richtlijn Vroegtijdige opsporing aangeboren hartafwijkingen
richtlijn Vroegtijdige opsporing aangeboren hartafwijkingen
richtlijn Vroegtijdige opsporing aangeboren hartafwijkingen
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
JGZ-STANDAARD<br />
<strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar
JGZ-standaard<br />
<strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van<br />
<strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
ONDER REDACTIE VAN<br />
J.A. de Wilde<br />
(namens de werkgroep JGZ-standaard<br />
<strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar)<br />
Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland
© 2005 AJN Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland, Postbus 24, 2160 AA Lisse<br />
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd,<br />
opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige<br />
vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen,<br />
of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de<br />
uitgever.<br />
ISBN-10 90-9019651-X<br />
ISBN-13 9789090196510<br />
NUR 871<br />
Ontwerp omslag: J. van der Plas, TNO Kwaliteit van Leven, Leiden
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
5<br />
INHOUDSOPGAVE<br />
Leden van de werkgroep JGZ-standaard ‘<strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong><br />
<strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar’<br />
Woord vooraf — 9<br />
Inleiding — 11<br />
H1 Werking van het hart — 15<br />
1.1. Fysiologie van het volwassen hart — 15<br />
1.2. Foetale circulatie — 16<br />
1.3. Neonatale circulatie — 18<br />
H2 Hartafwijkingen bij kinderen — 21<br />
2.1 Inleiding — 21<br />
2.2 Aangeboren <strong>hartafwijkingen</strong> — 21<br />
2.2.1 Niet-cyanotische <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> — 22<br />
2.2.1a Afwijkingen met een links-rechts shunt — 22<br />
1. Ventrikelseptumdefect (VSD) — 22<br />
2. Atriumseptumdefect (ASD) — 23<br />
3. Open ductus arteriosus (Botalli) — 25<br />
2.2.1.b Obstructieve lesies — 25<br />
1. Pulmonalisstenose (PS) — 25<br />
2. Aortastenose (AS) — 26<br />
3. Coarctatio aortae (CoA) — 27<br />
4. Onderbroken aortaboog — 28<br />
2.2.2 Cyanotische <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> — 28<br />
1. Tetralogie van Fallot (TOF) — 28<br />
2. Complete transpositie van de grote vaten (TGA) — 30<br />
2.2.3 Aangeboren anomalieën: een restgroep — 31<br />
1. Dextrocardie en mesocardie — 31<br />
2. Vasculaire ring — 31<br />
2.3 Ritme- en geleidingsstoornissen — 31<br />
2.4 Verworven hartaandoeningen — 32<br />
1. Cardiomyopathie — 32<br />
2. Cardiovasculaire infecties — 32<br />
3. Ziekte van Kawasaki — 32<br />
4. Acuut reuma — 32
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
6<br />
H3 Aangeboren hartafwijking en de gevolgen voor het dagelijkse leven — 33<br />
3.1 Inleiding — 33<br />
3.2 Mogelijke gevolgen voor gedrag — 33<br />
3.3 Kwaliteit van leven — 34<br />
3.3.1 Algemeen — 34<br />
3.3.2 Onderwijs — 34<br />
3.3.3 Werk — 35<br />
3.3.4 Vrije tijd — 35<br />
3.3.5 Overige — 36<br />
3.4 Mogelijke medische/lichamelijke gevolgen — 36<br />
H4 Onderzoeksmethoden — 39<br />
4.1 Inleiding — 39<br />
4.2 Stappenplan — 40<br />
4.3 Anamnese — 42<br />
4.4 Volgen van de groei — 44<br />
4.5 Inspectie — 45<br />
4.6 Auscultatie — 47<br />
4.6.1 Methode van ausculteren — 47<br />
4.6.2 Auscultatie van hartgeruisen — 48<br />
4.6.3 De interpretatie van hartgeruisen — 50<br />
4.6.4 Hartritme — 52<br />
4.7 Palpatie — 52<br />
4.8 Hartfalen — 54<br />
4.9 Andere diagnostische tests voor <strong>opsporing</strong><br />
van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> — 55<br />
H5 Aangeboren <strong>hartafwijkingen</strong> bij risicogroepen — 59<br />
5.1 Inleiding — 59<br />
5.2 Genetische factoren — 59<br />
5.3 Toxische, metabole en infectieuze factoren tijdens de zwangerschap — 60<br />
5.4 Andere factoren: combinaties van genetische en omgevingsfactoren — 61<br />
5.5 Kinderen van buitenlandse ouders,<br />
adoptiekinderen, asielzoekers en vluchtelingen — 62<br />
H6 Interventies en begeleiding — 65<br />
6.1 Verwijscriteria — 65<br />
6.2 Sociaal-medische begeleiding — 67
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
7<br />
6.3 Vaccinaties en endocarditisprofylaxe — 70<br />
H7 Beschouwing — 73<br />
7.1 Inleiding — 73<br />
7.2 De screeningstest — 74<br />
7.3 Het screeningsprogramma — 75<br />
7.4 Contactmomenten — 76<br />
7.5 Het opsporen van coarctatio aortae (CoA) — 77<br />
H8 Conclusies en aanbevelingen — 79<br />
8.1 Conclusies — 79<br />
8.2 Aanbevelingen — 80<br />
Literatuur — 83<br />
Bijlage 1: Chromosomale syndroomcomplexen met cardiovasculaire<br />
afwijkingen — 89<br />
Bijlage 2: Sportactiviteiten en <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> — 91<br />
Bijlage 3: Protocol voor het zuigelingenhuisbezoek door de<br />
verpleegkundige JGZ — 93<br />
Verklarende woordenlijst — 96<br />
Afkortingen — 100<br />
Adressen — 101<br />
Met dank aan— 108<br />
In de tekst van de standaarden JGZ wordt in verband met de lengte van de veelvoorkomende<br />
begrippen met afkortingen gewerkt.<br />
De volledige schrijfwijze kunt u vinden in de afkortingenlijst achterin het boek.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
8<br />
LEDEN VAN DE WERKGROEP JGZ-STANDAARD ‘VROEGTIJDIGE OPSPORING VAN<br />
AANGEBOREN HARTAFWIJKINGEN 0-19 JAAR’<br />
Mw. Drs. N. Heerdink-Obenhuijsen (arts Maatschappij en Gezondheid)<br />
Dhr. Dr. R.E. Juttmann (arts Maatschappij en Gezondheid)<br />
Mw. Dr. M. Kamphuis (arts Jeugdgezondheidszorg)<br />
Mw. Drs. I.L. van der Klis (psycholoog, vertegenwoordiger Patiëntenvereniging<br />
Aangeboren Hartafwijkingen)<br />
Mw. E.M.M. Niemans-Steenbeek (verpleegkundige Jeugdgezondheidszorg)<br />
Mw. Drs. M.J. Simonis-van Kasteel (arts Maatschappij en Gezondheid)<br />
Begeleiding vanuit TNO Kwaliteit van Leven<br />
Mw. Drs. M.N.Blankespoor (tot oktober 2003, arts)<br />
Mw. Dr. A.A. Schuller (tot juni 2003, tandarts/epidemioloog)<br />
Mw. Drs. H.W.M. van Velzen-Mol (arts Maatschappij en Gezondheid)<br />
Dhr. Drs. J.A. de Wilde (arts Maatschappij en Gezondheid)
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
9<br />
Woord vooraf<br />
Om de kwaliteit van de zorg voor de jeugd van 0 tot 19 jaar te verhogen en daardoor<br />
de preventie van lichamelijke en psychische stoornissen te versterken heeft de<br />
Nederlandse Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg (NVJG), één van de twee voorlopers<br />
van de Artsen (vereniging) Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN), in 1995 het<br />
initiatief genomen voor het ontwikkelen van Standaarden.<br />
Gekwalificeerde zorgverlening, uniformiteit in de uitvoering van de Jeugdgezondheidszorg<br />
en continuïteit van die zorg maken de JGZ herkenbaar. Standaarden geven<br />
daarbij een belangrijke invulling aan de ‘evidence based’ onderbouwing van het<br />
Basistakenpakket (BTP), dat vanaf 1 januari 2003 wettelijk is verankerd.<br />
Na de Standaarden ‘<strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> gehoorstoornissen 0-19 jaar’, verschenen<br />
in 1998, en ‘Opsporing visuele stoornissen 0-19 jaar’ in 2002, kan ik u nu de derde JGZ<br />
Standaard: ‘<strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>’ aanbieden.<br />
Een belangrijk document dat het onderdeel van het Basistakenpakket ‘Onderzoek<br />
naar <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>’ wetenschappelijk ondersteunt.<br />
Jaarlijks worden in Nederland 1200 tot 1600 kinderen met een hartafwijking geboren.<br />
Ongeveer de helft daarvan geeft al direct na de geboorte of in de eerste levensweek<br />
ernstige verschijnselen. Bij de andere helft manifesteren deze zich pas na enige<br />
weken.<br />
Vooral ten aanzien van die laatste groep is deze standaard van groot belang voor de<br />
artsen en verpleegkundigen, werkzaam op het Consultatiebureau.<br />
De standaard bestaat uit een uitgebreide onderbouwing van het advies. Daarnaast zal<br />
een geplastificeerde kaart met de aanbevelingen een handzaam document voor de uitvoering<br />
zijn.<br />
Het opstellen van een Standaard gaat volgens een daartoe ontwikkelde methodiek<br />
voor het maken van wetenschappelijk verantwoorde standaarden. Dit proces wordt<br />
begeleid door de Jeugdgezondheidszorg Adviesraad Standaarden (JAS). De JAS heeft<br />
onlangs besloten om deze methodiek aan te passen aan de wens om meer standaarden<br />
sneller te kunnen ontwikkelen, in de praktijk te toetsen en vervolgens te implementeren.<br />
Zo hoopt de JAS aan de wensen vanuit het veld te kunnen voldoen.<br />
Velen hebben een bijdrage geleverd aan het tot stand komen van deze derde<br />
Standaard.<br />
Veel dank daarvoor!
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
10<br />
Ik ga er vanuit dat deze Standaard het onderzoek, de anamnese en de beslissing tot<br />
een eventuele verwijzing van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> zal ondersteunen en vergemakkelijken.<br />
W.J.G. Lijs – Spek,<br />
Voorzitter AJN en voorzitter JAS<br />
Standaarden JGZ zijn bedoeld om <strong>richtlijn</strong>en te geven voor het handelen van professionals<br />
in de Jeugdgezondheidszorg. De professionals kunnen deze <strong>richtlijn</strong>en gebruiken als maat<br />
en houvast in hun contacten met individuele kinderen en/of hun ouders/verzorgers. De<br />
professionals in de JGZ zijn in staat om de individuele situatie en eigen wensen en verantwoordelijkheden<br />
van het kind en/of hun ouders/verzorgers hierbij te betrekken. Afweging<br />
van deze specifieke situatie, wensen en verantwoordelijkheden kan beredeneerd afwijken<br />
van het hierna beschreven beleid rechtvaardigen. Dit laat onverlet dat standaarden JGZ de<br />
huidige stand van zaken weergeven in de beroepsgroep, gebaseerd op wetenschappelijk<br />
onderzoek.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
11<br />
INLEIDING<br />
‘Wat luistert u toch lang, dokter’<br />
Mevrouw van Dijk bezoekt met haar dochtertje Janneke voor het eerst<br />
het consultatiebureau. Janneke is vier weken en is een tevreden kindje,<br />
dat goed drinkt en groeit. De arts die Janneke nakijkt, meent echter een<br />
hartgeruis te horen………….<br />
Aanleiding<br />
In het Basistakenpakket (BTP) Jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt het opsporen van<br />
een hartafwijking genoemd onder productgroep 3 ‘Screening en vaccinaties’.<br />
Daarmee is het opsporen van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> voor de JGZ een verplichte<br />
taak.<br />
Het proefschrift van Juttmann (Juttmann,1999) vormde de aanleiding om deze standaard<br />
te ontwikkelen. Hierin werd aangetoond dat winst te behalen valt door de<br />
screening op <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> volgens een nauwgezet protocol uit te voeren.<br />
Binnen de JGZ wordt echter beperkt volgens dit protocol gewerkt. Juist de JGZmedewerker<br />
heeft de mogelijkheid cardiale problemen vroegtijdig op te sporen en<br />
kan zo nodig doorverwijzen. In deze standaard zal daarom aandacht worden besteed<br />
aan het onderzoek naar <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> door de JGZ medewerker en<br />
interventies naar aanleiding van dat onderzoek.<br />
Definitie<br />
Een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking wordt gedefinieerd als een structurele afwijking van<br />
het hart en/of de grote bloedvaten in de borstholte, die direct of op termijn nadelige<br />
gevolgen kan hebben voor de gezondheid (Hoffman & Kaplan,2002; Wren et al.,1999)<br />
Doelstelling en doelgroep<br />
De standaarden JGZ worden ontwikkeld voor en door beroepsbeoefenaars in de JGZ.<br />
Ze hebben ten doel de kwaliteit van de zorg te verbeteren door doeltreffende en doelmatige<br />
preventieprogramma’s, die gebaseerd zijn op bevindingen uit wetenschappelijk<br />
onderzoek, op uniforme wijze uit te voeren en toe te passen. Specifiek voor deze<br />
standaard wordt een stappenplan voorgesteld voor de efficiënte <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong><br />
<strong>hartafwijkingen</strong>.<br />
Belang van vroege <strong>opsporing</strong><br />
De incidentie van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> in Nederland is 0,8%. Dit betekent dat<br />
jaarlijks ongeveer 1500 kinderen geboren worden met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />
(Nederlandse Hartstichting,1998). Direct na de geboorte en in de eerste levensweken<br />
wordt circa 50% van de afwijkingen ontdekt (Wren et al.,1999). In de maanden en<br />
jaren daarna, in de periode dat het kind in de JGZ frequent wordt onderzocht, mani-
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
12<br />
festeert zich het merendeel van de overige <strong>hartafwijkingen</strong>. Na het vierde levensjaar<br />
komt zelden nog een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking aan het licht (Hall,1996; Immer et<br />
al.,1994; Meberg et al.,1999).<br />
Het belang van tijdig opsporen van hartdefecten is voorkómen dat irreversibele<br />
schade ontstaat (bijvoorbeeld aan de longen) en dat het kind door zuurstoftekort ernstig<br />
ziek wordt of door hartfalen overlijdt. Door verbeterde operatietechnieken en een<br />
lagere mortaliteit van hartkatheterisatie en chirurgische ingrepen is de levensverwachting<br />
van patiënten met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking sterk toegenomen. In<br />
2000 is door het Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland en de<br />
Nederlandse Hartstichting het CONCOR-project (registratie en DNA-bank van patiënten<br />
met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking) gestart met als doel de gevolgen bij de steeds<br />
grotere groep volwassen patiënten met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking in kaart te<br />
brengen (Vriend et al.,2004b)<br />
Afbakening<br />
Deze JGZ-standaard is gericht op de vroegtijdige <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />
en niet op het opsporen van verworven <strong>hartafwijkingen</strong>, ook al kunnen deze<br />
op de kinderleeftijd ontstaan. Het gezondheidsprobleem van de verworven <strong>hartafwijkingen</strong><br />
is in Nederland, gezien de lage incidentie, niet van dien aard dat het zinvol is<br />
hierop te screenen.<br />
Samenstelling werkgroep<br />
De werkgroep bestond uit inhoudelijk deskundige (jeugd)artsen en een verpleegkundige<br />
JGZ. In de werkgroep was daarnaast via de Hartstichting, de Patiëntenvereniging<br />
Aangeboren Hartafwijkingen (PAH) vertegenwoordigd. Alle leden waren onafhankelijk.<br />
Geen van de leden heeft enig financieel belang bij één of meer in de <strong>richtlijn</strong><br />
geformuleerde aanbevelingen.<br />
Wetenschappelijke onderbouwing<br />
De inhoud van de standaard is zoveel mogelijk gebaseerd op wetenschappelijk bewijs<br />
(evidence). De gevonden literatuur is afgezet en afgewogen tegen de huidige werkwijze<br />
en ervaren knelpunten. Op basis hiervan is de optimale uitvoering van het programma<br />
voor de <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> beschreven.<br />
De standaard is in de eindfase voorgelegd aan een groep externe experts, bestaande<br />
uit artsen en verpleegkundigen werkzaam in de JGZ, kindercardiologen, het<br />
Nederlands Huisartsengenootschap (NHG), de Koninklijke Nederlandse Organisatie<br />
van Verloskundigen (KNOV) en de PAH. Hun commentaren zijn in de eindversie van de<br />
standaard verwerkt.<br />
Literatuuronderzoek<br />
Voor de beschrijving van de werking van het hart (hoofdstuk 1) en de verschillende<br />
<strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> (hoofdstuk 2) zijn diverse leerboeken gebruikt.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
13<br />
Voor de overige hoofdstukken is gezocht in Medline en Embase naar literatuur over<br />
het voorkomen van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>, screening op <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>,<br />
follow-up onderzoek, kwaliteit van leven bij <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> en<br />
diagnostiek. De volgende MeSH (Medical Subject Headings) termen werden hierbij in<br />
verschillende combinaties gebruikt: heart defects, congenital, prevalence, incidence,<br />
review, intervention studies, family, quality of life, adaptation, psychological, child,<br />
all child(ren), medical diagnosis, early intervention, early treatment, follow-up studies,<br />
screening, mass screening, school health services, Netherlands, genetics. Ook de<br />
database van PsycINFO is geraadpleegd voor literatuur over de kwaliteit van leven bij<br />
een hartafwijking. Hierbij werden de volgende termen gebruikt in combinatie met de<br />
term congenital heart disorders: quality of life, family, early intervention, early treatment,<br />
medical diagnosis.<br />
In tweede instantie is literatuur gezocht via de sneeuwbalmethode waarbij literatuurverwijzingen<br />
in de eerder gevonden artikelen en boeken werden geraadpleegd. Als<br />
laatste werd door de auteurs, werkgroep en meelezers literatuur ingebracht.<br />
De artikelen zijn door twee werkgroepleden inhoudelijk beoordeeld op relevantie en<br />
