Th&ma Hoger Onderwijs 2021-2
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
WWW.THEMAHOGERONDERWIJS.ORG
TH MA
HOGER ONDERWIJS
Een leven lang ontwikkelen
2021
2
‘Je moet onderwijs kunnen genieten op elk moment dat je het nodig hebt in je leven’
Interview met Radboud Dam, programmaleider Leven Lang Ontwikkelen aan de HvA
Een levenslange patstelling
De weerbarstigheid van het systeem
Menselijk kapitaal als belangrijkste grondstof
Op weg naar een lerende samenleving
Tijd om door te pakken
Levenslang ontwikkelen aan de hogeschool
De lerende als rode draad
Weten wat de (werkende) student nodig heeft
Een bedreiging, maar ook een gouden kans
Inspelen op verdwijnende zekerheden
Klaar voor de start of nooit uitgeleerd?
Voorbereiden op een duurzame loopbaan
Vertrouwen als motor voor een gezamenlijke ambitie
Valkuilen en noden
Waarom al zoveel
universitaire
opleidingen voor
Certiked vbi kiezen?
U
heeft geen keuze: voor elke bachelor- of masteropleiding
heeft u een NVAO-accreditatie
nodig. Gelukkig kunt u zelf uw visiterende en beoordelende
instantie kiezen. In de praktijk werkt u het
prettigst samen met een evaluatiebureau dat constructief
met u meedenkt en u soepel naar uw accreditatie
begeleidt. Dus met Certiked vbi, het slagvaardige
NVAO-erkende evaluatiebureau. Laat ons collegiaal,
doelgericht en tegen lagere kosten aan de hand van de
NVAO-beoordelingskaders toetsen of uw opleidingen
voldoen aan de eisen. Daarbij houdt u zelf de regie,
maar krijgt u alle ondersteuning bij het aantonen en
zo nodig verbeteren van de kwaliteit. Bijvoorbeeld met
Certiked vbi:
de eigenlijke visitatie.
de snelste weg
Omdat we liever
naar uw NVAO accreditatie
van Certiked vbi.
helpen aanscherpen
dan neersabelen.
een Kritische Reflectie die u optimaal voorbereidt op
Om Om uw uw Bachelor- of of Masteropleiding internationaal erkend te te krijgen voor is is een een vrijblijvend NVAO accreditatie
gesprek
een een must. must. Daarvoor Daarvoor moet moet een een officieel officieel erkend erkende evaluatiebureau VBI (Visiterende controleren en Beoordelende of kijk studierichting
op Instelling)
voldoet controleren aan de of voorgeschreven de nieuwe studierichting profielen. Zo’n voldoet door aan de NVAO de voorgeschreven erkend www.certiked-vbi.nl
bureau profielen. is Certiked Zo’n door Dat
zich de echter NVAO erkende onderscheidt instelling door is de Certiked collegiale vbi. en Dat doelgerichte zich echter benadering, onderscheidt die door u sneller de collegiale op uw
7 Sterke redenen om voor
Certiked vbi te kiezen:
Ontdek de motiverende aanpak
Bel Drs. P.M. Esveld op 010-201 42 43
eindbestemming en doelgerichte brengt. benadering, Tijdens die het u hele sneller traject op uw behoudt eindbestemming u zelf het initiatief, brengt. maar Tijdens krijg het u heel hele
Minder administratie.
Meer motivatie.
gestructureerd traject behoudt hulp u zelf bij het aantonen initiatief, maar – en verbeteren krijg u heel - gestructureerd van kwaliteit. Bijvoorbeeld hulp bij het bij aantonen het opstellen – en
1. Minder grote, dus flexibeler en slagvaardiger organisatie.
van verbeteren een Kritische - van Reflectie kwaliteit. dat Bijvoorbeeld dient als basis bij het voor opstellen de eigenlijke van een visitatie zelfevaluatierapport en het visitatierapport. (ZER) dat
2. Werkwijze gericht op minimale (administratieve) overlast.
Opleiders dient als ervaren basis voor de unieke de eigenlijke Certiked visitatie vbi aanpak en het als visitatierapport. bewustmakend Opleiders en ongelooflijk ervaren stimulerend. de unieke
3. Stimulerende En Certiked dat aanpak vertaalt vbi
voor
aanpak zich structurele keer als op kwaliteitsverbetering.
bewustmakend keer in een hoge en ongelooflijk mate van tevredenheid stimulerend. En over dat het vertaalt eindresultaat. zich keer Op op
4. Zeer deskundige www.certiked-vbi.nl keer in en een constructief hoge mate meedenkende vindt van u meer tevredenheid visitatiepanels. informatie. over Of het bel eindresultaat. drs. P.M. Esveld Op op www.certiked-vbi.nl 010-201 42 61 voor vindt een
5. Thuis in vrijblijvende alle u meer NVAO-protocollen, informatie. kennismaking. loodst Of bel u drs. er probleemloos P.M. Esveld doorheen. op 010-201 42 61 voor een vrijblijvende kennismaking.
6. Slimme tools voor gerichte toepassing officiële toetsingskaders.
Certiked vbi is onderdeel van
Lloyd’s Register Nederland B.V., een mondiale autoriteit in
7. Sterk concurrerende prijs-prestatieverhouding.
certificeren. Dit garandeert kwaliteit en continuïteit.
Certiked vbi. vbi. De De kortste weg weg naar naar uw uw NVAO (her-)accreditatie.
Weena-Zuid 170 1703012 NC NC Rotterdam T: T: 010 - - 201 42 4261 info@certiked-vbi.nl www.certiked-vbi.nl
Certiked vbi K.P. van der Mandelelaan 41a vbi 3062
Certiked vbi maakt MB
deel Rotterdam
uit uit van van Lloyd’s T: 010-201
Register Nederland 42 43 info@certiked-vbi.nl
B.V.
www.certiked-vbi.nl
Een leven lang ontwikkelen
22021
TH MA 2-21
Colofon
Tijdschrift voor Hoger onderwijs & Management verschijnt
5 x per jaar en is een uitgave van Instondo B.V.
Dordrecht.
Jaargang 28, nummer 2
Uitgave van: Instondo B.V.
Binnen Kalkhaven 263
3311 JC Dordrecht
T +31 (0)78 645 50 85
I www.instondo.nl
I www.themahogeronderwijs.org
Uitgever: Marcel Mathijssen
Eindredactie
Elma Drayer
E-mail: info@elmadrayer.nl
Voor het aanbieden van artikelen kunt u zich richten tot
de hoofdredactie, Sijbolt Noorda en Bert Hoogewijs
E-mail: m.kok@instondo.nl
Advertentieacquisitie
Voor informatie over de advertentiemogelijkheden
kunt u een e-mail sturen aan: sales@instondo.nl.
Basisontwerp
Hans Lodewijkx, Visuele Communicatie, Tilburg
Vormgeving
Verloop drukkerij, www.verloop.nl
Druk
Veldhuis Media BV, www.veldhuismedia.nl
Abonnementen
Abonnementsprijs voor Nederland € 350,00 excl. 6% btw,
inclusief verzendkosten, per jaar. Voor België € 360,00
(indien van toepassing btw-nummer opgeven).
Abonnementen lopen automatisch door, tenzij deze uiterlijk
2 maanden voor de vervaldatum schriftelijk worden opgezegd bij
onze abonnementenadministratie.
Redactie
SIJBOLT NOORDA, hoofdredacteur
BERT HOOGEWIJS, hoofdredacteur
ELMA DRAYER, eindredacteur
BABS VAN DEN BERGH, Vereniging van Universiteiten
HARRY DE BOER, Universiteit Twente
TOM DEKEYZER, Universiteit Gent
HANS DE JONGE, Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
RON MINNÉE, Vereniging Hogescholen
SERGE SIMON, Universiteit Antwerpen
HENNO THEISENS, De Haagse Hogeschool
ALEXANDRA VENNEKENS, Rathenau Instituut
KOEN VERLAECKT, Vlaamse Interuniversitaire Raad
ERIC VERMEYLEN, Vlaamse Hogescholenraad
HANS VOSSENSTEYN, Saxion Hogeschool
MARIJK VAN DER WENDE, Universiteit Utrecht
Recensieredactie
VERONICA BRUIJNS, Hogeschool van Amsterdam (coördinator)
PIM BREEBAART, De Haagse Hogeschool
BRUNO BROUCKER, ku Leuven
IZAAK DEKKER, Hogeschool Rotterdam
ADINDA VAN GAALEN, Nuffic
MYRTE LEGEMAATE, Avans Hogeschool
ALBERT PILOT, Universiteit Utrecht
KOEN RYMENANTS, Hogeschool Gent
KURT DE WIT, ku Leuven
Contactgegevens voor Nederland en België:
Instondo Uitgevers B.V.
Binnen Kalkhaven 263
3311 JC Dordrecht, Nederland
E-mail: administratie@instondo.nl
I www.themahogeronderwijs.org
© Instondo B.V. Auteursrechten voorbehouden.
Het is niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming
van de uitgever artikelen, illustraties of schema’s geheel of
gedeeltelijk over te nemen.
Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg
besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist
is opgenomen, aanvaarden auteur(s), redactie en uitgever
geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de
opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen.
Medewerkers aan dit nummer
Wieger Bakker
Ilse De Bourdeaudhuij
Pim Breebaart
Veronica Bruijns
Sofie Cabus
Charlotte Cailliau
Izaak Dekker
Marc D’havé
Elma Drayer
Ingrid Frenier
Ingrid Geerts
Koen Goethals
Rogier Goetze
Chiara Gomes
Mariëtte Hamer
Chris De Hollander
Bert Hoogewijs
Jeroen Huisman
Aldert Jonkman
Goedroen Juchtmans
Ditte Kimps
Nida van Leersum
Marijke Michiels
Bieke Morlion
Robert Mudde
Sijbolt Noorda
Christophe Peeters
Jonas De Raeve
Paul Rullmann
Koen Rymenants
Renée van Schoonhoven
René Schotanus
Marion Sieh
Willem van Valkenburg
Dieter Verhaest
Liesbet Vermandere
Frans de Vijlder
Ans De Vos
Kurt De Wit
ISSN 1380-7110
inhoud
TH MA
themahogeronderwijs.org
Een leven lang ontwikkelen
thema
4 Bert Hoogewijs
Hoofdredactioneel
6 Elma Drayer
‘Je moet onderwijs kunnen genieten
op elk moment dat je het nodig hebt
in je leven’
Interview met Radboud Dam,
programmaleider Leven Lang
Ontwikkelen aan de HvA
13 Chiara Gomes, Renée van
Schoonhoven & Frans de Vijlder
Een levenslange patstelling
De weerbarstigheid van het systeem
18 Ans De Vos & Ditte Kimps
Menselijk kapitaal als belangrijkste
grondstof
Op weg naar een lerende samenleving
21 Aldert Jonkman
Tijd om door te pakken
Levenslang ontwikkelen aan de
hogeschool
27 Liesbet Vermandere
Luister naar de leervraag
Pleidooi voor Vlaanderen-brede leerwinkels
32 Nida van Leersum, Willem van
Valkenburg & Robert Mudde
De lerende als rode draad
Weten wat de (werkende) student
nodig heeft
38 Bieke Morlion, Charlotte Cailliau,
Ilse De Bourdeaudhuij &
Chris De Hollander
Compagnon de route voor
een leven lang leren
Naar een sterkere leercultuur in
Vlaanderen
42 Wieger Bakker
Geef prioriteit aan de proeftuin
De vervagende scheidslijn tussen student en
professional
48 Marc D’havé, Koen Goethals &
Christophe Peeters
Een bedreiging, maar ook een
gouden kans
Inspelen op verdwijnende zekerheden
53 Mariëtte Hamer
Bijdragen aan een sterkere leercultuur
De SER als aanjager van een leven lang
ontwikkelen
56 Jonas De Raeve
Redeneren vanuit een ecosysteem
Uitgaan van eigen kracht
59 Dieter Verhaest
Klaar voor de start of nooit uitgeleerd?
Voorbereiden op een duurzame
loopbaan
65 Sofie Cabus & Goedroen Juchtmans
Laat ook de leraar leren
De Vlaamse en de Nederlandse aanpak
71 Paul Rullmann, Ingrid Geerts &
Marion Sieh
De zorg als living lab van het
hoger onderwijs
Adviezen van de commissie Werken in
de Zorg
Verder in deze uitgave:
76 Ingrid Frenier & Marijke Michiels
Vertrouwen als motor voor een
gezamenlijke ambitie
Valkuilen en noden
Boeken & bladen
79 Kurt De Wit
Het rad van ongelijkheid
81 Pim Breebaart
De echte prijs van hoger
onderwijs
83 Koen Rymenants
Synthese van syntheses
85 Izaak Dekker
Ministerschap met beperkingen
87 Veronica Bruijns
De hoogte van de lat
5
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Hoofdredactioneel
Levenslang leren als
maatschappelijke opdracht
et duurde tot laat in de vorige eeuw alvorens postacademische
vorming uitdrukkelijk op de bestuurstafels
H
van onze universiteiten kwam. Zeker op het terrein
van managementopleidingen bestond al een en
ander, maar kort- en langlopende opleidingen voor
professionals met een academische graad bestonden nog
niet. De vergelijking loopt mank, maar tot op zekere hoogte
vertoont het dossier gelijkenis met de alumniwerking,
die even moeilijk op gang kwam. Ook daarvoor was en is
het zoeken hoe dit best te organiseren, instellingsbreed
of disciplinegericht. De alumni waren en zijn meteen ook
een belangrijke doelgroep voor de bedoelde postacademische
vorming.
Postacademische vorming, permanente vorming, lifelong
learning, levenslang leren, een leven lang leren en een leven
lang ontwikkelen vormen een reeks begrippen die een scala
van initiatieven omhelst. Het betreft opleidingen voor academisch
geschoolden die hun kennis willen opfrissen of zich
willen vormen in een ander domein, maar ook initiatieven
voor herintreders en nieuwkomers die op latere leeftijd
instappen in het hoger onderwijs. De Vlaamse Onderwijsraad
(VLOR) bijvoorbeeld ziet daarbij levenslang leren niet
enkel in functie van een duurzame loopbaan, maar legt
behalve op het kwalificatiegerichte, loopbaanversterkende
leren en tweedekansonderwijs ook de focus op levensbreed
of algemeen vormend leren.
Waarom dit onderwerp? Een leven lang leren is zeker geen
nieuw thema. Hoewel Nederland in vergelijking met andere
Europese landen behoorlijk scoort, blijft de taak die hierbij
is weggelegd voor het hoger onderwijs in Vlaanderen en
Nederland nog steeds onderbelicht en ondergewaardeerd.
In een advies van de VLOR van vorig jaar lezen we bijvoorbeeld
dat het in Vlaanderen ontbreekt aan een echte
leercultuur. Bij ‘leren’ denken mensen nog te veel aan het
initieel leren, waarbij aansluitend de loopbaan begint en het
leren doorgaans eindigt. Bovendien zijn het voornamelijk
de reeds hogeropgeleiden die nog een verdere opleiding
volgen. Nederlandse volwassenen nemen aanzienlijk vaker
deel aan scholing dan het Europese gemiddelde, maar ook
daar ziet nog niet iedereen een leven lang ontwikkelen als
een vanzelfsprekendheid.
Sinds de jaren negentig is uiteraard een en ander geëvolueerd.
Diverse overheden en individuele hogeronderwijsinstellingen
leveren inspanningen om levenslang leren
onder de aandacht te brengen. De Associate degrees of
graduaatsopleidingen waaraan we in 2019 een volledig
Th&ma-nummer wijdden, zijn slechts één voorbeeld van het
aanbod dat zich onder meer richt op zijinstromers in het
hoger onderwijs. Andere pistes om nieuwe doelgroepen aan
te spreken zijn de flexibilisering van het reguliere onderwijs,
het aanbod van apart te volgen modules en specifieke
cursussen aangeboden door academies of kenniscentra voor
levenslang ontwikkelen.
Evenwel, in een recentelijk uitgebracht advies gaat de VLOR
verder in op het thema. De Raad blijft vaststellen dat het
hoger onderwijs voornamelijk aanbodgestuurd is en niet
soepel inspeelt op de vragen van de arbeidsmarkt en de
maatschappelijke noden rond levenslang leren. Een nieuw
Vlaams Partnerschap Levenslang Leren moet daar mee verandering
in brengen.
In diezelfde context wil de Vlaamse minister van Onderwijs
in de nasleep van de coronacrisis met een zogeheten
De Vlaamse Onderwijsraad
blijft vaststellen dat het
hoger onderwijs vooral
aanbodgestuurd is
6
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
Dat elkeen in deze snel
veranderende maatschappij
permanent moet bijleren
mooi dat we daarvoor een beroep konden doen op diverse
mensen die nauw betrokken zijn bij de interessante evoluties
op dit terrein. Heel veel dank daarvoor.
Bert Hoogewijs
is hoofdredacteur van Th&ma
lijdt geen twijfel
Voorsprongfonds de universiteiten en hogescholen ondersteunen
om hun opleidingsaanbod te actualiseren en meer
open te stellen voor eerder afgestudeerden. De bedoeling
is te investeren in de niches van de toekomst. Het gaat
daarbij onder meer om hoger onderwijs dat beter te combineren
valt met een job of een gezin, door korte en flexibele
trajecten aan te bieden, met meer mogelijkheden voor
afstandsonderwijs. De recente ervaringen met gedwongen
afstandsonderwijs openen daarbij extra perspectieven.
Radboud Dam (zie het interview op pagina 6) beschreef
eerder een leven lang ontwikkelen als een kompas voor het
hoger onderwijs. Een leven lang ontwikkelen is een maatschappelijke
opdracht, niet een ‘activiteit erbij’ (naast het
reguliere onderwijs), maar vertrekpunt voor de inrichting
van het primaire proces.
Dat elkeen van ons in deze snel veranderende maatschappij
permanent moet bijleren lijdt geen twijfel. En uiteraard
hoeft dit niet steeds te gebeuren in een formele setting,
maar kan het ook informeel on the job en door zelfstudie.
In dit nummer gaan we in op de specifieke rol die de hogeronderwijsinstellingen
te vervullen hebben, op de kansen en
uitdagingen daarbij, op wat werkt en wat beter kan. Het is
7
TH MA 2-21
‘Je moet onderwijs
kunnen genieten op elk
moment dat je het nodig
hebt in je leven’
Interview met Radboud Dam, programmaleider
Leven Lang Ontwikkelen en Flexibel Onderwijs
aan de Hogeschool van Amsterdam
8
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
Ergens voor je 25ste een diploma halen en tot je pensioen teren op die kennis, dat kan niet meer. De wereld verandert
simpelweg te snel. Wie een jaar geleden nog KLM-stewardess was, moet nu nadenken over een baan in de zorg.
En hoeveel caissières telt uw supermarkt nog? Internationaal gezien blijft Nederland achter met, wat heet, ‘een leven lang
ontwikkelen’. Dat kan anders, zegt expert Radboud Dam.
Elma Drayer
H
ij heeft een passie voor leren, ontwikkelen en onderwijs.
Daarom is hij, zoals hij zelf zegt, gefascineerd
door LLO, kort voor een leven lang ontwikkelen.
‘Het is zowel een persoonlijke opgave als een professioneel
en maatschappelijk vraagstuk. Dat maakt het enorm
interessant.’
Alweer zo’n tien jaar geleden stuitte hij min of meer per
ongeluk op het onderwerp. ‘Ik was opleidingsmanager, toen
we op de Hogeschool van Amsterdam begonnen met de
studie toegepaste psychologie. Het was een nieuwe opleiding,
die niet voorbereidt op een specifiek beroep maar met een
curriculum dat waardevol is voor veel sectoren en branches.
Ik merkte dat een aantal organisaties en ondernemingen
onderdelen daaruit interessant vond als aanvullende kennis
voor hun medewerkers. Denk aan colleges over gedragsbeïnvloeding
en -beoordeling voor bijvoorbeeld marketeers,
mensen in de gezondheidszorg en recruiters. Binnen de
hogeschool wisten we niet hoe we die professionals konden
helpen, en dan ook nog op zo’n manier dat het paste bij
onze publieke taak. Toen ben ik gaan bedenken hoe we ons
konden richten op bijscholing, opscholing en nascholing.’
Een van de eerste rapporten waarmee Radboud Dam professioneel
te maken kreeg, is alweer bijna acht jaar oud: Naar
een lerende economie van de Wetenschappelijke Raad voor
het Regeringsbeleid. ‘Destijds werd een leven lang leren,
zoals het toen nog heette, vooral gezien als een tweede
opleiding die ervoor moest zorgen dat mensen konden blijven
meedoen in de kenniseconomie. Iets later ontstond het
idee: als we niet genoeg investeren in de ontwikkeling van
kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt, dan wordt het door
automatisering en kunstmatige intelligentie moeilijk om die
mensen aan het werk te houden. In de afgelopen vijf jaar
zie ik een verschuiving naar de sociale kant van het verhaal:
we willen toe naar een maatschappelijke cultuur waarin
een leven lang ontwikkelen besloten ligt.’ Inmiddels is LLO
een economisch, sociaal en onderwijskundig beleidsterrein
met veel landelijke aandacht en met stimuleringsregelingen
vanuit de regering en de Sociaal-Economische Raad.
Ooit heette het ‘een leven lang leren’. Wat is er veranderd?
‘De term ‘leren’ werd door sommigen ervaren als elitair.
Ik kan me daar wel iets bij voorstellen. Voor hogeropgeleiden
is ‘leren’ een fijn woord, maar voor mensen die
minder hoogopgeleid zijn staat leren vaak voor schools en
klassikaal. En dat dekt de lading niet. De O van LLO staat
namelijk voor veel meer dan leren in formeel onderwijs;
die kan ook omvatten wat je op de werkvloer doet, of in je
privéleven.’
Internationaal gezien staan we er niet zo best op: slechts weinig
Nederlanders en Vlamingen scholen zich bij. Hoe komt dat?
‘Het is geen gemakkelijke opgave, blijkt telkens weer uit
alle rapporten. Nederlanders en Vlamingen doen Europees
gezien bovengemiddeld veel cursussen binnen hun werk,
maar we blijven achter met diplomagericht onderwijs voor
volwassenen. We nemen impliciet aan dat werken hetzelfde
is als leren en ontwikkelen. Voor een deel is dat natuurlijk
ook zo, maar het is te weinig om je voor te bereiden op grote
veranderingen, zoals werk dat vernieuwt of wellicht helemaal
verdwijnt. Er is in dat kader ook nauwelijks sprake van
een leercultuur op de werkvloer.
‘Door corona is de prognose dat in de luchtvaart de
komende vijf jaar twintigduizend banen zullen verdwijnen.
‘De O van LLO staat
voor veel meer
dan leren in
formeel onderwijs’
9
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Stewardessen, piloten, maar ook de onderhoudsindustrie
– eigenlijk iedereen die aan die sector is gelinkt, wordt
geraakt. Als we niet oppassen komt een enorme hoeveelheid
mensen aan de zijlijn te staan. Hetzelfde geldt voor de evenementenbranche
en de horeca. En neem de digitale revolutie:
wie nu magazijnmedewerker is, loopt grote kans dat zijn
baan binnenkort wordt overgenomen door een robot.
‘Lange tijd was het idee: je gaat naar school, je leert alles wat
je nodig hebt en met een diploma op zak begin je tussen je
20ste en 25ste aan een baan. Vervolgens werk je een heel
lange tijd en daarna ga je met pensioen. Dat model is failliet.
Nu zeggen we: alles wat je vandaag leert, kan morgen
alweer verouderd zijn. Door allerlei ontwikkelingen – de
arbeidsmarkt verandert, we worden ouder, de digitalisering
versnelt – word je gedwongen om je loopbaan voortdurend
nieuwe impulsen te geven.’
Daar zou het onderwijs op moeten inspelen.
‘Als we het als onderwijsinstellingen goed doen, zou iemand
een leven lang van tijd tot tijd bij ons moeten kunnen aankloppen.
We moeten veranderen van aanbodgericht naar
vraaggericht onderwijs – dat is een randvoorwaarde voor
een leven lang ontwikkelen. Om dat voor elkaar te krijgen
moeten wij de student centraal zetten en ons onderwijsaanbod
flexibeler en persoonlijker maken.’
Wat betekent ‘een flexibeler onderwijsaanbod’?
‘Alle studenten moeten meer regie kunnen uitoefenen op
hun studiepad. Flexibel onderwijs betekent vooral het streven
naar een persoonlijk leerpad voor iedere student. Er zijn
vele dimensies waarlangs je als instelling het onderwijs
kunt flexibiliseren, zoals de inhoud van de opleiding, het
tempo, de plaats of zelfs de manier van inschrijven. Voorop
staat dat een student keuzevrijheid moet hebben, maar wel
binnen kaders die voor een instelling te organiseren zijn.
Dat vraagt dus ook om een heel goede begeleiding van
docenten bij het maken van al die keuzes.
‘En een flexibele onderwijsorganisatie is net zo goed cruciaal
voor flexibel onderwijs. Denk aan een digitale onderwijscatalogus,
roostering op maat en mogelijkheden voor
de student om zijn studieprogramma tussentijds aan te
passen. Dit vraagt om forse investeringen, zowel in geld,
voor bijvoorbeeld nieuwe systemen en applicaties, als in
bijvoorbeeld deskundigheidsbevordering van docenten.
Flexibel, vraaggericht onderwijs is voor instellingen daarom
echt een veranderopgave van formaat.’
En dat persoonlijke onderwijsaanbod?
‘Er zijn veel experimenten gedaan om uit te zoeken hoe je
deeltijdonderwijs aantrekkelijker kunt maken voor volwassenen.
Het experiment leeruitkomsten zal naar verwachting
per juni 2022 verankerd zijn in de wet. Dit betekent dat dan
alle hogeronderwijsinstellingen – voltijds en deeltijds, van
Associate degree tot bachelor en master – mogen werken
met eenheden van leeruitkomsten.
‘Een opleiding wordt gedefinieerd in eindtermen. Bij een
klassieke opleiding wordt in de OER, de Onderwijs- en
‘Nu zeggen we:
alles wat je vandaag
leert, kan morgen
alweer verouderd zijn’
10
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
‘We moeten als hoger
onderwijs veranderen
van aanbodgericht naar
vraaggericht onderwijs’
Examenregeling, vastgelegd via welk programma van onderwijseenheden
de student tot die eindtermen kan komen.
Kort gezegd: dit is het programma dat je moet volgen; doe
je dat, dan krijg je een diploma. Hierbij is weinig maatwerk
mogelijk. Een opleiding die kiest voor eenheden van
leeruitkomsten, vertaalt de eindtermen in leeruitkomsten;
dit zijn betekenisvolle beroepstaken, iets wat iemand moet
kennen en kunnen in de praktijk. Een outputgerichte
benadering dus. Vervolgens hoef je geen vast programma
van onderwijs eenheden meer te definiëren, waardoor er
leerwegonafhankelijke routes ontstaan. Als je op basis van
praktijkervaring al iets kunt, mag je dat direct aantonen in
een leerwegonafhankelijke toets en hoef je daarvoor geen
onderwijs meer te volgen. Dit zorgt niet alleen voor versnelling,
maar vooral voor persoonlijke leerpaden. Er is veel
meer ruimte voor eigen inbreng of praktijkervaring.’
Als u het voor het zeggen zou hebben, hoe zou het onderwijs er
dan uitzien?
‘Ik vind het gek dat we ons onderwijs in de eerste 25 jaar
van iemands leven persen. Dat je binnen vier plus één jaar
je diploma moet halen. Alsof jonge mensen al precies weten
wat ze willen leren. Ik zou liever een flexibel model zien.
Daarin leg je een basis op de middelbare school. Vervolgens
werk je een jaartje of je trekt eropuit, en op basis van de
interesses die je dan opdoet neem je op maat onderwijs af
waarmee je een nieuwe stap kunt maken.
‘Dat zou betekenen dat een student niet maar één keer bij
ons binnenkomt, maar een leven lang van tijd tot tijd bij
ons aanklopt. Dan moet je goed nadenken over wat je zo
iemand biedt. Is dat alleen diploma-onderwijs? En is dat
diploma-onderwijs dan vormgegeven volgens een idee van:
je-moet-hier-vier-jaar-achter-elkaar-zitten, of kan iemand
dat flexibel, per module afnemen? En wat heb je hem na
dat diploma nog meer te bieden? Denk aan onderwijs
over de laatste inzichten in iemands vak, aan verdiepingsof
keuzedelen.
‘De belangrijkste opgave die we als hoger onderwijs hebben,
is: hoe komen we van aanbodgericht onderwijs – waarbij
we zeggen: we hebben dit programma, dat moet je volgen,
ongeacht wie je bent en wat je al kunt – naar vraaggericht
Wie is
Radboud Dam?
Radboud Dam (Amsterdam, 1982) begon na
het atheneum in Heemstede aan een studie
psychologie aan de Universiteit van Amsterdam.
Hij studeerde in 2006 cum laude af en
behaalde daarna in 2012, eveneens cum laude,
een Execu tive Master in Management Studies.
Bij de Hogeschool van Amsterdam is hij sinds
2015 programmaleider Leven Lang Ontwikkelen
en Flexibel Onderwijs. In die hoedanigheid is
hij verantwoordelijk voor het (contract)onderwijs
voor professionals en werkgevers. Daarnaast
houdt hij zich bezig met het ontwikkelen van
persoonlijke leerpaden voor studenten.
Radboud Dam is ook voorzitter van het landelijk
samenwerkingsplatform FastSwitch, dat helpt
omscholingstrajecten te versnellen voor sectoren
die moeilijk aan voldoende personeel kunnen
komen, zoals de zorg, het onderwijs, ict en techniek.
Voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap is hij beleidsadviseur Flexibiliseren.
‘Ik ben gespecialiseerd op het snijvlak van
arbeidsmarkt en (hoger) onderwijs. Dagelijks
houd ik me bezig met publiek-private samenwerkingen
om leren en ontwikkelen toegankelijker
te maken voor alle burgers in Nederland.’
Radboud Dam woont met zijn vriendin en twee
kinderen in Amsterdam.
11
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
onderwijs, waarbij je de student centraal stelt en met hem
meedenkt over wat hij wil leren en hoe je hem daarin zo
goed mogelijk kunt tegemoetkomen. Je zou onderwijs
moeten kunnen genieten op het moment dat je het nodig
hebt. Dat vind ik een veel mooier uitgangspunt.’
De opleidingsmarkt voor cursussen, nascholingen en
bijscholingen is nu voor bijna 90 procent in handen van de
private markt.
‘Het klassieke idee is dat je je diploma haalt bij een publieke
onderwijsinstelling, en dat je je wendt tot een private
aanbieder als je nog iets wilt bijleren. Maar dat verdwijnt.
We maken een inhaalslag met aantrekkelijk deeltijdonderwijs
voor professionals. En ook op het gebied van cursorisch
(contract)onderwijs zitten we niet stil.
‘Omdat mbo en hbo (middelbaar en hoger beroepsonderwijs)
opleiden voor de beroepspraktijk en daar veel contact
mee hebben, is dit – hoe zij professionals ook na hun
diplomering kunnen helpen – voor hen heel actueel. Voor
universiteiten speelt het minder, met uitzondering van praktische
studies als geneeskunde en de lerarenopleidingen.
Maar ook universiteiten worden wakker en richten ‘academy’s’
op, waarmee ze zeggen: dit kun je allemaal nog bij
ons doen, nadat je klaar bent met je studie. De samenleving
verwacht dat ook een universiteit onderwijs biedt rondom
een aantal grote ontwikkelingen in de wereld.’
Is dat wel de taak van hogescholen en universiteiten?
‘Jazeker, want er is sprake van een zeker marktfalen. In de
zorg zijn niet genoeg handen aan het bed, met alle software
en data kunnen we de ict’ers niet aanslepen, de bouw staat
te springen om technici, iedereen moet van het gas af en
aan de zonnepanelen, en we hebben een schreeuwend lerarentekort.
Het lukt de markt niet om genoeg vakmensen
geschoold te krijgen om dat tekort op te lossen. Ook leven
en werken we steeds langer, waardoor de behoefte aan
formeel onderwijs ook anders wordt. En tot slot zien we
ons als samenleving geconfronteerd met allerlei grote transities,
waarvoor ook doorlopend nieuwe kennis en skills
nodig zijn.
‘Als je werk wilt maken
van LLO, moet je veel
meer samen optrekken
met de arbeidsmarkt’
‘Een gemakkelijk voorbeeld is de digitalisering.
De komende tien jaar verdwijnen daardoor in Nederland
1,4 miljoen banen. Daartegenover staan structureel 1,4 miljoen
banen in de tekortsectoren. Ziehier een enorme
maatschappelijk opgave. Als onderwijs kun je zeggen: hoe
zorgen wij ervoor dat we de mensen die hun baan verliezen
snel omscholen, zodat ze kunnen switchen naar een van
die tekortsectoren? Of: hoe scholen we ze bij, zodat ze mee
kunnen in die digitalisering?
‘Ik vind het gelegitimeerd dat je als kennisinstelling zegt:
wij leveren een bijdrage aan deze vraag uit de samenleving.
Maar daar denken bestuurders van hogescholen en universiteiten
heel verschillend over. Er ligt natuurlijk ook een
spanningsveld. Want laat je je leiden – of misschien verleiden
– door, plat gezegd: u vraagt, wij draaien? Of heb je een
eigen visie op wat de samenleving over vijf, tien, vijftien jaar
nodig heeft, en is dat je eigen uitgangspunt? Wat is eigenlijk
onze taak? Is dat alleen maar diploma-onderwijs, of is dat
ook postinitieel onderwijs? Daar kun je heel verschillend
over denken. Maar als je echt werk wilt maken van LLO, dan
moet je veel meer samen optrekken met de arbeidsmarkt,
veel breder nadenken over wie je studenten zijn en wat je ze
te bieden hebt.’
Kan het onderwijs dat in zijn eentje?
‘Vanuit het onderwijs roepen we al langer dat het belangrijk
is dat mensen zich blijven ontwikkelen en scholing
blijven volgen. Maar de coronacrisis zorgt er nu voor dat
ook werkgeversorganisaties – denk aan VNO-NCW en aan
allerlei nieuwe netwerken – zeggen: we moeten iets regelen
zodat mensen door omscholing of bijscholing een nieuw
perspectief krijgen. Een leven lang ontwikkelen of flexibel
onderwijs gaat dus ook heel erg over de relatie tussen
het onderwijs en het werkveld. We bewegen veel meer
dan eerst de praktijk in om echt samen vraagstukken op
te pakken.
‘We hebben binnen de Hogeschool van Amsterdam het
programma ‘Make IT Work’. Dat zorgt ervoor dat je, als je
geen ict’er bent, in een jaar wordt omgeschoold naar een
ict-functie met een marktconform salaris. Het unieke van
dit programma is dat we als onderwijs ook de werving,
selectie en matching met werkgevers organiseren. Op die
manier zorgen we voor een ketenaanpak van werk naar
werk. Dat vind ik echt een mooi voorbeeld van hoe het
onderwijs zich vernieuwend kan opstellen. Zo’n zevenhonderd
mensen hebben inmiddels meegedaan, en bijna iedereen
heeft werk in die sector.
‘Make IT Work is inmiddels een landelijk programma,
dat door heel veel publieke hogescholen wordt aangeboden.
We ontdekken steeds meer de kracht van samenwerking.
Hieruit is onlangs ook FastSwitch geboren,
een digitale werkplaats waar hogescholen samen met
het werkveld werken aan flexibele omscholingsroutes,
gericht op de kraptesectoren. Programma’s als Make
IT Work geven we een FastSwitch-label, om ook aan de
12
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
markt te laten zien hoe publieke hogescholen bijdragen
aan arbeidsmarktvraagstukken.
‘Toch kan het nog altijd mooier. In Scandinavië – ik vind dat
echt jaloersmakend – zijn alle werkgevers wettelijk verplicht
om een deel van de loonsom af te dragen aan een nationaal
fonds. Op het moment dat iemand werkloos wordt, krijgt hij
om- of bijscholing, honderd procent betaald uit dat fonds.
Dus dat is echt een nationaal systeem voor een leven lang
ontwikkelen.’
Nu denken mensen vaak pas na over extra scholing als hun
baan op de tocht staat.
‘Voor mij persoonlijk heeft LLO altijd gevoeld als een verrijking.
Maar ik heb makkelijk praten: ik kon redelijk leren,
ik kan goed uit de voeten met het schoolsysteem en ik vind
het ook nog eens leuk om mezelf jaarlijks onder te dompelen
in een nieuwe opleiding. Voor veel mensen ligt dat
anders. Door corona moeten veel mensen noodgedwongen
veranderen van baan; zij zullen omscholen voelen als een
bedreiging. We staan nog te weinig stil bij de condities die
mensen nodig hebben om een leven lang ontwikkelen te
zien als iets leuks en positiefs.
‘We hopen dat mensen geïnspireerd raken door alles wat we
nu verbeteren. Dat ze het door een gedegen, flexibel aanbod
en stimulerende regelingen vanzelfsprekend vinden om
zich voor te bereiden op een bestendige toekomst. En dat
ze ook nog zeggen: hartstikke leuk, ik ga een nieuwe opleiding
doen, of: ik probeer op mijn werk meer bij te leren,
of: ik heb allerlei nieuwe, sprankelende ideeën over hoe ik
mezelf verder kan ontwikkelen. Maar ik weet dat dat wensdenken
is.’
Omdat het toch eerder wordt gezien als ‘moeten’ dan als een
kans?
‘Ja. Ik heb begrepen dat al sinds de jaren zestig wordt geroepen
dat er een doorbraak moet komen naar een leven lang
leren. Ik ben een optimist, we boeken vooruitgang, maar
die switch dat mensen dagelijks bezig zijn met leren en
13
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
ontwikkelen, die is er nog steeds niet. Veel mensen vinden
het vooral enorm spannend om te veranderen. Zelf zou ik
het ook doodeng vinden om van baan of sector te moeten
switchen. We moeten ons als samenleving ook afvragen of
wel iedereen dat kan, vanuit de vraag: hoe zorgen we dat
een leven lang ontwikkelen een kans is en geen bedreiging?’
U zou jongeren al willen laten nadenken over wat en hoe ze
willen leren.
‘Onze studenten zijn volledig opgeleid in een systeem waarbij
ze in een lokaal gaan zitten en de docent vertelt: dit moet
je kennen, dat moet je kunnen, zus moet je leren, zo moet
je schrijven. Vervolgens belonen we die student als hij datgene
wat hij krijgt aangereikt kan oplepelen.
‘In een ideale wereld denken jongeren al vroeg zelf na over
wat ze willen leren en hoe. Je wilt dat leerlingen vragen
stellen, bij zichzelf nagaan wat ze willen en zelf een lijn
of een programma durven uitstippelen. Je wilt niet langer
die onderwijsfabriek zijn zoals die er honderd jaar geleden
ook al was, maar nu met een smartboard in plaats van
een krijtbord.
‘Vooropgesteld: als je kijkt naar neurologische ontwikkelingen,
weet je dat jonge mensen niet in staat zijn om helemaal
zelf de regie te nemen. Er moet dus goede begeleiding
zijn. En honderd procent vrijheid bestaat niet in het onderwijs.
Maar je kunt wel al veel eerder beginnen kinderen en
leerlingen op dat terrein te stimuleren.’
Is een leven lang ontwikkelen een internationaal onderwerp?
‘Reskilling en upskilling, het idee dat je de beroepsbevolking
in de toekomst snel moet kunnen bijspijkeren om grote
ontwikkelingen te kunnen bijhouden, is een onderwerp
waarover internationaal wordt nagedacht. Onder andere
het World Economic Forum en adviesbureaus als McKinsey
hebben al heel veel geschreven over het nut daarvan.
De discussie gaat voornamelijk over ‘skills’, en hoe je die
kunt aanleren door mensen kleine stukjes onderwijs aan te
bieden die heel precies aansluiten op het werk van nu, of op
het werk van morgen. De vraag is hoe je een systeem kunt
bouwen dat niet zo log en statisch is als dat rond diploma’s.
Diploma’s blijven belangrijk als startkwalificatie, maar hoe
kun je kleinere eenheden, ‘microcredentials’ genoemd, ook
erkend krijgen? Want daarmee kun je veel beter inspelen
op de vragen vanuit het werk. Er wordt in Europees verband
ook gesproken over een ‘Europass’, een digitaal portfolio
waarin precies staat wat je naast je diploma hebt gedaan
aan scholingsactiviteiten.
‘In de regio Amsterdam bestaat inmiddels het House of
Skills, en landelijk werken we samen met Stichting De Buitenboordmotor,
voor banen in de bouw, zorg en techniek,
waar mensen online niet alleen kunnen laten zien welke
diploma’s ze hebben, maar ook welke vaardigheden, skills,
ze beheersen. Zo ontstaat een loopbrug of ketenaanpak,
waardoor de kans dat mensen gepast werk vinden groter
wordt. Vanuit het onderwijs proberen we een groot deel van
die keten voor onze rekening te nemen.
‘En voor hogescholen zijn de microcredentials een belangrijk
onderwerp; er is dus een grote link tussen wat er internationaal
gaande is en wat we in Nederland doen. Het is
echt een spannende tijd, met alles wat er binnen het onderwijs
gebeurt rondom een leven lang ontwikkelen.’
Elma Drayer
is journalist en eindredacteur van Th&ma
foto’s rené schotanus
‘Die switch dat mensen
dagelijks bezig zijn met
leren en ontwikkelen,
is er nog steeds niet’
14
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
In Nederland is de uitvoering van plannen voor een leven lang leren nooit echt goed van de grond gekomen.
Dit komt door de manier waarop ons onderwijsbestel is opgebouwd, stellen Chiara Gomes, Renée van Schoonhoven en
Frans de Vijlder. Zij vertellen welke drie aspecten volgens hen een daadwerkelijke doorbraak in de weg staan.
Een levenslange patstelling
De weerbarstigheid van het systeem
Chiara Gomes, Renée van Schoonhoven & Frans de Vijlder
Vrije Universiteit Amsterdam, HAN University of Applied Sciences
XE
en leven lang ontwikkelen 1 staat nu al enkele
decennia op de Haagse agenda. En niet voor niets,
omdat de samenleving immers al sinds jaar en dag
de noodzaak voelt om dit écht op een hoger plan
te brengen. Dat vereist wel dat het onderwijsbestel zich
daarop gaat richten en inrichten. En juist de realisatie van
zo’n kante ling is in de afgelopen decennia buitengewoon
moeizaam gebleken. Die vergt namelijk vrij fundamentele
stappen, waarover ook nu geen consensus bestaat.
Wortels van het vraagstuk
Het vraagstuk van de facilitering van een leven lang ontwikkelen
vanuit het bekostigd hoger onderwijs is in de jaren
zeventig en tachtig ontstaan. Tot die tijd waren het hbo
(hoger beroepsonderwijs) en zijn voorlopers die voortkwamen
uit de Nijverheidsonderwijswet in belangrijke mate
gestoeld op het zogeheten ‘concurrency-beginsel’. 2 Het idee
hierachter is dat je onderwijs en werken in verschillende
varianten onderling vervlecht, in de veronderstelling dat
dit voor beide processen meerwaarde heeft. Tot de jaren
tachtig kende het (bekostigde) hbo dan ook een rijke variatie
aan kortere en langere leerwegen en cursussen. Maar
bij de invoering van de Wet op het hoger beroepsonderwijs
in 1986 werden vrijwel alle opleidingen uniform vierjarig
voltijdonderwijs, al dan niet met een overeenkomstige deeltijdvariant
in zes jaar.
Deze uniformering werd in diezelfde periode nog eens
sterker door de invoering van de tweefasenstructuur en de
beperking van de verblijfsduur (inclusief voor deeltijdvarianten
3 ) aan het begin van de jaren tachtig, aanvankelijk voor
het wetenschappelijk onderwijs, maar enkele jaren later ook
voor het hbo. Dit beleid werd voornamelijk ingegeven door
beheersing van onderwijsdeelname en de kosten van hoger
onderwijs. De uniformering riep ook toen al de nodige
spanning op, gelet op een eveneens groeiende behoefte aan
flexibiliteit in leerwegen, die niet alleen beperkt was tot de
leeftijdscategorie van 18-25-jarigen. Het leidde in 1988 tot
een eerste discussie over de invoering van een zogeheten
‘vouchersysteem’, waarbij het recht op bekostigd hoger
onderwijs niet langer gebonden zou zijn aan een tijdmaat
(inschrijvingsduur), maar aan hoeveelheden onderwijs, uitgedrukt
in (bijvoorbeeld) studiepunten of geld (de individuele
leerrekening, of individual learning account).
In diezelfde periode groeide in politiek en beleid de steun
voor meer ruimte voor de markt in het hoger onderwijs.
De overheid zou terughoudend moeten zijn in regulering
en financiering, daar waar je dit aan de markt kon overlaten.
Tot de jaren tachtig
kende het hbo
een rijke variatie aan
leerwegen en cursussen
15
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Deze ontwikkelingen plaatsten het bedrijfsleven voor
dilemma’s. Meer ruimte voor de markt en flexibiliteit en
dynamiek in het onderwijs klonken aansprekend, maar een
verschuiving van de verantwoordelijkheidsverdeling in de
financiering van hoger en beroepsonderwijs in de richting
van het bedrijfsleven stukken minder.
Dat werd in alle scherpte zichtbaar na het advies van de
commissie-Rauwenhoff uit 1990. Dat stelde voor, met een
knipoog naar Duitsland, om het beroepsonderwijs vergaand
te ‘dualiseren’: instellingen zouden grote delen van
het hoger en beroepsonderwijs moeten aanbieden in een
combinatie van leren en werken. Voor het wetenschappelijk
onderwijs kon deze gedachte op weinig steun rekenen,
maar er was politiek wel brede steun om dit in het mbo
(middelbaar beroepsonderwijs) en het hbo toe te passen.
Maar toen toenmalig minister van Onderwijs Jo Ritzen hiervoor
bij de begroting van 1992 een rekening van 125 miljoen
gulden wilde neerleggen bij de werkgevers, ging de
deur aan die kant op slot. 4
Meer ruimte voor de markt in het hoger onderwijs kwam
in de jaren negentig ook nog in een andere gedaante op de
agenda: in de context van het beleidsprogramma Marktwerking,
Deregulering en Wetgevingskwaliteit en de op Europese
richtlijnen gebaseerde komst van de Mededingingswet.
Er kwam een discussie op gang over de vraag of, en zo
ja onder welke condities, je het hoger onderwijs (en het
beroepsonderwijs) onder de Mededingingswet zou kunnen
zien als een ‘economische dienst’. Deze discussie zou nogal
hypothetisch zijn, ware het niet dat de druk op het bekostigde
hoger onderwijs om meer flexibiliteit (in meerdere
modaliteiten) in leerwegen, korte opleidingen en andere
vormen van levenslang leren mogelijk te maken, groter aan
het worden was. Dit was – en is – bij uitstek het domein van
het niet-bekostigde onderwijs.
Op basis van een onderzoek door de Stichting voor Economisch
Onderzoek (2008) 5 concludeerde de Commissie
Experimenten Open Bestel, in 2006 ingesteld door toenmalig
staatssecretaris van Onderwijs Mark Rutte, dan ook dat
zowel de grenzen tussen initieel en postinitieel onderwijs
De status quo gaat
vergezeld van herhaalde
beleidsuitingen over
het belang van LLO
Toen minister Ritzen
de rekening neerlegde
bij de werkgevers,
ging de deur op slot
als die tussen de activiteiten van bekostigde en niet-bekostigde
aanbieders aan het vervagen waren. In dezelfde
periode wees ook de OESO (Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling) in haar Review of Tertiary
Education erop dat het Nederlandse hoger onderwijs versterking
nodig had op het punt van flexibiliteit, maatwerk
en variëteit. 6 In feite is dat nog steeds de status quo. Latere
rapporten, zoals dat van de WRR (Wetenschappelijke Raad
voor het Regeringsbeleid) over de lerende economie (2013)
en dat van de commissie-Rinnooy Kan (2015), zijn in feite
herhalingen van eerdere zetten. 7
Zorgwekkende trend
Politiek-bestuurlijk gaat deze status quo vergezeld van
veelvuldig herhaalde beleidsuitingen over het grote belang
van een leven lang leren, tegenwoordig een leven lang ontwikkelen,
en een lange reeks van ‘experimenten’ vanaf het
begin van de jaren negentig. 8 In veel gevallen ligt het accent
hierbij op het hbo, vermoedelijk omdat er aan universiteiten
doorgaans wat meer huiver is om werken en leren te combineren,
omdat dit afbreuk zou doen aan het academische
karakter van het wetenschappelijk onderwijs.
