02.05.2013 Views

richtlijn Vroegtijdige opsporing aangeboren hartafwijkingen

richtlijn Vroegtijdige opsporing aangeboren hartafwijkingen

richtlijn Vroegtijdige opsporing aangeboren hartafwijkingen

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

JGZ-STANDAARD<br />

<strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar


JGZ-standaard<br />

<strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van<br />

<strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

ONDER REDACTIE VAN<br />

J.A. de Wilde<br />

(namens de werkgroep JGZ-standaard<br />

<strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar)<br />

Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland


© 2005 AJN Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland, Postbus 24, 2160 AA Lisse<br />

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd,<br />

opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige<br />

vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen,<br />

of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de<br />

uitgever.<br />

ISBN-10 90-9019651-X<br />

ISBN-13 9789090196510<br />

NUR 871<br />

Ontwerp omslag: J. van der Plas, TNO Kwaliteit van Leven, Leiden


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

5<br />

INHOUDSOPGAVE<br />

Leden van de werkgroep JGZ-standaard ‘<strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong><br />

<strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar’<br />

Woord vooraf — 9<br />

Inleiding — 11<br />

H1 Werking van het hart — 15<br />

1.1. Fysiologie van het volwassen hart — 15<br />

1.2. Foetale circulatie — 16<br />

1.3. Neonatale circulatie — 18<br />

H2 Hartafwijkingen bij kinderen — 21<br />

2.1 Inleiding — 21<br />

2.2 Aangeboren <strong>hartafwijkingen</strong> — 21<br />

2.2.1 Niet-cyanotische <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> — 22<br />

2.2.1a Afwijkingen met een links-rechts shunt — 22<br />

1. Ventrikelseptumdefect (VSD) — 22<br />

2. Atriumseptumdefect (ASD) — 23<br />

3. Open ductus arteriosus (Botalli) — 25<br />

2.2.1.b Obstructieve lesies — 25<br />

1. Pulmonalisstenose (PS) — 25<br />

2. Aortastenose (AS) — 26<br />

3. Coarctatio aortae (CoA) — 27<br />

4. Onderbroken aortaboog — 28<br />

2.2.2 Cyanotische <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> — 28<br />

1. Tetralogie van Fallot (TOF) — 28<br />

2. Complete transpositie van de grote vaten (TGA) — 30<br />

2.2.3 Aangeboren anomalieën: een restgroep — 31<br />

1. Dextrocardie en mesocardie — 31<br />

2. Vasculaire ring — 31<br />

2.3 Ritme- en geleidingsstoornissen — 31<br />

2.4 Verworven hartaandoeningen — 32<br />

1. Cardiomyopathie — 32<br />

2. Cardiovasculaire infecties — 32<br />

3. Ziekte van Kawasaki — 32<br />

4. Acuut reuma — 32


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

6<br />

H3 Aangeboren hartafwijking en de gevolgen voor het dagelijkse leven — 33<br />

3.1 Inleiding — 33<br />

3.2 Mogelijke gevolgen voor gedrag — 33<br />

3.3 Kwaliteit van leven — 34<br />

3.3.1 Algemeen — 34<br />

3.3.2 Onderwijs — 34<br />

3.3.3 Werk — 35<br />

3.3.4 Vrije tijd — 35<br />

3.3.5 Overige — 36<br />

3.4 Mogelijke medische/lichamelijke gevolgen — 36<br />

H4 Onderzoeksmethoden — 39<br />

4.1 Inleiding — 39<br />

4.2 Stappenplan — 40<br />

4.3 Anamnese — 42<br />

4.4 Volgen van de groei — 44<br />

4.5 Inspectie — 45<br />

4.6 Auscultatie — 47<br />

4.6.1 Methode van ausculteren — 47<br />

4.6.2 Auscultatie van hartgeruisen — 48<br />

4.6.3 De interpretatie van hartgeruisen — 50<br />

4.6.4 Hartritme — 52<br />

4.7 Palpatie — 52<br />

4.8 Hartfalen — 54<br />

4.9 Andere diagnostische tests voor <strong>opsporing</strong><br />

van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> — 55<br />

H5 Aangeboren <strong>hartafwijkingen</strong> bij risicogroepen — 59<br />

5.1 Inleiding — 59<br />

5.2 Genetische factoren — 59<br />

5.3 Toxische, metabole en infectieuze factoren tijdens de zwangerschap — 60<br />

5.4 Andere factoren: combinaties van genetische en omgevingsfactoren — 61<br />

5.5 Kinderen van buitenlandse ouders,<br />

adoptiekinderen, asielzoekers en vluchtelingen — 62<br />

H6 Interventies en begeleiding — 65<br />

6.1 Verwijscriteria — 65<br />

6.2 Sociaal-medische begeleiding — 67


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

7<br />

6.3 Vaccinaties en endocarditisprofylaxe — 70<br />

H7 Beschouwing — 73<br />

7.1 Inleiding — 73<br />

7.2 De screeningstest — 74<br />

7.3 Het screeningsprogramma — 75<br />

7.4 Contactmomenten — 76<br />

7.5 Het opsporen van coarctatio aortae (CoA) — 77<br />

H8 Conclusies en aanbevelingen — 79<br />

8.1 Conclusies — 79<br />

8.2 Aanbevelingen — 80<br />

Literatuur — 83<br />

Bijlage 1: Chromosomale syndroomcomplexen met cardiovasculaire<br />

afwijkingen — 89<br />

Bijlage 2: Sportactiviteiten en <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> — 91<br />

Bijlage 3: Protocol voor het zuigelingenhuisbezoek door de<br />

verpleegkundige JGZ — 93<br />

Verklarende woordenlijst — 96<br />

Afkortingen — 100<br />

Adressen — 101<br />

Met dank aan— 108<br />

In de tekst van de standaarden JGZ wordt in verband met de lengte van de veelvoorkomende<br />

begrippen met afkortingen gewerkt.<br />

De volledige schrijfwijze kunt u vinden in de afkortingenlijst achterin het boek.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

8<br />

LEDEN VAN DE WERKGROEP JGZ-STANDAARD ‘VROEGTIJDIGE OPSPORING VAN<br />

AANGEBOREN HARTAFWIJKINGEN 0-19 JAAR’<br />

Mw. Drs. N. Heerdink-Obenhuijsen (arts Maatschappij en Gezondheid)<br />

Dhr. Dr. R.E. Juttmann (arts Maatschappij en Gezondheid)<br />

Mw. Dr. M. Kamphuis (arts Jeugdgezondheidszorg)<br />

Mw. Drs. I.L. van der Klis (psycholoog, vertegenwoordiger Patiëntenvereniging<br />

Aangeboren Hartafwijkingen)<br />

Mw. E.M.M. Niemans-Steenbeek (verpleegkundige Jeugdgezondheidszorg)<br />

Mw. Drs. M.J. Simonis-van Kasteel (arts Maatschappij en Gezondheid)<br />

Begeleiding vanuit TNO Kwaliteit van Leven<br />

Mw. Drs. M.N.Blankespoor (tot oktober 2003, arts)<br />

Mw. Dr. A.A. Schuller (tot juni 2003, tandarts/epidemioloog)<br />

Mw. Drs. H.W.M. van Velzen-Mol (arts Maatschappij en Gezondheid)<br />

Dhr. Drs. J.A. de Wilde (arts Maatschappij en Gezondheid)


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

9<br />

Woord vooraf<br />

Om de kwaliteit van de zorg voor de jeugd van 0 tot 19 jaar te verhogen en daardoor<br />

de preventie van lichamelijke en psychische stoornissen te versterken heeft de<br />

Nederlandse Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg (NVJG), één van de twee voorlopers<br />

van de Artsen (vereniging) Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN), in 1995 het<br />

initiatief genomen voor het ontwikkelen van Standaarden.<br />

Gekwalificeerde zorgverlening, uniformiteit in de uitvoering van de Jeugdgezondheidszorg<br />

en continuïteit van die zorg maken de JGZ herkenbaar. Standaarden geven<br />

daarbij een belangrijke invulling aan de ‘evidence based’ onderbouwing van het<br />

Basistakenpakket (BTP), dat vanaf 1 januari 2003 wettelijk is verankerd.<br />

Na de Standaarden ‘<strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> gehoorstoornissen 0-19 jaar’, verschenen<br />

in 1998, en ‘Opsporing visuele stoornissen 0-19 jaar’ in 2002, kan ik u nu de derde JGZ<br />

Standaard: ‘<strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>’ aanbieden.<br />

Een belangrijk document dat het onderdeel van het Basistakenpakket ‘Onderzoek<br />

naar <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>’ wetenschappelijk ondersteunt.<br />

Jaarlijks worden in Nederland 1200 tot 1600 kinderen met een hartafwijking geboren.<br />

Ongeveer de helft daarvan geeft al direct na de geboorte of in de eerste levensweek<br />

ernstige verschijnselen. Bij de andere helft manifesteren deze zich pas na enige<br />

weken.<br />

Vooral ten aanzien van die laatste groep is deze standaard van groot belang voor de<br />

artsen en verpleegkundigen, werkzaam op het Consultatiebureau.<br />

De standaard bestaat uit een uitgebreide onderbouwing van het advies. Daarnaast zal<br />

een geplastificeerde kaart met de aanbevelingen een handzaam document voor de uitvoering<br />

zijn.<br />

Het opstellen van een Standaard gaat volgens een daartoe ontwikkelde methodiek<br />

voor het maken van wetenschappelijk verantwoorde standaarden. Dit proces wordt<br />

begeleid door de Jeugdgezondheidszorg Adviesraad Standaarden (JAS). De JAS heeft<br />

onlangs besloten om deze methodiek aan te passen aan de wens om meer standaarden<br />

sneller te kunnen ontwikkelen, in de praktijk te toetsen en vervolgens te implementeren.<br />

Zo hoopt de JAS aan de wensen vanuit het veld te kunnen voldoen.<br />

Velen hebben een bijdrage geleverd aan het tot stand komen van deze derde<br />

Standaard.<br />

Veel dank daarvoor!


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

10<br />

Ik ga er vanuit dat deze Standaard het onderzoek, de anamnese en de beslissing tot<br />

een eventuele verwijzing van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> zal ondersteunen en vergemakkelijken.<br />

W.J.G. Lijs – Spek,<br />

Voorzitter AJN en voorzitter JAS<br />

Standaarden JGZ zijn bedoeld om <strong>richtlijn</strong>en te geven voor het handelen van professionals<br />

in de Jeugdgezondheidszorg. De professionals kunnen deze <strong>richtlijn</strong>en gebruiken als maat<br />

en houvast in hun contacten met individuele kinderen en/of hun ouders/verzorgers. De<br />

professionals in de JGZ zijn in staat om de individuele situatie en eigen wensen en verantwoordelijkheden<br />

van het kind en/of hun ouders/verzorgers hierbij te betrekken. Afweging<br />

van deze specifieke situatie, wensen en verantwoordelijkheden kan beredeneerd afwijken<br />

van het hierna beschreven beleid rechtvaardigen. Dit laat onverlet dat standaarden JGZ de<br />

huidige stand van zaken weergeven in de beroepsgroep, gebaseerd op wetenschappelijk<br />

onderzoek.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

11<br />

INLEIDING<br />

‘Wat luistert u toch lang, dokter’<br />

Mevrouw van Dijk bezoekt met haar dochtertje Janneke voor het eerst<br />

het consultatiebureau. Janneke is vier weken en is een tevreden kindje,<br />

dat goed drinkt en groeit. De arts die Janneke nakijkt, meent echter een<br />

hartgeruis te horen………….<br />

Aanleiding<br />

In het Basistakenpakket (BTP) Jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt het opsporen van<br />

een hartafwijking genoemd onder productgroep 3 ‘Screening en vaccinaties’.<br />

Daarmee is het opsporen van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> voor de JGZ een verplichte<br />

taak.<br />

Het proefschrift van Juttmann (Juttmann,1999) vormde de aanleiding om deze standaard<br />

te ontwikkelen. Hierin werd aangetoond dat winst te behalen valt door de<br />

screening op <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> volgens een nauwgezet protocol uit te voeren.<br />

Binnen de JGZ wordt echter beperkt volgens dit protocol gewerkt. Juist de JGZmedewerker<br />

heeft de mogelijkheid cardiale problemen vroegtijdig op te sporen en<br />

kan zo nodig doorverwijzen. In deze standaard zal daarom aandacht worden besteed<br />

aan het onderzoek naar <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> door de JGZ medewerker en<br />

interventies naar aanleiding van dat onderzoek.<br />

Definitie<br />

Een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking wordt gedefinieerd als een structurele afwijking van<br />

het hart en/of de grote bloedvaten in de borstholte, die direct of op termijn nadelige<br />

gevolgen kan hebben voor de gezondheid (Hoffman & Kaplan,2002; Wren et al.,1999)<br />

Doelstelling en doelgroep<br />

De standaarden JGZ worden ontwikkeld voor en door beroepsbeoefenaars in de JGZ.<br />

Ze hebben ten doel de kwaliteit van de zorg te verbeteren door doeltreffende en doelmatige<br />

preventieprogramma’s, die gebaseerd zijn op bevindingen uit wetenschappelijk<br />

onderzoek, op uniforme wijze uit te voeren en toe te passen. Specifiek voor deze<br />

standaard wordt een stappenplan voorgesteld voor de efficiënte <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong><br />

<strong>hartafwijkingen</strong>.<br />

Belang van vroege <strong>opsporing</strong><br />

De incidentie van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> in Nederland is 0,8%. Dit betekent dat<br />

jaarlijks ongeveer 1500 kinderen geboren worden met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />

(Nederlandse Hartstichting,1998). Direct na de geboorte en in de eerste levensweken<br />

wordt circa 50% van de afwijkingen ontdekt (Wren et al.,1999). In de maanden en<br />

jaren daarna, in de periode dat het kind in de JGZ frequent wordt onderzocht, mani-


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

12<br />

festeert zich het merendeel van de overige <strong>hartafwijkingen</strong>. Na het vierde levensjaar<br />

komt zelden nog een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking aan het licht (Hall,1996; Immer et<br />

al.,1994; Meberg et al.,1999).<br />

Het belang van tijdig opsporen van hartdefecten is voorkómen dat irreversibele<br />

schade ontstaat (bijvoorbeeld aan de longen) en dat het kind door zuurstoftekort ernstig<br />

ziek wordt of door hartfalen overlijdt. Door verbeterde operatietechnieken en een<br />

lagere mortaliteit van hartkatheterisatie en chirurgische ingrepen is de levensverwachting<br />

van patiënten met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking sterk toegenomen. In<br />

2000 is door het Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland en de<br />

Nederlandse Hartstichting het CONCOR-project (registratie en DNA-bank van patiënten<br />

met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking) gestart met als doel de gevolgen bij de steeds<br />

grotere groep volwassen patiënten met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking in kaart te<br />

brengen (Vriend et al.,2004b)<br />

Afbakening<br />

Deze JGZ-standaard is gericht op de vroegtijdige <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />

en niet op het opsporen van verworven <strong>hartafwijkingen</strong>, ook al kunnen deze<br />

op de kinderleeftijd ontstaan. Het gezondheidsprobleem van de verworven <strong>hartafwijkingen</strong><br />

is in Nederland, gezien de lage incidentie, niet van dien aard dat het zinvol is<br />

hierop te screenen.<br />

Samenstelling werkgroep<br />

De werkgroep bestond uit inhoudelijk deskundige (jeugd)artsen en een verpleegkundige<br />

JGZ. In de werkgroep was daarnaast via de Hartstichting, de Patiëntenvereniging<br />

Aangeboren Hartafwijkingen (PAH) vertegenwoordigd. Alle leden waren onafhankelijk.<br />

Geen van de leden heeft enig financieel belang bij één of meer in de <strong>richtlijn</strong><br />

geformuleerde aanbevelingen.<br />

Wetenschappelijke onderbouwing<br />

De inhoud van de standaard is zoveel mogelijk gebaseerd op wetenschappelijk bewijs<br />

(evidence). De gevonden literatuur is afgezet en afgewogen tegen de huidige werkwijze<br />

en ervaren knelpunten. Op basis hiervan is de optimale uitvoering van het programma<br />

voor de <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> beschreven.<br />

De standaard is in de eindfase voorgelegd aan een groep externe experts, bestaande<br />

uit artsen en verpleegkundigen werkzaam in de JGZ, kindercardiologen, het<br />

Nederlands Huisartsengenootschap (NHG), de Koninklijke Nederlandse Organisatie<br />

van Verloskundigen (KNOV) en de PAH. Hun commentaren zijn in de eindversie van de<br />

standaard verwerkt.<br />

Literatuuronderzoek<br />

Voor de beschrijving van de werking van het hart (hoofdstuk 1) en de verschillende<br />

<strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> (hoofdstuk 2) zijn diverse leerboeken gebruikt.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

13<br />

Voor de overige hoofdstukken is gezocht in Medline en Embase naar literatuur over<br />

het voorkomen van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>, screening op <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>,<br />

follow-up onderzoek, kwaliteit van leven bij <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> en<br />

diagnostiek. De volgende MeSH (Medical Subject Headings) termen werden hierbij in<br />

verschillende combinaties gebruikt: heart defects, congenital, prevalence, incidence,<br />

review, intervention studies, family, quality of life, adaptation, psychological, child,<br />

all child(ren), medical diagnosis, early intervention, early treatment, follow-up studies,<br />

screening, mass screening, school health services, Netherlands, genetics. Ook de<br />

database van PsycINFO is geraadpleegd voor literatuur over de kwaliteit van leven bij<br />

een hartafwijking. Hierbij werden de volgende termen gebruikt in combinatie met de<br />

term congenital heart disorders: quality of life, family, early intervention, early treatment,<br />

medical diagnosis.<br />

In tweede instantie is literatuur gezocht via de sneeuwbalmethode waarbij literatuurverwijzingen<br />

in de eerder gevonden artikelen en boeken werden geraadpleegd. Als<br />

laatste werd door de auteurs, werkgroep en meelezers literatuur ingebracht.<br />

De artikelen zijn door twee werkgroepleden inhoudelijk beoordeeld op relevantie en<br />

vervolgens door een epidemioloog beoordeeld op methodologische kwaliteit. Bij de<br />

beoordeling van de artikelen werd gelet op drie facetten: a) wetenschappelijke kwaliteit,<br />

b) toepasbaarheid in de praktijk en c) toepasbaarheid in de Nederlandse gezondheidszorg.<br />

Herziening<br />

Deze standaard heeft een geldigheidsduur van vijf jaar. Uiterlijk in 2009 wordt<br />

bepaald of een actualisering noodzakelijk is. De geldigheid van deze standaard verloopt<br />

eerder indien resultaten uit wetenschappelijk onderzoek of nieuwe ontwikkelingen<br />

een eerdere aanpassing vereisen.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

HOOFDSTUK 1<br />

WERKING VAN HET HART<br />

1.1 Fysiologie van het volwassen hart<br />

15<br />

Afbeelding 1: de normale volwassen bloedsomloop. Bronvermelding: Uitgeverij Boom.<br />

Het normale hart pompt met de linker ventrikel (kamer) het bloed via de aorta naar de<br />

grote bloedsomloop. De perifere organen worden vanuit het bloedcapillaire systeem<br />

(vele kleine vertakte bloedvaatjes) verzorgd. Door de venae cavae stroomt zuurstofarm<br />

bloed naar het rechter atrium (boezem) en via de tricuspidaalklep naar de rechter<br />

ventrikel. Hieruit wordt het bloed naar de kleine- of longcirculatie gepompt. Het uit<br />

de longen terugkerende zuurstofrijke bloed gaat vervolgens naar de linker helft van<br />

het hart, via het atrium en de mitralisklep naar de linker ventrikel.<br />

De hartcyclus bestaat uit verschillende fasen. De sinusknoop, die als gangmaker dient<br />

van het prikkelgeleidingsysteem van de hartspier, ontlaadt zich. Daardoor trekken de<br />

boezems zich samen en stroomt het bloed in de ventrikels. Vervolgens worden de<br />

ventrikels geprikkeld waardoor de ventrikeldruk stijgt en uiteindelijk hoger wordt<br />

dan de druk in de atria. Als gevolg daarvan sluiten de tricuspidalis- en mitraliskleppen<br />

zich, wat met de stethoscoop hoorbaar is als 1e harttoon. Dit is het einde van het<br />

onderdeel uit de hartcyclus dat diastole wordt genoemd. Vervolgens begint de aanspanningfase<br />

van de ventrikels totdat de kleppen van de aorta en de arteria pulmonalis<br />

opengaan waarmee de uitdrijvingsfase begint. De ventrikeldruk daalt als het bloed


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

uit de ventrikels stroomt en wordt uiteindelijk lager dan die van de aorta en de longslagader,<br />

waardoor de aorta- en pulmonaliskleppen weer sluiten (2e harttoon). De<br />

aanspanningfase en de uitdrijvingsfase vormen samen de systole.<br />

1.2 Foetale circulatie (Tucker Blackburn,2002)<br />

16<br />

Afbeelding 2: de normale foetale circulatie. Uit: folder Nederlandse Hartstichting.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

17<br />

Het cardiovasculaire systeem is het eerste functionerende systeem in het embryo,<br />

opgebouwd voor het transport van voedingsstoffen en afbraakproducten. In de<br />

periode van de 8e tot 12e zwangerschapsweek, krijgt de circulatie de definitieve foetale<br />

vorm. De foetale circulatie is op verschillende onderdelen anders dan de circulatie<br />

na de geboorte.<br />

■ Er zijn extracardiale shunts (de ductus arteriosus en de ductus venosus) en een<br />

intracardiale shunt (het foramen ovale) aanwezig. Deze zorgen voor een gelijke<br />

druk tussen de twee atria en de grote bloedvaten en daarmee ook tussen de twee<br />

ventrikels.<br />

■ Er is een hoge longvaatweerstand doordat de longen niet ontplooid zijn en de longvaten<br />

veel glad spierweefsel bevatten. Hierdoor is er een geringe bloedstroom naar<br />

de longen.<br />

■ De weerstand in de grote systeemcirculatie is laag in vergelijking met de situatie<br />

ná de geboorte, onder andere door de lage druk van de navelstreng en de placentaire<br />

bloedstroom.<br />

Door deze aanpassingen werken de foetale ventrikels in feite parallel aan elkaar<br />

(naast elkaar) in plaats van in serie (na elkaar) zoals na de geboorte. De verdeling van<br />

het uitgedreven bloed is afhankelijk van weerstand en de stroom én van het feit dat de<br />

grote open ductus arteriosus zorgt voor een gelijke druk in aorta en pulmonaal arterie.<br />

Zuurstofrijk bloed stroomt vanuit de placenta door de navelstrengvene (vena umbilicalis)<br />

naar de lever, maar ongeveer 50% gaat direct naar de ductus venosus. De ductus<br />

venosus geeft weinig weerstand, waardoor het zuurstofrijke krachtiger stromende<br />

bloed uit de navelvene direct naar het hart wordt gestuurd. Het stroomt naar de rechter<br />

boezem en voor 50-60% door het foramen ovale naar het linker atrium. Dit zuurstofrijke<br />

bloed, gemengd met wat teruggekomen bloed uit de longen via de vena pulmonalis,<br />

wordt naar de linker ventrikel gestuurd en hiervandaan naar de aorta. De<br />

krans- en hersenslagaders, evenals de bovenste extremiteiten krijgen hierdoor zuurstofrijker<br />

bloed aangeboden dan de andere delen van het lichaam (met uitzondering<br />

van de lever).<br />

Een deel van het bloed uit de vena umbilicalis wordt in de vena cava inferior gemengd<br />

met het zuurstofarme bloed uit het onderste deel van het lichaam. Samen met het<br />

veel minder zuurstofrijke bloed uit de vena cava superior gaat dit via de tricuspidaalklep<br />

naar de rechter ventrikel en arteria pulmonalis. Een groot deel van dit bloed<br />

stroomt niet naar de longen (hoge vaatweerstand), maar via de ductus arteriosus<br />

(Botalli) naar de aorta descendens en zo naar het onderste deel van het lichaam en de<br />

navelstrengarteriën (lage vaatweerstand). Ongeveer 65% van de foetale output gaat<br />

naar de placenta terug, de rest doorstroomt foetale organen en weefsels.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

18<br />

1.3 Neonatale circulatie (Bernstein,2003)<br />

Afbeelding 3: de normale neonatale circulatie. Uit: folder Nederlandse Hartstichting.<br />

De geboorte van het kind dwingt tot directe aanpassing aan deze nieuwe situatie. De<br />

gasuitwisseling, die via de placenta verliep, moet omschakelen naar gasuitwisseling<br />

langs de longen. De ademhaling wordt gestimuleerd door de veranderingen van koolstofdioxide,<br />

zuurstof en zuurgraad in het bloed na het onderbreken van de placentaire


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

19<br />

circulatie. Door het afnavelen treedt een herverdeling van de bloedstroom op. Diverse<br />

veranderingen treden direct bij de eerste ademhaling op. Een hoge druk is nodig voor<br />

de uitzetting van de longen. Deels komt dit tot stand doordat de thorax ineengedrukt<br />

wordt tijdens de uitdrijving via het baringskanaal. Maar het meeste vocht in de longen<br />

wordt verwijderd doordat de rechter ventrikeloutput voor een sterk toegenomen<br />

pulmonale circulatie zorgt. De zuurstof, aangevoerd tijdens de ademhaling, bewerkstelligt<br />

de verwijding van het longvaatbed, waardoor de pulmonale bloedstroom toeneemt.<br />

Het gevolg hiervan is, dat de bloedstroom in de venae pulmonales hoger<br />

wordt, evenals de output van de linker ventrikel.<br />

Overige hemodynamische veranderingen na de geboorte<br />

De sluiting van de ductus venosus<br />

Enkele minuten na de geboorte wordt de ductus venosus dichtgeknepen door het<br />

stoppen van de bloedstroom door de navelvene. Bij het merendeel van de zuigelingen<br />

is deze ductus na 14 dagen verschrompeld. Bij prematuren gebeurt dit iets later.<br />

De sluiting van het foramen ovale<br />

De druk in het linker atrium neemt toe onder invloed van de veranderingen in de<br />

vaatweerstand. De weerstand in de grote circulatie wordt lager terwijl de pulmonale<br />

veneuze stroom naar het hart toeneemt. De klep van het foramen ovale sluit de opening<br />

functioneel af waardoor twee gescheiden atria ontstaan. Het foramen ovale sluit<br />

definitief rondom de negende maand, maar bij sommigen blijft gedurende het hele<br />

leven de functionele sluiting door middel van de klep bestaan.<br />

De sluiting van de ductus arteriosus (Botalli)<br />

Bij de gezonde neonaat treedt de functionele sluiting van de ductus arteriosus 10 - 15<br />

uur na de bevalling op. De belangrijkste factor voor het sluiten is de hogere zuurstofdruk<br />

van het passerende bloed waardoor spierweefsel samentrekt en de ductus arteriosus<br />

zich sluit. De anatomische sluiting van de ductus arteriosus treedt later op. Bij<br />

een aantal <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>, bijvoorbeeld een complete transpositie van<br />

de grote vaten, is het juist van belang dat de ductus openblijft om het lichaam van<br />

voldoende zuurstofrijk bloed te kunnen voorzien.<br />

Afname van de weerstand in de longcirculatie<br />

In de normale neonatale circulatie neemt de bloedstroom in het longvaatbed acht tot<br />

tien keer toe, waardoor de weerstand in de pulmonale vaten daalt, evenals de druk in<br />

de arteriae pulmonales en de rechter ventrikel. In de eerste twee tot zeven dagen<br />

neemt de hoge foetale druk in de longcirculatie af tot een normale neonatale waarde.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

HOOFDSTUK 2<br />

HARTAFWIJKINGEN BIJ KINDEREN<br />

2.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de meest voorkomende<br />

<strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>. Hierbij is een indeling aangehouden, naar gebruik in de<br />

kindergeneeskunde op grond van pathofysiologie en klinische afwijkingen, in: nietcyanotische<br />

afwijkingen (onderverdeeld in afwijkingen met een links-rechtsshunt en<br />

obstructieve laesies), en cyanotische <strong>hartafwijkingen</strong> (Park,2003). Enkele zeldzame<br />

<strong>hartafwijkingen</strong> en ritme- en geleidingsstoornissen worden kort beschreven. Op de<br />

behandeling van de verschillende <strong>hartafwijkingen</strong> wordt niet diep ingegaan, omdat<br />

dit niet op het terrein van de JGZ ligt. De preventieve maatregelen, waaronder de<br />

endocarditisprofylaxe, worden in hoofdstuk 6 besproken.<br />

De JGZ richt zich in eerste instantie op het opsporen van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>.<br />