vervolgens door een epidemioloog beoordeeld op methodologische kwaliteit. Bij de<br />
beoordeling van de artikelen werd gelet op drie facetten: a) wetenschappelijke kwaliteit,<br />
b) toepasbaarheid in de praktijk en c) toepasbaarheid in de Nederlandse gezondheidszorg.<br />
Herziening<br />
Deze standaard heeft een geldigheidsduur van vijf jaar. Uiterlijk in 2009 wordt<br />
bepaald of een actualisering noodzakelijk is. De geldigheid van deze standaard verloopt<br />
eerder indien resultaten uit wetenschappelijk onderzoek of nieuwe ontwikkelingen<br />
een eerdere aanpassing vereisen.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
HOOFDSTUK 1<br />
WERKING VAN HET HART<br />
1.1 Fysiologie van het volwassen hart<br />
15<br />
Afbeelding 1: de normale volwassen bloedsomloop. Bronvermelding: Uitgeverij Boom.<br />
Het normale hart pompt met de linker ventrikel (kamer) het bloed via de aorta naar de<br />
grote bloedsomloop. De perifere organen worden vanuit het bloedcapillaire systeem<br />
(vele kleine vertakte bloedvaatjes) verzorgd. Door de venae cavae stroomt zuurstofarm<br />
bloed naar het rechter atrium (boezem) en via de tricuspidaalklep naar de rechter<br />
ventrikel. Hieruit wordt het bloed naar de kleine- of longcirculatie gepompt. Het uit<br />
de longen terugkerende zuurstofrijke bloed gaat vervolgens naar de linker helft van<br />
het hart, via het atrium en de mitralisklep naar de linker ventrikel.<br />
De hartcyclus bestaat uit verschillende fasen. De sinusknoop, die als gangmaker dient<br />
van het prikkelgeleidingsysteem van de hartspier, ontlaadt zich. Daardoor trekken de<br />
boezems zich samen en stroomt het bloed in de ventrikels. Vervolgens worden de<br />
ventrikels geprikkeld waardoor de ventrikeldruk stijgt en uiteindelijk hoger wordt<br />
dan de druk in de atria. Als gevolg daarvan sluiten de tricuspidalis- en mitraliskleppen<br />
zich, wat met de stethoscoop hoorbaar is als 1e harttoon. Dit is het einde van het<br />
onderdeel uit de hartcyclus dat diastole wordt genoemd. Vervolgens begint de aanspanningfase<br />
van de ventrikels totdat de kleppen van de aorta en de arteria pulmonalis<br />
opengaan waarmee de uitdrijvingsfase begint. De ventrikeldruk daalt als het bloed
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
uit de ventrikels stroomt en wordt uiteindelijk lager dan die van de aorta en de longslagader,<br />
waardoor de aorta- en pulmonaliskleppen weer sluiten (2e harttoon). De<br />
aanspanningfase en de uitdrijvingsfase vormen samen de systole.<br />
1.2 Foetale circulatie (Tucker Blackburn,2002)<br />
16<br />
Afbeelding 2: de normale foetale circulatie. Uit: folder Nederlandse Hartstichting.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
17<br />
Het cardiovasculaire systeem is het eerste functionerende systeem in het embryo,<br />
opgebouwd voor het transport van voedingsstoffen en afbraakproducten. In de<br />
periode van de 8e tot 12e zwangerschapsweek, krijgt de circulatie de definitieve foetale<br />
vorm. De foetale circulatie is op verschillende onderdelen anders dan de circulatie<br />
na de geboorte.<br />
■ Er zijn extracardiale shunts (de ductus arteriosus en de ductus venosus) en een<br />
intracardiale shunt (het foramen ovale) aanwezig. Deze zorgen voor een gelijke<br />
druk tussen de twee atria en de grote bloedvaten en daarmee ook tussen de twee<br />
ventrikels.<br />
■ Er is een hoge longvaatweerstand doordat de longen niet ontplooid zijn en de longvaten<br />
veel glad spierweefsel bevatten. Hierdoor is er een geringe bloedstroom naar<br />
de longen.<br />
■ De weerstand in de grote systeemcirculatie is laag in vergelijking met de situatie<br />
ná de geboorte, onder andere door de lage druk van de navelstreng en de placentaire<br />
bloedstroom.<br />
Door deze aanpassingen werken de foetale ventrikels in feite parallel aan elkaar<br />
(naast elkaar) in plaats van in serie (na elkaar) zoals na de geboorte. De verdeling van<br />
het uitgedreven bloed is afhankelijk van weerstand en de stroom én van het feit dat de<br />
grote open ductus arteriosus zorgt voor een gelijke druk in aorta en pulmonaal arterie.<br />
Zuurstofrijk bloed stroomt vanuit de placenta door de navelstrengvene (vena umbilicalis)<br />
naar de lever, maar ongeveer 50% gaat direct naar de ductus venosus. De ductus<br />
venosus geeft weinig weerstand, waardoor het zuurstofrijke krachtiger stromende<br />
bloed uit de navelvene direct naar het hart wordt gestuurd. Het stroomt naar de rechter<br />
boezem en voor 50-60% door het foramen ovale naar het linker atrium. Dit zuurstofrijke<br />
bloed, gemengd met wat teruggekomen bloed uit de longen via de vena pulmonalis,<br />
wordt naar de linker ventrikel gestuurd en hiervandaan naar de aorta. De<br />
krans- en hersenslagaders, evenals de bovenste extremiteiten krijgen hierdoor zuurstofrijker<br />
bloed aangeboden dan de andere delen van het lichaam (met uitzondering<br />
van de lever).<br />
Een deel van het bloed uit de vena umbilicalis wordt in de vena cava inferior gemengd<br />
met het zuurstofarme bloed uit het onderste deel van het lichaam. Samen met het<br />
veel minder zuurstofrijke bloed uit de vena cava superior gaat dit via de tricuspidaalklep<br />
naar de rechter ventrikel en arteria pulmonalis. Een groot deel van dit bloed<br />
stroomt niet naar de longen (hoge vaatweerstand), maar via de ductus arteriosus<br />
(Botalli) naar de aorta descendens en zo naar het onderste deel van het lichaam en de<br />
navelstrengarteriën (lage vaatweerstand). Ongeveer 65% van de foetale output gaat<br />
naar de placenta terug, de rest doorstroomt foetale organen en weefsels.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
18<br />
1.3 Neonatale circulatie (Bernstein,2003)<br />
Afbeelding 3: de normale neonatale circulatie. Uit: folder Nederlandse Hartstichting.<br />
De geboorte van het kind dwingt tot directe aanpassing aan deze nieuwe situatie. De<br />
gasuitwisseling, die via de placenta verliep, moet omschakelen naar gasuitwisseling<br />
langs de longen. De ademhaling wordt gestimuleerd door de veranderingen van koolstofdioxide,<br />
zuurstof en zuurgraad in het bloed na het onderbreken van de placentaire
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
19<br />
circulatie. Door het afnavelen treedt een herverdeling van de bloedstroom op. Diverse<br />
veranderingen treden direct bij de eerste ademhaling op. Een hoge druk is nodig voor<br />
de uitzetting van de longen. Deels komt dit tot stand doordat de thorax ineengedrukt<br />
wordt tijdens de uitdrijving via het baringskanaal. Maar het meeste vocht in de longen<br />
wordt verwijderd doordat de rechter ventrikeloutput voor een sterk toegenomen<br />
pulmonale circulatie zorgt. De zuurstof, aangevoerd tijdens de ademhaling, bewerkstelligt<br />
de verwijding van het longvaatbed, waardoor de pulmonale bloedstroom toeneemt.<br />
Het gevolg hiervan is, dat de bloedstroom in de venae pulmonales hoger<br />
wordt, evenals de output van de linker ventrikel.<br />
Overige hemodynamische veranderingen na de geboorte<br />
De sluiting van de ductus venosus<br />
Enkele minuten na de geboorte wordt de ductus venosus dichtgeknepen door het<br />
stoppen van de bloedstroom door de navelvene. Bij het merendeel van de zuigelingen<br />
is deze ductus na 14 dagen verschrompeld. Bij prematuren gebeurt dit iets later.<br />
De sluiting van het foramen ovale<br />
De druk in het linker atrium neemt toe onder invloed van de veranderingen in de<br />
vaatweerstand. De weerstand in de grote circulatie wordt lager terwijl de pulmonale<br />
veneuze stroom naar het hart toeneemt. De klep van het foramen ovale sluit de opening<br />
functioneel af waardoor twee gescheiden atria ontstaan. Het foramen ovale sluit<br />
definitief rondom de negende maand, maar bij sommigen blijft gedurende het hele<br />
leven de functionele sluiting door middel van de klep bestaan.<br />
De sluiting van de ductus arteriosus (Botalli)<br />
Bij de gezonde neonaat treedt de functionele sluiting van de ductus arteriosus 10 - 15<br />
uur na de bevalling op. De belangrijkste factor voor het sluiten is de hogere zuurstofdruk<br />
van het passerende bloed waardoor spierweefsel samentrekt en de ductus arteriosus<br />
zich sluit. De anatomische sluiting van de ductus arteriosus treedt later op. Bij<br />
een aantal <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>, bijvoorbeeld een complete transpositie van<br />
de grote vaten, is het juist van belang dat de ductus openblijft om het lichaam van<br />
voldoende zuurstofrijk bloed te kunnen voorzien.<br />
Afname van de weerstand in de longcirculatie<br />
In de normale neonatale circulatie neemt de bloedstroom in het longvaatbed acht tot<br />
tien keer toe, waardoor de weerstand in de pulmonale vaten daalt, evenals de druk in<br />
de arteriae pulmonales en de rechter ventrikel. In de eerste twee tot zeven dagen<br />
neemt de hoge foetale druk in de longcirculatie af tot een normale neonatale waarde.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
HOOFDSTUK 2<br />
HARTAFWIJKINGEN BIJ KINDEREN<br />
2.1 Inleiding<br />
In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de meest voorkomende<br />
<strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>. Hierbij is een indeling aangehouden, naar gebruik in de<br />
kindergeneeskunde op grond van pathofysiologie en klinische afwijkingen, in: nietcyanotische<br />
afwijkingen (onderverdeeld in afwijkingen met een links-rechtsshunt en<br />
obstructieve laesies), en cyanotische <strong>hartafwijkingen</strong> (Park,2003). Enkele zeldzame<br />
<strong>hartafwijkingen</strong> en ritme- en geleidingsstoornissen worden kort beschreven. Op de<br />
behandeling van de verschillende <strong>hartafwijkingen</strong> wordt niet diep ingegaan, omdat<br />
dit niet op het terrein van de JGZ ligt. De preventieve maatregelen, waaronder de<br />
endocarditisprofylaxe, worden in hoofdstuk 6 besproken.<br />
De JGZ richt zich in eerste instantie op het opsporen van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>.<br />
Het is echter niet altijd met zekerheid te zeggen of men met een <strong>aangeboren</strong> of met<br />
een verworven aandoening te maken heeft. Het hoofdstuk wordt daarom afgesloten<br />
met een korte opsomming van enkele verworven <strong>hartafwijkingen</strong>.<br />
2.2 Aangeboren <strong>hartafwijkingen</strong><br />
21<br />
In Nederland is de prevalentie van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 8 op 1000 levendgeborenen<br />
(Hoffman,1990; Nederlandse Hartstichting,1998). In tabel 1 zijn de percentages<br />
van een aantal specifieke <strong>hartafwijkingen</strong> gegeven.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
22<br />
Tabel 2.1. Percentages specifieke <strong>hartafwijkingen</strong> van het totale aantal <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />
bij levendgeborenen (Park,2003)<br />
Percentage van alle<br />
<strong>aangeboren</strong><br />
Aangeboren hartafwijking naar type <strong>hartafwijkingen</strong> Bijzonderheden<br />
Ventrikelseptumdefect 20 – 25 Geïsoleerde vorm<br />
Tetralogie van Fallot 10<br />
Coarctatio aortae 8 – 10 Jongens:meisjes = 2:1<br />
Atriumseptumdefect of ostium secundum defect 5 - 10<br />
Open ductus arteriosus (Botalli) 5 - 10 Bij voldragen kind<br />
Pulmonalisstenose 5 - 8<br />
Aortastenose 5 Jongens:meisjes = 4:1<br />
Complete transpositie van de grote vaten 5 Jongens:meisjes = 3:1<br />
Minder vaak voorkomende restgroep, 17-37<br />
waaronder:<br />
Compleet atrio-ventriculair septum defect 2<br />
Incompleet AVSD of ostium primum defect 1-2<br />
Tricuspidaalatresie 1-2<br />
Anomalie van de pulmonale veneuze vaten 1 Jongens:meisjes = 4:1<br />
Pulmonalisatresie
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
23<br />
kind groeit slecht, heeft vaak herhaalde luchtweginfecties en kan op jonge leeftijd al<br />
decompenseren (zie hoofdstuk 4.8). Hoewel er geen duidelijke cyanose is, kan het kind<br />
er grauw uitzien bij huilen.<br />
Geruis Plaats Harttonen Thrill Bijzonderheden<br />
Holosystolisch Linker Luide tweede toon Linker Bij cardiomegalie<br />
Middiastolische roffel sternumrand (pulmonalis) onderrand apicale heffing en<br />
(mitralisklep) bij Apex Normaal bij klein sternum thrill<br />
groot defect VSD<br />
Prognose en complicaties<br />
30 tot 40 % van de kleinere, vooral musculeuze defecten, sluit spontaan in het eerste<br />
levensjaar. Grote defecten kunnen kleiner worden. Een klein VSD geeft vaak geen<br />
symptomen, omdat er geen pulmonale hypertensie ontstaat en het hart niet dilateert.<br />
Bij deze kinderen is de te verwachten levensduur en kwaliteit van leven hetzelfde als<br />
bij iemand die geen VSD heeft. In minder dan 2% van de gevallen kan een infectieuze<br />
endocarditis optreden, onafhankelijk van de grootte van het defect. Dit gebeurt dan<br />
meestal tijdens de adolescentie en zelden bij een kind dat jonger dan twee jaar is. Bij<br />
een groot VSD kunnen kinderen diverse klachten hebben als gevolg van pulmonale<br />
hypertensie en decompensatie (zie onder klinische verschijnselen). Bij een klein aantal<br />
(onbehandelde) kinderen kan door ernstige pulmonale hypertensie een omkering<br />
van de shunt optreden (dus naar een rechts-linksshunt). Hierbij ontstaat cyanose<br />
omdat het zuurstofarme bloed niet meer via de longen, maar rechtstreeks via de<br />
linkerventrikel naar de aorta stroomt. Dit noemt men het Eisenmengercomplex en is<br />
irreversibel.<br />
Behandeling<br />
Kleine VSD’s hoeven niet behandeld te worden. Grote VSD's met daarbij een grote<br />
links-rechts shunt, worden in de eerste levensmaanden geopereerd. In afwachting van<br />
de operatie wordt het kind symptomatisch behandeld met diuretica.<br />
2. Atriumseptumdefect (ASD)<br />
Pathofysiologie<br />
Van dit defect zijn diverse vormen mogelijk. Naast het meest voorkomende centraal in<br />
het septum gelegen ostium secundum defect (70%, ASD-II) zijn er ook defecten mogelijk<br />
bij de inmonding van de vena cava superior, hoog in het septum (sinus venosus<br />
defect) of zeer zelden bij de vena cava inferior. Het ostium primum defect ligt laag in<br />
het septum en hoort bij de atrioventriculaire septumdefecten, waarbij ook de atrioventriculaire<br />
kleppen betrokken zijn. Het foramen ovale, dat bij de kleine zuigeling<br />
nog open kan zijn, is hemodynamisch niet van belang tenzij een andere structurele<br />
hartafwijking aanwezig is die verhoogde atriumdruk veroorzaakt. Het (open) foramen<br />
ovale wordt door sommige auteurs bij de ASD's genoemd.<br />
Bij de pasgeborene is de longvaatweerstand nog gelijk aan de systeemvaatweerstand.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
24<br />
De wanden van de linker en rechter ventrikel zijn bij de pasgeborene even dik, waardoor<br />
geen shunt optreedt. Bij een groot onbehandeld ASD kan echter op oudere leeftijd<br />
alsnog een links-rechtsshunt ontstaan wanneer de longvaatweerstand gaat dalen.<br />
Hierdoor wordt de rechter ventrikelwand dunner en kunnen de rechter harthelft en de<br />
pulmonaalarterie dilateren. Uiteindelijk ontstaat pulmonale hypertensie en hartfalen<br />
(zie hoofdstuk 4.8).<br />
Klinische verschijnselen<br />
Kinderen met een ASD zijn meestal asymptomatisch. Subtiele verschijnselen als 'failure<br />
to thrive' en inspanningsintolerantie bij het oudere kind kunnen onopgemerkt<br />
blijven. Het zachte systolische ejectiegeruis over de pulmonalisklep wordt òf niet<br />
gehoord òf geduid als een onschuldig geruis. Een groot onbehandeld defect kan op<br />
oudere leeftijd (30-40 jaar) uiteindelijk toch leiden tot ritmestoornissen, cyanose, frequente<br />
luchtweginfecties, pulmonale hypertensie en andere symptomen van hartfalen.<br />
Geruis Plaats Harttonen Thrill Bijzonderheden<br />
Systolisch crescendo- Links hoog Wijd gespleten Geen De harttonen zijn<br />
decrescendo naast het sternum gefixeerde 2e karakteristiek voor<br />
graad 2-3/6 harttoon ASD-II<br />
Prognose<br />
Het foramen ovale sluit zich spontaan in de eerste 18 levensmaanden. Bij 15 -30% van<br />
de volwassenen patiënten met een (functioneel) gesloten foramen ovale is het echter<br />
nog wel sondeerbaar. Het natuurlijke beloop van ASD’s is niet goed bekend.<br />
Percentages van sluiting van het ASD van 4 - 40% worden genoemd in de eerste vier<br />
levensjaren (Driscoll et al.,1994; Meberg et al.,2000; Park,2003). Klachten van een ASD<br />
ontstaan meestal op volwassen leeftijd en kunnen progressief verlopen.<br />
Behandeling<br />
Kleine, hemodynamisch onbelangrijke defecten hoeven niet behandeld te worden. Bij<br />
een groter defect voorkomt operatief sluiten van het ASD het ontstaan van pulmonale<br />
hypertensie op volwassen leeftijd maar niet altijd de ritmestoornissen (symptomatische<br />
supraventriculaire tachycardie).<br />
Een andere, nieuwere methode om het defect te sluiten is het plaatsen van een ‘parapluutje’<br />
met behulp van hartkatheterisatie. Voorwaarden voor deze ingreep zijn wel<br />
dat het kind minimaal een gewicht heeft van 9 kilo en dat het defect centraal in het<br />
septum is gelokaliseerd (niet te dicht bij de aders en kleppen). Over de optimale leeftijd<br />
voor een behandeling is geen overeenstemming; volgens Park tussen drie en vier<br />
jaar (Park,2003).