Hoe moeten we al deze ‘experimenten’ duiden? Als goedbedoelde
pogingen om tot een daadwerkelijke doorbraak
te komen? Of als vormen van ‘symboolpolitiek’ om de
fundamentelere keuzen in de aanpassing van het stelsel
uit de weg te gaan? Hoe dan ook heeft de status quo ertoe
geleid dat de prestaties van de bekostigde instellingen op
het gebied van levenslang ontwikkelen tot op heden beperkt
zijn gebleven, zo niet zijn afgenomen. Marcel Wintels
(2016) wees er bijvoorbeeld op dat de instroom in het deeltijdonderwijs
in het hbo in de eerste vijftien jaar van deze
eeuw is afgenomen van 19.000 naar 7000. 9 Het eerder
genoemde rapport van de commissie-Rinnooy Kan constateerde
in de eerste alinea’s van de samenvatting hetzelfde:
‘De langjarige trend van dalende instroom en deelname van
volwassenen aan het bekostigde deeltijds hoger onderwijs is
zorgwekkend.’ 10
16
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
Eerdere pogingen om
tot consortiumvorming
te komen zijn
op weinig uitgelopen
De oorzaken zijn velerlei, maar de kern ervan is dat het
‘waardennetwerk’ van bekostigde instellingen nu eenmaal
sterk gericht is op initiële leerroutes aan 18-25-jarigen.
De financiering, cultuur, organisatie, bedrijfsvoering en
cliëntbenadering zijn daarop ingesteld. Bovendien is hun
niet-bekostigde aanbod versnipperd over te veel instellingen,
waardoor het voor landelijke partijen en beroepsgroepen
onaantrekkelijk is om afspraken te maken. Eerdere
pogingen om tot consortiumvorming te komen, zoals ooit
met de Open Universiteit in het Netwerk Open Hogeschool
(2007) 11 , zijn op weinig uitgelopen.
Deze patstelling is – in combinatie met enkele structuurkwesties
die hierna aan bod komen – mede de voedingsbodem
geworden waarop in het private, niet-bekostigde
deel van het hoger onderwijs sterke marktpartijen konden
ontstaan zoals het NCOI (Nederlands Commercieel Opleidingsinstituut),
dat in de afgelopen maanden nogal in
de schijnwerpers stond door de fusie met de LOI (Leidse
Onderwijsinstellingen), het besluit hieromtrent van de
Autoriteit Consument en Markt (ACM) 12 en signalen over de
kwaliteit 13 .
Vastgelopen beleid
De voortdurende herhaling van zetten op het terrein van
een leven lang leren en de NCOI-casus leveren het beeld
op van een beleid dat, in elk geval op landelijk niveau, is
vastgelopen op een weerbarstigheid die voortkomt uit drie
dimensies waarop ons onderwijsbestel is gebouwd. Daarmee
doelen we ten eerste op het onderscheid tussen initieel
en postinitieel onderwijs: enerzijds de constitutioneel verankerde
overheidsverantwoordelijkheid voor een publiek
onderwijsbestel dat grotendeels kosteloos toegankelijk dient
te zijn voor zo veel mogelijk leerlingen en studenten, en
anderzijds al het ‘overige onderwijs’. Een tweede dimensie,
complementair daaraan, is het onderscheid tussen publiek
en privaat gefinancierd onderwijs. En ten derde is er de
begrenzing bij dat onderscheid, ingegeven door regels rond
staatssteun en mededinging.
In het dossier van een leven lang ontwikkelen liggen deze
drie dimensies vrij dicht op elkaar. Maar de categorieën
binnen deze dimensies zijn niet altijd met elkaar verenigbaar,
waardoor beweging op het ene gebied al vrij snel leidt
tot een blokkade op het andere. In het kader op de volgende
pagina hebben we de drie dimensies nader toegelicht.
Het punt is nu dat er door de jaren heen door een samenstel
van ontwikkelingen verschillende nuances zijn aangebracht
in het aloude onderscheid tussen initieel en postinitieel
en tussen publiek en privaat. Het is daardoor niet meer zo
helder: publiek bekostigd onderwijs kun je immers ook
postinitieel volgen, en initieel onderwijs kan privaat bekostigd
onderwijs zijn. Tegelijkertijd blijft er sprake van een
waterscheiding in het bestel tussen bekostigde en erkende
aanbieders, in die zin dat bekostigde aanbieders wel op
de markt van erkende opleidingen kunnen treden, maar
erkende aanbieders geen bekostiging kunnen krijgen – dat
laatste zou immers kunnen neerkomen op staatssteun.
Deze waterscheiding ligt op landelijk niveau gevoelig in de
weg als het gaat om het mogelijk maken van de besteding
van een publiek gefinancierd individueel ontwikkelbudget.
Individueel ontwikkelbudget
In januari 2020, net voordat we ons realiseerden dat we
in de coronapandemie zaten, verscheen het rapport van de
commissie-Borstlap met als titel In wat voor land willen wij
werken? Dit gaat in op de benodigde herstructurering van
de arbeidsmarkt in den brede, en stelt in dat verband ook
voor dat een nieuw kabinet het thema van een leven lang
ontwikkelen zeer hoog op de agenda zet. Want werkenden
moeten we veel beter beschermen tegen kennisveroudering
en ze moeten de ruimte en faciliteiten krijgen om te blijven
investeren in hun ontwikkeling. Daarom stelt de commissie
onder meer voor dat iedereen van rijkswege een individueel
ontwikkelbudget krijgt toegekend. De omvang van dat
budget is afhankelijk van de initieel genoten opleiding.
Oftewel: na een universitaire opleiding resteert nauwelijks
nog budget, maar na een korte mbo-opleiding nog een aanzienlijk
bedrag.
Het onderscheid tussen
initieel en postinitieel
en publiek en privaat
is niet meer zo helder
17
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Initieel en postinitieel
Het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) definieert
‘initieel onderwijs’ als het onderwijs dat iemand oorspronkelijk
in het voltijdonderwijs volgt voordat hij de
arbeidsmarkt betreedt. Onder ‘postinitieel onderwijs’
verstaat het CBS het onderwijs dat volgt op het initiële,
dus ná het betreden van de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld
een cursus of een deeltijdopleiding. Uitgangspunt is
dan dat de student zijn initiële onderwijsloopbaan in het
publiek bekostigde bestel volgt (zie hierna), en dat daarna
sprake is van postinitieel, privaat gefinancierd onderwijs
in de vorm van scholing en trainingen buiten het
publieke bestel.
Dit lijkt helder, maar bij nader inzien is het onderscheid
tussen initieel en postinitieel toch enigszins ambigu.
Ten eerste is het zo dat jongeren vaak al vanaf hun zestiende
‘de arbeidsmarkt’ betreden in de vorm van een
bijbaan en daarnaast een opleiding volgen in het mbo of
hoger onderwijs. Bovendien zijn er jongeren die tussen
het voortgezet en het vervolgonderwijs of tussen een
bachelor- en masteropleiding even stoppen met ‘school’.
Noemen we het onderwijs daarna dan nog steeds ‘initieel’?
En wat met de jongen die 4 havo niet afmaakt,
maar op 28-jarige leeftijd toch weer door wil met leren?
Het onderwijsprogramma dat hij dan ‘postinitieel’ volgt,
is inhoudelijk identiek aan dat van de zestienjarige die
voor de eerste keer 4 havo doet.
Publiek en privaat
Het onderscheid tussen initieel en postinitieel raakt eveneens
aan een wezenlijke grens in overheidsverantwoordelijkheid:
de overheid dient te zorgen voor een publiek
en toegankelijk onderwijsbestel waarbinnen mensen hun
recht op onderwijs kunnen verwezenlijken. Daaronder
valt dan in ieder geval het funderend onderwijs, en overigens
ook een stelsel van beroeps- en hoger onderwijs.
Dus ‘initieel’ is aan de overheid en wordt publiek bekostigd,
en ‘postinitieel’ is aan de markt, met financiering uit
andere bronnen.
Dit lijkt verhelderend, maar is het op de keper beschouwd
niet. Want er zijn ook trajecten ‘postinitieel’ die publieke
bekostiging ontvangen, zoals duale opleidingstrajecten in
het mbo en studies hoger onderwijs aan de Open Universiteit.
En er zijn ‘initiële trajecten’ die je op de markt van
erkende of aangewezen 14 aanbieders kunt volgen, denk
bijvoorbeeld aan een zeventienjarige studente die ervoor
kiest haar kappersopleiding bij een erkende aanbieder te
volgen en niet bij het roc (regionaal opleidingencentrum).
Ook op het niveau van aanbieders kun je in het onderwijsbestel
geen duidelijk onderscheid maken tussen
‘publiek’ en ‘privaat’. Publiek bekostigde aanbieders in
het hoger onderwijs en mbo zijn ook in de gelegenheid
om erkende opleidingen aan te bieden voor de postinitiële
markt. Veruit de meeste publiek bekostigde aanbieders
doen dat ook, zij het dat hun aanbod vaak niet
de flexibiliteit en het volume heeft van dat van de ‘echte’
erkende aanbieders zoals NCOI.
Staatssteun en mededinging
Het mbo en het hbo dragen als stelsels van bekostigde
aanbieders een gesloten karakter: er komen in beginsel
geen nieuwe publiek bekostigde instellingen bij. Bekostigde
aanbieders kunnen wel erkende opleidingen aanbieden,
maar erkende aanbieders kunnen in ons bestel niet
in aanmerking komen voor publieke bekostiging. 15 Deze
situatie kan twee vragen oproepen in het licht van regels
over staatssteun en mededinging.
Ten eerste: komt het aldus publiek en voor onbepaalde
tijd bekostigen van een zeer select gezelschap van rechtspersonen
niet neer op ‘staatssteun’, en is dat niet verboden?
Europese rechters hebben zich eerder over dit soort
vragen uitgesproken en hanteren daarbij een onderscheid
tussen ‘sociale’ en ‘economische activiteiten’. Het zorg
dragen voor een publiek toegankelijk onderwijsbestel
geldt als een sociale en niet als een economische activiteit.
Zolang rijksbekostiging ‘in hoofdzaak’ de kurk is
waarop de onderwijsactiviteit drijft, is er geen sprake van
een economische activiteit, en dus ook niet van staatssteun.
Het is overigens wel zaak dat bekostigde instellingen
hun erkende, marktgerelateerde onderwijsaanbod in
de boekhouding afzonderen van de publieke geldstroom.
In het licht van dit soort regels is het begrijpelijk dat
bestuurders van bekostigde instellingen soms wat huiverig
zijn om vol voor flexibilisering van het aanbod ‘op de
markt’ te gaan.
Ten tweede: betekent het onderscheid tussen ‘markt’
en ‘overheid’ tegelijkertijd ook het onderscheid tussen
concurrentie en geen concurrentie? Het korte antwoord
is: nee. Dit valt ook af te leiden uit het vrij recente oordeel
van de ACM over de fusie van NCOI met LOI. De ACM
constateerde in die zaak dat er ondanks de fusie meer
dan genoeg concurrentie overblijft, mede dankzij de
voor studenten beschikbaar blijvende publiek bekostigde
onderwijsaanbieders – die tevens erkende opleidingen in
de markt zetten. De ACM zegt hiermee dat het bekostigd
onderwijs (een sociale activiteit) concurrerend kan zijn
met het erkende onderwijsaanbod (een economische
activiteit).
18
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
Dit van rijkswege toegekende budget kun je volgens de
commissie aanvullen met bijvoorbeeld een transitievergoeding,
of met maandelijkse, via een cao afgesproken stortingen
van de werkgever. De werkende kan zelf over het budget
beschikken en kan dit besteden in beroepsgerichte opleidingen,
waarbij de onderdelen van die opleidingen stapelbaar
moeten zijn tot een diploma. Een onafhankelijke instantie
certificeert het aanbod dat hij met het budget kan ‘kopen’,
en aanbodfinanciering vermijd je op deze manier, aldus de
commissie.
Het rapport van de commissie heeft overigens inmiddels
wel zijn weg gevonden – tenminste, als we mogen afgaan
op de verkiezingsprogramma’s van de grootste politieke partijen,
die waarschijnlijk een nieuw kabinet zullen vormen.
Zo schrijft de VVD over het introduceren van een persoonlijke
leerrekening voor iedere werknemer, gevoed uit bijdragen
van overheid en werkgevers. Het CDA wil leerrechten
voor de hele beroepsbevolking invoeren, waarbij de overheid
voor in ieder geval lager- en middelbaar opgeleiden de leerrechten
financiert. En D66 zet in op een ontwikkelingsbudget
voor elke leerling vanaf zestien jaar, waarvan het volume
afhangt van de lengte van de initiële opleiding.
Tegen de achtergrond van deze programma’s is het dus
niet ondenkbaar dat een regeerakkoord een alinea met deze
voornemens zal bevatten. Dat kán de opmaat zijn tot een
nieuwe impuls in het beleid op het gebied van een leven
lang ontwikkelen.
Volatiele vraag
Maar met een nieuw regeerakkoord en zo’n paragraaf over
individuele ontwikkelbudgetten is het pleit helaas niet
beslecht. Want de vraag is dan nog steeds: waar mag de werkende
dit budget al dan niet gaan besteden? Ook bij erkende
aanbieders in het hoger onderwijs? Dat ligt niet direct in de
rede, waar het het publiek bekostigde deel van dat budget
betreft. Immers, zo zagen we hiervoor: zo’n besteding
krijgt waarschijnlijk te maken met de Europese regels rond
staatssteun.
Tegelijkertijd is niet helder of en in hoeverre de bekostigde
instellingen in het hoger onderwijs ‘klaar’ zijn voor een
influx van de waarschijnlijk zeer volatiele vraag van legio
onderwijsvragers vanuit heel divers werkend Nederland.
En als die gereedheid er niet of niet voldoende is, gaat een
nieuwe bewindspersoon er dan op korte termijn toe over
publieke delen in de budgetten beschikbaar te stellen, als
die naar waarschijnlijkheid niet tot een besteding gaan
komen? Waarschijnlijk niet. Het ligt dan eerder in de rede
dat de overheid bijvoorbeeld een projectencarrousel of een
nieuw experiment uit de kast trekt waarmee ze eerdere ervaringen
herhaalt. Dat draagt nu eenmaal een minder groot
politiek afbreukrisico met zich.
Tenzij... instellingen in het bekostigde bestel alsnog echt
de handen ineenslaan. Die voornemens en signalen zijn er.
Nu nog de realisatie.
Chiara Gomes
is onderzoeksassistent aan de Vrije Universiteit Amsterdam en
beleidsmedewerker bij PGGM
Renée van Schoonhoven
is hoogleraar onderwijsrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam
Frans de Vijlder
is lector Goed Bestuur en Innovatiedynamiek in
Maatschappelijke Organisaties aan HAN University of Applied
Sciences
Noten
1 Het gebruik van de term ‘een leven lang (of levenslang) ontwikkelen’ (LLO) is van
recente datum. Tot enkele jaren geleden was het gebruikelijk om te spreken van ‘een
leven lang (of levenslang) leren’ (LLL).
2 In de Angelsaksische wereld ook wel bekend onder de term co-operative education.
3 Tot 1982 kende het wetenschappelijk onderwijs geen onderscheid tussen voltijds en
deeltijds onderwijs.
4 Heffen, O. van, Maassen, P., Verhoeven, J., Vijlder, F.J. de & De Wit, K. (1999). Overheid,
hoger onderwijs en economie. Ontwikkelingen in Nederland en Vlaanderen. Utrecht:
Lemma.
5 Tieben, B. (2008). Wegen naar dynamiek in het hoger onderwijs, SEO-rapport nr. 2008-86.
Amsterdam: SEO.
6 OESO (2008). Reviews of Tertiary Education – The Netherlands.
7 Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid (2013). Naar een lerende economie.
Investeren in het verdienvermogen van Nederland. Amsterdam: WRR. Adviescommissie
‘Flexibel hoger onderwijs voor werkenden’ (2014). Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen.
Den Haag.
8 Zie voor een indruk onder meer: Westerhuis, A. & Dungen, M. van den (2011). Leren &
Werken; de balans opgemaakt. Integrale eindrapportage van de monitoring voor PLW.
Den Bosch/Utrecht: ECBO.
9 Wintels, M. (2016). Leven Lang Leren in het bekostigd HBO. In: Vereniging Hogescholen
(2016), Bijdragen aan beschaving. Hoger onderwijs als fundament. Liber Amicorum Ad
de Graaf. Den Haag, pp 164-169.
10 Adviescommissie ‘Flexibel hoger onderwijs voor werkenden’ (2014). Flexibel hoger
onderwijs voor volwassenen. Den Haag, p. vi.
11 Mulder, F, Leijnse, F. & Janssen, B. (2007). De Netwerk Open Hogeschool. Een stapsgewijze
innovatie en schaalsprong in het hbo. Heerlen: Open Universiteit.
12 Zie daarover de site van ACM, www.acm.nl/nl/publicaties/
ncoi-mag-loi-overnemen-concentratiebesluit
13 Zie onder meer De Groene Amsterdammer, www.groene.nl/artikel/de-prijs-van-scholing
14 Erkend (mbo) en aangewezen (hoger onderwijs) onderwijsaanbod wordt niet bekostigd,
maar kent wel de bevoegdheid om diploma’s krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs
(WEB) respectievelijk de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek (WHW) te verstrekken.
15 Dit is bezien vanuit de positie van erkende aanbieders in strijd met het beginsel van het
bieden van gelijke kansen, dat enkel is toegestaan met een terdege inhoudelijke argumentatie
door de wetgever – die tot op heden is uitgebleven.
19
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
In opdracht van de Vlaamse Regering draagt het Partnerschap Levenslang Leren bij aan de transformatie van het
leersysteem. ‘We moeten afstappen van een lineair denken over leren en werken, en sterker inzetten op leren doorheen
de levensloopbaan: werken en leren zijn inherent met elkaar verweven.’
Menselijk kapitaal als belangrijkste
grondstof
Op weg naar een lerende samenleving
Ans De Vos & Ditte Kimps
Partnerschap Levenslang Leren, Vlaamse Overheid
O
nze samenleving is meer dan ooit in beweging.
De arbeidsmarkt, de economie en het sociaal weefsel
zijn sterk onderhevig aan voortdurende verandering
en onzekerheid. De coronacrisis heeft dat extra in de
verf gezet, maar ook technologie, digitalisering, demografische
evoluties, globalisering en klimaatverandering hebben
onze samenleving en economie de voorbije periode sterk
veranderd, en deze veranderingen zullen zich nog verderzetten
in de toekomst. Onze samenleving staat, met andere
woorden, voor een heel aantal uitdagingen.
De mate waarin we in staat zullen zijn het hoofd te bieden
aan deze uitdagingen, zal sterk bepaald worden door ons
leersysteem. Vanuit het perspectief van het individu is het
belangrijk om de eigen leerloopbaan in handen te kunnen
nemen en de gewenste kennis, vaardigheden en competenties
te verwerven. Vanuit het perspectief van organisaties
is het cruciaal om het menselijk kapitaal op peil te houden
en de juiste competenties en kennis aan te trekken en te
behouden. Vanuit het perspectief van de samenleving zijn
er hoge verwachtingen van het leersysteem om individuen
en organisaties hierin bij te staan en ervoor te zorgen dat
niemand uit de boot valt.
Helaas is er in Vlaanderen momenteel nog geen sprake van
een sterke leercultuur, niet bij individuen, niet bij organisaties,
noch in de samenleving als geheel. Na de initiële opleiding
hebben mensen doorgaans nog weinig zin om te leren
of zich bij te scholen, door minder goede leerervaringen of
door drempels zoals het gebrek aan tijd of geld. Vlaanderen
bengelt daardoor onderaan de statistieken wat betreft
Het Partnerschap Levenslang Leren wil het kader
scheppen voor de omslag naar een duurzamer,
toekomstbestendig leersysteem. Een leersysteem
dat Vlaanderen als samenleving innovatiever,
welvarender, productiever en inclusiever maakt.
Dat van de Vlaamse regio een Europese topregio
kan maken en ervoor zorgt dat we een plaats aan
de top kunnen behouden, zowel op economisch
als op maatschappelijk vlak. De huidige coronacrisis
is daarbij hét momentum om snelheid te
maken en een voorsprong te nemen. Het partnerschap
werkt actiegericht en zet visie om in
doorbraken en ambities voor de middellange
termijn. Deze ambities dienen als blauwdruk
voor het actieplan Levenslang Leren dat het partnerschap
opstelt en uitdraagt.
levenslang leren. Zo nam de voorbije jaren slechts 8,7 procent
van de Vlamingen tussen 25 en 64 jaar oud regelmatig
deel aan een formele opleiding. Daarmee scoort Vlaanderen
onder het EU-gemiddelde en loopt het ver achter op toppresteerders
zoals de Scandinavische landen en buurlanden
Nederland, Frankrijk en Luxemburg, waar de opleidingsparticipatie
rond de 18 procent bedraagt. Vanuit langetermijnperspectief
is er bovendien weinig evolutie merkbaar.
20
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
In Vlaanderen nam de deelname aan levenslang leren nauwelijks
toe; dit percentage schommelt sinds 2000 tussen de
7 procent en 9 procent.
Grondvesten leggen
Een transformatie van ons leersysteem dringt zich op. Zoals
we na de Tweede Wereldoorlog de grondvesten legden voor
de sociale zekerheid, willen we vandaag in volle pandemie
de grondvesten leggen voor de lerende samenleving van
morgen. In een kenniseconomie zoals de Vlaamse is menselijk
kapitaal immers essentieel. Het is de belangrijkste
grondstof die we in handen hebben om het innovatiepotentieel
en de productiviteit van onze economie te versterken.
Tegelijkertijd vormt het een krachtige buffer tegen nieuwe
sociale risico’s en een hefboom voor persoonlijke ontwikkeling
en ontplooiing.
Het Vlaams Regeerakkoord 2019-2024 voorzag reeds
de oprichting van een Partnerschap Levenslang Leren
binnen de beleidsdomeinen Werk, Onderwijs en Economie.
Een partnerschap met als doel de synergieën en
samenwerking in het kader van levenslang leren binnen
de Vlaamse overheid te versterken en via een gezamenlijke
visie de noodzakelijke ambities en doelstellingen verder uit
te werken, om van Vlaanderen een lerende samenleving te
maken. De coronacrisis maakt de urgentie hiervan alleen
maar duidelijker.
De eerste stap naar de oprichting van het partnerschap was
een uitgebreide stakeholderconsultatie die resulteerde in
de conceptnota De lerende samenleving. Voortbouwend op de
vijf prioriteiten van de Skills Strategie van de OESO (Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling)
en het Regeerakkoord 2019-2024 ontwikkelt ze daarin een
gedragen visie waarin ze de cruciale uitdagingen van levenslang
leren voor Vlaanderen definieert. Leren ziet ze daarbij
als het vermogen van iedere persoon (m/v/x) om intrinsiek
gemotiveerd op een proactieve manier om te gaan met
transities. Een omgevingsanalyse, een literatuurstudie en
een uitgebreide bevraging van academici, beleidsmakers,
opleidingsverstrekkers, sectoren, interprofessionele partners
en visionairen gingen deze visievorming voor. Uit deze consultatie
distilleerde de regering vier prioritaire uitdagingen:
1. iedereen leergretig maken: er is een intrinsieke motivatie
om te leren bij iedereen en doorheen de levensloop;
2. leren toegankelijk maken; er is een toegankelijk en
kwaliteitsvol aanbod dat mensen kennen en waarvan
ze gebruikmaken;
3. vraag en aanbod goed afstemmen: het onderwijs stuurt
leren vanuit de persoon, diverse leeromgevingen spelen
in op (veranderende) vragen via een qua inhoud en vorm
geoptimaliseerd leeraanbod;
4. leren wordt werken en werken wordt leren: beide gaan in
elkaar over en tijdsbesteding in leren en werken vormen
beide een basis voor rechtenopbouw.
Binnen iedere uitdaging besteedt de regering telkens
aandacht aan de bijdrage van levenslang leren aan sociaaleconomische
participatie en inclusie, en dit voor iedereen,
ongeacht statuut en opleidingsniveau. Bij elke uitdaging
identificeert de conceptnota een aantal concrete opdrachten.
Het geheel van deze tien opdrachten vormt het vertrekpunt
voor het partnerschap om deze opdrachten stapsgewijs aan
te pakken.
De persoon van de lerende krijgt daarbij een centrale rol.
Het leersysteem zorgt ervoor dat alle mensen doorheen
hun levensloop willen leren, kunnen leren, mogen leren,
en dat mensen de noodzaak voelen om te leren. Deze focus
op de persoon vraagt om een individuele benadering, maar
daagt het leersysteem tegelijk uit om ervoor te zorgen dat
leren een inclusief gebeuren is. Leren vindt niet plaats in
een vacuüm, maar binnen een ecosysteem waarin meerdere
stakeholders een rol spelen. Elk van deze stakeholders kan
een belangrijke invloed hebben op de mindset die mensen
ontwikkelen over leren doorheen hun levensloop, en op de
stimulansen, mogelijkheden en beperkingen die mensen
ervaren om te willen of kunnen leren. De benadering
van het partnerschap neemt deze diversiteit aan stakeholders
mee.
Gedeelde ambitie
In volle pandemie
willen we de grondvesten
leggen voor de lerende
samenleving van morgen
Met de conceptnota als uitgangspunt heeft de Vlaamse
Regering partners uit de domeinen onderwijs en arbeidsmarkt
samengebracht om de in de conceptnota geformuleerde
uitdagingen te vertalen naar een actieplan waaronder
zij hun schouders zullen zetten. In het partnerschap werken
vertegenwoordigers uit het onderwijsveld en de arbeidsmarkt
samen aan een gedeelde ambitie. Bovendien heeft
het partnerschap vijf werkgroepen samengesteld waarin
een ruimere groep stakeholders samen aan de slag is rond
een aantal centrale opdrachten. Op die manier worden de
noden, ervaringen en aanwezige expertise in het domein zo
breed mogelijk gecapteerd. Vijf werkgroepen zijn momenteel
actief aan de slag rond respectievelijk het leergretig
21
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Leren vindt niet
plaats in een
vacuüm, maar
binnen een ecosysteem
maken van iedereen, het creëren van lerende organisaties,
de kwaliteit van het aanbod, het begeleiden naar en in het
leren, en de afstemming tussen vraag en aanbod.
Het partnerschap wordt ook inhoudelijk gevoed door kennisontwikkeling
binnen het Expertisecentrum Innovatieve
Leerwegen. Zo werkt Vlaanderen momenteel mee aan een
OESO-project over een nieuwe segmentering voor levenslang
leren. Daarbij spelen het formele onderwijssysteem en
de traditionele onderwijsverstrekkers een belangrijke rol.
Net in deze coronatijd hebben we de waarde ervaren van
vaste structuren, gezamenlijke gebruiken en competente
leraren (coaches, begeleiders). Goed onderwijs legt de basis
voor leergoesting, voor een leven lang leren en is dus geen
eindpunt maar de start van een (leer)loopbaan. Dit betekent
ook dat onderwijs gelijk komt te staan met levenslang leren
en dat lerenden in elke fase van de levensloopbaan terecht
moeten kunnen bij een diverse set van onderwijsverstrekkers,
afhankelijk van hun behoeften.
Hiertoe moeten we niet enkel (mentale) beschotten tussen
‘arbeidsmarktgericht leren’ en ‘persoonlijke ontwikkeling’
wegwerken, maar dient ook het onderscheid tussen
‘initieel/ voortgezet onderwijs’ enerzijds en ‘bij-/herscholing’
anderzijds te vervagen. Het betekent met andere
woorden dat we moeten afstappen van een lineair denken
over leren en werken, en sterker moeten inzetten op leren
doorheen de levensloopbaan: werken en leren zijn inherent
met elkaar verweven. Dit is vandaag nog niet het heersende
mentale model over leren en werken, en vraagt om systemische
veranderingen.
Het is de ambitie van het partnerschap om niet enkel een
gedragen visie op deze veranderingen te ontwikkelen, maar
om zich ook actief te engageren om deze veranderingen
waar te maken. De samenwerking tussen partners uit de
domeinen onderwijs en arbeidsmarkt binnen het partnerschap,
maar ook in de werkgroepen, vormt hierin een
belangrijke eerste stap. Het cocreatieproces is momenteel
volop aan de gang, gericht op het formuleren van een actieplan
dat het partnerschap in de zomer van dit jaar aan de
Vlaamse regering voorlegt. Om van plan tot resultaat te
komen zal samenwerking met alle actoren in het veld cruciaal
zijn. Een verhaal dat dus zeker wordt vervolgd.
Ans De Vos
is hoogleraar aan Antwerp Management School en aan
de faculteit Bedrijfskunde en Economie van de Universiteit
Antwerpen, en voorzitter van het Vlaams Partnerschap
Levenslang Leren
Ditte Kimps
is coördinator van het Expertisecentrum innovatieve leerwegen
van het departement Werk en Sociale Economie van de Vlaamse
Overheid
Goed onderwijs
is geen eindpunt
maar de start van
een (leer)loopbaan
22
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
Het aanbod aan deeltijdonderwijs op Nederlandse hogescholen is de afgelopen jaren veel flexibeler geworden. Maar als
je instellingen het maatwerk wilt laten leveren waaraan in het onderwijs aan professionals behoefte bestaat, is er meer
nodig, stelt Aldert Jonkman.
Tijd om door te pakken
Levenslang ontwikkelen aan de hogeschool
Aldert Jonkman
D
e Nederlandse hogescholen hebben een rijke traditie
in het onderwijs aan werkende professionals.
Vanouds vooral in de lerarenopleidingen, maar
bijvoorbeeld ook in sociaal-agogische, technische
en economische opleidingen. Die geschiedenis van
MO-aktes (middelbaar onderwijs), ‘urgentieopleidingen’,
Rabo- academies et cetera is er een om trots op te zijn.
Tegelijkertijd moeten we vaststellen dat de deelname van
hogescholen aan het deeltijds onderwijs over een lange periode
is afgekalfd. Het dieptepunt vond plaats in het midden
van het voorbije decennium (zie Figuur 1).
De Graaf (2016) 1 geeft daarvoor een aantal plausibele verklaringen,
waaronder een wijziging van de salarisstructuur in
het primair en voortgezet onderwijs en een sterke toename
van de deelname in het initiële hoger onderwijs. Die leidt
16.000
Instroom & Inschrijvingen
70.000
14.000
12.000
10.000
8.000
6.000
4.000
2.000
60.000
50.000
40.000
30.000
20.000
10.000
0
2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020
0
Instroom
Inschrijvingen
Figuur 1 Instroom (cijfers linker verticale as) en inschrijvingen (cijfers rechter verticale as) aan hogescholen in het
afgelopen decennium.
23
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Het lijkt wel alsof LLO
de panacee is voor
alle kwalen van de
moderne arbeidsmarkt
tot een afname van het aantal tweedekansers. De sterke
groei van het aantal studenten in de voltijdopleidingen zal
er daarnaast ook aan hebben bijgedragen dat de focus van
de instellingen heeft gelegen op het in goede banen leiden
van die groei.
Inmiddels ziet het speelveld er heel anders uit. De belangstelling
voor studeren in deeltijd trekt al een behoorlijk
aantal jaren aan. 2 Sterker: het onderwijs aan en de professionele
ontwikkeling van werkenden zijn een hot topic. Het lijkt
wel alsof een leven lang ontwikkelen (LLO 3 ) de panacee is
voor alle kwalen van de moderne arbeidsmarkt. Adviezen en
initiatieven buitelen over elkaar heen. 4
Knuppel in het hoenderhok
Hogescholen hebben hun deeltijdonderwijs lange tijd
stiefmoederlijk bedeeld. In het beleidsdebat domineerde
jarenlang de opdracht om meer studenten op te leiden met
behoud en versterking van de kwaliteit van het onderwijs.
De mantra daarbij was ‘alle ballen op de bachelor’ 5 – de
voltijdbachelor welteverstaan. Ook de introductie van het
praktijkgericht onderzoek heeft veel aandacht gekregen.
De hogescholen zagen de leegloop bij de deeltijdopleidingen
wel, maar dit leidde niet tot collectieve actie.
Daar kwam verandering in toen staatssecretaris Zijlstra
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in 2012 de
knuppel in het hoenderhok gooide. Het deeltijdonderwijs
moest flexibeler worden, vraaggerichter en in samenwerking
met het werkveld tot stand gebracht. De strikte
scheiding tussen publiek en privaat onderwijs zou
moeten verdwijnen.
Hoewel deze plannen niet verder dan de tekentafel zijn
gekomen, markeren ze wel de omslag naar een veel actievere
beleidsdiscussie over de ontwikkeling van het deeltijds
hoger onderwijs. Minister Bussemaker van OCW stelde
in 2014 de commissie-Rinnooy Kan in, die haar moest
adviseren over de revitalisering van de deeltijdopleidingen.
Het advies van de commissie legde de basis voor twee experimenten:
het experiment vraagfinanciering en de pilot leeruitkomsten.
6 Beide stonden open voor zowel bekostigde als
private hogeronderwijsinstellingen.
Het experiment vraagfinanciering was in de Vereniging
Hogescholen een omstreden kwestie. Het voorzag erin dat
studenten vouchers zouden krijgen van de overheid die zij
konden inzetten voor deelnemende opleidingen bij zowel
bekostigde als private instellingen. De voorheen bekostigde
opleidingen zouden geen rijksbijdrage meer ontvangen.
De vouchers werden zo gefinancierd uit het budget van het
hbo (hoger beroepsonderwijs), waarmee publieke bekostiging
zou weglekken naar het private onderwijs. Ook was er
zorg over een ongelijk speelveld: voor de private opleiders
betekende het werken met vouchers een verlaging van de
kostprijs die ze aan de student moesten doorbelasten, voor
de publieke opleidingen juist een stijging.
Ondanks deze zorgen besloten hogescholen mee te doen
aan het experiment vraagfinanciering, met daarbij als
voorwaarde dat in de evaluatie het diplomarendement een
belangrijk criterium zou zijn. In de praktijk bleek al snel
dat de zorgen van de hogescholen terecht waren. Er traden
substitutie en waterbedeffecten op, die leidden tot een uitermate
scheve verhouding in deelname van studenten aan
private en publieke experimenteeropleidingen. 7 Het experiment
is om die reden voortijdig beëindigd.
Een heel ander lot was de pilot leeruitkomsten beschoren.
In dit experiment liet de overheid de bepaling los dat de
Onderwijs- en examenregeling een omschreven onderwijsaanbod
met onderwijseenheden moest bevatten, met
een onderbouwde koppeling tussen aantallen studiepunten
en aantallen studielasturen. In plaats daarvan werden
leeruitkomsten leidend; deze beschrijven het gewenste
eindresultaat van het leerproces, niet de route daarnaartoe.
De leeruitkomsten waren wel gekoppeld aan toetsing,
maar niet aan voorgeprogrammeerde onderwijsactiviteiten.
De toetsing was hiermee in principe leerwegonafhankelijk.
Doel was een onderwijsaanbod tot stand te brengen
dat beter aansloot bij de behoeften van professionals en
werkgevers.
Van meet af aan was de belangstelling voor deelname aan
de pilot groot: 21 hogescholen met bijna vierhonderd opleidingen,
waarvan vijftien bekostigd met ruim driehonderd
De tussentijdse evaluatie
van de pilot leeruitkomsten
toonde groot enthousiasme
onder de deelnemers
24
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
Doorgaan op de oude voet
zou funest zijn voor de
levensvatbaarheid van
de deeltijdopleidingen
opleidingen. De tussentijdse evaluatie in 2018 toonde een
zo groot enthousiasme onder de deelnemers dat de initiatiefnemers
besloten versneld over te gaan tot een eindevaluatie
en vooruitlopend daarop een wijziging van de Wet op
het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor
te bereiden. Zo zouden alle hogescholen (en ook de universiteiten)
direct na afloop van de pilot (medio 2022) desgewenst
met leeruitkomsten kunnen gaan werken.
Behoefte aan verkenning
Op de lering die we uit de beide experimenten kunnen trekken
komen we later terug. De schets van de beleidsontwikkelingen
vullen we eerst aan met belangrijke adviezen die
op verzoek van het bestuur van de Vereniging Hogescholen
zijn opgesteld door een interne werkgroep onder leiding van
Sander van den Eijnden, bestuursvoorzitter van Hogeschool
Leiden. Het bestuur van de Vereniging Hogescholen had
behoefte aan een verkenning van de wijze waarop hogescholen
hun plaats in het domein van het LLO zouden kunnen
versterken. Duidelijk was dat doorgaan op de oude voet
op termijn funest zou zijn voor de levensvatbaarheid van
de deeltijdopleidingen.
De werkgroep-Van den Eijnden begon zijn werk met een
serie gesprekken met experts uit bedrijfsleven, overheid en
onderwijs. Hoewel er weinig discussie was over de opvatting
dat uit hun maatschappelijke opdracht om studenten voor
te bereiden op een succesvolle loopbaan voortvloeit dat het
bekwaam houden en het verder ontwikkelen van alumni tot
de taken van de hogescholen behoren, hoeft dat in zichzelf
niet te betekenen dat daar ook een actieve overheidsbemoeienis
in termen van bekostiging bij hoort. Maar uit de gesprekken
werd duidelijk dat er een breed draagvlak is voor een
publiek gefinancierd aanbod van hoger beroepsonderwijs aan
professionals. Niet alleen borg je zo de toegankelijkheid, ook
voorkom je dat kleine en/of dure opleidingen ten onder gaan.
Het zijn de klassieke argumenten voor overheidsbemoeienis.
Maar er is meer. Via de hogeschool verwerft een student
toegang tot de wereld van werk. Hogescholen maken deel
uit van een complex regionaal ecosysteem van leren, werken
en innoveren. De verbreding van hun opdracht met het
praktijkgerichte onderzoek heeft daar belangrijke nieuwe
dimensies aan toegevoegd. Het wordt de uitdaging om de
relatie met afgestudeerden te onderhouden en intensiveren,
om zo de innovatiekracht van samenleving en bedrijfsleven
voortdurend te borgen en versterken. Er was dus, concluderend,
een duidelijke license to operate.
Tezelfdertijd maakten de gesprekken ook duidelijk dat veel
werkgevers het bestaande onderwijsaanbod in het LLO
als star, niet flexibel ervaren. Hogescholen zouden sneller
moeten reageren op veranderingen in de vraag van bedrijven
en instellingen die voortkomen uit vernieuwingen in de
praktijk van het werk. Als weerwoord wijzen hogescholen
snel op een overdaad aan bureaucratie en regels die het snel
inspelen op nieuwe vragen in de weg zou staan. Maar ze
moeten bedenken dat veel van die regels en bureaucratie er
zijn om de kwaliteit van het onderwijs te borgen. De kunst
moet dus zijn de flexibiliteit en responsiviteit van het onderwijs
te vergroten zonder daarbij aan kwaliteit te verliezen.
Een gebrek aan flexibiliteit was er ook vanuit het perspectief
van de studenten. Zij nemen vaak deel aan het LLO in het
spitsuur van hun leven: niet alleen inkomen en vermogen
maar ook drukte is scheef verdeeld. 8 Door meer mogelijkheden
voor het spreiden van het leren in de tijd te bieden zou
je niet alleen een betere balans in het leven van studenten
tot stand kunnen brengen, ook zou het een impuls kunnen
betekenen voor deelname aan opleidingen. Het ondersteunt
daarmee het ontwikkelen van een nieuwe leercultuur.
Een volgend belangrijk thema in de verkenning was de
gerichtheid op het halen van een diploma. In de nasleep van
de hbo-fraude van inmiddels al weer twintig jaar geleden
heeft de overheid bepaald dat een inschrijving aan een opleiding
van een publieke hogeschool alleen voor bekostiging
in aanmerking kan komen als die geschiedt met het oog
op het behalen van een diploma. Ook dat lijkt een rem te
zetten op de mogelijkheden om maatwerk te leveren, om
snel en flexibel in te spelen op nieuwe vragen. Zou dat dan
‘exit diploma’s’ moeten betekenen en inzetten op modulair
bekostigen tout court?
Van den Eijnden meende dat je deze weg niet zou moeten
gaan. Diploma’s hebben niet alleen een intrinsieke waarde
voor de student, ze hebben bovenal civieleffectwerking.
Ze indiceren een niveau en oriëntatie van de student of
professional en leiden daardoor tot een forse reductie van de
transactiekosten in het even subtiele als kwetsbare afstemmingsproces
van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.
Zo bezien leek sprake van een lastig dilemma: een keuze
voor het flexibiliseren van het aanbod zou de grond onder
het bekostigen van een aanzienlijk deel van het onderwijs
kunnen wegslaan. Om daaruit een uitweg te vinden koos
de werkgroep principieel voor de belangen van student en
arbeidsmarkt. Hogescholen moeten professionals in staat
stellen het onderwijs te volgen dat zij nodig hebben om hun
25
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
beroep goed uit te kunnen oefenen of hun loopbaan een
nieuwe wending te geven – ook als dat betekent dat ze niet
een volledige opleiding volgen, in een ononderbroken lijn,
maar beginnen met een of enkele modules uit een opleiding.
Dat moet gevolgen hebben voor de manier waarop studenten
zich inschrijven voor postinitieel onderwijs. ‘In plaats van de
eis vooraf dat bij de studenten en de hogescholen de intentie
bestaat dat het volgen van het onderwijs tot het behalen c.q.
afgeven van een diploma leidt, zou de eis moeten luiden dat
de mogelijkheid ontstaat dat het volgen van het onderwijs tot
een diploma leidt.’ 9 Dat betekent een pleidooi voor een ruimere
interpretatie van het ‘diplomacriterium’ voor de bekostiging.
Met als belangrijke voorwaarde dat deze verruiming
alleen moet gelden voor het LLO dat zich richt op professionals,
en niet voor het onderwijs aan jongvolwassenen, die
zich kwalificeren voor hun entree op de arbeidsmarkt.
De adviezen van de werkgroep-Van den Eijnden zijn positief
ontvangen in de Vereniging Hogescholen. De werkgroep
heeft in een vervolgadvies uit 2018 voorstellen gedaan voor
een nadere uitwerking en concretisering. Het voert in het
bestek van deze bijdrage te ver om daar in detail op in te
gaan. We noemen de ontwikkeling van een Toolkit LLO die
hogescholen helpt om bij een nieuwe vraag uit het werkveld
goed overwogen keuzes te maken voor de aard van het
onderwijs dat daarop inspeelt 10 , zowel naar inhoud, vorm
als financiering. Ook heeft de Vereniging Hogescholen een
actieve leergemeenschap (Platform LLO) ingericht waar
alle hogescholen met LLO-aanbod elkaar frequent ontmoeten.
Vanuit het platform hebben hogescholen belangrijke
initiatieven ontwikkeld, bijvoorbeeld om nieuw aanbod tot
stand te brengen dat specifiek inspeelt op de actuele vraag
om professionals uit sectoren waar banen verdwijnen om te
scholen naar tekortsectoren (FastSwitch). 11
Veelbelovende dynamiek
De afgelopen periode is een veelbelovende dynamiek rond
LLO en het deeltijdonderwijs van de publieke hogescholen
in het bijzonder tot stand gekomen. De experimenten
Ook de deelname-
en aanbodcondities
zullen mee
moeten veranderen
vraagfinanciering en leeruitkomsten zijn daarbij van bijzondere
betekenis geweest. Aan de ene kant hebben ze de hogescholen
gedwongen opnieuw het belang van LLO binnen
het eigen portfolio te bepalen. Aan de andere kant hebben
ze laten zien in welke richting we moeten bewegen om de
studenten en het werkveld beter te kunnen bedienen.
De wettelijke verankering van het werken met leeruitkomsten
markeert de overgang naar een veel flexibeler onderwijsaanbod.
Maar de vraag is of dat ver genoeg gaat. Wij denken,
in lijn met de adviezen van Van den Eijnden, dat er meer
nodig is. 12 Ook de deelname- en aanbodcondities zullen mee
moeten veranderen, willen hogescholen echt goed kunnen
inspelen op de vraag. Pas dan stellen we de student centraal
en kunnen hogescholen het maatwerk leveren waaraan voor
het onderwijs aan professionals behoefte bestaat. Maatwerk
dat ook bestaat uit het ontwikkelen van op de professionals
toegesneden pedagogische en didactische arrangementen.
De Vereniging Hogescholen heeft tegen deze achtergrond
haar wensen voor wat betreft de ontwikkeling van het LLO
voor een nieuw kabinet geformuleerd. 13 Centraal daarin
staat de combinatie van de introductie van horizontale leerrechten
naast flexibilisering van de bestaande verticale leerrechten.
Samen met de MBO Raad en de VSNU (Vereniging
van Universiteiten) pleiten de hogescholen voor een jaarlijks
‘onderhoudsbudget’ voor alle professionals, dat zij kunnen
inzetten voor al het erkende en geaccrediteerde onderwijs
dat hen helpt duurzaam inzetbaar te zijn en dat hun werkgevers
steunt bij het zeker stellen van de continuïteit van
de bedrijfsvoering. 14 Onderwijs dat wordt aangeboden door
zowel de publieke als de private onderwijsinstellingen.
De flexibilisering van de verticale leerrechten moet het voor
werkenden die zich willen scholen mogelijk maken om ook
losse onderdelen van hbo-opleidingen te volgen tegen een
wettelijk tarief dat ze per module betalen. Voorwaarde is dat
de module deel uitmaakt van een geaccrediteerde hbo-opleiding
en het mogelijk is om door stapeling van modules het
diploma te halen.
Met flexibel modulair onderwijs willen hogescholen het
mogelijk maken dat professionals hun studietempo aanpassen
aan hun persoonlijke behoeften en omstandigheden,
zonder dat dit ongewenste financiële consequenties heeft.
Dit betekent in feite een herwaardering en revitalisering van
het tweedekansonderwijs. Maar wel binnen het publieke
domein. Juist de gerichtheid op het behalen van het diploma
(Associate degree, bachelor of master) moet daarom een
belangrijke bouwsteen zijn van een flexibeler stelsel van
verticale leerrechten. Daar zijn in de instrumentatie van het
beleid voldoende mogelijkheden voor, variërend van een
diplomabonus voor de instelling tot een bonus voor de professional
(bijvoorbeeld in de vorm van een extra horizontaal
leerrecht) en nog vele andere. Met al het andere onderwijs
bewegen de hogescholen zich op het terrein dat open ligt
voor publieke én private aanbieders, en dienen zij zich te
houden aan de daarvoor geldende voorschriften.
26
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
De roep om flexibilisering
gaat hand in hand
met de noodzaak
van standaardisatie
is gericht dan passend is voor een open samenleving en
economie als de Nederlandse. In meerdere landen om ons
heen zien we immers vergelijkbare bewegingen, waarvan
we kunnen leren. En ook de Europese Commissie ziet
goede kansen om met een Europese aanpak van microcredentials
ruimere leermogelijkheden en een grote rol van
instellingen voor hoger onderwijs en beroepsonderwijs
en -opleiding bij een leven lang leren tot stand te brengen.
19 Des te belangrijker dat het hoger onderwijs snel de
volgende stappen zet met een verdergaande flexibilisering
van deelname- en aanbodcondities voor het onderwijs aan
professionals, het LLO. Veel voorwerk is gedaan, nu is het
tijd om door te pakken. Hoogste tijd voor de doorbraak die
al langer wordt bepleit. 20 Les jeux sont faits.
Ondertussen gaan de ontwikkelingen in een snel tempo
verder. De introductie van de STAP-regeling (Stimulans
Arbeidsmarktpositie) werpt haar schaduw vooruit en dwingt
de hogescholen tot versnelde keuzes over de wijze waarop
zij hun onderwijs aan professionals vorm willen geven en in
de markt willen zetten. 15 Het zijn keuzes die ook ingrijpende
gevolgen kunnen hebben voor de inrichting van de interne
informatiehuishouding.