Het is echter niet altijd met zekerheid te zeggen of men met een <strong>aangeboren</strong> of met<br />

een verworven aandoening te maken heeft. Het hoofdstuk wordt daarom afgesloten<br />

met een korte opsomming van enkele verworven <strong>hartafwijkingen</strong>.<br />

2.2 Aangeboren <strong>hartafwijkingen</strong><br />

21<br />

In Nederland is de prevalentie van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 8 op 1000 levendgeborenen<br />

(Hoffman,1990; Nederlandse Hartstichting,1998). In tabel 1 zijn de percentages<br />

van een aantal specifieke <strong>hartafwijkingen</strong> gegeven.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

22<br />

Tabel 2.1. Percentages specifieke <strong>hartafwijkingen</strong> van het totale aantal <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />

bij levendgeborenen (Park,2003)<br />

Percentage van alle<br />

<strong>aangeboren</strong><br />

Aangeboren hartafwijking naar type <strong>hartafwijkingen</strong> Bijzonderheden<br />

Ventrikelseptumdefect 20 – 25 Geïsoleerde vorm<br />

Tetralogie van Fallot 10<br />

Coarctatio aortae 8 – 10 Jongens:meisjes = 2:1<br />

Atriumseptumdefect of ostium secundum defect 5 - 10<br />

Open ductus arteriosus (Botalli) 5 - 10 Bij voldragen kind<br />

Pulmonalisstenose 5 - 8<br />

Aortastenose 5 Jongens:meisjes = 4:1<br />

Complete transpositie van de grote vaten 5 Jongens:meisjes = 3:1<br />

Minder vaak voorkomende restgroep, 17-37<br />

waaronder:<br />

Compleet atrio-ventriculair septum defect 2<br />

Incompleet AVSD of ostium primum defect 1-2<br />

Tricuspidaalatresie 1-2<br />

Anomalie van de pulmonale veneuze vaten 1 Jongens:meisjes = 4:1<br />

Pulmonalisatresie


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

23<br />

kind groeit slecht, heeft vaak herhaalde luchtweginfecties en kan op jonge leeftijd al<br />

decompenseren (zie hoofdstuk 4.8). Hoewel er geen duidelijke cyanose is, kan het kind<br />

er grauw uitzien bij huilen.<br />

Geruis Plaats Harttonen Thrill Bijzonderheden<br />

Holosystolisch Linker Luide tweede toon Linker Bij cardiomegalie<br />

Middiastolische roffel sternumrand (pulmonalis) onderrand apicale heffing en<br />

(mitralisklep) bij Apex Normaal bij klein sternum thrill<br />

groot defect VSD<br />

Prognose en complicaties<br />

30 tot 40 % van de kleinere, vooral musculeuze defecten, sluit spontaan in het eerste<br />

levensjaar. Grote defecten kunnen kleiner worden. Een klein VSD geeft vaak geen<br />

symptomen, omdat er geen pulmonale hypertensie ontstaat en het hart niet dilateert.<br />

Bij deze kinderen is de te verwachten levensduur en kwaliteit van leven hetzelfde als<br />

bij iemand die geen VSD heeft. In minder dan 2% van de gevallen kan een infectieuze<br />

endocarditis optreden, onafhankelijk van de grootte van het defect. Dit gebeurt dan<br />

meestal tijdens de adolescentie en zelden bij een kind dat jonger dan twee jaar is. Bij<br />

een groot VSD kunnen kinderen diverse klachten hebben als gevolg van pulmonale<br />

hypertensie en decompensatie (zie onder klinische verschijnselen). Bij een klein aantal<br />

(onbehandelde) kinderen kan door ernstige pulmonale hypertensie een omkering<br />

van de shunt optreden (dus naar een rechts-linksshunt). Hierbij ontstaat cyanose<br />

omdat het zuurstofarme bloed niet meer via de longen, maar rechtstreeks via de<br />

linkerventrikel naar de aorta stroomt. Dit noemt men het Eisenmengercomplex en is<br />

irreversibel.<br />

Behandeling<br />

Kleine VSD’s hoeven niet behandeld te worden. Grote VSD's met daarbij een grote<br />

links-rechts shunt, worden in de eerste levensmaanden geopereerd. In afwachting van<br />

de operatie wordt het kind symptomatisch behandeld met diuretica.<br />

2. Atriumseptumdefect (ASD)<br />

Pathofysiologie<br />

Van dit defect zijn diverse vormen mogelijk. Naast het meest voorkomende centraal in<br />

het septum gelegen ostium secundum defect (70%, ASD-II) zijn er ook defecten mogelijk<br />

bij de inmonding van de vena cava superior, hoog in het septum (sinus venosus<br />

defect) of zeer zelden bij de vena cava inferior. Het ostium primum defect ligt laag in<br />

het septum en hoort bij de atrioventriculaire septumdefecten, waarbij ook de atrioventriculaire<br />

kleppen betrokken zijn. Het foramen ovale, dat bij de kleine zuigeling<br />

nog open kan zijn, is hemodynamisch niet van belang tenzij een andere structurele<br />

hartafwijking aanwezig is die verhoogde atriumdruk veroorzaakt. Het (open) foramen<br />

ovale wordt door sommige auteurs bij de ASD's genoemd.<br />

Bij de pasgeborene is de longvaatweerstand nog gelijk aan de systeemvaatweerstand.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

24<br />

De wanden van de linker en rechter ventrikel zijn bij de pasgeborene even dik, waardoor<br />

geen shunt optreedt. Bij een groot onbehandeld ASD kan echter op oudere leeftijd<br />

alsnog een links-rechtsshunt ontstaan wanneer de longvaatweerstand gaat dalen.<br />

Hierdoor wordt de rechter ventrikelwand dunner en kunnen de rechter harthelft en de<br />

pulmonaalarterie dilateren. Uiteindelijk ontstaat pulmonale hypertensie en hartfalen<br />

(zie hoofdstuk 4.8).<br />

Klinische verschijnselen<br />

Kinderen met een ASD zijn meestal asymptomatisch. Subtiele verschijnselen als 'failure<br />

to thrive' en inspanningsintolerantie bij het oudere kind kunnen onopgemerkt<br />

blijven. Het zachte systolische ejectiegeruis over de pulmonalisklep wordt òf niet<br />

gehoord òf geduid als een onschuldig geruis. Een groot onbehandeld defect kan op<br />

oudere leeftijd (30-40 jaar) uiteindelijk toch leiden tot ritmestoornissen, cyanose, frequente<br />

luchtweginfecties, pulmonale hypertensie en andere symptomen van hartfalen.<br />

Geruis Plaats Harttonen Thrill Bijzonderheden<br />

Systolisch crescendo- Links hoog Wijd gespleten Geen De harttonen zijn<br />

decrescendo naast het sternum gefixeerde 2e karakteristiek voor<br />

graad 2-3/6 harttoon ASD-II<br />

Prognose<br />

Het foramen ovale sluit zich spontaan in de eerste 18 levensmaanden. Bij 15 -30% van<br />

de volwassenen patiënten met een (functioneel) gesloten foramen ovale is het echter<br />

nog wel sondeerbaar. Het natuurlijke beloop van ASD’s is niet goed bekend.<br />

Percentages van sluiting van het ASD van 4 - 40% worden genoemd in de eerste vier<br />

levensjaren (Driscoll et al.,1994; Meberg et al.,2000; Park,2003). Klachten van een ASD<br />

ontstaan meestal op volwassen leeftijd en kunnen progressief verlopen.<br />

Behandeling<br />

Kleine, hemodynamisch onbelangrijke defecten hoeven niet behandeld te worden. Bij<br />

een groter defect voorkomt operatief sluiten van het ASD het ontstaan van pulmonale<br />

hypertensie op volwassen leeftijd maar niet altijd de ritmestoornissen (symptomatische<br />

supraventriculaire tachycardie).<br />

Een andere, nieuwere methode om het defect te sluiten is het plaatsen van een ‘parapluutje’<br />

met behulp van hartkatheterisatie. Voorwaarden voor deze ingreep zijn wel<br />

dat het kind minimaal een gewicht heeft van 9 kilo en dat het defect centraal in het<br />

septum is gelokaliseerd (niet te dicht bij de aders en kleppen). Over de optimale leeftijd<br />

voor een behandeling is geen overeenstemming; volgens Park tussen drie en vier<br />

jaar (Park,2003).


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

25<br />

3. Open ductus arteriosus (Botalli)<br />

Pathofysiologie<br />

In de foetus is deze open verbinding tussen de arteria pulmonalis en de aorta descendens<br />

normaal. Na de geboorte behoort de ductus arteriosus binnen een week te sluiten.<br />

Soms echter persisteert de ductus arteriosus door een afwijkende structuur van<br />

de vaatwand waardoor spontane sluiting niet mogelijk is. Bij een prematuur kind is<br />

het ductusweefsel normaal gestructureerd maar blijft de ductus soms open door<br />

hypoxie en onrijpheid. Bij een groot defect kunnen pulmonale hypertensie en linkerventrikelfalen<br />

het gevolg zijn.<br />

Klinische verschijnselen<br />

Een klein defect geeft geen verschijnselen. Bij een groter defect ziet men aanvankelijk<br />

als belangrijkste klinische verschijnsel dat het kind niet goed groeit. In een later stadium<br />

heeft het kind regelmatig luchtweginfecties als teken van longstuwing en<br />

decompensatie.<br />

Geruis Plaats Harttonen Thrill Bijzonderheden<br />

Continue zgn. 2e intercostaalruimte Normaal 2e icr. links via linker Apicale puls als<br />

tunnelgeruis (icr) links clavicula en linker hart vergroot is<br />

sternumrand<br />

Behandeling<br />

Ook bij het asymptomatische kind wordt de open ductus via hartkatheterisatie of chirurgie<br />

op de leeftijd van één of twee jaar gesloten om endocarditis te voorkomen.<br />

2.2.1.b Obstructieve laesies<br />

1. Pulmonalisstenose (PS)<br />

Pathofysiologie<br />

In 90% van de gevallen is de stenose valvulair. Verdere mogelijkheden: subvalvulair<br />

(of infundibulair, meestal samen met een groot VSD bij TOF), supravalvulair (stenose<br />

van de pulmonaalarterie) of dysplastisch (bij het syndroom van Noonan). Bij PS treden<br />

drie veranderingen op: vernauwing, hypertrofie van de ventrikel en een poststenotische<br />

dilatatie.<br />

Klinische verschijnselen<br />

Bij een lichte stenose zijn er geen symptomen. Bij een matige stenose kan het kind bij<br />

inspanning vermoeid en kortademig zijn. De neonaat met een ernstige stenose is<br />

cyanotisch en tachypnoeïsch. Hartgeruisen zijn in dit geval soms nauwelijks hoorbaar<br />

door de luide snelle ademhaling. Over het algemeen geldt: hoe luider en langer het<br />

geruis, des te ernstiger de stenose.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

26<br />

Geruis Plaats Harttonen Thrill Bijzonderheden<br />

Systolisch ejectiegeruis Links Soms ejectieclick +/- systolisch Soms<br />

graad 2-5/6 parasternaal van de 1e toon supra- en voortgeleiding<br />

Wijd gespleten 2e parasternaal; naar hals en rug<br />

toon; niet luid, Rechter ventrikel<br />

niet gefixeerd impuls<br />

Prognose<br />

De vernauwing neemt meestal toe in de tijd, wat een verhoogde kans geeft op hartfalen<br />

(rechter ventrikel) en plotselinge dood. Op volwassen leeftijd kunnen ook pulmonalisinsufficiëntie<br />

en aritmieën optreden.<br />

Behandeling<br />

Bij ernstig zieke neonaten wordt eerst prostaglandine toegediend om de ductus arteriosus<br />

te heropenen, daarna wordt ballonvalvuloplastiek verricht, waarbij via hartkatheterisatie<br />

de klep wordt opgerekt met een ballonnetje. Als dit niet lukt, wordt de<br />

klep chirurgisch doorkliefd (valvulotomie).<br />

2. Aortastenose (AS)<br />

Pathofysiologie<br />

De plaats van de stenose is meestal valvulair. Supravalvulaire stenose komt wel voor<br />

bij het syndroom van Williams-Beuren waarbij tevens mentale retardatie en elfjesgezicht<br />

voorkomt (Van Meurs-van Woezik,1995). Subvalvulaire stenose kan onder<br />

meer een uiting zijn van cardiomyopathie. Bij een ernstige AS kan hypertrofie van de<br />

linker ventrikel en poststenotische dilatatie van de aorta ascendens ontstaan.<br />

Klinische verschijnselen<br />

De verschijnselen kunnen sterk variëren. Een geringe stenose geeft weinig klachten<br />

terwijl bij een ernstige stenose pijn op de borst en flauwvallen bij inspanning kunnen<br />

optreden. Ook plotselinge dood komt voor. In ernstige gevallen vertoont het kind al in<br />

de eerste paar levensmaanden verschijnselen van hartfalen met een klinisch beeld lijkend<br />

op een septische shock. Een hartgeruis is nauwelijks te horen door de geringe<br />

cardiale output en neemt pas toe in luidheid als de situatie verbetert.<br />

Geruis Plaats Harttonen Thrill Bijzonderheden<br />

Ruw of scherp Rechts 2e Ejectieclick Systolische thrill Geruis met<br />

systolisch ejectiegeruis of 3e icr (1e toon) parasternaal rechts, uitstraling naar de<br />

graad 2-4/6 in de fossa hals en de apex<br />

suprasternalis en/of<br />

over de carotiden<br />

Behandeling<br />

De behandeling van een AS is ballonvalvuloplastiek of chirurgie. De keuze van de<br />

behandeling is afhankelijk van de plaats van de AS, de klachten en de leeftijd van hetkind.<br />

Oudere zieke kinderen worden eerst medicamenteus gereguleerd voordat men<br />

ballonkatheterisatie toepast.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

27<br />

3. Coarctatio aortae (CoA)<br />

Pathofysiologie<br />

Bij een CoA is er een vernauwing van de aorta, die meestal thoracaal is gelocaliseerd.<br />

Bij 60-80% van deze patiënten is hierbij de aortaklep bicuspide (2- in plaats van 3-slippig).<br />

Bij asymptomatische zuigelingen met een CoA kreeg de aorta descendens in de<br />

foetale periode bloed toegevoerd vanuit de linker ventrikel via de aorta isthmus. Er<br />

komen in dit geval slechts zelden andere hartanomalieën bij voor en een compensatoire<br />

collaterale circulatie is goed ontwikkeld. Bij symptomatische zuigelingen werd<br />

de aorta descendens in de foetale periode vanuit de rechter ventrikel van bloed voorzien<br />

via de open ductus arteriosus. Vaak zijn hierbij nog andere cardiale defecten aanwezig<br />

zoals aortahypoplasie, VSD en mitralisklepafwijking en is de collaterale circulatie<br />

slecht ontwikkeld.<br />

Klinische verschijnselen<br />

De klachten waarmee patiënten zich presenteren variëren. Sommige kinderen hebben<br />

behoudens klachten van pijn in de benen géén verschijnselen, terwijl anderen ernstige<br />

klachten hebben, zoals koude/blauwe benen, voedingsproblemen, dyspnoe,<br />

nierinsufficiëntie met oligurie en anurie. Circulatoire shockverschijnselen kunnen in<br />

de eerste 2 - 6 levensweken optreden. Vroege sterfte is mogelijk.<br />

Bij sommige van deze zieke kinderen wordt geen hartgeruis waargenomen. Wél<br />

bestaat er een verschil in intensiteit in pulsaties tussen de arm- en de beenvaten. Hét<br />

klassieke teken voor het bestaan van een CoA is een zwakke of afwezige femoralispols.<br />

Dit uit zich ook in een verschil in bloeddruk tussen arm en been. De normale<br />

beendruk is 10-20 mmHg hoger dan de druk in de armen, maar bij CoA is de druk in de<br />

armen juist hoger dan in de benen.<br />

Geruis Plaats Harttonen Thrill Bijzonderheden<br />

Bij asymptomatisch Links 3e en 4e Ejectieclick tgv. Heel soms op Femoralispols is<br />

kind: geen geruis icr, soms bicuspidale klep de rug zwak of afwezig<br />

Bij symptomatisch kind: uitstralend naar bij apex en later dan de<br />

systolisch ejectiegeruis infrascapulair Luide galop radialispols<br />

graad 2-3/6 Hogere tensie in<br />

armen dan in benen<br />

Prognose<br />

Bij een onbehandelde CoA is de gemiddelde leeftijd bij overlijden 34 jaar en overlijdt<br />

meer dan 90% van de patiënten vóór het bereiken van de leeftijd van 50 jaar (Kirklin &<br />

Barratt-Boyes,1992; Mulder et al.,1999). Doodsoorzaken zijn: falen van de linkerventrikel,<br />

aortaruptuur of aortadissectie, endocarditis, intracraniële bloedingen en premature<br />

arteriosclerose. Wanneer patiënten met een onbehandelde CoA een goed ontwikkelde<br />

collaterale circulatie hebben, kunnen zij de middelbare leeftijd bereiken zonder<br />

klachten of beperkingen.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

28<br />

Behandeling<br />

De behandeling van een CoA is Percutane Transluminale Angioplastiek (PTA, ook wel<br />

‘Dotterbehandeling’ genoemd), waarbij het vernauwde deel wordt opgerekt, óf chirurgie,<br />

waarbij het vernauwde deel van de aorta wordt verwijderd. Postoperatief zijn<br />

levenslang controles nodig in verband met recoarctatie, aneurysmavorming en hypertensie.<br />

4. Onderbroken aortaboog<br />

Pathofysiologie<br />

De onderbroken aortaboog is een zeer zeldzame <strong>aangeboren</strong> hartafwijking en maakt<br />

minder dan 1% van alle <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> uit. Er zijn drie vormen bekend<br />

(type A, B en C) met elk een andere plaats van de onderbreking. Bijna altijd zijn hierbij<br />

andere vaso-cardiale afwijkingen aanwezig, vooral VSD, open ductus arteriosus en<br />

een bicuspide aortaklep (Park,2003).<br />

Klinische verschijnselen<br />

Ernstige verschijnselen zoals ademhalingsproblemen, cyanose, zwakke pols en circulatoire<br />

shock treden al in de eerste levensdagen op.<br />

Behandeling<br />

Deze is in de eerste plaats gericht op de acute situatie. Met Prostin ® wordt de ductus<br />

geopend. De defecten worden vervolgens in verschillende opeenvolgende operaties<br />

gecorrigeerd.<br />

2.2.2 Cyanotische <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />

Bij cyanotische <strong>hartafwijkingen</strong> is sprake van een rechts-links shunt of van een situatie<br />

waarin het bloed afkomstig uit de longen, om andere redenen niet in de grote systeemcirculatie<br />

terecht komt.<br />

1. Tetralogie van Fallot (TOF)<br />

Pathofysiologie<br />

Bij de tetralogie van Fallot zijn er verschillende afwijkingen: een pulmonaalstenose<br />

(meestal subvalvulair of infundibulair), gecombineerd met een VSD, dextropositie van<br />

de aorta (de zogenaamde ‘overrijdende aorta’), waarbij de aorta naar rechts is verschoven,<br />

en rechter ventrikelhypertrofie. Ongeveer 10% van de patiënten met een<br />

TOF heeft een pulmonaalatresie. Deze kinderen zijn vanaf de geboorte cyanotisch; de<br />

mate waarin is afhankelijk van de aanwezigheid van de open ductus arteriosus en/of<br />

collaterale vaten. Een kleine groep patiënten met een TOF heeft geen pulmonaalklep,<br />

waardoor longcomplicaties vroeg in de zuigelingenperiode ontstaan.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

29<br />

Klinische verschijnselen<br />

Cyanose kan afwezig zijn bij de geboorte, indien de obstructie in het uitstroomtraject<br />

van de rechter kamer nog niet zo groot is en de systolische druk in rechter en linker<br />

kamers (nog) gelijk is. Afhankelijk van de mate van obstructie in het uitstroomtraject is<br />

bloedstroom door de shunt hetzij van links naar rechts hetzij van rechts naar links<br />

mogelijk. In ernstige gevallen is het kind direct na de geboorte cyanotisch en kan een<br />

grote links-rechtsshunt een stuwingsdecompensatie veroorzaken. In de loop van de tijd<br />

nemen de obstructie en de hypertrofie van het infundibulum toe, met als gevolg een<br />

rechts-linksbloedstroom via het VSD. Kortademigheid bij inspanning komt het meest<br />

voor bij cyanotische patiëntjes. Daarbij gaat de peuter na een korte tijd spelen gehurkt<br />

zitten of liggen, om vervolgens na een paar minuten het spel te hervatten. In de knieborstpositie<br />

bij hurken wordt de lage zuurstofspanning min of meer hersteld door het<br />

verhogen van de weerstand in de systeemcirculatie.<br />

Hypoxische ‘blauwe’ aanvallen kunnen in de twee eerste levensjaren voorkomen,<br />

meestal ’s morgens. Het kind is rusteloos, kan krachteloos klagelijk huilen, heeft een<br />

versnelde en verdiepte ademhaling of een happende ademhaling (gasping). Daarbij kan<br />

er sprake zijn van flauwvallen. Dit kan minuten tot uren duren maar is over het algemeen<br />

niet fataal. Indien de aanvallen vaak voorkomen, kunnen ze leiden tot hypoxie<br />

van de hersenen. De bestaande systolische souffle is dan kortstondig minder luid of<br />

helemaal niet te horen. Groei en ontwikkeling zijn bij een onbehandelde ernstige TOF<br />

gestoord.<br />

Geruis Plaats Harttonen Thrill Bijzonderheden<br />

Systolische souffle: Punctum Luide 2e Bij 50% is een Soms diastolische<br />

luid en scherp ejectie maximum is harttoon systolische thrill aan souffle bij<br />

geruis of pan-/ links sternaal (aortaklep), niet de linker sternaal pulmonaalatresie en<br />

holosystolisch gespleten rand 3e en 4e icr collaterale bronchiale<br />

vaten<br />

Soms continue<br />

geruis door PDA<br />

Prognose<br />

Zonder behandeling sterft bijna 90% van de patiënten voor de leeftijd van 20 jaar en<br />

97% voor de leeftijd van 40 jaar. Het aantal patiënten met een gecorrigeerde TOF dat de<br />

volwassen leeftijd bereikt neemt toe. 87% van de patiënten die rond de leeftijd van één<br />

à twee jaar werden geopereerd, zijn 10 - 22 jaar na correctie nog in leven. Ook volwassen<br />

patiënten kunnen nog geopereerd worden met een redelijk resultaat (Mulder et<br />

al.,1999).<br />

Behandeling<br />

De behandeling bestaat in eerste instantie uit het bestrijden van de hypoxische aanvallen.<br />

Knie-borstpositie en zuurstoftoediening (eventueel propanolol) zijn geïndiceerd.<br />

In het eerste half jaar na de geboorte wordt meestal het VSD chirurgisch gesloten,<br />

de uitstroombaan van de rechter ventrikel verruimd en de valvulaire


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

30<br />

pulmonaalstenose opgeheven. Bij de meer complexe vormen van de aandoening zijn<br />

nog meer operaties nodig. Na operatie is er op de lange termijn een groot risico op<br />

hartritmestoornissen.<br />

2. Complete transpositie van de grote vaten (TGA)<br />

Pathofysiologie<br />

Bij deze afwijking komt de aorta uit de rechter ventrikel en arteria pulmonalis uit de<br />

linker ventrikel. In plaats van de normale situatie, waarbij de long- en grote systeemcirculatie<br />

in serie geschakeld zijn, treedt bij TGA een totale scheiding van de twee circulaties<br />

op: zuurstofarm bloed stroomt naar het lichaam en zuurstofrijk bloed naar de<br />

longen.<br />

Overleving is alleen mogelijk als het foramen ovale en de ductus arteriosus open zijn<br />

of als er een VSD is.<br />

Klinische verschijnselen<br />

Afhankelijk van de grootte van de aanwezige shunt is er sprake van cyanose, problemen<br />

met voeden en dyspnoe. Kinderen, die geen VSD hebben, zijn er het slechtst aan<br />

toe. Zuigelingen die een VSD of een grote open ductus arteriosus hebben, zijn het<br />

minst cyanotisch maar lopen het grootste risico om vroeg (rond drie tot vier maanden)<br />

te decompenseren. De bevindingen bij auscultatie van een TGA zijn niet specifiek.<br />

Er is geen geruis als het ventrikelseptum intact is, wel als een VSD of PS aanwezig<br />

is.<br />

Behandeling<br />

Behandeling bestaat uit het bestrijden van de acidose in het bloed, het normaliseren<br />

van andere bloedwaarden en het geven van zuurstof, naast het toedienen van prostaglandines<br />

om de ductus arteriosus te heropenen. Als er geen shunt aanwezig is,<br />

kan het foramen ovale worden vergroot door middel van ballon atrium-septostomie<br />

via een hartkatheterisatie (Rashkind procedure), wat een zeer snelle verbetering<br />

geeft. Uiteindelijke chirurgisch behandeling bestaat uit het omzetten van de aorta en<br />

de arteria pulmonalis. Controles zijn nodig in verband met het mogelijk ontstaan van<br />

aritmieën, aorta-insufficiëntie en coronairafwijkingen.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

2.2.3 Aangeboren anomalieën: een restgroep<br />

Het gaat om zeldzame afwijkingen. Daarom worden er hier slechts twee genoemd.<br />

1. Dextrocardie en mesocardie<br />

De afwijkende ligging van het hart rechts in de borstholte wordt mogelijk veroorzaakt<br />

door extracardiale afwijkingen; het hart kan normaal gevormd zijn. Dextrocardie kan<br />

ook een signaal zijn van een ernstig cyanotisch hartdefect.<br />

2. Vasculaire ring<br />

Deze groep anomalieën van de aortaboog (ongeveer 1% van de <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>)<br />

kan symptomen aan de longen veroorzaken of problemen bij het drinken. De<br />

ring kan compleet of incompleet zijn. De anomalieën kunnen uitgaan van verschillende<br />

vaten (aortaboog; arteria anonyma; arteria subclavia; linker arteria pulmonalis).<br />

2.3 Ritme- en geleidingsstoornissen (Derksen-Lubsen et al.,1994)<br />

31<br />

Hartritmestoornissen kunnen <strong>aangeboren</strong> zijn, zowel in een structureel normaal hart<br />

als in een door een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking anatomisch veranderde hartstructuur.<br />

In dit laatste geval kunnen hartritmestoornissen ook veroorzaakt worden door hemodynamische<br />

veranderingen ten gevolge van het hartdefect. Chirurgische correctie van<br />

een <strong>aangeboren</strong> hartdefect kan op zijn beurt ook een oorzaak van geleidings- en ritmestoornissen<br />

zijn. Hartritmestoornissen bij kinderen kunnen van voorbijgaande of<br />

blijvende aard zijn.<br />

Men spreekt van tachycardie en bradycardie als bij een kind het hartritme respectievelijk<br />

sneller of trager is dan de voor de leeftijd normale limiet (zie tabel 2.2). Het voornaamste<br />

risico van een ritmestoornis is de afname van de cardiale output, met als<br />

gevolg nog ernstigere ritmestoornissen, hartfalen, flauwvallen of zelfs plotselinge<br />

dood.<br />

Tabel 2.2. Normale frequentie van de hartslag in rust bij kinderen (Park,2003)<br />

Leeftijd Slagen per minuut<br />

Neonaten 110 – 150<br />

2 jaar 85 – 125<br />

4 jaar 75 – 115<br />

> 6 jaar 60 – 100<br />

Ritmestoornissen zijn ingedeeld naar de plaats van de stoornis in de prikkelvorming<br />

of prikkelgeleiding en de daarbij behorende ECG afwijking. Het valt buiten het bestek<br />

van de JGZ om te bepalen met welke ritmestoornis men te maken heeft wanneer tijdens<br />

een contactmoment in de JGZ een afwijkend hartritme wordt gevonden.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

2.4 Verworven hartaandoeningen<br />

32<br />

Enkele verworven hartaandoeningen worden op deze plaats kort behandeld, omdat<br />

bij het lichamelijk onderzoek niet altijd een goed onderscheid tussen <strong>aangeboren</strong> en<br />

verworven aandoening kan worden gemaakt.<br />

1. Cardiomyopathie<br />

Dit is een ziekte van de hartspier die niet door een anatomische afwijking wordt veroorzaakt.<br />

De oorzaak is in de meeste gevallen onbekend, maar het kan een resttoestand<br />

na myocarditis (ontsteking hartspier) zijn of veroorzaakt worden door een stapelingsziekte.<br />

2. Cardiovasculaire infecties<br />

Er zijn diverse uitingsvormen van ontstekingen aan het hart mogelijk, zoals de endocarditis,<br />

de myocarditis en de pericarditis. Ze kunnen veroorzaakt worden door verschillende<br />

infectieuze verwekkers.<br />

3. Ziekte van Kawasaki<br />

Naast dagenlang hoge koorts, huid- en mondverschijnselen kunnen bij deze ziekte,<br />

waarvan de oorsprong nog onbekend is, andere complicerende verschijnselen optreden.<br />

In 20% van de gevallen treden er cardiale complicaties op (Bernstein,2003; Bollen<br />

et al.,1995). Deze complicaties kunnen zijn: myocarditis, pericarditis, ritmestoornis,<br />

klepinsufficiëntie of coronaire aneurysmata met stenoses leidend tot een myocardinfarct.<br />

4. Acuut reuma<br />

Deze ziekte is in Nederland zeldzaam geworden. Men moet echter rekening houden<br />

met de mogelijkheid dat migranten wel herhaaldelijk contact met de verwekker van<br />

acuut reuma (hemolytische streptokokken groep A) kunnen hebben gehad. Bijna alle<br />

verworven klepafwijkingen zijn reumatisch van oorsprong (Brabin,2000).<br />

Mitralisstenose en aorta-insufficiëntie zijn zeldzaam bij kinderen, terwijl mitralisinsufficiëntie<br />

en mitralisklepprolaps van verdikte kleppen vaker voorkomen (Park,2003).