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
25<br />
3. Open ductus arteriosus (Botalli)<br />
Pathofysiologie<br />
In de foetus is deze open verbinding tussen de arteria pulmonalis en de aorta descendens<br />
normaal. Na de geboorte behoort de ductus arteriosus binnen een week te sluiten.<br />
Soms echter persisteert de ductus arteriosus door een afwijkende structuur van<br />
de vaatwand waardoor spontane sluiting niet mogelijk is. Bij een prematuur kind is<br />
het ductusweefsel normaal gestructureerd maar blijft de ductus soms open door<br />
hypoxie en onrijpheid. Bij een groot defect kunnen pulmonale hypertensie en linkerventrikelfalen<br />
het gevolg zijn.<br />
Klinische verschijnselen<br />
Een klein defect geeft geen verschijnselen. Bij een groter defect ziet men aanvankelijk<br />
als belangrijkste klinische verschijnsel dat het kind niet goed groeit. In een later stadium<br />
heeft het kind regelmatig luchtweginfecties als teken van longstuwing en<br />
decompensatie.<br />
Geruis Plaats Harttonen Thrill Bijzonderheden<br />
Continue zgn. 2e intercostaalruimte Normaal 2e icr. links via linker Apicale puls als<br />
tunnelgeruis (icr) links clavicula en linker hart vergroot is<br />
sternumrand<br />
Behandeling<br />
Ook bij het asymptomatische kind wordt de open ductus via hartkatheterisatie of chirurgie<br />
op de leeftijd van één of twee jaar gesloten om endocarditis te voorkomen.<br />
2.2.1.b Obstructieve laesies<br />
1. Pulmonalisstenose (PS)<br />
Pathofysiologie<br />
In 90% van de gevallen is de stenose valvulair. Verdere mogelijkheden: subvalvulair<br />
(of infundibulair, meestal samen met een groot VSD bij TOF), supravalvulair (stenose<br />
van de pulmonaalarterie) of dysplastisch (bij het syndroom van Noonan). Bij PS treden<br />
drie veranderingen op: vernauwing, hypertrofie van de ventrikel en een poststenotische<br />
dilatatie.<br />
Klinische verschijnselen<br />
Bij een lichte stenose zijn er geen symptomen. Bij een matige stenose kan het kind bij<br />
inspanning vermoeid en kortademig zijn. De neonaat met een ernstige stenose is<br />
cyanotisch en tachypnoeïsch. Hartgeruisen zijn in dit geval soms nauwelijks hoorbaar<br />
door de luide snelle ademhaling. Over het algemeen geldt: hoe luider en langer het<br />
geruis, des te ernstiger de stenose.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
26<br />
Geruis Plaats Harttonen Thrill Bijzonderheden<br />
Systolisch ejectiegeruis Links Soms ejectieclick +/- systolisch Soms<br />
graad 2-5/6 parasternaal van de 1e toon supra- en voortgeleiding<br />
Wijd gespleten 2e parasternaal; naar hals en rug<br />
toon; niet luid, Rechter ventrikel<br />
niet gefixeerd impuls<br />
Prognose<br />
De vernauwing neemt meestal toe in de tijd, wat een verhoogde kans geeft op hartfalen<br />
(rechter ventrikel) en plotselinge dood. Op volwassen leeftijd kunnen ook pulmonalisinsufficiëntie<br />
en aritmieën optreden.<br />
Behandeling<br />
Bij ernstig zieke neonaten wordt eerst prostaglandine toegediend om de ductus arteriosus<br />
te heropenen, daarna wordt ballonvalvuloplastiek verricht, waarbij via hartkatheterisatie<br />
de klep wordt opgerekt met een ballonnetje. Als dit niet lukt, wordt de<br />
klep chirurgisch doorkliefd (valvulotomie).<br />
2. Aortastenose (AS)<br />
Pathofysiologie<br />
De plaats van de stenose is meestal valvulair. Supravalvulaire stenose komt wel voor<br />
bij het syndroom van Williams-Beuren waarbij tevens mentale retardatie en elfjesgezicht<br />
voorkomt (Van Meurs-van Woezik,1995). Subvalvulaire stenose kan onder<br />
meer een uiting zijn van cardiomyopathie. Bij een ernstige AS kan hypertrofie van de<br />
linker ventrikel en poststenotische dilatatie van de aorta ascendens ontstaan.<br />
Klinische verschijnselen<br />
De verschijnselen kunnen sterk variëren. Een geringe stenose geeft weinig klachten<br />
terwijl bij een ernstige stenose pijn op de borst en flauwvallen bij inspanning kunnen<br />
optreden. Ook plotselinge dood komt voor. In ernstige gevallen vertoont het kind al in<br />
de eerste paar levensmaanden verschijnselen van hartfalen met een klinisch beeld lijkend<br />
op een septische shock. Een hartgeruis is nauwelijks te horen door de geringe<br />
cardiale output en neemt pas toe in luidheid als de situatie verbetert.<br />
Geruis Plaats Harttonen Thrill Bijzonderheden<br />
Ruw of scherp Rechts 2e Ejectieclick Systolische thrill Geruis met<br />
systolisch ejectiegeruis of 3e icr (1e toon) parasternaal rechts, uitstraling naar de<br />
graad 2-4/6 in de fossa hals en de apex<br />
suprasternalis en/of<br />
over de carotiden<br />
Behandeling<br />
De behandeling van een AS is ballonvalvuloplastiek of chirurgie. De keuze van de<br />
behandeling is afhankelijk van de plaats van de AS, de klachten en de leeftijd van hetkind.<br />
Oudere zieke kinderen worden eerst medicamenteus gereguleerd voordat men<br />
ballonkatheterisatie toepast.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
27<br />
3. Coarctatio aortae (CoA)<br />
Pathofysiologie<br />
Bij een CoA is er een vernauwing van de aorta, die meestal thoracaal is gelocaliseerd.<br />
Bij 60-80% van deze patiënten is hierbij de aortaklep bicuspide (2- in plaats van 3-slippig).<br />
Bij asymptomatische zuigelingen met een CoA kreeg de aorta descendens in de<br />
foetale periode bloed toegevoerd vanuit de linker ventrikel via de aorta isthmus. Er<br />
komen in dit geval slechts zelden andere hartanomalieën bij voor en een compensatoire<br />
collaterale circulatie is goed ontwikkeld. Bij symptomatische zuigelingen werd<br />
de aorta descendens in de foetale periode vanuit de rechter ventrikel van bloed voorzien<br />
via de open ductus arteriosus. Vaak zijn hierbij nog andere cardiale defecten aanwezig<br />
zoals aortahypoplasie, VSD en mitralisklepafwijking en is de collaterale circulatie<br />
slecht ontwikkeld.<br />
Klinische verschijnselen<br />
De klachten waarmee patiënten zich presenteren variëren. Sommige kinderen hebben<br />
behoudens klachten van pijn in de benen géén verschijnselen, terwijl anderen ernstige<br />
klachten hebben, zoals koude/blauwe benen, voedingsproblemen, dyspnoe,<br />
nierinsufficiëntie met oligurie en anurie. Circulatoire shockverschijnselen kunnen in<br />
de eerste 2 - 6 levensweken optreden. Vroege sterfte is mogelijk.<br />
Bij sommige van deze zieke kinderen wordt geen hartgeruis waargenomen. Wél<br />
bestaat er een verschil in intensiteit in pulsaties tussen de arm- en de beenvaten. Hét<br />
klassieke teken voor het bestaan van een CoA is een zwakke of afwezige femoralispols.<br />
Dit uit zich ook in een verschil in bloeddruk tussen arm en been. De normale<br />
beendruk is 10-20 mmHg hoger dan de druk in de armen, maar bij CoA is de druk in de<br />
armen juist hoger dan in de benen.<br />
Geruis Plaats Harttonen Thrill Bijzonderheden<br />
Bij asymptomatisch Links 3e en 4e Ejectieclick tgv. Heel soms op Femoralispols is<br />
kind: geen geruis icr, soms bicuspidale klep de rug zwak of afwezig<br />
Bij symptomatisch kind: uitstralend naar bij apex en later dan de<br />
systolisch ejectiegeruis infrascapulair Luide galop radialispols<br />
graad 2-3/6 Hogere tensie in<br />
armen dan in benen<br />
Prognose<br />
Bij een onbehandelde CoA is de gemiddelde leeftijd bij overlijden 34 jaar en overlijdt<br />
meer dan 90% van de patiënten vóór het bereiken van de leeftijd van 50 jaar (Kirklin &<br />
Barratt-Boyes,1992; Mulder et al.,1999). Doodsoorzaken zijn: falen van de linkerventrikel,<br />
aortaruptuur of aortadissectie, endocarditis, intracraniële bloedingen en premature<br />
arteriosclerose. Wanneer patiënten met een onbehandelde CoA een goed ontwikkelde<br />
collaterale circulatie hebben, kunnen zij de middelbare leeftijd bereiken zonder<br />
klachten of beperkingen.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
28<br />
Behandeling<br />
De behandeling van een CoA is Percutane Transluminale Angioplastiek (PTA, ook wel<br />
‘Dotterbehandeling’ genoemd), waarbij het vernauwde deel wordt opgerekt, óf chirurgie,<br />
waarbij het vernauwde deel van de aorta wordt verwijderd. Postoperatief zijn<br />
levenslang controles nodig in verband met recoarctatie, aneurysmavorming en hypertensie.<br />
4. Onderbroken aortaboog<br />
Pathofysiologie<br />
De onderbroken aortaboog is een zeer zeldzame <strong>aangeboren</strong> hartafwijking en maakt<br />
minder dan 1% van alle <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> uit. Er zijn drie vormen bekend<br />
(type A, B en C) met elk een andere plaats van de onderbreking. Bijna altijd zijn hierbij<br />
andere vaso-cardiale afwijkingen aanwezig, vooral VSD, open ductus arteriosus en<br />
een bicuspide aortaklep (Park,2003).<br />
Klinische verschijnselen<br />
Ernstige verschijnselen zoals ademhalingsproblemen, cyanose, zwakke pols en circulatoire<br />
shock treden al in de eerste levensdagen op.<br />
Behandeling<br />
Deze is in de eerste plaats gericht op de acute situatie. Met Prostin ® wordt de ductus<br />
geopend. De defecten worden vervolgens in verschillende opeenvolgende operaties<br />
gecorrigeerd.<br />
2.2.2 Cyanotische <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />
Bij cyanotische <strong>hartafwijkingen</strong> is sprake van een rechts-links shunt of van een situatie<br />
waarin het bloed afkomstig uit de longen, om andere redenen niet in de grote systeemcirculatie<br />
terecht komt.<br />
1. Tetralogie van Fallot (TOF)<br />
Pathofysiologie<br />
Bij de tetralogie van Fallot zijn er verschillende afwijkingen: een pulmonaalstenose<br />
(meestal subvalvulair of infundibulair), gecombineerd met een VSD, dextropositie van<br />
de aorta (de zogenaamde ‘overrijdende aorta’), waarbij de aorta naar rechts is verschoven,<br />
en rechter ventrikelhypertrofie. Ongeveer 10% van de patiënten met een<br />
TOF heeft een pulmonaalatresie. Deze kinderen zijn vanaf de geboorte cyanotisch; de<br />
mate waarin is afhankelijk van de aanwezigheid van de open ductus arteriosus en/of<br />
collaterale vaten. Een kleine groep patiënten met een TOF heeft geen pulmonaalklep,<br />
waardoor longcomplicaties vroeg in de zuigelingenperiode ontstaan.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
29<br />
Klinische verschijnselen<br />
Cyanose kan afwezig zijn bij de geboorte, indien de obstructie in het uitstroomtraject<br />
van de rechter kamer nog niet zo groot is en de systolische druk in rechter en linker<br />
kamers (nog) gelijk is. Afhankelijk van de mate van obstructie in het uitstroomtraject is<br />
bloedstroom door de shunt hetzij van links naar rechts hetzij van rechts naar links<br />
mogelijk. In ernstige gevallen is het kind direct na de geboorte cyanotisch en kan een<br />
grote links-rechtsshunt een stuwingsdecompensatie veroorzaken. In de loop van de tijd<br />
nemen de obstructie en de hypertrofie van het infundibulum toe, met als gevolg een<br />
rechts-linksbloedstroom via het VSD. Kortademigheid bij inspanning komt het meest<br />
voor bij cyanotische patiëntjes. Daarbij gaat de peuter na een korte tijd spelen gehurkt<br />
zitten of liggen, om vervolgens na een paar minuten het spel te hervatten. In de knieborstpositie<br />
bij hurken wordt de lage zuurstofspanning min of meer hersteld door het<br />
verhogen van de weerstand in de systeemcirculatie.<br />
Hypoxische ‘blauwe’ aanvallen kunnen in de twee eerste levensjaren voorkomen,<br />
meestal ’s morgens. Het kind is rusteloos, kan krachteloos klagelijk huilen, heeft een<br />
versnelde en verdiepte ademhaling of een happende ademhaling (gasping). Daarbij kan<br />
er sprake zijn van flauwvallen. Dit kan minuten tot uren duren maar is over het algemeen<br />
niet fataal. Indien de aanvallen vaak voorkomen, kunnen ze leiden tot hypoxie<br />
van de hersenen. De bestaande systolische souffle is dan kortstondig minder luid of<br />
helemaal niet te horen. Groei en ontwikkeling zijn bij een onbehandelde ernstige TOF<br />
gestoord.<br />
Geruis Plaats Harttonen Thrill Bijzonderheden<br />
Systolische souffle: Punctum Luide 2e Bij 50% is een Soms diastolische<br />
luid en scherp ejectie maximum is harttoon systolische thrill aan souffle bij<br />
geruis of pan-/ links sternaal (aortaklep), niet de linker sternaal pulmonaalatresie en<br />
holosystolisch gespleten rand 3e en 4e icr collaterale bronchiale<br />
vaten<br />
Soms continue<br />
geruis door PDA<br />
Prognose<br />
Zonder behandeling sterft bijna 90% van de patiënten voor de leeftijd van 20 jaar en<br />
97% voor de leeftijd van 40 jaar. Het aantal patiënten met een gecorrigeerde TOF dat de<br />
volwassen leeftijd bereikt neemt toe. 87% van de patiënten die rond de leeftijd van één<br />
à twee jaar werden geopereerd, zijn 10 - 22 jaar na correctie nog in leven. Ook volwassen<br />
patiënten kunnen nog geopereerd worden met een redelijk resultaat (Mulder et<br />
al.,1999).<br />
Behandeling<br />
De behandeling bestaat in eerste instantie uit het bestrijden van de hypoxische aanvallen.<br />
Knie-borstpositie en zuurstoftoediening (eventueel propanolol) zijn geïndiceerd.<br />
In het eerste half jaar na de geboorte wordt meestal het VSD chirurgisch gesloten,<br />
de uitstroombaan van de rechter ventrikel verruimd en de valvulaire
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
30<br />
pulmonaalstenose opgeheven. Bij de meer complexe vormen van de aandoening zijn<br />
nog meer operaties nodig. Na operatie is er op de lange termijn een groot risico op<br />
hartritmestoornissen.<br />
2. Complete transpositie van de grote vaten (TGA)<br />
Pathofysiologie<br />
Bij deze afwijking komt de aorta uit de rechter ventrikel en arteria pulmonalis uit de<br />
linker ventrikel. In plaats van de normale situatie, waarbij de long- en grote systeemcirculatie<br />
in serie geschakeld zijn, treedt bij TGA een totale scheiding van de twee circulaties<br />
op: zuurstofarm bloed stroomt naar het lichaam en zuurstofrijk bloed naar de<br />
longen.<br />
Overleving is alleen mogelijk als het foramen ovale en de ductus arteriosus open zijn<br />
of als er een VSD is.<br />
Klinische verschijnselen<br />
Afhankelijk van de grootte van de aanwezige shunt is er sprake van cyanose, problemen<br />
met voeden en dyspnoe. Kinderen, die geen VSD hebben, zijn er het slechtst aan<br />
toe. Zuigelingen die een VSD of een grote open ductus arteriosus hebben, zijn het<br />
minst cyanotisch maar lopen het grootste risico om vroeg (rond drie tot vier maanden)<br />
te decompenseren. De bevindingen bij auscultatie van een TGA zijn niet specifiek.<br />
Er is geen geruis als het ventrikelseptum intact is, wel als een VSD of PS aanwezig<br />
is.<br />
Behandeling<br />
Behandeling bestaat uit het bestrijden van de acidose in het bloed, het normaliseren<br />
van andere bloedwaarden en het geven van zuurstof, naast het toedienen van prostaglandines<br />
om de ductus arteriosus te heropenen. Als er geen shunt aanwezig is,<br />
kan het foramen ovale worden vergroot door middel van ballon atrium-septostomie<br />
via een hartkatheterisatie (Rashkind procedure), wat een zeer snelle verbetering<br />
geeft. Uiteindelijke chirurgisch behandeling bestaat uit het omzetten van de aorta en<br />
de arteria pulmonalis. Controles zijn nodig in verband met het mogelijk ontstaan van<br />
aritmieën, aorta-insufficiëntie en coronairafwijkingen.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
2.2.3 Aangeboren anomalieën: een restgroep<br />
Het gaat om zeldzame afwijkingen. Daarom worden er hier slechts twee genoemd.<br />
1. Dextrocardie en mesocardie<br />
De afwijkende ligging van het hart rechts in de borstholte wordt mogelijk veroorzaakt<br />
door extracardiale afwijkingen; het hart kan normaal gevormd zijn. Dextrocardie kan<br />
ook een signaal zijn van een ernstig cyanotisch hartdefect.<br />
2. Vasculaire ring<br />
Deze groep anomalieën van de aortaboog (ongeveer 1% van de <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>)<br />