Verder zal het hoger onderwijs de komende periode experimenteren
met microcredentials. Hogescholen en universiteiten
gaan samen, onder de vlag van het Versnellingsplan
onderwijsinnovatie, verkennen hoe instellingen de professionals
beter kunnen bereiken door het onderwijs in kleinere
eenheden aan te bieden en daarvoor microcredentials toe te
kennen: gevalideerde en beveiligde onlinecertificaten voor
behaalde leerresultaten. 16 Zo wordt het aantrekkelijker voor
professionals om zich via het hoger onderwijs te specialiseren,
bij te scholen of om te scholen. In beginsel dus zowel
in de sfeer van de horizontale als de verticale leerrechten.
En tot slot mag ook het recente bestuursakkoord over de
lerarenopleidingen niet ongenoemd blijven. Daarin staat
de wens centraal om de lerarenopleidingen zo in te richten
dat met flexibele opleidingstrajecten ruimte ontstaat voor
gepersonaliseerde leerroutes. 17
Het is bij dit alles van groot belang dat professionals hun
eigen portfolio aan gevalideerde leerresultaten digitaal
kunnen beheren en delen, en in de toekomst mogelijk
ook hun persoonlijke leerrekening. Daarvoor ontplooit
OCW in samenwerking met SURF, de onderwijskoepels
en de studentenbonden de nodige initiatieven, zoals
EDUmij. 18 Het maakt duidelijk dat met de roep om flexibilisering
de noodzaak van standaardisatie hand in hand gaat.
Dat vraagt om meer samenwerking binnen het hbo en in de
hele onderwijsketen.
Verdere flexibilisering
Er is, kortom, veel in beweging. Dat is overigens geen
typisch Nederlands verschijnsel, al kunnen we ons niet aan
de indruk onttrekken dat bij ons de blik meer naar binnen
Aldert Jonkman
is coördinator onderwijsbeleid bij de Vereniging Hogescholen
Deze bijdrage is op persoonlijke titel geschreven.
Noten
1 Graaf, A. de (2016). ‘Hogescholen voor een lerend leven: tijd voor een doorbraak’. Den
Haag: Vereniging Hogescholen.
2 De groei zit voor een belangrijk deel in de relatief nieuwe Associate degree-opleidingen,
tweejarige opleidingen die in een duidelijke behoefte blijken te voorzien.
3 Sinds enkele jaren bestaat in Nederland de voorkeur voor de term Leven Lang Ontwikkelen
boven Leven Lang Leren. Deze term benadrukt dat volwassenen op veel verschillende
manieren, in uiteenlopende contexten en met veel verschillende oogmerken leren:
formeel/informeel, op ‘school’/op de werkplek, gericht op de loopbaan/gericht op de
persoonlijke ontwikkeling, en in alle mogelijke combinaties daarvan.
4 Bijvoorbeeld SEO Economisch Onderzoek in opdracht van NRTO, MBO Raad, VNO-
NCW en MKB Nederland: Leerrechten doorgerekend, juni 2019; Commissie-Borstlap, ‘In
wat voor land willen wij werken? Naar een nieuw ontwerp voor de regulering van werk’,
januari 2020; Rijksoverheid, BMH 5: ‘Ongekend talent’, april 2020; Platform Toekomst
van Arbeid, ‘Investeren in mensen’, juni 2020; MBO Raad/VH/VSNU, ‘Een Leven Lang
Ontwikkelen voor iedereen’, september 2020.
5 Ron Bormans, ScienceGuide, 10 januari 2013.
6 ‘Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen’, adviesrapport commissie-Rinnooy Kan.
Ministerie van OCW, maart 2014. In een interview met Trajectum (onafhankelijk journalistiek
platform voor Hogeschool Utrecht) stelde Rinnooy Kan dat ‘het erger was dan ik
dacht(...). Het deeltijdonderwijs is gewoon niet aantrekkelijk genoeg. Het is een zwak
punt in Nederland.’
7 Tussenevaluatie experimenten vraagfinanciering en flexibilisering deeltijd en duaal hoger
onderwijs, ResearchNed, maart 2019.
8 Lippe, T. van der (2021). Waar blijft mijn tijd? Amsterdam: Prometheus.
9 ‘Hogescholen en een Leven Lang Leren’, advies werkgroep LLO. Vereniging Hogescholen,
september 2017.
10 Toolkit LLO, www.vereniginghogescholen.nl/Toolkit%20LLO
11 Zie: www.vereniginghogescholen.nl/fastswitch.
12 Het is teleurstellend dat de minister van OCW de grens voor flexibilisering van het LLO
trekt bij het introduceren van het werken met leeruitkomsten. Voor verdergaande oplossingen
verwijst zij kortweg naar het contractonderwijs, zie p. 9 van de ‘Bijlage Stand van
zaken thema’s strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek en Wetenschapsbrief’
bij de Kamerbrief van minister Van Engelshoven van 22 maart 2021. Een aankondiging
van een verkenning naar verdere mogelijkheden voor een flexibeler LLO was wel het
minste dat op zijn plaats was geweest.
13 ‘Maak hbo-onderwijs breder toegankelijk voor mensen die aan het werk zijn’, position
paper Vereniging Hogescholen, april 2021. www.vereniginghogescholen.nl/
kabinetsformatie2021_leven_lang_ontwikkelen
14 Zie ook ‘Een Leven Lang Ontwikkelen voor iedereen’ (MBO Raad/VH/VSNU, september
27
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
2020) en het onderliggende onderzoeksrapport ‘Kosten en baten van het toekennen van
leerrechten aan de Nederlandse beroepsbevolking’ (SEO, juni 2020). Belangrijk in het
rapport is de vaststelling dat publieke leerrechten voor werkenden en werkzoekenden
LLO-investeringen stimuleren.
15 Werkenden en werkzoekenden kunnen vanaf 1 januari 2022 een STAP-budget van maximaal
1000 euro aanvragen voor scholing en ontwikkeling. Mensen kunnen deze subsidie
gebruiken voor een sterkere positie op de arbeidsmarkt.
16 Versnellingsplan Onderwijsinnovatie met ICT. versnellingsplan.nl/zones/flexibilisering/
plan-van-aanpak/
17 Bestuursakkoord Flexibilisering lerarenopleidingen. VH/VSNU/OCW, oktober 2020.
18 EDUmij is een initiatief van OCW om in samenwerking met de onderwijssectoren,
publiek en privaat, een voorziening tot stand te brengen die het voor een lerende en zich
ontwikkelende persoon mogelijk maakt om levenslang regie te voeren over de eigen leeren
ontwikkelgegevens: de opbrengsten van leren en ontwikkelen in brede zin, variërend
van formele resultaten tot leerervaringen, credentials en skills.
19 ‘Final report: A European approach to micro-credentials – Output of the micro-credentials
higher education consultation group’. Europese Commissie, januari 2021.
20 Graaf, A. de (2016). ‘Hogescholen voor een levend leren: tijd voor een doorbraak’. Den
Haag: Vereniging Hogescholen. Thom de Graaf, ‘Tijd voor een doorbraak in het deeltijdonderwijs’,
NRC live-congres ‘Toekomst van Leren’, november 2016.
28
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
Om levenslang leren algemeen ingang te laten vinden is er in Vlaanderen werk aan de winkel. Volgens Liesbet
Vermandere kan het alleen door een lerende samenleving te worden, die investeert in het bieden van kansen en
waarin elke volwassene kan rekenen op de nodige ondersteuning.
Luister naar de leervraag
Pleidooi voor Vlaanderen-brede leerwinkels
Liesbet Vermandere
Kabinet Schepen van Onderwijs, Stad Gent
S
eptember 2015. Mijn vader is net 65 geworden
en mag na een carrière van 42 jaar met pensioen.
Als industrieel ingenieur in de bouwkunde was hij
zijn volledige loopbaan aan de slag geweest als technisch
ingenieur bij de wegendienst van de stad. Nu zou hij
eindelijk die dingen doen die hem al lang interesseerden,
maar waar hij eerder de tijd niet voor had gevonden. Op zijn
veertigste had hij, nadat hij er jarenlang alleen maar van had
kunnen dromen, een motor gekocht. Sindsdien is hij een
fervent motard en trekken mijn ouders er in de zomer telkens
een aantal weken op uit. Mijn vader rijdt, mijn moeder
vergezelt hem als passagier achterop. Samen legden ze zo al
vele duizenden kilometer af. Hun verhalen inspireren.
Soit, ik wijk af. Hij ging dus met pensioen en hij wilde wat
aan zijn motor leren sleutelen. Hij weet wel hoe een motor
in grote lijnen ineenzit, maar hij wilde er wat dieper induiken
en zelf ook zijn handen vuil maken. Omdat hij nergens
in de wijde omgeving een geschikte opleiding vond, belde
hij mij. Of ik kon helpen zoeken. Maar een lange zoektocht
bleek tevergeefs.
Hij is dan maar gaan bridgen.
Reden tot bezorgdheid
We doen het in Vlaanderen niet goed op vlak van levenslang
leren. De cijfers van het aandeel volwassenen die deelnemen
aan een opleiding of vorming stagneren al sinds
2000 rond de 8 procent 1 , waarmee we zelfs niet in de buurt
geraakt zijn van de Europees afgesproken benchmark 2 van
15 procent tegen 2020 3 . Alle Europese aanbevelingen, analyses
en beleidsinitiatieven ten spijt tonen de deelnamecijfers
over de jaren heen ook niet echt verbetering.
Als we wat dieper op de cijfers inzoomen en nagaan welke
subgroepen van onze volwassen bevolking vaker een opleiding
of vorming volgen, dan geeft dat ons enkel meer reden
tot bezorgdheid. Zoals de grafiek op de volgende pagina laat
zien, moeten we een sterk mattheuseffect vaststellen: hooggeschoolden
volgen namelijk een stuk vaker een opleiding
of vorming dan laaggeschoolde volwassenen; in 2019 ging
het over een participatiegraad van respectievelijk 13,9 procent
en 3,2 procent.
Deze kloof moet ons zorgen baren, maar ook het deelnamepercentage
van hooggeschoolden ligt nog onder de (toch
milde) Europese benchmark van gemiddeld 15 procent.
Ook bij onze hooggeschoolde volwassen bevolking ligt met
andere woorden nog flink wat potentieel om in te zetten op
zich bijscholen, verdiepend dan wel explorerend. Verder
tonen de cijfers ook grote verschillen in deelname tussen
de leeftijdscategorieën, waarbij vooral de jongvolwassenen
Als we dieper op
de cijfers inzoomen
geeft dat enkel meer
reden tot bezorgdheid
29
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
vaker een opleiding volgen. Een appèl, ook aan het
adres van onze hogeronderwijsinstellingen, dat steeds
luider klinkt.
Maar mensen leren natuurlijk elke dag en overal. Moeten
we ons dus niet de vraag stellen of de participatiegraad
aan vorming of opleiding wel een goede indicator is om te
meten hoe wendbaar we met z’n allen zijn om ons aan te
passen aan nieuwe maatschappelijke uitdagingen? Het deelnemen
aan een opleiding is immers geen doel op zichzelf
en zegt op zichzelf misschien niet zo heel veel.
Het doel is om een actieve volwassen bevolking te hebben (en
te houden), die zich vlot kan aanpassen aan maatschappelijke
Opleidingsdeelname tijdens afgelopen 4 weken van de bevolking van 25 tot 64 jaar naar
achtergrondkenmerken
Vlaams Gewest, 2020, in %
Man
Vrouw
25 - 34 jaar
35 - 44 jaar
45 - 54 jaar
55 - 64 jaar
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
Werkend
Werkloos
Niet-beroepsactief
0 3 6 9 12 15
Noot: de gegevens opgenomen in de figuur zijn schattingen gebaseerd op een enquête. Daardoor moet rekening gehouden worden met een
onzekerheidsmarge. Zie: ‘Meer info over definities en bronnen’.
De vraag die zich
dus opwerpt, is
hoe wendbaar onze
volwassenen zijn
Bron: EAK Statbel (Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium), bewerking Steunpunt Werk en Statistiek Vlaanderen
Figuur 1 Opleidingsdeelname van de bevolking van 25 tot 64 jaar naar achtergrondkenmerken
evoluties en die de evoluties ook mee realiseert. De vraag die
zich dus opwerpt, is hoe wendbaar onze volwassenen zijn.
Hoe vlot en flexibel kan onze volwassen bevolking zich aanpassen
aan nieuwe evoluties en – actiever – die evoluties zelf
mee waarmaken?
Nauwe schoentjes
Om op die vraag te antwoorden, duiken we even in de
Vlaamse resultaten van het PIAAC-onderzoek van de OESO
(Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling)
4 . PIAAC staat voor Programme for the International
Assessment of Adult Competencies en is een grootschalig
internationaal vergelijkend onderzoek naar de vaardigheden
van volwassenen tussen 16 en 65 jaar. Het onderzoekt in
32 landen het vaardigheidsniveau op vlak van de taalkundige
en numerieke geletterdheid en ‘probleemoplossend denken
in een technologierijke omgeving’. De OESO selecteerde
deze vaardigheden omdat ze deze essentieel acht om op een
volwaardige manier aan de huidige kennismaatschappij
en arbeidsmarkt te kunnen deelnemen, en toetst ze in de
bevraging heel functioneel.
Als we inzoomen op de Vlaamse resultaten van de eerste
cyclus van het PIAAC-onderzoek, dan valt een aantal zaken
op. Zo scoorden de Vlaamse respondenten voor numerieke
geletterdheid significant beter dan het gemiddelde van de
deelnemende OESO-landen en presteerde Vlaanderen op
dat vlak even goed als Nederland. Voor taalkundige geletterdheid
belandden de Vlaamse volwassenen eerder in de
middenmoot van de deelnemende landen; hier deed Nederland
het als op twee na best presterende land een stuk beter.
Maar wat zorgen baart, zijn de Vlaamse resultaten voor het
probleemoplossend denken in een technologierijke omgeving:
hiervoor is het Vlaamse gemiddelde slechter dan het
OESO-gemiddelde, met niet minder dan 19 procent van
de respondenten – dus bijna een op vijf – die een laag probleemoplossend
vermogen heeft en hierdoor moeilijkheden
ondervindt om te kunnen functioneren in onze huidige
samenleving.
Combineer nu de lage participatiegraad aan het levenslang
leren – het gekende mattheuseffect in Vlaanderen incluis –
met de zwakke gemiddelde Vlaamse score voor probleemoplossend
denken in het PIAAC-onderzoek, en we hebben het
antwoord op de vraag of en waarom er in Vlaanderen werk
aan de winkel is om levenslang leren algemeen ingang te
laten vinden, mét specifieke aandacht voor de laagvaardige
volwassene.
Algemeen, omdat we met ons allen bij moeten blijven om
dagdagelijkse dingen te kunnen blijven doen. Of het nu
gaat om een grootmoeder die via onlinemedia contact wil
blijven houden met de kleinkinderen, een werknemer die
zich in een bepaalde richting verder wil specialiseren, een
nieuwkomer die ambities heeft in het hoger onderwijs, een
prille veertiger die wel een korte universitaire bijscholing
30
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
zou willen combineren met een job… of om een recentelijk
gepensioneerde die aan zijn motor wil kunnen sleutelen:
als we als gemeenschap het levenslang leren echt willen
realiseren, dan moeten we ertoe komen dat eender wie om
welke reden dan ook een opleiding wil volgen, dat ook vlot
kan doen.
En met specifieke aandacht voor de kwetsbaardere volwassenen,
omdat we ervan mogen uitgaan dat er een substantiële overlap
bestaat tussen de laaggeschoolde subgroep die we veel
minder vaak zien terugkomen in de participatiecijfers in het
levenslang leren en de vrij grote groep van 19 procent van
de 16-65-jarigen die een laag probleemoplossend vermogen
heeft. Deze groep zit maatschappelijk in nauwe schoentjes,
vandaag al. De gevolgen voor hun persoonlijke levenssfeer
zijn erg groot. En de evoluties staan niet stil. Als we als
maatschappij niet effectiever gaan inzetten op competentieversterking
ook bij deze groep, dan zal deze enkel verder
achterop raken.
De sociologische evolutie 5 laat ook zien dat sociaal promoveren,
oftewel het opwerken naar een hogere sociale klasse,
in ons land moeilijker is geworden. En hoewel de globale
welvaart over de laatste dertig jaar is gestegen, is er toch
een substantiële toename van het aandeel personen in de
armste bevolkingsgroep: van 10 procent in 1985 naar 17 procent
in 2016, mensen die er ook moeilijker in slagen om uit
deze armste groep op te klimmen.
De maatschappelijke kost van laagvaardigheid, om het in
economische termen uit te drukken, is erg hoog. En die kost
zullen we alleen maar kunnen terugdringen door een lerende
samenleving te worden: door in te zetten op de competenties
van iedereen, zodat we zo veel mogelijk mensen aan
boord kunnen houden en zodat zo veel mogelijk mensen
erin slagen die trede op de sociale ladder op te klimmen. De
Vlaamse Regering formuleerde deze uitdrukkelijke ambitie
in haar visienota van vorig jaar, die de klinkende titel ‘De
Lerende Samenleving’ 6 kreeg. ‘Alle generaties en alle inwoners
dienen aangesproken te worden. Wanneer die sociale
en economische hefboom voor iedere burger mogelijk
wordt, wanneer de omkadering gefaciliteerd wordt, wanneer
We moeten de
mensen bereiken,
hen oproepen
we lerende organisaties vormen, wanneer hindernissen
worden weggenomen en innovatieve oplossingen worden
aangeboord, dan zal een lerende samenleving ook mogelijk
worden.’ 7
Een lerende samenleving is ambitieus, heeft honger naar
innovatie en voorziet stimuli om mensen op heel uiteenlopende
manieren tot leren te brengen. Dit impliceert dat in
een lerende samenleving het aanbod er is dat de leervraag
van ieder individu beantwoordt, dat we de wegen naar dat
aanbod bewegwijzeren en, ten derde, dat de volwassene
er, in welke fase van de levensloop ook, kan rekenen op de
nodige ondersteuning om de opleiding te kunnen volgen.
Maar daar zijn we dus vooralsnog niet.
Kleurrijk palet
Als we een blik werpen op het aanbod, dan kunnen we vaststellen
dat we in Vlaanderen, net zoals in Nederland, over
een heel kleurrijk palet aan opleidingen voor volwassenen
beschikken. Gaande van artistieke opleidingen, over socioculturele
vormingen, onderwijskwalificerende modulaire
opleidingen in het volwassenenonderwijs, opleidingen op
maat van volwassenen in het hoger onderwijs, tot beroepsopleidingen,
sectorale opleidingsinitiatieven, opleidingen
die opleiden tot uniformberoepen, opleidingen in het kader
van integratie van nieuwkomers, managementopleidingen
et cetera.
Een blik op de aanbieders van al die opleidingen geeft een
even breed en gevarieerd beeld. Er zijn publieke aanbodverstrekkers,
waaronder de hogescholen, universiteiten, centra
voor volwassenenonderwijs en de basiseducatie, politiescholen
et cetera, die in eerste instantie vanuit hun maatschappelijke
opdracht het algemeen belang dienen. En er
zijn heel wat (semi-)private initiatieven die zich op de vrije
markt begeven en veeleer economisch fungeren.
Om mensen die een opleiding wensen te volgen te ondersteunen
bestaan er ook tal van ondersteuningsmaatregelen:
begeleidingsinitiatieven, stelsels voor behoud van een uitkering,
opleidingsverlof, vrijstellingen van het betalen van de
opleidingskost, opleidingscontracten voor werkzoekenden
et cetera.
Maar een aantal belangrijke zaken ontbreekt. De motivatie
ontbreekt nog te vaak en mensen schatten de voordelen
van het investeren in leren niet altijd naar waarde. Er is een
shift nodig, een soort heel breed gedragen maatschappelijk
engagement om in te zetten op het levenslang leren, waarbij
we gericht investeren in het bieden van kansen. We moeten
de mensen bereiken, hen oproepen en uitdagen. Zo is er
ook nood aan een flexibel en beschermend statuut dat volwassenen
die een opleiding willen volgen, hun daartoe ook
de mogelijkheid geeft.
en uitdagen
31
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
We hebben een
ruim opleidingsaanbod,
maar het geheel is een
grillig lappendeken
Bouwen aan leerladders
Waar ik graag wat dieper op inzoom is een andere cruciale,
maar ontbrekende schakel: voornamelijk een dienstverlening
waar volwassenen terecht kunnen voor leerloopbaaninfo
en -begeleiding. Want we hebben een heel ruim
en gevarieerd opleidingsaanbod en heel wat ondersteuningsmaatregelen,
maar het geheel is een groot en grillig
lappendeken, waardoor het voor de meesten onder ons
erg moeilijk is om het bos door te bomen te kunnen zien.
Ik daag u uit om bij u in de buurt een antwoord te vinden
op de opleidingsvraag van mijn vader aan het begin van
dit artikel.
Vlaanderen heeft geen structurele dienstverlening waar
elke volwassene terecht kan voor objectieve en concrete antwoorden
op zijn leervraag. Er bestaan lokaal her en der wel
projectmatige initiatieven, maar een structurele dienstverlening
is er niet. Tijdens de vorige legislatuur trok het Vlaams
Departement Onderwijs en Vorming daarom een driejarig,
internationaal project genaamd GOAL, kort voor Guidance
and Orientation of Adult Learners. Doel van het project was
om beleidsmatig in zes lidstaten van de Europese Unie te
experimenten en informatie te verzamelen over de impact
en randvoorwaarden van leerloopbaanbegeleiding voor
volwassenen.
Een van de bevindingen van het GOAL-project was dat deze
begeleiding de volwassene helpt om de stap naar opleiding
te zetten én zorgt voor een positieve oriëntering. Zeker
voor laaggeschoolde volwassenen, die vaak niet de beste
ervaringen hebben opgedaan in het initieel onderwijs, is
deskundige begeleiding erg belangrijk. Ze zorgt ervoor
dat de opleiding beter aansluit op de individuele leernood,
waardoor de kans op slagen toeneemt en de leergoesting
aangewakkerd wordt. En werken aan verhoogde motivatie
op niveau van het individu is natuurlijk een cruciale stap
om aan een leercultuur te bouwen.
Begin 2019 concludeerde de OESO in haar Skills Strategie-rapport
8 , een soort staat van het levenslang leren in
Vlaanderen, hierover nog het volgende: ‘The government
should support programmes to reach out to marginalised groups
with information, advice and guidance about training. The
government should also disseminate information about available
training incentives to a wide range of stakeholders, including
guidance counselling services, adult education providers, VDAB,
NGOs, and the staff responsible for training in companies
(VTO).’ 9
Er bestaat, zoals gezegd, wel een aantal lokale initiatieven.
Het langst bestaande in Vlaanderen ligt in de mooie onderwijsstad
Gent. De Stap, Leerwinkel Oost-Vlaanderen 10 is
ontstaan uit de netoverschrijdende samenwerking van de
centra voor leerlingenbegeleiding, die al twee decennia
geleden de nood vaststelden aan een dienstverlening voor
volwassenen met een leervraag. Sommige volwassenen
kloppen er aan met een heel concrete vraag, anderen
hebben nood aan ondersteuning om hun vaak nog wat vage
leernood om te zetten in een concrete leervraag. Al sinds
2003 werkt De Stap projectmatig, initieel op initiatief van
toenmalig minister Vanderpoorten, daarna met projectmiddelen
van onder andere de stad Gent, VDAB (Vlaamse
Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding)
en de provincie Oost-Vlaanderen. Na bijna twintig jaar projectmatig
werken is het duidelijk dat de nood niet verdwijnt,
wel integendeel. En die nood wordt ook elders Vlaanderen
en Brussel voelbaar.
Laat dit dus een oproep zijn aan de Vlaamse overheid om
deze dienstverlening structureel en Vlaanderen-breed uit te
bouwen, zodat de ‘leerwinkels’ er voor elke volwassene zijn.
En je zou er ook leervragen via sectorale werkgeversorganisaties
en vakbonden kunnen neerleggen en beantwoorden.
Want als leerwinkels zekerheid hebben, kunnen ze op lange
termijn een gericht beleid voeren. Dan kunnen ze samenwerkingsverbanden
met een structureler karakter uitbouwen,
niet het minst met de opleidingsverstrekkers. Want
dáár zit de winst voor de aanbodverstrekkers. Doordat de
leervragen ergens gecapteerd worden, kunnen die regionaal
geanalyseerd worden, wat heel interessante info oplevert
over het aanbod in een bepaalde regio – en vooral over de
hiaten in dat aanbod.
Noem het gerust een soort ‘matchmaker’-dienstverlening,
waarbij je vertrekt vanuit de leervraag van de volwassene
en over aanbodverstrekkers heen timmert aan leerladders.
Dan vertrekken we vanuit de vraag om het aanbod vorm te
geven. Dan denken we minder in termen van concurrentie,
maar smeden we verbanden tussen de verschillende sporten
van de ladder en bieden we de volwassene die ladder aan.
Want pas als we gaan luisteren naar de vraag, kunnen we
antwoorden. Ook als maatschappij.
Liesbet Vermandere
is adviseur Onderwijs in het kabinet van de Gentse schepen van
Onderwijs, Opvoeding, Gezinsbeleid, Outreachend Werk en
Jeugd
32
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
Noten
1 2019: 8,6 procent EAK Statbel, www.statistiekvlaanderen.be/nl/
levenslang-leren-opleidingsdeelname
2 De strategische doelstellingen rond onderwijs en opleiding in Europa werden in
2011 vertaald in het ‘Education and Training 2020’-kader (ET 2020), waarin acht benchmarks
bepaald werden als door alle lidstaten na te streven doelen. Een van deze doelstellingen
betrof de ambitie om tegen 2020 minstens 15 procent van alle volwassenen te
laten participeren aan een vorm van levenslang leren.
3 Ter vergelijking: de gemiddelde participatiegraad in Nederland van de bevolking van
25 tot 64 jaar was in 2019 19,5 procent.
4 PIAAC, eerste cyclus, (2008-2013). piaac.ugent.be/over-piaac/index.html
5 ‘De Lage Middenklasse in België’, KU Leuven Centre for Sociological Research, in
opdracht van de Denktank Minerva en van Decenniumdoelen, december 2018.
6 ‘De Lerende Samenleving’, Conceptnota van de Vlaamse Regering, 2019.
7 Idem, p. 3.
8 OECD Skills Strategy Report, 2019.
9 Idem, p. 189.
10 www.destapgent.be
33
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Het permanent najagen van kennis en vaardigheden voor onze persoonlijke en professionele ontwikkeling zal ons steeds
meer veranderen in levenslang lerenden. Maar wat houdt ‘een leven lang ontwikkelen’ precies in, en welke rol kunnen
universiteiten daarin spelen?
De lerende als rode draad
Weten wat de (werkende) student nodig heeft
Nida van Leersum, Willem van Valkenburg & Robert Mudde
Technische Universiteit Delft
A
lbert Einstein heeft eens gezegd dat intellectuele
groei dient te beginnen bij de geboorte en pas zou
moeten eindigen met de dood.
Jezelf een leven lang blijven ontwikkelen is bijzonder
waardevol. Het is dan ook niet verrassend dat dit onderwerp
in binnen- en buitenland hoog op de agenda staat.
In de Nederlandse context vraagt de opkomst van levenslang
ontwikkelen van universiteiten, overheden en andere
publieke instellingen dat zij zich inzetten voor de bevordering
van een cultuur van levenslange ontwikkeling in de
samenleving. Een cultuur waarin de lerende centraal staat.
Onze leertraditie is gebaseerd op ons sociale construct van
hoe onderwijs eruit hoort te zien: een lineaire (verticale)
opbouw van kennis. Onderwijsinstellingen bieden dit vanaf
onze jongste vormende jaren aan, en het stopt zodra we
toetreden tot de beroepsbevolking. Door de opkomst van
de discussie over levenslang leren is er de laatste jaren veel
vraag naar een definitie, een passende kwaliteitsbewaking
en een raamwerk dat we kunnen inpassen in het bestaande
onderwijslandschap.
In Nederland is levenslang ontwikkelen geen nieuw begrip.
Er zijn mogelijkheden om het meer structuur en erkenning
te geven, en om de betrokkenheid van publieke instellingen
te verbeteren. Dit kan niet plaatsvinden in een vacuüm;
we zullen de huidige juridische en financiële structuren
moeten aanpassen om lerenden in staat te stellen het
levenslang ontwikkelen daadwerkelijk te omarmen.
Life of jobs
De opkomst van de levenslang lerende is het gevolg van een
aantal ontwikkelingen. Om te beginnen hebben we last van
De ‘toekomst van
het werken’ is
meer dan alleen
een modekreet
‘kennisverval, waardoor 25 procent van wat we nu weten
over twee jaar niet meer relevant is’ 1 . We leven bovendien
langer en stoppen later met werken. Dit alles betekent dat
het initieel onderwijs (dat bijdraagt aan de ontwikkeling van
competenties en vaardigheden en van de persoonsontwikkeling),
dat eindigt als we in de twintig zijn, niet toereikend
zal zijn voor onze hele loopbaan.
Ten tweede zijn de ‘vierde industriële revolutie’ en de ‘toekomst
van het werken’ meer dan alleen modekreten. Technologie
en kunstmatige intelligentie spelen een belangrijke
rol bij de aanpak van veel maatschappelijke uitdagingen.
De huidige tekorten in veel sectoren – gezondheidszorg,
ouderenzorg, onderwijs, energietransitie en transport – vereisen
dat we onze kennis, vaardigheden en competenties in
verhoogd tempo moeten uitbreiden. Bovendien zal de snel
toenemende digitalisering van de samenleving gevolgen
hebben voor iedere functie.
34
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
Ten slotte zien we dat sommige bedrijven hun selectiemethoden
veranderen; zij introduceren bootcamps en
praktijktrainingen waarbij sollicitanten hun vaardigheden
moeten tonen in plaats van hun referenties. Naarmate we
meer en meer deel uitmaken van een dynamische beroepsbevolking,
verandert het ‘job for life’-model in een ‘life of
jobs’-model 2 , hetzij uit vrije wil, hetzij uit noodzaak. Voor
maximale impact vereist een ‘life of jobs’ een gepersonaliseerd
aanbod van beroepsonderwijs op maat.
Door kennis en vaardigheden up-to-date te houden bereiden
we ons voor op onze volgende carrièrestap en kunnen we
de maatschappelijke en technologische veranderingen om
ons heen bijhouden. De coronacrisis heeft de noodzaak van
digitale vaardigheden voor iedereen versneld.
Het is niet verrassend dat levenslang ontwikkelen wereldwijd
aan belang wint. De opkomst van zogenoemde massive
open online courses, short learning programmes en micro- of
nano-opleidingen biedt leerkansen buiten het initieel
onderwijs. In deze non-lineaire onderwijstrajecten kunnen
we voortdurend zelf naar onze talenten en leerbehoeften
kijken, en naar de beste manier om daarop aan te sluiten.
Het permanente en gemotiveerde najagen van kennis en
vaardigheden voor je persoonlijke en professionele ontwikkeling
zal ons steeds meer veranderen in levenslang lerenden.
Maar wat is levenslang ontwikkelen precies en op welk
onderdeel moeten universiteiten zich richten?
Van wieg tot graf
In Nederland hoor je de laatste jaren vooral de term
‘levenslang ontwikkelen’ (LLO). Hiermee bedoelen mensen
hetzelfde als met ‘levenslang leren’ (LLL), de vertaling van
de internationaal gangbare term lifelong learning. Volgens
de Europese Commissie behelst dat alle leeractiviteiten
die iemand gedurende het leven ontplooit met de bedoeling
kennis, vaardigheden en competenties te verbeteren
in een persoonlijk, burgerlijk, sociaal of werkgerelateerd
perspectief 3 . De brede definitie van de OESO (Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) omvat
Een nationale catalogus
maakt de bijdrage
van universiteiten
aan LLO zichtbaar
alle doelgerichte leeractiviteiten, van de wieg tot het graf,
die gericht zijn op de verbetering van kennis en competenties
voor iedereen die wil deelnemen aan leeractiviteiten 4 .
In beide definities is de intentie of de bedoeling om te leren
het cruciale punt dat deze activiteiten onderscheidt van
niet-leeractiviteiten, zoals culturele of sportieve bezigheden.
Sommige universiteiten concentreren zich op het onderdeel
‘permanente educatie’ van het levenslang leren: volwassenenonderwijs
voor wie het formele onderwijsstelsel achter
zich heeft gelaten, meestal in de vorm van korte (deeltijd)
cursussen. Op nationaal niveau krijgen Nederlandse universiteiten
de vraag een bijdrage te leveren aan het levenslang
ontwikkelen voor werkenden 5 . Dit betekent geen nieuwe
bijdrage, want instellingen voor hoger onderwijs bieden al
permanente educatie aan. Toch is de zichtbaarheid hiervan
een probleem, want deze kortere cursussen en lesprogramma’s
worden grotendeels overschaduwd door het initieel
onderwijs dat universiteiten aanbieden.
In veel gevallen bieden instellingen permanente educatie
decentraal aan (door de faculteiten) en is het ook voor de
henzelf een uitdaging om het overzicht te behouden. Dit is
een groot nadeel voor werkenden, die op overvolle websites
moeten zien te ontdekken wat voor hen van belang kan zijn.
Het is dan ook nodig om levenslang ontwikkelen letterlijk
en figuurlijk een eigen plaats te geven.
Voortrekkersrol
De universiteiten, verenigd in de VSNU, hebben een
werkgroep (een ‘ambtelijke voorbereidingsgroep’) voor
levenslang ontwikkelen gevormd 6 , die van Nederland zowel
kwalitatief als kwantitatief een voortrekker moet maken.
Een van de hoofddoelen is de totstandbrenging van een
nationale onlineonderwijscatalogus voor levenslang ontwikkelen.
Zonder een goed overzicht en begrip van het aanbod
kunnen potentiële deelnemers zich niet goed oriënteren.
Wat deze catalogus uniek zal maken, is dat geïnteresseerden
alle universitaire mogelijkheden voor levenslang leren op
één plaats kunnen vinden. De catalogus is met het oog op
een internationaal publiek ook in het Engels beschikbaar.
Wat onderscheidt deze catalogus van andere websites voor
levenslang leren? Academische instellingen zijn de motor
achter dit initiatief, en met een goede reden: zij zijn de
inhoudelijke experts en betrouwbare onderwijsaanbieders.
Een bijkomend doel van een nationale catalogus is het
zichtbaar maken van de bijdrage die universiteiten nu al
leveren aan levenslang ontwikkelen. Door het gezamenlijke
overzicht krijgen de universiteiten ook inzicht in het totale
aanbod en de eventuele hiaten. Met de lancering van de
catalogus hopen de universiteiten het aantal aanmeldingen
voor het studieaanbod te vergroten. De catalogus zal niet
alleen nuttig zijn voor lerenden, maar ook voor werkgevers
die opleidingen voor hun werknemers zoeken.
De VSNU-werkgroep spreekt ook over kwaliteitsbewaking
en het belang van de erkenning van permanente educatie.
35
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Het discours is
aan het verschuiven
van losse cursussen
naar modulair leren
Zowel voor werkenden als voor werkgevers blijven universiteiten
een betrouwbare onderwijsaanbieder. Om die
betrouwbaarheid te handhaven hebben universiteiten
behoefte aan een goed raamwerk voor levenslang ontwikkelen,
waarin de kwaliteitsbewaking en de erkenning van
permanente educatie een plaats hebben. Deze aspecten verdienen
nu onze aandacht, omdat levenslang ontwikkelen in
Nederland aan het groeien is.
Er bestaan verschillende initiatieven die bijdragen aan
de versterking van een cultuur van levenslang ontwikkelen.
De drie publieke onderwijssectoren – mbo (middelbaar
beroepsonderwijs), hbo (hoger beroepsonderwijs)
en wetenschappelijk onderwijs – lobbyen voor ‘een leven
lang ontwikkelen voor iedereen’ 7 . Ze pleiten voor overheidsfinanciering
in de vorm van ‘leerrechten’ en voor een
STAP-budget (Stimulans Arbeidsmarktpositie), waarmee
Nederlanders in aanmerking komen voor individuele opleidings-
en/of ontplooiingsbudgetten voor verdere ontwikkeling
van hun vaardigheden.
Op Europees niveau duiden talloze initiatieven (New Skills
Agenda, Next Generation EU et cetera) op verdere stimulering
van de vraag naar en uiteindelijk het aanbod van
permanente educatie. Met de toegenomen mogelijkheden
op de professionele markt is het discours over erkenning
en kwaliteitsbewaking en de mogelijke relatie met het
bestaande kwalificatiesysteem al begonnen.
Breder aanbod nodig
De Sociaal-Economische Raad heeft opgemerkt hoe gering
de maatschappelijke impact en erkenning van kortdurende
opleidingen zijn. Er is volgens de Raad een breder aanbod
van modulair onderwijs nodig voor de validatie van kennis
en vaardigheden voor een succesvollere loopbaan 8 . Modulair
onderwijs ‘deelt studies op in kleinere bouwstenen (een
soort legoblokjes), elk met eigen referenties, leeruitkomsten
en vaardigheidsvereisten’, voor een beter beroepsperspectief
9 . Het laat lerenden hun eigen individuele leertraject
samenstellen, dat voor sommigen op flexibele en innovatieve
wijze kan leiden tot een volledig beroepsdiploma.
‘Er is veel belangstelling voor niet-universitaire opleidingen:
~50 procent voor één vak; ~30 procent voor een vorm van
beroepskwalificatie of getuigschrift.’ 10 Professionals willen
geloofwaardige kennis die ze in hun werk kunnen toepassen
en een getuigschrift dat meer erkenning oplevert dan
een cursus in één vak. Het discours is aan het verschuiven
van losse cursussen naar microgetuigschriften en modulair
leren.
De integriteit van het leerproces moet zijn ingebed in een
betrouwbaar systeem van kwaliteitsbewaking. Net als in
veel andere landen in en buiten Europa ontbreekt het in
Nederland aan een nationaal kader voor kwaliteitsbewaking
voor permanente educatie. Binnen de universiteiten blijft
het onduidelijk wie uiteindelijk verantwoordelijk is voor
de kwaliteit en de aanpak van permanente educatie, of dat
nu centraal of decentraal is georganiseerd. De universiteiten
moeten zorgen voor een continue kwaliteitscultuur,
waarin de lerenden gegarandeerd de kwaliteit krijgen die
zij nodig hebben. Zo kunnen universiteiten duurzaam en
betrouwbaar samenwerken met partners uit het bedrijfsleven.
En zo zijn lerenden zeker van een erkend certificaat
of diploma dat meerwaarde heeft voor de voortgang van hun
loopbaan. Maar idealiter is er een nationaal raamwerk voor
levenslang ontwikkelen dat het toezicht regelt op kwaliteit
en erkenning.
Oproep aan universiteiten
De Verenigde Naties roept in Duurzame Ontwikkelingsdoelstelling
4 op tot het verzekeren van gelijke toegang tot
kwaliteitsvol onderwijs en het bevorderen van levenslang
leren voor iedereen 11 . Het World Economic Forum heeft alle
onderwijsaanbieders opgeroepen om levenslang leren voor
iedereen tot norm te maken; het wees daarbij op belangrijke
actiepunten, zoals het uitbreiden van het aanbod van zelfgestuurd
leren en het slaan van bruggen tussen nationale
kwalificatiesystemen en stelsels van levenslang leren, zodat
vaardigheden wereldwijd erkend worden 12 .
In Nederland is deze oproep gericht aan de overheid,
universiteiten en andere publieke aanbieders van levenslang
ontwikkelen om ook de onderliggende structuren
aan te pakken, zoals de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek (WHW), de centrale financieringsmogelijkheden
en de erkenning van levenslang
ontwikkelen. Bij het denken over levenslang ontwikkelen
moeten we ons niet laten beperken door onze bestaande
systemen, kaders en structuren.
Wij zien de volgende mogelijkheden om bij te dragen aan
de bevordering van een cultuur van levenslang ontwikkelen
in alle facetten van ons leven.
• Universiteiten hebben een plicht op het gebied van
onderwijs, onderzoek en kennisvalorisatie. Momenteel
beschouwen universiteiten levenslang ontwikkelen niet
36
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
als een plicht, maar als een extra opdracht (en soms als
een last, als gevolg van capaciteitsproblemen en een
tekort aan middelen). Dit zou een van de kerntaken van
een universiteit moeten worden, een verplichting ten
aanzien van permanente educatie voor werkende mensen,
die daardoor relevant blijven voor de werkplek van
vandaag en morgen.
LLO zou een van
de kerntaken van
een universiteit
moeten worden
• Het is de taak van de overheid om een cultuur van
levenslang ontwikkelen te bevorderen door alle initiatieven
in dit kader onder te brengen bij het ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Een centraal plan
van aanpak geeft iedereen dezelfde focus. Het kan de
leercultuur aanvullen met extra financieringsstructuren
om de lasten voor publieke aanbieders te verlichten en
middelen beschikbaar te stellen aan professionals die
permanente educatie stimuleren. De overheid zou de
WHW ook kunnen moderniseren om het perspectief
te verschuiven van louter volledige studieprogramma’s
naar het diversere onderwijslandschap dat vorm krijgt
door levenslang ontwikkelen.
• Tot slot moeten we de behoeften van de lerende niet
bekijken met onze huidige blik. Wat we nodig hebben
zijn innovatieve benaderingen die verder gaan dan de
beproefde methoden van het onderwijslandschap van
gisteren.
Lege stoel
De belangrijkste rode draad in de hele discussie moet de
lerende zijn. Als universiteiten denken we vaak te weten
37
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Casestudy: van innovatieprogramma naar
duurzame organisatie
In 2013 droeg de Technische Universiteit Delft in
het kader van een innovatieprogramma bij aan een
belangrijke onderwijsvernieuwing door haar eerste
twee massive open online courses aan te bieden: Solar
Energy en Introduction to Water Treatment. Sindsdien
heeft de TU Delft uitgebreide ervaring opgedaan met
open en onlineonderwijs in de vorm van massive open
online courses, een micromaster, korte leerprogramma’s
en maatwerkprogramma’s voor bedrijven op het
gebied van wetenschap, techniek en ontwerp.
Wat begon als een innovatieprogramma is uitgegroeid
tot een zelfstandige afdeling binnen de universiteit,
de Extension School for Continuing Education. Vanaf
het begin was de visie van de Extension School om
de wereld te onderwijzen en de kwaliteit van het
campus- en onlineonderwijs te verbeteren. Deze visie
is onveranderd gebleven en zelfs versterkt door aantoonbare
successen. De rol die de Extension School
heeft gespeeld bij de ondersteuning van het reguliere
onderwijs tijdens de coronacrisis is het levende bewijs
van haar expertise op het terrein van pandemiebestendig
onlineonderwijs.
De TU Delft zet zich in voor levenslang ontwikkelen;
een van haar strategische doelen is om ‘de expertise
van de leiders van morgen op het gebied van
wetenschap, techniek en ontwerp te ontwikkelen en
te versterken door samenwerkingsverbanden voor
levenslang ontwikkelen, vanaf de initiële vorming en
gedurende de hele loopbaan van een student’. 14 De toekomst
ligt in een aanbod van modulaire en stapelbare
programma’s voor werkende professionals, en van
de juiste middelen en kennis om in hun behoeften
te voorzien. Wij zien levenslang ontwikkelen niet als
een voortzetting van het initiële onderwijs, maar als
een aanvulling op het streven van professionals om
voortdurend hun vaardigheden en talenten te ontwikkelen.
‘Trends in de markt wijzen uit dat mensen voor
hun toekomst verder denken dan een academische
graad. In sommige branches hechten mensen nog
veel waarde aan de traditionele academische opleiding,
maar steeds vaker heerst de overtuiging dat succes ook
zonder kan.’ 15
De laatste jaren is ons onlineaanbod geconcentreerd
geweest op onderwerpen die relevant zijn voor de
missie van de universiteit om bij te dragen aan oplossingen
voor grote maatschappelijke uitdagingen, zoals
de energietransitie, duurzame steden en de toekomst
van het transport. Daarnaast oefent de Extension
School invloed uit op het onderwijs en onderzoek
op de campus, door de wetenschappelijke staf te
ondersteunen met learning developers en instructional
designers. Door continu onderzoek en voortdurende
innovatie van het onlineonderwijs kunnen we best
practices toepassen en de leerervaring zowel op de
campus als online verbeteren. 16
Tijdens onze evolutie van innovatieprogramma naar
integraal onderdeel van de universiteit hebben we de
diverse discussies gevoerd en verfijningen toegepast.
We hebben gereflecteerd op onze portfolio van de laatste
zeven jaar en richten ons in de toekomst meer op
modulaire en stapelbare programma’s voor werkende
professionals: we hebben structuren ingevoerd voor de
ontwikkeling van een kwaliteitscultuur op alle niveaus
(organisatie, portfolio en cursus), we hebben onderzoek
gedaan naar vormen van erkenning die onze
studenten maximaal rendement opleveren in hun
beroepsleven en we hebben onze interne beheer- en
ict-systemen afgestemd op de inschrijving en registratie
van levenslang lerenden.
De nieuw geïntegreerde Extension School for Continuing
Education heeft een organisatiestructuur met
helder gedefinieerde rollen en verantwoordelijkheden,
en beschikt over advies- en kwaliteitsorganen met
leden uit de universitaire wereld en het bedrijfsleven.
De nieuwe structuur is een uitgebalanceerd
ecosysteem met een gedeeld eigenaarschap tussen
de faculteiten en de Extension School. De faculteit is
verantwoordelijk voor de inhoud, de Extension School
voor de processen en de bewaking van de geleverde
kwaliteit. Er is weliswaar nog geen nationaal kader
voor onderwijs aan professionals dat we kunnen naleven,
maar ons eigen interne model maakt ons tot een
geloofwaardige aanbieder van permanente educatie.
De TU Delft heeft ook een strategische werkgroep
voor levenslang ontwikkelen opgericht, waarin afstemming
plaatsvindt tussen de visie en de activiteiten van
de universiteit. De Extension School bedient vooral
een internationale markt, maar nu levenslang leren
ook in Nederland aan belang wint, hebben we de juiste
connecties en een goede uitgangspositie om ook in te
spelen op de behoeften van Nederlandse professionals.
38
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
wat de student nodig heeft. Deze aanname is gebaseerd
op onze lange ervaring in het onderwijzen van studenten
(een grotendeels homogene groep) die een academische
graad willen behalen. Werkenden vormen een veel diversere
groep met een uiteenlopende beroeps- en onderwijsachtergrond,
schakelend tussen vele dagelijkse verplichtingen.
Hun leerbehoeften veranderen voortdurend op basis van de
marktvraag en/of hun eigen wens om hun kennis en vaardigheden
te verrijken.
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat alles begint en eindigt
met degene die leert? Het reusachtige Amazon houdt de
klant altijd in het oog bij elke discussie. Jeff Bezos, de ceo
van dat bedrijf, staat erom bekend dat hij bij elke bestuursvergadering
een lege stoel neerzet om zijn team te herinneren
aan de klant. Zouden wij bij onze discussies ook
niet een lege stoel moeten neerzetten om de lerende niet
te vergeten?
9 How Modular Education is Revolutionizing The Way We Learn (And Work). Forbes,
25 april 2019.
10 Pearson Global Learner Survey 2019.
11 sdgs.un.org/goals
12 Upskilling for Shared Prosperity. World Economic Forum, januari 2021.
13 D2L (2020). The Future of Lifelong Learning: Designing for a Learning-Integrated Life.
www.d2l.com/wp-content/uploads/2020/01/Future-of-Work-and-Learning-2020- Digital-
Edition.pdf
14 TU Delft Strategisch Kader 2018-2024. www.tudelft.nl/over-tu-delft/strategie/
tu-delft-strategisch-kader-2018-2024
15 The Global Learner Survey. Pearson, augustus 2020. www.pearson.com/content/
dam/one-dot-com/one-dot-com/global/Files/news/gls/Pearson_Global-Learners-
Survey_2020_FINAL.pdf
16 Extension School Impact Report 2020. online-learning.tudelft.nl/impact-report-2020/
Tot slot willen we nog opmerken dat we leren niet mogen
beschouwen als middel om een doel te bereiken. Uit onderzoek
blijkt dat een learning-integrated life, waarin we ‘een
lerende houding [hebben] en leermogelijkheden zijn verweven
met ons dagelijks leven, niet alleen onze carrière
verrijkt maar ook voordelen oplevert voor onze geestelijke
en lichamelijke gezondheid, ons zelfvertrouwen en de tevredenheid
over ons leven’ 13 .