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

HOOFDSTUK 3<br />

AANGEBOREN HARTAFWIJKING EN DE GEVOLGEN VOOR HET DAGELIJKSE LEVEN<br />

3.1 Inleiding<br />

Dit hoofdstuk gaat over de mogelijke gevolgen van een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />

voor het dagelijkse leven van een kind. Welke maatregelen moeten er getroffen worden<br />

en welke beperkingen zijn er te verwachten? Naast de aard van de hartafwijking,<br />

hebben de individuele reactie van het kind, de ouders en de omgeving (familie, school,<br />

collega’s) een grote invloed op de uiteindelijke gevolgen voor het functioneren van<br />

het kind. Uitleg, advisering en ondersteuning zijn daarom erg belangrijk. De JGZ kan<br />

een gedeelte van deze begeleiding op zich nemen (zie hoofdstuk 6).<br />

Door de diversiteit aan <strong>hartafwijkingen</strong> is het heel moeilijk om in het algemeen aan te<br />

geven wat er precies te verwachten is voor het individuele kind. Indien er twijfel is<br />

over het functioneren van het kind of over de geldende adviezen is het van groot<br />

belang terug te verwijzen naar de behandelend arts. De meeste beperkingen en problemen<br />

zijn echter te verwachten bij de meer ernstige (geopereerde) afwijkingen,<br />

zoals TOF, TGA of tricuspidaal atresie. Echter, ook een milde afwijking kan effect hebben<br />

op het gebied van werk en verzekeringen, maar tevens op psychisch gebied.<br />

Dit hoofdstuk probeert een overzicht te geven van de mogelijke gevolgen. Het betekent<br />

zeker niet dat iedere patiënt hier last van hoeft te hebben.<br />

3.2 Mogelijke gevolgen voor gedrag<br />

33<br />

Er moet rekening gehouden worden met de volgende aspecten, kenmerkend voor de<br />

betreffende leeftijdscategorie. Punten uit de voorgaande leeftijdsgroep kunnen ook<br />

later aan de orde blijven.<br />

Baby-/zuigelingentijd<br />

Het kind kan prikkelbaar zijn, veel huilen, slecht slapen of juist veel slapen, slecht of<br />

niet eten. Ouders kunnen hierdoor erg bezorgd zijn en onzeker worden.<br />

Peuter-/kleutertijd<br />

Het kind kan niet alles doen, wat het wil doen. Dit kan leiden tot protest (dwars<br />

gedrag) of passiviteit (teruggetrokken gedrag). Ouders ontzien het kind vaak. Ook<br />

familie en omgeving zijn angstig en soms overbezorgd. Het kind kan hierdoor onnodig<br />

belemmerd worden in zijn/haar mogelijkheden.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

Basisschool<br />

Het kind voelt zich anders, door bijvoorbeeld verminderd uithoudingsvermogen, littekens,<br />

cyanose, bleek zien of snel transpireren. Ook de vele bezoeken aan arts of ziekenhuis<br />

hebben hun invloed. Dit kan resulteren in gedrags- of emotionele problemen.<br />

Voortgezet onderwijs en later<br />

Het hebben van een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking kan effect hebben op school, werk,<br />

sport/inspanning, relaties, vakantie/hobby’s en verzekeringen. Vooral vroege heroperaties<br />

en de subjectieve beleving van de lichamelijk capaciteiten en het operatielitteken<br />

kunnen invloed hebben op het zelfvertrouwen. Hierdoor kunnen gedrags- of<br />

emotionele problemen ontstaan, in het bijzonder bij jongvolwassen vrouwen. Het<br />

gaat hierbij meestal om internaliserende problemen (angsten, minderwaardigheid,<br />

depressie).<br />

3.3 Kwaliteit van leven<br />

34<br />

3.3.1 Algemeen<br />

Verschillende goed gevalideerde onderzoeken, waarbij de patiënt zelf een oordeel gaf<br />

over zijn/haar ervaren gezondheidstoestand op verschillende gebieden (zoals fysiek,<br />

emotioneel, cognitief en sociaal) laten zien dat de patiënten met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />

(zelfs bij een complexe hartafwijking als TGA of TOF) zich goed voelen<br />

(Meijboom & Hess,1994; Saliba et al.,2001). De meerderheid ervaart zelf geen beperkingen<br />

en hun gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven verschilt niet van de<br />

normgroepen. Deze positieve uitkomst wordt verklaard door coping: een mechanisme<br />

waarbij de patiënt in staat is zich aan te passen aan de hartafwijking, waarbij beperkingen<br />

worden geaccepteerd en de waardering van het leven wijzigt. Uit een aantal<br />

studies blijkt inderdaad dat de ernst van de ziekte niet vanzelfsprekend gelijk is aan<br />

de ervaren gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven. (Kamphuis et al.,2002b;<br />

Ternestedt et al.,2001). Bij bepaalde subgroepen, zoals cyanotische of oudere patiënten,<br />

worden in enkele studies echter wel beperkingen ervaren op fysiek gebied (Saliba<br />

et al.,2001; Simko,2000).<br />

Belangrijke boodschap is, dat de patiënt met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking de eigen<br />

gezondheid niet per definitie als slecht hoeft te ervaren. Andere factoren, zoals de<br />

mogelijkheid voor sociale interacties, het krijgen van steun, het mee kunnen doen<br />

met vrienden en het hebben van werk blijken belangrijker.<br />

3.3.2 Onderwijs<br />

Kinderen met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking hebben over het algemeen geen specifieke<br />

problemen in het gewone onderwijs (Oates et al.,1995; Utens et al.,1994).<br />

Sommige kinderen presteren boven het gemiddelde (Kaemmerer et al.,1994;<br />

Ternestedt et al.,2001). Andere kinderen hebben echter leerproblemen door schade<br />

aan de hersenen ten gevolge van zuurstoftekort. Dit kan ontstaan zijn bij de geboorte


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

35<br />

ten gevolge van de aandoening of door langdurige operaties (Ikle et al.,2003; van<br />

Rijen et al.,2003). Wanneer een kind hersenschade heeft, kan meer tijd nodig zijn bij<br />

het volbrengen van een examen of is extra begeleiding of speciaal onderwijs nodig<br />

(Mahle et al.,2000; van Rijen et al.,2003). Speciaal onderwijs kan soms ook nodig zijn<br />

bij ernstige lichamelijke beperkingen, gedrags- of emotionele problemen (Hovels-<br />

Gurich et al.,2002; Utens et al.,1993) of als teveel schoollessen gemist zijn door ziekenhuisopnames<br />

of artsenbezoeken.<br />

3.3.3 Werk<br />

Het deel van de patiënten dat werkt is kleiner dan in de algemene populatie en tevens<br />

is een groot percentage (10-40%) beperkt in de keuze van de werkzaamheden<br />

(Kamphuis et al.,2002a; van Rijen et al.,2003). De grootste problemen zijn de lichamelijke<br />

belasting en vermoeidheid. Ook emotionele problemen kunnen soms reden zijn<br />

voor beperkingen in het werk (Immer et al.,1994; Kamphuis et al.,2002a). Dit geldt<br />

voornamelijk voor de ernstiger afwijkingen, maar ook milde aandoeningen kunnen<br />

beperkingen geven (zoals vroeger het niet mogen dienen in het leger). Omdat bekend<br />

is dat het hebben van werk een positieve invloed heeft op de kwaliteit van leven, is<br />

het van belang het maximaal haalbare na te streven. Uniforme <strong>richtlijn</strong>en en loopbaan<br />

begeleiding, vooral ten aanzien van fysieke mogelijkheden en scholing, zou deze<br />

groep kunnen helpen werkeloosheid en afhankelijkheid van uitkeringen te voorkomen<br />

en werkgerelateerde problemen te verminderen.<br />

3.3.4 Vrije tijd<br />

Inspanning/sport<br />

Sporten is ook voor kinderen met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking een belangrijke<br />

manier om de inspanningstolerantie en de kwaliteit van leven te vergroten. De ontwikkeling<br />

van revalidatieprogramma’s voor patiënten met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />

is in het buitenland op dit moment in volle gang. Maar voor een aantal <strong>aangeboren</strong><br />

<strong>hartafwijkingen</strong> bestaan evidente beperkingen zowel voor de keuze van de sport<br />

als voor de intensiteit van het sporten (zie hoofdstuk 6). Sommige sporten kunnen bij<br />

bepaalde <strong>hartafwijkingen</strong> gevaarlijk zijn, zoals statische inspanning bij AS en CoA, en<br />

zwemmen bij bepaalde hartritmestoornissen vanwege het risico op verdrinking bij<br />

een wegraking. Ook (diepzee) duiken en sporten op grote hoogte (skiën) kunnen bij<br />

bepaalde <strong>hartafwijkingen</strong> riskant zijn.<br />

In het algemeen blijkt echter dat er vaak te voorzichtig omgegaan wordt met adviezen<br />

voor inspanning en sport, wat onnodige beperkingen geeft (Kitchiner,1996; Swan<br />

& Hillis,2000). Er is namelijk geen bewijs dat onthouding van sport het leven van<br />

patiënten met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking verlengt.<br />

Reizen<br />

Veelal kan men zonder problemen op vakantie gaan. De algemene waarschuwingen<br />

voor kinderen, bijvoorbeeld met betrekking tot grote warmte, gelden zeker voor deze


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

groep patiënten. Vliegen zonder extra zuurstof in de cabine wordt meestal afgeraden<br />

bij ernstig cyanotische kinderen en bij gedecompenseerde patiënten, hoewel één<br />

onderzoek liet zien dat het geen verslechtering gaf (Harinck et al.,1996). Bij vakanties<br />

op hoogte bestaat het risico op veranderingen in het longvaatstelsel. Dit risico is<br />

zeker bij cyanotische kinderen of bij pulmonale hypertensie groot. Voor deze en<br />

andere specifieke activiteiten (zoals babyzwemmen of de sauna) moet een individueel<br />

advies aan de behandelend arts worden gevraagd.<br />

Het is raadzaam voor ouders om medische informatie (met in elk geval de diagnose en<br />

een medicijnoverzicht) op schrift mee te nemen en zich op de hoogte te stellen van de<br />

medische voorzieningen in het land van bestemming, voor het geval er toch iets<br />

gebeurt.<br />

3.3.5 Overige<br />

Verzekeringen<br />

Zowel voor het verkrijgen van levens- als ziektekostenverzekeringen worden problemen<br />

genoemd, zoals hogere premies of zelfs afwijzingen (Kaemmerer et al.,1994;<br />

Kamphuis et al.,2002c). Dit geldt zowel voor ernstige als milde <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>.<br />

Omdat dit niet altijd terecht blijkt, is het belangrijk dat ouders/kind navraag<br />

doen bij de kinderarts/-cardioloog. Tevens kan geadviseerd worden bij diverse verzekeringsmaatschappijen<br />

informatie in te winnen, omdat beleid op dat gebied nogal<br />

kan verschillen.<br />

Voortplanting<br />

Zwangerschap en bevalling kunnen verschillende problemen en risico’s opleveren<br />

voor zowel de moeder met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking als voor haar kind. Tevens<br />

speelt, ook voor mannen, erfelijkheid een rol (zie hoofdstuk 5). Het is van belang voor<br />

de individuele voorlichting door te verwijzen naar de behandelend arts. In het algemeen<br />

geldt dat seksuele voorlichting voor de groep adolescenten niet anders hoeft te<br />

zijn dan voor gezonde leeftijdsgenoten. Bij de voorlichting over anticonceptie dient in<br />

elk geval gewezen te worden op het risico van endocarditis bij het gebruik van een<br />

spiraaltje.<br />

3.4 Mogelijke medische/lichamelijke gevolgen<br />

36<br />

Sommige patiënten moeten rekening houden met (her-)operaties. Daarnaast hebben<br />

vooral de al geopereerde patiënten kans op ritmestoornissen. Hiervan heeft 25%<br />

klachten: wegrakingen, pijn op de borst, hartkloppingen en duizeligheid. Het risico<br />

op acute hartdood is hierbij verhoogd. Als een hartafwijking langer bestaat kan hartfalen<br />

ontstaan, met als gevolg daarvan frequente luchtweginfecties, kortademigheid<br />

bij inspanning, nachtelijk plassen en oedemen (zie hoofdstuk 4.8). Verder moet rekening<br />

worden gehouden met eventuele bijwerkingen van medicijnen (zoals bloedingen


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

37<br />

en blauwe plekken bij gebruik van anticoagulantia) en soms belastende controles van<br />

de antistolling bij de trombosedienst. Tegenwoordig echter kunnen patiënten ook zelf<br />

thuis de antistolling controleren met de CoaguChek ® , waarbij de patiënt met een vingerprik<br />

de stollingstijd bepaalt en op basis hiervan de dosering van de medicatie zelf<br />

kan aanpassen. Bij verschillende aandoeningen zijn endocarditisprofylaxe (antibiotica)<br />

en griepvaccinatie geïndiceerd (zie hoofdstuk 6).


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

HOOFDSTUK 4<br />

ONDERZOEKSMETHODEN<br />

4.1 Inleiding<br />

39<br />

Als screeningsmethode voor het opsporen van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> worden<br />

wereldwijd anamnese en lichamelijk onderzoek gebruikt. Ondanks het feit dat deze<br />

methode niet volledig kan voldoen aan de voorwaarden van een effectieve screeningsmethode<br />

(zie hoofdstuk 7) is het de best toepasbare methode voor de JGZ. Juttmann<br />

(1999) heeft de sensitiviteit (0,57) en specificiteit (0,99) van het huidige screeningsprogramma<br />

onderzocht. De lage sensitiviteit van 0,57 wordt veroorzaakt doordat het<br />

onderzoek vaak onvolledig wordt uitgevoerd. Hij toonde aan dat wanneer kinderen<br />

onderzocht worden volgens een vast onderzoeksprotocol veel <strong>hartafwijkingen</strong> eerder<br />

opgespoord kunnen worden, waardoor schade door late ontdekking van de hartafwijking<br />

kan worden voorkomen. De sensitiviteit van de screening wordt dan verhoogd<br />

tot 0,89.<br />

Vlak na de geboorte voert degene die de bevalling begeleidt een lichamelijk onderzoek<br />

uit. Rond de 10e dag na de geboorte beginnen de contacten met de JGZ. Binnen<br />

de JGZ kunnen dan ook dié <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> opgespoord worden die vanaf<br />

de 10e levensdag verschijnselen geven. De signalering van een hartafwijking is echter<br />

niet eenvoudig. De symptomen en klachten kunnen wisselend zijn en zijn vaak niet<br />

specifiek voor een bepaald type <strong>aangeboren</strong> hartafwijking. Bij een kind dat in eerste<br />

instantie gezond lijkt, kan bij onderzoek toch een afwijking zoals een pathologische<br />

souffle gevonden worden. Anderzijds kan een kind bij afwezigheid van een hartgeruis<br />

of van andere verschijnselen toch een hartafwijking hebben. Bovendien kunnen de<br />

eerste verschijnselen van <strong>hartafwijkingen</strong> op verschillende momenten optreden<br />

(tabel 4.1) en zijn veel symptomen niet kenmerkend voor een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking.<br />

Dit hoofdstuk begint met een beschrijving van de elementen waaruit de screening<br />

minimaal moet bestaan. Vervolgens wordt beschreven hoe een volledig onderzoek<br />

naar <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> er uitziet. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een<br />

beschrijving van andere methoden om <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> op te sporen.<br />

De pathofysiologie van de verschillende <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> staat in hoofdstuk<br />

2 beschreven evenals een schematisch overzicht van de cardiale verschijnselen<br />

die daarbij kunnen optreden.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

Tabel 4.1. De leeftijd waarop de eerste symptomen optreden van enkele <strong>hartafwijkingen</strong><br />

(Derksen-Lubsen et al.,1994)<br />

Pre/neonataal: • Tricuspidaalinsufficiëntie (bv. Ebstein)<br />

• Ontbrekende pulmonale klep<br />

Eerste week Ductus afhankelijke afwijkingen:<br />

• Transpositie van de grote vaten<br />

• Pulmonalisatresie<br />

• Onderontwikkeld rechter hart<br />

• Coarctatio/onderbroken aortaboog<br />

• Ernstige aortastenose<br />

• Onderontwikkeld linker hart<br />

• Totaal abnormale longvenenconnectie (met obstructie)<br />

Tweede tot zesde week Dalende longvaatweerstand:<br />

• Grote links-rechts-shunts (open ductus, VSD, AVSD)<br />

• Truncus arteriosus<br />

• Transpositie met VSD<br />

• Totaal abnormale longvenenconnectie (zonder obstructie)<br />

• Paroxysmale tachycardie<br />

Derde tot zesde maand • Grote shunts met/zonder pulmonale hypertensie<br />

• Tetralogie van Fallot (progressie van de pulmonale stenose)<br />

4.2 Stappenplan<br />

40<br />

Een onderzoek naar <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> wordt stapsgewijs opgebouwd. Dit<br />

onderzoek vindt plaats tijdens de reguliere contactmomenten volgens het uniforme<br />

deel van het BTP tot het derde/vierde jaar en op indicatie. De kans om bij schoolkinderen<br />

nog een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking te ontdekken is uiterst gering. Om die reden is,<br />

naar de mening van de werkgroep, een routinematig lichamelijk onderzoek naar <strong>aangeboren</strong><br />

<strong>hartafwijkingen</strong> vanaf het vierde jaar niet meer geïndiceerd en kan het<br />

onderzoek beperkt blijven tot anamnese en inspectie. Kinderen die op een latere leeftijd<br />

dan bij de geboorte in de JGZ instromen (bijvoorbeeld adoptiekinderen), wordt<br />

wél het minimale onderzoek aangeboden, ongeacht de leeftijd.<br />

Minimaal bestaat het onderzoek uit de volgende onderdelen. Deze onderdelen worden<br />

uitgebreid beschreven in de hoofdstukken 4.3 tot en met 4.7.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

41<br />

STAP 1: minimaal te doen<br />

Zowel door de verpleegkundige JGZ als door de arts JGZ:<br />

Anamnese Inspanningstolerantie algemeen (voeding/activiteiten)<br />

Algemene indruk van het kind<br />

Groeicurven Gewicht<br />

Lengte<br />

Inspectie Algemene indruk<br />

(tabel 2) Huidskleur<br />

Hoofd/hals<br />

Ademhaling<br />

Borstkas<br />

Ledematen<br />

Tevens door de arts JGZ:<br />

Auscultatie Hartauscultatie op vier plaatsen<br />

Palpatie Arteriae femorales (tot de eerste verjaardag)<br />

Als op grond van bovenstaand onderzoek een afwijking vermoed wordt of als er twijfel<br />

bestaat over de uitkomsten van het minimale onderzoek, zal een volledig cardiaal<br />

onderzoek aanvullende informatie geven. Dit bestaat uit het uitdiepen van de cardiale<br />

anamnese en voor de arts een uitgebreid lichamelijk onderzoek.<br />

STAP 2: uitbreiding bij verdenking/twijfel<br />

Zowel door de verpleegkundige JGZ als door de arts JGZ:<br />

Anamnese Zwangerschap- en familieanamnese:<br />

nakijken in JGZ-dossier of navragen<br />

Uitbreiden van vragen naar inspanningstolerantie<br />

Luchtwegen en ademhaling<br />

Tevens door de arts JGZ:<br />

Auscultatie Met de klokzijde van de stethoscoop<br />

Op andere plaatsen (hals, oksel, rug)<br />

Zittend/staand ten opzichte van liggend vergelijken<br />

Palpatie Op indicatie radialispols (bij afwijkende femoralispols)<br />

Lever en milt<br />

Precordiaal (ictus cordis/thrill)<br />

Hals (thrill)


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

4.3 Anamnese<br />

42<br />

De anamnese is een belangrijk instrument om <strong>hartafwijkingen</strong> op het spoor te komen.<br />

In verschillende leeftijdsfasen zullen andere verschijnselen en klachten op de voorgrond<br />

staan.<br />

De pasgeborene<br />

De contactmomenten in de eerste levensmaand van de pasgeborene zijn het huisbezoek<br />

door de verpleegkundige in de tweede levensweek en het consult bij de consultatiebureau-arts<br />

als het kind 4 weken oud is. Voor de <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />

is in deze periode het vragen naar de zwangerschap, ziekten in de familie<br />

en het verloop vanaf de geboorte (gezondheid, groei, voeding, klachten) van belang.<br />

Dit gebeurt meestal bij het eerste huisbezoek door de verpleegkundige JGZ.<br />

Bij latere contactmomenten wordt informatie over de periode vanaf het laatste contactmoment<br />

verkregen. Daarnaast worden zonodig eventuele ontbrekende gegevens<br />

uit eerdere periodes nagevraagd.<br />

Zwangerschapsanamnese<br />

Het verloop van de zwangerschap en eventuele ziekten van de moeder worden nagevraagd<br />

en genoteerd. Hieruit kunnen risicofactoren die een grotere kans op een <strong>aangeboren</strong><br />

hartafwijking geven naar voren komen. Deze risicofactoren staan in tabel 4.2<br />

en in hoofdstuk 5 beschreven.<br />

Familieanamnese<br />

Verschillende familiair voorkomende ziekten vergroten de kans op een <strong>aangeboren</strong><br />

hartafwijking bij een pasgeborene. In tabel 4.2 en in hoofdstuk 5 wordt hierop nader<br />

ingegaan.<br />

Het verloop vanaf de geboorte<br />

Aan de ouders wordt gevraagd of het kind goed drinkt en groeit en of het tevreden is.<br />

Wanneer de antwoorden op deze vragen daartoe aanleiding geven moet de anamnese<br />

met gerichte vragen worden uitgebreid (zie tabel 4.2). Hierbij is het belangrijk te<br />

weten dat verschijnselen die kunnen wijzen op een hartafwijking, zoals snelle ademhaling,<br />

snelle hartslag en dikke oogleden (door hartfalen, zie hoofdstuk 4.8), niet<br />

altijd door de ouders worden opgemerkt. Cyanose (zie ook bij inspectie, hoofdstuk<br />

4.5) kan door de ouders gezien worden als een donkere of grauwe tint, maar wordt<br />

soms niet opgemerkt. Blauw worden tijdens inspanning wordt vaak wel gemeld.<br />

De oudere zuigeling en peuter<br />

Bij latere contactmomenten moet men in het JGZ dossier nagaan of bij het kind ooit<br />

een hartgeruis is gehoord. Indien daartoe aanleiding is op grond van vorig onderzoek<br />

of bij het horen van een geruis of een hartritmestoornis, vraagt men na of het kind


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

43<br />

snel vermoeid is bij inspanning, zoals bij kruipen, spelen, (trap)lopen, of fietsen.<br />

Ouders vertellen soms dat het kind tijdens het spelen plotseling gaat hurken en<br />

daarna weer verder gaat met spelen; dit is verdacht voor de TOF (zie hoofdstuk 2.2.2).<br />

Vragen naar herhaalde luchtweginfecties geeft aanvullende informatie.<br />

Navragen of een kind een ziekte heeft doorgemaakt is van belang. Als complicatie van<br />

enkele ziekten bestaat er een kans op een verworven hartafwijking (zie hoofdstuk<br />

2.4).<br />

Schoolkinderen en adolescenten<br />

Wanneer er aanwijzingen zijn voor een hartafwijking (inspanningsintolerantie, hartkloppingen)<br />

wordt bij het schoolgaande kind aanvullend gevraagd naar wegrakingen<br />

(syncope). Men spreekt van een wegraking wanneer er sprake is van een plotseling en<br />

voorbijgaand verlies van bewustzijn. Dit kán een symptoom zijn van ernstige <strong>hartafwijkingen</strong>,<br />

maar meestal is de oorzaak onschuldig (vasovagaal) van aard<br />

(Krediet,2003). Bij heel jonge kinderen is een wegraking meestal het gevolg van een<br />

zogenaamde ‘breathholding spell’ waarbij het kind de adem door schrik, pijn, angst of<br />

woede zó lang inhoudt dat het door zuurstoftekort kortdurend bewusteloos raakt. De<br />

incidentie van de gevallen van wegrakingen die bij de arts komen is 125,8 per 100 000<br />

mensen van 22 jaar of jonger met een piek op de leeftijd van 15-19 jaar<br />

(McCrindle,2000). Doordat veel kinderen met wegrakingen geen arts bezoeken zal de<br />

werkelijke incidentie veel hoger zijn. Een goede anamnese bij wegrakingen is belangrijk<br />

voor het stellen van de diagnose. De arts vraagt in ieder geval naar:<br />

■ frequentie van optreden<br />

■ duur van de episode<br />

■ omstandigheden waaronder het bewustzijnsverlies optrad: plotseling, bij staande<br />

houding, inspanning, ziekte, stress<br />

■ prodromale verschijnselen die op een vasovagale oorzaak kunnen duiden, zoals<br />

misselijkheid, een licht gevoel in het hoofd of een warmtegevoel.<br />

Bij flauwvallen gerelateerd aan inspanning is de kans op een levensbedreigende situatie<br />

op grond van een cardiale afwijking groter. De anamnese zal gericht moeten zijn<br />

op de relatie met inspanning, hartkloppingen, pijn op de borst of een ziekte die een<br />

hartafwijking kan geven. In de familie- anamnese moeten in dit geval flauwvallen,<br />

plotselinge dood, ritmestoornissen en myocardiale ziekten (Kawasaki, acuut reuma)<br />

worden nagevraagd.<br />

Wanneer er aanwijzingen zijn in de anamnese van een schoolgaand kind of adolescent,<br />

bijvoorbeeld bij regelmatige wegrakingen die niet als vasovagaal kunnen worden<br />

geduid, wordt op indicatie het minimale cardiale onderzoek verricht.<br />

Hieronder is de cardiale anamnese in tabelvorm gezet. Veel symptomen komen ook bij<br />

andere ziekten voor. De combinatie van de verschijnselen moet afgewogen worden in<br />

de differentiaaldiagnose.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

Tabel 4.2. Uitgebreide cardiale anamnese: gegevens die kunnen wijzen op een <strong>aangeboren</strong><br />

hartafwijking en risicofactoren; cursief gedrukt zijn de factoren die een sterk verhoogde<br />

kans op een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking geven.<br />

Anamnese Wanneer? Wat is afwijkend?<br />

Zwangerschap Eerste contact JGZ Infectieziekte (Rubella)<br />

(huisbezoek) Diabetes mellitus (suikerziekte)<br />

Medicijngebruik (lithium, phenytoïne)<br />

Verslavingen (roken, alcohol, drugs)<br />

Familie Eerste contact JGZ Aangeboren <strong>hartafwijkingen</strong><br />

(huisbezoek) Syndromale afwijkingen<br />

Wiegendood/plotselinge dood<br />

Spierziekten<br />

Inspanningstolerantie Eerste jaar Tijdens voeden of bij inspanning (bijvoorbeeld huilen):<br />