kan symptomen aan de longen veroorzaken of problemen bij het drinken. De<br />
ring kan compleet of incompleet zijn. De anomalieën kunnen uitgaan van verschillende<br />
vaten (aortaboog; arteria anonyma; arteria subclavia; linker arteria pulmonalis).<br />
2.3 Ritme- en geleidingsstoornissen (Derksen-Lubsen et al.,1994)<br />
31<br />
Hartritmestoornissen kunnen <strong>aangeboren</strong> zijn, zowel in een structureel normaal hart<br />
als in een door een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking anatomisch veranderde hartstructuur.<br />
In dit laatste geval kunnen hartritmestoornissen ook veroorzaakt worden door hemodynamische<br />
veranderingen ten gevolge van het hartdefect. Chirurgische correctie van<br />
een <strong>aangeboren</strong> hartdefect kan op zijn beurt ook een oorzaak van geleidings- en ritmestoornissen<br />
zijn. Hartritmestoornissen bij kinderen kunnen van voorbijgaande of<br />
blijvende aard zijn.<br />
Men spreekt van tachycardie en bradycardie als bij een kind het hartritme respectievelijk<br />
sneller of trager is dan de voor de leeftijd normale limiet (zie tabel 2.2). Het voornaamste<br />
risico van een ritmestoornis is de afname van de cardiale output, met als<br />
gevolg nog ernstigere ritmestoornissen, hartfalen, flauwvallen of zelfs plotselinge<br />
dood.<br />
Tabel 2.2. Normale frequentie van de hartslag in rust bij kinderen (Park,2003)<br />
Leeftijd Slagen per minuut<br />
Neonaten 110 – 150<br />
2 jaar 85 – 125<br />
4 jaar 75 – 115<br />
> 6 jaar 60 – 100<br />
Ritmestoornissen zijn ingedeeld naar de plaats van de stoornis in de prikkelvorming<br />
of prikkelgeleiding en de daarbij behorende ECG afwijking. Het valt buiten het bestek<br />
van de JGZ om te bepalen met welke ritmestoornis men te maken heeft wanneer tijdens<br />
een contactmoment in de JGZ een afwijkend hartritme wordt gevonden.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
2.4 Verworven hartaandoeningen<br />
32<br />
Enkele verworven hartaandoeningen worden op deze plaats kort behandeld, omdat<br />
bij het lichamelijk onderzoek niet altijd een goed onderscheid tussen <strong>aangeboren</strong> en<br />
verworven aandoening kan worden gemaakt.<br />
1. Cardiomyopathie<br />
Dit is een ziekte van de hartspier die niet door een anatomische afwijking wordt veroorzaakt.<br />
De oorzaak is in de meeste gevallen onbekend, maar het kan een resttoestand<br />
na myocarditis (ontsteking hartspier) zijn of veroorzaakt worden door een stapelingsziekte.<br />
2. Cardiovasculaire infecties<br />
Er zijn diverse uitingsvormen van ontstekingen aan het hart mogelijk, zoals de endocarditis,<br />
de myocarditis en de pericarditis. Ze kunnen veroorzaakt worden door verschillende<br />
infectieuze verwekkers.<br />
3. Ziekte van Kawasaki<br />
Naast dagenlang hoge koorts, huid- en mondverschijnselen kunnen bij deze ziekte,<br />
waarvan de oorsprong nog onbekend is, andere complicerende verschijnselen optreden.<br />
In 20% van de gevallen treden er cardiale complicaties op (Bernstein,2003; Bollen<br />
et al.,1995). Deze complicaties kunnen zijn: myocarditis, pericarditis, ritmestoornis,<br />
klepinsufficiëntie of coronaire aneurysmata met stenoses leidend tot een myocardinfarct.<br />
4. Acuut reuma<br />
Deze ziekte is in Nederland zeldzaam geworden. Men moet echter rekening houden<br />
met de mogelijkheid dat migranten wel herhaaldelijk contact met de verwekker van<br />
acuut reuma (hemolytische streptokokken groep A) kunnen hebben gehad. Bijna alle<br />
verworven klepafwijkingen zijn reumatisch van oorsprong (Brabin,2000).<br />
Mitralisstenose en aorta-insufficiëntie zijn zeldzaam bij kinderen, terwijl mitralisinsufficiëntie<br />
en mitralisklepprolaps van verdikte kleppen vaker voorkomen (Park,2003).
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
HOOFDSTUK 3<br />
AANGEBOREN HARTAFWIJKING EN DE GEVOLGEN VOOR HET DAGELIJKSE LEVEN<br />
3.1 Inleiding<br />
Dit hoofdstuk gaat over de mogelijke gevolgen van een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />
voor het dagelijkse leven van een kind. Welke maatregelen moeten er getroffen worden<br />
en welke beperkingen zijn er te verwachten? Naast de aard van de hartafwijking,<br />
hebben de individuele reactie van het kind, de ouders en de omgeving (familie, school,<br />
collega’s) een grote invloed op de uiteindelijke gevolgen voor het functioneren van<br />
het kind. Uitleg, advisering en ondersteuning zijn daarom erg belangrijk. De JGZ kan<br />
een gedeelte van deze begeleiding op zich nemen (zie hoofdstuk 6).<br />
Door de diversiteit aan <strong>hartafwijkingen</strong> is het heel moeilijk om in het algemeen aan te<br />
geven wat er precies te verwachten is voor het individuele kind. Indien er twijfel is<br />
over het functioneren van het kind of over de geldende adviezen is het van groot<br />
belang terug te verwijzen naar de behandelend arts. De meeste beperkingen en problemen<br />
zijn echter te verwachten bij de meer ernstige (geopereerde) afwijkingen,<br />
zoals TOF, TGA of tricuspidaal atresie. Echter, ook een milde afwijking kan effect hebben<br />
op het gebied van werk en verzekeringen, maar tevens op psychisch gebied.<br />
Dit hoofdstuk probeert een overzicht te geven van de mogelijke gevolgen. Het betekent<br />
zeker niet dat iedere patiënt hier last van hoeft te hebben.<br />
3.2 Mogelijke gevolgen voor gedrag<br />
33<br />
Er moet rekening gehouden worden met de volgende aspecten, kenmerkend voor de<br />
betreffende leeftijdscategorie. Punten uit de voorgaande leeftijdsgroep kunnen ook<br />
later aan de orde blijven.<br />
Baby-/zuigelingentijd<br />
Het kind kan prikkelbaar zijn, veel huilen, slecht slapen of juist veel slapen, slecht of<br />
niet eten. Ouders kunnen hierdoor erg bezorgd zijn en onzeker worden.<br />
Peuter-/kleutertijd<br />
Het kind kan niet alles doen, wat het wil doen. Dit kan leiden tot protest (dwars<br />
gedrag) of passiviteit (teruggetrokken gedrag). Ouders ontzien het kind vaak. Ook<br />
familie en omgeving zijn angstig en soms overbezorgd. Het kind kan hierdoor onnodig<br />
belemmerd worden in zijn/haar mogelijkheden.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
Basisschool<br />
Het kind voelt zich anders, door bijvoorbeeld verminderd uithoudingsvermogen, littekens,<br />
cyanose, bleek zien of snel transpireren. Ook de vele bezoeken aan arts of ziekenhuis<br />
hebben hun invloed. Dit kan resulteren in gedrags- of emotionele problemen.<br />
Voortgezet onderwijs en later<br />
Het hebben van een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking kan effect hebben op school, werk,<br />
sport/inspanning, relaties, vakantie/hobby’s en verzekeringen. Vooral vroege heroperaties<br />
en de subjectieve beleving van de lichamelijk capaciteiten en het operatielitteken<br />
kunnen invloed hebben op het zelfvertrouwen. Hierdoor kunnen gedrags- of<br />
emotionele problemen ontstaan, in het bijzonder bij jongvolwassen vrouwen. Het<br />
gaat hierbij meestal om internaliserende problemen (angsten, minderwaardigheid,<br />
depressie).<br />
3.3 Kwaliteit van leven<br />
34<br />
3.3.1 Algemeen<br />
Verschillende goed gevalideerde onderzoeken, waarbij de patiënt zelf een oordeel gaf<br />
over zijn/haar ervaren gezondheidstoestand op verschillende gebieden (zoals fysiek,<br />
emotioneel, cognitief en sociaal) laten zien dat de patiënten met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />
(zelfs bij een complexe hartafwijking als TGA of TOF) zich goed voelen<br />
(Meijboom & Hess,1994; Saliba et al.,2001). De meerderheid ervaart zelf geen beperkingen<br />
en hun gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven verschilt niet van de<br />
normgroepen. Deze positieve uitkomst wordt verklaard door coping: een mechanisme<br />
waarbij de patiënt in staat is zich aan te passen aan de hartafwijking, waarbij beperkingen<br />
worden geaccepteerd en de waardering van het leven wijzigt. Uit een aantal<br />
studies blijkt inderdaad dat de ernst van de ziekte niet vanzelfsprekend gelijk is aan<br />
de ervaren gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven. (Kamphuis et al.,2002b;<br />
Ternestedt et al.,2001). Bij bepaalde subgroepen, zoals cyanotische of oudere patiënten,<br />
worden in enkele studies echter wel beperkingen ervaren op fysiek gebied (Saliba<br />
et al.,2001; Simko,2000).<br />
Belangrijke boodschap is, dat de patiënt met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking de eigen<br />
gezondheid niet per definitie als slecht hoeft te ervaren. Andere factoren, zoals de<br />
mogelijkheid voor sociale interacties, het krijgen van steun, het mee kunnen doen<br />
met vrienden en het hebben van werk blijken belangrijker.<br />
3.3.2 Onderwijs<br />
Kinderen met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking hebben over het algemeen geen specifieke<br />
problemen in het gewone onderwijs (Oates et al.,1995; Utens et al.,1994).<br />
Sommige kinderen presteren boven het gemiddelde (Kaemmerer et al.,1994;<br />
Ternestedt et al.,2001). Andere kinderen hebben echter leerproblemen door schade<br />
aan de hersenen ten gevolge van zuurstoftekort. Dit kan ontstaan zijn bij de geboorte
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
35<br />
ten gevolge van de aandoening of door langdurige operaties (Ikle et al.,2003; van<br />
Rijen et al.,2003). Wanneer een kind hersenschade heeft, kan meer tijd nodig zijn bij<br />
het volbrengen van een examen of is extra begeleiding of speciaal onderwijs nodig<br />
(Mahle et al.,2000; van Rijen et al.,2003). Speciaal onderwijs kan soms ook nodig zijn<br />
bij ernstige lichamelijke beperkingen, gedrags- of emotionele problemen (Hovels-<br />
Gurich et al.,2002; Utens et al.,1993) of als teveel schoollessen gemist zijn door ziekenhuisopnames<br />
of artsenbezoeken.<br />
3.3.3 Werk<br />
Het deel van de patiënten dat werkt is kleiner dan in de algemene populatie en tevens<br />
is een groot percentage (10-40%) beperkt in de keuze van de werkzaamheden<br />
(Kamphuis et al.,2002a; van Rijen et al.,2003). De grootste problemen zijn de lichamelijke<br />
belasting en vermoeidheid. Ook emotionele problemen kunnen soms reden zijn<br />
voor beperkingen in het werk (Immer et al.,1994; Kamphuis et al.,2002a). Dit geldt<br />
voornamelijk voor de ernstiger afwijkingen, maar ook milde aandoeningen kunnen<br />
beperkingen geven (zoals vroeger het niet mogen dienen in het leger). Omdat bekend<br />
is dat het hebben van werk een positieve invloed heeft op de kwaliteit van leven, is<br />
het van belang het maximaal haalbare na te streven. Uniforme <strong>richtlijn</strong>en en loopbaan<br />
begeleiding, vooral ten aanzien van fysieke mogelijkheden en scholing, zou deze<br />
groep kunnen helpen werkeloosheid en afhankelijkheid van uitkeringen te voorkomen<br />
en werkgerelateerde problemen te verminderen.<br />
3.3.4 Vrije tijd<br />
Inspanning/sport<br />
Sporten is ook voor kinderen met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking een belangrijke<br />
manier om de inspanningstolerantie en de kwaliteit van leven te vergroten. De ontwikkeling<br />
van revalidatieprogramma’s voor patiënten met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />
is in het buitenland op dit moment in volle gang. Maar voor een aantal <strong>aangeboren</strong><br />
<strong>hartafwijkingen</strong> bestaan evidente beperkingen zowel voor de keuze van de sport<br />
als voor de intensiteit van het sporten (zie hoofdstuk 6). Sommige sporten kunnen bij<br />
bepaalde <strong>hartafwijkingen</strong> gevaarlijk zijn, zoals statische inspanning bij AS en CoA, en<br />
zwemmen bij bepaalde hartritmestoornissen vanwege het risico op verdrinking bij<br />
een wegraking. Ook (diepzee) duiken en sporten op grote hoogte (skiën) kunnen bij<br />
bepaalde <strong>hartafwijkingen</strong> riskant zijn.<br />
In het algemeen blijkt echter dat er vaak te voorzichtig omgegaan wordt met adviezen<br />
voor inspanning en sport, wat onnodige beperkingen geeft (Kitchiner,1996; Swan<br />
& Hillis,2000). Er is namelijk geen bewijs dat onthouding van sport het leven van<br />
patiënten met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking verlengt.<br />
Reizen<br />
Veelal kan men zonder problemen op vakantie gaan. De algemene waarschuwingen<br />
voor kinderen, bijvoorbeeld met betrekking tot grote warmte, gelden zeker voor deze
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
groep patiënten. Vliegen zonder extra zuurstof in de cabine wordt meestal afgeraden<br />
bij ernstig cyanotische kinderen en bij gedecompenseerde patiënten, hoewel één<br />
onderzoek liet zien dat het geen verslechtering gaf (Harinck et al.,1996). Bij vakanties<br />
op hoogte bestaat het risico op veranderingen in het longvaatstelsel. Dit risico is<br />
zeker bij cyanotische kinderen of bij pulmonale hypertensie groot. Voor deze en<br />
andere specifieke activiteiten (zoals babyzwemmen of de sauna) moet een individueel<br />
advies aan de behandelend arts worden gevraagd.<br />
Het is raadzaam voor ouders om medische informatie (met in elk geval de diagnose en<br />
een medicijnoverzicht) op schrift mee te nemen en zich op de hoogte te stellen van de<br />
medische voorzieningen in het land van bestemming, voor het geval er toch iets<br />
gebeurt.<br />
3.3.5 Overige<br />
Verzekeringen<br />
Zowel voor het verkrijgen van levens- als ziektekostenverzekeringen worden problemen<br />
genoemd, zoals hogere premies of zelfs afwijzingen (Kaemmerer et al.,1994;<br />
Kamphuis et al.,2002c). Dit geldt zowel voor ernstige als milde <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>.<br />
Omdat dit niet altijd terecht blijkt, is het belangrijk dat ouders/kind navraag<br />
doen bij de kinderarts/-cardioloog. Tevens kan geadviseerd worden bij diverse verzekeringsmaatschappijen<br />
informatie in te winnen, omdat beleid op dat gebied nogal<br />
kan verschillen.<br />
Voortplanting<br />
Zwangerschap en bevalling kunnen verschillende problemen en risico’s opleveren<br />
voor zowel de moeder met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking als voor haar kind. Tevens<br />
speelt, ook voor mannen, erfelijkheid een rol (zie hoofdstuk 5). Het is van belang voor<br />
de individuele voorlichting door te verwijzen naar de behandelend arts. In het algemeen<br />
geldt dat seksuele voorlichting voor de groep adolescenten niet anders hoeft te<br />
zijn dan voor gezonde leeftijdsgenoten. Bij de voorlichting over anticonceptie dient in<br />
elk geval gewezen te worden op het risico van endocarditis bij het gebruik van een<br />
spiraaltje.<br />
3.4 Mogelijke medische/lichamelijke gevolgen<br />
36<br />
Sommige patiënten moeten rekening houden met (her-)operaties. Daarnaast hebben<br />
vooral de al geopereerde patiënten kans op ritmestoornissen. Hiervan heeft 25%<br />
klachten: wegrakingen, pijn op de borst, hartkloppingen en duizeligheid. Het risico<br />
op acute hartdood is hierbij verhoogd. Als een hartafwijking langer bestaat kan hartfalen<br />
ontstaan, met als gevolg daarvan frequente luchtweginfecties, kortademigheid<br />
bij inspanning, nachtelijk plassen en oedemen (zie hoofdstuk 4.8). Verder moet rekening<br />
worden gehouden met eventuele bijwerkingen van medicijnen (zoals bloedingen
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
37<br />
en blauwe plekken bij gebruik van anticoagulantia) en soms belastende controles van<br />
de antistolling bij de trombosedienst. Tegenwoordig echter kunnen patiënten ook zelf<br />
thuis de antistolling controleren met de CoaguChek ® , waarbij de patiënt met een vingerprik<br />
de stollingstijd bepaalt en op basis hiervan de dosering van de medicatie zelf<br />
kan aanpassen. Bij verschillende aandoeningen zijn endocarditisprofylaxe (antibiotica)<br />
en griepvaccinatie geïndiceerd (zie hoofdstuk 6).