We hoeven niet allemaal een genie als Einstein te zijn om
de waarde van levenslang ontwikkelen in te zien!
Nida van Leersum
is beleidsadviseur Professional Education en Lifelong Learning
aan de TU Delft en heeft een achtergrond in het internationaal
onderwijs
Willem van Valkenburg
is Executive Director van de Extension School for Continuing
Education van de TU Delft en President van Open Education
Global
Robert Mudde
is Vice-Rector Magnificus/Vice-President Education van de TU
Delft en Distinguished Professor in Science Education
Noten
1 PWC (2018). Lifelong learning in the Netherlands: How to stay relevant in the digital age.
2 The Corporate Implications of Longer Lives, MIT Sloan Management Review, voorjaar
2017.
3 Glossary: Lifelong Learning (Eurostat).
4 OESO (2007). Qualification Systems: Bridges to Lifelong Learning.
5 OCW (2019). Houdbaar voor de toekomst: Strategische Agenda Hoger Onderwijs.
Den Haag: ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
6 De bestuurlijke trekkers van de ambtelijke voorbereidingsgroep Levenslang Ontwikkelen
zijn de Open Universiteit en de TU Delft.
7 MBO Raad/VH/VSNU: Een Leven Lang Ontwikkelen voor iedereen.
8 Actie-agenda Leven Lang Ontwikkelen. Voortgangsrapportage SER, najaar 2019-najaar
2020.
39
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
De Universiteit Gent heeft de ambitie uitgesproken om het aanbod levenslang leren te versterken en hiervan een
volwaardig onderdeel van het onderwijs te maken. De eerste stappen heeft ze inmiddels gezet met het opstellen
van een strategisch beleidsplan. Hierin is een cruciale rol weggelegd voor de academies.
Compagnon de route voor
een leven lang leren
Naar een sterkere leercultuur in Vlaanderen
Bieke Morlion, Charlotte Cailliau, Ilse De Bourdeaudhuij & Chris De Hollander
Universiteit Gent
L
evenslang leren staat momenteel hoog op de agenda
van onze beleidsmakers. In deze snel veranderende
en zich ontwikkelende maatschappij is het immers
belangrijk dat iedereen blijft werken aan het her- en
vernieuwen van de eigen competenties. Leren stopt niet
zodra je het diploma behaald hebt, wel integendeel.
Het thema levenslang leren krijgt een centrale plaats in de
European Skills Agenda 1 van de Europese Commissie en is
een van de prioriteiten van de Vlaamse Regering in deze
legislatuur. De regering wil werk maken van een omschakeling
naar een sterke leercultuur van scholing, omscholing
en bijscholing gedurende de hele loopbaan. 2 Die sterke
leercultuur is er in Vlaanderen vandaag nog niet, cijfers van
de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling) 3 tonen aan dat de participatie aan levenslang
leren nog steeds beperkt is en lager dan in veel andere Europese
landen.
De coronacrisis heeft het belang van levenslang leren nog
extra onder de aandacht gebracht. Het thema krijgt dan ook
een centrale plaats in de relanceplannen van de Vlaamse
overheid van zowel het beleidsdomein Werk en Sociale Economie
als Onderwijs. 4
Volledig leertraject
De Universiteit Gent onderschrijft mee het belang van
levenslang leren en de rol die zijzelf, samen met andere
partners en organisaties, hierin dient op te nemen.
De universiteit wil dat het levenslang leren een volwaardig
onderdeel wordt van het aangeboden onderwijs. De focus
ligt niet langer vooral op het initiële onderwijs, maar op
het volledige leertraject dat studenten aan de Universiteit
Gent kunnen doorlopen en daar maken alle opleidingen
levenslang leren onderdeel van uit. De Universiteit Gent
wil een compagnon de route zijn voor iedereen die tijdens de
loopbaan wil blijven leren en wenst universiteitsbreed het
levenslang leren te stimuleren.
Als academische aanbieder ziet de Universiteit Gent het
als haar opdracht om de nieuwste innovaties en ontwikkelingen
in het wetenschappelijke onderzoek te vertalen
naar de samenleving. Hiertoe voorziet ze een aanbod dat
gebaseerd is op excellent onderzoek en de betrouwbaarste
Leren stopt niet
zodra je het diploma
behaald hebt,
wel integendeel
40
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
Ondanks deze
hinderpalen en
verbeterpunten waren de
faculteiten enthousiast
wetenschappelijke inzichten in het vakgebied. Alumni die
terugkeren naar de Universiteit Gent om een vorming te
volgen, professionals die door middel van levenslang leren
hun loopbaan verder richting willen geven, werkstudenten
en zijinstromers, geïnteresseerden die willen werken aan
hun competentie-uitbouw voor welke reden dan ook: zij
kunnen allen aan de Universiteit Gent terecht voor state- ofthe-artkennis
en -vaardigheden.
Het is de visie van de Universiteit Gent dat ze deze opdracht
kan realiseren door het aanbod levenslang leren als een
volwaardig onderdeel van het onderwijs te erkennen, verankerd
binnen facultaire structuren die volledig ingebed
zijn in de universiteit en het wetenschappelijk onderzoek.
De belangrijkste doelstelling van het universiteitsbrede
project levenslang leren is ervoor te zorgen dat de instelling
faculteiten maximaal ondersteunt in hun opdracht en dat ze
drempels en moeilijkheden wegwerkt.
Mogelijkheden en verbeteringen
Bij de aanvang van het project om levenslang leren universiteitsbreed
te versterken organiseerde de universiteit met alle
faculteiten een overleg, om een inventaris te kunnen maken
van de opportuniteiten die zij zien in het levenslang leren
voor de toekomst en de moeilijkheden die zij momenteel
ervaren bij het organiseren van initiatieven voor levenslang
leren. Elke faculteit kreeg dezelfde twee vragen voorgelegd:
• Welke verbeterpunten zien jullie in de huidige manier
van werken?
• Welke mogelijkheden zien jullie voor het aanbod levenslang
leren?
De verbeterpunten die de faculteiten aanhaalden kunnen we
onderverdelen in vijf categorieën:
• Onduidelijkheid over en complexiteit van het kader waarbinnen
faculteiten werken. Aan de Universiteit Gent zijn
er richtlijnen en deadlines voor het goedkeuren van de
verschillende aspecten van het studieaanbod. Faculteiten
ervaren de bestaande procedures voor het inrichten van
nieuwe initiatieven voor levenslang leren als omslachtig
en demotiverend. Daarenboven belemmert de doorlooptijd
van het goedkeuringsproces de mogelijkheid om
snel in te spelen op vragen vanuit de industrie en de
maatschappij.
• Modaliteiten van de opleiding (locatie, opleidingsformat et
cetera) zijn soms onvoldoende afgestemd op noden van de
doelgroep. Om met het aanbod van de Universiteit Gent
een maatschappelijke impact te kunnen realiseren moet
je meer aandacht kunnen besteden aan noden vanuit
het werkveld en aan het opleidingsformat, waarbij je
rekening moet houden met de mogelijkheden van deelnemers
die de opleiding combineren met werk.
• Onvoldoende systematische aandacht voor kwaliteit van initiatieven
voor levenslang leren. Voor initiatieven in het kader
van levenslang leren vinden evaluaties ad hoc plaats
en nog niet op een systematische manier. Hierdoor is er
weinig gestructureerde informatie over de kwaliteit van
het aanbod (zowel inhoudelijk als organisatorisch).
• Tijdrovende en te belastende administratieve opvolging. De
registratie van de deelnemers voor een groot aantal permanente
vormingen gebeurt volledig in de faculteit. Het
bijhouden van de deelnemers en de financiële administratie
zijn tijdrovend werk. Het ontbreekt aan een digitaal
systeem dat kan instaan voor een vlot beheer van
levenslang leren aan de universiteit en dat voldoet aan
de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
• Nood aan een professionelere aanpak van levenslang leren.
Een belangrijke opmerking van de faculteiten zonder
instituut voor permanente vorming is dat er nood is aan
een professionelere organisatie van het levenslang leren
door medewerkers die de opleidingen coördineren, als
contactpersonen optreden en logistieke ondersteuning
kunnen bieden.
Niettegenstaande de hierboven geformuleerde hinderpalen
en verbeterpunten waren de faculteiten enthousiast over
de plannen om het levenslang leren te versterken aan de
Universiteit Gent. Er leven heel wat concrete ideeën over het
verbeteren, optimaliseren en uitbreiden van het aanbod.
Vijf actiepunten
Vertrekkende van de opdracht en de visie van de Universiteit
Gent op het vlak van levenslang leren en inspelend op
de verzuchtingen en de wensen die aan bod kwamen tijdens
het overleg met de faculteiten werd een strategisch beleidsplan
opgesteld en voorgelegd aan de raad van bestuur.
Dit beleidsplan zet in op de volgende actiepunten:
Duidelijk kader voor levenslang leren
De uitgangspunten van het nieuwe kader zijn vereenvoudiging,
duidelijkheid en flexibiliteit. Het kader bevat dan
ook richtlijnen voor transparante benamingen voor de
opleidingsvormen levenslang leren en duidelijke afspraken
voor de attestering. Met het oog op een slankere
goedkeuringsprocedure heeft de raad van bestuur één
41
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
centrale Commissie Levenslang Leren opgericht. Deze
commissie wordt het centrale orgaan dat met ingang van
2021-2022 beslissingen neemt over het aanbod levenslang
leren, de kwaliteitszorg opvolgt en het beleid voor levenslang
leren voert.
Omdat het in het aanbod levenslang leren meestal gaat om
niet-gefinancierde opleidingen, die in geen geval de reguliere
opleidingen onder druk mogen zetten, is het uitgangspunt
dat de inrichting van het geheel van deze opleidingen
duurzaam zelfbedruipend zal moeten gebeuren. Dit betekent
dat de universiteit de kosten volledig vergoedt vanuit
de geïnde inschrijvingsgelden of externe financiering.
Academies voor levenslang leren
De universiteit heeft een belangrijke stap gezet met de verankering
van de academies in de faculteiten. Deze (inter-)
facultaire academies zijn de motor voor levenslang leren
aan de Universiteit Gent en zijn verantwoordelijk voor de
organisatie en uitvoering van het aanbod levenslang leren.
In sommige faculteiten bestonden zulke academies al
(lang), in andere zijn ze recentelijk opgericht. De academies
die al langer bestonden, bijvoorbeeld UGain, Gandaius Academy,
het Instituut voor Permanente Vorming in de Wetenschappen
en de Academie voor Diergeneeskunde, bleken
van onschatbare waarde omwille van de jarenlange ervaring
en expertise die ze op het vlak van levenslang leren hadden
opgebouwd. Vooral dankzij hen rust het verhaal van levenslang
leren aan de Universiteit Gent op stevige fundamenten.
Van een kwaliteitsvol aanbod aan opleidingen in de markt
zetten over voeling houden met vragen vanuit het werkveld
tot het concreet organiseren van het opleidingsaanbod: de
bestaande academies zijn hier al jaren mee bezig. De universiteit
gebruikt hun expertise nu om nieuwe academies te
modelleren.
Elke academie krijgt een website en een dataplatform ter
beschikking voor het beheer van het opleidingsaanbod en
de inschrijvingen, het bijhouden van de deelnemersdatabank,
de inning van de inschrijvingsgelden, het aanmaken
van de attesten en getuigschriften, en het evalueren van de
Met hun jarenlange
ervaring en expertise
bleken de academies
van onschatbare waarde
opleidingen via automatisch gegenereerde enquêtes voor de
lesgevers en deelnemers.
Verruiming van het opleidingsaanbod
De Universiteit Gent verkent de mogelijkheid om het
aanbod levenslang leren uit te breiden met microcredentials
en wenst zo in te spelen op de evoluties die zich momenteel
zowel op Vlaams als op Europees niveau afspelen. 5 Via
microcredentials kan de universiteit inhoudelijk samenhangende
opleidingsonderdelen en deeltijdse trajecten uit
de bachelor- en masteropleidingen samenbrengen binnen
het aanbod levenslang leren. De Universiteit Gent wil voluit
deze kaart trekken. Het initiële aanbod bevat immers tal van
relevante combinaties van opleidingsonderdelen die ze aan
lerenden kan aanbieden en kan aanvullen met zowel verbredende
als gespecialiseerde postinitiële opleidingen, lezingen
en studiedagen.
Werkveld erbij betrekken
In het levenslang leren is het belangrijk dat de universiteit
het werkveld actief betrekt bij de ontwikkeling van nieuw
aanbod en de actualisering van het huidige aanbod via
cocreatie. Enkel door in te spelen op de noden van het doelpubliek
is het mogelijk om levenslang leren duurzaam uit
te bouwen. Het is belangrijk dat de universiteit de genomen
initiatieven afstemt op en koppelt aan de verwachtingen van
het werkveld. Daarom betrekt de Universiteit Gent bij het
project systematisch externe experten, die met de blik vanuit
het werkveld de uitbouw van het levenslang leren mee
opvolgen en ondersteunen.
Kwaliteit van het aanbod opvolgen
Zoals vermeld volgde de universiteit de kwaliteit van het
aanbod levenslang leren tot nu toe weinig structureel op.
In het nieuwe beleid wenst ze hier harder op in te zetten,
ook met de bedoeling om dit mee te nemen in de volgende
instellingsreviews. Dit zal gebeuren aan de hand van een
aantal indicatoren gericht op performantie: het aantal georganiseerde
activiteiten, het bereikte aantal deelnemers, hun
profiel en motivatie, het aantal sessies en uren et cetera.
Naast deze kwantitatieve indicatoren zal de universiteit
vanzelfsprekend ook de inhoudelijke en organisatorische
kwaliteit van het aanbod evalueren en bijsturen waar nodig
via evaluaties door deelnemers, feedback van de lesgevers
en het bewaken van de afstemming van de vooropgestelde
competenties, de leer- en onderwijsactiviteiten en de toetsing
(constructive alignment). Bij het ontwikkelen van dit
systeem voor kwaliteitszorg zet de universiteit in op automatische
dataverzameling via de dataplatformen, zodat dit
geen extra werklast met zich meebrengt.
Verder bouwen
Op basis van de eerste stappen die ze gezet heeft in de
uitvoering van het strategisch beleidsplan voor levenslang
42
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
leren, zal de Universiteit Gent in de toekomst verder
bouwen aan een breed, toegankelijk en kwaliteitsvol aanbod
levenslang leren. Hierbij zal ze blijvend inzetten op het
verder versterken van de rol van de academies en de nexus
onderzoek-onderwijs-innovatie in de faculteiten. Vanwege
het maatschappelijk belang van levenslang leren zal ze hiervoor
samenwerking zoeken met partners, organisaties en
andere hogeronderwijsinstellingen.
Bieke Morlion
is coördinator levenslang leren aan de Universiteit Gent
Charlotte Cailliau
is beleidsmedewerker onderwijs aan de Universiteit Gent
Ilse De Bourdeaudhuij
is directeur van de Directie Onderwijsaangelegenheden aan de
Universiteit Gent
Chris De Hollander
is lid van de raad van bestuur van de Universiteit Gent
Noten
1 Europese Commissie (2020). European Skills Agenda – Employment, Social Affairs &
Inclusion. ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=1223&langId=en
2 Regeerakkoord 2019–2024. (2019, oktober). www.vlaanderen.be/publicaties/
regeerakkoord-van-de-vlaamse-regering-2019-2024
3 OESO (2019). OECD Skills Strategy Flanders: Assessment and Recommendations. Parijs:
OECD Publishing.
4 Vesoc-akkoord ‘Alle hens aan dek’ (14 december 2020). www.vlaanderen.be/
alle-hens-aan-dek#lees-het-vesoc-akkoord; visienota ‘Voorsprongfonds Hoger
Onderwijs’ (8 maart 2021). www.vlaamsparlement.be/parlementaire-documenten/
parlementaire-initiatieven/1488157
5 Microcredentials vormen een onderdeel van de Skills Agenda binnen de Europese Unie.
Het nieuwe initiatief zal de kwaliteit, de transparantie en het gebruik van microcredentials
in de hele Unie ondersteunen. De Commissie wil samen met alle betrokken partijen
Europese kwaliteits- en transparantiestandaarden ontwikkelen en de opname van
microcredentials in kwalificatiekaders onderzoeken. De Europese Commissie wil hiertoe
een voorstel tot Raadsaanbeveling publiceren in 2021.
43
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Zowel in het hoger onderwijs als bij de overheid staat levenslang leren steeds hoger op de agenda. Toch lijkt de
ontwikkeling ervan maar mondjesmaat op gang te komen. Wieger Bakker beschrijft hoe de Universiteit Utrecht met een
integrale aanpak haar ‘onderwijs voor professionals’ versneld vorm wil geven.
Geef prioriteit aan de proeftuin
De vervagende scheidslijn tussen student en professional
Wieger Bakker
Universiteit Utrecht
XI
n Nederland neemt jaarlijks zo’n 60 procent van de
volwassenen deel aan formele (opleiding) of nonformele
scholing (cursussen en trainingen). Daarmee
moeten we Denemarken, Finland en Zweden
met een paar procentpunt voor laten gaan, maar doen we
het beter dan de rest van de Europese Unie en het EU-gemiddelde.
Van degenen die een formele opleiding volgen,
zo’n 16 procent, doet de helft dat in het hoger onderwijs.
Die percentages zijn al jaren vrij stabiel (Maslowski, 2019;
Onderwijsinspectie, 2020). Over de deelname aan non-formele
scholing in het hoger onderwijs, waaronder de universiteiten,
bestaan weinig betrouwbare gegevens, maar we
weten wel dat de deelname aan deeltijds bacheloronderwijs
aan universiteiten de laatste tien jaar in Nederland is gehalveerd
tot minder dan duizend studenten, de Open Universiteit
niet meegerekend (Onderwijsinspectie, 2020).
Hoewel de deelname aan formele of non-formele scholing
aan universiteiten in het kader van levenslang leren tot nu
toe niet significant toeneemt, neemt de aandacht daarvoor
bij universiteiten wel toe. Zo maken die hun formele én
non-formele aanbod toegankelijker, heeft de VSNU (Vereniging
van Universiteiten) recentelijk het landelijke aanbod
in kaart gebracht en werken allianties van instellingen ook
samen aan de ontwikkeling daarvan. 1 Zowel de samenwerkende
onderwijsinstellingen als het Nederlandse ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) ontwikkelen
bovendien beleid om levenslang leren mogelijk te maken,
onder meer op terreinen als microcredentials, flexibilisering
en individuele scholingsbudgetten. 2 Tegelijkertijd hebben
universiteiten nog geen eenduidig beeld voor wie dat levenslang
leren bedoeld is, welke en wiens doelen we ermee
nastreven, in welke vormen en met welke didactiek we
dat gestalte kunnen geven en hoe we dat als universiteiten
kunnen inbedden in ons primaire proces.
Veel van wat op dit moment aan beleid in ontwikkeling is,
is vooral nog een afgeleide van of een variant op initiële
opleidingen. Dat is jammer, want als we een breder perspectief
op levenslang leren hanteren, is aan universiteiten
veel meer mogelijk. Sterker nog, als universiteiten hebben
we ons daar in Europees verband al meer dan tien jaar
geleden aan gecommitteerd (European University Association,
2008).
Drie jaar geleden bogen Zuiker en collega’s (2018) zich,
tegen de achtergrond van het programma Leven Lang
Leren van de Universiteit Utrecht, in dit tijdschrift over de
uitgangspunten voor dit type onderwijs. Tegen diezelfde
achtergrond, maar nu drie jaar verder, en ook tegen de
Veel van wat aan beleid
in ontwikkeling is,
is vooral nog een variant
op initiële opleidingen
44
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
achtergrond van het commitment van de Europese universiteiten,
wil ik ingaan op de vraag hoe we vanuit onze ervaringen
inmiddels aankijken tegen het belang en de functie
van onderwijs voor professionals voor universiteiten, welke
keuzes we daarbij maken en wat dit betekent voor de organisatie
daarvan.
Breder begrip
Sinds twee jaar gebruiken we aan de Universiteit Utrecht
voor het formele en non-formele aanbod in het kader van
levenslang leren de labels ‘onderwijs voor professionals’ en
‘university continuing education’. De reden daarvoor is dat
veel andere termen in een andere (internationale) context
iets anders betekenen, sommige begrippen een beperking
met zich meebrengen voor bepaalde doelgroepen of activiteiten,
en weer andere begrippen niet naar het onderwijs
zelf verwijzen.
Om met dat laatste te beginnen: de Europese Unie definieert
een leven lang leren al twintig jaar als alle gerichte
leeractiviteiten die iemand, een lifelong learner, duurzaam
onderneemt met het doel kennis, vaardigheden en competenties
te versterken. 3 Daarbij gaat het om zowel formeel en
non-formeel als informeel leren. Als universiteiten kunnen
we daaraan een bijdrage leveren, maar het begrip ‘levenslang
leren’ verwijst niet naar de activiteiten zelf. Bovendien
zou ‘levenslang’ volgens sommigen ook al te beperkt zijn,
omdat het vooral de aandacht vestigt op de tijdsdimensie:
leren gedurende het hele leven, periodiek dan wel continu.
Interessant is dat de Europese Commissie (2000) in het
memorandum waarin ze zich voor het eerst uitsprak voor
het stimuleren van levenslang leren, tegelijk pleitte voor een
breder begrip: lifewide learning, levensbreed leren. ‘The ‘lifewide’
dimension brings the complementarity of formal, non-formal
and informal learning into sharper focus. It reminds us that
useful and enjoyable learning can and does take place in the
family, in leisure time, in community life and in daily worklife.
Lifewide learning also makes us realise that teaching and lear n-
ing are themselves roles and activities that can be changed and
exchanged in different times and places.’
Levenslang leren of
ontwikkelen is als label
voor wat universiteiten
doen minder geschikt
Maar, zo stelde de Commissie, omdat het begrip levenslang
leren internationaal was ingeburgerd, heeft ze besloten dat
te blijven hanteren. En die wat dubbele houding zien we
nog steeds. Niemand is er helemaal gelukkig mee, maar
levenslang leren is het enige begrip dat mensen mondiaal
herkennen. Ook in de wetenschappelijke literatuur woeden
sinds jaar en dag discussies over wat we eronder kunnen
verstaan. Wentzel & Oelman probeerden twintig jaar geleden
orde te scheppen via een analytische classificatie van
wat er aan praktijken van levenslang leren aan universiteiten
bestond (‘continuing higher education’) en constateerden
een overweldigende verscheidenheid. Overigens alleen
bij universiteiten binnen de Verenigde Staten. En passant
lieten ze weten dat hun analyse ‘reveals the way many American,
but very few European universities are engaged in continuing
education’ (Wentzel & Oelman, 2002).
De laatste jaren heeft in Nederland het begrip ‘levenslang
ontwikkelen’ goeddeels de plaats ingenomen van levenslang
leren. De wetenschap heeft het uitgewerkt en overgenomen
in het beleidsdiscours, waarbij vooral ook meer aandacht is
gekomen voor ‘lifewide’ aspecten als persoonlijke ontplooiing
en groei. Kuipers, Semeijn & Van der Heijden (2019)
en kort daarna Kuipers & Draaisma (2020) komen op basis
van hun onderzoek tot de volgende definitie van levenslang
ontwikkelen: ‘Gedurende het hele leven (pro)actief ontplooien
van kwaliteiten op basis van motieven en mogelijkheden,
voor een duurzame bijdrage aan de samenleving,
eigen werkomgeving, gezondheid en geluk, voor nu en in
de toekomst.’
Deze verbreding van perspectief zien we ook in het initiële
hoger onderwijs. In 2015 stelde de toenmalige minister van
Onderwijs, Jet Bussemaker, dat in de nabije toekomst niet
alleen kennisoverdracht en kwalificatie centraal zouden
staan, maar ook ‘socialisatie (verantwoordelijk handelen in
sociale verbanden) en persoonlijke vorming (onafhankelijk
creatief kritisch denken en doen)’ (OCW, 2015). Universiteiten
nemen dit meer en meer op in hun perspectief op
onderwijs. 4 Als het gaat om de bijdrage van het formele en
non-formele universitair onderwijs voor levenslang ontwikkelen,
zou het daarom vanzelfsprekend zijn om ook daarin
zowel de arbeidsmarkt en kwalificatie als persoonsontplooiing
en betekenisgeving aan bod te laten komen.
Levenslang ontwikkelen of levenslang leren zijn als label
voor wat universiteiten doen minder geschikt. De bijdrage
die universiteiten kunnen leveren is veel breder dan alleen
formeel of non-formeel onderwijs. Denk bijvoorbeeld aan
Studium Generale-programma’s, publieksevenementen of
een initiatief als de Universiteit van Nederland 5 , maar ook
aan programma’s voor het basis- of voortgezet onderwijs of
het hoger onderwijs voor ouderen.
Ook het label ‘postacademisch’ past niet goed, omdat
daarmee het aanbod exclusief gereserveerd lijkt voor degenen
die al een universitaire opleiding hebben gevolgd.
45
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Universiteiten dragen
vooralsnog nauwelijks
uit wat ze er zelf
mee opschieten
Begrippen als ‘deeltijd’, ‘verkort’ of ‘open’ verwijzen traditioneel
vooral naar onderwijs dat een tweede kans biedt om
een academische graad te behalen.
University continuing education is meer en meer ingeburgerd
geraakt en wordt internationaal ook wel gelijkgesteld aan
university lifelong learning. Het duidt op het primaire proces
van onderwijs zonder dat het direct een begrenzing aanduidt
van diploma, vooropleiding of levensfase, en zonder
dat het bepaalde formats uitsluit. Tegelijk gaat het ook weer
niet over alles dat relevant is voor de individuele ontwikkeling
en waar een universiteit een bijdrage aan kan leveren.
Daarom geven wij in het Utrechtse programma inmiddels
de voorkeur aan het begrip ‘onderwijs voor professionals’
als equivalent van continuing education en als alternatief
voor een leven lang leren. We verwijzen ermee naar gestructureerde
onderwijsactiviteiten die relevant zijn tijdens het
professionele, beroepsmatige leven van mensen. We sluiten
aan bij de omschrijving die ook instellingen in Europees
verband hanteren, zoals het European Continuing Education
Network: ‘The provision by higher education institutions
of learning opportunities, services and research for: the personal
and professional development of a wide range of individuals –
lifelong and lifewide; and the social, cultural and economic development
of communities and the region. It is at university level
and research-based; it focuses primarily on the needs of the learners;
and it is often developed and/or provided in collaboration
with stakeholders and external actors (Eucen, 2021).
Polaroid
Als we anno 2021 een polaroid nemen van hoe het staat met
de ontwikkeling van levenslang leren aan universiteiten,
dan vallen enkele zaken op. Het perspectief is goeddeels
beperkt tot kwalificatie, het accent ligt nog sterk op diplomaprogramma’s
en universiteiten dragen vooralsnog nauwelijks
uit wat ze er zelf mee opschieten.
Breder perspectief vooral internationaal
Het antwoord op de vraag of het bredere perspectief
op levenslang leren/onderwijs voor professionals anno
2021 ook daadwerkelijk herkenbaar is in beleid en
praktijken, is op zijn minst ambigu. Internationaal staan het
belang en het brede perspectief al lang hoog op de agenda.
Op Europees niveau zien we dat al twintig jaar. Het zogenoemde
Praag-communiqué van de Europese ministers van
Onderwijs uit 2001 schetste het toekomstperspectief op de
bijdrage van het hoger onderwijs aan een leven lang leren
als volgt: ‘Lifelong learning is an essential element of the European
Higher Education Area. In the future Europe, built upon a
knowledge-based society and economy, lifelong learning strategies
are necessary to face the challenges of competitiveness and the
use of new technologies and to improve social cohesion, equal
opportunities and the quality of life.’
En voor het hele domein van volwassenenonderwijs formuleerde
de Europese Raad het tien jaar later in de Agenda for
Adult Learning zo: ‘Adult learning provides a means of up-skilling
or reskilling those affected by unemployment, restructuring
and career transitions, as well as makes an important contribution
to social inclusion, active citizenship and personal development’
(Europese Raad, 2011).
De actuele beleidsvoornemens in Nederland tonen een
wat smallere benadering. De recentste Strategische agenda
hoger onderwijs, Houdbaar voor de toekomst (OCW, 2019),
benadrukt het belang van levenslang ontwikkelen in het
hoger onderwijs weliswaar sterker dan ooit, maar vooral
in termen van bijdragen aan een hooggekwalificeerde
beroepsbevolking en de vraag van de arbeidsmarkt. Ook in
het discussiestuk ‘Toekomst van ons onderwijs’ van de
gezamenlijke koepelorganisaties (2020) in het onderwijs,
waaronder de VSNU en de Vereniging Hogescholen, ligt in
het deel over levenslang ontwikkelen de focus primair op
economie, arbeidsmarkt en beroepskwalificatie: ‘Een goed
opgeleide, wendbare en weerbare beroepsbevolking kan
alleen bestaan als permanent leren, jezelf een leven lang
ontwikkelen vanzelfsprekend zijn.’ Begrippen als persoonsontplooiing,
geluk en gezondheid komen er niet in voor.
Accent op diplomaprogramma’s
In Nederland ligt het accent in de beleidsontwikkeling
vooral nog op diplomaprogramma’s. De initiatieven en
experimenten rond bijvoorbeeld flexibilisering gaan voor
een belangrijk deel over meer naar tijd, plaats en onderwijsinstelling
gedifferentieerde wegen waarlangs je een
universitair diploma kunt verkrijgen. Het Nederlandse overheidsbeleid
is in dat verband wat tweeslachtig. Aan de ene
kant bepleit het ministerie in de Strategische agenda hoger
onderwijs, in navolging van de SER (Sociaal-Economische
Raad, 2019) en de OESO (Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling, 2019), dat er ook in het
hoger onderwijs een groter aanbod van bij- en nascholing
komt, maar aan de andere kant stelt ze dat we bij de flexibilisering
van het hoger onderwijs structuur, samenhang
in de opleiding en diplomagerichtheid van de opleiding
niet loslaten (OCW, 2019). Daarnaast brengt ze daarbij een
scheiding aan tussen het formele onderwijs, leidend tot
een diploma en publiek gefinancierd, en de non-formele
46
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
scholing, die ze ziet als een taak van private aanbieders
(OCW, 2019).
Ook in de eerdergenoemde discussienota ‘Toekomst van
ons onderwijs’ gaat het om diplomagericht onderwijs en
aanvullend om onderwijs dat daarop voortbouwt’. Daarbij
pleiten de opstellers ervoor ‘het publieke diplomagerichte
onderwijs open te stellen voor volwassenen’ en daarnaast
‘een publiek stelsel van levenslang ontwikkelen-onderwijs
uit te bouwen in aanvulling op de bestaande onderwijsleerlijnen
in het initieel onderwijs’.
Dat zowel de overheid als de instellingen nog steeds strikt
vasthouden aan opleidingen en cursussen/activiteiten
die daarop voortbouwen, is eigenlijk verwonderlijk. Al in
de European Universities’ Charter on Lifelong Learning uit
2008 committeerden de Europese universiteiten zich eraan
te voorzien in onderwijs en leren voor een diversere populatie
van studenten: ‘European universities will respond positively
to the increasingly diverse demand from a broad spectrum of
students – including post-secondary students, adult learners,
professionals who seek to up-grade skills for the workplace, senior
citizens taking advantage of their increasing longevity to pursue
cultural interests, and others – for high quality and relevant
higher education throughout their lifetime’ (EUA, 2008).
Eigenbelang universiteiten weinig benoemd
In de beleidsvoornemens van de overheid, de sector en
instellingen gaat het om de vraag van professionals naar
vakinhoudelijke bij-, na- en omscholing, en om de ontwikkeling
van expertise om zich aan te passen aan de
veranderingen van de arbeidsmarkt en de eigen professie.
Universiteiten en hogescholen moeten daarop inspelen in
de ontwikkeling van hun onderwijs voor professionals, en
doen dat ook (Van der Schaaf et al., 2020). 6 Tegelijkertijd
dient onderwijs voor professionals nadrukkelijk ook het
belang van de universiteiten zelf, en juist dat dragen die
universiteiten maar zeer beperkt uit. Via onderwijs voor
professionals kunnen universiteiten de maatschappelijke
impact van hun onderzoek versterken en bijdragen aan
oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken. Via onderwijs
voor professionals komen de expertise van universiteiten
en de nieuwe kennis en inzichten uit onderzoek directer
terecht bij degenen die dat nodig hebben en op de plaatsen
waar dat nodig is.
Dit inzicht is overigens niet nieuw. In het al genoemde
Charter on Lifelong Learning stellen de Europese universiteiten
dat ‘universities’ research and innovation missions
can be strengthened through lifelong learning strategies, and
universities’ specific contribution to lifelong learning should be
underpinned by research. (…) Lifelong learning can also be a
source of new research methodologies and topics.’ Daarnaast
spreken zij zich uit voor het opnemen van lifelong learning
in de kwaliteitscultuur en achten ze het volledig integreren
in de missie van de universiteit essentieel voor creativiteit
en innovatie. Bovendien stellen ze dat dit niet kan zonder
Onderwijs voor
professionals wordt
volledig onderdeel van
het primaire proces
partnerschappen met stakeholders om responsief, flexibel
en innovatief te zijn’ (EUA, 2008).
Versnelde stappen
De Universiteit Utrecht heeft er in 2020 voor gekozen om
versneld stappen te zetten in de ontwikkeling en verduurzaming
van onderwijs voor professionals. Dit doet ze als
antwoord op de vraag van professionals en alumni naar
scholing en inspiratie, om bij te dragen aan het waardebehoud
van diploma’s in een transformerende arbeidsmarkt,
als bijdrage aan een kennisintensieve economie, ter versterking
van de maatschappelijke impact van onderzoek en om
via samenwerking met maatschappelijke partners te komen
tot de cocreatie van kennis en de verdieping van de initiële
opleidingen (UU 2020a, UU 2020b). Op al deze terreinen
kan onderwijs voor professionals een proeftuin zijn. De universiteit
heeft daarbij gekozen voor een integrale aanpak
waarbij onderwijs voor professionals niet apart staat, maar
volledig onderdeel wordt van het primaire proces.
Daar werkt de universiteit momenteel op drie fronten aan.
Ten eerste stimuleert en ondersteunt ze de uitbouw en
diversificatie van het aanbod aan formeel en vooral ook
korter durend non-formeel onderwijs voor professionals.
Het doel is niet zozeer het realiseren van een groot volume,
het gaat erom vanuit de volle breedte van de facultaire en
interdisciplinaire onderzoek en expertise ervaring op te
doen met de ontwikkeling van verschillende vormen van
onderwijs voor en met verschillende doelgroepen. Onderdeel
daarvan is systematisch en universiteitsbreed met
onderzoeksgroepen rond strategische thema’s het gesprek
voeren over waar en voor wie hun onderzoek van belang is.
Ten tweede werkt de universiteit aan de inbedding van
onderwijs voor professionals in de organisatie en in werkprocessen:
van het beleggen van bestuurlijke verantwoordelijkheden
tot kwaliteitszorg en de organisatie van de
ondersteuning.
En ten derde werkt ze aan het versterken van de kennis en
de kenniscirculatie over alle facetten van onderwijs voor professionals.
Daarbij gaat het om docentprofessionalisering
47
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
via onder meer een leergang ‘Onderwijs voor professionals’
voor docenten en om het delen van kennis en ervaringen
binnen de docentencommunity, maar ook om het versterken
van de onderzoekscapaciteit en de samenwerking met
(internationale) kennisinstellingen en netwerken.
Onderwijs voor professionals is steeds meer die proeftuin
aan het worden. Daarbij zijn de mogelijkheden voor
een gevarieerd en soms hybride aanbod van formeel en
non-formeel onderwijs onbegrensd en kunnen we sterkere
verbindingen leggen met maatschappelijke vraagstukken en
sectoren. Een proeftuin ook waarmee we de scheidslijnen
tussen onderzoek, onderwijs en maatschappelijke impact
kunnen overstijgen. Twee voorbeelden ter illustratie.
In de mixed classroom werken studenten en beleidsmedewerkers
met elkaar aan het verbeelden van de toekomst voor
het oplossen van complexe duurzaamheidsvraagstukken.
In dit project van de Urban Futures Studio, een samenwerkingsverband
van het departement Sociale Geografie en
Planologie en het Copernicus Instituut van de Universiteit
Utrecht, leren beide groepen van elkaar. Beleidsmedewerkers
reflecteren op de uitdagingen uit hun eigen praktijk
met kennis uit nieuw onderzoek, en studenten kunnen hun
academische training verbinden met de praktijkervaring
en van daaruit bijdragen aan complexe maatschappelijke
vraagstukken. 7
De leergang LinC (Leiderschap in Cultuur) kenmerkt zich
als een ‘leerprogramma voor en door leiders in de culturele
sector’. In dit parttimeprogramma van iets meer dan een
jaar, in eerste instantie mogelijk gemaakt door het ministerie
van OCW, combineren studenten het opdoen van
kennis met het uitbreiden van een handelingsrepertoire.
Die kennis betreft bijvoorbeeld domeinen als management
en leiderschap, financiën of humanresourcesmanagement.
Voor de toepassing in en de reflectie op de eigen praktijk in
de culturele sector zijn, naast kennis en vaardigheden, intervisie,
coaching en netwerkvorming van minstens zo groot
belang. De Universiteit Utrecht verzorgt dit programma
in verschillende samenwerkingsverbanden en op locaties
We maken gebruik
van de rijkdom
aan ervaringen in
het onderzoeksdomein
buiten de universiteit, samen met overheden en andere kennisinstellingen
en maatschappelijke partners. 8
Systeemverandering
De groei en de toenemende variatie aan vormen van onderwijs
voor professionals die we bij universiteiten zien, in
combinatie met verschillende vormen van financiering,
kun je zien als een systeemverandering van het primaire
proces van universiteiten. En in zekere zin is het dat ook.
Formeel en non-formeel onderwijs bestaan naast elkaar en
lopen door elkaar heen. De publiek en privaat gefinancierde
delen van het aanbod zijn administratief gescheiden, maar
bevruchten elkaar wederzijds, terwijl de systemen van kwaliteitszorg
op elkaar afgestemd raken. Tegelijkertijd moet veel
zich nog uitkristalliseren: wanneer ben je een student van
de universiteit of een alumnus? Wat doen we met professionals
zonder een diploma in het hoger onderwijs die wel
behoefte hebben aan gespecialiseerde academische kennis
en vaardigheden? Kunnen we de traditionele niveau-aanduidingen
van beginnend/gevorderd bachelor of masterniveau
nog wel gebruiken voor niveaus van complexiteit die van
toepassing zijn? En hoe moeten we die vormen van onderwijs
certificeren? Hoe ontwikkelen we een repertoire voor
cocreatie van onderwijs en training?
Aan de andere kant moeten we de complexiteit van deze
systeemverandering ook niet overdrijven. Zeker niet omdat
we gebruik kunnen maken van de rijkdom aan ervaringen
die we de afgelopen jaren hebben opgedaan in het onderzoeksdomein.
De verscheidenheid aan vormen van publieke
en private financiering, de ontwikkeling van soorten ‘calls’,
‘seed money’, ‘consortia’, het stimuleren van alle mogelijke
vormen van multi- en interdisciplinaire samenwerkingsverbanden,
tijdelijk of permanenter, bieden allerlei mogelijkheden
tot vergelijkbare vormen van organiseren in het
onderwijs, waaronder in het bijzonder het onderwijs voor
professionals. Inmiddels zijn deze vormen van organiseren
ook herkenbaar, zoals in de organisatie van het stimuleren
van onderwijsinnovatie via het Comeniusprogramma van
NRO (Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek), de
Hogeronderwijspremie en ook universitaire programma’s
voor onderwijsinnovatie. 9
De ontwikkeling van onderwijs voor professionals doet niets
af aan de waarde en betekenis van de initiële bachelor- en
masteropleiding. Integendeel, ze kan er waarde aan toevoegen.
Met de toename van de variatie aan vormen en inhouden
van onderwijs voor professionals creëren we vooral
ruimte. Bijvoorbeeld voor de samenwerking met maatschappelijke
partners vanuit de domeinen waarop ons onderzoek
betrekking heeft. Bijvoorbeeld voor de samenwerking met
onderwijsinstellingen in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs.
Bijvoorbeeld voor meer differentiatie van masteropleidingen
in combinatie met de voortgezette ontwikkeling
en specialisatie van professionals.
48
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
De harde scheidslijn tussen student en professional vervaagt.
De impact van universitaire expertise is groter als
we nieuwe kennis, inzichten en vaardigheden niet alleen
gebruiken bij het opleiden van nieuwe generaties professionals,
maar die ook verweven met de generaties professionals
met wie zij samenwerken en die wij of andere
onderwijsinstellingen twintig jaar geleden hebben opgeleid.
Wat daarbij wel zou helpen, is als de overheid haar stelselverantwoordelijkheid
niet beperkt tot het publiek gefinancierde
onderwijs.
Voor nu is niet zozeer van belang dat we als universiteiten
op korte termijn grote aantallen cursussen en leergangen
ontwikkelen. Van belang is dat we de proeftuin prioriteit
geven en serieus nemen. Niet als iets wat erbij of erbovenop
komt. Het is van belang dat we onszelf toestaan om in die
proeftuin uit te proberen wat voor wie werkt en welke meerwaarde
we kunnen realiseren voor onderzoek, impact en
initieel onderwijs.
Wieger Bakker
is dean Lifelong Learning aan de Universiteit Utrecht en
hoogleraar maatschappijgericht hoger onderwijs aan de faculteit
Recht, Economie, Bestuur en Organisatie aldaar
Literatuur
EUA (2008). European Universities’ Charter on Lifelong Learning. Brussel: European University
Association.
Het is van belang
dat we onszelf toestaan
om uit te proberen
wat voor wie werkt
EUCEN (2021). www.eucen.eu/aims-and-objectives/ (geraadpleegd op 16 april 2021).
Europese Commissie (2000). A Memorandum on Lifelong Learning. Commission staff
working paper. SEC(2000) 1832.
Europese Raad (2011). Council Resolution on a renewed European agenda for adult learning.
Official Journal of the European Union. C 372/1-6.
Europese Unie (2001). Towards the European Higher Education Area. Communiqué of the
Meeting of European Ministers in Charge of Higher Education in Prague on May 19th 2001.
www.ehea.info/media.ehea.info/file/2001_Prague/44/2/2001_Prague_Communique_
English_553442.pdf (geraadpleegd op 16 april 2021).
Gezamenlijke koepelorganisaties (2020). Toekomst van ons onderwijs. Discussiestuk. toekomstvanonsonderwijs.nl/
(geraadpleegd op 16 april 2021).
Inspectie van het onderwijs (2020). De staat van het onderwijs 2020. www.destaatvanhetonderwijs.nl
(geraadpleegd op 15 april 2021).
Kerver, B. & Riksen, D. (2016). Open badges en microcredentialing. Whitepaper SURFnet,
Utrecht.
Kuijpers, M. & Draaisma, A. (2020). Loopbaangericht leven lang ontwikkelen. Economisch
en zingevingsperspectief voor nu en de toekomst. Onderzoeksrapport bijzondere leerstoel
Leeromgeving en Loopbanen. Heerlen: Open Universiteit.
Kuijpers, M., Semeijn, J. & Heijde, B. van der (2019). Een loopbaanperspectief op ‘leven
lang ontwikkelen’, ScienceGuide 2019:5. www.scienceguide.nl/2019/05/een-loopbaanperspectief-op-leven-lang-ontwikkelen/
(geraadpleegd op 9 april 2021).
Maslowski, R. (2019). Grenzen aan een leven lang leren. Den Haag: Sociaal Cultureel
Planbureau.
OCW (2015). De waarde(n) van weten: Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek
2015-2025. Den Haag: ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
OCW (2019). Houdbaar voor de toekomst: Strategische Agenda Hoger Onderwijs. Den Haag:
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
OESO (2019). Benchmarking Higher Education System Performance: The Netherlands. Parijs:
OECD Publishing.
Regt, H. de & Lenning, A. van (2017). Verkenning van een onderwijsvisie voor Tilburg University.
Tilburgse Academia en Educatie Reeks, Tilburg University.
Schaaf, M. van der, Schuurmans, M. & Tartwijk, J. van (2020). ‘De roep om adaptieve
professionals. Werken en ontwikkelen in tijden van onzekerheid en snelle verandering.
Opleiding en Ontwikkeling’. Tijdschrift voor Human Resource Development, 33 (3),
pp. 8-13.
SER (2019). Briefadvies Strategische agenda Hoger onderwijs. Den Haag: Sociaal-Economische
Raad.
Universiteit Utrecht (2020a). Werkplan Onderwijs voor Professionals 2020-2022.
Universiteit Utrecht (2020b). Open blik, open houding, open wetenschap. Strategisch plan
2025. www.uu.nl/organisatie/strategisch-plan-2025 (geraadpleegd op 16 april 2021).
Wentzel, B. & Oelmann, M. (2002). Universities in the Market for Continuing Higher Education.
IWP Discussion Paper No. 2002/2.
Zuiker, I., Lam, I., Adriaanse, P., Bakker, W., Kluijtmans, M. & Tartwijk, J. van (2018).
‘Levenslang leren: Uitgangspunten voor postacademisch onderwijs’, Th@ma 2018-1,
pp.36-40.
Noten
1 Zie bijvoorbeeld het aanbod van de Universiteit Utrecht (www.uu.nl/professionals),
de Radboud Universiteit (www.ru.nl/opleidingen/onderwijs-trainingen/radboud-academy/),
Wageningen University & Research (www.wur.nl/nl/Onderwijs-Opleidingen/
opleidingen-voor-professionals.htm), TU Eindhoven (www.tue.nl/studeren/professional-education/),
TU Delft (www.tudelft.nl/tbm/onderwijs/online-education/professional-education),
VSNU (vsnu.nl/aanbod-leven-lang-ontwikkelen.html) en de alliantie
EWUU (ewuu.nl/nl/onderwijs/leven-lang-ontwikkelen/).
2 Zie bijvoorbeeld de whitepaper Open badges en microcredentialing van SURF, een
coöperatieve vereniging van Nederlandse onderwijs- en onderzoeksinstellingen voor
ict-ontwikkeling en innovatie (Kerver & Riksen, 2016). Zie ook de pilots van OCW rond
flexibilisering en het STAP-budget: www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/hoger-onderwijs/
experimenten-om-deeltijdonderwijs-flexibeler-te-maken/pilots-flexibilisering;
www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/leven-lang-ontwikkelen/stap-budget#:~:text=Werkenden%20en%20werkzoekenden%20kunnen%20vanaf,De%20subsidie%20heet%20
STAP
3 ‘All purposeful learning activity, undertaken on an ongoing basis with the aim of im -
proving knowledge, skills and competence.’ EU memorandum 2000.
4 Zo stelt de Universiteit Utrecht in haar Strategisch Plan bijvoorbeeld dat ‘het uitgangspunt
is dat we studenten opleiden tot kritische wereldburgers met oog voor belang van
de open samenleving’ (UU 2020). En in een verkenning van een onderwijsvisie voor de
Universiteit Tilburg stellen De Regt & Van Lenning dat ‘de culturele mensvorming in
de zin van een intellectuele, morele en sociale ontwikkeling, ook van het karakter van
studenten, centraal [staat] binnen de Tilburgse academische gemeenschap’ (De Regt &
Van Lenning, 2017).
