>het</strong> collo niet voldoet, en alle aanvullendeinlichtingen die voor andere bevoegde overheden van nut zouden kunnen zijn;p) voor de colli die meer dan 0,1 kg uraanhexafluoride bevatten, een verklaring die aangeeft welke vande voorschriften van 6.4.6.4 in voorkomend geval van toepassing zijn, en alle aanvullende inlichtingendie voor andere bevoegde overheden van nut zouden kunnen zijn;q) een gedetailleerde opsomming van alle bijkomende handelingen die vereist zijn voor devoorbereiding, <strong>het</strong> laden, <strong>het</strong> transport, de stouwing, <strong>het</strong> lossen en de behandeling van de zending,met inbegrip van de speciale voorzieningen die in verband met de stuwage dienen getroffen teworden teneinde een veilige afvoer van de warmte te verzekeren;r) een verwijzing naar de door de aanvrager geleverde inlichtingen in verband met <strong>het</strong> gebruik van deverpakking of de speciale maatregelen die vóór de verzending moeten getroffen worden;s) een verklaring <strong>betreffende</strong> de omgevingsomstandigheden die vooropgesteld zijn bij de uitwerking van<strong>het</strong> model, indien deze omstandigheden niet overeenstemmen met die welke al naargelang <strong>het</strong> gevalin 6.4.8.5, 6.4.8.6 en 6.4.8.15 zijn aangegeven;6.4-18


t) een beschrijving van <strong>het</strong> van toepassing zijnde kwaliteitsborgingsprogramma conform 1.7.3;u) de te nemen maatregelen in geval van nood die door de bevoegde overheid nodig worden geacht;v) de naam van de aanvrager indien de bevoegde overheid dit nodig acht;w) de handtekening en de naam van de ambtenaar die <strong>het</strong> certificaat aflevert.6.4.23.15 De bevoegde overheid moet op de hoogte gebracht worden van <strong>het</strong> serienummer van elke verpakking dievolgens een door haar op basis van 1.6.6.2.1, 1.6.6.2.2, 6.4.22.2, 6.4.22.3 en 6.4.22.4 goedgekeurd modelis vervaardigd .6.4.23.16 Een multilaterale goedkeuring kan de vorm aannemen van een geldigverklaring van <strong>het</strong> certificaat datoorspronkelijk door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van herkomst van <strong>het</strong> model van collo of van dezending is verleend. Deze geldigverklaring kan gebeuren via een endossement op <strong>het</strong> oorspronkelijkcertificaat, of via <strong>het</strong> afleveren van een afzonderlijk endossement, van een bijlage, van een supplement,enz., door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land dat door de zending wordt aangedaan.6.4-19


Hoofdstuk 6.5 - Voorschriften met betrekking tot de constructie van de groterecipiënten voor losgestort vervoer (IBC’s) en tot debeproevingen die ze moeten ondergaan6.5.1 Algemene voorschriften6.5.1.1 Toepassingsgebied6.5.1.1.1 De voorschriften van onderhavig hoofdstuk zijn van toepassing op de grote recipiënten voor losgestortvervoer (IBC's), waarvan <strong>het</strong> gebruik voor <strong>het</strong> vervoer van bepaalde gevaarlijke stoffen uitdrukkelijk istoegestaan overeenkomstig de verpakkingsmethodes die in kolom (8) van tabel A van hoofdstuk 3.2vermeld zijn. Mobiele tanks en tankcontainers die respectievelijk aan de voorschriften van hoofdstuk 6.7 of6.8 beantwoorden, worden niet als grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's) aanzien. De groterecipiënten voor losgestort vervoer (IBC's) die voldoen aan de voorschriften van onderhavig hoofdstuk,worden niet als containers aanzien in de zin van <strong>het</strong> RID. In <strong>het</strong> vervolg van de tekst wordt uitsluitend deafkorting IBC gebruikt om de grote recipiënten voor losgestort vervoer aan te duiden.6.5.1.1.2 De bevoegde overheid kan uitzonderlijk IBC’s en bedrijfsuitrustingen goedkeuren die niet strikt voldoenaan de hier uiteengezette voorschriften, maar die aanvaardbare varianten zijn. Om rekening te houdenmet de wetenschappelijke en technische vooruitgang, mag de bevoegde overheid bovendien <strong>het</strong> gebruikvan andere oplossingen in overweging nemen, die een op zijn minst gelijkwaardige veiligheid bieden metbetrekking tot de compatibiliteit met de eigenschappen van de vervoerde stoffen en een gelijke of hogereweerstand tegen stoot, belasting en vuur.6.5.1.1.3 De constructie, de uitrusting, de beproevingen, de kenmerking en <strong>het</strong> gebruik van de IBC’s moeten voorakkoord voorgelegd worden aan de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van goedgekeuring.6.5.1.1.4 De fabrikanten en de verdelers van IBC’s moeten inlichtingen verstrekken <strong>betreffende</strong> de te volgenprocedures, evenals een beschrijving van de types en afmetingen van de sluitingen (met inbegrip van devereiste dichtingen) en van elk ander onderdeel dat nodig is om te garanderen dat de IBC’s die klaar zijnvoor <strong>het</strong> transport met goed gevolg de van toepassing zijnde beproevingen van onderhavig hoofdstuk kunnendoorstaan.6.5.1.2 (voorbehouden)6.5.1.3 (voorbehouden)6.5.1.4 Code die de IBC-types aangeeft6.5.1.4.1 De code bestaat uit twee Arabische cijfers, zoals in a) aangegeven, gevolgd door één of meerderehoofdletters overeenkomstig b) en – wanneer zulks voorzien is in een bijzondere afdeling – door eenArabisch cijfer dat de IBC-categorie aangeeft.a)Voor vaste stoffen, met vulling of ledigingTypeonder een druk van meer dan 10 Voor vloeistoffendoor zwaartekrachtkPa (0,1 bar)stijf 11 21 31soepel 13 - -b) MaterialenABCDFGHLMNStaal (alle soorten en oppervlaktebehandelingen)AluminiumMassief houtGelamineerd houtSpaanplaatKartonKunststofTextielPapier, meerlagigMetaal (behalve staal of aluminium)6.5.1.4.2 Bij combinatie-IBC's moeten twee Latijnse hoofdletters gebruikt worden op de tweede positie van de code.De eerste geeft <strong>het</strong> materiaal aan van <strong>het</strong> binnenrecipiënt van de IBC en de tweede dat van debuitenverpakking van de IBC6.5-1


6.5.1.4.3 De hierna volgende codes geven de verschillende IBC-types aan:Materiaal Categorie Code OnderafdelingMetaal6.5.5.1A. Staalvoor vaste stoffen, met vulling of lediging met behulp van de 11Azwaartekrachtvoor vaste stoffen, met vulling of lediging onder druk21Avoor vloeistoffen31AB. Aluminium voor vaste stoffen, met vulling of lediging met behulp van de 11Bzwaartekrachtvoor vaste stoffen, met vulling of lediging onder druk21Bvoor vloeistoffen31BN. Ander metaal voor vaste stoffen, met vulling of lediging met behulp van de 11Nzwaartekrachtvoor vaste stoffen, met vulling of lediging onder druk21Nvoor vloeistoffen31NSoepel6.5.5.2H. Kunststof geweven kunststof zonder binnenbekleding of voering13H1geweven kunststof met binnenbekleding13H2geweven kunststof met voering13H3geweven kunststof met binnenbekleding en voering13H4kunststoffolie13H5L. Textielzonder binnenbekleding of voering13L1met binnenbekleding12L2met voering13L3met binnenbekleding en voering13L4M. Papiermeerlagig papier13M1meerlagig en waterbestendig papier13M2H. Stijve kunststof voor vaste stoffen, met vulling of lediging met behulp van de 11H1 6.5.5.3zwaartekracht , met structuuruitrustingvoor vaste stoffen, met vulling of lediging met behulp van de 11H2zwaartekracht , zelfdragendvoor vaste stoffen, met vulling of lediging onder druk , met 21H1structuuruitrustingvoor vaste stoffen, met vulling of lediging onder druk , zelfdragend 21H2voor vloeistoffen, met structuuruitrusting31H1voor vloeistoffen, zelfdragend31H2HZ. Combinatie, met voor vaste stoffen, met vulling of lediging met behulp van de 11HZ1 6.5.5.4binnenrecipiëntuit kunststof * zwaartekracht , met een binnenrecipiënt uit stijve kunststofvoor vaste stoffen, met vulling of lediging met behulp van de 11HZ2zwaartekracht , met een binnenrecipiënt uit soepele kunststofvoor vaste stoffen, met vulling of lediging onder druk , met een 21HZ1binnenrecipiënt uit stijve kunststofvoor vaste stoffen, met vulling of lediging onder druk , met een 21HZ2binnenrecipiënt uit soepele kunststofvoor vloeistoffen, met een binnenrecipiënt uit stijve kunststof 31HZ1voor vloeistoffen, met een binnenrecipiënt uit soepele kunststof 31HZ2G. Karton voor vaste stoffen, met vulling of lediging met behulp van de 11G 6.5.5.5zwaartekrachtHout6.5.5.6C. Massief hout voor vaste stoffen, met vulling of lediging met behulp van de 11Czwaartekracht , met voeringD. Gelamineerd hout voor vaste stoffen, met vulling of lediging met behulp van de 11Dzwaartekracht , met voeringF. Spaanplaat voor vaste stoffen, met vulling of lediging met behulp van dezwaartekracht , met voering11F* Deze code moet vervolledigd worden door de letter Z te vervangen door de hoofdletter die overeenkomstig 6.5.1.4.1 b) de aard van<strong>het</strong> materiaal aangeeft dat voor <strong>het</strong> uitwendig omhulsel is gebruikt.6.5.1.4.4 De code van de IBC kan door de letter “W” gevolgd worden. Ze geeft aan dat de IBC, die weliswaar van<strong>het</strong>zelfde type is als datgene dat door de code is aangegeven, gefabriceerd werd volgens een specificatiedie verschilt van deze die in 6.5.5 is opgenomen, maar die als gelijkwaardig wordt beschouwd in de zinvan de voorschriften van 6.5.1.1.2.6.5.2 Kenmerk6.5.2.1 Basiskenmerk6.5.2.1.1 Elke IBC die voor gebruik overeenkomstig onderhavige voorschriften vervaardigd en bestemd is, moetvoorzien zijn van een duurzaam en duidelijk leesbaar kenmerk, dat als volgt is samengesteld :6.5-2


a) <strong>het</strong> symbool van de UN voor de verpakkingen : .Dit symbool mag enkel gebruikt worden om te attesteren dat een verpakking, een mobiele tank of eenMEGC voldoet aan de van toepassing zijnde voorschriften van de hoofdstukken 6.1, 6.2, 6.3, 6.5, 6.6of 6.7. Indien <strong>het</strong> kenmerk op metalen IBC's wordt ingestampt of in reliëf wordt aangebracht mag ditsymbool door de hoofdletters "UN" vervangen worden ;b) de code van <strong>het</strong> IBC-type overeenkomstig 6.5.1.4;c) een hoofdletter die de verpakkingsgroep(en) aanduidt waarvoor <strong>het</strong> constructietype goedgekeurdwerd :i) X verpakkingsgroepen I, II en III (uitsluitend IBC’s voor vaste stoffen);ii) Y verpakkingsgroepen II en III;iii) Z enkel verpakkingsgroep III :d) de maand en <strong>het</strong> jaar (twee laatste cijfers) van de fabricage;e) <strong>het</strong> symbool van de staat die de toekenning van <strong>het</strong> kenmerk heeft toegelaten, waarbij gebruik wordtgemaakt van <strong>het</strong> kenteken voor auto’s in <strong>het</strong> internationaal wegverkeer 1 ;f) de naam of <strong>het</strong> merk van de fabrikant en een ander identificatiemerk van de IBC dat door debevoegde overheid wordt vastgesteld;g) de belasting in kg, waarmee de stapelproef is uitgevoerd. Op de IBC's die niet ontworpen zijn omgestapeld te worden moet <strong>het</strong> cijfer “0” worden aangebracht;h) de maximaal toelaatbare bruto massa in kg.De diverse elementen van <strong>het</strong> basiskenmerk moeten in de volgorde van bovenstaande alineasaangebracht worden. Het in 6.5.2.2 vermeld aanvullend kenmerk, en elk ander kenmerk dat door eenbevoegde overheid toegelaten is, moet zodanig aangebracht worden dat de afzonderlijke elementen van<strong>het</strong> basiskenmerk correct kunnen geïdentificeerd worden.Alle elementen van <strong>het</strong> kenmerk die conform de alinea’s a) tot en met h) en 6.5.2.2 aangebracht worden,moeten duidelijk van elkaar gescheiden zijn (bijvoorbeeld door middel van een schuine streep of eenspatie) zodat ze gemakkelijk kunnen geïdentificeerd worden.6.5.2.1.2 Voorbeelden van basiskenmerken voor diverse IBC-types conform 6.5.2.1.1 a) t/m h) hierboven :11A/Y/02 99NL/Mulder 007/5500/150013H3/Z/03 01F/Meunier 1713/0/150031H1/Y/04 99GB/9099/10800/120031HA1/Y/05 01D/Muller 1683/10800/120011C/X/01 02S/Aurigny 9876/3000/910Metalen IBC uit staal, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van vaste stoffen diemet behulp van de zwaartekracht worden gelost / voor deverpakkingsgroepen II en III / vervaardigd in februari 1999 / erkend inNederland / vervaardigd door Mulder, overeenkomstig eenconstructietype waaraan de bevoegde overheid <strong>het</strong> kengetal 007 heefttoegekend / belasting in kg waarmee de stapelproef is uitgevoerd /maximaal toelaatbare bruto massa in kg.Soepele IBC, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van vaste stoffen diebijvoorbeeld met behulp van de zwaartekracht worden gelost envervaardigd uit geweven kunststof met voering / niet ontworpen omgestapeld te worden.IBC uit stijve kunststof, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen, meteen structuuruitrusting, bestand tegen de belasting bij <strong>het</strong> stapelen.Combinatie-IBC, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen, met eenbinnenrecipiënt uit stijve kunststof en een uitwendig omhulsel uit staal.IBC uit hout, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van vaste stoffen, met binnenineen voering en goedgekeurd voor de vaste stoffen van deverpakkingsgroepen I, II en III.6.5.2.2 Aanvullend kenmerk6.5.2.2.1 Elke IBC moet – naast <strong>het</strong> in 6.5.2.1 vereist kenmerk - voorzien zijn van de volgende aanduidingen, dieaangebracht mogen zijn op een plaat uit corrosiebestendig materiaal die permanent bevestigd is op eengemakkelijk voor inspectie toegankelijke plaats :1Kenteken voor voertuigen in <strong>het</strong> internationaal verkeer dat in <strong>het</strong> <strong>Verdrag</strong> van Wenen over <strong>het</strong> wegverkeer (Wenen, 1968) werdvastgelegd.6.5-3


aAanvullend kenmerkmetaalstijvekunststofCategorie van IBCInhoud in liter a bij 20 °C X X Xcombinatie karton houtTarra in kg a X X X X XBeproevingsdruk (manometerdruk) in kPaof bar a (in voorkomend geval)Maximale vul- of losdruk in kPa of bar a (invoorkomend geval)Materiaal van <strong>het</strong> verpakkingslichaam enminimale dikte in mmDatum van de laatste dichtheidsbeproeving,in voorkomend geval (maanden jaar)Datum van de laatste inspectie (maand enjaar)Serienummer van de fabrikantXXX X XXX X XX X XXMaximaal toegelaten stapellast b X X X X XDe gebruikte eenheid moet aangegeven worden.bZie paragraaf 6.5.2.2.2. Dit aanvullend kenmerk is vereist voor alle IBC’s die vanaf 1 januari 2011 vervaardigd,gerepareerd of gereconstrueerd worden (zie ook 1.6.1.15)..6.5.2.2.2 De maximaal toegelaten stapellast die geldt wanneer de IBC in gebruik is, dient als volgt op een pictogramaangegeven te worden :IBC’s die kunnen gestapeld wordenIBC’s die niet kunnen gestapeld wordenHet pictogram mag niet kleiner zijn dan 100 mm x 100 mm; <strong>het</strong> moet duurzaam en goed zichtbaar zijn. Deletters en de cijfers die de toelaatbare massa aangeven, moeten minstens 12 mm hoog zijn.De massa die boven <strong>het</strong> pictogram aangegeven is, mag niet groter zijn dan de last die aangebracht wordttijdens de beproeving op <strong>het</strong> contructietype (zie 6.5.6.6.4), gedeeld door 1,8.OPMERKING.De bepalingen van 6.5.2.2.2 zijn van toepassing op alle IBC’s die vanaf 1 januari 2011 vervaardigd, gerepareerd ofgereconstrueerd worden (zie ook 1.6.1.15).6.5.2.2.3 Buiten <strong>het</strong> in 6.5.2.1 voorgeschreven kenmerk mogen de soepele IBC’s voorzien zijn van een pictogramdat de aanbevolen optilmethodes aangeeft.6.5.2.2.4 Het binnenrecipiënt van composiet-IBC’s die na 1 januari 2011 gebouwd worden moet voorzien zijn van demerktekens die aangegeven worden in 6.5.2.1.1 b), c), d) waarbij deze datum die is van de vervaardigingvan <strong>het</strong> binnenrecipiënt uit kunststof, e) en f). Het symbool van de UN voor de verpakkingen mag nietaangebracht worden. De merktekens moeten aangebracht worden in de volgorde die in 6.5.2.1.1 isaangegeven, op een duurzame en leesbare wijze en op een plaats die goed zichtbaar is wanneer <strong>het</strong>binnenrecipiënt in <strong>het</strong> uitwendig omhulsel is geplaatst.De fabricagedatum van <strong>het</strong> binnenrecipiënt uit kunststof mag op <strong>het</strong> binnenrecipiënt ook naast de rest vande merktekens aangebracht worden. Een voorbeeld van een geschikte kenmerkingsmethode is :6.5-4


6.5.2.2.5 Indien een combinatie-IBC zodanig ontworpen is dat <strong>het</strong> uitwendig omhulsel gedemonteerd kan wordenvoor vervoer in lege toestand (bijvoorbeeld voor de terugkeer van de IBC naar zijn oorspronkelijkeafzender voor hergebruik), moeten alle demonteerbare elementen in gedemonteerde toestand voorzienzijn van een kenmerk dat de maand en <strong>het</strong> jaar van fabricage aangeeft, de naam of <strong>het</strong> merk van defabrikant en elk ander door de bevoegde overheid gespecificeerd identificatiekenmerk van de IBC [zie6.5.2.1.1 f)].6.5.2.3 Overeenstemming met <strong>het</strong> constructietypeHet kenmerk geeft aan dat de IBC overeenstemt met een constructietype dat de beproevingen met goedgevolg heeft doorstaan en dat hij voldoet aan de in <strong>het</strong> typehomologatiecertificaat vermelde voorwaarden.6.5.2.4 Kenmerking van de gereconstrueerde composiet-IBC’s (31HZ1)Het in 6.5.2.1.1 en 6.5.2.2 aangegeven kenmerk moet verwijderd worden van de oorspronkelijke IBC of opeen permanente wijze onleesbaar gemaakt, en op de gereconstrueerde IBC moeten nieuwe merktekensaangebracht worden conform <strong>het</strong> RID.6.5.3 Voorschriften met betrekking tot de constructie6.5.3.1 Algemene voorschriften6.5.3.1.1 De IBC's moeten bestand zijn tegen aantasting door invloeden vanuit de omgeving of er op eenaangepaste wijze tegen beschermd zijn.6.5.3.1.2 De IBC's moeten op een zodanige wijze vervaardigd en gesloten zijn, dat zich in normalevervoersomstandigheden geen enkel verlies van de inhoud kan voordoen, in <strong>het</strong> bijzonder onder invloedvan trillingen, temperatuursveranderingen, vochtigheid of druk.6.5.3.1.3 De IBC's en hun sluitingen moeten vervaardigd zijn uit materialen die ofwel intrinsiek verenigbaar zijn methun inhoud, ofwel inwendig beschermd worden, zodat ze:a) niet dusdanig kunnen aangetast worden door de inhoud dat hun gebruik gevaarlijk wordt;b) geen reactie of ontbinding van de inhoud kunnen veroorzaken, of geen schadelijke of gevaarlijkeverbindingen kunnen vormen door de inwerking van de inhoud op deze materialen.6.5.3.1.4 De eventuele pakkingen moeten uit materialen vervaardigd zijn die inert zijn ten opzichte van de inhoud.6.5.3.1.5 Alle dienstuitrustingen moeten zodanig geplaatst of beschermd worden dat <strong>het</strong> risico voor lekkage van devervoerde stof, in geval van beschadiging tijdens de manipulatie en <strong>het</strong> vervoer, tot een minimum wordtherleid.6.5.3.1.6 De IBC's, hun toebehoren, hun bedrijfsuitrusting en hun structuuruitrusting moeten zodanig ontworpen zijndat ze zonder verlies van de vervoerde stof kunnen weerstaan aan de inwendige druk van hun inhoud enaan de spanningen die bij normale manipulatie- en vervoersvoorwaarden optreden. De IBC's die bestemdzijn om te worden gestapeld, moeten voor dit doel ontworpen zijn. Alle hijs- of bevestigingsinrichtingen vande IBC's moeten voldoende sterk zijn om de normale manipulatie- of vervoersvoorwaarden te ondergaanzonder aanzienlijk te vervormen of te begeven; ze moeten zodanig zijn aangebracht dat geen enkel deelvan de IBC aan overmatige spanningen onderhevig is.6.5.3.1.7 Indien een IBC bestaat uit een verpakkingslichaam binnen een frame, moet hij zodanig geconstrueerd zijndat:a) <strong>het</strong> verpakkingslichaam niet op een zodanige wijze tegen <strong>het</strong> frame schuurt, dat deze beschadigdwordt;b) <strong>het</strong> verpakkingslichaam voortdurend binnen <strong>het</strong> frame wordt gehouden;c) de uitrustingstukken zodanig bevestigd zijn dat ze niet kunnen beschadigd worden indien deverbindingen tussen de mantel en <strong>het</strong> frame een uitzetting of een verplaatsing ten opzichte van elkaartoelaten.6.5.3.1.8 Indien de IBC onderaan voorzien is van een loskraan, moet deze in gesloten stand kunnen geblokkeerdworden en <strong>het</strong> ganse lossysteem moet deugdelijk tegen beschadigingen worden beschermd. De kranendie met behulp van een hendel worden gesloten moeten kunnen beveiligd worden tegen <strong>het</strong> ongewildopenen, en de open en gesloten stand moet goed herkenbaar zijn. Bij de IBC's die dienen voor <strong>het</strong>vervoer van vloeistoffen, moet de losopening bovendien voorzien zijn van een bijkomende afsluitinrichting,bijvoorbeeld een afsluitflens of een gelijkwaardige inrichting.6.5-5


6.5.4 Beproevingen, typehomologatie en inspecties6.5.4.1 Kwaliteitsborging: De IBC's moeten vervaardigd, gereconstrueerd, gerepareerd en beproefd wordenvolgens een programma van kwaliteitsborging dat aan de bevoegde overheid voldoening schenkt; <strong>het</strong>moet garanderen dat elke vervaardigde, gereconstrueerde of gerepareerde IBC voldoet aan devoorschriften van onderhavig hoofdstuk.OPMERKING : De norm ISO 16106:2006 "Packaging – Transport packages for dangerous goods – Dangerous goodspackagings, intermediate bulk containers (IBCs) and large packagings – Guidelines for the application of ISO 9001"bevat bevredigende richtlijnen <strong>betreffende</strong> de procedures die kunnen gevolgd worden.6.5.4.2 Beproevingen: De IBC’s moeten onderworpen worden aan beproevingen op <strong>het</strong> constructietype en – invoorkomend geval – aan de initiële en periodieke inspecties en beproevingen overeenkomstig 6.5.4.4.6.5.4.3 Typehomologatie: voor elk constructietype van IBC moet een typehomologatiecertificaat en een kenmerk(overeenkomstig de voorschriften van 6.5.2) worden afgeleverd die staven dat <strong>het</strong> constructietype, metinbegrip van zijn uitrusting, voldoet aan de beproevingseisen.6.5.4.4 Inspecties en beproevingenOPMERKING.Zie ook 6.5.4.5 voor de inspecties en beproevingen van gerepareerde IBC’s.6.5.4.4.1 Alle metalen IBC's, alle IBC's uit stijve kunststof en alle combinatie-IBC's moeten tot voldoening van debevoegde overheid geïnspecteerd worden:a) voor hun ingebruikname (met inbegrip van na reconstructie), en vervolgens met tussenperioden vanniet meer dan vijf jaar; voor wat betreft:i) de gelijkvormigheid met <strong>het</strong> constructietype, met inbegrip van <strong>het</strong> kenmerk;ii)de inwendige en uitwendige toestand;iii) de goede werking van de dienstuitrusting.De eventuele isolatie dient slechts verwijderd te worden indien zulks onontbeerlijk is voor een degelijkonderzoek van <strong>het</strong> verpakkingslichaam van de IBC;b) met tussenperioden van niet meer dan twee en een half jaar; voor wat betreft:i) de uitwendige toestand;ii)de goede werking van de dienstuitrusting;Elke IBC moet in alle opzichten gelijkvormig zijn met zijn constructietype.De eventuele isolatie dient slechts verwijderd te worden indien zulks onontbeerlijk is voor een degelijkonderzoek van <strong>het</strong> verpakkingslichaam van de IBC;6.5.4.4.2 Elke metalen IBC, IBC uit stijve kunststof of composiet-IBC die bestemd is voor <strong>het</strong> vervoer vanvloeistoffen, of van vaste stoffen met vulling of lediging onder druk, moet voldoen aan eendichtheidsbeproeving die ten minste gelijkwaardig is aan de in 6.5.6.7.3 voorgeschreven beproeving enmoet aan <strong>het</strong> in 6.5.6.7.3 aangegeven beproevingsniveau kunnen weerstaan :a) voordat hij voor <strong>het</strong> eerst voor <strong>het</strong> vervoer wordt gebruikt;b) met intervallen van ten hoogste twee en een half jaar.Voor deze beproeving dient de IBC voorzien te zijn van de de eerste bodemafsluiter. Het binnenrecipiëntvan een composiet-IBC mag beproefd worden zonder <strong>het</strong> uitwendig omhulsel, op voorwaarde dat dit deresultaten van de beproeving niet beïnvloedt.6.5.4.4.3 Van elke inspectie en beproeving wordt een rapport opgemaakt dat door de eigenaar van de IBC tenminste tot de datum van de volgende inspectie of beproeving bewaard dient te worden. Het rapport moetde resultaten van de inspectie en van de beproeving bevatten en de partij identificeren die de inspectieheeft uitgevoerd (zie ook de voorschriften van 6.5.2.2.1 met betrekking tot <strong>het</strong> kenmerk).6.5.4.4.4 De bevoegde overheid kan op elk ogenblik <strong>het</strong> bewijs eisen dat de IBC's voldoen aan de vereisten van debeproevingen op <strong>het</strong> constructietype; dit door de in onderhavig hoofdstuk voorgeschreven beproevingen telaten uitvoeren.6.5.4.5 Gerepareerde IBC’s6.5.4.5.1 Indien een IBC door een schok (tijdens een ongeluk bijvoorbeeld) of door andere oorzakenbeschadigingen heeft opgelopen, moet de IBC zodanig hersteld worden of een onderhoud ondergaan (ziede definitie van “regelmatig onderhoud van een IBC” in 1.2.1) dat hij conform blijft aan <strong>het</strong> constructietype.Wanneer een houder van een IBC uit stijve kunststof of de binnenrecipiënten van composiet-IBC’sbeschadigd zijn, moeten ze vervangen worden.6.5-6


6.5.4.5.2 Naast de andere door <strong>het</strong> RID opgelegde beproevingen en inspecties dienen de IBC’s, van zodra zegerepareerd zijn, ook alle in 6.5.4.4 voorziene beproevingen en inspecties te ondergaan en moeten devereiste rapporten opgemaakt worden.6.5.4.5.3 De partij die naar aanleiding van de reparatie de beproevingen en inspecties heeft uitgevoerd, moet in denabijheid van <strong>het</strong> “UN”-kenmerk van <strong>het</strong> constructietype van de fabrikant de volgende duurzameopschriften aanbrengen :a) <strong>het</strong> land waar de beproevingen en inspecties werden uitgevoerd ;b) de naam of <strong>het</strong> toegelaten symbool van de partij die de beproevingen en inspecties heeft uitgevoerd ;enc) de datum (maand, jaar) van de beproevingen en inspecties.6.5.4.5.4 De conform 6.5.4.5.2 uitgevoerde beproevingen en inspecties mogen geacht worden te voldoen aan devoorschriften met betrekking tot de periodieke beproevingen en inspecties die iedere twee en een half eniedere vijf jaar moeten uitgevoerd worden.6.5.5 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op IBC’s6.5.5.1 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op metalen IBC's6.5.5.1.1 Onderstaande voorschriften zijn van toepassing op metalen IBC's, die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer vanvloeistoffen en van vaste stoffen. Bij de metalen IBC’s bestaan drie varianten :a) deze bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van vaste stoffen, met vulling of lediging met behulp van dezwaartekracht (11A, 11B, 11N);b) deze bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van vaste stoffen, met vulling of lediging onder een manometerdrukvan meer dan 10 kPa (0,1 bar) (21A, 21B, 21N);c) deze bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen (31A, 31B, 31N).6.5.5.1.2 Het verpakkingslichaam moet vervaardigd zijn uit een geschikte vervormbare metaalsoort, waarvan delasbaarheid afdoende is bewezen. De lasnaden moeten uitgevoerd worden volgens de regels van dekunst en alle veiligheidswaarborgen bieden. Met <strong>het</strong> gedrag van <strong>het</strong> materiaal bij lage temperaturen moetrekening gehouden worden indien zulks nodig is.6.5.5.1.3 Er moet voor worden gezorgd dat beschadigingen door electrochemische corrosie, te wijten aan contactentussen verschillende metalen, vermeden worden6.5.5.1.4 IBC's uit aluminium, die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van brandbare vloeistoffen, mogen geen enkelbeweegbaar onderdeel (zoals beschermkappen, sluitingen, enz.) bezitten dat vervaardigd is uitonbeschermd oxideerbaar staal, wanneer dat in contact kan komen (met een schok of al wrijvend) met <strong>het</strong>aluminium en dus een gevaarlijke reactie kan veroorzaken6.5.5.1.5 De metalen IBC's moeten vervaardigd zijn uit een metaal dat aan de hierna volgende eisen voldoet :a) bij staal mag de rek bij breuk (in %) niet lager zijn dan10000 , met een absoluut minimum van 20%,Rmwaarin Rm = de gewaarborgde minimale treksterkte van <strong>het</strong> gebruikt metaal, in N/mm²;b) bij aluminium en aliuminiumlegeringen mag de rek bij breuk (in %) niet lager zijn danabsoluut minimum van 8%.10000 met een6RmDe as van de trekproefstaven voor de bepaling van de rek bij breuk moet loodrecht op de walsrichtingstaan. De proefstaven moeten zodanig in <strong>het</strong> apparaat worden bevestigd dat :L0 = 5d ofL = 05, 65Awaarbij L 0d= lengte tussen de meetpunten van de proefstaaf vóór de proef= diameter6.5.5.1.6 Minimale wanddikteA= oppervlakte van de dwarsdoorsnede van de proefstaafa) voor een referentiestaalsoort waarvan <strong>het</strong> produkt Rm x A 0 = 10.000, mag de wanddikte niet lager zijndan de volgende waarden :6.5-7


Inhoud (C) in literC ≤ 10001000 < C ≤ 20002000 < C ≤ 3000Wanddikte (e) in mmTypes 11A, 11B, 11NTypes 21A, 21B, 21N,31A, 31B, 31Nniet beschermd beschermd niet beschermd beschermd2,0e = C/2000 + 1,5e = C/2000 + 1,51,5e = C/2000 + 1,0e = C/2000 + 1,02,5e = C/2000 + 2,0e = C/2000 + 1,02,0e = C/2000 + 1,5e = C/2000 + 1,5waarbij A 0 = minimale rek bij breuk onder trekspanning (uitgedrukt in %) van <strong>het</strong> gebruiktreferentiestaal (zie 6.5.5.1.5);b) voor andere metalen dan de in a) omschreven referentiestaalsoort moet de minimale wanddikteberekend worden met de volgende formule :e1=21,4 × e310Rm ⋅ A1waarin e 1 = vereiste equivalente wanddikte voor <strong>het</strong> gebruikte metaal (in mm);e 0= vereiste minimale wanddikte voor de referentiestaalsoort (in mm);Rm 1 = gegarandeerde minimale treksterkte van <strong>het</strong> gebruikte metaal (in N/mm²) [zie c)];A 1= minimale rek bij breuk onder trekspanning (uitgedrukt in %) van <strong>het</strong> gebruikte staal(zie 6.5.5.1.5).De wanddikte mag evenwel nooit kleiner zijn dan 1,5 mm.c) Voor de berekening volgens b) moet als gegarandeerde minimale treksterkte van <strong>het</strong> gebruikt metaal(Rm 1) de minimale waarde genomen worden die in de nationale of <strong>internationale</strong> materiaalnormen isvastgelegd. Voor austenietisch staal mag de in de materiaalnormen gespecificeerde minimale waardevoor Rm evenwel tot 15% verhoogd worden indien <strong>het</strong> inspectiecertificaat van <strong>het</strong> materiaal eenhogere waarde attesteert. Indien voor <strong>het</strong> materiaal in kwestie geen normen bestaan, moet de waardevan Rm overeenstemmen met de minimale waarde die in <strong>het</strong> inspectiecertificaat van <strong>het</strong> materiaalgeattesteerd wordt.6.5.5.1.7 Voorschriften <strong>betreffende</strong> de decompressie : De IBC's die dienen voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen moetenzodanig ontworpen zijn dat ze de dampen kunnen evacueren die ontstaan wanneer ze door vlammenomsloten zijn; dit met een voldoende debiet om een breuk van <strong>het</strong> verpakkingslichaam te voorkomen. Ditkan bereikt worden door de installatie van geschikte klassieke ontspanningsinrichtingen, of door middelvan andere technieken verbonden aan de constructie. De druk die deze inrichtingen doet functionnerenmag niet hoger zijn dan 65 kPa (0,65 bar) en niet lager dan de totale overdruk in de IBC [de dampdruk van<strong>het</strong> produkt + de partiële druk van de lucht en van de andere inerte gassen - 100 kPa (1 bar)] bij 55°C,bepaald op basis van de maximale vullingsgraad conform 4.1.1.4. De voorgeschreven ontspanningsinrichtingenmoeten in de dampfase aangebracht worden6.5.5.2 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op soepele IBC's6.5.5.2.1 Onderstaande voorschriften zijn van toepassing op soepele IBC's van de volgende types :13H113H213H313H413H513L113L213L313L413M113M2geweven kunststof zonder binnenbekleding of voeringgeweven kunststof met binnenbekledinggeweven kunststof met voeringgeweven kunststof met binnenbekleding en voeringkunststoffolietextiel zonder binnenbekleding of voeringtextiel met binnenbekledingtextiel met voeringtextiel met binnenbekleding en voeringmeerlagig papiermeerlagig waterbestendig papier.De soepele IBC’s zijn uitsluitend bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van vaste stoffen.6.5.5.2.2 Het verpakkingslichaam moet uit een geschikt materiaal worden vervaardigd. De stevigheid van <strong>het</strong>materiaal en de constructiewijze van de soepele IBC moeten aangepast zijn aan zijn inhoud en aan <strong>het</strong>gebruik waarvoor hij bestemd is.6.5-8


6.5.5.2.3 Alle materialen die voor de constructie van soepele IBC's van de types 13M1 en 13M2 gebruikt wordenmoeten, na een volledige onderdompeling in water gedurende minstens 24 uur, nog ten minste 85% vande treksterkte bezitten die oorspronkelijk gemeten werd na conditionering van <strong>het</strong> materiaal bij eenrelatieve vochtigheid van 67% of minder.6.5.5.2.4 De verbindingen moeten tot stand gebracht worden door naaien, warm lassen, lijmen of een anderegelijkwaardige methode. Alle genaaide verbindingen moeten geborgde uiteinden hebben.6.5.5.2.5 De soepele IBC's moeten in de vereiste mate kunnen weerstaan aan veroudering en degradatie,veroorzaakt door ultraviolette straling, klimaatsomstandigheden of de vervoerde stof, zodat ze geschikt zijnvoor <strong>het</strong> gebruik waarvoor ze zijn bestemd.6.5.5.2.6 Indien bescherming tegen ultraviolette straling nodig is voor soepele IBC's uit kunststof, dient deze door<strong>het</strong> toevoegen van roet of van andere geschikte kleurstoffen of inhibitoren tot stand gebracht te worden.Deze toevoegingen moeten neutraal zijn ten opzichte van de inhoud en hun doelmatigheid tijdens degehele gebruiksduur van <strong>het</strong> verpakkingslichaam behouden. Wanneer andere additieven (roet, pigmentenof inhibitoren) gebruikt worden dan bij de fabricatie van <strong>het</strong> erkend constructietype, moeten debeproevingen niet opnieuw uitgevoerd worden indien <strong>het</strong> gehalte aan roet, kleurstoffen of inhibitoren defysische eigenschappen van <strong>het</strong> constructiemateriaal niet nadelig beïnvloedt.6.5.5.2.7 Aan <strong>het</strong> materiaal van <strong>het</strong> verpakkingslichaam mogen additieven toegevoegd worden ter verbetering vande weerstand tegen veroudering of voor andere doeleinden, op voorwaarde dat zij de fysische ofchemische kenmerken van <strong>het</strong> materiaal niet wijzigen.6.5.5.2.8 Voor de vervaardiging van de verpakkingslichamen van de IBC's mag geen materiaal gebruikt worden datafkomstig is van reeds gebruikte recipiënten. Produktieresten of -afval, afkomstig van dezelfde seriemogen wel herbruikt worden. Onderdelen zoals bevestigingen en onderzijden van paletten mogeneveneens herbruikt worden, op voorwaarde dat ze gedurende een vroeger gebruik op generlij wijzebeschadigd werden.6.5.5.2.9 Wanneer een verpakkingslichaam gevuld is mag de verhouding van zijn hoogte tot zijn breedte niet groterzijn dan 2:1.6.5.5.2.10 De voering moet uit een geschikt materiaal vervaardigd zijn. De stevigheid van <strong>het</strong> gebruikt materiaal ende vervaardiging van de voering moeten aangepast zijn aan de inhoud van de IBC en aan <strong>het</strong> gebruikwaarvoor hij bestemd is. De naden en de sluitingen moeten stofdicht zijn en in staat om te weerstaan aande drukken en schokken die zich onder normale manipulatie- en vervoersomstandigheden kunnenvoordoen.6.5.5.3 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op IBC's uit stijve kunststof6.5.5.3.1 Onderstaande voorschriften zijn van toepassing op IBC's uit stijve kunststof, die bestemd zijn voor <strong>het</strong>vervoer van vaste stoffen of vloeistoffen. De IBC's uit stijve kunststof worden ingedeeld in volgende types:11H1 met structuuruitrustingen die ontworpen zijn om de totale belasting te weerstaan wanneer de IBC'sgestapeld zijn, voor vaste stoffen met vulling of lediging met behulp van de zwaartekracht;11H2 zelfdragend, voor vaste stoffen met vulling of lediging met behulp van de zwaartekracht;21H1 met structuuruitrustingen die ontworpen zijn om de totale belasting te weerstaan wanneer de IBC'sgestapeld zijn, voor vaste stoffen met vulling of lediging onder druk;21H2 zelfdragend, voor vaste stoffen met vulling of lediging onder druk;31H1 met structuuruitrustingen die ontworpen zijn om de totale belasting te weerstaan wanneer de IBC'sgestapeld zijn, voor vloeistoffen;31H2 zelfdragend, voor vloeistoffen.6.5.5.3.2 Het verpakkingslichaam moet uit een geschikte kunststof met gekende specificaties vervaardigd zijn; zijnweerstand moet aangepast zijn aan zijn inhoud en aan <strong>het</strong> gebruik waartoe hij bestemd is. Het materiaalmoet afdoende weerstand bieden tegen veroudering en tegen ontaarding, veroorzaakt door de vervoerdestof en – in voorkomend geval – door ultraviolette straling. Met zijn gedrag bij lage temperaturen moet invoorkomend geval rekening gehouden worden. Indien vervoerde stof doorzijgt mag dit in normalevervoersomstandigheden geen gevaar opleveren.6.5.5.3.3 Indien bescherming tegen ultraviolette straling nodig is, dient deze door <strong>het</strong> toevoegen van roet of vanandere geschikte kleurstoffen of inhibitoren tot stand gebracht te worden. Deze additieven moetenneutraal zijn ten opzichte van de inhoud en hun doelmatigheid tijdens de gehele gebruiksduur van <strong>het</strong>verpakkingslichaam behouden. Wanneer andere additieven (roet, pigmenten of inhibitoren) gebruiktworden dan bij de fabricatie van <strong>het</strong> erkend constructietype, moeten de beproevingen niet opnieuwuitgevoerd worden indien <strong>het</strong> gehalte aan roet, kleurstoffen of inhibitoren de fysische eigenschappen van<strong>het</strong> constructiemateriaal niet nadelig beïnvloedt.6.5.5.3.4 Aan <strong>het</strong> materiaal van <strong>het</strong> verpakkingslichaam mogen additieven toegevoegd worden ter verbetering vande weerstand tegen veroudering of voor andere doeleinden, op voorwaarde dat zij de fysische ofchemische kenmerken van <strong>het</strong> materiaal niet wijzigen.6.5-9


6.5.5.3.5 Voor de vervaardiging van IBC's uit stijve kunststof mag geen ander gebruikt materiaal gebezigd wordendan afval, resten of hermalen stukken die van <strong>het</strong>zelfde fabricageproces afkomstig zijn.6.5.5.4 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op combinatie-IBC's met een binnenrecipiënt uitkunststof6.5.5.4.1 Onderhavige voorschriften zijn van toepassing op combinatie-IBC's die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer vanvaste stoffen en vloeistoffen, van de volgende types :11HZ1 combinatie-IBC's met een binnenrecipiënt uit stijve kunststof, voor vaste stoffen met vulling oflediging met behulp van de zwaartekracht;11HZ2 combinatie-IBC's met een binnenrecipiënt uit soepele kunststof, voor vaste stoffen met vulling oflediging met behulp van de zwaartekracht;21HZ1 combinatie-IBC's met een binnenrecipiënt uit stijve kunststof, voor vaste stoffen met vulling oflediging onder druk;21HZ2 combinatie-IBC's met een binnenrecipiënt uit soepele kunststof, voor vaste stoffen met vulling oflediging onder druk;31HZ1 combinatie-IBC's met een binnenrecipiënt uit stijve kunststof, voor vloeistoffen;31HZ2 combinatie-IBC's met een binnenrecipiënt uit soepele kunststof, voor vloeistoffen.Deze code moet vervolledigd worden door de letter Z te vervangen door de hoofdletter die conform6.5.1.4.1 b) de aard van <strong>het</strong> materiaal aangeeft dat voor <strong>het</strong> uitwendig omhulsel is gebruikt.6.5.5.4.2 Het binnenrecipiënt is niet ontworpen om zonder zijn uitwendig omhulsel als behouder dienst te doen. Een“stijf” binnenrecipiënt is een recipiënt dat zijn vorm grosso modo behoudt wanneer <strong>het</strong> leeg is, zonder zijnsluitingen en zonder steun van <strong>het</strong> uitwendig omhulsel. Elk binnenrecipiënt dat niet “stijf” is wordt als“soepel” aanzien.6.5.5.4.3 Het uitwendig omhulsel bestaat doorgaans uit een stijf materiaal, dat zodanig gevormd is dat <strong>het</strong>binnenrecipiënt beschermd wordt tegen averij bij de manipulatie en <strong>het</strong> vervoer; <strong>het</strong> is echter nietontworpen om als behouder dienst te doen; <strong>het</strong> omvat in voorkomend geval de bodempallet.6.5.5.4.4 Een combinatie-IBC, waarvan <strong>het</strong> uitwendig omhulsel <strong>het</strong> binnenrecipiënt volledig omsluit, moet zodanigontworpen zijn dat de goede staat van dit binnenrecipiënt bij de dichtheidsbeproevingen en dehydraulische drukproeven gemakkelijk kan beoordeeld worden6.5.5.4.5 De inhoud van IBC's van type 31HZ2 mag niet groter zijn dan 1250 liter.6.5.5.4.6 Het binnenrecipiënt moet uit een geschikte kunststof met gekende specificaties vervaardigd zijn; zijnweerstand moet aangepast zijn aan zijn inhoud en aan <strong>het</strong> gebruik waartoe <strong>het</strong> bestemd is. Het materiaalmoet afdoende weerstand bieden tegen veroudering en tegen ontaarding, veroorzaakt door de vervoerdestof en - in voorkomend geval - door ultraviolette straling. Met zijn gedrag bij lage temperaturen moet invoorkomend geval rekening gehouden worden. Indien vervoerde stof doorzijgt mag dit in normalevervoersomstandigheden geen gevaar opleveren.6.5.5.4.7 Indien bescherming tegen ultraviolette straling nodig is, dient deze door <strong>het</strong> toevoegen van roet of vanandere geschikte kleurstoffen of inhibitoren tot stand gebracht te worden. Deze additieven moetenneutraal zijn ten opzichte van de inhoud en hun doelmatigheid tijdens de gehele gebruiksduur van <strong>het</strong>binnenrecipiënt behouden. Wanneer andere additieven (roet, pigmenten of inhibitoren) gebruikt wordendan bij de fabricatie van <strong>het</strong> erkend constructietype, moeten de beproevingen niet opnieuw uitgevoerdworden indien <strong>het</strong> gehalte aan roet, kleurstoffen of inhibitoren de fysische eigenschappen van <strong>het</strong>constructiemateriaal niet nadelig beïnvloedt.6.5.5.4.8 Aan <strong>het</strong> materiaal van <strong>het</strong> binnenrecipiënt mogen additieven toegevoegd worden ter verbetering van deweerstand tegen veroudering of voor andere doeleinden, op voorwaarde dat zij de fysische of chemischekenmerken van <strong>het</strong> materiaal niet wijzigen.6.5.5.4.9 Voor de vervaardiging van de binnenrecipiënten mag geen ander gebruikt materiaal gebezigd worden danafval, resten of hermalen stukken die van <strong>het</strong>zelfde fabricageproces afkomstig zijn.6.5.5.4.10 De binnenrecipiënten van IBC's van type 31HZ2 moeten uit ten minste drie lagen kunststoffolie bestaan.6.5.5.4.11 De stevigheid van <strong>het</strong> materiaal en de constructie van <strong>het</strong> uitwendig omhulsel moeten aangepast zijn aande inhoud van de combinatie-IBC en aan <strong>het</strong> gebruik waarvoor hij bestemd is.6.5.5.4.12 Het uitwendig omhulsel mag geen oneffenheden bezitten die <strong>het</strong> binnenrecipiënt zouden kunnenbeschadigen.6.5.5.4.13 De uitwendige omhulsels uit metaal moeten uit een geschikt metaal vervaardigd zijn en een voldoendedikte bezitten.6.5.5.4.14 Bij de uitwendige omhulsels uit massief hout moet <strong>het</strong> hout goed gedroogd zijn zodat <strong>het</strong> commercieelvochtvrij is en mag <strong>het</strong> geen gebreken vertonen die de weerstand van elk onderdeel van <strong>het</strong> omhulsel6.5-10


merkbaar kan verminderen. Het deksel en de bodem mogen uit spaanplaat bestaan die aan waterweerstaat (zoals hardboard of een ander geschikt type).6.5.5.4.15 Bij de uitwendige omhulsels uit gelamineerd hout moet <strong>het</strong> gelamineerd hout opgebouwd zijn uit goedgedroogd fineerhout dat verkregen wordt door afschillen, snijden of zagen en dat commercieel vrij is vanvochtigheid; <strong>het</strong> mag geen gebreken vertonen die de stevigheid van <strong>het</strong> omhulsel merkbaar kunnenverminderen. De lagen moeten met een waterbestendige lijm op elkaar worden gelijmd. Andere geschiktematerialen mogen tezamen met gelamineerd hout voor <strong>het</strong> vervaardigen van de omhulsels gebruiktworden. De wanden van de omhulsels moeten stevig op de hoekstijlen of op de uiteinden vastgespijkerdof verankerd worden of met andere even geschikte middelen geassembleerd worden6.5.5.4.16 De wanden van de uitwendige omhulsels uit spaanplaat moeten bestaan uit spaanplaat diewaterbestendig is (zoals hardboard of een ander geschikt type). De andere gedeelten van de omhulselsmogen uit andere geschikte materialen vervaardigd zijn.6.5.5.4.17 Voor de uitwendige omhulsels uit karton moet gebruik gemaakt worden van massief karton of vandubbelwandig golfkarton (met één of meer golflagen), van goede kwaliteit en aangepast aan de inhoudvan de omhulsels en aan <strong>het</strong> gebruik waartoe ze bestemd zijn. De weerstand tegen water van <strong>het</strong>buitenoppervlak moet zodanig zijn dat de massatoename tijdens de beproeving ter vaststelling van dewateropslorping volgens de Cobb-methode, na 30 minuten niet méér bedraagt dan 155 g/m²(overeenkomstig de norm ISO 535:1991). Het materiaal moet geschikte weerstandskarakteristieken tegen<strong>het</strong> plooien bezitten. Het karton moet zodanig versneden, gevouwen (zonder scheur) en van sleuvenvoorzien zijn dat de kist zonder barsten, oppervlaktescheuren of overdreven buiging in elkaar kan gezetworden. De golflagen van <strong>het</strong> golfkarton moeten stevig op de vlakke lagen gelijmd zijn6.5.5.4.18 De uiteinden van de uitwendige omhulsels uit karton mag van een houten raam voorzien zijn of volledig uithout vervaardigd worden. Er mogen houten latten als versteviging gebruikt worden.6.5.5.4.19 De hechtingen van de omhulsels uit karton moeten d.m.v. kleefband of vastgelijmde of vastgenieteoverlappingen uitgevoerd worden. De overlappingen moeten van een afdoende grootte zijn. Indien lijm ofkleefband gebruikt wordt, moet deze waterbestendig zijn.6.5.5.4.20 Indien <strong>het</strong> uitwendig omhulsel uit kunststof is vervaardigd, dient <strong>het</strong> materiaal te voldoen aan devoorschriften van 6.5.5.4.6 t/m 6.5.5.4.9, met dien verstande dat in dit geval de voorschriften voor <strong>het</strong>binnenrecipiënt van toepassing zijn op <strong>het</strong> uitwendig omhulsel van de combinatie-IBC's.6.5.5.4.21 Het uitwendig omhulsel van een IBC van type 31HZ2 moet <strong>het</strong> binnenrecipiënt langs alle kanten volledigomsluiten.6.5.5.4.22 Elk voetstuk dat integrerend deel uitmaakt van de IBC of elke afneembare pallet moet geschikt zijn om deIBC mechanisch te manipuleren wanneer die tot zijn maximaal toelaatbare massa gevuld is.6.5.5.4.23 De pallet of <strong>het</strong> voetstuk moet zodanig ontworpen zijn dat elke verzakking van de bodem van de IBC wordtvermeden die tijdens de manipulatie tot schade zou kunnen leiden.6.5.5.4.24 Indien een afneembare pallet wordt gebruikt moet <strong>het</strong> uitwendig omhulsel stevig op de afneembare palletvastgezet worden, teneinde de stabiliteit tijdens de manipulatie en <strong>het</strong> vervoer te verzekeren. Hetbovenvlak van de afneembare pallet moet bovendien vrij zijn van oneffenheden die de IBC zouden kunnenbeschadigen.6.5.5.4.25 Versterkingsinrichtingen (zoals houten stutten) mogen gebruikt worden om <strong>het</strong> stapelvermogen van de IBCte vergroten, maar ze moeten zich buiten <strong>het</strong> binnenrecipiënt bevinden6.5.5.4.26 Indien de IBC's bestemd zijn om gestapeld te worden, moet <strong>het</strong> dragend oppervlak zodanig uitgevoerd zijndat de last er op veilige wijze over wordt verdeeld. Dergelijke IBC's moeten dermate ontworpen zijn datdeze last niet gedragen wordt door <strong>het</strong> binnenrecipiënt6.5.5.5 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op kartonnen IBC's6.5.5.5.1 Onderhavige voorschriften zijn van toepassing op IBC's uit karton, die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer vanvaste stoffen met vulling en lediging met behulp van de zwaartekracht. De IBC's uit karton zijn van type11G.6.5.5.5.2 De IBC's uit karton mogen niet uitgerust zijn met inrichtingen voor <strong>het</strong> ophijsen langs boven.6.5.5.5.3 Voor <strong>het</strong> verpakkingslichaam moet gebruik gemaakt worden van massief karton of van dubbelwandiggolfkarton (met één of meer golflagen), van goede kwaliteit en aangepast aan de inhoud van de IBC's enaan <strong>het</strong> gebruik waartoe ze bestemd zijn. De weerstand tegen water van <strong>het</strong> buitenoppervlak moetzodanig zijn dat de massatoename tijdens de beproeving ter vaststelling van de wateropslorping volgensde Cobb-methode, na 30 minuten niet meer bedraagt dan 155 g/m² (overeenkomstig de norm ISO535:1991). Het materiaal moet een gepaste weerstand tegen plooien bezitten. Het karton moet zodanigversneden, gevouwen (zonder scheur) en van sleuven voorzien zijn dat de IBC zonder barsten,oppervlaktescheuren of overdreven buiging in elkaar kan gezet worden. De golflagen van <strong>het</strong> golfkartonmoeten stevig op de vlakke lagen gelijmd zijn.6.5.5.5.4 De weerstand tegen perforatie van de wanden – met inbegrip van <strong>het</strong> deksel en de bodem – moet tenminste 15 J bedragen, gemeten volgens ISO-norm 3036:1975.6.5-11


6.5.5.5.5 De naden van de verpakkingslichamen van de IBC's moeten van overlappingen van een afdoende groottevoorzien zijn en bij de assemblage dient gebruik gemaakt te worden van kleefband, lijm, metalen nieten ofminstens even doeltreffende middelen. Indien lijm of kleefband gebruikt wordt, moet deze waterbestendigzijn. De metalen nieten moeten volledig doorheen alle vast te hechten elementen gaan en zodaniggevormd of beschermd zijn dat zij een voering niet kunnen afschuren of doorboren.6.5.5.5.6 De voering moet uit een geschikt materiaal vervaardigd zijn. De sterkte van <strong>het</strong> gebruikt materiaal en dewijze van vervaardiging moeten aangepast zijn aan de inhoud van de IBC en aan <strong>het</strong> gebruik waartoedeze bestemd is. De naden en de sluitingen moeten stofdicht zijn en ze moeten kunnen weerstaan aan dedrukkingen en de schokken die zich in normale manipulatie- en vervoersomstandigheden kunnenvoordoen6.5.5.5.7 Elk voetstuk dat integrerend deel uitmaakt van de IBC of elke afneembare pallet moet geschikt zijn om deIBC mechanisch te manipuleren wanneer die tot zijn maximaal toelaatbare massa gevuld is.6.5.5.5.8 De pallet of <strong>het</strong> voetstuk moet zodanig ontworpen zijn dat elke verzakking van de bodem van de IBC wordtvermeden die tijdens de manipulatie tot schade zou kunnen leiden.6.5.5.5.9 Indien een afneembare pallet wordt gebruikt moet <strong>het</strong> verpakkingslichaam stevig op de afneembare palletvastgezet worden, teneinde de stabiliteit tijdens de manipulatie en <strong>het</strong> vervoer te verzekeren. Hetbovenvlak van de afneembare pallet moet bovendien vrij zijn van oneffenheden die de IBC zouden kunnenbeschadigen.6.5.5.5.10 Versterkingsinrichtingen (zoals houten stutten) mogen gebruikt worden om <strong>het</strong> stapelvermogen van de IBCte vergroten, maar ze moeten zich buiten de voering bevinden.6.5.5.5.11 Indien de IBC's bestemd zijn om gestapeld te worden, moet <strong>het</strong> dragend oppervlak zodanig uitgevoerd zijndat de last er op veilige wijze over wordt verdeeld.6.5.5.6 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op houten IBC's6.5.5.6.1 Onderhavige voorschriften zijn van toepassing op IBC's uit hout, die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer vanvaste stoffen met vulling of lediging met behulp van de zwaartekracht. De IBC's uit hout worden ingedeeldin volgende types :11C11D11Fmassief hout met voeringgelamineerd hout met voeringspaanplaat met voering6.5.5.6.2 De IBC's uit hout mogen niet uitgerust zijn met inrichtingen voor <strong>het</strong> ophijsen langs boven.6.5.5.6.3 De sterkte van de gebruikte materialen en de constructiemethode van <strong>het</strong> verpakkingslichaam moetenaangepast zijn aan de inhoud van de IBC en aan <strong>het</strong> gebruik waartoe deze bestemd is.6.5.5.6.4 Bij verpakkingslichamen uit massief hout moet <strong>het</strong> gebruikt hout goed gedroogd zijn zodat <strong>het</strong>commercieel vochtvrij is, en mag <strong>het</strong> geen gebreken vertonen die de weerstand van elk onderdeel van deIBC merkbaar kan verminderen. Elk onderdeel van de IBC moet uit één stuk bestaan of daaraangelijkwaardig zijn. Een onderdeel wordt als gelijkwaardig beschouwd aan een onderdeel uit één stukwanneer <strong>het</strong> geassembleerd is met behulp van lijmverbindingen volgens een geschikte methode(bijvoorbeeld Lindermann- of zwaluwstaartverbinding, keep en tongverbinding, overlappende verbinding),van stompe verbindingen met ten minste twee gegolfde metalen nieten voor elke voeg, of van een andere,minstens even geschikte methode.6.5.5.6.5 Bij verpakkingslichamen uit gelamineerd hout moet <strong>het</strong> gelamineerd hout uit ten minste drie lagen goedgedroogd fineerhout bestaan. Het fineerhout moet verkregen zijn door afschillen, snijden of zagen encommercieel vrij zijn van vochtigheid; <strong>het</strong> mag geen gebreken vertonen die de stevigheid van <strong>het</strong>verpakkingslichaam merkbaar kunnen verminderen. De lagen moeten met een waterbestendige lijm opelkaar worden gelijmd. Andere geschikte materialen mogen tezamen met <strong>het</strong> gelamineerd hout voor <strong>het</strong>vervaardigen van <strong>het</strong> verpakkingslichaam gebruikt worden.6.5.5.6.6 Bij verpakkingslichamen uit spaanplaat moet deze waterbestendig zijn (zoals hardboard of een andergeschikt type).6.5.5.6.7 De wanden van de IBC's moeten stevig op de hoekstijlen of op de uiteinden vastgespijkerd of verankerdworden of met andere even geschikte middelen geassembleerd worden.6.5.5.6.8 De voering moet uit een geschikt materiaal vervaardigd zijn. De sterkte van <strong>het</strong> gebruikt materiaal en devervaardiginswijze moeten aangepast zijn aan de inhoud van de IBC en aan <strong>het</strong> gebruik waartoe dezebestemd is. De naden en de sluitingen moeten stofdicht zijn en ze moeten kunnen weerstaan aan dedrukkingen en de schokken die zich in normale manipulatie- en vervoersomstandigheden kunnenvoordoen.6.5.5.6.9 Elk voetstuk dat integrerend deel uitmaakt van de IBC of elke afneembare pallet moet geschikt zijn om deIBC mechanisch te manipuleren wanneer die tot zijn maximaal toelaatbare massa gevuld is.6.5-12


6.5.5.6.10 De pallet of <strong>het</strong> voetstuk moet zodanig ontworpen zijn dat elke verzakking van de bodem van de IBC wordtvermeden die tijdens de manipulatie tot schade zou kunnen leiden.6.5.5.6.11 Indien een afneembare pallet wordt gebruikt moet <strong>het</strong> verpakkingslichaam stevig op de afneembare palletvastgezet worden, teneinde de stabiliteit tijdens de manipulatie en <strong>het</strong> vervoer te verzekeren. Hetbovenvlak van de afneembare pallet moet bovendien vrij zijn van oneffenheden die de IBC zouden kunnenbeschadigen.6.5.5.6.12 Versterkingsinrichtingen (zoals houten stutten) mogen gebruikt worden om <strong>het</strong> stapelvermogen tevergroten, maar ze moeten zich buiten de voering bevinden.6.5.5.6.13 Indien de IBC's bestemd zijn om gestapeld te worden, moet <strong>het</strong> dragend oppervlak zodanig uitgevoerd zijndat de last er op veilige wijze over wordt verdeeld.6.5.6 Voorschriften met betrekking tot de beproevingen6.5.6.1 Toepasbaarheid en periodiciteit6.5.6.1.1 Voor gebruik moet elk constructietype van een IBC met succes de in onderhavig hoofdstukvoorgeschreven beproevingen doorstaan hebben en goedgekeurd zijn door de bevoegde overheid die detoekenning van <strong>het</strong> kenmerk toestaat. Het constructietype van de IBC wordt bepaald door <strong>het</strong> concept, degrootte, <strong>het</strong> gebruikt materiaal en zijn dikte, de constructiewijze en de vul- en losinrichtingen ; <strong>het</strong> kanechter verschillende oppervlaktebehandelingen omvatten. Het omvat eveneens de IBC's die enkel doorhun kleinere uitwendige afmetingen verschillen van <strong>het</strong> constructietype.6.5.6.1.2 De beproevingen moeten uitgevoerd worden op IBC's die klaar zijn voor verzending. De IBC's moetenworden gevuld zoals aangegeven in de des<strong>betreffende</strong> afdelingen. De stoffen die in de IBC's zullenvervoerd worden, mogen door andere vervangen worden, behalve indien zulks de resultaten van debeproevingen zou kunnen beïnvloeden. Indien vaste stoffen door een andere stof vervangen worden,moet deze dezelfde fysische eigenschappen (massa, korrelgrootte, enz...) bezitten als de stof die zalvervoerd worden. Het is toegestaan om bijkomende ladingen (zoals zakken met loodkorrels) te gebruikenom de vereiste totale massa van <strong>het</strong> collo te bekomen. Deze moeten echter zodanig geplaatst zijn dat zij<strong>het</strong> resultaat van de beproevingen niet vervalsen.6.5.6.2 Beproevingen op <strong>het</strong> constructietype6.5.6.2.1 Per constructietype, grootte, wanddikte en constructiewijze moet één enkele IBC onderworpen worden aande beproevingen die in 6.5.6.3.7 opgesomd zijn; dit in de aangegeven volgorde en volgens devoorschriften die in 6.5.6.5 t/m 6.5.6.13 zijn vastgelegd. Deze beproevingen op <strong>het</strong> constructietype moetenuitgevoerd worden overeenkomstig de door de bevoegde overheid vastgelegde procedures.6.5.6.2.2 Om voor de IBC’s uit stijve kunststof van type 31H2 en voor de combinatie-IBC’s van de types 31HH1 en31HH2 de voldoende chemische bestendigheid t.o.v. de vervatte goederen of standaardvloeistoffen aan tetonen, conform 6.5.6.3.3 of 6.5.6.3.5, mag een tweede IBC gebruikt worden wanneer de IBC’s ontworpen zijnom gestapeld te worden. In dit geval moeten de twee IBC’s onderworpen worden aan een voorafgaandelijkeopslag.6.5.6.2.3 De bevoegde overheid kan toestaan dat op IBC's die enkel in kleine punten van een reeds beproefdconstructietype verschillen (bijvoorbeeld kleine verminderingen van de buitenafmetingen) een aantal uit tevoeren beproevingen selectief worden weggelaten.6.5.6.2.4 Wanneer bij de beproevingen afneembare palletten worden gebruikt moet <strong>het</strong> overeenkomstig 6.5.6.14opgesteld beproevingsrapport een technische beschrijving van de gebruikte palletten bevatten.6.5.6.3 Voorbereiding op de beproevingen6.5.6.3.1 De papieren IBC's, de IBC's uit karton en de combinatie-IBC's met een uitwendig omhulsel uit kartonmoeten gedurende ten minste 24 uur in een atmosfeer met gecontroleerde temperatuur en relatievevochtigheid vertoeven. Hierbij bestaan drie mogelijkheden : bij voorkeur wordt een temperatuur van 23°C± 2°C en een relatieve vochtigheid van 50% ± 2% aan gehouden, maar 20°C ± 2°C met 65% ± 2% of 27°C± 2°C met 65% ± 2% zijn ook toegelaten.OPMERKING.De gemiddelde waarden moeten zich binnen deze limieten bevinden. Kortstondige schommelingen en beperkingeninherent aan de metingen kunnen voor de relatieve vochtigheid aanleiding geven tot verschillen van ± 5% van de enemeetwaarde tot de andere, zonder dat dit invloed heeft op de reproduceerbaarheid van de beproevingen.6.5.6.3.2 De nodige bijkomende maatregelen moeten getroffen worden om te verifiëren of de kunststof, die voor defabricage van de IBC's uit stijve kunststof (types 31H1 en 31H2) en van de combinatie-IBC's (types 31HZ1en 31HZ2) gebruikt wordt, voldoet aan de bepalingen van respectievelijk 6.5.5.3.2 t/m 6.5.5.3.4 en6.5.5.4.6 t/m 6.5.5.4.9.6.5.6.3.3 Om de voldoende chemische bestendigheid t.o.v. de te vervoeren vulstoffen aan te tonen moeten decontrole-IBC's gedurende zes maand onderworpen worden aan een voorafgaandelijke opslag. Tijdensdeze periode blijven de controle-IBC's gevuld met de te vervoeren stoffen of met stoffen die in ten minsteeven sterke mate aanleiding geven tot spanningsscheuren, weerstandsvermindering of muleculaire6.5-13


afbraak bij de betrokken kunststof. Vervolgens moeten de controle-IBC's onderworpen worden aan debeproevingen die in de tabel van 6.5.6.3.7 opgesomd worden.6.5.6.3.4 Indien <strong>het</strong> gedrag van de kunststof volgens een andere methode werd vastgesteld, dient de hierbovenaangegeven beproeving van de chemische bestendigheid niet uitgevoerd te worden. Dergelijke methodesmoeten ten minste gelijkwaardig zijn aan bovengenoemde beproeving van de chemische bestendigheid enmoeten door de bevoegde overheid erkend zijn.6.5.6.3.5 Voor de stijve IBC’s uit polyethyleen (types 31H1 en 31H2) die beantwoorden aan 6.5.5.3 en de composiet-IBC’s met binnenrecipiënt uit polyethyleen (types 31HZ1 en 31HZ2) die beantwoorden aan 6.5.5.4, mag dechemische bestendigheid ten opzichte van de conform 4.1.1.19 geassimileerde vulvloeistoffen op dehiernavolgende wijze met behulp van standaardvloeistoffen aangetoond worden (zie 6.1.6).De standaardvloeistoffen zijn representatief voor <strong>het</strong> degradatieproces van polyethyleen, te wijten aan deweekwording door opzwellen, <strong>het</strong> ontstaan van scheuren onder spanning, de moleculaire afbraak of eencumulatie van de effecten daarvan.Dat deze IBC’s voldoende chemisch bestendig zijn kan aangetoond worden door een opslag van deproefmonsters gedurende drie weken bij 40°C met de gepaste standaardvloeistof; wanneer destandaardvloeistof water is, is de opslag volgens deze procedure niet nodig. De opslag is ook niet nodigvoor de proefmonsters die gebruikt worden voor de stapelproef, indien de gebruikte standaardvloeistof eenoppervlakte-actieve oplossing of azijnzuur is. Na deze opslag moeten de proefmonsters onderworpenworden aan de beproevingen, vastgesteld in 6.5.6.4 tot en met 6.5.6.9.Voor tert-butylhydroperoxide met een peroxidegehalte van meer dan 40% en voor de peroxyazijnzurenvan klasse 5.2 mag de compatibiliteitstest niet met standaardvloeistoffen uitgevoerd worden. Voor dezestoffen moet de voldoende chemische bestendigheid van de proefmonsters aangetoond worden door zegedurende zes maand bij omgevingstemperatuur en gevuld met de te vervoeren stoffen op te slaan.De resultaten van de procedure overeenkomstig deze paragraaf voor IBC’s uit polyethyleen, kunnenaanvaard worden voor een gelijksoortig constructietype waarvan <strong>het</strong> binnenoppervlak gefluoreerd is.6.5.6.3.6 Voor de prototypes van de in 6.5.6.3.5 gedefinieerde IBC’s uit polyethyleen die aan de in 6.5.6.3.5gedefinieerde test voldaan hebben, mag de chemische bestendigheid ten opzichte van de vulstoffen ookaangetoond worden aan de hand van laboratoriumproeven 2 ; die moeten aantonen dat de inwerking vandie vulstoffen op de proefmonsters zwakker is dan die van de gepaste standaardvloeistoffen, waarbijrekening wordt gehouden met de relevante afbraakmechanismen. Dezelfde voorwaarden voor de densiteiten de dampdruk als die vastgesteld in 4.1.1.19.2 zijn van toepassing.6.5.6.3.7 Volgorde voor <strong>het</strong> uitvoeren van de beproevingen op <strong>het</strong> constructietypeType IBC Vibratie f)Metaal :11A,11B,11N21A,21B,21N31A,31B,31N-HefproeflangsonderHefproeflangsboven a)Stapelproefb)DichtheidsbeproevingHydraulischedrukproefValproef1 ste a) 2 de 3 de - - 4 de e) - - -- 1 ste a) 2 de 3 de 4 de 5 de de e)61 ste 2 de a) 3 de 4 de 5 de 6 de 7 de e) - - -Soepel d) - x c) x - - x x x xScheurproefKantelproefOprichtproefc)Stijvekunststof :11H1,11H221H1,21H231H1,31H2- 1 ste a) 2 de 3 de - - 4 de - - -- 1 ste a) 2 de 3 de 4 de 5 de 6 de1 ste 2 de a) 3 de 4 de g) 5 de 6 de 7 de - - -2De laboratoriumproeven, die toelaten de chemische bestendigheid van polyethyleen, overeenkomstig 6.5.4.3.5, ten opzichte van devulstoffen (stoffen, mengsels en preparaten) aan te tonen in vergelijking met de standaardvloeistoffen volgens 6.1.6 (zie richtlijnenin <strong>het</strong> niet officieel deel van <strong>het</strong> RID gepubliceerd door <strong>het</strong> OCTI – Office Centrale des transports internationaux ferroviaires).6.5-14


Type IBC Vibratie f)Composiet:11HZ1,11HZ221HZ1,21HZ231HZ1,31HZ2HefproeflangsonderHefproeflangsboven a)Stapelproefb)DichtheidsbeproevingHydraulischedrukproefValproef- 1 ste a) 2 de 3 de - - 4 de e) - - -- 1 ste a) 2 de 3 de 4 de 5 de de e)61 ste 2 de a) 3 de 4 de g) 5 de 6 de e) 7 de e) - - -Karton - 1 ste - 2 de - - 3 de - - -Hout - 1 ste - 2 de - - 3 de - - -ScheurproefKantelproefOprichtproefc)a) Indien de IBC ontworpen is voor deze manipulatiewijze.b) Indien de IBC ontworpen is om gestapeld te worden.c) Indien de IBC ontworpen is om langs boven of via de zijkant opgetild te worden.d) De uit te voeren beproevingen zijn met x aangegeven; een IBC die een beproeving heeft doorstaan, mag voorandere beproevingen gebruikt worden, in willekeurige volgorde.e) Voor de valproef mag een andere IBC van <strong>het</strong>zelfde constructietype gebruikt worden.f) Voor de vibratieproef mag een andere IBC van <strong>het</strong>zelfde constructietype gebruikt worden.g) De tweede IBC overeenkomstig 6.5.6.2.2 mag, na een voorafgaandelijke opslag, in een willekeurige volgordegebruikt worden.6.5.6.4 Hefproef langs onder6.5.6.4.1 ToepassingsgebiedBeproeving op <strong>het</strong> constructietype voor alle kartonnen en houten IBC’s, en voor alle IBC-types dievoorzien zijn van uitrustingen voor <strong>het</strong> optillen langs onder.6.5.6.4.2 Voorbereiding van de IBC op de beproevingDe IBC moet gevuld worden. Een lading moet toegevoegd worden en deze dient uniform verdeeld te zijn.De massa van de gevulde IBC met de toegevoegde lading moet gelijk zijn aan 1,25 maal zijn maximaaltoelaatbare bruto massa.6.5.6.4.3 BeproevingsmethodeDe IBC moet tweemaal door een vorkheftruck worden opgetild en neergezet; de vork wordt centraalgeplaatst en de afstand tussen de armen bedraagt 3/4 van de breedte van de insteekzijde (tenzij er vasteinsteekpunten zijn). De vork moet in de insteekrichting tot 3/4 van de insteekdiepte worden ingebracht. Deproef moet voor elke mogelijke insteekrichting herhaald worden.6.5.6.4.4 GoedkeuringscriteriaEr mag geen verlies van inhoud vastgesteld worden en geen blijvende vervormingen die de IBC (invoorkomend geval met inbegrip van de pallet in <strong>het</strong> voetstuk) voor <strong>het</strong> vervoer ongeschikt maken.6.5.6.5 Hefproef langs boven6.5.6.5.1 ToepassingsgebiedBeproeving op <strong>het</strong> constructietype voor alle IBC-types die ontworpen zijn om langs boven opgetild teworden en voor de soepele IBC's die ontworpen zijn om langs boven of via de zijkant opgetild te worden.6.5.6.5.2 Voorbereiding van de IBC op de beproevingMetalen IBC's, IBC's uit stijve kunststof en composiet-IBC's moeten gevuld worden. Een uniform verdeeldelading moet toegevoegd worden. De massa van de gevulde IBC met de toegevoegde lading moet gelijkzijn aan tweemaal zijn maximaal toelaatbare bruto massa. Soepele IBC's moeten met een representatiefmateriaal gevuld worden en vervolgens beladen tot zes maal hun maximaal toelaatbare bruto massa; dezelading moet uniform verdeeld zijn.6.5.6.5.3 BeproevingsmethodeDe metalen IBC’s en de soepele IBC’s moeten worden opgetild op de manier waarvoor ze zijn ontworpentot ze de grond niet meer raken en gedurende vijf minuten in deze positie worden gehouden.IBC's uit stijve kunststof en combinatie-IBC’s moeten :a) gedurende vijf minuten opgetild worden aan elk paar diagonaal tegenover elkaar gelegenhijsinrichtingen, zodanig dat de hijskrachten in verticale richting werken; en6.5-15