Snel vermoeid<br />

Transpireren<br />

Snelle ademhaling (tachypnoe, tabel 4.4)<br />

Wel honger, maar krijgt fles niet leeg<br />

Stopt met drinken aan de borst<br />

Blauwe of grauwe huidskleur<br />

Peuterleeftijd Snelle vermoeidheid bij inspanning zoals (trap)lopen,<br />

fietsen<br />

Onderbreking van het spel met hurkzit<br />

Pijn in de benen<br />

Schoolgaand en Wegrakingen (m.n. bij inspanning)<br />

adolescentenleeftijd Snel vermoeid<br />

Hartkloppingen<br />

Pijn op de borst<br />

Algemene indruk van Alle leeftijden ‘Ontevreden’ (bij zuigeling) en ongezonde indruk<br />

ouders<br />

Luchtwegen/ademhaling Alle leeftijden Herhaalde onderste luchtweginfecties<br />

4.4 Volgen van de groei<br />

44<br />

Voorafgaand aan de inspectie wordt het kind gewogen en gemeten. Onvoldoende<br />

groei van een zuigeling, de zogenaamde failure to thrive kan een gevolg zijn van een<br />

hartafwijking. Kinderen met een hartafwijking kunnen tijdens het voeden dusdanig<br />

vermoeid raken door zuurstofgebrek dat ze onvoldoende voeding binnenkrijgen. In<br />

eerste instantie zal een failure to thrive zich uiten in een gewichtsafbuiging op de<br />

groeicurve. Bij een ernstige hartafwijking zal ook de lengtegroeicurve gaan afbuigen.<br />

Minder ernstige <strong>hartafwijkingen</strong> hebben geen gevolgen voor de groei.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

Tabel 4.3. Afwijkingen in de groeicurve, die kunnen wijzen op een <strong>aangeboren</strong><br />

hartafwijking<br />

Groeicurve Wanneer? Wat is afwijkend?<br />

Gewicht Alle leeftijden Onvoldoende gewichtstoename of afbuiging<br />

Lengte Alle leeftijden Afbuiging<br />

4.5 Inspectie<br />

45<br />

Algemeen<br />

Inspectie geeft een eerste indruk van de algemene gezondheidstoestand van het<br />

kind. De onderzoeker bekijkt onder meer of het kind gedijt, een tevreden, goed<br />

gevoede indruk maakt (bij zuigelingen) en of de ademhaling normaal is. Daarnaast<br />

zal ook gelet worden op dysmorfieën als kenmerk van een syndromale afwijking en<br />

op aanwijzingen voor een afwijking aan een orgaansysteem, bijvoorbeeld de nieren<br />

(zie hoofdstuk 5). De inspectie wordt in de JGZ zowel door de verpleegkundige als<br />

door de arts verricht. De rest van het lichamelijk onderzoek is de taak van de arts.<br />

Huid<br />

De huid wordt geïnspecteerd op bleekheid, cyanose en transpiratie.<br />

Cyanose is een blauwe verkleuring van de huid en/of slijmvliezen ten gevolge van een<br />

te hoog gehalte aan gereduceerd hemoglobine in het capillaire bloed. Een onderscheid<br />

moet worden gemaakt tussen centrale en perifere cyanose. Bij centrale cyanose is er<br />

sprake van een algemene verlaging van de arteriële zuurstofverzadiging tot onder<br />

85%. Dit kan onder meer voorkomen bij (<strong>aangeboren</strong>) <strong>hartafwijkingen</strong>. Specifiek voor<br />

centrale cyanose is de blauwe verkleuring van het nagelbed, de binnenkant van de lippen<br />

(dwz de mucosakant), tong en de slijmvliezen. Een lichte cyanose in een vroeg<br />

stadium wordt soms niet ontdekt.<br />

Perifere cyanose kan ontstaan door vaatvernauwing en komt gelokaliseerd (perifeer)<br />

voor. Soms wordt perifere cyanose veroorzaakt door koude, maar vaak is geen duidelijke<br />

oorzaak aanwijsbaar. Een episode van perifere cyanose duurt meestal enkele<br />

minuten, soms langer en beperkt zich veelal tot de mond (het ‘blauwe waasje’ rond de<br />

mond), handen en voeten (acrocyanose). Bij babies en jonge kinderen komt dit regelmatig<br />

voor. Het is onschuldig van aard, zelfs als de perifere cyanose een enkele keer,<br />

waarschijnlijk onder invloed van vasolabiliteit, zich tot de onderarmen heeft uitgebreid.<br />

Ademhaling<br />

Observatie en frequentie<br />

Vooral een snellere ademhaling dan normaal in rust (tachypnoe) of een bemoeilijkte<br />

ademhaling (dyspnoe) kunnen tekenen zijn van (beginnend) hartfalen. Bij de zuige-


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

46<br />

ling en het jonge kind kan men bij dyspnoe intrekkingen zien in de tussenribsruimten<br />

(borstkas), suprasternaal en/of supraclaviculair (hals).<br />

Tabel 4.4. Normale ademhalingsfrequentie (Bernstein,2003)<br />

Leeftijd Ademhalingen per minuut<br />

Prematuur 40-70<br />

0-3 mnd 35-55<br />

3-6 mnd 30-45<br />

6-12 mnd 25-40<br />

1-3 jaar 20-30<br />

3-6 jaar 20-25<br />

6-12 jaar 14-22<br />

>12 jaar 12-18<br />

Extremiteiten en hoofd-hals<br />

Bij langdurig onvoldoende zuurstofverzadiging (langer dan 1 jaar) kunnen trommelstokvingers<br />

en -tenen met de zogenaamde horlogeglasnagels ontstaan. Bij hartfalen<br />

kan oedeem van de oogleden en de extremiteiten (hand- en voetrug) voorkomen.<br />

Tabel 4.5. Afwijkingen bij inspectie, die kunnen wijzen op een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />

Inspectie Wanneer? Wat is afwijkend?<br />

Algemene indruk/inspectie Alle leeftijden Vermoeid<br />

Passief<br />

Ondervoede indruk, mager<br />

Dysmorfieën<br />

(Huids)kleur Alle leeftijden Centrale cyanose (grauw/blauw):<br />

■ Nagelbed<br />

■ Lippen (binnenkant)<br />

■ Tong/slijmvliezen<br />

■ Algemeen grauwe kleur<br />

Bleekheid<br />

Hoofd-hals Alle leeftijden Klamheid/zweterigheid (voorhoofd)<br />

Dikke oogleden (oedeem)<br />

Ademhaling Alle leeftijden Snelle ademhaling (tachypnoe, tabel 4.4)<br />

Kortademigheid (dyspnoe)<br />

Borstkas Alle leeftijden Ictus (heffing)<br />

Asymmetrie<br />

Intrekkingen<br />

Ledematen Alle leeftijden Oedeem<br />

Na een jaar Trommelstokvingers, horlogeglasnagels


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

4.6 Auscultatie<br />

47<br />

Auscultatie door de arts is een essentieel onderdeel van het onderzoek naar <strong>hartafwijkingen</strong>.<br />

Hierbij wordt geluisterd naar de harttonen, die worden gevormd door sluiting<br />

van de hartkleppen, en naar de aanwezigheid van eventuele hartgeruisen. Auscultatie<br />

geeft informatie over de hartfrequentie en hartritme, de hartklepfunctie (insufficiëntie,<br />

stenose) en anatomische afwijkingen (zoals ASD, VSD). De interpretatie van een<br />

aanwezig hartgeruis vindt steeds plaats in relatie met andere factoren. De anamnese<br />

en de inspectie leveren hierbij waardevolle aanknopingspunten. Men mag pas spreken<br />

van een onschuldig hartgeruis indien er geen andere symptomen of aanwijzingen<br />

zijn die wijzen op pathologie.<br />

4.6.1 Methode van ausculteren<br />

Auscultatie moet op een logische en systematische manier worden uitgevoerd. Het is<br />

belangrijk om niet te proberen alle geluiden in de cardiale cyclus tegelijk te beluisteren,<br />

maar de tijd te nemen om elk geluid en elke pauze apart te isoleren. Hierbij moet<br />

selectief naar elk afzonderlijk onderdeel geluisterd worden en net zolang als nodig is<br />

om het geluid goed te kunnen beoordelen. Bij auscultatie beoordeelt men:<br />

■ Het al of niet aanwezig zijn van een hartruis en zo ja, de aard van de hartruis<br />

■ De harttonen<br />

■ Het hartritme<br />

Het onderzoek wordt in eerste instantie beperkt tot vier plaatsen op de voorste thoraxwand,<br />

met de membraanzijde van de stethoscoop, indien mogelijk bij liggende<br />

positie van het kind:<br />

■ Tweede intercostaal ruimte rechts naast de rechter sternumrand (aortaklep)<br />

■ Tweede intercostaal ruimte links naast de linker sternumrand (pulmonaalklep)<br />

■ Vierde intercostaal ruimte links naast de linker sternumrand (tricuspidaalklep)<br />

■ Vijfde intercostaal ruimte op de midclaviculairlijn links (apex; mitraalklep)<br />

Wanneer een hartgeruis wordt gehoord, wordt het onderzoek als volgt uitgebreid:<br />

■ Auscultatie met de klokzijde van de stethoscoop in plaats van de membraanzijde<br />

om lage tonen beter waar te nemen.<br />

■ Auscultatie op andere plaatsen om uitstraling en het punctum maximum van de<br />

souffle vast te stellen:<br />

- Hals: In de fossa suprasternalis en langs de carotiden (AS, CoA)<br />

- Oksels: In en nabij de okselholtes (PS)<br />

- Rug: Tussen de schouderbladen en onder het linker schouderblad (CoA,<br />

zelden PS)<br />

■ Onderzoek in zittende/staande houding. Indien het kind aanvankelijk in zittende/<br />

staande positie geausculteerd is, is auscultatie ook in liggende houding nodig. Voor<br />

de kleinere kinderen kan dit bij de ouder op schoot. Bij de grotere kinderen op een<br />

onderzoekstafel.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

48<br />

4.6.2. Auscultatie van hartgeruisen (Park,2003)<br />

Bij het luisteren naar hartgeruisen let men op de volgende eigenschappen van een<br />

geruis omdat deze een indicatie kunnen geven over de oorzaak en ernst van een<br />

geruis:<br />

1. Intensiteit<br />

2. Timing<br />

3. Vorm<br />

4. Kwaliteit/toonhoogte<br />

5. Punctum maximum<br />

6. Voortgeleiding/uitstraling<br />

7. Variatie met ademhaling en/of houding<br />

8. Harttonen en andere geluiden<br />

Op deze kenmerken wordt hieronder nader ingegaan.<br />

1. Intensiteit<br />

De luidheid (intensiteit) van het hartgeruis wordt over het algemeen ingedeeld in graden<br />

1-6:<br />

Graad 1/6: nauwelijks hoorbaar<br />

Graad 2/6: zacht, maar goed te horen<br />

Graad 3/6: matig luid, geen thrill voelbaar<br />

Graad 4/6: luid, er is een thrill voelbaar<br />

Graad 5/6: zeer luid, te horen als de membraan van de stethoscoop nauwelijks de<br />

borst raakt<br />

Graad 6/6: zeer luid, is zonder stethoscoop al hoorbaar<br />

2/3. Timing en vorm<br />

Hartgeruisen kunnen systolisch, diastolisch of continu zijn. Bij systolische souffles<br />

wordt onderscheid gemaakt tussen ejectiegeruisen en holosystolische geruisen. Beide<br />

zijn hoorbaar tussen de eerste en tweede harttoon, maar zijn verschillend van vorm,<br />

timing en duur.<br />

Ejectiegeruisen worden veroorzaakt door turbulentie boven de aorta- of pulmonaalkleppen.<br />

Typisch voor dit geruis is het crescendo-decrescendo (ruitvormige) verloop.<br />

De souffle ontstaat iets na de eerste toon, neemt laatsystolisch in luidheid af, waarna<br />

een pauze volgt tot de tweede toon. Deze geruisen ontstaan door een vernauwing van<br />

de klep of een stenose boven of onder de klep.<br />

Ook bij normale kleppen kan een groot slagvolume zoveel turbulentie veroorzaken<br />

dat een ejectiegeruis hoorbaar is, bijvoorbeeld bij bradycardie en anemie (bloedarmoede).<br />

Meestal verdwijnt een dergelijke functionele souffle bij inspanning, omdat<br />

hierbij de hartfrequentie hoger en het slagvolume kleiner wordt.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

49<br />

Holosystolische geruisen ontstaan wanneer tussen een ventrikel en een andere<br />

ruimte, waar tijdens de systole een lagere druk heerst, een verbinding bestaat. Een<br />

dergelijke bloedstroom, door een nauwe opening uitkomend in een wijde ruimte, is<br />

altijd turbulent en duurt de hele systole. Deze blazende meestal vrij zachte souffle<br />

begint direct na de eerste toon en stopt vlak na de tweede toon.<br />

Diastolische geruisen zijn meestal pathologisch van aard en kunnen worden verdeeld<br />

in diastolisch lekgeruis en vullingsgeruis. Het eerste is een gevolg van aorta- of pulmonaalklepinsufficiëntie<br />

en ontstaat direct na de sluitingstoon van de betrokken<br />

klep. Een vullingsgeruis is laagfrequent, rommelend van karakter en ontstaat wanneer<br />

een ventrikel gevuld wordt via een te nauwe (mitraal- of tricuspidaal)klep.<br />

Een continu geruis begint in de systole en zet zich voort in een deel van of in de<br />

gehele diastole. Bij een aortopulmonale of een arterioveneuze verbinding (open ductus<br />

Botalli) kan men een continu geruis horen.<br />

4. Kwaliteit/toonhoogte<br />

De kwaliteit van het geruis kan ook een aanwijzing geven of er sprake is van een<br />

afwijkend dan wel een onschuldig hartgeruis. Insufficiëntiegeruisen hebben een<br />

hoogfrequente toon die vaak als blazend wordt beschreven. Stenotische geruisen klinken<br />

ruw of schavend. Het vaak voorkomende onschuldige geruis bij kinderen heeft<br />

een karakteristiek muzikaal vibrerende klank, die in de Angelsaksische literatuur wel<br />

‘humming’ wordt genoemd.<br />

5. Punctum maximum<br />

De locatie waar het geruis het beste te horen is, het punctum maximum, geeft een<br />

aanwijzing voor de oorsprong van het geruis (zie hoofdstuk 4.6.1).<br />

6. Voortgeleiding/uitstraling<br />

Het voortgeleiden van het geruis naar een andere locatie kan duiden op pathologie.<br />

Een systolisch ejectiegeruis bij de tweede intercostaalruimte rechts dat voortgeleid<br />

wordt naar de hals kan bijvoorbeeld wijzen op een AS, terwijl een voortgeleid geruis<br />

naar de laterale thoraxwand/oksels en rug op een afwijkende pulmonaalarterie of pulmonaalklep<br />

duidt.<br />

7. Variatie met ademhaling en/of houding<br />

Onschuldige geruisen zijn in tegenstelling tot pathologische geruisen vaak houdingsafhankelijk<br />

en kunnen variëren met de ademhalingscyslcus.<br />

8. Harttonen en andere geluiden<br />

Bij de auscultatie let men ook op de aanwezigheid en kwaliteit van de harttonen. De<br />

eerste harttoon (S1) wordt door het sluiten van de atrioventriculaire kleppen aan het<br />

begin van de systole veroorzaakt en is het duidelijkst aan de hartpunt te horen. Een<br />

zeer luide eerste harttoon is afwijkend. De tweede harttoon (S2) kan normaal wisse-


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

50<br />

lend gespleten zijn bij (diepe) ademhaling, toenemend bij inspiratie en afnemend bij<br />

expiratie. Afwijkend is een constante wijde splijting (m.n. bij ASD).<br />

Wanneer andere geluiden hoorbaar zijn, duidt dit meestal op pathologie. Derde of<br />

vierde harttonen zijn moeilijk te horen en kunnen als een galopritme imponeren (bij<br />

hartfalen of tachycardie). De ejectieklik (ten gevolge van vernauwde aorta- of pulmonaliskleppen)<br />

en de openingssnap (bij mitralisstenose) wijzen altijd op pathologie.<br />

4.6.3 De interpretatie van hartgeruisen<br />

Hartgeruisen komen zeer veel voor bij kinderen vooral tussen 3 en 14 jaar (Hess,1994;<br />

Van Oort,1994; Ottenkamp & Harms,1994). 50-90% van de kinderen tot 14 jaar hebben<br />

op enig moment een vorm van hartgeruis. Bij schoolkinderen (4 - 12 jaar) wordt in 10-<br />

15% een onschuldig geruis gehoord, terwijl slechts 0,4% van de schoolkinderen een<br />

hartafwijking heeft (Ottenkamp & Harms,1994). Om onnodige verwijzingen te voorkomen<br />

wordt hier extra aandacht geschonken aan de verschillen tussen onschuldige<br />

hartgeruisen en pathologische geruisen (Hall,1996; Juttmann,1999; Ottenkamp &<br />

Harms,1994; Rudolf & Levene,2003).<br />

Onschuldige (‘functionele’ of ‘muzikale’) hartgeruisen<br />

In het algemeen geldt dat alle onschuldige hartgeruisen in een toestand van verhoogde<br />

cardiale output, met name bij koorts, versterkt worden of dan pas te horen<br />

zijn. De ECG- en radiodiagnostische bevindingen zijn altijd normaal bij onschuldige<br />

geruisen. Hieronder worden enkele onschuldige geruisen beschreven. De karakteristieken<br />

van onschuldige en afwijkende hartgeruisen zijn samengevat in tabel 4.6.<br />

1. Geruis van Still<br />

Het meest voorkomende onschuldige geruis is het zogenaamde geruis van Still. Hoe<br />

het wordt veroorzaakt is niet zeker. Aangenomen wordt dat een hoognormale snelheid<br />

van de bloedstroom door een laagnormale doorsnede van het uitstroomtraject<br />

van de linkerventrikel het geruis veroorzaakt. Het is een muzikaal systolisch ejectiegeruis<br />

graad 1-2, dat toeneemt bij inspanning en liggende houding en afneemt bij zitten<br />

en staan. Het is te horen tussen apex en linker sternumrand in de vierde intercostaalruimte<br />

en het heeft weinig uitstraling.<br />

2. Carotide of brachiocefale arteriële geruisen<br />

Carotide of brachiocefale arteriële geruisen zijn vaak als graad 1-3 systolisch ejectiegeruis<br />

te horen in het supraclaviculaire gebied bij kinderen van 2-10 jaar. Zij kunnen<br />

echter op alle leeftijden voorkomen en stralen soms naar de nek uit (rechts meer dan<br />

links). Deze geruisen onstaan door een standsverandering van het hoofd waardoor de<br />

bloedstroom in de halsarteriën wijzigt en turbulenties kunnen ontstaan. Zij nemen af<br />

bij hyperextensie van de schouders naar achter waarbij de kin wordt geheven. Het<br />

geruis neemt toe bij inspanning en bij koorts.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

51<br />

3. Veneus geruis (‘venous hum’)<br />

De ‘venous hum’ wordt veroorzaakt door bloedstroom in de venae jugularis. Men kan<br />

het vaak bij kinderen van 3-8 jaar beluisteren. Het is een zachtblazend graad 1-3, vaak<br />

continu geruis, dat in de diastole iets luider klinkt. Het geruis is te horen in de supraen<br />

subclaviculaire regio met uitstraling naar de hals. Het is zeer gevoelig voor houdingsverandering;<br />

het wordt minder luid wanneer het kind ligt of als men zachte druk<br />

op de vena jugularis uitoefent in de fossa supraclavicularis.<br />

4. Pulmonaal uitstroomgeruis<br />

Het pulmonale uitstroomgeruis wordt veroorzaakt door vibraties in het uitstroomgebied<br />

van de rechterventrikel. Het komt voor bij kinderen in de leeftijd van 8-16 jaar.<br />

Het is een graad 1-2 systolisch ‘blazend’ ejectiegeruis aan de 2e intercostaalruimte<br />

links naast het sternum zonder noemenswaardige uitstraling. Het is duidelijker bij<br />

inspanning en in liggende houding en wordt vaker waargenomen bij een mager kind<br />

met een smalle borstkas. Er is ook een pulmonaal uitstroomgeruis bekend dat bij pasgeboren<br />

zuigelingen te horen kan zijn. Dit systolische graad 1-2 geruis is maximaal<br />

hoorbaar over de vierde intercostaalruimte links, straalt uit naar links en rechts over<br />

de axillae en rug. Het geruis verdwijnt meestal tussen de 3e en 6e levensmaand.<br />

Tabel 4.6. Auscultatie: onderscheid onschuldige en pathologische geruisen<br />

Kenmerk Kenmerken, die meestal Kenmerken, die vrijwel altijd<br />

wijzen op een onschuldig wijzen op een pathologisch<br />

geruis geruis<br />

Intensiteit Zacht muzikaal geruis Luid geruis<br />

(graad 1-2) (graad 3 en luider)<br />

Timing: Systolisch ejectiegeruis (met Diastolisch, holosystolisch of continu<br />

systolisch vs diastolisch uitzondering van continu veneus geruis<br />

geruis)<br />

Vorm Ejectiefase (crescendo-decrescendo) Holosystolisch<br />

Lokalisatie (punctum Te horen in de tweede of vierde Tweede intercostaalruimte rechts<br />

maximum) intercostaalruimte links<br />

Voortgeleiding Geen voortgeleiding Voortgeleiding naar rug, oksels<br />

en/of hals<br />

Houdingsafhankelijkheid Wisselende intensiteit bij Niet houdingsafhankelijk<br />

verandering van houding (van zitten/ (verdwijnt zelden)<br />

staan naar liggen en andersom) en/of<br />

bij ademhaling<br />

Luider bij inspanning<br />

Aanwezigheid andere Geen 3e harttoon; 4e harttoon. Kan vergeluiden<br />

gezeld gaan van klik of galopritme


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

4.6.4. Hartritme<br />

Het hartritme bij pasgeborenen heeft een hoge frequentie en is sterk variabel zowel in<br />

rust als bij activiteit. Gemiddeld is de frequentie 110 tot 150 slagen per minuut, bij<br />

slapen 70 tot 90 en bij huilen kan de frequentie oplopen tot 170 slagen per minuut.<br />

Naarmate het kind ouder wordt, neemt het aantal slagen per minuut af (zie tabel 2.2).<br />

Als afwijkend worden de volgende ritmestoornissen beschouwd:<br />

■ Persisterende tachycardie (neonaten > 200 slagen per minuut, zuigelingen >150<br />

slagen per minuut, oudere kinderen >120 slagen per minuut)<br />

■ Bradycardie (neonaat < 90 slagen per minuut, zuigeling < 60 slagen per minuut,<br />

waarbij de snelheid bij inspanning niet toeneemt.)<br />

■ Irregulaire hartslag (zie hoofdstuk 2.3)<br />

Over het algemeen geldt dat persisteren van de irregulariteit of het frequenter voorkomen<br />

ervan met eventueel bijkomende verschijnselen (bijvoorbeeld syncope) kunnen<br />

duiden op pathologische aritmie. Indien er twijfel bestaat over het hartritme tijdens<br />

auscultatie, kan palpatie van de radialispols extra informatie geven.<br />

(Nuyten,2003)<br />

4.7 Palpatie<br />

52<br />

Na inspectie en auscultatie volgt de palpatie door de arts. Een deel van dit onderzoek<br />

zal op indicatie worden uitgevoerd (zie het Stappenplan, hoofdstuk 4.2).<br />

De pols<br />

De femoralispolsen worden gevoeld om AS of CoA uit te sluiten. Indien er sprake is<br />

van een afsluiting in het traject van de aorta is de kwaliteit van de beenpulsaties<br />

afwijkend: de femoralispols is afwezig of beduidend minder voelbaar. In dat geval<br />

moeten de arteria radialis en arteria femoralis tegelijkertijd worden gepalpeerd. Bij<br />

een CoA voelt men de slag van de arteria femoralis ná de radialispols (Bernstein,2003)<br />

wanneer een collaterale circulatie is gevormd. Bij gezonde kinderen wordt de slag van<br />

de arteria femoralis even vóór de arteria radialispols gevoeld. Bij een vermoeden op<br />

CoA kan het tegelijkertijd voelen van beide radialispulsaties extra informatie geven.<br />

Bij een coarctatie met een vernauwing boven de oorsprong van de arteria subclavia is<br />

namelijk wel een normale pulsatie aan de rechter arm voelbaar, maar niet aan de linker<br />

arm (Moss,1992).<br />

Vooralsnog is het bij het onderzoek van de zuigeling op het consultatiebureau niet<br />

gebruikelijk de radialispols te voelen. Daarnaast blijkt uit de praktijk dat de femoralispols<br />

bij 4 weken vaak moeilijk te onderzoeken is. Daarom moet het onderzoek in elk<br />

geval bij het 3 maanden consult door de arts worden gedaan. Over het herhalen van<br />

palpatie van de femoralispolsen zijn de meningen binnen de werkgroep en bij de<br />

externe experts verdeeld. De werkgroep adviseert dat de femoralispolsen zeker


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

53<br />

gevoeld moeten zijn vóór de eerste verjaardag. Bij een zwakke of afwezige pols, of bij<br />

aanhoudende twijfel dient verwijzing plaats te vinden.<br />

Lever en milt<br />

De lever en de milt kunnen bij dreigend (rechter)hartfalen vergroot raken door<br />

veneuze stuwing in de grote circulatie. Het vinden van een vergrote lever en/of milt<br />

bij de jonge zuigeling kan dus een belangrijke aanwijzing zijn voor de aanwezigheid<br />

van een hartafwijking. De arts JGZ palpeert met de vingertoppen voorzichtig onder de<br />

rechter respectievelijk linker ribbenboog (bij voorkeur in liggende positie). Een door<br />

hartfalen gestuwde lever/milt is als een ronde rand twee centimeter of meer onder de<br />

ribbenboog te voelen.<br />

Ictus cordis<br />

Wanneer er aanwijzingen zijn voor een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking, wordt op de thorax<br />

gevoeld naar de ictus cordis, de voelbare stoot van de apex van het hart tegen de<br />

borstwand, te palperen in de vijfde intercostaalruimte links op de midclaviculaire lijn.<br />

De aanwezigheid van een versterkte ictus cordis duidt op een verhoogd slagvolume<br />

van linker of rechter ventrikel en wordt gevonden bij ASD, bij middelmatig grote tot<br />

grote VSD, en bij een grote open ductus arteriosus. Een fysiologisch versterkte ictus<br />

cordis komt voor bij inspanning, angst/zenuwachtigheid, anemie en hyperthyreoïdie.<br />

Wanneer de ictus cordis groot en naar lateraal verplaatst is, moet men aan cardiomegalie<br />

denken.<br />

Thrill<br />

Een thrill ontstaat wanneer bloed van hoge naar lage druk stroomt, waarbij veel turbulenties<br />

in de bloedstroom ontstaan, bijvoorbeeld door een stenose. De aanwezigheid<br />

van een thrill is altijd geassocieerd met een hartgeruis en is voelbaar als vibraties<br />

over de thoraxwand. Het onderzoek naar een thrill wordt alleen op indicatie gedaan.<br />

Palpeer dan als volgt:<br />

1. Onderzoek het kind in liggende positie.<br />

2. Gebruik de handpalm, niet de vingers, en druk zacht in het gebied van de ictus<br />

cordis.<br />

3. Let op de aanwezigheid van een thrill.<br />

Indien een thrill aanwezig is:<br />

4. Bepaal het punctum maximum.<br />

5. Palpeer, met de vingers, langs de hals en suprasternaal naar voortgeleiding van de<br />

thrill.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

Tabel 4.7. Afwijkingen bij palpatie, die kunnen wijzen op een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />

Palpatie Wanneer? Wat is afwijkend?<br />

Femoralis pols Vanaf 4 weken tot deze met zekerheid Zwakke of afwezige femoralispols<br />

gevoeld is (laatst tot eerste verjaardag) of aanhoudende twijfel<br />

Vergelijken radialispols en Op indicatie Verschil intensiteit arm - been<br />

femoralispols (bij zwakke/afwezige femoralispols of (benen zwakkere pols)<br />

twijfel) Femoralispols ná de radialispols<br />

Radialispols(en) Op indicatie Tachycardie (hoofdstuk 4.6.4)<br />

(bij afwijkende hartslag of afwijkende Bradycardie (hoofdstuk 4.6.4)<br />

femoralispols) Irregulariteit<br />

Verschil intensiteit linker - rechter<br />

radialispols (links zwakkere pols)<br />

Lever Op indicatie Hepatomegalie<br />

(bij verschijnselen hartfalen) ( 2 cm onder ribbenboog)<br />

Milt Op indicatie Splenomegalie<br />

(bij verschijnselen hartfalen) ( 2 cm onder ribbenboog)<br />

Precordiaal Op indicatie Afwijkende ictus cordis<br />

(bij hartgeruis) Thrill<br />

Hals Op indicatie Voortgeleiding thrill over<br />

Suprasternaal (bij hartgeruis) carotiden en suprasternaal<br />

4.8 Hartfalen<br />

54<br />

Hartfalen (decompensatio cordis) wordt gedefinieerd als de toestand waarbij het hart<br />

niet (meer) in staat is een op de zuurstofbehoefte van het organisme afgestemde hoeveelheid<br />

bloed rond te pompen (absoluut of relatief falende pompfunctie).<br />

Als oorzaken worden genoemd:<br />

1 Pathologische toestand van de hartspier zelf<br />

2 Mechanische overbelasting van de pompfunctie (hypertensie, hartinfarct e.a.)<br />

3 Biochemische verstoring van het interne milieu


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

Tabel 4.8. Hartfalen (naar Derksen-Lubsen et al.,1994)<br />

Pathofysiologische basis Symptomen van hartfalen<br />

Veneuze longstuwing Tachypnoe<br />

Steunen/intrekkingen<br />

Wheezing<br />

Basale crepitaties in longen<br />

Stuwing Hepatomegalie<br />

lichaamscirculatie (vochtretentie) Oedeem (dikke oogleden, extremiteiten)<br />

Abnormale gewichtstoename<br />

Verminderde urineproductie<br />

Lage cardiac output Tachycardie<br />

Toegenomen sympathicusactiviteit Bleekheid<br />

Transpiratie<br />

Koude extremiteiten<br />

Zwakke pulsaties<br />

4.9 Andere diagnostische tests voor <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />

55<br />

Echocardiografie<br />

In het kader van het zoeken naar betrouwbaardere <strong>opsporing</strong>smethodes dan lichamelijk<br />

onderzoek is in Engeland naar de resultaten van zowel de foetale als de neonatale<br />

echocardiografie gekeken. Sands et al. deden onderzoek om hun hypothese te toetsen,<br />

dat het beste moment om te screenen op <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> vroegneonataal<br />

is met gebruik maken van echocardiografie. De gemiddelde tijd om de diagnose te<br />

stellen was slechts twee dagen bij de groep kinderen bij wie echocardiografie was<br />

gedaan versus 110 dagen bij de controlegroep (Sands et al.,2002). Ook Meberg geeft<br />

aan dat met verbeterde diagnostische procedures (neonatale echografie en Doppler)<br />

meer afwijkingen op te sporen zijn (Meberg et al.,2000). Een nadeel is, dat meer deskundig<br />

personeel nodig is naast andere extra kosten (apparatuur; tijdsinvestering<br />

etc). Verder is het ook een nadeel dat de ouders ongerust gemaakt worden, doordat<br />

hun kind voor een mogelijk hartprobleem onder controle moet blijven. Bij de risicogroepen,<br />

zoals bij moeders met diabetes mellitus of bij <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />

in de familie, zou men routinematig echo-onderzoek kunnen aanraden.<br />

Prenatale of foetale echoscopie, zoals die in Nederland -hoewel niet standaard- toch<br />

bij 80 - 90% van de zwangerschappen wordt gedaan, is niet geschikt om <strong>aangeboren</strong><br />

<strong>hartafwijkingen</strong> op te sporen. De vierkamer echocardiografie is daarvoor een betere<br />

methode. De sensitiviteit van de vierkamer echocardiografie is 50 - 75%, afhankelijk<br />

van de hartafwijking en de eventuele bijkomende (chromosomale of syndromale)<br />

afwijkingen (Stoll et al.,2001). De specificiteit van de test wordt niet genoemd. Indien<br />

bij de vierkamer echocardiografie tevens de grote vaten werden onderzocht door middel<br />

van Doppler en een scan was de sensitiviteit 89% en de specificiteit 100%<br />

(Stümpflen et al.,1996). Ook aan dit onderzoek kleeft echter het nadeel van de noodzakelijk<br />

grotere expertise. Een goede samenwerking en begeleiding is nodig, wanneer er


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

56<br />

sprake is van afbreken van de zwangerschap, hetgeen overigens vrijwel nooit gebeurt<br />

op grond van alleen een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking (Sullivan,2002). Het voordeel van<br />

prenatale <strong>opsporing</strong> is dat men postnataal zo nodig snel kan ingrijpen, vooral bij TGA<br />

en CoA. De beslissing om over te gaan tot specialistische echoscopische screening<br />

naar <strong>hartafwijkingen</strong> kan alleen genomen kan worden in het kader van een breder<br />

landelijk beleid ten aanzien van prenatale screening op diverse <strong>aangeboren</strong> afwijkingen.<br />

Nuchal translucency meting (nekplooimeting)<br />

Een ander instrument om prenataal op <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> te screenen is de<br />

nuchal translucency meting, de NT (Hyett,1999). Bij de foetus van 11-14 weken kan<br />

door middel van echoscopie een verdikking in de nekstreek te zien zijn door vochtophoping.<br />

Teveel vochtophoping is geassocieerd met een ontwikkelingsdefect, waaronder<br />

<strong>hartafwijkingen</strong>, of een genetisch syndroom. Een NT boven de 99e percentiel<br />

duidt in ongeveer 50% van de gevallen op een hartdefect. Nicolaides et al menen dat<br />

een toegenomen NT een indicatie is voor specialistische foetale echocardiografie<br />

(Nicolaides et al.,2002). Het onderzoek lijkt op dit moment nog weinig specifiek en<br />

kan tot veel onrust leiden.<br />

Elektronische stethoscoop<br />

Om gebrek aan expertise bij het lichamelijk onderzoek te ondervangen heeft<br />

Thompson onderzocht of geautomatiseerde hartauscultatie een bruikbare methode is<br />

(Thompson et al.,2001). Hoewel er nogal wat uitval optrad doordat (onder meer) de<br />

kwaliteit van de digitale weergave onvoldoende was, zou mogelijk in de toekomst<br />

geautomatiseerde digitale hartauscultatie een goede manier zijn om verdachte hartgeruisen<br />

door een expert te laten beoordelen.<br />

In Nederland is een elektronische stethoscoop op de markt gebracht, waarmee de<br />

opbouw van de hartgeruisen aangesloten op computer of laptop in een phonocardiogram<br />

kan worden omgezet. Ook deze methode vraagt specifieke expertise van de<br />

gebruiker. Bovendien is er nog geen onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van het<br />

gebruik in de praktijk van de JGZ.<br />

Oximetrie<br />

Bij oximetrie wordt de zuurstofverzadiging van hemoglobine in het perifere bloed van<br />

de pasgeborene gemeten via een klip die aan de oorlel of vinger wordt bevestigd.<br />

Koppel e.a. onderzochten in een grote populatie asymptomatische pasgeborenen of<br />

zij door middel van oximetrie de zeer ernstige <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> konden<br />

opsporen die niet direct bij de geboorte manifest zijn (Koppel et al.,2003). Dit onderzoek<br />

vond in een klinische setting plaats en was gekoppeld aan het moment van de<br />

screening op PKU/CHT/AGS. De oximetrie was afwijkend bij een zuurstofsaturatie<br />

95% bij kinderen ouder dan 24 uur. Analyse van de testresultaten leverde het volgende<br />

op: een sensitiviteit van 60%, specificiteit van 99,95%, positief voorspellende


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

57<br />

waarde van 75% en een negatief voorspellende waarde van 99,98 %. Het is tevens een<br />

relatief goedkope <strong>opsporing</strong>smethode. De auteurs menen dat de methode voldoet aan<br />

de criteria voor een screeningsprogramma en bevelen aan om deze eenvoudige, goedkope<br />

en niet-invasieve methode op uitgebreidere schaal in te zetten. Het is mogelijk<br />

dat met deze methode een deel van de kinderen in een vroeger stadium wordt opgespoord<br />

dan met alleen lichamelijk onderzoek. Een nadeel is dat met deze screening<br />

geen afwijkingen worden gevonden waarbij een normale zuurstofverzadiging aanwezig<br />

is. Het is nog niet duidelijk hoe deze vorm van screening zich verhoudt tot de<br />

gebruikelijke screening door middel van anamnese en lichamelijk onderzoek.<br />

Alle hierboven genoemde studies naar andere <strong>opsporing</strong>smethoden voor <strong>aangeboren</strong><br />

<strong>hartafwijkingen</strong> dan lichamelijk onderzoek zijn gericht op zo snel mogelijke diagnostiek<br />

bij het vermoeden van een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking. Voor de JGZ zijn deze<br />

methoden op dit moment (nog) niet bruikbaar vanwege onder meer gebrek aan ervaring,<br />

de kosten en onbekende specificiteit/sensitiviteit.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

HOOFDSTUK 5<br />

AANGEBOREN HARTAFWIJKINGEN BIJ RISICOGROEPEN<br />

5.1 Inleiding<br />

De incidentie van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> bij kinderen is waarschijnlijk veel<br />

hoger dan men op grond van de incidentiecijfers van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> bij<br />

levendgeborenen zou vermoeden. Bij doodgeboren baby’s komt in 3-4% van de gevallen<br />

een meestal ernstige complexe <strong>aangeboren</strong> hartafwijking voor. Bij spontane abortus<br />

is dit nog frequenter: 10-25% (Bernstein,2003). Veel van deze <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />

zijn waarschijnlijk genetisch of multifactorieel bepaald. Gebrek aan<br />

autopsiegegevens maakt harde uitspraken hierover onmogelijk. In de meeste gevallen<br />

is de oorzaak van een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking bij levendgeborenen niet te achterhalen.<br />

Wel is van bepaalde factoren bekend dat ze de kans op een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />

verhogen (zie tabel 5.1). Op deze oorzakelijke factoren wordt nader ingegaan.<br />

Ook wordt aandacht besteed aan de mogelijk verhoogde risico’s bij bepaalde etnische<br />

groepen.<br />

Tabel 5.1. Factoren die een rol kunnen spelen bij het ontstaan van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />

(Bonnet-Breusers et al.,2003)<br />

Factor Percentage van alle<br />

<strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />

Genetische factoren: chromosomaal, microbeschadigingen 6-10%<br />

Factoren bij de moeder: 2%<br />

toxische en metabole factoren, intra-uteriene infecties<br />

Andere factoren: combinaties van genetische en 90%<br />

omgevingsfactoren (multifactorieel)<br />

5.2 Genetische factoren<br />

59<br />

Erfelijke factoren kunnen een rol spelen bij het krijgen van een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking.<br />

Dit wordt zichtbaar wanneer men kijkt naar de kansverdeling van <strong>aangeboren</strong><br />

<strong>hartafwijkingen</strong> bij eerstegraads verwanten. Een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking bij de<br />

moeder of vader verhoogt de kans op een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking bij het kind tot<br />

soms wel 17% (afhankelijk van de aandoening), terwijl dit in de algemene populatie<br />

1% is (Mulder et al.,1999). Bij twee of meer broers of zussen met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />

is de kans voor een volgend kind 20-30%. Als de moeder ouder is dan 35 jaar<br />

is de kans op <strong>aangeboren</strong> afwijkingen bij het kind, waaronder <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>,<br />

licht verhoogd (Wilson et al.,1998).


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

Als sprake is van familiaire belasting en/of een genetisch syndroom moeten ouders bij<br />

een zwangerschapswens gewezen worden op de mogelijkheid van een erfelijkheidsadvies<br />

bij een Klinisch Genetisch Centrum (zie adressenlijst).<br />

Bij zowel monogenetische, polygenetische als chromosomale aandoeningen komen<br />

frequent specifieke <strong>hartafwijkingen</strong> voor. Het syndroom van Down dat bij 1 op 660-<br />

800 levendgeborenen voorkomt (Moss,1992; Ottenkamp & Harms,1994) is het meest<br />

voorkomende syndroom dat geassocieerd is met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking. Het is<br />

raadzaam om bij elk kind met het syndroom van Down cardiologisch onderzoek te<br />

laten verrichten door een kinderarts/kindercardioloog, ook als er geen aanwijzingen<br />

zijn voor een hartafwijking.<br />

De diagnose Turner-syndroom wordt vaak pas tijdens de adolescentie gesteld (Mulder<br />

et al.,1999). Het syndroom komt bij 1 op 1500 tot 2500 levendgeboren meisjes voor<br />

(Behrman et al.,2003) en gaat in ongeveer 38% van de gevallen gepaard met een <strong>aangeboren</strong><br />

hartafwijking, vaak een CoA. De lichamelijke kenmerken van het syndroom<br />

kunnen bij deze meisjes sterk verschillen, omdat diverse chromosoompatronen (zgn.<br />

cellijnen) mogelijk zijn. Typische kenmerken zijn een korte lichaamslengte, nekplooien<br />

(‘webbing of the neck’) en gonadale dysplasie.<br />

Bij het velocardiofaciaal-syndroom (syndroom van Shprintzen) waarvan de frequentie<br />

wordt geschat op 1 op 2000-5000 (Lie & Beemer,1996), zijn naast afwijkingen aan hart<br />

en/of grote vaten de hoofdsymptomen: palatumafwijkingen, spraak-/taalstoornissen<br />

en een kenmerkend gelaat.<br />

Patiënten met het syndroom van William-Beuren, waarbij als specifieke hartafwijking<br />

vaak een supravalvulaire AS wordt gezien, kan men herkennen aan groeiachterstand,<br />

mentale retardatie, een afwijkend gebit, een hese stem en het ‘elfjesgelaat’. Naar<br />

schatting komt het syndroom bij 1 op 20.000 levendgeborenen voor (Van Meurs-van<br />

Woezik,1995).<br />

Andere genetische syndromen waarbij <strong>hartafwijkingen</strong> voorkomen zijn het syndroom<br />

van Marfan, spierdystrofieën en Neurofibromatose type I. Een overzicht van syndromen<br />

waarbij <strong>hartafwijkingen</strong> kunnen voorkomen, is weergegeven in bijlage 1. Voor<br />

uitgebreidere informatie over de verschillende syndromen wordt naar de leerboeken<br />

verwezen.<br />

5.3 Toxische, metabole en infectieuze factoren tijdens de zwangerschap<br />

60<br />

Verschillende invloeden tijdens de zwangerschap vergroten de kans op een <strong>aangeboren</strong><br />

afwijking aan het hart en/of de grote vaten omdat ze de ontwikkeling hiervan<br />

kunnen verstoren (Cedergren & Källen,2003; Shillingford & Weiner,2001; Watkins et<br />

al.,2003; Wilson PD et al.,1998). Het gaat hierbij om de volgende factoren bij de moeder:


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

Toxisch ■ Medicatie, zoals lithium en anti-epileptica (phenytoïne)<br />

■ Vit A-derivaten (retinoïden)<br />

■ Overmatig alcoholgebruik<br />

Metabool ■ Diabetes mellitus<br />

■ Phenylketonurie<br />

■ Lupus erythematosus (SLE) en andere collageen ziekten<br />

■ Obesitas van de moeder tijdens de zwangerschap<br />

(BMI 30)<br />

Infectieus Infectieuze ziekten van de moeder in het eerste trimester<br />

van de zwangerschap zoals:<br />

■ Rubella 1 )<br />

■ Toxoplasmose (zelden)<br />

■ Cytomegalie (zelden)<br />

1 ) Dankzij de BMR -vaccinatie bij peuters van 14 maanden en schoolkinderen van 9 jaar behoort <strong>aangeboren</strong><br />

rubella in westerse landen goeddeels tot het verleden, maar is nog steeds mogelijk bij kinderen uit landen<br />

met een lagere vaccinatiegraad<br />

5.4 Andere factoren: combinaties van genetische en omgevingsfactoren<br />

61<br />

Hieronder valt het merendeel van de <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> zonder aanwijsbare<br />

oorzaak, geïsoleerd voorkomend of gecombineerd met andere afwijkingen.<br />

Bij afwijkingen in één orgaansysteem is de kans op afwijkingen in andere orgaansystemen,<br />

zoals het hart- en vaatstelsel, verhoogd (zie tabel 5.2).


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

Tabel 5.2. Het vóórkomen van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> in combinatie met afwijkingen<br />

in andere orgaansystemen (Park,2003)<br />

Orgaansysteem en afwijking Frequentie (%) Specifiek hartdefect<br />

Centraal Zenuwstelsel<br />

Hydrocephalus 6 VSD, AVSD, TOF<br />

Thorax<br />

Tracheo-oesophagale fistel, oesophagusatresie 21 VSD, ASD, TOF<br />

Hernia diaphragmatica 11 Geen specifiek defect<br />

Gastro-intestinaal<br />

Duodenum atresie 17 Geen specifiek defect<br />

Anorectale anomalieën 22 Geen specifiek defect<br />

Anus imperforatus 12 TOF, VSD<br />

Buikwand<br />

Omphalocele 21 Geen specifiek defect<br />

Urogenitaal<br />

Renale agenesie<br />

Bilateraal defect 43 Geen specifiek defect<br />

Unilateraal defect 17 Geen specifiek defect<br />

Hoefijzernier 39 Geen specifiek defect<br />

5.5 Kinderen van buitenlandse ouders, adoptiekinderen, asielzoekers en<br />

vluchtelingen<br />

62<br />

Nederlanders van andere etniciteit<br />

De zuigelingen- en peutersterfte in de Turkse, Marokkaanse en Surinaamse populatie<br />

in Nederland is hoger dan onder autochtone kinderen. Een deel daarvan wordt veroorzaakt<br />

door <strong>aangeboren</strong> afwijkingen en metabole ziekten. Het is niet bekend of <strong>aangeboren</strong><br />

<strong>hartafwijkingen</strong> een rol spelen bij dit gezondheidsverschil.<br />

Binnen de JGZ gelden voor deze groep de volgende aandachtspunten:<br />

■ Mogelijkheid van importziekten na bezoek aan het moederland<br />

■ Consanguïniteit (grotere kans op genetische afwijkingen)<br />

■ Vaker voorkomen van diabetes mellitus type I bij Marokkaanse moeders (Dijkstra et<br />

al.,2003)<br />

■ Het vaker voorkomen van een ventrikel septumdefect bij Japanners en Chinezen<br />

(Hoffman,1990)<br />

Adoptiekinderen, asielzoekers en vluchtelingen<br />

Deze groep wordt hier apart genoemd omdat de gezondheidszorg in het land van herkomst<br />

meestal minder goed functioneert dan in Nederland. Ongeveer 10% van de<br />

jeugdige asielzoekers heeft een chronische aandoening, waaronder ook <strong>hartafwijkingen</strong>,<br />

waarvoor zij niet behandeld kunnen worden in eigen land (Tjon A Ten,2003).


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

63<br />

In derdewereldlanden bestaat een grotere kans op verworven hartziekten zoals endocarditis<br />

en klepafwijkingen door infecties met Streptococcus type A. Wereldwijd is het<br />

reumatische hartdefect nog steeds de meest voorkomende verworven hartafwijking<br />

bij alle leeftijdsgroepen. De jaarlijkse incidentie van acuut reuma kan in sommige landen<br />

oplopen tot 282 per 100.000 (Behrman et al.,2003).<br />

De JGZ moet rekening houden met een grotere kans op zowel <strong>aangeboren</strong> als verworven<br />

<strong>hartafwijkingen</strong> door:<br />

■ Consanguïniteit (grotere kans op genetische afwijkingen)<br />

■ Infectieziekten (Streptokokken, Kawasaki, viraal)<br />

■ Lage vaccinatiegraad (Rubella)


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

HOOFDSTUK 6<br />

INTERVENTIES EN BEGELEIDING<br />

6.1 Verwijscriteria<br />

65<br />

Inschatting hartgeruis<br />

Als het vermoeden bestaat dat een kind een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking heeft, moet<br />

altijd een verwijzing volgen. Dit vermoeden ontstaat door een afweging van verschillende<br />

anamnestische factoren en bevindingen uit lichamelijk onderzoek. Hoewel de<br />

aanwezigheid en beoordeling van een hartgeruis meestal een centrale rol speelt, zijn<br />

andere afwegingen ook van belang. Wanneer bij een zuigeling, die jonger is dan een<br />

maand, een souffle gehoord wordt, is de kans op pathologie 44 tot 50 % (Ainsworth et<br />

al.,1999; Gregory et al.,1999). Bij een kind dat ouder is dan een jaar, is een geruis<br />

meestal onschuldig. Verder betekent de afwezigheid van een geruis niet dat er geen<br />

hartafwijking is. Bij een TGA treden intracardiaal geen wervelingen van de bloedstroom<br />

op, waardoor geen geruis waarneembaar is. Deze kinderen zijn echter wel<br />

ernstig cyanotisch. Ook bij een zich ontwikkelende links-rechtsshunt in de eerste<br />

levensweken, bijvoorbeeld een groot VSD, is nog geen geruis hoorbaar. Dit wordt<br />

meestal manifest in de vierde tot zesde levensweek als de druk in het longvaatbed<br />

daalt en hierdoor de druk in de rechter harthelft afneemt. De luidheid van het geruis<br />

zegt hierbij niets over de grootte van de afwijking.<br />

Andere verschijnselen<br />

Niet alle <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> geven klachten op de kinderleeftijd. De anamnese<br />

alléén biedt dan onvoldoende aanknopingspunten. Ook als een klacht bij een<br />

hartafwijking kan passen, is het vermoeden dat sprake is van een hartafwijking<br />

meestal niet gebaseerd op die ene klacht. Een kleuter kan bijvoorbeeld door vele oorzaken<br />

moe zijn.<br />

In het volgende beslisschema zijn de belangrijkste afwegingen voor de inschatting<br />

pluis/niet pluis opgenomen. Wanneer een geruis aanwezig is, moet ingeschat worden<br />

of het een pathologisch geruis is. Dat kan met behulp van tabel 4.6 in hoofdstuk 4.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

66<br />

Beslisschema voor verwijzen bij mogelijke <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />

1 Bij twijfel over de aard van het geruis, wordt bij zuigelingen een vervolgafspraak gemaakt na maximaal<br />

vier weken. Bij oudere kinderen kan eventueel langer gewacht worden.<br />

2 Indien op de leeftijd van 1 jaar nog steeds twijfel bestaat, moet verwezen worden


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

Verwijzen<br />

Kinderen worden verwezen volgens het beslisschema. Hierbij is een onderscheid<br />

gemaakt tussen verwijzingen met spoed en gewone verwijzingen.<br />

Spoedig (telefonisch) contact met de huisarts is noodzakelijk wanneer een aandoening<br />

wordt vermoed die op korte termijn een ernstige bedreiging voor de gezondheid<br />

vormt. Alarmsymptomen hierbij zijn: centrale cyanose en/of kortademigheid. De verpleegkundige<br />

JGZ overlegt bij een dergelijk vermoeden direct met de arts op het<br />

bureau. Indien dat niet mogelijk is, zoekt hij/zij contact met de huisarts voor overleg.<br />

Indien een hartafwijking wordt vermoed die niet acuut bedreigend lijkt, is schriftelijke<br />

verwijzing naar de huisarts voldoende. In de verwijsbrief moet bij voorkeur een<br />

duidelijk verzoek tot verwijzing naar de kinderarts worden gedaan waarbij het eigen<br />

oordeel helder wordt verwoord.<br />

Als er sprake is van twijfel over de aard van het geruis, wordt bij zuigelingen een vervolgafspraak<br />

gemaakt na maximaal vier weken. De overwegingen worden aan de<br />

ouders uitgelegd. Indien na die vervolgafspraak twijfel blijft bestaan, wordt alsnog<br />

verwezen. Een dergelijk werkwijze verlaagt weliswaar de specificiteit van de screening<br />

maar verhoogt de sensitiviteit en kan voorkómen dat kinderen ernstig ziek worden.<br />

Het is vervolgens belangrijk na te gaan wat er met de verwijzing gebeurd is en wat de<br />

uiteindelijke diagnose is geweest.<br />

6.2 Sociaal-medische begeleiding<br />

67<br />

Algemeen<br />

Belangrijk is het geven van de juiste informatie. Wanneer een kind een onschuldig<br />

geruis heeft, moet dat aan de ouders verteld worden met duidelijke uitleg over het<br />

ontstaan van dat geruis. Daarnaast moet benadrukt worden dat een dergelijk geruis<br />

geen enkele betekenis heeft voor de gezondheid van het kind omdat er immers geen<br />

sprake is van een (anatomische) afwijking. Als er wel sprake is van een hartafwijking<br />

is de kinderarts/-cardioloog de belangrijkste raadgever, omdat deze voor elke individuele<br />

situatie een inschatting kan maken van de belastbaarheid en mogelijkheden<br />

van het kind.<br />

Binnen de JGZ kan aanvullende uitleg en informatie over de aandoening en de mogelijkheden<br />

van het kind gegeven worden. Ook hier kan worden stilgestaan bij de onzekerheden<br />

en angsten die ouders hebben. Een kind kan en mag vaak meer dan ouders<br />

en omgeving denken. Om te voorkómen dat een kind als ‘zieke’ wordt behandeld is<br />

het belangrijk dat de andere gezinsleden, familie en omgeving (zoals de school) worden<br />

ingelicht over de aandoening en de beperkingen die daar al dan niet bij horen.<br />

Ouders en patiënten kunnen worden gewezen op de activiteiten van de<br />

Patiëntenvereniging Aangeboren Hartafwijkingen (lotgenotencontact, informatie en<br />

belangenbehartiging). Deze vereniging organiseert themaweekenden, contactdagen<br />

en avonden waarin alle aspecten van het dagelijkse leven aan bod komen. De


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

68<br />

Hartstichting organiseert in de Hartenark vakantieweken. Informatiebrochures hierover<br />

kunnen worden opgevraagd bij de infolijn en op de website van de Hartstichting.<br />

Bij grote gedragsproblemen kan doorverwijzing naar een (gespecialiseerde) psycholoog<br />

nodig zijn. Binnen de meeste centra voor <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> zijn deze<br />

aanwezig.<br />

Wanneer in de familie meer mensen met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking voorkomen of<br />

als er aanleiding is om aan een erfelijke factor te denken, is het raadzaam de ouders<br />

op de mogelijkheid van klinisch genetisch onderzoek te wijzen.<br />

Pasgeborene en oudere zuigeling<br />

Door de diversiteit in ernst van de <strong>hartafwijkingen</strong> en de presentatie van symptomen<br />

is het niet mogelijk een blauwdruk te geven over hoe het leven van de zuigeling met<br />

een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking eruit zal zien. Wanneer een pasgeboren kind met een<br />

gediagnosticeerde <strong>aangeboren</strong> hartafwijking door de medewerkers van de JGZ wordt<br />

gezien, is het meestal uitgebreid onderzocht en heeft het soms ook al een operatieve<br />

ingreep ondergaan. Na het horen van de diagnose beleven de ouders een verdrietige<br />

periode, die soms nog gecompliceerd wordt door een gevoel van schuld over de hartafwijking<br />

van hun kind. Voor ouders kan het hebben van een kind met een <strong>aangeboren</strong><br />

hartgebrek een ingrijpende verandering in hun leven betekenen. De JGZ medewerker<br />

kan vragen krijgen over het gedrag van een kind met een <strong>aangeboren</strong><br />

hartafwijking. Begeleiding kan bijvoorbeeld nodig zijn bij het voeden als het drinken<br />

aan de borst het kind te veel vermoeit en de moeder ongerust maakt. Adviseer in dit<br />

geval om de borstvoeding af te kolven en frequenter en kortere tijd te voeden.<br />

Peuter en kleuter<br />

Bij het oudere kind zijn, zoals ook bij gezonde peuters en kleuters, adviezen en<br />

bemoediging over de opvoeding vaak nodig (‘zo gewoon mogelijk’). Het kan een<br />

belemmering geven in de ontwikkeling van het zelfvertrouwen van het kind, wanneer<br />

het niet kan doen wat bij zijn leeftijd hoort. Door het kind zoveel mogelijk zelf te laten<br />

doen, krijgt het meer zelfvertrouwen.<br />

De advisering over de opvoeding en aanpak van het kind met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />

is in principe hetzelfde als bij een kind zonder hartafwijking: belonen van<br />

gewenst gedrag en negeren van ongewenst gedrag. Verwennen en toegeven werkt<br />

averechts en kan kinderen ontevreden en onzelfstandig maken (zie boek ‘Gewoon een<br />

bijzonder kind’). Na een hartoperatie, als het kind geen of lichtere beperkingen heeft<br />

in het dagelijks functioneren, moet in kleine stapjes de eventuele toegeeflijkheid van<br />

vóór de operatie ontwend worden. Door de reacties van de omgeving weet ook een<br />

klein kind dat er iets aan de hand is. Het geeft duidelijkheid als op een begrijpelijke<br />

manier aan het kind verteld wordt, waarom het niet net als leeftijdsgenoten alles kan<br />

of mag doen. Benadrukt moet worden dat het kind niet zielig is, maar dat het wel vervelend<br />

is dat het sommige dingen niet kan.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