5 Zie www.universiteitvannederland.nl/
6 Zie ook het praktijkgerichte NRO-onderzoeksproject Adapt at Work, www.adaptatwork.
nl/
7 Zie www.uu.nl/nieuws/mixed-classroom-dingt-mee-naar-hogeronderwijspremie-2021
8 Zie leiderschapincultuur.nl/
9 Zie www.nro.nl/onderzoeksprogrammas/comeniusprogramma, www.rijksoverheid.
nl/onderwerpen/hoger-onderwijs/nl-hogeronderwijspremie en www.uu.nl/onderwijs/
centre-for-academic-teaching-0/utrechts-stimuleringsfonds-onderwijs-0
49
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Inzetten op een leven lang leren is de enige mogelijkheid om onze welvaart ook op termijn te verzekeren,
stellen Marc D’havé, Koen Goethals en Christophe Peeters. Om hun relevantie te behouden moeten
hogescholen zich daarbij opwerpen als regisseurs van een lerend ecosysteem.
Een bedreiging, maar ook een
gouden kans
Inspelen op verdwijnende zekerheden
Marc D’havé, Koen Goethals & Christophe Peeters
Hogeschool Gent
D
ecennialang kende ons leven een stabiel, vast en herkenbaar
patroon: schoollopen, werken, om dan na
een carrière van 40 à 45 jaar, vaak bij dezelfde werkgever,
met pensioen te gaan. De voorbije jaren is dat
model totaal gewijzigd, niet in het minst door de digitale
revolutie. Vandaag bestaan er jobs waarvan je zelfs tien jaar
geleden nog niet kon vermoeden dat ze er zouden komen,
terwijl andere jobs aan het verdwijnen zijn. In de meeste
werkomgevingen is de manier van werken zo snel en fors
gewijzigd, dat het vele werknemers (en werkgevers) naar
adem doet happen.
Vandaag maken we dus een periode mee van snelle veranderingen,
misschien nog het best te vergelijken met die
van de industriële revolutie, nu bijna twee eeuwen terug.
De economische en sociale structuren die sinds de Tweede
Wereldoorlog onze samenleving hebben gedomineerd,
staan onder druk. De globalisering heeft geleid tot het verdwijnen
van zekerheden, en tot delokalisatie van productie
en dus bepaalde jobs.
Het valt te verwachten dat de veranderingen de komende
jaren en decennia nog ingrijpender zullen zijn, en sneller
zullen verlopen. Denk maar aan de aanpassingen die nodig
zullen zijn om de klimaatcrisis te beheersen; geen enkele
sector zal ontsnappen aan de transitie naar een koolstofarme
economie.
Vanzelfsprekend zal ook de huidige coronacrisis een invloed
hebben. Hoe ingrijpend en blijvend deze impact zal zijn,
is momenteel nog niet te voorspellen. Momenteel zien we
vooral een explosie van digitaal werken. Bovendien legt de
crisis bloot hoezeer alles met elkaar is verbonden in het
maatschappelijk en economisch bestel dat we de voorbije
dertig jaar hebben ontwikkeld. Een vleermuis in China kan
complete sectoren op een paar weken tijd verlammen en
een globale disruptie ontketenen die niemand van ons ooit
heeft meegemaakt.
Een aanpassing van de wijze waarop globale logistieke
ketens georganiseerd zijn geraakt, is onontkoombaar.
De doorgedreven specialisatie en single sourcing, en de daarmee
gepaard gaande bijziendheid, veroorzaakt door winsten
(in efficiëntie, kosten, standaardisering et cetera) op korte
termijn, zullen we moeten vervangen door systeemdenken
Het valt te verwachten
dat de veranderingen
de komende jaren nog
ingrijpender zullen zijn
50
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
en een holistische benadering, waarin de mens opnieuw
een veel centralere plaats zal innemen.
Al deze uitdagingen zullen van iedereen in de samenleving
een andere mindset vergen. We zullen flexibeler moeten
worden in ons denken en handelen. We zullen meer outof-the-box
moeten denken. We zullen nieuwe systemen
en technologieën moeten bedenken, en bestaande op een
andere manier combineren.
Circulair denken
Hoewel velen deze evolutie zien als een bron van onzekerheid
en zelfs als bedreiging, is ze eigenlijk een uitdaging
en een gouden kans. Een kans om af te geraken van onze
afhankelijkheid van externe bronnen van grondstoffen en
energie. Om technologie te ontwikkelen die ons goedkoop
van alle energie voorziet die we nodig hebben. Om circulair
te gaan denken en werken, in plaats van volgens het lineaire
patroon dat het industriële tijdperk kenmerkt (winning, productie,
distributie, verbruik, afval).
Wat we hierboven schetsten heeft een impact op alle geledingen
van de samenleving, dus ook op het onderwijs. Op al
deze evoluties speelt het onderwijs en meer bepaald het
hoger onderwijs reeds in, maar de uitdaging bestaat erin om
er versneld op verder te gaan. Nog altijd heeft het onderwijs
tot doel om gediplomeerden af te leveren aan de arbeidsmarkt.
Nog altijd focussen instellingen hier en daar sterk op
klassieke kennisoverdracht. Nog altijd is de jeugd zowat de
enige doelgroep van het onderwijs.
Niettegenstaande Vlaanderen nog steeds kwaliteitsvol
onderwijs levert en zelfs tot de (sub)top behoort binnen de
OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling), is er toch een aantal zorgwekkende trends
zichtbaar, zoals de verminderde resultaten voor wiskunde
en voor begrijpend lezen, toch nog altijd dé voorwaarden
om inzicht te verwerven in hoe de wereld in elkaar zit.
Er is ook de neiging naar doorgedreven specialisaties.
We leiden als het ware mensen op om zeer veel te weten
over zeer weinig, terwijl er steeds minder mensen zijn die
Enkele recente crisissen
leren ons dat we
meer nood hebben
aan generalisten
het geheel overzien, de wereld holistisch benaderen en
systemisch kunnen denken. Enkele recente crisissen (de
financiële crisis, de klimaatcrisis, de coronacrisis) leren ons
evenwel dat we meer nood hebben aan generalisten.
Onderwijs moet mensen op een duurzame manier breed
vormen, zodat ze hun plaats in de samenleving en op de
arbeidsmarkt kunnen innemen. Het middel daartoe is
het stimuleren van het ondernemend denken: het geheel
van patronen dat mensen toelaat om oplossingsgericht
te werken, buiten hun discipline te denken en samen te
werken met specialisten uit andere disciplines in gemengde
teams. Ondernemend denken heeft betrekking op initiatief
nemen, inspelen op opportuniteiten, handelen, afwegen van
voor- en nadelen en keuzes maken.
Hoe dan ook is het duidelijk dat een diploma halen in de
jonge jaren niet meer zal volstaan om de rest van je leven
mee te zijn. Integendeel. Voortdurend bij- en omscholen is
de boodschap, om de nieuwe trends in het eigen vakgebied
te leren kennen, maar ook om een totaal nieuwe wending
aan je carrière te geven. Meer zelfs, in de toekomst zal er
eerder nood zijn aan een bredere basisopleiding, terwijl
de echte specialisatie een leven (of minstens een carrière)
lang op de werkvloer zal gebeuren. Een diploma zullen we
in de toekomst afschrijven zoals we dat vandaag doen met
investeringsgoederen, en het zal dus jaar na jaar dalen in
actuele waarde.
Bij-, om- en herscholing mogen niet langer een onderdeel
zijn van probleemoplossend werken, zoals nu te vaak
het geval is. We zetten omscholing al te vaak alleen in bij
bedrijfssluitingen en faillissementen, met andere woorden
vanuit een negatieve benadering. Nochtans zou je bij bij- en
omscholen moeten vertrekken vanuit een leercultuur en een
positieve attitude: jezelf als mens verrijken, mee evolueren
met het leven en veranderende interesses, en minder vanuit
de ‘noodzaak’, omdat het niet anders kan.
Hetzelfde geldt voor mensen die om een of andere reden
nooit een diploma hebben gehaald in de periode die de
samenleving daarvoor traditioneel heeft voorzien (18 tot
25 jaar), terwijl ze barsten van talent, werkkracht en interesse.
Op die manier missen zij zelf niet alleen interessante
opportuniteiten, omdat de arbeidsmarkt nu eenmaal nog
steeds sterk diplomagedreven is, maar mist de samenleving
ook een pak talent dat broodnodig is om onze economie te
laten draaien en onze welvaartsstaat te stutten.
Buiten traditionele kaders
Hogeronderwijsinstellingen moeten trajecten rond een
leven lang leren opzetten die buiten de traditionele kaders
werken. Trajecten die openstaan voor iedereen en er op
lange termijn moeten toe leiden dat hogeronderwijsinstellingen
bronnen van kennis en vaardigheden zijn, en geen
diplomafabrieken. Het hoger onderwijs moet een circulair
gegeven worden, in plaats van een lineair proces dat
51
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Het risico bestaat dat
hogescholen zich op
langere termijn bedreigd
zien in hun voortbestaan
gediplomeerden produceert. Helemaal in lijn dus met de
maatschappelijke evoluties.
We kiezen er doelbewust voor om te spreken over ‘een leven
lang leren’ en niet over ‘levenslang leren’. Niet alleen heeft
‘levenslang’ een nogal bijzondere connotatie (tot levenslang
word je veroordeeld), het kan ook de indruk geven
dat je mensen de rest van hun leven geregeld terug in het
klassieke onderwijs onderdompelt. Leven lang leren sluit
trouwens ook beter aan bij de internationale term life long
learning.
Een leven lang leren is essentieel om kwetsbare groepen,
die vandaag in de marge van de arbeidsmarkt opereren (en
vaak langs de zijlijn staan), mee te integreren en zo diversiteit,
maatschappelijke integratie en – met een ouderwets
maar zeer actueel woord – volksverheffing niet alleen met
woorden te belijden, maar ook om te zetten in de praktijk.
Vandaag laten we immers nog al te veel talent onbenut.
Wetende dat de demografische evolutie in Vlaanderen er
op termijn zal toe leiden dat bijna zeshonderdduizend
vacatures niet ingevuld zullen geraken, en dat dat heus niet
allemaal geautomatiseerde banen kunnen worden (denk
maar aan vorming, zorg, intellectuele beroepen, ambachten
et cetera), dan weten we dat het inzetten op een leven lang
leren de enige mogelijkheid is om onze welvaart ook op termijn
te verzekeren.
Niet een-twee-drie
Het hoeft geen betoog dat het opzetten van trajecten rond
een leven lang leren die buiten de traditionele kaders
werken, iets zeer ambitieus is en dat we dit niet een-tweedrie
zullen verwezenlijken. De financieringsstromen in
het Vlaamse hoger onderwijs zijn hoofdzakelijk gericht
op de doelgroep van generatiestudenten en zijn momenteel
helemaal niet voorzien op een dergelijke aanpak en
de daaraan verbonden doelgroep(en). Deze aanpak vereist
overigens ook het wegwerken van schotten tussen de
diverse instellingen (en binnen de instellingen zelf), zowel
binnen het hoger onderwijslandschap als met de andere
onderwijsniveaus. Een leven lang leren begint namelijk in
de kleuterschool en eindigt nooit.
De Vlaamse hogescholen doen het qua studentenaantallen
beter dan ooit tevoren. Toch mogen we ons hierdoor niet in
slaap laten wiegen. Het risico bestaat immers dat de hogescholen
in hun huidige vorm zich op middellange termijn
bedreigd zien in hun voortbestaan.
Het verlies van het de facto monopolie op kennis is ongetwijfeld
een van de belangrijkste drijvers achter deze evolutie.
De wereld is vandaag hypergeconnecteerd. Op elke
vraag kun je online bijna ogenblikkelijk een antwoord
vinden. Augmented reality en kunstmatige intelligentie
nemen functies over, algoritmes kennen ons stilaan beter
dan wijzelf.
Dit betekent ook dat de overdracht van kennis en inzicht,
alsook het uitreiken van kwalificaties, niet langer het exclusieve
terrein zijn van de klassieke hogeronderwijsinstellingen.
Ze zijn al zeker niet meer plaatsgebonden. Het volgen
van een onlinecursus in de Verenigde Staten, Japan of
Australië is vandaag perfect mogelijk, met gecertifieerde
getuigschriften en alles erop en eraan. Private opleidingsaanbieders
en buitenlandse spelers zijn steeds actiever op
de opleidingsmarkt, vaak met zeer sterk arbeidsmarktgerichte
opleidingen en kwalificaties, die een onmiddellijke
inzet op de arbeidsmarkt garanderen. Daarnaast richten ook
andere (semi-)overheidsspelers zich op de markt van opleidingen
en vormingen, en dan zeer specifiek op het segment
van de om-, bij- en herscholing. Ook hier evenwel vaak in
functie van een veranderende arbeidsmarkt.
In een steeds sneller draaiend systeem van wijzigende compententiebehoeften
kan het klassieke hoger onderwijs moeilijk
of niet volgen. De structuren laten dit eenvoudigweg
niet toe. Vraag is evenwel of dit überhaupt een probleem is.
Hogeronderwijsinstellingen mogen zich niet laten verleiden
om outputgerichte opleidingsfabrieken te worden, louter
gericht op het afleveren van bruikbare werknemers.
Holistische benadering
Het hoger onderwijs moet zich profileren als breed vormend,
om zo een fundament te leggen waarop het verder
kan bouwen. Een holistische benadering, streven naar
inzicht eerder dan naar reproductie van gegevens, creativiteit,
het connecteren met onze leefomgeving, en het leren
omgaan met en het oplossen van schaarste en beperkingen
moeten de unique selling proposition van het hoger onderwijs
worden. Het feit dat de hogescholen naast onderwijs ook
instaan voor (praktijkgericht) wetenschappelijk onderzoek
en maatschappelijke dienstverlening biedt een uitgelezen
kans om theorie, toepassing en real life met elkaar
te verbinden.
Hogescholen werpen zich in de komende jaren best op als
regisseurs van het vormingsaanbod voor volwassenen, als
regisseurs van een lerend ecosysteem. Dat betekent niet
dat zij het volledige aanbod zelf moeten organiseren of
52
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
Een leven lang leren
bevordert een gezonde
samenleving in
al haar facetten
aanbieden, wel integendeel. Het is best denkbaar dat bijvoorbeeld
lesgevers van Syntra, VDAB (Vlaamse Dienst
voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding) of andere
opleidingsaanbieders instaan voor bepaalde opleidingsonderdelen
van hogeschoolopleidingen en omgekeerd, en dat
studenten opleidingsonderdelen volgen bij andere partners,
die meetellen in het curriculum. Een belangrijke meerwaarde
die hogescholen daarbij nog kunnen bieden is de
inzet van wetenschappelijke en didactische omkadering ten
behoeve van de opleidingen van de partners en de ervaring
in kwaliteitszorg en -borging van het onderwijs.
holistisch leren denken, in rollen in plaats van functies, is
geen luxe maar een must.
De Vlaamse hogescholen kunnen hier een voortrekkersrol
in spelen, binnen een netwerk van ecosystemen. Meer nog,
ze moeten het doen, willen ze hun relevantie niet verliezen
op een termijn die wel eens korter zou kunnen blijken dan
velen hopen.
Marc D’havé
is diensthoofd Kwaliteitsborging aan de Hogeschool Gent
Koen Goethals
is algemeen directeur van de Hogeschool Gent
Christophe Peeters
is adviseur van de algemene directie van de Hogeschool Gent
In maart 2021 bracht de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR)
zijn advies uit, genaamd Drempels wegwerken voor het
levenslang leren in het hoger onderwijs. Advies voor het Vlaams
actieplan levenslang leren. Enerzijds pleit de VLOR voor het
versterken van de rol van het hoger onderwijs in het levenslang
leren in Vlaanderen en formuleert in dat verband
enkele drempels (onder meer de financiering voor de inrichting
van een postinitieel opleidingsaanbod en het gebrek
aan correcte en inzichtelijke informatie over het opleidingsaanbod)
en aanbevelingen (zoals een ruimere invulling van
de erkenning van eerder of elders verworven competenties,
een flexibelere organisatiewijze van het aanbod via onder
meer microcredentials of microdegrees, en de aansluiting
van de regelgeving op de nieuwe digitale en blended
onderwijsvormen). Anderzijds benadrukt de VLOR daarbij
dat een leven lang leren bij de geboorte begint en de hele
levensloop blijft duren. In die visie staat een algemene leercultuur
centraal, die je van jongs af aan moet aanwakkeren.
Een leven lang leren komt immers niet enkel individuen
maar ook organisaties en ondernemingen ten goede en
bevordert een gezonde samenleving in al haar facetten.
Onze wereld verandert in hoog tempo, en zowel individuen
als organisaties zullen zich robuust en agile moeten tonen.
Dit kan volgens ons alleen door ons onderwijs- en opleidingssysteem
fundamenteel te herdenken, met een brede
basisvorming en voortdurende, levenslange specialisatie en
her-, om- en bijscholing. Transdisciplinair, systemisch en
53
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Levenslang
Huisman
H
eb je het al gehoord? Verschrikkelijk, niet?
Ik had gedacht dat ze ervan af zou komen met
een termijn van 10-15 jaar, levenslang leren is
wel een zeer zware straf.
- Je hebt gelijk. Ik schatte in dat de rechter in aanmerking
zou nemen dat ze al vele jaren in het onderwijs heeft
doorgebracht en dat dit zou leiden tot strafvermindering.
Ze was immers een keer blijven zitten in het middelbaar en
heeft een tweede studie aan de Universiteit van Harderwijk
gedaan. Haar advocaat had dit toch kunnen aanvoeren als
goed gedrag?
Krek. Ik ben geen jurist, maar als het niet gezien werd als
goed gedrag, misschien dan wel als een gevalletje voorarrest
avant la lettre?
- We moeten nog even afwachten hoe de straf er precies
uitziet. Ik vraag me bijvoorbeeld af of ze die voltijds of parttime
kan uitzitten.
Die vraag is eenvoudig te beantwoorden. Het Europees
Hof voor de Rechten van de Mens heeft hier in 2015 een
duidelijke uitspraak over gedaan. Je kunt je vast de casus
van de Maltese drugssmokkelaar wel herinneren die werd
veroordeeld tot een studie van de ontwikkelingen in de
Nederlandse filosofie in het Interbellum. Het Europees Hof
oordeelde dat de leertijd beperkt zou moeten zijn tot een
wekelijkse investering van maximaal 10 uur. Niet onbelangrijk:
in deze specifieke casus besloot het Hof ook dat de
veroordeelde de beschikking moest krijgen over een woordenboek
Nederlands-Maltees en Maltees-Nederlands.
- Enne... zouden ze haar toestaan om zelf de modules te
kiezen, of zal het allemaal verplichte stof zijn?
Daar zijn de geleerden het nog niet over eens. Het is evident
dat de veroordeelde geen vakken kan volgen die ze reeds
met een voldoende resultaat heeft afgerond; het leereffect
zou dan te beperkt zijn. Maar uiteraard moet de straf wel
aansluiten bij haar EVC’s of EVK’s.
- Hoe zat dat dan met onze Maltees? Die straf leek me
niet passend.
Foutje van de ENIC-NARIC. Zijn Maltese diploma werd
fout vertaald.
- Ik snap het. Zeg, het lijkt wel of je een expert bent op dit
terrein! Mag ik eens vragen: aan welk soort competenties
zou er vooral maatschappelijke behoefte zijn?
Bij het verder institutionaliseren van levenslang leren
zou toch vooral het accent op de soft skills moeten liggen.
Afgaande op het gedrag dat veel landgenoten – in het licht
van de pandemie – hebben laten zien, lijkt me een stevige
leerlijn burgerschap evident (tolerantie, 6 ECTS; inlevingsvermogen,
6 ECTS; zelfbeheersing, 6 ECTS). Ook op het
terrein van politieke bewustwording – kijk naar de verkiezingsuitslagen
in België en Nederland – zijn er nog wel wat
winstpuntjes te behalen.
- Ik hoor alleen maar positieve geluiden…
Klopt. Toch moeten we alert blijven en de kwaliteitszorg
goed op orde hebben. Er zijn nog veel louche private aanbieders
op de markt, die van alles beloven. Trouwens, de
rol van onze publieke hogescholen en universiteiten in het
levenslangelerengebeuren is ook nog niet evident.
- Hoezo?
De landelijke studentenvakbonden klagen dat deze instellingen
de studerende twee keer langs de kassa laten komen
en dreigen naar de rechter te gaan. Eerst troggelen de instellingen
studenten geld af voor een inferieure kwalificatie en
dan plukken ze hen jaren later nog eens (tegen marktconform
tarief). Zo worden ze feitelijk dubbel beloond voor het
niet adequaat uitvoeren van hun kerntaak.
- Akkoord, maar ik neem aan dat ze levenslang leren toch
verkiezen boven het herinvoeren van de doodstraf?
- Huh, wat bedoel je?
EVC staat voor eerder of elders verworven competenties.
Die kun je staven met eerder (of elders) verworven kwalificaties.
De commissie Levenslang Leren (in de volksmond de
Brain Police) beoordeelt of de competenties van de beoogde
cursussen voldoende aansluiten bij de huidige competenties
van de veroordeelde. Da’s tijdrovend maatwerk, maar er zijn
nog veel werkzoekende onderwijskundigen.
Jeroen Huisman
is hoogleraar sociologie, verbonden aan het Centre for Higher
Education Governance Ghent, Universiteit Gent en vast
columnist van Th&ma
54
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
De coronacrisis heeft extra zichtbaar gemaakt hoe belangrijk het is dat mensen hun leven lang blijven leren.
De Sociaal-Economische Raad wil deze crisisperiode dan ook benutten om hiervoor een duurzame infrastructuur op
te bouwen. Met een brede aanpak, waarbij samenwerking centraal staat.
Bijdragen aan een sterkere leercultuur
De SER als aanjager van een leven lang ontwikkelen
Mariëtte Hamer
Sociaal-Economische Raad, Den Haag
D
e Sociaal-Economische Raad (SER) heeft als aanjager
van een leven lang ontwikkelen de ambitie om bij te
dragen aan een sterkere leercultuur in Nederland,
waarin leren en ontwikkelen vanzelfsprekend is voor
iedereen en waarin werkgevers, werknemers, onderwijs en
overheden gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor
leren en ontwikkelen. Bij een sterke leercultuur zijn leren
en ontwikkelen voor een belangrijk deel geïntegreerd in
dagelijkse activiteiten in het werk.
De coronacrisis heeft het afgelopen jaar de urgentie van een
leven lang ontwikkelen nog veel sterker zichtbaar gemaakt.
De crisis vraagt veel van de flexibiliteit en wendbaarheid
van mensen, digitale vaardigheden zijn voor iedereen veel
belangrijker geworden en veel mensen zien hun werk drastisch
veranderen of zelfs verdwijnen en moeten de overstap
naar ander werk maken. Met de aanpak van de crisis investeert
de overheid daarom ook veel in scholing en ontwikkeling
en het mogelijk maken van de overstappen van werk
naar werk.
In de Actie-agenda Leven Lang Ontwikkelen heeft de SER
bestaande projecten die gericht zijn op zijinstroom en
de overstap naar ander werk geïnventariseerd en daarbij
gekeken wat de succesfactoren zijn. Een belangrijke factor
blijkt de integrale aanpak: ervoor zorgen dat het individu
centraal staat, en niet de regelingen of instituties. Ook is het
belangrijk dat er goede begeleiding is, vooral voor kleinere
bedrijven en kwetsbaardere werkenden en werkzoekenden.
Dat zijn lang niet alleen mensen met weinig opleiding, ook
hogeropgeleiden die al lang in hetzelfde vak werken hebben
behoefte aan begeleiding en informatie. 1
Vanuit een eerste inventarisatie van wat mensen aan vaardigheden
en competenties meebrengen, kun je kijken naar
mogelijkheden voor nieuw werk. Passende en gerichte
omscholingstrajecten spelen daarbij een belangrijke rol.
Meestal zijn private aanbieders verantwoordelijk voor deze
trajecten, maar steeds vaker zijn hier ook publieke onderwijsinstellingen
bij betrokken. In de crisisaanpak mikken
we nu op deze integrale aanpak, met zo veel mogelijk ontschot
budget en samenwerking met alle partijen die een rol
spelen, van ondernemers en werknemers, vakbonden en
werkgeversorganisaties, tot het onderwijs en het UWV
(Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen).
Behoorlijke basis
De crisisaanpak is tijdelijk, maar de behoefte aan een goede
infrastructuur voor een leven lang ontwikkelen is ook voor
Bij een sterke
leercultuur zijn leren en
ontwikkelen geïntegreerd
in dagelijkse activiteiten
55
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Het is belangrijk
om lessen te trekken
uit aanpakken
die werken
de langere termijn groot. De mismatch op de arbeidsmarkt
neemt nog steeds toe. In bijvoorbeeld de financiële sector
verdwijnen veel banen als gevolg van automatisering, en
er blijven grote tekorten in maatschappelijke sectoren als
onderwijs en zorg. Ook de energietransitie en de digitale
transitie vragen veel nieuwe kennis en vaardigheden, en
hebben een grote impact op de arbeidsmarkt. Het is daarom
belangrijk dat we de crisisaanpak ook aangrijpen om die
infrastructuur voor de lange termijn te bouwen, bestaande
structuren te benutten en lessen te trekken uit aanpakken
die werken.
Het mooie is dat er de afgelopen jaren al een behoorlijke
basis is gelegd voor de infrastructuur rond een leven lang
ontwikkelen. Sociale partners hebben bijvoorbeeld in meer
dan een kwart van de collectieve arbeidsovereenkomsten
afspraken gemaakt over individuele ontwikkelbudgetten,
zodat mensen zelf meer de regie kunnen nemen over hun
loopbaan. 2 Ook heeft het onderwijs meer ingezet op meer
flexibiliteit, onder meer met de pilots leeruitkomsten in het
hbo (hoger beroepsonderwijs) en mbo (middelbaar beroepsonderwijs),
en met de deelcertificaten voor keuzedelen en
de pilot praktijkleren in het mbo.
Daarnaast zijn er op regionaal en sectoraal niveau heel veel
nieuwe samenwerkingsverbanden in gang gezet, met als
doel de leercultuur te versterken en een leven lang ontwikkelen
te stimuleren. Om die initiatieven beter zichtbaar te
maken en kennis met elkaar te kunnen delen, heeft de SER
vanuit de Actie-agenda Leven Lang Ontwikkelen een netwerk
opgezet met regionale en sectorale samenwerkingsverbanden
(bijvoorbeeld de Leerwerkakkoorden in Rotterdam,
de Techniekcoalitie in Limburg en de Scholingsalliantie
Noord-Nederland). 3 Deze verbanden zijn op zichzelf allemaal
uniek en verschillen van elkaar in aanpak, omvang en
financieringswijze.
Bij al deze samenwerkingsverbanden zien we, ondanks de
verschillen, ook heel veel overeenkomsten in de thema’s
waar ze mee bezig zijn. Bovendien is er overeenstemming
over de doorbraken die nodig zijn om op langere termijn de
leercultuur te versterken. Kort samengevat gaat het om de
volgende thema’s:
• versterking van de eigen regie bij het individu, gekoppeld
aan richting, ruimte en ruggesteun vanuit de werkgever;
• toegankelijke en herkenbare dienstverlening voor individu
en werkgever; 4
• vaardigheden in kaart: beter zichtbaar maken en erkennen
van kennis, vaardigheden en competenties van
mensen;
• responsief en flexibel onderwijs, versterken van werkend
leren en informeel leren;
• basisvaardigheden op orde (leesvaardigheid, digitale
vaardigheden);
• samenwerking (tussen overheden, regio’s, ondernemers,
sectoren, onderwijs) gericht op maatschappelijke
uitdagingen.
De SER zet zich in om als verbindende partij de samenwerking
te stimuleren en toe te werken naar gezamenlijke
oplossingsrichtingen en doorbraken op deze terreinen.
Twee van die doorbraken – het in kaart brengen van vaardigheden
en de samenwerking gericht op maatschappelijke
uitdagingen – zijn ook voor het hoger onderwijs van
groot belang.
Vaardigheden in kaart
Van een doorbraak op het thema ‘vaardigheden in kaart’
is sprake als werknemers hun ontwikkelde kennis, vaardigheden
en competenties (skills) zichtbaar kunnen maken en
kunnen meenemen gedurende hun loopbaan, nu en in de
toekomst. Als werkgevers dit ook erkennen en herkennen,
kunnen we vaardigheden en competenties beter betrekken
bij matching op de arbeidsmarkt en bij het kiezen van de
juiste scholing en ontwikkeling.
Intersectorale mobiliteit, loopbaanpaden en scholingsen
ontwikkelroutes kunnen efficiënter in tijd en kosten.
En daarnaast kun je ze motiverender en effectiever inrichten
als je inzicht hebt in gevraagde, aanwezige en nog te
ontwikkelen skills. Er zijn al veel partijen die werken aan
deze skills-gerichte aanpak en er is veel draagvlak om hier
gezamenlijk mee verder te gaan. In een inspiratiedocument
heeft de SER samen met diverse stakeholders beschreven
waar we nu staan in deze aanpak, en welke stappen er nodig
zijn voor het vervolg. 5
Bij die stappen gaat het enerzijds om uitwisselbaarheid van
terminologie. De taal waarmee werkgevers skills voor de
arbeidsmarkt omschrijven, moet je bijvoorbeeld kunnen
relateren aan de taal die het onderwijs gebruikt. Het UWV,
de SBB (Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven) en andere partijen werken daar nu aan in een
project rond een skills-ontologie. Anderzijds is het nodig
om meer ervaring op te doen om die skills zichtbaar te
maken en te valideren, en daarvoor ook draagvlak te vinden
bij werkgevers, werknemers, ondersteuners en in het onderwijs.
Dat kan door meer te experimenteren met sectorale
56
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
en intersectorale initiatieven en daarbij de al bestaande
aanpakken te betrekken zoals EVC (Erkenning van eerder
Verworven Competenties), maar ook de vele bestaande
skills-paspoorten en internationale aanpakken zoals Europass.
Het inspiratiedocument biedt de basis om hier de
komende tijd gezamenlijk de schouders onder te zetten.
Samenwerken bij maatschappelijke uitdagingen
Een concreet voorbeeld van een maatschappelijke uitdaging
waarin veel van de hiervoor genoemde thema’s bij
elkaar komen, en waarbij het hoger onderwijs en het mbo
intensief betrokken zijn, is de wijkgerichte aanpak van
de energietransitie. Bij deze transitie ontstaan veel banen
in technische sectoren, terwijl in fossiele sectoren juist
baanverlies dreigt. Bovendien verandert de energietransitie
over de hele linie de inhoud van bestaand werk. De SER
verkent met de brede onderwijskolom (MBO Raad, Vereniging
Hogescholen en VSNU (Vereniging van Universiteiten))
hoe onderwijspartijen elkaar in deze opgave kunnen
versterken.
Hoe die rol van het onderwijs en de onderlinge samenwerking
eruit kunnen zien, is het zichtbaarst in de gebouwde
omgeving. In het Klimaatakkoord staat daarover de afspraak
dat in 2030 anderhalf miljoen woningen verduurzaamd
zijn, en in 2050 alle woningen en andere gebouwen. Voor
die enorme ambitie zijn zeer veel extra vakkrachten nodig,
die goed toegerust zijn op werk dat nu vaak nog niet bestaat
en dat in de loop der jaren zal veranderen. Daarnaast is een
slimme organisatie van het werk nodig, met lerend vermogen
om de verduurzamingsaanpak te kunnen versnellen
naar een tempo van 550 gebouwen per dag.
Leren en ontwikkelen hebben in deze uitdaging een cruciale
plaats. De SER heeft daarom twee convenanten begeleid
om opleiden en (levenslang) ontwikkelen veel sterker te
verankeren in de wijkgerichte aanpak. Het mbo, het hbo en
het wetenschappelijk onderwijs werken daarin samen met
de belangrijkste uitvoerders (netbeheerders, installateurs,
bouwers) en de FNV (Federatie Nederlandse Vakbeweging)
aan toegesneden onderwijs voor zijinstromers, studenten én
werkenden, en aan het mede ontwikkelen van technologie
en de aanpak zelf. Deze zeven partijen vormen sindsdien
een kernteam. Inmiddels is daarnaast een operationeel
team actief om onderwijs en werk in wijkgerichte verduurzamingsprojecten
aan elkaar te koppelen.
Het doel is om zo van wijk naar wijk een leercurve te organiseren,
maar ook om te zorgen voor continuïteit en kwaliteit
voor de mensen die daaraan werken. Als het lukt om
deze transitie aantrekkelijk te maken om aan te werken en
in te leren, dan biedt dat een vergezicht met volop kansen.
Allereerst een kans op een duurzamere toekomst en een
tijdige, betaalbare energietransitie, maar daarnaast ook een
kans om voorop te lopen in een innovatieve en inclusieve
economie met toekomstgerichte banen en stages.
De crisis aangrijpen
Met deze brede aanpak van een leven lang ontwikkelen
willen we vanuit de SER bijdragen aan het versterken van de
leercultuur in Nederland. Juist door samen met de praktijk
in regio’s en sectoren te kijken wat er nodig is en hoe we
kunnen leren van wat er al is, zodat we deze crisisperiode
ook kunnen benutten om een duurzame infrastructuur op
te bouwen rond een leven lang ontwikkelen, waarbij samenwerking
de kern is.
Mariëtte Hamer
is voorzitter van de Sociaal-Economische Raad
Noten
1 Zie SER (2020), kennisdocument: Leren & ontwikkelen en de bijdrage aan van-werk-
naar-werk. Zie ook: PwC (2020), Succesvolle strategie zijinstromers.
2 SZW (2019), cao-afspraken 2018.
3 Zie voor een overzicht: www.ser.nl/nl/thema/leven-lang-ontwikkelen/regionale-projecten
4 Zie bijvoorbeeld SER (2020), kennisdocument: Eigen regie op loopbaan en ontwikkeling.
5 Zie bijvoorbeeld SER (2021), inspiratiedocument: Samen toewerken naar een meer
skillsgerichte arbeidsmarkt.
De energietransitie
verandert over de
hele linie de inhoud
van bestaand werk
57
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Door de concurrentie op het gebied van levenslang leren komen verschillende partijen elk met hun eigen,
vergelijkbaar aanbod. Volgens Jonas De Raeve zou het effectiever zijn als het hoger onderwijs beter zou samenwerken
met private opleiders en ondernemingen, zodat elke partij zich kan richten op haar unique selling proposition.
Redeneren vanuit een ecosysteem
Uitgaan van eigen kracht
Jonas De Raeve
Voka, Vlaams netwerk van ondernemingen, Brussel
H
et hoger onderwijs kreunt zoals de rest van de maatschappij
onder de covidcrisis. Het afstands onderwijs
botst op zijn limieten, het welbevinden van studenten
staat sterk onder druk, werkplekleren is moeilijker
te organiseren en docenten raken gedemotiveerd. Maar
samen met de uitrol van de vaccinaties komt er stilaan licht
aan het einde van de tunnel. Een goed moment dus om
eens vooruit te blikken.
Tijdens de pandemie ging alle aandacht naar acuut crisisbeheer,
maar ondertussen is duidelijk dat de problemen
van voor corona niet verdwenen zijn. Integendeel, onder de
waterlijn zorgde de crisis voor een versnelling van bepaalde
trends. Levenslang leren is een van die uitdagingen die even
naar de achtergrond verdwenen. Werkgevers probeerden
vooral de dagdagelijkse bedrijfsvoering overeind te houden,
bij werknemers daalde het animo om een opleiding te
Als de economie weer
langzaam normaliseert,
zal de nood aan LLO nog
groter zijn dan voordien
volgen en de overheid activeerde (tijdelijk) werklozen onvoldoende
om zich om te scholen.
Als de economie weer langzaam normaliseert, zal de nood
aan levenslang leren nog groter zijn dan voordien, en dit
op alle niveaus en in alle sectoren. Een goed opgeleide
arbeidsbevolking en een verstandige omgang met menselijk
kapitaal zijn belangrijke hefbomen om de dalende productiviteitsgroei
te keren en de motor van toekomstige welvaart
terug aan te zwengelen.
Het hoger onderwijs heeft een belangrijke opdracht om mee
de schouders onder levenslang leren te zetten. Maar het is
niet de enige speler in het verhaal.
Internationaler en digitaler
Er zijn enkele evoluties die ervoor zorgen dat het hoger
onderwijs sterker kan inzetten op levenslang leren. Internationalisering
is er een van. Het hoger onderwijs opereert
steeds meer in een internationale context. De ontwikkeling
van Europese universiteitsnetwerken is een belangrijke stap
in dit proces en is nodig om de concurrentie op wereldvlak
aan te gaan. Deze kruisbestuiving biedt ook kansen op vlak
van levenslang leren.
Vergeleken met de buitenlandse conculega’s laten onze
hogescholen en universiteiten nog heel wat potentieel
onbenut. Het aantal oudere studenten ligt een pak lager;
vooral in de Angelsaksische wereld zetten ze hier sterker
op in. Grote universiteiten zoals Harvard en de Universiteit
van Californië in Berkeley hebben uitgebreide extension
schools met meer studenten dan in de reguliere opleidingen
voor generatiestudenten. Ze mikken op volwassenen
58
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
met professionele ervaring. De opleidingen zijn opgesteld
in samenspraak met het bedrijfsleven en zijn sterk
arbeidsmarktgericht.
Dichter bij huis lokt London University College alumni
door hun voordeeltarieven te bieden voor het flexibele
aanbod van zomerscholen en avondlessen. Een nauwere
samenwerking met gerenommeerde buitenlandse instellingen
zorgt voor inspiratie, maar maakt het ook mogelijk
om bijvoorbeeld bepaalde onderdelen te integreren in de
eigen opleidingen.
Een tweede evolutie is de digitalisering. Deze geeft een
belangrijke boost aan het postinitieel aanbod en maakt
het mogelijk om kortere opleidingen aan te bieden op een
blended manier en die te certificeren met zogenaamde
microcredentials. Dat maakt het aanbod laagdrempeliger
voor studenten die een opleiding combineren met een professionele
carrière. De technologie maakt het ook makkelijker
om samen met sectoren en bedrijven opleidingen vorm
te geven die studenten deels thuis, deels op de campus en
deels op de werkplek kunnen volgen.
Duidelijke rolverdeling
Ondanks de vele kansen zijn er ook uitdagingen. Door de
sterk concurrentiële omgeving kenmerkt levenslang leren
zich soms door een klassiek hokjesdenken, waarbij opleidingsactoren
elk naast elkaar hun eigen aanbod uitrollen.
Hetzelfde hokjesdenken zagen we lang geleden ook in het
innovatiebeleid waarbij innovatie begon met fundamenteel
onderzoek aan de universiteit, zich verder ontwikkelde via
toegepast onderzoek aan de hogeschool en uiteindelijk
tot een concrete toepassing kwam in een onderneming.
Vandaag is dit geen lineair proces meer, maar een complex
innovatie-ecosysteem, waarbij onderlinge connecties zorgen
voor nieuwe kennis, nieuw onderzoek en nieuwe producten.
Ook het levenslang leren bevindt zich steeds meer in een
dergelijk ecosysteem. Het is dan ook niet langer zinvol
dat bij iedere nieuwe trend elke opleidingsactor apart een
gelijkaardig opleidingsaanbod uitrolt voor dezelfde doelgroep.
Een dergelijke wirwar aan vergelijkbare opleidingen
vanuit diverse spelers (hogescholen, universiteiten, private
opleiders, werkgeversorganisaties, individuele bedrijven et
cetera) maakt het voor werkgevers en werknemers die op
zoek zijn naar een opleiding moeilijk om nog het bos door
de bomen te zien.
Als je vanuit een ecosysteem redeneert, draagt iedere
actor bij vanuit zijn sterkte. Dat betekent dat iedere actor
focust op datgene wat hem onderscheidt van de rest, de
zogenaamde unique selling proposition. Het gevolg daarvan
is dat niet iedereen alles hoeft te doen. De sterktes van het
hoger onderwijs zijn brede inhoudelijke kennis gebaseerd
op wetenschappelijk onderzoek, didactische expertise, hoge
kwaliteitsstandaarden en ervaring met een hooggeschoold
Als elke actor bijdraagt
vanuit zijn sterkte,
hoeft niet iedereen
alles te doen
doelpubliek. Het hoger onderwijs moet bijgevolg vooral een
rol spelen in het aanbieden van diepgaande opleidingen
voor hogeropgeleiden met een duidelijke kwaliteitsgarantie,
en veel minder in gerichte opleidingen op maat van
bedrijven rond een specifiek onderwerp. Zo onderscheiden
hogeronderwijsinstellingen zich van andere opleidingsaanbieders
en kunnen ze alumni ervan overtuigen terug te
keren naar hun alma mater.
In het brede plaatje van levenslang leren is dit uiteraard
maar een deel van de uitdaging en eigenlijk ook het laaghangend
fruit. Hogeropgeleiden zijn sowieso eerder overtuigd
van het nut van opleiding, maken vaker gebruik van
opleidingsinstrumenten en schrijven zich vaker in. Voor de
laag- en middengeschoolden is er een andere aanpak nodig.
Een ecosysteem biedt ook mogelijkheden om samen te
werken en een gezamenlijk aanbod te organiseren. Denk
bijvoorbeeld aan een opleidingstraject waarbij universiteiten
zorgen voor de link met het recentste onderzoek,
hogescholen de vertaalslag maken naar de praktijk, private
opleiders deze kennis verpakken in concrete opleidingsmodules,
werkgeversorganisaties ondernemingen uit hun
netwerk samenbrengen en ondernemingen op hun beurt
zorgen voor concrete cases of reële leercontexten. Bij dergelijke
samenwerkingen is het ook belangrijk om rekening
te houden met elkaars businessmodel. Hogeronderwijsinstellingen
zijn publiek gefinancierde organisaties met een
maatschappelijke opdracht om kennis te delen; ondernemingen
en private opleiders werken volgens een markteconomische
logica.
Gedateerde regelgeving
Ontwikkelingen op vlak van levenslang leren evolueren zo
snel dat het overheidsinstrumentarium hier niet op aangepast
is. In de federale wetgeving is bijvoorbeeld sprake van
een vast aantal verplichte opleidingsdagen per jaar per werknemer,
terwijl de opleidingen steeds korter, efficiënter en
digitaler worden. Hoewel ondernemingen dus steeds meer
opleidingen aanbieden, slagen ze er steeds minder in om
59
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
de door de overheid opgelegde opleidingsdoelstellingen te
behalen. In het hoger onderwijs zijn er gelijkaardige problemen
met een gedateerde Vlaamse regelgeving.
Ten eerste moet de overheid de aanbodfinanciering anders
organiseren. Het huidige financieringssysteem van het
hoger onderwijs dateert nog uit een periode waarin levenslang
leren geen prioriteit was en stimuleert onderwijsinstellingen
om vooral in te zetten op initiële opleidingen
voor generatiestudenten. Er is vandaag geen parameter in
het financieringsmodel die de organisatie van postinitieel
aanbod beloont. Een optie is om binnen het bestaande
model de parameters aan te passen. Instellingen die veel
studenten aantrekken voor hun postinitieel aanbod kun
je dan belonen via de algemene verdeling van het budget.
Een andere optie is om een apart financieringsmodel uit te
tekenen voor levenslang leren met eigen parameters.
Daarnaast stimuleert het financieringsmodel samenwerking
ook onvoldoende. Het wakkert de onderlinge concurrentie
aan, waardoor elke instelling een zo ruim mogelijk aanbod
wil organiseren. Terwijl je het aanbod beter zou afstemmen
op het economisch weefsel van de regio en focussen op de
domeinen waarin de instelling uitblinkt. Dat werkt rationalisatie
in de hand. Via gerichte keuzes kunnen de onderwijsinstellingen
concurreren op wereldniveau en zal de
uitstroom beter afgestemd zijn op de economische realiteit.
Deze logica moeten instellingen ook doortrekken naar het
aanbod levenslang leren.
Ten tweede kan ook de vraagfinanciering anders. Studenten
die afstuderen, krijgen geleidelijk aan leerkrediet van de
overheid, waarmee ze goedkoop bijkomende opleidingen
kunnen volgen. De instelling waar ze het leerkrediet inzetten,
krijgt in ruil daarvoor overheidsfinanciering. Studenten
kunnen dit leerkrediet vandaag enkel inzetten voor
een nieuwe bachelor- of masteropleiding, en niet voor het
aanbod levenslang leren.
Om de deelname aan levenslang leren verder te stimuleren,
zouden studenten het leerkrediet ook moeten kunnen
gebruiken voor alle bijscholingen van hogescholen en
universiteiten, en bij uitbreiding ook voor opleidingen daarbuiten.
Op termijn moet het leerkrediet onderdeel worden
van een algemene leerrekening, die verschillende bestaande
middelen en opleidingsincentives bundelt en gerichte opleidingssuggesties
op maat doet.
wat beperkingen voor deze alternatieve vormen van kwalificering.
Ze zijn niet altijd bekend bij werkgevers, vaak
niet formeel erkend door de overheid en er ontbreekt soms
zekerheid over de kwaliteit of inhoud van deze kwalificaties.
Daarom is het belangrijk dat we ze waar mogelijk inpassen
in de kwalificatiestructuur. Door het ontwikkelen van
beroepskwalificaties en het afbakenen van deelkwalificaties
hebben we in Vlaanderen uniforme bouwblokken voor
opleidingen en trajecten levenslang leren. Doordat ze vanuit
de arbeidsmarkt opgesteld worden en sectoren ze makkelijk
kunnen aanpassen in functie van nieuwe ontwikkelingen, is
de relevantie gegarandeerd. Maar vandaag maakt het hoger
onderwijs er amper gebruik van. Nochtans is een brede
uitrol essentieel om het nodige civiel effect te garanderen bij
lerenden, opleiders en werkgevers.
Crisis biedt kansen
De coronacrisis biedt een opportuniteit om werk te maken
van de ambities op vlak van levenslang leren. De overheid
heeft veel middelen vrijgemaakt en verschillende relanceplannen
en visienota’s gelanceerd. Nu is het vooral zaak om
deze inspanningen duurzaam te verankeren. Daarvoor is
een gemeenschappelijke langetermijnvisie nodig, gekoppeld
aan een duidelijke rolverdeling en een aanpassing van het
overheidsinstrumentarium. In Vlaanderen is er alvast een
beleidsdomein overstijgend Partnerschap Levenslang Leren
opgericht. Laten we daar de discussie verderzetten en de
nodige ambitie tonen.
Jonas De Raeve
is senior adviseur onderwijs bij Voka, het Vlaams netwerk van
ondernemingen
Ten derde moeten we nog meer inzetten op de uitbouw
van de kwalificatiestructuur als referentiekader voor onderwijs-
en opleidingstrajecten, zo veel mogelijk gekoppeld
aan Europese systemen. Vandaag is er een wildgroei aan
alternatieve vormen van kwalificering naast de formele
onderwijsdiploma’s. Er zijn erkende onderwijsinstellingen
die deze alternatieve kwalificaties uitreiken, maar ook
private opleiders, technologiebedrijven, humanresourcesspelers
en andere organisaties. Toch gelden er nog heel
60
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
Dient het hoger onderwijs afgestudeerden af te leveren die direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt, of is het eerder
zijn taak om studenten voor te bereiden op een leven lang leren? Volgens Dieter Verhaest zouden hogescholen en
universiteiten moeten streven naar een balans tussen die twee.
Klaar voor de start of nooit uitgeleerd?
Voorbereiden op een duurzame loopbaan
Dieter Verhaest
KU Leuven
D
e stelling dat het onderwijs in het algemeen en
het hoger onderwijs in het bijzonder onvoldoende
aansluiten bij de noden van de arbeidsmarkt is
gemeengoed in het publieke debat. Met de regelmaat
van de klok verschijnen rapporten, vaak geïnitieerd
vanuit het bedrijfsleven, de consultancywereld of internationale
organisaties, over tekorten aan geschikt personeel en
de poten tiële negatieve effecten op de productiviteit (World
Economic Forum, 2014; EESC, 2018). De cijfers over onvervulbare
vacatures lijken dan ook voor zichzelf te spreken.
Zelfs in het crisisjaar 2020, dat de sterkste daling in de
economische activiteit sinds de Tweede Wereldoorlog liet
optekenen, bleven tal van knelpunten overeind, zoals in de
technologische sector (VDAB, 2021).