) gedurende vijf minuten opgetild worden aan elk paar diagonaal tegenover elkaar gelegenhijsinrichtingen, zodanig dat de hijskrachten naar <strong>het</strong> midden van de IBC werken, onder een hoek van45° met de verticale.6.5.6.5.4 Voor soepele IBC's mogen andere beproevingsmethodes voor de hefproef langs boven en een anderevoorbereiding toegepast worden, op voorwaarde dat die minstens even doelmatig zijn.6.5.6.5.5 Goedkeuringscriteria6.5.6.6 Stapelproefa) Bij de metalen IBC's, IBC's uit stijve kunststof en composiet-IBC's : de IBC moet veilig blijven ondernormale vervoersomstandigheden, er mogen noch blijvende vervormingen van de IBC (invoorkomend geval met inbegrip van de pallet in <strong>het</strong> voetstuk), noch verlies van inhoud vastgesteldworden;b) Bij de soepele IBC's: er mogen geen beschadigingen aan de IBC of aan zijn uitrusting voor <strong>het</strong>optillen vastgesteld worden die de IBC ongeschikt maken voor <strong>het</strong> vervoer of voor manipulatie, engeen verlies van inhoud.6.5.6.6.1 ToepassingsgebiedBeproeving op <strong>het</strong> constructietype voor alle IBC-types die ontworpen zijn om gestapeld te worden.6.5.6.6.2 Voorbereiding van de IBC op de beproevingDe IBC moet gevuld worden tot zijn maximaal toelaatbare bruto massa. Indien de densiteit van <strong>het</strong> productdat voor de beproeving gebruikt wordt zulks niet toelaat, moet er een lading aan toegevoegd worden zodatde IBC bij zijn maximaal toelaatbare bruto massa beproefd kan worden; deze lading moet uniformverdeeld zijn.6.5.6.6.3 Beproevingsmethodea) De IBC moet met de onderzijde op een harde horizontale vloer worden geplaatst, en blootgesteldworden aan een beproevingslast die op de bovenzijde wordt aangebracht en uniform is verdeeld (zie6.5.6.6.4). Voor de IBC’s uit stijve kunststof van type 31H2 en de composiet-IBC’s van de types31HH1 en 31HH2 moet een stapelproef uitgevoerd worden na de voorafgaandelijke opslag met deoriginele vulstof of een standaardvloeistof (zie 6.1.6) conform 6.5.6.3.3 of 6.5.6.3.5, gebruik makendvan de in 6.5.6.2.2 gedefinieerde tweede IBC. De IBC’s moeten aan de beproevingslast onderworpenworden gedurende een periode van ten minste:i) 5 minuten voor de metalen IBC’s;ii)28 dagen bij 40°C voor de IBC's uit stijve kunst stof van de types 11H2, 21H2 en 31H2 en voor decombinatie-IBC's met uitwendige omhulsels uit kunststof die de stapelbelasting dragen (d.w.z. detypes 11HH1, 11HH2, 21HH1, 21HH2, 31HH1 en 31HH2);iii) 24 uur voor alle andere types van IBC;b) De beproevingslast moet aangebracht worden op één van de volgende wijzen :i) één of meerdere IBC's van <strong>het</strong>zelfde type, gevuld tot hun maximaal toelaatbare bruto massa,worden op de IBC geplaatst die beproefd wordt ;ii)gepaste gewichten worden ofwel op een vlakke plaat geplaatst, ofwel op een plaat die de bodemvan een IBC weergeeft; deze wordt op zijn beurt op de IBC gezet die beproefd wordt.6.5.6.6.4 Berekening van de aan te brengen beproevingslastDe op de IBC te plaatsten last moet gelijk zijn aan 1,8 maal de totale maximaal toelaatbare bruto massavan <strong>het</strong> aantal gelijksoortige IBC's, die gedurende <strong>het</strong> vervoer op de onderste IBC kunnen gestapeld zijn.6.5.6.6.5 Goedkeuringscriteriaa) Voor alle IBC's behalve de soepele IBC's : er mag geen verlies van de inhoud vastgesteld worden engeen blijvende vervormingen die de IBC (in voorkomend geval met inbegrip van de pallet in <strong>het</strong>voetstuk) voor <strong>het</strong> vervoer ongeschikt maken;b) voor de soepele IBC's : er mag geen verlies van de inhoud vastgesteld worden en geen beschadigingvan <strong>het</strong> verpakkingslichaam die de IBC ongeschikt maakt voor <strong>het</strong> vervoer.6.5.6.7 Dichtheidsproef6.5.6.7.1 ToepassingsgebiedProef op <strong>het</strong> constructietype en periodieke proef voor de types van IBC die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoervan vaste stoffen met vulling of lediging onder druk of voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen.6.5-16


6.5.6.7.2 Voorbereiding van de IBC op de proefDe proef moet uitgevoerd worden vooraleer de eventuele warmteisolatie werd aangebracht. Indiensluitingen voorzien zijn van een ontgassingsinrichting, moeten deze vervangen worden door gelijksoortigesluitingen zonder ontgassingsinrichting of moeten de ontgassingsinrichtingen hermetisch gesloten worden.6.5.6.7.3 Beproevingsmethode en toe te passen beproevingsdrukDe proef moet uitgevoerd worden met lucht onder een manometerdruk van ten minste 20 kPa (0,2 bar), endit gedurende ten minste 10 minuten. De luchtdichtheid van de IBC wordt vastgesteld door middel van eengeschikte methode; bijvoorbeeld door de IBC te onderwerpen aan een proef waarbij <strong>het</strong> verschil inluchtdruk wordt gemeten, door hem onder te dompelen in water of – voor de metalen IBC’s – door denaden en verbindingen met een zeepoplossing in te strijken. In geval van onderdompeling in water moeteen correctiefactor worden gebruikt om rekening te houden met de hydrostatische druk..6.5.6.7.4 GoedkeuringscriteriaEr mag geen lekkage van lucht waargenomen worden.6.5.6.8 Beproeving met inwendige (hydraulische) druk6.5.6.8.1 ToepassingsgebiedBeproeving op <strong>het</strong> constructietype voor de types van IBC die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van vastestoffen met vulling of lediging onder druk of voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen.6.5.6.8.2 Voorbereiding van de IBC voor de beproevingDe beproeving moet uitgevoerd worden vooraleer de eventuele warmteisolatie werd aangebracht.De ontspanningsinrichtingen moeten worden verwijderd waarna hun openingen afgesloten worden, ofanders moeten ze buiten werking worden gesteld.6.5.6.8.3 BeproevingsmethodeDe proef moet uitgevoerd worden met een hydraulische druk die niet lager is dan deze aangeduid in6.5.6.8.4, en dit gedurende ten minste 10 minuten. De IBC mag niet mechanisch gestut worden tijdens deproef.6.5.6.8.4 Toe te passen beproevingsdruk6.5.6.8.4.1 Metalen IBC's :a) voor de IBC's van <strong>het</strong> type 21A, 21B en 21N, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van vaste stoffen vanverpakkingsgroep I : een manometerdruk van 250 kPa (2,5 bar);b) voor alle IBC's van <strong>het</strong> type 21A, 21B, 21N, 31A, 31B en 31N, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van stoffenvan verpakkingsgroep II of III : een manometerdruk van 200 kPa (2 bar);c) voor de IBC's van <strong>het</strong> type 31A, 31B en 31N dient daarenboven een proef bij een manometerdruk van65 kPa (0,65 bar) uitgevoerd te worden; deze moet plaatsvinden vóór de beproeving bij 200 kPa (2bar).6.5.6.8.4.2 IBC's uit stijve kunststof en combinatie-IBC's :a) voor de IBC's van <strong>het</strong> type 21H1, 21H2, 21HZ1 en 21HZ2 : een manometerdruk van 75 kPa (0,75bar);b) voor de IBC's van <strong>het</strong> type 31H1, 31H2, 31HZ1 en 31HZ2 : de hoogste van twee waarden, waarvande eerste bepaald wordt door een van de volgende methodes :i) de totale gemeten manometrische druk in de IBC (d.w.z. de dampdruk van de vulstof + departieeldruk van de lucht of van een inert gas - 100 kPa) bij 55°C, vermenigvuldigd met eenveiligheidscoëfficiënt van 1,5. Bij de vaststelling van die totale manometrische druk wordtuitgegaan van de maximale vullingsgraad, opgegeven in 4.1.1.4, en een vultemperatuur van15°C;ii)6.5.6.8.5 Goedkeuringscriteriade dampdruk van de te vervoeren stof bij 50°C x 1,75 - 100 kPa, met een minimum van 100 kPa;iii) de dampdruk van de te vervoeren stof bij 55°C x 1,5 - 100 kPa, met een minimum van 100 kPa;en waarvan de tweede als volgt bepaald wordt :iv) tweemaal de statische druk van de te vervoeren stof, met een minmum van tweemaal destatische druk van water.a) IBC's van <strong>het</strong> type 21A, 21B, 21N, 31A, 31B en 31N die aan de in 6.5.6.8.4.1 a) of b) vermeldebeproevingsdruk worden onderworpen : er mag geen lek worden vastgesteld;6.5-17


6.5.6.9 Valproefb) IBC's van <strong>het</strong> type 31A, 31B en 31N die aan de in 6.5.6.8.4.1 c) vermelde beproevingsdruk wordenonderworpen : er mag geen lek vastgesteld worden en geen blijvende vervormingen die de IBCongeschikt maken voor <strong>het</strong> vervoer;c) IBC's uit stijve kunststof en combinatie-IBC's : er mag geen lek vastgesteld worden en geen blijvendevervormingen die de IBC ongeschikt maken voor <strong>het</strong> vervoer.6.5.6.9.1 ToepassingsgebiedProef op <strong>het</strong> constructietype voor alle types van IBC.6.5.6.9.2 Voorbereiding van de IBC's op de proefa) metalen IBC’s: de IBC moet gevuld worden tot ten minste 95% van zijn maximale capaciteit voorvaste stoffen of tot ten minste 98% van zijn maximale capaciteit voor vloeistoffen (capaciteit van <strong>het</strong>constructietype). De ontspanningsinrichtingen moeten verwijderd worden waarna hun openingenafgesloten worden, of anders moeten ze buiten werking worden gesteld;b) soepele IBC’s: de IBC moet tot zijn maximaal toelaatbare bruto massa gevuld worden, waarbij deinhoud gelijkmatig verdeeld dient te zijn;c) IBC's uit stijve kunststof en composiet-IBC's: de IBC moet gevuld worden tot ten minste 95% van zijnmaximale capaciteit voor vaste stoffen, of tot ten minste 98% van zijn maximale capaciteit voorvloeistoffen (capaciteit van <strong>het</strong> constructietype). De ontspanningsinrichtingen mogen verwijderdworden waarna hun openingen afgesloten worden, of anders mogen ze buiten werking wordengesteld. De beproeving op de IBC’s wordt uitgevoerd nadat de temperatuur van <strong>het</strong> proefmonster envan zijn inhoud op -18°C of lager werd gebracht. In dien proefmonsters op deze wijze voorbereid zijn,kan de in 6.5.6.3.1 voorgeschreven conditionering voor de combinatie-IBC’s achterwege gelatenworden. De vloeistoffen die voor de beproeving gebruikt worden, moeten in vloeibare toestandgehouden worden, desnoods door antivries toe te voegen. Deze conditionering is niet nodig indien dematerialen van de IBC een voldoende vervormbaarheid en de treksterkte behouden bij lagetemperaturen;d) kartonnen en houten IBC’s: de IBC moet tot ten minste 95% van zijn maximale inhoud gevuld worden.6.5.6.9.3 BeproevingsmethodeDe IBC moet zodanig met zijn onderzijde neerkomen op een niet elastisch, horizontaal, vlak, massief enstijf oppervlak dat beantwoordt aan de voorschriften van 6.1.5.3.4, dat de impact plaatsvindt op <strong>het</strong>gedeelte van de onderzijde van de IBC dat als <strong>het</strong> meest kwetsbaar wordt beschouwd.Een IBC met een inhoud van ten hoogste 0,45 m³ moet bovendien onderworpen worden aan een valproef:a) voor de metalen IBC's: op <strong>het</strong> zwakste gedeelte buiten <strong>het</strong> gedeelte van zijn bodem waarop de eerstevalproef werd uitgevoerd;b) voor de soepele IBC's: op de zwakste zijkant;c) voor de IBC’s uit stijve kunststof, combinatie IBC’s, kartonnen en houten IBC’s: plat op een zijkant,plat op de top en op een hoek;d) aaa6.5.6.9.4 ValhoogteVoor iedere valproef mag gebruik gemaakt worden van éénzelfde IBC of van verschillende IBC's.Voor vaste stoffen en vloeistoffen, indien de beproeving wordt uitgevoerd met de te vervoeren vaste stof ofvloeistof of met een andere stof die in essentie dezelfde fysische eigenschappen bezit:Verpakkingsgroep I Verpakkingsgroep II Verpakkingsgroep III1,8 m 1,2 m 0,8 mVoor de vloeistoffen, indien de beproeving wordt uitgevoerd met water:a) wanneer de relatieve dichtheid van de te vervoeren stoffen niet meer dan 1,2 bedraagt:Verpakkingsgroep IIVerpakkingsgroep III1,2 m 0,8 mb) wanneer de relatieve dichtheid van de te vervoeren stof meer dan 1,2 bedraagt: de valhoogte wordtop basis van de relatieve dichtheid (d) van de te vervoeren stof (naar boven afgerond tot op de eerstedecimaal) als volgt berekend:6.5-18


Verpakkingsgroep IId x 1,0 mVerpakkingsgroep IIId x 0,67 m6.5.6.9.5 Goedkeuringscriteria6.5.6.10 Scheurproefa) Metalen IBC's : er mag geen verlies van inhoud vastgesteld worden;b) Soepele IBC's : er mag geen verlies van inhoud vastgesteld worden. Een zeer licht verlies,bijvoorbeeld via de sluiting of via de stikselgaten, onder invloed van de schok moet niet als eentekortkoming van de IBC worden beschouwd, op voorwaarde dat er geen ander lek optreedt wanneerde IBC vrij van de grond wordt opgetild;c) IBC’s uit stijve kunststof, combinatie IBC’s, kartonnen IBC’s en houten IBC’s : er mag geen verlies vaninhoud vastgesteld worden. Een zeer licht verlies via de sluitingen onder invloed van de schok moetniet als een tekortkoming van de IBC worden beschouwd, op voorwaarde dat er nadien geen anderlek wordt vastgesteld.d) Alle IBC’s : er mag geen schade vastgesteld worden die de IBC ongeschikt zou maken om voorberging of eliminatie vervoerd te worden, en geen verlies van inhoud. Bovendien moet de IBC metbehulp van gepaste middelen opgeheven kunnen worden zodat hij gedurende vijf minuten de bodemniet meer raakt.6.5.6.10.1 ToepassingsgebiedOPMERKING : De criteria van d) zijn van toepassing op de ontwerptypes van IBC’s die vanaf 1januari 2011 gebouwd worden.Proef op <strong>het</strong> constructietype voor alle types van soepele IBC’s.6.5.6.10.2 Voorbereiding van de IBC op de proefDe IBC moet tot ten minste 95% van zijn inhoud gevuld worden en tot zijn maximaal toelaatbare brutomassa, waarbij de inhoud gelijkmatig verdeeld dient te zijn.6.5.6.10.3 BeproevingsmethodeNadat de IBC op de grond is geplaatst wordt zijn breedste wand over een lengte van 100 mm volledigdoorgesneden met een mes, onder een hoek van 45° te n opzichten van de hoofdas van de IBC en ophalve hoogte tussen <strong>het</strong> bovenste peil van de inhoud en de bodem van de IBC. De IBC wordt vervolgensgedurende ten minste vijf minuten blootgesteld aan een beproevingslast, gelijk aan tweemaal de zijnmaximaal toelaatbare lading, die op de bovenzijde wordt aangebracht en uniform verdeeld is. De IBC's dieontworpen werden om langs boven of via de zijkant te worden opgetild, moeten vervolgens, nadat de lastwerd weggenomen, opgetild worden tot ze de grond niet meer raken en gedurende vijf minuten in dezepositie worden gehouden.6.5.6.10.4 Goedkeuringscriteria6.5.6.11 KantelproefDe snede mag zich met niet meer dan 25% uitgebreid hebben ten opzichte van haar oorspronkelijkelengte6.5.6.11.1 ToepassingsgebiedProef op <strong>het</strong> constructietype voor alle types van soepele IBC’s.6.5.6.11.2 Voorbereiding van de IBC op de proefDe IBC moet tot ten minste 95% van zijn inhoud gevuld worden en tot zijn maximaal toelaatbare brutomassa, waarbij de inhoud gelijkmatig verdeeld dient te zijn.6.5.6.11.3 BeproevingsmethodeDe IBC moet zodanig tot kantelen worden gebracht dat een willekeurig deel van zijn bovengedeelte eenstijf, niet-elastisch, effen, vlak en horizontaal oppervlak raakt.6.5.6.11.4 KantelhoogteVerpakkingsgroep I Verpakkingsgroep II Verpakkingsgroep III1,8 m 1,2 m 0,8 m6.5-19


6.5.6.11.5 GoedkeuringscriteriaEr mag geen verlies van inhoud worden vastgesteld. Een zeer licht verlies via de sluitingen of via destikselgaten tijdens de schok moet niet als een tekortkoming van de IBC worden beschouwd, opvoorwaarde dat er nadien geen ander lek wordt vastgesteld.6.5.6.12 Oprichtproef6.5.6.12.1 ToepassingsgebiedProef op <strong>het</strong> constructietype voor alle types van soepele IBC’s die ontworpen zijn om langs boven of aande zijkant te worden opgetild6.5.6.12.2 Voorbereiding van de IBC op de proefDe IBC moet tot ten minste 95% van zijn inhoud gevuld worden en tot zijn maximaal toelaatbare brutomassa, waarbij de inhoud gelijkmatig verdeeld dient te zijn.6.5.6.12.3 BeproevingsmethodeDe op een van zijn zijkanten liggende IBC moet met een snelheid van ten minste 0,1 m/s in verticalepositie los van de grond worden gebracht. Dit met behulp van één enkele hefinrichting; indien vierhefinrichtingen aanwezig zijn worden er echter twee van gebruikt6.5.6.12.4 GoedkeuringscriteriaDe IBC of zijn hefinrichtingen mogen geen beschadigingen oplopen die de IBC ongeschikt maken voor <strong>het</strong>vervoer of voor manipulatie.6.5.6.13 Vibratieproef6.5.6.13.1 ToepassingsgebiedBeproeving op <strong>het</strong> constructietype voor alle IBC’s die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen.OPMERKING : Deze proef is van toepassing op de constructietypes voor de IBC’s die na 31 december 2010 gebouwdworden (zie ook 1.6.1.14).6.5.6.13.2 Voorbereiding van de IBC op de beproevingEen monster van de IBC moet op willekeurige wijze geselecteerd worden en dient uitgerust en gesloten teworden zoals voor <strong>het</strong> vervoer. De IBC moet tot ten minste 98 % van zijn maximale capaciteit met watergevuld worden.6.5.6.13.3 Beproevingsmethode en duur6.5.6.13.3.1 De IBC moet geplaatst worden in <strong>het</strong> centrum van <strong>het</strong> platform van <strong>het</strong> proefapparaat met een verticalesinusoïdale dubbele amplitude (verplaatsing van piek tot piek) van 25 mm ± 5 %. Zo nodig moeten aan <strong>het</strong>platform inperkingsinrichtingen bevestigd worden die verhinderen dat <strong>het</strong> monster zich horizontaal wegvan <strong>het</strong> platform verplaatst, zonder de verticale beweging te beperken.6.5.6.13.3.2 De proef moet gedurende één uur doorgevoerd worden bij een frequentie die er toe leidt dat een gedeeltevan de basis van de IBC gedurende een deel van elke cyclus kortstondig zoveel van <strong>het</strong> vibrerendplatform opgelicht wordt dat een metalen plaatje op minstens één punt volledig tussen de IBC-basis en <strong>het</strong>vibrerend platform geschoven kan worden. Het kan nodig zijn om de frequentie na de initiële afstelling aante passen om te verhinderen dat de verpakking in resonantie gaat. Dan nog moet debeproevingsfrequentie echter <strong>het</strong> in onderhavige paragraaf beschreven tussenschuiven van <strong>het</strong> metalenplaatje onder de IBC blijven mogelijk maken. De blijvende mogelijkheid om <strong>het</strong> metalen plaatje op elkogenblik tussen te schuiven is essentieel voor <strong>het</strong> welslagen van de proef. Het metalen plaatje dat gebruiktwordt bij de uitvoering van deze proef dient een dikte te hebben van ten minste 1,6 mm, een breedte vanten minste 50 mm en een voldoende lengte om toe te laten dat ten minste 100 mm tussen de IBC en <strong>het</strong>platform ingebracht kan worden.6.5.6.13.4 GoedkeuringscriteriaEr mag geen lek of breuk worden vastgesteld. Bovendien mag geen enkele breuk of in gebreke blijvenvan de structuurelementen vastgesteld worden, zoals een gebroken las of een in gebreke blijvendvasthechtingselement.6.5.6.14 Beproevingsrapport6.5.6.14.1 Een beproevingsrapport moet opgesteld worden dat ten minste de volgende gegevens bevat en terbeschikking van de gebruikers van de IBC dient gesteld te worden :1. naam en adres van <strong>het</strong> laboratorium dat de beproevingen heeft uitgevoerd;2. naam en adres van de opdrachtgever (indien nodig);3. uniek identificatienummer van <strong>het</strong> beproevingsrapport;4. datum van <strong>het</strong> beproevingsrapport;6.5-20


5. de fabrikant van de IBC;6. een beschrijving van <strong>het</strong> constructietype van de IBC (afmetingen, materialen, sluitingen, wanddikte,enz.) met inbegrip van de fabricagemethode (bijvoorbeeld spuitgieten), met eventueel tekening(en) enfoto(s);7. maximale inhoud;8. karakteristieken van de inhoud waarmee de beproevingen werden uitgevoerd : bijvoorbeeld viscositeiten densiteit voor de vloeistoffen en granulometrie voor de vaste stoffen;9. beschrijving en resultaat van de beproevingen;10. <strong>het</strong> beproevingsrapport moet ondertekend zijn, met vermelding van de naam en van de hoedanigheidvan de ondertekenaar.6.5.6.14.2 In <strong>het</strong> beproevingsrapport moet aangegeven worden dat de IBC, klaargemaakt zoals voor <strong>het</strong> vervoer,overeenkomstig de van toepassing zijnde voorschriften van onderhavig hoofdstuk werd beproefd en datelk gebruik van andere verpakkingsmethodes of verpakkingselementen dit rapport ongeldig kan maken.Een exemplaar van <strong>het</strong> beproevingsrapport moet ter beschikking van de bevoegde overheid gesteldworden.6.5-21


Hoofdstuk 6.6 - Voorschriften met betrekking tot de constructie van de groteverpakkingen en tot de beproevingen die ze moeten ondergaan6.6.1 Agemeenheden6.6.1.1 De voorschriften van onderhavig hoofdstuk zijn niet van toepassing op:- de verpakkingen voor klasse 2, met uitzondering van de grote verpakkingen voor voorwerpen vanklasse 2, met inbegrip van spuitbussen;- de verpakkingen voor klasse 6.2, met uitzondering van de grote verpakkingen voor ziekenhuisafval(UN-nummer 3291);- de colli van klasse 7 die radioactieve stoffen bevatten.6.6.1.2 De grote verpakkingen moeten vervaardigd, beproefd en gereconstrueerd worden volgens eenprogramma van kwaliteitsborging dat aan de bevoegde overheid voldoening schenkt; <strong>het</strong> moet garanderendat elke vervaardigde of gereconstrueerde grote verpakking voldoet aan de voorschriften van onderhavighoofdstuk.OPMERKING : De norm ISO 16106:2006 "Packaging – Transport packages for dangerous goods – Dangerous goodspackagings, intermediate bulk containers (IBCs) and large packagings – Guidelines for the application of ISO 9001"bevat bevredigende richtlijnen <strong>betreffende</strong> de procedures die kunnen gevolgd worden.6.6.1.3 De bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen in 6.6.4 zijn gebaseerd op de grote verpakkingen diemomenteel gebruikt worden. Om rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgangis <strong>het</strong> toegelaten grote verpakkingen te gebruiken waarvan de specificaties verschillen van deze die in6.6.4 aangegeven zijn, op voorwaarde dat ze even doelmatig zijn, dat ze aanvaardbaar zijn voor debevoegde overheid en dat ze kunnen voldoen aan de in 6.6.5 beschreven beproevingen. Anderebeproevingsmethodes dan die welke in <strong>het</strong> RID beschreven zijn, zijn toegelaten, voor zover zeevenwaardig en door de bevoegde overheid erkend zijn.6.6.1.4 De fabrikanten en de verdelers van verpakkingen moeten inlichtingen verstrekken <strong>betreffende</strong> de te volgenprocedures, evenals een beschrijving van de types en afmetingen van de sluitingen (met inbegrip van devereiste dichtingen) en van elk ander onderdeel dat nodig is om te garanderen dat de colli die klaar zijnvoor <strong>het</strong> transport met goed gevolg de van toepassing zijnde beproevingen van onderhavig hoofdstuk kunnendoorstaan.6.6.2 Code die de types van grote verpakkingen omschrijft6.6.2.1 De code die gebruikt wordt voor de grote verpakkingen bestaat uit :a) twee Arabische cijfers, te weten :50 voor de stijve grote verpakkingen,51 voor de soepele grote verpakkingen enb) een Latijnse hoofdletter die <strong>het</strong> constructiemateriaal aangeeft : hout, staal, enz., volgens de lijst van6.1.2.6.6.6.2.2 De code van de grote verpakking kan gevolgd worden door de letter “W”. Deze letter geeft aan dat degrote verpakking, die weliswaar van <strong>het</strong>zelfde type is als datgene dat door de code is aangegeven,gefabriceerd werd volgens een specificatie die verschilt van deze die in 6.6.4 is opgenomen, maar die alsgelijkwaardig wordt beschouwd in de zin van de voorschriften van 6.6.1.3.6.6.3 Kenmerk6.6.3.1 Basiskenmerk : Elke grote verpakking die voor gebruik overeenkomstig de bepalingen van <strong>het</strong> RIDvervaardigd en bestemd is, moet voorzien zijn van een duurzaam en duidelijk leesbaar kenmerk, dat alsvolgt is samengesteld :a) <strong>het</strong> symbool van de UN voor de verpakkingen : .Dit symbool mag enkel gebruikt worden om te attesteren dat een verpakking, een mobiele tank of eenMEGC voldoet aan de van toepassing zijnde voorschriften van de hoofdstukken 6.1, 6.2, 6.3, 6.5, 6.6of 6.7. Indien <strong>het</strong> kenmerk op metalen grote verpakkingen wordt ingestampt of in reliëf wordtaangebracht mag dit symbool door de hoofdletters "UN" vervangen worden;b) <strong>het</strong> getal "50", dat een stijve grote verpakking aangeeft, of "51" voor een soepele grote verpakking,gevolgd door de letter van <strong>het</strong> materiaal volgens de lijst van 6.5.1.4.1 b);c) een hoofdletter die de verpakkingsgroep(en) aanduidt waarvoor <strong>het</strong> constructietype goedgekeurdwerd :X verpakkingsgroepen I, II en III;Y verpakkingsgroepen II en III;6.6-1


Z enkel verpakkingsgroep III;d) de maand en <strong>het</strong> jaar (twee laatste cijfers) van de fabricage;e) <strong>het</strong> symbool van de staat die de toekenning van <strong>het</strong> kenmerk heeft toegelaten, waarbij gebruik wordtgemaakt van <strong>het</strong> kenteken voor auto’s in <strong>het</strong> internationaal wegverkeer 1 ;f) de naam of <strong>het</strong> merk van de fabrikant, of een ander identificatiemerk van de grote verpakking dat doorde bevoegde overheid wordt vastgesteld;g) de belasting in kg, waarmee de stapelproef is uitgevoerd. Op de grote verpakkingen die nietontworpen zijn om gestapeld te worden moet <strong>het</strong> cijfer “0” worden aangebracht;h) de maximaal toelaatbare bruto massa in kg.De diverse elementen van <strong>het</strong> voorgeschreven basiskenmerk moeten in de hierboven aangegevenvolgorde aangebracht worden.Alle elementen van <strong>het</strong> kenmerk die conform de alinea’s a) tot en met h) aangebracht worden, moetenduidelijk van elkaar gescheiden zijn (bijvoorbeeld door middel van een schuine streep of een spatie) zodatze gemakkelijk kunnen geïdentificeerd worden.6.6.3.2 Voorbeelden van kenmerken :50A/X/05 01/N/PQRS2500/100050H/Y04 02/D/ABCD 9870/80051H/Z/06 01/S/19990/500Voor grote verpakkingen uit staal die kunnen gestapeldworden : belasting waarmee de stapelproef is uitgevoerd :2500 kg;maximale bruto massa : 1000 kg.Voor grote verpakkingen uit kunststof die niet kunnengestapeld worden;maximale bruto massa : 800 kg.Voor soepele grote verpakkingen die niet kunnen gestapeldworden;maximale bruto massa : 500 kg.6.6.4 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op grote verpakkingen6.6.4.1 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op grote verpakkingen uit metaal50A50B50Nuit staaluit aluminiumuit metaal (behalve staal of aluminium)6.6.4.1.1 De grote verpakkingen moet vervaardigd zijn uit een geschikte vervormbare metaalsoort, waarvan delasbaarheid afdoende is bewezen. De lasnaden moeten uitgevoerd worden volgens de regels van dekunst en alle veiligheidswaarborgen bieden. Met <strong>het</strong> gedrag van <strong>het</strong> materiaal bij lage temperaturen moetrekening gehouden worden indien zulks nodig is.6.6.4.1.2 Voorzorgen moeten genomen worden om beschadigingen door electrochemische corrosie, te wijten aancontacten tussen verschillende metalen, te vermijden.6.6.4.2 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op grote verpakkingen uit soepele materialen51H51Muit soepele kunststofuit papier6.6.4.2.1 De grote verpakkingen moeten uit geschikte materialen vervaardigd worden. De stevigheid van <strong>het</strong>materiaal en de constructiewijze moeten aangepast zijn aan zijn inhoud en aan <strong>het</strong> voorzien gebruik.6.6.4.2.2 Alle materialen die voor de constructie van soepele grote verpakkingen van type 51M gebruikt wordenmoeten, na een volledige onderdompeling in water gedurende minstens 24 uur, nog ten minste 85% vande treksterkte bezitten die oorspronkelijk gemeten werd na conditionering van <strong>het</strong> materiaal bij eenrelatieve vochtigheid van 67% of minder.6.6.4.2.3 De verbindingen moeten tot stand gebracht worden door naaien, warm lassen, lijmen of een anderegelijkwaardige methode. Alle genaaide verbindingen moeten geborgd worden.6.6.4.2.4 De soepele grote verpakkingen moeten in de vereiste mate kunnen weerstaan aan veroudering endegradatie, veroorzaakt door ultraviolette straling, klimaatsomstandigheden of de vervoerde stof, zodat zegeschikt zijn voor <strong>het</strong> gebruik waarvoor ze zijn bestemd.16.6-2Kenteken in <strong>het</strong> internationaal verkeer, vastgelegd in <strong>het</strong> <strong>Verdrag</strong> van Wenen over <strong>het</strong> wegverkeer (Wenen, 1968).


6.6.4.2.5 Indien bescherming tegen ultraviolette straling nodig is voor soepele grote verpakkingen uit kunststof,dient deze door <strong>het</strong> toevoegen van roet of van andere geschikte kleurstoffen of inhibitoren tot standgebracht te worden. Deze toevoegingen moeten neutraal zijn ten opzichte van de inhoud en hundoelmatigheid tijdens de gehele gebruiksduur van de houder behouden. Wanneer andere additieven (roet,pigmenten of inhibitoren) gebruikt worden dan bij de fabricatie van <strong>het</strong> erkend constructietype, moeten debeproevingen niet opnieuw uitgevoerd worden indien <strong>het</strong> gehalte aan roet, kleurstoffen of inhibitoren defysische eigenschappen van <strong>het</strong> constructiemateriaal niet nadelig beïnvloedt.6.6.4.2.6 Aan <strong>het</strong> materiaal van de grote verpakking mogen additieven toegevoegd worden ter verbetering van deweerstand tegen veroudering of van andere karakteristieken, op voorwaarde dat zij de fysische ofchemische kenmerken van <strong>het</strong> materiaal niet wijzigen.6.6.4.2.7 Wanneer een grote verpakking gevuld is mag de verhouding van zijn hoogte tot zijn breedte niet groter zijndan 2:1.6.6.4.3 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op de grote verpakkingen uit stijve kunststof50Huit stijve kunststof6.6.4.3.1 De grote verpakking moet uit een geschikte kunststof met gekende specificaties vervaardigd zijn; haarweerstand moet aangepast zijn aan haar inhoud en aan <strong>het</strong> gebruik waartoe zij bestemd is. Het materiaalmoet afdoende weerstand bieden tegen veroudering en tegen ontaarding, veroorzaakt door de vervoerdestof en - in voorkomend geval - door ultraviolette straling. Met haar gedrag bij lage temperaturen moet invoorkomend geval rekening gehouden worden. Indien vervoerde stof doorzijgt mag dit in normalevervoersomstandigheden geen gevaar opleveren.6.6.4.3.2 Indien bescherming tegen ultraviolette straling nodig is, dient deze door <strong>het</strong> toevoegen van roet of vanandere geschikte kleurstoffen of inhibitoren tot stand gebracht te worden. Deze additieven moetenneutraal zijn ten opzichte van de inhoud en hun doelmatigheid tijdens de gehele gebruiksduur van dehouder behouden. Wanneer andere additieven (roet, pigmenten of inhibitoren) gebruikt worden dan bij defabricatie van <strong>het</strong> erkend constructietype, moeten de beproevingen niet opnieuw uitgevoerd worden indien<strong>het</strong> gehalte aan roet, kleurstoffen of inhibitoren de fysische eigenschappen van <strong>het</strong> constructiemateriaalniet nadelig beïnvloedt.6.6.4.3.3 Aan <strong>het</strong> materiaal van de grote verpakking mogen additieven toegevoegd worden ter verbetering van deweerstand tegen veroudering of voor andere doeleinden, op voorwaarde dat zij de fysische of chemischekenmerken van <strong>het</strong> materiaal niet wijzigen.6.6.4.4 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op grote verpakkingen uit karton50Guit stijf karton6.6.4.4.1 De grote verpakking moet vervaardigd zijn van massief karton of van dubbelwandig golfkarton (met één ofmeer golflagen), van goede kwaliteit en aangepast aan de inhoud van de grote verpakkingen en aan <strong>het</strong>gebruik waartoe ze bestemd zijn. De weerstand tegen water van <strong>het</strong> buitenoppervlak moet zodanig zijn datde massatoename tijdens de beproeving ter vaststelling van de wateropslorping volgens de Cobbmethode,na 30 minuten niet meer bedraagt dan 155 g/m² (overeenkomstig de norm ISO 535-1991). Hetmateriaal moet een gepaste weerstand tegen plooien bezitten. Het karton moet zodanig versneden,gevouwen (zonder scheur) en van sleuven voorzien zijn dat de IBC zonder barsten, oppervlaktescheurenof overdreven buiging in elkaar kan gezet worden. De golflagen van <strong>het</strong> golfkarton moeten stevig op devlakke lagen gelijmd zijn.6.6.4.4.2 De weerstand tegen perforatie van de wanden – met inbegrip van <strong>het</strong> deksel en de bodem – moet tenminste 15 J bedragen, gemeten volgens ISO-norm 3036-1975.6.6.4.4.3 De naden van de buitenverpakking van grote verpakkingen moeten van overlappingen van een afdoendegrootte voorzien zijn en bij de assemblage dient gebruik gemaakt te worden van kleefband, lijm, metalennieten of minstens even doeltreffende middelen. Indien lijm of kleefband gebruikt wordt, moet dezewaterbestendig zijn. De metalen nieten moeten volledig doorheen alle vast te hechten elementen gaan enzodanig gevormd of beschermd zijn dat zij een voering niet kunnen afschuren of doorboren6.6.4.4.4 Elk voetstuk dat integrerend deel uitmaakt van de grote verpakking of elke afneembare pallet moetgeschikt zijn om de IBC mechanisch te manipuleren wanneer die tot haar maximaal toelaatbare massagevuld is.6.6.4.4.5 De pallet of <strong>het</strong> voetstuk moet zodanig ontworpen zijn dat vermeden wordt dat de bodem van de groteverpakking langs de zijkanten zodanig uitsteekt dat die tijdens de manipulatie schade zou kunnen oplopen.6.6.4.4.6 Indien een afneembare pallet wordt gebruikt moet de houder stevig op de afneembare pallet vastgezetworden, teneinde de stabiliteit tijdens de manipulatie en <strong>het</strong> vervoer te verzekeren. Het bovenvlak van deafneembare pallet moet bovendien vrij zijn van oneffenheden die de grote verpakking zouden kunnenbeschadigen.6.6.4.4.7 Versterkingsinrichtingen (zoals houten stutten) mogen gebruikt worden om <strong>het</strong> stapelvermogen tevergroten, maar ze moeten zich buiten de voering bevinden.6.6-3


6.6.4.4.8 Indien de grote verpakkingen ontworpen zijn om gestapeld te worden, moet <strong>het</strong> dragend oppervlakzodanig uitgevoerd zijn dat de last er op veilige wijze over wordt verdeeld.6.6.4.5 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op grote verpakkingen uit hout50C50D50Fuit massief houtuit gelamineerd houtuit spaanplaat6.6.4.5.1 De sterkte van de gebruikte materialen en de constructiewijze moeten aangepast zijn aan de inhoud vande grote verpakking en aan <strong>het</strong> gebruik waartoe deze bestemd is.6.6.4.5.2 Bij grote verpakkingen uit massief hout moet <strong>het</strong> gebruikt hout goed gedroogd zijn zodat <strong>het</strong> commercieelvochtvrij is, en mag <strong>het</strong> geen gebreken vertonen die de weerstand van elk onderdeel van de groteverpakking merkbaar kan verminderen. Elk onderdeel van de grote verpakking moet uit één stuk bestaanof daaraan gelijkwaardig zijn. Een onderdeel wordt als gelijkwaardig beschouwd aan een onderdeel uitéén stuk wanneer <strong>het</strong> geassembleerd is met behulp van lijmverbindingen volgens een geschikte methode(bijvoorbeeld Lindermann- of zwaluwstaartverbinding, keep en tongverbinding, overlappende verbinding),van stompe verbindingen met ten minste twee gegolfde metalen nieten voor elke voeg, of van een andere,minstens even geschikte methode.6.6.4.5.3 Bij grote verpakkingen uit gelamineerd hout moet <strong>het</strong> gelamineerd hout uit ten minste drie lagen goedgedroogd fineerhout bestaan. Het fineerhout moet verkregen zijn door afschillen, snijden of zagen encommercieel vrij zijn van vochtigheid; <strong>het</strong> mag geen gebreken vertonen die de stevigheid van de groteverpakking merkbaar kunnen verminderen. De lagen moeten met een waterbestendige lijm op elkaarworden gelijmd. Andere geschikte materialen mogen tezamen met <strong>het</strong> gelamineerd hout voor <strong>het</strong>vervaardigen van de grote verpakking gebruikt worden.6.6.4.5.4 Bij grote verpakkingen uit spaanplaat moet deze waterbestendig zijn (zoals hardboard of een andergeschikt type).6.6.4.5.5 De wanden van de grote verpakkingen moeten stevig op de hoekstijlen of op de uiteinden vastgespijkerdof verankerd worden of met andere even geschikte middelen geassembleerd worden.6.6.4.5.6 Elk voetstuk dat integrerend deel uitmaakt van de grote verpakking of elke afneembare pallet moetgeschikt zijn om de grote verpakking mecha-nisch te manipuleren wanneer die tot haar maximaaltoelaatbare massa gevuld is.6.6.4.5.7 De pallet of <strong>het</strong> voetstuk moet zodanig ontworpen zijn dat vermeden wordt dat de bodem van de groteverpakking langs de zijkanten zodanig uitsteekt dat die tijdens de manipulatie schade zou kunnen oplopen.6.6.4.5.8 Indien een afneembare pallet wordt gebruikt moet de houder stevig op de afneembare pallet vastgezetworden, teneinde de stabiliteit tijdens de manipulatie en <strong>het</strong> vervoer te verzekeren. Het bovenvlak van deafneembare pallet moet bovendien vrij zijn van oneffenheden die de grote verpakking zouden kunnenbeschadigen.6.6.4.5.9 Versterkingsinrichtingen (zoals houten stutten) mogen gebruikt worden om <strong>het</strong> stapelvermogen tevergroten, maar ze moeten zich buiten de voering bevinden.6.6.4.5.10 Indien de grote verpakkingen ontworpen zijn om gestapeld te worden, moet <strong>het</strong> dragend oppervlakzodanig uitgevoerd zijn dat de last er op veilige wijze over wordt verdeeld.6.6.5 Voorschriften met betrekking tot de beproevingen6.6.5.1 Toepasbaarheid en periodiciteit6.6.5.1.1 Het constructietype van elke grote verpakking moet onderworpen worden aan de in 6.6.5.3 aangegevenbeproevingen, overeenkomstig de procedures die vastgesteld zijn door de bevoegde overheid die die detoekenning van <strong>het</strong> kenmerk toelaat, en moet door deze bevoegde overheid erkend zijn.6.6.5.1.2 Alvorens een grote verpakking wordt gebruikt, moet <strong>het</strong> constructietype van deze verpakking met goedgevolg de in onderhavig hoofdstuk voorgeschreven beproevingen ondergaan hebben. Het constructietypevan een grote verpakking wordt door <strong>het</strong> ontwerp, de grootte, <strong>het</strong> gebruikt materiaal en zijn dikte, deconstructiemethode en de assemblagewijze bepaald, maar <strong>het</strong> kan ook verschillendeoppervlaktebehandelingen omvatten. Het behelst eveneens verpakkingen die enkel maar door hun kleinerenominale hoogte van <strong>het</strong> constructietype afwijken.6.6.5.1.3 De beproevingen moeten met door de bevoegde overheid vastgestelde tussenpozen herhaald worden opmonsters uit de productie. Wanneer dergelijke beproevingen uitgevoerd worden op grote verpakkingen uitkarton wordt een voorbereiding bij omgevingsvoorwaarden als gelijkwaardig beschouwd aan deze diebeantwoordt aan de bepalingen van 6.6.5.2.4.6.6.5.1.4 De beproevingen moeten ook herhaald worden na elke wijziging die <strong>het</strong> ontwerp, <strong>het</strong> materiaal of deconstructiemethode van een grote verpakking beïnvloedt.6.6.5.1.5 De bevoegde overheid mag toestaan dat grote verpakkingen die slechts op punten van ondergeschiktbelang van een reeds beproefd constructietype afwijken [bijvoorbeeld grote verpakkingen die6.6-4


innenverpakkingen met kleinere afmetingen of met een kleinere netto massa bevatten, of groteverpakkingen waarvan één of meerdere buitenafmeting(en) iets kleiner zijn] selectief beproefd worden.6.6.5.1.6 (Voorbehouden)OPMERKING.Zie 4.1.1.5.1 voor de voorwaarden <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> samenbrengen van binnenverpakkingen van verschillende types ineen grote verpakking en de toelaatbare wijzigingen aan de binnenverpakkingen.6.6.5.1.7 De bevoegde overheid kan op elk ogenblik eisen dat aangetoond wordt dat de in serie vervaardigde groteverpakkingen beantwoorden aan de beproevingseisen van <strong>het</strong> constructietype; dit door ze te onderwerpenaan de beproevingen die in onderhavig hoofdstuk aangegeven worden.6.6.5.1.8 Op één en <strong>het</strong>zelfde monster mogen meerdere beproevingen uitgevoerd worden, indien zulks degeldigheid van de resultaten niet beïnvloedt en mits de bevoegde overheid er zijn toestemming voor heeftgegeven.6.6.5.2 Voorbereiding op de beproevingen6.6.5.2.1 De beproevingen moeten uitgevoerd worden op grote verpakkingen die klaar zijn voor <strong>het</strong> vervoer (metinbegrip van de te vervoeren binnenverpakkingen of voorwerpen). De binnenverpakkingen moeten tot tenminste 95% van hun maximale inhoud gevuld zijn voor vaste stoffen, en tot ten minste 98% voorvloeistoffen. Voor een grote verpakking, waarvan de binnenverpakkingen bestemd zijn om zowelvloeistoffen als vaste stoffen te bevatten, zijn afzonderlijke proeven vereist voor de vaste en de vloeibareinhoud. De in de binnenverpakkingen vervatte stoffen of de te vervoeren voorwerpen in de groteverpakkingen mogen door andere vervangen worden, behalve indien zulks de resultaten van debeproevingen zou kunnen beïnvloeden. Indien andere binnenverpakkingen of voorwerpen gebruiktworden, moeten deze dezelfde fysische eigen-schappen (massa, enz.) bezitten als de te vervoerenbinnenverpakkingen of voorwerpen. Het is toegestaan om bijkomende ladingen (zoals zakken metloodkorrels) te gebruiken om de vereiste totale massa van <strong>het</strong> collo te bekomen; deze moeten echterzodanig geplaatst zijn dat zij <strong>het</strong> resultaat van de beproevingen niet vervalsen.6.6.5.2.2 Wanneer een andere stof wordt gebruikt bij valproeven voor vloeistoffen, moet deze een vergelijkbaredensiteit en viscositeit hebben als de te vervoeren stof. Voor de valproef mag ook water gebruikt wordenonder de in 6.6.5.3.4.4 vastgestelde voorwaarden.6.6.5.2.3 Bij de grote verpakkingen uit kunststof en de grote verpakkingen die binnenverpakkingen uit kunststofbevatten – met uitzondering van de zakken die bestemd zijn om vaste stoffen of voorwerpen te bevatten –moet de temperatuur van <strong>het</strong> proefmonster en van zijn inhoud voor de valproef op -18°C of lager gebrach tworden. Deze conditionering is niet nodig indien de materialen van de verpakking een voldoendevervormbaarheid en de treksterkte behouden bij lage temperaturen. Indien de proefmonsters op dezewijze voorbereid zijn, is de in 6.6.5.2.4 voorgeschreven conditionering niet verplicht. De vloeistoffen dievoor de beproeving gebruikt worden, moeten in vloeibare toestand gehouden worden, desnoods doorantivries toe te voegen.6.6.5.2.4 De grote verpakkingen uit karton moeten gedurende ten minste 24 uur in een atmosfeer metgecontroleerde temperatuur en relatieve vochtigheid geconditioneerd worden. Hierbij bestaan driemogelijkheden.Bij voorkeur wordt voor deze conditionering een tempera-tuur van 23 ± 2°C en een relatieve vochtigheidvan 50 ± 2% aangehouden, maar 20 ± 2°C met 65 ± 2% of 27 ± 2°C met 65 ± 2% zijn ook toegelaten.OPMERKINGDe gemiddelde waarden moeten zich binnen deze limieten bevinden. Kortstondige schommelingen en beperkingeninherent aan de metingen kunnen voor de relatieve vochtigheid aanleiding geven tot verschillen van ± 5% van de enemeetwaarde tot de andere, zonder dat dit invloed heeft op de repro-duceerbaarheid van de beproevingen6.6.5.3 Beproevingsvoorwaarden6.6.5.3.1 Hefproef langs onder6.6.5.3.1.1 ToepasbaarheidBeproeving op <strong>het</strong> constructietype voor alle types van grote verpakkingen die voorzien zijn vanuitrustingen voor <strong>het</strong> optillen langs onder.6.6.5.3.1.2 Voorbereiding van de grote verpakking op de beproevingDe grote verpakking moet gevuld worden met 1,25 maal zijn maximaal toelaatbare bruto massa, en dezelading moet uniform verdeeld zijn.6.6.5.3.1.3 BeproevingsmethodeDe grote verpakking moet tweemaal door een vorkheftruck worden opgetild en neergezet; de vork wordtcentraal geplaatst en de afstand tussen de armen bedraagt 3/4 van de breedte van de insteekzijde (tenzijer vaste insteekpunten zijn). De vork moet in de insteekrichting tot 3/4 van de insteekdiepte wordeningebracht. De proef moet voor elke mogelijke insteekrichting herhaald worden.6.6-5


6.6.5.3.1.4 Goedkeuringscriteria6.6-6Er mag geen verlies van inhoud vastgesteld worden en geen blijvende vervormingen die de groteverpakking voor <strong>het</strong> vervoer ongeschikt maken.6.6.5.3.2 Hefproef langs boven6.6.5.3.2.1 ToepasbaarheidBeproeving op <strong>het</strong> constructietype voor alle types van grote verpakkingen die ontworpen zijn om langsboven opgetild te worden en die voorzien zijn van hijsinrichtingen.6.6.5.3.2.2 Voorbereiding van de grote verpakking op de beproevingDe grote verpakking moet gevuld worden tot tweemaal haar maximaal toelaatbare bruto massa. Eensoepele grote verpakking moet gevuld worden tot zes maal haar maximaal toelaatbare bruto massa, en delading moet uniform verdeeld zijn.6.6.5.3.2.3 BeproevingsmethodeDe grote verpakking moet worden opgetild op de manier waarvoor ze is ontworpen tot ze de grond nietmeer raakt en gedurende vijf minuten in deze positie worden gehouden.6.6.5.3.2.4 Goedkeuringscriteria6.6.5.3.3 Stapelproefa) Bij de grote verpakkingen uit metaal en de grote verpakkingen uit stijve kunststof: er mag geen verliesvan inhoud vastgesteld worden en geen blijvende vervormingen die de grote verpakking (invoorkomend geval met inbegrip van de pallet in <strong>het</strong> voetstuk) voor <strong>het</strong> vervoer ongeschikt maken;b) Bij de soepele grote verpakkingen: er mogen geen beschadigingen aan de grote verpakking of aanzijn uitrusting voor <strong>het</strong> optillen vastgesteld worden die de grote verpakking ongeschikt maken voor <strong>het</strong>vervoer of voor manipulatie, en geen verlies van inhoud.6.6.5.3.3.1 ToepasbaarheidBeproeving op <strong>het</strong> constructietype voor alle types van grote verpakkingen die ontworpen zijn om gestapeldte worden.6.6.5.3.3.2 Voorbereiding van de grote verpakking op de beproevingDe grote verpakking moet gevuld worden met haar maximaal toelaatbare bruto massa.6.6.5.3.3.3 BeproevingsmethodeDe grote verpakking moet met de onderzijde op een harde horizontale vloer worden geplaatst, engedurende ten minste 5 minuten blootgesteld worden aan een beproevingslast die op de bovenzijde wordtaangebracht en uniform is verdeeld (zie 6.6.5.3.3.4); de grote verpakking moet gedurende ten minste 24uur aan deze beproevingslast onderworpen worden indien ze uit hout, karton of kunststof is vervaardigd.6.6.5.3.3.4 Berekening van de aan te brengen beproevingslastDe op de grote verpakking te plaatsten last moet gelijk zijn aan 1,8 maal de totale maximaal toelaatbarebruto massa van <strong>het</strong> aantal gelijksoortige grote verpakkingen, die gedurende <strong>het</strong> transport op de onderstegrote verpakking kunnen gestapeld zijn.6.6.5.3.3.5 Goedkeuringscriteria6.6.5.3.4 Valproefa) Voor alle grote verpakkingen behalve de soepele grote verpakkingen: er mag geen verlies van deinhoud vastgesteld worden en geen blijvende vervormingen die de grote verpakkingen (invoorkomend geval met inbegrip van de pallet in <strong>het</strong> voetstuk) voor <strong>het</strong> vervoer ongeschikt maken;b) voor de soepele grote verpakkingen: er mag geen verlies van de inhoud vastgesteld worden en geenbeschadiging van <strong>het</strong> verpakkingslichaam die de grote verpakkingen ongeschikt maakt voor <strong>het</strong>vervoer.6.6.5.3.4.1 ToepasbaarheidBeproeving op <strong>het</strong> constructietype voor alle types van grote verpakkingen.6.6.5.3.4.2 Voorbereiding van de grote verpakking op de beproevingDe grote verpakking moet gevuld worden overeenkomstig de voorschriften van 6.6.5.2.1.6.6.5.3.4.3 BeproevingsmethodeDe grote verpakking moet met <strong>het</strong> als zwakst beschouwd gedeelte van zijn onderzijde neerkomen op eenniet elastisch, horizontaal, vlak, massief en stijf oppervlak dat beantwoordt aan de voorschriften van6.1.5.3.4.


6.6.5.3.4.4 ValhoogteOPMERKING : De grote verpakkingen die bestemd zijn voor stoffen en voorwerpen van klasse 1 moeten op <strong>het</strong>prestatieniveau van verpakkingsgroep II beproefd worden.6.6.5.3.4.4.1 Voor de binnenverpakkingen die vaste stoffen, vloeistoffen of voorwerpen bevatten, indien de beproevingwordt uitgevoerd met de te vervoeren vaste stof, vloeistof of voorwerpen of met een andere stof die inessentie dezelfde fysische eigenschappen bezit :Verpakkingsgroep I Verpakkingsgroep II Verpakkingsgroep III1,8 m 1,2 m 0,8 m6.6.5.3.4.4.2 Voor de binnenverpakkingen die vloeistoffen bevatten, indien de beproeving wordt uitgevoerd met water :a) wanneer de densiteit van de te vervoeren stof niet meer dan 1,2 bedraagt :Verpakkingsgroep I Verpakkingsgroep II Verpakkingsgroep III1,8 m 1,2 m 0,8 mb) wanneer de densiteit van de te vervoeren stof meer dan 1,2 bedraagt moet de valhoogte als volgtberekend worden op basis van de densiteit (d) van de te vervoeren stof (naar boven afgerond tot op deeerste decimaal):Verpakkingsgroep I Verpakkingsgroep II Verpakkingsgroep IIId x 1,5 (m) d x 1,0 (m) d x 0,67 (m)6.6.5.3.4.5 Goedkeuringscriteria6.6.5.3.4.5.1 De grote verpakking mag geen beschadigingen vertonen die de veiligheid tijdens <strong>het</strong> vervoer in gevaarkunnen brengen. Er mag geen lekkage van de inhoud van de binnenverpakking(en) of voorwerp(en)optreden.6.6.5.3.4.5.2 De grote verpakkingen voor voorwerpen van klasse 1 mogen geen enkele breuk vertonen die <strong>het</strong> mogelijkmaakt dat vrijgekomen ontplofbare stoffen of voorwerpen uit de buitenverpakking ontsnappen.6.6.5.3.4.5.3 Indien een grote verpakking een valproef heeft ondergaan, wordt er van uitgegaan dat <strong>het</strong> monster debeproeving met succes heeft doorstaan indien de inhoud volledig werd tegengehouden, zelfs als desluiting niet langer dicht is voor poeder.6.6.5.4 Goedkeuring en beproevingsrapport6.6.5.4.1 Voor elk constructietype van grote verpakking wordt een certificaat afgeleverd en een kenmerk (conform6.6.3) toegekend waaruit blijkt dat <strong>het</strong> constructietype, met inbegrip van zijn uitrusting, aan devoorschriften met betrekking tot de beproevingen voldoet.6.6.5.4.2 Een beproevingsrapport moet opgesteld worden dat ten minste de volgende gegevens bevat en terbeschikking van de gebruikers van de grote verpakking dient gesteld te worden :1. naam en adres van <strong>het</strong> laboratorium dat de beproevingen heeft uitgevoerd ;2. naam en adres van de opdrachtgever (indien nodig) ;3. uniek identificatienummer van <strong>het</strong> beproevingsrapport ;4. datum van <strong>het</strong> beproevingsrapport ;5. de fabrikant van de grote verpakking ;6. een beschrijving van <strong>het</strong> constructietype van de grote verpakking (afmetingen, materialen, sluitingen,wanddikte, enz.) of foto(s) ;7. maximale inhoud/maximaal toelaatbare bruto massa ;8. karakteristieken van de inhoud waarmee de beproevingen werden uitgevoerd : bijvoorbeeld types enbeschrijvingen van de gebruikte binnenverpakkingen of voorwerpen ;9. beschrijving en resultaat van de beproevingen ;10. handtekening, met vermelding van de naam en van de hoedanigheid van de ondertekenaar.6.6-7


6.6.5.4.3 In <strong>het</strong> beproevingsrapport moet aangegeven worden dat de grote verpakking, klaargemaakt zoals voor <strong>het</strong>vervoer, overeenkomstig de van toepassing zijnde voorschriften van onderhavig hoofdstuk werd beproefden dat elk gebruik van andere verpakkingsmethodes of verpakkingselementen dit rapport ongeldig kanmaken. Een exemplaar van <strong>het</strong> beproevingsrapport moet ter beschikking van de bevoegde overheidgesteld worden.6.6-8


Hoofdstuk 6.7 - Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie van mobieletanks en van UN-gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s), entot de controles en beproevingen die ze moeten ondergaanOPMERKING.Zie hoofdstuk 6.8 voor de tankwagons, wagons met afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks waarvan dehouders uit metaal vervaardigd zijn, en voor de batterijvoertuigen en andere gascontainers met verscheidene elementen(MEGC’s) dan de UN-MEGC’s; zie hoofdstuk 6.9 voor tankcontainers uit vezelversterkte kunststof; zie hoofdstuk 6.10voor vacuümtanks voor afvalstoffen.6.7.1 Toepassingsgebied en algemene voorschriften6.7.1.1 De voorschriften van onderhavig hoofdstuk zijn van toepassing op de mobiele tanks die ontworpen zijnvoor <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen, en op de MEGC’s die ontworpen zijn voor <strong>het</strong> vervoer van nietgekoelde gassen van klasse 2, via alle vervoerswijzen. Tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven, moetelke multimodale mobiele tank of elke MEGC – in aanvulling op de voorschriften van onderhavig hoofdstuk– ook voldoen aan de van toepassing zijnde voorschriften van de Internationale Overeenkomst voorVeilige Containers (CSC) van 1972, zoals gewijzigd, indien zij beantwoordt aan de definitie van "container"binnen de termen van dat verdrag. Aanvullende voorschriften kunnen van toepassing zijn op offshoremobiele tanks en op MEGC’s die op open zee worden behandeld.6.7.1.2 Om rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang kunnen de technischevoorschriften van onderhavig hoofdstuk vervangen worden door andere voorschriften (“alternatieveregelingen”); deze alternatieve regelingen moeten een veiligheidsniveau opleveren dat ten minste gelijk isaan dat van de voorschriften van onderhavig hoofdstuk voor wat betreft de compatibiliteit met devervoerde stoffen en <strong>het</strong> vermogen van de mobiele tank of van de MEGC om te weerstaan aan schokken,de laadomstandigheden en brand. Bij internationaal vervoer moeten de mobiele tanks en de MEGC’s, diegebouwd werden volgens deze alternatieve regelingen, goedgekeurd worden door de bevoegdeoverheden.6.7.1.3 De bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van herkomst kan een voorlopige vergunning afleveren voor <strong>het</strong>vervoer van een stof waaraan in kolom (10) van tabel A in hoofdstuk 3.2 geen instructie voor vervoer inmobiele tanks (T1 t/m T23, T50 of T75) is toegewezen. Deze vergunning moet deel uitmaken van dedocumentatie met betrekking tot de zending en ten minste de inlichtingen bevatten die normalerwijzegegeven worden in de instructies met betrekking tot de mobiele tanks en de omstandigheden waarin destof moet vervoerd worden.6.7.2 Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie van mobiele tanks die bestemd zijnvoor <strong>het</strong> vervoer van stoffen van de klasse 1 en de klassen 3 t/m 9, en tot de controles enbeproevingen die ze moeten ondergaan6.7.2.1 DefinitiesVoor de doeleinden van onderhavige afdeling verstaat men onder:Alternatieve regeling, een door de bevoegde overheid afgeleverde goedkeuring voor een mobiele tank ofMEGC die ontworpen, gebouwd of beproefd werd volgens technische voorschriften ofbeproevingsmethodes die verschillen van die welke in onderhavig hoofdstuk vastgelegd zijn;Bedrijfsuitrusting, de meetinstrumenten en de laad- en losinrichtingen, de ventilatie-, de veiligheids-, deverwarmings- en de koelinrichtingen en de isolatie;Beproevingsdruk, de maximale manometerdruk bovenaan in de houder tijdens de hydraulische drukproef,ten minste gelijk aan de berekeningsdruk vermenigvuldigd met 1,5. De minimale beproevingsdruk voor demobiele tanks wordt, in functie van de te vervoeren stof, gespecificeerd in de instructie voor vervoer inmobiele tanks van 4.2.5.2.6;Het bereik van de berekeningstemperaturen van de houder moet gaan van -40°C tot 50°C voor de stoffendie bij omgevingsvoorwaarden vervoerd worden. Voor de andere stoffen moet de berekeningstemperatuurten minste gelijk zijn aan de maximale temperatuur van de stof tijdens <strong>het</strong> vullen, <strong>het</strong> lossen of <strong>het</strong> vervoer.Voor de mobiele tanks die aan meer extreme klimatologische omstandigheden blootgesteld zijn moetenstrengere berekeningstemperaturen in aanmerking genomen worden.Berekeningsdruk, de druk die moet gebruikt worden in de berekeningen volgens een erkende code voordrukhouders. De berekeningsdruk mag niet lager zijn dan de hoogste van de volgende waarden:a) de maximale effectieve overdruk die tijdens <strong>het</strong> vullen of <strong>het</strong> lossen in de houder is toegestaan; ofb) de som van:i) de absolute dampdruk (in bar) van de stof bij 65°C, minus 1 bar;ii)de partiële druk (in bar) van lucht of andere gassen in de vrije ruimte die bepaald wordt door eenmaximale temperatuur van de vrije ruimte van 65°C e n een vloeistofuitzetting als gevolg van eentoename van de gemiddelde temperatuur van <strong>het</strong> geladen goed van t r - t f (t f = vultemperatuur,gewoonlijk 15°C; t r = 50°C, maximale gemiddelde temperatuur van <strong>het</strong> ge laden goed); en6.7-1


iii) een hydrostatische druk, bepaald op grond van de statische krachten, gespecificeerd in6.7.2.2.12, maar ten minste 0,35 bar; ofc) twee derden van de minimale beproevingsdruk, gespecificeerd in de van toepassing zijnde instructievoor vervoer in mobiele tanks van 4.2.5.2.6;Dichtheidsproef, de beproeving die er in bestaat om de houder en zijn bedrijfsuitrusting met behulp vaneen gas te onderwerpen aan een effectieve inwendige druk van ten minste 25% van de MAWP;Fijnkorrelig staal, staal waarvan de grootte van de ferrietkorrels, zoals vastgesteld overeenkomstig denorm ASTM E 112-96 of zoals gedefinieerd in de norm EN 10028-3, deel 3, zes of minder is;Houder, <strong>het</strong> deel van de mobiele tank dat de te vervoeren stof bevat (de eigenlijke tank), met inbegrip vande openingen en hun afsluitinrichtingen, maar zonder de bedrijfsuitrusting en de uitwendigestructuuruitrusting;Maximaal toelaatbare bedrijfsdruk (MAWP), een druk die niet lager mag zijn dan de hoogste van devolgende drukken, gemeten bovenaan in de houder wanneer die zich in zijn stand tijdens gebruik bevindt :a) de maximale effectieve manometerdruk die in de houder is toegestaan tijdens <strong>het</strong> vullen of <strong>het</strong> lossen;ofb) de maximale effectieve manometerdruk waarvoor de houder is ontworpen; deze mag niet lager zijndan de som van:i) de dampspanning (in bar) van <strong>het</strong> vulgoed bij 65°C (absolute druk) minus 1 bar; enii)de partiële druk (in bar) van de lucht of andere gassen in de vrije ruimte, bepaald door eentemperatuur in de vrije ruimte van ten hoogste 65°C en een uitzetting van de vloeistof ten gevolgevan een toename van de gemiddelde temperatuur van de inhoud van t r - t f (t f = vultemperatuur,gewoonlijk 15°C en t r = 50°C, de maximale gemiddelde temperatuur van de inhoud).Maximaal toelaatbare bruto massa (MPGM), de som van de tarra van de mobiele tank en van de zwaarstelading waarvan <strong>het</strong> vervoer is toegelaten;Mobiele tank, een multimodale tank, gebruikt voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen van de klasse 1 en de klassen 3t/m 9. De mobiele tank omvat een houder, voorzien van de bedrijfsuitrusting en de structuuruitrusting dienodig zijn voor <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke stoffen. De mobiele tank moet gevuld en gelost kunnen wordenzonder zijn structuuruitrusting te verwijderen. De houder moet uitwendige stabiliseringselementen bezittenen in gevulde toestand opgehesen kunnen worden. De mobiele tank moet voornamelijk ontworpen zijn omop een voertuig, een wagon of een zeeschip of een binnenschip geladen te worden en moet voorzien zijnvan onderstellen, raamwerken of toebehoren die de mechanische behandeling ervan vergemakkelijken.Tankvoertuigen, tankwagons, niet-metalen tanks en IBC's vallen niet onder de definitie van mobiele tanks;Offshore mobiele tank, een mobiele tank die speciaal ontworpen is om herhaald gebruikt te worden voorvervoer van, naar of tussen offshore installaties. Een dergelijke tank is ontworpen en gebouwd volgens de“guidelines for the approval of containers handled in open seas”, gespecificeerd door de InternationalMaritime Organisation in document MSC/Circ. 860;Referentiestaal, een staalsoort met een treksterkte van 370 N/mm² en een rek bij breuk van 27%;Smeltveiligheid, een niet-hersluitbare drukdecompressieinrichting die thermisch geactiveerd wordt;Structuuruitrusting, de buiten de houder aangebrachte verstevigings-, bevestigings-, beschermings- enstabiliseringselementen;Zacht staal, een staalsoort met een gewaarborgde minimale treksterkte van 360 N/mm² tot 440 N/mm² eneen gewaarborgde minimale rek bij breuk conform 6.7.2.3.3.3;6.7.2.2 Algemene voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie6.7.2.2.1 De houders moeten ontworpen en gebouwd worden conform de voorschriften van een door de bevoegdeoverheid erkende code voor drukhouders. Ze moeten vervaardigd worden uit metaalsoorten die voorvervorming geschikt zijn. De materialen moeten in principe voldoen aan nationale of <strong>internationale</strong>normen. Voor gelaste houders mogen slechts materialen gebruikt worden waarvan de lasbaarheid volledigis aangetoond. De lasnaden moeten uitgevoerd worden volgens de regels van de kunst en alleveiligheidswaarborgen bieden. Indien <strong>het</strong> fabricageprocede of de gebruikte materialen dit vereisen,moeten de houders een warmtebehandeling ondergaan om een gepaste sterkte te garanderen van de lasen van de zones die thermisch werden beïnvloed. Bij de keuze van <strong>het</strong> materiaal moet rekening gehoudenworden met <strong>het</strong> bereik van de berekeningstemperaturen met <strong>het</strong> oog op <strong>het</strong> risico van brosse breuk,barstverwekkende spanningscorrosie en schokbestendigheid. Indien fijnkorrelig staal gebruikt wordt magin aanmerking worden genomen de gegarandeerde waarde voor de elasticiteitsgrens niet groter zijn dan460 N/mm² en mag de gegarandeerde waarde voor de bovenlimiet van de treksterkte niet groter zijn dan725 N/mm², volgens de materiaalspecificaties. Aluminium mag enkel maar als constructiemateriaal wordengebruikt indien dit aangegeven is in een bijzondere bepaling met betrekking tot de mobiele tanks, die inkolom (11) van tabel A van hoofdstuk 3.2 aan een specifieke stof is toegewezen, of indien dit door debevoegde overheid is toegestaan. Indien aluminium toegelaten is, moet <strong>het</strong> voorzien zijn van een isolatie6.7-2


om een significant verlies van fysische eigenschappen te voorkomen wanneer <strong>het</strong> gedurende ten minste30 minuten onderworpen wordt aan een warmtebelasting van 110 kW/m². De isolatie moet doeltreffendblijven bij alle temperaturen beneden 649°C en bede kt zijn met een materiaal dat een smeltpunt bezit vanten minste 700°C. De materialen van de mobiele tank moeten aangepast zijn aan de buitenomgeving dietijdens <strong>het</strong> vervoer kan voorkomen.6.7.2.2.2 De houders van mobiele tanks, hun uitrustingsstukken en leidingen moeten:a) vervaardigd worden uit een materiaal dat nagenoeg niet aangetast wordt door de te vervoerenstof(fen); ofb) vervaardigd worden uit een materiaal dat door middel van een chemische reactie op een doeltreffendewijze gepassiveerd of geneutraliseerd is; ofc) vervaardigd worden uit een materiaal dat bekleed is met een corrosiebestendig materiaal; dit laatstewordt rechtstreeks op de houder gelijmd of met behulp van een gelijkwaardige methode bevestigd.6.7.2.2.3 De pakkingen moeten uit een materiaal vervaardigd worden dat niet door de te vervoeren stof(fen) wordtaangetast.6.7.2.2.4 Indien de houders voorzien zijn van een binnenbekleding mag deze laatste nagenoeg niet door de tevervoeren stof(fen) aangetast kunnen worden en moet ze homogeen zijn, niet poreus, vrij van perforaties,voldoende elastisch en aangepast aan de thermische uitzettingskarakteristieken van de houder. Debekleding van de houder, van de uitrustingsstukken en van de leidingen moet ononderbroken zijn en <strong>het</strong>voorvlak van de flenzen omvatten. Indien uitwendige uitrustingsstukken op de tank gelast zijn, moet debekleding ononderbroken doorlopen over <strong>het</strong> uitrustingsstuk en <strong>het</strong> voorvlak van de uitwendige flenzenomvatten.6.7.2.2.5 De naden en de verbindingen van de bekleding moeten door <strong>het</strong> wederzijds samensmelten van dematerialen uitgevoerd worden of via andere even doeltreffende middelen.6.7.2.2.6 Contact tussen verschillende metalen, een bron voor galvanische corrosie, moet vermeden worden.6.7.2.2.7 De materialen van de mobiele tank, met inbegrip van die van de inrichtingen, pakkingen, bekledingen entoebehoren mogen de stof(fen) die in de mobiele tank moet(en) vervoerd worden niet veranderen.6.7.2.2.8 De mobiele tanks moeten ontworpen en gebouwd worden met steunen die tijdens <strong>het</strong> vervoer een stabielebasis verschaffen en met geschikte hijs- en stuwageinrichtingen.6.7.2.2.9 De mobiele tanks moeten ontworpen worden om, zonder verlies van inhoud, ten minste te weerstaan aande door de inhoud uitgeoefende inwendige druk en aan de statische, dynamische en thermischebelastingen die onder normale omstandigheden van behandeling en vervoer kunnen optreden. Hetontwerp moet uitwijzen dat rekening is gehouden met de effecten van moeheid, veroorzaakt door <strong>het</strong>herhaald toepassen van deze belastingen gedurende heel de voorziene levensduur van de mobiele tank.6.7.2.2.10 Een houder die met onderdrukventielen moet worden uitgerust, dient ontworpen te worden om zonderblijvende vervorming te weerstaan aan een uitwendige overdruk van ten minste 0,21 bar ten opzichte vande inwendige druk. De onderdrukventielen moeten afgesteld worden om zich te openen bij een druk vanminus (-) 0,21 bar, tenzij de houder is ontworpen om te weerstaan aan een hogere uitwendige overdruk; indat geval mag de absolute waarde van de onderdruk die tot <strong>het</strong> openen van de onderdrukventiel leidt nietgroter zijn dan de absolute waarde van de onderdruk waarvoor de tank is ontworpen. Een houder dieenkel gebruikt wordt voor <strong>het</strong> vervoer van vaste (poedervormige of korrelvormige) stoffen van deverpakkingsgroepen II of III, die niet vloeibaar worden tijdens <strong>het</strong> vervoer, mag ontworpen worden vooreen lagere uitwendige overdruk, mits de bevoegde overheid hiermee akkoord gaat. In dit geval moeten deonderdrukventielen afgesteld worden om zich bij deze lagere druk te openen. Een houder die niet uitgerustis met een onderdrukventiel moet ontworpen worden om zonder blijvende vervorming te weerstaan aaneen uitwendige overdruk van ten minste 0,4 bar ten opzichte van de inwendige druk.6.7.2.2.11 De onderdrukventielen die gebruikt worden op mobiele tanks, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen die opbasis van hun vlampunt aan de criteria van klasse 3 voldoen (met inbegrip van de warm vervoerde stoffenbij een temperatuur gelijk aan of hoger dan hun vlampunt), moeten een rechtstreekse vlaminslag in dehouder verhinderen; anders moet de houder van de mobiele tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer vandeze stoffen in staat zijn om zonder lekken een inwendige explosie te doorstaan als gevolg van eenrechtstreekse vlaminslag in de houder.6.7.2.2.12 De mobiele tanks en hun vasthechtingen moeten, bij de maximaal toelaatbare lading, de volgendeafzonderlijk aangebrachte statische krachten kunnen weerstaan:a) in de rijrichting: tweemaal de maximaal toelaatbare bruto massa, vermenigvuldigd met dezwaartekrachtversnelling (g) 1 ;b) horizontaal, dwars op de rijrichting: de maximaal toelaatbare bruto massa (indien de rijrichting nietduidelijk vaststaat moeten tweemaal de maximaal toelaatbare bruto massa genomen worden),vermenigvuldigd met zwaartekrachtversnelling (g) 1 ;1Voor berekeningsdoeleinden geldt : g = 9,81 m/s².6.7-3


6.7-4c) verticaal, van onder naar boven: de maximaal toelaatbare bruto massa, vermenigvuldigd met dezwaartekrachtversnelling (g) 1 ; end) verticaal, van boven naar onder : tweemaal de maximaal toelaatbare bruto massa (de totale belastingdie <strong>het</strong> effect van de zwaartekracht omvat), vermenigvuldigd met de zwaartekrachtversnelling (g) 1 .6.7.2.2.13 Voor elk van de in 6.7.2.2.12 vernoemde krachten moeten de volgende veiligheidscoëfficiënten in achtgenomen worden:a) voor metalen met een uitgesproken elasticiteitsgrens, een veiligheidscoëfficiënt van 1,5 ten opzichtevan de gegarandeerde elasticiteitsgrens; ofb) voor metalen zonder uitgesproken elasticiteitsgrens, een veiligheidscoëfficiënt van 1,5 ten opzichtevan de gegarandeerde elasticiteitsgrens bij 0,2% rek en, voor austenietische staalsoorten, bij 1% rek.6.7.2.2.14 De waarde van de uitgesproken of gegarandeerde elasticiteitsgrens moet deze zijn die in de nationale of<strong>internationale</strong> materiaalnormen gespecificeerd wordt. Bij gebruik van austenietische staalsoorten mogende gespecificeerde minimale waarden van de uitgesproken of gegarandeerde elasticiteitsgrens volgens demateriaalnormen tot 15% overschreden worden, indien deze hogere waarden in de controlecertificaat van<strong>het</strong> materiaal geattesteerd worden. Indien voor <strong>het</strong> metaal in kwestie geen norm bestaat, moet de tegebruiken waarde van de uitgesproken of gegarandeerde elasticiteitsgrens goedgekeurd worden door debevoegde overheid.6.7.2.2.15 De mobiele tanks, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen die op basis van hun vlampunt aan de criteria vanklasse 3 voldoen (met inbegrip van de warm vervoerde stoffen bij een temperatuur gelijk aan of hoger danhun vlampunt), moeten elektrisch kunnen geaard worden. Er moeten maatregelen getroffen worden omgevaarlijke elektrostatische ontladingen te verhinderen.6.7.2.2.16 De mobiele tanks moeten voorzien worden van een bijkomende bescherming – die de vorm kanaannemen van een grotere wanddikte van de houder of van een hogere beproevingsdruk – indien dit voorbepaalde stoffen vereist wordt door de instructie voor vervoer in mobiele tanks die in kolom (10) van tabelA in hoofdstuk 3.2 is aangegeven en in 4.2.5.2.6 is beschreven, of door een bijzondere bepaling metbetrekking tot de mobiele tanks die in kolom (11) van tabel A in hoofdstuk 3.2 is aangegeven en in 4.2.5.3is beschreven; wordt de grotere wanddikte van de houder of de hogere beproevingsdruk vastgesteld in <strong>het</strong>licht van de gevaren die eigen zijn aan de vervoerde stoffen.6.7.2.3 Ontwerpcriteria6.7.2.3.1 Houders moeten zo ontworpen worden dat de spanningen mathematisch, experimenteel met behulp vanweerstandsmetingen of via een andere door de bevoegde overheid goedgekeurde methode geanalyseerdkunnen worden.6.7.2.3.2 De houders moeten ontworpen en vervaardigd worden om te kunnen weerstaan aan een hydraulischebeproevingsdruk van ten minste 1,5 maal de berekeningsdruk. Voor bepaalde stoffen worden specifiekevoorschriften gegeven in de instructie voor vervoer in mobiele tanks, aangegeven in kolom (10) van tabelA in hoofdstuk 3.2 en beschreven in 4.2.5.2.6, of in een bijzondere bepaling met betrekking tot de mobieletanks, aangegeven in kolom (11) van tabel A in hoofdstuk 3.2 en beschreven in 4.2.5.3. De voorschriftenvoor de minimale wanddikte van de houders, gespecificeerd in 6.7.2.4.1 t/m 6.7.2.4.10 mogen niet uit <strong>het</strong>oog verloren worden.6.7.2.3.3 Voor de metalen die een uitgesproken elasticiteitsgrens bezitten of die door een gegarandeerdeelasticiteitsgrens worden gekenmerkt (in <strong>het</strong> algemeen de 0,2% elasticiteitsgrens, of de 1%elasticiteitsgrens voor austenietische staalsoorten) mag de primaire membraanspanning σ (sigma) van dehouder bij de beproevingsdruk niet groter zijn dan de kleinste van de waarden 0,75 Re of 0,50 Rm,waarbij:Re =Rm =uitgesproken elasticiteitsgrens of 0,2% elasticiteitsgrens (of 1% voor austenitische staalsoorten),in N/mm²;minimale waarde van de gewaarborgde treksterkte, in N/mm².6.7.2.3.3.1 Voor Re en Rm moeten gespecificeerde minimale waarden volgens nationale of <strong>internationale</strong>materiaalnormen gebruikt worden. Bij gebruik van austenietische staalsoorten mogen de gespecificeerdeminimale waarden voor Re en Rm volgens de materiaalnormen tot 15% overschreden worden, indien dezehogere waarden in de controlecertificaat van <strong>het</strong> materiaal geattesteerd worden. Indien voor <strong>het</strong> metaal inkwestie geen materiaalnorm bestaat, moeten de gebruikte waarden van Re en Rm goedgekeurd wordendoor de bevoegde overheid of door een door haar aangewezen instelling.6.7.2.3.3.2 Bij de bouw van gelaste houders zijn geen staalsoorten toegelaten waarvan de verhouding Re/Rm groteris dan 0,85. Bij <strong>het</strong> berekenen van deze verhouding moet gebruik gemaakt worden van de waarden vanRe en Rm die in controlecertificaat van <strong>het</strong> materiaal geattesteerd worden.6.7.2.3.3.3 De bij de constructie van de houders gebruikte staalsoorten moeten een rek bij breuk bezitten (in %) vanten minste 10000/Rm, met een absoluut minimum van 16% voor fijnkorrelig staal en van 20% voor deandere staalsoorten. Aluminium en aluminiumlegeringen die voor de constructie van de houders wordengebruikt, moeten een rek bij breuk bezitten (in %) van ten minste 10000/6Rm, met een absoluut minimumvan 12%.