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
HOOFDSTUK 4<br />
ONDERZOEKSMETHODEN<br />
4.1 Inleiding<br />
39<br />
Als screeningsmethode voor het opsporen van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> worden<br />
wereldwijd anamnese en lichamelijk onderzoek gebruikt. Ondanks het feit dat deze<br />
methode niet volledig kan voldoen aan de voorwaarden van een effectieve screeningsmethode<br />
(zie hoofdstuk 7) is het de best toepasbare methode voor de JGZ. Juttmann<br />
(1999) heeft de sensitiviteit (0,57) en specificiteit (0,99) van het huidige screeningsprogramma<br />
onderzocht. De lage sensitiviteit van 0,57 wordt veroorzaakt doordat het<br />
onderzoek vaak onvolledig wordt uitgevoerd. Hij toonde aan dat wanneer kinderen<br />
onderzocht worden volgens een vast onderzoeksprotocol veel <strong>hartafwijkingen</strong> eerder<br />
opgespoord kunnen worden, waardoor schade door late ontdekking van de hartafwijking<br />
kan worden voorkomen. De sensitiviteit van de screening wordt dan verhoogd<br />
tot 0,89.<br />
Vlak na de geboorte voert degene die de bevalling begeleidt een lichamelijk onderzoek<br />
uit. Rond de 10e dag na de geboorte beginnen de contacten met de JGZ. Binnen<br />
de JGZ kunnen dan ook dié <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> opgespoord worden die vanaf<br />
de 10e levensdag verschijnselen geven. De signalering van een hartafwijking is echter<br />
niet eenvoudig. De symptomen en klachten kunnen wisselend zijn en zijn vaak niet<br />
specifiek voor een bepaald type <strong>aangeboren</strong> hartafwijking. Bij een kind dat in eerste<br />
instantie gezond lijkt, kan bij onderzoek toch een afwijking zoals een pathologische<br />
souffle gevonden worden. Anderzijds kan een kind bij afwezigheid van een hartgeruis<br />
of van andere verschijnselen toch een hartafwijking hebben. Bovendien kunnen de<br />
eerste verschijnselen van <strong>hartafwijkingen</strong> op verschillende momenten optreden<br />
(tabel 4.1) en zijn veel symptomen niet kenmerkend voor een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking.<br />
Dit hoofdstuk begint met een beschrijving van de elementen waaruit de screening<br />
minimaal moet bestaan. Vervolgens wordt beschreven hoe een volledig onderzoek<br />
naar <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> er uitziet. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een<br />
beschrijving van andere methoden om <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> op te sporen.<br />
De pathofysiologie van de verschillende <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> staat in hoofdstuk<br />
2 beschreven evenals een schematisch overzicht van de cardiale verschijnselen<br />
die daarbij kunnen optreden.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
Tabel 4.1. De leeftijd waarop de eerste symptomen optreden van enkele <strong>hartafwijkingen</strong><br />
(Derksen-Lubsen et al.,1994)<br />
Pre/neonataal: • Tricuspidaalinsufficiëntie (bv. Ebstein)<br />
• Ontbrekende pulmonale klep<br />
Eerste week Ductus afhankelijke afwijkingen:<br />
• Transpositie van de grote vaten<br />
• Pulmonalisatresie<br />
• Onderontwikkeld rechter hart<br />
• Coarctatio/onderbroken aortaboog<br />
• Ernstige aortastenose<br />
• Onderontwikkeld linker hart<br />
• Totaal abnormale longvenenconnectie (met obstructie)<br />
Tweede tot zesde week Dalende longvaatweerstand:<br />
• Grote links-rechts-shunts (open ductus, VSD, AVSD)<br />
• Truncus arteriosus<br />
• Transpositie met VSD<br />
• Totaal abnormale longvenenconnectie (zonder obstructie)<br />
• Paroxysmale tachycardie<br />
Derde tot zesde maand • Grote shunts met/zonder pulmonale hypertensie<br />
• Tetralogie van Fallot (progressie van de pulmonale stenose)<br />
4.2 Stappenplan<br />
40<br />
Een onderzoek naar <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> wordt stapsgewijs opgebouwd. Dit<br />
onderzoek vindt plaats tijdens de reguliere contactmomenten volgens het uniforme<br />
deel van het BTP tot het derde/vierde jaar en op indicatie. De kans om bij schoolkinderen<br />
nog een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking te ontdekken is uiterst gering. Om die reden is,<br />
naar de mening van de werkgroep, een routinematig lichamelijk onderzoek naar <strong>aangeboren</strong><br />
<strong>hartafwijkingen</strong> vanaf het vierde jaar niet meer geïndiceerd en kan het<br />
onderzoek beperkt blijven tot anamnese en inspectie. Kinderen die op een latere leeftijd<br />
dan bij de geboorte in de JGZ instromen (bijvoorbeeld adoptiekinderen), wordt<br />
wél het minimale onderzoek aangeboden, ongeacht de leeftijd.<br />
Minimaal bestaat het onderzoek uit de volgende onderdelen. Deze onderdelen worden<br />
uitgebreid beschreven in de hoofdstukken 4.3 tot en met 4.7.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
41<br />
STAP 1: minimaal te doen<br />
Zowel door de verpleegkundige JGZ als door de arts JGZ:<br />
Anamnese Inspanningstolerantie algemeen (voeding/activiteiten)<br />
Algemene indruk van het kind<br />
Groeicurven Gewicht<br />
Lengte<br />
Inspectie Algemene indruk<br />
(tabel 2) Huidskleur<br />
Hoofd/hals<br />
Ademhaling<br />
Borstkas<br />
Ledematen<br />
Tevens door de arts JGZ:<br />
Auscultatie Hartauscultatie op vier plaatsen<br />
Palpatie Arteriae femorales (tot de eerste verjaardag)<br />
Als op grond van bovenstaand onderzoek een afwijking vermoed wordt of als er twijfel<br />
bestaat over de uitkomsten van het minimale onderzoek, zal een volledig cardiaal<br />
onderzoek aanvullende informatie geven. Dit bestaat uit het uitdiepen van de cardiale<br />
anamnese en voor de arts een uitgebreid lichamelijk onderzoek.<br />
STAP 2: uitbreiding bij verdenking/twijfel<br />
Zowel door de verpleegkundige JGZ als door de arts JGZ:<br />
Anamnese Zwangerschap- en familieanamnese:<br />
nakijken in JGZ-dossier of navragen<br />
Uitbreiden van vragen naar inspanningstolerantie<br />
Luchtwegen en ademhaling<br />
Tevens door de arts JGZ:<br />
Auscultatie Met de klokzijde van de stethoscoop<br />
Op andere plaatsen (hals, oksel, rug)<br />
Zittend/staand ten opzichte van liggend vergelijken<br />
Palpatie Op indicatie radialispols (bij afwijkende femoralispols)<br />
Lever en milt<br />
Precordiaal (ictus cordis/thrill)<br />
Hals (thrill)
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
4.3 Anamnese<br />
42<br />
De anamnese is een belangrijk instrument om <strong>hartafwijkingen</strong> op het spoor te komen.<br />
In verschillende leeftijdsfasen zullen andere verschijnselen en klachten op de voorgrond<br />
staan.<br />
De pasgeborene<br />
De contactmomenten in de eerste levensmaand van de pasgeborene zijn het huisbezoek<br />
door de verpleegkundige in de tweede levensweek en het consult bij de consultatiebureau-arts<br />
als het kind 4 weken oud is. Voor de <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />
is in deze periode het vragen naar de zwangerschap, ziekten in de familie<br />
en het verloop vanaf de geboorte (gezondheid, groei, voeding, klachten) van belang.<br />
Dit gebeurt meestal bij het eerste huisbezoek door de verpleegkundige JGZ.<br />
Bij latere contactmomenten wordt informatie over de periode vanaf het laatste contactmoment<br />
verkregen. Daarnaast worden zonodig eventuele ontbrekende gegevens<br />
uit eerdere periodes nagevraagd.<br />
Zwangerschapsanamnese<br />
Het verloop van de zwangerschap en eventuele ziekten van de moeder worden nagevraagd<br />
en genoteerd. Hieruit kunnen risicofactoren die een grotere kans op een <strong>aangeboren</strong><br />
hartafwijking geven naar voren komen. Deze risicofactoren staan in tabel 4.2<br />
en in hoofdstuk 5 beschreven.<br />
Familieanamnese<br />
Verschillende familiair voorkomende ziekten vergroten de kans op een <strong>aangeboren</strong><br />
hartafwijking bij een pasgeborene. In tabel 4.2 en in hoofdstuk 5 wordt hierop nader<br />
ingegaan.<br />
Het verloop vanaf de geboorte<br />
Aan de ouders wordt gevraagd of het kind goed drinkt en groeit en of het tevreden is.<br />
Wanneer de antwoorden op deze vragen daartoe aanleiding geven moet de anamnese<br />
met gerichte vragen worden uitgebreid (zie tabel 4.2). Hierbij is het belangrijk te<br />
weten dat verschijnselen die kunnen wijzen op een hartafwijking, zoals snelle ademhaling,<br />
snelle hartslag en dikke oogleden (door hartfalen, zie hoofdstuk 4.8), niet<br />
altijd door de ouders worden opgemerkt. Cyanose (zie ook bij inspectie, hoofdstuk<br />
4.5) kan door de ouders gezien worden als een donkere of grauwe tint, maar wordt<br />
soms niet opgemerkt. Blauw worden tijdens inspanning wordt vaak wel gemeld.<br />
De oudere zuigeling en peuter<br />
Bij latere contactmomenten moet men in het JGZ dossier nagaan of bij het kind ooit<br />
een hartgeruis is gehoord. Indien daartoe aanleiding is op grond van vorig onderzoek<br />
of bij het horen van een geruis of een hartritmestoornis, vraagt men na of het kind
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
43<br />
snel vermoeid is bij inspanning, zoals bij kruipen, spelen, (trap)lopen, of fietsen.<br />
Ouders vertellen soms dat het kind tijdens het spelen plotseling gaat hurken en<br />
daarna weer verder gaat met spelen; dit is verdacht voor de TOF (zie hoofdstuk 2.2.2).<br />
Vragen naar herhaalde luchtweginfecties geeft aanvullende informatie.<br />
Navragen of een kind een ziekte heeft doorgemaakt is van belang. Als complicatie van<br />
enkele ziekten bestaat er een kans op een verworven hartafwijking (zie hoofdstuk<br />
2.4).<br />
Schoolkinderen en adolescenten<br />
Wanneer er aanwijzingen zijn voor een hartafwijking (inspanningsintolerantie, hartkloppingen)<br />
wordt bij het schoolgaande kind aanvullend gevraagd naar wegrakingen<br />
(syncope). Men spreekt van een wegraking wanneer er sprake is van een plotseling en<br />
voorbijgaand verlies van bewustzijn. Dit kán een symptoom zijn van ernstige <strong>hartafwijkingen</strong>,<br />
maar meestal is de oorzaak onschuldig (vasovagaal) van aard<br />
(Krediet,2003). Bij heel jonge kinderen is een wegraking meestal het gevolg van een<br />
zogenaamde ‘breathholding spell’ waarbij het kind de adem door schrik, pijn, angst of<br />
woede zó lang inhoudt dat het door zuurstoftekort kortdurend bewusteloos raakt. De<br />
incidentie van de gevallen van wegrakingen die bij de arts komen is 125,8 per 100 000<br />
mensen van 22 jaar of jonger met een piek op de leeftijd van 15-19 jaar<br />
(McCrindle,2000). Doordat veel kinderen met wegrakingen geen arts bezoeken zal de<br />
werkelijke incidentie veel hoger zijn. Een goede anamnese bij wegrakingen is belangrijk<br />
voor het stellen van de diagnose. De arts vraagt in ieder geval naar:<br />
■ frequentie van optreden<br />
■ duur van de episode<br />
■ omstandigheden waaronder het bewustzijnsverlies optrad: plotseling, bij staande<br />
houding, inspanning, ziekte, stress<br />
■ prodromale verschijnselen die op een vasovagale oorzaak kunnen duiden, zoals<br />
misselijkheid, een licht gevoel in het hoofd of een warmtegevoel.<br />
Bij flauwvallen gerelateerd aan inspanning is de kans op een levensbedreigende situatie<br />
op grond van een cardiale afwijking groter. De anamnese zal gericht moeten zijn<br />
op de relatie met inspanning, hartkloppingen, pijn op de borst of een ziekte die een<br />
hartafwijking kan geven. In de familie- anamnese moeten in dit geval flauwvallen,<br />
plotselinge dood, ritmestoornissen en myocardiale ziekten (Kawasaki, acuut reuma)<br />
worden nagevraagd.<br />
Wanneer er aanwijzingen zijn in de anamnese van een schoolgaand kind of adolescent,<br />
bijvoorbeeld bij regelmatige wegrakingen die niet als vasovagaal kunnen worden<br />
geduid, wordt op indicatie het minimale cardiale onderzoek verricht.<br />
Hieronder is de cardiale anamnese in tabelvorm gezet. Veel symptomen komen ook bij<br />
andere ziekten voor. De combinatie van de verschijnselen moet afgewogen worden in<br />
de differentiaaldiagnose.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
Tabel 4.2. Uitgebreide cardiale anamnese: gegevens die kunnen wijzen op een <strong>aangeboren</strong><br />
hartafwijking en risicofactoren; cursief gedrukt zijn de factoren die een sterk verhoogde<br />
kans op een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking geven.<br />
Anamnese Wanneer? Wat is afwijkend?<br />
Zwangerschap Eerste contact JGZ Infectieziekte (Rubella)<br />
(huisbezoek) Diabetes mellitus (suikerziekte)<br />
Medicijngebruik (lithium, phenytoïne)<br />
Verslavingen (roken, alcohol, drugs)<br />
Familie Eerste contact JGZ Aangeboren <strong>hartafwijkingen</strong><br />
(huisbezoek) Syndromale afwijkingen<br />
Wiegendood/plotselinge dood<br />
Spierziekten<br />
Inspanningstolerantie Eerste jaar Tijdens voeden of bij inspanning (bijvoorbeeld huilen):<br />
Snel vermoeid<br />
Transpireren<br />
Snelle ademhaling (tachypnoe, tabel 4.4)<br />
Wel honger, maar krijgt fles niet leeg<br />
Stopt met drinken aan de borst<br />
Blauwe of grauwe huidskleur<br />
Peuterleeftijd Snelle vermoeidheid bij inspanning zoals (trap)lopen,<br />
fietsen<br />
Onderbreking van het spel met hurkzit<br />
Pijn in de benen<br />
Schoolgaand en Wegrakingen (m.n. bij inspanning)<br />
adolescentenleeftijd Snel vermoeid<br />
Hartkloppingen<br />
Pijn op de borst<br />
Algemene indruk van Alle leeftijden ‘Ontevreden’ (bij zuigeling) en ongezonde indruk<br />
ouders<br />
Luchtwegen/ademhaling Alle leeftijden Herhaalde onderste luchtweginfecties<br />
4.4 Volgen van de groei<br />
44<br />
Voorafgaand aan de inspectie wordt het kind gewogen en gemeten. Onvoldoende<br />
groei van een zuigeling, de zogenaamde failure to thrive kan een gevolg zijn van een<br />
hartafwijking. Kinderen met een hartafwijking kunnen tijdens het voeden dusdanig<br />
vermoeid raken door zuurstofgebrek dat ze onvoldoende voeding binnenkrijgen. In<br />
eerste instantie zal een failure to thrive zich uiten in een gewichtsafbuiging op de<br />
groeicurve. Bij een ernstige hartafwijking zal ook de lengtegroeicurve gaan afbuigen.<br />
Minder ernstige <strong>hartafwijkingen</strong> hebben geen gevolgen voor de groei.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
Tabel 4.3. Afwijkingen in de groeicurve, die kunnen wijzen op een <strong>aangeboren</strong><br />
hartafwijking<br />
Groeicurve Wanneer? Wat is afwijkend?<br />
Gewicht Alle leeftijden Onvoldoende gewichtstoename of afbuiging<br />
Lengte Alle leeftijden Afbuiging<br />
4.5 Inspectie<br />
45<br />
Algemeen<br />
Inspectie geeft een eerste indruk van de algemene gezondheidstoestand van het<br />
kind. De onderzoeker bekijkt onder meer of het kind gedijt, een tevreden, goed<br />
gevoede indruk maakt (bij zuigelingen) en of de ademhaling normaal is. Daarnaast<br />
zal ook gelet worden op dysmorfieën als kenmerk van een syndromale afwijking en<br />
op aanwijzingen voor een afwijking aan een orgaansysteem, bijvoorbeeld de nieren<br />
(zie hoofdstuk 5). De inspectie wordt in de JGZ zowel door de verpleegkundige als<br />
door de arts verricht. De rest van het lichamelijk onderzoek is de taak van de arts.<br />
Huid<br />
De huid wordt geïnspecteerd op bleekheid, cyanose en transpiratie.<br />
Cyanose is een blauwe verkleuring van de huid en/of slijmvliezen ten gevolge van een<br />
te hoog gehalte aan gereduceerd hemoglobine in het capillaire bloed. Een onderscheid<br />
moet worden gemaakt tussen centrale en perifere cyanose. Bij centrale cyanose is er<br />
sprake van een algemene verlaging van de arteriële zuurstofverzadiging tot onder<br />
85%. Dit kan onder meer voorkomen bij (<strong>aangeboren</strong>) <strong>hartafwijkingen</strong>. Specifiek voor<br />
centrale cyanose is de blauwe verkleuring van het nagelbed, de binnenkant van de lippen<br />
(dwz de mucosakant), tong en de slijmvliezen. Een lichte cyanose in een vroeg<br />
stadium wordt soms niet ontdekt.<br />
Perifere cyanose kan ontstaan door vaatvernauwing en komt gelokaliseerd (perifeer)<br />
voor. Soms wordt perifere cyanose veroorzaakt door koude, maar vaak is geen duidelijke<br />
oorzaak aanwijsbaar. Een episode van perifere cyanose duurt meestal enkele<br />
minuten, soms langer en beperkt zich veelal tot de mond (het ‘blauwe waasje’ rond de<br />