Om de aansluiting met de arbeidsmarkt te versterken,
beheersen twee voorstellen van oplossingen het debat. Enerzijds
wordt in het publieke debat vaak gepleit voor een focus
op specifieke vaardigheden die de onmiddellijke inzetbaarheid
verhogen, bijvoorbeeld door de integratie van werkplekleren
in het curriculum. Anderzijds is er, gegeven de hoge
vraag naar technologische profielen op de arbeidsmarkt, het
pleidooi om participatie in zogenaamde STEM-opleidingen
(Science, Technology, Engineering, Mathematics) te stimuleren.
Ook de Vlaamse Regering bewandelt deze twee paden. Niet
alleen heeft ze het systeem van duaal leren, waarbij leerlingen
een substantieel deel van de competenties via werkplekleren
aanleren, recentelijk ingevoerd in het secundair
onderwijs, ook heeft ze ambitie om duaal leren eveneens in
te voeren in het hoger onderwijs (Vlaams Parlement, 2018).
Om loopbanen in STEM te stimuleren verscheen dan weer
een STEM-actieplan (De Coen, 2019). Beide voorstellen
lijken ondersteund door de wetenschappelijke evidentie, die
duidelijke positieve effecten vindt van zowel werkplekleren
als participatie in STEM-opleidingen op de arbeidsmarktkansen
aan het begin van de loopbaan (Verhaest et al., 2018,
2020; Neyt, 2021).
Niet zonder risico’s
Toch is deze focus op snelle inzetbaarheid en participatie
in STEM-opleidingen niet zonder risico’s. Eerst en vooral is
de evidentie van de effecten van werkplekleren of de focus
op beroepsspecifiekere vaardigheden vooral gebaseerd
op data voor het secundair onderwijs. Hoewel sommige
Vlaamse onderzoeken ook een duidelijk effect op de initiële
arbeidsmarktkansen vinden van werkplekleren in het hoger
onderwijs, bijvoorbeeld onder de vorm van stages als keuzevak
(Baert et al., 2019), lijken deze effecten minder sterk
als stages een verplicht onderdeel van het curriculum zijn
De focus op snelle
inzetbaarheid en participatie
in STEM-opleidingen
is niet zonder risico’s
61
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Sommige studies vinden
dat opleidingen op latere
tijdstippen in de loopbaan
veeleer in het nadeel zijn
(Verhaest & Baert, 2018; Tobback et al., 2020). En ook het
weinige internationale onderzoek naar de effecten van een
beroepsgerichter hoger onderwijs (in vergelijking met een
algemener hoger onderwijs) is minder eenduidig positief
dan het onderzoek voor het secundair onderwijs (Brunello
& Rocco, 2017).
Op zichzelf hoeven deze bevindingen niet te verrassen.
In vergelijking met de jobs van midden- en laaggeschoolden
zijn de jobs van hogeropgeleiden veel minder gestandaardiseerd.
Complexe jobs kenmerken zich niet alleen vaak door
niet-routinematige taken, ze combineren ook een veelvoud
aan taken die bovendien erg van elkaar kunnen verschillen
(Russo, 2017; Verhaest & Baert, 2018). Tot slot is de optimale
combinatie van taken in complexe jobs sterk contextafhankelijk,
waardoor elke job ook zijn eigen vereisten
heeft. Ict-innovaties hebben er volgens sommigen overigens
voor gezorgd dat deze destandaardisatie van jobs in de voorbije
decennia alleen maar verder is toegenomen (Deming,
2017). Bijgevolg is het, zoals Russo (2017) schrijft, nog meer
dan vroeger quasi-onmogelijk om bij de aanwerving van
hogeropgeleiden een perfecte match te realiseren.
Ten tweede zijn ook de arbeidsmarkteffecten op lange
termijn van belang. Studies voor het secundair onderwijs
tonen veelal aan dat de positieve effecten van opleidingen
met een specifieke focus en werkplekleren afnemen naarmate
de loopbaan vordert, en sommige studies vinden zelfs
dat deze opleidingen op latere tijdstippen in de loopbaan
veeleer in het nadeel zijn (Verhaest et al., 2018, 2020).
Ook dit hoeft niet te verrassen. Technologische veranderingen
zorgen niet alleen voor een toename in de variëteit
aan taken die hogeropgeleiden aan het begin van hun loopbaan
moeten opnemen, ze zorgen bovendien ook voor een
wijziging in de soort taken die zij doorheen de loopbaan
moeten uitvoeren. En ook andere evoluties, zoals toegenomen
globalisering, flexibilisering en concurrentie dragen
hieraan bij (Humburg & Van der Velden, 2015). Bijgevolg
is het risico op vaardigheidsveroudering na verloop van
tijd groot als een opleiding al te veel focust op specifieke
competenties. Ook beroepen die in de toekomst meer dan
waarschijnlijk belangrijk zullen blijven, zijn trouwens niet
vrijgesteld van dit risico. Zo wijst Wijnen-Meijer (2020)
er bijvoorbeeld op dat de helft van wat studenten vandaag
in de medische opleidingen leren allicht binnen de vijf jaar
gedateerd is.
Tot slot vergen ook de berichten over de tekorten aan
STEM-afgestudeerden enige nuance. In zowel binnen- als
buitenland blijkt een groot aandeel van de afgestudeerden
van STEM-opleidingen in het hoger onderwijs tewerkgesteld
in niet-STEM-jobs (Verhaest & De Witte, 2017; Cappelli,
2015). Hiervoor kunnen we meerdere verklaringen geven.
Een eerste mogelijke verklaring is dat STEM-opleidingen
naast specifiekere vaardigheden ook heel wat vaardigheden
opleveren die transfereerbaar zijn naar andere beroepen.
Consistent hiermee is de bevinding dat STEM-afgestudeerden
minstens evenveel verdienen in niet-STEM-jobs als
niet-STEM-afgestudeerden (Chevalier, 2017). Anderzijds
vinden sommige studies wel dat deze STEM-afgestudeerden
minder verdienen dan wat ze zouden verdienen in STEMjobs.
Het lijkt er dus niet op dat ze voor niet-STEM-jobs
kiezen omwille van aantrekkelijkere arbeidsvoorwaarden.
Ten tweede zijn er indicaties dat we het succes van sommige
STEM-opleidingen ten dele kunnen verklaren door
de uitdagendheid van deze opleidingen (Verhaest, Sellami
& Van der Velden, 2017). Dit hoeft niet noodzakelijkerwijs
te betekenen dat STEM-diploma’s alleen maar cognitieve
vermogens signaleren. Wel suggereert het opnieuw dat hun
succes meer dan alleen maar het resultaat is van een focus
op STEM-specifieke vaardigheden.
Een derde potentiële verklaring is dat deze STEM-afgestudeerden
geen interesse hebben in een STEM-loopbaan.
Hoewel er geen indicaties zijn dat dit de hoofdverklaring is
(Chevalier, 2017; De Coen, 2020), suggereert eigen onderzoek
in elk geval dat jongeren die hun studiekeuze in het
hoger onderwijs louter baseren op toekomstige arbeidsmarktkansen
een grotere kans hebben om tewerkgesteld te
zijn in een job onder hun niveau (Sellami et al., 2020).
Ten vierde zijn STEM-opleidingen een relatief brede categorie,
met verschillen in arbeidsmarktkansen afhankelijk van
de specifieke afstudeerrichting en focus van de opleiding.
De berichten over
de tekorten aan
STEM-afgestudeerden
vergen enige nuance
62
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
In Vlaanderen scoorde de opleiding biologie in de voorbije
jaren bijvoorbeeld systematisch lager dan gemiddeld op het
vlak van tewerkstellingskansen na het verlaten van de universiteit
(VDAB, 2020).
Een laatste potentiële verklaring, onder meer geopperd door
economen zoals Peter Cappelli (2015), is dat het tekort van
afgestudeerden met een STEM-diploma ook algemener
overschat is en onder meer het gevolg is van marktfalen
dat ervoor zorgt dat werkgevers zelf onderinvesteren in
opleiding.
Hefboomeffect
Als het bovenstaande al iets duidelijk maakt, dan is het
wel dat het bijzonder moeilijk is om als hogeschool of
universiteit jongeren af te leveren die over alle kennis en
vaardigheden beschikken die hun jobs aan het begin van
hun loopbaan zullen vereisen. En daarnaast ook nog eens
rekening houden met wat die vereisten zullen zijn in de
komende vijftig jaar, lijkt al helemaal onmogelijk. Bijgevolg
is het maar de vraag of een focus op werkplekleren en het
maximaliseren van het aantal studenten in STEM-richtingen
wel de te volgen weg is. In elk geval is het van belang
om een al te enge inzetbaarheid te vermijden en ook en
vooral te focussen op vaardigheden die als hefboom werken
voor een leven lang leren. En dit geldt nog meer voor die
cruciale vaardigheden die moeilijker op de werkvloer aan
te leren zijn. Eigen onderzoek suggereert dat algemenere
opleidingen (in vergelijking met specifiekere opleidingen)
inderdaad leiden tot meer vaardigheidsontwikkeling in de
eerste helft van de loopbaan (Tobback et al., 2020). Allicht is
dit evenwel niet alleen het resultaat van een hefboomeffect,
maar ook (minstens gedeeltelijk) van een inhaaleffect – de
lagere opbouw van specifieke vaardigheden in het onderwijs
dien je dan immers goed te maken op de arbeidsmarkt.
Een interessantere vraag is bovendien welke algemene
vaardigheden noodzakelijk zijn om het hefboomeffect
te maximaliseren.
Eerst en vooral mogen we sleutelvaardigheden zoals
geletterdheid, gecijferdheid en digitale vaardigheden niet
veronachtzamen. Niet alleen zijn deze vaardigheden breed
toepasbaar, ze zijn ook cruciaal om nieuwe informatie te
verwerken. En hoewel je deze vaardigheden in hoofdzaak
in het lager en secundair onderwijs ontwikkelt, betekent
dit niet dat het hoger onderwijs geen rol te spelen heeft in
de verdere ontwikkeling ervan. Hogeropgeleiden dienen te
kunnen omgaan met complexe tekstuele informatie, niet
alleen in de eigen taal maar bijvoorbeeld ook in het Engels.
En hoewel het interpreteren van dergelijke informatie veelal
uitvoerig aan bod komt doorheen de opleiding, blijft dit voor
wat het gebruik betreft al te vaak voornamelijk beperkt tot
het eindwerk.
Dit geldt mogelijk nog meer voor wat betreft het gebruik
en de interpretatie van cijferkundige informatie. Zoals
Het is de vraag of een
focus op werkplekleren
en STEM-studenten
wel de te volgen weg is
het publieke debat in de coronapandemie heeft duidelijk
gemaakt, lijken zelfs veel hogeropgeleiden te worstelen
met een relatief eenvoudig en fundamenteel concept zoals
een exponentiële curve. Dit hoeft niet te betekenen dat elke
opleiding een vak gevorderde wiskunde op het programma
moet plaatsen, wel dat ze dit op zijn minst explicieter
meeneemt in de evaluatie van andere vakken. Wie zelfs
bij relatief eenvoudige berekeningen een rekenmachine
nodig heeft, zal bij het nemen van cijfermatige beslissingen
in het latere beroepsleven allicht vlugger inschattingsfouten
maken.
En het belang van uitgebreide digitale vaardigheden, tot slot,
behoeft sinds de pandemie al helemaal geen betoog.
Verder is er het belang van brede academische vaardigheden,
zoals analytisch, kritisch, en abstract denken
(Humburg & Van der Velden, 2015). Kritisch denken
vergt onder meer voldoende inzicht in wetenschappelijke
empirische methoden. Oorzakelijke van correlationele
verbanden kunnen onderscheiden bijvoorbeeld, is niet
alleen cruciaal om wetenschappelijke kennis te verwerven,
maar ook om de effecten en gevolgen van beslissingen en
gebeurtenissen binnen om het even welke professionele of
maatschappelijke context te kunnen inschatten. Ook hier
kan het debat rond de pandemie als illustratie dienen. Zelfs
hoogopgeleide beleids- en opiniemakers maken al te vaak
gebruik van eenvoudige en weinigzeggende vergelijkingen,
bijvoorbeeld tussen twee landen of jaren, om hun gelijk te
bewijzen.
Abstract kunnen denken is dan weer een cruciale voorwaarde
om problemen te kunnen oplossen en het is ook een
belangrijke voorspeller van leren in nieuwe en complexe
situaties (Dumontheil, 2014). Dat abstract denken bovendien
een vaardigheid is die je verder kunt ontwikkelen door
opleiding en vorming, wat ook geldt voor studenten in het
hoger onderwijs, blijkt onder meer uit neurologisch onderzoek
(Blackwell, Rodriguez & Belén Guerra-Carrillo, 2015).
Zo vonden Mackey en collega’s (2013) bijvoorbeeld duidelijke
neurologische effecten van een opleiding voor rechtenstudenten
die als doel had hun redeneervermogen
te bevorderen.
63
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Tot slot blijkt uit empirisch onderzoek ook het toegenomen
belang van brede academische vaardigheden zoals logisch
denken (zie bijvoorbeeld Allen, Belfi & Borghans, 2020).
Een laatste categorie van algemene vaardigheden die onontbeerlijk
zijn voor levenslang leren, zijn de zogenaamde
metacognitie en zelfsturende vaardigheden. De algemene
gedachte, zeker in Vlaanderen, lijkt te zijn dat het volgen
van hoger onderwijs een proces is waarbij studenten zelf
moeten leren ontdekken welke leermethoden voor hen het
effectiefst zijn. Ze kunnen veelal wel gebruikmaken van
ondersteuning, maar dit gebeurt doorgaans slechts op vrijwillige
basis. Nochtans komen metacognitieve vaardigheden
niet vanzelf en blijken studenten zelden effectieve leerstrategieën
te hanteren (Bjork, Dunlosky & Kornell, 2013;
Wijnen-Meijer, 2020). Onderzoek toont bijvoorbeeld aan
dat er weinig verschil is in de zelfsturende vaardigheden
van eerste- en laatstejaars in het hoger onderwijs (Tekkol &
Demirel, 2018). Bovendien kun je metacognitie en zelfsturende
vaardigheden wel degelijk ontwikkelen via opleiding
en oefening (Bjork et al., 2013).
Volgens Bjork en collega’s (2013) is het gebrek aan aandacht
voor deze vaardigheden in het hoger onderwijs allicht
ingegeven door het idee dat individuen zouden verschillen
op het vlak van de leerstijl die het effectiefst is. Nochtans
is de empirische evidentie voor het bestaan van leerstijlen
quasi-onbestaand en spreken psychologen in die context van
een hardnekkige mythe (Newton & Miah, 2017). De verklaring
voor het overeind blijven van deze mythe is allicht een
gebrek aan kennis over de manier waarop hersenen informatie
verwerken en het gegeven dat de evidentie omtrent
welke strategieën het effectiefst zijn vaak ingaat tegen onze
intuïties (Bjork et al., 2013). Studenten grondiger informeren
over en opleiden in effectieve leerstrategieën lijkt me
dus zonder meer primordiaal, niet alleen om hun potentieel
in het hoger onderwijs maximaal te benutten, maar ook met
het oog op een leven lang leren.
Aandacht voor andere disciplines
Kunnen omgaan met de toegenomen complexiteit van jobs
en problemen vergt, naast voldoende focus op algemene
competenties, ook voldoende aandacht voor andere disciplines
(Spelt et al., 2009; Ledford, 2015). Vakspecialisten
zonder basiskennis van aangrenzende disciplines zullen al
vlug op hun grenzen botsen, als ze met collega’s uit andere
disciplines in discussie moeten treden of beslissingen
moeten nemen met een bredere draagwijdte. Bovendien
kan het begrijpen van nieuwe inzichten uit andere disciplines
ook leiden tot inzicht in de beperkingen van en nieuwe
inzichten in het eigen vakdomein. Inzichten uit de psychologie,
bijvoorbeeld, hebben economen geleerd waarom economische
stimuli niet altijd het beoogde effect hebben.
Al te vaak verwarren instellingen interdisciplinariteit
evenwel met multidisciplinariteit (Spelt et al., 2009)
en realiseren ze deze door bijvoorbeeld in het curriculum
van het eerste jaar een aantal vakken uit andere domeinen
toe te voegen, of door een grote keuzevrijheid toe te laten
in de samenstelling van het programma. Zonder voldoende
kennis van het eigen domein is een kritische reflectie
hierover evenwel moeilijk. Bovendien is er op die manier
geen aandacht voor expliciete integratie van kennis uit
verschillende domeinen, waardoor de leereffecten allicht
ook onderbenut blijven. En tot slot kan een al te multidisciplinaire
focus zelfs, contradictorisch genoeg, net leiden
tot de opbouw van een – weliswaar brede – waaier van erg
specifieke kennis en vaardigheden die het basale niveau
amper overstijgen.
Mijn pleidooi betekent dus evenmin dat domeinspecifieke
kennis en vaardigheden niet belangrijk zouden zijn.
Wel integendeel, informatie verwerken gebeurt door ze te
linken met wat we al weten, en leren legt bijgevolg de basis
voor verder leren (Bjork et al., 2013). Voor elke discipline
gelden bovendien kennis en vaardigheden die dermate fundamenteel
zijn dat hun afwezigheid verder leren op de job
zelfs volledig kan verhinderen. En tot slot is het ontwikkelen
van algemene vaardigheden moeilijk zonder specifieke
kennis. Het leren oplossen van problemen bijvoorbeeld, kan
nu eenmaal niet zonder een specifieke context.
Zoals Humburg & Van der Velden (2015) stellen is het
hierbij wel steeds van belang de vraag te stellen in welke
mate iemand deze kennis en vaardigheden gemakkelijker
in het onderwijs dan wel op de werkvloer aanleert en in
welke mate deze kennis en vaardigheden een voldoende
basis bieden voor de ontwikkeling van andere relevante
vaardigheden en kennis binnen of buiten het domein.
Op het vlak van de ontwikkeling van economische competenties,
bijvoorbeeld, is een grondig begrip van verschillende
marktvormen of het kunnen denken in termen van
opportuniteitskosten ontegensprekelijk cruciaal. Om in
het latere beroepsleven gemakkelijk te kunnen schakelen
naar een nieuw vakspecifiek softwarepakket, is het dan
weer aangewezen om op zijn minst te beschikken over een
basiskennis van algemene programmeertalen. Vermits
Studenten grondiger
opleiden in effectieve
leerstrategieën lijkt me
zonder meer primordiaal
64
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
programmeren je bovendien dwingt om creatief en innovatief
te zijn en om problemen te identificeren en oplossingen
te ontwikkelen (Deobald, 2020), kan het zelfs een ideale
manier zijn om ook algemenere academische competenties
te ontwikkelen. Een concreter voorbeeld is het belang van
voldoende algemene theoretische kennis over de werking
van vaccins voor verpleegkundestudenten. Verpleegkundigen
dienen immers niet alleen te kunnen vaccineren,
ze zijn ook een belangrijke schakel in het overtuigen van
bepaalde doelgroepen van het belang van vaccinatie (bijvoorbeeld
in de ouderenzorg). Het lijkt me evenwel duidelijk dat
we er maar beter niet van uitgaan dat deze kennis zich wel
voldoende zal ontwikkelen op de werkvloer.
Tot slot is dit zeker ook geen pleidooi om werkplekleren
uit het hoger onderwijs te weren. Naast het opbouwen van
beroepsspecifieke vaardigheden biedt de integratie van
werkplekleren in het hoger onderwijs immers nog andere
potentiële voordelen. Het geeft bijvoorbeeld studenten de
kans om kennis te maken met een beroep en te reflecteren
over hun talenten en interesses. Verder laat het ook toe om
sociale vaardigheden verder te ontwikkelen. Niet alleen
zijn deze vaardigheden breed inzetbaar, de toegenomen
complexiteit van problemen heeft er volgens economen
bovendien voor gezorgd dat het belang van samenwerking
en dus ook sociale vaardigheden alleen maar zijn toegenomen
(Deming, 2017). Tot slot wijzen heel wat onderwijskundigen
op het potentieel van praktische en authentieke
ervaringen om tot zogenaamde ‘diepere’ leerervaringen te
komen (Sels, Vansteenkiste & Knipprath, 2017). Zo zouden
ze kunnen leiden tot meer inzicht in theoretische kaders of
zijn ze ideaal om het probleemoplossend vermogen aan te
scherpen.
Best kunnen we deze potentiële voordelen evenwel niet
overschatten. Zo wijst onderzoek op het belang van voldoende
voorkennis en begeleiding om voldoende leereffecten
te realiseren via ervaringsgerichter onderwijs (Jerrim,
Oliver & Sims, 2019). Bijgevolg kun je ook hier best
focussen op die ervaringen die essentieel zijn om verder te
kunnen leren of die je moeilijker kunt realiseren via gewone
werkervaring na het einde van de reguliere opleiding.
Een klassiek model van duaal leren of een langere periode
van stage bij dezelfde werkgever lijkt me daarom minder
geschikt voor het hoger onderwijs (zie ook De Witte & Verhaest,
2019) 1 . Uiteraard kunnen dergelijke langere ervaringen
noodzakelijk zijn om toegang te krijgen tot een bepaald
beroep, maar in dat geval kun je deze stages best pas inplannen
na het reguliere traject, zoals dit bijvoorbeeld voor chirurgen
en advocaten het geval is. De integratie van kortere
en wisselende ervaringen in het initiële programma heeft
daarentegen meer potentieel. Bovendien is het belangrijk
om hierbij niet alleen voldoende voorkennis en begeleiding
te voorzien, maar ook achteraf uitgebreid terug te koppelen
naar de inhoud van de klassiekere opleidings onderdelen.
Enkel op die manier zal er immers sprake zijn van echte
integratie van kennis en zullen studenten de potentiële
complementariteiten tussen werkplek- en campusleren
maximaal benutten.
De echte uitdaging
Zoals eerder gezegd is het streven naar een perfecte aansluiting
niet alleen onrealistisch, het is ook niet wenselijk
vanuit het perspectief van een volledige loopbaan. Bovendien
suggereert eigen onderzoek dat die jobs waarvoor
werknemers vaardigheidstekorten rapporteren en die voor
hen dus een uitdaging vormen, net de meeste kansen
bieden om bij te leren (Van der Velden & Verhaest, 2017).
Maar zoals ook Sels en collega’s (2017) stellen, moet de
kloof wel overbrugbaar blijven. Anders riskeren afgestudeerden
niet alleen een slecht begin van hun loopbaan, maar zal
dit onvermijdelijk ook hun kansen op bijleren en dus ook
hun inzetbaarheid op lange termijn beknotten. Veeleer dan
te kiezen voor directe inzetbaarheid dan wel voorbereiden
op een leven lang leren bestaat de echte uitdaging voor het
hoger onderwijs er dus in om voor te zorgen een optimale
balans tussen deze twee.
Dieter Verhaest
is universitair hoofddocent aan de faculteit Economie en
Bedrijfswetenschappen van de KU Leuven
Een klassiek model
van duaal leren
lijkt minder geschikt
voor het hoger onderwijs
Literatuur
Allen, J., Belfi, B. & Borghans, L. (2020). Is There a Rise in the Importance of Socioemotional
Skills in the Labor Market? Evidence from a Trend Study Among College Graduates.
Frontiers in Psychology, 11(1710), 1-13.
Baert, S., Neyt, B., Siedler, T., Tobback, I. & Verhaest, D. (2019). Student Internships and
Employment Opportunities after Graduation: A Field Experiment. IZA Discussion Papers,
No. 12183. Bonn: Institute for the Study of Labor, 31.
Bjork, R.A., Dunlosky, J. & Kornell, N. (2013). Self-Regulated Learning: Beliefs, Techniques,
and Illusions. Annual Review of Psychology, 64(1), 417-444.
Blackwell, L.S., Rodriguez, S. & Guerra-Carrillo, B. (2015). Intelligence as a malleable construct.
In: Handbook of Intelligence: Evolutionary Theory, Historical Perspective, and Current
65
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Concepts. Springer Science + Business Media, 263-282.
Brunello, G. & Rocco, L. (2017). The effects of vocational education on adult skills, employment
and wages: What can we learn from PIAAC? SERIEs, 8, 315-343.
Cappelli, P.H. (2015). Skill Gaps, Skill Shortages, and Skill Mismatches: Evidence and
Arguments for the United States. ILR Review, 68(2), 251-290.
Chevalier, A. (2017). To Be or Not to Be a Scientist? In: S. Polachek, K. Poulioakas, G. Russo
& K. Tatsiramos (red.), Skill Mismatch in Labor Markets – Research in Labor Economics
(vol. 45). Bingley: Emerald Publishing Limited, 1-39.
De Coen, A. (2019). STEM-test voor het Vlaamse beleid: Waarop STEMpel drukken tijdens
de volgende legislatuur? Over.Werk, 29(1), 79-86.
De Coen, A. (2020). Blijft de schoenmaker bij zijn leest? Inzicht in de jobkeuze van afgestudeerden
uit STEM-richtingen. Over.Werk, 30(1), 113-119.
Deming, D.J. (2017). The Growing Importance of Social Skills in the Labor Market. Quarterly
Journal of Economics, 132(4), 1593-1640.
Deobald, J. (1 mei 2020). Coding and Empathy: Foundational Skills for the Future
of Work. Forbes. www.forbes.com/sites/forbesagencycouncil/2020/05/01/
coding-and-empathy-foundational-skills-for-the-future-of-work/
De Witte, K. & Verhaest, D. (2019). Duaal leren: uitdagingen en aanbevelingen voor de
volgende Vlaamse Regering. Over.Werk, 29(1), 72-78.
Dumontheil, I. (2014). Development of abstract thinking during childhood and adolescence:
The role of rostrolateral prefrontal cortex. Developmental Cognitive Neuroscience,
10, 57-76.
Europees Economisch en Sociaal Comité (2018). Skills Mismatches – An Impediment to the
Competitiveness of EU Businesses, Brussel: Europese Unie, 1-82.
Humburg, M. & Velden, R. van der (2017). What is expected of higher education graduates
in the 21st century? In: C. Warhurst, K. Mayhew, D. Finegold & J. Buchanan (red.), The
Oxford Handbook of Skills and Training. Oxford: Oxford University Press, 201-220.
Jerrim, J., Oliver, M. & Sims, S. (2019). The relationship between inquiry-based teaching
and students’ achievement. New evidence from a longitudinal PISA study in England.
Learning and Instruction, 61, 35-44.
Ledford, H. (2015). How to solve the world’s biggest problems. Nature, 525(7569), 308-311.
Mackey, A.P., Singley, A.T.M. & Bunge, S.A. (2013). Intensive Reasoning Training Alters
Patterns of Brain Connectivity at Rest. Journal of Neuroscience, 33(11), 4796-4803.
Newton, P.M. & Miah, M. (2017). Evidence-Based Higher Education – Is the Learning Styles
‘Myth’ Important? Frontiers in Psychology, 8(444), 1-9.
Neyt, B. (2020). De impact van STEM-opleidingen tijdens het secundair onderwijs
op school- en eerste arbeidsmarktuitkomsten. SONO Research Paper, No.
SONO/2020/1.7/1. Gent: Steunpunt Onderwijsonderzoek.
Russo, G. (2017). Skill utilization at work: Opportunity and motivation. IZA World of Labor.
409, 1-11.
Sellami, S., Verhaest, D., Nonneman, W. & Van Trier, W. (2020). Education as investment,
consumption or adapting to social norm: Implications for educational mismatch among
graduates. Education Economics, 28(1), 26-45.
Sels, L., Vansteenkiste S. & Knipprath, H. (2017). Toekomstverkenningen arbeidsmarkt
2050. Werk.Rapport, No. 1. Leuven: Steunpunt Werk, HIVA-KU Leuven.
Spelt, E.J.H., Biemans, H.J.A., Tobi, H., Luning, P.A. & Mulder, M. (2009). Teaching and
Learning in Interdisciplinary Higher Education: A Systematic Review. Educational
Psychol ogy Review, 21(4), 365-378.
Tekkol, İ.A. & Demirel, M. (2018). An Investigation of Self-Directed Learning Skills of Undergraduate
Students. Frontiers in Psychology, 9(2324), 1-14.
Tobback, I., Verhaest, D. & Baert, S. (2020). Internships, Hiring Outcomes and Underlying
Mechanisms – A Stated Preferences Experiment. Niet-gepubliceerd manuscript.
Tobback, I., Verhaest, D., Baert, S. & De Witte, K. (2019). Vocational education, general
education and on-the-job learning over the life cycle. SONO Research Paper, No.
SONO/2019.OL1.7/2. Gent: Steunpunt Onderwijsonderzoek.
Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (2020). 33ste schoolverlatersrapport
– editie 2020. Brussel: VDAB.
Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (2021). Knelpuntberoepen in
Vlaanderen 2021. Brussel: VDAB.
Velden, R. van der & Verhaest, D. (2017). Are Skill Deficits Always Bad? Toward a Learning
Perspective on Skill Mismatches. In: S. Polachek, K. Poulioakas, G. Russo & K. Tatsiramos
(red.). Skill Mismatch in Labor Markets – Research in Labor Economics (Vol. 45).
Bingley: Emerald Publishing Limited, 305-343.
Verhaest, D. & Baert, S. (2018). The effects of workplace learning in higher education on
employment and match quality: Is there an early-career trade-off? Empirical Economics,
55 (3), 1229-1270.
Verhaest, D., Baert, S., De Rick, K., De Witte, K., Laurijssen, I., Smet, M. & Tobback, I.
(2018). Duaal leren in Vlaanderen: kansen en gevaren. Gent: Steunpunt SONO – Skribis.
Verhaest, D. & De Witte, K. (2017). De aansluiting tussen opleiding en beroep bij jonge
werknemers: wetenschappelijke evidentie en implicaties voor het beleid. In: K. De Witte
& J. Hindriks (red.), De Geslaagde School. Itinera Institute – Skribis, 117-152.
Verhaest, D., Neyt, B., Tobback, I., Baert, S. & De Witte, K. (2020). Werkplekleren in het
secundair onderwijs. Gevolgen voor de arbeids- en onderwijsloopbanen van leerlingen.
In: G. Devos en M. Tuytens (red.), Verschillen in onderwijs. Streven naar excellentie en
gelijke onderwijskansen. Brussel: Politeia, 80-97.
Verhaest, D., Sellami, S. & Velden, R. van der (2017). Differences in horizontal and vertical
mismatches across countries and fields of study. International Labour Review, 156 (1),
1-23.
Vlaams Parlement (2018). Ontwerp van decreet betreffende duaal leren en de aanloopfase.
Brussel: Vlaams Parlement.
Wijnen-Meijer, M. (2020). Preparing students for lifelong learning by means of metacognition.
GMS Journal for Medical Education, 37(5), 1-6.
World Economic Forum (2014). Matching Skills and Labour Market Needs. Keulen/Geneve:
World Economic Forum.
Noot
1 Hiermee bedoel ik vooral opleidingen op bachelor- of masterniveau. Als direct instrument
voor levenslang leren daarentegen (bijvoorbeeld in het volwassenenonderwijs),
of in het kader van de graduaatsopleidingen (HBO5 in Vlaanderen), heeft duaal leren
volgens mij meer potentieel (zie De Witte & Verhaest, 2019 voor een discussie).
66
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
Levenslang ontwikkelen maakt volwassenen, en dus ook onderwijsprofessionals, weerbaarder tegen onverwachte
gebeurtenissen. Volgens Sofie Cabus en Goedroen Juchtmans kan het hoger onderwijs een belangrijke rol spelen in de
professionalisering van leraren.
Laat ook de leraar leren
De Vlaamse en de Nederlandse aanpak
Sofie Cabus & Goedroen Juchtmans
KU Leuven, Universiteit Maastricht
D
e deelname aan formeel en niet-formeel leren
(levenslang ontwikkelen (LLO) of scholingsparticipatie)
onder leraren in Vlaanderen ligt een flink stuk
lager dan bij hun Nederlandse collega’s. Dat blijkt
uit de Labour Force Survey van de Europese Unie. 1 De
gemiddelde deelnamevoet aan levenslang ontwikkelen in
Vlaanderen tussen 2012 en 2018 is gelijk aan 10,4 procent
onder leraren in het basisonderwijs en 12,8 procent
onder leraren in het voortgezet onderwijs. Ter vergelijking,
de gemiddelde scholingsparticipatie onder de Vlaamse
beroepsbevolking over deze periode is 8,3 procent. De cijfers
van de scholingsparticipatie onder de Vlaamse beroepsbevolking
blijven over de laatste zes à tien jaar relatief stabiel.
Enkel onder leraren in het voortgezet onderwijs lijkt er een
inhaalslag plaats te vinden van 10,3 procent in 2012 naar
15,1 procent in 2018.
Leraren in het basisonderwijs in Nederland hebben over
de periode 2012-2018een gemiddelde scholingsparticipatie
van 34,8 procent. Dit stijgt tot 35,4 procent voor leraren in
het voortgezet onderwijs. Ter vergelijking, onder de Nederlandse
beroepsbevolking ligt de scholingsparticipatie over
dezelfde periode lager, namelijk 23,9 procent (eigen verwerking
van de Labour Force Survey, editie 2020). De ruwe
cijfers wijzen op een toename aan scholingsparticipatie
onder de Nederlandse beroepsbevolking met 2 procentpunten
van 22,5 procent in 2012 naar 24,5 procent in 2018.
Deze stijging in deelname aan levenslang ontwikkelen
tussen 2012 en 2018 is nog prominenter voor leraren,
met +2,9 procent onder leraren in het basisonderwijs en
+6,0 procent onder leraren in het voortgezet onderwijs.
We besluiten uit de cijfers van de Labour Force Survey dat
zowel in Nederland als in Vlaanderen levenslang ontwikkelen
onder leraren hoger ligt dan geobserveerd onder de
brede beroepsbevolking. Dat is uiteraard positief. Toch is het
opmerkelijk dat de scholingsparticipatie onder Nederlandse
leraren tot drie keer zo hoog ligt als de scholingsparticipatie
onder Vlaamse leraren. Uit deze ruwe cijfers en uit onderzoek
(Kyndt et al., 2011, 2016; Inspectie van het Onderwijs,
2013; Ballet et al., 2010; Merchie et al., 2016) blijkt dus dat
er ruimte is voor verbetering van (de kennis over) de scholingsparticipatie
van leraren. De vraag is daarom welke rol
het hoger onderwijs zou kunnen spelen in de scholingsparticipatie
van leraren.
Theoretisch raamwerk
Om deze vraag te beantwoorden vertrekken we vanuit een
theoretisch raamwerk gebaseerd op de literatuur. Centraal
uitgangspunt van het raamwerk is dat het hoger onderwijs
een belangrijke rol kan vervullen bij de organisatie of
uitvoering van professionaliseringsactiviteiten voor leraren.
Dit uitgangspunt is vrij uniek. Er is immers weinig
aandacht voor de bijdrage van het hoger onderwijs in de
continue om- en bijscholing van zittende leraren tot kwaliteitsvolle
of effectieve leraren (Glewwe et al., 2013; Evans &
Popova, 2016; Burroughs et al., 2019).
Uit het beperkte aantal studies komt een tweede uitgangspunt
naar voren, namelijk dat het hoger onderwijs vooral
een rol zou kunnen spelen in de professionalisering van het
leren van zittende leraren. In studies over levenslang ontwikkelen
groeit er wetenschappelijke consensus over het
belang van die professionele ondersteuning van leraren.
67
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
De bijdrage van het
hoger onderwijs ligt
volgens ons vooral in
het professioneel leren
Hoekstra & Korthagen (2011) tonen onder meer aan dat een
professionele ondersteuning van leraren hun leren professioneler
maakt. Dit is minder het geval als leraren zichzelf
moeten bijsturen, omdat ze dan minder bewust processen
van gewenste veranderingen in bijvoorbeeld hun didactiek
capteren. De bijdrage van het hoger onderwijs ligt volgens
ons dan ook in de eerste plaats in dit professioneel leren en
minder in het informeel of zelfstandig leren.
Een theoretisch raamwerk over de rol van het hoger onderwijs
in de organisatie van professionaliseringsactiviteiten
voor leraren moet ook duidelijk maken welk verschil deze
activiteiten voor leraren kunnen maken. Op die manier
komen we te weten welke doelen het hoger onderwijs kan
nastreven als ze professionaliseringsactiviteiten ontwikkelt
voor zittende leraren. Volgens Desimone (2009) en Merchie
en collega’s (2018) leiden effectieve professionaliseringsactiviteiten
ten eerste tot kennisacquisitie onder leraren over
bijvoorbeeld het vak dat ze doceren. Ten tweede kunnen
professionaliseringsactiviteiten van leraren wenselijke
veranderingen bewerkstelligen, bijvoorbeeld in de manier
waarop leraren hun leerlingen kennis bijbrengen (didactiek)
of op het gebied van de relatie tussen leraren en leerlingen.
Ten derde kunnen professionaliseringsactiviteiten leiden
tot verhoogde leerprestaties en/of een verhoogd welzijn van
leerlingen. Dit effect is waarschijnlijk ook de belangrijkste
reden om professionaliseringsactiviteiten aan leraren aan
te bieden (Veen et al., 2012). Leraren de gepaste vakkennis
en didactische vaardigheden bijbrengen via professionaliseringsactiviteiten
is nooit enkel een doel op zich, maar moet
in de eerste plaats de leerlingen ten goede komen.
Vraag blijft tot slot welke karakteristieken, programma’s
of interventies de vakkennis en didactiek verbeteren en
hiermee ook de doeltreffendheid van leraren stimuleren
(Hanushek & Rivkin, 2006; Chetty et al., 2014). Evans &
Popova (2016), Masino & Niño-Zarazúa (2016) en Burroughs
et al. (2019) bespreken aan de hand van een literatuurstudie
welke programma’s of interventies voor zittende
leraren in staat zijn om de kwaliteit van leraren te verbeteren.
Hieruit blijkt dat professionaliseringsactiviteiten het
effectiefst zijn als ze inzetten op geïndividualiseerde en
herhaalde ondersteuning van de leraren. Ook interventies
die inzetten op de skills van leraren om te differentiëren
in de klas, of om maatwerk te leveren, blijken effectief om
leerprestaties van leerlingen te verhogen (Evans & Popova,
2016). Masino & Niño-Zarazúa (2016) voegen hieraan aan
toe dat het belangrijk is om de maatschappij (bijvoorbeeld
ouders, het buurthuis of sociale werkers) te betrekken bij
veranderingsprocessen geïntroduceerd in het onderwijs,
bijvoorbeeld als de interventie inzet op sociale normen
en waarden (bijvoorbeeld genderneutraliteit of meisjes
in STEM-onderwijs (Science, Technology, Engineering,
Mathematics)).
Een laatste vraag die tot dusver onbeantwoord bleef is welke
specifieke, unieke rol of expertise het hoger onderwijs
heeft om de genoemde doelen of interventies (mee) vorm
te geven die de doeltreffendheid van leraren via professionaliseringsactiviteiten
kan verhogen. In het theoretisch
raamwerk zal duidelijk worden wat die positie volgens ons
kan zijn.
Theory of change
Figuur 1 op de pagina hiernaast presenteert het theoretische
raamwerk. De figuur visualiseert in feite een theorie over de
veranderingen geïnduceerd in het onderwijs via professionaliseringsactiviteiten
(naar analogie van het Engelstalige
begrip theory of change). We plaatsen het hoger onderwijs als
een van de bepalende factoren in de theory of change om tot
de langetermijndoelstelling te komen.
Helemaal rechts in de figuur staat de langetermijndoelstelling:
harde uitkomsten (bijvoorbeeld testscores) of zachte
uitkomsten (bijvoorbeeld welzijn) van leerlingen verbeteren.
Educatieve of nascholingsorganisaties zetten in op de
kwaliteit (of doeltreffendheid) van de leraar (via verhogen
(vak)kennis en didactische vaardigheden) om tot deze doelstelling
te komen. Helemaal links vertrekt de figuur vanuit
de actie(s) die beleidsmakers of organisaties kunnen ondernemen,
de zogenaamde ‘oplossing’, bijvoorbeeld een programma
of interventie, om leraren doeltreffender te maken.
Leraren de gepaste
vakkennis bijbrengen
moet in de eerste plaats
leerlingen ten goede komen
68
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
Programma of
interventie voor
leraren
Het resultaat van deze actie is een professionaliseringsactiviteit
voor leraren. Programma’s of interventies die speciaal
zijn ontwikkeld om de kwaliteit van de leraar te verbeteren,
kun je continu verbeteren en afstellen op de context van de
school. Dat zit nu impliciet in de theory of change.
Het hoger onderwijs kan professionaliseringsactiviteiten
introduceren om de implementatie te ondersteunen van
bijvoorbeeld nieuw cursusmateriaal voor de leerkracht
wiskunde of Nederlands, of van een nieuwe didactische
aanpak die leidt tot meer aandacht voor gendergelijkheid in
de klas. Om tot een effectieve implementatie komen is het
cruciaal dat de professionaliseringsactiviteit tot stand komt
in overeenstemming met de beste hedendaagse praktijken.
Ook dienen de professionaliseringsactiviteiten deel te zijn
van ‘een systeem’ dat ervoor zorgt dat instellingen op grote(re)
schaal leraren kunnen trainen.
Een voor de hand liggend systeem dat je zou kunnen
gebruiken om een professionaliseringsactiviteit op grotere
schaal te introduceren in het onderwijs, is het hoger
onderwijs (breed) of de lerarenopleiding (specifiek).
Het hoger onderwijs beschikt over de nodige ervaring om
(vernieuwend) cursusmateriaal of didactiek te doceren aan
(weliswaar student-)leraren. Bovendien kun je de onderwijsvernieuwing
of -verbetering in het hoger onderwijs in
het curriculum zelf implementeren. Als professionaliseringsactiviteiten
tot doel hebben het onderwijssysteem te
vernieuwen of te verbeteren om als dusdanig ook betere
(student-)leraren op te leiden, spreken we van aanbodgedreven
professionaliseringsactiviteiten (Masino & Niño-
Zarazúa, 2016).
Dit wil niet zeggen dat we ‘het systeem’ van de lerarenopleiding
in het hoger onderwijs simpelweg moeten kopiëren
naar zittende leraren. Dit is enkel interessant als de professionaliseringsactiviteit
geaccrediteerde certificaten of diploma’s
tot doelstelling heeft (bijvoorbeeld van bachelor naar
master). Bovendien is het ook in strijd met de laatste inzichten
over welke professionaliseringsactiviteiten effectief zijn,
Resultaten van
programma of
interventie
Ontwikkelen van
professionaliseringsactiviteit
voor
leraren
Systeem om
professionaliseringsactiviteit
op schaal te
onderwijzen aan
leraren (bv. HO)
Uitkomsten van
programme of
interventie
Doeltreffende
leraren
Impact
(lange termijn
doelsteling)
Leerprestaties
en/of welzijn
van leerlingen
verbeteren
Het ‘systeem’ van de
lerarenopleiding moet je
niet simpelweg kopiëren
naar zittende leraren
voornamelijk een-op-een professionele ondersteuning van
leraren (zie ook Maandag et al., 2017).
Het hoger onderwijs kan ook mee aan de wieg staan van
het uitdenken van een professionaliseringsactiviteit (of ‘systeem’)
in samenwerking met andere partners, zoals lokale
actoren die in scholen en met leraren werken in kader
van professionalisering, en de overheid (zowel lokaal als
nationaal). Het hoger onderwijs beschikt over hedendaagse
bewijsvoering rond ‘wat werkt’ (en ‘wat niet werkt’) om leerprestaties
te verhogen (onder anderen Hanushek & Rivkin,
2006; Burroughs et al., 2019). Professionals in het hoger
onderwijs beschikken wellicht over de meeste kennis hierover,
omdat ze toegang hebben tot databases met bestaande
literatuur of onderzoek ernaar kunnen verrichten.
Partnerschappen tussen het hoger onderwijs, lokale actoren
en de overheid zijn ook cruciaal om een andere reden.
De capaciteit van het hoger onderwijs is immers onvoldoende
om een-op-een professionele ondersteuning te
bieden aan leraren (zie boven). Dit is eerder een taak voor
de lokale actoren. Terwijl die zorgen voor de implementatie
van de professionaliseringsactiviteiten in de scholen, kan
het hoger onderwijs binnen dit partnerschap vanuit zijn
expertise wel instaan voor de bewijsvoering rond de professionaliseringsactiviteit
via monitoring en evaluatie en
het continu bijsturen van de activiteiten door actiegericht
onderzoek. Het hoger onderwijs kan zo mee zorgen voor de
kwaliteitsbewaking van de professionaliseringsactiviteiten.
Om dit partnerschap te doen uitgroeien tot een ‘systeem’
is de overheid best ook deel van dit partnerschap. De overheid
kan bouwen aan een strategische visie over welke pijlers
voor het onderwijs prioritair zijn (beslissing over waarin
leraren moeten professionaliseren). Hiertoe gaat ze in
dialoog met het onderwijs. Een andere belangrijke taak van
de overheid is zorgen voor een faciliterend kader dat in staat
is de betrokken actoren in het hoger onderwijs en lokaal te
verbinden, en dat leraren de mogelijkheid geeft om tijd vrij
te maken voor professionalisering.
Figuur 1 Hoe een programma of interventie voor leraren tot de langetermijndoelstelling
kan leiden (een ‘theory of change’ of TOC)
Met andere woorden: het hoger onderwijs kan een zeer
belangrijke rol spelen in de professionalisering van leraren.
69
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
Enerzijds kan ze leverancier zijn van diploma’s (onderwijs)
en anderzijds een rol spelen als bedenker van professionaliseringsactiviteiten
‘die werken’ (onderzoek), en van
kwaliteitsbewaker. Maar de realiteit wijkt enigszins af van
de theorie.
Aanbod in Vlaanderen
In Vlaanderen bestaat er een uitgebreid aanbod van professionaliseringsactiviteiten,
dat is terug te vinden op de
website van KlasCement 2 . Volgens deze website zijn er
721(!) (nascholings)organisaties in België die een aanbod
verzorgen van professionaliseringsactiviteiten voor zittende
leraren, en 333 in Nederland waaraan Belgen kunnen
deelnemen. Het hoger onderwijs is ook vertegenwoordigd.
Zo heb je het Centrum voor Taal en Onderwijs (CTO)
van KU Leuven dat leraren professionaliseert in taalvaardigheid.
Het doelpubliek bestaat onder anderen uit leraren die
lesgeven in de voorschoolse opvang, het leerplichtonderwijs,
het hoger onderwijs en het volwassenenonderwijs.
Online is ook een inspiratiepakket te vinden rond differentiatie
in de klas, ontwikkeld door de hogeschool Odisee van
de Associatie KU Leuven. 3 Er bestaan ook samenwerkingsverbanden
tussen hogeronderwijsinstellingen (Universiteit
Gent) en het leerplichtonderwijs (provinciaal en gemeentelijk
onderwijs) om nascholingstrajecten vorm te geven
(bijvoorbeeld SWITCH). KlasCement is ook een initiatief
dat leraren met elkaar in contact brengt. Leraren kunnen
het platform dan gebruiken als een toegangspoort tot een
lerend netwerk waarin ze lesmaterialen informeel kunnen
uitwisselen met andere leraren.
Tot slot is het hoger onderwijs ook geregeld betrokken als
procesbegeleider, zowel inhoudelijk als in het kader van
monitoring en evaluatie, bij (vaak kortlopende) interventies
of projecten gefinancierd door lokale overheden, het
Europees Sociaal Fonds of organisaties als Unicef België.
Het geeft dan vanuit zijn expertise vorming binnen lerende
netwerken van scholen om die zelf hun monitoring en evaluatie
in handen te laten nemen.
Kortom, het hoger onderwijs is in Vlaanderen vertegenwoordigd
als aanbieder om leraren te professionaliseren.
Tegelijk merken we op dat de meeste Vlaamse organisaties
met een professionaliseringsaanbod voor leraren geen
hogeronderwijsinstellingen betreffen, en dat de initiatieven
niet breder in Vlaanderen structureel verankerd zijn.
Er vindt bovendien geen kwaliteitscontrole plaats op de
professionaliseringsactiviteiten geleverd door de diverse
nascholingsorganisaties. 4
Er bestaat ook geen bewijsvoering over de effectiviteit van
de professionaliseringsactiviteiten voor Vlaamse leraren.
Om hieraan tegemoet te komen ontwierpen Merchie et al.