6.7.2.3.3.4 Voor <strong>het</strong> bepalen van de reëele materiaalkarakteristieken moet bij platen de as van de trekproefstaafloodrecht (dwars) op de walsrichting staan. De blijvende rek bij breuk moet gemeten worden opproefstaven met een rechthoekige dwarsdoorsnede overeenkomstig de ISO-norm 6892:1998, waarbij eenlengte tussen de meetpunten van 50 mm gebruikt wordt.6.7.2.4 Minimale wanddikte van de houder6.7.2.4.1 De minimale wanddikte van de houder moet gelijk zijn aan de grootste van de volgende waarden:a) de minimale dikte, vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van 6.7.2.4.2 t/m 6.7.2.4.10;b) de minimale dikte, vastgesteld overeenkomstig de erkende code voor drukhouders en rekeninghoudend met de voorschriften van 6.7.2.3; enc) de minimale dikte, gespecificeerd in de instructie voor vervoer in mobiele tanks, aangegeven in kolom(10) van tabel A in hoofdstuk 3.2 en beschreven in 4.2.5.2.6, of in een bijzondere bepaling metbetrekking tot de mobiele tanks, aangegeven in kolom (11) van tabel A in hoofdstuk 3.2 enbeschreven in 4.2.5.3.6.7.2.4.2 De wanden, de bodems en de mangatdeksels van de houders waarvan de diameter ten hoogste 1,80 mbedraagt moeten ten minste 5 mm dik zijn indien ze uit referentiestaal zijn vervaardigd; ze moeten eengelijkwaardige dikte bezitten indien ze uit een ander metaal bestaan. Wanneer de diameter groter is dan1,80 m wordt deze minimale dikte 6 mm indien de houders uit zacht staal zijn vervaardigd of eengelijkwaardige dikte indien ze uit een ander metaal bestaan; bij houders die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoervan poedervormige of korrelvormige vaste stoffen van verpakkingsgroep II of III kan de vereiste minimaledikte echter verminderd worden tot 5 mm voor referentiestaal of een gelijkwaardige dikte voor een andermetaal.6.7.2.4.3 Indien de houder een bijkomende bescherming bezit tegen beschadigingen, mag – voor mobiele tankswaarvan de beproevingsdruk lager is dan 2,65 bar – de bevoegde overheid toelaten dat de voornoemdeminimale diktes verminderd worden in verhouding tot de geboden bescherming. Wanneer de houders eendiameter bezitten van ten hoogste 1,80 m mogen deze diktes nochtans nooit kleiner zijn dan 3 mm voorreferentiestaal of dan een equivalente waarde voor een ander metaal. Voor houders met een diameter vanmeer dan 1,80 m wordt deze minimale dikte 4 mm indien ze uit referentiestaal bestaan of eengelijkwaardige dikte indien ze uit een ander metaal zijn vervaardigd.6.7.2.4.4 De wanden, de bodems en de mangatdeksels van alle houders moeten ten minste 3 mm dik zijn, ongeacht<strong>het</strong> constructiemateriaal.6.7.2.4.5 De in 6.7.2.4.3 bedoelde bijkomende bescherming kan verzekerd worden door een volledige uitwendigestructurele bescherming, zoals een "sandwich" uitvoering met een aan de houder bevestigd omhulsel, eenconstructie met dubbele wanden of een constructie waarin de houder omgeven wordt door een volledigraamwerk dat longitudinale en transversale structuurelementen omvat.6.7.2.4.6 De gelijkwaardige dikte van een metaal, met uitzondering van die welke voor <strong>het</strong> referentiestaal in6.7.2.4.2 is voorgeschreven, moet bepaald worden met de volgende formule:waarin:e 1e oe =1321,4e10Rm A= vereiste gelijkwaardige dikte van <strong>het</strong> gebruikt metaal (in mm);= minimale dikte (in mm) die voor <strong>het</strong> referentiestaal gespecificeerd is in de instructie voor vervoerin mobiele tanks, aangegeven in kolom (10) van tabel A in hoofdstuk 3.2 en beschreven in4.2.5.2.6, of in een bijzondere bepaling met betrekking tot de mobiele tanks, aangegeven inkolom (11) van tabel A in hoofdstuk 3.2 en beschreven in 4.2.5.3;Rm 1 = gegarandeerde minimale treksterkte (in N/mm²) van <strong>het</strong> gebruikt metaal (zie 6.7.2.3.3);A 1= gegarandeerde minimale rek bij breuk van <strong>het</strong> gebruikt metaal volgens nationale of <strong>internationale</strong>normen (in %).6.7.2.4.7 Wanneer in de van toepassing zijnde instructie voor vervoer in mobiele tanks van 4.2.5.2.6 een minimaledikte van 8 mm of 10 mm wordt gespecificeerd, dient men er rekening mee te houden dat deze diktesberekend werden aan de hand van de eigenschappen van <strong>het</strong> referentiestaal en van een diameter van dehouder van 1,80 m. Indien een ander metaal dan zacht staal (zie 6.7.2.1) wordt gebruikt, of indien dediameter van de houder groter is dan 1,80 m, moet de dikte bepaald worden met de volgende formule:waarin:e 121,4e0d1e1=1,83Rm A= vereiste gelijkwaardige dikte van <strong>het</strong> gebruikt metaal (in mm);1116.7-5


e od 1= minimale dikte (in mm) die voor <strong>het</strong> referentiestaal gespecificeerd is in de instructie voor vervoerin mobiele tanks, aangegeven in kolom (10) van tabel A in hoofdstuk 3.2 en beschreven in4.2.5.2.6, of in een bijzondere bepaling met betrekking tot de mobiele tanks, aangegeven inkolom (11) van tabel A in hoofdstuk 3.2 en beschreven in 4.2.5.3;= diameter van de houder (in m) (ten minste 1,80 m);Rm 1 = gegarandeerde minimale treksterkte (in N/mm2) van <strong>het</strong> gebruikt metaal (zie 6.7.2.3.3);A 1= gegarandeerde minimale rek bij breuk van <strong>het</strong> gebruikt metaal volgens nationale of <strong>internationale</strong>normen (in %).6.7.2.4.8 In geen geval mag de wanddikte kleiner zijn dan de in 6.7.2.4.2, 6.7.2.4.3 en 6.7.2.4.4 voorgeschrevenwaarden. Alle delen van de houder moeten de in 6.7.2.4.2 t/m 6.7.2.4.4 vastgelegde minimale diktebezitten. Een eventuele corrosietoeslag mag niet in deze dikte opgenomen worden.6.7.2.4.9 Indien zacht staal wordt gebruikt (zie 6.7.2.1) moet de berekening met de formule van 6.7.2.4.6 nietuitgevoerd worden.6.7.2.4.10 Ter hoogte van de verbindingen tussen de bodems en <strong>het</strong> cilindrisch gedeelte van de houder mag zichgeen plotselinge verandering van plaatdikte voordoen.6.7.2.5 Bedrijfsuitrusting6.7.2.5.1 De bedrijfsuitrusting moet zodanig worden geplaatst dat zij beschermd is tegen de risico’s van afrukking ofbeschadiging gedurende de behandeling en <strong>het</strong> vervoer. Wanneer de verbinding tussen <strong>het</strong> raamwerk ende houder hun verplaatsing ten opzichte van elkaar toelaat, moet de bevestiging van de uitrustingsstukkeneen dergelijke verplaatsing mogelijk maken zonder dat deze laatste <strong>het</strong> risico lopen om beschadigd teworden. De uitwendige losinrichtingen (verbindingen van leidingen, afsluitinrichtingen), de inwendigeafsluiter en zijn zitting moeten zo beschermd zijn dat ze niet kunnen afgerukt worden onder invloed vanuitwendige krachten (bijvoorbeeld door gebruik te maken van breukzones). De vul- en losinrichtingen (metinbegrip van flenzen of schroefdoppen) en de eventuele beschermkappen moeten tegen ontijdig openenbeveiligd kunnen worden.6.7.2.5.2 Alle openingen van de houder die bestemd zijn voor <strong>het</strong> laden of <strong>het</strong> lossen van de mobiele tank moetenvoorzien zijn van een handbediende afsluiter die zich zo dicht mogelijk bij de houder dient te bevinden. Deandere openingen, behalve die voor beluchtings- of decompressieinrichtingen, moeten voorzien zijn vaneen afsluiter of van een andere geschikte afsluitinrichting die zich zo dicht mogelijk bij de houder dient tebevinden.6.7.2.5.3 Alle mobiele tanks moeten voorzien zijn van mangaten of van andere inspectieopeningen, die grootgenoeg zijn om een inwendige controle mogelijk te maken en afdoende toegang verschaffen voor <strong>het</strong>uitvoeren van reparaties en onderhoud binnenin. Mobiele tanks die in compartimenten zijn onderverdeeldmoeten voor elk compartiment voorzien zijn van een mangat of andere inspectieopeningen.6.7.2.5.4 De uitwendige uitrustingsstukken moeten zoveel mogelijk gegroepeerd worden. Op de geïsoleerdemobiele tanks moeten de uitrustingsstukken bovenaan omgeven worden door een gesloten morsbak metgepaste afvoerleidingen.6.7.2.5.5 Alle aansluitingspunten van een mobiele tank moeten voorzien zijn van duidelijke merktekens die hunfunctie aangeven.6.7.2.5.6 Elke afsluiter of elke andere afsluitinrichting moet ontworpen en vervaardigd worden in functie van eennominale druk die ten minste gelijk is aan de MAWP van de houder, met inachtname van de tijdens <strong>het</strong>vervoer te verwachten temperaturen. Alle schroefsluitingen moeten zich in wijzerzin sluiten. Bij de andereafsluiters moet de stand (open en gesloten) en de sluitrichting duidelijk aangegeven worden. Alle afsluitersmoeten zodanig ontworpen zijn dat ze niet ontijdig kunnen geopend worden.6.7.2.5.7 Geen enkel beweegbaar stuk (zoals beschermkappen, sluitingen, enz.), dat in contact kan komen (meteen schok of al wrijvend) met de mobiele tanks uit aluminium die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van stoffendie op basis van hun vlampunt aan de criteria van klasse 3 voldoen (met inbegrip van de warm vervoerdestoffen bij een temperatuur gelijk aan of hoger dan hun vlampunt), mag vervaardigd zijn uit onbeschermdoxideerbaar staal.6.7.2.5.8 De leidingen moeten zodanig ontworpen, vervaardigd en gemonteerd worden dat elk risico opbeschadiging ten gevolge van thermische uitzetting en inkrimping, mechanische schokken of trillingenwordt vermeden. Alle leidingen moeten uit geschikt metaal vervaardigd zijn. De leidingen moeten zoveelals mogelijk door lassen met elkaar verbonden worden.6.7.2.5.9 De verbindingen tussen koperen buizen moeten gebraseerd zijn of uit een even sterke metalen bindingbestaan. Het smeltpunt van <strong>het</strong> braseermateriaal mag niet lager zijn dan 525ºC. De verbindingen mogende sterkte van de buis niet verminderen zoals dat bij schroefverbindingen <strong>het</strong> geval is.6.7.2.5.10 De barstdruk van alle leidingen en hun armaturen mag niet lager zijn dan de grootste van de volgendewaarden: vier maal de MAWP van de houder, of vier maal de druk waaraan deze inbedrijfsomstandigheden kan onderworpen worden door de werking van een pomp of van een andereinrichting (met uitzondering van de decompressieinrichtingen).6.7-6


6.7.2.5.11 Bij de vervaardiging van afsluitinrichtingen, kleppen en toebehoren moeten vervormbare metalen gebruiktworden.6.7.2.6 Onderlossing6.7.2.6.1 Bepaalde stoffen mogen niet vervoerd worden in mobiele tanks die voorzien zijn van openingen in <strong>het</strong>onderste gedeelte. Wanneer de instructie voor vervoer in mobiele tanks, aangegeven in kolom (10) vantabel A in hoofdstuk 3.2 en beschreven in 4.2.5.2.6, <strong>het</strong> gebruik van openingen in <strong>het</strong> onderste gedeelteverbiedt, mogen er zich geen openingen onder de vloeistofspiegel bevinden wanneer de tank tot zijnmaximaal toegelaten vullingsgraad is gevuld. Wanneer een bestaande opening wordt gesloten, moet ditgeschieden door een plaat langs binnen en langs buiten tegen de houder te lassen.6.7.2.6.2 De openingen voor onderlossing van mobiele tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van sommige vaste,kristalliseerbare of sterk viskeuze stoffen moeten voorzien zijn van ten minste twee in serie geplaatste envan elkaar onafhankelijke sluitingen. Het ontwerp van de uitrusting moet vodoening schenken aan debevoegde overheid of aan een door haar aangewezen instelling, en moet <strong>het</strong> volgende omvatten :a) een een uitwendige afsluiter die zich zo dicht mogelijk bij de houder bevindt en ontworpen is om eenopengaan als gevolg van een schok of een onopzettelijke handeling uit te sluiten ; enb) een vloeistofdichte afsluitinrichting aan <strong>het</strong> uiteinde van de lospijp, die een met bouten bevestigdeblindflens of een schroefstop mag zijn.6.7.2.6.3 Elke opening voor onderlossing, met uitzondering van de in 6.7.2.6.2 vermelde gevallen, moet voorzienzijn van drie in serie geplaatste en van elkaar onafhankelijke sluitingen. Het ontwerp van de uitrusting moetvodoening schenken aan de bevoegde overheid of aan een door haar aangewezen instelling, en moet <strong>het</strong>volgende omvatten:a) een automatisch sluitende inwendige afsluiter; d.w.z. een afsluiter die binnenin de houder of in eenaangelaste flens of zijn contraflens is gemonteerd, zodanig dat:i) de bedieningsinrichtingen van de afsluiter zodanig zijn ontworpen dat deze niet ontijdig kanopengaan als gevolg van een schok of een onopzettelijke handeling;ii)de afsluiter van boven af of van beneden uit kan bediend worden;iii) de stand van de afsluiter – open of gesloten – zo mogelijk van op de grond nagezien kan worden;iv) behalve bij mobiele tanks met een inhoud van niet meer dan 1000 liter, de afsluiter gesloten kanworden vanaf een toegankelijke plaats op enige afstand van de afsluiter zelf; env) de afsluiter doelmatig blijft bij beschadiging van zijn uitwendige bedieningsinrichting;b) een uitwendige afsluiter die zich zo dicht mogelijk bij de houder bevindt; enc) een vloeistofdichte afsluitinrichting aan <strong>het</strong> uiteinde van de lospijp, die een met bouten bevestigdeblindflens of een schroefstop mag zijn.6.7.2.6.4 Bij een houder met binnenbekleding mag de in 6.7.2.6.3 a) vereiste inwendige afsluiter vervangen wordendoor een supplementaire uitwendige afsluiter. De fabrikant moet voldoen aan de voorschriften van debevoegde overheid of van <strong>het</strong> door haar aangewezen instelling.6.7.2.7 VeiligheidsinrichtingenAlle mobiele tanks moeten met ten minste één decompressieinrichting uitgerust zijn. Al deze inrichtingenmoeten tot voldoening van de bevoegde overheid of van een door haar aangewezen instelling ontworpen,vervaardigd en gekenmerkt worden.6.7.2.8 Decompressieinrichtingen6.7.2.8.1 Iedere mobiele tank met een inhoud van ten minste 1900 liter en elk onafhankelijk compartiment van eenmobiele tank met een dergelijke inhoud moet uitgerust zijn met ten minste één veerbelastedecompressieinrichting; ze mogen bovendien voorzien zijn van een breekplaat of van een smeltveiligheiddie parallel aan de veerbelaste inrichting(en) geïnstalleerd is, behalve wanneer in de instructie voorvervoer in mobiele tanks van 4.2.5.2.6 verwezen wordt naar 6.7.2.8.3 die dit verbiedt. Dedecompressieinrichtingen moeten voldoende capaciteit bezitten om te verhinderen dat de houder barst tengevolge van een overdruk of onderdruk, ontstaan bij <strong>het</strong> vullen, <strong>het</strong> lossen of <strong>het</strong> opwarmen van deinhoud.6.7.2.8.2 De decompressieinrichtingen moeten zodanig ontworpen zijn dat ze verhinderen dat vreemde stoffen dehouder binnendringen, dat vloeistof weglekt of dat een gevaarlijke overdruk zich opbouwt.6.7.2.8.3 De mobiele tanks dienen een door de bevoegde overheid goedgekeurde decompressieinrichting tebezitten wanneer dit in 4.2.5.2.6 vereist wordt door de van toepassing zijnde instructie voor vervoer inmobiele tanks, aangegeven in kolom (10) van tabel A in hoofdstuk 3.2. De decompressieinrichting moetbestaan uit een breekplaat, gevolgd door een veerbelaste veiligheidsklep, tenzij een mobiele tankvoorbehouden is voor <strong>het</strong> vervoer van één enkele stof; in dat geval mag deze uitgerust zijn met eengoedgekeurde decompressieinrichting, vervaardigd uit materialen die inert zijn ten opzichte van devervoerde stof. Indien een breekplaat wordt aangebracht in serie met de voorgeschreven6.7-7


decompressieinrichting, moet de ruimte tussen de breekplaat en de inrichting aangesloten zijn op eenmanometer of een ander geschikt instrument om elke breuk, perforatie of lekkage van de plaat te kunnendetecteren die de goede werking van <strong>het</strong> decompressiesysteem zou kunnen verstoren. De breekplaatmoet barsten bij een nominale druk die 10% hoger is dan de openingsdruk van de inrichting.6.7.2.8.4 De mobiele tanks met een inhoud van minder dan 1900 liter moeten voorzien zijn van eendecompressieinrichting; dit mag een breekplaat zijn indien die voldoet aan de voorschriften van 6.7.2.11.1.Indien geen veerbelaste decompressieinrichting wordt gebruikt, moet de breekplaat barsten bij eennominale druk die gelijk is aan de beproevingsdruk. Daarenboven mogen ook smeltveiligheden diebeantwoorden aan 6.7.2.10.1 gebruikt worden.6.7.2.8.5 Indien de houder uitgerust is om onder druk gelost te worden, moet de drukaanvoerleiding uitgerust zijnmet een decompressieinrichting die afgesteld is om in werking te treden bij een druk die niet hoger is dande MAWP van de houder, en met een afsluiter die zich zo dicht mogelijk bij de houder moet bevinden.6.7.2.9 Afstelling van de decompressieinrichtingen6.7.2.9.1 Er dient opgemerkt dat de decompressieinrichtingen maar mogen functioneren wanneer de temperatuur testerk stijgt, aangezien de houder onder normale vervoersomstandigheden niet aan buitensporigedrukschommelingen onderworpen mag worden (zie 6.7.2.12.2).6.7.2.9.2 De voorgeschreven decompressieinrichting moet afgesteld zijn op een nominale openingsdruk die gelijk isaan 5/6 van de beproevingsdruk voor houders met een beproevingsdruk van ten hoogste 4,5 bar, en aan110% van 2/3 van de beproevingsdruk voor houders met een beproevingsdruk van meer dan 4,5 bar. Na<strong>het</strong> afblazen moet de inrichting opnieuw sluiten bij een druk die niet meer dan 10% onder de openingsdrukmag liggen. De inrichting moet bij alle lagere drukken gesloten blijven. Onderhavig voorschrift verbiedt <strong>het</strong>gebruik van onderdrukventielen of van een combinatie van een decompressieinrichting en eenonderdrukventiel niet.6.7.2.10 Smeltveiligheden6.7.2.10.1 Smeltveiligheden moeten smelten bij een temperatuur die gelegen is tussen 100°C en 149°C, opvoorwaarde dat bij de smelttemperatuur de druk in de houder niet hoger is dan de beproevingsdruk. Zemoeten bovenaan de houder worden geplaatst, met hun inlaat in de dampfase; wanneer hun gebruik deveiligheid gedurende <strong>het</strong> vervoer tot doel heeft, mogen zij niet tegen de warmte van buitenuit beschermdworden. Smeltveiligheden mogen niet gebruikt worden op mobiele tanks met een beproevingsdruk vanmeer dan 2,65 bar, behalve wanneer zulks voorgeschreven wordt door bijzondere bepaling TP36 in kolom(11) van tabel A in hoofdstuk 3.2. Smeltveiligheden die worden gebruikt op mobiele tanks, bestemd voor<strong>het</strong> vervoer van verwarmde stoffen, moeten ontworpen zijn om te functioneren bij een temperatuur diehoger is dan de maximale temperatuur die tijdens <strong>het</strong> vervoer zal optreden en moeten beantwoorden aande eisen van de bevoegde overheid of van een door haar aangewezen instelling.6.7.2.11 Breekplaten6.7.2.11.1 Tenzij in 6.7.2.8.3 anders is voorgeschreven, moeten de breekplaten barsten bij een nominale druk diegelijk is aan de beproevingsdruk in <strong>het</strong> bereik van de berekeningstemperaturen. Indien breekplatenworden gebruikt, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de voorschriften van 6.7.2.5.1 en6.7.2.8.3.6.7.2.11.2 De breekplaten moeten geschikt zijn voor de onderdrukken die zich in de mobiele tank kunnen voordoen.6.7.2.12 Capaciteit van de decompressieinrichtingen6.7.2.12.1 De in 6.7.2.8.1 beoogde veerbelaste decompressieinrichting moet een doorgang bezitten met eendwarsdoorsnede die ten minste gelijkwaardig is aan een opening met een diameter van 31,75 mm.Onderdrukventielen moeten, in voorkomend geval, een doorgang bezitten met een dwarsdoorsnede vanten minste 284 mm².6.7.2.12.2 De gecombineerde afblaascapaciteit van de decompressieinrichtingen (rekening houdend met devermindering van deze capaciteit wanneer de mobiele tank uitgerust is met breekplaten stroomopwaartsvan de veerbelaste decompressieinrichtingen of wanneer deze inrichtingen voorzien zijn van eenbescherming tegen vlaminslag) moet voldoende zijn om de druk in de houder tot niet meer dan 20% bovende openingsdruk van de decompressieinrichting te laten oplopen wanneer de tank volledig omsloten isdoor vlammen. Om de volledige voorgeschreven afblaascapaciteit te bereiken, mogendecompressieinrichtingen voor noodgevallen worden gebruikt. Deze inrichtingen mogen smeltveiligheden,veerbelaste inrichtingen, breekplaten of een combinatie van veerbelaste inrichtingen en breekplaten zijn.De totale vereiste capaciteit van de decompressieinrichtingen kan bepaald worden aan de hand van deformule in 6.7.2.12.2.1 of van de tabel in 6.7.2.12.2.3.6.7.2.12.2.1 Om de totale vereiste afblaascapaciteit van de decompressieinrichtingen te bepalen - die beschouwd moetworden als de som van de afzonderlijke capaciteiten van alle inrichtingen die er toe bijdragen - wordt devolgende formule gebruikt :0,82FAQ = 12,4LCZTM6.7-8


waarin:Q = minimaal vereiste afblaascapaciteit van lucht in m3/s, onder standaardvoorwaarden: 1 bar en 0°C(273 K);F = een coëfficiënt met de volgende waarde:houders zonder warmteisolatie : F = 1houders met warmteisolatie : F = U(649 - t)/13,6 maar in geen geval minder dan 0,25.waarin:U = thermische conductiviteit van de isolatie bij 38°C, in kW . m -2 . K -1 ;T = werkelijke temperatuur van de stof tijdens <strong>het</strong> vullen (in °C); indien deze temperatuur nietgekend is, wordt t = 15°C genomen;Bovenstaande formule voor de houders met warmteisolatie mag gebruikt worden om F te bepalen,op voorwaarde dat de isolatie beantwoordt aan 6.7.2.12.2.4.A = totale uitwendige oppervlakte van de houder, in m²;Z = compressibiliteitsfactor van <strong>het</strong> gas in de accumulatietoestand (indien deze factor niet gekend is,wordt Z = 1,0 genomen);T = absolute temperatuur stroomopwaarts van de decompressieinrichtingen in de accumulatietoestand,in Kelvin (°C + 273);L = de latente verdampingswarmte van de vloeistof in de accumulatietoestand, in kJ/kg;M = moleculaire massa van <strong>het</strong> geloosd gas;C = constante die voortkomt uit één van de onderstaande formules en die functie is van de verhoudingk van de specifieke warmtes:waarin :c p = specifieke warmte bij constante druk, enc v = specifieke warmte bij constant volume;Indien k > 1:ck =cpvC =⎛k⎜⎝2k⎞⎟+ 1⎠k+1k−1Indien k = 1 of indien k onbekend is:C =1= 0,607ewaarin e de mathematische constante 2,7183 is.C kan ook uit de volgende tabel worden gehaald:k C k C k C1,001,021,041,061,081,101,121,141,161,181,201,221,240,6070,6110,6150,6200,6240,6280,6330,6370,6410,6450,6490,6520,6561,261,281,301,321,341,361,381,401,421,441,461,481,500,6600,6640,6670,6710,6740,6780,6810,6850,6880,6910,6950,6980,7011,521,541,561,581,601,621,641,661,681,702,002,200,7040,7070,7100,7130,7160,7190,7220,7250,7280,7310,7700,7936.7-9


6.7.2.12.2.2 Bij de houders die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen kan men voor de dimensionering vandecompressieinrichtingen in de plaats van bovenstaande formule de tabel van 6.7.2.12.2.3 gebruiken.Deze tabel gaat uit van een isolatiecoëfficiënt F = 1, en indien de houder een warmteisolatie bezit dienende waarden dienovereenkomstig te worden bijgesteld. De waarden van de andere parameters die bij deberekening van deze tabel werden gebruikt zijn de volgende:M = 86,7T = 394 KL = 334,94 kJ/kg C = 0,607Z = 16.7.2.12.2.3 Vereiste minimale afblaascapaciteit Q, in kubieke meter lucht per seconde bij 1 bar en 0°C (273 K)ABlootgesteldoppervlak(vierkante meter)Q(Kubieke meterlucht per seconde)ABlootgesteldoppervlak(vierkante meter)Q(Kubieke meterlucht per seconde)2 0,230 37,5 2,5393 0,320 40 2,6774 0,405 42,5 2,8145 0,487 45 2,9496 0,565 47,5 3,0827 0,641 50 3,2158 0,715 52,5 3,3469 0,788 55 3,47610 0,859 57,5 3,60512 0,998 60 3,73314 1,132 62,5 3,86016 1,263 65 3,98718 1,391 67,5 4,11220 1,517 70 4,23622,5 1,670 75 4,48325 1,821 80 4,72627,5 1,969 85 4,96730 2,115 90 5,20632,5 2,258 95 5,44235 2,400 100 5,6766.7.2.12.2.4 Isolatiesystemen die gebruikt worden om de afblaascapaciteit te verminderen moeten goedgekeurdworden door de bevoegde overheid of door een door haar aangewezen instelling. De voor dit doelgoedgekeurde isolatiesystemen moeten in alle geval:a) doeltreffend blijven bij alle temperaturen tot 649°C; enb) omhuld zijn door een materiaal dat een smeltpunt heeft van 700°C of hoger.6.7.2.13 Kenmerking van de decompressieinrichtingen6.7.2.13.1 Op iedere decompressieinrichting moeten de volgende aanduidingen in leesbare en onuitwisbarekarakters aangebracht worden:a) de nominale druk (in bar of kPa) of de nominale temperatuur (in °C), waarbij de inrichting zich ope nt;b) de aanvaardbare toleranties voor de openingsdruk bij veerbelaste decompressieinrichtingen;c) de referentietemperatuur die overeenkomt met de nominale barstdruk bij breekplaten;d) de aanvaardbare toleranties voor de temperatuur bij smeltveiligheden; ene) de nominale afblaascapaciteit van de veerbelaste decompressieinrichtingen, breekplaten ofsmeltveiligheden in kubieke meter lucht per seconde onder standaardvoorwaarden (m³/s);6.7-10


In de mate van <strong>het</strong> mogelijke moeten de volgende gegevens ook aangegeven worden:f) de naam van de fabrikant en <strong>het</strong> desbetreffend referentienummer van de inrichting.6.7.2.13.2 De nominale afblaascapaciteit die op de veerbelaste decompressieinrichtingen is aangegeven, moetconform de ISO-norm 4126-1:1991 berekend worden.6.7.2.14 Verbindingen naar de decompressieinrichtingenDe verbindingen naar de decompressieinrichtingen moeten zodanig gedimensioneerd zijn dat <strong>het</strong> vereistdebiet onbelemmerd bij de veiligheidsinrichting kan toekomen. Tussen de houder en de decompressieinrichtingenmag geen afsluiter aangebracht zijn, behalve indien de decompressieinrichtingen – vooronderhoud of voor andere doeleinden – in dubbel geinstalleerd zijn; in dat geval moeten de afsluiters diede op dat moment in gebruik zijnde inrichtingen voorafgaan in open stand vergrendeld zijn, of moeten deafsluiters zodanig door een vergrendelingssysteem met elkaar verbonden zijn dat altijd ten minste één vande dubbele inrichtingen in gebruik is. Niets mag een opening belemmeren die naar een ontluchtings- ofeen decompressieinrichting leidt dat <strong>het</strong> ontlastingsdebiet van de houder naar die inrichtingen zou kunnenbeperken of onderbreken. In voorkomend geval moeten de beluchtingsinrichtingen of de uitlaatleidingen,die stroomafwaarts van de decompressieinrichtingen voorkomen, bij <strong>het</strong> in de atmosfeer brengen van deafgeblazen dampen of vloeistoffen slechts een minimale tegendruk op de decompressieinrichtingenuitoefenen.6.7.2.15 Plaatsing van de decompressieinrichtingen6.7.2.15.1 De inlaten van de decompressieinrichtingen moeten op de bovenzijde van de houder geïnstalleerd zijn, zodicht als mogelijk bij <strong>het</strong> midden van de houder in lengte- en dwarsrichting. Alle inlaten van dedecompressieinrichtingen moeten zich in de dampfase van de houder bevinden wanneer deze maximaalgevuld is, en de inrichtingen moeten zodanig geïnstalleerd zijn dat de dampen onbelemmerd kunnenontsnappen. Bij brandbare stoffen moeten de afgeblazen dampen ver van de houder weggeleid worden,op een zodanige manier dat ze niet op de houder kunnen terugslaan. Beschermingsinrichtingen die dedampstroom afbuigen zijn toegelaten op voorwaarde dat de vereiste capaciteit van de decompressieinrichtingenniet wordt verminderd.6.7.2.15.2 Er dienen maatregelen getroffen te worden om de decompressieinrichtingen buiten <strong>het</strong> bereik vanonbevoegde personen te houden en om te vermijden dat ze beschadigd zouden worden als de mobieletank omkantelt.6.7.2.16 PeilinrichtingenPeilinrichtingen uit glas en uit andere breekbare materialen die rechtstreeks in contact staan met deinhoud van de tank mogen niet gebruikt worden.6.7.2.17 Steunen, raamwerken, hijs- en stuwageinrichtingen van de mobiele tanks6.7.2.17.1 De mobiele tanks moeten met steunen ontworpen en vervaardigd worden die een stevige basis tijdens <strong>het</strong>vervoer verschaffen. Daarbij moet rekening gehouden worden met de in 6.7.2.2.12 gespecificeerdekrachten en de in 6.7.2.2.13 gespecificeerde veiligheidsfactor. Onderstellen, raamwerken, dragendestructuren of andere gelijkaardige constructies zijn toegelaten.6.7.2.17.2 De gecombineerde belastingen die door de steunen (onderstellen, raamwerken, enz.) en de hijs- enstuwageinrichtingen van de mobiele tank uitgeoefend worden, mogen geen overmatige spanningen in om<strong>het</strong> even welk deel van de houder veroorzaken. Alle mobiele tanks moeten uitgerust zijn met permanentehijs- en stuwageinrichtingen. Deze inrichtingen moeten bij voorkeur op de steunen van de mobiele tankgemonteerd zijn, maar ze mogen aangebracht worden op verstevigingsplaten die bij de ondersteuningspuntenaan de houder bevestigd zijn.6.7.2.17.3 Bij <strong>het</strong> ontwerpen van de steunen en raamwerken moet rekening gehouden worden met de gevolgen vancorrosie onder invloed van de atmosferische omstandigheden.6.7.2.17.4 Lepelsleuven moeten afgesloten kunnen worden. De middelen waarmee deze sleuven afgesloten wordenmoeten een permanent onderdeel van <strong>het</strong> raamwerk zijn of op een permanente wijze aan <strong>het</strong> raamwerkbevestigd zijn. Mobiele tanks met één enkel compartiment waarvan de lengte kleiner is dan 3,65 m,moeten niet voorzien zijn van afgesloten lepelsleuven, op voorwaarde dat:a) de houder, met inbegrip van alle uitrustingsstukken, goed beschermd is tegen de stoten van de lepelsvan de vorkheftruck; enb) de afstand tussen de middelpunten van de lepelsleuven ten minste gelijk is aan de helft van demaximale lengte van de mobiele tank.6.7.2.17.5 Indien de mobiele tanks gedurende <strong>het</strong> vervoer niet beschermd zijn conform 4.2.1.2, moeten de houdersen de bedrijfsuitrustingen beschermd worden tegen beschadigingen ten gevolge van een laterale oflongitudinale stoot of van <strong>het</strong> omkantelen. Uitwendige uitrustingsstukken moeten zodanig beschermd zijndat de inhoud van de houder niet kan vrijkomen bij stoten of wanneer de mobiele tank omkantelt op zijnuitrustingsstukken. Voorbeelden van beschermingsmaatregelen zijn:6.7-11


a) de bescherming tegen laterale stoten, die kan bestaan uit stangen in de lengterichting die de houderaan beide zijden ter hoogte van zijn zwaartelijn beschermen;b) de bescherming van de mobiele tank tegen <strong>het</strong> omkantelen, die kan bestaan uit versterkingsringen ofuit dwars over <strong>het</strong> raamwerk aangebrachte stangen;c) de bescherming tegen stoten van achteruit, die kan bestaan uit een schokbreker of een raamwerk;d) bescherming van de houder tegen beschadigingen ten gevolge van stoten of <strong>het</strong> omkantelen doorgebruik te maken van een ISO-raamwerk volgens ISO 1496-3:1995.6.7.2.18 Goedkeuring van <strong>het</strong> prototype6.7.2.18.1 De bevoegde overheid of een door haar aangewezen instelling moet voor elk nieuw prototype van mobieletank een goedkeuringscertificaat voor <strong>het</strong> prototype opmaken. Dit certificaat moet bevestigen dat demobiele tank door de overheid is onderzocht, geschikt is voor <strong>het</strong> gebruik waarvoor ze is bestemd envoldoet aan de algemene voorschriften van onderhavig hoofdstuk en - in voorkomend geval - aan debepalingen in verband met de stoffen die in hoofdstuk 4.2 en in tabel A van hoofdstuk 3.2 voorzien zijn.Wanneer een reeks mobiele tanks gebouwd wordt zonder wijziging aan <strong>het</strong> ontwerp, is <strong>het</strong> certificaatgeldig voor heel de reeks. Het certificaat moet melding maken van <strong>het</strong> beproevingsrapport van <strong>het</strong>prototype, van de stoffen of groepen van stoffen die mogen vervoerd worden, van de constructiematerialenvan de houder en in voorkomend geval van de inwendige bekleding en van een goedkeuringsnummer.Dit goedkeuringsnummer moet bestaan uit <strong>het</strong> symbool van de Staat waar de goedkeuring werdverleend, d.w.z. <strong>het</strong> kenteken voor auto’s in <strong>het</strong> internationaal wegverkeer dat in <strong>het</strong> <strong>Verdrag</strong> van Wenenover <strong>het</strong> wegverkeer (Wenen, 1968) werd vastgelegd, en een registratienummer. De certificaten moetenmelding maken van de eventuele alternatieve regelingen conform 6.7.1.2. Een prototypegoedkeuring magdienen voor de goedkeuring van kleinere mobiele tanks, vervaardigd met behulp van dezelfde fabricagetechniekuit soortgelijke materialen van dezelfde dikte, met identieke steunen en gelijkwaardige sluitingenen andere toebehoren.6.7.2.18.2 Het beproevingsrapport van <strong>het</strong> prototype moet ten minste <strong>het</strong> volgende omvatten:a) de resultaten van de van toepassing zijnde beproevingen op <strong>het</strong> raamwerk, gespecificeerd in de ISOnorm1496-3:1995;b) de resultaten van de eerste controle en de eerste beproeving conform 6.7.2.19.3; enc) in voorkomend geval de resultaten van de oploopproef van 6.7.2.19.1.6.7.2.19 Controles en beproevingen6.7.2.19.1 Mobiele tanks die beantwoorden aan de definitie van container in de Internationale Conventie voor VeiligeContainers (CSC) van 1972, zoals gewijzigd, mogen niet gebruikt worden tenzij wanneer aangetoondwordt dat ze geschikt zijn door een representatief prototype van elk ontwerp met succes te onderwerpenaan de dynamische longitudinale impacttest die in afdeling 41 van deel IV van <strong>het</strong> handboek van testen encriteria is voorgeschreven.6.7.2.19.2 De houder en de uitrustingen van elke mobiele tank moeten aan een eerste controle en een eerstebeproeving onderworpen worden vooraleer ze voor <strong>het</strong> eerst in gebruik worden genomen (initiële controleen beproeving) en vervolgens aan controles en beproevingen met tussenpozen van ten hoogste vijf jaar(vijfjaarlijkse periodieke controles en beproevingen), met een tussentijdse periodieke controle enbeproeving halverwege de vijfjaarlijkse periodieke controles en beproevingen (periodieke controle enbeproeving om de 2,5 jaar). De periodieke controles en beproevingen om de 2,5 jaar mogen uitgevoerdworden in de drie maanden die de aangegeven datum voorafgaan of volgen. Een uitzonderlijke controleen beproeving moet uitgevoerd worden wanneer dat volgens 6.7.2.19.7 noodzakelijk is, zonder rekening tehouden met de laatste periodieke controle en beproeving.6.7.2.19.3 De eerste controle en beproeving van een mobiele tank moet een nazicht van de karakteristieken van <strong>het</strong>ontwerp omvatten, een inwendig en uitwendig onderzoek van de mobiele tank en van zijn uitrustingsstukkendat rekening houdt met de te vervoeren stoffen, en een drukproef. Vooraleer de mobiele tank ingebruik wordt genomen moet een dichtheidsbeproeving en een nazicht van <strong>het</strong> goed functioneren van debedrijfsuitrusting worden uitgevoerd. Indien de houder en zijn uitrustingsstukken afzonderlijk een drukproefondergingen, moeten ze samen in geassembleerde toestand aan een dichtheidsbeproeving onderworpenworden.6.7.2.19.4 De vijfjaarlijkse periodieke controles en beproevingen moeten een inwendig en een uitwendig onderzoekomvatten en – als algemene regel – een hydraulische drukproef. Warmteisolerende of andere bekledingenmoeten maar worden verwijderd in de mate die noodzakelijk is voor een betrouwbare beoordeling van detoestand van de mobiele tank. Indien de houder en zijn uitrustingsstukken afzonderlijk de drukproefondergingen, moeten ze samen in geassembleerde toestand aan een dichtheidsbeproeving onderworpenworden.6.7.2.19.5 De tussentijdse periodieke controles en beproevingen om de 2,5 jaar moeten ten minste een inwendig enuitwendig onderzoek omvatten van de mobiele tank en van zijn uitrustingsstukken, dat rekening houdt metde te vervoeren stoffen, een dichtheidsbeproeving en een nazicht van de goede werking van de gehelebedrijfsuitrusting Warmteisolerende of andere bekledingen moeten maar worden verwijderd in de mate die6.7-12


noodzakelijk is voor een betrouwbare beoordeling van de toestand van de mobiele tank. Bij mobiele tanksdie bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van één enkele stof mag <strong>het</strong> inwendig onderzoek om de 2,5 jaarachterwege blijven, of vervangen worden door andere, door de bevoegde overheid of een door haaraangewezen instelling gespecificeerde beproevingsmethodes of controleprocedures.6.7.2.19.6 De mobiele tanks mogen niet meer gevuld en voor <strong>het</strong> vervoer aangeboden worden na <strong>het</strong> verstrijken vande in 6.7.2.19.2 voorgeschreven termijn voor de vijfjaarlijkse periodieke controle en beproeving of voor deperiodieke controle en beproeving om de 2,5 jaar. De mobiele tanks die gevuld werden voor <strong>het</strong> verstrijkenvan de termijn voor de laatste periodieke controle en beproeving, mogen echter gedurende een periodevan ten hoogste drie maanden na <strong>het</strong> verstrijken van deze termijn vervoerd worden. Ze mogen bovendienna <strong>het</strong> verstrijken van deze termijn vervoerd worden:a) na <strong>het</strong> ledigen maar vóór de reiniging, om onderworpen te worden aan de volgende beproeving ofcontrole vooraleer opnieuw gevuld te worden; enb) gedurende een periode van ten hoogste zes maanden wanneer ze gevaarlijke goederen bevatten dieteruggestuurd worden voor eliminatie of recyclage; dit voor zover door de bevoegde overheid nietanders is voorzien. Het vervoerdocument moet melding maken van deze vrijstelling.6.7.2.19.7 De uitzonderlijke controle en beproeving is vereist wanneer de mobiele tank tekenen van beschadiging,van corrosie, van lekkage, of van andere tekortkomingen vertoont, die wijzen op een gebrek dat deintegriteit van de mobiele tank in gevaar zou kunnen brengen. De omvang van de uitzonderlijke controleen beproeving moet afhangen van de mate waarin de mobiele tank beschadigd of aangetast is. Ze moetten minste de periodieke controle en beproeving om de 2,5 jaar omvatten conform 6.7.2.19.5.6.7.2.19.8 De inwendige en uitwendige controle moet waarborgen dat:a) de houder geïnspecteerd wordt op de aanwezigheid van putjes, corrosie, slijtage, slagsporen,vervormingen, gebreken aan de lasverbindingen en alle andere tekortkomingen - met inbegrip vanlekken - die de veiligheid van de mobiele tank tijdens <strong>het</strong> vervoer in <strong>het</strong> gedrang zouden kunnenbrengen;b) de leidingen, afsluiters, verwarmingssystemen, koelsystemen en pakkingen geïnspecteerd worden optekenen van corrosie, gebreken en andere tekortkomingen – met inbegrip van lekken – die deveiligheid van de mobiele tank tijdens <strong>het</strong> vullen, <strong>het</strong> lossen of <strong>het</strong> vervoer in <strong>het</strong> gedrang zoudenkunnen brengen;c) de inrichtingen voor <strong>het</strong> vastzetten van de mangatdeksels goed functioneren en deze deksels of hunpakkingen niet lekken;d) de ontbrekende of losse bouten of moeren van alle flensverbindingen of blindflenzen vervangen ofaangespannen worden;e) alle veiligheidsinrichtingen en veiligheidskleppen vrij zijn van corrosie, vervormingen enbeschadigingen of gebreken die hun normale werking zouden kunnen belemmeren. Desluitingsinrichtingen met afstandsbediening en de afsluiters met automatische sluiting moeten bediendworden om de goede werking ervan na te gaan;f) in voorkomend geval de bekledingen geïnspecteerd worden volgens de criteria die door hun fabrikantgegeven zijn;g) de op de mobiele tank voorgeschreven kenmerken leesbaar zijn en beantwoorden aan de vantoepassing zijnde voorschriften; enh) <strong>het</strong> raamwerk, de steunen en de hijsinrichtingen van de mobiele tank in goede staat zijn.6.7.2.19.9 De in 6.7.2.19.1, 6.7.2.19.3, 6.7.2.19.4, 6.7.2.19.5 en 6.7.2.19.7 vermelde controles en beproevingenmoeten uitgevoerd worden door, of in aanwezigheid van een deskundige die door de bevoegde overheidof door een door haar aangewezen instelling erkend is. Indien de drukproef deel uitmaakt van de controleen de beproeving, moet ze uitgevoerd worden bij de druk die op <strong>het</strong> plaatje van de mobiele tank isaangegeven. De mobiele tank moet onderzocht worden terwijl hij onder druk staat om lekken van dehouder, de leidingen of de uitrusting op te sporen.6.7.2.19.10 In alle gevallen waarbij de houder snij-, verhittings- of lasoperaties heeft ondergaan, moeten deze degoedkeuring van de bevoegde overheid of van een door haar aangewezen instelling bekomen, metinachtname van de code voor drukhouders die bij de bouw van de houder werd gebruikt. Nadat deoperaties zijn voltooid, moet een drukproef uitgevoerd worden bij de druk van de initiële beproeving.6.7.2.19.11 Indien een gebrek wordt vastgesteld die de veiligheid in <strong>het</strong> gedrang kan brengen, mag de mobiele tankniet opnieuw in gebruik genomen worden vooraleer ze werd hersteld en met succes een nieuwebeproeving heeft ondergaan.6.7.2.20 Kenmerk6.7.2.20.1 Elke mobiele tank moet voorzien zijn van een kenplaatje uit corrosievast metaal, dat op permanente wijzebevestigd is op een opvallende plaats die gemakkelijk breikbaar is voor controle. Indien <strong>het</strong> plaatje omwillevan de inrichting van de mobiele tank niet op permanente wijze op de houder kan bevestigd worden, moet6.7-13


deze laatste minstens gemerkt worden met de inlichtingen die door de code voor drukhouders vereistworden. Op dat plaatje moeten ten minste de volgende gegevens ingeslagen of op een gelijkaardige wijzeaangebracht zijn :a) Eigenaar :i) Registratienummer van de eigenaarb) Fabricage :i) Land van fabricage ;ii) Bouwjaar ;iii) Naam of merk van de fabrikant ;iv) Serienummer van de fabrikant ;c) Goedkeuring :i) <strong>het</strong> symbool van de UN voor de verpakkingenDit symbool mag enkel gebruikt worden om te attesteren dat een verpakking, een mobiele tank ofeen MEGC voldoet aan de van toepassing zijnde voorschriften van de hoofdstukken 6.1, 6.2, 6.3,6.5, 6.6 of 6.7.ii) Land van goedkeuring ;iii) Aangewezen instelling voor de goedkeuring van <strong>het</strong> prototype ;iv) Goedkeuringsnummer voor <strong>het</strong> prototype ;v) De letters “AA” indien <strong>het</strong> prototype goedgekeurd werd op basis van alternatieve regelingen (zie6.7.1.2) ;vi) Code voor drukhouders volgens dewelke de houder ontworpen is ;d) Drukken :i) MAWP (manometerdruk in bar of in kPa) 2 ;ii) Beproevingsdruk (manometerdruk in bar of in kPa) 9 ;iii) Datum (maand en jaar) van de initiële drukproef ;iv) Identificatiemerkteken van de deskundige die getuige was van de initiële drukproef ;v) Uitwendige berekeningsdruk 3 (manometerdruk in bar of in kPa) 9 ;vi) MAWP voor <strong>het</strong> verwarmingssysteem of <strong>het</strong> koelsysteem (manometerdruk in bar of in kPa) 9 (invoorkomend geval) ;e) Temperaturen :i) Bereik van de berekeningstemperaturen (in °C) 9 ;f) Materialen :i) Materia(a)l(en) van de houder en verwijzing(en) naar de materiaalnorm(en) ;ii) Gelijkwaardige dikte in referentiestaal (in mm) 9 ;iii) Materiaal van de bekleding (in voorkomend geval) ;g) Capaciteit :i) Watercapaciteit van de tank bij 20 °C (in liter) 9Dit gegeven moet gevolgd worden door <strong>het</strong> symbool “S” wanneer de houder door middel vanslingerschotten in afdelingen met een capaciteit van ten hoogste 7.500 liter onderverdeeld is ;ii) Watercapaciteit van elk compartiment bij 20 °C (in liter) (in voorkomend geval, voor de tanks metmeerdere compartimenten) ;Dit gegeven moet gevolgd worden door <strong>het</strong> symbool “S” wanneer <strong>het</strong> compartiment door middelvan slingerschotten in afdelingen met een capaciteit van ten hoogste 7.500 liter onderverdeeld is ;h) Periodieke controles en beproevingen :i) Type van de laatst uitgevoerde periodieke beproeving(2,5 jaar, 5 jaar of uitzonderlijke) ;ii) Datum (maand en jaar) van de laatst uitgevoerde periodieke beproeving ;iii) Beproevingsdruk (manometerdruk in bar of in kPa) 9 van de laatst uitgevoerde periodiekebeproeving (in voorkomend geval) ;iv) Waarmerk van de aangewezen instelling die de laatste beproeving heeft uitgevoerd of als getuigebijgewoond.23De gebruikte eenheid moet aangegeven worden.Zie 6.7.2.2.10.6.7-14


Registratienummer van de eigenaarFABRICAGELand van fabricageBouwjaarFabrikantSerienummer van de fabrikantGOEDKEURINGAfbeelding 6.7.2.20.1 : Voorbeeld van kenmerk op <strong>het</strong> kenplaatjeLand van goedkeuringAangewezen instelling voor de goedkeuring van<strong>het</strong> prototypeGoedkeuringsnummer voor <strong>het</strong> prototypeOntwerpcode van de houder (code voor drukhouders)DRUKKENMAWPBeproevingsdrukDatum van de initiële drukproef(mm/jjjj)Uitwendige berekeningsdrukMAWP voor <strong>het</strong> verwarmingssysteem of koelsysteem (invoorkomend geval)TEMPERATURENWaarmerk van de deskundigedie getuige was“AA” (in voorkomend geval)bar of kPabar of kPabar of kPabar of kPaBereik van de berekeningstemperaturen °C tot °CMATERIALENMateria(a)l(en) van de houder en verwijzing(en) naar demateriaalnorm(en)Gelijkwaardige dikte in referentiestaalMateriaal van de bekleding (in voorkomend geval)CAPACITEITWatercapaciteit van de tank bij 20 °CWatercapaciteit van compartiment ____ bij 20 °Cvoorkomend geval, voor tanks met meerderecompartimenten)(inliter “S” (in voorkomend geval)liter “S” (in voorkomend geval)mmPERIODIEKE CONTROLES EN BEPROEVINGENTypebeproevingDatum vandebeproevingWaarmerk van de deskundigedie getuige was enbeproevingsdruk aTypebeproevingDatum vandebeproevingWaarmerk van de deskundigedie getuige was enbeproevingsdruk a(mm/jjjj) bar of kPa (mm/jjjj) bar of kPaaBeproevingsdruk, in voorkomend geval.6.7.2.20.2 De volgende gegevens moeten op de mobiele tank zelf worden aangebracht of op een metalen plaat diestevig aan de mobiele tank is bevestigd:Naam van de exploitantNaam van de vervoerde stof(fen) en maximale gemiddelde temperatuur van de inhoud indien deze hogeris dan 50°CMaximaal toelaatbare bruto massa (MPGM) ______ kgTarra ______ kg.OPMERKING.Zie ook deel 5 voor de identificatie van de vervoerde stoffen.6.7-15


6.7.2.20.3 Indien een mobiele tank ontworpen en goedgekeurd is voor behandeling op open zee, moeten de woorden“OFFSHORE PORTABLE TANK” op <strong>het</strong> kenplaatje voorkomen.6.7.3 Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie van mobiele tanks die bestemd zijnvoor <strong>het</strong> vervoer van niet gekoelde, vloeibare gassen, en tot de controles en beproevingen die zemoeten ondergaan6.7.3.1 DefinitiesVoor de doeleinden van onderhavige afdeling verstaat men onder:Alternatieve regeling, een door de bevoegde overheid afgeleverde goedkeuring voor een mobiele tank ofMEGC die ontworpen, gebouwd of beproefd werd volgens technische voorschriften ofbeproevingsmethodes die verschillen van die welke in onderhavig hoofdstuk vastgelegd zijn;Bedrijfsuitrusting, de meetinstrumenten, de laad-, los-, ventilatie- en veiligheidsinrichtingen en de isolatie;Beproevingsdruk, de maximale manometerdruk bovenaan in de houder tijdens de drukproef;Bereik van de berekeningstemperaturen van de houder moet gaan van –40°C tot 50°C voor de nietgekoelde, vloeibaar gemaakte gassen die bij omgevingsvoorwaarden vervoerd worden. Voor de mobieletanks die aan meer extreme klimatologische omstandigheden blootgesteld zijn moeten strengereberekeningstemperaturen in aanmerking genomen worden.Berekeningsdruk, de druk die moet gebruikt worden in de berekeningen volgens een erkende code voordrukhouders. De berekeningsdruk mag niet lager zijn dan de hoogste van de volgende waarden:a) de maximale effectieve overdruk die tijdens <strong>het</strong> vullen of <strong>het</strong> lossen in de houder is toegestaan; ofb) de som van :i) de maximale effectieve manometerdruk waarvoor de houder is ontworpen, overeenkomstig alineab) van de definitie van MAWP (zie hierboven); enii)een hydrostatische druk, berekend op grond van de statische krachten, gespecificeerd in6.7.3.2.9, maar ten minste 0,35 bar.Dichtheidsbeproeving, de beproeving die er in bestaat om de houder en zijn bedrijfsuitrusting met behulpvan een gas te onderwerpen aan een effectieve inwendige druk van ten minste 25% van de MAWP;Houder, <strong>het</strong> deel van de mobiele tank dat <strong>het</strong> te vervoeren niet sterk gekoeld, vloeibaar gemaakt gasbevat (de eigenlijke tank), met inbegrip van de openingen en hun afsluitinrichtingen, maar zonder debedrijfsuitrusting en de uitwendige structuuruitrusting;Maximaal toelaatbare bedrijfsdruk (MAWP), een druk die niet lager mag zijn dan de hoogste van devolgende drukken, gemeten bovenaan in de houder wanneer die zich in zijn stand tijdens gebruik bevindt,en in geen geval lager dan 7 bar:a) de maximale effectieve manometerdruk die in de houder is toegestaan tijdens <strong>het</strong> vullen of <strong>het</strong> lossen;ofb) de maximale effectieve manometerdruk waarvoor de houder is ontworpen; deze moet:i) voor een niet sterk gekoeld, vloeibaar gemaakt gas dat in de instructie voor vervoer in mobieletanks T50 van 4.2.5.2.6 opgesomd is, de MAWP (in bar) zijn die door de instructie voor vervoer inmobiele tanks T50 voorgeschreven wordt voor <strong>het</strong> gas in kwestie;ii)voor de andere niet gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen ten minste gelijk zijn aan de som van:- de absolute dampspanning (in bar) van <strong>het</strong> niet sterk gekoeld, vloeibaar gemaakt gas bij dereferentietemperatuur voor de berekening minus 1 bar; en- de partiële druk (in bar) van de lucht of andere gassen in de vrije ruimte, bepaald door dereferentietemperatuur voor de berekening en een uitzetting van de vloeistoffase ten gevolgevan een toename van de gemiddelde temperatuur van de inhoud van t r - t f (t f =vultemperatuur, gewoonlijk 15°C en t r = 50°C, de maximale gemiddelde temperatuur van deinhoud).Maximaal toelaatbare bruto massa (MPGM), de som van de tarra van de mobiele tank en van de zwaarstelading waarvan <strong>het</strong> vervoer is toegelaten;Mobiele tank, een multimodale tank met een inhoud van meer dan 450 liter, gebruikt voor <strong>het</strong> vervoer vanniet gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen van de klasse 2. De mobiele tank omvat een houder, voorzienvan de bedrijfsuitrusting en de structuuruitrusting die nodig zijn voor <strong>het</strong> vervoer van de gassen. Demobiele tank moet gevuld en gelost kunnen worden zonder zijn structuuruitrusting te verwijderen. Dehouder moet uitwendige stabiliseringselementen bezitten en in gevulde toestand opgehesen kunnenworden. De mobiele tank moet voornamelijk ontworpen zijn om op een voertuig, een wagon of eenzeeschip of een binnenschip geladen te worden en moet voorzien zijn van onderstellen, raamwerken oftoebehoren die de mechanische behandeling ervan vergemakkelijken. Tankvoertuigen, tankwagons, niet-6.7-16


metalen tanks, IBC's, gasflessen en recipiënten van grote afmetingen vallen niet onder de definitie vanmobiele tanks;Referentiestaal, een staalsoort met een treksterkte van 370 N/mm² en een rek bij breuk van 27%;Referentietemperatuur voor de berekening, de temperatuur waarbij de dampspanning van de inhoudbepaald wordt voor de berekening van de MAWP. De referentietemperatuur voor de berekening moetlager zijn dan de kritische temperatuur van de niet gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen die moetenvervoerd worden, opdat <strong>het</strong> gas ten allen tijde vloeibaar is. Voor de diverse types van mobiele tank is dezewaarde de volgende:a) houder met een diameter van ten hoogste 1,5 meter: 65°C;b) houder met een diameter van meer dan 1,5 meter:i) zonder isolatie of zonnewering: 60°C;ii)met zonnewering (zie 6.7.3.2.12): 55°C; eniii) met isolatie (zie 6.7.3.2.12): 50°C;Structuuruitrusting, de buiten de houder aangebrachte verstevigings-, bevestigings-, beschermings- enstabiliseringselementen;Vuldensiteit, de gemiddelde massa van <strong>het</strong> niet gekoeld, vloeibaar gemaakt gas per liter inhoud van dehouder (kg/l). De vuldensiteit wordt gegeven in de instructie voor vervoer in mobiele tanks T50 in 4.2.5.2.6.Zacht staal, een staalsoort met een gewaarborgde minimale treksterkte van 360 N/mm² tot 440 N/mm² eneen gewaarborgde minimale rek bij breuk conform 6.7.3.3.3.3;6.7.3.2 Algemene voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie6.7.3.2.1 De houders moeten ontworpen en gebouwd worden conform de voorschriften van een door de bevoegdeoverheid erkende code voor drukhouders. Ze moeten vervaardigd worden uit metaalsoorten die voorvervorming geschikt zijn. De materialen moeten in principe voldoen aan nationale of <strong>internationale</strong>normen. Voor gelaste houders mogen slechts materialen gebruikt worden waarvan de lasbaarheid volledigis aangetoond. De lasnaden moeten uitgevoerd worden volgens de regels van de kunst en alleveiligheidswaarborgen bieden. Indien <strong>het</strong> fabricageprocede of de gebruikte materialen dit vereisen,moeten de houders een warmtebehandeling ondergaan om een gepaste sterkte te garanderen van de lasen van de zones die thermisch werden beïnvloed. Bij de keuze van <strong>het</strong> materiaal moet rekening gehoudenworden met <strong>het</strong> bereik van de berekeningstemperaturen met <strong>het</strong> oog op <strong>het</strong> risico van brosse breuk,barstverwekkende spanningscorrosie en schokbestendigheid. Indien fijnkorrelig staal gebruikt wordt magin aanmerking worden genomen de gegarandeerde waarde voor de elasticiteitsgrens niet groter zijn dan460 N/mm² en mag de gegarandeerde waarde voor de bovenlimiet van de treksterkte niet groter zijn dan725 N/mm², volgens de materiaalspecificaties. De materialen van de mobiele tank moeten aangepast zijnaan de buitenomgeving die tijdens <strong>het</strong> vervoer kan voorkomen.6.7.3.2.2 De houders van mobiele tanks, hun uitrustingsstukken en leidingen moeten:a) vervaardigd worden uit een materiaal dat nagenoeg niet aangetast wordt door de te vervoerenstof(fen); ofb) vervaardigd worden uit een materiaal dat door middel van een chemische reactie op een doeltreffendewijze gepassiveerd of geneutraliseerd is.6.7.3.2.3 De pakkingen moeten uit materialen vervaardigd worden die niet door de te vervoeren niet gekoelde,vloeibaar gemaakte gassen worden aangetast.6.7.3.2.4 Contact tussen verschillende metalen, een bron voor galvanische corrosie, moet vermeden worden.6.7.3.2.5 De materialen van de mobiele tank, met inbegrip van die van de inrichtingen, pakkingen en toebehorenmogen <strong>het</strong> (de) niet gekoeld(e), vloeibaar gemaakt(e) gas(sen) dat (die) in de mobiele tank moet(en)vervoerd worden niet veranderen.6.7.3.2.6 De mobiele tanks moeten ontworpen en gebouwd worden met steunen die tijdens <strong>het</strong> vervoer een stabielebasis verschaffen en met geschikte hijs- en stuwageinrichtingen.6.7.3.2.7 De mobiele tanks moeten ontworpen worden om, zonder verlies van inhoud, ten minste te weerstaan aande door de inhoud uitgeoefende inwendige druk en aan de statische, dynamische en thermischebelastingen die onder normale omstandigheden van behandeling en vervoer kunnen optreden. Hetontwerp moet uitwijzen dat rekening is gehouden met de effecten van moeheid, veroorzaakt door <strong>het</strong>herhaald toepassen van deze belastingen gedurende heel de voorziene levensduur van de mobiele tank.6.7.3.2.8 De houders moeten ontworpen zijn om zonder blijvende vervorming te weerstaan aan een uitwendigeoverdruk van ten minste 0,4 bar (manometerdruk). Indien de houder vóór <strong>het</strong> vullen of tijdens <strong>het</strong> lossenaan een aanzienlijke onderdruk onderworpen moet worden, dient hij zodanig ontworpen te worden dat hijweerstaat aan een uitwendige overdruk van ten minste 0,9 bar (manometerdruk) en moet zijn gedrag bijdeze druk bewezen worden.6.7-17


6.7.3.2.9 De mobiele tanks en hun vasthechtingen moeten, bij de maximaal toelaatbare lading, aan de volgendeafzonderlijk aangebrachte statische krachten kunnen weerstaan:a) in de rijrichting: tweemaal de maximaal toelaatbare bruto massa, vermenigvuldigd met dezwaartekrachtversnelling (g) 4 ;b) horizontaal, dwars op de rijrichting : de maximaal toelaatbare bruto massa (indien de rijrichting nietduidelijk vaststaat moeten tweemaal de maximaal toelaatbare bruto massa genomen worden),vermenigvuldigd met zwaartekrachtversnelling (g) 4 ;c) verticaal, van onder naar boven : de maximaal toelaatbare bruto massa, vermenigvuldigd met dezwaartekrachtversnelling (g) 4 ; end) verticaal, van boven naar onder : tweemaal de maximaal toelaatbare bruto massa (de totale belastingdie <strong>het</strong> effect van de zwaartekracht omvat), vermenigvuldigd met de zwaartekrachtversnelling (g) 4 .6.7.3.2.10 Voor elk van de in 6.7.3.2.9 vernoemde krachten moeten de volgende veiligheidscoëfficiënten in achtgenomen worden:a) voor metalen met een uitgesproken elasticiteitsgrens, een veiligheidscoëfficiënt van 1,5 ten opzichtevan de gegarandeerde elasticiteitsgrens; ofb) voor metalen zonder uitgesproken elasticiteitsgrens, een veiligheidscoëfficiënt van 1,5 ten opzichtevan de gegarandeerde elasticiteitsgrens bij 0,2% rek en, voor austenietische staalsoorten, bij 1% rek.6.7.3.2.11 De waarde van de uitgesproken of gegarandeerde elasticiteitsgrens moet deze zijn die in de nationale of<strong>internationale</strong> materiaalnormen gespecificeerd wordt. Bij gebruik van austenietische staalsoorten mogende gespecificeerde minimale waarden van de uitgesproken of gegarandeerde elasticiteitsgrens volgens demateriaalnormen tot 15% overschreden worden, indien deze hogere waarden in de controlecertificaat van<strong>het</strong> materiaal geattesteerd worden. Indien voor <strong>het</strong> metaal in kwestie geen norm bestaat, moet de tegebruiken waarde van de uitgesproken of gegarandeerde elasticiteitsgrens goedgekeurd worden door debevoegde overheid.6.7.3.2.12 Indien houders die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van niet gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen voorzienzijn van een warmte-isolatie, moet deze beantwoorden aan de volgende voorwaarden :a) ze moet bestaan uit een scherm dat ten minste <strong>het</strong> bovenste derde deel en ten hoogste de bovenstehelft van <strong>het</strong> oppervlak van de houder bedekt en dat van de houder gescheiden is door een luchtlaagvan ongeveer 40 mm dikte; ofb) ze moet bestaan uit een volledige bekleding met warmte-isolerend materiaal van voldoende dikte diezodanig beschermd is dat onder normale vervoersomstandigheden geen vocht kan binnendringen ofbeschadigingen kunnen optreden, waardoor de thermische conductiviteit ten hoogste 0,67 W.m -2 .K -1bedraagt;c) indien <strong>het</strong> beschermend omhulsel gasdicht is, moet een inrichting er voor zorgen dat er zich in deisolatielaag geen gevaarlijke druk opbouwt wanneer de houder of zijn uitrusting lekt; end) De warmteisolatie mag de toegang tot de uitrustingsstukken en losinrichtingen niet belemmeren.6.7.3.2.13 De mobiele tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van brandbare niet gekoelde, vloeibaar gemaaktegassen, moeten elektrisch geaard kunnen worden.6.7.3.3 Ontwerpcriteria6.7.3.3.1 De houders moeten een cirkelvormige dwarsdoorsnede bezitten.6.7.3.3.2 De houders moeten ontworpen en vervaardigd worden om te kunnen weerstaan aan een beproevingsdrukvan ten minste 1,3 maal de berekeningsdruk. Het ontwerp van de houder moet rekening houden met deminimale waarden voor de MAWP die voor elk niet gekoeld, vloeibaar gemaakt gas aangegeven worden inde instructie voor vervoer in mobiele tanks T50 van 4.2.5.2.6. De voorschriften voor de minimalewanddikte van de houders, gespecificeerd in 6.7.3.4 mogen niet uit <strong>het</strong> oog verloren worden.6.7.3.3.3 Voor de staalsoorten die een uitgesproken elasticiteitsgrens bezitten of die door een gegarandeerdeelasticiteitsgrens worden gekenmerkt (in <strong>het</strong> algemeen de 0,2% elasticiteitsgrens, of de 1%elasticiteitsgrens voor austenietische staalsoorten) mag de primaire membraanspanning σ (sigma) van dehouder bij de beproevingsdruk niet groter zijn dan de kleinste van de waarden 0,75 Re of 0,50 Rm,waarbij:Re = uitgesproken elasticiteitsgrens of 0,2% elasticiteitsgrens (of 1% voor austenitische staalsoorten), inN/mm²;Rm = minimale waarde van de gewaarborgde treksterkte, in N/mm².6.7.3.3.3.1 Voor Re en Rm moeten gespecificeerde minimale waarden volgens nationale of <strong>internationale</strong>materiaalnormen gebruikt worden. Bij gebruik van austenietische staalsoorten mogen de gespecificeerde4Voor berekeningsdoeleinden geldt : g = 9,81 m/s².6.7-18


minimale waarden voor Re en Rm volgens de materiaalnormen tot 15% overschreden worden, indien dezehogere waarden in de controlecertificaat van <strong>het</strong> materiaal geattesteerd worden. Indien voor <strong>het</strong> metaal inkwestie geen materiaalnorm bestaat, moeten de gebruikte waarden van Re en Rm goedgekeurd wordendoor de bevoegde overheid of door een door haar aangewezen instelling.6.7.3.3.3.2 Bij de bouw van gelaste houders zijn geen staalsoorten toegelaten waarvan de verhouding Re/Rm groteris dan 0,85. Bij <strong>het</strong> berekenen van deze verhouding moet gebruik gemaakt worden van de waarden vanRe en Rm die in controlecertificaat van <strong>het</strong> materiaal geattesteerd worden.6.7.3.3.3.3 De bij de constructie van de houders gebruikte staalsoorten moeten een rek bij breuk bezitten (in %) vanten minste 10000/Rm, met een absoluut minimum van 16% voor fijnkorrelig staal en van 20% voor deandere staalsoorten.6.7.3.3.3.4 Voor <strong>het</strong> bepalen van de reëele materiaalkarakteristieken moet bij platen de as van de trekproefstaafloodrecht (dwars) op de walsrichting staan. De blijvende rek bij breuk moet gemeten worden opproefstaven met een rechthoekige dwarsdoorsnede overeenkomstig de ISO-norm 6892:1998, waarbij eenlengte tussen de meetpunten van 50 mm gebruikt wordt.6.7.3.4 Minimale wanddikte van de houder6.7.3.4.1 De minimale wanddikte van de houder moet gelijk zijn aan de grootste van de volgende waarden:a) de minimale dikte, vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van 6.7.3.4; ofb) de minimale dikte, vastgesteld overeenkomstig de erkende code voor drukhouders en rekeninghoudend met de voorschriften van 6.7.3.3.6.7.3.4.2 De wanden, de bodems en de mangatdeksels van de houders waarvan de diameter ten hoogste 1,80 mbedraagt moeten ten minste 5 mm dik zijn indien ze uit referentiestaal zijn vervaardigd; ze moeten eengelijkwaardige dikte bezitten indien ze uit een ander metaal bestaan. Wanneer de diameter groter is dan1,80 m wordt deze minimale dikte 6 mm indien de houders uit zacht staal zijn vervaardigd of eengelijkwaardige dikte indien ze uit een ander metaal bestaan.6.7.3.4.3 De wanden, de bodems en de mangatdeksels van alle houders moeten ten minste 4 mm dik zijn, ongeacht<strong>het</strong> constructiemateriaal.6.7.3.4.4 De gelijkwaardige dikte van een metaal, met uitzondering van die welke voor <strong>het</strong> referentiestaal in6.7.3.4.2 is voorgeschreven, moet bepaald worden met de volgende formule:waarin:e 1e =1321,4e10Rm A= vereiste gelijkwaardige dikte van <strong>het</strong> gebruikt metaal (in mm);e o = minimale dikte (in mm) die voor <strong>het</strong> referentiestaal gespecificeerd is in 6.7.3.4.2;Rm 1 = gegarandeerde minimale treksterkte (in N/mm²) van <strong>het</strong> gebruikt metaal (zie 6.7.3.3.3);A 1= gegarandeerde minimale rek bij breuk van <strong>het</strong> gebruikt metaal volgens nationale of <strong>internationale</strong>normen (in %).6.7.3.4.5 In geen geval mag de wanddikte kleiner zijn dan de in 6.7.3.4.1 t/m 6.7.3.4.3 voorgeschreven waarden.Alle delen van de houder moeten de in 6.7.3.4.1 t/m 6.7.3.4.3 vastgelegde minimale dikte bezitten. Eeneventuele corrosietoeslag mag niet in deze dikte opgenomen worden.6.7.3.4.6 Indien zacht staal wordt gebruikt (zie 6.7.3.1) moet de berekening met de formule van 6.7.3.4.4 nietuitgevoerd worden.6.7.3.4.7 Ter hoogte van de verbindingen tussen de bodems en <strong>het</strong> cilindrisch gedeelte van de houder mag zichgeen plotselinge verandering van plaatdikte voordoen.6.7.3.5 Bedrijfsuitrusting6.7.3.5.1 De bedrijfsuitrusting moet zodanig worden geplaatst dat zij beschermd is tegen de risico’s van afrukking ofbeschadiging gedurende de behandeling en <strong>het</strong> vervoer. Wanneer de verbinding tussen <strong>het</strong> raamwerk ende houder hun verplaatsing ten opzichte van elkaar toelaat, moet de bevestiging van de uitrustingsstukkeneen dergelijke verplaatsing mogelijk maken zonder dat deze laatste <strong>het</strong> risico lopen om beschadigd teworden. De uitwendige losinrichtingen (verbindingen van leidingen, afsluitinrichtingen), de inwendigeafsluiter en zijn zitting moeten zo beschermd zijn dat ze niet kunnen afgerukt worden onder invloed vanuitwendige krachten (bijvoorbeeld door gebruik te maken van breukzones). De vul- en losinrichtingen (metinbegrip van flenzen of schroefstoppen) en de eventuele beschermkappen moeten tegen ontijdig openenbeveiligd kunnen worden.6.7.3.5.2 Al de openingen met een diameter van meer dan 1,5 mm in de houder van mobiele tanks moeten voorzienzijn van ten minste drie in serie geplaatste en van elkaar onafhankelijke afsluitinrichtingen, waarvan deeerste een inwendige afsluiter, een doorstroombegrenzer of een gelijkwaardige inrichting is, de tweede16.7-19


6.7-20een uitwendige afsluiter en de derde een blindflens of een gelijkwaardige inrichting; dit geldt niet voor deopeningen die bestemd zijn voor de decompressieinrichtingen, de inspectieopeningen en de geslotenpurgeergaten.Indien een mobiele tank uitgerust is met een doorstroombegrenzer, moet deze zodanig gemonteerd zijndat zijn zitting zich binnenin de houder bevindt of langs de binnenkant van een aangelaste flens, ofmoeten, indien hij uitwendig gemonteerd is, zijn bevestigingsinrichtingen zodanig ontworpen worden datzijn doeltreffendheid behouden blijft wanneer zich schokken voordoen. De doorstroombegrenzers moetenzodanig gekozen en gemonteerd worden dat ze automatisch sluiten wanneer <strong>het</strong> door de fabrikantgespecificeerd debiet wordt bereikt. De doorstroomcapaciteit van de verbindingen en toebehoren voor ofachter een dergelijke begrenzer moeten groter zijn dan <strong>het</strong> berekend debiet van de doorstroombegrenzer.6.7.3.5.3 De eerste afsluitinrichting op de laad- en losopeningen moet een inwendige afsluiter zijn en de tweede eenafsluiter die op elke laad- en losleiding op een toegankelijke plaats geïnstalleerd is.6.7.3.5.4 Op de onderaan gelegen laad- en losopeningen van mobiele tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer vanbrandbare en/of giftige niet gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen, moet de inwendige afsluiter eensnelsluitende veiligheidsinrichting zijn die automatisch sluit in geval van een ongewilde verplaatsing van demobiele tank tijdens <strong>het</strong> vullen of <strong>het</strong> lossen of in geval van insluiting door vlammen. De afsluiter van dezeinrichting moet ook van op afstand in werking kunnen gesteld worden indien de mobiele tanks een inhoudhebben van meer dan 1000 liter.6.7.3.5.5 De houders moeten – naast de openingen voor laden, lossen en drukontlasting – voorzien zijn vanopeningen voor de installatie van peilmeters, thermometers en manometers. Voor de installatie van dezeinstrumenten moeten geschikte, gelaste tuiten of holtes voorzien zijn en geen schroefverbindingendoorheen de houder.6.7.3.5.6 Alle mobiele tanks moeten voorzien zijn van mangaten of van andere inspectieopeningen, die grootgenoeg zijn om een inwendige controle mogelijk te maken en afdoende toegang verschaffen voor <strong>het</strong>uitvoeren van reparaties en onderhoud binnenin.6.7.3.5.7 De uitwendige uitrustingsstukken moeten zoveel mogelijk gegroepeerd worden.6.7.3.5.8 Alle aansluitingspunten van een mobiele tank moeten voorzien zijn van duidelijke merktekens die hunfunctie aangeven.6.7.3.5.9 Elke afsluiter of elke andere afsluitinrichting moet ontworpen en vervaardigd worden in functie van eennominale druk die ten minste gelijk is aan de MAWP van de houder, met inachtname van de tijdens <strong>het</strong>vervoer te verwachten temperaturen. Alle schroefsluitingen moeten zich in wijzerzin sluiten. Bij de andereafsluiters moet de stand (open en gesloten) en de sluitrichting duidelijk aangegeven worden. Alle afsluitersmoeten zodanig ontworpen zijn dat ze niet ontijdig kunnen geopend worden.6.7.3.5.10 De leidingen moeten zodanig ontworpen, vervaardigd en gemonteerd worden dat elk risico opbeschadiging ten gevolge van thermische uitzetting en inkrimping, mechanische schokken of trillingenwordt vermeden. Alle leidingen moeten uit geschikt metaal vervaardigd zijn. De leidingen moeten zoveelals mogelijk door lassen met elkaar verbonden worden.6.7.3.5.11 De verbindingen tussen koperen buizen moeten gebraseerd zijn of uit een even sterke metalen bindingbestaan. Het smeltpunt van <strong>het</strong> braseermateriaal mag niet lager zijn dan 525ºC. De verbindingen mogende sterkte van de buis niet verminderen zoals dat bij schroefverbindingen <strong>het</strong> geval is.6.7.3.5.12 De barstdruk van alle leidingen en hun armaturen mag niet lager zijn dan de grootste van de volgendewaarden : vier maal de MAWP van de houder, of vier maal de druk waaraan deze in bedrijfsomstandighedenkan onderworpen worden door de werking van een pomp of van een andere inrichting(met uitzondering van de decompressieinrichtingen).6.7.3.5.13 Bij de vervaardiging van afsluitinrichtingen, kleppen en toebehoren moeten vervormbare metalen gebruiktworden.6.7.3.6 Openingen in <strong>het</strong> onderste gedeelte6.7.3.6.1 Bepaalde niet gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen mogen niet vervoerd worden in mobiele tanks dievoorzien zijn van openingen in <strong>het</strong> onderste gedeelte. Wanneer de instructie voor vervoer in mobiele tanksT50 in 4.2.5.2.6 aangeeft dat openingen in <strong>het</strong> onderste gedeelte niet zijn toegestaan, mogen er zich geenopeningen onder de vloeistofspiegel bevinden wanneer de houder tot zijn maximaal toegelatenvullingsgraad is gevuld.6.7.3.7 Decompressieinrichtingen6.7.3.7.1 De mobiele tanks moeten uitgerust zijn met één of meerdere veerbelaste decompressieinrichtingen. Deinrichtingen moeten zich automatisch openen bij een druk die niet lager mag zijn dan de MAWP en moetenvolledig geopend zijn bij een druk die gelijk is aan 110% van de MAWP. Na <strong>het</strong> afblazen moeten dezeinrichtingen opnieuw sluiten bij een druk die niet meer dan 10% onder de openingsdruk mag liggen en zemoeten bij alle lagere drukken gesloten blijven. De decompressieinrichtingen moeten van een type zijn datweerstaat aan dynamische krachten, met inbegrip van deze die veroorzaakt worden door de bewegingenvan de vloeistof. Het gebruik van breekplaten is verboden, behalve wanneer ze in serie met eenveerbelaste decompressieinrichting gemonteerd zijn.