mond), handen en voeten (acrocyanose). Bij babies en jonge kinderen komt dit regelmatig<br />
voor. Het is onschuldig van aard, zelfs als de perifere cyanose een enkele keer,<br />
waarschijnlijk onder invloed van vasolabiliteit, zich tot de onderarmen heeft uitgebreid.<br />
Ademhaling<br />
Observatie en frequentie<br />
Vooral een snellere ademhaling dan normaal in rust (tachypnoe) of een bemoeilijkte<br />
ademhaling (dyspnoe) kunnen tekenen zijn van (beginnend) hartfalen. Bij de zuige-
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
46<br />
ling en het jonge kind kan men bij dyspnoe intrekkingen zien in de tussenribsruimten<br />
(borstkas), suprasternaal en/of supraclaviculair (hals).<br />
Tabel 4.4. Normale ademhalingsfrequentie (Bernstein,2003)<br />
Leeftijd Ademhalingen per minuut<br />
Prematuur 40-70<br />
0-3 mnd 35-55<br />
3-6 mnd 30-45<br />
6-12 mnd 25-40<br />
1-3 jaar 20-30<br />
3-6 jaar 20-25<br />
6-12 jaar 14-22<br />
>12 jaar 12-18<br />
Extremiteiten en hoofd-hals<br />
Bij langdurig onvoldoende zuurstofverzadiging (langer dan 1 jaar) kunnen trommelstokvingers<br />
en -tenen met de zogenaamde horlogeglasnagels ontstaan. Bij hartfalen<br />
kan oedeem van de oogleden en de extremiteiten (hand- en voetrug) voorkomen.<br />
Tabel 4.5. Afwijkingen bij inspectie, die kunnen wijzen op een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />
Inspectie Wanneer? Wat is afwijkend?<br />
Algemene indruk/inspectie Alle leeftijden Vermoeid<br />
Passief<br />
Ondervoede indruk, mager<br />
Dysmorfieën<br />
(Huids)kleur Alle leeftijden Centrale cyanose (grauw/blauw):<br />
■ Nagelbed<br />
■ Lippen (binnenkant)<br />
■ Tong/slijmvliezen<br />
■ Algemeen grauwe kleur<br />
Bleekheid<br />
Hoofd-hals Alle leeftijden Klamheid/zweterigheid (voorhoofd)<br />
Dikke oogleden (oedeem)<br />
Ademhaling Alle leeftijden Snelle ademhaling (tachypnoe, tabel 4.4)<br />
Kortademigheid (dyspnoe)<br />
Borstkas Alle leeftijden Ictus (heffing)<br />
Asymmetrie<br />
Intrekkingen<br />
Ledematen Alle leeftijden Oedeem<br />
Na een jaar Trommelstokvingers, horlogeglasnagels
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
4.6 Auscultatie<br />
47<br />
Auscultatie door de arts is een essentieel onderdeel van het onderzoek naar <strong>hartafwijkingen</strong>.<br />
Hierbij wordt geluisterd naar de harttonen, die worden gevormd door sluiting<br />
van de hartkleppen, en naar de aanwezigheid van eventuele hartgeruisen. Auscultatie<br />
geeft informatie over de hartfrequentie en hartritme, de hartklepfunctie (insufficiëntie,<br />
stenose) en anatomische afwijkingen (zoals ASD, VSD). De interpretatie van een<br />
aanwezig hartgeruis vindt steeds plaats in relatie met andere factoren. De anamnese<br />
en de inspectie leveren hierbij waardevolle aanknopingspunten. Men mag pas spreken<br />
van een onschuldig hartgeruis indien er geen andere symptomen of aanwijzingen<br />
zijn die wijzen op pathologie.<br />
4.6.1 Methode van ausculteren<br />
Auscultatie moet op een logische en systematische manier worden uitgevoerd. Het is<br />
belangrijk om niet te proberen alle geluiden in de cardiale cyclus tegelijk te beluisteren,<br />
maar de tijd te nemen om elk geluid en elke pauze apart te isoleren. Hierbij moet<br />
selectief naar elk afzonderlijk onderdeel geluisterd worden en net zolang als nodig is<br />
om het geluid goed te kunnen beoordelen. Bij auscultatie beoordeelt men:<br />
■ Het al of niet aanwezig zijn van een hartruis en zo ja, de aard van de hartruis<br />
■ De harttonen<br />
■ Het hartritme<br />
Het onderzoek wordt in eerste instantie beperkt tot vier plaatsen op de voorste thoraxwand,<br />
met de membraanzijde van de stethoscoop, indien mogelijk bij liggende<br />
positie van het kind:<br />
■ Tweede intercostaal ruimte rechts naast de rechter sternumrand (aortaklep)<br />
■ Tweede intercostaal ruimte links naast de linker sternumrand (pulmonaalklep)<br />
■ Vierde intercostaal ruimte links naast de linker sternumrand (tricuspidaalklep)<br />
■ Vijfde intercostaal ruimte op de midclaviculairlijn links (apex; mitraalklep)<br />
Wanneer een hartgeruis wordt gehoord, wordt het onderzoek als volgt uitgebreid:<br />
■ Auscultatie met de klokzijde van de stethoscoop in plaats van de membraanzijde<br />
om lage tonen beter waar te nemen.<br />
■ Auscultatie op andere plaatsen om uitstraling en het punctum maximum van de<br />
souffle vast te stellen:<br />
- Hals: In de fossa suprasternalis en langs de carotiden (AS, CoA)<br />
- Oksels: In en nabij de okselholtes (PS)<br />
- Rug: Tussen de schouderbladen en onder het linker schouderblad (CoA,<br />
zelden PS)<br />
■ Onderzoek in zittende/staande houding. Indien het kind aanvankelijk in zittende/<br />
staande positie geausculteerd is, is auscultatie ook in liggende houding nodig. Voor<br />
de kleinere kinderen kan dit bij de ouder op schoot. Bij de grotere kinderen op een<br />
onderzoekstafel.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
48<br />
4.6.2. Auscultatie van hartgeruisen (Park,2003)<br />
Bij het luisteren naar hartgeruisen let men op de volgende eigenschappen van een<br />
geruis omdat deze een indicatie kunnen geven over de oorzaak en ernst van een<br />
geruis:<br />
1. Intensiteit<br />
2. Timing<br />
3. Vorm<br />
4. Kwaliteit/toonhoogte<br />
5. Punctum maximum<br />
6. Voortgeleiding/uitstraling<br />
7. Variatie met ademhaling en/of houding<br />
8. Harttonen en andere geluiden<br />
Op deze kenmerken wordt hieronder nader ingegaan.<br />
1. Intensiteit<br />
De luidheid (intensiteit) van het hartgeruis wordt over het algemeen ingedeeld in graden<br />
1-6:<br />
Graad 1/6: nauwelijks hoorbaar<br />
Graad 2/6: zacht, maar goed te horen<br />
Graad 3/6: matig luid, geen thrill voelbaar<br />
Graad 4/6: luid, er is een thrill voelbaar<br />
Graad 5/6: zeer luid, te horen als de membraan van de stethoscoop nauwelijks de<br />
borst raakt<br />
Graad 6/6: zeer luid, is zonder stethoscoop al hoorbaar<br />
2/3. Timing en vorm<br />
Hartgeruisen kunnen systolisch, diastolisch of continu zijn. Bij systolische souffles<br />
wordt onderscheid gemaakt tussen ejectiegeruisen en holosystolische geruisen. Beide<br />
zijn hoorbaar tussen de eerste en tweede harttoon, maar zijn verschillend van vorm,<br />
timing en duur.<br />
Ejectiegeruisen worden veroorzaakt door turbulentie boven de aorta- of pulmonaalkleppen.<br />
Typisch voor dit geruis is het crescendo-decrescendo (ruitvormige) verloop.<br />
De souffle ontstaat iets na de eerste toon, neemt laatsystolisch in luidheid af, waarna<br />
een pauze volgt tot de tweede toon. Deze geruisen ontstaan door een vernauwing van<br />
de klep of een stenose boven of onder de klep.<br />
Ook bij normale kleppen kan een groot slagvolume zoveel turbulentie veroorzaken<br />
dat een ejectiegeruis hoorbaar is, bijvoorbeeld bij bradycardie en anemie (bloedarmoede).<br />
Meestal verdwijnt een dergelijke functionele souffle bij inspanning, omdat<br />
hierbij de hartfrequentie hoger en het slagvolume kleiner wordt.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
49<br />
Holosystolische geruisen ontstaan wanneer tussen een ventrikel en een andere<br />
ruimte, waar tijdens de systole een lagere druk heerst, een verbinding bestaat. Een<br />
dergelijke bloedstroom, door een nauwe opening uitkomend in een wijde ruimte, is<br />
altijd turbulent en duurt de hele systole. Deze blazende meestal vrij zachte souffle<br />
begint direct na de eerste toon en stopt vlak na de tweede toon.<br />
Diastolische geruisen zijn meestal pathologisch van aard en kunnen worden verdeeld<br />
in diastolisch lekgeruis en vullingsgeruis. Het eerste is een gevolg van aorta- of pulmonaalklepinsufficiëntie<br />
en ontstaat direct na de sluitingstoon van de betrokken<br />
klep. Een vullingsgeruis is laagfrequent, rommelend van karakter en ontstaat wanneer<br />
een ventrikel gevuld wordt via een te nauwe (mitraal- of tricuspidaal)klep.<br />
Een continu geruis begint in de systole en zet zich voort in een deel van of in de<br />
gehele diastole. Bij een aortopulmonale of een arterioveneuze verbinding (open ductus<br />
Botalli) kan men een continu geruis horen.<br />
4. Kwaliteit/toonhoogte<br />
De kwaliteit van het geruis kan ook een aanwijzing geven of er sprake is van een<br />
afwijkend dan wel een onschuldig hartgeruis. Insufficiëntiegeruisen hebben een<br />
hoogfrequente toon die vaak als blazend wordt beschreven. Stenotische geruisen klinken<br />
ruw of schavend. Het vaak voorkomende onschuldige geruis bij kinderen heeft<br />
een karakteristiek muzikaal vibrerende klank, die in de Angelsaksische literatuur wel<br />
‘humming’ wordt genoemd.<br />
5. Punctum maximum<br />
De locatie waar het geruis het beste te horen is, het punctum maximum, geeft een<br />
aanwijzing voor de oorsprong van het geruis (zie hoofdstuk 4.6.1).<br />
6. Voortgeleiding/uitstraling<br />
Het voortgeleiden van het geruis naar een andere locatie kan duiden op pathologie.<br />
Een systolisch ejectiegeruis bij de tweede intercostaalruimte rechts dat voortgeleid<br />
wordt naar de hals kan bijvoorbeeld wijzen op een AS, terwijl een voortgeleid geruis<br />
naar de laterale thoraxwand/oksels en rug op een afwijkende pulmonaalarterie of pulmonaalklep<br />
duidt.<br />
7. Variatie met ademhaling en/of houding<br />
Onschuldige geruisen zijn in tegenstelling tot pathologische geruisen vaak houdingsafhankelijk<br />
en kunnen variëren met de ademhalingscyslcus.<br />
8. Harttonen en andere geluiden<br />
Bij de auscultatie let men ook op de aanwezigheid en kwaliteit van de harttonen. De<br />
eerste harttoon (S1) wordt door het sluiten van de atrioventriculaire kleppen aan het<br />
begin van de systole veroorzaakt en is het duidelijkst aan de hartpunt te horen. Een<br />
zeer luide eerste harttoon is afwijkend. De tweede harttoon (S2) kan normaal wisse-
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
50<br />
lend gespleten zijn bij (diepe) ademhaling, toenemend bij inspiratie en afnemend bij<br />
expiratie. Afwijkend is een constante wijde splijting (m.n. bij ASD).<br />
Wanneer andere geluiden hoorbaar zijn, duidt dit meestal op pathologie. Derde of<br />
vierde harttonen zijn moeilijk te horen en kunnen als een galopritme imponeren (bij<br />
hartfalen of tachycardie). De ejectieklik (ten gevolge van vernauwde aorta- of pulmonaliskleppen)<br />
en de openingssnap (bij mitralisstenose) wijzen altijd op pathologie.<br />
4.6.3 De interpretatie van hartgeruisen<br />
Hartgeruisen komen zeer veel voor bij kinderen vooral tussen 3 en 14 jaar (Hess,1994;<br />
Van Oort,1994; Ottenkamp & Harms,1994). 50-90% van de kinderen tot 14 jaar hebben<br />
op enig moment een vorm van hartgeruis. Bij schoolkinderen (4 - 12 jaar) wordt in 10-<br />
15% een onschuldig geruis gehoord, terwijl slechts 0,4% van de schoolkinderen een<br />
hartafwijking heeft (Ottenkamp & Harms,1994). Om onnodige verwijzingen te voorkomen<br />
wordt hier extra aandacht geschonken aan de verschillen tussen onschuldige<br />
hartgeruisen en pathologische geruisen (Hall,1996; Juttmann,1999; Ottenkamp &<br />
Harms,1994; Rudolf & Levene,2003).<br />
Onschuldige (‘functionele’ of ‘muzikale’) hartgeruisen<br />
In het algemeen geldt dat alle onschuldige hartgeruisen in een toestand van verhoogde<br />
cardiale output, met name bij koorts, versterkt worden of dan pas te horen<br />
zijn. De ECG- en radiodiagnostische bevindingen zijn altijd normaal bij onschuldige<br />
geruisen. Hieronder worden enkele onschuldige geruisen beschreven. De karakteristieken<br />
van onschuldige en afwijkende hartgeruisen zijn samengevat in tabel 4.6.<br />
1. Geruis van Still<br />
Het meest voorkomende onschuldige geruis is het zogenaamde geruis van Still. Hoe<br />
het wordt veroorzaakt is niet zeker. Aangenomen wordt dat een hoognormale snelheid<br />
van de bloedstroom door een laagnormale doorsnede van het uitstroomtraject<br />
van de linkerventrikel het geruis veroorzaakt. Het is een muzikaal systolisch ejectiegeruis<br />
graad 1-2, dat toeneemt bij inspanning en liggende houding en afneemt bij zitten<br />
en staan. Het is te horen tussen apex en linker sternumrand in de vierde intercostaalruimte<br />
en het heeft weinig uitstraling.<br />
2. Carotide of brachiocefale arteriële geruisen<br />
Carotide of brachiocefale arteriële geruisen zijn vaak als graad 1-3 systolisch ejectiegeruis<br />
te horen in het supraclaviculaire gebied bij kinderen van 2-10 jaar. Zij kunnen<br />
echter op alle leeftijden voorkomen en stralen soms naar de nek uit (rechts meer dan<br />
links). Deze geruisen onstaan door een standsverandering van het hoofd waardoor de<br />
bloedstroom in de halsarteriën wijzigt en turbulenties kunnen ontstaan. Zij nemen af<br />
bij hyperextensie van de schouders naar achter waarbij de kin wordt geheven. Het<br />
geruis neemt toe bij inspanning en bij koorts.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
51<br />
3. Veneus geruis (‘venous hum’)<br />
De ‘venous hum’ wordt veroorzaakt door bloedstroom in de venae jugularis. Men kan<br />
het vaak bij kinderen van 3-8 jaar beluisteren. Het is een zachtblazend graad 1-3, vaak<br />
continu geruis, dat in de diastole iets luider klinkt. Het geruis is te horen in de supraen<br />
subclaviculaire regio met uitstraling naar de hals. Het is zeer gevoelig voor houdingsverandering;<br />
het wordt minder luid wanneer het kind ligt of als men zachte druk<br />
op de vena jugularis uitoefent in de fossa supraclavicularis.<br />
4. Pulmonaal uitstroomgeruis<br />
Het pulmonale uitstroomgeruis wordt veroorzaakt door vibraties in het uitstroomgebied<br />
van de rechterventrikel. Het komt voor bij kinderen in de leeftijd van 8-16 jaar.<br />
Het is een graad 1-2 systolisch ‘blazend’ ejectiegeruis aan de 2e intercostaalruimte<br />
links naast het sternum zonder noemenswaardige uitstraling. Het is duidelijker bij<br />
inspanning en in liggende houding en wordt vaker waargenomen bij een mager kind<br />
met een smalle borstkas. Er is ook een pulmonaal uitstroomgeruis bekend dat bij pasgeboren<br />
zuigelingen te horen kan zijn. Dit systolische graad 1-2 geruis is maximaal<br />
hoorbaar over de vierde intercostaalruimte links, straalt uit naar links en rechts over<br />
de axillae en rug. Het geruis verdwijnt meestal tussen de 3e en 6e levensmaand.<br />
Tabel 4.6. Auscultatie: onderscheid onschuldige en pathologische geruisen<br />
Kenmerk Kenmerken, die meestal Kenmerken, die vrijwel altijd<br />
wijzen op een onschuldig wijzen op een pathologisch<br />
geruis geruis<br />
Intensiteit Zacht muzikaal geruis Luid geruis<br />
(graad 1-2) (graad 3 en luider)<br />
Timing: Systolisch ejectiegeruis (met Diastolisch, holosystolisch of continu<br />
systolisch vs diastolisch uitzondering van continu veneus geruis<br />
geruis)<br />
Vorm Ejectiefase (crescendo-decrescendo) Holosystolisch<br />
Lokalisatie (punctum Te horen in de tweede of vierde Tweede intercostaalruimte rechts<br />
maximum) intercostaalruimte links<br />
Voortgeleiding Geen voortgeleiding Voortgeleiding naar rug, oksels<br />
en/of hals<br />
Houdingsafhankelijkheid Wisselende intensiteit bij Niet houdingsafhankelijk<br />
verandering van houding (van zitten/ (verdwijnt zelden)<br />
staan naar liggen en andersom) en/of<br />
bij ademhaling<br />
Luider bij inspanning<br />
Aanwezigheid andere Geen 3e harttoon; 4e harttoon. Kan vergeluiden<br />
gezeld gaan van klik of galopritme
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
4.6.4. Hartritme<br />
Het hartritme bij pasgeborenen heeft een hoge frequentie en is sterk variabel zowel in<br />
rust als bij activiteit. Gemiddeld is de frequentie 110 tot 150 slagen per minuut, bij<br />
slapen 70 tot 90 en bij huilen kan de frequentie oplopen tot 170 slagen per minuut.<br />
Naarmate het kind ouder wordt, neemt het aantal slagen per minuut af (zie tabel 2.2).<br />
Als afwijkend worden de volgende ritmestoornissen beschouwd:<br />
■ Persisterende tachycardie (neonaten > 200 slagen per minuut, zuigelingen >150<br />
slagen per minuut, oudere kinderen >120 slagen per minuut)<br />
■ Bradycardie (neonaat < 90 slagen per minuut, zuigeling < 60 slagen per minuut,<br />
waarbij de snelheid bij inspanning niet toeneemt.)<br />
■ Irregulaire hartslag (zie hoofdstuk 2.3)<br />
Over het algemeen geldt dat persisteren van de irregulariteit of het frequenter voorkomen<br />