(2016) in opdracht van het Departement Onderwijs en Vorming
een praktijkbijdrage rond het meten van impact van
professionaliseringsactiviteiten in Vlaanderen. De auteurs
Schoolbeleid is eerder
bezig met procedures
dan met het creëren
van een visie
concluderen dat er (te) veel nascholingsactiviteiten in Vlaanderen
versnipperd worden aangeboden en pleiten voor een
gestructureerd systeem. Op die manier wordt het voor leraren
eenvoudiger om het bestaande aanbod te screenen op
relevantie en in functie van gedetecteerde behoeften.
Rol van de schoolleider
Volgens het decreet van 8 mei 2009 dient de toeleiding in
Vlaanderen prioritair te gebeuren via de school. ‘De noden
van je school, je schoolteam, maar ook jouw individuele
noden als leraar bepalen de vorm en inhoud van de professionalisering.’
5 De schoolleider heeft dan een bepalende
rol in het creëren van een kader waarin leraren zichzelf
volgens geïdentificeerde behoeften kunnen professionaliseren.
Dit bevestigen ook verschillende bronnen (Antoniou,
2013; OESO, 2009; Barber et al., 2011; Onderwijsraad, 2011;
Devos, 2019).
De lage cijfers van de Labour Force Survey waar het gaat
om deelname van leraren aan professionaliseringsactiviteiten
lijken op het eerste gezicht aan te tonen dat leraren in
Vlaanderen ten opzichte van leraren in Nederland onvoldoende
kansen krijgen van hun schoolleiders om deel te
nemen aan dergelijke activiteiten. Ballet et al. (2010) schrijven
hierover dat ‘het beleid inzake professionalisering niet
altijd doelgericht [is] of sterk aangestuurd/gecoördineerd.
Wat gebeurt in het kader van professionalisering is vaak ad
hoc en wordt in belangrijke mate bepaald door de dagelijkse
realiteit.’ De auteurs tonen in hun kwalitatieve studie naar
professionaliseringsactiviteiten onder leraren in Vlaamse
scholen aan dat schoolbeleid eerder bezig is met procedures
tot deelname aan activiteiten, vervangingsmogelijkheden
of terugbetaling van de kosten, dan met het creëren van
een visie rond en inhoud van professionaliseringsbeleid.
Ze betrekken leraren (te) weinig bij het schoolbeleid, en die
zijn hier ook niet altijd vragende partij voor. Dit is volgens
Ballet et al. (2010) nochtans nodig om de betrokkenheid
van leraren bij het professionaliseringsbeleid te vergroten,
en om schoolbesturen uit te dagen verder te gaan dan documenten
en procedures.
70
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
Een tweede mogelijke verklaring voor de lage cijfers van
de Labour Force Survey kunnen we vinden in de wijze
waarop de Vlaamse overheid de opdracht van leraren
heeft uitgetekend. Zeker in het basisonderwijs bestaat de
opdracht van leraren zo goed als volledig uit taken in de
klas (lesopdracht). Dit wil zeggen dat er in de opdracht geen
structurele ruimte is ingebouwd voor professionalisering.
Schoolleiders moeten hun leraren hiervoor klasvrij maken
(wat niet altijd even gemakkelijk is), of leraren zijn verplicht
zich na hun lesuren te professionaliseren.
Aanpak in Nederland
Centraal in de Nederlandse aanpak op nationaal niveau staat
de term ‘professionele ruimte’ (Inspectie van het Onderwijs,
2013). Die term is ook opgenomen in het Actieplan Leraar
2020. Leraren krijgen de ruimte om vanuit hun deskundigheid
mee zeggenschap te krijgen over het kwaliteitsbeleid
op hun school en de professionalisering die daarvoor
nodig is. De leraar komt daarmee centraal te staan in het
professio naliseringsbeleid van de school en wordt zelf eigenaar
van zijn professionaliseringstraject.
De overheid stimuleert dit ook in het Actieplan Leraar 2020,
met acties die individuele leraren meer mogelijkheden en
tools bieden om zich te professionaliseren of om regie te
krijgen over de eigen professionalisering. Het ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) bracht in
2011 het actieplan uit met het oog op de lange termijn.
Enkele maatregelen uit dit actieplan zijn:
• kwaliteitsbeleid humanresourcesmanagement en prestatiebeloning;
• opleidingsniveau van leraren verhogen tot bij voorkeur
masterniveau (waarin het hoger onderwijs een centrale
rol speelt als onderwijsverstrekker);
• extra middelen voor leraren (de lerarenbeurs) om zichzelf
in te schrijven in een bachelor of master;
• introductie van het lerarenregister (of lerarenportfolio 6 );
• monitoring van de kwaliteit van scholen door
professio nals.
De lerarenbeurs, de prestatiebeloning en het lerarenportfolio
bleven anno 2020 behouden. 7
Interessant is ook de recente pilot binnen het platform
Samen Opleiden en Professionaliseren (SO&P). 8 Partnerschappen
tussen lerarenopleidingen, scholen en schoolbesturen
zullen van najaar 2021 tot 2024 subsidie van de
Nederlandse overheid ontvangen om in scholen een doorlopende
lijn van begeleiding en professionalisering te creëren.
Die lijn start bij het opleiden van leraren, tot en met de
begeleiding van startende leraren en doorlopende professionalisering.
In overeenstemming met het theoretisch raamwerk
staan hier een systemische aanpak en samenwerking
tussen hoger onderwijs en scholen centraal.
Ook andere ijkpunten herkennen we in de pilot. Partnerschappen
moeten vraaggerichte begeleiding voorzien voor
Ook in Nederland is de
rol van hoger onderwijs
in de professionalisering
eerder ‘klassiek’
startende leraren met mentoring en intervisie. Startende
leraren moeten binnen hun opdracht tijd krijgen om aan
het professionaliseringsaanbod deel te nemen. Tot slot
werken de deelnemers in partnerschap aan de evaluatie en
kwaliteitsbewaking van het traject.
Samengevat lijkt Nederland in vergelijking met Vlaanderen
op nationaal niveau meer gerichte stimuli te geven om het
hoger onderwijs een expliciete en structurele rol te geven
in de professionalisering van (startende) leraren in het
onderwijs. Het tekent daarbij ook expliciet krijtlijnen uit
die in overeenstemming zijn met de literatuur, en dus met
het theoretisch raamwerk dat we hiervoor hebben uitgetekend.
De wijze waarop de professionaliseringactiviteiten
concreet vorm krijgen komt wel bij de leraar in dialoog
met de eigen school te liggen, of bij lokale partnerschappen.
Niettemin valt ook in Nederland op dat, bijvoorbeeld
bij de bovengenoemde pilot, slechts enkele partnerschappen
voor korte tijd subsidie zullen ontvangen en dat de
rol van het hoger onderwijs binnen de professionalisering
eerder ‘klassiek’ blijft: verbonden aan lerarenopleiding
en/of diplomaverwerving.
Grote verschillen
Er is voor het hoger onderwijs een belangrijke rol weggelegd
om zittende leraren te professionaliseren. Tegelijk blijken er
grote verschillen tussen de theorie en de praktijk te bestaan,
die enigszins de verschillen in scholingsparticipatie tussen
Vlaanderen en Nederland kunnen verklaren. Zo blijft het
hoger onderwijs in Vlaanderen als structurele partner in de
professionalisering van leraren onderbenut. Ook ontbreekt
het aan een strategische visie op de professionalisering van
leraren in Vlaanderen (zowel op Vlaams niveau als in het
schoolbeleid), of aan dialoog over visievorming tussen lokale
actoren, het hoger onderwijs en de overheid. Het landschap
van professionalisering van zittende leraren is hierdoor versnipperd
en ad hoc.
Nederland heeft daarentegen de laatste jaren sterk(er)
ingezet op nationale maatregelen en een strategische visienota
(Actieplan Leraar 2020) om de professionalisering
71
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
van leraren aan te zwengelen, terwijl de activiteiten toch
in handen bleven van lokale actoren. Recente pilots in
Nederland zetten overigens in op partnerschappen met het
hoger onderwijs in overeenstemming met ons theoretische
raamwerk. Toch kun je ook twijfelen aan de duurzaamheid
van de partnerschappen in Nederland, omdat deze slechts
voor korte tijd subsidie ontvangen en omdat de aanpak uitgaat
van het klassieke (schoolse) systeem, en niet van een
structureel, innovatief partnerschap tussen de overheid, het
hoger onderwijs en de lokale actoren, bijvoorbeeld om eenop-een
professioneel leren onder leraren mogelijk te maken.
Sofie Cabus
is Research Lead bij VVOB – education for development en
onderzoeker geaffilieerd met de KU Leuven en de Universiteit
Maastricht
Goedroen Juchtmans
is senior onderzoeker onderwijs en arbeidsmarkt aan het
Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA) van de
KU Leuven
Literatuur
Antoniou, P. (2013). School leadership effects revisited: review and meta-analysis of empirical
studies. School Effectiveness and School Improvement, 22(2), 121-148.
Ballet, K., Colpin, H., März, V., Baeyens, C., De Greve, H. & Vanassche, E. (2010). Evaluatie
van het professionaliseringsbeleid van basis- en secundaire scholen (Onderzoeksrapport
OBPWO 07.01). Leuven: KU Leuven, Centrum voor Onderwijsbeleid, -vernieuwing
en Lerarenopleiding.
Barber, M., Chijioke, C. & Mourshed, M. (2011). How the world’s most improved school
systems keep getting better. McKinsey.
Burroughs, N., Gardner, J., Lee, Y., Guo, S., Touitou, I., Jansen, K. & Schmidt, W. (2019).
A review of the literature on teacher effectiveness and student outcomes. Teaching for
Excellence and Equity, 7-17.
Chetty, R., Friedman, J.N. & Rockoff, J.E. (2014). Measuring the impacts of teachers II:
Teacher value-added and student outcomes in adulthood. American economic review,
104(9), 2633-79.
Desimone, L.M. (2009). Improving impact studies of teachers’ professional development:
Toward better conceptualizations and measures. Educational Researcher, 38(3), 181-199.
Devos, G. (2019). Kenmerken van sterke scholen: wat leert ons 40 jaar onderzoek? Impuls
Leiderschap in Onderwijs, 1: 5-16.
Evans, D.K. & Popova, A. (2016). What really works to improve learning in developing countries?
An analysis of divergent findings in systematic reviews. The World Bank Research
Observer, 31(2), 242-270.
Glewwe, P., Hanushek, E.A., Humpage, S. & Ravina, R. (2013). School Resources and Educational
Outcomes in Developing Countries: A Review of the Literature from 1990 to 2010
(pp. 13-64). University of Chicago Press.
Hanushek, E.A. & Rivkin, S.G. (2006). Teacher quality. Handbook of the Economics of
Education, 2, 1051-1078.
Hoekstra, A. & Korthagen, F. (2011). Teacher learning in a context of educational change:
Informal learning versus systematically supported learning. Journal of teacher education,
62(1), 76-92.
Inspectie van het Onderwijs (2013). Professionalisering als gerichte opgave. Verkennend
onderzoek naar het leren van leraren. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
p. 56.
Inspectie van het Onderwijs (2014). De kwaliteit van schoolleiders in het basisonderwijs,
speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap, p. 74.
Kyndt, E., Michielsen, M., Van Nooten, L., Nijs, S. & Baert, H. (2011). Learning in the
second half of the career: stimulating and prohibiting reasons for participation in formal
learning activities. International Journal of Lifelong Education, 30(5), 681-699.
Kyndt, E., Gijbels, D., Grosemans, I. & Donche, V. (2016). Teachers’ everyday professional
development: Mapping informal learning activities, antecedents, and learning outcomes.
Review of educational research, 86(4), 1111-1150.
Maandag, D.W., Helms-Lorenz, M., Lugthart, E., Verkade, A.T. & Veen, K. van (2017). Features
of effective professional development interventions in different stages of teacher’s
careers. A review of empirical evidence and underlying theory. Department of Teacher
Education, Rijksuniversiteit Groningen, p. 95.
Masino, S. & Niño-Zarazúa, M. (2016). What works to improve the quality of student learning
in developing countries?. International Journal of Educational Development, 48, 53-65.
Merchie, E., Tuytens, M., Devos, G. & Vanderlinde, R. (2016). Hoe kan je de impact van
professionalisering voor leraren in kaart brengen? Onderzoek van UGent in opdracht
van het Departement Onderwijs en Vorming, p. 90.
Merchie, E., Tuytens, M., Devos, G. & Vanderlinde, R. (2018). Evaluating teachers’ professional
development initiatives: towards an extended evaluative framework. Research
Papers in Education, 33(2), 143-168.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (april 2021). Pilot doorlopende begeleiding
startende leraren. www.dus-i.nl/subsidies/startende-leraren en Staatscourant
2021, 17496
OESO (2009). Creating effective teaching and learning environments: First results from
TALIS. www.oecd.org/education/school/43023606.pdf
Onderwijsraad (2011), Naar hogere leerprestaties in het voortgezet onderwijs.
www.onderwijsraad.nl/publicaties/adviezen/2011/02/28/
naar-hogere-leerprestaties-in-het-voortgezet-onderwijs
Noten
1 Hierin vinden we informatie over de scholingsparticipatie van leraren in het basisonderwijs
en het voorgezet onderwijs tot vier weken voorafgaand aan de Labour Force Survey.
Deze cijfers spiegelen we vervolgens aan de deelname aan levenslang ontwikkelen
onder de beroepsbevolking van 18-64 jaar. Enige voorzichtigheid bij de interpretatie van
deze cijfers is nodig. In 2017 begon in België een nieuwe steekproefmethode voor het
verzamelen van gegevens van de Labour Force Survey. Deze methode blijft eenzelfde
individu langer over de tijd volgen, waardoor uitval van bepaalde bevolkingsgroepen uit
de enquête de cijfers vanaf 2017 kan vertekenen ten opzichte van de periode ervoor.
2 www.klascement.net
3 www.klascement.net/websites/93677/differentieren-in-hoger-onderwijs/?previous
4 Meer informatie op de website van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming,
onderwijs.vlaanderen.be.
5 onderwijs.vlaanderen.be, geraadpleegd maart 2021.
6 Het lerarenregister is ondertussen omgedoopt tot lerarenportfolio. Leraren zijn niet
langer verplicht om zich in te schrijven in het lerarenregister. Schoolbesturen hebben nu
de keuze om ofwel zelf de bekwaamheidsdossiers van hun leraren bij te houden, ofwel
deze gegevens aan te leveren bij het lerarenportfolio. Leraren worden bij deze laatste
optie gestimuleerd om het lerarenportfolio zelf in te vullen (vo-raad.nl, geraadpleegd
maart 2021).
7 rijksoverheid.nl, geraadpleegd maart 2021.
8 Website Nederlands ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, geraadpleegd
april 2021.
72
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
Om het nijpende personeelstekort in de zorg zo snel mogelijk terug te dringen, moet de sector inzetten op een
leven lang ontwikkelen. Dit vraagt om een hechte, langdurige relatie met het zorgonderwijs aan hogescholen.
De zorg als living lab van het
hoger onderwijs
Adviezen van de commissie Werken in de Zorg
Paul Rullmann, Ingrid Geerts & Marion Sieh
Commissie Werken in de Zorg, Den Haag
D
e zorg kampt met grote personeelstekorten en de
zorgvraag neemt alleen maar toe. Op dit moment
werkt een op de zeven werkenden in de zorg; als
er niets gebeurt, moet dat in de toekomst een op de vier
worden. Dat kan de samenleving niet aan. In 2018 begon
het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
(VWS) daarom het actieprogramma Werken in de Zorg,
met de ambitie om het personeelstekort in de zorg binnen
afzienbare tijd naar nul te brengen. Als onderdeel van dit
programma stelde het ministerie de commissie Werken in
de Zorg in. Zij adviseert elk jaar het ministerie, maar ook
het veld van zorg en onderwijs over wat er nodig en mogelijk
is om dit tekort aan personeel aan te pakken.
In 2018 en 2019 sprak de commissie daartoe met alle regionale
samenwerkingsverbanden van zorg- en onderwijsbestuurders
over hun arbeidsmarktaanpak. Een groot deel
Het ministerie gaat
uit van een tekort
van zes- à zevenduizend
hbo-verpleegkundigen
van hen verbindt zich voor de eigen regio aan een Regionaal
Actieplan Aanpak Tekorten. De nadruk van de regionale
actieplannen lag de afgelopen jaren sterk op het verhogen
van de instroom van personeel en de daarvoor benodigde
begeleidingscapaciteit. Regio’s proberen zowel jongeren als
zijinstromers actief te verleiden om voor de zorg te kiezen,
en zorg- en onderwijspartijen werken samen om die groei
ook te kunnen accommoderen.
De commissie richt zich vooral op de tekorten aan verzorgenden
en verpleegkundigen, omdat deze getalsmatig eruit
springen. Om een beeld te geven van de omvang van de
tekorten die voor het hbo (hoger beroepsonderwijs) vooral
relevant zijn: voor 2022 gaat het ministerie van VWS 1 uit
van een tekort van zes- à zevenduizend hbo-verpleegkundigen
(voor de niet-gespecialiseerde functies).
Het goede nieuws is dat de instroom van studenten en van
nieuwe medewerkers in de zorg zichtbaar is toegenomen.
Uit een meting in het tweede kwartaal van 2019 bleek dat
er sprake was van een stijgende instroom: in de daaraan
voorafgaande twaalf maanden telde de zorgsector circa
152.000 nieuwe werknemers; bij de start van het actieprogramma
in 2018 waren dit er nog circa 136.000 2 .
Maar de cijfers laten ook zien dat er tegelijkertijd een grote
uitstroom gaande is. In het eerste kwartaal van 2019 verlieten
113.000 werknemers de sector zorg en welzijn, oftewel
ongeveer 9 procent van alle werknemers in die sector.
Van deze groep vertrok ongeveer 40 procent naar een baan
buiten de sector zorg en welzijn 3 . Inzoomend op deze cijfers
is het verontrustend om te zien dat vooral de uitstroom
onder werknemers die 0-1 jaar en 1-2 jaar in dienst zijn
73
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
In totaal verlaat
circa de helft van alle
werknemers de sector
binnen twee jaar
geweest enorm is. In totaal verlaat ongeveer de helft van alle
werknemers die in zorg en welzijn zijn begonnen de sector
binnen twee jaar. Bij de commissie riep dit het beeld op van
een vergiet.
Met alleen het werven van studenten en nieuwe medewerkers
zijn we er dus niet; het behouden van medewerkers
vraagt evenzeer de volle aandacht. Volgens de commissie
moet de sector meer inzetten op modern werkgeverschap.
Daarvan zou het actief faciliteren van een leven lang ontwikkelen
een belangrijk onderdeel moeten uitmaken. Dit zorgt
immers voor een hogere motivatie en een betere toerusting
van de medewerkers.
Vliegwiel
Hogescholen zijn actieve partners in regionale samenwerkingsverbanden
in zorg en welzijn; de afgelopen
jaren heeft de commissie daarom diverse bestuurders,
opleidingsdirecteuren en lectoren uit het hbo gesproken.
Onderwijsvernieuwing die hand in hand gaat met een leven
lang ontwikkelen is volgens de commissie een van de vliegwielen
om het tekort op te lossen; dit thema kwam in deze
gesprekken dan ook veelvuldig aan de orde. De commissie
beseft daarbij dat de opdracht voor onderwijsinstellingen
veelomvattend is: zij moeten bij studenten een mindset
kweken waarin die een leven lang ontwikkelen al tijdens
het initieel onderwijs als iets vanzelfsprekends gaan zien.
Zo zijn studenten erop voorbereid dat ze zich als medewerkers
in de zorg blijvend zullen bekwamen en ontwikkelen,
en zich soms dankzij (snelle) om-, bij- en opscholing zullen
(moeten) omscholen naar tekortberoepen in de zorg. Daarnaast
kunnen hogescholen een belangrijke rol vervullen in
deze scholing van zorgmedewerkers. Positief is dat hogescholen
zich inderdaad bewust lijken te zijn van deze brede
opdracht en deze beginnen in te vullen, zie bijvoorbeeld
Gezond Opleiden 4 , het recentelijk uitgebrachte sectorplan
hoger gezondheidszorg onderwijs 2021-2025.
Uiteraard heeft de coronacrisis de nodige impact, zowel op
de zorg als op onderwijsorganisaties. De pandemie heeft
de dynamiek in het zorg- en onderwijsveld sterk beïnvloed:
samenwerkingen zijn opgebloeid waar dat voorheen niet
mogelijk leek, barrières zijn geslecht. Zo ontstond er bij een
hogeschool in Overijssel meer flexibiliteit in de collegiale
uitwisseling tussen zorg en onderwijs; docenten gingen bijvoorbeeld
aan de slag in zorginstellingen. Dit is precies wat
deze hogeschool nu meer en structureler zou willen ontwikkelen
als onderdeel van het leren van de toekomst.
Een ander voorbeeld komt uit Friesland, waar het mbo (middelbaar
beroepsonderwijs) en het hbo in samenwerking
met de zorgorganisaties een gezamenlijke pool van stagiairs
hebben opgezet. Deze stagiairs krijgen onder begeleiding
van docenten stageplaatsen in zorgorganisaties.
Maar oude hardnekkigheden bestaan ook nog steeds. Na de
eerste coronagolf plaatsten de ziekenhuizen in Utrecht
slechts de helft van de hbo-stagiairs, om te voorkomen dat
ze bij een tweede golf stagiairs naar huis zouden moeten
sturen als ze geen tijd meer zouden vinden voor de begeleiding.
Voor het hbo is dit natuurlijk geen gewenst scenario.
De stagefunctie was in deze regio dus nog verre van stabiel.
De coronacrisis heeft in 2020 vanzelfsprekend de aanpak
van de commissie gekleurd. De centrale vraag was niet
langer ‘hoe dringen we het arbeidsmarkttekort terug?’, maar
‘wat leert de crisis ons daarover?’ Zijn de ambities nu veranderd,
en wat leert de pandemie ons over de beste manier om
zorgpersoneel aan te trekken en te behouden?
Eind 2020 heeft de commissie het volgende gerapporteerd
over het raakvlak tussen het onderwijs- en het zorgwerkveld:
alom zijn goede ideeën en voornemens te horen over
de samenwerking tussen zorg en onderwijs, maar op veel
plaatsen zijn deze nog bescheiden, gezien de omvang van
de uitdaging. Zo zijn bij zorginstellingen de geesten rijp
gemaakt om anders naar de geschiktheid van zorgmedewerkers
te kijken, maar er is binnen organisaties ook sprake
van terugval in oud gedrag, bijvoorbeeld als ze, omwille van
een handige planning, alleen breed gekwalificeerde medewerkers
laten instromen. De commissie is dus nog niet
overtuigd van een voortvarende uitvoering in alle regio’s.
Alom goede ideeën
over samenwerking,
maar vaak zijn deze
nog te bescheiden
74
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
Twee boodschappen
Op basis van haar rondgang langs de regionale velden van
zorg en onderwijs heeft de commissie twee boodschappen
voor het zorgonderwijs aan hogescholen: een voor de korte
en een voor de middellange termijn.
Advies voor korte termijn
De coronapandemie heeft duidelijk gemaakt dat we mensen
snel moeten kunnen omscholen naar de zorg, of bij- of
opscholen, zodat we hen kunnen inzetten op tekortfuncties.
Wat kunnen hogescholen daaraan bijdragen? In elk geval
kunnen ze zorgen voor flexibiliteit in opleiden en kwalificeren.
In de gesprekken met de commissie meldde een aantal
hogescholen dat sommige opleidingen experimenteren
met het versnellen van opleidingstrajecten in het kader van
het Experiment Leeruitkomsten. Het idee daarbij is dat je
opleidt voor een erkend diploma, maar de al aanwezige
competenties van de individuele student of bijscholende
professional als startpunt neemt. Daardoor is er geen sprake
van kwaliteitsverlies.
Daarnaast zullen hogescholen aan nog snellere trajecten
moeten denken. Het is immers zeer goed mogelijk dat er
een reservistenpool komt met mensen die in een crisisperiode
tijdelijk terugkeren naar hun oude beroep van
verpleegkundige. Geen geringe maar wel een zeer boeiende
uitdaging om als hbo hiervoor arrangementen te ontwikkelen.
Het spontaan georganiseerde platform Extra handen
voor de zorg heeft laten zien dat er in noodsituaties talloze
mensen zijn die hun oude vak wel weer een tijdje zouden
willen uitoefenen. Het fundament voor een reservistenpool
is er dus al. De nadruk lag in dit geval op zorgmedewerkers
met een mbo-achtergrond, maar potentiële reservisten met
een hbo-achtergrond zijn er natuurlijk ook.
Het platform heeft wel aangetoond dat, om teleurstellingen
te voorkomen, veel afhangt van de adequate opvang,
doorgeleiding en eventuele opscholing van de oud-professionals
die zich melden. Hogescholen dienen nog beter
onderling samen te werken om versnippering tegen te gaan
en maatwerk mogelijk te maken. Het noordelijk netwerk
De commissie constateert
dat zorg en onderwijs
nog te veel gescheiden
werelden zijn
van onderwijs-, praktijk- en kennisinstellingen heeft laten
zien dat dat kan. De pandemie heeft er in deze regio voor
gezorgd dat instellingen meer gezamenlijk programmeren
en dat ze opleidingsprogramma’s voor toekomstige professionals
opschalen van lokaal naar regionaal niveau.
Overigens zeiden de gesprekspartners uit het hbo zelf tegen
de commissie dat de hogescholen nog wel een stap moeten
zetten in het bij- en omscholingsonderwijs voor een leven
lang ontwikkelen. Dit moet meer behelzen dan enkel het
aanbieden van de modules uit het reguliere onderwijs.
De zorg en het onderwijs zouden moeten kijken naar een
optimale match tussen zorgmedewerkers, hun takenpakket
en wat hiervoor qua scholing nodig is.
Advies voor middellange termijn
De commissie constateert dus dat zorg en onderwijs nog te
veel gescheiden werelden zijn. Voor de middellange termijn
pleit ze daarom voor langlopende, meerjarige verbintenissen
voor een hechte samenwerking tussen onderwijs
en werkpraktijk, als ware het zorgonderwijs deel van de
zorgorganisatie. Deze samenwerking zou zich ook moeten
gelden tussen de onderwijspartijen onderling, om verkokering
te voorkomen. Een goed voorbeeld van een dergelijke
samenwerking is de meerjarenafspraak tussen Haga Ziekenhuis,
Haagse Hogeschool, Hogeschool Leiden en ROC
Mondriaan over het opleiden van meer verpleegkundigen
op alle niveaus.
Het streefbeeld is een laagdrempelig en gefaseerd systeem
dat de toetreding tot de arbeidsmarkt faciliteert en waarbij
waar nodig opschaling mogelijk is. Idealiter is dit een systeem
waarin:
• studenten leren in de praktijk;
• werkbegeleiders docent zijn en docenten werkbegeleider;
• het ritme van de zorg gelijk oploopt met dat van het
onderwijs, en vice versa;
• de opscholing van vmbo (voorbereidend middelbaar
beroepsonderwijs) naar mbo naar hbo behalve via de
initiële route ook al werkende kan gaan, via stapeling
van deelcertificaten;
• onderwijs en zorg beide betrokken zijn bij na- en opscholing
en bij vernieuwend werken in de zorg, zodat
zowel initiële studenten als werkenden kennis opdoen
over vernieuwing (bijvoorbeeld via het afsluiten van een
leerabonnement na het afronden van het initiële onderwijstraject).
Naast meerjarige verbintenissen, waarin de gezamenlijke
strategische doelen gedefinieerd staan, adviseert de commissie
ook om concrete (jaar)plannen met elkaar te maken:
wat gaan het onderwijs en het werkveld volgend jaar samen
doen en bereiken, en wie is daarop aanspreekbaar? De regio
Noord-Holland Noord heeft laten zien dat je een duale
hbo-v-opleiding, gericht op wijkverpleging, in een jaar tijd
75
TH MA 2-21
Een leven lang ontwikkelen
kunt ontwikkelen van een idee naar de start van de eerste
groep studenten.
Het in elkaar schuiven van zorg- en onderwijsorganisaties
creëert een uitstekende voedingsbodem voor een leven lang
leren, zowel strategisch en organisatorisch als wat betreft de
locaties voor leren en werken. Zo kun je de volgende resultaten
bereiken:
• Hybride docenten worden op natuurlijke wijze de norm
Het zorgt ervoor dat docenten en zorgprofessionals in
ontwikkeling blijven door het switchen tussen rollen.
• Bevordering van de leercultuur in zorgorganisaties
Een dergelijk setting is bijvoorbeeld al zichtbaar in de
Zorginnovatiecentra, afdelingen waar medewerkers
en een relatief grote groep studenten (uit mbo en hbo)
samenwerken, met als doel om zorgverlening, opleiden,
leren, innoveren en onderzoeken te combineren. Er zijn
al meer van dit soort centra waarbij hogescholen betrokken
zijn. De Zorginnovatiecentra van het Elisabeth-
TweeSteden Ziekenhuis, die werken met groepen
stagiairs van onder andere Fontys Hogeschool, bleken
robuuste constructies die ook tijdens de eerste coronagolf
bleven opleiden.
• Voorkomen van uitval in de eerste fase van de loopbaan
Zoals we hiervoor al schreven is het schrikbarend
hoeveel nieuwe toetreders al in de eerste twee jaar uitstromen.
Dit hangt samen met een heel complex van
factoren zoals werkdruk, ontoereikende begeleiding en
een niet-motiverende sfeer, maar ook een gebrek aan
carrièrekansen en mogelijkheden om door te leren.
Het helpt als het hbo nog een tijdje in beeld blijft, en
betrokken blijft bij studenten die de eerste schreden in
hun werkende leven zetten.
• Stimuleren van de ontwikkeling van een opleidingsbeleid
binnen de zorgorganisatie
In een gesprek met de commissie vertelden zorgprofessionals
dat zij ervaren dat het organisatiebelang doorgaans
prevaleert boven hun eigen ontwikkelwensen.
Zorgorganisaties stimuleren een leven lang ontwikkelen
meestal niet actief; wel sturen ze op bijscholing en
nascholing op het gebied van ontbrekende essentiële
competenties, vaardigheden en deskundigheden binnen
het team. Als je als medewerker je opleidingswens zelf
goed weet te motiveren, de eigen afdeling er beter van
wordt en er budget is, dan honoreert de werkgever deze
waarschijnlijk. Kortom, vaak ontbreekt het nog aan een
transparant opleidingsbeleid dat ook de wat afwachtendere
medewerkers aanzet tot een leven lang ontwikkelen
en dat breder kijkt dan het afdelingsbelang. In het
ideale geval kan het hbo zorgorganisaties op het spoor
zetten van een opleidingsbeleid dat de eigen regie van
medewerkers stimuleert waar het hun eigen ontwikkeling
betreft.
• Bijdragen aan de digitalisering van de zorg
Digitalisering is noodzakelijk voor de vernieuwing
van de zorg, voor een efficiëntere doorstroming van
gegevens en voor het terugdringen van administratieve
lasten, zodat het zorgpersoneel zich kan concentreren
op zorgtaken. Hogescholen in Noord-Nederland hebben
gezien dat de coronacrisis de digitalisering in een
stroomversnelling heeft gebracht, zowel in de praktijk
als in alle opleidingen, dus ook de zorgopleidingen.
Binnen het onderwijs pikt de nieuwe generatie dit snel
op; de zorgprofessionals in de praktijk kost het wat meer
moeite. Dat blijkt tegelijkertijd wel een impuls voor een
leven lang ontwikkelen, aangezien de uitdagingen van
de digitalisering leiden tot de nodige bijscholing op dit
terrein. Het samenbrengen van jonge en oudere zorgmedewerkers
is ook van belang om te voorkomen dat
nieuwe medewerkers digitale en technologische vaardigheden
krijgen ‘afgeleerd’ zodra ze de werkvloer betreden
(‘zo doen wij dat hier niet’). De al eerder genoemde
Zorginnovatiecentra, waar studenten, docenten en
zorgmedewerkers samen werken aan innovatie, kunnen
dan ook een boost geven aan de brede implementatie en
adaptatie van technologie.
• Snellere inzet van binnen het hbo ontwikkelde kennis
Het hbo ontwikkelt veel kennis, bijvoorbeeld in lectoraten
en Centres of Expertises. Direct toepasbare middelen
op het gebied van zorgtechnologie en e-health zijn
erg gewenst in de zorgorganisaties. Maar innovatie in de
zorg kost veel tijd, gemiddeld zo’n zeven jaar. Aan goede
ideeën en nieuwe kennis ontbreekt het niet, wel aan
implementatiekracht – een uitdaging voor de kennisinstellingen
en hogescholen enerzijds en de zorgorganisaties
anderzijds om dat gezamenlijk beter te organiseren.
Hoopgevende uitspraken
Werken aan het onderwijs voor een leven lang ontwikkelen
biedt een kans om de banden tussen onderwijs en zorg
verder te versterken. Dit veronderstelt wel dat onderwijsinstellingen
in het hbo en mbo onderling, en waar nodig met
private aanbieders, meer gaan samenwerken om maatwerk
en flexibiliteit te bieden. Vanuit deze samenwerking kan het
leven lang ontwikkelen een substantiële invulling krijgen en
voorkom je dat maatschappelijk geld wegvloeit naar allerlei
incidentele cursussen. Het ligt bovendien in de lijn der verwachting
dat zich in de komende periode veel zijinstromers
zullen aandienen vanuit sectoren waarin banen door de
coronacrisis verloren zijn gegaan. Het is goed om daarvoor
de faciliteiten tijdig op orde te hebben.
Ook het sectorplan hoger gezondheidszorg onderwijs
2021-2025 onderstreept het belang van samenwerking met
76
Een leven lang ontwikkelen
TH MA themahogeronderwijs.org
De crisis heeft laten
zien dat er speelruimte
is die voorheen niet
voorstelbaar was
het werkveld: ‘In alle regio’s werken de hogescholen actief
samen in ‘de driehoek’: lokale en regionale leer-werkgemeenschappen
waarin studenten en docent-onderzoekers
samen met lectoren en onderzoekers, zorgorganisaties
en andere relevante partners praktijkgericht onderzoek
uitvoeren. Deze samenwerkingsverbanden – of ze nu
innovatiewerkplaatsen, living labs, ateliers, professionele
werkplaatsen of sparkcenters genoemd worden – zijn partnerschappen
die onze hechte verbondenheid met de regio
uitdrukken en een verrijking vormen voor zowel het onderwijs
als het werkveld.’
Dit zijn hoopgevende uitspraken, die in lijn liggen met
de opvattingen die de commissie tijdens de gesprekken
in de diverse regio’s zoal hoorde. Toch valt ook op dat de
opstellers van het plan nog sterk vanuit de eigen sector en
de eigen instituties denken. Daar mag wat de commissie
betreft nog wel wat aan gebeuren, zodat je echt van een
gezamenlijke organisatie en aanpak kunt spreken.
Paul Rullmann
is lid van de commissie Werken in de Zorg
Ingrid Geerts
is secretaris van de commissie Werken in de Zorg
Marion Sieh
is lid van het ondersteuningsteam van de commissie Werken in
de Zorg
Noten
1 www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-volksgezondheid-welzijn-en-sport/
documenten/publicaties/2020/11/09/nadere-toelichting-arbeidsmarktprognose
2 Zie de Kamerbrief over de 3e Voortgangsrapportage over Werken in de
Zorg: www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/12/20/
kamerbrief-over-3e-voortgangsrapportage-werken-in-de-zorg
3 AZW Statline, CBS.
4 www.vereniginghogescholen.nl/actueel/actualiteiten/
opleiden-en-verbinden-om-tekort-aan-zorgprofessionals-op-te-lossen
Hechte, langdurige relaties tussen onderwijs en zorg zijn
noodzakelijk, zodat de zorg als het ware een living lab wordt
van het onderwijs en vice versa. Misschien zullen voltijds,
deeltijds en duaal en ook initieel en postinitieel onderwijs
daardoor in elkaar overvloeien. Erg is dat niet; ze zijn ooit
bedacht als formats om onderwijs, student en werkveld
efficiënt te organiseren, maar lijken verworden tot gestolde
hinderpalen op de weg naar grotere flexibiliteit. De opkomst
van onlineonderwijs en van hybride tussenvormen (zoals
flipped classrooms) illustreert dat. Ook de creatieve improvisaties
die het onderwijs gaande hebben gehouden tijdens
de coronacrisis hebben laten zien dat er speelruimte is die
voorheen niet voorstelbaar was. Daar ligt een grote uitdaging.
Als het hbo, blijkens het nieuwe sectorplan, optimaal
wil kunnen bijdragen aan de uitdagingen in de zorg, zal het
ook de grenzen moeten verkennen van de eigen concepten
– onderwijskundig, organisatorisch en ruimtelijk – om zo
ook zelf een leven lang in ontwikkeling te blijven.
77
TH MA 2-21
Wat is de sleutel tot een succesvolle multidisciplinaire samenwerking? Naar aanleiding van onderzoek door
expertisecentrum Business Management van Hogeschool VIVES beschrijven Ingrid Frenier en Marijke Michiels
welke pijlers onmisbaar zijn om van een samenwerking een gedeeld verhaal te maken.
Vertrouwen als motor voor een
gezamenlijke ambitie
Valkuilen en noden
Ingrid Frenier & Marijke Michiels
Hogeschool VIVES, Kortrijk
W
aar de focus vroeger lag op het uitoefenen en aanbieden
van één hoofddiscipline, is nu een duidelijke
tendens zichtbaar waarbij professionals met de
meest uiteenlopende invalshoeken zich groeperen.
Opmerkelijk is dat naast medische specialisten ook
andere professionals de weg hebben gevonden naar een
multidisciplinaire samenwerking. De beweegreden om te
gaan samenwerken is veelal een economische overweging:
gedeelde kosten drukken de rekening. Maar ook de zoektocht
naar een goede balans tussen werk en privéleven,
expertise delen en betere diensten kunnen verlenen zijn een
drijfveer.
Het expertisecentrum Business Management van Hogeschool
VIVES doet onderzoek naar de sleutel tot een succesvolle
multidisciplinaire samenwerking. 1 Wij gaan na hoe
ondernemers zich samen organiseren en welke valkuilen en
noden zich stellen in een samenwerkingsproces. Een verkennende
literatuurstudie bracht in de eerste fase van het
onderzoek de economische en organisatorische uitdagingen
in kaart. Het onderzoek mondde uit in 21 diepte-interviews
met startende en gevestigde ondernemers met een zeer
diverse achtergrond, gaande van architecten over coaches,
boekhouders en advocaten tot creatieve beroepen. De diepte-interviews
hebben we nadien geanalyseerd met behulp
van NVivo, een softwarepakket voor kwalitatieve dataanalyse.
Ze resulteerden in een reeks aanbevelingen voor
het werkveld.
Voor- en nadelen
Samenwerken biedt de kans om knowhow te delen en
toegang te krijgen tot meer werkvormen en materialen
(Hansen, 1999). Nadelen spelen zich vooral af op organisatorische
schaal; verschillende agenda’s op elkaar afstemmen
is niet evident en persoonlijke conflicten kun je niet langer
uit de weg (O’Leary, Mortensen & Woolley, 2011). Die conflicten
zijn te wijten aan een onderling aarzelende connectie
tussen teams en teamleden. Daarin zijn drie vormen te
onderscheiden:
• underconnectivity duidt op onvoldoende eensgezindheid
tussen de teamleden, waardoor de kans klein is dat een
team goed functioneert;
• bij uncoordinated connectivity is er gebrek aan coördinatie
in het samenwerkingsproces, waardoor het overzicht
verloren gaat; dit leidt tot onduidelijkheden en dubbel
werk;
• er is sprake van overloaded connectivity als het team wel
voldoende verbinding heeft met andere teams, maar het
gevaar erin schuilt dat één persoon deze connectie onderhoudt;
dat maakt een team kwetsbaar.
De theorie stelt dat er verschillende soorten samenwerkingen
bestaan. In een unidisciplinaire samenwerking groeperen
ondernemers met dezelfde professionele achtergrond zich
en voeren dezelfde professionele taken uit. Een interdisciplinaire
samenwerking kenmerkt zich door een veelheid
aan disciplines, waarbij de teamleden de taken van elke
78
TH MA themahogeronderwijs.org
Met een duidelijke
structuur creëer je
ruimte om je gezamenlijke
ambitie scherp te stellen
discipline verdelen tussen eigen en gemeenschappelijke
opdrachten. Een transdisciplinaire samenwerking typeert zich
eveneens door een verscheidenheid aan disciplines, met
dat verschil dat de teamleden dezelfde gemeenschappelijke
taken uitvoeren.
Dit onderzoek spitst toe op een vierde vorm van samenwerking.
Bij een multidisciplinaire samenwerking zijn verschillende
disciplines betrokken, waarbij elke discipline vanuit
het eigen perspectief werkt, met een eigen vaktaal en een
eigen logica. Elke ondernemer tracht zijn eigen doelstellingen
te realiseren. Professionals behouden hun autonomie
en werken min of meer parallel aan elkaar (Buntinx &
Bijwaard, 2004).
Duidelijke organisatie
Het mag blijken dat een goede organisatiestructuur essentieel
is om je als ondernemer te vestigen in een multidisciplinaire
samenwerking. Daarbij maak je duidelijke afspraken
over de persoonlijke belangen, de onderlinge relationele
verhoudingen en de organisatorische structuur. Bij analyse
van het werkveld blijkt dat er organisatorisch en juridisch
voldoende ondersteuning voorhanden is om te voorzien in
een correcte juridische vorm en in een goed bestuur. Er zijn
gespecialiseerde bureaus, ondernemersorganisaties, softwarepakketten
en digitale platforms die hierin begeleiden.
Toch lijken ondernemers de weg naar deze ondersteuningsmechanismen
niet te vinden. In de interviews zeggen zij
dat een samenwerkingscontract, een juridische vorm en
een bestuursniveau ontbreken. Er is nood aan een gemeenschappelijk
platform om gegevens te delen, aan modelcontracten
en aan opleidingen rond juridisch en financieel
besturen.
Een duidelijke organisatiestructuur zorgt ervoor dat je tijd
en ruimte creëert om je gezamenlijke ambitie scherp te
stellen. Uit zowel de literatuurstudie als de diepte-interviews
komt naar voren dat een gedeelde ambitie aan de grond ligt
van een succesverhaal. Een betekenisvolle gedeelde ambitie
werkt inspirerend en sluit aan bij de persoonlijke doelen.
Het is de voedingsbodem van een gedeeld verhaal, dat je
nadien kracht bijzet in een helder geformuleerde missie
en visie.
Een samenwerking loopt spaak als de verwachtingen anders
liggen, er te weinig transparantie is, het vertrouwen zoekraakt
of het financieel kader niet helder is. Dat leidt op
zijn beurt tot miscommunicatie en wantrouwen. En laat
net vertrouwen het tweede belangrijke element zijn in een
geslaagde multidisciplinaire samenwerking.
Geïnterviewden zeggen dat vertrouwen enkel standhoudt
als er commitment is enerzijds en daadwerkelijke uitvoering
anderzijds. Dit vergt heel wat competenties. Als ondernemer
is een duidelijke communicatie onontbeerlijk en ga
je in dialoog met teamleden. Een ondernemer durft zijn
engagement uitspreken, afspraken vastleggen en nakomen.
Als ondernemer draag je vrijheid en eerlijkheid hoog in het
vaandel en boet je niet in op je deskundigheid door open te
staan voor andere invalshoeken. Je werkt respectvol en toont
begrip voor je teamgenoten. Enkel als deze kernwaarden
aanwezig zijn, kun je overgaan tot het formuleren van een
samenwerkingscontract en een werkbaar financieel kader.
Al deze factoren leiden terug naar vertrouwen als motor
voor een gezamenlijke ambitie.
Onderling vertrouwen
De procesregie ligt meestal bij de initiatiefnemer. Hij is
diegene die de betrokken partijen frequent samenbrengt
om gezamenlijk te evalueren en bij te sturen. Enkel zo
kan het onderlinge vertrouwen groeien. Het organiseren
van momenten waarop alle partijen met elkaar in dialoog
kunnen gaan is primordiaal om draagvlak te creëren. Het is
de opdracht van de initiatiefnemer om erover te waken dat
er in dit proces een continuïteit bestaat. Het creëren van een
bestuurlijk draagvlak waarin de betrokkenen samen kunnen
bouwen, elk vanuit hun professionele gedrevenheid en
enthousiasme, is cruciaal om de gezamenlijke ambitie aan
te wakkeren.
De procesregie in handen nemen is niet eenvoudig. Je moet
over de nodige knowhow en ervaring beschikken om dit
Vertrouwen houdt enkel
stand als er zowel
commitment is als
daadwerkelijke uitvoering
79
TH MA 2-21
Toch moet je als speler
in het grote verhaal
ook je eigen, kleine
verhaal kunnen vertellen
met zelfvertrouwen aan de man te brengen. De maatschappij
evolueert snel en is complex. Voor veel ondernemers
is het moeilijk om het bos door de bomen te zien en het
hoofd boven water te houden. Vragen zoals ‘hoe moet ik nu
verder?’ duiken regelmatig op.
Vanuit de groep van zowel startende als gevestigde samenwerkingen
klinkt de roep naar externe ondersteuning om
interne screening, intervisie en zelfreflectie mogelijk te
maken. Er is behoefte aan externe coaching om het groeiproces
op te volgen, bij te sturen en te adviseren. Deze
derde partij speelt als klankbord en faciliteert tijdens het
evaluatieproces. Zij draagt haar steentje bij aan een gestructureerd
overleg. Uit onderzoek blijkt dat deelnemers hierbij
verschillende methodieken verkiezen, gaande van cursussen
over teamreflecties en teamfunctioneringsgesprekken tot
teamontwikkeling.
Goede balans
Naast de vraag om meer coaching bij het evaluatieproces
blijkt er ook een noodzaak om meer zicht te krijgen op skills
en competenties die noodzakelijk zijn om van een multidisciplinaire
samenwerking een duurzaam succesverhaal te
maken. Dit onderzoek resulteert in vier pijlers die onmisbaar
zijn om van een samenwerking een gedeeld verhaal
te maken.
Er blijkt een goede balans nodig te zijn tussen hard skills en
soft skills. Soft skills, of social skills, omvatten veelal intra- en
interpersoonlijke competenties die te maken hebben met
emotionele intelligentie, zoals inlevingsvermogen, het vermogen
tot samenwerken en communiceren, flexibiliteit,
begrip en aanpassingsvermogen. Daarentegen hebben
hard skills, of business specific issues, meer te maken met
het verbale of performale IQ, zoals kennis en taalvaardigheden
en de kundigheid taken op een bepaalde manier uit
te voeren (Andrews & Higson, 2008). Soft skills verwijzen
in dit onderzoek naar bovengenoemde competenties,
zoals een heldere communicatie en in dialoog treden met
je partners. Hard skills duiden op praktische zaken, zoals
taakverdeling, financiële afspraken, beslissingen nemen,
vergadermomenten en intervisies organiseren. Soft skills en
hard skills gelden wel als de energievreters in een samenwerkingsproces.
Ze vergen veel tijd, ruimte, bijsturing en
evaluatie.
Aan de andere kant van de hard skills en soft skills is er
ook ruimte voor het persoonlijke verhaal. In een multidisciplinaire
samenwerking is het zaak om als ondernemer je
eigen doelen voor ogen te houden. Je wilt je eigen ambities
waarmaken, enkel zo behoud je de motivatie en wilskracht
om verder te gaan. In een multidisciplinaire samenwerking
werk je aan een gezamenlijke ambitie die je deelt met alle
teamleden. Toch moet je als speler in het grote verhaal ook
je eigen, kleine verhaal kunnen vertellen. Een samenwerking
moet leiden tot een meerwaarde voor elke speler.
Personaliseren en verwezenlijken gelden als de energiegevers.
Ze bieden tegenwicht aan de hard skills en soft skills.
De combinatie van en wisselwerking tussen de vier pijlers
– soft skills, hard skills, personaliseren en verwezenlijken –
is de puzzel tot een succesvolle samenwerking.