6.7.3.7.2 De decompressieinrichtingen moeten zodanig ontworpen zijn dat ze verhinderen dat vreemde stoffen dehouder binnendringen, dat gas weglekt of dat een gevaarlijke overdruk zich opbouwt.6.7.3.7.3 De mobiele tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van bepaalde niet gekoelde, vloeibaar gemaaktegassen die in de instructie voor vervoer in mobiele tanks T50 in 4.2.5.2.6 geïdentificeerd worden, moeteneen door de bevoegde overheid goedgekeurde decompressieinrichting bezitten. Dedecompressieinrichting moet bestaan uit een breekplaat, gevolgd door een veerbelaste veiligheidsklep,tenzij de mobiele tank voorbehouden is voor <strong>het</strong> vervoer van één enkele stof; in dat geval mag dezeuitgerust zijn met een goedgekeurde decompressieinrichting, vervaardigd uit materialen die inert zijn tenopzichte van de vervoerde stof. De ruimte tussen de breekplaat en de veerbelaste inrichting moetaangesloten zijn op een manometer of een ander geschikt instrument om elke breuk, perforatie of lekkagevan de plaat te kunnen detecteren die de goede werking van <strong>het</strong> decompressiesysteem zou kunnenverstoren. De breekplaat moet in dit geval barsten bij een nominale druk die 10% hoger is dan deopeningsdruk van de inrichting.6.7.3.7.4 In <strong>het</strong> geval van mobiele tanks voor afwisselend gebruik moeten de decompressieinrichtingen zich openenbij de druk die in 6.7.3.7.1 aangegeven wordt voor <strong>het</strong> gas met de hoogste MAWP dat in de mobiele tankmag vervoerd worden.6.7.3.8 Capaciteit van de decompressieinrichtingen6.7.3.8.1 De gecombineerde afblaascapaciteit van de decompressieinrichtingen moet voldoende zijn om de druk inde houder (met inbegrip van de geaccumuleerde druk) binnenin tot niet meer dan 120% van de MAWP telaten oplopen wanneer de tank volledig omsloten is door vlammen. Om de volledige voorgeschrevenafblaascapaciteit te bereiken, moeten veerbelaste decompressieinrichtingen gebruikt worden. In <strong>het</strong> gevalvan tanks voor afwisselend gebruik moet de gecombineerde afblaascapaciteit van de decompressieinrichtingenberekend worden voor <strong>het</strong> gas dat de grootste afblaascapaciteit vereist en dat in de mobieletank mag vervoerd worden.6.7.3.8.1.1 Om de totale vereiste afblaascapaciteit van de decompressieinrichtingen te bepalen – die beschouwdmoet worden als de som van de afzonderlijke capaciteiten van alle inrichtingen die er toe bijdragen – wordtde volgende formule gebruikt 5 :0,82FAQ = 12,4LCZTMwaarin:Q = minimaal vereiste afblaascapaciteit van lucht in m³/s, onder standaardvoorwaarden : 1 bar en 0°C(273 K);F = een coëfficiënt met de volgende waarde:houders zonder warmteisolatie: F = 1houders met warmteisolatie: F = U(649 - t)/13,6 maar in geen geval minder dan 0,25.waarin:U = thermische conductiviteit van de isolatie bij 38°C, in kW . m -2 . K -1 ;T = werkelijke temperatuur van de stof tijdens <strong>het</strong> vullen (in °C); indien deze temperatuur nietgekend is, wordt t = 15°C genomen;Bovenstaande formule voor de houders met warmteisolatie mag gebruikt worden om F te bepalen,op voorwaarde dat de isolatie beantwoordt aan 6.7.3.8.1.2.A = totale uitwendige oppervlakte van de houder, in m²;Z = compressibiliteitsfactor van <strong>het</strong> gas in de accumulatietoestand (indien deze factor niet gekend is,wordt Z = 1,0 genomen);T = absolute temperatuur stroomopwaarts van de decompressieinrichtingen in de accumulatietoestand,in graden Kelvin (°C + 273);L= de latente verdampingswarmte van de vloeistof in de accumulatietoestand, in kJ/kg;M = moleculaire massa van <strong>het</strong> geloosd gas;C = constante die voortkomt uit één van de onderstaande formules en die functie is van de verhoudingk van de specifieke warmtes:5Deze formule is enkel van toepassing op niet gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen waarvan de kritische temperatuur ruim bovende temperatuur in de accumulatietoestand gelegen is. Voor gassen met een kritische temperatuur in de omgeving van detemperatuur in de accumulatietoestand of lager dan deze laatste, moet de berekening van de totale afblaascapaciteit van dedecompressieinrichtingen rekening houden met de andere thermodynamische eigenschappen van <strong>het</strong> gas (zie bijvoorbeeld CGAS-1.2-2003 “Pressure Relief Device Standards – Part 2 – Cargo and Portable Tanks for Compressed Gases”).6.7-21


ck =cpvwaarin:c p = specifieke warmte bij constante druk, enc v = specifieke warmte bij constant volume;Indien k > 1:C =⎛ 2 ⎞k⎜⎟⎝ k + 1⎠k+1k−1Indien k = 1 of indien k onbekend is:C =1= 0,607ewaarin e de mathematische constante 2,7183 is.C kan ook uit de volgende tabel worden gehaald:k C k C k C1,000,6071,260,6601,520,7041,020,6111,280,6641,540,7071,040,6151,300,6671,560,7101,060,6201,320,6711,580,7131,080,6241,340,6741,600,7161,100,6281,360,6781,620,7191,120,6331,380,6811,640,7221,140,6371,400,6851,660,7251,160,6411,420,6881,680,7281,180,6451,440,6911,700,7311,200,6491,460,6952,000,7701,220,6521,480,6982,200,7931,240,6561,500,7016.7.3.8.1.2 Isolatiesystemen die gebruikt worden om de afblaascapaciteit te verminderen moeten goedgekeurdworden door de bevoegde overheid of door een door haar aangewezen instelling. De voor dit doelgoedgekeurde isolatiesystemen moeten in alle geval:a) doeltreffend blijven bij alle temperaturen tot 649°C; enb) omhuld zijn door een materiaal dat een smeltpunt heeft van 700°C of hoger.6.7.3.9 Kenmerking van de decompressieinrichtingen6.7.3.9.1 Op iedere decompressieinrichting moeten de volgende aanduidingen in leesbare en onuitwisbarekarakters aangebracht worden:a) de nominale afblaasdruk (in bar of kPa);b) de aanvaardbare toleranties voor de openingsdruk bij veerbelaste decompressieinrichtingen;c) de referentietemperatuur die overeenkomt met de nominale barstdruk bij breekplaten; end) de nominale afblaascapaciteit van de inrichting in kubieke meter lucht per seconde (m³/s);In de mate van <strong>het</strong> mogelijke moeten de volgende gegevens ook aangegeven worden:e) de naam van de fabrikant en <strong>het</strong> desbetreffend referentienummer van de inrichting.6.7.3.9.2 De nominale afblaascapaciteit die op de decompressieinrichtingen is aangegeven, moet conform de ISOnorm4126-1:1991 berekend worden.6.7-22


6.7.3.10 Aansluiting naar de decompressieinrichtingenDe verbindingen naar de decompressieinrichtingen moeten zodanig gedimensioneerd zijn dat <strong>het</strong> vereistdebiet onbelemmerd bij de veiligheidsinrichting kan toekomen. Tussen de houder en de decompressieinrichtingenmag geen afsluiter aangebracht zijn, behalve indien de decompressieinrichtingen – vooronderhoud of voor andere doeleinden – in dubbel geinstalleerd zijn; in dat geval moeten de afsluiters diede op dat moment in gebruik zijnde inrichtingen voorafgaan in open stand vergrendeld zijn, of moeten deafsluiters zodanig door een vergrendelingssysteem met elkaar verbonden zijn dat altijd ten minste één vande dubbele inrichtingen in gebruik is en aan de voorschriften van 6.7.3.8 kan voldoen. Niets mag eenopening belemmeren die naar een ontluchtings- of een decompressieinrichting leidt dat <strong>het</strong> decompressiedebietvan de houder naar die inrichtingen zou kunnen beperken of onderbreken. In voorkomend gevalmoeten de beluchtingsinrichtingen of de uitlaatleidingen, die stroomafwaarts van de decompressieinrichtingenvoorkomen, bij <strong>het</strong> in de atmosfeer brengen van de afgeblazen dampen of vloeistoffen slechtseen minimale tegendruk op de decompressieinrichtingen uitoefenen.6.7.3.11 Plaatsing van de decompressieinrichtingen6.7.3.11.1 De inlaten van de decompressieinrichtingen moeten op de bovenzijde van de houder geïnstalleerd zijn, zodicht als mogelijk bij <strong>het</strong> midden van de houder in lengte- en dwarsrichting. Alle inlaten van dedecompressieinrichtingen moeten zich in de dampfase van de houder bevinden wanneer deze maximaalgevuld is, en de inrichtingen moeten zodanig geïnstalleerd zijn dat de dampen onbelemmerd kunnenontsnappen. Bij brandbare niet gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen moet <strong>het</strong> afgeblazen gas ver van dehouder weggeleid worden, op een zodanige manier dat ze niet op de houder kunnen terugslaan.Beschermingsinrichtingen die de gasstroom afbuigen zijn toegelaten op voorwaarde dat de vereistecapaciteit van de decompressieinrichtingen niet wordt verminderd.6.7.3.11.2 Er dienen maatregelen getroffen te worden om de decompressieinrichtingen buiten <strong>het</strong> bereik vanonbevoegde personen te houden en om te vermijden dat ze beschadigd zouden worden als de mobieletank omkantelt.6.7.3.12 PeilinrichtingenEen mobiele tank moet uitgerust zijn met één of meerdere peilinrichtingen, tenzij ze bestemd is om opmassa gevuld te worden. Peilinrichtingen uit glas en uit andere breekbare materialen die rechtstreeks incontact staan met de inhoud van de tank mogen niet gebruikt worden.6.7.3.13 Steunen, raamwerken, hijs- en stuwageinrichtingen van de mobiele tanks6.7.3.13.1 De mobiele tanks moeten met steunen ontworpen en vervaardigd worden die een stevige basis tijdens <strong>het</strong>vervoer verschaffen. Daarbij moet rekening gehouden worden met de in 6.7.3.2.9 gespecificeerdekrachten en de in 6.7.3.2.10 gespecificeerde veiligheidsfactor. Onderstellen, raamwerken, dragendestructuren of andere gelijkaardige constructies zijn toegelaten.6.7.3.13.2 De gecombineerde belastingen die door de steunen (onderstellen, raamwerken, enz.) en de hijs- enstuwageinrichtingen van de mobiele tank uitgeoefend worden, mogen geen overmatige spanningen in om<strong>het</strong> even welk deel van de houder veroorzaken. Alle mobiele tanks moeten uitgerust zijn met permanentehijs- en stuwageinrichtingen. Deze inrichtingen moeten bij voorkeur op de steunen van de mobiele tankgemonteerd zijn, maar ze mogen aangebracht worden op verstevigingsplaten die bij de ondersteuningspuntenaan de houder bevestigd zijn.6.7.3.13.3 Bij <strong>het</strong> ontwerpen van de steunen en raamwerken moet rekening gehouden worden met de gevolgen vancorrosie onder invloed van de atmosferische omstandigheden.6.7.3.13.4 Lepelsleuven moeten afgesloten kunnen worden. De middelen waarmee deze sleuven afgesloten wordenmoeten een permanent onderdeel van <strong>het</strong> raamwerk zijn of op een permanente wijze aan <strong>het</strong> raamwerkbevestigd zijn. Mobiele tanks met één enkel compartiment waarvan de lengte kleiner is dan 3,65 m,moeten niet voorzien zijn van afgesloten lepelsleuven, op voorwaarde dat:a) de houder, met inbegrip van alle uitrustingsstukken, goed beschermd is tegen de stoten van de lepelsvan de vorkheftruck; enb) de afstand tussen de middelpunten van de lepelsleuven ten minste gelijk is aan de helft van demaximale lengte van de mobiele tank.6.7.3.13.5 Indien de mobiele tanks gedurende <strong>het</strong> vervoer niet beschermd zijn conform 4.2.2.3, moeten de houdersen de bedrijfsuitrustingen beschermd worden tegen beschadigingen ten gevolge van een laterale oflongitudinale stoot of van <strong>het</strong> omkantelen. Uitwendige uitrustingsstukken moeten zodanig beschermd zijndat de inhoud van de houder niet kan vrijkomen bij stoten of wanneer de mobiele tank omkantelt op zijnuitrustingsstukken. Voorbeelden van beschermingsmaatregelen zijn:a) de bescherming tegen laterale stoten, die kan bestaan uit stangen in de lengterichting die de houderaan beide zijden ter hoogte van zijn zwaartelijn beschermen;b) de bescherming van de mobiele tank tegen <strong>het</strong> omkantelen, die kan bestaan uit versterkingsringen ofuit dwars over <strong>het</strong> raamwerk aangebrachte stangen;c) de bescherming tegen stoten van achteruit, die kan bestaan uit een schokbreker of een raamwerk;6.7-23


6.7-24d) bescherming van de houder tegen beschadigingen ten gevolge van stoten of <strong>het</strong> omkantelen doorgebruik te maken van een ISO-raamwerk volgens ISO 1496-3:1995.6.7.3.14 Goedkeuring van <strong>het</strong> prototype6.7.3.14.1 De bevoegde overheid of een door haar aangewezen instelling moet voor elk nieuw prototype van mobieletank een goedkeuringscertificaat voor <strong>het</strong> prototype opmaken. Dit certificaat moet bevestigen dat demobiele tank door de overheid is onderzocht, geschikt is voor <strong>het</strong> gebruik waarvoor ze is bestemd envoldoet aan de algemene voorschriften van onderhavig hoofdstuk en – in voorkomend geval – aan debepalingen in verband met de gassen die in de instructie voor vervoer in mobiele tanks T50 van 4.2.5.2.6voorzien zijn. Wanneer een reeks mobiele tanks gebouwd wordt zonder wijziging aan <strong>het</strong> ontwerp, is <strong>het</strong>certificaat geldig voor heel de reeks. Het certificaat moet melding maken van <strong>het</strong> beproevingsrapport van<strong>het</strong> prototype, van de gassen die mogen vervoerd worden, van de constructiematerialen van de houder envan een goedkeuringsnummer. Dit goedkeuringsnummer moet bestaan uit <strong>het</strong> symbool van de Staat waarde goedkeuring werd verleend, d.w.z. <strong>het</strong> kenteken voor auto’s in <strong>het</strong> internationaal wegverkeer dat in <strong>het</strong><strong>Verdrag</strong> van Wenen over <strong>het</strong> wegverkeer (Wenen, 1968) werd vastgelegd, en een registratienummer. Decertificaten moeten melding maken van de eventuele alternatieve regelingen conform 6.7.1.2. Eenprototypegoedkeuring mag dienen voor de goedkeuring van kleinere mobiele tanks, vervaardigd metbehulp van dezelfde fabricagetechniek uit soortgelijke materialen van dezelfde dikte, met identiekesteunen en gelijkwaardige sluitingen en andere toebehoren.6.7.3.14.2 Het beproevingsrapport van <strong>het</strong> prototype moet ten minste <strong>het</strong> volgende omvatten:a) de resultaten van de van toepassing zijnde beproevingen op <strong>het</strong> raamwerk, gespecificeerd in de ISOnorm1496-3:1995;b) de resultaten van de eerste controle en de eerste beproeving conform 6.7.3.15.3; enc) in voorkomend geval de resultaten van de oploopproef van 6.7.3.15.1.6.7.3.15 Controles en beproevingen6.7.3.15.1 Mobiele tanks die beantwoorden aan de definitie van container in de Internationale Conventie voor VeiligeContainers (CSC) van 1972, zoals gewijzigd, mogen niet gebruikt worden tenzij wanneer aangetoondwordt dat ze geschikt zijn door een representatief prototype van elk ontwerp met succes te onderwerpenaan de dynamische longitudinale impacttest die in afdeling 41 van deel IV van <strong>het</strong> handboek van testen encriteria is voorgeschreven.6.7.3.15.2 De houder en de uitrustingen van elke mobiele tank moeten aan een eerste controle en een eerstebeproeving onderworpen worden vooraleer ze voor <strong>het</strong> eerst in gebruik worden genomen (initiële controleen beproeving) en vervolgens aan controles en beproevingen met tussenpozen van ten hoogste vijf jaar(vijfjaarlijkse periodieke controles en beproevingen), met een tussentijdse periodieke controle enbeproeving halverwege de vijfjaarlijkse periodieke controles en beproevingen (periodieke controle enbeproeving om de 2,5 jaar). De periodieke controles en beproevingen om de 2,5 jaar mogen uitgevoerdworden in de drie maanden die de aangegeven datum voorafgaan of volgen. Een uitzonderlijke controleen beproeving moet uitgevoerd worden wanneer dat volgens 6.7.3.15.7 noodzakelijk is, zonder rekening tehouden met de laatste periodieke controle en beproeving.6.7.3.15.3 De eerste controle en beproeving van een mobiele tank moet een nazicht van de karakteristieken van <strong>het</strong>ontwerp omvatten, een inwendig en uitwendig onderzoek van de mobiele tank en van zijnuitrustingsstukken dat rekening houdt met de te vervoeren niet gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen, eneen drukproef waarbij de beproevingsdrukken conform 6.7.3.3.2 gebruikt worden. De drukproef mag metwater uitgevoerd worden of met een andere vloeistof of met een gas indien de bevoegde overheid of dedoor haar aangewezen instelling er mee instemt. Vooraleer de mobiele tank in gebruik wordt genomenmoet een dichtheidsbeproeving en een nazicht van <strong>het</strong> goed functioneren van de bedrijfsuitrusting wordenuitgevoerd. Indien de houder en zijn uitrustingsstukken afzonderlijk een drukproef ondergingen, moeten zesamen in geassembleerde toestand aan een dichtheidsbeproeving onderworpen worden. Alle lasnadendie blootgesteld staan aan <strong>het</strong> volledig spanningniveau van de houder moeten tijdens de eerstebeproeving een niet-destructieve controle ondergaan met behulp van radiografieën, ultrasoon of eenandere geschikte methode. Dit is niet van toepassing op de mantel.6.7.3.15.4 De vijfjaarlijkse periodieke controles en beproevingen moeten een inwendig en een uitwendig onderzoekomvatten en – als algemene regel – een hydraulische drukproef. Warmteisolerende of andere bekledingenmoeten maar worden verwijderd in de mate die noodzakelijk is voor een betrouwbare beoordeling van detoestand van de mobiele tank. Indien de houder en zijn uitrustingsstukken afzonderlijk de drukproefondergingen, moeten ze samen in geassembleerde toestand aan een dichtheidsbeproeving onderworpenworden.6.7.3.15.5 De tussentijdse periodieke controles en beproevingen om de 2,5 jaar moeten ten minste een inwendig enuitwendig onderzoek omvatten van de mobiele tank en van zijn uitrustingsstukken, dat rekening houdt metde te vervoeren niet gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen, een dichtheidsbeproeving en een nazicht vande goede werking van de gehele bedrijfsuitrusting Warmteisolerende of andere bekledingen moeten maarworden verwijderd in de mate die noodzakelijk is voor een betrouwbare beoordeling van de toestand vande mobiele tank. Bij mobiele tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van één enkel niet gekoeld, vloeibaargemaakt gas mag <strong>het</strong> inwendig onderzoek om de 2,5 jaar achterwege blijven, of vervangen worden door


andere, door de bevoegde overheid of een door haar aangewezen instelling gespecificeerdebeproevingsmethodes of controleprocedures.6.7.3.15.6 De mobiele tanks mogen niet meer gevuld en voor <strong>het</strong> vervoer aangeboden worden na <strong>het</strong> verstrijken vande in 6.7.3.15.2 voorgeschreven termijn voor de vijfjaarlijkse periodieke controle en beproeving of voor deperiodieke controle en beproeving om de 2,5 jaar. De mobiele tanks die gevuld werden voor <strong>het</strong> verstrijkenvan de termijn voor de laatste periodieke controle en beproeving, mogen echter gedurende een periodevan ten hoogste drie maanden na <strong>het</strong> verstrijken van deze termijn vervoerd worden. Ze mogen bovendienna <strong>het</strong> verstrijken van deze termijn vervoerd worden:a) na <strong>het</strong> ledigen maar vóór de reiniging, om onderworpen te worden aan de volgende beproeving ofcontrole vooraleer opnieuw gevuld te worden; enb) gedurende een periode van ten hoogste zes maanden wanneer ze gevaarlijke goederen bevatten dieteruggestuurd worden voor eliminatie of recyclage; dit voor zover door de bevoegde overheid nietanders is voorzien. Het vervoerdocument moet melding maken van deze vrijstelling.6.7.3.15.7 De uitzonderlijke controle en beproeving is vereist wanneer de mobiele tank tekenen van beschadiging,van corrosie, van lekkage of van andere tekortkomingen vertoont, die wijzen op een gebrek dat deintegriteit van de mobiele tank in gevaar zou kunnen brengen. De omvang van de uitzonderlijke controleen beproeving moet afhangen van de mate waarin de mobiele tank beschadigd of aangetast is. Ze moetten minste de periodieke controle en beproeving om de 2,5 jaar omvatten conform 6.7.3.15.5.6.7.3.15.8 De inwendige en uitwendige controle moet waarborgen dat:a) de houder geïnspecteerd wordt op de aanwezigheid van putjes, corrosie, slijtage, slagsporen,vervormingen, gebreken aan de lasverbindingen en alle andere tekortkomingen – met inbegrip vanlekken – die de veiligheid van de mobiele tank tijdens <strong>het</strong> vervoer in <strong>het</strong> gedrang zouden kunnenbrengen;b) de leidingen, afsluiters, verwarmingssystemen, koelsystemen en pakkingen geïnspecteerd worden optekenen van corrosie, gebreken en andere tekortkomingen – met inbegrip van lekken – die deveiligheid van de mobiele tank tijdens <strong>het</strong> vullen, <strong>het</strong> lossen of <strong>het</strong> vervoer in <strong>het</strong> gedrang zoudenkunnen brengen;c) de inrichtingen voor <strong>het</strong> vastzetten van de mangatdeksels goed functioneren en deze deksels of hunpakkingen niet lekken;d) de ontbrekende of losse bouten of moeren van alle flensverbindingen of blindflenzen vervangen ofaangespannen worden;e) alle veiligheidsinrichtingen en veiligheidskleppen vrij zijn van corrosie, vervormingen enbeschadigingen of gebreken die hun normale werking zouden kunnen belemmeren. Desluitingsinrichtingen met afstandsbediening en de afsluiters met automatische sluiting moeten bediendworden om de goede werking ervan na te gaan;f) de op de mobiele tank voorgeschreven kenmerken leesbaar zijn en beantwoorden aan de vantoepassing zijnde voorschriften; eng) <strong>het</strong> raamwerk, de steunen en de hijsinrichtingen van de mobiele tank in goede staat zijn.6.7.3.15.9 De in 6.7.3.15.1, 6.7.3.15.3, 6.7.3.15.4, 6.7.3.15.5 en 6.7.3.15.7 vermelde controles en beproevingenmoeten uitgevoerd worden door, of in aanwezigheid van een deskundige die door de bevoegde overheidof door een door haar aangewezen instelling erkend is. Indien de drukproef deel uitmaakt van de controleen de beproeving, moet ze uitgevoerd worden bij de druk die op <strong>het</strong> plaatje van de mobiele tank isaangegeven. De mobiele tank moet onderzocht worden terwijl hij onder druk staat om lekken van dehouder, de leidingen of de uitrusting op te sporen.6.7.3.15.10 In alle gevallen waarbij de houder snij-, verhittings- of lasoperaties heeft ondergaan, moeten deze degoedkeuring van de bevoegde overheid of van een door haar aangewezen instelling bekomen, metinachtname van de code voor drukhouders die bij de bouw van de houder werd gebruikt. Nadat deoperaties zijn voltooid, moet een drukproef uitgevoerd worden bij de druk van de initiële beproeving.6.7.3.15.11 Indien een gebrek wordt vastgesteld die de veiligheid in <strong>het</strong> gedrang kan brengen, mag de mobiele tankniet opnieuw in gebruik genomen worden vooraleer ze werd hersteld en met succes een nieuwebeproeving heeft ondergaan.6.7.3.16 Kenmerk6.7.3.16.1 Elke mobiele tank moet voorzien zijn van een kenplaatje uit corrosievast metaal, dat op permanente wijzebevestigd is op een opvallende plaats die gemakkelijk breikbaar is voor controle. Indien <strong>het</strong> plaatje omwillevan de inrichting van de mobiele tank niet op permanente wijze op de houder kan bevestigd worden, moetdeze laatste minstens gemerkt worden met de inlichtingen die door de code voor drukhouders vereistworden. Op dat plaatje moeten ten minste de volgende gegevens ingeslagen of op een gelijkaardige wijzeaangebracht zijn :a) Eigenaar :6.7-25


i) Registratienummer van de eigenaarb) Fabricage :i) Land van fabricage ;ii) Bouwjaar ;iii) Naam of merk van de fabrikant ;iv) Serienummer van de fabrikant ;c) Goedkeuring :i) <strong>het</strong> symbool van de UN voor de verpakkingenDit symbool mag enkel gebruikt worden om te attesteren dat een verpakking, een mobiele tank ofeen MEGC voldoet aan de van toepassing zijnde voorschriften van de hoofdstukken 6.1, 6.2, 6.3,6.5, 6.6 of 6.7.ii) Land van goedkeuring ;iii) Aangewezen instelling voor de goedkeuring van <strong>het</strong> prototype ;iv) Goedkeuringsnummer voor <strong>het</strong> prototype ;v) De letters “AA” indien <strong>het</strong> prototype goedgekeurd werd op basis van alternatieve regelingen (zie6.7.1.2) ;vi) Code voor drukhouders volgens dewelke de houder ontworpen is ;d) Drukken :i) MAWP (manometerdruk in bar of in kPa) 6 ;ii) Beproevingsdruk (manometerdruk in bar of in kPa) 11 ;iii) Datum (maand en jaar) van de initiële drukproef ;iv) Identificatiemerkteken van de deskundige die getuige was van de initiële drukproef ;v) Uitwendige berekeningsdruk 7 (manometerdruk in bar of in kPa) 11 ;e) Temperaturen :i) Bereik van de berekeningstemperaturen (in °C) 11 ;ii) Referentietemperatuur voor de berekeningen (in °C) 11 ;f) Materialen :i) Materia(a)l(en) van de houder en verwijzing(en) naar de materiaalnorm(en) ;ii) Gelijkwaardige dikte in referentiestaal (in mm) 11 ;g) Capaciteit :i) Watercapaciteit van de tank bij 20 °C (in liter) 11h) Periodieke controles en beproevingen :i) Type van de laatst uitgevoerde periodieke beproeving(2,5 jaar, 5 jaar of uitzonderlijke) ;ii) Datum (maand en jaar) van de laatst uitgevoerde periodieke beproeving ;iii) Beproevingsdruk (manometerdruk in bar of in kPa) 11 van de laatst uitgevoerde periodiekebeproeving (in voorkomend geval) ;iv) Waarmerk van de aangewezen instelling die de laatste beproeving heeft uitgevoerd of als getuigebijgewoond.67De gebruikte eenheid moet aangegeven worden.Zie 6.7.3.2.8.6.7-26


Afbeelding 6.7.3.16.1 : Voorbeeld van kenmerk op <strong>het</strong> kenplaatjeRegistratienummer van de eigenaarFABRICAGELand van fabricageBouwjaarFabrikantSerienummer van de fabrikantGOEDKEURINGLand van goedkeuringAangewezen instelling voor de goedkeu-ringvan <strong>het</strong> prototypeGoedkeuringsnummer voor <strong>het</strong> prototypeOntwerpcode van de houder (code voor drukhouders)DRUKKENMAWPBeproevingsdrukDatum van de initiële drukproefUitwendige berekeningsdrukTEMPERATUREN(mm/jjjj)Waarmerk van de deskundigedie getuige was“AA” (in voorkomend geval)bar of kPabar of kPabar of kPaBereik van de berekeningstemperaturen °C tot °CReferentietemperatuur voor de berekeningen °CMATERIALENMateria(a)l(en) van de houder en verwijzing(en) naar demateriaalnorm(en)Gelijkwaardige dikte in referentiestaalCAPACITEITWatercapaciteit van de tank bij 20 °CPERIODIEKE CONTROLES EN BEPROEVINGENTypebeproevingDatum vandebeproevingWaarmerk van de deskundigedie getuige was enbeproevingsdruk aTypebeproevingDatum vandebeproevingmmliterWaarmerk van de deskun-digedie getuige was enbeproevingsdruk a(mm/jjjj) bar of kPa (mm/jjjj) bar of kPaaBeproevingsdruk, in voorkomend geval.6.7.3.16.2 De volgende gegevens moeten op de mobiele tank zelf worden aangebracht of op een metalen plaat diestevig aan de mobiele tank is bevestigd:Naam van de exploitantInstructie <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks overeenkomstig 4.2.5.2.6Naam van de niet gekoelde, vloeibaar gemaakte gas(sen) die mogen vervoerd wordenMaximaal toelaatbare massa van de lading voor elk gekoeld, vloeibaar gemaakt gas dat mag vervoerdworden ______ kgMaximaal toelaatbare bruto massa (MPGM) ______ kgTarra ______ kg.OPMERKING.Zie ook deel 5 voor de identificatie van de vervoerde niet gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen.6.7.3.16.3 Indien een mobiele tank ontworpen en goedgekeurd is voor behandeling op open zee, moeten de woorden“OFFSHORE PORTABLE TANK” op <strong>het</strong> kenplaatje voorkomen.6.7-27


6.7.4 Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie van mobiele tanks die bestemd zijnvoor <strong>het</strong> vervoer van gekoelde, vloeibare gassen, en tot de controles en beproevingen die zemoeten ondergaan6.7.4.1 DefinitiesVoor de doeleinden van onderhavige afdeling verstaat men onder:Alternatieve regeling, een door de bevoegde overheid afgeleverde goedkeuring voor een mobiele tank ofMEGC die ontworpen, gebouwd of beproefd werd volgens technische voorschriften ofbeproevingsmethodes die verschillen van die welke in onderhavig hoofdstuk vastgelegd zijn;Bedrijfsuitrusting, de meetinstrumenten en de inrichtingen voor <strong>het</strong> laden, <strong>het</strong> lossen, de ventilatie, deveiligheid, <strong>het</strong> onder druk zetten, de koeling en de warmte-isolatie;Beproevingsdruk, de maximale manometerdruk bovenaan in de houder tijdens de drukproef;Dichtheidsproef, de beproeving die er in bestaat om de houder en haar bedrijfsuitrusting met behulp vaneen gas te onderwerpen aan een effectieve inwendige druk van ten minste 90% van de MAWP;Houder, <strong>het</strong> deel van de mobiele tank dat <strong>het</strong> te vervoeren gekoeld, vloeibaar gemaakt gas bevat, metinbegrip van de openingen en hun afsluitinrichtingen maar zonder de bedrijfsuitrusting en de uitwendigestructuuruitrusting;Mantel, de buitenbekleding of <strong>het</strong> omhulsel van de isolatie die deel kan uitmaken van <strong>het</strong> isolatiesysteem;Maximaal toelaatbare bedrijfsdruk (MAWP), de maximale effectieve manometerdruk bovenaan in dehouder van een gevulde mobiele tank die zich in zijn stand tijdens gebruik bevindt, waarbij de hoogsteeffectieve druk tijdens <strong>het</strong> vullen en <strong>het</strong> lossen in rekening wordt gebracht;Maximaal toelaatbare bruto massa (MPGM), de som van de tarra van de mobiele tank en van de zwaarstelading waarvan <strong>het</strong> vervoer is toegelaten;Minimale berekeningstemperatuur, de temperatuur die voor <strong>het</strong> ontwerp en de bouw van de houder wordtgebruikt en die niet hoger is dan de laagste (koudste) temperatuur (bedrijfstemperatuur) van de inhoudonder normale vul-, los- en vervoersomstandigheden;Mobiele tank, een multimodale tank met warmte-isolatie die een capaciteit heeft van meer dan 450 liter enuitgerust is met de bedrijfsuitrusting en de structuuruitrusting die nodig is voor <strong>het</strong> vervoer van gekoelde,vloeibaar gemaakte gassen. De mobiele tank moet gevuld en gelost kunnen worden zonder zijnstructuuruitrusting te verwijderen. Hij moet uitwendige stabiliseringselementen bezitten en in gevuldetoestand opgehesen kunnen worden. De mobiele tank moet voornamelijk ontworpen zijn om op eenvoertuig, een wagon, een zeeschip of een binnenschip geladen te worden en moet voorzien zijn vanonderstellen, raamwerken of toebehoren die de mechanische behandeling ervan vergemakkelijken.Tankvoertuigen, tankwagens, niet-metalen tanks, IBC's, gasflessen en recipiënten van grote afmetingenvallen niet onder de definitie van mobiele tanks ;Referentiestaal, een staalsoort met een treksterkte van 370 N/mm² en een rek bij breuk van 27%;Structuuruitrusting, de buiten de houder aangebrachte verstevigings-, bevestigings-, beschermings- enstabiliseringselementen;Tank, een constructie die gewoonlijk bestaat uit:a) ofwel een mantel en één of meerdere inwendige houders, waarbij de ruimte tussen de houder(s) ende mantel luchtledig is (vacuümisolatie) en een warmteîsolerend systeem kan bevatten;b) ofwel een mantel en een inwendige houder, met ertussen een laag van vast warmte-isolerendmateriaal (bijvoorbeeld stijf schuim);Verblijfstijd, de tijd die verstrijkt tussen <strong>het</strong> moment dat de initiële vultoestand tot stand is gebracht en <strong>het</strong>moment waarop de druk van de inhoud - ten gevolge van warmtetoevoer – de laagste druk heeft bereiktdie op de drukbegrenzingsinrichting(en) is aangegeven.6.7.4.2 Algemene voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie6.7.4.2.1 De houders moeten ontworpen en gebouwd worden conform de voorschriften van een door de bevoegdeoverheid erkende code voor drukhouders. De houders en de mantels moeten vervaardigd worden uitmetaalsoorten die voor vervorming geschikt zijn. De mantels moeten uit staal vervaardigd worden. Voor debevestigingen en de steunen tussen de houder en de mantel mogen niet-metallische materialen gebruiktworden, op voorwaarde dat aangetoond werd dat de eigenschappen deze materialen bevredigend zijn bijde minimale berekeningstemperatuur. De materialen moeten in principe voldoen aan nationale of<strong>internationale</strong> normen. Voor gelaste houders en mantels mogen slechts materialen gebruikt wordenwaarvan de lasbaarheid volledig is aangetoond. De lasnaden moeten uitgevoerd worden volgens deregels van de kunst en alle veiligheidswaarborgen bieden. Indien <strong>het</strong> fabricageprocede of de gebruiktematerialen dit vereisen, moeten de houders een warmtebehandeling ondergaan om een gepaste sterkte tegaranderen van de las en van de zones die thermisch werden beïnvloed. Bij de keuze van <strong>het</strong> materiaalmoet rekening gehouden worden met de minimale berekeningstemperatuur met <strong>het</strong> oog op <strong>het</strong> risico van6.7-28


osse breuk, waterstofbrosheid, barstverwekkende spanningscorrosie en schokbestendigheid. Indienfijnkorrelig staal gebruikt wordt mag in aanmerking worden genomen de gegarandeerde waarde voor deelasticiteitsgrens niet groter zijn dan 460 N/mm² en mag de gegarandeerde waarde voor de bovenlimietvan de treksterkte niet groter zijn dan 725 N/mm², volgens de materiaalspecificaties. De materialen van demobiele tank moeten aangepast zijn aan de buitenomgeving die tijdens <strong>het</strong> vervoer kan voorkomen.6.7.4.2.2 Alle delen van een mobiele tank, met inbegrip van de uitrustingsstukken, de pakkingen en de leidingen,waarvan normalerwijze verwacht kan worden dat ze in contact komen met <strong>het</strong> vervoerd gekoeld, vloeibaargemaakte gas, moeten inert zijn ten opzichte van <strong>het</strong> gekoeld, vloeibaar gemaakt gas in kwestie.6.7.4.2.3 Contact tussen verschillende metalen, een bron voor galvanische corrosie, moet vermeden worden.6.7.4.2.4 Het warmte-isolerend systeem moet een volledige bekleding van de houder(s) met doeltreffendisolatiemateriaal omvatten. Uitwendige isolatie moet door middel van een mantel zodanig beschermdworden dat onder normale vervoersomstandigheden geen vocht kan binnendringen of anderebeschadigingen kunnen optreden.6.7.4.2.5 Indien een mantel gasdicht is, moet een inrichting voorzien worden om te verhinderen dat er zich in deisolatieruimte een gevaarlijke druk opbouwt.6.7.4.2.6 Mobiele tanks, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen waarvan <strong>het</strong> kookpuntbij atmosferische druk lager is dan minus (-) 182°C , mogen geen materialen bevatten die op eengevaarlijke manier kunnen reageren met zuurstof of met atmosferen die verrijkt zijn met zuurstof, indiendeze materialen zich in gedeelten van de warmte-isolatie bevinden waar een risico bestaat op contact metzuurstof of een met zuurstof verrijkt fluïdum.6.7.4.2.7 De isolatiematerialen mogen tijdens <strong>het</strong> gebruik niet ongepast verslechteren.6.7.4.2.8 Voor elk sterk gekoeld, vloeibaar gemaakt gas dat bestemd is voor vervoer in mobiele tanks, moet dereferentieverblijfstijd bepaald worden.6.7.4.2.8.1 De referentieverblijfstijd moet bepaald worden volgens een door de bevoegde overheid erkende methode,die rekening houdt met:a) de doeltreffendheid van <strong>het</strong> isolatiesysteem, bepaald volgens 6.7.4.2.8.2;b) de laagste druk van de drukbegrenzingsinrichting(en);c) de initiële vultoestand;d) een vooropgestelde omgevingstemperatuur van 30°C ;e) de fysische eigenschappen van <strong>het</strong> te vervoeren gekoeld, vloeibaar gemaakt gas.6.7.4.2.8.2 De doeltreffendheid van <strong>het</strong> isolatiesysteem (warmtetoevoer in Watt) wordt bepaald door de mobiele tankte onderwerpen aan een typebeproeving conform een door de bevoegde overheid erkende methode. Dezebeproeving bestaat uit :a) ofwel een beproeving onder constante druk (bijvoorbeeld onder atmosferische druk), waarbij <strong>het</strong>verlies van gekoeld, vloeibaar gemaakt gas wordt gemeten over een bepaalde tijd;b) ofwel een beproeving in gesloten systeem, waarbij de drukstijging in de houder wordt gemeten overeen bepaalde tijd.Bij <strong>het</strong> uitvoeren van de beproeving onder constante druk moet rekening gehouden worden metschommelingen van de atmosferische druk. Bij beide beproevingen zullen correcties aangebracht moetenworden om rekening te houden met de verschillen tussen de omgevingstemperatuur en de vooropgesteldeomgevingstemperatuur van 30°C.OPMERKING.Voor <strong>het</strong> bepalen van de werkelijke verblijfstijd vóór elk vervoer wordt verwezen naar 4.2.3.7.6.7.4.2.9 De mantel van een dubbelwandige tank met vacuümisolatie moet ofwel berekend zijn met een uitwendigeberekeningsdruk van ten minste 100 kPa (1 bar) (manometerdruk) volgens een erkende technische code,ofwel een berekende kritieke bezwijkingsdruk bezitten van ten minste 200 kPa (2 bar) (manometerdruk).Bij <strong>het</strong> berekenen van de weerstand van de mantel tegen uitwendige druk mag rekening gehouden wordenmet de inwendige en uitwendige versterkingen.6.7.4.2.10 De mobiele tanks moeten ontworpen en gebouwd worden met steunen die tijdens <strong>het</strong> vervoer een stabielebasis verschaffen en met geschikte hijs- en stuwageinrichtingen.6.7.4.2.11 De mobiele tanks moeten ontworpen worden om, zonder verlies van inhoud, ten minste te weerstaan aande door de inhoud uitgeoefende inwendige druk en aan de statische, dynamische en thermischebelastingen die onder normale omstandigheden van behandeling en vervoer kunnen optreden. Hetontwerp moet uitwijzen dat rekening is gehouden met de effecten van moeheid, veroorzaakt door <strong>het</strong>herhaald toepassen van deze belastingen gedurende heel de voorziene levensduur van de mobiele tank.6.7.4.2.12 De mobiele tanks en hun vasthechtingen moeten, bij de maximaal toelaatbare lading, aan de volgendeafzonderlijk aangebrachte statische krachten kunnen weerstaan :6.7-29


a) in de rijrichting: tweemaal de maximaal toelaatbare bruto massa, vermenigvuldigd met dezwaartekrachtversnelling (g) 8 ;b) horizontaal, dwars op de rijrichting : de maximaal toelaatbare bruto massa (indien de rijrichting nietduidelijk vaststaat moeten tweemaal de maximaal toelaatbare bruto massa genomen worden),vermenigvuldigd met zwaartekrachtversnelling (g) Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. ;c) verticaal, van onder naar boven: de maximaal toelaatbare bruto massa, vermenigvuldigd met dezwaartekrachtversnelling (g) Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. ; end) verticaal, van boven naar onder: tweemaal de maximaal toelaatbare bruto massa (de totale belastingdie <strong>het</strong> effect van de zwaartekracht omvat), vermenigvuldigd met de zwaartekrachtversnelling (g) Fout!Bladwijzer niet gedefinieerd. .6.7.4.2.13 Voor elk van de in 6.7.4.2.12 vernoemde krachten moeten de volgende veiligheidscoëfficiënten in achtgenomen worden:a) voor metalen met een uitgesproken elasticiteitsgrens, een veiligheidscoëfficiënt van 1,5 ten opzichtevan de gegarandeerde elasticiteitsgrens; ofb) voor metalen zonder uitgesproken elasticiteitsgrens, een veiligheidscoëfficiënt van 1,5 ten opzichtevan de gegarandeerde elasticiteitsgrens bij 0,2% rek en, voor austenietische staalsoorten, bij 1% rek.6.7.4.2.14 De waarde van de uitgesproken of gegarandeerde elasticiteitsgrens moet deze zijn die in de nationale of<strong>internationale</strong> materiaalnormen gespecificeerd wordt. Bij gebruik van austenietische staalsoorten mogende gespecificeerde minimale waarden van de uitgesproken of gegarandeerde elasticiteitsgrens volgens demateriaalnormen tot 15% overschreden worden, indien deze hogere waarden in de controlecertificaat van<strong>het</strong> materiaal geattesteerd worden. Indien voor <strong>het</strong> metaal in kwestie geen norm bestaat, moet de tegebruiken waarde van de uitgesproken of gegarandeerde elasticiteitsgrens goedgekeurd worden door debevoegde overheid.6.7.4.2.15 De mobiele tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van brandbare gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen,moeten elektrisch geaard kunnen worden.6.7.4.3 Ontwerpcriteria6.7.4.3.1 De houders moeten een cirkelvormige dwarsdoorsnede bezitten.6.7.4.3.2 De houders moeten ontworpen en vervaardigd worden om te kunnen weerstaan aan een beproevingsdrukvan ten minste 1,3 maal de MAWP. Bij houders met vacuümisolatie mag de beproevingsdruk niet lager zijndan 1,3 maal de som van de MAWP en 100 kPa (1 bar). In geen geval mag de beproevingsdruk lager zijndan 300 kPa (3 bar) (manometerdruk). De voorschriften voor de minimale wanddikte van de houders,gespecificeerd in 6.7.4.4.2 tot en met 6.7.4.4.7 mogen niet uit <strong>het</strong> oog verloren worden.6.7.4.3.3 Voor de metalen die een uitgesproken elasticiteitsgrens bezitten of die door een gegarandeerdeelasticiteitsgrens worden gekenmerkt (in <strong>het</strong> algemeen de 0,2% elasticiteitsgrens, of de 1%elasticiteitsgrens voor austenietische staalsoorten) mag de primaire membraanspanning σ (sigma) van dehouder bij de beproevingsdruk niet groter zijn dan de kleinste van de waarden 0,75 Re of 0,50 Rm,waarbij:Re = uitgesproken elasticiteitsgrens of 0,2% elasticiteitsgrens (of 1% voor austenitische staalsoorten), inN/mm²;Rm = minimale waarde van de gewaarborgde treksterkte, in N/mm².6.7.4.3.3.1 Voor Re en Rm moeten gespecificeerde minimale waarden volgens nationale of <strong>internationale</strong>materiaalnormen gebruikt worden. Bij gebruik van austenietische staalsoorten mogen de gespecificeerdeminimale waarden voor Re en Rm volgens de materiaalnormen tot 15% overschreden worden, indien dezehogere waarden in de controlecertificaat van <strong>het</strong> materiaal geattesteerd worden. Indien voor <strong>het</strong> metaal inkwestie geen materiaalnorm bestaat, moeten de gebruikte waarden van Re en Rm goedgekeurd wordendoor de bevoegde overheid of door een door haar aangewezen instelling.6.7.4.3.3.2 Bij de bouw van gelaste houders zijn geen staalsoorten toegelaten waarvan de verhouding Re/Rm groteris dan 0,85. Bij <strong>het</strong> berekenen van deze verhouding moet gebruik gemaakt worden van de waarden vanRe en Rm die in controlecertificaat van <strong>het</strong> materiaal geattesteerd worden.6.7.4.3.3.3 De bij de constructie van de houders gebruikte staalsoorten moeten een rek bij breuk bezitten (in %) vanten minste 10000/Rm, met een absoluut minimum van 16% voor fijnkorrelig staal en van 20% voor deandere staalsoorten. Aluminium en aluminiumlegeringen die voor de constructie van de houders wordengebruikt, moeten een rek bij breuk bezitten (in %) van ten minste 10000/6Rm, met een absoluut minimumvan 12%.6.7.4.3.3.4 Voor <strong>het</strong> bepalen van de reëele materiaalkarakteristieken moet bij platen de as van de trekproefstaafloodrecht (dwars) op de walsrichting staan. De blijvende rek bij breuk moet gemeten worden op8 Voor berekeningsdoeleinden geldt : g = 9,81 m/s².6.7-30


proefstaven met een rechthoekige dwarsdoorsnede overeenkomstig de ISO-norm 6892:1998, waarbij eenlengte tussen de meetpunten van 50 mm gebruikt wordt.6.7.4.4 Minimale wanddikte van de houder6.7.4.4.1 De minimale wanddikte van de houder moet gelijk zijn aan de grootste van de volgende waarden:a) de minimale dikte, vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van 6.7.4.4.2 t/m 6.7.4.4.7; ofb) de minimale dikte, vastgesteld overeenkomstig de erkende code voor drukhouders en rekeninghoudend met de voorschriften van 6.7.4.3.6.7.4.4.2 De wanden van de houders waarvan de diameter ten hoogste 1,80 m bedraagt moeten ten minste 5 mmdik zijn indien ze uit referentiestaal zijn vervaardigd; ze moeten een gelijkwaardige dikte bezitten indien zeuit een ander metaal bestaan. Wanneer de diameter groter is dan 1,80 m wordt deze minimale dikte 6 mmindien de houders uit zacht staal zijn vervaardigd of een gelijkwaardige dikte indien ze uit een andermetaal bestaan.6.7.4.4.3 De wanden van de houders met vacuümisolatie waarvan de diameter ten hoogste 1,80 m bedraagtmoeten ten minste 3 mm dik zijn indien ze uit referentiestaal zijn vervaardigd; ze moeten eengelijkwaardige dikte bezitten indien ze uit een ander metaal bestaan. Wanneer de diameter groter is dan1,80 m wordt deze minimale dikte 4 mm indien de houders uit zacht staal zijn vervaardigd of eengelijkwaardige dikte indien ze uit een ander metaal bestaan.6.7.4.4.4 Bij de tanks met vacuümisolatie moet de gezamenlijke dikte van de mantel en de houder overeenstemmenmet de in 6.7.4.4.2 voorgeschreven minimale dikte, waarbij de dikte van de houder zelf niet minder magzijn dan de in 6.7.4.4.3 voorgeschreven minimale dikte.6.7.4.4.5 De wanden van de houders moeten ten minste 3 mm dik zijn, ongeacht <strong>het</strong> constructiemateriaal.6.7.4.4.6 De gelijkwaardige dikte van een metaal, met uitzondering van die welke voor <strong>het</strong> referentiestaal in6.7.4.4.2 en 6.7.4.4.3 is voorgeschreven, moet bepaald worden met de volgende formule:waarin :e 1e =1321,4e10Rm A= vereiste gelijkwaardige dikte van <strong>het</strong> gebruikt metaal (in mm);e o = minimale dikte (in mm) die voor <strong>het</strong> referentiestaal gespecificeerd is in 6.7.4.4.2 en 6.7.4.4.3 ;Rm 1 = gegarandeerde minimale treksterkte (in N/mm²) van <strong>het</strong> gebruikt metaal (zie 6.7.4.3.3);A 1= gegarandeerde minimale rek bij breuk van <strong>het</strong> gebruikt metaal volgens nationale of <strong>internationale</strong>normen (in %).6.7.4.4.7 In geen geval mag de wanddikte kleiner zijn dan de in 6.7.4.4.1 t/m 6.7.4.4.5 voorgeschreven waarden.Alle delen van de houder moeten de in 6.7.4.4.1 t/m 6.7.4.4.6 vastgelegde minimale dikte bezitten. Eeneventuele corrosietoeslag mag niet in deze dikte opgenomen worden.6.7.4.4.8 Ter hoogte van de verbindingen tussen de bodems en <strong>het</strong> cilindrisch gedeelte van de houder mag zichgeen plotselinge verandering van plaatdikte voordoen.6.7.4.5 Bedrijfsuitrusting6.7.4.5.1 De bedrijfsuitrusting moet zodanig worden geplaatst dat zij beschermd is tegen de risico’s van afrukking ofbeschadiging gedurende de behandeling en <strong>het</strong> vervoer. Wanneer de verbinding tussen <strong>het</strong> raamwerk ende houder hun verplaatsing ten opzichte van elkaar toelaat, moet de bevestiging van de uitrustingsstukkeneen dergelijke verplaatsing mogelijk maken zonder dat deze laatste <strong>het</strong> risico lopen om beschadigd teworden. De uitwendige losinrichtingen (verbindingen van leidingen, afsluitinrichtingen), de inwendigeafsluiter en zijn zitting moeten zo beschermd zijn dat ze niet kunnen afgerukt worden onder invloed vanuitwendige krachten (bijvoorbeeld door gebruik te maken van breukzones). De vul- en losinrichtingen (metinbegrip van flenzen of schroefstoppen) en de eventuele beschermkappen moeten tegen ontijdig openenbeveiligd kunnen worden.6.7.4.5.2 Elke laad- en losopening van mobiele tanks die gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van brandbare gekoelde,vloeibaar gemaakte gassen moet voorzien zijn van ten minste drie in serie geplaatste en van elkaaronafhankelijke afsluitinrichtingen, waarvan de eerste een afsluiter moet zijn die zich zo dicht mogelijk bij demantel bevindt, de tweede een afsluiter en de derde een blindflens of een gelijkwaardige inrichting. Deafsluiter die zich <strong>het</strong> dichtst bij de mantel bevindt moet een snelsluitende inrichting zijn die automatischsluit wanneer de mobiele tank zich tijdens <strong>het</strong> vullen of <strong>het</strong> lossen ongewild verplaatst of wanneer dehouder ingesloten is door vlammen. Deze inrichting moet ook van op afstand in werking kunnen gesteldworden.6.7.4.5.3 Elke laad- en losopening van mobiele tanks die gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van niet brandbaregekoelde, vloeibaar gemaakte gassen moet voorzien zijn van ten minste twee in serie geplaatste en van16.7-31


elkaar onafhankelijke afsluitinrichtingen, waarvan de eerste een afsluiter moet zijn die zich zo dichtmogelijk bij de mantel bevindt en de tweede een blindflens of een gelijkwaardige inrichting.6.7.4.5.4 Op de secties van leidingen die aan beide uiteinden kunnen afgesloten worden en waarin vloeibareproducten opgesloten kunnen blijven, moet een automatisch werkend lozingssysteem worden voorzien omeen overdruk in de leiding te verhinderen.6.7.4.5.5 Tanks met vacuümisolatie moeten geen inspectieopening bezitten.6.7.4.5.6 De uitwendige uitrustingsstukken moeten zoveel mogelijk gegroepeerd worden.6.7.4.5.7 Alle aansluitingspunten van een mobiele tank moeten voorzien zijn van duidelijke merktekens die hunfunctie aangeven.6.7.4.5.8 Elke afsluiter of elke andere afsluitinrichting moet ontworpen en vervaardigd worden in functie van eennominale druk die ten minste gelijk is aan de MAWP van de houder, met inachtname van de tijdens <strong>het</strong>vervoer te verwachten temperaturen. Alle schroefsluitingen moeten zich in wijzerzin sluiten. Bij de andereafsluiters moet de stand (open en gesloten) en de sluitrichting duidelijk aangegeven worden. Alle afsluitersmoeten zodanig ontworpen zijn dat ze niet ontijdig kunnen geopend worden.6.7.4.5.9 Wanneer een inrichting voor drukopbouw wordt gebruikt, moeten haar aansluitingen voor vloeistoffen endampen voorzien zijn van een afsluiter die zich zo dicht mogelijk bij de mantel bevindt om te verhinderendat de inhoud vrijkomt wanneer de inrichting beschadigingen oploopt.6.7.4.5.10 De leidingen moeten zodanig ontworpen, vervaardigd en gemonteerd worden dat elk risico opbeschadiging ten gevolge van thermische uitzetting en inkrimping, mechanische schokken of trillingenwordt vermeden. Alle leidingen moeten uit een geschikt materiaal vervaardigd zijn. Om lekken ten gevolgevan brand te vermijden, mogen bij alle uitloopopeningen alleen stalen buizen en lasverbindingen gebruiktworden tussen de mantel en de koppeling met de eerste afsluiter. De bevestigingsmethode van deafsluiter aan deze koppeling moet de goedkeuring wegdragen van de bevoegde overheid of een door haaraangewezen instelling. Op de andere plaatsen moeten de buizen door lassen met elkaar verbondenworden wanneer dit nodig is.6.7.4.5.11 De verbindingen tussen koperen buizen moeten gebraseerd zijn of uit een even sterke metalen bindingbestaan. Het smeltpunt van <strong>het</strong> braseermateriaal mag niet lager zijn dan 525ºC. De verbindingen mogende sterkte van de buis niet verminderen zoals dat bij schroefverbindingen <strong>het</strong> geval is.6.7.4.5.12 De constructiematerialen van de afsluiters en de toebehoren moeten bevredigende eigenschappenbezitten bij de minimale bedrijfstemperatuur van de mobiele tank.6.7.4.5.13 De barstdruk van alle leidingen en hun armaturen mag niet lager zijn dan de grootste van de volgendewaarden: vier maal de MAWP van de houder, of vier maal de druk waaraan deze inbedrijfsomstandigheden kan onderworpen worden door de werking van een pomp of van een andereinrichting (met uitzondering van de decompressieinrichtingen).6.7.4.6 Decompressieinrichtingen6.7.4.6.1 Elke houder moet uitgerust zijn met ten minste twee onafhankelijke veerbelaste decompressieinrichtingen.De inrichtingen moeten zich automatisch openen bij een druk die niet lager mag zijn dan de MAWP enmoeten volledig geopend zijn bij een druk die gelijk is aan 110% van de MAWP. Na <strong>het</strong> afblazen moetendeze inrichtingen opnieuw sluiten bij een druk die niet meer dan 10% onder de openingsdruk mag liggenen ze moeten bij alle lagere drukken gesloten blijven. De decompressieinrichtingen moeten van een typezijn dat weerstaat aan dynamische krachten, met inbegrip van deze die veroorzaakt worden door debewegingen van de vloeistof.6.7.4.6.2 De houders voor <strong>het</strong> vervoer van niet-brandbare gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen en van waterstofmogen bovendien voorzien zijn van breekplaten die parallel aan de veerbelaste decompressieinrichtingengemonteerd zijn, zoals aangegeven in 6.7.4.7.2 en 6.7.4.7.3.6.7.4.6.3 De decompressieinrichtingen moeten zodanig ontworpen zijn dat ze verhinderen dat vreemde stoffen dehouder binnendringen, dat gas weglekt of dat een gevaarlijke overdruk zich opbouwt.6.7.4.6.4 De decompressieinrichtingen moeten goedgekeurd worden door de bevoegde overheid of door een doorhaar aangewezen instelling.6.7.4.7 Capaciteit en afstelling van decompressieinrichtingen6.7.4.7.1 Indien <strong>het</strong> vacuüm verdwijnt bij een tank met vacuümisolatie of 20% van de isolatie vernietigd wordt bij eentank die met behulp van vaste materialen geïsoleerd is, moet de gecombineerde afblaascapaciteit van allegeïnstalleerde decompressieinrichtingen voldoende zijn om de druk in de houder (met inbegrip van degeaccumuleerde druk) niet hoger te laten oplopen dan 120% van de MAWP.6.7.4.7.2 Voor de niet-brandbare gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen (behalve zuurstof) en voor waterstof kandeze afblaascapaciteit verzekerd worden door gebruik te maken van breekplaten die parallel aan devoorgeschreven veiligheidsinrichtingen gemonteerd zijn. Deze breekplaten moet barsten bij een nominaledruk die gelijk is aan de beproevingsdruk van de houder.6.7-32


6.7.4.7.3 De gecombineerde afblaascapaciteit van alle geïnstalleerde decompressieinrichtingen moet zodanig zijndat de druk in de houder de beproevingsdruk niet overschrijdt onder de in 6.7.4.7.1 en 6.7.4.7.2voorgeschreven omstandigheden, in combinatie met een volledige insluiting door vlammen.6.7.4.7.4 De vereiste capaciteit van de decompressieinrichtingen moet berekend worden volgens een door debevoegde overheid erkende deugdelijke technische code 9 .6.7.4.8 Kenmerking van de decompressieinrichtingen6.7.4.8.1 Op elke decompressieinrichting moeten de volgende aanduidingen in leesbare en onuitwisbare karaktersaangebracht worden:a) de nominale afblaasdruk (in bar of kPa);b) de aanvaardbare toleranties voor de openingsdruk bij veerbelaste decompressieinrichtingen;c) de referentietemperatuur die overeenkomt met de nominale barstdruk bij breekplaten; end) de nominale afblaascapaciteit van de inrichting in kubieke meter lucht per seconde (m³/s);In de mate van <strong>het</strong> mogelijke moeten de volgende gegevens ook aangegeven worden:e) de naam van de fabrikant en <strong>het</strong> desbetreffend referentienummer van de inrichting.6.7.4.8.2 De nominale afblaascapaciteit die op de decompressieinrichtingen is aangegeven, moet conform de ISOnorm4126-1:1991 berekend worden.6.7.4.9 Verbindingen naar de decompressieinrichtingenDe verbindingen naar de decompressieinrichtingen moeten zodanig gedimensioneerd zijn dat <strong>het</strong> vereistdebiet onbelemmerd bij de veiligheidsinrichting kan toekomen. Tussen de houder en de decompressieinrichtingenmag geen afsluiter aangebracht zijn, behalve indien de decompressieinrichtingen – vooronderhoud of voor andere doeleinden – in dubbel geinstalleerd zijn; in dat geval moeten de afsluiters diede op dat moment in gebruik zijnde inrichtingen voorafgaan in open stand vergrendeld zijn, of moeten deafsluiters zodanig door een vergrendelingssysteem met elkaar verbonden zijn dat altijd aan devoorschriften van 6.7.4.7 wordt voldaan. Niets mag een opening belemmeren die naar een ontluchtings- ofeen decompressieinrichting leidt dat <strong>het</strong> ontlastingsdebiet van de houder naar die inrichtingen zou kunnenbeperken of onderbreken. In voorkomend geval moeten de beluchtingsinrichtingen of de uitlaatleidingen,die stroomafwaarts van de decompressieinrichtingen voorkomen, bij <strong>het</strong> in de atmosfeer brengen van deafgeblazen dampen of vloeistoffen slechts een minimale tegendruk op de decompressieinrichtingenuitoefenen.6.7.4.10 Plaatsing van de decompressieinrichtingen6.7.4.10.1 De inlaten van de decompressieinrichtingen moeten op de bovenzijde van de houder geïnstalleerd zijn, zodicht als mogelijk bij <strong>het</strong> midden van de houder in lengte- en dwarsrichting. Alle inlaten van dedecompressieinrichtingen moeten zich in de dampfase van de houder bevinden wanneer deze maximaalgevuld is, en de inrichtingen moeten zodanig geïnstalleerd zijn dat de dampen onbelemmerd kunnenontsnappen. Bij de gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen moet <strong>het</strong> afgeblazen gas ver van de houderweggeleid worden, op een zodanige manier dat ze niet op de houder kunnen terugslaan.Beschermingsinrichtingen die de gasstroom afbuigen zijn toegelaten op voorwaarde dat de vereistecapaciteit van de decompressieinrichtingen niet wordt verminderd.6.7.4.10.2 Er dienen maatregelen getroffen te worden om de decompressieinrichtingen buiten <strong>het</strong> bereik vanonbevoegde personen te houden en om te vermijden dat ze beschadigd zouden worden als de mobieletank omkantelt.6.7.4.11 Peilinrichtingen6.7.4.11.1 Een mobiele tank moet uitgerust zijn met één of meerdere peilinrichtingen, tenzij ze bestemd is om opmassa gevuld te worden. Peilinrichtingen uit glas en uit andere breekbare materialen die rechtstreeks incontact staan met de inhoud van de tank mogen niet gebruikt worden.6.7.4.11.2 De mantel van de vacuümgeïsoleerde mobiele tanks moeten voorzien zijn van een aansluiting voor eenmanometer voor onderdruk.6.7.4.12 Steunen, raamwerken, hijs- en stuwageinrichtingen van de mobiele tanks6.7.4.12.1 De mobiele tanks moeten met steunen ontworpen en vervaardigd worden die een stevige basis tijdens <strong>het</strong>vervoer verschaffen. Daarbij moet rekening gehouden worden met de in 6.7.4.2.12 gespecificeerdekrachten en de in 6.7.4.2.13 gespecificeerde veiligheidsfactor. Onderstellen, raamwerken, dragendestructuren of andere gelijkaardige constructies zijn toegelaten.6.7.4.12.2 De gecombineerde belastingen die door de steunen (onderstellen, raamwerken, enz.) en de hijs- enstuwageinrichtingen van de mobiele tank uitgeoefend worden, mogen geen overmatige spanningen in om9 Zie bijvoorbeeld “CGA S-1.2-2003 “Pressure Relief Device Standards – Part 2 – Cargo and Portable Tanks for Compressed Gases””.6.7-33


6.7-34<strong>het</strong> even welk deel van de houder veroorzaken. Alle mobiele tanks moeten uitgerust zijn met permanentehijs- en stuwageinrichtingen. Deze inrichtingen moeten bij voorkeur op de steunen van de mobiele tankgemonteerd zijn, maar ze mogen aangebracht worden op verstevigingsplaten die bij deondersteuningspunten aan de houder bevestigd zijn.6.7.4.12.3 Bij <strong>het</strong> ontwerpen van de steunen en raamwerken moet rekening gehouden worden met de gevolgen vancorrosie onder invloed van de atmosferische omstandigheden.6.7.4.12.4 Lepelsleuven moeten afgesloten kunnen worden. De middelen waarmee deze sleuven afgesloten wordenmoeten een permanent onderdeel van <strong>het</strong> raamwerk zijn of op een permanente wijze aan <strong>het</strong> raamwerkbevestigd zijn. Mobiele tanks met één enkel compartiment waarvan de lengte kleiner is dan 3,65 m,moeten niet voorzien zijn van afgesloten lepelsleuven, op voorwaarde dat :a) de houder, met inbegrip van alle uitrustingsstukken, goed beschermd is tegen de stoten van de lepelsvan de vorkheftruck; enb) de afstand tussen de middelpunten van de lepelsleuven ten minste gelijk is aan de helft van demaximale lengte van de mobiele tank.6.7.4.12.5 Indien de mobiele tanks gedurende <strong>het</strong> vervoer niet beschermd zijn conform 4.2.3.3, moeten de houdersen de bedrijfsuitrustingen beschermd worden tegen beschadigingen ten gevolge van een laterale oflongitudinale stoot of van <strong>het</strong> omkantelen. Uitwendige uitrustingsstukken moeten zodanig beschermd zijndat de inhoud van de houder niet kan vrijkomen bij stoten of wanneer de mobiele tank omkantelt op zijnuitrustingsstukken. Voorbeelden van beschermingsmaatregelen zijn :a) de bescherming tegen laterale stoten, die kan bestaan uit stangen in de lengterichting die de houderaan beide zijden ter hoogte van zijn zwaartelijn beschermen;b) de bescherming van de mobiele tank tegen <strong>het</strong> omkantelen, die kan bestaan uit versterkingsringen ofuit dwars over <strong>het</strong> raamwerk aangebrachte stangen;c) de bescherming tegen stoten van achteruit, die kan bestaan uit een schokbreker of een raamwerk;d) bescherming van de houder tegen beschadigingen ten gevolge van stoten of <strong>het</strong> omkantelen doorgebruik te maken van een ISO-raamwerk volgens ISO 1496-3:1995.e) de bescherming van de mobiele tank tegen stoten of omkantelen kan geleverd worden door eenvacuümisolatiemantel.6.7.4.13 Goedkeuring van <strong>het</strong> prototype6.7.4.13.1 De bevoegde overheid of een door haar aangewezen instelling moet voor elk nieuw prototype van mobieletank een goedkeuringscertificaat voor <strong>het</strong> prototype opmaken. Dit certificaat moet bevestigen dat demobiele tank door de overheid is onderzocht, geschikt is voor <strong>het</strong> gebruik waarvoor ze is bestemd envoldoet aan de algemene voorschriften van onderhavig hoofdstuk. Wanneer een reeks mobiele tanksgebouwd wordt zonder wijziging aan <strong>het</strong> ontwerp, is <strong>het</strong> certificaat geldig voor heel de reeks. Het certificaatmoet melding maken van <strong>het</strong> beproevingsrapport van <strong>het</strong> prototype, van de gekoelde, vloeibaar gemaaktegassen die mogen vervoerd worden, van de constructiematerialen van de houder en van eengoedkeuringsnummer. Dit goedkeuringsnummer moet bestaan uit <strong>het</strong> symbool van de Staat waar degoedkeuring werd verleend, d.w.z. <strong>het</strong> kenteken voor auto’s in <strong>het</strong> internationaal wegverkeer dat in <strong>het</strong><strong>Verdrag</strong> van Wenen over <strong>het</strong> wegverkeer (Wenen, 1968) werd vastgelegd, en een registratienummer. Decertificaten moeten melding maken van de eventuele alternatieve regelingen conform 6.7.1.2. Eenprototypegoedkeuring mag dienen voor de goedkeuring van kleinere mobiele tanks, vervaardigd metbehulp van dezelfde fabricagetechniek uit soortgelijke materialen van dezelfde dikte, met identiekesteunen en gelijkwaardige sluitingen en andere toebehoren.6.7.4.13.2 Het beproevingsrapport van <strong>het</strong> prototype moet ten minste <strong>het</strong> volgende omvatten:a) de resultaten van de van toepassing zijnde beproevingen op <strong>het</strong> raamwerk, gespecificeerd in de ISOnorm1496-3:1995;b) de resultaten van de eerste controle en de eerste beproeving conform 6.7.4.14.3; enc) in voorkomend geval de resultaten van de oploopproef van 6.7.4.14.1.6.7.4.14 Controles en beproevingen6.7.4.14.1 Mobiele tanks die beantwoorden aan de definitie van container in de Internationale Conventie voor VeiligeContainers (CSC) van 1972, zoals gewijzigd, mogen niet gebruikt worden tenzij wanneer aangetoondwordt dat ze geschikt zijn door een representatief prototype van elk ontwerp met succes te onderwerpenaan de dynamische longitudinale impacttest die in afdeling 41 van deel IV van <strong>het</strong> handboek van testen encriteria is voorgeschreven.6.7.4.14.2 De houder en de uitrustingen van elke mobiele tank moeten aan een eerste controle en een eerstebeproeving onderworpen worden vooraleer ze voor <strong>het</strong> eerst in gebruik worden genomen (initiële controleen beproeving) en vervolgens aan controles en beproevingen met tussenpozen van ten hoogste vijf jaar(vijfjaarlijkse periodieke controles en beproevingen), met een tussentijdse periodieke controle enbeproeving halverwege de vijfjaarlijkse periodieke controles en beproevingen (periodieke controle en


eproeving om de 2,5 jaar). De periodieke controles en beproevingen om de 2,5 jaar mogen uitgevoerdworden in de drie maanden die de aangegeven datum voorafgaan of volgen. Een uitzonderlijke controleen beproeving moet uitgevoerd worden wanneer dat volgens 6.7.4.14.7 noodzakelijk is, zonder rekening tehouden met de laatste periodieke controle en beproeving.6.7.4.14.3 De eerste controle en beproeving van een mobiele tank moet een nazicht van de karakteristieken van <strong>het</strong>ontwerp omvatten, een inwendig en uitwendig onderzoek van de houder van de mobiele tank en van zijnuitrustingsstukken dat rekening houdt met de te vervoeren gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen, en eendrukproef waarbij de beproevingsdrukken conform 6.7.4.3.2 gebruikt worden. De drukproef mag met wateruitgevoerd worden of met een andere vloeistof of met een gas indien de bevoegde overheid of de doorhaar aangewezen instelling er mee instemt. Vooraleer de mobiele tank in gebruik wordt genomen moeteen dichtheidsbeproeving en een nazicht van <strong>het</strong> goed functioneren van de bedrijfsuitrusting wordenuitgevoerd. Indien de houder en zijn uitrustingsstukken afzonderlijk een drukproef ondergingen, moeten zesamen in geassembleerde toestand aan een dichtheidsbeproeving onderworpen worden. Alle lasnadendie blootgesteld staan aan <strong>het</strong> volledig spanningniveau van de houder moeten tijdens de eerstebeproeving een niet-destructieve controle ondergaan met behulp van radiografieën, ultrasoon of eenandere geschikte methode. Dit is niet van toepassing op de mantel.6.7.4.14.4 De vijfjaarlijkse periodieke controles en beproevingen en de periodieke controles en beproevingen om de2,5 jaar moeten een uitwendig onderzoek omvatten van de mobiele tank en van zijn uitrustingsstukken datrekening houdt met de te vervoeren gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen, een dichtheidsbeproeving, eennazicht van de goede werking van de gehele bedrijfsuitrusting en, in voorkomend geval, een meting van<strong>het</strong> vacuüm. Bij tanks die niet vacuümgeïsoleerd zijn moet de mantel en de isolatie verwijderd worden voorde periodieke controles en beproevingen om de 2,5 en de 5 jaar, maar enkel in de mate die noodzakelijk isvoor een betrouwbare beoordeling.6.7.4.14.5 (Afgeschaft)6.7.4.14.6 De mobiele tanks mogen niet meer gevuld en voor <strong>het</strong> vervoer aangeboden worden na <strong>het</strong> verstrijken vande in 6.7.4.14.2 voorgeschreven termijn voor de vijfjaarlijkse periodieke controle en beproeving of voor deperiodieke controle en beproeving om de 2,5 jaar. De mobiele tanks die gevuld werden voor <strong>het</strong> verstrijkenvan de termijn voor de laatste periodieke controle en beproeving, mogen echter gedurende een periodevan ten hoogste drie maanden na <strong>het</strong> verstrijken van deze termijn vervoerd worden. Ze mogen bovendienna <strong>het</strong> verstrijken van deze termijn vervoerd worden:a) na <strong>het</strong> ledigen maar vóór de reiniging, om onderworpen te worden aan de volgende beproeving ofcontrole vooraleer opnieuw gevuld te worden; enb) gedurende een periode van ten hoogste zes maanden wanneer ze gevaarlijke goederen bevatten dieteruggestuurd worden voor eliminatie of recyclage; dit voor zover door de bevoegde overheid nietanders is voorzien. Het vervoerdocument moet melding maken van deze vrijstelling.6.7.4.14.7 De uitzonderlijke controle en beproeving is vereist wanneer de mobiele tank tekenen van beschadiging,van corrosie, van lekkage of van andere tekortkomingen vertoont, die wijzen op een gebrek dat deintegriteit van de mobiele tank in gevaar zou kunnen brengen. De omvang van de uitzonderlijke controleen beproeving moet afhangen van de mate waarin de mobiele tank beschadigd of aangetast is. Ze moetten minste de periodieke controle en beproeving om de 2,5 jaar omvatten conform 6.7.4.14.4.6.7.4.14.8 De inwendige controle van de mobiele tank tijdens de initiële controle en beproeving moet waarborgen datde houder geïnspecteerd wordt op de aanwezigheid van putjes, corrosie, slijtage, slagsporen,vervormingen, gebreken aan de lasverbindingen en alle andere tekortkomingen die de veiligheid van demobiele tank tijdens <strong>het</strong> vervoer in <strong>het</strong> gedrang zouden kunnen brengen.6.7.4.14.9 De uitwendige controle van de mobiele tank moet waarborgen dat :a) de uitwendige leidingen, de afsluiters, in voorkomend geval de pressurisatie- en koelsystemen, en depakkingen geïnspecteerd worden op tekenen van corrosie, gebreken en andere tekortkomingen – metinbegrip van lekken – die de veiligheid van de mobiele tank tijdens <strong>het</strong> vullen, <strong>het</strong> lossen of <strong>het</strong>vervoer in <strong>het</strong> gedrang zouden kunnen brengen;b) de mangatdeksels en hun pakkingen niet lekken;c) de ontbrekende of losse bouten of moeren van alle flensverbindingen of blindflenzen vervangen ofaangespannen worden;d) alle veiligheidsinrichtingen en veiligheidskleppen vrij zijn van corrosie, vervormingen enbeschadigingen of gebreken die hun normale werking zouden kunnen belemmeren. Desluitingsinrichtingen met afstandsbediening en de afsluiters met automatische sluiting moeten bediendworden om de goede werking ervan na te gaan;e) de op de mobiele tank voorgeschreven kenmerken leesbaar zijn en beantwoorden aan de vantoepassing zijnde voorschriften; enf) <strong>het</strong> raamwerk, de steunen en de hijsinrichtingen van de mobiele tank in goede staat zijn.6.7.4.14.10 De in 6.7.4.14.1, 6.7.4.14.3, 6.7.4.14.4, 6.7.4.14.5 en 6.7.4.14.7 vermelde controles en beproevingenmoeten uitgevoerd worden door, of in aanwezigheid van een deskundige die door de bevoegde overheid6.7-35


of door een door haar aangewezen instelling erkend is. Indien de drukproef deel uitmaakt van de controleen de beproeving, moet ze uitgevoerd worden bij de druk die op <strong>het</strong> plaatje van de mobiele tank isaangegeven. De mobiele tank moet onderzocht worden terwijl hij onder druk staat om lekken van dehouder, de leidingen of de uitrusting op te sporen.6.7.4.14.11 In alle gevallen waarbij de houder snij-, verhittings- of lasoperaties heeft ondergaan, moeten deze degoedkeuring van de bevoegde overheid of van een door haar aangewezen instelling bekomen, metinachtname van de code voor drukhouders die bij de bouw van de houder werd gebruikt. Nadat deoperaties zijn voltooid, moet een drukproef uitgevoerd worden bij de druk van de initiële beproeving.6.7.4.14.12 Indien een gebrek wordt vastgesteld die de veiligheid in <strong>het</strong> gedrang kan brengen, mag de mobiele tankniet opnieuw in gebruik genomen worden vooraleer ze werd hersteld en met succes een nieuwebeproeving heeft ondergaan.6.7.4.15 Kenmerk6.7.4.15.1 Elke mobiele tank moet voorzien zijn van een kenplaatje uit corrosievast metaal, dat op permanente wijzebevestigd is op een opvallende plaats die gemakkelijk breikbaar is voor controle. Indien <strong>het</strong> plaatje omwillevan de inrichting van de mobiele tank niet op permanente wijze op de houder kan bevestigd worden, moetdeze laatste minstens gemerkt worden met de inlichtingen die door de code voor drukhouders vereistworden. Op dat plaatje moeten ten minste de volgende gegevens ingeslagen of op een gelijkaardige wijzeaangebracht zijn :a) Eigenaar :i) Registratienummer van de eigenaarb) Fabricage :i) Land van fabricage ;ii) Bouwjaar ;iii) Naam of merk van de fabrikant ;iv) Serienummer van de fabrikant ;c) Goedkeuring :i) <strong>het</strong> symbool van de UN voor de verpakkingenDit symbool mag enkel gebruikt worden om te attesteren dat een verpakking, een mobiele tank ofeen MEGC voldoet aan de van toepassing zijnde voorschriften van de hoofdstukken 6.1, 6.2, 6.3,6.5, 6.6 of 6.7.ii) Land van goedkeuring ;iii) Aangewezen instelling voor de goedkeuring van <strong>het</strong> prototype ;iv) Goedkeuringsnummer voor <strong>het</strong> prototype ;v) De letters “AA” indien <strong>het</strong> prototype goedgekeurd werd op basis van alternatieve regelingen (zie6.7.1.2) ;vi) Code voor drukhouders volgens dewelke de houder ontworpen is ;d) Drukken :i) MAWP (manometerdruk in bar of in kPa) 10 ;ii) Beproevingsdruk (manometerdruk in bar of in kPa) 10 ;iii) Datum (maand en jaar) van de initiële drukproef ;iv) Identificatiemerkteken van de deskundige die getuige was van de initiële drukproef ;e) Temperaturen :i) Minimale berekeningstemperatuur (in °C) 10 ;f) Materialen :i) Materia(a)l(en) van de houder en verwijzing(en) naar de materiaalnorm(en) ;ii) Gelijkwaardige dikte in referentiestaal (in mm) 10 ;g) Capaciteit :i) Watercapaciteit van de tank bij 20 °C (in liter) 10h) Isolatie :i) "warmteisolatie" of "vacuümisolatie" (al naargelang <strong>het</strong> geval) ;ii) Doeltreffendheid van <strong>het</strong> isolatiesysteem (warmtetoevoer) (in Watt) 10 ;i) Referentieverblijfstijd – voor elk gekoeld, vloeibaar gemaakt gas dat toegelaten is tot <strong>het</strong> vervoer inmobiele tanks :10 De gebruikte eenheid moet aangegeven worden.6.7-36


i) De volledige naam van <strong>het</strong> gekoeld, vloeibaar gemaakt gas ;ii) Referentieverblijfstijd (in dagen of uren) 10 ;iii) Initiële druk (manometerdruk in bar of in kPa) 10 ;iv) Vullingsgraad (in kg) 10 ;j) Periodieke controles en beproevingen :i) Type van de laatst uitgevoerde periodieke beproeving(2,5 jaar, 5 jaar of uitzonderlijke) ;ii) Datum (maand en jaar) van de laatst uitgevoerde periodieke beproeving ;iii) Waarmerk van de aangewezen instelling die de laatste beproeving heeft uitgevoerd of als getuigebijgewoond.6.7-37