ervan met eventueel bijkomende verschijnselen (bijvoorbeeld syncope) kunnen<br />
duiden op pathologische aritmie. Indien er twijfel bestaat over het hartritme tijdens<br />
auscultatie, kan palpatie van de radialispols extra informatie geven.<br />
(Nuyten,2003)<br />
4.7 Palpatie<br />
52<br />
Na inspectie en auscultatie volgt de palpatie door de arts. Een deel van dit onderzoek<br />
zal op indicatie worden uitgevoerd (zie het Stappenplan, hoofdstuk 4.2).<br />
De pols<br />
De femoralispolsen worden gevoeld om AS of CoA uit te sluiten. Indien er sprake is<br />
van een afsluiting in het traject van de aorta is de kwaliteit van de beenpulsaties<br />
afwijkend: de femoralispols is afwezig of beduidend minder voelbaar. In dat geval<br />
moeten de arteria radialis en arteria femoralis tegelijkertijd worden gepalpeerd. Bij<br />
een CoA voelt men de slag van de arteria femoralis ná de radialispols (Bernstein,2003)<br />
wanneer een collaterale circulatie is gevormd. Bij gezonde kinderen wordt de slag van<br />
de arteria femoralis even vóór de arteria radialispols gevoeld. Bij een vermoeden op<br />
CoA kan het tegelijkertijd voelen van beide radialispulsaties extra informatie geven.<br />
Bij een coarctatie met een vernauwing boven de oorsprong van de arteria subclavia is<br />
namelijk wel een normale pulsatie aan de rechter arm voelbaar, maar niet aan de linker<br />
arm (Moss,1992).<br />
Vooralsnog is het bij het onderzoek van de zuigeling op het consultatiebureau niet<br />
gebruikelijk de radialispols te voelen. Daarnaast blijkt uit de praktijk dat de femoralispols<br />
bij 4 weken vaak moeilijk te onderzoeken is. Daarom moet het onderzoek in elk<br />
geval bij het 3 maanden consult door de arts worden gedaan. Over het herhalen van<br />
palpatie van de femoralispolsen zijn de meningen binnen de werkgroep en bij de<br />
externe experts verdeeld. De werkgroep adviseert dat de femoralispolsen zeker
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
53<br />
gevoeld moeten zijn vóór de eerste verjaardag. Bij een zwakke of afwezige pols, of bij<br />
aanhoudende twijfel dient verwijzing plaats te vinden.<br />
Lever en milt<br />
De lever en de milt kunnen bij dreigend (rechter)hartfalen vergroot raken door<br />
veneuze stuwing in de grote circulatie. Het vinden van een vergrote lever en/of milt<br />
bij de jonge zuigeling kan dus een belangrijke aanwijzing zijn voor de aanwezigheid<br />
van een hartafwijking. De arts JGZ palpeert met de vingertoppen voorzichtig onder de<br />
rechter respectievelijk linker ribbenboog (bij voorkeur in liggende positie). Een door<br />
hartfalen gestuwde lever/milt is als een ronde rand twee centimeter of meer onder de<br />
ribbenboog te voelen.<br />
Ictus cordis<br />
Wanneer er aanwijzingen zijn voor een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking, wordt op de thorax<br />
gevoeld naar de ictus cordis, de voelbare stoot van de apex van het hart tegen de<br />
borstwand, te palperen in de vijfde intercostaalruimte links op de midclaviculaire lijn.<br />
De aanwezigheid van een versterkte ictus cordis duidt op een verhoogd slagvolume<br />
van linker of rechter ventrikel en wordt gevonden bij ASD, bij middelmatig grote tot<br />
grote VSD, en bij een grote open ductus arteriosus. Een fysiologisch versterkte ictus<br />
cordis komt voor bij inspanning, angst/zenuwachtigheid, anemie en hyperthyreoïdie.<br />
Wanneer de ictus cordis groot en naar lateraal verplaatst is, moet men aan cardiomegalie<br />
denken.<br />
Thrill<br />
Een thrill ontstaat wanneer bloed van hoge naar lage druk stroomt, waarbij veel turbulenties<br />
in de bloedstroom ontstaan, bijvoorbeeld door een stenose. De aanwezigheid<br />
van een thrill is altijd geassocieerd met een hartgeruis en is voelbaar als vibraties<br />
over de thoraxwand. Het onderzoek naar een thrill wordt alleen op indicatie gedaan.<br />
Palpeer dan als volgt:<br />
1. Onderzoek het kind in liggende positie.<br />
2. Gebruik de handpalm, niet de vingers, en druk zacht in het gebied van de ictus<br />
cordis.<br />
3. Let op de aanwezigheid van een thrill.<br />
Indien een thrill aanwezig is:<br />
4. Bepaal het punctum maximum.<br />
5. Palpeer, met de vingers, langs de hals en suprasternaal naar voortgeleiding van de<br />
thrill.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
Tabel 4.7. Afwijkingen bij palpatie, die kunnen wijzen op een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />
Palpatie Wanneer? Wat is afwijkend?<br />
Femoralis pols Vanaf 4 weken tot deze met zekerheid Zwakke of afwezige femoralispols<br />
gevoeld is (laatst tot eerste verjaardag) of aanhoudende twijfel<br />
Vergelijken radialispols en Op indicatie Verschil intensiteit arm - been<br />
femoralispols (bij zwakke/afwezige femoralispols of (benen zwakkere pols)<br />
twijfel) Femoralispols ná de radialispols<br />
Radialispols(en) Op indicatie Tachycardie (hoofdstuk 4.6.4)<br />
(bij afwijkende hartslag of afwijkende Bradycardie (hoofdstuk 4.6.4)<br />
femoralispols) Irregulariteit<br />
Verschil intensiteit linker - rechter<br />
radialispols (links zwakkere pols)<br />
Lever Op indicatie Hepatomegalie<br />
(bij verschijnselen hartfalen) ( 2 cm onder ribbenboog)<br />
Milt Op indicatie Splenomegalie<br />
(bij verschijnselen hartfalen) ( 2 cm onder ribbenboog)<br />
Precordiaal Op indicatie Afwijkende ictus cordis<br />
(bij hartgeruis) Thrill<br />
Hals Op indicatie Voortgeleiding thrill over<br />
Suprasternaal (bij hartgeruis) carotiden en suprasternaal<br />
4.8 Hartfalen<br />
54<br />
Hartfalen (decompensatio cordis) wordt gedefinieerd als de toestand waarbij het hart<br />
niet (meer) in staat is een op de zuurstofbehoefte van het organisme afgestemde hoeveelheid<br />
bloed rond te pompen (absoluut of relatief falende pompfunctie).<br />
Als oorzaken worden genoemd:<br />
1 Pathologische toestand van de hartspier zelf<br />
2 Mechanische overbelasting van de pompfunctie (hypertensie, hartinfarct e.a.)<br />
3 Biochemische verstoring van het interne milieu
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
Tabel 4.8. Hartfalen (naar Derksen-Lubsen et al.,1994)<br />
Pathofysiologische basis Symptomen van hartfalen<br />
Veneuze longstuwing Tachypnoe<br />
Steunen/intrekkingen<br />
Wheezing<br />
Basale crepitaties in longen<br />
Stuwing Hepatomegalie<br />
lichaamscirculatie (vochtretentie) Oedeem (dikke oogleden, extremiteiten)<br />
Abnormale gewichtstoename<br />
Verminderde urineproductie<br />
Lage cardiac output Tachycardie<br />
Toegenomen sympathicusactiviteit Bleekheid<br />
Transpiratie<br />
Koude extremiteiten<br />
Zwakke pulsaties<br />
4.9 Andere diagnostische tests voor <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />
55<br />
Echocardiografie<br />
In het kader van het zoeken naar betrouwbaardere <strong>opsporing</strong>smethodes dan lichamelijk<br />
onderzoek is in Engeland naar de resultaten van zowel de foetale als de neonatale<br />
echocardiografie gekeken. Sands et al. deden onderzoek om hun hypothese te toetsen,<br />
dat het beste moment om te screenen op <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> vroegneonataal<br />
is met gebruik maken van echocardiografie. De gemiddelde tijd om de diagnose te<br />
stellen was slechts twee dagen bij de groep kinderen bij wie echocardiografie was<br />
gedaan versus 110 dagen bij de controlegroep (Sands et al.,2002). Ook Meberg geeft<br />
aan dat met verbeterde diagnostische procedures (neonatale echografie en Doppler)<br />
meer afwijkingen op te sporen zijn (Meberg et al.,2000). Een nadeel is, dat meer deskundig<br />
personeel nodig is naast andere extra kosten (apparatuur; tijdsinvestering<br />
etc). Verder is het ook een nadeel dat de ouders ongerust gemaakt worden, doordat<br />
hun kind voor een mogelijk hartprobleem onder controle moet blijven. Bij de risicogroepen,<br />
zoals bij moeders met diabetes mellitus of bij <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />
in de familie, zou men routinematig echo-onderzoek kunnen aanraden.<br />
Prenatale of foetale echoscopie, zoals die in Nederland -hoewel niet standaard- toch<br />
bij 80 - 90% van de zwangerschappen wordt gedaan, is niet geschikt om <strong>aangeboren</strong><br />
<strong>hartafwijkingen</strong> op te sporen. De vierkamer echocardiografie is daarvoor een betere<br />
methode. De sensitiviteit van de vierkamer echocardiografie is 50 - 75%, afhankelijk<br />
van de hartafwijking en de eventuele bijkomende (chromosomale of syndromale)<br />
afwijkingen (Stoll et al.,2001). De specificiteit van de test wordt niet genoemd. Indien<br />
bij de vierkamer echocardiografie tevens de grote vaten werden onderzocht door middel<br />
van Doppler en een scan was de sensitiviteit 89% en de specificiteit 100%<br />
(Stümpflen et al.,1996). Ook aan dit onderzoek kleeft echter het nadeel van de noodzakelijk<br />
grotere expertise. Een goede samenwerking en begeleiding is nodig, wanneer er
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
56<br />
sprake is van afbreken van de zwangerschap, hetgeen overigens vrijwel nooit gebeurt<br />
op grond van alleen een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking (Sullivan,2002). Het voordeel van<br />
prenatale <strong>opsporing</strong> is dat men postnataal zo nodig snel kan ingrijpen, vooral bij TGA<br />
en CoA. De beslissing om over te gaan tot specialistische echoscopische screening<br />
naar <strong>hartafwijkingen</strong> kan alleen genomen kan worden in het kader van een breder<br />
landelijk beleid ten aanzien van prenatale screening op diverse <strong>aangeboren</strong> afwijkingen.<br />
Nuchal translucency meting (nekplooimeting)<br />
Een ander instrument om prenataal op <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> te screenen is de<br />
nuchal translucency meting, de NT (Hyett,1999). Bij de foetus van 11-14 weken kan<br />
door middel van echoscopie een verdikking in de nekstreek te zien zijn door vochtophoping.<br />
Teveel vochtophoping is geassocieerd met een ontwikkelingsdefect, waaronder<br />
<strong>hartafwijkingen</strong>, of een genetisch syndroom. Een NT boven de 99e percentiel<br />
duidt in ongeveer 50% van de gevallen op een hartdefect. Nicolaides et al menen dat<br />
een toegenomen NT een indicatie is voor specialistische foetale echocardiografie<br />
(Nicolaides et al.,2002). Het onderzoek lijkt op dit moment nog weinig specifiek en<br />
kan tot veel onrust leiden.<br />
Elektronische stethoscoop<br />
Om gebrek aan expertise bij het lichamelijk onderzoek te ondervangen heeft<br />
Thompson onderzocht of geautomatiseerde hartauscultatie een bruikbare methode is<br />
(Thompson et al.,2001). Hoewel er nogal wat uitval optrad doordat (onder meer) de<br />
kwaliteit van de digitale weergave onvoldoende was, zou mogelijk in de toekomst<br />
geautomatiseerde digitale hartauscultatie een goede manier zijn om verdachte hartgeruisen<br />
door een expert te laten beoordelen.<br />
In Nederland is een elektronische stethoscoop op de markt gebracht, waarmee de<br />
opbouw van de hartgeruisen aangesloten op computer of laptop in een phonocardiogram<br />
kan worden omgezet. Ook deze methode vraagt specifieke expertise van de<br />
gebruiker. Bovendien is er nog geen onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van het<br />
gebruik in de praktijk van de JGZ.<br />
Oximetrie<br />
Bij oximetrie wordt de zuurstofverzadiging van hemoglobine in het perifere bloed van<br />
de pasgeborene gemeten via een klip die aan de oorlel of vinger wordt bevestigd.<br />
Koppel e.a. onderzochten in een grote populatie asymptomatische pasgeborenen of<br />
zij door middel van oximetrie de zeer ernstige <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> konden<br />
opsporen die niet direct bij de geboorte manifest zijn (Koppel et al.,2003). Dit onderzoek<br />
vond in een klinische setting plaats en was gekoppeld aan het moment van de<br />
screening op PKU/CHT/AGS. De oximetrie was afwijkend bij een zuurstofsaturatie<br />
95% bij kinderen ouder dan 24 uur. Analyse van de testresultaten leverde het volgende<br />
op: een sensitiviteit van 60%, specificiteit van 99,95%, positief voorspellende
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
57<br />
waarde van 75% en een negatief voorspellende waarde van 99,98 %. Het is tevens een<br />
relatief goedkope <strong>opsporing</strong>smethode. De auteurs menen dat de methode voldoet aan<br />
de criteria voor een screeningsprogramma en bevelen aan om deze eenvoudige, goedkope<br />
en niet-invasieve methode op uitgebreidere schaal in te zetten. Het is mogelijk<br />
dat met deze methode een deel van de kinderen in een vroeger stadium wordt opgespoord<br />
dan met alleen lichamelijk onderzoek. Een nadeel is dat met deze screening<br />
geen afwijkingen worden gevonden waarbij een normale zuurstofverzadiging aanwezig<br />
is. Het is nog niet duidelijk hoe deze vorm van screening zich verhoudt tot de<br />
gebruikelijke screening door middel van anamnese en lichamelijk onderzoek.<br />
Alle hierboven genoemde studies naar andere <strong>opsporing</strong>smethoden voor <strong>aangeboren</strong><br />
<strong>hartafwijkingen</strong> dan lichamelijk onderzoek zijn gericht op zo snel mogelijke diagnostiek<br />
bij het vermoeden van een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking. Voor de JGZ zijn deze<br />
methoden op dit moment (nog) niet bruikbaar vanwege onder meer gebrek aan ervaring,<br />
de kosten en onbekende specificiteit/sensitiviteit.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
HOOFDSTUK 5<br />
AANGEBOREN HARTAFWIJKINGEN BIJ RISICOGROEPEN<br />
5.1 Inleiding<br />
De incidentie van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> bij kinderen is waarschijnlijk veel<br />
hoger dan men op grond van de incidentiecijfers van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> bij<br />
levendgeborenen zou vermoeden. Bij doodgeboren baby’s komt in 3-4% van de gevallen<br />
een meestal ernstige complexe <strong>aangeboren</strong> hartafwijking voor. Bij spontane abortus<br />
is dit nog frequenter: 10-25% (Bernstein,2003). Veel van deze <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />
zijn waarschijnlijk genetisch of multifactorieel bepaald. Gebrek aan<br />
autopsiegegevens maakt harde uitspraken hierover onmogelijk. In de meeste gevallen<br />
is de oorzaak van een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking bij levendgeborenen niet te achterhalen.<br />
Wel is van bepaalde factoren bekend dat ze de kans op een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />
verhogen (zie tabel 5.1). Op deze oorzakelijke factoren wordt nader ingegaan.<br />
Ook wordt aandacht besteed aan de mogelijk verhoogde risico’s bij bepaalde etnische<br />
groepen.<br />
Tabel 5.1. Factoren die een rol kunnen spelen bij het ontstaan van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />
(Bonnet-Breusers et al.,2003)<br />
Factor Percentage van alle<br />
<strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />
Genetische factoren: chromosomaal, microbeschadigingen 6-10%<br />
Factoren bij de moeder: 2%<br />
toxische en metabole factoren, intra-uteriene infecties<br />
Andere factoren: combinaties van genetische en 90%<br />
omgevingsfactoren (multifactorieel)<br />
5.2 Genetische factoren<br />
59<br />
Erfelijke factoren kunnen een rol spelen bij het krijgen van een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking.<br />
Dit wordt zichtbaar wanneer men kijkt naar de kansverdeling van <strong>aangeboren</strong><br />
<strong>hartafwijkingen</strong> bij eerstegraads verwanten. Een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking bij de<br />
moeder of vader verhoogt de kans op een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking bij het kind tot<br />
soms wel 17% (afhankelijk van de aandoening), terwijl dit in de algemene populatie<br />
1% is (Mulder et al.,1999). Bij twee of meer broers of zussen met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />
is de kans voor een volgend kind 20-30%. Als de moeder ouder is dan 35 jaar<br />
is de kans op <strong>aangeboren</strong> afwijkingen bij het kind, waaronder <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>,<br />
licht verhoogd (Wilson et al.,1998).