69<br />

Schoolkind en adolescent<br />

Het hebben van een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking kan van invloed zijn op (de keuze van)<br />

scholing, werk, sport/inspanning, relaties, seksualiteit, vakantie/hobby’s, verzekeringen<br />

(zie hoofdstuk 3).<br />

Functioneren op school geeft soms problemen. Zo nodig kan voor advies de school- of<br />

onderwijsbegeleidingsdienst ingeschakeld worden. Speciaal onderwijs is geïndiceerd<br />

wanneer het kind een leerachterstand of verzuim heeft ten gevolge van de lichamelijke<br />

beperkingen/ziekte. Ouders kunnen echter in dit geval ook kiezen voor een reguliere<br />

school en een leerlinggebonden budget aanvragen (‘rugzak’-regeling; zie<br />

http://www.oudersenrugzak.nl), waarmee extra voorzieningen kunnen worden bekostigd,<br />

zoals extra formatie of ambulante begeleiding.<br />

Voor adolescenten is er de gespecialiseerde adolescentencardioloog, die sinds kort aan<br />

elk academisch cardiologisch centrum verbonden is. Deze kan adviseren bij bijvoorbeeld<br />

de keuze van vervolgscholing en toekomstig werk en kan inschatten wat de perspectieven<br />

zijn met betrekking tot de aandoening.<br />

De advisering rondom sport en inspanning ligt bij de behandelend arts.<br />

Overwegingen die een rol spelen bij de advisering zijn de eventuele risico’s die kunnen<br />

ontstaan door sportbeoefening (Rohmer & de Knegt,1990):<br />

■ meer risico op blessures door snellere vermoeidheid bij adolescenten of slechte<br />

conditie na bijvoorbeeld een hartoperatie op leeftijd van 7-8 jaar<br />

■ verergeren van de hartafwijking door inspanning bij sommige klepafwijkingen<br />

(mitralis-of aortaklepinsufficiëntie)<br />

■ hartritmestoornissen die door inspanning kunnen verergeren met als gevolg duizeligheid<br />

en flauwvallen<br />

■ het (zeldzame) risico van plotselinge hartdood bij AS, cardiomyopathie of pulmonale<br />

hypertensie<br />

■ risico’s door medicijngebruik (zoals antistolling) bij contactsport<br />

Ter informatie geeft bijlage 2 ten aanzien van inspanning een algemeen beeld van de<br />

beperkingen bij diverse aandoeningen. Voor individuele voorlichting en bij twijfel<br />

moet altijd verwezen worden naar de behandelend arts of naar de adolescentencardioloog.<br />

Broers en zussen<br />

Broers en zussen kunnen vaak veel geduld opbrengen voor het kind met een hartafwijking.<br />

Als zij daarin hun eigen gang kunnen gaan, wordt een bepaald evenwicht<br />

gevonden in de manier waarop met elkaar wordt omgegaan. Adviseer de ouders om<br />

duidelijk aan de overige kinderen binnen het gezin uit te leggen wat er met broer of<br />

zus aan de hand is, waarom medicijnen of ziekenhuisbezoek nodig zijn en dat de aandacht<br />

van de ouders soms ongelijk verdeeld zal zijn. Aangeraden kan worden om de<br />

andere kinderen te betrekken bij het verzorgen van hun broer of zus met een hartaf-


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

wijking. Het is daarnaast belangrijk om af en toe ook extra aandacht te geven aan de<br />

andere kinderen binnen het gezin. De aanwezigheid van en zorg voor een kind met<br />

een handicap is enerzijds een belasting voor een gezin maar kan ook een positief<br />

effect hebben op de onderlinge band.<br />

Het tweede milieu<br />

Grootouders kunnen zich buitengesloten voelen, wanneer zij niet goed op de hoogte<br />

zijn van de hartafwijking van hun kleinkind en de gevolgen daarvan. Zij kunnen zich<br />

erg bezorgd maken, niet alleen over het kleinkind maar ook over hun kind (de moeder<br />

of de vader). Ook hier kan openheid en uitleg over de hartafwijking duidelijkheid<br />

geven.<br />

Soms is het raadzaam om de leerkracht (en de klasgenoten) op de hoogte te brengen<br />

van de hartafwijking. De afweging om dit wel of niet te doen is vooral afhankelijk van<br />

de aanwezigheid van beperkingen in het dagelijks functioneren.<br />

6.3. Vaccinaties en endocarditisprofylaxe<br />

70<br />

Vaccinaties<br />

Kinderen met een <strong>aangeboren</strong> hartdefect kunnen zonder bezwaar de vaccinaties volgens<br />

het Rijksvaccinatie programma (RVP) krijgen. Indien ouders vragen hebben of<br />

een enting tegen influenza geïndiceerd is, zal dit met de behandelend arts besproken<br />

moeten worden. Bij de meeste kinderen met een hartafwijking is de griepprik niet<br />

nodig.<br />

Endocarditisprofylaxe<br />

Patiënten met <strong>hartafwijkingen</strong> (vooral van kleppen of septum) hebben een verhoogd<br />

risico op endocarditis, een ontsteking van de binnenbekleding van het hart. Dit kan<br />

ontstaan na ingrepen waarbij bacteriën in de bloedbaan kunnen komen, zoals bij een<br />

behandeling door de tandarts of bij een operatie. Om te voorkomen dat bacteriën in<br />

de bloedbaan komen, worden daarom preventief antibiotica voorgeschreven. Deze<br />

endocarditisprofylaxe is vooral gericht tegen Gram-positieve bacteriën waaronder<br />

Streptokokkus viridans, Enterokokken en Staphylokokken. De kans op endocarditis is<br />

afhankelijk van de soort hartafwijking en de aard van de ingreep.<br />

Adviezen over de noodzaak van endocarditisprofylaxe worden door de behandelend<br />

arts gegeven. Voor patiënten heeft de Nederlandse Hartstichting een speciaal kaartje<br />

ontwikkeld, dat de patiënt en anderen herinnert aan het endocarditisrisico.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

71<br />

Indicaties<br />

In principe is bij de volgende hart- en vaatafwijkingen endocarditisprofylaxe geïndiceerd<br />

(Nederlands Hartstichting,2003):<br />

■ Een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking (uitzondering: geïsoleerd ASD)<br />

■ Klepafwijkingen (inclusief bicuspide aortaklep en mitralisklepprolaps met geruis)<br />

■ Coarctatio aortae<br />

■ Persisterende ductus arteriosus (Botalli)<br />

■ Hypertrofische obstructieve cardiomyopathie (HOCM)<br />

■ Een eerder doorgemaakte endocarditis<br />

■ Geïmplanteerd lichaamsvreemd materiaal (uitgezonderd pacemaker of inplanteerbare<br />

defibrillator)<br />

Bij een onschuldig hartgeruis is endocarditisprofylaxe uiteraard niet nodig.<br />

Ingrepen waarbij endocarditisprofylaxe geïndiceerd is:<br />

■ Ingrepen in de mondholte:<br />

- Tand-, kiesextractie en andere ingrepen waarbij bloedingen verwacht kunnen<br />

worden<br />

- Bij avulsie of traumatische gebitsbeschadiging met bloedingen<br />

■ Ingrepen in de bovenste luchtwegen (adenotomie en tonsillectomie; peritonsillair<br />

abces)<br />

■ Diagnostische en operatieve ingrepen in de tractus urogenitalis<br />

■ Ingrepen in geïnfecteerd huidweefsel (abces, furunkel)<br />

■ Hartkatheterisatie als de patiënt in de 6 maanden daarvoor een klepprothese heeft<br />

gekregen<br />

Als de melktanden en -kiezen uitvallen is endocarditisprofylaxe niet nodig, ook niet<br />

bij het plaatsen van orthodontisch materiaal (tenzij daarbij een bloeding wordt verwacht).<br />

Gebitshygiënische maatregelen<br />

Vanwege het grotere risico op endocarditis door de kolonisatie in de mondholte met<br />

streptokokken, is mond- en gebitshygiëne voor deze groep kinderen extra belangrijk.<br />

Dat betekent dat het zeker voor deze kinderen van belang is de tanden vanaf de zuigelingenleeftijd<br />

te poetsen, conform de landelijke adviezen. Ook regelmatige controle<br />

door de tandarts wordt in dit kader geadviseerd. Voor de gebitsverzorging wordt aangeraden<br />

om een elektrische tandenborstel met een kleine borstelkop te gebruiken en<br />

de borstel regelmatig te vervangen door een nieuwe. Als endocarditisprofylaxe bij een<br />

kind nodig is, zal de tandarts op de hoogte gebracht moeten worden.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

HOOFDSTUK 7<br />

BESCHOUWING<br />

7.1 Inleiding<br />

73<br />

Wanneer men de criteria voor een screeningsprogramma (UK National Screening<br />

Committee,2003; Wilson & Jungner,1968) toepast op de screening op <strong>aangeboren</strong><br />

<strong>hartafwijkingen</strong> in de JGZ, blijkt het programma naar de mening van de werkgroep<br />

aan het merendeel van de criteria te voldoen (zie tabel 7.1). De criteria waarover nog<br />

onduidelijkheid bestaat, zullen in dit hoofdstuk worden besproken. Daarnaast wordt<br />

aandacht geschonken aan overwegingen voor de contactmomenten en het uitvoeren<br />

van het onderzoek naar CoA.<br />

Tabel 7.1. Criteria voor een screeningsprogramma (UK National Screening Committee,2003;<br />

Wilson & Jungner,1968) toegepast op <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />

De aandoening (<strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>)<br />

1. Het betreft een belangrijk gezondheidsprobleem +<br />

2. Er is voldoende kennis over epidemiologie en natuurlijk beloop van de ziekte (latent tot ziekte) +<br />

3. De op te sporen ziekte moet een herkenbaar latent of vroeg symptomatisch stadium hebben +<br />

De test (anamnese en lichamelijk onderzoek)<br />

4. Er moet een eenvoudige, veilig, accurate en gevalideerde screeningstest zijn met<br />

duidelijke afkappunten +/-<br />

5. De test moet voor de doelgroep aanvaardbaar zijn +<br />

6. Er moeten screeningsintervallen worden afgesproken +<br />

7. Het moet duidelijk zijn wie wel en wie niet zal worden doorverwezen voor verder onderzoek<br />

of behandeling na een positieve test en welke keuzes er dan zijn +<br />

De behandeling<br />

8. Er is een effectieve behandeling of interventie voor vroeg opgespoorde patiënten +<br />

9. De vervroegde diagnose moet tot een betere prognose voor de patiënt leiden dan late behandeling+<br />

10. Er moeten duidelijke wetenschappelijk onderbouwde beleidslijnen zijn over de individuen aan<br />

wie behandeling moet worden aangeboden en welke de meest geschikte behandeling is +<br />

Het screeningsprogramma<br />

11. Er moet bewijs zijn uit gerandomiseerde gecontroleerde studies dat het<br />

screeningsprogramma effectief is in het terugbrengen van de mortaliteit en morbiditeit +/-<br />

12. Er moet bewijs zijn dat het volledige screeningsprogramma (van test tot behandeling) klinisch,<br />

sociaal en ethisch aanvaardbaar is voor de professional in de gezondheidszorg en het publiek +<br />

13. Het voordeel van het screeningsprogramma moet opwegen tegen de lichamelijke en<br />

psychologische schade veroorzaakt door de test, diagnostische procedures en behandeling +/-<br />

14. De kosten en baten van het screeningsprogramma (inclusief testen, diagnose en behandeling,<br />

administratie, training en kwaliteitsborging) moeten worden afgewogen tegenover de<br />

totale kosten van de gezondheidszorg ?<br />

15. Er moet een plan zijn voor het managen en monitoren van het screeningsprogramma<br />

met overeengekomen kwaliteitscriteria +


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

7.2 De screeningstest<br />

74<br />

Een screeningstest is een onderdeel van een screeningsprogramma. Als ‘screeningstest’<br />

voor de <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> in de JGZ zijn de anamnese<br />

en het lichamelijk onderzoek het meest bruikbaar vanwege de praktische toepasbaarheid,<br />

maar de test voldoet niet aan alle criteria voor een screeningstest (Cochrane &<br />

Holland,1971). Het onderzoek is bijvoorbeeld niet eenvoudig, niet voldoende accuraat,<br />

niet altijd goed interpreteerbaar en niet goed reproduceerbaar (zie tabel 7.1,<br />

punt 4). Wanneer de test volgens protocol wordt uitgevoerd zijn de testeigenschappen<br />

sensitiviteit en specificiteit gunstig.<br />

Testeigenschappen<br />

De test (anamnese en lichamelijk onderzoek) bestaat uit diverse onderdelen. Vooral<br />

het beoordelen van hartgeruisen is uitgebreid wetenschappelijk onderzocht.<br />

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat met routinematig onderzoek gericht op hartgeruisen<br />

door een kinder- of huisarts kort na de geboorte en op de leeftijd van 6<br />

weken niet alle <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> opgespoord worden (Ainsworth et<br />

al.,1999; Gregory et al.,1999; Hall,1996; Wren et al.,1999). De sensitiviteit van dit routinematige<br />

onderzoek was 44% en de positief voorspellende waarde 54% (Ainsworth<br />

et al.,1999). Deze lage sensitiviteit wordt veroorzaakt doordat bij een gedeelte van de<br />

<strong>hartafwijkingen</strong> nog geen symptomen aanwezig zijn. Dat betekent dat een normaal<br />

lichamelijk onderzoek in de eerste weken geen zekerheid geeft over de aan- of afwezigheid<br />

van een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking.<br />

Een andere studie toonde aan dat niet gespecialiseerde kinderartsen een goede beoordeling<br />

van een geruis konden geven als het ging om een onschuldig geruis (Hansen et<br />

al.,1995). Was er echter sprake van twijfel dan werd vaak ten onrechte gedacht aan<br />

een afwijking, met daarbij onnodige verwijzingen. Dit werd ook gevonden bij een<br />

meer algemeen onderzoek naar de effectiviteit van onderzoek in de JGZ (Magnusson<br />

et al.,2001). Hierbij werd tevens geconcludeerd dat de rol van de JGZ voornamelijk ligt<br />

in het detecteren van minder ernstige ziekten, omdat de ernstiger gevallen al direct<br />

postnataal ontdekt worden.<br />

Farrer (Farrer & Rennie,2003) onderzocht of senior house officers (vergelijkbaar met<br />

arts-assistenten) neonatale hartgeruisen kunnen beoordelen. Zij bleken indien volgens<br />

gestandaardiseerde <strong>richtlijn</strong>en werd gewerkt, goed te kunnen beoordelen of<br />

geruisen afwijkend waren. De sensitiviteit hierbij was 71%, de specificiteit 91% en de<br />

positief voorspellende waarde 71%. Bij kindercardiologen werden vergelijkbare waarden<br />

gevonden bij het ausculteren van geruisen (McCrindle,2000).<br />

Het enige onderzoek dat breder naar het lichamelijk onderzoek op <strong>hartafwijkingen</strong><br />

heeft gekeken dan alleen naar het detecteren van hartgeruisen, is het onderzoek van<br />

Juttmann (Juttmann,1999) waarin de screening op <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> in de<br />

JGZ werd onderzocht. Hierbij werd in de patiëntenpopulatie van de kindercardiologie<br />

gekeken in hoeverre de JGZ kinderen met een matige tot ernstige hartafwijking ‘op


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

tijd’ of ‘te laat’ (waarbij al hemodynamische complicaties zijn opgetreden) had verwezen.<br />

De sensitiviteit van het screeningsprogramma was hierbij 57%, de specificiteit<br />

98,5% en de positief voorspellende waarde 13%. Vervolgens werd retrospectief gekeken<br />

hoe adequaat de screening bij de JGZ was geweest. Het schema van de bezoeken<br />

op het consultatiebureau, de verschillende onderdelen van het fysisch diagnostische<br />

onderzoek (vooral de auscultatie) en verwijzing bij verschillende symptomen werden<br />

hierbij nader bekeken. Bij een volledige screening steeg de sensitiviteit naar 89%.<br />

Kinderen bleken dus eerder verwezen te worden als volgens dit duidelijke protocol<br />

werd gewerkt. Het risico op hemodynamische complicaties werd daarmee verkleind.<br />

7.3 Het screeningsprogramma<br />

75<br />

Beperking morbiditeit en mortaliteit<br />

Een tijdige diagnose zal bij een deel van de <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> tot een<br />

betere prognose leiden. Toch is niet bij alle <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> behandeling<br />

nodig (Meberg et al.,2000). In dit prospectieve, 15 jaar durende, Noorse cohortonderzoek<br />

naar prevalentie, natuurlijk beloop, interventies en sterfte bij <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>,<br />

bleek 42,8% spontaan te genezen. Dit werd vooral gezien bij VSD’s, maar<br />

ook bij ASD’s en soms bij een pulmonaalstenose. De grootste sterfte treedt op in de<br />

neonatale periode. Het operatierisico is dan ook groter.<br />

In het algemeen is men (Hazekamp,2003; Juttmann et al.,1998; Meijboom &<br />

Hess,1994; NHMRC,2002) overtuigd van het gunstige effect van vroege <strong>opsporing</strong> van<br />

een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking met snelle behandeling, om de volgende redenen:<br />

1 de meeste afwijkingen zijn goed te corrigeren, dan wel palliatief te behandelen<br />

2 er kan een snelle verslechtering van de toestand optreden<br />

3 als de diagnose in de eerste levensweken niet gesteld kan worden doordat de zuigeling<br />

geen symptomen vertoont, is <strong>opsporing</strong> vóórdat irreversibele veranderingen<br />

zijn opgetreden van belang<br />

4 ook bij hemodynamisch geringe afwijkingen bestaat er een risico op endocarditis<br />

5 een (te) laat gestelde diagnose veroorzaakt onrust bij de ouders, ook als er geen<br />

schade is ontstaan (Hall,1996)<br />

Kosteneffectiviteit van (delen van) het programma<br />

Juttmann (1999) heeft voor de Nederlandse situatie en op grond van zijn onderzoek<br />

een berekening gemaakt naar de kosten per opgespoord kind, dat profijt had van de<br />

screening (destijds ruim 121.000 gulden) en de geraamde kosten per opgespoord kind<br />

wanneer alle kinderen optimaal onderzocht zouden worden (destijds ruim 25.000 gulden).<br />

Een echte kosteneffectiviteitanalyse is voor de Nederlandse situatie echter niet<br />

beschikbaar.<br />

In een kosteneffectiviteitmodel naar de beste verwijsstrategie door een algemeen kinderarts<br />

zijn zes verschillende manieren van verwijzen geëvalueerd in de Verenigde


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

Staten (Yi et al.,2002). Hieruit bleek dat echocardiografisch onderzoek de hoogste sensitiviteit<br />

had, maar dat het vergeleken met verwijzen naar de kindercardioloog bijna<br />

vijf keer duurder was. De meest kosteneffectieve optie in deze studie was om na goed<br />

lichamelijk diagnostisch onderzoek alle kinderen met een geruis naar een kindercardioloog<br />

te verwijzen (Yi et al.,2002).<br />

Conclusie van de werkgroep<br />

Voor een aantal onderdelen van het screeningsprogramma op <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>,<br />

zoals dat nu in de JGZ gebeurt, is niet voldoende bewijs (zie tabel 7.1). The<br />

National Health and Medical Research Council in Australië (NHMRC,2002) komt ook tot<br />

die conclusie maar beveelt aan om wél door te gaan met de screening.<br />

Naar de mening van de werkgroep is er alles bij elkaar genomen voldoende bewijs<br />

voor handhaving van de screening. De verschillende artsen blijken redelijk tot goed<br />

in staat te zijn een correcte beoordeling te geven van een hartgeruis. Worden andere<br />

aspecten daarin meegenomen en wordt volledig volgens protocol gewerkt dan is het<br />

mogelijk complicaties door een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking te voorkomen. De aanwezigheid<br />

van duidelijke <strong>richtlijn</strong>en, goede training van medisch personeel en vroege<br />

screening zijn hiervoor een voorwaarde. De screening op <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />

valt, evenals de uit de screening voortkomende onderzoeken op indicatie, onder het<br />

uniforme deel van het BTP.<br />

7.4 Contactmomenten<br />

76<br />

In Nederland begeleiden verloskundigen jaarlijks ongeveer de helft van alle bevallingen<br />

in de eerste lijn, thuis of poliklinisch. Een deel van de vrouwen wordt gedurende<br />

het baringsproces overgedragen aan de tweede lijn. Uiteindelijk bevalt ongeveer een<br />

derde van alle barende vrouwen daadwerkelijk onder de verantwoordelijkheid van de<br />

verloskundigen (Offerhaus,2002). Verloskundigen onderzoeken direct post partum in<br />

principe alle zuigelingen die onder hun verantwoordelijkheid zijn geboren. In grote<br />

lijnen voeren verloskundigen dit onderzoek uit conform de aanbevelingen zoals verwoord<br />

in de NHG-standaard ‘Onderzoek van de pasgeborene’ (2001). Daarnaast observeren<br />

verloskundigen de pasgeborene tijdens de eerste levensweek, waarbij onder<br />

andere gelet wordt op tekenen van een nog niet ontdekte hartafwijking, zoals inspanningsintolerantie<br />

en kleur. Zij zijn daartoe bevoegd en opgeleid (Besluit,1997;<br />

Daemers,2002).<br />

Volgens de NHG-standaard ‘Onderzoek van de pasgeborene’ kan het onderzoek direct<br />

na de geboorte wat betreft <strong>hartafwijkingen</strong> beperkt worden tot beoordeling van de<br />

kleur van het kind, de hart- en ademhalingsfrequentie (Apgarscore) en de inspanningstolerantie<br />

(voeding) in de weken daarna. Een eenmalig onderzoek door een arts<br />

in de kraamperiode heeft geen meerwaarde als het neonatale onderzoek goed is<br />

gedaan. Een groot deel van de <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> geeft pas vanaf de tweede


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

levensweek verschijnselen als de ductusafhankelijke afwijkingen manifest worden<br />

(Abu-Harb et al.,1994). Het huisbezoek in de tweede levensweek door de verpleegkundige<br />

JGZ en het onderzoek door de arts JGZ in de vierde levensweek zijn daarom<br />

belangrijke momenten voor de <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>.<br />

Of door een vervroegd onderzoek door de arts JGZ (bijvoorbeeld in de tweede levensweek)<br />

verdere gezondheidswinst te behalen is, zal door wetenschappelijk vergelijkend<br />

onderzoek moeten worden nagegaan. Zonodig zal men op basis van de uitkomsten<br />

tot veranderingen in de contactmomenten moeten besluiten.<br />

De NHMRC (NHMRC,2002) en de Third Joint Working Party on Child Health<br />

Surveillance (Hall,1996) vinden extra aandacht voor <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />

zeker noodzakelijk bij de pasgeborene en bij het onderzoek op de leeftijd van een<br />

maand. Het merendeel van de <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> wordt in het eerste levensjaar<br />

gediagnosticeerd.<br />

Een screening op oudere leeftijd wordt niet bepleit, maar het onderzoek wordt geadviseerd<br />

bij verschijnselen en als ‘men het kind toch ziet’ (good practice). De kans om bij<br />

schoolkinderen nog een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking te ontdekken is gering (Hall,1996;<br />

Immer et al.,1994; Meberg et al.,1999). Veel van de resultaten uit andere studies zijn<br />

niet goed vergelijkbaar met de Nederlandse situatie omdat de gezondheidszorg in de<br />

onderzochte landen anders is georganiseerd. Ook zijn diverse studies van oudere<br />

datum, wat de vergelijking met de huidige situatie bemoeilijkt. Het is op dit moment<br />

niet goed bekend tót welke leeftijd het lichamelijk onderzoek moet worden gecontinueerd.<br />

Bovendien zijn de meningen hierover in de werkgroep en bij de externe<br />

experts verdeeld.<br />

De werkgroep beveelt aan om het onderzoek in ieder geval tot het derde/vierde<br />

levensjaar uit te voeren, tot en met het laatste consult bij de arts op het consultatiebureau<br />

en het preventieve gezondheidsonderzoek op oudere leeftijd te beperken tot<br />

anamnese en inspectie. Een uitgebreider cardiaal onderzoek wordt vanaf het vierde<br />

jaar alleen op indicatie gedaan.<br />

Kinderen die op grond van hun afkomst (zoals adoptiekinderen, asielzoekers en vluchtelingen)<br />

een hartafwijking kunnen hebben die nog niet ontdekt is, zouden in elk<br />

geval cardiaal onderzocht moeten worden. Hetzelfde geldt voor andere kinderen die<br />

niet eerder bij de JGZ zijn geweest. Of een volledig cardiaal onderzoek bij kinderen<br />

vanaf 4 jaar klinisch relevante afwijkingen oplevert en nog kosten-effectief is, moet<br />

verder onderzocht worden.<br />

7.5 Het opsporen van coarctatio aortae (CoA)<br />

77<br />

De CoA wordt vaak niet of te laat gediagnosticeerd. Door verschillende auteurs wordt<br />

dit geweten aan onvolledig onderzoek (Ing et al.,1996; Maeyns et al.,2000; Strafford et<br />

al.,1982; Vriend et al.,2004a). In Nederland is het gebruikelijk om bij het lichamelijk


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

78<br />

onderzoek in de JGZ alleen de femoralispols te palperen ter <strong>opsporing</strong> van de CoA.<br />

Meerdere auteurs (Maeyns et al.,2000; Park,2003; Ward et al.,1990) pleiten voor een<br />

uitgebreider <strong>opsporing</strong>sbeleid, bij voorkeur een vergelijking van femoralis- en radialispols<br />

gecombineerd met bloeddrukmeting van bovenste en onderste extremiteiten.<br />

Zij zijn van mening dat op deze wijze beter vroegtijdige <strong>opsporing</strong> kan plaatsvinden,<br />

waardoor latere gezondheidsschade voorkomen kan worden.<br />

Wanneer een collaterale circulatie wordt gevormd is het mogelijk dat de femoralispols<br />

tóch gevoeld wordt bij een wat ouder kind met CoA. De leeftijd van één maand is<br />

daarom het beste moment om een zuigeling hierop te onderzoeken. Het is echter niet<br />

bekend bij hoeveel pasgeborenen en zuigelingen van één maand de femoralispols<br />

goed te palperen is. Daarnaast is er geen duidelijkheid over de frequentie van palperen<br />

en tot welke leeftijd dit nog zinvol is. Het standpunt van de werkgroep is dat palperen<br />

in elk geval vanaf de leeftijd van 4 weken tot de leeftijd van 1 jaar nodig is.<br />

Indien er dan nog steeds twijfel bestaat, moet het kind verwezen worden.<br />

Het meten van de bloeddruk voor de <strong>opsporing</strong> van een CoA is in de JGZ niet gebruikelijk.<br />

Het is onvoldoende onderzocht of dit daadwerkelijk gezondheidswinst oplevert.<br />

Nader onderzoek naar de beste <strong>opsporing</strong>smethode voor CoA en de bijbehorende kosteneffectiviteit<br />

is nodig.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

HOOFDSTUK 8<br />

CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN<br />

8.1 Conclusies<br />

79<br />

Vroege <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />

Vroege <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> is zinvol omdat de meeste hiervan<br />

goed te behandelen zijn en omdat door vroegtijdige behandeling ernstige complicaties<br />

voorkomen kunnen worden.<br />

Methode van onderzoek: screening<br />

Anamnese en lichamelijk onderzoek vormen samen een betrouwbare methode voor<br />

het opsporen van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>, mits uitgevoerd volgens een gestandaardiseerd<br />

protocol en door goed geschoolde artsen en verpleegkundigen.<br />

Gestandaardiseerde werkwijze<br />

Om zoveel mogelijk kinderen met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking tijdig op te sporen<br />

moet landelijk op uniforme wijze worden gehandeld wat betreft de methode van<br />

<strong>opsporing</strong>, registratie, advisering, controle en verwijzing.<br />

Contactmomenten<br />

De meeste <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> manifesteren zich in de neonatale periode.<br />

Gezien het belang van nauwkeurig onderzoek in deze periode dient de verpleegkundige<br />

JGZ vóór het einde van de tweede levensweek een huisbezoek te brengen en<br />

dient de arts JGZ het kind vóór het einde van de eerste levensmaand te onderzoeken.<br />