Afbeelding 6.7.4.15.1 : Voorbeeld van kenmerk op <strong>het</strong> kenplaatjeRegistratienummer van de eigenaarFABRICAGELand van fabricageBouwjaarFabrikantSerienummer van de fabrikantGOEDKEURINGLand van goedkeuringAangewezen instelling voor de goedkeu-ringvan <strong>het</strong> prototypeGoedkeuringsnummer voor <strong>het</strong> prototypeOntwerpcode van de houder (code voor drukhouders)DRUKKENMAWPBeproevingsdrukDatum van de initiële drukproefTEMPERATUREN(mm/jjjj)Waarmerk van de deskundigedie getuige was“AA” (in voorkomend geval)bar of kPabar of kPaMinimale berekeningstemperatuur °CMATERIALENMateria(a)l(en) van de houder en verwijzing(en) naar demateriaalnorm(en)Gelijkwaardige dikte in referentiestaalCAPACITEITWatercapaciteit van de houder bij 20 °CISOLATIE"warmteisolatie" of "vacuümisolatie" (al naargelang <strong>het</strong>geval)WarmtetoevoerVERBLIJFSTIJDToegelaten gekoeld(e), vloeibaargemaakt(e) gas(sen)Referentieverblijfstijd Initiële druk VullingsgraadmmliterWattdagen of uren bar of kPa kgPERIODIEKE CONTROLES EN BEPROEVINGENTypebeproevingDatum vandebeproevingWaarmerk van dedeskundige die getuige wasTypebeproevingDatum van debeproevingWaarmerk van dedeskundige die getuigewas(mm/jjjj)(mm/jjjj)6.7.4.15.2 De volgende gegevens moeten op de mobiele tank zelf worden aangebracht of op een metalen plaat diestevig aan de mobiele tank is bevestigd:Naam van de eigenaar en van de exploitantInstructie <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks overeenkomstig 4.2.5.2.6Naam van de gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen die vervoerd worden (en gemiddelde minimaletemperatuur van de inhoud)Maximaal toelaatbare bruto massa (MPGM) ______ kg6.7-38


Tarra ______ kgReeële verblijfstijd voor de vervoerde gassen ______ dagen (of uren)OPMERKING.Zie ook deel 5 voor de identificatie van de vervoerde gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen.6.7.4.15.3 Indien een mobiele tank ontworpen en goedgekeurd is voor behandeling op open zee, moeten de woorden“OFFSHORE PORTABLE TANK” op <strong>het</strong> kenplaatje voorkomen.6.7.5 Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie van de UN-gascontainers metverscheidene elementen (MEGC’s) die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van niet gekoelde gassen, entot de controles en beproevingen die ze moeten ondergaan6.7.5.1 DefinitiesVoor de doeleinden van onderhavige afdeling verstaat men onder :Alternatieve regeling, een door de bevoegde overheid afgeleverde goedkeuring voor een mobiele tank ofMEGC die ontworpen, gebouwd of beproefd werd volgens technische voorschriften ofbeproevingsmethodes die verschillen van die welke in onderhavig hoofdstuk vastgelegd zijn;Bedrijfsuitrusting, de meetinstrumenten en de inrichtingen voor <strong>het</strong> laden, <strong>het</strong> lossen, de ventilatie en deveiligheid;Dichtheidsbeproeving, een met behulp van een gas uitgevoerde beproeving die er in bestaat om deelementen en de bedrijfsuitrusting van een MEGC te onderwerpen aan een effectieve inwendige druk vanten minste 20% van de beproevingsdruk;Elementen, flessen, cylinders of flessenbatterijen;Maximaal toelaatbare bruto massa (MPGM), de som van de tarra van een MEGC en van de zwaarstelading waarvan <strong>het</strong> vervoer is toegelaten;Structuuruitrusting, de buiten de elementen aangebrachte verstevigings-, bevestigings-, beschermings- enstabiliseringselementen;UN-gascontainer met verscheidene elementen (MEGC), een voor <strong>het</strong> multimodaal vervoer bestemdgeheel van flessen, cylinders en flessenbatterijen die onderling door een verzamelleiding zijn verbondenen in een raamwerk gemonteerd zijn. Een MEGC omvat de bedrijfsuitrusting en de structuuruitrusting dienodig is voor <strong>het</strong> vervoer van gassen;Verzamelleiding, een geheel van leidingen en kranen die vul- of losopeningen van de elementen metelkaar verbinden.6.7.5.2 Algemene voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie6.7.5.2.1 De MEGC’s moeten gevuld en geledigd kunnen worden zonder dat hun structuuruitrusting verwijderdwordt. Ze dienen voorzien te zijn van stabilisatieinrichtingen die zich uitwendig aan de elementen bevindenen die de integriteit van hun structuur garanderen tijdens de manipulatie- en vervoersoperaties. Ze moetenmoeten ontworpen en gebouwd worden met steunen die tijdens <strong>het</strong> vervoer een stabiele basisverschaffen, en met aangehechte hijs- en stapelinrichtingen die geschikt zijn voor <strong>het</strong> opheffen van deMEGC’s wanneer die tot hun maximaal toelaatbare bruto massa geladen zijn. Ze moeten ontworpen zijnom op een voertuig, een wagon, een zeeschip of een binnenschip geladen te worden en dienen uitgerustte worden met sleden, steunen of andere hulpstukken die de mechanische behandeling vergemakkelijken.6.7.5.2.2 De MEGC’s moeten zodanig ontworpen, gebouwd en uitgerust worden dat ze kunnen weerstaan aan allenormale omstandigheden die tijdens de behandeling en <strong>het</strong> vervoer optreden. Het ontwerp dient rekeningte houden met de gevolgen van de dynamische belastingen en van de moeheid.6.7.5.2.3 De elementen van de MEGC’s moeten naadloos uit staal vervaardigd worden. Ze dienen conform 6.2.1 en6.2.2 gefabriceerd en beproefd te worden en van <strong>het</strong>zelfde ontwerptype te zijn.6.7.5.2.4 De elementen, organen en leidingen van de MEGC’s moeten:a) compatibel zijn met de stof(fen) die ze zullen gaan vervoeren (zie de normen ISO 11114-1:1997 en11114-2:2000); ofb) door middel van een scheikundige reactie doelmatig gepassiveerd of geneutraliseerd zijn.6.7.5.2.5 Contact tussen verschillende metalen, een bron voor galvanische corrosie, moet vermeden worden.6.7.5.2.6 Het gas of de gassen die moeten vervoerd worden mogen geen wijzigingen kunnen ondergaan onderinvloed van de materialen van de MEGC’s, met inbegrip van hun inrichtingen, dichtingen en toebehoren.6.7.5.2.7 De MEGC’s moeten ontworpen worden om, zonder verlies van inhoud, ten minste te weerstaan aan dedoor de inhoud uitgeoefende inwendige druk en aan de statische, dynamische en thermische belastingendie onder normale omstandigheden van behandeling en vervoer kunnen optreden. Het ontwerp moetuitwijzen dat rekening is gehouden met de effecten van moeheid, veroorzaakt door <strong>het</strong> herhaaldtoepassen van deze belastingen gedurende heel de voorziene levensduur van de MEGC.6.7-39


6.7.5.2.8 De MEGC’s en hun vasthechtingen moeten, bij de maximaal toelaatbare lading, aan de volgendeafzonderlijk aangebrachte statische krachten kunnen weerstaan:a) in de rijrichting: tweemaal de maximaal toelaatbare bruto massa, vermenigvuldigd met dezwaartekrachtversnelling (g) 11 ;b) horizontaal, dwars op de richting van <strong>het</strong> vervoer: de maximaal toelaatbare bruto massa (indien derichting van <strong>het</strong> vervoer niet duidelijk vaststaat moet tweemaal de maximaal toelaatbare bruto massagenomen worden), vermenigvuldigd met zwaartekrachtversnelling (g) Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. ;c) verticaal, van onder naar boven: de maximaal toelaatbare bruto massa, vermenigvuldigd met dezwaartekrachtversnelling (g) Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. ; end) verticaal, van boven naar onder: tweemaal de maximaal toelaatbare bruto massa (de totale belastingdie <strong>het</strong> effect van de zwaartekracht omvat), vermenigvuldigd met de zwaartekrachtversnelling (g) Fout!Bladwijzer niet gedefinieerd. .6.7.5.2.9 Onder invloed van de in 6.7.5.2.8 aangegeven krachten mag de spanning op de meest belaste plaats vande elementen de waarden niet overschrijden die in de relevante normen van 6.2.2.1 aangegeven zijn of –wanneer de elementen niet volgens deze normen ontworpen, gefabriceerd en beproefd zijn – in detechnische code of norm die door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van gebruik erkend of aangenomenwerd (zie 6.2.5).6.7.5.2.10 Voor elk van de in 6.7.5.2.8 vernoemde krachten moeten de volgende veiligheidscoëfficiënten in achtgenomen worden voor <strong>het</strong> raamwerk en de bevestigingsmiddelen:a) voor metalen met een uitgesproken elasticiteitsgrens, een veiligheidscoëfficiënt van 1,5 ten opzichtevan de gegarandeerde elasticiteitsgrens;b) voor metalen zonder uitgesproken elasticiteitsgrens, een veiligheidscoëfficiënt van 1,5 ten opzichtevan de gegarandeerde elasticiteitsgrens bij 0,2% rek en, voor austenietische staalsoorten, bij 1% rek.6.7.5.2.11 De MEGC’s die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van brandbare gassen, moeten elektrisch geaard kunnenworden.6.7.5.2.12 De elementen dienen zodanig bevestigd te zijn dat elke ongewenste beweging ten opzichte van destructuur en plaatstelijke concentratie van spanningen verhinderd wordt.6.7.5.3 Bedrijfsuitrusting6.7.5.3.1 De bedrijfsuitrusting moet zodanig geplaatst of ontworpen worden dat onder normale omstandigheden vanbehandeling en vervoer beschadigingen verhinderd worden die kunnen leiden tot lekkage van de inhoudvan <strong>het</strong> drukrecipiënt. Wanneer de verbinding tussen <strong>het</strong> raamwerk en de elementen hun verplaatsing tenopzichte van elkaar toelaat, moet de bevestiging van de uitrustingsstukken een dergelijke verplaatsingmogelijk maken zonder dat deze laatste <strong>het</strong> risico lopen om beschadigd te worden. De verzamelleidingen,de uitwendige losinrichtingen (verbindingen van leidingen, afsluitinrichtingen) en de afsluiters moeten zobeschermd zijn dat ze niet kunnen afgerukt worden onder invloed van uitwendige krachten. De gedeeltenvan de verzamelleidingen die naar de afsluitkranen gaan moeten voldoende soepel zijn om <strong>het</strong> geheel tebeschermen tegen de risico’s van afschuiving of tegen lekkage van de inhoud van <strong>het</strong> drukrecipiënt. Devul- en losinrichtingen (met inbegrip van flenzen of schroefstoppen) en alle beschermkappen moetentegen ontijdig openen beveiligd kunnen worden.6.7.5.3.2 Elk element dat ontworpen is voor <strong>het</strong> vervoer van giftige gassen (gassen van de groepen T, TF, TC, TO,TFC en TOC) moet door middel van een kraan kunnen geïsoleerd worden. Voor de giftige vloeibaargemaakte gassen (gassen met de classificatiecodes 2T, 2TF, 2TC, 2TO, 2TFC en 2TOC) moet deverzamelleiding zo ontworpen zijn dat elk drukrecipiënt afzonderlijk gevuld kan worden en dat <strong>het</strong>geïsoleerd kan worden door middel van een kraan die men in gesloten stand moet kunnen blokkeren.Voor <strong>het</strong> vervoer van brandbare gassen (gassen van de groepen F, TF en TFC) moeten de elementenonderverdeeld worden in groepen met een volume van ten hoogste 3 000 liter, waarbij elke groep doormiddel van een kraan afgezonderd is.6.7.5.3.3 De vul- en losopeningen van de MEGC’s moeten uitgerust zijn met twee kranen die op een bereikbareplaats van elke vul- en losleiding in serie gemonteerd zijn. Een van de twee kranen mag door eenterugslagklep vervangen worden. De vul- en losinrichtingen mogen op een verzamelleiding aangeslotenworden. Op de secties van leidingen die aan beide uiteinden kunnen afgesloten worden en waarinvloeibare producten opgesloten kunnen blijven, moet een veiligheidsklep worden voorzien om de opbouwvan een te grote druk te verhinderen. Op de voornaamste afsluitkranen van de MEGC’s dient desluitrichting duidelijk aangegeven te worden. Elke afsluiter of elke andere afsluitinrichting moet ontworpenen vervaardigd worden om te kunnen weerstaan aan een druk die ten minste gelijk is aan 1,5 maal debeproevingsdruk van de MEGC. Alle schroefsluitingen moeten zich in wijzerzin sluiten. Bij de andereafsluiters moet de stand (open en gesloten) en de sluitrichting duidelijk aangegeven worden. Alle afsluiters11 Voor berekeningsdoeleinden geldt : g = 9,81 m/s 2 .6.7-40


moeten zodanig ontworpen en geplaatst zijn dat ze niet ongewild kunnen geopend worden. De kranen entoebehoren moeten uit ductiel metaal vervaardigd zijn.6.7.5.3.4 De leidingen moeten zodanig ontworpen, vervaardigd en gemonteerd worden dat elk risico opbeschadiging ten gevolge van thermische uitzetting en inkrimping, mechanische schokken of trillingenwordt vermeden. De verbindingen tussen de leidingen moeten gebraseerd zijn of uit een even sterkemetalen binding bestaan. Het smeltpunt van <strong>het</strong> braseermateriaal mag niet lager zijn dan 525ºC. Denominale druk van de bedrijfsuitrusting en van de verzamelleiding moet ten minste gelijk zijn aan tweederde van de beproevingsdruk van de elementen.6.7.5.4 Decompressieinrichtingen6.7.5.4.1 De elementen van MEGC’s die gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van UN 1013 koolstofdioxide(kooldioxide)(koolzuur) en UN 1070 distikstofoxide (lachgas) moeten onderverdeeld worden in groepenmet een volume van ten hoogste 3.000 liter, waarbij elke groep door middel van een kraan afgezonderd is.Elke groep moet uitgerust zijn met één of meerdere drukontlastingsinrichtingen. Indien de bevoegdeoverheid van <strong>het</strong> land van gebruik zulks vereist, moeten de MEGC’s voor andere gassen uitgerust zijn metdrukontlastingsinrichtingen, zoals voorgeschreven door deze overheid.6.7.5.4.2 Wanneer op een MEGC decompressieinrichtingen geplaatst zijn, moet elk van zijn elementen of groepenvan elementen die geïsoleerd kunnen worden met ten minste één decompressieinrichting uitgerust zijn. Dedecompressieinrichtingen moeten van een type zijn dat in staat is om te weerstaan aan de dynamischekrachten, met inbegrip van de bewegingen van de vloeistof, en zodanig ontworpen zijn dat ze verhinderendat vreemde stoffen <strong>het</strong> recipiënt binnendringen, dat gas weglekt of dat een gevaarlijke overdruk zich opbouwt.6.7.5.4.3 De MEGC’s die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van bepaalde niet gekoelde gassen die vermeld zijn ininstructie T50 <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> vervoer in mobiele tanks van 4.2.5.2.6, moeten uitgerust zijn met een doorde bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van gebruik goedgekeurde decompressieinrichting. Behalve wanneereen MEGC voorbehouden is voor <strong>het</strong> vervoer van een welbepaald gas en voorzien is van eengoedgekeurde decompressieinrichting die vervaardigd werd uit materialen die compatibel zijn met deeigenschappen van <strong>het</strong> vervoerd gas, dient deze inrichting een breekplaat te omvatten stroomopwaartsvan een veerveiligheid. De ruimte tussen de breekplaat en de veerveiligheid moet op een manometer ofeen andere geschikte indicator aangesloten zijn. Deze inrichting laat toe om een breuk, een gaatje of eenfout in de afdichting van de breekplaat vast te stellen die de werking van de decompressieinrichting kanverstoren. De breekplaat moet barsten bij een nominale druk die 10% hoger is dan de openingsdruk vande veerveiligheid.6.7.5.4.4 Bij MEGC’s voor meervoudig gebruik, die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van bij lage druk vloeibaargemaakte gassen, moeten de decompressieinrichtingen zich openen bij de druk die in 6.7.3.7.1 isaangegeven voor <strong>het</strong> gas met de hoogste maximaal toelaatbare bedrijfsdruk dat in de MEGC vervoerdmag worden.6.7.5.5 Capaciteit van de decompressieinrichtingen6.7.5.5.1 Indien decompressieinrichtingen geïnstalleerd zijn moet hun gecombineerde afblaascapaciteit volstaan omde druk in de elementen (met inbegrip van de geaccumuleerde druk) niet tot meer dan 120% van denominale druk van voornoemde inrichtingen te laten oplopen wanneer de MEGC volledig ingesloten wordtdoor vlammen. Om de totale minimale capaciteit van <strong>het</strong> systeem van de decompressieinrichtingen teberekenen moet de formule gebruikt worden die in document CGA S-1.2-2003 "Pressure Relief DeviceStandards - Part 2 - Cargo and Portable Tanks for Compressed Gases" voorkomt. DocumentCGA S-1.1-2003 "Pressure Relief Device Standards - Part 1 - Cylinders for Compressed Gases" maggebruikt worden om de afblaascapaciteit van elk van de elementen te bepalen. Om de totaleafblaascapaciteit te bekomen die voorgeschreven is in <strong>het</strong> geval van bij lage druk vloeibaar gemaaktegassen mag gebruik gemaakt worden van veerveiligheden. Bij MEGC’s voor meervoudig gebruik moet degecombineerde afblaascapaciteit van de decompressieinrichtingen berekend worden voor <strong>het</strong> gas dat degrootste afblaascapaciteit vereist van deze die in de MEGC vervoerd mogen worden.6.7.5.5.2 Om de voorgeschreven totale afblaascapaciteit te bepalen van de decompressieinrichtingen diegeïnstalleerd zijn op elementen die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van vloeibaar gemaakte gassen, moetrekening gehouden worden met de thermodynamische eigenschappen van de gassen (zie bijvoorbeelddocument CGA S-1.2-2003 "Pressure Relief Device Standards - Part 2 - Cargo and Portable Tanks forCompressed Gases" voor de bij lage druk vloeibaar gemaakte gassen en documentCGA S-1.1-2003 "Pressure Relief Device Standards - Part 1 - Cylinders for Compressed Gases" voor debij hoge druk vloeibaar gemaakte gassen).6.7.5.6 Kenmerking van de decompressieinrichtingen6.7.5.6.1 De volgende gegevens moeten duidelijk en onuitwisbaar op de decompressieinrichtingen aangebrachtworden:a) de naam van de fabrikant en <strong>het</strong> desbetreffend catalogusnummer;b) de afsteldruk en/of de afsteltemperatuur;c) de datum van de laatste beproeving.6.7-41


6.7.5.6.2 De nominale afblaascapaciteit die voor de bij lage druk vloeibaar gemaakte gassen op de veerbelastedecompressieinrichtingen is aangegeven, moet conform de norm ISO 4126-1:1991 bepaald worden.6.7.5.7 Verbindingen naar de decompressieinrichtingen6.7.5.7.1 De verbindingen naar de decompressieinrichtingen moeten zodanig gedimensioneerd zijn dat <strong>het</strong> vereistdebiet onbelemmerd bij voornoemde inrichtingen kan toekomen. Tussen <strong>het</strong> element en dedecompressieinrichtingen mag geen enkele afsluiter aangebracht zijn, behalve indien dedecompressieinrichtingen – voor onderhoud of voor andere doeleinden – in dubbel geïnstalleerd zijn ; indat geval moeten de afsluiters die de op dat moment in gebruik zijnde inrichtingen voorafgaan in openstand vergrendeld zijn, of moeten de afsluiters zodanig door een vergrendelingssysteem met elkaarverbonden zijn dat altijd ten minste één van de dubbele inrichtingen in gebruik is en in staat om aan devoorschriften van 6.7.5.5 te voldoen. In een opening die naar een ontluchtings- of eendrukontlastingsinrichting leidt mag geen enkel obstakel voorkomen dat <strong>het</strong> ontlastingsdebiet van dehouder naar die inrichtingen zou kunnen beperken of onderbreken. De gezamenlijke doorsnede van dedoorgangen van alle leidingen en organen moet ten minste even groot zijn als die van de ingang van dedecompressieinrichting waarmee ze verbonden zijn; de nominale afmeting van de uitlaatleiding moet tenminste even groot zijn als deze van de uitgang van de decompressieinrichting. In voorkomend gevalmoeten de beluchtingsinrichtingen die stroomafwaarts van de drukontlastingsinrichtingen voorkomen, bij<strong>het</strong> in de atmosfeer brengen van de afgeblazen dampen of vloeistoffen slechts een minimale tegendruk opde drukontlastingsinrichtingen uitoefenen.6.7.5.8 Plaatsing van de decompressieinrichtingen6.7.5.8.1 Bij <strong>het</strong> vervoer van vloeibaar gemaakte gassen moet iedere decompressieinrichting in verbinding staanmet de dampfase in de elementen, wanneer deze maximaal gevuld zijn. De inrichtingen moeten, invoorkomend geval, zodanig geïnstalleerd zijn dat <strong>het</strong> gas onbelemmerd en naar boven kan ontsnappen endat <strong>het</strong> ontsnappend gas of de ontsnappende vloeistof niet in contact komt met de MEGC, zijn elementenof <strong>het</strong> personeel. In <strong>het</strong> geval van brandbare, pyrofore en oxiderende gassen moet <strong>het</strong> afgeblazen gas vervan <strong>het</strong> element weggeleid worden, op een zodanige manier dat <strong>het</strong> niet op de andere elementen kanterugslaan. Hittebestendige beschermingsinrichtingen die de gasstroom afbuigen zijn toegelaten opvoorwaarde dat de vereiste capaciteit van de decompressieinrichtingen niet wordt verminderd.6.7.5.8.2 Er dienen maatregelen getroffen te worden om de decompressieinrichtingen buiten <strong>het</strong> bereik vanonbevoegde personen te houden en om te vermijden dat ze beschadigd zouden worden als de MEGComkantelt.6.7.5.9 PeilinrichtingenWanneer een MEGC ontworpen is om op massa gevuld te worden, moet hij uitgerust zijn met één ofmeerdere peilinrichtingen. Peilinrichtingen uit glas of uit andere breekbare materialen mogen niet gebruiktworden.6.7.5.10 Steunen, raamwerken, hef- en stuwageinrichtingen van de MEGC’s6.7.5.10.1 De MEGC’s moeten met steunen ontworpen en vervaardigd worden die een stevige basis tijdens <strong>het</strong>vervoer verschaffen. Daarbij moet rekening gehouden worden met de in 6.7.5.2.8 gespecificeerdekrachten en de in 6.7.5.2.10 gespecificeerde veiligheidsfactor. Onderstellen, raamwerken, dragendestructuren of andere gelijkaardige constructies zijn toegelaten.6.7.5.10.2 De gecombineerde belastingen die door de steunen (onderstellen, raamwerken, enz.) en de hijs- enstapelinrichtingen van de MEGC’s uitgeoefend worden, mogen geen overmatige spanningen in om <strong>het</strong>even welk element veroorzaken. Alle MEGC’s moeten uitgerust zijn met permanente aangehechte hijs- enstapelinrichtingen. Deze inrichtingen en de steunen mogen in geen geval op de elementen gelast worden.6.7.5.10.3 Bij <strong>het</strong> ontwerpen van de steunen en raamwerken moet rekening gehouden worden met de gevolgen vancorrosie onder invloed van de atmosferische omstandigheden.6.7.5.10.4 Indien de MEGC’s gedurende <strong>het</strong> vervoer niet beschermd zijn conform 4.2.4.3., moeten de elementen ende bedrijfsuitrustingen beschermd worden tegen beschadigingen ten gevolge van een laterale oflongitudinale stoot of van <strong>het</strong> omkantelen. Uitwendige uitrustingsstukken moeten zodanig beschermd zijndat de inhoud van de elementen niet kan vrijkomen bij stoten of wanneer de MEGC omkantelt op zijnuitrustingsstukken. Bijzondere aandacht moet besteed worden aan de bescherming van deverzamelleiding. Voorbeelden van beschermingsmaat-regelen zijn:a) de bescherming tegen laterale stoten, die kan bestaan uit stangen in de lengterichting;b) de bescherming tegen <strong>het</strong> omkantelen, die kan bestaan uit versterkingsringen of uit dwars over <strong>het</strong>raamwerk aangebrachte stangen;c) de bescherming tegen stoten van achteruit, die kan bestaan uit een schokbreker of een raamwerk;d) bescherming van de elementen en van de besrijfsuitrusting tegen beschadigingen ten gevolge vanstoten of <strong>het</strong> omkantelen, door gebruik te maken van een ISO-raamwerk conform de de vantoepassing zijnde bepalingen van de norm ISO 1496-3:1995.6.7-42


6.7.5.11 Goedkeuring van <strong>het</strong> prototype6.7.5.11.1 De bevoegde overheid of een door haar aangewezen instelling moet voor elk nieuw type van MEGC eengoedkeuringscertificaat voor <strong>het</strong> prototype opmaken. Dit certificaat moet bevestigen dat de MEGC door deoverheid is onderzocht, geschikt is voor <strong>het</strong> gebruik waarvoor hij is bestemd en voldoet aan de algemenevoorschriften van onderhavig hoofdstuk, aan de bepalingen <strong>betreffende</strong> de gassen van hoofdstuk 4.1 enaan deze van verpakkingsinstructie P200. Wanneer een reeks MEGC’s gebouwd wordt zonder wijzigingaan <strong>het</strong> ontwerp, is <strong>het</strong> certificaat geldig voor heel de reeks. Het certificaat moet melding maken van <strong>het</strong>beproevingsrapport van <strong>het</strong> prototype, van de constructiematerialen van de verzamelleiding, van denormen waaraan de elementen beantwoorden en van een goedkeuringsnummer. Ditgoedkeuringsnummer moet bestaan uit <strong>het</strong> symbool van de Staat waar de goedkeuring werd verleend,d.w.z. <strong>het</strong> kenteken voor auto’s in <strong>het</strong> internationaal wegverkeer dat in <strong>het</strong> <strong>Verdrag</strong> van Wenen over <strong>het</strong>wegverkeer (Wenen, 1968) werd vastgelegd, en een registratienummer. De certificaten moeten meldingmaken van de eventuele alternatieve regelingen conform 6.7.1.2. Een prototypegoedkeuring mag dienenvoor de goedkeuring van kleinere MEGC’s, vervaardigd met behulp van dezelfde fabricagetechniek uitsoortgelijke materialen van dezelfde dikte, met identieke steunen en gelijkwaardige sluitingen en anderetoebehoren.6.7.5.11.2 Het beproevingsrapport van <strong>het</strong> prototype voor de goedkeuring van <strong>het</strong> prototype moet ten minste <strong>het</strong>volgende omvatten:a) de resultaten van de van toepassing zijnde beproevingen op <strong>het</strong> raamwerk, gespecificeerd in de ISOnorm1496-3:1995;b) de resultaten van de eerste controle en de eerste beproeving conform 6.7.5.12.3;c) de resultaten van de oploopproef van 6.7.5.12.1; end) de goedkeuringsdocumenten die aantonen dat de flessen en cylinders overeenstemmen met de vantoepassing zijnde normen.6.7.5.12 Controles en beproevingen6.7.5.12.1 MEGC’s die beantwoorden aan de definitie van container in de Internationale Conventie voor VeiligeContainers (CSC) van 1972, zoals gewijzigd, mogen niet gebruikt worden tenzij wanneer aangetoondwordt dat ze geschikt zijn door een representatief prototype van elk ontwerp met succes te onderwerpenaan de dynamische longitudinale impacttest die in afdeling 41 van deel IV van <strong>het</strong> handboek van testen encriteria is voorgeschreven.6.7.5.12.2 De elementen en de uitrustingen van elke MEGC moeten aan een eerste controle en een eerstebeproeving onderworpen worden vooraleer ze voor <strong>het</strong> eerst in gebruik worden genomen (initiële controleen beproeving). Vervolgens moet de MEGC onderworpen worden aan controles en beproevingen mettussenpozen van ten hoogste vijf jaar (vijfjaarlijkse periodieke controles en beproevingen). Eenuitzonderlijke controle en beproeving moet uitgevoerd worden wanneer dat volgens 6.7.5.12.5noodzakelijk is, zonder rekening te houden met de laatste periodieke controle en beproeving.6.7.5.12.3 De eerste controle en beproeving van een MEGC moet een nazicht van de karakteristieken van <strong>het</strong>ontwerp omvatten, een uitwendig onderzoek van de MEGC en van zijn uitrustingsstukken dat rekeninghoudt met de te vervoeren gassen, en een drukproef waarbij de beproevingsdrukken conformverpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 gebruikt worden. De drukproef op de verzamelleiding mag metwater uitgevoerd worden of met een andere vloeistof of met een gas indien de bevoegde overheid of dedoor haar aangewezen instelling er mee instemt. Vooraleer de MEGC in gebruik wordt genomen moet eendichtheidsbeproeving en een nazicht van <strong>het</strong> goed functioneren van de bedrijfsuitrusting wordenuitgevoerd. Indien de elementen en hun uitrustingsstukken afzonderlijk een drukproef ondergingen,moeten ze samen in geassembleerde toestand aan een dichtheidsbeproeving onderworpen worden.6.7.5.12.4 De vijfjaarlijkse periodieke controles en beproevingen moeten een uitwendig onderzoek omvatten van destructuur, de elementen en de bedrijfsuitrusting, conform 6.7.5.12.6. De elementen en de leidingen moetenbeproefd worden met de periodiciteit die in verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 is vastgelegd enconform de bepalingen van 6.2.1.6. Indien de elementen en hun uitrustingsstukken afzonderlijk eendrukproef ondergingen, moeten ze samen in geassembleerde toestand aan een dichtheidsbeproevingonderworpen worden.6.7.5.12.5 Een uitzonderlijke controle en beproeving is vereist wanneer de MEGC tekenen van beschadiging, vancorrosie, van lekkage of van andere tekortkomingen vertoont, die wijzen op een gebrek dat de integriteitvan de MEGC in gevaar zou kunnen brengen. De omvang van de uitzonderlijke controle en beproevingmoet afhangen van de mate waarin de mobiele tank beschadigd of aangetast is. Ze moet ten minste de in6.7.5.12.6 voorgeschreven controles omvatten.6.7.5.12.6 De controles moeten waarborgen dat:a) de elementen uitwendig geïnspecteerd worden op de aanwezigheid van gaten, corrosie ofschuurplekken, deuken, vervormingen en andere tekortkomingen – met inbegrip van lekken – die deveiligheid van de MEGC tijdens <strong>het</strong> vervoer in <strong>het</strong> gedrang zouden kunnen brengen;6.7-43


) de leidingen, de afsluiters en de pakkingen geïnspecteerd worden op tekenen van corrosie, gebrekenen andere tekortkomingen – met inbegrip van lekken – die de veiligheid van de MEGC tijdens <strong>het</strong>vullen, <strong>het</strong> lossen of <strong>het</strong> vervoer in <strong>het</strong> gedrang zouden kunnen brengen;c) de ontbrekende of losse bouten of moeren van alle flensverbindingen of blindflenzen vervangen ofaangespannen worden;d) alle veiligheidsinrichtingen en veiligheidskleppen vrij zijn van corrosie, vervormingen enbeschadigingen of gebreken die hun normale werking zouden kunnen belemmeren. Desluitingsinrichtingen met afstandsbediening en de afsluiters met automatische sluiting moeten bediendworden om de goede werking ervan na te gaan;e) de op de MEGC voorgeschreven kenmerken leesbaar zijn en beantwoorden aan de van toepassingzijnde voorschriften; enf) <strong>het</strong> raamwerk, de steunen en de hijsinrichtingen van de MEGC in goede staat zijn.6.7.5.12.7 De in 6.7.5.12.1, 6.7.5.12.3, 6.7.5.12.4 en 6.7.5.12.5 vermelde controles en beproevingen moetenuitgevoerd worden door, of in aanwezigheid van een instelling die door de bevoegde overheid erkend is.Indien de drukproef deel uitmaakt van de controle en de beproeving, moet ze uitgevoerd worden bij dedruk die op <strong>het</strong> plaatje van de MEGC is aangegeven. MEGC moet onderzocht worden terwijl hij onder drukstaat om lekken van de elementen, de leidingen of de uitrusting op te sporen.6.7.5.12.8 Indien een gebrek wordt vastgesteld die de veiligheid in <strong>het</strong> gedrang kan brengen, mag de MEGC nietopnieuw in gebruik genomen worden vooraleer hij werd hersteld en met succes de van toepassing zijndecontroles en beproevingen heeft ondergaan.6.7.5.13 Kenmerk6.7.5.13.1 Elke MEGC moet voorzien zijn van een kenplaatje uit corrosievast metaal, dat op permanente wijzebevestigd is op een opvallende plaats die gemakkelijk breikbaar is voor controle. Het plaatje mag niet opde elementen bevestigd zijn. De elementen moeten conform hoofdstuk 6.2 gekenmerkt worden. Op <strong>het</strong>plaatje moeten ten minste de volgende gegevens ingeslagen of op een gelijkaardige wijze aangebrachtzijn :a) Eigenaar :i) Registratienummer van de eigenaarb) Fabricage :i) Land van fabricage ;ii) Bouwjaar ;iii) Naam of merk van de fabrikant ;iv) Serienummer van de fabrikant ;c) Goedkeuring :i) <strong>het</strong> symbool van de UN voor de verpakkingenDit symbool mag enkel gebruikt worden om te attesteren dat een verpakking, een mobiele tank ofeen MEGC voldoet aan de van toepassing zijnde voorschriften van de hoofdstukken 6.1, 6.2, 6.3,6.5, 6.6 of 6.7.ii) Land van goedkeuring ;iii) Aangewezen instelling voor de goedkeuring van <strong>het</strong> prototype ;iv) Goedkeuringsnummer voor <strong>het</strong> prototype ;v) De letters “AA” indien <strong>het</strong> prototype goedgekeurd werd op basis van alternatieve regelingen (zie6.7.1.2) ;d) Drukken :i) Beproevingsdruk (manometerdruk in bar) 12 ;ii) Datum (maand en jaar) van de initiële drukproef ;iii) Identificatiemerkteken van de deskundige die getuige was van de initiële drukproef ;e) Temperaturen :i) Bereik van de berekeningstemperaturen (in °C) 12 ;f) Elementen en capaciteit :i) Aantal elementen ;ii) Totale watercapaciteit (in liter) 12 ;12 De gebruikte eenheid moet aangegeven worden6.7-44


g) Periodieke controles en beproevingen :i) Type van de laatst uitgevoerde periodieke beproeving(5 jaar of uitzonderlijke) ;ii) Datum (maand en jaar) van de laatst uitgevoerde periodieke beproeving ;iii) Waarmerk van de aangewezen instelling die de laatste beproeving heeft uitgevoerd of als getuigebijgewoond.12 De gebruikte eenheid moet aangegeven worden.6.7-45


Afbeelding 6.7.5.13.1 : Voorbeeld van kenmerk op <strong>het</strong> kenplaatjeRegistratienummer van de eigenaarFABRICAGELand van fabricageBouwjaarFabrikantSerienummer van de fabrikantGOEDKEURINGLand van goedkeuringAangewezen instelling voor de goedkeu-ringvan <strong>het</strong> prototypeGoedkeuringsnummer voor <strong>het</strong> prototypeDRUKKENBeproevingsdrukDatum van de initiële drukproefTEMPERATUREN(mm/jjjj)Waarmerk van de deskundigedie getuige was“AA” (in voorkomend geval)Bereik van de berekeningstemperaturen °C tot °CELEMENTEN EN CAPACITEITAantal elementenTotale watercapaciteitPERIODIEKE CONTROLES EN BEPROEVINGENTypebeproevingDatum van debeproeving(mm/jjjj)Waarmerk van dedeskundige die getuigewasTypebeproevingDatum van debeproeving(mm/jjjj)barliterWaarmerk van dedeskundige die getuigewas6.7.5.13.2 De volgende gegevens moeten op een metalen plaat aangebracht worden die stevig aan deMEGC is bevestigd :Naam van de exploitantMaximaal toelaatbare massa van de lading : ______ kgBedrijfsdruk bij 15 °C : _____ bar (manometerdruk )Maximaal toelaatbare bruto massa (MPGM) : ______ kgTarra : _____ kg6.7.5.13.2 De volgende gegevens moeten op een metalen plaat aangebracht worden die stevig aan de MEGC isbevestigd:Naam van de exploitantMaximaal toelaatbare massa van de lading : ______ kgBedrijfsdruk bij 15 °C : _____ bar (manometerdruk )Maximaal toelaatbare bruto massa (MPGM) : ______ kgTarra : _____ kg6.7-46


Hoofdstuk 6.8 - Voorschriften met betrekking tot de constructie, de uitrusting, degoedkeuring van <strong>het</strong> prototype, de beproevingen en controles,en de kenmerking van tankwagons, afneembare tanks,tankcontainers en wissellaadtanks, waarvan de houdersvervaardigd zijn uit metaal, evenals van batterijwagons engascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s)OPMERKING.Zie hoofdstuk 6.7 voor mobiele tanks en UN-MEGC’s; zie hoofdstuk 6.9 voor tanks uit vezelversterkte kunststof; ziehoofdstuk 6.10 voor vacuümtanks voor afvalstoffen.6.8.1 Toepassingsgebied6.8.1.1 De voorschriften die de gehele breedte van <strong>het</strong> blad innemen zijn zowel van toepassing op vaste tanks(tankwagons), afneembare tanks en batterijwagons als op tankcontainers, wissellaadtanks en MEGC’s.Deze die zich in een kolom bevinden zijn enkel van toepassing op:- vaste tanks (tankwagons), afneembare tanks en batterijwagons (linker kolom)- tankcontainers, wissellaadtanks en MEGC’s (rechter kolom).6.8.1.2 Onderhavige voorschriften zijn van toepassing optankwagons, afneembare tanks en batterijwagonstankcontainers, wissellaadtanks en MEGC’sdie gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van vloeibare, gasvormige, poedervormige of korrelvormige stoffen.6.8.1.3 Afdeling 6.8.2 bevat de voorschriften die van toepassing zijn op de vaste tanks (tankwagons), afneembaretanks, tankcontainers en wissellaadtanks bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen van alle klassen, en op debatterijwagons en MEGC’s voor de gassen van klasse 2. De afdelingen 6.8.3 tot en met 6.8.5 bevatten debijzondere voorschriften die de voorschriften van afdeling 6.8.2 aanvullen of wijzigen.6.8.1.4 Zie hoofdstuk 4.3 voor de bepalingen <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> gebruik van deze tanks.6.8.2 Voorschriften die van toepassing zijn op alle klassen6.8.2.1 ConstructieBasisprincipes6.8.2.1.1 De houders, hun aanhechtingspunten, hun bedrijfs- en hun structuuruitrustingen moeten ontworpen zijnom zonder verlies van de inhoud (met uitzondering van de hoeveelheid gas die door de eventueleontgassingsopeningen ontsnapt) te kunnen weerstaan aan:- de statische en dynamische krachten bij normale vervoersvoorwaarden, zoals die gedefinieerdworden in 6.8.2.1.2 en 6.8.2.1.13;- de opgelegde minimale spanningen, zoals die gedefinieerd worden in 6.8.2.1.15.6.8.2.1.2 De tankwagons moeten zodanig gebouwd zijn datze, bij maximaal toelaatbare vracht, bestand zijntegen de bij <strong>het</strong> spoorvervoer optredendebelastingen. Voor wat deze belastingen betreft,moet men zich houden aan de proeven die door debevoegde overheden zijn voorgeschreven 1 .De tankcontainers en de vasthechtingen moeten, bijmaximaal toelaatbare vracht, de volgende krachtenkunnen verwerken:- in de rijrichting, deze uitgeoefend door tweemaalde totale massa;- dwars op de rijrichting, deze uitgeoefend dooréén maal de totale massa (indien de rijrichtingniet duidelijk vaststaat: deze uitgeoefend doortweemaal de totale massa in die richting);- verticaal, van onder naar boven, dezeuitgeoefend door één maal de totale massa;- verticaal, van boven naar onder; dezeuitgeoefend door tweemaal de totale massa.6.8.2.1.3 De wanddikten van de houders moeten ten minste gelijk zijn aan deze die bepaald worden in6.8.2.1.17 en 6.8.2.1.18 6.8.2.1.17 t/m 6.8.2.1.206.8.2.1.4 De houders moeten conform de voorschriften van de in 6.8.2.6 opgesomde normen of van een door debevoegde overheid conform 6.8.2.7 erkende technische code ontworpen en gebouwd worden, waarin -1Er wordt aangenomen dat aan deze vereisten is voldaan indien de bevoegde instelling deze evaluatie heeft aangevat in <strong>het</strong> kadervan de EG overeenstemmingsbeoordeling van de wagon volgens de technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI) van <strong>het</strong>subsysteem “Rollend materieel – goederenwagons” van <strong>het</strong> conventioneel trans-Europees spoorwegsysteem (Beschikking2006/861/EG van de Commissie van 28 juli 2006, gepubliceerd in <strong>het</strong> Publicatieblad van de Europese Unie L 344 van 8 december2006.6.8-1


voor de materiaalkeuze en voor de bepaling van de wanddikte van de houder - dient rekening gehouden teworden met de maximale en minimale vul- en bedrijftemperatuur, maar de minimum eisen van 6.8.2.1.6 toten met 6.8.2.1.26 moeten in acht genomen worden.6.8.2.1.5 De tanks die bestemd zijn om bepaalde gevaarlijke stoffen te bevatten, moeten voorzien zijn van eenbescherming. Deze bescherming kan bestaan uit een supplementaire wanddikte van de houder(verhoogde berekeningsdruk), die bepaald wordt op basis van de aard van de gevaren die inherent zijnaan de stoffen in kwestie, of uit een beschermingsinrichting (zie de bijzondere bepalingen van 6.8.4).6.8.2.1.6 De lasnaden moeten uitgevoerd worden volgens de regels van de kunst en alle veiligheidswaarborgenbieden. De laswerkzaamheden en hun controle moeten voldoen aan de voorschriften van 6.8.2.1.23.6.8.2.1.7 Er moeten maatregelen getroffen worden om de houders te beschermen tegen de risico’s van vervormingten gevolge van een inwendige onderdruk.De houders die niet door 6.8.2.2.6 beoogd worden en die ontworpen zijn om met een onderdrukventieluitgerust te worden, moeten zonder blijvende vervorming kunnen weerstaan aan een uitwendige druk dieten minste 21 kPa (0,21 bar) hoger is dan de inwendige druk. De houders die enkel gebruikt worden voor<strong>het</strong> vervoer van vaste (poedervormige of korrelvormige) stoffen van de verpakkingsgroepen II of III, dieniet vloeibaar worden tijdens <strong>het</strong> vervoer, mogen ontworpen worden voor een lagere uitwendige overdruk,zonder lager te zijn dan 5 kPa (0,05 bar). De onderdrukventielen moeten zo afgesteld zijn dat ze zichopenen bij een onderdruk die niet groter is dan de onderdruk waarvoor de tank ontworpen werd. Dehouders die niet ontworpen zijn om met een onderdrukventiel uitgerust te worden moeten zonder blijvendevervorming kunnen weerstaan aan een uitwendige druk die ten minste 40 kPa (0,4 bar) hoger is dan deinwendige druk.Materialen van de houders6.8.2.1.8 De houders moeten vervaardigd zijn uit geschikte metalen, die – tenzij in de verschillende klassen eenandere temperatuurszone is voorgeschreven – tussen -20°C en + 50°C ongevoelig dienen te zijn voorbrosse breuk en voor barstverwekkende spanningscorrosie.6.8.2.1.9 De materialen van de houders of van hun beschermende bekleding die in contact komen met de inhoud,mogen geen stoffen bevatten die met de inhoud een gevaarlijke reactie (zie “gevaarlijke reactie” in 1.2.1)kunnen aangaan, gevaarlijke producten kunnen vormen of <strong>het</strong> materiaal merkbaar kunnen verzwakken.Indien <strong>het</strong> contact tussen <strong>het</strong> vervoerd product en <strong>het</strong> voor de bouw van de houder gebruikt materiaal eengeleidelijke vermindering van de wanddikte van de houder veroorzaakt, moet deze dikte bij de constructiemet een gepaste waarde vermeerderd worden. Met deze corrosietoeslag mag geen rekening gehoudenworden bij de berekening van de wanddikte van de houder.6.8.2.1.10 Voor gelaste houders mogen slechts materialen worden gebruikt die voortreffelijk lasbaar zijn en waarvooreen voldoende kerfslagwaarde bij een omgevingstemperatuur van -20°C wordt gewaarborgd, bijzonder inde lasnaden en in de verbindingszones.Indien fijnkorrelig staal gebruikt wordt mag de gegarandeerde waarde voor de elasticiteitsgrens Re nietgroter zijn dan 460 N/mm² en mag de gegarandeerde waarde voor de bovenlimiet van de treksterkte Rmniet groter zijn dan 725 N/mm², volgens de materiaalspecificaties.6.8.2.1.11 Bij de bouw van gelaste houders zijn geen staalsoorten toegelaten waarvan de verhouding Re/Rm groteris dan 0,85.Re = uitgesproken elasticiteitsgrens voor de staalsoorten met een gedefinieerde uitgesprokenelasticiteitsgrens; ofgegarandeerde elasticiteitsgrens bij 0,2% rek voor de staalsoorten zonder een gedefinieerdeuitgesproken elasticiteitsgrens (of 1% voor austenietische staalsoorten)Rm = treksterkte.Als basis voor <strong>het</strong> bepalen van de verhouding Re/Rm moet altijd gebruikt gemaakt worden van de in <strong>het</strong>controlecertificaat van <strong>het</strong> materiaal vermelde waarden.6.8.2.1.12 Bij staal moet de rek bij breuk (in %) ten minste overeenstemmen met de waarde :10000gemeten treksterkte in N/mm²Hij mag echter niet minder bedragen dan 16% bij fijnkorrelig staal en niet minder dan 20% bij de anderestaalsoorten.Bij aluminiumlegeringen mag de rek bij breuk niet minder bedragen dan 12% 2 .2 Bij platen moet de as van de trekproefstaven dwars op de walsrichting staan. De rek bij breuk wordt gemeten op proefstaven metronde doorsnede, waarbij de lengte l tussen de meetpunten gelijk is aan vijf maal de diameter d (l = 5d); worden er proefstaven metrechthoekige doorsnede gebruikt, dan wordt de lengte l tussen de meetpunten berekend met de formule6.8-2


Berekening van de wanddikte van de houder6.8.2.1.13 Om de wanddikte van de houder te berekenen, dient men zich te baseren op een druk die ten minste gelijkis aan de berekeningsdruk, maar men moet ook rekening houden met de belastingen die in 6.8.2.1.1beoogd worden en, in voorkomend geval, met de volgende belastingen:Bij wagons met een belaste zelfdragende tank, moetde houder zodanig berekend worden dat hij, naastde spanningen van een andere oorsprong, ook kanweerstaan aan de hierdoor uitgeoefendespanningen.Onder inwerking van de volgende belastingenmoeten volgende waarden voor de veiligheidscoëfficiëntin acht genomen worden :- voor metalen met een gedefinieerdeuitgesproken elasticiteitsgrens, een veiligheidscoëfficiëntvan 1,5 ten opzichte van degedefinieerde uitgesproken elasticiteitsgrens of,- voor metalen zonder gedefinieerde uitgesprokenelasticiteitsgrens, een veiligheidscoëfficiënt van1,5 ten opzichte van de gewaarborgdeelasticiteitsgrens bij 0,2% rek (bij 1% rekgrensvoor de austenitische staalsoorten).6.8.2.1.14 De berekeningsdruk wordt aangegeven in <strong>het</strong> tweede deel van de code (zie 4.3.4.1) volgens kolom (12)van tabel A in hoofdstuk 3.2.Wanneer een “G” aangegeven is, zijn de volgende voorschriften van toepassing:a) houders die met behulp van de zwaartekracht gelost worden, en die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoervan stoffen wier dampspanning bij 50°C ten hoogste 110 kPa (1,1 bar) (absolute druk) bedraagt,moeten berekend worden voor een druk die gelijk is aan tweemaal de statische druk van de tevervoeren stof, met een minimum evenwel van <strong>het</strong> dubbele van de statische waterdruk;b) houders die onder druk gevuld of gelost worden, en die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen wierdampspanning bij 50°C ten hoogste 110 kPa (1,1 bar) (absolute druk) bedraagt, moeten berekendworden voor een druk die gelijk is aan 1,3 maal de vul- of losdruk;Wanneer de numerieke waarde van de minimale berekeningsdruk in de code is aangegeven(manometerdruk), moet de houder berekend worden voor deze druk, met een minimum evenwel van 1,3maal de vul- of losdruk. In deze gevallen zijn volgende minimale vereisten van toepassing:c) houders die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen met een dampspanning bij 50°C meer dan 110kPa (1,1 bar) en een kookpunt hoger dan 35°C, moeten – ongeacht de vul- of losmethode – berekendworden voor een druk die gelijk is aan 1,3 maal de vul- of losdruk, met een minimum evenwel van 150kPa (1,5 bar) (manometerdruk).d) houders die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen met een kookpunt van ten hoogste 35°Cbedraagt, moeten – ongeacht de vul- of losmethode – berekend worden voor een druk die gelijk isaan 1,3 maal de vul- of losdruk, met een minimum evenwel van 0,4 MPa (4 bar) (manometerdruk).6.8.2.1.15 Bij de proefdruk mag de spanning σ op <strong>het</strong> meest belaste punt van de houder niet groter zijn dan degrenswaarden die hierna, in functie van de materialen, zijn vastgelegd. Met een eventuele verzwakkingdoor de lasnaden moet rekening worden gehouden.6.8.2.1.16 Voor alle metalen en legeringen moet de spanning σ bij de beproevingsdruk kleiner zijn dan de kleinstevan de waarden die via volgende formules bekomen worden :waarin:σ ≤ 0,75 Re of σ ≤ 0,5 RmRe = uitgesproken elasticiteitsgrens voor de staalsoorten met een gedefinieerde uitgesprokenelasticiteitsgrens; ofgegarandeerde elasticiteitsgrens bij 0,2% rek voor de staalsoorten zonder een gedefinieerdeuitgesproken elasticiteitsgrens (of 1% voor austenietische staalsoorten)Rm = treksterkte.Voor Re en Rm moeten gespecificeerde minimale waarden volgens materiaalnormen gebruikt worden.Indien voor <strong>het</strong> betreffend metaal of de <strong>betreffende</strong> legering geen materiaalnorm bestaat, moeten degebruikte waarden van Re en Rm goedgekeurd worden door de bevoegde overheid of door een door dezeoverheid aangewezen instelling.l = 5,65F 0waarbij F 0 de oorspronkelijke doorsnede van de proefstaaf is.6.8-3


Bij gebruik van austenietische staalsoorten mogen de gespecificeerde minimale waarden volgens demateriaalnormen tot 15% overschreden worden, indien deze hogere waarden in <strong>het</strong> controlecertificaatgeattesteerd worden.De minimale waarden mogen echter niet overschreden worden wanneer de formule van 6.8.2.1.18toegepast wordt.Minimale wanddikte van de houder6.8.2.1.17 De wanddikte van de houder moet ten minste gelijk zijn aan de grootste van de waardes die met devolgende formules worden verkregen:waarin:ePepDe =2σλ= minimale wanddikte van de houder in mmP ep = proefdruk in MPaPcalDe =2σP cal = berekeningsdruk in MPa, zoals gespecificeerd in 6.8.2.1.14D= binnendiameter van de houder in mmσ = toelaatbare spanning in N/mm², zoals gedefinieerd in 6.8.2.1.16λ= coëfficiënt die kleiner is dan 1, die dient om rekening te houden met een eventuele verzwakking,te wijten aan de lasnaden, en die verband houdt met de in 6.8.2.1.23 gedefinieerdecontrolemethodes.In geen geval mag de dikte echter kleiner zijn dan de waarden opgegeven in6.8.2.1.18. 6.8.2.1.18 t/m 6.8.2.1.20.6.8.2.1.18 De houders moeten ten minste 6 mm dik zijn indienze uit zacht staal 3 zijn vervaardigd of ze moeten eengelijkwaardige dikte bezitten indien ze uit een andermetaal bestaan. Bij poedervormige of korrelvormigestoffen mag deze dikte verminderd worden tottenminste 5 mm indien ze van zacht staal 3 zijnvervaardigd of een gelijkwaardige dikte indien ze uiteen ander metaal bestaan.De minimale wanddikte van de houder mag - voorom <strong>het</strong> even welk metaal dat gebruikt wordt - nooitkleiner zijn dan 4,5 mm.De gelijkwaardige dikte is deze die verkregen wordt met de volgende formule 5 :De houders moeten ten minste 5 mm dik zijn indienze van zacht staal 3 zijn vervaardigd (overeenkomstigde bepalingen van 6.8.2.1.11 en 6.8.2.1.12)of een gelijkwaardige dikte indien ze uit een andermetaal bestaan.Wanneer de diameter groter is dan 1,80 m 4 , wordt –behalve bij houders die bestemd zijn voor <strong>het</strong>vervoer van poedervormige of korrelvormige stoffen– deze minimale dikte 6 mm indien de houders uitzacht staal 3 zijn vervaardigd of een gelijkwaardigedikte, indien ze uit een ander metaal bestaan.De minimale wanddikte van de houder mag - voorom <strong>het</strong> even welk metaal dat gebruikt wordt - nooitkleiner zijn dan 3 mm.3 Voor de definities van “zacht staal” en “referentiestaal” zie onder 1.2.1. “Zacht staal” omvat in dit geval ook een staal waar in de ENmateriaalnormen naar verwezen wordt als “zacht staal”, met een minimale treksterkte tussen 360 N/mm 2 en 490 N/mm 2 en met eenminimale rek bij breuk overeenkomstig 6.8.2.1.12.4 Voor houders die geen cirkelvormige doorsnede bezitten, bijvoorbeeld caissonvormige of elliptische houders, gebruikt men dediameter van de cirkelvormige doorsnede met dezelfde oppervlakte. Bij deze vormen van doorsnede mogen de welvingstralen vande romp niet groter zijn dan 2000 mm aan de zijkanten en 3000 mm bovenaan en onderaan.5 Deze formule volgt uit de algemene formule:⎛ Rm3 0 × A01 0⎟ ⎞e = e ⎜⎝ Rm1× A1⎠waarin:e 1 = minimale wanddikte van de houder in mm voor <strong>het</strong> gekozen metaal;e 0 = minimale wanddikte van de houder in mm voor zacht staal volgens 6.8.2.1.18 en 6.8.2.1.19;26.8-4


e1=3464 × e0( Rm × A )1126.8.2.1.19 (voorbehouden) Indien de tank een bescherming bezit tegenbeschadiging overeenkomstig 6.8.2.1.20, mag debevoegde overheid toelaten dat de voorgenoemdeminimale diktes verminderd worden in verhoudingtot de geboden bescherming; wanneer de houderseen diameter 4 bezitten van ten hoogste 1,80 m Fout!Bladwijzer niet gedefinieerd. , mogen deze diktes nochtansnooit kleiner zijn dan 3 mm voor zacht staal 3 of daneen equivalente waarde voor andere materialen.Voor houders met een diameter 4 van meer dan 1,80m, wordt deze minimale dikte 4 mm indien ze uitzacht staal 3 bestaan of een gelijkwaardige dikteindien ze uit een ander metaal zijn vervaardigd.De gelijkwaardige dikte is deze die verkregen wordtmet de formule in 6.8.2.1.18.De wanddikte van de houders die een beschermingbezitten tegen beschadigingen conform 6.8.2.1.20mag niet kleiner zijn dan de waarden die in de tabelhieronder aangegeven worden.Minimale wanddiktevan de houderDiameter van <strong>het</strong>reservoirRoestvrijeaustenitischestaalsoorten≤ 1,80 m > 1,80 m2,5 mm 3 mmAndere staalsoorten 3 mm 4 mmAluminium-legeringen 4 mm 5 mm99,80% zuiveraluminium6 mm 8 mm6.8.2.1.20 (voorbehouden) De in 6.8.2.1.19 beoogde bescherming kan bestaanuit :6.8.2.1.21 (Voorbehouden)6.8.2.1.22 (Voorbehouden)- een volledige uitwendige structurele bescherming,zoals bij een "sandwich" uitvoering meteen aan de houder bevestigd omhulsel; of- een constructie met een volledig geraamte metlongitudinale en transversale structurele elementendat de houder ondersteunt; of- een dubbelwandige uitvoering.Indien de houders dubbelwandig zijn uitgevoerd,met vacuüm tussen beide wanden, moet de somvan de dikten van de metalen buitenwand en van dehouder ten minste gelijk zijn aan de minimalewanddikte, vastgesteld in 6.8.2.1.18; de wanddiktevan de houder zelf mag niet lager zijn dan deminimale wanddikte, vastgesteld in 6.8.2.1.19.Indien de houders dubbelwandig uitgevoerd zijn,met een tussenlaag van vaste stof van ten minste50 mm dikte, moet de buitenste wand ten minste0,5 mm dik zijn indien hij van zacht staal 3vervaardigd is of ten minste 2 mm indien hij bestaatuit met glasvezel versterkte kunststof. Alstussenlaag mag vast schuim worden gebruikt dateen even groot absorptievermogen van schokkenheeft als bijvoorbeeld polyurethaanschuim.6.8-5


Uitvoering en controle van de lasnaden6.8.2.1.23 De bekwaamheid van de bouwer voor <strong>het</strong> uitvoeren van laswerken moet door de bevoegde overheidworden erkend. De laswerken moeten uitgevoerd worden door bekwame lassers volgens een lasprocédéwaarvan de deugdelijkheid (met inbegrip van de thermische behandelingen die nodig blijken) bewezenwerd door een test. De niet-destructieve controles, die uitgevoerd worden door radiografie of doorultrasoon onderzoek, moeten bevestigen dat de kwaliteit van de lassen voldoende is voor de optredendespanningen.Volgende controles moeten uitgevoerd worden in functie van de waarde die voor de coëfficiënt λ gebruiktwerd bij <strong>het</strong> bepalen van de wanddikte van de houder in 6.8.2.1.17 :λ = 0,8:λ = 0,9:λ = 1,0:de lasnaden moeten zoveel mogelijk visueel aan beide zijden worden nagezien ensteekproefsgewijs aan een niet-destructieve controle worden onderworpen. Alle lasknopenmoeten gecontroleerd worden, en de totale lengte van de gecontroleerde lasnaden mag nietkleiner zijn dan 10 % van de totale lengte van de overlangse, cirkelvormige en radiale naden (inde bodems van de tank) ;alle overlangse lasnaden over hun volle lengte, alle lasknopen, 25% van de cirkelvormigenaden en de lassen waarmee de tanktoebehoren met een grote diameter geassembleerd zijnmoeten onderworpen worden aan niet-destructieve controles. De lasnaden moeten zoveelmogelijk visueel aan beide zijden worden nagezien;alle lasnaden moeten aan niet-destructieve controles onderworpen worden en zoveel mogelijkvisueel aan beide zijden worden nagezien. Er dient een proefstaafje van de las te wordengenomen.Indien de bevoegde overheid twijfelt aan de kwaliteit van de lasnaden, kan zij bijkomende controles eisen.Andere constructievoorschriften6.8.2.1.24 De beschermende bekleding moet dusdanig opgevat zijn dat haar dichtheid gewaarborgd blijft, welke ookde vervormingen zijn die zich bij normale vervoersvoorwaarden kunnen voordoen (zie 6.8.2.1.2).6.8.2.1.25 De warmte-isolatie moet zodanig ontworpen worden dat zij de toegang tot, en de werking van deveiligheidskleppen en van de vul- en losinrichtingen niet hindert.6.8.2.1.26 Indien de houders, die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van brandbare vloeistoffen met een vlampunt vanniet meer dan 60°C, voorzien zijn van niet-metallis che beschermende bekledingen (inwendige lagen),moeten de houders en deze beschermende bekledingen derwijze ontworpen zijn dat er geen gevaar voorontbranding bestaat ten gevolge van elektrostatische ladingen.6.8.2.1.27 Alle delen van een tankwagon die bestemd is voor<strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen, waarvan <strong>het</strong> vlampuntniet hoger is dan 60°C, van brandbare gassen,evenals van UN-nummer 1361 kool of UN-nummer1361 roet, verpakkingsgroep II, moeten onderlingdoor equipotentiaalverbindingen verbonden zijn enelektrisch kunnen geaard worden. Elk contact tussenmetalen dat een elektrochemische corrosie kanveroorzaken, moet vermeden worden.6.8.2.1.28 (voorbehouden)6.8.2.1.29 Bij de tankwagons moet de afstand tussen devoorkant van de kopbalk en <strong>het</strong> verst uitstekend puntaan <strong>het</strong> uiteinde van de houder ten minste 300 mmbedragen.Anders moeten de tankwagons, die bestemd zijnvoor <strong>het</strong> vervoer van stoffen voor dewelke devoorschriften van bijzondere bepaling TE 25 vanafdeling 6.8.4 b) niet van toepassing zijn, uitgerustzijn met een uitrusting tegen <strong>het</strong> overbufferenwaarvan <strong>het</strong> constructietype goedgekeurd is door debevoegde overheid. Dit alternatief mag slechtsgebruikt worden voor de tankwagons die uitsluitendingezet worden op spoorweginfrastructurenwaarvoor een laadprofiel van goederewagons vanminder dan G1 6 is vereist.Alle delen van een tankcontainer die bestemd isvoor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen, waarvan <strong>het</strong>vlampunt niet hoger is dan 60°C, van brandbaregassen, evenals van UN-nummer 1361 kool of UNnummer1361 roet, verpakkingsgroep II, moetenelektrisch kunnen geaard worden. Elk contacttussen metalen dat een elektrochemische corrosiekan veroorzaken, moet vermeden worden.(Voorbehouden)6Het laadprofiel van goederewagons G1 wordt vermeld in referentie in de technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI) van<strong>het</strong> subsysteem “Rollend materieel – goederenwagons” van <strong>het</strong> conventioneel trans-Europees spoorwegsysteem (Beschikking2006/861/EG van de Commissie van 28 juli 2006, gepubliceerd in <strong>het</strong> Publicatieblad van de Europese Unie L 344 van 8 december2006).6.8-6


6.8.2.2 Uitrustingen6.8.2.2.1 Voor de vervaardiging van de bedrijfs- en de structuuruitrusting mogen geschikte niet-metallischematerialen gebruikt worden.De bevestigingen van bijkomende gelaste constructiesmoeten zodanig uitgevoerd worden dat dehouder niet openscheurt bij aanspraak als gevolgvan een ongeval. Aan de bepalingen van dezeparagraaf wordt geacht te zijn voldaan indien <strong>het</strong>punt 1.1.10 van UIC-fiche 573 7 (Technischevoorwaarden voor de bouw van tankwagons) wordttoegepast.De uitrustingen moeten zodanig worden geplaatst dat zij beschermd zijn tegen de risico’s van afrukking ofbeschadiging gedurende <strong>het</strong> vervoer en de behandeling. Zij moeten veiligheidswaarborgen bieden dieaangepast zijn aan-, en vergelijkbaar zijn met de veiligheidswaarborgen van de houders zelf,inzonderheid :- geschikt zijn voor de vervoerde producten, en- voldoen aan de voorschriften van 6.8.2.1.1.De leidingen dienen dusdanig ontworpen, gebouwd en geïnstalleerd te worden dat elk risico opbeschadiging door thermisch uitzetten en krimpen, mechanische schokken of trillingen vermeden wordt.De dichtheid van de uitrustingen moet verzekerdzijn, zelfs bij <strong>het</strong> omkantelen van de tankwagon.De dichtheid van de uitrustingen moet verzekerdzijn, zelfs bij <strong>het</strong> omkantelen van de tankcontainer.De pakkingen moeten vervaardigd zijn uit materiaal dat geschikt is voor <strong>het</strong> vervoerd product; ze moetenvervangen worden van zodra ze niet langer doeltreffend zijn, bijvoorbeeld ten gevolge van veroudering.De pakkingen, die de dichtheid verzekeren van organen die bij <strong>het</strong> normaal gebruik van de tank bediendworden, moeten op een zodanige wijze ontworpen en geplaatst zijn dat ze niet kunnen beschadigd wordendoor de bediening van <strong>het</strong> orgaan waartoe ze behoren.6.8.2.2.2 Elke laad- of losopening onderaan in de tanks die in kolom (12) van tabel A in hoofdstuk 3.2 aangeduidworden door een tankcode die in <strong>het</strong> derde onderdeel de letter “A” bevat (zie 4.3.4.1.1), moet voorzien zijnvan twee in serie geplaatste en van elkaar onafhankelijke sluitingen, met- een uitwendige afsluiter met een metalen leiding uit vervormbaar metaal en- een afsluitinrichting op <strong>het</strong> uiteinde van elke leiding; dit kan een schroefstop, een blindflens of eengelijkwaardige inrichting zijn. Deze afsluitinrichting moet voldoende dicht zijn om geen verlies vaninhoud te hebben. Maatregelen dienen getroffen te worden opdat geen enkele druk in de leidingoverblijft alvorens de afsluitinrichting volledig wordt weggenomen.Elke laad- of losopening onderaan in de tanks die in kolom (12) van tabel A in hoofdstuk 3.2 aangeduidworden door een tankcode die in <strong>het</strong> derde onderdeel de letter “B” bevat (zie 4.3.3.1.1 of 4.3.4.1.1), moetvoorzien zijn van ten minste drie in serie geplaatste en van elkaar onafhankelijke sluitingen, met- een inwendige afsluiter, d.w.z. een afsluiter die binnenin de houder of in een aangelaste flens of zijncontraflens is gemonteerd;- een uitwendige afsluiter of een gelijkwaardige inrichting 8die zich op <strong>het</strong> uiteinde van elke leiding bevindtendie zich zo dicht mogelijk bij de houder bevindt- een afsluitinrichting op <strong>het</strong> uiteinde van elke leiding; dit kan een schroefstop, een blindflens of eengelijkwaardige inrichting zijn. Deze afsluitinrichting moet voldoende dicht zijn om geen verlies vaninhoud te hebben. Maatregelen dienen getroffen te worden opdat geen enkele druk in de leidingoverblijft alvorens de afsluitinrichting volledig wordt weggenomen.De inwendige afsluiter mag nochtans vervangen worden door een afdoend beschermde uitwendigeafsluiter bij tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van sommige kristalliseerbare of sterk viskeuze stoffen,en bij houders die voorzien zijn van een bekleding uit eboniet of uit een thermoplastische stof.De inwendige afsluiter moet van boven af of van beneden uit bediend kunnen worden. In beide gevallenmoet de stand ervan (open of gesloten) zo mogelijk vanop de grond nagezien kunnen worden. De7 7 e uitgave van de UIC-fiche van toepassing vanaf 1 oktober 2008.8 Bij tankcontainers met een volume van minder dan 1 m³ (1000 liter) mag deze uitwendige afsluiter of deze gelijkwaardige inrichtingvervangen worden door een blindflens.6.8-7


edieningsinrichtingen moeten zodanig ontworpen zijn dat de afsluiter niet ontijdig kan opengaan alsgevolg van een schok of een onopzettelijke handeling.Bij beschadiging van de uitwendige bedieningsinrichting moet de inwendige afsluiting doelmatig blijven.Teneinde bij beschadiging van de uitwendige vul- en losinrichtingen (buizen, zijdelinge afsluitstukken) elkinhoudsverlies te voorkomen, moeten de inwendige afsluiter en zijn zitting zo beschermd zijn dat ze nietkunnen afgerukt worden onder invloed van uitwendige krachten of zo ontworpen worden dat ze aan dezekrachten kunnen weerstaan. De vul- en losinrichtingen (met inbegrip van flenzen of schroefstoppen) en deeventuele beschermkappen moeten tegen ontijdig openen kunnen beveiligd worden.De stand en/of de sluitrichting van de afsluiters moet op ondubbelzinnige wijze aangegeven zijn.Alle openingen in de tanks die in kolom (12) van tabel A in hoofdstuk 3.2 aangeduid worden door eentankcode die in <strong>het</strong> derde onderdeel de letter “C” of “D” bevat (zie 4.3.3.1.1 of 4.3.4.1.1), moeten zichboven de vloeistofspiegel bevinden. Deze tanks mogen geen leidingen of aansluitingen onder devloeistofspiegel bezitten. Bij de tanks die aangeduid worden door een tankcode die in <strong>het</strong> derde onderdeelde letter “C” bevat zijn evenwel reinigingsopeningen (vuistgaten) toegelaten in <strong>het</strong> onderste deel van dehouder. Deze openingen moeten hermetisch kunnen afgesloten worden door een flens, waarvan deconstructie dient goedgekeurd te zijn door de bevoegde overheid of door een door haar aangeduideinstelling6.8.2.2.3 De tanks die niet hermetisch gesloten zijn, mogen voorzien zijn van deze kleppen of inrichtingenof van gedwongen ontluchtingsinrichtingenom een ontoelaatbare inwendige onderdruk te voorkomen; deze onderdrukventielen moeten zo afgesteldzijn dat ze zich openen bij een onderdruk die niet groter is dan de onderdruk waarvoor de tank ontworpenwerd (zie 6.8.2.1.7). De hermetisch gesloten tanks mogen niet voorzien zijn van onderdrukventielenof van gedwongen ontluchtingsinrichtingen.De tanks, die beantwoorden aan de tankcode SGAH, S4AH of L4BH en uitgerust zijn metonderdrukventielen die zich openen bij een onderdruk van ten minste 21 kPa (0,21 bar), worden evenwelals hermetisch gesloten tanks aanzien. Voor de tanks die enkel bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van vaste(poedervormige of korrelvormige) stoffen van de verpakkingsgroepen II of III, die niet vloeibaar wordentijdens <strong>het</strong> vervoer, mag de onderdruk verminderd worden tot 5 kPa (0,05 bar).De onderdrukventielenof de gedwongen ontluchtingsinrichtingen.en de ventilatieinrichtingen (zie 6.8.2.2.6) die gebruikt worden op de tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong>vervoer van stoffen die – voor wat hun vlampunt betreft – beantwoorden aan de criteria van klasse 3,moeten de onmiddellijke doorgang van een vlam in de tank verhinderen, door middel van een geschikteinrichting voor <strong>het</strong> verhinderen van de voortplanting van een vlam of anders moet de houder van de tank instaat zijn om zonder lekkage te weerstaan aan een explosie ten gevolge van de doorgang van een vlam.Indien de bescherming bestaat uit een geschikte flame trap of flame arrester, moet deze zo dicht mogelijkbij de tank of <strong>het</strong> tankcompartiment geplaatst worden. Bij tanks met meerdere compartimenten moet iedercompartiment afzonderlijk beschermd worden.Voor de houders voorzien van een gedwongenontluchtingsinrichting, moet de verbinding tussen degedwongen ontluchtingsinrichting en de interne klepzo ontworpen zijn, dat deze niet openen bijvervorming van de ketel, of dat er geen verlies vaninhoud optreedt ondanks een opening ervan.6.8.2.2.4 De houder of elk van zijn compartimenten moet voorzien zijn van een opening die groot genoeg is om huninspectie mogelijk te maken.Deze openingen moeten voorzien zijn van eensluiting die ontworpen is voor een proefdruk van tenminste 0,4 Mpa (4 bar). De omklapbare domdekselsvoor tanks met een proefdruk hoger dan 0,6 Mpa (6bar) zijn niet toegelaten.6.8.2.2.5 (voorbehouden)6.8.2.2.6 De tanks, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen waarvan de dampspanning bij 50°C niet groter is da n110 kPa (1,1 bar) (absolute druk), moeten voorzien zijn van een ventilatieinrichting en van een inrichtingdie verhindert dat de inhoud zich naar buiten verspreidt als de houder kantelt; zo niet moeten zij voldoenaan de voorwaarden van 6.8.2.2.7 of 6.8.2.2.8.6.8.2.2.7 De tanks, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen met een dampspanning bij 50°C hoger is dan110 kPa (1,1 bar) en een kookpunt hoger dan 35°C, m oeten voorzien zijn van een veiligheidsklep die op6.8-8


een manometerdruk van ten minste 150 kPa (1,5 bar) afgesteld is en die volledig open moet zijn bij eendruk die niet groter is dan de proefdruk; zo niet moeten zij voldoen aan 6.8.2.2.8.6.8.2.2.8 De tanks, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen met een kookpunt van <strong>het</strong> hoogte 35°C, moetenvoorzien zijn van een veiligheidsklep die op een manometerdruk van ten minste 300 kPa (3 bar) afgesteldis en die volledig open moet zijn bij een druk die niet groter is dan de proefdruk; zo niet moeten zijhermetisch 9 gesloten zijn.6.8.2.2.9 Geen enkel beweegbaar stuk (zoals beschermkappen, sluitingen, enz.), dat in contact kan komen (meteen schok of al wrijvend) met houders uit aluminium die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van brandbaregassen of van brandbare vloeistoffen met een vlampunt van ten hoogste 60°C, mag vervaardigd zijn uitonbeschermd oxideerbaar staal.6.8.2.2.10 Indien de als hermetisch gesloten aanziene tanks met veiligheidskleppen uitgerust zijn, moeten dezekleppen voorafgegaan worden door een breekplaat en moeten de hierna volgende voorwaarden nageleefdworden:De plaatsing van de breekplaat en van de veiligheidsklep moet aan de bevoegde overheid voldoeningschenken. De ruimte tussen de breekplaat en de veiligheidsklep moet aangesloten zijn op een manometerof een ander geschikt instrument om elke breuk, perforatie of lekkage van de plaat te kunnen detecterendie de goede werking van de veiligheidsklep zou kunnen verstoren.6.8.2.3 Goedkeuring van <strong>het</strong> prototype6.8.2.3.1 Voor elk nieuw type tankwagon, afneembare tank, tankcontainer, wissellaadtank, batterijwagon of MEGCmoet de bevoegde overheid of een door haar aangestelde instelling een getuigschrift opstellen, waaruitblijkt dat <strong>het</strong> prototype (met inbegrip van de bevestigingsinrichtingen van de houder) dat door haar aaneen deskundig onderzoek werd onderworpen geschikt is voor <strong>het</strong> gebruik waarvoor <strong>het</strong> is bestemd enbeantwoordt aan de constructievoorwaarden van 6.8.2.1, aan de eisen met betrekking tot de uitrusting van6.8.2.2 en aan de bijzondere bepalingen die gelden voor de vervoerde stoffen.Dit certificaat moet volgende gegevens bevatten:- de resultaten van <strong>het</strong> onderzoek;- een goedkeuringsnummer voor <strong>het</strong> prototype- de tankcode volgens 4.3.3.1.1 of 4.3.4.1.1;Het goedkeuringsnummer moet bestaan uit <strong>het</strong>symbool 10 van de staat waar de goedkeuring werdverleend en een registratienummer.- de alfanumerische codes van de bijzondere bepalingen <strong>betreffende</strong> de constructie (TC), deuitrustingen (TE) en de goedkeuring van <strong>het</strong> prototype (TA) van 6.8.4 die voorkomen in kolom (13)van tabel A in hoofdstuk 3.2 voor de stoffen voor <strong>het</strong> vervoer waarvan de tank werd goedgekeurd;- indien nodig, de stoffen en/of groepen van stoffen voor <strong>het</strong> vervoer waarvan de tank werdgoedgekeurd. Deze moeten aangegeven worden met hun chemische benaming of met deovereenkomstige collectieve rubriek (zie 2.1.1.2), evenals met de klasse, de classificatiecode en deverpakkingsgroep. Behalve voor de stoffen van klasse 2 en deze die in 4.3.4.1.3 vermeld zijn, kanmen er van afzien om de toegelaten stoffen in <strong>het</strong> certificaat te vermelden. In dat geval mogen diegroepen van stoffen vervoerd worden die op basis van de vermelding van de tankcode in degerationaliseerde benadering van 4.3.4.1.2 toegelaten zijn, rekening houdend met de bijzonderebepalingen die er op van toepassing zijn.De stoffen die vermeld worden in <strong>het</strong> onderzoeksverslag, moeten in <strong>het</strong> algemeen verenigbaar zijn met deeigenschappen van de tank. Indien deze compatibiliteit niet op afdoende wijze is kunnen onderzochtworden bij de goedkeuring van <strong>het</strong> prototype, moet een voorbehoud opgenomen worden in <strong>het</strong>onderzoeksverslag.Een kopie van <strong>het</strong> certificaat moet toegevoegd worden aan <strong>het</strong> tankdossier van iedere tank, batterijwagonof MEGC die wordt vervaardigd (zie 4.3.2.1.7).6.8.2.3.2 Indien de tanks, batterijwagons of MEGC’s zonder wijziging in serie worden gebouwd is deze goedkeuringgeldig voor de tanks, batterijwagons of MEGC’s die volgens dit prototype in serie worden gebouwd.Een prototypegoedkeuring kan ook dienen voor de goedkeuring van tanks met beperkte afwijkingen van<strong>het</strong> ontwerp, die ofwel de krachten en de belastingen in de tank verminderen (bijvoorbeeld eenvermindering van de druk, van de massa, van <strong>het</strong> volume), ofwel de veiligheid van de structuur verhogen(bijvoorbeeld verhoging van de wanddikte van de houder, meer tussenschotten, vermindering van dediameter van de openingen). De beperkte afwijkingen dienen duidelijk aangegeven te worden in <strong>het</strong>goedkeuringscertificaat van <strong>het</strong> prototype.9 Voor de definitie van “hermetisch gesloten tank” zie onder 1.2.1.10 Kenletters voor <strong>het</strong> internationaal verkeer voorzien door <strong>het</strong> <strong>Verdrag</strong> van Wenen over <strong>het</strong> wegverkeer (Wenen 1968).6.8-9