Sterker door samenwerken
Vaak krijgen studenten reeds heel wat opdrachten die ze in
teamverband moeten uitvoeren. Ook hier is de oefening om
de nadruk te leggen op het zoeken naar een wisselwerking
in de skills van de teamleden. Maar daar blijft het meestal
bij. Vaak sturen we de studenten uit met de mindset dat
hun individuele bijdrage de belangrijkste is in het werkveld.
We leiden hen op als individuele startende ondernemers.
Maar we moeten er alert voor zijn onze studenten erop
te wijzen dat ze door multidisciplinair samen te werken
sterker zullen zijn als ondernemer en als samenwerkend
teamlid.
Ingrid Frenier
is master Communicatiewetenschappen en senior onderzoeker
aan Hogeschool VIVES en medewerker operationalisering
van KPI’s voor onderzoek aan de KU Leuven. Ze is erkend
bemiddelaar in handels- en ondernemingszaken en coach voor
start-ups, jongeren en loopbaanbegeleiding
Marijke Michiels
is kinesitherapeut, wellbeing-manager en onderzoeker aan
Hogeschool VIVES. Ze heeft expertise in welbevinden binnen
persoonlijke, sociale en maatschappelijke context, en in de
leerlijn zorgeconomie
Noot
1 www.multidisicplinairwerken.be
80
Het rad van
ongelijkheid
Orhan Agirdag: Onderwijs
in een gekleurde
samenleving
EPO, Antwerpen.
ISBN 9789462672505;
260 blz. € 24,90
tel je even voor dat
S
enkele leerlingen
kleine diefstallen
hebben gepleegd
in de stad waar de school gevestigd
is. Het hoofd van de school
bespreekt met het hoofd van de
politie en de burgemeester hoe
ze dit probleem kunnen aanpakken.
Denk dan even bij jezelf:
zijn het in mijn voorstelling drie
witte mannen die het probleem
aan het bespreken zijn? En de
leerlingen die stelen, die hebben
wellicht een kleurtje?
We denken vaak in stereotypen
en we bedoelen dat meestal
helemaal niet slecht. Maar zoals
Orhan Agirdag met veel verve
aantoont in zijn boek Onderwijs
in een gekleurde samenleving,
zeker in het onderwijs is dat niet
onschuldig. Want de dominante
‘witte’ beelden zijn ingrijpender
dan we spontaan zouden
denken. Ze bepalen mee of
leerlingen zich thuis voelen op
school, hun welbevinden, hun
zelfbeeld en daarmee ook hun
studieprestaties en de kansen
die ze in het onderwijs én later
hebben. We wijten dit vaak aan
andere factoren, zoals hun (taal-)
achterstand of hun IQ, maar
in werkelijkheid gaat het om
achterstelling.
Er zijn structurele mechanismen
aan het werk waardoor
etnische verschillen leiden
tot onderwijsongelijkheden.
Het ‘rad van ongelijkheid’,
zoals Agirdag het noemt, draait
onverbiddelijk in het nadeel van
leerlingen van kleur. Ze worden
gesegregeerd in klassen en scholen
(bijvoorbeeld in een ‘b-klas’)
waar de onderwijskwaliteit
nogal eens te wensen overlaat.
Ze moeten opboksen tegen stereotypen
die hun eigen taal en
cultuur niet erkennen (ze ‘staan
achter’ met taal, terwijl ze net
een taal méér kennen). Ze krijgen
te maken met negatieve
vooroordelen en lage verwachtingen,
die ze vaak ook overnemen
omdat het de dominante
beelden in de samenleving zijn.
En ze worden gediscrimineerd:
ze krijgen vaker straf, meer
negatieve adviezen et cetera.
In het hart van dit alles zit
een systeem van institutioneel
racisme, dat leerlingen op
basis van hun etnische achtergrond
een lage status toekent.
En dat alles leidt ontegensprekelijk
tot ongelijkheden
in schoolprestaties.
Het boek stopt gelukkig niet
bij het fileren van het rad van
ongelijkheid, maar draagt ook
oplossingen aan. We kunnen
81
het ‘stuurwiel van emancipatie’
in handen nemen en daarmee
het rad van ongelijkheid terugdraaien.
‘We’, dat zijn voor
Agirdag zeker ook de leerlingen
zelf, die in en met hun handelen
mee bepalen welke paden
er voor hen mogelijk worden.
Ze kiezen nu vaak voor een
tegencultuur, maar dat is een
keuze en die kunnen ze ook
anders maken. ‘We’ zijn ook
de (etnisch-culturele) gemeenschappen
die zich kunnen
organiseren om leerlingen te
ondersteunen en hun kunnen
tonen dat een keuze vóór
schoolsucces ook voor hen
mogelijk is.
Maar dat bekent niet dat het
politieke beleid en het schoolbeleid
geen rol te spelen hebben,
integendeel. De school kan
op vele manieren een verschil
maken. Een pluralistische (multiculturele
of interculturele)
aanpak heeft een bewezen positieve
impact op het schoolwelbevinden
en de schoolprestaties
van etnisch-culturele minderheden,
en is ook niet negatief
voor de ‘witte’ meerderheid.
Het gaat er dan bijvoorbeeld
om diversiteit uitdrukkelijk aan
bod te laten komen in de leerinhouden,
te duiden dat de dominante
‘witte’ beelden sociale
constructies zijn, vooroordelen
te benoemen en ‘gekleurde’
talen en culturen als evenwaardig
te behandelen. Agirdag
benoemt dit als ‘sensitief intercultureel
onderwijs’, wat hij
definieert als ‘het (h)erkennen
van waardevolle culturele gelijkenissen
en verschillen en die
integreren in het curriculum,
terwijl etnische verschillen genegeerd
worden waar ze irrelevant
zijn en schadelijke praktijken
van groepen geweerd worden
op school’.
Daarbij breekt hij in het bijzonder
een lans voor het waarderen
van talige diversiteit. De thuistaal
van leerlingen is geen
probleem maar een meerwaarde,
die kan helpen om ook de vaardigheid
in het Nederlands te
vergroten. Die leerlingen staan
niet achter in taalkennis omdat
ze thuis geen Nederlands spreken,
maar staan voor omdat ze
meertalig zijn. Dat is een mooi
voorbeeld van de omslag in ons
denken die we moeten maken
als we onderwijsongelijkheden
willen terugdringen. En het
toont ook dat de inzichten in
dit boek relevantie hebben voor
scholen en hun directe omgeving
(gezinnen, leerlingenbegeleiders)
maar ook daarbuiten,
vast en zeker ook voor het hoger
onderwijs.
Dit boek legt de problemen en
uitdagingen waar het onderwijs
in een gekleurde samenleving
voor staat, alsook de mogelijke
oplossingen, haarfijn uit in een
heldere taal, met duidelijke definities
en puttend uit gedegen
wetenschappelijk onderzoek.
Tegelijk maakt Agirdag er ook
een persoonlijk verhaal van, aan
de hand van oude klasfoto’s van
een gekleurde leerling tussen
Vlaamse ‘inboorlingen’ en het
pad dat hij gevolgd heeft. Daarmee
slaagt hij erin de ongemakkelijke
waarheid van etnische
ongelijkheid in het onderwijs
niet alleen te duiden maar ook
te doen beklijven. De volgende
keer dat ik mij het hoofd van
een school voorstel, zal het
alvast een gekleurde vrouw met
een hoofddoek zijn.
Kurt De Wit
is als hoofd datamanagement
verbonden aan de Dienst
Onderwijsbeleid van de KU Leuven
en is lid van de recensieredactie
van Th&ma
82
De echte prijs
van hoger
onderwijs
Nancy Kendall, Denise
Goerisch, Esther C.
Kim, Franklin Vernon &
Matthew Wolfgram:
The True Costs of College
Palgrave Macmillan, Londen.
ISBN 9783030538606; 158 blz.
€ 54,49
Pieter Slaman, Wouter
Marchand & Ruben Schalk:
Kansen in het koninkrijk –
Studiebeurzen 1815-2015
Boom uitgevers, Amsterdam.
ISBN 9789089535405; 232 blz.
€ 34,90
e toegankelijkheid
D
en kwaliteit van
het onderwijs
vormen de aardplaat
onder de moderne samenleving.
Kleine scheuren in die
aardplaat zijn eerst na decennia
waarneembaar. Tegen de tijd dat
velen de ernst herkennen zijn
alle kortetermijnmaatregelen
ontoereikend. Het gevolg is het
inzakken van welvaart en welzijn.
Dat schreef David Brooks
al bijna twee decennia geleden
in The New York Times.
In hoogontwikkelde landen
studeren veel studenten uit de
bovenste 50 procent met succes
in het hoger onderwijs. Daarentegen
stromen uit de onderste
50 procent veel minder kinderen
door naar het hoger onderwijs,
en als ze instromen is hun studiesucces
lager. Het grootste
probleem van alle onderwijsstelsels
is dat de kinderen uit de
lagere inkomensgezinnen zowel
in de aanloop naar als in het
hoger onderwijs hun potentiële
talenten onvoldoende ontwikkelen.
De onderste 50 procent kent
nog heel wat verborgen talent.
Nancy Kendall en collega’s
wilden op microniveau de
effecten van de kosten van een
universitaire studie op het studieverloop
van de studenten uit
lagere-inkomensgezinnen in
kaart brengen. Daarvoor kozen
ze vier publiek gefinancierde
universiteiten uit de Amerikaanse
staat Wisconsin. De vier
universiteiten zijn groot en
klein, stedelijk en landelijk, met
een diversiteit aan studentenpopulaties
en een afspiegeling
van de 1700 Amerikaanse universiteiten.
Aan ieder van deze
vier universiteiten volgden de
onderzoekers vijftien tot twintig
studenten uit lage-inkomensgezinnen.
Ze bestudeerden alle
overwegingen en besluiten van
de studenten gedurende hun
eerste twee studiejaren, binnen
en buiten hun studie.
De auteurs constateren dat
het voor deze groep studenten
vanzelfsprekend is om in het
ouderlijk huis te blijven wonen
en te kiezen voor de dichtstbijzijnde
universiteit. Ook lijkt het
vanzelfsprekend dat ze thuis
zorgplichten hebben waaraan
ze zich niet kunnen onttrekken.
Deze studenten zijn vaak onderof
niet verzekerd tegen ziektekosten
en weten dat ziek worden
gelijkstaat aan de bedelstaf. Bijbaantjes
naast de studie, soms
twee of drie, zijn een noodzaak
om de studieschuld te beperken
dan wel het ouderlijk huis
te steunen.
Het directe gevolg is dat deze
studenten geen tijd overhouden
om op de campus een
studentenleven op te bouwen
en nieuwe vrienden te maken.
De universiteiten beloven dat je
studietijd ‘de mooiste tijd van
je leven’ is. Dat is zeker waar
voor velen uit de bovenste helft
van de bevolking. Maar voor
de studenten uit de onderste
helft? Waar de studietijd voor de
ene student een mogelijkheid
is om te focussen op de studie,
sport, studentenfeesten en het
maken van nieuwe vrienden, is
het voor de ander een stressvol
bestaan, ‘de moeilijkste tijd
van je leven’, zo constateren de
auteurs. Deze studenten zijn
door hun afkomst gedwongen
dagelijks besluiten te nemen
die hun studie belemmeren.
Dit is meer een kwestie van
‘overleven’. Het lage studiesucces
laat zien dat menigeen het
niet overleeft en met een forse
studieschuld en zonder diploma
zijn carrière begint.
Studenten uit Wisconsin betalen
7500 tot 10.500 dollar collegegeld
per jaar voor de publiek
gefinancierde universiteiten
van de staat. Alle studenten
van buiten Wisconsin betalen
bijna het drievoudige daarvan.
De laatste veertig jaar heeft
Wisconsin, net als alle andere
staten, de subsidie voor zijn universiteiten
regelmatig verlaagd.
Daardoor genereren de buitenstatelijke
en internationale studenten
hogere inkomsten voor
de universiteit dan de studenten
uit Wisconsin. Die buitenstatelijke
en internationale studenten
zijn de cashcows geworden
van het businessmodel van de
publiek gefinancierde Amerikaanse
universiteiten.
Als het gaat om het overleven
van jouw universiteit ben je dus
wel ‘een sufferd of een grote
idealist’ als je je focust op de
studenten uit de eigen staat,
schrijven de auteurs. Bovendien
weten de bestuurders heel
goed dat studenten van buiten
de staat gemiddeld een hoog
studiesucces kennen, en ook
is het studiefalen van veel studenten
uit de onderste helft van
de eigen staat problematisch.
Vanuit marketingoverwegingen
weten de bestuurders wel wat ze
dan kiezen.
De studenten die zich kunnen
permitteren om buiten hun
eigen staat te gaan studeren,
komen vooral uit de bovenste
50 procent, of zelfs de bovenste
20 procent. Als die in de hoofdstad
Milwaukee gaan studeren,
willen ze wel graag waar voor
hun geld. Dat begrijpen de
bestuurders ook, dus hebben die
nieuwe studentenhuizen laten
bouwen, met luxere kamers en
betere voorzieningen, en is er
een restaurant met verantwoord
voedsel, tegen een hogere prijs.
Ook hebben ze aantrekkelijke
minors extracurriculair
gemaakt, waar studenten apart
voor moeten betalen. Hetzelfde
geldt voor extra mentoruren.
83
Iedereen mag zelf kiezen, maar
de werkelijkheid is dat een deel
van de studenten helemaal niet
de vrijheid heeft om te kiezen.
De prijsstelling zorgt voor een
scheiding onder de studenten.
Zoals de student uit de bovenste
50 procent van de Amerikaanse
samenleving het succesvol studeren
voor een deel te danken
heeft aan zijn goede leefomstandigheden,
zo is het studiefalen
van de studenten uit de onderste
50 procent mede te danken aan
een gebrek aan middelen. Toch
zullen veel studenten uit de
onderste helft het gevoel hebben
dat dat studiefalen hun eigen
schuld is, of zullen ze zichzelf
een gebrek aan intelligentie
toedichten. En menig docent en
universitaire bestuurder helpt
deze mythe in stand te houden
door een negatief beeld over
tekortschietende studenten te
schetsen. Daarmee ontlopen
ze hun eigen verantwoordelijkheid.
Kendall en collega’s laten
met hun onderzoek zien dat
voor deze studenten een gebrek
aan keuzevrijheid hun lot is.
En daarmee is ook het studiefalen
voor velen onontkoombaar.
Overigens moeten de studenten
uit de onderste 50 procent
naast financiële ook sociale en
culturele barrières overwinnen,
maar daar gaat dit onderzoek
niet over.
En hoe is de financiële positie
van de Nederlandse student?
Heel wat beter dan in de Verenigde
Staten, al kent ook
Nederland kopzorgen over de
financiële positie van studenten
uit arme gezinnen en hun
beperkte succes in het hoger
onderwijs. Pieter Slaman,
Wouter Marchand en Ruben
Schalk hebben de geschiedenis
van de studiefinanciering in
Nederland van 1815 tot 2015 uitmuntend
beschreven in Kansen
in het koninkrijk. Het is opzienbarend
dat gedurende tweehonderd
jaar studiefinanciering de
toegankelijkheid van het hoger
onderwijs in de mainstream van
de Nederlandse politiek vaak
ondergeschikt is of zelfs als een
gevaar voor goede maatschappelijke
ontwikkeling werd gezien.
Vanaf 1945 is het politieke
debat over de studiefinanciering
lamgelegd doordat de politiek
niet kon kiezen tussen twee
contrasterende uitgangspunten:
het bevorderen van de zelfstandigheid
van de student en de
toegankelijkheid voor de lagere
inkomens. De politieke discussie
bleef zich voortslepen, totdat
minister Deetman in 1986 een
beurzenstelsel voor alle studenten
doorvoerde. Goed bedoeld.
Maar al snel bleek het hoofdmotief
van zelfstandigheid voor alle
studenten onbetaalbaar en werd
de beurs steeds lager en namen
de leningen toe.
En nu kennen we het vervolgdrama.
In 2015 besloot de regering
de basisbeurs in te ruilen
voor een leenstelsel voor alle
studenten, met voor studenten
uit lage-inkomensgezinnen een
bescheiden aanvullende beurs.
Nu de basisbeurs niet meer
bestaat, groeit de nationale studieschuld
in snel tempo. En op
het moment dat de panels van
de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
de kwaliteitsplannen
van alle instellingen in
het kader van de laatste stelselwijziging
hebben beoordeeld,
begint alweer het politieke debat
over een volgende stelselwijziging
van beurzen en leningen.
Binnen de Democratische Partij
circuleerden tijdens de presidentsverkiezing
van Joe Biden
vele voorstellen, van eenmalige
kwijtschelding van schulden
tot maximaal 50.000 dollar tot
invoering van een omvangrijk
beursstelsel voor de 40 procent
laagste inkomens en een
renteloos leningstelsel voor
de 80 procent laagste inkomens.
Eenieder die het boek
van Slaman en collega’s heeft
gelezen, begrijpt direct hoe
ingewikkeld dit is, zeker voor
de Democratische Partij. En wie
het Verenigd Koninkrijk op
de voet volgt, weet dat ze ook
daar door het hele politieke
spectrum vraagtekens zetten
bij de snel oplopende studieschulden.
Wereldwijd groeit de
behoefte aan een hoger opgeleide
beroepsbevolking. En ieder
modern land ziet de kosten voor
hoger onderwijs continu stijgen.
Wie gaat dat betalen? Het individu,
de gemeenschap of de
bedrijven?
Beide genoemde boeken zijn
interessant voor iedereen die
zich buigt over de bekostiging
van het hoger onderwijs, omdat
er een nauwe samenhang
bestaat tussen de hoogte van
de publieke financiering van de
instellingen, de hoogte van de
collegegelden en het stelsel van
beurzen en leningen. De keuzes
die politici hierin maken zijn
van groot belang voor het studiesucces
of -falen van individuele
studenten én voor het succes
of falen van universiteiten en
hogescholen. De conclusie over
het actuele Amerikaanse hoger
onderwijs is voor de hand liggend:
het gaat dramatisch. Maar
dat weten we al enige decennia.
Kendall en collega’s voegen
daaraan toe dat de studenten uit
de onderste helft van de Amerikaanse
samenleving onder de
huidige financiële voorwaarden
alleen met een buitensporige
inspanning een bachelordiplo ma
kunnen halen.
Maar ook Nederland is niet vrij
van zorgen. Waarschijnlijk is er
een duidelijke meerderheid voor
herinvoering van de basisbeurs.
Dat is een stap in de goede
richting, maar het ontbreekt in
het politieke discours aan overeenstemming
over de doelen die
we met het volgende stelsel van
studiefinanciering zullen nastreven.
En dat is een slecht teken.
Kortom, is het niet tijd voor
Nederlandse politici om zonder
vooroordelen te reflecteren op
de oorzaken van het dreigende
faillissement van het Amerikaanse
hoger onderwijs? Daar
kunnen we iets van leren!
Pim Breebaart
is oud-bestuursvoorzitter van de
Haagse Hogeschool en lid van de
recensieredactie van Th&ma
Kansen in het koninkrijk –
Studiebeurzen 1815-2015 van
Pieter Slaman, Wouter Marchand
en Ruben Schalk is eerder in
Th&ma (2016-2) gerecenseerd
door Sijbolt Noorda.
84
Synthese van
syntheses
Malcolm Tight: Syntheses
of Higher Education
Research – What We Know
Bloomsbury Academic, Londen.
ISBN 97811350128736 (hardback)
/ 97811350128729 (paperback) /
97811350128750 (e-book); 282 blz.
€ 101,00 (hardback) / € 39,00
(paperback) / € 27,99 (e-book)
en overzicht
E
geven van wat we
op dit moment
weten over het
hoger onderwijs: dat is het
even ambitieuze als eenvoudig
geformuleerde doel dat de Britse
onderzoeker Malcolm Tight
blijkens de ondertitel beoogt
met zijn nieuwste boek. Daarbij
gaat het hem om kennis die
gebaseerd is op wetenschappelijk
onderzoek, die hij verzamelt
met behulp van bestaande syntheses.
Op die manier brengt
hij meteen ook de overblijvende
lacunes en de mogelijke
pistes voor toekomstig onderzoek
in kaart.
De samenvattende studies
waarop Tight zich baseert
worden in de bestaande literatuur
aangeduid met een verwarrende
veelheid aan termen, die
hij kritisch maar genuanceerd
toelicht en waarin hij zelf
orde schept door drie types te
onderscheiden. Om te beginnen
maakt hij een onderscheid
tussen systematic reviews, die een
kwalitatief overzicht bieden van
de studies in een onderzoeksdomein,
en meta-analyses, die de
kwantitatieve onderzoeksresultaten
over een bepaald onderwerp
samenbrengen. Daarnaast hanteert
Tight de term substantive
literature review voor kwalitatieve
syntheses die weliswaar niet
de methodologie hanteren
van de systematic review, die
pas vrij recentelijk vanuit het
geneeskundig onderzoek naar
de sociale wetenschappen werd
geëxporteerd, maar die nagenoeg
even grondig en veelomvattend
zijn.
Tights eigen boek is, kort
gezegd, een synthese van
de syntheses. Hij verwerkt
er in totaal 515, waaronder
280 systematic reviews, 60 substantive
literature reviews,
165 meta-analyses en 10 studies
die verschillende methodes
combineren. Hij beperkt zich
daarbij tot gepubliceerde Engelstalige
studies, die hij voornamelijk
verzamelt via systematische
en transparant beschreven
zoekacties in de digitale bronnen
Scopus, Google Scholar
en World of Science. De zogenaamde
‘grijze literatuur’
(bijvoorbeeld ongepubliceerde
congresbijdragen en dissertaties)
blijft buiten beschouwing,
net als publicaties in andere
talen dan het Engels. Door
die laatste beperking blijven
sommige onderzoekstradities
misschien onderbelicht, maar
niettemin is het corpus aanzienlijk.
Bovendien zorgt het gebruik
van het Engels als wetenschappelijke
voertaal ervoor dat bijna
een derde van de behandelde
publicaties uit niet-Engelstalige
landen komt.
Tight situeert zijn onderneming
binnen wat hij aanduidt als de
derde golf in de ontwikkeling
van het hoger onderwijs en het
onderzoek ernaar. Typerend
voor de eerste golf waren de
expansie en democratisering van
het hoger onderwijs zelf. Daarop
volgde, ten tweede, de groei van
het onderzoeksveld higher education
research, die samenhing
met de behoefte om de praktijk
evidencebased te onderbouwen,
instellingen met elkaar te vergelijken
(benchmarking) en de
financiële investeringen van
overheden in het hoger onderwijs
te verantwoorden. Met het
volume van het onderzoek in dit
domein groeide, ten derde, ook
de nood aan synthetiserende en
vergelijkende beschouwingen.
Tight voorziet dat een vierde golf
zal bestaan in het toepassen van
de inzichten uit die syntheses
met het oog op verbeteringen
in het hoger onderwijs zelf en
in het onderzoek. Hij gaat er
bovendien van uit dat onderzoekers
zich in een vijfde fase
vooral zullen richten op het
vullen van de vastgestelde leemtes
in onze kennis. Het is een
misschien wat schematiserende
en alleszins optimistische visie,
wellicht gestimuleerd door de
systematische aanpak die Tight
zelf de afgelopen twintig jaar in
zijn onderzoek heeft gehanteerd.
Die resulteerde onder meer in
de boekpublicaties Re searching
Higher Education (2003, tweede
editie 2012) en Higher Education
Research: The Developing
Field (2019). Syntheses of Higher
Education Research is daarop een
logisch vervolg.
Het boek bestaat uit drie delen.
Het eerste geeft een inleiding op
de opzet en inhoud van het boek
zoals hierboven samengevat,
een methodologische toelichting
over systematic reviews en
meta-analyses en een overzicht
van de belangrijkste trends in
het corpus. In het tweede deel
neemt Tight de bevindingen uit
zijn materiaal onder de loep in
dertien hoofdstukken. Die heeft
hij ingedeeld op basis van de
acht centrale thema’s uit het
onderzoek naar hoger onderwijs
die hij in eerder werk heeft
geïdentificeerd, een indeling
die ook andere onderzoekers
sindsdien hanteren. De thema’s
zijn achtereenvolgens teaching
and learning, course design, the
student experience, quality, system
policy, institutional management,
academic work en knowledge
and research. Het derde deel
van het boek, ten slotte, geeft
een beknopt overzicht van de
belangrijkste resultaten, staat
stil bij de methodologische
beperkingen van de gehanteerde
aanpak en schetst mogelijkheden
voor vervolgonderzoek.
85
Elk hoofdstuk in deel 2 kent
een vergelijkbare opzet. In een
inleiding geeft Tight een korte
toelichting op het thema, een
kwantitatief overzicht van de
relevante syntheses en waar
mogelijk een lijstje van tijdschriften
die zich specifiek op
het behandelde onderwerp
richten. Vervolgens deelt
hij zijn bevindingen in naar
subthema’s die uit het bestudeerde
materiaal naar voren
komen. Daarbij combineert
hij samenvattende parafrases
met citaten uit de onderzochte
reviews en meta-analyses, trekt
hij vergelijkingen en schetst hij
historische ontwikkelingen, dat
alles gelardeerd met zijn eigen
commentaar. In dat laatste toont
hij zich een meester van het
milde understatement.
Het relativerende karakter van
Tights opmerkingen wordt
gevoed door zijn kennis van de
hogeronderwijspraktijk en van
de geschiedenis. Zo wijst hij
erop dat een actueel onderwerp
als afstandsleren beslist geen
nieuw verschijnsel betreft: de
vroegste correspondentiecursussen
dateren uit de negentiende
eeuw. Maar nog typerender
voor de humoristische toon die
de auteur af en toe aanslaat,
is de opmerking die hij laat
volgen op die vaststelling: ‘If one
were minded, one could take the
history of these approaches even
further, perhaps 2,000 years to
Paul’s letters to the early Christian
churches, or to similar examples.’
Naar aanleiding van de
toepasbaarheid van total quality
management (TQM) als general
philosophy in het hoger onderwijs
klinkt het dan weer droog:
‘Academics are not known for
endorsing general philosophies,
except when they are so general
– e.g. academic freedom – as to be
extremely difficult to enforce.’
Tot slot van elk hoofdstuk geeft
Tight een puntsgewijze samenvatting
van zijn conclusies.
Ook in die ultrakorte synthesevan-syntheses
slaagt hij erin
beknoptheid te combineren met
gevoel voor nuance en kritische
zin. Ze hebben geregeld een
aangenaam ontnuchterend en
tegelijk stimulerend effect op de
lezer. Karakteristiek is bijvoorbeeld
deze conclusie van het
hoofdstuk over kwaliteit: ‘While
quality assessment, assurance and
management are now endemic
throughout higher education, the
research suggests that their impact
is limited because academics
remain to be persuaded about their
applicability.’
De meeste aandacht in deel 2
gaat naar cursus- en curricu lumontwerp,
wat vanzelfsprekend
samenhangt met de centrale
plaats van deze thema’s in zowel
het onderzoek als de syntheses
daarvan. Meer dan de helft van
de bestudeerde syntheses gaat
erover en zes van de dertien
hoofdstukken handelen over
deelaspecten ervan, namelijk
types of instruction; types of
learning; distance, online and
e-learning; curriculum; assessment
en outcomes. Sommige andere
thema’s zijn ofwel veel minder
onderzocht, ofwel dat onderzoek
heeft nog niet tot veel syntheses
geleid, zoals het geval blijkt voor
system policy.
Sommige onderwerpen komen
in meer dan één hoofdstuk aan
bod. Wie zich bijvoorbeeld interesseert
voor de nexus onderwijs-onderzoek
– waarover we
nog veel níét weten – komt aan
zijn trekken in het hoofdstuk
Knowledge and research, maar
ook in het hoofdstuk over leren,
dat onder meer actieonderzoek
en participatie van studenten in
onderzoek behandelt, en in de
paragraaf over kritisch denken
uit het hoofdstuk over leerresultaten.
Door kruisverwijzingen
tussen de hoofdstukken en door
een handig trefwoordenregister
achterin krijgt de lezer op verschillende
manieren toegang tot
de gezochte informatie.
Tight richt zich op zijn medeonderzoekers
en op studenten,
maar ook op beleidsmakers
en anderen die in het hoger
onderwijs werken. De eerste
twee groepen kunnen het boek
gebruiken voor een oriëntatie
op bepaalde onderzoekstopics
en vooral om te zien waar ze
zelf nog een bijdrage kunnen
leveren, de derde groep wijst het
boek de weg naar wetenschappelijke
evidentie die ze kan
gebruiken om haar praktijk te
voeden. Tight stelt daarenboven
dat organisaties die onderzoek
financieren hier inspiratie
kunnen vinden voor de keuze
van vraagstukken waarop ze hun
middelen willen inzetten.
Het voorbereidende werk dat
Tight heeft verricht ontslaat
lezers natuurlijk niet van de
plicht om de wegwijzers te
volgen die hij heeft uitgezet en
zich te verdiepen in de syntheses
en de onderliggende studies
die relevant zijn voor hun eigen
praktijk, studie of onderzoek.
Maar Syntheses of Higher Education
Research maakt de eerste
stappen op dat pad wel veel eenvoudiger
en minder tijdrovend.
Bovendien helpt het boek tegen
wat de auteur geestig aanduidt
als unnecessary wheel reinvention.
Het valt dan ook te hopen dat
Tight zijn handige gids geregeld
zal herzien, zodat hij de nieuwe
ontwikkelingen in het onderzoek
blijft weerspiegelen.
Koen Rymenants
is stafmedewerker onderzoek bij
de Hogeschool Gent en lid van de
recensieredactie van Th&ma
86
Ministerschap
met
beperkingen
Jet Bussemaker: Ministerie
van Verbeelding – Idealen
en de politieke praktijk
Uitgeverij Balans, Amsterdam.
ISBN 9789463821445; 280 blz.
€ 22,99
an de afgelopen
V
zeven Nederlandse
kabinetten hebben
er slechts twee
de regeringsperiode afgerond:
Balkenende IV en Rutte II, beide
kabinetten waaraan de PvdA
deelnam. In het eerste van die
twee was Jet Bussemaker staatssecretaris
van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (2007-2010),
in het tweede was ze minister
van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap (OCW, 2012-2017).
In Ministerie van Verbeelding blikt
ze terug op deze perioden als
bestuurder, en op de politieke
carrière die eraan voorafging.
Ik was vooral benieuwd naar
haar kijk op de periode als
minister van OCW, en eigenlijk
ook wel op die als bestuurder
van de Hogeschool van Amsterdam
en de Universiteit van
Amsterdam (2011-2012) – voor
de lezer van Th&ma natuurlijk
relevant. Haar tijd als minister
bespreekt ze, maar jammer
genoeg slaat ze haar bestuursfuncties
in Amsterdam over.
Bussemaker begint met een
terugblik op haar jeugd. Ze was
actief in de kraakbeweging,
maar ging als kraker ook constructief
in gesprek met de
gevestigde orde. Het zoeken
naar consensus leerde ze door
er thuis achter te komen hoe
de geschiedenis in Indië haar
vader had gevormd. Waar ze
aanvankelijk weinig begrip had
voor haar vaders rol, leerde ze
zijn standpunt te begrijpen door
zich in zijn geschiedenis te verdiepen.
Zo werd hun onderlinge
strijd over politiek een constructief
gesprek. Dit inleidende
hoofdstuk is een kennismaking
maar biedt ook een rode draad:
kom op voor wat rechtvaardig is,
maar heb ook oog voor andere
standpunten en zoek op een
realistische manier naar wat
mogelijk is. Dit bleek later absoluut
nodig in de weerbarstige
Nederlandse polderpolitiek.
Tegelijkertijd is het wellicht ook
een pijnpunt. De PvdA stelde
zich in het kabinet-Rutte II misschien
te constructief op, gegeven
de verkiezingsuitslagen die
erop volgden. De partij wrong
zich onder leiding van Jeroen
Dijsselbloem, de minister van
Financiën, in onmogelijke bochten
om tekorten op de begroting
tijdens een financiële crisis te
vermijden, iets wat bijzonder
wrang moet voelen nu de communis
opinio inmiddels is dat
een sterke overheid het land uit
de coronacrisis moet investeren.
Zowel in haar rol als staatssecretaris
als in die als minister had
Bussemaker te maken met een
vrij decentraal georganiseerd
bestuur, bezuinigingen en een
coalitiepartner die ideologisch
diametraal tegenover haar eigen
partij stond. Voor de lezer maakt
ze duidelijk hoe ze er binnen
deze beperkingen het beste van
probeerde te maken. Het boek
leest als een verantwoording
en als een soort waarschuwing:
verwacht niet te veel van de
minister en het ministerie.
Een aantal punten uit haar
reflectie op de periode als
minister van OCW bleef me
bij. Pas laat in haar termijn verscheen
het thema kansenongelijkheid
op de radar. Gehinderd
door een VVD-staatssecretaris
die niet veel voor het thema
voelde, wist Bussemaker toch
nog snel een aantal maatregelen
in gang te zetten. Subsidies
stimuleerden een betere overgang
tussen mbo (middelbaar
beroepsonderwijs) en hbo
(hoger beroepsonderwijs), ze
versoepelde de drempel tussen
vmbo (voorbereidend middelbaar
beroepsonderwijs) en havo
(hoger algemeen voortgezet
onderwijs) en een communicatiecampagne
moest het
delen van decentrale ervaring
bevorderen (de ‘Gelijke Kansen
Alliantie’).
Deze maatregelen, die haar
opvolger Ingrid van Engelshoven
(D66) zou voortzetten,
pasten in het beleid van die tijd
(big society) en borduurden voort
op het idee dat professionals en
organisaties decentraal het best
weten wat goede zorg of onderwijs
is. Het zijn ook de maatregelen
waartoe Bussemaker
zich als minister beperkt voelde,
doordat ze als minister systeemverantwoordelijke
was en de
commissie-Dijsselbloem (parlementaire
onderzoekscommissie
over onderwijsvernieuwingen
in het voortgezet onderwijs)
stevige randvoorwaarden stelde
aan aanpassingen aan het
onderwijssysteem.
In haar boek vraagt Bussemaker
zich af hoe ze dit thema
beter had kunnen oppakken.
Ze hekelt het feit dat onderwijs
is verworden tot een individueel
consumptiegoed, waarbij ouders
proberen binnen een meritocratisch
kader het beste voor hun
kind te organiseren, wat ten
koste gaat van de maatschappelijke
functie van het onderwijs.
87
Ze noemt vier oplossingsrichtingen.
Een programma voor
scholen en wijken zou ervoor
moeten zorgen dat scholen
beter in verbinding komen te
staan met de omringende diensten
en instanties (buiten- en
tussenschoolse opvang, maar
ook sport, welzijn en politie),
en zou de beste leraren moeten
stimuleren om in buurten met
meer problemen te werken.
Ten tweede stelt ze dat er meer
overheidssturing op de lerarenopleidingen
nodig is en
dat leraren anderzijds meer
bottom-up van elkaar moeten
leren in professionele teams.
Ten derde vindt ze dat schoolleiders
en -bestuurders meer hun
nek moeten uitsteken voor de
maatschappelijke opdracht van
het onderwijs. En tot slot moet
de politiek er volgens haar voor
zorgen dat het voor scholen
financieel en organisatorisch
aantrekkelijker wordt om brede
brugklassen aan te bieden.
Scholen die zich onttrekken aan
de maatschappelijke opdracht
door te selecteren of niets te
doen tegen segregatie, moeten
hiervoor gaan betalen.
Het is jammer dat Bussemaker
deze voorstellen niet verder
uitwerkt of onderbouwt: welke
sturing op de lerarenopleiding
is nodig en waarom? Ze is zelf
bestuurder geweest van zowel
eerste- als tweedegraadslerarenopleidingen.
Waarom reflecteert
ze niet op haar ervaring als
bestuurder van de Amsterdamse
hogeschool en universiteit?
Een gemiste kans.
Inhoudelijk haalt ze weinig
onderzoek of theorie aan als
het op onderwijs aankomt.
Dit is anders als het gaat over
diversiteit, identiteitspolitiek
en feminisme: op deze thema’s
vertaalt Bussemakers inhoudelijke
expertise zich in een
scherpe, genuanceerde analyse
van de tekortkomingen van het
huidige debat.
Het boek is het lezen waard,
en ik hoop dat meer bewindspersonen
inhoudelijk op hun
beleid zullen terugblikken.
Bussemaker beschrijft breed en
toegankelijk de meeste thema’s
die onder haar portefeuilles
vielen; het gevolg is wel dat het
boek voor onderwijsinsiders
op specifieke thema’s meer
diepgang en strategische afwegingen
zou mogen bevatten.
Daarnaast mist het binnen het
genre van de politieke terugblik
soms de sjeu (onthullende
typeringen van bekenden, sappige
anek dotes) die memoires
vaak levendig maken. Twee
uitzonderingen daarop zijn een
anekdote over overgeven in de
wc van de Tweede Kamer en
de beschrijving van Alexander
Pechtold (toenmalig fractievoorzitter
van D66) als opportunistische
machtspoliticus. Dat dit
uitzonderingen zijn, sluit aan
bij het beeld van Bussemaker
dat na het lezen blijft hangen:
een bevlogen en inhoudelijke
bestuurder die bereid was een
constructieve dialoog aan te
gaan en het compromis op te
zoeken, maar daar gemengde
gevoelens aan overhield.
Izaak Dekker
is als hoofddocent verbonden
aan de lerarenopleidingen van
Hogeschool Rotterdam en als
promovendus aan de Erasmus
Universiteit Rotterdam, en is
lid van de recensieredactie van
Th&ma
88
De hoogte
van de lat
Rob Kickert: Raising the
Bar – Higher Education
Students’ Sensitivity to
the Assessment Policy
Erasmus Universiteit
Rotterdam. Op te vragen bij
de auteur: nl.linkedin.com/in/
rob-kickert-944b48181
at doen we met
WX
het bindend studieadvies
(BSA)?
Dat is een actuele
vraag voor hogeronderwijsinstellingen.
De Tweede Kamer wil
ervan af. Door de coronacrisis
is het negatief BSA voor het
tweede jaar op rij collectief opgeschort.
Leid uitstel tot afstel?
In dit licht is het proefschrift
van Rob Kickert een interessante
aanvulling op de discussie.
De aanpassing van de BSAnorm
bij de Erasmus Universiteit
Rotterdam naar
60 studiepunten is eerder
al onderwerp van onderzoek
geweest (Baars et al., 2013,
2015). Overall kwam daaruit
dat de lat hoger leggen de studievoortgang
bevordert. In zijn
proefschrift duikt Rob Kickert
dieper in deze materie. Hij deed
onderzoek naar het effect van
het verhogen van de BSA-norm
bij drie opleidingen van de Erasmus
Universiteit, maar betrok
hierbij ook andere aanpassingen
in de toetsing. De drie opleidingen
hadden namelijk niet alleen
het BSA verhoogd, maar ook
andere wijzigingen doorgevoerd
in hun examensystematiek.
Onder een examensystematiek
verstaat hij drie elementen:
de prestatiebelangen (wat zijn
de gevolgen van een onvoldoende?),
de prestatiestandaarden
(bij welk cijfer is sprake van
een voldoende?) en de herkansingsregels
(bijvoorbeeld het
aantal toegestane herkansingen
in een studiejaar). Bestaand
onderzoek richt zich vooral
op de studievoortgang van
studenten. Nieuw in Kickerts
onderzoek is dat hij het effect op
motivatie en zelfsturing bij deze
veranderingen in de toetssystematiek
heeft onderzocht.
Zijn eerste constatering is dat bij
de drie onderzochte opleidingen
onder de nieuwe examensystematiek
studenten na één jaar
een significant hogere studievoortgang
hadden dan onder het
oude systeem na één jaar. Deze
drie opleidingen hanteerden alle
drie 60 studiepunten als prestatiestandaard,
maar verschilden
in prestatiebelangen en herkansingsregels.
Hieruit concludeert
Kickert dat studenten, ook bij
verschillen in de examensystematiek,
zich aanpassen aan een
nieuwe standaard.
Wat hem opviel, is dat het effect
op motivatie en zelfregulatie
van het verhogen van het BSA
en andere aanpassingen in de
examensystematiek tot nu niet
nader is onderzocht. Motivatie
en zelfregulatie gelden als de
beste voorspellers voor studiesucces.
Het lastige bij deze twee
factoren is dat ze niet direct
observeerbaar zijn. Kickert heeft
hiervoor gebruikgemaakt van
zelfrapportagevragenlijsten.
Hij vergeleek tentamencijfers
met antwoorden op de vragenlijsten
van groepen studenten
in de oude situatie (lagere BSAnorm,
lagere prestatiebelangen,
geen compensatie) en de
nieuwe situatie (hogere BSAnorm,
hoger prestatiebelangen,
compensatie). Studenten in de
nieuwe situatie presteerden
beter, toonden meer zelfgestuurd
leren en een hogere
participatie dan studenten in de
oude situatie. Ze waren in de
nieuwe situatie ook gemotiveerder
en toonden meer interesse
en geloof in eigen kunnen.
Opvallend was dat de relatie
tussen motivatie en zelfregulatie
in beide situaties gelijk
was. Deze aspecten werken op
dezelfde manier op elkaar in en
kunnen positief worden beïnvloed
door de inrichting van de
tentamensystematiek. Overall
concludeert Kickert dat studenten
in een examensystematiek
met hogere prestatiebelangen
en hogere prestatiestandaarden
gemotiveerder zijn, betere
zelfregulatie vertonen, hogere
cijfers halen en snellere voortgang
boeken.
Een volgende vraag die Kickert
onderzocht is of studenten in
dezelfde mate gevoelig zijn
voor veranderingen in de tentamensystematiek.
Op basis
van de resultaten van vragenlijsten
onderscheidde hij
een voldoende gemotiveerde
groep (66 procent van de studenten)
en een hoger gemotiveerde
groep (34 procent van
de studenten). De voldoende
gemotiveerde groep is tevreden
met een kleine voldoende; de
hoger gemotiveerde groep stelt
zichzelf hogere doelen en wil
hogere cijfers halen. Een verhoging
van de standaarden
heeft directe invloed op de grote
groep voldoende gemotiveerde
studenten. Zij moeten hun
89
motivatie bijstellen, terwijl dat
voor de hoger gemotiveerde
groep niet nodig is. Een opvallende
uitkomst in dit onderzoek
is dat, in tegenstelling tot in
andere onderzoeken, studenten
met een hogere motivatie niet
méér studietijd rapporteren dan
de voldoende gemotiveerden.
In het vervolg van zijn proefschrift
gaat Kickert in op de rol
van toetsing in het curriculum
en het effect op motivatie.
Bij een curriculum dat niet goed
‘aligned’ is, worden niet alle
leerdoelen getoetst of niet met
de juiste zwaarte. Uit eerder
onderzoek blijkt zelfs dat studenten,
op basis van ervaringen,
verwachten dat er ‘misalignment’
is tussen de leerdoelen en
de toetsing. Ze gaan bij docenten
actief op zoek naar aanwijzingen
over wat er getoetst gaat
worden. Dat kan leiden tot twee
soorten motivatie bij studenten:
intrinsieker gemotiveerde studenten,
die gaan voor het leren
van alle leerdoelen, en extrinsieker
gemotiveerde studenten,
die gaan voor presteren op de
leerdoelen die getoetst worden.
In een slecht aligned curriculum
leidt de tweede strategie
tot betere prestaties. In een
goed aligned curriculum vallen
deze twee motivaties samen en
leiden beide tot goede prestaties.
Het idee dat toetsing slecht is
voor de intrinsieke motivatie ligt
volgens Kickert vooral aan slecht
‘alignment’. Zijn stelling is dat
‘er geen goede of slechte motivatie
is, er zijn goede en slechte
curricula’.
Kickert zegt dat hij door zijn
onderzoek verder is gaan nadenken
over de rol van toetsing.
Hij vraagt zich bijvoorbeeld
af of alles wat leerbaar is ook
toetsbaar is. Of dat het versnellen
van de studievoortgang het
doel moet zijn van academisch
onderwijs, terwijl we weten dat
diepgaand leren meer tijd nodig
heeft. In het laatste hoofdstuk
doet hij een paar prikkelende
voorstellen. Het uitdagendste is
mijns inziens zijn voorstel van
toetsing als een ‘black box’: geef
studenten vooraf geen inzicht
in de vorm en inhoud van toetsing
en de normering. Dat is
interessant, omdat we heel erg
propageren dat het voor studenten
helder en duidelijk moet zijn
wat en hoe er we toetsen. Zijn
redenering is dat als studenten
niet weten wat en hoe er getoetst
gaat worden en wat als voldoende
geldt, ze hun gedrag er
niet op kunnen afstemmen. Zijn
verwachting is dat studenten
hogere prestatiedoelen stellen
als de minimumprestatie niet
bekend is.
Een andere suggestie is om
studenten actiever te betrekken
bij toetsing door samen met hen
doelen te stellen, standaarden te
bepalen, toetsvormen te kiezen
en ze een actieve rol te geven bij
de beoordeling van hun studievoortgang.
Uit de literatuur is
bekend dat dit een positief effect
heeft op motivatie en zelfregulatie.
Ik zou eerder kiezen voor
deze aanpak dan voor de black
box, want dat voelt toch als een
stap terug in de tijd.
Een andere mogelijkheid die
Kickert opwerpt is om niet
meer te toetsen. Deze verwerpt
hij ook weer snel als niet haalbaar.
Een variant zou wat mij
betreft zijn: hoe kunnen we de
fixatie van studenten op de toetsing
minimaliseren?
Zoals gebruikelijk bij een proefschrift
benoemt de auteur ook
de zwakke plekken van zijn
onderzoek. De wijziging van de
BSA-norm bij de opleidingen
aan de Erasmus Universiteit
bood Kickert een unieke situatie
om quasi-experimenteel
onderzoek te doen, hij kon
verschillende cohorten vergelijken.
Nadeel hiervan was dat
er geen causale verbanden zijn
aan te tonen, maar alleen correlaties.
Een andere zwakte die
hij noemt is dat hij motivatie en
zelfregulatie heeft gemeten met
zelfrapportagevragenlijsten, wat
als nadeel heeft dat studenten
dan sociaal wenselijke antwoorden
kunnen geven.
Wat kunnen we uit dit proefschrift
van Kickert leren voor de
discussie over het BSA? De lat
hoger leggen heeft een positief
effect op studievoortgang, motivatie
en zelfregulatie. Dat hoeft
niet met het bindend studieadvies
te zijn, dit kun je ook realiseren
met andere aanpassingen
in de examensystematiek,
zoals een hogere slaagnorm,
strengere herkansingsregels en
compensatie. Dat is volgens mij
de waardevolle toevoeging van
dit proefschrift aan de discussie.
Maar vooral Kickerts prikkelende
stellingen nodigen uit
om verder na te denken over de
invloed van toetsing op het curriculum
en op het studiegedrag
van studenten.
Veronica Bruijns
is beleidsmedewerker toetsen en
beoordelen bij de stafafdeling
onderwijs en onderzoek van
Hogeschool van Amsterdam en
coördinator van de recensieredactie
van Th&ma
90
Maar vóór het
zover is moet de opleiding zelf
geslaagd zijn
Vóór u investeert in een dure vervolgopleiding voor uzelf of voor getalenteerde
medewerkers wilt u natuurlijk weten wat daarvan de waarde is.
Voor uzelf, uw bedrijf, op de arbeidsmarkt en maatschappelijk. Waar moet
u op letten? Simpel. Kies een opleiding die is opgenomen in het Register
van het Centrum voor Post-Initieel Onderwijs in Nederland. CPION toetst het
cursusaanbod voor mensen met een wetenschappelijke, hogere of middelbare
(beroeps) opleiding op inhoud en maatschappelijke relevantie. Alleen
post-initiële opleidingen die aan strenge kwaliteitscriteria voldoen krijgen het
predikaat Registeropleiding. Dit kunt u beschouwen als een keurmerk, dat de
waarde van het diploma of certificaat garandeert. Meer weten over CPION en
Registeropleidingen? Kijk op www.cpion.nl.
CPION Keurmerk Registeropleidingen
Alleen voor post-initiële opleidingen die er écht toe doen.
CPION Postbus 701 3000 AS Rotterdam tel: +31 (0)10 201 42 22 fax: +31 (0)10 224 85 87 www.cpion.nl