Er is geen wetenschappelijke onderbouwing voor de leeftijden waarop onderzoek<br />

naar <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> gedaan moet worden. Met de werkgroep is besloten<br />

dat vanuit ‘good practice’ onderzoek naar <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> moet worden<br />

gedaan op alle contactmomenten zoals beschreven in het BTP en nog van belang is tot<br />

het laatste contact op het consultatiebureau. Vanaf dat moment wordt het onderzoek<br />

beperkt tot anamnese en inspectie. Gericht onderzoek is geïndiceerd bij klachten die<br />

kunnen wijzen op een (<strong>aangeboren</strong>) hartafwijking. Extra aandacht is nodig voor risicogroepen.<br />

Kwaliteit van leven<br />

Veel kinderen met een gecorrigeerde <strong>aangeboren</strong> hartafwijking kunnen een normaal<br />

leven leiden en voelen zich goed. In een aantal gevallen moet echter wel rekening<br />

gehouden worden met beperkingen. Adviezen met betrekking tot de leefstijl moeten<br />

door de behandelend arts gegeven worden. De JGZ kan ondersteuning en een gedeelte<br />

van de begeleiding bieden.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

Onderzoek op coarctatio aortae (CoA)<br />

Er zijn aanwijzingen dat de diagnose CoA vaak (te) laat gesteld wordt. In de JGZ is het<br />

gebruikelijk om ter uitsluiting van een CoA de femoralispols te palperen. Dit onderzoek<br />

is weinig sensitief en zou wellicht uitgebreid moeten worden met een vergelijking<br />

met de radialispols en bloeddrukmeting. Het is onvoldoende onderzocht of een<br />

uitbreiding van het onderzoek daadwerkelijk gezondheidswinst oplevert. De werkgroep<br />

adviseert op dit moment dat de femoralispolsen zeker gevoeld moeten zijn voor<br />

de eerste verjaardag. Bij een zwakke of afwezige pols, of bij aanhoudende twijfel dient<br />

verwijzing plaats te vinden.<br />

8.2 Aanbevelingen<br />

80<br />

■ In de opleiding JGZ voor artsen en verpleegkundigen moet aandacht worden<br />

geschonken aan het onderzoek naar <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>. Artsen en verpleegkundigen<br />

moeten deelnemen aan periodieke na- en bijscholingen, waar bij<br />

voorkeur gebruik gemaakt wordt van simulatietechnieken. Interactieve scholing<br />

via internet (e-learning) waarbij geluisterd kan worden naar zowel onschuldige als<br />

pathologische hartgeluiden/hartgeruisen kan een bruikbaar instrument zijn om de<br />

arts te helpen bij de beoordeling van hartgeruisen.<br />

■ Voor het diagnosticeren van de CoA beveelt de werkgroep op dit moment aan bij<br />

een zwakke femoralispols ter vergelijking de radialispols te palperen.<br />

■ Ten behoeve van de continuïteit van zorg, moeten afwijkende bevindingen altijd<br />

duidelijk en volledig in het gezondheidsdossier genoteerd worden.<br />

■ Afwijkende bevindingen moeten, ook als zij niet tot een verwijzing leiden, altijd<br />

met de ouder(s) besproken worden.<br />

■ Terugrapportage na een verwijzing is belangrijk. Alle betrokken beroepsgroepen<br />

moeten zorgdragen voor een goede rapportage van bevindingen naar elkaar.<br />

Indien de JGZ-medewerker geen informatie heeft ontvangen, dient contact opgenomen<br />

te worden met huisarts en/of specialist.<br />

■ De standaard en de daarin beschreven werkwijze moeten zorgvuldig geïmplementeerd<br />

worden in de JGZ. Daarnaast moeten huisartsen, kinderartsen en kindercardiologen<br />

op de hoogte worden gebracht van de inhoud van de standaard.<br />

Nader onderzoek<br />

■ Onderzoek is nodig naar de meerwaarde van het vervroegen van het onderzoek<br />

door de arts JGZ (bijvoorbeeld naar de tweede levensweek) bij de <strong>opsporing</strong> van<br />

<strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>.<br />

■ Onduidelijk is nog of directe verwijzing naar de tweede lijn door de arts JGZ, tijdswinst<br />

en daardoor ook gezondheidswinst oplevert.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

81<br />

■ Vergelijkend onderzoek naar de effectiviteit en haalbaarheid van de huidige <strong>opsporing</strong>smethode<br />

voor CoA en van een uitgebreidere onderzoeksmethode (waaronder<br />

bijvoorbeeld palpatie van de radialispols en bloeddrukmeting) is noodzakelijk.<br />

■ Ontwikkelingen met betrekking tot andere onderzoeksmethoden dan lichamelijk<br />

onderzoek (bijvoorbeeld oximetrie of echocardiografie) moeten nauwlettend<br />

gevolgd worden met het oog op hun betekenis als screeningsinstrument (in de<br />

JGZ).<br />

■ De huidige screening, maar ook eventuele nieuwe methodieken, moeten onderzocht<br />

worden op kosteneffectiviteit.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

83<br />

LITERATUUR<br />

ABU-HARB M, WYLLIE J, HEY E, et al. Presentation of obstructive left heart malformations<br />

in infancy. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 1994; 71:(3):F179-F183<br />

AINSWORTH S, WYLLIE JP, WREN C. Prevalence and clinical significance of cardiac<br />

murmurs in neonates. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 1999; 80:(1):F43-F45<br />

BEHRMAN RE, KLIEGMAN RM, JENSON HB. Nelson Textbook of Pediatrics. 17e<br />

druk.Saunders, 2003.<br />

BERNSTEIN D. Part XIX. The Cardiovascular System. In: Behrman RE, Kliegman RM,<br />

Jenson HB (eds.) Nelson Textbook of Pediatrics. Saunders, 2003<br />

Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied verloskundige. Staatsblad van het<br />

Koninkrijk der Nederlanden 1997; 552.<br />

BOLLEN CW, HOGEMAN PHG, KUIS W, et al. De ziekte van Kawasaki: waarop te letten<br />

en wat te doen? Ned Tijdschr Geneeskd 1995; 139:545-7<br />

BONNET-BREUSERS AJM, HOPPENBROUWERS K, HIRASING RA, et al. Praktijkboek<br />

Jeugdgezondheidszorg. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg, 2003<br />

BRABIN B. Epidemiology of rheumatic fever. Symposium ‘Kindercardiologie over grenzen<br />

heen’ met speciale aandacht voor acuut reuma. AMC en Emma<br />

Kinderziekenhuis.: 2000<br />

CEDERGREN MI, KÄLLEN BAJ. Maternal obesity and infant heart defects. Obesity Res<br />

2003; 11:(9):1065-71<br />

COCHRANE AL, HOLLAND WW. Validation of screening procedures. Br Med Bull 1971;<br />

27:(1):3-8<br />

DAEMERS D. De NHG-standaard 'onderzoek van de pasgeborene': ook bruikbaar voor<br />

verloskundigen? Tijdschr Verlosk 2002; 27:(3):134-40<br />

DERKSEN-LUBSEN G, VAN STEENSEL-MOLL HA, VISSER HKA. Compendium<br />

Kindergeneeskunde Diagnostiek en behandeling. Bohn Stafleu van Loghum, 1994<br />

DIJKSTRA S, BERGHOUT A, SAUERWEIN HP. [Prevalence of diabetes mellitus and cardiovascular<br />

disease among immigrants from Turkey and Morocco and the indigenous<br />

Dutch population]. Ned Tijdschr Geneeskd 2003; 147:(43):2146-7<br />

DRISCOLL D, ALLEN HD, ATKINS DL, et al. Guidelines for evaluation and management<br />

of common congenital cardiac problems in infants, children, and adolescents. A<br />

statement for healthcare professionals from the Committee on Congenital Cardiac<br />

Defects of the Council on Cardiovascular Disease in the Young, American Heart<br />

Association. Circulation 1994; 90:(4):2180-8<br />

FARRER KF, RENNIE JM. Neonatal murmurs: are senior house officers good enough?<br />

Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 2003; 88:(2):F147-F151<br />

GREGORY J, EMSLIE A, WYLLIE J, et al. Examination for cardiac malformations at six<br />

weeks of age. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 1999; 80:(1):F46-F48


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

84<br />

HALL DMB.In: Hall DMB,eds. Health for all children. Report of the Third Joint Working<br />

Party on Child Health Surveillance. Oxford, New York, Tokyo. Oxford University<br />

Press.1996; pp.95<br />

HANSEN LK, BIRKEBAEK NH, OXHØJ H. Initial evaluation of children with heart murmurs<br />

by the non-specialized paediatrician. Eur J Pediatr 1995; 154:(1):15-7<br />

HARINCK E, HUTTER PA, HOORNTJE TM, et al. Air travel and adults with cyanotic congenital<br />

heart disease. Circulation 1996; 93:(2):272-6<br />

HAZEKAMP MG. Oratie: Hoe eerder, hoe beter…. 2003<br />

HESS J. Onschuldig hartgeruis bij kinderen. T Jeugdgezondheidszorg 1994; 26:(5):69-<br />

70<br />

HOFFMAN JI. Congenital heart disease: incidence and inheritance. Pediatr Clin North<br />

Am 1990; 37:(1):25-43<br />

HOFFMAN JI, KAPLAN S. The incidence of congenital heart disease. J Am Coll Cardiol<br />

2002; 39:(12):1890-900<br />

HOVELS-GURICH HH, KONRAD K, WIESNER M, et al. Long term behavioural outcome<br />

after neonatal arterial switch operation for transposition of the great arteries.<br />

Arch Dis Child 87: 6.2002: pp.506-10<br />

HYETT J. Using fetal nuchal translucency to screen for major congenital cardiac<br />

defects at 10-14 weeks of gestation: population based cohort study. BMJ 1999;<br />

318:(7176):81-5<br />

IKLE L, HALE K, FASHAW L, et al. Developmental outcome of patients with hypoplastic<br />

left heart syndrome treated with heart transplantation. J Pediatr 142: 1.2003:<br />

pp.20-5<br />

IMMER FF, HAEFELI-BLEUER B, SEILER A, et al. [Congenital heart defects: prevalence<br />

and course during the school years (8 to 16 years)] Angeborene Herzfehler:<br />

Vorkommen und Verlauf wahrend der Schulzeit (8. bis 16. Lebensjahr). Schweiz<br />

Med Wochenschr 1994; 124:(21):893-9<br />

ING FF, STARC TJ, GRIFFITHS SP, et al. Early diagnosis of coarctation of the aorta in<br />

children: a continuing dilemma. Pediatrics 1996; 98:(3 Pt 1):378-82<br />

JUTTMANN RE. Screening for congenital heart malformations in child health centres.<br />

Proefschrift, 1999<br />

JUTTMANN RE, HESS J, LOOMAN CW, et al. Screening for congenital heart malformation<br />

in child health centres. Int J Epidemiol 1998; 27:(6):989-94<br />

KAEMMERER H, TINTNER H, KONIG U, et al. [Psychosocial problems of adolescents and<br />

adults with congenital heart defects] Psychosoziale Probleme Jugendlicher und<br />

Erwachsener mit angeborenen Herzfehlern. Z Kardiol 1994; 83:(3):194-200<br />

KAMPHUIS M, VOGELS T, OTTENKAMP J, et al. Employment in adults with congenital<br />

heart disease. Arch Pediatr Adolesc Med 2002a; 156:1143-8<br />

KAMPHUIS M, OTTENKAMP J, VLIEGEN HW, et al. Health-related quality of life and<br />

health status in adult survivors with previously operated complex congenital heart<br />

disease. Heart 2002b; 87:356-62


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

85<br />

KAMPHUIS M, VERLOOVE-VANHORICK SP, VOGELS T, et al. Disease-related difficulties<br />

and satisfaction with level of knowledge in adults with mild or complex congenital<br />

heart disease. Cardiol Young 2002c; 12:266-71<br />

KIRKLIN JW, BARRATT-BOYES BG. Coarctation of the Aorta and Interrupted Aortic Arch.<br />

In: Kirklin JW, Barratt-Boyes BG (eds.) Cardiac Surgery. New York: Churchill<br />

Livingstone, 1992: 1263-325<br />

KITCHINER D. Physical activities in patients with congenital heart disease [editorial].<br />

Heart 1996; 76:(1):6-7<br />

KOPPEL RI, DRUSCHEL CM, CARTER T, et al. Effectiveness of pulse oximetry screening<br />

for congenital heart disease in asymptomatic newborns. Pediatrics 2003;<br />

111:(3):451-5<br />

KREDIET CTP. Flauwvallen: vasovagale syncope. Ned Tijdschr Geneeskd (studenteneditie)<br />

2003; 6:(1):10-3<br />

LIE DA, BEEMER FA. Drie kinderen met velocardiofaciaal (Sphrintzen-syndroom). Ned<br />

Tijdschr Geneeskd 1996; 140:372-5<br />

MAEYNS K, MASSIN M, RADERMECKER M, et al. [Early diagnosis of coarctation of the<br />

aorta in children: a challenge]. Rev Med Liege 2000; 55:(8):770-4<br />

MAGNUSSON M, PERSSON K, SUNDELIN C. The effectiveness of routine health examinations<br />

at 2, 6, 9 and 12 months of age: experiences based on data from a Swedish<br />

county. Child Care Health Dev 2001; 27:(2):117-31<br />

MAHLE WT, CLANCY RR, MOSS EM, et al. Neurodevelopmental outcome and lifestyle<br />

assessment in school-aged and adolescent children with hypoplastic left heart syndrome.<br />

Pediatrics 2000; 105:(5):1082-9<br />

MCCRINDLE BW. Common cardiovascular problems. In: Feldman W eds. Evidencebased<br />

pediatrics. Hamilton: B.C. Dekker, 2000: 191-212<br />

MEBERG A, OTTERSTAD JE, FROLAND G, et al. Early clinical screening of neonates for<br />

congenital heart defects: the cases we miss. Cardiol Young 1999; 9:(2):169-74<br />

MEBERG A, OTTERSTAD JE, FROLAND G, et al. Outcome of congenital heart defects--a<br />

population-based study. Acta Paediatr 2000; 89:(11):1344-51<br />

MEIJBOOM FJ, HESS J. Lange termijnresultaten van operaties bij kinderen met een <strong>aangeboren</strong><br />

hartafwijking. Tijdschr Kindergeneeskd 1994; 62:(4):203-7<br />

MOSS AJ. Clues in diagnosing congenital heart disease. West J Med 1992; 156:(4):392-8<br />

MULDER BJM, PIEPER PG, SPITAELS SEC. Aangeboren <strong>hartafwijkingen</strong> bij volwassenen.<br />

eerste druk.Bohn Stafleu Van Loghum, 1999<br />

NEDERLANDS HARTSTICHTING. Preventie Bacteriële endocarditis: een advies voor artsen<br />

en tandartsen, samengesteld door de endocarditis profylaxe commissie van de<br />

Nederlandse Hartstichting. 2003<br />

NEDERLANDSE HARTSTICHTING. Cijfers en feiten <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>. 1998<br />

NHG Standaard: Onderzoek van de pasgeborene. NHG.2001; M74<br />

NHMRC. Child Health Screening And Surveillance: A Critical Review Of The Evidence.<br />

Australia. National Health and Medical Research Council.2002


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

86<br />

NICOLAIDES KH, HEATH V, CICERO S. Increased fetal nuchal translucency at 11-14<br />

weeks. Prenat Diagn 2002; 22:(4):308-15<br />

NUYTEN DSA. Ausculatie van het hart. Ned Tijdschr Geneeskd (studenteneditie) 2003;<br />

6:(1):4-7<br />

OATES RK, SIMPSON JM, CARTMILL TB, et al. Intellectual function and age of repair in<br />

cyanotic congenital heart disease. Arch Dis Child 1995; 72:(4):298-301<br />

OFFERHAUS PM. De Thuisbevalling in Nederland; eindrapportage 1995-2000. Leiden:<br />

TNO Preventie en Gezondheid, 2002<br />

OTTENKAMP J, HARMS MM. Hartafwijkingen bij het syndroom van Down. Tijdschr<br />

Kindergeneeskd 1994; 62:(4):198-203<br />

PARK MK. The Pediatric Cardiology Handbook. Derde druk. Mosby, 2003<br />

Reports from the Health Council of The Netherlands. Heart surgery and interventional<br />

cardiology for children. Int J Technol Assess Health Care 1996; 12:(3):525-30<br />

ROHMER J, DE KNEGT S. Uitgangspunten bij de sportadvisering van kinderen met een<br />

<strong>aangeboren</strong> hartafwijking. Tijdschrift Kindergeneeskunde 1990; 58:(4):131-4<br />

RUDOLF M, LEVENE M. Peadiatrics and Child Health. Blackwell Science, 2003<br />

SALIBA Z, BUTERA G, BONNET D, et al. Quality of life and perceived health status in<br />

surviving adults with univentricular heart. Heart 2001; 86:(1):69-73<br />

SANDS A, CRAIG B, MULHOLLAND C, et al. Echocardiographic screening for congenital<br />

heart disease: a randomized study. J Perinat Med 2002; 30:(4):307-12<br />

SHILLINGFORD AJ, WEINER S. Maternal issues affecting the fetus. Clinics in<br />

Perinatology 2001; 28:(1):31-70<br />

SIMKO LC. Quality of life of adults with congenital heart disease. Dissertation<br />

Abstracts International: Section B: The Sciences and Engineering 2000; 61(3-<br />

B):1329 (abstract)<br />

STOLL C, GARNE E, CLEMENTI M. Evaluation of prenatal diagnosis of associated congenital<br />

heart diseases by fetal ultrasonographic examination in Europe. Prenat Diagn<br />

2001; 21:(4):243-52<br />

STRAFFORD MA, GRIFFITHS SP, GERSONY WM. Coarctation of the aorta: a study in<br />

delayed detection. Pediatrics 1982; 69:(2):159-63<br />

STÜMPFLEN I, STÜMPFLEN A, WIMMER M, et al. Effect of detailed fetal echocardiography<br />

as part of routine prenatal ultrasonographic screening on detection of congenital<br />

heart disease. Lancet 1996; 348:854-7<br />

SULLIVAN ID. Prenatal diagnosis of structural heart disease: does it make a difference<br />

to survival? Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 2002; 87:19-20<br />

SWAN L, HILLIS WS. Exercise prescription in adults with congenital heart disease: a<br />

long way to go. Heart 2000; 83:(6):685-7<br />

TERNESTEDT BM, WALL K, ODDSSON H, et al. Quality of life 20 and 30 years after surgery<br />

in patients operated on for tetralogy of Fallot and for atrial septal defect.<br />

Pediatr Cardiol 2001; 22:(2):128-32<br />

THOMPSON WR, HAYEK CS, TUCHINDA C, et al. Automated cardiac auscultation for<br />

detection of pathologic heart murmurs. Pediatr Cardiol 2001; 22:(5):373-9


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

87<br />

TJON A TEN WE. Jeugdige asielzoekers. In: Bonnet-Breusers AJM, Hoppenbrouwers K,<br />

Hirasing RA et al (eds.) Praktijkboek Jeugdgezondheidszorg. Maarssen: Elsevier<br />

Gezondheidszorg, 2003:VII 7.2-1-VII 7.2-11<br />

TUCKER BLACKBURN S. Maternal Fetal and Neonatal Physiology, a clinical perspective.<br />

tweede druk.Saunders, 2002.<br />

UK NATIONAL SCREENING COMMITTEE. The NSC's Criteria for appraising the viability,<br />

effectiveness and appropriateness of a screening programme. 2003<br />

UTENS EM, VERHULST FC, ERDMAN RA, et al. Psychosocial functioning of young adults<br />

after surgical correction for congenital heart disease in childhood: a follow-up<br />

study. J Psychosom Res 1994; 38:(7):745-58<br />

UTENS EM, VERHULST FC, MEIJBOOM FJ, et al. Behavioural and emotional problems in<br />

children and adolescents with congenital heart disease. Psychol Med 1993;<br />

23:(2):415-24<br />

VAN MEURS-VAN WOEZIK H. Federatie van Ouderverenigingen: vouwblad over het<br />

Williams-Beuren syndroom. Nederlandse Hartstichting, 1995<br />

VAN OORT A. Onschuldige hartgeruisen. Tijdschr Kindergeneeskd 1994; 62:(4):158-64<br />

VAN RIJEN EH, UTENS EM, ROOS-HESSELINK JW, et al. Psychosocial functioning of the<br />

adult with congenital heart disease: a 20-33 years follow-up. Eur Heart J 24:<br />

7.2003: pp.673-83<br />

VRIEND JW, VAN MONTFRANS GA, SPIJKERBOER AM, et al. [Hypertension in young<br />

adults: indication for possible aortic coarctation]. Ned Tijdschr Geneeskd 2004a;<br />

148:(4):161-6<br />

VRIEND JW, VAN DER VELDE ET, V, MULDER BJM. [National registry and DNA-bank of<br />

patients with congenital heart disease: the CONCOR-project]. Ned Tijdschr<br />

Geneeskd 2004b; 148:(33):1646-7<br />

WARD KE, PRYOR RW, MATSON JR, et al. Delayed detection of coarctation in infancy:<br />

implications for timing of newborn follow-up. Pediatrics 1990; 86:(6):972-6<br />

WATKINS ML, RASMUSSEN SA, HONEIN MA, et al. Maternal obesity and risk for birth<br />

defects. Pediatrics 2003; 111:1152-8<br />

WILSON PD, LOFFREDO CA, CORREA. Attributable fraction for cardiac malformations.<br />

American journal of epidemiology 1998; 148:(5):414-23<br />

WILSON JM, JUNGNER YG. [Principles and practice of mass screening for disease]. Bol<br />

Oficina Sanit Panam 1968; 65:(4):281-393<br />

WILSON PD, LOFFREDO CA, CORREA-VILLASENOR A, et al. Attributable fraction for cardiac<br />

malformations. Am J Epidemiol 1998; 148:(5):414-23<br />

WREN C, RICHMOND S, DONALDSON L. Presentation of congenital heart disease in<br />

infancy: implications for routine examination. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed<br />

1999; 80:(1):F49-F53<br />

YI MS, KIMBALL TR, TSEVAT J, et al. Evaluation of heart murmurs in children: costeffectiveness<br />

and practical implications. J Pediatr 2002; 141:(4):504-11


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

89<br />

BIJLAGE 1<br />

CHROMOSOMALE SYNDROOMCOMPLEXEN MET CARDIOVASCULAIRE AFWIJKINGEN<br />

(Park,2003, met toevoegingen van Hartstichting en VSOP)<br />

In onderstaande tabel worden de meest voorkomende chromosomale syndroomcomplexen<br />

en ziekten opgesomd die met cardiovasculaire afwijkingen gepaard kunnen<br />

gaan<br />

Syndromen en ziekten Type van cardiovasculair afwijking<br />

Alagille-syndroom 20 q 11.2 microdeletie PS<br />

Cayler- of asymmetric crying face syndroom<br />

22q 11.2 microdeletie Onbekend<br />

CHARGE association1 ) TOF, truncus arteriosus, aortaboog-anomalieën<br />

Cri du chat syndroom (5-p) VSD, PDA, ASD<br />

DiGeorge-syndroom 22q 11.2 microdeletie Onbekend<br />

Ehlers-Danlos syndroom Aneurysma van aorta en carotiden<br />

Fragile X syndroom Bicuspide aortaklep, CoA<br />

Friedreichse ataxie Cardiomyopathie<br />

Glycogeen stapelingsziekte (v Pompe) Cardiomyopathie<br />

Holt-Oram syndroom (afwijkingen ledematen) ASD, VSD<br />

Homocystinurie Thrombi in aorta en carotiden<br />

Klinefelter (variant) XXXXY PDA, ASD<br />

Lange QT syndroom Ritmestoornissen, ventriculaire tachycardie<br />

LEOPARD syndroom2 ) PS, cardiomyopathie, ritmestoornissen<br />

Mucopolysaccharidose AR en/of MR, aandoeningen coronair arteriën<br />

Musculaire dystrophie v Duchenne Cardiomyopathie<br />

Neurofibromatosis type I (von Recklinghausen) PS, CoA<br />

Osteogenesis imperfecta Aortadilatatie, AR, mitraalklepprolaps<br />

Syndroom van Apert VSD, TOF<br />

Syndroom van Cornelia de Lange VSD<br />

Syndroom van Laurence-Moon-Biedl VSD (o.a.)<br />

Syndroom van Marfan Aneurysma aortae, AR en/of MR<br />

Syndroom van Noonan 12q 24.1 PS, ASD linker ventrikel hypertrofie<br />

Syndroom van Osler-Weber-Rendu Pulmonaire AV-fistel<br />

Syndroom van Pierre Robin VSD, PDA; minder vaak ASD, CoA, TOF<br />

Syndroom van Turner XO CoA, minder vaak AS, ASD<br />

Treacher Collins syndroom VSD, PDA, ASD<br />

Trisomie 13 VSD, PDA, dextrocardie<br />

Trisomie 18 VSD, PDA, PS<br />

Trisomie 21 (syndroom van Down) AVSD<br />

Tubereuze sclerose Rhabdomyoom<br />

VATER associatie3 )<br />

Velocardiaal syndroom (Shprintzen-syndroom)<br />

VSD, andere<br />

22 q 11.2 microdeletie VSD, TOF<br />

Williams-syndroom 7 q 11.23 microdeletie Supravalvulaire AS<br />

1<br />

) CHARGE = Coloboma, Hartafwijking, Atresie vd choanen, mentale Retardatie, Genitale en oor-(Ear)afwijkingen<br />

2<br />

) LEOPARD = Lentigines (pigmentvlekken), ECG-afwijkingen, Oogafwijkingen, PS, Retardatie en Doofheid<br />

3<br />

) VATER = Vertebrale, Anale, Tracheo-oEsophagale, Radiale en Renale anomalieën


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

91<br />

BIJLAGE 2<br />

SPORTACTIVITEITEN EN AANGEBOREN HARTAFWIJKINGEN (Kitchiner,1996)<br />

Geen beperkingen<br />

Alle activiteiten mogelijk: o.m. competitieve (school)sporten en contact sporten<br />

■ Milde klepstenose of insufficiëntie 1 )<br />

■ Postoperatief, zonder restobstructie of verminderde ventriculaire functie: VSD,<br />

Tetralogie Fallot, CoA<br />

■ ASD, VSD, ODB zonder pulmonale hypertensie<br />

■ Ritmestoornissen (zoals bij WPW, SVT) bij normaal hart met premature atriale of<br />

ventriculaire extrasystole<br />

Licht beperkte inspanning<br />

Inspannende (team)sporten die mogelijk zijn: tennis, basketbal, korfbal<br />

■ Postoperatief (gecorrigeerd): TGA, TA en klepvervanging<br />

■ Hartritmestoornissen: compleet hartblock, ventriculaire tachycardie met normaal<br />

hart, drager van pacemaker<br />

Beperkte inspanning<br />

Niet inspannende (team)sporten die mogelijk zijn: recreatief zwemmen, joggen,<br />

fietsen, golf<br />

■ Matige klepstenose of insufficiëntie 1 )<br />

■ Hypertrofische cardiomyopathie<br />

■ Postoperatief (palliatie), b.v. TA, PA<br />

■ Matige pulmonale hypertensie, primair of secundair aan de <strong>aangeboren</strong><br />

hartafwijking (ASD, VSD, ODB)<br />

■ Matige systemische hypertensie, primair of secundair aan CoA<br />

■ Postoperatief met rest obstructieve laesies, of verminderde ventriculaire functie, of<br />

ventriculaire aritmieën<br />

Geen inspanning<br />

Normale schoolactiviteiten, maar geen deelname aan gymlessen<br />

■ Ernstige klepstenose of insufficiëntie, wachtend op interventie 1 )<br />

■ Congestieve cardiomyopathie<br />

■ Ernstige pulmonale hypertensie, primair of secundair aan de <strong>aangeboren</strong><br />

hartafwijking (ASD, VSD, ODB)<br />

■ Ventriculaire tachycardie bij hartafwijking<br />

1 ) Aortastenose/-insufficiëntie, mitralisstenose/-insufficiëntie, pulmonalisstenose, tricuspidalisinsufficiëntie (ook Ebstein anomalie)


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

93<br />

BIJLAGE 3<br />

PROTOCOL VOOR HET ZUIGELINGENHUISBEZOEK DOOR DE VERPLEEGKUNDIGE JGZ<br />

Het huisbezoek van de verpleegkundige JGZ in de tweede levensweek kan een<br />

belangrijke rol spelen bij de tijdige <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>.<br />

Voorwaarde is dat men systematisch te werk gaat. In dit protocol staat beschreven<br />

aan welke aspecten van anamnese en onderzoek aandacht besteed moet worden en<br />

op welke wijze dit het beste kan gebeuren.<br />

Anamnese<br />

Voor de <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> zijn in deze periode anamnestische<br />

kindgegevens het meest belangrijk. Risicofactoren kunnen een aanwijzing geven<br />

voor een hartafwijking in combinatie met andere gegevens.<br />

Tabel 1. Uitgebreide cardiale anamnese: gegevens die kunnen wijzen op een <strong>aangeboren</strong><br />

hartafwijking; cursief gedrukt zijn de factoren die een sterk verhoogde kans op een <strong>aangeboren</strong><br />

hartafwijking geven.<br />

Anamnese Wat is afwijkend?<br />

Zwangerschap Infectieziekte (Rubella)<br />

Diabetes mellitus (suikerziekte)<br />

Medicijngebruik (lithium, phenytoïne)<br />

Verslavingen (roken, alcohol, drugs)<br />

Familie Aangeboren <strong>hartafwijkingen</strong><br />

Syndromale afwijkingen<br />

Wiegendood/plotselinge dood<br />

Spierziekten<br />

Inspanningstolerantie Tijdens voeden of bij inspanning (bijvoorbeeld huilen):<br />

Snel vermoeid<br />

Transpireren<br />

Snelle ademhaling<br />

Wel honger, maar krijgt fles niet leeg<br />

Stopt met drinken aan de borst<br />

Blauwe of grauwe huidskleur<br />

Algemene indruk ‘Ontevreden’ (bij zuigeling) en ongezonde indruk<br />

van ouders<br />

Luchtwegen/ademhaling Herhaalde onderste luchtweginfecties


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

94<br />

Inspectie<br />

De algemene indruk van het kind, hoewel niet specifiek voor een hartafwijking, is<br />

altijd van belang.<br />

Centrale cyanose treedt op bij onvoldoende zuurstofverzadiging van het slagaderlijke<br />

bloed. Hierbij is de kleur van de huid én de slijmvliezen grauw of blauwig. Dit is het<br />

beste te zien aan de tong en de binnenkant van de lippen en wordt vaak duidelijker<br />

wanneer het kind huilt. Vermoeidheid van het kind uit zich door een klam (voor)hoofd<br />

bij drinken of inspanning. Oedeem, zich in eerste instantie uitend in dikke oogleden,<br />

kan op hartfalen duiden. Kortademigheid en een snelle ademhaling zijn aanwijzingen<br />

dat er iets met het kind aan de hand is (deze verschijnselen kunnen overigens op vele<br />

andere gezondheidsproblemen wijzen). Inspectie van de borstkas kan belangrijke<br />

informatie geven. Bij het huisbezoek moet het kind dan ook zeker uitgekleed bekeken<br />

worden. In principe is het voldoende de borstkas te bekijken met de romper tot de<br />

oksel om een indruk te krijgen van de ademhaling/borstkas en kleur van het kind.<br />

Tabel 2. Afwijkingen bij inspectie, die kunnen wijzen op een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />

Inspectie Wat is afwijkend?<br />

Algemene indruk/inspectie Vermoeid<br />

Passief<br />

Ondervoede indruk, mager*<br />

Dysmorfieën<br />

(Huids)kleur Centrale cyanose (grauw/blauw):<br />

■ Nagelbed<br />

■ Lippen (binnenkant)<br />

■ Tong/slijmvliezen<br />

■ Algemeen grauwe kleur<br />

Bleekheid<br />

Hoofd-hals Klamheid/zweterigheid (voorhoofd)<br />

Dikke oogleden (oedeem)<br />

Ademhaling Snelle ademhaling (> 55 per minuut)<br />

Kortademigheid<br />

Borstkas Intrekkingen<br />

*Bij twijfel, dient het kind op korte termijn (liefst dezelfde dag, zeker als er andere symptomen zijn) gewogen te worden.<br />

Alarmsymptomen<br />

Bij aanwezigheid van één of meer van de volgende symtomen moet het kind direct<br />

door een arts worden gezien:<br />

1 Centrale cyanose<br />

2 Kortademigheid en/of zweterigheid


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

95<br />

Verwijzen<br />

De verpleegkundige JGZ overlegt bij een vermoeden op een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />

direct met de arts JGZ op het bureau. Indien dat niet mogelijk is, zoekt zij contact met<br />

de huisarts voor een snelle verwijzing.