6.8.2.3.3 Onderstaande voorschriften zijn van toepassing op tanks waar bijzondere bepaling TA4 van 6.8.4 (en dus1.8.7.2.4) niet op van toepassing is.De goedkeuring van <strong>het</strong> type heeft een geldigheidsduur van ten hoogste tien jaar. Indien tijdens dezeperiode de relevante technische voorschriften van <strong>het</strong> RID (met inbegrip van de normen waarnaarverwezen wordt) dermate werden gewijzigd dat <strong>het</strong> goedgekeurd type er niet langer mee overeenstemt,dient de bevoegde instelling die de goedkeuring van <strong>het</strong> type heeft afgeleverd deze in te trekken en dehouder van de goedkeuring van <strong>het</strong> type hiervan op de hoogte te brengen.OPMERKING : Zie kolom (5) van de tabellen in 6.8.2.6 of 6.8.3.6 al naargelang <strong>het</strong> geval voor wat betreft de uiterstedata voor <strong>het</strong> intrekken van de bestaande goedkeuringen van <strong>het</strong> type.Wanneer een goedkeuring van <strong>het</strong> type vervallen is of werd ingetrokken, is de bouw van tanks,batterijwagons of MEGC’s overeenkomstig deze goedkeuring niet langer toegelaten.In dit geval blijven de relevante bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> gebruik; de periodieke keuring en deintermediaire keuring van de tanks, batterijwagons of MEGC’s die vervat zijn in de vervallen of ingetrokkengoedkeuring van <strong>het</strong> type van toepassing op de tanks, batterijwagons of MEGC’s die voor <strong>het</strong> vervallen ofde intrekking gebouwd werden, indien deze laatste mogen blijven gebruikt worden.Ze mogen nog gebruikt worden zolang ze in overeenstemming blijven met de voorschriften van <strong>het</strong> RID.Wanneer ze niet langer in overeenstemming zijn met de voorschriften van <strong>het</strong> RID mogen ze enkel noggebruikt worden indien dit gebruik toegestaan wordt door passende overgangsmaatregelen in hoofdstuk1.6.De goedkeuringen van <strong>het</strong> type kunnen vernieuwd worden op basis van een volledige herziening enevaluatie van de overeenstemming met de voorschriften van <strong>het</strong> RID die van toepassing zijn op de datumvan de vernieuwing. Een vernieuwing is niet toegelaten nadat een goedkeuring van <strong>het</strong> type werdingetrokken. Wijzigingen die opgetreden zijn tijdens de geldigheidsperiode van een bestaandegoedkeuring van <strong>het</strong> type en die de overeenstemming niet beïnvloeden (zie 6.8.2.3.2) verlengen ofveranderen de oorspronkelijke geldigheidsduur van <strong>het</strong> certificaat niet.OPMERKING : De herziening en de evaluatie van de overeenstemming kunnen uitgevoerd worden door eenandere instelling dan deze die de oorspronkelijke goedkeuring van <strong>het</strong> type heeft afgeleverd.De afleverende instelling dient alle documenten voor de goedkeuring van <strong>het</strong> type gedurende de volledigegeldigheidsperiode te bewaren, inclusief de vernieuwingen indien die toegekend werden.Indien haar erkenning ingetrokken of ingeperkt werd of wanneer de controle-instelling zijn activiteiten heeftstopgezet, moet de bevoegde overheid gepaste maatregelen treffen om te verzekeren dat de dossiersdoor een andere controle-instelling behandeld worden of ter beschikking gehouden worden.6.8.2.4 Controles en beproevingen6.8.2.4.1 De houders en hun uitrustingen moeten – samen of afzonderlijk – voor hun ingebruikname aan een eerstekeuring worden onderworpen. Deze keuring omvat:- <strong>het</strong> nazien van de overeenstemming met <strong>het</strong> goedgekeurd prototype;- <strong>het</strong> nazien van de constructiekenmerken 11 ;- een onderzoek van de inwendige en uitwendige toestand;- een hydraulische drukproef 12 bij de beproevingsdruk die op <strong>het</strong> in 6.8.2.5.1 voorgeschrevenkenplaatje is aangegeven; en- een dichtheidsbeproeving en een nazicht van de goede werking van de uitrusting.Behalve in <strong>het</strong> geval van klasse 2 hangt de beproevingsdruk voor de hydraulische drukproef af van deberekeningsdruk en moet hij ten minste gelijk zijn aan de hieronder aangegeven druk :Berekeningsdruk (bar)Beproevingsdruk (bar)G 13 G 131,5 1,52,65 2,654 410 415 421 10 (4 14 )11 Voor houders met een minimale beproevingsdruk van 1 MPa (10 bar) omvat <strong>het</strong> nazicht van de constructiekenmerken ook <strong>het</strong> nemenvan proefstaafjes van de lasnaden – werkmonsters, volgens 6.8.2.1.23 en de beproevingen van 6.8.5.12 In <strong>het</strong> geval van bijzondere overeenkomsten en mits de door de bevoegde overheid erkende deskundige er mee instemt en dit geengevaar oplevert, mag de hydraulische drukproef vervangen worden door een drukproef met een andere vloeistof of met een gas.13 G = minimale berekeningsdruk volgens de algemene voorschriften van 6.8.2.1.14 (zie 4.3.4.1)14 Minimale beproevingsdruk voor UN 1744 broom of UN 1744 broom, oplossing.6.8-10


De minimale beproevingsdrukken voor klasse 2 zijn aangegeven in de tabel van de gassen engasmengsels van 4.3.3.2.5.De hydraulische drukproef moet op <strong>het</strong> geheel van de houder uitgevoerd worden, en - voor houders die incompartimenten ingedeeld zijn - op elk compartiment van de houder afzonderlijk.De hydraulische drukproef moet uitgevoerd worden vooraleer de eventueel vereiste warmte-isolatieaangebracht is.Indien de houders en hun uitrustingen afzonderlijk beproefd werden, moeten ze in geassembleerdetoestand aan een dichtheidsbeproeving conform 6.8.2.4.3 onderworpen worden.De dichtheidsbeproeving moet op elk compartiment afzonderlijk uitgevoerd worden voor houders die incompartimenten onderverdeeld zijn.6.8.2.4.2 De houders en hun uitrustingen moeten uiterlijk om deacht jaar.vijf jaar.aan periodieke keuringen onderworpen worden. Deze periodieke keuringen omvatten:- een onderzoek van de inwendige en uitwendige toestand;- een dichtheidsbeproeving op de houder met zijn uitrusting conform 6.8.2.4.3, evenals een nazicht vande goede werking van de hele uitrusting;- over <strong>het</strong> algemeen, een hydraulische drukproef 12 (zie 6.8.2.4.1 voor de beproevingsdruk die voor dehouders en, in voorkomend geval, compartimenten is voorgeschreven).Warmte-isolerende of andere bekledingen moeten maar worden weggenomen in de mate die noodzakelijkis voor een betrouwbare beoordeling van de kenmerken van de houder.Mits de door de bevoegde overheid erkende deskundige er mee instemt, kunnen de periodiekehydraulische drukproeven wegvallen bij houders die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van poedervormige enkorrelvormige stoffen; ze worden dan door dichtheidsbeproevingen volgens 6.8.2.4.3 vervangen, bij eeneffectieve inwendige druk die ten minste gelijk is aan de maximale bedrijfsdruk.6.8.2.4.3 De houders en hun uitrustingen moeten elkevier jaartwee en een half jaarna de eerste keuring en elke periodieke keuring aan intermediaire keuringen onderworpen worden. Dezeintermediaire keuringen mogen in de drie maanden voor of na de vastgestelde datum uitgevoerd worden.De intermediaire keuring mag evenwel op elk tijdstip voor de vastgestelde datum uitgevoerd worden.Indien een intermediaire keuring meer dan drie maand voor de voorziene datum uitgevoerd wordt, dienteen andere intermediaire keuring ten laatstevier jaarna deze datum uitgevoerd te worden.twee en een half jaarDeze intermediaire keuringen omvatten een dichtheidsbeproeving op de houder met zijn uitrusting evenalseen nazicht van de goede werking van de hele uitrusting. De tank wordt daartoe aan een inwendigewerkelijke druk onderworpen die minstens gelijk is aan de maximale bedrijfsdruk. Op de tanks die bestemdzijn voor <strong>het</strong> vervoer van vloeistoffen of van poedervormige of korrelvormige vaste stoffen moet dedichtheidsbeproeving verricht worden bij een druk die minstens gelijk is aan 25% van de maximalebedrijfsdruk, indien ze met behulp van een gas wordt uitgevoerd. De druk mag in geen geval lager zijn dan20 kPa (0,2 bar) (manometerdruk).Voor tanks die uitgerust zijn met verluchtingsinrichtingen en met een inrichting die belet dat de inhoud zichbuiten de houder verspreidt als deze kantelt, is de druk bij de dichtheidsbeproeving (manometerdruk) gelijkaan de statische druk van <strong>het</strong> vulgoed.De dichtheidsbeproeving moet compartiment per compartiment uitgevoerd worden voor houders die incompartimenten onderverdeeld zijn.6.8.2.4.4 Indien de veiligheid van de houder of van zijn uitrustingen door een herstelling, wijziging of ongeval in <strong>het</strong>gedrang kan gebracht zijn, moet een buitengewone keuring worden uitgevoerd. Indien een buitengewonekeuring uitgevoerd werd die beantwoordt aan de voorschriften van 6.8.2.4.2, dan mag die buitengewonekeuring als een periodieke keuring aanzien worden. Indien een buitengewone keuring uitgevoerd werd diebeantwoordt aan de voorschriften van 6.8.2.4.3, dan mag die buitengewone keuring als een intermediairekeuring aanzien worden.6.8.2.4.5 De proeven, onderzoeken en nazichten volgens 6.8.2.4.1 tot en met 6.8.2.4.4 moeten uitgevoerd wordendoor de deskundige die door de bevoegde overheid erkend is. Getuigschriften met <strong>het</strong> resultaat van dieverrichtingen moeten afgeleverd worden, zelfs wanneer de resultaten negatief zijn. In deze getuigschriften6.8-11


6.8-12moet verwezen worden naar de lijst van de stoffen die die in deze tank toegelaten zijn tot <strong>het</strong> vervoer ofnaar de tankcode en de alfanumerische codes van de bijzondere bepalingen, conform 6.8.2.3.Een kopie van de getuigschriften moet toegevoegd worden aan <strong>het</strong> tankdossier van iedere tank,batterijwagon of MEGC die wordt gekeurd (zie 4.3.2.1.7).Deskundigen voor <strong>het</strong> uitvoeren van proeven optanks van tankwagons6.8.2.4.6 Om als deskundigen volgens 6.8.2.4.5 beschouwdte worden, moet men erkend worden door debevoegde overheid en beantwoorden aan volgendeeisen. Deze wederzijdse erkenning is evenwel nietvan toepassing op bewerkingen die verband houdenmet een wijziging van <strong>het</strong> goedgekeurd prototype.1. De deskundige moet onafhankelijk zijn van debetrokken partijen. Hij mag noch de ontwerper,noch de maker, noch de leverancier, noch dekoper, noch de bezitter, noch de gebruiker,noch de gemachtigde van één van deze partijenzijn.2. De deskundige neemt deel aan geen enkeleactiviteit die de onafhankelijkheid van zijnoordeel kan ondermijnen en zijn integriteit bijzijn controle-activiteiten kan beïnvloeden. Dedeskundige moet meer bepaald vrij zijn vanelke commerciële, financiële, of andere druk,die zijn beoordeling kan beïnvloeden, in <strong>het</strong>bijzonder wanneer deze druk wordt uitgeoefenddoor personen of organisaties extern aan <strong>het</strong>controleorganisme, maar die geïnteresseerdzijn in de resultaten van de uitgevoerdecontroles. De onpartijdigheid van <strong>het</strong>inspectiepersoneel moet gewaarborgd blijven.3. De deskundige moet over de infrastructuurbeschikken, noodzakelijk voor <strong>het</strong> juistuitvoeren van de technische en administratievetaken die verband houden met de activiteitenvan controle en nazicht. Hij moet eveneenstoegang hebben tot de uitrustingen vereist voor<strong>het</strong> uitvoeren van bijzondere controles.4. De deskundige moet beschikken over geschiktekwalificaties, een deugdelijke beroeps- entechnische opleiding, een voldoende kennis vande uit te voeren controles, evenals een voordeze bewerkingen geschikte ervaring. Teneindeeen hoog veiligheidsniveau te waarborgen,moet de deskundige in staat zijn zijn kennis opgebied van veiligheid van tanks van tankwagonsaan te wenden. Hij moet in staat zijncertificaten, dossiers en verslagen op te stellendie aantonen dat de controles werden uitgevoerd.5. De deskundige moet eveneens voldoendekennis hebben <strong>betreffende</strong> de technologieëndie gebruikt worden voor de bouw van tanks,met inbegrip van hun toebehoren, die hij moetcontroleren, over de wijze waarop de uitrustingen– onderworpen aan de controle –gebruikt worden of gebruikt zullen worden enover defecten die mogelijk kunnen optredentijdens <strong>het</strong> gebruik of in bedrijf.6. De deskundige moet de evaluaties en denazichten uitvoeren met de hoogste graad vande professionele integriteit en technische bekwaamheid.Hij moet toezien op de vertrouwelijkheidvan de informatie verkregen tijdens zijncontroleactiviteiten. De eigendomsrechten(voorbehouden)


6.8.2.5 Kenmerkmoeten beschermd worden.7. De beloning van de deskundige die controleactiviteitenuitvoert, mag niet rechtstreeksafhangen van <strong>het</strong> aantal uitgevoerde controlesen mag in geen geval afhangen van <strong>het</strong>resultaat van die controles.8. De deskundige moet gedekt worden door eengeschikte aansprakelijkheidsverzekering, tenzijde aansprakelijkheid gedragen wordt door destaat overeenkomstig de nationale wetgeving ofdoor de organisatie waarvan hij afhangt.Deze eisen zijn verondersteld voldaan voor:- <strong>het</strong> personeel van een organisme genotificeerdvolgens richtlijn 1999/36/EG;- de personen die erkend zijn op basis van eenaccreditatieprocedure volgens de norm ENISO/IEC 17020: 2004 (Algemene criteria voorde dienst van verschillende types organismendie inspecties uitvoeren).De lidstaten delen aan <strong>het</strong> secretariaat van <strong>het</strong> OTIFde deskundigen mee die erkend zijn voor decontroles. De stempel en <strong>het</strong> merk van <strong>het</strong>waarmerk moeten voorkomen op dit bericht. Hetsecretariaat van <strong>het</strong> OTIF publiceert de lijst vanerkende deskundigen en houdt deze lijst bijgewerkt.Om geharmoniseerde beproevingsprocedures in tedienenen te ontwikkelen en om een uniformcontrole-niveau te waarborgen, organiseert <strong>het</strong>secretariaat van <strong>het</strong> OTIF,als nodig, een uitwisselingvan ervaringen.6.8.2.5.1 Elke tank moet voorzien zijn van een kenplaatje uit corrosievast metaal, dat op permanente wijzebevestigd is op een plaats van de tank die gemakkelijk bereikbaar is voor controle. Op dat plaatje moetenten minste de volgende gegevens ingeslagen of op een gelijkaardige wijze aangebracht zijn (dezegegevens mogen ook rechtstreeks op de wanden van de houder worden ingeslagen, indien die zodanigversterkt zijn dat de sterkte van de houder er niet door vermindert):- goedkeuringsnummer;- naam of merk van de fabrikant;- serienummer van de fabricage;- bouwjaar;- beproevingsdruk (manometerdruk) 15 ;- uitwendige berekeningsdruk (zie 6.8.2.1.7) 15 ;- capaciteit van de houder 15 – voor houders met verscheidene compartimenten 15 , de capaciteit van elkcompartiment –gevolgd door <strong>het</strong> symbool S wanneer de houders ofde compartimenten van meer dan 7.500 liter doormiddel van slingerschotten in afdelingen met eencapaciteit van ten hoogste 7500 liter onderverdeeldzijn;- berekeningstemperatuur (enkel indien deze meer dan +50°C of minder dan –20°C bedraagt) 15 ;- datum en type van de meest recente keuring: “maand, jaar”, gevolgd door een “P” wanneer dezekeuring de eerste keuring of een periodieke keuring volgens 6.8.2.4.1 en 6.8.2.4.2 is, of “maand, jaar”,gevolgd door een “L” wanneer deze keuring een dichtheidsbeproeving volgens 6.8.2.4.3 is;- waarmerk van de deskundige die de proeven heeft uitgevoerd;15 Achter de numerieke waarde moet de eenheid aangegeven worden.6.8-13


- materiaal van de houder met referentie naar de materiaalnormen indien deze beschikbaar zijn en - invoorkomend geval - van de beschermende bekleding;Op de houders die onder druk gevuld of gelost worden moet bovendien de toegelaten maximalebedrijfdruk 15 aangeduid worden.6.8.2.5.2 De volgende gegevens moeten op de beidezijkanten van de tankwagon (op de tank zelf of opeen bord) worden aangebracht:De volgende gegevens moeten op de tankcontainerzelf of op een bord worden aangebracht:- de naam van de eigenaar of van deexploitant;- de naam van de eigenaar en van de exploitant;- de inhoud 15 ; - de inhoud van de houder 15 ;- de tarra van de tankwagon 15 ; - de tarra 15 ;- de hoogst toegelaten massa in functie van <strong>het</strong>wagontype en van de categorieën van degebruikte spoorlijnen;- voor de in 4.3.4.1.3 beoogde stoffen, de officiëlevervoersnaam van de tot <strong>het</strong> vervoer toegelatenstof of stoffen;- de hoogst toegelaten massa 15 die mag geladenworden;- voor de in 4.3.4.1.3 beoogde stoffen, de officiëlevervoersnaam van de tot <strong>het</strong> vervoer toegelatenstof of stoffen;- de tankcode volgens 4.3.4.1.1; - de tankcode volgens 4.3.4.1.1;- voor de andere stoffen dan deze die in 4.3.4.1.3beoogd worden, de alfanumerische codes vanalle bijzondere bepalingen met TC en TE die inkolom (13) van tabel A in hoofdstuk 3.2voorkomen voor de in de tank te vervoerenstoffen;- de datum (maand, jaar) van de volgende proefvolgens 6.8.2.4.2 en 6.8.2.4.3; of volgens debijzondere bepalingen TT van 6.8.4 voor de tot<strong>het</strong> vervoer toegelaten stoffen. Indien devolgende controle een beproeving volgens6.8.2.4.3 is, moet de datum gevolgd wordendoor een “L”.- voor de andere stoffen dan deze die in 4.3.4.1.3beoogd worden, de alfanumerische codes vanalle bijzondere bepalingen met TC en TE die inkolom (13) van tabel A in hoofdstuk 3.2voorkomen voor de in de tank te vervoerenstoffen.6.8.2.6 Voorschriften van toepassing op tanks die ontworpen, gebouwd en beproefd worden volgens normenwaarnaar verwezen isOPMERKING.De personen en instellingen die in de normen aangewezen worden als dragers van verantwoordelijkheden in <strong>het</strong> kadervan <strong>het</strong> RID, moeten voldoen aan de voorschriften van <strong>het</strong> RID.6.8.2.6.1 Ontwerp en bouwDe normen waar in onderstaande tabel naar verwezen wordt moeten voor de aflevering vantypegoedkeuringen toegepast worden zoals aangegeven in kolom (4) om te voldoen aan de in kolom (3)geciteerde voorschriften van hoofdstuk 6.8. De in kolom (3) geciteerde voorschriften van hoofdstuk 6.8hebben in alle geval voorrang. Kolom (5) geeft de uiterste datum aan waarop de bestaandetypegoedkeuringen overeenkomstig 1.8.7.2.4 of 6.8.2.3.3 moeten ingetrokken worden ; indien geen enkeledatum is aangegeven blijft de typegoedkeuring geldig tot haar vervaldatum.Vanaf 1 januari 2009 is de toepassing van de normen waar naar verwezen wordt verplichtend geworden.De uitzonderingen worden in 6.8.2.7 en 6.8.3.7 behandeld.Indien naar meer dan één norm verwezen wordt voor de toepassing van dezelfde voorschriften dientslechts één ervan toegepast te worden, maar dan wel in zijn geheel voor zover in onderstaande tabel nietiets anders aangegeven is.6.8-14


ReferentieVoor alle tanksEN 14025:2003+AC:2005EN 14025:2008EN 14432:2006EN 14433:2006Titel van <strong>het</strong> documentTe gebruiken vooronderafdelingen enparagrafenVan toepassing voornieuwe typegoedkeuringenof voorhernieuwingenUiterste datum voorde intrek-king vande be-staande typegoedkeuringen(1) (2) (3) (4) (5)Tanks for the transport ofdangerous goods – Metallicpressure tanks – Design andconstructionTanks for the transport ofdangerous goods – Metallicpressure tanks – Design andconstructionTanks for the transport ofdangerous goods – Tankequipment for the transport ofliquid chemicals – Productdischarge and air inlet valvesTanks for transport ofdangerous goods – Tankequipment for the transport ofliquid chemicals – Foot valves6.8.2.1 tussen1 januari 2005 en30 juni 20096.8.2.1 en6.8.3.1Tot nader order6.8.2.2.1 Tot nader order6.8.2.2.1 Tot nader orderVoor de tanks met een maximale bedrijfsdruk niet hoger dan 50 kPa en bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van stoffenwaarvoor een tankcode met de letter “G” gegeven is in kolom (12) van tabel A in hoofdstuk 3.2EN 13094:2004EN 13094:2008 +AC:2008Tanks for the transport ofdangerous goods – Metallictanks with a working pressurenot exceeding 0.5 bar – Designand constructionTanks for the transport ofdangerous goods – Metallictanks with a working pressurenot exceeding 0.5 bar – Designand construction6.8.2.1 Tussen 1 januari2005 en 31december 20096.8.2.1 Tot nader orderVoor de tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van vloeibare pertoleumproducten en andere gevaarlijke stoffen vanklasse 3 wier dampspanning bij 50 °C ten hoogste 110 kPa bedraagt en die giftigheid of corrosiviteit niet alsbijkomend gevaar hebben, en van benzineEN 13094:2004EN 13094:2008 +AC:2008Tanks for the transport ofdangerous goods – Metallictanks with a working pressurenot exceeding 0.5 bar – Designand constructionTanks for the transport ofdangerous goods – Metallictanks with a working pressurenot exceeding 0.5 bar – Designand construction6.8.2.1 Tussen 1 januari2005 en 31december 20096.8.2.1 Tot nader order6.8.2.6.2 Onderzoeken en beproevingenDe norm waar in onderstaande tabel naar verwezen wordt moet, voor de onderzoeken en beproevingenvan de tanks, toegepast worden zoals aangegeven in kolom (4) om te voldoen aan de in kolom (3)geciteerde voorschriften van hoofdstuk 6.8, die in alle geval voorrang hebben.De toepassing van een norm waar naar verwezen wordt is verplichtend.6.8-15


ReferentieTitel van <strong>het</strong> documentOvereenkomstige onderafdelingenen paragrafenToepassingtoegelaten(1) (2) (3) (4)EN 12972:2007 Tanks for transport of dangerous goods -Testing, inspection and marking ofmetallic tanks6.8.2.46.8.3.4Tot nader order6.8.2.7 Voorschriften van toepassing op tanks die niet ontworpen, gebouwd en beproefd worden volgensnormen waarnaar verwezen isTeneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang, of wanneer naar geenenkele norm verwezen wordt in 6.8.2.6, of om specifieke aspecten te behandelen die niet voorzien zijn in eennorm waarnaar in 6.8.2.6 verwezen wordt, kan de bevoegde overheid <strong>het</strong> gebruik van een technische codegoedkeuren die <strong>het</strong>zelfde veiligheidsniveau garandeert. De tanks dienen evenwel te voldoen aan deminimale eisen van 6.8.2.De bevoegde overheid moet aan <strong>het</strong> secretariaat van de ECE-VN een lijst overmaken van alle technischecodes die zij erkent. Deze lijst dient de volgende gegevens te bevatten: naam en datum van de code,voorwerp van de code en informatie over waar ze kan bekomen worden. Het secretariaat zal dezeinformatie publiek maken op zijn internetsite.Een norm die voor verwijzing in een toekomstige uitgave van <strong>het</strong> RID aangenomen werd, mag door debevoegde overheid voor gebruik goedgekeurd worden, zonder dat dit aan <strong>het</strong> secretariaat van de OTIFmoet gemeld worden.Voor de beproevingen, controles en kenmerking mag ook gebruik gemaakt worden van de toepasselijkenorm waarnaar in 6.8.2.6 wordt verwezen.6.8.3 Bijzondere voorschriften die van toepassing zijn op klasse 26.8.3.1 Constructie van de houders6.8.3.1.1 Houders, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van samengeperste, voeibaar gemaakte of opgeloste gassen, moetenvervaardigd zijn uit staal.In afwijking van 6.8.2.1.12 mag voor niet-gelaste houders een minimale rek bij breuk van 14% toegelatenworden, evenals een spanning σ die ten hoogste gelijk is aan de hiernavolgende limieten, in functie van dematerialen:a) indien de verhouding Re/Rm (minimaal gewaarborgde karakteristieken na thermische behandeling)groter is dan 0,66 maar niet groter dan 0,85:σ ≤ 0,75 Re;b) indien de verhouding Re/Rm (minimaal gewaarborgde karakteristieken na thermische behandeling)groter is dan 0,85:σ ≤ 0,5 Rm.6.8.3.1.2 De voorschriften van 6.8.5 zijn van toepassing op de materialen en op de bouw van gelaste houders.6.8.3.1.3 In afwijking van de voorschriften van 6.8.2.1.18 magbij dubbelwandige houders de wanddikte van debinnenste houder 3 mm bedragen indien een metaalgebruikt wordt dat goed bestand is tegen lagetemperaturen, met een minimale treksterkteRm = 490 N/mm² en een minimale rek bij breukA = 30%.Worden andere materialen gebruikt, dan moet eengelijkwaardige minimale wanddikte wordenaangehouden, te berekenen met de formule in devoetnoot 5 van 6.8.2.1.18, waarbij Rm 0 = 490 N/mm²en A 0 = 30%.De buitenmantel moet in dat geval ten minste 6 mmdik zijn indien hij uit zacht staal is vervaardigd. Bijgebruik van andere materialen moet eengelijkwaardige wanddikte worden aangehouden, teberekenen met de formule van 6.8.2.1.18.6.8-16


Constructie van de batterijwagons en MEGC’s6.8.3.1.4 De flessen, de cylinders, de drukvaten en de flessenbatterijen die elementen zijn van een batterijwagon ofvan een MEGC, moeten overeenkomstig hoofdstuk 6.2 gebouwd zijn.OPMERKINGEN.1. De flessenbatterijen die geen elementen zijn van een batterijwagon of van een MEGC zijn onderworpen aan devoorschriften van hoofstuk 6.2.2. De tanks die elementen zijn van een batterijwagon of van een MEGC, moeten overeenkomstig 6.8.2.1 en 6.8.3.1gebouwd worden.3. De afneembare tanks 16 worden niet aanzien als elementen van een batterijwagon of van een MEGC.6.8.3.1.5 De elementen en hun vasthechtingen moeten, bij maximaal toelaatbare vracht, de in 6.8.2.1.2gedefinieerde krachten kunnen verwerken. Onder inwerking van elk van deze krachten mag de spanningop <strong>het</strong> meest belast punt van <strong>het</strong> element en van zijn bevestigingen niet groter zijn dan de in 6.2.5,3gedefinieerde waarde voor de flessen, de cilinders, de drukvaten en de flessenbatterijen, en de in6.8.2.1.16 gedefinieerde waarde van σ voor de tanks.Andere constructievoorschriften voor detanwagons en de batterijwagons6.8.3.1.6 De tankwagons en de batterijwagons moetenuitgerust zijn met buffers met een dynamischabsorptievermogen van ten minste 70 kJ. Dezebepaling is niet van toepassing op de tankwagonsdie uitgerust zijn met inrichtingen voorenergieabsortie zoals gedefinieerd in bijzonderebepaling TE 22 van 6.8.4.6.8.3.2 Uitrustingen(Voorbehouden)6.8.3.2.1 De losleidingen van de tanks moeten met een blindflens of een andere even doelmatige inrichting kunnenafgesloten worden. Deze blindflenzen of andere even doelmatige inrichtingen mogen bij de houders diebestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen voorzien zijn vanontspanningsopeningen met een maximale diameter van 1,5 mm.6.8.3.2.2 Houders die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van vloeibaar gemaakte gassen mogen – naast de openingenvermeld in 6.8.2.2.2 en 6.8.2.2.4 – eventueel ook voorzien zijn van openingen voor <strong>het</strong> monteren van depeilmeters, thermometers en manometers en van de purgeergaten, welke nodig zijn voor hun uitbating envoor hun veiligheid.6.8.3.2.3 De inwendige afsluiter van alle vulopeningen en van alle losopeningen van tanksmet een inhoud van meer dan 1 m³die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van brandbare en/of giftige vloeibaar gemaakte gassen, moetsnelsluitend zijn en – in geval van een ongewilde verplaatsing van de houder of in geval van brand –automatisch sluiten. De inwendige afsluiter moet ook via afstandsbediening in werking kunnen gesteldworden.De inrichting die de inwendige afsluiting geopendhoudt, bijvoorbeeld een haak op rail, maakt geendeel uit van de wagon.6.8.3.2.4 Al de openingen van de houders die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van brandbare en/of giftige vloeibaargemaakte gassen, waarvan de nominale diameter groter is dan 1,5 mm, moeten voorzien zijn van eeninwendige afsluiter; dit geldt niet voor de openingen voorzien van veiligheidskleppen en voor geslotenpurgeergaten.6.8.3.2.5 In afwijking van de bepalingen van 6.8.2.2.2, 6.8.3.2.3 en 6.8.3.2.4 mogen tanks, die bestemd zijn voor <strong>het</strong>vervoer van sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen, uitgerust worden met uitwendige in plaats vaninwendige inrichtingen; dit op voorwaarde dat dergelijke inrichtingen voorzien zijn van een beschermingtegen beschadigingen van buitenaf die ten minste gelijkwaardig is aan die geleverd door de wand van dehouder.6.8.3.2.6 Indien de tanks uitgerust zijn met peilmeters die rechtstreeks in contact komen met de vervoerde stof,mogen deze niet bestaan uit doorzichtig materiaal. Thermometers mogen niet rechtstreeks door de wandvan de houder in <strong>het</strong> gas of de vloeistof gedompeld zijn.6.8.3.2.7 De vul- en de losopeningen die zich in <strong>het</strong> bovenste gedeelte van de tanks bevinden moeten – naast watis voorgeschreven in 6.8.3.2.3 – bovendien voorzien zijn van een tweede, uitwendige afsluitingsinrichting.16 Voor de definitie van “afneembare tank” zie onder 1.2.1.6.8-17


Deze moet kunnen gesloten worden door middel van een blindflens of door een andere even doelmatigeinrichting.6.8.3.2.8 De veiligheidskleppen moeten voldoen aan de voorwaarden van 6.8.3.2.9 t/m 6.8.3.2.12.6.8.3.2.9 Tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van samengeperste, vloeibaar gemaakte of opgeloste gassenmogen met veerbelaste veiligheidskleppen uitgerust zijn. Deze veiligheidskleppen moeten automatischopengaan bij een druk, die begrepen is tussen 0,9 en 1,0 maal de beproevingsdruk van de tank waarop zegeplaatst zijn. Ze moeten van een type zijn dat weerstaat aan dynamische spanningen, de bewegingenvan de vloeistof inbegrepen. Veiligheidskleppen die werken met behulp van de zwaartekracht of met eentegengewicht mogen niet gebruikt worden. De vereiste afblaascapaciteit van de veiligheidskleppen moetvolgens de formule van 6.7.3.8.1.1 berekend worden.6.8.3.2.10 Indien tanks bestemd zijn om over zee vervoerd te worden, verbieden de bepalingen van 6.8.3.2.9 niet omer veiligheidskleppen op te monteren die voldoen aan de IMDG-code.6.8.3.2.11 De tanks, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen, moeten uitgerust zijnmet ten minste twee onafhankelijk werkende veiligheidskleppen die bij de op de tank aangegevenmaximale bedrijfsdruk kunnen opengaan. Twee van deze kleppen moeten, elk afzonderlijk,gedimensioneerd zijn dat zij de gassen, die zich tijdens de normale exploitatie door verdamping vormen,uit de houder kan laten ontsnappen; de druk mag daarbij op geen enkel ogenblik de op de houderaangegeven bedrijfdruk met meer dan 10% overschrijden.Eén van de veiligheidskleppen mag vervangen worden door een breekplaat die bij de beproevingsdrukmoet barsten.Indien <strong>het</strong> vacuum verdwijnt bij dubbelwandige houders of 20% van de isolatie vernietigd wordt bijenkelwandige houders, moet <strong>het</strong> ensemble van de decompressieinrichtingen een zodanige hoeveelheidgas laten ontsnappen, dat de druk in de houders de beproevingsdruk niet kan overschrijden. Debepalingen van 6.8.2.1.7 zijn niet van toepassing op tanks met een vacuumisolatie.6.8.3.2.12 De decompressieinrichtingen van tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van sterk gekoelde vloeibaargemaakte gassen, moeten zodanig geconstrueerd zijn dat zij, zelfs bij de laagste bedrijftemperatuur,zonder enige storing functioneren. De bedrijfszekerheid bij deze temperatuur moet vastgesteld engecontroleerd worden door iedere inrichting of een monster van de inrichtingen van eenzelfdeconstructietype te testen.6.8.3.2.13 De volgende voorschriften zijn van toepassing opafneembare elementen 16a) indien zij kunnen gerold worden, moeten dekranen van beschermkappen voorzien zijn;b) zij moeten zodanig op <strong>het</strong> onderstel zijnbevestigd dat ze zich niet kunnen verplaatsen.Thermische isolatie6.8.3.2.14 Indien tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van vloeibaar gemaakte gassen voorzien zijn van eenwarmte-isolatie, moet deze bestaan uit:- ofwel een zonnewerend scherm dat ten minste <strong>het</strong> bovenste derde deel en ten hoogste de bovenstehelft van de houder bedekt en dat van de houder gescheiden is door een luchtlaag van ten minste4 cm dikte;- ofwel een volledige bekleding met warmte-isolerend materiaal van afdoende dikte.6.8.3.2.15 De tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen moetenthermisch geïsoleerd zijn. Die warmte-isolatie moet verzekerd worden door middel van een ononderbrokenomhulsel. Indien de ruimte tussen de houder en dit omhulsel luchtledig is (vacuumisolatie), moet <strong>het</strong>beschermingsomhulsel zo berekend worden dat <strong>het</strong> aan een uitwendige druk van ten minste 100 kPa(1 bar) (manometerdruk) kan weerstaan zonder te vervormen. In afwijking van de definitie van“berekeningsdruk” van 1.2.1 mag er bij de berekeningen rekening worden gehouden met de in- enuitwendige versterkingsinrichtingen. Indien <strong>het</strong> omhulsel gasdicht is, moet een inrichting er voor zorgen dater zich in de isolatielaag geen gevaarlijke druk opbouwt wanneer de houder of zijn uitrusting onvoldoendedicht is. Die inrichting moet <strong>het</strong> binnendringen van vocht in <strong>het</strong> warmte-isolerend omhulsel beletten.6.8.3.2.16 Bij de tanks, die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van vloeibaar gemaakte gassen wier kooktemperatuur bijatmosferische druk lager is dan –182°C, mag geen en kele brandbare stof voorkomen in de samenstellingvan de warmte-isolatie of in de bevestigingselementen.De bevestigingselementen van de houders met vacuumisolatie mogen – mits toestemming van debevoegde overheid – kunststoffen bevatten tussen de houder en de mantel.6.8.3.2.17 In afwijking van de bepalingen van 6.8.2.2.4, is <strong>het</strong> niet verplicht om de houders die bestemd zijn voor <strong>het</strong>vervoer van sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen van een opening voor inspectie te voorzien.6.8-18


Uitrustingen voor de batterijwagons en MEGC’s6.8.3.2.18 De bedrijfsuitrusting en structuuruitrusting moeten zodanig geplaatst of ontworpen worden dat ondernormale vervoers- en behandelingsvoorwaarden beschadigingen vermeden worden die kunnen leiden tot<strong>het</strong> vrijkomen van de inhoud van <strong>het</strong> drukrecipiënt. Wanneer de verbinding tussen <strong>het</strong> raamwerk van debatterijwagon of van de MEGC en de elementen een verplaatsing van de deelensembles ten opzichte vanelkaar toelaat, moet de bevestiging van de uitrustingsstukken een dergelijke verplaatsing mogelijk makenzonder dat deze laatste <strong>het</strong> risico lopen om beschadigd te worden. De delen van de verzamelleidingen dienaar de afsluiters leiden moeten voldoende soepel zijn om de afsluiters en de leidingen te beschermentegen afschuiving of tegen <strong>het</strong> verlies van de inhoud van <strong>het</strong> drukrecipiënt. De vul- en losinrichtingen (metinbegrip van flenzen of schroefdoppen) en de eventuele beschermkappen moeten tegen ontijdig openenbeveiligd kunnen worden.6.8.3.2.19 Teneinde bij beschadigingen elk verlies van de inhoud te vermijden, moeten de verzamelleidingen, delosinrichtingen (verbindingen van leidingen, afsluitinrichtingen) en de afsluiters zo beschermd of geplaatstzijn dat ze niet kunnen afgerukt worden onder invloed van uitwendige krachten, of ontworpen zijn om eraan te weestaan.6.8.3.2.20 De verzamelleiding moet ontworpen worden voor gebruik binnen een temperatuursinterval van –20°C toten met +50°C.De verzamelleiding moet zodanig ontworpen, gebouwd en geïnstalleerd worden dat elk risico opbeschadiging als gevolg van thermische uitzetting en inkrimping, mechanische schokken of trillingenvermeden wordt. Alle leidingen moeten uit een geschikt metaal vervaardigd worden. De verbindingen vande leidingen moeten, indien mogelijk, gelast worden.De verbindingen van koperen leidingen moeten gebraseerd worden of bestaan uit een metalen bindingmet een gelijkwaardige weerstand. Het smeltpunt van <strong>het</strong> braseermateriaal mag niet kleiner zijn dan525°C. De verbindingen mogen de leiding niet verzwa kken zoals een draadverbinding zou doen.6.8.3.2.21 Bij de beproevingsdruk van de recipiënten mag de maximaal toelaatbare spanning σ in de verzamelleidingniet groter zijn dan 75% van de gewaarborgde elasticiteitsgrens van <strong>het</strong> materiaal, behalve voor UN 1001acetyleen, opgelost. De vereiste wanddikte van de verzamelleiding voor <strong>het</strong> vervoer van UN 1001acetyleen, opgelost, moet berekend worden in overeenstemming met de erkende technische regels.OPMERKING.Zie 6.8.2.1.11 voor de elasticiteitsgrens.Indien onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan de fundamentele bepalingenvan onderhavige paragraaf is voldaan: (Voorbehouden)6.8.3.2.22 Bij de flessen, de cylinders, de drukvaten en de flessenbatterijen die een batterijwagon of een MEGCvormen, mogen de vereiste afsluitinrichtingen – in afwijking van de bepalingen van 6.8.3.2.3, 6.8.3.2.4 en6.8.3.2.7 – ook in <strong>het</strong> verzamelleidingsysteem gemonteerd worden.6.8.3.2.23 Indien één van de elementen met een veiligheidsklep is uitgerust en er zich afsluitingsinrichtingen tussende elementen bevinden, moet elk element van een veiligheidsklep voorzien zijn6.8.3.2.24 De vul- en losinrichtingen mogen op een verzamelbuis aangebracht zijn.6.8.3.2.25 Elk element, met inbegrip van elke fles van een flessenbatterij, dat bestemd is voor <strong>het</strong> vervoer van giftigegassen, moet door middel van een afsluitkraan afgezonderd kunnen worden.6.8.3.2.26 De batterijwagons of de MEGC’s bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van giftige gassen, mogen alleen vanveiligheidskleppen voorzien zijn indien vóór deze laatste een breekplaat is aangebracht; de plaatsing vande breekplaat en van de veiligheidsklep moet in dit laatste geval voldoening schenken aan de bevoegdeoverheid.6.8.3.2.27 Indien de batterijwagons of MEGC’s bestemd zijn om over zee vervoerd te worden, verbieden debepalingen van 6.8.3.2.26 niet om er veiligheidskleppen op te monteren die voldoen aan de IMDG-code.6.8.3.2.28 De recipiënten die elementen zijn van batterijwagons of MEGC’s, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van brandbaregassen, moeten in groepen van ten hoogste 5000 liter gebundeld worden; deze groepen dienen doormiddel van een afsluitkraan afgezonderd te kunnen worden.Elk element van een batterijwagon of MEGC die bestemd is voor <strong>het</strong> vervoer van brandbare gassen moet– indien hij samengesteld is uit in tanks overeenkomstig onderhavig hoofdstuk – door middel van eenafsluitkraan afgezonderd kunnen worden.6.8.3.3 Goedkeuring van <strong>het</strong> prototypeGeen bijzondere voorschriften.6.8.3.4 Controles en beproevingen6.8.3.4.1 De materialen van alle gelaste houders die elementen zijn van een batterijwagon of MEGC, metuitzondering van de flessen, van de cylinders, van de drukvaten en van de flessen die deel uitmaken vanbatterijen, moeten volgens de in 6.8.5 beschreven methode beproefd worden.6.8-19


6.8.3.4.2 De basisvoorschriften voor de beproevingsdruk zijn aangegeven in 4.3.3.2.1 t/m 4.3.3.2.4 en de minimalebeproevingsdrukken zijn opgenomen in de tabel van gassen en gasmengsels in 4.3.3.2.5.6.8.3.4.3 De eerste hydraulische drukproef moet uitgevoerd worden vooraleer de warmte-isolatie aangebracht is.Indien de houder, zijn toebehoren, zijn leidingen en zijn uitrustingen afzonderlijk beproefd werden, moet detank na assemblage aan een dichtheidsbeproeving onderworpen worden.6.8.3.4.4 De inhoud van iedere houder die bestemd is voor <strong>het</strong> vervoer van samengeperste gassen die op massagevuld worden of van vloeibaar gemaakte of opgeloste gassen, moet onder <strong>het</strong> toezicht van een door debevoegde overheid erkende deskundige worden vastgesteld; dit gebeurt door van <strong>het</strong> water, waarmee dehouder geheel wordt gevuld, de massa of <strong>het</strong> volume te meten; de meetfout bij <strong>het</strong> bepalen van de inhoudvan de houders moet kleiner zijn dan 1%. Het is verboden om de inhoud van een houder door middel vanzijn afmetingen te berekenen. De hoogst toelaatbare vulmassa's volgens de verpakkingsinstructies P200of P203 in 4.1.4.1 en volgens 4.3.3.2.2 en 4.3.3.2.3 moeten door een erkende deskundige wordenvastgesteld.6.8.3.4.5 De controle van de naden moet uitgevoerd worden volgens de voorschriften die in 6.8.2.1.23 opgelegd zijnvoor coëfficiënt λ = 1.6.8.3.4.6 In afwijking van de voorschriften van 6.8.2.4 moeten de in 6.8.2.4.2 voorziene periodieke keuringenplaatsvinden :a) Ten laatste om de vier jaar Ten laatste om de twee en half jaarvoor de houders die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van UN 1008 boortrifluoride, UN 1017 chloor, UN 1048waterstofbromide, watervrij (broomwaterstof, watervrij), UN 1050 waterstofchloride, watervrij (chloorwaterstof,watervrij), UN 1053 waterstofsulfide (zwavelwaterstof), watervrij en UN 1079 zwaveldioxide;b) na acht jaar gebruik en vervolgens ten minste om de twaalf jaar voor tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong>vervoer van sterk gekoelde vloeibare gassen.De in 6.8.2.4.3 voorziene intermediairekeuringen moeten ten laatste zes jaar naelke periodieke keuring verricht worden.Tussen twee opeenvolgende periodiekekeuringen kan op vraag van de bevoegdeoverheid een dichtheidsbeproeving of eenintermediaire keuring conform 6.8.2.4.3uitgevoerd worden..Indien de houder, zijn toebehoren, zijn leidingen en zijn uitrustingen afzonderlijk beproefd werden,moet de tank na assemblage aan een dichtheidsbeproeving onderworpen worden.6.8.3.4.7 Mits de erkende deskundige er mee instemt, mogen de hydraulische drukproef en <strong>het</strong> onderzoek van deinwendige toestand bij tanks met vacuumisolatie door een dichtheidsbeproeving en een meting van <strong>het</strong>vacuum worden vervangen.6.8.3.4.8 Indien bij de periodieke keuringen openingen werden gemaakt in houders die bestemd zijn voor <strong>het</strong>vervoer van sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen, moet de methode om deze openingen vóór dewederindienststelling hermetisch te dichten door de erkende deskundige goedgekeurd zijn en moet ze degaafheid van de houder waarborgen.6.8.3.4.9 De dichtheidsbeproevingen op tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van gassen, moeten uitgevoerdworden met een druk van ten minste:- 20% van de beproevingsdruk voor de samengeperste, vloeibaar gemaakte of opgeloste gassen; en- 90% van de maximale bedrijfsdruk voor de sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen.Controles en beproevingen op de batterijwagons en MEGC’s6.8.3.4.10 De elementen en de uitrustingen van elke batterijwagon of elke MEGC moeten – samen of afzonderlijk –aan een eerste controle en beproeving onderworpen worden vooraleer ze voor <strong>het</strong> eerst in gebruik wordengenomen. Vervolgens moeten de batterijwagons of de MEGC’s, die samengesteld zijn uit recipiënten, mettussenpozen van ten hoogste vijf jaar aan een controle onderworpen worden. De batterijwagons of deMEGC’s, die samengesteld zijn uit tanks, moeten onderworpen worden aan een controle overeenkomstig6.8.3.4.6 Een uitzonderlijke controle en beproeving kunnen uitgevoerd worden wanneer dat volgens debepalingen van 6.8.3.4.14 noodzakelijk is, zonder rekening te houden met de datum van de laatsteperiodieke controle en beproeving.6.8.3.4.11 De eerste controle omvat:- <strong>het</strong> nazien van de overeenstemming met <strong>het</strong> goedgekeurd prototype;- <strong>het</strong> nazien van de constructiekenmerken;- een onderzoek van de inwendige en uitwendige toestand;6.8-20


- een hydraulische drukproef 17 bij de beproevingsdruk die aangegeven is op de in 6.8.3.5.10voorgeschreven kenplaat;- een dichtheidsbeproeving bij de maximale bedrijfsdruk, en- een nazicht van de goede werking van de uitrusting.Indien de elementen en hun uitrustingen afzonderlijk aan de drukproef onderworpen werden, moeten ze ingeassembleerde toestand een dichtheidsbeproeving ondergaan.6.8.3.4.12 De flessen, de cylinders, de drukvaten, en de flessen die deel uitmaken van de flessenbatterijen moetenovereenkomstig verpakkingsinstructie P200 of P203 in 4.1.4.1 beproefd worden.De beproevingsdruk voor de verzamelleiding van de batterijwagon of van de MEGC moet dezelfde zijn alsdeze die gebruikt wordt voor de elementen van de batterijwagon of de MEGC. De drukproef van deverzamelleiding kan uitgevoerd worden met water of – mits de bevoegde overheid of de door haar erkendeinstelling er mee instemt – met een andere vloeistof of gas. In afwijking op dit voorschrift moet debeproevingsdruk voor de verzamelleiding van de batterijwagon of de MEGC ten minste 300 bar bedragenvoor UN 1001 acetyleen, opgelost.6.8.3.4.13 De periodieke controle moet een dichtheidsbeproeving omvatten bij de maximale bedrijfsdruk en eenuitwendig onderzoek, zonder demontage, van de structuur, de elementen en de bedrijfsuitrusting. Deelementen en de leidingen moeten aan de beproevingen onderworpen worden volgens de in deverpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 voorgeschreven periodiciteit en overeenkomstig de voorschriftenvan respectievelijk 6.2.1.6 en 6.2.3.5. Indien de elementen en hun uitrustingen afzonderlijk aan dedrukproef onderworpen werden, moeten ze in geassembleerde toestand een dichtheidsbeproevingondergaan.6.8.3.4.14 De uitzonderlijke controle en beproeving is vereist wanneer de batterijwagon of de MECG tekenen vanbeschadiging, van corrosie, van lekkage, of van andere tekortkomingen vertoont, die wijzen op een gebrekdat de integriteit van de batterijwagon of de MECG in gevaar zou kunnen brengen. De omvang van deuitzonderlijke controle en beproeving en – indien nodig – de demontage van de elementen, moet afhangenvan de mate waarin de batterijwagon of de MECG beschadigd of aangetast is. Ze moeten ook de in6.8.3.4.15 voorgeschreven onderzoeken omvatten.6.8.3.4.15 In <strong>het</strong> kader van de onderzoeken moeten :a) de elementen uitwendig geïnspecteerd worden op de aanwezigheid van putjes, corrosie, slijtage,slagsporen, vervormingen, gebreken aan de lasverbindingen en andere tekortkomingen – metinbegrip van lekken – die de veiligheid van de batterijwagons of MECG’s tijdens <strong>het</strong> vervoer in <strong>het</strong>gedrang zouden kunnen brengen;b) de leidingen, afsluiters en naden geïnspecteerd worden op tekenen van corrosie, gebreken en anderetekortkomingen – met inbegrip van lekken – die de veiligheid van de batterijwagons of MECG’s tijdens<strong>het</strong> vullen, <strong>het</strong> lossen of <strong>het</strong> vervoer in <strong>het</strong> gedrang zouden kunnen brengen;c) de ontbrekende of losse bouten of moeren van alle flensverbindingen of blindflenzen vervangen ofaangespannen worden;d) alle veiligheidsinrichtingen en veiligheidskleppen vrij zijn van corrosie, vervormingen enbeschadigingen of gebreken die hun normale werking zouden kunnen belemmeren. Desluitingsinrichtingen met afstandsbediening en de afsluiters met automatische sluiting moeten bediendworden om de goede werking ervan na te gaan;e) de op de batterijwagons of MECG’s voorgeschreven inscripties leesbaar zijn en beantwoorden aan devan toepassing zijnde voorschriften; enf) <strong>het</strong> raamwerk, de steunen en de hijsinrichtingen van de batterijwagons of MECG’s in goede staat zijn.6.8.3.4.16 De proeven, onderzoeken en nazichten volgens 6.8.3.4.10 tot en met 6.8.3.4.15 moeten uitgevoerdworden door de deskundige die door de bevoegde overheid erkend is. Getuigschriften met <strong>het</strong> resultaatvan die verrichtingen moeten afgeleverd worden, zelfs wanneer de resultaten negatief zijn. In deze getuigschriftenmoet verwezen worden naar de lijst van de stoffen die die in deze tank toegelaten zijn tot <strong>het</strong>vervoer of naar de tankcode, conform 6.8.2.3.1.6.8.3.5 KenmerkEen kopie van de getuigschriften moet toegevoegd worden aan <strong>het</strong> tankdossier van iedere tank,batterijwagon of MEGC die wordt gekeurd (zie 4.3.2.1.7).6.8.3.5.1 De hierna volgende gegevens moeten bovendien op de in 6.8.2.5.1 bedoelde plaat ingeslagen of op eengelijkaardige wijze aangebracht zijn, of rechtstreeks op de wanden van de houder zelf indien die zodanigversterkt zijn dat de sterkte van de tank er niet door vermindert.6.8.3.5.2 Bij de tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van één enkele stof:17 Mits de door de bevoegde overheid erkende deskundige er mee instemt en dit geen gevaar oplevert, mag de hydraulische drukproefin speciale gevallen door een drukproef met een andere vloeistof of met een gas worden vervangen.6.8-21


- de officiële vervoersnaam van <strong>het</strong> gas en – voor de gassen die bij een n.e.g.-positie ingedeeld zijn –bovendien de technische naam 18 .Deze vermelding:- moet, bij de tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van samengeperste gassen die op volume (druk)gevuld worden, aangevuld worden met de maximaal toegelaten vuldruk van de tank bij 15°C; en- moet, bij de tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van samengeperste gassen die op massa gevuldworden en van vloeibaar gemaakte gassen, van sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen en vanonder druk opgeloste gassen, aangevuld worden met de maximaal toelaatbare vulmassa in kg en metde vultemperatuur indien deze laatste lager is dan –20°C.6.8.3.5.3 Indien de tanks bestemd zijn voor verscheiden gebruik:- voor alle gassen waarvoor de tank goedgekeurd is, de officiële vervoersnaam van de gassen en –voor de bij een n.e.g.-positie ingedeelde gassen – bovendien de technische naam 18 .Deze vermelding moeten aangevuld worden met de aanduiding van de maximaal toelaatbarevulmassa in kg voor elk van die gassen.6.8.3.5.4 Indien de tanks bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van de sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen:- de maximaal toegelaten bedrijfsdruk.6.8.3.5.5 Indien de tanks voorzien zijn van een warmte-isolatie:- de vermelding "geïsoleerd" of "vacuumgeïsoleerd".6.8.3.5.6 Buiten de in 6.8.2.5.2 voorgeschreven opschriften moeten nog de volgende vermeldingen voorkomenop elke zijkant van de tankwagon of op platen:op de tankcontainer zelf of op een plaat:a) - de tankcode volgens <strong>het</strong> certificaat (zie 6.8.2.3.1) met de effectieve proefdruk van de tank;- <strong>het</strong> opschrift "toegelaten minimale vultemperatuur: ... ";b) indien de tanks bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van één enkele stof:- de officiële vervoersnaam van de gassen en - voor de bij een n.e.g.-positie ingedeelde gassen -bovendien de technische naam 18 ;c) Indien de tanks bestemd zijn voor verscheiden gebruik :- voor samengeperste gassen die op massagevuld worden en voor de vloeibaar gemaakte,sterk gekoelde vloeibare of opgeloste gassen,de maximaal toegelaten vulmassa in kg;- voor alle gassen waarvoor de tank goedgekeurd is, de officiële vervoersnaam van de gassen en -voor de bij een n.e.g.-positie ingedeelde gassen - bovendien de technische naam 18d) voor de houders voorzien van een warmte-isolatie:deze vermelding moet aangevuld worden met deaanduiding van de maximaal toelaatbare vulmassain kg voor elk van die gassen;- de vermelding "geïsoleerd" of "vacuümgeïsoleerd" in een officiële taal van <strong>het</strong> land van toelatingen bovendien, indien dit geen Duits, Engels, Frans of Italiaans is, in <strong>het</strong> Duits, in <strong>het</strong> Engels, in<strong>het</strong> Frans of in <strong>het</strong> Italiaans, tenzij akkoorden afgesloten tussen landen die geïnteresseerd zijndoor <strong>het</strong> vervoer anders bepalen.6.8.3.5.7 De grenswaarden van de toelaatbare beladingvolgens 6.8.2.5.2 moeten voor- samengeperste gassen die op massa gevuld18 In plaats van de officiële vervoersnaam, in voorkomend geval gevolgd door de technische benaming van de n.e.g.-positie, mag eenvan de hiernavolgende benamingen gebruikt worden:- voor UN 1078 koelgas, n.e.g. : mengsel F1, mengsel F2, mengsel F3;- voor UN 1060 mengsel van methylacetyleen en propadieen, gestabiliseerd : mengsel P1, mengsel P2;- voor UN 1965 mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g. : mengsel A, mengsel A01, mengsel A02, mengselA0, mengsel A1, mengsel B1, mengsel B2, mengsel B, mengsel C.De handelsbenamingen die in 2.2.2.3 classificatiecode 2F, bij UN 1965 OPMERKING 1 aangegeven zijn, mogen slechts alsaanvulling gebruikt worden;- voor UN 1010 butadiënen, gestabiliseerd: 1,2-butadieen, gestabiliseerd, 1,3-butadieen, gestabiliseerd.6.8-22


worden,- vloeibaar gemaakte of sterk gekoelde vloeibaregassen en- opgeloste gassenop zodanige wijze worden vastgesteld, dat rekeningwordt gehouden met de hoogst toelaatbare massavan de lading van de tank, afhankelijk van devervoerde stof; bij tanks voor verscheiden gebruikmoet bij de hoogst toegelaten vulmassa telkens deofficiële benaming voor <strong>het</strong> transport van <strong>het</strong>vervoerde gas vermeld worden op <strong>het</strong>zelfdeklapbord.De klapborden moeten zodanig ontworpen zijn enkunnen worden vastgezet zodanig dat ze gedurende<strong>het</strong> vervoer niet kunnen neerklappen of loskomenvan hun houder (in <strong>het</strong> bijzonder ten gevolge vanschokken of niet bedoelde handelingen).6.8.3.5.8 Op de borden van de draagwagons voorafneembare tanks volgens 6.8.3.2.13 moeten de in6.8.2.5.2 en 6.8.3.5.6 voorziene aanduidingen nietvoorkomen.6.8.3.5.9 (voorbehouden)Kenmerk van de batterijwagons en MEGC’s6.8.3.5.10 Elke batterijwagon en elke MEGC moet voorzien zijn van een kenplaatje uit corrosievast metaal, dat oppermanente wijze bevestigd is op een plaats die gemakkelijk bereikbaar is voor controle. Op dat plaatjemoeten ten minste de volgende gegevens ingeslagen of op een gelijkaardige wijze aangebracht zijn:- goedkeuringsnummer;- naam of merk van de fabrikant;- serienummer van de fabricage;- bouwjaar;- beproevingsdruk (manometerdruk) 19 ;- berekeningstemperatuur (enkel indien deze meer dan +50°C of minder dan –20°C bedraagt) 19 ;- datum (maand, jaar) van de eerste keuring en van de laatste periodieke keuring volgens 6.8.3.4.10t/m 6.8.3.4.13;- waarmerk van de deskundige die de proeven heeft uitgevoerd;6.8.3.5.11 De volgende gegevens moeten op de beidezijkanten van de batterijwagon of op een bordworden aangebracht:- de naam van de exploitant;- <strong>het</strong> aantal elementen;- de totale inhoud van de elementen 19 ;- de hoogst toegelaten massa in functie van <strong>het</strong>wagontype en van de categorieën van degebruikte spoorlijnen;- de tankcode volgens <strong>het</strong> goedkeuringscertificaat(zie 6.8.2.3.1) met de werkelijke beproevingsdrukvan de batterijwagon;- de officiële vervoersnaam van <strong>het</strong> gas enbovendien, voor de gassen die bij een n.e.g.-positie zijn ingedeeld, de technische naam 18 vande gassen waarvoor batterijwagons voor <strong>het</strong>vervoer gebruikt worden;- de datum (maand, jaar) van de volgende proefDe volgende gegevens moeten op de MEGC zelf ofop een bord worden aangebracht:- de naam van de eigenaar en van de exploitant;- <strong>het</strong> aantal elementen- de totale inhoud van de elementen 19 ;- de hoogst toegelaten massa 19 ;- de tankcode volgens <strong>het</strong> goedkeuringscertificaat(zie 6.8.2.3.1) met de werkelijke beproevingsdrukvan de MEGC;- de vervoersnaam van <strong>het</strong> gas en bovendien,voor de gassen die bij een n.e.g.-positie zijningedeeld, de technische naam 18 van de gassenwaarvoor MEGC’s voor <strong>het</strong> vervoer gebruiktworden;;en voor een MEGC die op massa gevuld wordt :- de tarra 19 .19 Achter de numerieke waarde moet de eenheid aangegeven worden.6.8-23


volgens 6.8.2.4.3 en 6.8.2.4.13.6.8.3.5.12 Op <strong>het</strong> raamwerk van de batterijwagons en MEGC’s moet dicht bij de vulopening een plaat aangebrachtzijn met de volgende vermeldingen:- de maximaal toegelaten vuldruk bij 15°C voor de el ementen die bestemd zijn voor samengeperstegassen 19 ;- de officiële vervoersnaam van <strong>het</strong> gas volgens hoofdstuk 3.2 en - voor de gassen die bij een n.e.g.-positie ingedeeld zijn - bovendien de technische naam 18 ;voor vloeibaar gemaakte gassen bovendien:- de maximaal toegelaten vulmassa per element 19 .6.8.3.5.13 De flessen, cylinders en drukvaten, en de flessen die deel uitmaken van een flessenbatterij, moetenovereenkomstig 6.2.2.7 van opschriften voorzien zijn. Deze recipiënten moeten niet noodzakelijk elkafzonderlijk voorzien worden van de in hoofdstuk 5.2 voorgeschreven gevaarsetiketten.De batterijwagons en MEGC’s moeten overeenkomstig hoofdstuk 5.3 van grote etiketten en van eenoranje signalisatie voorzien worden.6.8.3.6 Voorschriften met betrekking tot de batterijwagons en MEGC’s die ontworpen, gebouwd enbeproefd worden volgens normen waarnaar verwezen is(Voorbehouden)6.8.3.7 Voorschriften met betrekking tot de batterijwagons en MEGC’s die niet ontworpen, gebouwd enbeproefd worden volgens normen waarnaar verwezen isTeneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang, of wanneer naar geenenkele norm verwezen wordt in 6.8.3.6, of om specifieke aspecten te behandelen die niet voorzien zijn in eennorm waarnaar in 6.8.3.6 verwezen wordt, kan de bevoegde overheid <strong>het</strong> gebruik van een technische codegoedkeuren die <strong>het</strong>zelfde veiligheidsniveau garandeert. De batterijwagons en MEGC’s moeten evenwelvoldoen aan de minimale voorschriften van 6.8.3.De instelling die de typegoedkeuring aflevert moet er de procedure voor de periodieke controle in vastleggenindien de normen waarnaar in 6.2.2, 6.2.4 of 6.8.2.6 verwezen wordt niet van toepassing zijn of niettoegepast moeten worden.De bevoegde overheid moet aan <strong>het</strong> secretariaat van de OTIF een lijst overmaken van alle technische codesdie zij erkent. Deze lijst dient de volgende gegevens te bevatten : naam en datum van de technische code,onderwerp/toepassingsgebied van de code en informatie over waar ze kan bekomen worden. Hetsecretariaat zal deze informatie publiek maken op zijn internetsite.Een norm die voor verwijzing in een toekomstige uitgave van <strong>het</strong> RID aangenomen werd, mag door debevoegde overheid voor gebruik goedgekeurd worden, zonder dat dit aan <strong>het</strong> secretariaat van de OTIFmoet gemeld worden.6.8.4 Bijzondere bepalingenOPMERKINGEN.1. Zie ook 6.8.2.1.26, 6.8.2.1.27 en 6.8.2.2.9 voor de vloeistoffen met een vlampunt van ten hoogste 60°C en voor debrandbare gassen.2. Zie 6.8.5 voor de voorschriften met betrekking tot de tanks bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van sterk gekoelde vloeibaargemaakte gassen, en de tanks waarvoor een beproevingsdruk van ten minste 1 Mpa (10 bar) voorgeschreven is.Volgende bijzondere bepalingen zijn van toepassing wanneer ze bij een rubriek in kolom (13) van tabel Ain hoofdstuk 3.2 aangegeven worden :a) Constructie (TC)TC1TC2TC3TC4TC5De voorschriften van 6.8.5 zijn van toepassing op de materialen en de bouw van dezehouders.De houders en hun uitrustingen moeten vervaardigd zijn uit aluminium met een zuiverheid vanten minste 99,5% of uit een geschikte staalsoort die geen ontleding van <strong>het</strong> waterstofperoxideveroorzaakt. Indien de houders vervaardigd zijn uit aluminium met een zuiverheid van tenminste 99,5%, is <strong>het</strong> niet nodig dat de wanden meer dan 15 mm dik zijn; dit zelfs niet wanneerde berekening volgens 6.8.2.1.17 een grotere dikte oplevert.De houders moeten uit austenietisch staal vervaardigd zijn.Indien <strong>het</strong> materiaal van de houder door UN 3250 chloorazijnzuur, gesmolten aangetastwordt, moeten de houders voorzien zijn van een bekleding uit email of van een gelijkwaardigebeschermende bekleding.De houders moeten voorzien zijn van een loden bekleding die ten minste 5 mm dik is of vaneen gelijkwaardige bekleding.6.8-24


TC6TC7Indien <strong>het</strong> noodzakelijk is om aluminium te gebruiken voor de tanks, moet dit aluminium eenzuiverheid van ten minste 99,5% bezitten; zelfs wanneer de berekening volgens 6.8.2.1.17een hogere waarde geeft, moeten de wanden nooit meer dan 15 mm dik zijn.(voorbehouden)b) Uitrustingen (TE)TE1TE2TE3TE4TE5TE6TE7TE8TE9TE10TE11TE12(Geschrapt)(Geschrapt)De tanks moet daarenboven voldoen aan de volgende voorschriften.De verwarmingsinrichting mag niet in de houder zelf komen maar moet aan de buitenzijdeaangebracht zijn. Een buis die dient voor <strong>het</strong> lossen van de fosfor mag evenwel voorzienworden van een verwarmingsbekleding. De verwarmingsinrichting van deze bekleding moetzodanig geregeld zijn dat de temperatuur van de fosfor niet tot boven de vultemperatuur vande houder kan uitstijgen. De andere leidingen moeten in <strong>het</strong> bovenste gedeelte van de houderbinnenkomen; de openingen moeten zich boven <strong>het</strong> hoogst toelaatbaar fosforpeil bevinden engeheel kunnen omsloten worden door een vergrendelbare kap;De houder moet voorzien zijn van een peilsysteem voor de controle van <strong>het</strong> niveau van defosfor en – indien water als beschuttingsmiddel wordt gebruikt – van een vast merkteken dat<strong>het</strong> hoogste niveau aangeeft waarboven <strong>het</strong> water niet mag komen.De houders moeten voorzien zijn van een warmte-isolatie die uit moeilijk brandbarematerialen bestaat.Indien de houders moeten voorzien zijn van een warmte-isolatie, moet deze laatste bestaanuit moeilijk brandbare materialen.De tanks mogen voorzien zijn van een inrichting die zodanig ontworpen is dat ze onmogelijkdoor de vervoerde stof kan verstopt worden, en lekkage en de opbouw van een overdruk ofonderdruk binnen de houder verhindert.De losorganen van de houders moeten voorzien zijn van twee in serie geplaatste en vanelkaar onafhankelijke sluitingen; de eerste is een snel sluitende inwendige afsluiter van eengoedgekeurd type en de tweede een uitwendige afsluiter, geplaatst op elk uiteinde van delosleiding. Op <strong>het</strong> uiteinde van elke uitwendige afsluiter moet bovendien een blindflens of eenandere even doelmatige inrichting gemonteerd worden. De inwendige afsluiter moet aan dehouder blijven zitten en gesloten blijven wanneer de leiding wordt afgerukt.De verbindingen van de uitwendige leidingen van de tanks moeten uitgevoerd zijn metmaterialen die geen ontbinding van <strong>het</strong> waterstofperoxide kunnen veroorzaken.De tanks moeten bovenaan voorzien zijn van een sluitinrichting die belet dat er enigeoverdruk kan ontstaan binnenin de houder als gevolg van de ontleding van de vervoerde stof,dat er vloeistof weglekt en dat vreemde stoffen de houder binnendringen.De sluitinrichtingen van de tanks moeten zodanig gebouwd zijn dat ze tijdens <strong>het</strong> vervoer nietdoor gestolde stof kunnen verstopt worden.Indien de houders voorzien zijn van een warmte-isolatie, moet deze uit anorganisch materiaalbestaan en volledig vrij zijn van brandbare stoffen.De houders en hun bedrijfsuitrusting moeten zodanig ontworpen zijn dat belet wordt datvreemde stoffen de houder binnendringen, dat er vloeistof weglekt en dat er enige gevaarlijkeoverdruk kan ontstaan binnenin de houder als gevolg van de ontbinding van de vervoerdestoffen. Een veiligheidsklep die <strong>het</strong> binnendringen van alle vreemde stoffen belet beantwoordtook aan deze voorschriften.De tanks moeten voorzien zijn van een warmte-isolatie die voldoet aan de voorschriften van6.8.3.2.14. Het zonnewerend scherm en <strong>het</strong> oppervlak van de houder dat er niet door wordtoverdekt, of <strong>het</strong> buitenoppervlak van de volledige warmte-isolerende bekleding, moetenvoorzien zijn van een laag witte verf of bedekt zijn met gepolijst metaal. De laag witte verfmoet vóór elk vervoer schoongemaakt worden; indien de verflaag vergeelt of beschadigdwordt, dient ze te worden vernieuwd. De warmte-isolatie mag geen brandbare stoffenbevatten.De tanks moeten voorzien zijn van inrichtingen voor <strong>het</strong> meten van de temperatuur.De tanks moeten voorzien zijn van veiligheidskleppen en ontspanningsinrichtingen voor noodgevallen.Vacuumkleppen zijn ook toegelaten. De ontspanningsinrichtingen voor noodgevallenmoeten in werking treden bij een druk, die in functie van de eigenschappen van <strong>het</strong> organischperoxide en de constructiekenmerken van de houder vastgesteld wordt. Smeltveilighedenmogen niet toegelaten worden in de mantel van de houder.6.8-25