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

96<br />

VERKLARENDE WOORDENLIJST<br />

Acidose Ophoping van zuren<br />

Acrocyanose Blauwe verkleuring van de uiteinden van lichaamsdelen en<br />

ledematen<br />

Adenotomie Verwijderen neusamandelen<br />

Anemie Bloedarmoede<br />

Aneurysma Plaatselijke verwijding van een slagader<br />

Anomalie Van de norm afwijkende toestand<br />

Anurie Geen urineproductie<br />

Aorta Grote lichaamsslagader<br />

Apex/apical Punt of top<br />

Arteria femoralis Bovenbeen- of dijbeenslagader<br />

Arteria radialis Spaakbeenslagader<br />

Arteria subclavia Sleutelbeen slagader<br />

Arterie; arteria Slagader<br />

Arthritis Ontsteking van een gewricht<br />

Atresie Ontbreken van een normale opening<br />

Atrium Boezem van het hart<br />

Auscultatie Het beluisteren met een stethoscoop van geluiden in het lichaam<br />

van de patiënt<br />

Avulsie Losscheuring; afscheuring<br />

Axilla Oksel<br />

Bicuspide klep Tweeslippige hartklep tussen linker boezem en linker ventrikel<br />

van het hart<br />

Bradycardie Langzame hartwerking < 50 slagen per minuut<br />

Cardiomegalie Vergroot hart<br />

Cerebraal Van de hersenen; de hersenen betreffend<br />

Circulatie Bloedsomloop<br />

Clavicula Sleutelbeen<br />

Coarctatie Vernauwing, met name van de aorta<br />

Cognitief Betrekking hebbend op het kennen (waarnemen, denken,<br />

onthouden, begrijpen etc)<br />

Collageen Eiwitachtige stof in het bindweefsel<br />

Congenitaal Aangeboren<br />

Consanguïniteit Bloedverwantschap<br />

Coronair Kransslagaderlijk<br />

Crescendo/decrescendo Langzamerhand luider wordend/afnemend in geluidssterkte<br />

Cyanose Blauwe verkleuring van de huid (en slijmvliezen) door overmaat<br />

van gereduceerd hemoglobine; bij centrale cyanose tgv<br />

onvoldoende oxygenatie (voorziening van zuurstof) in de longen<br />

of een overgang van veel zuurstofarm bloed in de grote circulatie<br />

Decompensatio cordis Hartfalen<br />

Defect Gebrek, onvolkomendheid<br />

Dextropositie/-cardie Ligging aan de rechterzijde/hart ligt rechts in de borstholte<br />

Diastole Verslapping/verwijding van het hart na een samentrekking<br />

(contractie)<br />

Ductus arteriosus of ductus Botalli Verbinding tussen aorta en arteria pulmonalis, waardoorheen<br />

embryonaal/foetaal bloed stroomt; sluit na de geboorte


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

97<br />

Ductus venosus Foetaal bloedvat dat de vena umbilicalis (navelstrengader)<br />

verbindt met de vena cava inferior (onderste holle ader)<br />

Dysmorfie Vormafwijking, misvorming<br />

Dysplastisch/dysplasie Abnormale vorming en groei van weefsels<br />

Dyspnoe (d'effort) Kortademigheid (bij inspanning)<br />

Ejectie Uitstoting<br />

Embryo(naal) Zwangerschapsvrucht in moederlichaam vóór de derde<br />

zwangerschapmaand<br />

Encephalopathie Hersenziekte; degeneratieve hersenaandoening<br />

Endocarditis Ontsteking van de binnenwand van het hart<br />

Extrasystolie Extra hartslag door voortijdige samentrekking van het hart of<br />

van een deel van het hart<br />

Extremiteiten Ledematen/uitsteeksels<br />

Faciaal Van of in het gelaat<br />

Foetus; foetaal (Van de) vrucht in het moederlichaam na derde<br />

zwangerschapsmaand<br />

Foramen ovale Ovale venster, opening in het boezemtussenschot van het foetale<br />

hart<br />

Frequentie Vóórkomen per tijdseenheid<br />

Functioneel Niet op een organische/anatomische afwijking berustend<br />

Fysiologie Wetenschap van de normale levensverrichtingen van de levende<br />

wezens<br />

Gecomprimeerd; compressie Samengedrukt<br />

Geoblitereerd Verschrompeld, dichtgegroeid<br />

Hartkatheterisatie Onderzoek van het hart via een slangetje in het bloedvat van<br />

de lies<br />

Hemodynamisch De beweging van het bloed<br />

Hepatomegalie Vergrote lever<br />

Holosystolisch Gedurende de hele systole<br />

Hypertensie Hoge bloeddruk<br />

Hyperthyreoïdie Verhoogde werkzaamheid van de schildklier<br />

Hypertrofie Sterke ontwikkeling van weefsels of organen<br />

Hypoplastisch Onvolkomen ontwikkeld<br />

Hypoxemie Zuurstoftekort in bloed<br />

Hypoxie Zuurstoftekort in weefsel<br />

Ictus cordis Hartstoot of puntstoot van het hart<br />

Incidentie Het aantal nieuwe gevallen van een bepaalde ziekte in een<br />

omschreven populatie gedurende een omschreven periode<br />

Infundibulum/infundibulair Trechtervormige formatie, m.n. infundibulum van de conus<br />

arteriosus, d.i. de trechtervormige uitstromingsopening van de<br />

rechter hartkamer naar de arteria pulmonalis<br />

Insufficiëntie Ontoereikendheid/onvoldoende werking van een orgaan<br />

Intercostaal ruimte Ruimte tussen de ribben (costa = rib)<br />

Internaliseren Het zich eigen maken van waarden, normen, instelling en<br />

gedragswijzen<br />

Intrathoracaal Binnen in borstholte<br />

Irreversibel Onomkeerbaar<br />

Isthmus Vernauwing; ingang<br />

Klepprothese Kunstklep<br />

Limiet Grens<br />

Mesocardie Abnormale ligging van het hart


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

98<br />

Mitralis kleppen Tweeslippige klep tussen linker boezem en linker ventrikel van<br />

het hart<br />

Mondiaal Wereldwijd<br />

Monogenetisch; monogene erfelijkheid Overerving, die afhankelijk is van een enkel gen<br />

Morbiditeit 1) frequentie van één bepaalde ziekte in de totale bevolking;<br />

2) ziekelijkheid; 3) mate van invaliditeit na ziekte<br />

Mortaliteit 1) het aantal gestorvenen in een omschreven populatie in een<br />

bepaalde periode; 2) sterfelijkheid<br />

Mucosa Slijmvlies<br />

Multifactorieel Door meerdere factoren bepaald<br />

Myocarditis Ontsteking hartspier<br />

Neonataal Pasgeborene, eerste 4 weken na de geboorte<br />

Obstructief Verstopping, afgesloten<br />

Oligurie Zeer weinig urineproductie<br />

Oxygenatie Voorziening van zuurstof<br />

Palpatie Onderzoek van de patiënt door aftasten met de vingers<br />

Parasternaal Naast het borstbeen<br />

Paroxysmaal In aanvallen voorkomend<br />

Percutaan Via de huid<br />

Pericarditis Ontsteking hartzakje<br />

Perifeer Aan de buitenzijde/omtrek<br />

Perinataal Periode van de 28e zwangerschapsweek en de 8e dag na de<br />

geboorte<br />

Persisteren Aanhouden, blijven<br />

Polygeen; Met betrekking tot een aantal genen; overerving, die afhankelijk<br />

polygene erfelijkheid is van een aantal genen<br />

Prevalentie Het aantal gevallen van een ziekte dat in een omschreven<br />

populatie in een omschreven periode voorkomt<br />

Prodromaal Wat (aan een ziekte) voorafgaat<br />

Profylaxe Voorzorgsmaatregel<br />

Prostaglandines Groep van afgeleide stoffen van essentiële vetzuren, die<br />

bloeddrukverlagend werken<br />

Rhabdomyoom Goedaardig spierweefselgezwel (van dwarsgestreept<br />

spierweefsel)<br />

Saturatie Verzadiging<br />

Sensitiviteit Percentage personen met een bepaalde ziekte dat terecht door<br />

een test als ziek wordt geclassificeerd<br />

Septum Tussenschot<br />

Shunt Verbinding tussen twee bloedvaten/kanalen<br />

Souffle Hartgeruis<br />

Specificiteit Percentage personen zonder een bepaalde ziekte dat terecht door<br />

een test als niet-ziek wordt geclassificeerd<br />

Splenomegalie Vergrote milt<br />

Stenose Vernauwing<br />

Sternum Borstbeen<br />

Syncope Wegraking<br />

Systemisch Over het hele lichaam, gegeneraliseerd<br />

Systeemcirculatie Bloedstroom door het gehele lichaam<br />

Systole Samentrekken van de hartventrikels<br />

Tachycardie Snelle hartwerking > 100 slagen per minuut<br />

Tachypnoe Versnelde ademhaling<br />

Tetralogie Syndroom bestaande uit vier symptomen<br />

Thorax/thoracaal Borstkas/in de borstkas


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

99<br />

Thrill Snorrend gevoel bij opleggen van de hand over de hartstreek<br />

Tonsillectomie Verwijderen keelamandelen<br />

Transpireren Zweten<br />

Transpositie Het onderling verwisseld zijn van organen in hun ligging<br />

Tricuspidaal kleppen Drieslippige klep tussen rechter boezem en rechter ventrikel van<br />

het hart<br />

Trimester Periode van drie weken<br />

Truncus Stam<br />

Truncus arteriosus Gemeenschappelijke stam van aorta en arteria pulmonalis bij het<br />

embryo<br />

Valvulair (sub/supra) Met betrekking tot een klep(je) (onder/boven)<br />

Vasolabiliteit Stoornis in het evenwicht tussen vaatverwijding<br />

en –vernauwing<br />

Vasomotorisch M.b.t. vernauwing of verwijding van de vaten<br />

Vasovagaal M.b.t. de vasomotorische werking door de 10e hersenzenuw<br />

(nervus vagus)<br />

Vena cava inferior/superior Onderste/bovenste holle ader<br />

Vene; vena Ader<br />

Ventrikel Kamer van het hart<br />

Wheezing Fluitend geluid bij bemoeilijkte ademhaling


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

100<br />

AFKORTINGEN<br />

AR Aorta regurgitatie<br />

AS Aorta stenose<br />

ASD Atriumseptumdefect<br />

AV Atrioventriculair<br />

AVSD Atrioventriculair septumdefect<br />

CB Consultatiebureau<br />

CoA Coarctatio aortae<br />

CONCOR CONgenitale CORvitia bij volwassenen (registratie en DNA-bank van <strong>aangeboren</strong><br />

<strong>hartafwijkingen</strong> van het Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland)<br />

DNA Desoxyribonucleïnezuur<br />

icr Intercostaalruimte<br />

JGZ Jeugdgezondheidszorg<br />

MR Mitralisregurgitatie<br />

NHMRC National Health and Medical Research Council<br />

NT Nekplooimeting<br />

ODB Open ductus Botalli of patent ductus arteriosus<br />

PA Pulmonaal atresie<br />

PDA Patent ductus arteriosus of open ductus<br />

PKU/CHT/AGS Phenylketonurie/congenitale hypothyroïdie/adrenogenitaal syndroom : oftewel de<br />

hielprik<br />

PS Pulmonaal stenose<br />

RVP Rijksvaccinatieprogramma<br />

SVT Supraventriculaire tachycardie<br />

TA Tricuspidaal atresie<br />

TGA Transpositie van de grote vaten (arterieën)<br />

TOF Tetralogie van Fallot<br />

VSD Ventrikelseptumdefect<br />

VSOP Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties<br />

WPW Wolff- Parkinson- White


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

101<br />

ADRESSEN<br />

ZIEKENHUIZEN<br />

Centra voor kinder- en<br />

adolescentencardiologie<br />

AZVU<br />

Kindercardiologie<br />

Postbus 7057<br />

1007 MB Amsterdam<br />

(020) 444 4444<br />

AZG<br />

Beatrix Kinderkliniek Kindercardiologie<br />

Postbus 30001<br />

9700 RB Groningen<br />

(050) 361 6161<br />

AZM<br />

Kindercardiologie<br />

Postbus 5800<br />

6202 AZ Maastricht<br />

(043) 387 6543<br />

AZR<br />

Sophia Kinderziekenhuis Kindercardiologie<br />

Postbus 2060<br />

3000 CB Rotterdam<br />

(010) 463 6363<br />

AMC<br />

EmmaKinderziekenhuis Kindercardiologie<br />

Postbus 22660<br />

1100 DD Amsterdam<br />

(020) 566 9111<br />

LUMC<br />

Kindercardiologie<br />

Postbus 9600<br />

2300 RC Leiden<br />

(071) 526 9111<br />

AZN<br />

St. Radboud Kinderhartcentrum<br />

Postbus 9201<br />

6500 HB Nijmegen<br />

(024) 361 4427<br />

UMC<br />

Wilhelmina Kinderziekenhuis<br />

Kindercardiologie<br />

Postbus 85090<br />

3508 AB Utrecht<br />

(030) 250 4000


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

102<br />

Klinisch Genetische Centra<br />

Academisch Medisch Centrum<br />

Afdeling Klinische Genetica<br />

Meibergdreef 9<br />

Postbus 22660<br />

1100 DD AMSTERDAM<br />

Tel. : (020) 566 5110 /566 5281 /<br />

566 5221<br />

Fax : (020) 691 8626<br />

Academisch Ziekenhuis Groningen<br />

Afdeling Klinische Genetica<br />

Hanzeplein 1<br />

Postbus 30001<br />

9700 RB GRONINGEN<br />

Tel. : (050) 363 2929 / 363 2942<br />

Fax : (050) 363 2947 / 363 2950<br />

Academisch Ziekenhuis Maastricht<br />

Drie-X-gebouw<br />

Joseph Bechlaan 113/Postbus 5800<br />

6229 GR /6202 AZ MAASTRICHT<br />

Tel. : (043) 387 5899 / 387 5855<br />

Fax : (043) 387 7877<br />

Polikliniek VU-Medisch Centrum<br />

Afdeling Klinische Genetica en<br />

Antropogenetica<br />

De Boelelaan 1117<br />

1081 HV AMSTERDAM<br />

Tel. : (020) 444 0150<br />

Fax : (020) 444 0769<br />

Centrum voor Humane en Klinische<br />

Genetica<br />

Afdeling Klinische Genetica<br />

Leids Universitair Medisch Centrum<br />

Albinusdreef 2<br />

Postbus 9600<br />

Zone K5R<br />

2300 RC LEIDEN<br />

Tel. : (071) 526 6090 / 526 6060<br />

Fax: (071) 526 6749<br />

Email: secretariaat.kg@lumc.nl<br />

Website: http://www.lumc.nl/klingen<br />

St. Klinisch Genetisch Centrum<br />

Nijmegen<br />

Afd. Anthropogenetica<br />

Academisch Ziekenhuis Nijmegen<br />

Geert Grooteplein Zuid 20/Postbus 9101<br />

6525 GA/6500 HB NIJMEGEN<br />

Tel. : (024) 361 3946<br />

Fax : (024) 356 5026<br />

Klinische Genetica Rotterdam<br />

Klinische Genetica<br />

Westzeedijk 112<br />

3016 AH ROTTERDAM<br />

Tel : (010) 463 6915<br />

Fax : (010) 436 7133<br />

Divisie Medische Genetica<br />

UMC-Locatie Wilhelmina Kinderziekenhuis<br />

Huispostnummer KC.04.084.2<br />

Postbus 85090/Lundlaan 6<br />

3508 AB/3584 EA UTRECHT<br />

Tel. : (030) 250 3800<br />

Fax : (030) 250 3801<br />

Website:<br />

http://www.genen.umcutrecht.nl


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

103<br />

OVERIGE INFORMATIE VOOR OUDERS<br />

De Nederlandse Hartstichting<br />

Postbus 300<br />

2501 CH Den Haag<br />

Tel: (070) 315 5555<br />

Gratis Informatielijn: 0800 3000 300 (ma t/m vrij 9.00-17.00 uur)<br />

Email: infolijn@hartstichting.nl<br />

Website: www.hartstichting.nl<br />

Bestellijn van de Nederlandse Hartstichting om bijvoorbeeld een gratis patiëntenkaartje<br />

voor endocarditis risico te bestellen:<br />

Schriftelijk: Postbus 300; 2501 CH Den Haag<br />

Telefonisch: (070) 315 5622<br />

Per email: bestellingen@hartstichting.nl<br />

Informatie over endocarditisprofylaxe<br />

Bij kindercardioloog of (kinder)cardiologisch centrum;<br />

Bij de Nederlandse Hartstichting: mevrouw J. van Drenth (arts): (070) 315 5585<br />

Hartenark (organiseert vakantieweken voor patiënten en ouders)<br />

Nederlandse Hartstichting/Hartenark<br />

Prof. Bronkhorstlaan 2<br />

3723 MB Bilthoven<br />

Tel: (030) 229 0244<br />

Fax: (030) 225 0320<br />

Email: hartenark@hartstichting.nl<br />

Website: www.hartstichting.nl<br />

Patiëntenvereniging Aangeboren Hartafwijkingen (PAH)<br />

P/a Stichting Hoofd Hart en Vaten<br />

Postbus 132<br />

3720 AC Bilthoven<br />

Tel: (030) 659 4656 (ma t/m vrij 9.00-17.00 uur)<br />

Fax: (030) 656 3677<br />

Email: info.pah@shhv.nl<br />

Website: www.pahweb.nl


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

104<br />

Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties betrokken bij<br />

erfelijke en/of <strong>aangeboren</strong> aandoeningen (VSOP)<br />

Vredehofstraat 31<br />

3761 HA Soestdijk<br />

Tel : (035) 602 8155<br />

ERFOlijn: (035) 602 8555<br />

Email: vsop@vsop.nl<br />

Website: www.vsop.nl<br />

Nederlandse Patiënten/Consumenten Federatie (NP/CF)<br />

(Informatie over patiëntenverenigingen en patiënten contacten)<br />

Postbus 1539<br />

3500 BM Utrecht<br />

Tel: (030) 297 0303 (ma t/m do 10.00-16.00 uur; vrij 10.00-13.00 uur)<br />

Email: npcf@npcf.nl<br />

Website: www.npcf.nl<br />

Stichting Pharos<br />

(Steunpunt Gezondheidszorg Vluchtelingen (en Asielzoekers) )<br />

Herenstraat 35<br />

Postbus 13318<br />

3507 LH Utrecht<br />

Tel: (030) 234 9800<br />

Email: pharos@pharos.nl<br />

NIZW/Infolijn Ziekte en Handicaps<br />

Postbus 19152<br />

3501 DD Utrecht<br />

Tel: (030) 230 6603 (ma t/m vrij 9.00-17.00 uur)<br />

Nederlands Instituut voor sport en bewegen (NISB)<br />

Papendallaan 50<br />

Postbus 32<br />

6800 AA Arnhem<br />

Tel: (026) 483 38 00


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

105<br />

Nederlandse Bond voor Aangepaste Sporten (NEBAS)<br />

Regulierenring 2B<br />

Postbus 200<br />

3980 CE Bunnik<br />

Tel: (030) 659 73 00<br />

Email: info@nebasnsg.nl<br />

Website: www.nebas.nl<br />

Overige Websites<br />

· www.leefwijzer.nl: Informatie over leven en omgaan met chronische<br />

aandoeningen<br />

· www.kindenziekenhuis.nl: Algemene informatie over ziekenhuisopname voor<br />

ouders en verzorgenden<br />

· www.oudersenrugzak.nl: Oudervoorlichting over leerling-gebonden financiering<br />

Boek<br />

Voor ouders en hulpverleners: ‘Gewoon een bijzonder kind. Praktische informatie<br />

over het opvoeden van chronisch zieke kinderen’. Uitgave van het NIZW 1998<br />

Auteur: Marga Schiet. Eindredactie: Jolanda Keesom, Lucia Tielen<br />

NIZW-bestelnummer E 32261 ISBN 90-5050-646-1


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

106<br />

ORGANISATIES (JEUGD)GEZONDHEIDSZORG<br />

Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN)<br />

Postbus 24<br />

2160 AA Lisse<br />

Tel: (0252) 421 074<br />

Fax: (0252) 423 265<br />

Email: ajn@hetnet.nl<br />

Vereniging voor Thuiszorg (LVT)<br />

Postbus 100<br />

3980 CC Bunnik<br />

Tel: (030) 659 6211<br />

GGD Nederland<br />

Adriaen van Ostadelaan 140<br />

Postbus 85300<br />

3508 AH Utrecht<br />

Tel: (030) 252 3004<br />

Fax: (030) 251 1869<br />

Email: postbus@ggd.nl<br />

Website: www.ggd.nl<br />

Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)<br />

Postbus 20059<br />

3502 LB Utrecht<br />

(Lohmanlaan 103)<br />

Tel: (030) 282 3306<br />

Fax: (030) 289 8123<br />

Email: nvk@medweb.nl<br />

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)<br />

Postbus 1<br />

3720 BA Bilthoven<br />

Tel: (030) 274 9111<br />

Website: www.rivm.nl


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

107<br />

TNO Kwaliteit van Leven<br />

Wassenaarseweg 56<br />

Postbus 2215<br />

2301 CE Leiden<br />

Tel: (071) 518 1818<br />

Email: info@pg.tno.nl<br />

Website: http://www.health.tno.nl<br />

Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW)<br />

Catharijnesingel 47<br />

3511 GC Utrecht<br />

Postbus 19 152<br />

3501 DD Utrecht<br />

Tel: (030) 230 6311<br />

Email: infolijn@nizw.nl<br />

Website: www.nizw.nl<br />

Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ)<br />

De Bleek 13<br />

Postbus 500<br />

3440 AM Woerden<br />

Tel: (0348) 43 7600<br />

E-mail: nigz@nigz.nl<br />

Website : http://www.nigz.nl


JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />

108<br />

MET DANK AAN<br />

Wij danken de volgende personen voor het commentaar dat zij hebben gegeven op<br />

eerdere conceptversies van deze standaard:<br />

Mw. N. Annink (verpleegkundige JGZ), Carint Jeugdgezondheidszorg Hengelo<br />

Dhr. Dr. R.P. Beekman (kindercardioloog), LUMC, afd. kindercardiologie Leiden<br />

Mw. Dr. M.Th.E. Bink-Boelkens (kindercardioloog), AZG, afd. kindercardiologie<br />

Groningen<br />

Mw. Dr. M. Boere-Boonekamp (arts JGZ), Carint Jeugdgezondheidszorg Hengelo<br />

Mw. Drs. M. Broer van Dijk-van der Hulst (arts JGZ), Thuiszorg Groningen<br />

Mw. Drs. R. Brouwer (stafarts), Thuiszorg Het Friese Land Leeuwarden<br />

Mw. Dr. A.M.W. Bulk-Bunschoten (arts JGZ), VU medisch centrum Amsterdam<br />

Mw. D. Daemers (verloskundige), Koninklijke Nederlandse Organisatie van<br />

Verloskundigen (KNOV) Bilthoven<br />

Mw. Drs. E. Essink-Rombouts (arts JGZ), Carint Jeugdgezondheidszorg Hengelo<br />

Dhr. R.G Evelo, Patiëntenvereniging Aangeboren Hartafwijkingen Bilthoven<br />

Dhr. Drs. H. Funcke (arts JGZ), GGD Zuidoost-Brabant<br />

Mw. Drs. L. Moret (cb-arts), Kruiswerk Mark en Maas Oosterhout<br />

Mw. Dr. B.J.M. Mulder (kindercardioloog), AMC, afd. cardiologie Amsterdam<br />

Mw. Drs. L. Pijnenborg (huisarts), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) Utrecht<br />

Mw. Drs. B. de Pree (cb-arts/stafarts), Groene Kruis Zorg Maastricht<br />

Mw. L. van Riel (verpleegkundige JGZ), TEH Enschede<br />

Mw. Drs. M.E.B. Rijlaarsdam (kindercardioloog), LUMC, afd. kindercardiologie Leiden<br />

Mw. Drs. M. v/d Valk (cb-arts/stafarts), Thuiszorg Zeeuws-Vlaanderen Terneuzen<br />

Mw. I. Verhagen-Kools (stafverpleegkundige JGZ), Thebe Woon- en Zorgservice Tilburg<br />

Mw. K. Verheijen (verpleegkundige JGZ), Maatzorg/De Werven Delft<br />

Mw. Drs. M.M. Wagenaar-Fischer (arts JGZ), TNO Kwaliteit van Leven Leiden<br />

Mw. P. Witterland (verpleegkundige JGZ), Carint Jeugdgezondheidszorg Hengelo

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!