De tanks moeten uitgerust zijn met veerbelaste veiligheidskleppen om te voorkomen dat in dehouder een aanzienlijke opbouw plaatsvindt van de ontledingsproducten en dampen dievrijkomen bij een temperatuur van 50°C. Het debiet en de openingsdruk van deveiligheidsklep(pen) moet in functie van de resultaten van de in bijzondere bepaling TA2voorgeschreven beproevingen vastgesteld worden. De openingsdruk mag echter in geengeval zodanig zijn dat de vloeistof via de klep(pen) kan ontsnappen wanneer de tankomkanteltDe ontspanningsinrichtingen voor noodgevallen van de tanks mogen van <strong>het</strong> veerbelaste typeof van <strong>het</strong> type met breekplaat zijn; ze moeten ontworpen zijn om alle ontledingsproducten endampen af te blazen die vrijkomen bij een zelfversnellende ontleding of wanneer de houdergedurende ten minste één uur volledig door vlammen omgeven is, onder de in onderstaandeformules gedefinieerde voorwaarden:q = 70961×F × A0,82TE13TE14TE15TE16waarbij:q = warmteabsorptie [W]A = bevochtigd oppervlak [m²]F = isolatiefactor [-]F = 1 voor de niet geïsoleerde tanks, of( −T)U 923POF = voor de geïsoleerde tanks47032waarbij:K = thermische geleiding van de isolatielaag [Wm -1 K -1 ]L= dikte van de isolatielaag [m]U = K/L = thermische geleidingscoëfficiënt van de isolatie [Wm -2 K -1 ]T PO = temperatuur van <strong>het</strong> peroxide op <strong>het</strong> ogenblik van de ontspanning [K]De openingsdruk van de ontspanningsinrichting(en) voor noodgevallen moet hoger zijn dandie welke hierboven voorzien is, en moet in functie van de resultaten van de in bijzonderebepaling TA2 voorgeschreven beproevingen vastgesteld worden. De ontspanningsinrichtingenvoor noodgevallen moeten zodanig gedimensioneerd zijn dat de maximale druk in de houdernooit de beproevingsdruk van de houder overschrijdt.OPMERKING.Een voorbeeld van testmethode om de afmeting van ontspanningsinrichtingen voor noodgevallen tebepalen wordt gegeven in aanhangsel 5 van <strong>het</strong> handboek van testen en criteria.Bij tanks met een volledige warmte-isolerende bekleding moet bij de vaststelling van <strong>het</strong>debiet en de insteldruk van de ontspanningsinrichting(en) voor noodgevallen verondersteldworden dat 1% van <strong>het</strong> isolerend oppervlak verloren is gegaan.De vacuümkleppen en de veerbelaste veiligheidskleppen van de tanks moeten voorzien zijnvan een bescherming tegen vlaminslag, tenzij de te vervoeren stoffen en hunontledingsproducten niet brandbaar zijn. Er moet rekening gehouden worden met devermindering van de afblaascapaciteit, veroorzaakt door de bescherming tegen vlaminslag.De tanks moeten voorzien zijn van een warmte-isolatie en van een uitwendig geplaatsteverwarmingsinrichting.De tanks moeten voorzien zijn van een warmte-isolatie. De ontbrandingstemperatuur vanwarmte-isolatie die in direct contact komt met de houder moet ten minste 50°C hoger zijn dande maximale temperatuur waarvoor de tank ontworpen werd.(Geschrapt)De tanks zijn eveneens hermetischgesloten wanneer ze uitgerust zijn met eengedwongen ontluchtingsinrichting met veerdie opent bij een onderdruk hoger dan 0,21bar.(voorbehouden)Voor de tanks die enkel bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van vaste (poedervormige ofkorrelvormige) stoffen van de verpakkingsgroepen II of III, die niet vloeibaar worden tijdens<strong>het</strong> vervoer, mag de negatieve druk verminderd worden tot 5 kPa (0,05 bar).Geen enkel deel van de tankwagon mag uithout zijn, tenzij dit beschermd wordt door(voorbehouden)6.8-26


een geschikte laag.TE17 Volgende voorschriften gelden voorafneembare tanks 20 :TE18TE19TE20TE21TE22TE23a) ze moeten zodanig op <strong>het</strong> onderstelbevestigd zijn dat ze niet kunnenverplaatsen;b) ze mogen niet onderling door eenverzamelleiding verbonden zijn;c) indien ze kunnen gerold worden,moeten de afsluiters van beschermkappenkunnen voorzien worden.(Voorbehouden)(Voorbehouden)(voorbehouden)In weerwil van de andere tankcodes die toegelaten zijn in de hiërarchie van de tanks van degerationaliseerde aanpak in 4.3.4.1.2, moeten de tanks met een veiligheidsklep uitgerustworden.De sluitingen moeten beschermd worden door vergrendelbare kappen.om de schade bij een rangeerschok ofongeval te beperken, moeten detankwagons voor in vloeibare toestandvervoerde stoffen en voor gassen, evenalsde batterijwagons, door een elastische ofplastische vervorming van gedefinieerdebouwelementen van <strong>het</strong> onderstel of doorgelijkaardige proces (bijvoorbeeld <strong>het</strong>invoegen van kreukzones), een energiekunnen opnemen van ten minste tot 800 kJvoor elk kopzijde van de wagon,. Debepaling van de energieabsorptie heeft eenbotsing op een recht spoor alsreferentiepunt.De energieabsorptie door plastischevervorming mag slechts plaatsvinden inomstandigheden buiten <strong>het</strong> kader van denormale spoorwegexploitatie (de aanrijsnelheidis hoger dan 12 km/u of de krachtop een enkele buffer is groter dan 1500kN).Wanneer de energieabsorbtie niet hoger isdan 800 kJ voor elke kopzijde van dewagon, mag geen kracht rechtstreeks opde houder van de tank inwerken die eenzichtbare en blijvende vervorming van dehouder van de tank zou kunnenveroorzaken.Aan deze voorschriften wordt verondersteldvoldaan te zijn wanneer crashbuffers(energieabsorberende elementen) volgens§7 van de norm EN 15551:2009(spoorwegtoepassingen - wagons - buffers)gebruikt worden en wanneer de sterkte vande kasten van de wagons voldoet aan devereisten van §6.3 en §8.2.5.3 van de normEN 12663-2:2010 (spoorwegtoepassingen- voorschriften voor dimensionering van destructuur van spoorwegvoertuigen - deel 2:goederenwagons).(voorbehouden)De tanks moeten voorzien zijn van een inrichting die zodanig ontworpen is dat ze onmogelijkdoor de vervoerde stof kan verstopt worden, en lekkage en de opbouw van een overdruk ofonderdruk binnen de houder verhindert.20 Voor de definitie van “afneembare tank”, zie onder 1.2.1.6.8-27


TE24TE25(Geschrapt)De houders van tankwagons moeten omoverbuffering en ontsporing of – bij <strong>het</strong> ontbrekenhiervan – de schade van de overbufferingte beperken, bovendien beschermdworden door minstens een van devolgende maatregelen:Maatregelen om overbuffering te vermijdena) uitrusting tegen <strong>het</strong> overbufferenDe uitrusting moet garanderen dat dewagonramen in <strong>het</strong>zelfde horizontaalvlak blijven. Aan volgende eisen moetvoldaan zijn:– De uitrusting mag de normale exploitatievan de wagon niet hinderen(bijv. doorrit van bochten, rechthoekvan Bern, handgrepen). Ze moet ineen bocht met een straal van 75 meen vrije doorgang toelaten van eenandere wagon met een dergelijkeuitrusting.– De uitrusting mag de normalewerking van de buffers niet hinderen(elastische en plastische vervorming)(zie ook 6.8.4 b), bijzonderebepaling TE 22).– De uitrusting moet werken onafgezienvan de belading en de sleetvan de betrokken wagons.– De uitrusting moet weerstaan aaneen verticale kracht (naar boven ennaar beneden) van 150 kN.– De uitrusting moet efficiënt zijn zelfsindien de andere betrokken wagonniet over dergelijke uitrustingbeschikt. Twee uitrustingen mogenelkaar niet hinderen.– Het vergroten van de voorbouwvoor de bevestiging van de uitrustingmoet kleiner zijn dan 20 mm.– De uitrusting moet minstens evenbreed zijn als de bufferschijf (behalveter hoogte van de linker voettredewaar ze niet in de vrije ruimtevan de rangeerder mag komen omtoch zoveel mogelijk de breedte vande buffer te bedekken).– De uitrusting moet boven elke bufferaanwezig zijn.– De uitrusting moet de montage vanbuffers voorzien in UIC-ficheFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.573(Technische voorwaarden voor debouw van tankwagons) toelaten enmag geen hinder vormen voor deonderhoudsoperaties.– De uitrusting moet zo gebouwd wordendat ze <strong>het</strong> risico voor binnendringenin de tankbodems in gevalvan schok niet vergroot.Maatregelen om de schade van overbuffe-6.8-28


ingen te beperkenb) Het verhogen van de wanddikte van detankbodems of <strong>het</strong> gebruik van anderematerialen met een grotere energieabsoptiecapaciteit.De wanddikte moet in dit gevalminstens 12 mm bedragen.Voor de tanks bestemd voor <strong>het</strong> vervoervan de gassen van UN-nummers1017 chloor, 1749 chloortrifluoride,2189 dichloorsilaan, 2901 broomchlorideen 3057 trifluoracetylchloride, moetde wanddikte van de tankbodemminstens 18 mm bedragen.c) Sandwich bekleding voor tankbodems- Wanneer de bescherming bestaat uiteen isolerende constructie (sandwichbekleding), moet deze de volledigebodems van de tank bedekken en eenspecifieke energieabsoptiecapaciteitvan 22 kJ bezitten (wat overeenkomtmet 6 mm wanddikte) gemeten volgensde methode beschreven in bijlage Bvan de norm EN 13094 “Metalen tanksmet een bedrijfsdruk kleiner of gelijkaan 0,5 bar – Ontwerp en fabricage”.Indien <strong>het</strong> gevaar voor corrosie niet kanvermeden worden door eenbouwmaatregel, moet <strong>het</strong> mogelijk zijnde buitenzijde van de bodem te onderzoeken,bijvoorbeeld door gebruik temaken van een afneembare bekleding.d) Beschermplaten aan elke kopzijde vande wagonWanneer een beschermplaat gebruiktwordt aan elke kopzijde van de wagon,worden volgende eisen gesteld:- De beschermplaat moet telkensvoor de beschouwde hoogte debreedte van de tank bedekken. Debreedte van de beschermplaat moetbovendien over de volledige hoogtevan de plaat minstens gelijk zijn aande afstand begrensd door de buitenrandenvan de bufferschijven;- De beschermplaat moet, in dehoogte, gemeten vanaf de bovensteboord van de kopbalk waarop debuffers geplaatst zijn,* ofwel tweederde van de diametervan de tank bedekken,* ofwel minstens 900 mm bedekkenen voorzien zijn van een uitrustingom opklimmende bufferstegen te houden;- De beschermplaat moet minstens6 mm dik zijn;- De plaat en zijn bevestigingspuntenmoeten zodanig ontworpen zijn dat<strong>het</strong> risico op <strong>het</strong> binnendringen in detankbodem door de beschermplaatzelf zoveel mogelijk wordt beperkt.6.8-29


De in paragrafen b), c) en d) aangeduidewanddiktes hebben betrekking op <strong>het</strong>referentiestaal. Wanneer andere materialenbehalve zacht staal gebruikt worden, moeteen equivalente dikte bepaald wordenvolgens de formule van 6.8.2.1.18. Hierbijmoeten de minimale waarden voor Rm enA worden toegepast, aangeduid in demateriaalnormen.c) Goedkeuring van <strong>het</strong> prototype (TA)TA1TA2TA3TA4De tanks mogen niet goedgekeurd worden voor <strong>het</strong> vervoer van organische stoffen.Deze stof mag in vaste tanks, afneembare tanks en tankcontainers vervoerd worden indien debevoegde overheid van <strong>het</strong> land van herkomst op grond van de onderstaande beproevingenvan oordeel is dat een dergelijk vervoer op veilige wijze kan uitgevoerd worden volgens devoorwaarden die door haar vastgesteld zijn. Indien <strong>het</strong> land van herkomst geen RID-<strong>Verdrag</strong>staten, moeten deze voorwaarden erkend worden door de RID-<strong>Verdrag</strong>staten diedoor <strong>het</strong> vervoer wordt aangedaan.Bij de goedkeuring van <strong>het</strong> prototype moeten beproevingen uitgevoerd worden teneinde:- de verenigbaarheid met de vervoerde producten aan te tonen van alle materialen die er innormale omstandigheden tijdens <strong>het</strong> vervoer mee in contact komen;- gegevens te verschaffen dewelke de constructie van de ontspanningsinrichtingen enveiligheidskleppen vergemakkelijken, rekening houdend met de constructiekenmerken vande tank; en- de speciale eisen vast te stellen die nodig zijn voor <strong>het</strong> veilig vervoer van de stof.De resultaten van deze beproevingen moeten opgenomen worden in <strong>het</strong> procesverbaal vanonderzoek voor de goedkeuring van <strong>het</strong> prototypeDeze stof mag enkel vervoerd worden in tanks met een tankcode LGAV of SGAV; dehiërarchie van 4.3.4.1.2 is niet van toepassing.De in 1.8.7 beoogde procedures voor de overeenstemmingsbeoordeling moeten toegepastworden door de bevoegde overheid, haar gemachtigde of de controle-instelling diebeantwoordt aan 1.8.6.2, 1.8.6.4, 1.8.6.5 en 1.8.6.8 en geaccrediteerd is conform de norm ENISO/IEC 17020:2004 type A.d) Beproevingen (TT)TT1TT2Bij tanks uit zuiver aluminium moet – bij de eerste keuring en bij de periodieke keuringen – debeproevingsdruk voor de hydraulische drukproef slechts 250 kPa (2,5 bar) (manometerdruk)bedragen.De toestand van de bekleding van de houders moet ieder jaar door een door de bevoegdeoverheid erkend deskundige nagekeken worden; de deskundige dient hiertoe <strong>het</strong> inwendigevan de houder te inspecteren.TT3 (Voorbehouden) In afwijking van de voorschriften in 6.8.2.4.2moeten de periodieke keuringen uiterlijk om deacht jaar uitgevoerd worden; ze moetenbovendien een controle van de wanddikte metbehulp van geschikte instrumenten omvatten.De dichtheidsproef en <strong>het</strong> nazicht, die in6.8.2.4.3 voorgeschreven worden, moeten opdeze tanks uiterlijk om de vier jaar uitgevoerdworden.TT4TT5TT6De tanks moeten uiterlijk om devier jaartwee en half jaarmet behulp van geschikte instrumenten (bijvoorbeeld ultrasoon) op aanwezigheid van corrosieonderzocht worden.De hydraulische drukproef moet uiterlijk om devier jaarplaatsvinden.De periodieke keuringen, met inbegrip vande hydraulische drukproef, moeten uiterlijktwee en half jaar(voorbehouden)6.8-30


TT7TT8TT9e) Kenmerk (TM)OPMERKING.om de vier jaar plaatsvinden.In afwijking van de voorschriften van 6.8.2.4.2 mag <strong>het</strong> periodiek onderzoek van de inwendigetoestand vervangen worden door een programma dat door de bevoegde overheid erkend is.De tanks, waarop de officiële vervoersnaam voor UN 1005 AMMONIAK, WATERVRIJvoorkomt overeenkomstig 6.8.3.5.1 tot en met 6.8.3.5.3 en die gebouwd zijn uit fijnkorreligstaal met een elasticiteitsgrens van meer dan 400 N/mm 2 volgens de materiaalnorm, moetenbij elke periodieke keuring volgens 6.8.2.4.2 onderworpen worden aan een magnetoscopischecontrole om oppervlaktescheurtjes te detecteren.In <strong>het</strong> onderste gedeelte van iedere houder moet iedere cirkelvormige en longitudinalelasnaad over ten minste 20% van zijn lengte gecontroleerd worden, evenals alle lasnaden vande leidingen en alle gerepareerde of afgeslepen zones.Wanneer de kenmerking van de stof op de tank of op <strong>het</strong> kenplaatje van de tank wordtverwijderd, moet een magnetoscopische controle uitgevoerd worden en deze handelingenmoeten geregistreerd worden in <strong>het</strong> aan <strong>het</strong> tankdossier toegevoegd beproevingsgetuigschrift.Voor de controles en beproevingen (met inbegrip van <strong>het</strong> toezicht op de bouw),moeten de in1.8.7 beoogde procedures toegepast worden door de bevoegde overheid, haar gemachtigdeof de controle-instelling die beantwoordt aan 1.8.6.2, 1.8.6.4, 1.8.6.5 en 1.8.6.8 engeaccrediteerd is conform de norm EN ISO/IEC 17020:2004 type A.Deze opschriften moeten in een officiële taal van <strong>het</strong> land van goedkeuring gesteld zijn. Indien dit geen Duits,Engels of Frans is, moeten de opschriften ook in één van deze drie talen aangebracht worden, tenzij akkoordenafgesloten tussen landen die geïnteresseerd zijn door <strong>het</strong> vervoer anders bepalen.TM1TM2TM3TM4TM5TM6TM7Buiten de in 6.8.2.5.2 voorgeschreven vermeldingen, moeten de tanks ook <strong>het</strong> opschrift "Nietopenen tijdens <strong>het</strong> vervoer. Voor zelfontbranding vatbaar" dragen (zie ook de OPMERKINGhierboven).Buiten de in 6.8.2.5.2 voorgeschreven vermeldingen, moeten de tanks ook <strong>het</strong> opschrift "Nietopenen tijdens <strong>het</strong> vervoer. Ontwikkelt brandbare gassen in contact met water" dragen (zieook de OPMERKING hierboven).Bij de tanks moeten op <strong>het</strong> in 6.8.2.5.1 voorgeschreven kenplaatje ook de officiëlevervoersnaam van de toegelaten stoffen en de hoogst toelaatbare vulmassa van de tank in kgaangegeven worden.De grenswaarden voor de toelaatbarebelading volgens 6.8.2.5.2 moeten voor degenoemde stoffen op zodanige wijzeworden vastgesteld, dat rekening gehoudenwordt met de hoogst toelaatbare massa vande lading van de tank.Bij de tanks moeten op <strong>het</strong> in 6.8.2.5.2 voorgeschreven bord de volgende supplementairevermeldingen ingeslagen of op een gelijkaardige wijze aangebracht zijn (deze vermeldingenmogen ook rechtstreeks op de wanden van de houder ingeslagen worden, indien dezezodanig versterkt zijn dat de sterkte van de houder er niet door vermindert) : de scheikundigebenaming, met de toegelaten concentratie, van de stof in kwestie.Buiten de in 6.8.2.5.1 voorgeschreven vermeldingen, moet op de tanks ook de datum (maanden jaar) van de laatste inspectie van de inwendige staat van de houder voorkomen.De oranje band volgens de afdeling5.3.5 moet aangebracht worden op detankwagons.Het gestyleerd klaverblad, dat in 5.2.1.7.6 weergegeven wordt, moet bovendien op <strong>het</strong> in6.8.2.5.1 beschreven kenplaatje ingeslagen zijn, of op een gelijkaardige wijze aangebrachtworden. Dit gestyleerd klaverblad mag ook rechtstreeks op de wanden van de houder wordeningeslagen, indien die zodanig versterkt zijn dat de sterkte van de houder er niet doorvermindert6.8.5 Voorschriften <strong>betreffende</strong> de materialen en de constructie van houders van tankwagons en vantankcontainers indien er een beproevingsdruk van ten minste 1 MPa (10 bar) voor voorgeschrevenis en van houders van tankwagons en tankcontainers indien die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer vansterk gekoelde vloeibare gassen van klasse 26.8.5.1 Materialen en houders6.8.5.1.1 a) De houders, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van6.8-31


6.8-32- samengeperste, vloeibaar gemaakte of opgeloste gassen van de klasse 2;- de UN-nummers 1380, 2845, 2870, 3194, 3391 tot en met 3394 van klasse 4.2; en- UN 1052 fluorwaterstof, watervrij en UN 1790 fluorwaterstofzuur, met meer dan 85%fluorwaterstof van de klasse 8,moeten uit staal vervaardigd worden.b) De houders uit fijnkorrelig staal die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van :- de bijtende gassen van klasse 2 en UN 2073 ammoniak, oplossing in water ; en- UN 1052 fluorwaterstof, watervrij en UN 1790 fluorwaterstofzuur met meer dan 85 %fluorwaterstof van de klasse 8,moet een warmtebehandeling ondergaan om de thermische spanningen te elimineren.Er mag van de warmtebehandeling afgezien worden wanneer1. er geen gevaar op scheurcorrosie bestaat ten gevolge van de spanningen, en2. de gemiddelde waarde van de schokenergie in <strong>het</strong> lasmetaal, de verbindingszone en in <strong>het</strong>basismetaal – telkens bepaald met 3 monsters – gemiddeld ten minste 45 J bedraagt. Voor <strong>het</strong>monster moet gebruik gemaakt worden van ISO-V. Voor <strong>het</strong> basismateriaal moet <strong>het</strong> monster inde dwarsrichting beproefd worden. Voor <strong>het</strong> lasmetaal en voor de verbindingszone moet de kerfin S positie op <strong>het</strong> midden van <strong>het</strong> lasmetaal of in <strong>het</strong> midden van de verbindingszone gekozenworden. De proef moet uitgevoerd worden bij de laagste bedrijfstemperatuur.c) De houders, bestemd voor <strong>het</strong> vervoer van sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen van klasse 2,moeten uit staal vervaardigd zijn, of uit aluminium, een aluminiumlegering, koper of een koperlegering(bijvoorbeeld messing). Het gebruik van houders uit koper of een koperlegering is echter slechtstoegelaten voor gassen die geen acetyleen bevatten; in ethyleen mag evenwel ten hoogste 0,005%acetyleen voorkomen.d) Er mogen slechts materialen worden gebruikt die geschikt zijn voor de minimale en maximalebedrijftemperatuur van de houders en van hun toebehoren.6.8.5.1.2 Voor de vervaardiging van de houders zijn volgende materialen toegelaten:a) de staalsoorten die niet onderhevig zijn aan brosse breuk bij de minimale bedrijfstemperatuur (zie6.8.5.2.1) :- zacht staal (behalve voor de sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen van klasse 2);- fijnkorrelig staal, tot een temperatuur van –60°C;- met nikkel gelegeerd staal (met 0,5% tot 9% nikkel), tot een temperatuur van –196°C afhankelijkvan <strong>het</strong> nikkelgehalte;- austenietisch chroomnikkelstaal, tot een temperatuur van –270°C;b) aluminium met een aluminiumgehalte van ten minste 99,5% of aluminiumlegeringen (zie 6.8.5.2.2).c) gedesoxideerd koper met een kopergehalte van ten minste 99,9% of koperlegeringen met eenkopergehalte van meer dan 56% (zie 6.8.5.2.3).6.8.5.1.3 a) De houders uit staal, aluminium of aluminiumlegeringen moeten naadloos of gelast zijn.b) De houders uit austenietisch staal, koper of koperlegeringen mogen gebraseerd zijn.6.8.5.1.4 De toebehoren moeten met behulp van een schroefverbinding op de houders bevestigd worden, of andersals volgt :a) op houders uit staal, aluminium of aluminiumlegeringen : door lassen;b) op houders uit austenietisch staal, koper of koperlegeringen : door lassen of braseren.6.8.5.1.5 De houders moeten zodanig geconstrueerd en op de wagon, op <strong>het</strong> chassis of in <strong>het</strong> raamwerk van decontainer bevestigd zijn, dat op een afdoende wijze vermeden wordt dat de dragende delen dermateafkoelen dat ze kunnen bros worden. De bevestigingsinrichtingen van de houders moeten zelf zodanigontworpen zijn dat ze nog alle vereiste mechanische eigenschappen bezitten wanneer de houder zich opzijn laagste bedrijftemperatuur bevindt.6.8.5.2 Voorschriften <strong>betreffende</strong> de beproevingen6.8.5.2.1 Houders uit staalDe materialen die voor de vervaardiging van de houders gebruikt worden en de lasnaden moeten bij deminimale bedrijftemperatuur (met een maximum van –20°C) voldoen aan de hiernavolgende voorwaarden<strong>betreffende</strong> de kerfslagwaarde :- de proeven worden uitgevoerd op proefstaafjes met een V-vormige kerf;


- bij de proefstaafjes met een lengteas loodrecht op de walsrichting en met een V-vormige kerf(conform aan ISO R 148) loodrecht op <strong>het</strong> oppervlak van de plaat, moet de kerfslagwaarde (zie6.8.5.3.1 t/m 6.8.5.3.3) ten minste 34 J/cm² bedragen voor zacht staal (omwille van de bestaandeISO-normen mogen de beproevingen uitgevoerd worden op proefstaafjes waarvan de lengteasevenwijdig is aan de walsrichting), fijnkorrelig staal, ferrietisch met nikkel gelegeerd staal (Ni < 5%),ferrietisch met nikkel gelegeerd staal (5% ≤ Ni ≤ 9%) of austenietisch chroomnikkelstaal;- bij de austenitische staalsoorten moeten enkel de lasnaden aan een kerfslagproef onderworpenworden;- indien er bedrijfstemperaturen voorkomen die lager zijn dat –196°C, wordt de kerfslagproef niet bij d eminimale bedrijfstemperatuur uitgevoerd maar bij –196°C.6.8.5.2.2 Houders uit aluminium of uit aluminiumlegeringenDe naden van de houders moeten voldoen aan de door de bevoegde overheid vastgestelde voorwaarden.6.8.5.2.3 Houders uit koper of uit koperlegeringenHet is niet nodig om experimenteel na te gaan of de kerfslagwaarde voldoende is.6.8.5.3 Kerfslagproeven6.8.5.3.1 Voor platen met een dikte van ten minste 5 mm maar minder dan 10 mm worden proefstaafjes gebruiktmet een doorsnede van 10 mm x e mm, waarbij "e" de dikte van de plaat is. Een diktevermindering tot 7,5mm of tot 5 mm is toegelaten indien zulks nodig mocht blijken. De minimale waarde van 34 J/cm² moet inalle gevallen bereikt worden.OPMERKING.Indien de platen minder dan 5 mm dik zijn wordt er geen kerfslagproef op uitgevoerd, en evenmin op hun lasnaden.6.8.5.3.2 a) De kerfslagwaarde van een plaat wordt bepaald op drie proefstaafjes. Deze staafjes worden loodrechtop de walsrichting weggenomen; bij zacht staal mag dit echter ook evenwijdig aan de walsrichtinggebeuren.b) De proefstaafjes voor <strong>het</strong> testen van de lasnaden worden als volgt genomen:Wanneer e ≤ 10 mmdrie proefstaafjes met de kerf in <strong>het</strong> midden van de lasnaad;drie proefstaafjes met de kerf in <strong>het</strong> midden van de zone die door de las veranderingen heeftondergaan (de V-vormige kerf moet de grens van de smeltzone in <strong>het</strong> midden van <strong>het</strong> monsterdoorsnijden);midden van lasnaadWanneer 10 mm < e ≤ 20 mmDrie proefstaafjes in <strong>het</strong> midden van de lasnaad;zone die veranderingen heeftondergaan door de lasDrie proefstaafjes die genomen worden in de zone die door de las veranderingen heeft ondergaan (deV-vormige kerf moet de grens van de smeltzone in <strong>het</strong> midden van <strong>het</strong> monster doorsnijden).midden van de lasnaad6.8-33


Wanneer e > 20 mmzone die door de las veranderingen heeft ondergaanTwee sets van drie proefstaafjes (één set uit <strong>het</strong> bovenste oppervlak en de andere uit <strong>het</strong> onderste),afkomstig van elk van de hieronder aangegeven plaatsen (op de proefstaafjes, die genomen wordenin zone die door de las veranderingen heeft ondergaan, moet de V-vormige kerf de grens van desmeltzone in <strong>het</strong> midden van <strong>het</strong> monster doorsnijden).midden van de lasnaadzone die door de las veranderingen heeft ondergaan6.8.5.3.3 a) Voor de platen moet <strong>het</strong> gemiddelde van de drie beproevingen voldoen aan de in 6.8.5.2.1aangegeven minimale waarde van 34 J/cm². Slechts één individuele waarde mag onder dit minimumliggen, zonder echter lager te zijn dan 24 J/cm².b) Voor de lasnaden mag <strong>het</strong> gemiddelde van de beproevingen op de drie proefstaafjes uit <strong>het</strong> middenvan de lasnaad niet kleiner zijn dan de minimale waarde van 34 J/cm². Slechts één individuele waardemag onder dit minimum liggen, zonder echter lager te zijn dan 24 J/cm².c) Voor de zone die door de las veranderingen heeft ondergaan (de V-vormige kerf moet de grens vande smeltzone in <strong>het</strong> midden van <strong>het</strong> monster doorsnijden), mag de bekomen waarde van slechts éénvan de drie proefstaafjes kleiner zijn dan de minimale waarde van 34 J/cm², zonder echter lager te zijndan 24 J/cm².6.8.5.3.4 Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van 6.8.5.3.3 mag één enkele nieuwe beproevinguitgevoerd worden:a) indien <strong>het</strong> gemiddeld resultaat van de drie eerste beproevingen lager is dan de minimale waarde van34 J/cm² ofb) indien meer dan één van de individuele waarden onder de minimale waarde van 34 J/cm² liggen,zonder echter lager te zijn dan 24 J/cm².6.8.5.3.5 Bij de nieuwe kerfslagproef op de platen of de lasnaden mag geen enkele individuele waarde lager zijndan 34 J/cm². Het gemiddelde van alle resultaten van de oorspronkelijke beproeving en van de nieuwebeproeving moet ten minste gelijk zijn aan <strong>het</strong> minimum van 34 J/cm².Bij de nieuwe kerfslagproef op de zone die veranderingen heeft ondergaan mag geen enkele individuelewaarde lager zijn dan 34 J/cm².6.8.5.4 Verwijzing naar normenIndien de des<strong>betreffende</strong> onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan devoorschriften van 6.8.5.2 en 6.8.5.3 is voldaan:6.8-34


EN 1252-1: 1998 Cryogene recipiënten – Materialen – Deel 1: Eisen in verband met de taaiheid bijtemperaturen beneden –80 °C.EN 1252-2: 2001 Cryogene recipiënten – Materialen – Deel 2: Eisen in verband met de taaiheid bijtemperaturen begrepen tussen –80 °C en –20 °C.6.8-35


Hoofdstuk 6.9 - Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp, de constructie, deuitrusting, de goedkeuring van <strong>het</strong> type, de beproevingen en dekenmerking van tankcontainers met inbegrip vanwissellaadtanks uit vezelversterkte kunststofOPMERKING.Zie hoofdstuk 6.7 voor de mobiele tanks en UN-gecertificeerde MEGC’s ; zie hoofdstuk 6.8 voor de tankwagons,afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks waarvan de houders uit metaal vervaardigd zijn, en voor debatterijwagons en de gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s), zie hoofdstuk 6.8; zie hoofdstuk 6.10 voorvacuümtanks voor afvalstoffen.6.9.1 Algemeenheden6.9.1.1 De tankcontainers met inbegrip van wissellaadtanks uit vezelversterkte kunststof moeten conform eendoor de bevoegde overheid erkend kwaliteitsborgingsprogramma ontworpen, vervaardigd en beproefdworden; in <strong>het</strong> bijzonder mag <strong>het</strong> lamineren en lassen van thermoplastische binnenbekledingen slechtsuitgevoerd worden door gekwalificeerd personeel en volgens een door de bevoegde overheid erkendeprocedure.6.9.1.2 De voorschriften van 6.8.2.1.1, 6.8.2.1.7, 6.8.2.1.13, 6.8.2.1.14 a) en b), 6.8.2.1.25, 6.8.2.1.27 en 6.8.2.2.3zijn ook van toepassing op <strong>het</strong> ontwerp van tankcontainers met inbegrip van wissellaadtanks uitvezelversterkte kunststof en op de beproevingen die ze moeten ondergaan.6.9.1.3 Bij tankcontainers met inbegrip van wissellaadtanks uit vezelversterkte kunststof mag geen gebruikgemaakt worden van verwarmingselementen.6.9.1.4 (voorbehouden)6.9.2 Constructie6.9.2.1 De houders moeten vervaardigd worden uit geschikte materialen die bestand dienen te zijn tegen de tevervoeren stoffen bij bedrijfstemperaturen gaande van -40°C tot +50°C, tenzij door de bevoegde overhei dvan <strong>het</strong> land waar <strong>het</strong> vervoer wordt uitgevoerd voor bijzondere klimatologische omstandigheden anderetemperatuurbereiken worden gespecificeerd.6.9.2.2 De wanden van de houders moeten uit de volgende drie elementen bestaan :- binnenbekleding,- dragende laag,- buitenlaag.6.9.2.2.1 De binnenbekleding is <strong>het</strong> inwendig gedeelte van de wand van de houder, dat als eerste barrière eenlangdurige chemische bestendigheid ten opzichte van de te vervoeren stoffen moet verschaffen en moetvoorkomen dat gevaarlijke reacties met de inhoud van de tank optreden, dat zich gevaarlijke verbindingenvormen of dat een aanzienlijke verzwakking van de dragende laag ontstaat door diffusie van stoffendoorheen de binnenbekleding.De binnenbekleding kan een bekleding uit vezelversterkte kunststof zijn of een thermoplastischebekleding.6.9.2.2.2 De bekledingen uit vezelversterkte kunststof moeten bestaan uit :a) een oppervlaktelaag ("gel-coat"): een oppervlaktelaag die rijk is aan harsen, versterkt met een weefseldat compatibel is met <strong>het</strong> hars en de inhoud. Deze laag mag ten hoogste 30 massa-% vezels bevattenen ze moet tussen 0,25 en 0,60 mm dik zijn;b) versterkingsla(a)g(en): één of meerdere lagen met een minimale dikte van 2 mm, die ten minste900 g/m² glasmat of gehakte vezels bevatten met een glasgehalte van ten minste 30 massa-%, tenzijaangetoond is dat een lager glasgehalte dezelfde veiligheidsgraad biedt.6.9.2.2.3 Thermoplastische bekledingen bestaan uit thermoplastische bladen zoals vermeld in 6.9.2.3.4, die in devereiste vorm aan elkaar worden gelast en waaraan de dragende lagen vastgehecht moeten worden.Tussen de bekledingen en de dragende laag moet met behulp van een geschikte lijm een duurzameverbinding bewerkstelligd worden.OPMERKING.Teneinde de opbouw van elektrostatische ladingen te voorkomen, kan – voor <strong>het</strong> vervoer van brandbare vloeistoffen –de binnenlaag overeenkomstig 6.9.2.14 aan aanvullende voorzieningen onderworpen zijn.6.9.2.2.4 De dragende laag van de houder is <strong>het</strong> element dat overeenkomstig 6.9.2.4 t/m 6.9.2.6 uitdrukkelijkontworpen is om aan de mechanische belastingen te weerstaan. Dit gedeelte bestaat gewoonlijk uitmeerdere lagen die versterkt zijn met in welbepaalde oriëntaties geschikte vezels.6.9.2.2.5 De buitenlaag is <strong>het</strong> deel van de houder dat rechtstreeks blootgesteld is aan de atmosfeer. Ze moetbestaan uit een laag die rijk is aan harsen, met een dikte van ten minste 0,2 mm. Bij diktes van meer dan0,5 mm moet gebruik gemaakt worden van een mat. Deze laag moet minder dan 30 massa-% glas6.9-1


6.9.2.3 Grondstoffen6.9-2bevatten en bestand zijn tegen de invloeden van buitenaf, in <strong>het</strong> bijzonder tegen incidentele contacten metde te vervoeren stof. Het hars moet vulstoffen of toevoegingen bevatten om de dragende laag van dehouder te beschermen tegen degradatie door ultraviolette straling.6.9.2.3.1 Van alle materialen die voor de fabricage van tankcontainers met inbegrip van wissellaadtanks uitvezelversterkte kunststof gebruikt worden, moeten de herkomst en de eigenschappen bekend zijn.6.9.2.3.2 HarsenDe verwerking van <strong>het</strong> harsmengsel moet strikt volgens de aanbevelingen van de leverancier uitgevoerdworden. Dit geldt in <strong>het</strong> bijzonder voor de verharders, initiatoren en versnellers. Deze harsen kunnen zijn:- onverzadigde polyesterharsen;- vinylesterharsen;- epoxyharsen;- fenolharsen.De thermische distortietemperatuur van <strong>het</strong> hars, bepaald volgens ISO-norm 75-1:1993, moet ten minste20°C hoger zijn dan de maximale bedrijfstemperatuur van de tankcontainers met inbegrip vanwissellaadtanks, maar mag in geen geval lager zijn dan 70°C.6.9.2.3.3 VersterkingsvezelsHet versterkingsmateriaal van de dragende lagen moet bestaan uit een geschikte categorie glasvezels vantype E of ECR volgens de ISO-norm 2078:1993. Voor de binnenbekleding mogen glasvezels van type Cvolgens de ISO-norm 2078:1993 gebruikt worden. Voor de binnenbekleding mogen enkelthermoplastische bekledingen gebruikt worden indien hun compatibiliteit met de voorziene inhoud isaangetoond.6.9.2.3.4 Materialen voor de thermoplastische bekleding6.9.2.3.5 AdditievenThermoplastische bekledingen zoals polyvinylchloride zonder weekmaker (PVC-U), polypropyleen (PP),polyvinylideenfluoride (PVDF), polytetrafluorethyleen (PTFE), enz., mogen als materialen voor debekleding gebruikt worden.De additieven die nodig zijn voor de behandeling van <strong>het</strong> hars (zoals katalysatoren, versnellers, verhardersen thixotrope stoffen) en de materialen die gebruikt worden om de karakteristieken van de tank teverbeteren (zoals vulstoffen, kleurstoffen, pigmenten, enz.) mogen <strong>het</strong> materiaal niet verzwakken, metinachtname van de voorziene levensduur en bedrijfstemperatuur van <strong>het</strong> type.6.9.2.4 De houder, zijn bevestigingselementen en zijn bedrijfs- en structuuruitrusting moeten zodanig ontworpenzijn dat ze gedurende de voorziene levensduur van <strong>het</strong> type zonder lekkage (afgezien van dehoeveelheden gas die via ontgassingsinrichtingen ontsnappen) bestand zijn tegen:- de statische en dynamische belastingen die onder normale vervoersomstandigheden voorkomen;- de in 6.9.2.5 t/m 6.9.2.10 gedefinieerde minimale belastingen.6.9.2.5 Voor elke laag van de houder mag – bij de in 6.8.2.1.14 a) en b) aangegeven drukken en onder inwerkingvan de statische zwaartekrachten die bij de maximale vullingsgraad uitgeoefend worden door een inhoudmet de voor <strong>het</strong> ontwerp gespecificeerde maximale densiteit – de ontwerpspanning σ in de langs- en in deomtreksrichting niet groter zijn dan de volgende waarde:waarin:Rσ ≤ mKR m = de waarde van de treksterkte die wordt verkregen door van de gemiddelde waarde van debeproevingsresultaten <strong>het</strong> dubbele van de standaardafwijking van de beproevingsresultaten af tetrekken. De proeven moeten conform de voorschriften van de norm EN 61:1977 uitgevoerd worden,op minstens zes monsters die representatief zijn voor <strong>het</strong> type en de constructiemethode;K = S × K ×0× K1× K2K3waarin:K een waarde moet hebben van ten minste 4, enS = de veiligheidscoëfficiënt. Voor <strong>het</strong> algemeen ontwerp geldt dat, als de tanks in kolom (12)van tabel A in hoofdstuk 3.2 aangegeven worden door een tankcode met de letter "G" alstweede onderdeel (zie 4.3.4.1.1), de waarde van S ten minste gelijk moet zijn aan 1,5. Voorde tanks die bestemd zijn voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen die een hoger veiligheidsniveau


K 0 =vereisen - dit wil zeggen als de tanks in kolom (12) van tabel A in hoofdstuk 3.2 aangegevenworden door een tankcode met <strong>het</strong> cijfer "4" als tweede onderdeel (zie 4.3.4.1.1) - moet dewaarde van S vermenigvuldigd worden met een factor twee, tenzij de houder voorzien is vaneen bescherming die bestaat uit een volledig metalen raamwerk met inbegrip van structureleelementen in de lengte- en dwarsrichting;een factor die rekening houdt met de verslechtering van de eigenschappen van <strong>het</strong>materiaal onder invloed van de vervorming, de veroudering en de chemische inwerking vande te vervoeren stoffen ; hij wordt bepaald met de formule:1K0=α ⋅ βK 1 =waarin "α" de vervormingsfactor en "β" de verouderingsfactor is, bepaald volgens de normEN 978:1997 na <strong>het</strong> ondergaan van de beproeving volgens de norm EN 977:1997. Menmag ook de conservatieve waarde K 0 = 2 gebruiken. Bij <strong>het</strong> bepalen van α en β moet deinitiële vervorming overeenstemmen met 2 σ ;een factor die functie is van de bedrijfstemperatuur en van de thermische eigenschappenvan <strong>het</strong> hars ; hij wordt bepaald met de volgende vergelijking, maar met een minimalewaarde van 1:K( 70)= 1,25 − 0,0125 HDT1−waarin HDT de thermische distortietemperatuur van <strong>het</strong> hars is, in ºC;K 2 = een factor die rekening houdt met de vermoeiing van <strong>het</strong> materiaal; de waarde K 2 = 1,75wordt gebruikt, tenzij andere waarden met de bevoegde overheid zijn overeengekomen.Voor <strong>het</strong> in 6.9.2.6 omschreven dynamisch ontwerp wordt de waarde K 2 = 1,1 gebruikt;K 3 =een factor die functie is van de uithardingstechniek, met de volgende waarden:- 1,1 wanneer <strong>het</strong> uitharden gebeurt volgens een goedgekeurd en gedocumenteerdprocédé;- 1,5 in de andere gevallen.6.9.2.6 Bij de in 6.8.2.1.2 aangegeven dynamische belastingen, mag de ontwerpspanning niet hoger zijn dan de in6.9.2.5 gespecificeerde waarde, gedeeld door de factor α.6.9.2.7 Bij om <strong>het</strong> even welke van de in 6.9.2.5 en 6.9.2.6 gedefinieerde spanningen mag de er uit voortvloeienderek in om <strong>het</strong> even welke richting niet groter zijn dan de kleinste van de volgende waarden: 0,2%, of ééntiende van de rek bij breuk van <strong>het</strong> hars.6.9.2.8 Bij de voorgeschreven beproevingsdruk, die niet lager mag zijn dan de berekeningsdruk volgens6.8.2.1.14 a) en b), mag de maximale rek in de houder niet groter zijn dan de rek bij breuk van <strong>het</strong> hars.6.9.2.9 De houder moet bestand zijn tegen de in 6.9.4.3.3 gespecificeerde kogelvalproef, zonder enige zichtbareinwendige of uitwendige beschadiging op te lopen.6.9.2.10 De overlappende elementen in de verbindingsnaden, met inbegrip van die van de bodems en die tussende houder en de slingerschotten en scheidingswanden, moeten bestand zijn tegen de hierbovenaangegeven statische en dynamische spanningen. Om spanningsconcentraties in de overlappendeelementen te voorkomen moeten de verbonden stukken afgeschuid worden in een verhouding van tenhoogste 1/6.De weerstand tegen afschuifkrachten tussen de overlappende elementen en de onderdelen van de tankwaaraan ze vastgehecht zijn, mag niet kleiner zijn dan:waarin:τ R =Q =K =l =τ =QlτR≤Kde tangentiële weerstand tegen buiging volgens de norm EN ISO 14125: 1998 (methode in driepunten), met een minimum van τ R = 10 N/mm² als geen gemeten waarden beschikbaar zijn;de belasting per lengte-eenheid waaraan de verbinding moet kunnen weerstaan onder de statischeen dynamische belastingen;de factor die overeenkomstig 6.9.2.5 voor de statische en dynamische spanningen berekend wordt;de lengte van de overlappende elementen.6.9.2.11 De openingen in de houder moeten zodanig worden versterkt dat ze ten minste dezelfdeveiligheidsmarges bezitten ten opzichte van de in 6.9.2.5 en 6.9.2.6 gespecificeerde statische endynamische spanningen als deze die voor de houder zelf gespecificeerd zijn. Het aantal openingen moetzo klein mogelijk zijn. De verhouding van de assen van ovale openingen mag niet groter zijn dan 2.6.9-3


6.9.2.12 Het ontwerp van de aan de houder bevestigde flenzen en leidingen moet ook rekening houden met dekrachten bij de behandeling en voor <strong>het</strong> vastzetten van de bouten.6.9.2.13 De tankcontainer moet ontworpen worden om zonder betekenisvolle lekkage bestand te zijn tegen eenvolledige omsluiting door vlammen gedurende 30 minuten, zoals gespecificeerd in de bepalingen metbetrekking tot de beproevingen van 6.9.4.3.4. Men kan de beproevingen achterwege laten wanneer eenafdoend bewijs kan geleverd worden door beproevingen op vergelijkbare ontwerpen van tankcontainersmet inbegrip van wissellaadtanks en de bevoegde overheid daarmee akkoord gaat.6.9.2.14 Bijzondere voorschriften voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen met een vlampunt van ten hoogste 60°C6.9-4De tankcontainers met inbegrip van wissellaadtanks uit vezelversterkte kunststof voor <strong>het</strong> vervoer vanstoffen met een vlampunt van ten hoogste 60°C moete n zodanig gebouwd worden dat de statischeelektriciteit in de verschillende componenten geëlimineerd wordt en de opbouw van gevaarlijke ladingenwordt vermeden.6.9.2.14.1 De via metingen vastgestelde elektrische weerstand van <strong>het</strong> binnen- en buitenoppervlak van de houdermag niet groter zijn dan 10 9 ohm. Dit kan worden bereikt door gebruik te maken van additieven in <strong>het</strong> harsof van tussenliggende geleidende lagen, zoals netwerken uit metaal of koolstof.6.9.2.14.2 De via metingen vastgestelde weerstand tegen ontlading naar de aarde mag niet groter zijn dan 10 7 ohm.6.9.2.14.3 Alle elementen van de houder moeten elektrisch verbonden worden met elkaar, met de metalen delen vande bedrijfs- en structuuruitrusting van de tankcontainer. De elektrische weerstand tussen componenten enuitrustingsstukken die met elkaar in contact staan, mag niet groter zijn dan 10 ohm.6.9.2.14.4 De elektrische weerstand van <strong>het</strong> oppervlak en de weerstand tegen ontlading moeten een eerste keergemeten worden op elke gebouwde tankcontainer of op een monster van de houder volgens een door debevoegde overheid erkende procedure.6.9.2.14.5 In <strong>het</strong> kader van de periodieke keuring moet op elke tankcontainer de weerstand tegen ontlading naar deaarde gemeten worden volgens een door de bevoegde overheid erkende procedure.6.9.3 Uitrustingen6.9.3.1 De voorschriften van 6.8.2.2.1, 6.8.2.2.2 en 6.8.2.2.4 tot en met 6.8.2.2.8 zijn van toepassing.6.9.3.2 De bijzondere bepalingen van 6.8.4 b) (TE) die bij een bepaalde rubriek in kolom (13) van tabel A inhoofdstuk 3.2 vermeld staan, zijn bovendien ook van toepassing.6.9.4 Beproevingen en goedkeuring van <strong>het</strong> type6.9.4.1 Voor elk ontwerp van een tankcontainer uit vezelversterkte kunststof moeten zijn constructiematerialen eneen representatief prototype van de tank aan beproevingen onderworpen worden volgens de aanwijzingenhieronder.6.9.4.2 Beproeving van de materialen6.9.4.2.1 Voor elk gebruikt hars moet de rek bij breuk bepaald worden volgens de norm EN ISO 527-5: 1997en dethermische distortietemperatuur volgens de norm ISO 75-1:1993.6.9.4.2.2 Onderstaande karakteristieken moeten bepaald worden aan de hand van monsters die uit de houder zijngesneden. Parallel vervaardigde monsters mogen slechts gebruikt worden wanneer <strong>het</strong> niet mogelijk is ommonsters uit de houder te snijden. Alle bekledingen moeten voorafgaandelijk verwijderd worden.De beproevingen moeten slaan op <strong>het</strong> volgende:- de dikte van de lagen van de centrale wand van de houder en van de bodems;- <strong>het</strong> massagehalte en de samenstelling van <strong>het</strong> glas en de oriëntatie en schikking van deversterkingslagen;- de treksterkte, de rek bij breuk en de elasticiteitsmodulus volgens de norm EN ISO 527-5: 1997 in derichting van de spanningen. De rek bij breuk van <strong>het</strong> hars moet daarenboven met behulp vanultrasoonmetingen bepaald worden;- de weerstand tegen buiging en vervorming die met de buig-kruipproef volgens de norm ISO 14125:1998 vastgesteld wordt, gedurende 1000 uur met een monster dat ten minste 50 mm breed is enwaarbij de afstand tussen de steunen ten minste 20 maal de wanddikte bedraagt. Bovendien moetende vervormingsfactor α en de verouderingsfactor β met deze proef en volgens de norm EN 978:1997bepaald worden.6.9.4.2.3 De weerstand tegen afschuifkrachten tussen de lagen moet gemeten worden door representatievemonsters te onderwerpen aan de trekproef volgens de norm EN ISO 14130: 1997.6.9.4.2.4 De chemische compatibiliteit van de houder met de te vervoeren stoffen moet via een van de volgendemethodes aangetoond worden, met de instemming van de bevoegde overheid. Daarbij moet rekeninggehouden worden met alle aspecten van de compatibiliteit van de materialen van de houder en van zijnuitrusting met de te vervoeren stoffen, met inbegrip van de chemische aantasting van de houder, <strong>het</strong>initiëren van kritieke reacties door de inhoud en de gevaarlijke reacties tussen beide.


- Om de aantasting van de houder vast te stellen, moeten representatieve monsters uit de houdergenomen worden, met inbegrip van eventuele binnenbekledingen met lassen; deze worden dangedurende 1000 uur bij 50°C onderworpen aan de chem ische compatibiliteitsproef volgens normEN 977:1997. In vergelijking met een niet beproefd monster mag <strong>het</strong> verlies aan sterkte enelasticiteitsmodulus, gemeten met de buigweerstandsproeven volgens de norm EN 978:1997, nietmeer zijn dan 25%. Scheuren, blazen, putjes, <strong>het</strong> loslaten van lagen en bekledingen en een ruwoppervlak zijn niet aanvaardbaar.- De compatibiliteit mag ook vastgesteld worden op basis van gecertifieerde en gedocumenteerdegegevens die voortkomen uit positieve ervaringen <strong>betreffende</strong> de compatibiliteit van de te ladenstoffen met de materialen van de houder waarmee ze bij bepaalde temperaturen, gedurende eenbepaalde tijd en onder andere relevante bedrijfsvoorwaarden in contact komen.- Gegevens die gepubliceerd zijn in de gespecialiseerde literatuur, de normen of andere bronnen, endie voor de bevoegde overheid aanvaardbaar zijn, mogen ook gebruikt worden.6.9.4.3 Beproeving van <strong>het</strong> prototypeEen representatief prototype van de tank moet aan de hieronder gespecificeerde beproevingenonderworpen worden. Daarbij mag de bedrijfsuitrusting indien nodig door andere elementen vervangenworden.6.9.4.3.1 Het prototype moet geïnspecteerd worden om de conformiteit met de specificaties van <strong>het</strong> model vast testellen. Deze inspectie moet een inwendige en uitwendige visuele controle omvatten en <strong>het</strong> meten van devoornaamste afmetingen.6.9.4.3.2 Het prototype, voorzien van rekstrookjes op alle plaatsen waar een vergelijking met de theoretischeberekende waarden vereist is, moet onderworpen worden aan de volgende belastingen en de spanningendie er uit voortvloeien moeten opgetekend worden:- de tank moet tot de maximale vullingsgraad met water gevuld worden; de meetresultaten dienen omde theoretische waarden volgens 6.9.2.5 te ijken;- de tot de maximale vullingsgraad met water gevulde tank moet onderworpen worden aanversnellingen in de drie richtingen door middel van rij- en remproeven waarbij <strong>het</strong> prototype aan eenvoertuig is bevestigd. Om de effectief bekomen resultaten te vergelijken met de theoretischeberekende waarden volgens 6.9.2.6 moeten de geregistreerde spanningen geëxtrapoleerd worden infunctie van de coëfficiënt van de in 6.8.2.1.2 voorgeschreven versnellingen en gemeten;- de tank moet met water gevuld worden en aan de vastgestelde beproevingsdruk onderworpenworden. Onder deze belasting mag de tank geen lekkage en geen zichtbare schade vertonen.6.9.4.3.3 Het prototype moet aan een kogelvalproef volgens de norm EN 976-1:1997, nr. 6.6 onderworpen worden.Het inwendige en <strong>het</strong> uitwendige van de tank mogen geen zichtbare schade oplopen.6.9.4.3.4 Het prototype – voorzien van zijn bedrijfs- en structuuruitrusting en gevuld met water tot 80% van zijnmaximale inhoud – moet gedurende 30 minuten blootgesteld worden aan een volledige omsluiting doorvlammen, die veroorzaakt worden door een open vuur in een bak gevuld met stookolie of door een andertype vuur met <strong>het</strong>zelfde effect. De afmetingen van de bak moeten aan alle kanten ten minste 50 cm groterzijn dan die van de tank, en de afstand tussen <strong>het</strong> brandstofniveau en de tank dient 50 cm tot 80 cm tebedragen. De rest van de tank beneden <strong>het</strong> vloeistofniveau, met inbegrip van de openingen en sluitingen,moet lekdicht blijven op een zeer lichte druppelvorming na.6.9.4.4 Goedkeuring van <strong>het</strong> prototype6.9.4.4.1 Voor elk nieuw type tankcontainer moet de bevoegde overheid of een door haar aangestelde instelling eenprototypegoedkeuring afgeven waarin wordt bevestigd dat <strong>het</strong> ontwerp geschikt is voor <strong>het</strong> gebruikwaarvoor <strong>het</strong> is bestemd en beantwoordt aan de constructievoorschriften, aan de eisen met betrekking totde uitrusting en aan de bijzondere bepalingen die gelden voor de te vervoeren stoffen.6.9.4.4.2 De prototypegoedkeuring moet opgemaakt worden op basis van de berekeningen en van <strong>het</strong>beproevingsrapport, met inbegrip van de resultaten van alle materiaal- en prototypekeuringen en devergelijking ervan met de theoretische berekende waarden, en moet de specificaties met betrekking tot <strong>het</strong>ontwerp en <strong>het</strong> kwaliteitsborgingsprogramma vermelden.6.9.4.4.3 De prototypegoedkeuring moet de stoffen of de groepen van stoffen vermelden waarvan de compatibiliteitmet de tankcontainer is verzekerd. Hun chemische benaming of de overeenstemmende collectieve rubriek(zie 2.1.1.2), hun klasse en hun classificatiecode moeten aangegeven worden.6.9.4.4.4 De prototypegoedkeuring moet bovendien de theoretische berekende waarden en de gegarandeerdelimieten (zoals de levensduur, <strong>het</strong> bereik van de bedrijfstemperaturen, de bedrijfs- en beproevingsdrukken,de karakteristieken van <strong>het</strong> materiaal) vermelden, en alle voorzorgen die moeten getroffen worden bij debouw, de beproeving, de prototypetypegoedkeuring, de kenmerking en <strong>het</strong> gebruik van elke conform <strong>het</strong>goedgekeurd prototype vervaardigde tankcontainer.6.9-5


6.9.5 Controles6.9.5.1 Voor elke conform <strong>het</strong> goedgekeurd prototype vervaardigde tankcontainer moeten de beproevingen vande materialen en de controles uitgevoerd worden zoals aangegeven hieronder.6.9.5.1.1 De beproevingen van de materialen volgens 6.9.4.2.2 – met uitzondering van de trekproef en eenvermindering van de testduur voor de buig-kruipproef tot 100 uur – moeten uitgevoerd worden metmonsters die uit de houder zijn gesneden. Parallel vervaardigde monsters mogen slechts gebruikt wordenwanneer <strong>het</strong> niet mogelijk is om monsters uit de houder te snijden. Er dient te worden voldaan aan degoedgekeurde theoretische berekende waarden.6.9.5.1.2 De houders en hun uitrustingen moeten – samen of afzonderlijk – voor hun ingebruikname aan een initiëlekeuring worden onderworpen. Deze keuring omvat:- <strong>het</strong> nazien van de overeenstemming met <strong>het</strong> goedgekeurd prototype;- <strong>het</strong> nazien van de ontwerpkarakteristieken;- een onderzoek van de inwendige en uitwendige toestand;- een hydraulische drukproef bij de beproevingsdruk die op <strong>het</strong> in 6.8.2.5.1 voorgeschreven kenplaatjeaangegeven is;- een nazicht van de goede werking van de uitrusting;- een dichtheidsbeproeving, indien de houders en hun uitrustingen afzonderlijk aan een hydraulischedrukproef onderworpen werden.6.9.5.2 De voorschriften van 6.8.2.4.2 t/m 6.8.2.4.4 zijn van toepassing op de periodieke keuringen van detankcontainers met inbegrip van wissellaadtanks. De in 6.8.2.4.3 voorziene controle moet bovendien eennazicht van de inwendige staat van de houder omvatten.6.9.5.3 De proeven, onderzoeken en nazichten volgens 6.9.5.1 en 6.9.5.2 moeten uitgevoerd worden door dedeskundige die door de bevoegde overheid erkend is. Getuigschriften met <strong>het</strong> resultaat van dieverrichtingen moeten afgeleverd worden. In deze getuigschriften moet verwezen worden naar de lijst vande stoffen die in deze tankcontainer toegelaten zijn tot <strong>het</strong> vervoer of naar de tankcode, conform 6.9.4.4.6.9.6 Kenmerking6.9.6.1 De voorschriften van 6.8.2.5 zijn van toepassing op de kenmerking van tankcontainers met inbegrip vanwissellaadtanks uit vezelversterkte kunststof, met de volgende wijzigingen:- de kenplaat mag ook door middel van laminatie met de houder geïntegreerd worden of uit geschiktekunststoffen bestaan;- <strong>het</strong> bereik van de berekeningstemperaturen moet altijd aangegeven worden.6.9.6.2 De bijzondere bepalingen van 6.8.4 e) (TM) die bij een bepaalde rubriek in kolom (13) van tabel A inhoofdstuk 3.2 vermeld staan, zijn bovendien ook van toepassing.6.9-6


Hoofdstuk 6.10 - Voorschriften met betrekking tot de constructie, de uitrusting,de goedkeuring van <strong>het</strong> prototype, de beproevingen en dekenmerking van vacuümtanks voor afvalstoffenOPMERKINGEN.1. Zie hoofdstuk 6.7 voor de mobiele tanks en UN-MEGC's; zie hoofdstuk 6.8 voor de afneembare tanks,tankcontainers en wissellaadtanks waarvan de houders uit metaal vervaardigd zijn, en voor de batterijwagon en degascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s); zie hoofdstuk 6.9 voor de tankcontainers uit vezelversterktekunststof.2. Onderhavig hoofdstuk is van toepassing op, tankcontainers en wissellaadtanks.6.10.1 Algemeenheden6.10.1.1 DefinitieOPMERKING.Een tank die volledig voldoet aan de voorschriften van hoofdstuk 6.8 wordt niet aanzien als een vacuümtank voorafvalstoffen.6.10.1.1.1 Onder “beschermde zones” worden de zones verstaan die als volgt gesitueerd zijn:a) op <strong>het</strong> onderste gedeelte van de tank in een zone die zich uitstrekt over een hoek van 60° langsweerszijden van de onderste generatrice ;b) op <strong>het</strong> bovenste gedeelte van de tank in een zone die zich uitstrekt over een hoek van 30° langsweerszijden van de bovenste generatrice ;6.10.1.2 Toepassingsgebied6.10.1.2.1 De bijzondere voorschriften van 6.10.2 tot en met 6.10.4 vervolledigen of wijzigen hoofdstuk 6.8 en zijnvan toepassing op vacuümtanks voor afvalstoffen.6.10.2 ConstructieDe vacuümtanks voor afvalstoffen mogen uitgerust zijn met opengaande bodems indien de voorschriftenvan hoofdstuk 4.3 <strong>het</strong> lossen langs onder van de te vervoeren stoffen toestaan (overeenkomstig 4.3.4.1.1aangegeven door de letters "A" of "B" in onderdeel 3 van de tankcode die in kolom (12) van tabel A inhoofdstuk 3.2 voorkomt).De vacuümtanks voor afvalstoffen moeten voldoen aan alle voorschriften van hoofdstuk 6.8, behalvewanneer een andersluidende bijzondere bepaling in onderhavig hoofdstuk voorkomt. De voorschriften van6.8.2.1.19 en 6.8.2.1.20 zijn evenwel niet van toepassing.6.10.2.1 De tanks moeten berekend worden met een berekeningsdruk die gelijk is aan 1,3 maal de vul- of losdruk,maar die ten minste 400 kPa (4 bar) (manometerdruk) bedraagt. Voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen voordewelke in hoofdstuk 6.8 een hogere berekeningsdruk van de tank is opgegeven, is deze hogere waardevan toepassing.6.10.2.2 De tanks moeten berekend zijn om te weerstaan aan een inwendige onderdruk van 100 kPa (1 bar).6.10.3 Uitrustingen6.10.3.1 De uitrustingen moeten zodanig worden geplaatst dat zij beschermd zijn tegen de risico’s van afrukking ofbeschadiging gedurende <strong>het</strong> transport en de behandeling. Het is mogelijk om aan dit voorschrift te voldoendoor de uitrustingen in een “beschermde zone” te plaatsen (zie 6.10.1.1.1).6.10.3.2 De inrichting voor <strong>het</strong> lossen langs onder van de tanks mag bestaan uit een uitwendige leiding, voorzienvan een afsluiter die zich zo dicht mogelijk bij de houder bevindt en van een tweede sluiting die eenblindflens of een andere gelijkwaardige inrichting kan zijn.6.10.3.3 De stand en de sluitrichting van de afsluiter(s) die in verbinding staan met de houder, of met elkcompartiment in <strong>het</strong> geval van houders met meerdere compartimenten, moet op ondubbelzinnige wijzeaangegeven zijn en vanaf de grond nagezien kunnen worden.6.10.3.4 Teneinde bij beschadiging van de uitwendige vul- en losinrichtingen (buizen, zijdelingse afsluitstukken) elkverlies van de inhoud te voorkomen, moeten de inwendige afsluiter of de eerste uitwendige afsluiter (alnaargelang <strong>het</strong> geval) en zijn zitting zo beschermd zijn dat ze niet kunnen afgerukt worden onder invloedvan uitwendige krachten of zo ontworpen worden dat ze aan deze krachten kunnen weerstaan. De vul- enlosinrichtingen (met inbegrip van flenzen of schroefstoppen) en de eventuele beschermkappen moetentegen ontijdig openen kunnen beveiligd worden.6.10.3.5 De tanks mogen uitgerust zijn met opengaande bodems. Deze opengaande bodems moetenbeantwoorden aan de volgende voorwaarden :a) ze moeten zodanig ontworpen zijn dat ze lekdicht zijn na <strong>het</strong> sluiten ;b) <strong>het</strong> mag niet mogelijk zijn om ze ongewild te openen ;6.10-1


6.10-2c) wanneer <strong>het</strong> openingsmechanisme werkt met behulp van een krachtbron moet de bodem hermetischdicht blijven bij een panne van de krachtbron ;d) er dient een veiligheids- of blokkeringsinrichting ingebouwd te worden die garandeert dat de bodemniet volledig kan geopend worden wanneer er nog een residuele overdruk in de tank bestaat. Ditvoorschrift is niet van toepassing op opengaande bodems die werken met behulp van een krachtbron,indien de beweging positief gecontroleerd wordt. In dit geval moet de bedieningsinrichting van <strong>het</strong>dodemanstype zijn en zich op een zodanige plaats bevinden dat de operator de beweging van debodem altijd kan in <strong>het</strong> oog houden en niet in gevaar gebracht wordt gedurende <strong>het</strong> openen en <strong>het</strong>sluiten ervan.e) er moeten voorzieningen getroffen worden om de opengaande bodem te beschermen en om tevermijden dat deze opengaat bij <strong>het</strong> omkantelen van de tankcontainer of de wissellaadtank.6.10.3.6 De vacuümtanks voor afvalstoffen die uitgerust zijn met een inwendige zuiger om de reiniging of <strong>het</strong>lossen te vergemakkelijken, moeten voorzien zijn van afstopinrichtingen die beletten dat de zuiger uit detank weggeslingerd wordt wanneer er in om <strong>het</strong> even welke werkingsstand een kracht op uitgeoefendwordt die overeenstemt met de maximaal toegelaten dienstdruk van de tank. De maximaal dienstdruk vantanks of compartimenten met een pneumatisch aangedreven zuiger mag niet groter zijn dan 100 kPa (1,0bar). De inwendige zuiger dient zodanig gebouwd te zijn en uit dusdanige materialen dat geenontstekingsbron ontstaat tijdens de beweging ervan.De inwendige zuiger mag gebruikt worden als compartimentwand, op voorwaarde dat hij in die standvastgezet wordt. Indien om <strong>het</strong> even welk onderdeel van de middelen waarmee de inwendige zuigervastgezet is zich buiten de tank bevindt, dient <strong>het</strong> zich op een plaats te bevinden die elk gevaar op eenaccidentele beschadiging uitsluit.6.10.3.7 De tanks mogen uitgerust zijn met aanzuigarmen indien :a) de arm voorzien is van een inwendige of uitwendige afsluiter die rechtstreeks op de wand isvastgehecht, of rechtstreeks op een aan de wand vastgelast elleboogstuk, een draaiendkroontandwiel kan tussen de houder of <strong>het</strong> elleboogstuk en de uitwendige afsluiter geïnstalleerdworden, indien dit draaiend kroontandwiel zich in de beschermde zone bevindt en debedieningsinrichting van de afsluiter door een behuizing of een deksel beschermd wordt tegen <strong>het</strong>risico van afrukken door uitwendige krachten ;b) de in a) vermelde afsluiter derwijze ingericht is dat vervoer met de afsluiter in open stand verhinderdwordt, enc) de arm zodanig geconstrueerd is dat de tank niet kan lekken als gevolg van een accidentele schok opde arm.6.10.3.8 De tanks moeten uitgerust zijn met de volgende bijkomende bedrijfsuitrusting :a) de uitlaat van de pomp/evacuatieëenheid dient zodanig geplaatst te worden dat alle brandbare ofgiftige dampen afgeleid worden naar een plaats waar ze geen gevaar kunnen opleveren ;b) een inrichting die de onmiddellijke doorgang van een vlam verhindert moet geplaatst worden aan deinlaat en de uitlaat van een pomp/evacuatieëenheid die vonken kan veroorzaken en die op een tankgemonteerd is die voor <strong>het</strong> vervoer van brandbare afvalstoffen gebruikt wordt ;c) pompen die een overdruk kunnen leveren moeten uitgerust zijn met een veiligheidsinrichting ; dezemoet geplaatst worden op de leiding die onder druk kan komen te staan. De veiligheidsinrichting moetafgesteld worden om af te blazen bij een druk die niet groter is dan de maximaal toegelatendienstdruk van de tank ;d) tussen de wand - of de uitlaat van de inrichting die op deze laatste is aangebracht om overvulling tevermijden - en de leiding die de wand met de pomp/evacuatieëenheid verbindt, moet een afsluiteraangebracht worden ;e) de tank moet uitgerust zijn met een gepaste overdruk/onderdruk manometer ; deze dient aangebrachtte worden op een plaats waar hij gemakkelijk kan afgelezen worden door de persoon die depomp/evacuatieëenheid bedient. De wijzerplaat moet voorzien zijn van een merkteken dat demaximale dienstdruk van de tank aangeeft ;f) de tank, of elk compartiment wanneer de tank in compartimenten is onderverdeeld, moet uitgerust zijnmet een peilmeter. Kijkglazen mogen als peilmeter gebruikt worden op voorwaarde dat :i) ze deel uitmaken van de tankwand en hun weerstand tegen druk vergelijkbaar is met deze van dewand ; of ze aan de buitenkant van de tank bevestigd zijn ;ii)hun verbindingen met de bovenkant en onderkant van de tank voorzien zijn van rechtstreeks opde wand vastgehechte afsluiters, die derwijze ingericht zijn dat vervoer met de afsluiters in openstand verhinderd wordt ;iii) ze kunnen functionneren bij de maximaal toegelaten dienstdruk van de tank ; eniv) ze geplaatst zijn in een zone die elk gevaar op een accidentele beschadiging uitsluit.


6.10.3.9 De houders van de vacuümtanks voor afvalstoffen moeten uitgerust zijn met een veiligheidsklep,voorafgegaan door een breekplaat.6.10.4 ControlesDe veiligheidsklep moet automatisch opengaan bij een druk die begrepen is tussen 0,9 en 1,0 maal debeproevingsdruk van de tank waarop ze geplaatst is. Veiligheidskleppen die werken met behulp van dezwaartekracht of met een tegengewicht mogen niet gebruikt worden.De breekplaat mag ten vroegste barsten wanneer de druk bereikt wordt waarbij de veiligheidsklep begintopen te gaan en ten laatste wanneer deze druk gelijk wordt aan de beproevingsdruk van de houderwaarop ze gemonteerd is.De veiligheidsinrichtingen moeten van een type zijn dat weerstaat aan dynamische spanningen, debewegingen van de vloeistof inbegrepen.De ruimte tussen de breekplaat en de veiligheidsklep moet aangesloten zijn op een manometer of eenander geschikt instrument om elke breuk, perforatie of lekkage van de plaat te kunnen detecteren die degoede werking van de veiligheidsklep zou kunnen verstoren.De vacuümtanks voor afvalstoffen moeten, naast de beproevingen volgens 6.8.2.4.3, ten laatste om detwee en een half jaar onderworpen worden aan een onderzoek van de inwendige toestand.6.10-3


6.11.1 DefinitiesHoofdstuk 6.11 - Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructievan de containers voor los gestort vervoer en de beproevingendie ze moeten ondergaanVoor de doeleinden van onderhavige afdeling verstaat men onder :Gesloten container voor losgestort vervoer, een volledig gesloten container voor losgestort vervoer meteen onbuigzaam dak, onbuigzame zijwanden, onbuigzame kopwanden en een onbuigzame vloer (metinbegrip van de trechtervormige bodems). Het begrip omvat de containers voor losgestort vervoer met eendak, zijwanden of kopwanden die geopend, en tijdens <strong>het</strong> vervoer gesloten kunnen worden. Geslotencontainers voor losgestort vervoer mogen uitgerust zijn met openingen die de evacuatie van dampen engassen via beluchting toelaten en die onder normale vervoersvoorwaarden <strong>het</strong> verlies van vaste stoffen en<strong>het</strong> binnendringen van opspattend water of regen verhinderen;Container voor losgestort vervoer met dekzeil, een container voor losgestort vervoer zonder dak en metonbuigzame zijwanden, onbuigzame kopwanden, een onbuigzame vloer (met inbegrip van detrechtervormige bodems) en een soepele afdekking.6.11.2 Toepassingsgebied en algemene bepalingen6.11.2.1 De containers voor losgestort vervoer en hun bedrijfs- en structuuruitrusting moeten zodanig ontworpen engebouwd zijn dat ze weerstaan, zonder verlies van inhoud, aan de door de inhoud uitgeoefende inwendigedruk en aan de spanningen die eigen zijn aan een normale behandeling en vervoer.6.11.2.2 Wanneer de containers voor losgestort vervoer uitgerust zijn met een loskraan, dient deze in geslotenstand vergrendeld te kunnen worden en <strong>het</strong> lossysteem in zijn geheel moet afdoende beschermd zijntegen beschadiging. De kranen met een hefboomsluiting moeten vergrendeld kunnen worden om elkeongewilde opening uit te sluiten en de open of gesloten stand ervan moeten duidelijk aangegeven zijn.6.11.2.3 Code die de types aangeeft van de containers voor losgestort vervoerOnderstaande tabel geeft de codes die moeten gebruikt worden om de types van de containers voorlosgestort vervoer aan te geven:Type container voor losgestort vervoerContainer voor losgestort vervoer met dekzeilGesloten container voor losgestort vervoerCodeBK1BK26.11.2.4 Teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang kunnen de bevoegdeoverheden overwegen om hun toevlucht te nemen tot andere oplossingen (“alternatieve regelingen”) dieeen veiligheidsniveau opleveren dat ten minste gelijk is aan dat van de voorschriften van onderhavighoofdstuk.6.11.3 Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie van de CSC-conforme containersdie als containers voor losgestort vervoer gebruikt worden, en tot de controles en beproevingendie ze moeten ondergaan6.11.3.1 Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp en de constructie6.11.3.1.1 Er wordt aangenomen dat de container voor losgestort vervoer aan de algemene ontwerp- enconstructievoorschriften van onderhavige onderafdeling beantwoordt, indien hij voldoet aan de bepalingenvan ISO-norm 1496-4:1991 “ Series 1 Freight containers – Specification and testing – Part 4: Nonpressurized containers for dry bulk ” en indien hij stofdicht is.6.11.3.1.2 Een container die overeenkomstig de ISO-norm 1496-1:1990 “Series 1 Freight containers – Specificationand testing – Part 1: General cargo containers for general purposes“ ontworpen en beproefd is, moetvoorzien zijn van een exploitatieuitrusting die – met inbegrip van haar verbindingsinrichting met decontainer – ontworpen is om de kopwanden te versterken en om de weerstand tegen longitudinalebelastingen te verbeteren, in zoverre als nodig is om te voldoen aan de relevantebeproevingsvoorschriften van de ISO-norm 1496-4:1991.6.11.3.1.3 De containers voor losgestort vervoer moeten stofdicht zijn. Wanneer een voering in de containers voorlosgestort vervoer is aangebracht om ze stofdicht te maken, moet deze voering uit een geschikt materiaalvervaardigd zijn. De sterkte van <strong>het</strong> materiaal en de constructiewijze van de voering moeten aangepastzijn aan de capaciteit van de container en aan <strong>het</strong> voorzien gebruik. De naden en sluitingen van devoering moeten in staat zijn om te weerstaan aan de drukken en schokken die kunnen voorkomen ondernormale voorwaarden van behandeling en vervoer. Bij containers voor losgestort vervoer met beluchtingmag de werking van de beluchtingsinrichtingen niet nadelig beïnvloed worden door de voering.6.11.3.1.4 De exploitatieuitrusting van containers voor losgestort vervoer die ontworpen zijn om door kippen gelost teworden, moet de totale massa van de lading kunnen dragen in opgekipte stand.6.11-1


6.11.3.1.5 Elk dak, elke zijwand, elke kopwand of elk gedeelte van een dak die geopend kunnen worden, moetenvoorzien zijn van sluitingen die vergrendelingsinrichtingen omvatten waarvan de vergrendelde stand vooreen waarnemer zichtbaar is vanaf de grond.6.11.3.2 Bedrijfsuitrusting6.11.3.2.1 De vul- en losinrichtingen moeten zodanig geconstrueerd en gemonteerd worden dat ze beschermd zijntegen de risico’s van afrukking of beschadiging gedurende <strong>het</strong> vervoer en de behandeling. Ze moetentegen ontijdig openen vergrendeld kunnen worden. De open en gesloten stand en de sluitrichting moetenduidelijk aangegeven zijn.6.11.3.2.2 De afdichtingen van de openingen moeten zo aangebracht zijn dat elk risico op beschadinging tijdens <strong>het</strong>uitbaten, <strong>het</strong> vullen en <strong>het</strong> lossen van de container voor losgestort vervoer vermeden wordt.6.11.3.2.3 Wanneer ventilatie vereist is, moeten de containers voor losgestort vervoer uitgerust zijn met middelen omde lucht te laten binnenkomen en buitengaan; dit <strong>het</strong>zij via natuurlijke convexie (bijvoorbeeld openingen),<strong>het</strong>zij via kunstmatige circulatie (bijvoorbeeld ventilatoren). Het ventilatiesysteem moet zodanig ontworpenzijn dat er op geen enkel moment een onderdruk in de container kan voorkomen. De beluchtingsorganenvan de containers voor losgestort vervoer die gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van brandbare stoffen ofvan stoffen die brandbare gassen of dampen vrijgeven, moeten ontworpen zijn om geen ontstekingsbronte vormen.6.11.3.3 Controles en beproevingen6.11.3.3.1 De overeenkomstig de voorschriften van onderhavige afdeling als containers voor losgestort vervoergebruikte, onderhouden en goedgekeurde containers, moeten beproefd en goedgekeurd worden inovereenstemming met de CSC.6.11.3.3.2 De als containers voor losgestort vervoer gebruikte en goedgekeurde containers, moeten periodiekgecontroleerd worden in overeenstemming met de CSC.6.11.3.4 Kenmerking6.11.3.4.1 De als containers voor losgestort vervoer gebruikte containers moeten voorzien zijn van eengoedkeuringsplaatje inzake veiligheid in overeenstemming met de CSC.6.11.4 Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> ontwerp, de constructie en de goedkeuring van de anderecontainers voor losgestort vervoer dan de CSC-conforme containersOPMERKING.Wanneer vaste stoffen losgestort vervoerd worden in containers die beantwoorden aan de bepalingen van onderhavigeafdeling, moet volgende vermelding in <strong>het</strong> vervoerdocument voorkomen:"CONTAINER VOOR LOSGESTORT VERVOER “BKx” GOEDGEKEURD DOOR DE BEVOEGDE OVERHEID VAN ...”(zie 5.4.1.1.17).6.11.4.1 De containers voor losgestort vervoer waarvan sprake is in onderhavige afdeling kunnen bijvoorbeeldlaadbakken, offshore bulk containers, bulk bins, wisselaadbakken, trechtercontainers, rollende containersof laadcompartimenten van wagons zijn.OPMERKING.De containers die niet beantwoorden aan de CSC maar die voldoen aan de criteria van de UIC-Fiches 591 en592-2 tot en met 592-4 zijn ook containers voor losgestort vervoer, zoals aangegeven in 7.1.3.6.11.4.2 De containers voor losgestort vervoer moeten zodanig ontworpen en gebouwd worden dat ze voldoendesterk zijn om te weerstaan aan de schokken en de krachten die normalerwijze optreden tijdens <strong>het</strong>vervoer, in voorkomend geval met inbegrip van de overslag van <strong>het</strong> ene vervoersmiddel naar <strong>het</strong> andere.6.11.4.3 (Voorbehouden)6.11.4.4 De containers voor losgestort vervoer moeten goedgekeurd worden door de bevoegde overheid en degoedkeuring dient de code te bevatten voor <strong>het</strong> aangeven van <strong>het</strong> type van de container voor losgestortvervoer overeenkomstig 6.11.2.3 en de des<strong>betreffende</strong> voorschriften met betrekking tot de controles en debeproevingen.6.11.4.5 Wanneer <strong>het</strong> nodig is om een voering te gebruiken teneinde de gevaarlijke stoffen vast te houden, moetdeze voering voldoen aan de bepalingen van 6.11.3.1.3.6.11-2


DEEL 7Voorschriften <strong>betreffende</strong> de voorwaarden voor<strong>het</strong> vervoer, <strong>het</strong> laden, <strong>het</strong> lossen en debehandeling


Hoofdstuk 7.1 - Algemene voorschriften7.1.1 Het vervoer van gevaarlijke goederen is onderworpen aan <strong>het</strong> verplicht gebruik van een transportmiddel,bepaald overeenkomstig de voorschriften van onderhavig hoofdstuk en de hoofdstukken 7.2 voor <strong>het</strong>vervoer van colli en 7.3 voor <strong>het</strong> los gestort vervoer. Bovendien moeten de voorschriften van hoofdstuk 7.5<strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> laden, <strong>het</strong> lossen en de behandeling nageleefd worden.7.1.2 (afgeschaft).In de kolommen (16), (17) en (18) van de tabel A van <strong>het</strong> hoofdstuk 3.2 zijn de bijzondere voorschriftenvan onderhavig deel opgenomen die van toepassing zijn op specifieke gevaarlijke goederen.7.1.3 De grote containers, mobiele tanks en de tankcontainers die voldoen aan de definitie van "container"gegeven in de Conventie <strong>betreffende</strong> de veiligheid van containers (CSC), zoals gewijzigd, of in de UICFiches 591 (toestand op 01.10.2007, 3e uitgave), 592-2 (toestand op 01.10.2004, 6e uitgave), 592-3(toestand op 01.01.1998, 2e uitgave) en 592-4 (toestand op 01.05.2007, 3e uitgave) mogen slechtsgebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer van gevaarlijke goederen indien de grote container of <strong>het</strong> frame van detankcontainer voldoen aan de bepalingen van de CSC of van de UIC Fiches Nrs 591 en 592-2 t/m 592-4.7.1.4 Een grote container mag slechts gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoer indien ze er structureel voor geschikt is.De term "structureel geschikt" wordt gebruikt voor een container die geen belangrijke gebreken vertoontdie structuurelementen aantasten, zoals de bovenste en de onderste liggers, de bovenste en onderstedwarsbalken, de drempels en bovendrempels van deuren, de draagbalken van vloeren, de hoekstijlen ende hoekstukken. Men verstaat onder "belangrijke gebreken" elke indeuking of plooi met een diepte vanmeer dan 19 mm in een structuurelement, onafgezien de lengte van deze vervorming; elke scheur ofbreuk van een structuurelement; de aanwezigheid van meer dan één verbinding, of <strong>het</strong> bestaan van slechtuitgevoerde verbindingen (bijvoorbeeld door bedekkingen) op de bovenste of onderste dwarsbalken of aanbovendrempels van deuren, of van meer dan twee verbindingen aan een willekeurige bovenste ofonderste ligger, of van één enkele verbinding in een deurdrempel of hoekstijl; Het feit dat dedeurscharnieren of de beslagen vast zitten, verwrongen zijn, gebroken zijn, buiten gebruik zijn ofontbreken; <strong>het</strong> feit dat de dichtingen en toebehoren niet dicht zijn of elke verschuiving in de uitlijning van<strong>het</strong> geheel voldoende om de plaatsing van juist bevestigings-, montage- en stuwmateriaal op <strong>het</strong> chassisvan de wagon verhindert.Bovendien is elke beschadiging van een willekeurig element van de container, onafgezien <strong>het</strong>constructiemateriaal, zoals de aanwezigheid van roestplekken verspreid over de metalen wand of vanontbonden stukken in elementen uit glasvezel onaanvaardbaar. Gewone slijtage, met inbegrip van oxidatie(roest), kleine deuken, krassen en andere beschadigingen die de bruikbaarheid of de weerbestendigheidniet beïnvloeden, zijn evenwel toelaatbaar.Een container moet voor <strong>het</strong> laden onderzocht worden, teneinde er zeker van te zijn dat ze geen restenvan een vorige lading bevat en dat de vloer en de binnenwanden geen uitsteeksels vertonen.7.1.5 (voorbehouden)7.1.6 (voorbehouden)7.1.7 (afgeschaft).7.1- 1


Hoofdstuk 7.2 - Voorschriften voor <strong>het</strong> colli-vervoer7.2.1 Tenzij de voorschriften van 7.2.2 t/m 7.2.4 anders bepalen, mogen colli geladen wordena) in gesloten wagons of containers, ofb) in open wagons of containers met dekzeilen, ofc) in open wagons (zonder dekzeilen) of in open containers zonder dekzeilen.7.2.2 Colli waarvan de verpakkingen bestaan uit materialen die gevoelig zijn voor de inwerking van vocht,moeten in afgedekte wagons of in gesloten of met dekzeilen afgedekte containers worden geladen.7.2.3 (voorbehouden)7.2.4 Volgende bijzondere bepalingen zijn van toepassing wanneer in de kolom (16) van de tabel A van <strong>het</strong>hoofdstuk 3.2 een alfanumerieke code beginnend met de letter “W” is opgenomen.W1W2De colli moeten in gesloten of met dekzeilen afgedekte wagons of in gesloten of met dekzeilenafgedekte containers worden geladen.Stoffen en voorwerpen van de klasse 1 moeten in gesloten wagons of gesloten containers geladenworden. De voorwerpen die, omwille van hun afmetingen of massa, niet in gesloten wagons of ingesloten containers kunnen geladen worden, mogen op open wagons of open containers vervoerdworden. Ze moeten met zeilen afgedekt zijn. Voor <strong>het</strong> vervoer van stoffen en voorwerpen van desub-klassen 1.1, 1.2, 1.3, 1.5 en 1.6, ook indien ze in grote containers geladen zijn, mogen slechtswagons worden gebruikt die voorzien zijn van vonkenschermplaten die aan de voorschriftenbeantwoorden. Bij wagons met een brandbare vloer mogen de vonkenschermplaten nietrechtstreeks aan de vloer van de wagon bevestigd zijn.De militaire zendingen van stoffen en voorwerpen van de klasse 1, die deel uitmaken van deuitrusting en van de structuur van <strong>het</strong> militair materieel, mogen bovendien geladen worden op openwagons, op volgende voorwaarden:- de zendingen moeten door of op bevel van de bevoegde militaire overheid begeleid worden,- inlei-inrichtingen die niet ten minste twee doeltreffende veiligheidsinrichtingen bevatten, moetenverwijderd worden, tenzij de stoffen en voorwerpen in afgesloten militaire voertuigen geplaatstworden.W3W4W5W6W7Voor poedervormige stoffen die zich gemakkelijk kunnen verspreiden evenals voor vuurwerk moetde vloer van de wagon of de container uit een niet-metalen oppervlak of bekleding bestaan.(voorbehouden)De colli mogen niet in kleine containers vervoerd worden.(Voorbehouden)De colli moeten geladen worden in gesloten wagons of gesloten containers met een voldoendeventilatie.W8 Voor vervoer van colli die voorzien zijn van <strong>het</strong> bijkomend etiket dat overeenstemt met model 1,mogen, ook indien ze in grote tankcontainers geladen zijn, slechts wagons gebruikt worden dievoorzien zijn van vonkenschermplaten volgens voorschrift. Bij wagons met een brandbare vloermogen de vonkenschermplaten niet rechtstreeks aan de vloer van de wagon bevestigd zijn.W9W10W11De colli moeten vervoerd worden in gesloten wagons of in wagons met opengaand dak of ingesloten containers.De IBC’s moeten vervoerd worden in gesloten wagons of containers of in wagons of containers metdekzeil.De andere IBC’s dan die uit metaal of uit stijve kunststof moeten vervoerd worden in gesloten wagonsof containers of in wagons of containers met dekzeil.7.2-1


W12W13W14De IBC’s van <strong>het</strong> type 31HZ2 (31HA2, 31HB2, 31HN2, 31HD2 en 31HH2) moeten vervoerdworden in gesloten wagons of containers.Wanneer de stof verpakt is in 5H1, 5L1 of 5M1 zakken, moeten deze vervoerd worden in geslotenwagons of containers.De spuitbussen die met <strong>het</strong> oog op recyclage of eliminatie conform bijzondere bepaling 327 vanhoofdstuk 3.3 vervoerd worden, moeten in open of geventileerde wagons of containers vervoerdworden.7.2-2


Hoofdstuk 7.3 - Voorschriften met betrekking tot <strong>het</strong> los gestort vervoer7.3.1 Algemene bepalingen7.3.1.1 Een goed mag niet los gestort vervoerd worden in containers voor losgestort vervoer, containers ofwagons, tenzij:a) in kolom (10) van tabel A in hoofdstuk 3.2 een bijzondere bepaling aangegeven is die door de codeBK geïdentificeerd wordt en die deze vervoerswijze uitdrukkelijk toestaat, en de relevante bepalingenvan 7.3.2 nageleefd worden naast die van onderhavige afdeling; ofb) in kolom (17) van tabel A in hoofdstuk 3.2 een bijzondere bepaling aangegeven is die door de codeVW geïdentificeerd wordt en die deze vervoerswijze uitdrukkelijk toestaat, en de relevante bepalingenvan 7.3.3 nageleefd worden naast die van onderhavige afdeling.Lege, niet gereinigde verpakkingen mogen nochtans los gestort vervoerd worden indien die vervoerswijzeniet uitdrukkelijk verboden wordt door andere bepalingen van <strong>het</strong> RID.De voorschriften <strong>betreffende</strong> de recipiënten verstuurd als colli zijn van toepassing op <strong>het</strong> los gestortvervoer van goederen in kleine containers, tenzij de bijzondere voorschriften van 7.3.3 anders bepalen.OPMERKING.Zie hoofdstuk 4.2 en 4.3 voor <strong>het</strong> vervoer in tanks.7.3.1.2 De stoffen die vloeibaar kunnen worden bij de temperaturen die tijdens <strong>het</strong> vervoer kunnen voorkomen,mogen niet los gestort vervoerd worden.7.3.1.3 De containers voor losgestort vervoer, containers of de laadruimtes van de wagons moeten stofdicht zijnen op een zodanige wijze gesloten worden, dat zich geen enkel verlies van de inhoud kan voordoen innormale vervoersomstandigheden, de invloed van trillingen en veranderingen van temperatuur,vochtigheid of druk inbegrepen.7.3.1.4 De los gestorte vaste stoffen moeten zodanig geladen en gelijkmatig verdeeld worden dat deverplaatsingen, die de container voor losgestort vervoer, container of de wagon zouden kunnenbeschadigen of een lekkage van gevaarlijke goederen zouden kunnen veroorzaken, tot een minimumbeperkt worden.7.3.1.5 Wanneer beluchtingsinrichtingen geplaatst zijn, moeten ze vrijgemaakt en operationeel zijn.7.3.1.6 De los gestorte vaste stoffen mogen niet op een gevaarlijke manier reageren met de materialen van decontainer voor losgestort vervoer, de container, de wagon, de pakkingen en de uitrusting – met inbegripvan de deksels en dekzeilen – en evenmin met de beschermende bekledingen die in contact komen metde inhoud; ze mogen ook hun weerstand niet schaden. De containers voor losgestort vervoer, decontainers of de wagons moeten zodanig gebouwd of aangepast zijn dat de stoffen niet kunnendoordringen tot tussen de elementen van houten vloerbedekkingen of in contact kunnen komen met degedeelten van deze containers voor losgestort vervoer, containers of wagons die aangetast kunnenworden door de stoffen of hun restanten.7.3.1.7 Elke container voor losgestort vervoer, elke container of elke wagon moet – vooraleer gevuld en voor <strong>het</strong>vervoer aangeboden te worden – zodanig geïnspecteerd en gereinigd worden dat er aan de binnen- of debuitenkant van de container voor losgestort vervoer, van de container of van de wagon geen resten vaneen vorige lading overblijven die:- een gevaarlijke reactie kunnen aangaan met de stof die men wil gaan vervoeren;- de structurele integriteit van de container voor losgestort vervoer, van de container of van de wagonnadelig kunnen beïnvloeden;- de capaciteit van de container voor losgestort vervoer, van de container of van de wagon om degevaarlijke goederen tegen te houden kunnen aantasten.7.3.1.8 Tijdens <strong>het</strong> vervoer mogen er op <strong>het</strong> buitenoppervlak van een container voor losgestort vervoer, eencontainer of van de laadruimte van een wagon geen resten van gevaarlijke stoffen kleven.7.3.1.9 Wanneer meerdere afsluitinrichtingen in serie geplaatst zijn, moet deze die zich <strong>het</strong> dichtst bij de inhoudbevindt eerst worden gesloten voor <strong>het</strong> vullen.7.3.1.10 De lege containers voor losgestort vervoer, containers of wagons die een vaste gevaarlijke stof los gestorthebben vervoerd, zijn onderworpen aan dezelfde voorschriften als toen ze gevuld waren, tenzij gepastemaatregelen werden getroffen om de mogelijke risico’s uit te sluiten.7.3.1.11 Wanneer een container voor losgestort vervoer, een container of een wagon wordt gebruikt voor <strong>het</strong> vervoervan los gestorte stoffen die stofexplosies kunnen veroorzaken of die brandbare dampen kunnen ontwikkelen(bijvoorbeeld in <strong>het</strong> geval van bepaalde afvalstoffen), moeten maatregelen worden getroffen om alleontstekingsbronnen te verwijderen en om gevaarlijke electrostatische ontladingen tijdens <strong>het</strong> vervoer, <strong>het</strong>vullen of <strong>het</strong> ledigen te voorkomen.7.3-1


7.3.1.12 Stoffen (zoals bijvoorbeeld afvalstoffen) die onderling gevaarlijk zouden kunnen reageren, evenals stoffendie ingedeeld zijn bij verschillende klassen of goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van<strong>het</strong> RID die onderling gevaarlijk zouden kunnen reageren, mogen niet gemengd worden in éénzelfdecontainer voor losgestort vervoer, container of wagon. Onder gevaarlijke reactie verstaat men:a) een verbranding of een aanzienlijke warmteontwikkeling;b) de ontwikkeling van brandbare of giftige gassen;c) de vorming van bijtende vloeistoffen; ofd) de vorming van onstabiele stoffen.7.3.1.13 Vooraleer een container voor losgestort vervoer, een container of een wagon gevuld wordt, moet eenvisuele inspectie uitgevoerd worden om er zich van te vergewissen dat die vanuit bouwtechnisch oogpuntgeschikt is voor gebruik, dat de binnenwanden, <strong>het</strong> plafond en de vloer geen uitsteeksels ofbeschadigingen vertonen en dat de eventuele voeringen of retentieuitrusting voor de stofffen geenwinkelhaken, scheuren of beschadigingen vertonen die hun capaciteit om de lading tegen te houden ingevaar kunnen brengen. "Vanuit bouwtechnisch oogpunt geschikt voor gebruik", indien dit van toepassing isvoor <strong>het</strong> gebruikt vervoermiddel, betekent dat de structurele onderdelen van de container voor losgestortvervoer, van de container of van de wagon – zoals de bovenste en onderste langs- en dwarsliggers, deboven- en onderdrempel van deuren, de dwarselementen van de bodem, en in een container voor losgestortvervoer of container de hoekbalken en de hoekstukken – geen belangrijke tekortkomingen vertonen."Belangrijke tekortkomingen", indien dit van toepassing is voor <strong>het</strong> gebruikt vervoermiddel, zijn:a) plooien, barsten of breuken in een structureel onderdeel of in een ondersteuningselement die deintegriteit van de container voor losgestort vervoer, van de container of van de wagen aantasten;b) meer dan één verbinding of een ondeugdelijk uitgevoerde verbinding (bijvoorbeeld met overlapping) inde bovenste of onderste dwarsliggers of in de bovendrempel van deuren;c) meer dan twee verbindingen in een van de bovenste of onderste langsliggers;d) een verbinding in een onderdrempel van deuren of in een hoekbalk;e) deurscharnieren of beslagen die geklemd, verdraaid, gebroken, op een andere manier nietgebruiksklaar of niet aanwezig zijn;f) afdichtingen of sluitingen die niet dicht zijn;g) elke vervorming van <strong>het</strong> geheel van een container voor losgestort vervoer of een container die grootgenoeg is om de correcte positionering van de manipulatieuitrusting of <strong>het</strong> plaatsen en <strong>het</strong> vastzettenop een chassis, een wagon of een voertuig of in de cellen van een vaartuig te verhinderen;h) elke beschadiging van de hijsinrichringen of van de aansluitpunten van de manipulatieuitrusting;i) elke beschadiging van de bedrijfsuitrusting of van <strong>het</strong> exploitatiemateriaal.7.3.2 Bijkomende bepalingen met betrekking tot <strong>het</strong> los gestort vervoer, wanneer de voorschriften van7.3.1.1 a) van toepassing zijn7.3.2.1 De codes BK1 en BK2 in kolom (10) van tabel A in hoofdstuk 3.2 hebben de volgende betekenis:BK1: <strong>het</strong> vervoer in een container voor losgestort vervoer met dekzeil is toegelatenBK2: <strong>het</strong> vervoer in een gesloten container voor losgestort vervoer is toegelaten7.3.2.2 De gebruikte container voor losgestort vervoer moet beantwoorden aan de voorschriften van hoofdstuk6.11.7.3.2.3 Goederen van de klasse 4.2De totale massa die in een container voor losgestort vervoer vervoerd wordt moet dusdanig zijn dat dezelfontbrandingstemperatuur van de lading hoger is dan 55°C.7.3.2.4 Goederen van de klasse 4.3Deze goederen moeten vervoerd worden in waterdichte containers voor losgestort vervoer.7.3.2.5 Goederen van de klasse 5.1De containers voor losgestort vervoer moeten zodanig gebouwd of aangepast zijn dat de goederen niet inaanraking kunnen komen met hout of enig ander incompatibel materiaal.7.3.2.6 Goederen van de klasse 6.27.3.2.6.1 Dierlijke stoffen van de klasse 6.2Het vervoer in containers voor losgestort vervoer van dierlijke stoffen die infectueuze stoffen bevatten (UNnummers2814, 2900 en 3373) is toegelaten indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:7.3-2


a) De containers voor losgestort vervoer met dekzeil (BK1) zijn slechts toegelaten wanneer ze niet tothun maximale inhoud geladen zijn, om te vermijden dat de stoffen in aanraking komen met <strong>het</strong>dekzeil. De gesloten containers voor losgestort vervoer (BK2) zijn ook toegelaten;b) De gesloten containers voor losgestort vervoer of de containers voor losgestort vervoer met dekzeilmoeten – net zoals hun openingen – lekdicht zijn door hun constructie of door <strong>het</strong> aanbrengen vaneen voering;c) De dierlijke stof moet zorgvuldig ontsmet worden vooraleer geladen te worden met <strong>het</strong> oog op hunvervoer;d) De containers voor losgestort vervoer met dekzeil moeten afgedekt worden met een supplementairevoering, die neergedrukt wordt door absorberend materiaal dat in een geschikt ontsmettingsmiddel isgedrenkt;e) De containers voor losgestort vervoer met dekzeil en de gesloten containers voor losgestort vervoermogen niet opnieuw gebruikt worden vooraleer ze zorgvuldig werden gereinigd en ontsmet.OPMERKING.De geëigende nationale overheden voor volksgezondheid kunnen bijkomende vereisten opleggen.7.3.2.6.2 Afvalstoffen van de klasse 6.2 (UN-nummer 3291)a) (voorbehouden)b) De gesloten containers voor losgestort vervoer en hun openingen moeten door hun ontwerp zelflekdicht zijn. Ze moeten een niet-poreus binnenoppervlak hebben en vrij zijn van barsten of anderegebreken die de verpakkingen binnenin zouden kunnen beschadigen, <strong>het</strong> ontsmetten verhinderen ofeen accidentele lekkage van de afvalstoffen mogelijk maken;c) De afvalstoffen van UN-nummer 3291 moeten, in de gesloten container voor losgestort vervoer,vervat zijn in lekdichte en hermetisch gesloten zakken uit kunststof, van een beproefd engoedgekeurd UN-constructietype dat voldaan heeft aan de beproevingen voor <strong>het</strong> vervoer van vastestoffen van verpakkingsgroep II, en die conform 6.1.3.1 gekenmerkt zijn. Deze zakken uit kunststofmoeten, voor wat hun weerstand tegen schokken en tegen scheuren aangaat, voldoen aan denormen ISO 7765-1:1988 “Plastics film and sheeting – Determination of impact resistance by the freefallingdart method – Part 1: Staircase methods” en ISO 6383-2:1983 “Plastics - Film and sheeting –Determination of tear resistance - Part 2: Elmendorf method”. Elk van deze zakken uit kunststof moeteen weerstand tegen schokken bezitten van ten minste 165 g en een weerstand tegen scheuren vanten minste 480 g in zowel evenwijdige als verticale vlakken ten opzichte van <strong>het</strong> langsvlak van de zak.De maximale netto massa van iedere zak uit kunststof is 30 kg;d) Mits goedkeuring door de bevoegde overheid mogen voorwerpen van meer dan 30 kg, zoals bevuildematrassen, zonder zak uit kunststof vervoerd worden;e) De afvalstoffen van UN-nummer 3291 die vloeistoffen bevatten mogen slechts vervoerd worden inzakken uit kunststof die een voldoende hoeveelheid absorberend materiaal bevatten om de totaliteitvan de vloeistof te absorberen zonder dat die in de container voor losgestort vervoer uitloopt;f) De afvalstoffen van UN-nummer 3291 die snijdende of puntige voorwerpen bevatten mogen slechtsvervoerd worden in stijve verpakkingen van een beproefd en goedgekeurd UN-constructietype,conform de bepalingen van verpakkings-instructie P621, IBC620 of LP621;g) De stijve verpakkingen die vermeld worden in de verpakkingsinstructie P621, IBC620 of LP621 mogenook gebruikt worden. Ze moeten correct vastgezet worden om onder normalevervoersomstandigheden schade te voorkomen. De afvalstoffen in stijve verpakkingen en in zakkenuit kunststof, die in éénzelfde gesloten container voor losgestort vervoer vervoerd worden, moeten opeen behoorlijke wijze van elkaar gescheiden worden (bijvoorbeeld door stijve schotten, metalentraliewerk of andere stouwingsmiddelen) om te vermijden dat de verpakkingen beschadigd wordenonder normale vervoersomstandigheden;h) De afvalstoffen van UN-nummer 3291 die in zakken uit kunststof verpakt zijn, mogen in de geslotencontainer voor losgestort vervoer niet dermate opeengepakt worden dat de zakken hun lekdichtheidzouden kunnen verliezen;i) Na iedere reis moeten de gesloten containers voor losgestort vervoer geïnspecteerd worden opeventuele lekkage of gemors. Indien afvalstoffen van UN-nummer 3291 in een gesloten container voorlosgestort vervoer weggelekt zijn of gemorst werden, mag deze pas opnieuw gebruikt worden na eengrondige reiniging en – zo nodig – een desinfectie of een decontaminatie met een gepast agens. Metafvalstoffen van UN-nummer 3291 mogen geen andere goederen samen vervoerd worden danmedische en diergeneeskundige afvalstoffen. Deze andere, in dezelfde container voor losgestortvervoer vervoerde afvalstoffen, moeten gecontroleerd worden op mogelijke contaminatie.7.3.2.7 Stoffen van de klasse 7Zie 4.1.9.2.3 voor <strong>het</strong> vervoer van onverpakte radioactieve stoffen.7.3-3


7.3.2.8 Goederen van de klasse 8Deze goederen moeten vervoerd worden in waterdichte containers voor losgestort vervoer.7.3.3 Bijzondere bepalingen voor <strong>het</strong> los gestort vervoer wanneer de bepalingen van 7.3.1.1 b) vantoepassing zijnVolgende bijzondere bepalingen moeten gevolgd worden wanneer in de kolom (17) van de tabel A van <strong>het</strong>hoofdstuk 3.2 voor een rubriek een alfanumerieke code beginnend met de letters “VW” is opgenomen.VW1 Het los gestort vervoer in gesloten of met dekzeilen afgedekte wagons, in wagens met opengaanddak, in gesloten containers of met dekzeilen afgedekte grote containers is toegelaten.VW2 Het los gestort vervoer is toegelaten in metalen wagens met opengaand dak, in gesloten grotemetalen containers, in met onbrandbare dekzeilen afgedekte metalen wagons of grote metalencontainers.VW3 Het los gestort vervoer is toegelaten in met dekzeilen afgedekte wagons of grote containers meteen voldoende verluchting en in wagens met opengaand dak. Via gepaste maatregelen moet mener voor zorgen dat niets van de inhoud, in <strong>het</strong> bijzonder van de vloeibare bestanddelen, kanvrijkomen.VW4 Het los gestort vervoer is toegelaten in met dekzeilen afgedekte metalen wagons of metalenwagons met opengaand dak, in gesloten metalen containers of met dekzeilen afgedekte grotemetalen containers. Voor de UN-nummers 2008, 2009, 2210, 2545, 2546, 2881, 3189 en 3190 isenkel <strong>het</strong> los gestort vervoer van vast afval toegelaten.VW5 Het los gestort vervoer is toegelaten in wagons en containers die speciaal voor dit vervoer zijningericht. De houders van de speciaal ingerichte wagons en containers en hun sluitingen moetenvoldoen aan de algemene verpakkingsvoorschriften van 4.1.1.1, 4.1.1.2 en 4.1.1.8. De laad- enlosopeningen moeten hermetisch kunnen gesloten worden.VW6 Het los gestort vervoer is toegelaten in wagons met opengaand dak of in gesloten grote containers.VW7 Het los gestort vervoer in gesloten of met dekzeilen afgedekte wagons, in wagons met opengaanddak, in gesloten containers of met dekzeilen afgedekte grote containers is slechts toegelatenwanneer de stof in brokken is.VW8 Het los gestort vervoer is toegelaten in met waterdichte en onbrandbare dekzeilen afgedektewagons of grote containers, wagons met opengaand dak of gesloten containers.De wagons en containers moeten zodanig gebouwd worden dat de vervoerde stoffen niet inaanraking kunnen komen met bestanddeel van hout of een ander brandbaar materiaal of dat debodem en de zijwanden, die uit hout of een ander brandbaar materiaal zijn vervaardigd, geheelvoorzien zijn van een ondoordringbare en onbrandbare bekleding of bestreken zijn metnatriumsilicaat of een soortgelijke stof.VW9 Het los gestort vervoer is toegelaten in met dekzeilen afgedekte wagons of in met dekzeilenafgedekte grote containers, wagons met opengaand dak of gesloten containers.Voor de stoffen van de klasse 8 moeten de wagons en de containers van een voldoende stevigebinnenbekleding voorzien zijn.VW10 Het los gestort vervoer is toegelaten in met dekzeilen afgedekte wagons, in met dekzeilenafgedekte grote containers, in wagons met opengaand dak of in gesloten containers. De wagon ende containers moeten dicht zijn of dicht gemaakt zijn, bijvoorbeeld door middel van een geschiktevoldoende stevige binnenbekleding.VW11 Het los gestort vervoer is toegelaten in wagons en containers die speciaal voor dit vervoer zijningericht. De houders van de speciaal ingerichte wagons en containers moeten zodanig gebouwdzijn dat de openingen voor <strong>het</strong> laden en lossen hermetisch gesloten kunnen worden. De stoffenmoeten zodanig in de houders gevuld zijn dat gevaren voor de mens, de dieren en <strong>het</strong> milieuvermeden worden.VW12 De stoffen waarvoor <strong>het</strong> vervoer in tankwagons, in mobiele tank of in tankcontainers niet geschikt isals gevolg van de verhoogde temperatuur en de densiteit van de stof, mogen in speciale wagons ofcontainers, die voldoen aan de door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van herkomstvoorgeschreven normen, vervoerd worden. Indien <strong>het</strong> land van herkomst geen RID-<strong>Verdrag</strong>statenis, moeten de voorwaarden erkend worden door de bevoegde overheid van de eerste RID-<strong>Verdrag</strong>staat die door <strong>het</strong> vervoer wordt aangedaan.VW13 Het los gestort vervoer is toegelaten in wagons of grote containers die speciaal zijn uitgerustovereenkomstig de door de bevoegde overheid van <strong>het</strong> land van herkomst voorgeschrevennormen.Indien <strong>het</strong> land van herkomst geen RID-<strong>Verdrag</strong>staten, moeten de voorwaarden erkend wordendoor de bevoegde overheid van de eerste RID-<strong>Verdrag</strong>staat die door <strong>het</strong> vervoer wordt aangedaan.7.3-4


VW14 (1)VW15Gebruikte accumulatoren (batterijen) mogen los gestort vervoerd worden in daartoe speciaaluitgeruste wagons of containers. De grote containers uit kunststof zijn niet toegelaten. Dekleine containers uit kunststof moeten, volledig gevuld, zonder breuk kunnen weerstaan aaneen val van een hoogte van 0,8 m op een hard oppervlak bij –18°C.(2) De laadcompartimenten van de wagons of containers moeten uit staal zijn dat bestand istegen de bijtende stoffen die in de accumulatoren (batterijen) vervat zit. De minder weerstandbiedende staalsoorten mogen gebruikt worden indien de wand voldoende dik is of voorzienvan een bekleding of een voering uit kunststof die bestand is tegen de bijtende stoffen. Delaadcompartimenten van de wagons of de containers moeten dermate ontworpen zijn dat zebestand zijn tegen elke elektrische restlading en schokken afkomstig van accumulatoren(batterijen).OPMERKING.Staal wordt verondersteld bestand te zijn indien de corrosie maximaal 0,1 mm bedraagt na een inwerkingvan bijtende stoffen gedurende een jaar.(3) Het laadcompartiment van de wagon of container moet door zijn constructie een waarborgbieden tegen lekken tijdens <strong>het</strong> vervoer. De open laadcompartimenten moeten afgedektworden met een materiaal dat bestand is tegen bijtende stoffen.(4) Voor <strong>het</strong> laden dient de toestand van de laadcompartimenten van de wagons of containers enhun uitrusting nagezien te worden. Wagons of containers met beschadigd laadcompartimentmogen niet beladen worden.De belading van de laadcompartimenten van de wagons of containers mag niet boven debovenste rand van hun wanden uitsteken.(5) De laadcompartimenten van de wagons of containers mogen geen accumulatoren (batterijen)bevatten met verschillende stoffen, noch andere goederen die onderling gevaarlijk kunnenreageren (zie definitie “gevaarlijke reactie” onder 1.2.1).Tijdens <strong>het</strong> vervoer mogen aan de buitenzijde van <strong>het</strong> laadcompartiment van de wagon ofcontainer geen gevaarlijke resten kleven van de bijtende stoffen die vervat zijn in deaccumulatoren (batterijen).Los gestort vervoer in gesloten wagons, wagons met dekzeil, gesloten containers of grotecontainers met dekzeil en volle wanden is toegestaan voor de stoffen of mengsels (zoalspreparaten of afvalstoffen) die niet meer dan 1000 mg/kg van de bij dit UN-nummeringedeelde stof bevatten.De wagons of de containers moeten dicht zijn of dicht gemaakt worden, bijvoorbeeld doormiddel van een geschikte binnenbekleding van voldoende sterkte.VW16 Mag los gestort vervoerd worden volgens de bepalingen van 4.1.9.2.3.VW17 SCO-I mag los gestort vervoerd worden volgens de bepalingen van 4.1.9.2.3.7.3-5


Hoofdstuk 7.4 - Voorschriften voor <strong>het</strong> vervoer in tanksEen gevaarlijk goed mag slechts in tanks vervoerd worden wanneer in kolom (10) of in kolom (12) vantabel A in hoofdstuk 3.2 een code aangegeven is, of wanneer een bevoegde overheid onder de in 6.7.1.3gepreciseerde voorwaarden een toelating afgeleverd heeft. Het vervoer moet beantwoorden aan debepalingen van hoofdstuk 4.2 of 4.3.7.4-1


Hoofdstuk 7.5 - Voorschriften <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> laden, <strong>het</strong> lossen en debehandelingOPMERKING.Het plaatsen van een container, een container voor losgestort vervoer, een tankcontainer of een mobiele tank op eenwagon wordt, voor de doeleinden van onderhavige afdeling, beschouwd als laden, en hem van een wagon afnemenwordt beschouwd als lossen.7.5.1 Algemene voorschriften7.5.1.1 De voorschriften die van toepassing zijn in <strong>het</strong> station van verzending, moeten gerespecteerd worden voor<strong>het</strong> laden van de goederen, voor zover de voorschriften van onderhavig hoofdstuk hier niet tegenin gaan.7.5.1.2 Er mag niet geladen worden indien:- uit een controle van de documenten, of- uit een visueel nazicht van <strong>het</strong> voertuig, of in voorkomend geval van de grote container(s),container(s) voor losgestort vervoer, tankcontainer(s) of mobiele tank(s), en van hun uitrusting die bij<strong>het</strong> laden en <strong>het</strong> lossen gebruikt wordt,blijkt dat de wagon, een grote container, een container voor losgestort vervoer, een tankcontainer, eenmobiele tank, een wegvoertuig of hun uitrusting die bij <strong>het</strong> laden en <strong>het</strong> lossen gebruikt wordt, niet voldoenaan de reglementaire bepalingen.7.5.1.3 Er mag niet gelost worden indien de bovenvermelde controles tekortkomingen aantonen die de veiligheidof de beveiliging van de losoperatie in <strong>het</strong> gedrang kunnen brengen. De binnenkant en de buitenkant vaneen voertuig of container moeten voor <strong>het</strong> laden geïnspecteerd worden, teneinde er zich van tevergewissen dat geen schade voorkomt die zijn eigen integriteit in <strong>het</strong> gedrang kan brengen, of deze vande colli die er in geladen moeten worden.7.5.1.4 Volgens de bijzondere bepalingen van 7.5.11, overeenkomstig de aanduidingen in de kolom (18) van detabel A van <strong>het</strong> hoofdstuk 3.2 mogen bepaalde gevaarlijke goederen slechts als wagenlading of alscontainerlading verstuurd worden.7.5.1.5 Wanneer oriëntatiepijlen vereist zijn, moeten de colli in overeenstemming met deze merktekensgeoriënteerd zijn.OPMERKING.Wanneer dit doenbaar is, moeten vloeibare gevaarlijke goederen onder droge gevaarlijke goederen geladen worden.7.5.2 Samenlading7.5.2.1 Colli die voorzien zijn van verschillende gevaarsetiketten mogen niet samengeladen worden in dezelfdewagon of container tenzij de samenlading toegelaten is volgens de hierna volgende tabel die zich baseertop de gevaarsetiketten waarvan ze voorzien zijn.De samenladingsverboden voor colli zijn eveneens van toepassing tussen colli en kleine containers entussen kleine containers onderling in een wagon of grote container die een of meerdere kleine containersvervoert.OPMERKING.Overeenkomstig 5.4.1.4.2 moeten er afzonderlijke vervoerdocumenten opgemaakt worden voor zendingen die niet ineen zelfde wagon of container mogen geladen worden.7.5-1


Nummersetiketten1 1.41.51.62.1,2.2,2.33 4.14.1+14.24.35.15.25.2+16.16.27A,7B,7C8 91 Zie7.5.2.2d) b)1.4 a) a) a) a) a) a) a) a) a)a) a) a)b)c)1.5 b)1.6 b)2.1,2.2,2.3a) X X X X X X X X X X X X3 a) X X X X X X X X X X X X4.1 a) X X X X X X X X X X X X4.1 + 1 X4.2 a) X X X X X X X X X X X X4.3 a) X X X X X X X X X X X X5.1 d) a) X X X X X X X X X X X X5.2 a) X X X X X X X X X X X X X5.2 + 1 X X6.1 a) X X X X X X X X X X X X6.2 a) X X X X X X X X X X X X7A, 7B,7Ca) X X X X X X X X X X X X8 a) X X X X X X X X X X X X7.5-2


9 b) a)b)c)b) b) X X X X X X X X X X X XX Samenlading toegelatena) Samenlading toegelaten met stoffen en voorwerpen van 1.4S.b) Samenlading van goederen van de klasse 1 met de reddingsmiddelen van de klasse 9 (UN-nummers 2990, 3072en 3268) is toegelaten.c) Samenlading toegelaten tussen de gasgeneratoren (voor airbags) of airbagmodules of aanspaninrichtingen voorveiligheidsgordels van subklasse 1.4, compatibiliteitsgroep G (UN-nummer 0503) en de gasgeneratoren voorairbags of airbagmodules of aanspaninrichtingen voor veiligheidsgordels van klasse 9 (UN-nummer 3268).d) Samenlading toegelaten tussen de springstoffen (met uitzondering van UN 0083 springstoffen, type C) enammoniumnitraat (UN-nummers 1942 en 2067) en nitraten van alkalimetalen en nitraten van aardalkalimetalen, opvoorwaarde dat <strong>het</strong> geheel beschouwd wordt als springstoffen van klasse 1 voor de doeleinden van etikettering metgrote etiketten, segregatie, stuwage en maximaal toelaatbare lading.De nitraten van alkalimetalen omvattencesiumnitraat (UN-nummer 1451), lithiumnitraat (UN-nummer 2722), kaliumnitraat (UN-nummer 1486),rubidiumnitraat (UN-nummer 1477) en natriumnitraat (UN-nummer 1498). De nitraten van aardalkalimetalenomvatten bariumnitraat (UN-nummer 1446), berylliumnitraat (UN-nummer 2464), calciumnitraat (UN-nummer 1454),magnesiumnitraat (UN-nummer 1474) en strontiumnitraat (UN-nummer 1507).7.5.2.2 Colli die stoffen of voorwerpen van de klasse 1 bevatten en voorzien zijn van een etiket model 1, 1.4, 1.5of 1.6, maar die tot verschillende compatibiliteitsgroepen behoren, mogen niet samen in één wagon ofcontainer geladen worden tenzij samenlading volgens de hierna volgende tabel voor de <strong>betreffende</strong>compatibiliteitsgroepen is toegestaan.CompatibiliteitsgroepenB C D E F G H J L N SB X a) XC X X X X b)c)D a) X X X X b)c)E X X X X b)c)F X XG X X X X XH X XJ X XL d)N b)c)b)c)b)c)XXXb) XS X X X X X X X X X XXSamenlading toegelaten.a) Colli die voorwerpen bevatten die ingedeeld zijn bij compatibiliteitsgroep B en deze die stoffen of voorwerpenbevatten die ingedeeld zijn bij compatibiliteitsgroep D mogen in één en dezelfde wagon of in één en dezelfdecontainer samengeladen worden, op voorwaarde dat ze zodanig gescheiden zijn dat elke overbrenging van dedetonatie van voorwerpen van compatibiliteitsgroep B naar stoffen of voorwerpen van compatibiliteitsgroep Dverhinderd wordt. De scheiding moet bewerkstelligd worden met behulp van aparte compartimenten of door een vanbeide types explosieven in een speciaal omsluitingssysteem te plaatsen. Elke scheidingsmethode moetgoedgekeurd zijn door de bevoegde overheid.b) Verschillende categorieën voorwerpen ingedeeld bij subklasse 1.6, compatibiliteitsgroep N, mogen slechts samengeladen worden als voorwerpen ingedeeld bij 1.6 N indien met proeven of door analogie kan aangetoond wordendat ze geen bijkomend gevaar voor gekoppelde explosie opleveren. Anders moeten ze behandeld worden alsvoorwerpen van de sub-klasse 1.1.c) Wanneer voorwerpen van de compatibiliteitsgroep N samen geladen worden met stoffen of voorwerpen van decompatibiliteitsgroepen C, D of E, moeten de voorwerpen van de compatibiliteitsgroep N beschouwd worden alsvoorwerpen met eigenschappen van de compatibiliteitsgroepen D.7.5-3


d) Colli met stoffen en voorwerpen van compatibiliteitsgroep L mogen met colli met stoffen en voorwerpen van<strong>het</strong>zelfde type van deze compatibiliteitsgroep tezamen in één wagon geladen worden.7.5.2.3 (voorbehouden)7.5.3 SchutafstandElke wagon of grote container die stoffen of voorwerpen van de klasse 1 bevat en die voorzien is van groteetiketten van model 1, 1.5 of 1.6, moet in dezelfde zending door een schutafstand gescheiden worden vanwagons of grote containers voorzien van grote etiketten van model 2.1, 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1 of 5.2.Aan deze schutafstand is voldaan wanneer de ruimte tussen de bufferschijf van een wagon of de wandvan de grote container en de bufferschijf van een andere wagon of de wand van een andere grotecontainera) ten minste 18 m bedraagt, ofb) ingenomen wordt door 2 wagons met 2 assen of met één wagon met 4 of meer assen.7.5.4 Voorzorgsmaatregelen <strong>betreffende</strong> voedingswaren, gebruiksgoederen en dierenvoedersWanneer voor een bepaalde stof of voorwerp de bijzondere bepaling CW28 is opgenomen in de kolom(18) van de tabel A van <strong>het</strong> hoofdstuk 3.2, moeten volgende voorzorgsmaatregelen genomen worden voorwat betreft levensmiddelen, andere verbruiksgoederen of dierenvoeder :De colli, evenals de lege niet-gereinigde verpakkingen, met inbegrip van de grote verpakkingen en deIBC’s, voorzien van etiketten die overeenstemmen met model 6.1 of 6.2 en deze voorzien van etiketten dieovereenstemmen met model 9 die stoffen van UN-nummers 2212, 2315, 2590, 3151, 3152 of 3254bevatten, mogen in wagons, in containers en op laad-, los- of overlaadplaatsen niet bovenop of in deonmiddellijke omgeving van colli gestapeld worden waarvan men weet dat ze levensmiddelen, andereverbruiksgoederen of dierenvoeder bevatten.Wanneer deze colli met dergelijke etiketten in de onmiddellijke omgeving van colli geladen worden vancolli waarvan men weet dat ze levensmiddelen, andere verbruiksgoederen of dierenvoeder bevatten,moeten ze van deze laatste gescheiden worden :a) door volle schotten of wanden. De schotten moeten even hoog reiken als de colli voorzien van dezeetiketten;b) door colli die niet voorzien zijn van etiketten die overeenstemmen met model 6.1, 6.2 of 9, of dievoorzien zijn van een etiket dat overeenstemt met model 9, maar die geen goederen van de UNnummers2212, 2315, 2590, 3151, 3152 of 3245 bevatten; ofc) door een ruimte van ten minste 0,8 m,tenzij de colli met deze etiketten voorzien zijn van een bijkomende verpakking of volledig afgedekt zijn(bijvoorbeeld door een afdekvel, -karton of door andere maatregelen).7.5.5 (voorbehouden)7.5.6 (voorbehouden)7.5.7 Behandeling en stuwage7.5.7.1 In voorkomend geval moet <strong>het</strong> voertuig of de container voorzien zijn van geschikte inrichtingen om destouwing en de manipulatie van de gevaarlijke goederen te vergemakkelijken. De colli die gevaarlijkegoederen bevatten en de niet verpakte gevaarlijke voorwerpen moeten vastgezet worden met behulp vanmiddelen (zoals bevestigingsriemen, glijdende dwarsstukken, regelbare klampen) die in staat zijn om degoederen in <strong>het</strong> voertuig of de container zodanig tegen te houden dat gedurende <strong>het</strong> vervoer elkeverplaatsing verhinderd wordt die de oriëntatie van de colli kan veranderen of ze kan beschadigen.Wanneer gevaarlijke goederen samen met andere goederen vervoerd worden (zoals bijvoorbeeld grotemachines of kratten) moeten alle goederen in de voertuigen of de containers stevig gestouwd of vastgezetworden om te vermijden dat de gevaarlijke goederen vrijkomen. De verplaatsing van colli kan eveneensvermeden worden door de holtes op te vullen met behulp van tussenvoegingsmiddelen of door blokkerenen vastriemen. Wanneer bevestigingsinrichtingen zoals spanbanden of riemen gebruikt worden, mogendeze niet in die mate aangespannen worden dat ze de colli beschadigen of vervormen.7.5-4


7.5.7.2 Colli mogen niet gestapeld worden, tenzij ze daartoe werden ontworpen. Wanneer voor <strong>het</strong> stapelenontworpen colli van verschillende constructietypes samen geladen worden, dient rekening te wordengehouden met hun compatibiliteit inzake <strong>het</strong> stapelen. Indien nodig zal gebruik gemaakt worden vanlastdragende inrichtingen om te vermijden dat colli die op andere colli gestapeld worden deze laatstebeschadigen.7.5.7.3 Tijdens <strong>het</strong> laden en <strong>het</strong> lossen moeten colli, die gevaarlijke goederen bevatten, beschermd worden tegenbeschadiging.OPMERKING.Inzonderheid dient speciale aandacht besteed te worden aan de manier waarop de colli gemanipuleerd wordengedurende de voorbereidingen met <strong>het</strong> oog op <strong>het</strong> vervoer, aan <strong>het</strong> type van <strong>het</strong> voertuig of de container waarmee zezullen vervoerd worden en aan de laad- en losmethode, om te vermijden dat de colli zouden beschadigd worden doorze over de bodem te slepen of brutaal te manipuleren.7.5.8 Reiniging na <strong>het</strong> lossen7.5.8.1 Wanneer men na <strong>het</strong> lossen van een wagon of een container, die verpakte gevaarlijke goederen heeftbevat, vaststelt dat de verpakkingen een deel van hun inhoud hebben laten ontsnappen, moet men zo snelmogelijk en in ieder geval voor elke nieuwe belading de wagon of container reinigen.Indien de reiniging niet ter plaatse kan worden uitgevoerd, moet de wagon of container onder adequateveiligheidsvoorwaarden vervoerd worden naar de dichtst bijgelegen geschikte plaats waar de reiniging kanplaats vinden.De veiligheidsvoorwaarden zijn adequaat wanneer de geschikte maatregelen werden getroffen om eenongecontroleerd verlies van gevaarlijke goederen te voorkomen.7.5.8.2 De wagons of containers die gevaarlijke goederen in los gestort vervoer hebben bevat, moeten voor elkeherbelading grondig gereinigd worden, tenzij de nieuwe lading uit dezelfde gevaarlijke goederen bestaatals de vorige lading.7.5.9 (voorbehouden)7.5.10 (voorbehouden)7.5.11 Bijkomende voorschriften voor bijzondere klassen of goederenNaast de bepalingen van de afdelingen 7.5.1 tot en met 7.5.4 en 7.5.8, moeten volgende bijzonderebepalingen gevolgd worden wanneer in de kolom (18) van de tabel A van <strong>het</strong> hoofdstuk 3.2 eenalfanumerieke code beginnend met de letters “CW” is opgenomen.CW1Voor <strong>het</strong> beladen moet de vloer van de wagons en de containers grondig gereinigd wordendoor de afzender.Men moet vermijden dat er aan de binnenzijde van de wagon of container metalen delenuitsteken die geen bestanddelen zijn van de wagon of container.De deuren en de luiken (ventilatiekleppen) van de wagons of containers moeten gesloten zijn.De colli moeten zodanig in de wagons of containers geladen en gestouwd worden dat ze zichniet meer kunnen verplaatsen of bewegen. Ze moeten tegen iedere wrijving of schok wordenbeschermd.CW2-CW3 (voorbehouden)CW4De stoffen en voorwerpen van compatibiliteitsgroep L mogen slechts vervoerd worden alswagonlading of volledige lading.CW5-CW8 (voorbehouden)CW9CW10Met colli mag niet gegooid worden. Ze mogen niet aan schokken onderworpen worden.De flessen volgens de definitie onder 1.2.1 moeten in de lengte- of in de dwarsrichting van dewagon of de container neergelegd worden; dicht bij de kopwanden van de wagon moeten zeechter in de dwarsrichting liggen.7.5-5


Korte flessen met een grote diameter (ongeveer 30 cm en meer) mogen in de lengterichtinggeplaatst worden, met de bescherminrichtingen van de afsluiters naar <strong>het</strong> midden van dewagon of de container gericht.De flessen die voldoende stabiel zijn of die in geschikte inrichtingen vervoerd worden om zetegen mogelijk omvallen te beschermen mogen rechtop geplaatst worden.De neerliggende flessen worden op een veilige en geschikte wijze bevestigd of vastgezetzodat ze zich niet kunnen verplaatsen.De houders die kunnen gerold worden, moeten met hun lengteas in de lengterichting van dewagon of container geplaatst worden en elke zijdelingse beweging moet onmogelijk gemaaktworden.CW11CW12CW13De houders moeten steeds in de stand geplaatst worden waarvoor ze gebouwd zijn en tegenmogelijke beschadigingen door andere colli beschermd zijnWanneer voorwerpen op paletten geladen worden, en deze paletten worden gestapeld, moetelke laag paletten uniform verdeeld zijn op de daaronder gelegen laag, zo nodig door <strong>het</strong>tussenvoegen van materiaal met een voldoende stevigheid.Indien stoffen naar buiten zijn getreden en in een wagon of container zijn verspreid, dan magdeze wagon of container pas na grondige reiniging en zo nodig ontsmetting weer wordengebruikt. Alle andere goederen en voorwerpen, die in dezelfde wagon of container zijnvervoerd, moeten op mogelijke verontreiniging onderzocht worden.CW14-CW15 (voorbehouden)CW16CW17CW18De zendingen van UN-nummer 1789 chloortrifluoride met een bruto gewicht die hoger is dan500 kg zijn enkel als wagenlading of volledige lading tot <strong>het</strong> vervoer toegelaten, waarbij <strong>het</strong>gewicht per wagon of grote container niet meer mag bedragen dan 5000 kg.Colli die stoffen bevatten waarvoor een bepaalde omgevingstemperatuur moet behoudenworden, mogen enkel als wagenlading of volledige lading vervoerd worden. Devervoersvoorwaarden dienen tussen de vervoerder en de afzender te wordenovereengekomen.De colli moeten zodanig geladen / opgeslagen worden dat ze gemakkelijk bereikbaar zijn.CW19-CW21 (voorbehouden)CW22De wagons en grote containers moeten vóór <strong>het</strong> laden schoongemaakt zijn.De colli moeten zo geladen zijn dat een vrije circulatie van de lucht in de laadruimte eenhomogene temperatuur van de lading verzekert. Wanneer de inhoud van een wagon of eengrote container een groter gewicht heeft dan 5000 kg van deze stoffen, moet de ladingverdeeld worden in stapels van 5000 kg maximum, gescheiden door luchtruimtes vanminstens 0,05 m. De colli moeten beschermd worden tegen beschadigingen veroorzaakt doorandere colli.CW23CW24Tijdens de behandeling van de colli moeten speciale maatregelen getroffen worden om tevermijden dat deze in contact komen met water.De wagons en containers moeten vóór <strong>het</strong> laden grondig gereinigd zijn en in <strong>het</strong> bijzonderontdaan zijn van alle brandbare resten (stro, hooi, papier, enz.).Het gebruik van gemakkelijk brandbare stoffen voor <strong>het</strong> vastzetten van de colli is verboden.CW25CW26CW27(voorbehouden)Houten onderdelen van een wagon of container die met deze stoffen in aanraking zijngekomen, moeten worden verwijderd en verbrand.(voorbehouden)CW28 Zie 7.5.4.7.5-6


CW29CW30CW31CW32De colli moeten rechtop blijven staan.De afzender en de vervoerder moeten zich akkoord verklaren over de vervoersmodaliteitenvoordat diepgekoelde vloeibare gassen in tankwagons, in mobiele tanks of in tankcontainersvoorzien van een veiligheidsklep worden aangeboden voor <strong>het</strong> vervoerNa <strong>het</strong> lossen moeten de wagons of grote containers, die voor <strong>het</strong> vervoer aangebodenworden als wagenlading of volledige lading, of de kleine containers die een stof hebben bevat,nagezien worden op ladingresten.(voorbehouden)CW33OPMERKING.1. Critische groep : Groep leden van <strong>het</strong> publiek die tamelijk homogeen is voor wat betreft zijn blootstelling aan eengegeven radioactieve bron en kenmerkend is voor een individu die voor een gegeven blootstelling de hoogsteeffectieve dosis ontvangt.2. Lid van <strong>het</strong> publiek : Over <strong>het</strong> algemeen, elk individu van de bevolking, behalve zij die blootgesteld worden aaneen professionele of medische dosis. Wanneer moet nagegaan worden of de jaarlijkse begrensde dosis voor deblootstelling van <strong>het</strong> publiek werd gerespecteerd, <strong>het</strong> representatief individu van de <strong>betreffende</strong> critische groep.3. Werknemer : Alle personen die ofwel voltijds, ofwel deeltijds, ofwel tijdelijk voor een werkgever werken, en dieerkende rechten en plichten hebben <strong>betreffende</strong> de radiologische beroeps-bescherming.(1) Scheiding(1.1) De colli, oververpakkingen, containers en tanks die radioactieve stoffen bevatten en de nietverpakteradioactieve stoffen moeten tijdens <strong>het</strong> vervoer gescheiden gehouden worden:a) van de werknemers die geregeld in arbeidszones tewerkgesteld worden:i) overeenkomstig tabel A hieronder, ofii) door afstanden die berekend worden aan de hand van een dosiscriterium van 5 mSv inéén jaar en conservatieve waarden voor de modelpara-metersOPMERKING.Met de werknemers die voor hun stralingsbescherming onder individueel toezicht staan moet geenrekening gehouden worden voor de scheiding.b) van de personen die deel uitmaken van de kritieke groep van <strong>het</strong> publiek, in de zones diegewoon toegangkelijk zijn voor <strong>het</strong> publiek:i) overeenkomstig tabel A hieronder, ofii) door afstanden die berekend worden aan de hand van een dosiscriterium van 1 mSv inéén jaar en conservatieve waarden voor de modelpara-meters;c) van niet ontwikkelde fotografische films en postzakken:i) overeenkomstig tabel B hieronder, ofii) door afstanden die berekend worden aan de hand van een blootstellingscriterium vandeze films aan de door <strong>het</strong> vervoer van radioactieve stoffen veroorzaakte straling van0,1 mSv per zending van zulke film; en;OPMERKING.Men gaat er van uit dat postzakken niet ontwikkelde fotografische films en platen bevatten en dat zedaarom op dezelfde wijze van de radioactieve stoffen moeten gescheiden worden.d) van de andere gevaarlijke goederen overeenkomstig afdeling 7.5.2.Tabel AMinimale afstand tussen de colli van de categorie GEEL-II of de categorie GEEL-III enpersonen7.5-7


Totaal van detransportindexen niet groterdanDuur van deblootstellingper jaar(uren)Zoneswaartoe <strong>het</strong>publiekgeregeldtoegang heeftZones waargeregeldgewerktwordt50 250 50 250Scheidingsafstand inmeter, zonderafschermmaterieel2 1 3 0,5 14 1,5 4 0,5 1,58 2,5 6 1,0 2,512 3 7,5 1,0 320 4 9,5 1,5 430 5 12 2 540 5,5 13,5 2,5 5,550 6,5 15,5 3 6,5Tabel BMinimale afstanden tussen de colli van de categorie GEEL-II en van de categorie GEEL-IIIen de colli met <strong>het</strong> opschrift “FOTO”, of de postzakkenTotaalaantal collinietgroter danCategorieGEEL-IIITotalesomvandetransportindexennietgroter danGEEL-IIDuurvan<strong>het</strong>vervoerof deopslag (inuur)1 2 4 10 24 48 120 240Minimaleafstanden(inmeter)0,2 0,5 0,5 0,5 0,5 1 1 2 30,5 0,5 0,5 0,5 1 1 2 3 51 1 0,5 0,5 1 1 2 3 5 72 2 0,5 1 1 1,5 3 4 7 94 4 1 1 1,5 3 4 6 9 138 8 1 1,5 2 4 6 8 13 181 10 10 1 2 3 4 7 9 14 207.5-8


2 20 20 1,5 3 4 6 9 13 20 303 30 30 2 3 5 7 11 16 25 354 40 40 3 4 5 8 13 18 30 405 50 50 3 4 6 9 14 20 32 45(1.2) De colli en oververpakkingen van de categorieën GEEL-II of GEEL-III mogen niet vervoerdworden in compartimenten met reizigers, tenzij <strong>het</strong> compartimenten betreft die uitsluitendvoorbehouden zijn voor begeleiders die als speciale opdracht <strong>het</strong> bewaken van deze colli ofoververpakkingen hebben.(1.3) (voorbehouden)(2) Grenzen van de activiteitDe totale activiteit in een wagon voor <strong>het</strong> vervoer van LSA en SCO stoffen, in industriële colliType 1 (IP-1), Type 2 (IP-2 of Type 3 (IP-3) of niet verpakt mag niet groter zijn dan de limietenopgenomen in tabel C.Tabel CLimieten voor de activiteit voor wagons die LSA of SCO stoffen in industriële colli of nietverpakt bevattenAard van de stoffen of voorwerpenLSA-ILSA-II en LSA-IIINiet brandbare vaste stoffenLSA-II en LSA-IIIBrandbare vaste stoffen, en alle vloeistoffen en gassenLimiet voor de activiteit voor wagonsGeen beperkingGeen beperking100 A 2SCO 100 A 2(3) Stouwing tijdens <strong>het</strong> vervoer en opslag bij doorvoer(3.1) De zendingen moeten stevig gestouwd zijn.(3.2) Indien de gemiddelde thermische flux aan <strong>het</strong> oppervlak niet groter is dan 15 W/m² en degoederen in de onmiddellijke nabijheid niet in zakken verpakt zijn, mag een collo ofoververpakking samen met gewone verpakte goederen vervoerd of opgeslagen worden,zonder bijkomende voorzorgsmaatregelen voor de stouwing; dit tenzij de bevoegde overheider uitdrukkelijk oplegt in <strong>het</strong> goedkeuringscertificaat.(3.3) Op <strong>het</strong> laden van containers, en op <strong>het</strong> groeperen van colli, oververpakkingen en containerszijn volgende voorschriften van toepassing :a) Behoudens in <strong>het</strong> geval van exclusief gebruik, en voor de zendingen van LSA-I stoffen,moet <strong>het</strong> totaal aantal colli, oververpakkingen en containers in éénzelfde voertuig zodanigbeperkt worden dat de totale som van de transportindices op <strong>het</strong> voertuig niet groter is dande waarden die in tabel D hieronder zijn weergegeven;b) Bij routinematige vervoersomstandigheden mag <strong>het</strong> dosistempo op om <strong>het</strong> even welk puntvan <strong>het</strong> buitenoppervlak niet meer dan 2 mSv/h bedragen, en niet meer dan 0,1 mSv/h op2 m afstand van <strong>het</strong> buitenoppervlak van de wagon; dit behoudens in <strong>het</strong> geval van dezendingen die vervoerd worden onder exclusief gebruik, waarvoor de limieten voor <strong>het</strong>dosistempo rond <strong>het</strong> voertuig in (3.5) b) en c) gegeven worden;c) De totale som van de criticaliteitsindexen in een container en aan boord van een wagonmag niet groter zijn dan de waarden opgenomen in tabel E.7.5-9


Tabel DDe limieten voor de transportindexen voor de containers en de wagons bij uitsluitendgebruikType van de container of van dewagonKleine containerGrote containerWagonLimiet van de totale som van de transportindexen in eencontainer of wagon505050Tabel Ede limieten van de criticaliteitsindexen voor de containers en de wagons die splijtstoffenbevattenType van de container of van dewagonKleine containerGrote containerWagonLimiet van de totale som vande criticaliteitsindexen in eencontainer of wagonNiet uitsluitend gebruik505050Uitsluitend gebruikNiet van toepassing100100(3.4) De colli en oververpakkingen met een transportindex hoger dan 10 of de zendingen met eencriticaliteitsindex hoger dan 50 mogen enkel vervoerd worden als uitsluitend gebruik.(3.5) Voor de zendingen als uitsluitend gebruik mag <strong>het</strong> dosistempo niet groter zijn dan :a) 10 mSv/uur op om <strong>het</strong> even welk punt van <strong>het</strong> buitenoppervlak van iedere collo ofoververpakking. Het dosistempo mag slechts groter zijn dan 2 mSv/uur indien:i) de wagon bij normale vervoersvoorwaarden voorzien is van een omsluiting die detoegang tot de lading belet aan niet bevoegde personen;ii) <strong>het</strong> collo of de oververpakking zodanig wordt vastgezet dat de oorspronkelijke positiebinnen de wagon behouden blijft bij normale vervoersvoorwaarden;iii) er geen laad- of losoperaties plaatsvinden tussen <strong>het</strong> begin en <strong>het</strong> einde van deverzending;b) 2 mSv/uur op om <strong>het</strong> even welk punt van <strong>het</strong> uitwendig oppervlak van de wagon, metinbegrip van de boven- en onderkant. Bij een open wagon moeten de verticale vlakkenvanaf de rand van de wagon als uitwendige oppervlakken worden aanzien; de bovenkantvan de lading en de onderkant van de wagon maken de twee andere grenzen uit; enc) 0,1 mSv/uur op om <strong>het</strong> even welk punt dat op 2 m afstand ligt van de verticale vlakken dieworden gevormd door de buitenwanden van de wagon, of op om <strong>het</strong> even welk punt op2 m afstand van de verticale vlakken vanaf de rand van de wagon als de lading op eenopen wagon wordt vervoerd.(4) Scheiding van de colli die splijtstoffen bevatten tijdens <strong>het</strong> vervoer en opslag bijdoorvoer(4.1) Iedere groep van colli, oververpakkingen en containers met splijtstoffen, die in eenoverslagplaats in transit opgeslagen worden, moet zodanig worden beperkt dat de totale somvan de veiligheid-criticaliteitsindexen van de groep niet groter is dan 50. Elke groep moetzodanig opgeslagen worden dat ze door een afstand van ten minste 6 m van andere groepenvan dit typr gescheiden zijn.Het(4.2) Wanneer de totale som van de criticaliteitsindexen van een wagon of in een container groteris dan 50, moet de opslag zodanig worden voorzien dat er een afstand van ten minste 6 mbestaat tot de andere groepen colli, oververpakkingen of containers die splijtstoffen bevattenof andere wagons die radioactieve stoffen bevatten.7.5-10


(5) Beschadigde colli of colli die lekken vertonen, besmette colli(5.1) Wanneer wordt vastgesteld dat een collo beschadigd is of lekt, of wanneer <strong>het</strong> vermoedenbestaat dat een collo beschadigd kan zijn of kan lekken, moet de toegang tot <strong>het</strong> collo beperktworden en moet een bevoegd persoon zo spoedig mogelijk de omvang van de besmetting envan <strong>het</strong> daaruit voortkomend dosistempo inschatten. Deze schatting moet betrekking hebbenop <strong>het</strong> collo, de wagon, de naburige laad- en losplaatsen en, bij voorkomend geval, op alleandere stoffen die in de wagon aanwezig waren. Indien nodig moeten overeenkomstig debepalingen van de bevoegde overheid bijkomende maatregelen getroffen worden om depersonen, de goederen en <strong>het</strong> milieu te beschermen, zodat de gevolgen van <strong>het</strong> lek of van deschade worden verminderd en er aan verholpen wordt.(5.2) De beschadigde colli of de colli, waarvan de lekken van de radioactieve inhoud groter zijn dande toegelaten limieten onder normale vervoersvoorwaarden, mogen onder controle voorlopigworden overgebracht naar een aanvaardbare plaats, maar ze mogen niet verder verstuurdworden zolang ze niet hersteld en ontsmet zijn.(5.3) De wagons en <strong>het</strong> martieel die regelmatig worden gebruikt voor <strong>het</strong> vervoer van radioactievestoffen moeten periodiek worden nagekeken om <strong>het</strong> besmettingsniveau vast te stellen. Defrequentie van deze nazichten is afhankelijk van de waarschijnlijkheid van een besmetting envan <strong>het</strong> volume van de vervoerde radioactieve stoffen.(5.4) Onder voorbehoud van de bepaling van (5.5) dienen alle wagons, uitrustingen of onderdelenervan, die tijdens <strong>het</strong> vervoer van radioactieve stoffen besmet werden tot op een niveau dathoger ligt dan gespecifieerd in 4.1.9.1.2, of waarvan <strong>het</strong> dosistempo op <strong>het</strong> oppervlak groter isdan 5 µSv/uur zo spoedig mogelijk door een bevoegd persoon ontsmet te worden; ze mogenslechts opnieuw worden gebruikt wanneer de afneembare radioactieve besmetting niet meerhoger is dan de niveaus gespecifieerd in 4.1.9.1.2 en wanneer <strong>het</strong> dosistempo, dat <strong>het</strong> gevolgis van de vaste besmetting aan de oppervlakken, na ontsmetting kleiner is dan 5 µSv/uur.(5.5) Van de containers, tanks, IBC’s of wagons die enkel maar gebruikt worden voor <strong>het</strong> vervoervan onverpakte radioactieve stoffen onder exclusief gebruik, is enkel <strong>het</strong> binnenoppervlakvrijgesteld van de voorschriften van 4.1.9.1.2 en van paragraaf (5.4) hierboven, en dit slechtszolang ze gebruikt worden voor dit specifiek exclusief gebruik.Van de(6) Andere voorschriftenWanneer een zending niet kan afgeleverd worden, moet deze op een veilige plaatsondergebracht worden. Dee bevoegde overheid moet hiervan zo snel mogelijk op de hoogtegebracht worden, waarbij haar om de nodige richtlijnen wordt gevraagd.CW34CW35CW36Vooraleer een drukrecipiënt te vervoeren moet men er zich van vergewissen dat geenverhoging van de druk heeft plaatsgevonden omwille van een potentiële ontwikkeling vanwaterstof.Indien zakken als enkelvoudige verpakkingen gebruikt worden, moet de afstand die henscheidt voldoende zijn om een goede verdrijving van de warmte toe te laten.De colli moeten bij voorkeur in open of geventileerde voertuigen of containers geladenworden. Indien dit niet mogelijk is en de colli in andere gesloten voertuigen of containersworden geladen, moeten de laaddeuren van deze voertuigen of containers als volgtgekenmerkt worden, in letters van ten minste 25 mm hoog:“OPGELETGEEN VENTILATIEVOORZICHTIG OPENEN”Deze tekst zal aangebracht worden in een taal die door de afzender gepast geacht wordt.7.5-11


Hoofdstuk 7.6 - Voorschriften <strong>betreffende</strong> <strong>het</strong> verzenden als expresgoedDe stoffen en voorwerpen van <strong>het</strong> RID mogen - volgens artikel 5§1 van Aanhangsel C van <strong>het</strong> COTIF -slechts als expresgoed worden vervoerd indien een bijzondere bepaling, gekenmerkt door eenalfanumerieke code beginnend met de letters “CE”, die uitdrukkelijk dergelijk vervoer toelaat, in de kolom(19) van de tabel A van <strong>het</strong> hoofdstuk 3.2 voor dit goed is opgenomen, en wanneer de voorwaarden vandeze bijzondere bepaling worden nageleefd.CE1CE2CE3CE4CE5CE6CE7CE8CE9CE10CE11CE12CE13CE14CE15Een collo mag niet meer wegen dan 40 kg. Bij verzending van exprescolli in rijtuigen, dietegelijkertijd voor personenvervoer kunnen dienen, mag per rijtuig niet meer dan 100 kg wordengeladen.Een exprescollo mag niet meer wegen dan 40 kg.Een exprescollo mag niet meer wegen dan 50 kg.Een exprescollo mag niet meer dan 45 liter van deze stof bevatten en mag niet meer wegen dan50 kg.Een exprescollo mag niet meer dan 2 liter van deze stof bevatten.Een exprescollo mag niet meer dan 4 liter van deze stof bevatten.Een exprescollo mag niet meer dan 6 liter van deze stof bevatten.Een exprescollo mag niet meer dan 12 liter van deze stof bevatten.Een exprescollo mag niet meer dan 4 kg van deze stof bevatten.Een exprescollo mag niet meer dan 12 kg van deze stof bevatten.Een exprescollo mag niet meer dan 24 kg van deze stof bevatten.Een stof die in een onbreekbaar recipiënt is vervat, mag als exprescollo vervoerd worden. Eenexprescollo mag niet meer wegen dan 25 kg.Alleen de anorganische cyaniden die edele metalen bevatten evenals hun mengsels mogen alsexprescollo vervoerd worden. In dit geval moeten combinatieverpakkingen met binnenverpakkinguit glas, kunststof of metaal volgens 6.1.4.21 gebruikt worden. Een collo mag niet meer dan 2 kgvan de stof bevatten.Het vervoer in bagagewagons of in bagagecompartimenten die toegankelijk zijn voor de reizigers,is enkel toegelaten indien de colli via geschikte maatregelen buiten <strong>het</strong> bereik van onbevoegdepersonen zijn geplaatst.Enkel de stoffen waarvoor geen omgevingstemperatuur is vereist, mogen als exprescolloverstuurd worden. In dit geval moeten volgende hoeveelheden nageleefd worden:- voor andere stoffen dan deze ingedeeld bij UN 3373: tot 50 ml per collo voor de vloeistoffenen tot 50 g per collo voor de vaste stoffen;- voor de stoffen die zijn ingedeeld bij UN 3373: in hoeveelheden zoals bepaald in deverpakkingsinstructie P650 van 4.1.4.1;- voor lichaamsdelen of organen: een collo mag niet meer wegen dan 50 kg.Voor de exprescolli is de som van de transportindexen vermeld op de etiketten beperkt tot 10 perwagon of bagagecompartiment. Voor de colli van de categorie GEEL-III mag de vervoerder <strong>het</strong>ogenblik van <strong>het</strong> tot <strong>het</strong> vervoer aanbieden, bepalen. Een exprescollo mag niet meer wegen dan50 kg.7.6-1


Hoofdstuk 7.7 - Het vervoer van gevaarlijke stoffen als handbagage of alsgeregistreerde bagage of in en op voertuigen (begeleideautotrein)OPMERKINGEN.De beperkingen die in <strong>het</strong> kader van de privaatrechterlijke vervoersvoorwaarden van toepassing zijn, worden niet indeze bepalingen behandeld.Het vervoer van gevaarlijke goederen als handbagage of geregistreerde bagage evenals in of op een voertuig (begeleideautotrein) is toegestaan als <strong>het</strong> gaat om:a) <strong>het</strong> vervoer van goederen die zijn verpakt voor de verkoop in de detailhandel en die voor persoonlijk ofhuishoudelijk gebruik dan wel voor recreatie- of sportactiviteiten zijn bestemd, op voorwaarde dat ermaatregelen werden getroffen om elk verlies van inhoud bij normale vervoersomstandigheden te vermijden.Wanneer <strong>het</strong> gaat om brandbare vloeistoffen die worden vervoerd in hervulbare recipiënten die door of voor eenparticulier worden gevuld, dan mag de totale hoeveelheid niet meer bedragen dan 60 liter per recipiënt. Degevaarlijke stoffen in IBC’s (grote verpakkingen voor losgestort vervoer), grote verpakkingen of tanks wordenniet beschouwd als verpakkingen voor detailhandel; ofb) <strong>het</strong> vervoer van niet nader aangeduide machines of materieel die gevaarlijke goederen bevatten als onderdeelvan hun structuur of in hun werkingscircuits, op voorwaarde dat er maatregelen werden getroffen om elk verliesvan inhoud bij normale vervoersomstandigheden te vermijden; ofc) <strong>het</strong> vervoer verricht door ondernemingen, dat ondergeschikt is aan hun hoofdactiviteit, zoals leveringen aanbouwwerven en de terugritten van deze werven, of <strong>het</strong> vervoer in <strong>het</strong> raam van civiele bouwkunde, of <strong>het</strong>vervoer dat verband houdt met opmetingen, reparaties en onderhoud. Dit vervoer moet gebeuren inhoeveelheden van ten hoogste 450 liter per verpakking en met inachtneming van de in 1.1.3.6. gespecificeerdemaximale hoeveelheden. Er moeten maatregelen worden genomen om lekkage van de inhoud bij normalevervoersvoorwaarden te vermijden. Deze vrijstellingen zijn niet van toepassing op de klasse 7. Het vervoer datdoor dergelijke ondernemingen voor hun bevoorrading of externe dan wel interne distributie wordt verricht, valtevenwel niet onder <strong>het</strong> toepassingsgebied van deze vrijstelling; ofd) <strong>het</strong> vervoer dat wordt uitgevoerd door of onder <strong>het</strong> toezicht van interventiediensten, voor zover <strong>het</strong> noodzakelijkis voor de interventie bij een noodgeval, meer in <strong>het</strong> bijzonder als <strong>het</strong> gaat om vervoer uitgevoerd om de bij <strong>het</strong>incident of ongeval betrokken gevaarlijke goederen te omsluiten, te recupereren en ze naar een veilige plaatsover te brengen; ofe) <strong>het</strong> vervoer naar aanleiding van noodgevallen en bedoeld om mensenlevens te redden of ter bescherming van<strong>het</strong> milieu, op voorwaarde dat alle maatregelen werden genomen om ervoor te zorgen dat dit vervoer volkomenveilig geschiedt; off) <strong>het</strong> vervoer van gassen vervat in de brandstoftanks van een vervoermiddel; de brandstofkraan tussen debrandstoftank en de motor moet gesloten zijn en <strong>het</strong> elektrisch contact moet verbroken zijn; ofg) <strong>het</strong> vervoer van gassen vervat in de uitrusting voor werking van de vervoerde voertuigen (bijvoorbeeldblusapparaten), met inbegrip van de wisselstukken (bijvoorbeeld opblaasbare band); ofh) <strong>het</strong> vervoer van gassen die zich in de bijzondere inrichtingen van wagons bevinden en die noodzakelijk zijn voorde werking van deze inrichtingen tijdens <strong>het</strong> vervoer (koelsystemen, viswagons, verwarmingsapparaten, enz.).Hetzelfde geldt voor <strong>het</strong> vervoer van gassen in reserverecipiënten voor dergelijke inrichtingen en de lege, nietgereinigdeomruilrecipiënten die met dezelfde wagon worden vervoerd; ofi) gassen die zich in voedingswaren bevinden (met uitzondering van UN 1950), met inbegrip vankoolzuurhoudende dranken; ofj) gassen in ballen die bestemd zijn voor gebruik bij sporten; ofk) gassen in elektrische lampen, op voorwaarde dat deze dusdanig verpakt zijn dat de scherfwerking ten gevolgevan <strong>het</strong> breken van de lamp begrensd blijft tot binnen <strong>het</strong> collo; ofl) brandstoffen in reservoirs van voertuigen of reservoirs van andere transportmiddelen (bijvoorbeeld schepen) diedienen voor de voortstuwing of voor de werking van één van de uitrustingen van deze voertuigen oftransportmiddelen. De kranen tussen de motor en <strong>het</strong> reservoir of tussen de uitrusting en <strong>het</strong> reservoir moetentijdens <strong>het</strong> vervoer gesloten zijn, behalve wanneer <strong>het</strong> noodzakelijk is dat deze uitrusting blijft werken. Invoorkomend geval moeten de voertuigen of andere transportmiddelen rechtop worden geladen en tegen elkeval worden gezekerd; ofm) vervoer dat overeenkomstig kolom (6) van Tabel A van hoofdstuk 3.2 onderworpen is aan een bijzonderebepaling die voorziet in een vrijstelling en indien aan de vereisten van deze bepaling werd voldaan; of7.7-1


n) ongereinigde lege verpakkingen die stoffen van de klassen 2, 3, 4.1, 5.1, 6.1, 8 en 9 hebben bevat, indien ergeschikte maatregelen werden genomen om alle eventuele risico’s te vermijden. De risico’s worden beschouwdals “vermeden” indien de genomen maatregelen alle gevaren van klasse 1 tot en met 9 opheffen; ofo) lithium batterijen vervat in apparatuur en bestemd voor de werking van deze apparatuur, gebruikt of bedoeldvoor gebruik gedurende <strong>het</strong> vervoer (bijvoorbeeld een draagbare computer).7.7-2

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!