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
Als sprake is van familiaire belasting en/of een genetisch syndroom moeten ouders bij<br />
een zwangerschapswens gewezen worden op de mogelijkheid van een erfelijkheidsadvies<br />
bij een Klinisch Genetisch Centrum (zie adressenlijst).<br />
Bij zowel monogenetische, polygenetische als chromosomale aandoeningen komen<br />
frequent specifieke <strong>hartafwijkingen</strong> voor. Het syndroom van Down dat bij 1 op 660-<br />
800 levendgeborenen voorkomt (Moss,1992; Ottenkamp & Harms,1994) is het meest<br />
voorkomende syndroom dat geassocieerd is met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking. Het is<br />
raadzaam om bij elk kind met het syndroom van Down cardiologisch onderzoek te<br />
laten verrichten door een kinderarts/kindercardioloog, ook als er geen aanwijzingen<br />
zijn voor een hartafwijking.<br />
De diagnose Turner-syndroom wordt vaak pas tijdens de adolescentie gesteld (Mulder<br />
et al.,1999). Het syndroom komt bij 1 op 1500 tot 2500 levendgeboren meisjes voor<br />
(Behrman et al.,2003) en gaat in ongeveer 38% van de gevallen gepaard met een <strong>aangeboren</strong><br />
hartafwijking, vaak een CoA. De lichamelijke kenmerken van het syndroom<br />
kunnen bij deze meisjes sterk verschillen, omdat diverse chromosoompatronen (zgn.<br />
cellijnen) mogelijk zijn. Typische kenmerken zijn een korte lichaamslengte, nekplooien<br />
(‘webbing of the neck’) en gonadale dysplasie.<br />
Bij het velocardiofaciaal-syndroom (syndroom van Shprintzen) waarvan de frequentie<br />
wordt geschat op 1 op 2000-5000 (Lie & Beemer,1996), zijn naast afwijkingen aan hart<br />
en/of grote vaten de hoofdsymptomen: palatumafwijkingen, spraak-/taalstoornissen<br />
en een kenmerkend gelaat.<br />
Patiënten met het syndroom van William-Beuren, waarbij als specifieke hartafwijking<br />
vaak een supravalvulaire AS wordt gezien, kan men herkennen aan groeiachterstand,<br />
mentale retardatie, een afwijkend gebit, een hese stem en het ‘elfjesgelaat’. Naar<br />
schatting komt het syndroom bij 1 op 20.000 levendgeborenen voor (Van Meurs-van<br />
Woezik,1995).<br />
Andere genetische syndromen waarbij <strong>hartafwijkingen</strong> voorkomen zijn het syndroom<br />
van Marfan, spierdystrofieën en Neurofibromatose type I. Een overzicht van syndromen<br />
waarbij <strong>hartafwijkingen</strong> kunnen voorkomen, is weergegeven in bijlage 1. Voor<br />
uitgebreidere informatie over de verschillende syndromen wordt naar de leerboeken<br />
verwezen.<br />
5.3 Toxische, metabole en infectieuze factoren tijdens de zwangerschap<br />
60<br />
Verschillende invloeden tijdens de zwangerschap vergroten de kans op een <strong>aangeboren</strong><br />
afwijking aan het hart en/of de grote vaten omdat ze de ontwikkeling hiervan<br />
kunnen verstoren (Cedergren & Källen,2003; Shillingford & Weiner,2001; Watkins et<br />
al.,2003; Wilson PD et al.,1998). Het gaat hierbij om de volgende factoren bij de moeder:
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
Toxisch ■ Medicatie, zoals lithium en anti-epileptica (phenytoïne)<br />
■ Vit A-derivaten (retinoïden)<br />
■ Overmatig alcoholgebruik<br />
Metabool ■ Diabetes mellitus<br />
■ Phenylketonurie<br />
■ Lupus erythematosus (SLE) en andere collageen ziekten<br />
■ Obesitas van de moeder tijdens de zwangerschap<br />
(BMI 30)<br />
Infectieus Infectieuze ziekten van de moeder in het eerste trimester<br />
van de zwangerschap zoals:<br />
■ Rubella 1 )<br />
■ Toxoplasmose (zelden)<br />
■ Cytomegalie (zelden)<br />
1 ) Dankzij de BMR -vaccinatie bij peuters van 14 maanden en schoolkinderen van 9 jaar behoort <strong>aangeboren</strong><br />
rubella in westerse landen goeddeels tot het verleden, maar is nog steeds mogelijk bij kinderen uit landen<br />
met een lagere vaccinatiegraad<br />
5.4 Andere factoren: combinaties van genetische en omgevingsfactoren<br />
61<br />
Hieronder valt het merendeel van de <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> zonder aanwijsbare<br />
oorzaak, geïsoleerd voorkomend of gecombineerd met andere afwijkingen.<br />
Bij afwijkingen in één orgaansysteem is de kans op afwijkingen in andere orgaansystemen,<br />
zoals het hart- en vaatstelsel, verhoogd (zie tabel 5.2).
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
Tabel 5.2. Het vóórkomen van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> in combinatie met afwijkingen<br />
in andere orgaansystemen (Park,2003)<br />
Orgaansysteem en afwijking Frequentie (%) Specifiek hartdefect<br />
Centraal Zenuwstelsel<br />
Hydrocephalus 6 VSD, AVSD, TOF<br />
Thorax<br />
Tracheo-oesophagale fistel, oesophagusatresie 21 VSD, ASD, TOF<br />
Hernia diaphragmatica 11 Geen specifiek defect<br />
Gastro-intestinaal<br />
Duodenum atresie 17 Geen specifiek defect<br />
Anorectale anomalieën 22 Geen specifiek defect<br />
Anus imperforatus 12 TOF, VSD<br />
Buikwand<br />
Omphalocele 21 Geen specifiek defect<br />
Urogenitaal<br />
Renale agenesie<br />
Bilateraal defect 43 Geen specifiek defect<br />
Unilateraal defect 17 Geen specifiek defect<br />
Hoefijzernier 39 Geen specifiek defect<br />
5.5 Kinderen van buitenlandse ouders, adoptiekinderen, asielzoekers en<br />
vluchtelingen<br />
62<br />
Nederlanders van andere etniciteit<br />
De zuigelingen- en peutersterfte in de Turkse, Marokkaanse en Surinaamse populatie<br />
in Nederland is hoger dan onder autochtone kinderen. Een deel daarvan wordt veroorzaakt<br />
door <strong>aangeboren</strong> afwijkingen en metabole ziekten. Het is niet bekend of <strong>aangeboren</strong><br />
<strong>hartafwijkingen</strong> een rol spelen bij dit gezondheidsverschil.<br />
Binnen de JGZ gelden voor deze groep de volgende aandachtspunten:<br />
■ Mogelijkheid van importziekten na bezoek aan het moederland<br />
■ Consanguïniteit (grotere kans op genetische afwijkingen)<br />
■ Vaker voorkomen van diabetes mellitus type I bij Marokkaanse moeders (Dijkstra et<br />
al.,2003)<br />
■ Het vaker voorkomen van een ventrikel septumdefect bij Japanners en Chinezen<br />
(Hoffman,1990)<br />
Adoptiekinderen, asielzoekers en vluchtelingen<br />
Deze groep wordt hier apart genoemd omdat de gezondheidszorg in het land van herkomst<br />
meestal minder goed functioneert dan in Nederland. Ongeveer 10% van de<br />
jeugdige asielzoekers heeft een chronische aandoening, waaronder ook <strong>hartafwijkingen</strong>,<br />
waarvoor zij niet behandeld kunnen worden in eigen land (Tjon A Ten,2003).
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
63<br />
In derdewereldlanden bestaat een grotere kans op verworven hartziekten zoals endocarditis<br />
en klepafwijkingen door infecties met Streptococcus type A. Wereldwijd is het<br />
reumatische hartdefect nog steeds de meest voorkomende verworven hartafwijking<br />
bij alle leeftijdsgroepen. De jaarlijkse incidentie van acuut reuma kan in sommige landen<br />
oplopen tot 282 per 100.000 (Behrman et al.,2003).<br />
De JGZ moet rekening houden met een grotere kans op zowel <strong>aangeboren</strong> als verworven<br />
<strong>hartafwijkingen</strong> door:<br />
■ Consanguïniteit (grotere kans op genetische afwijkingen)<br />
■ Infectieziekten (Streptokokken, Kawasaki, viraal)<br />
■ Lage vaccinatiegraad (Rubella)
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
HOOFDSTUK 6<br />
INTERVENTIES EN BEGELEIDING<br />
6.1 Verwijscriteria<br />
65<br />
Inschatting hartgeruis<br />
Als het vermoeden bestaat dat een kind een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking heeft, moet<br />
altijd een verwijzing volgen. Dit vermoeden ontstaat door een afweging van verschillende<br />
anamnestische factoren en bevindingen uit lichamelijk onderzoek. Hoewel de<br />
aanwezigheid en beoordeling van een hartgeruis meestal een centrale rol speelt, zijn<br />
andere afwegingen ook van belang. Wanneer bij een zuigeling, die jonger is dan een<br />
maand, een souffle gehoord wordt, is de kans op pathologie 44 tot 50 % (Ainsworth et<br />
al.,1999; Gregory et al.,1999). Bij een kind dat ouder is dan een jaar, is een geruis<br />
meestal onschuldig. Verder betekent de afwezigheid van een geruis niet dat er geen<br />
hartafwijking is. Bij een TGA treden intracardiaal geen wervelingen van de bloedstroom<br />
op, waardoor geen geruis waarneembaar is. Deze kinderen zijn echter wel<br />
ernstig cyanotisch. Ook bij een zich ontwikkelende links-rechtsshunt in de eerste<br />
levensweken, bijvoorbeeld een groot VSD, is nog geen geruis hoorbaar. Dit wordt<br />
meestal manifest in de vierde tot zesde levensweek als de druk in het longvaatbed<br />
daalt en hierdoor de druk in de rechter harthelft afneemt. De luidheid van het geruis<br />
zegt hierbij niets over de grootte van de afwijking.<br />
Andere verschijnselen<br />
Niet alle <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> geven klachten op de kinderleeftijd. De anamnese<br />
alléén biedt dan onvoldoende aanknopingspunten. Ook als een klacht bij een<br />
hartafwijking kan passen, is het vermoeden dat sprake is van een hartafwijking<br />
meestal niet gebaseerd op die ene klacht. Een kleuter kan bijvoorbeeld door vele oorzaken<br />
moe zijn.<br />
In het volgende beslisschema zijn de belangrijkste afwegingen voor de inschatting<br />
pluis/niet pluis opgenomen. Wanneer een geruis aanwezig is, moet ingeschat worden<br />
of het een pathologisch geruis is. Dat kan met behulp van tabel 4.6 in hoofdstuk 4.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
66<br />
Beslisschema voor verwijzen bij mogelijke <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />
1 Bij twijfel over de aard van het geruis, wordt bij zuigelingen een vervolgafspraak gemaakt na maximaal<br />
vier weken. Bij oudere kinderen kan eventueel langer gewacht worden.<br />
2 Indien op de leeftijd van 1 jaar nog steeds twijfel bestaat, moet verwezen worden
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
Verwijzen<br />
Kinderen worden verwezen volgens het beslisschema. Hierbij is een onderscheid<br />
gemaakt tussen verwijzingen met spoed en gewone verwijzingen.<br />
Spoedig (telefonisch) contact met de huisarts is noodzakelijk wanneer een aandoening<br />
wordt vermoed die op korte termijn een ernstige bedreiging voor de gezondheid<br />
vormt. Alarmsymptomen hierbij zijn: centrale cyanose en/of kortademigheid. De verpleegkundige<br />
JGZ overlegt bij een dergelijk vermoeden direct met de arts op het<br />
bureau. Indien dat niet mogelijk is, zoekt hij/zij contact met de huisarts voor overleg.<br />
Indien een hartafwijking wordt vermoed die niet acuut bedreigend lijkt, is schriftelijke<br />
verwijzing naar de huisarts voldoende. In de verwijsbrief moet bij voorkeur een<br />
duidelijk verzoek tot verwijzing naar de kinderarts worden gedaan waarbij het eigen<br />
oordeel helder wordt verwoord.<br />
Als er sprake is van twijfel over de aard van het geruis, wordt bij zuigelingen een vervolgafspraak<br />
gemaakt na maximaal vier weken. De overwegingen worden aan de<br />
ouders uitgelegd. Indien na die vervolgafspraak twijfel blijft bestaan, wordt alsnog<br />
verwezen. Een dergelijk werkwijze verlaagt weliswaar de specificiteit van de screening<br />
maar verhoogt de sensitiviteit en kan voorkómen dat kinderen ernstig ziek worden.<br />
Het is vervolgens belangrijk na te gaan wat er met de verwijzing gebeurd is en wat de<br />
uiteindelijke diagnose is geweest.<br />
6.2 Sociaal-medische begeleiding<br />
67<br />
Algemeen<br />
Belangrijk is het geven van de juiste informatie. Wanneer een kind een onschuldig<br />
geruis heeft, moet dat aan de ouders verteld worden met duidelijke uitleg over het<br />
ontstaan van dat geruis. Daarnaast moet benadrukt worden dat een dergelijk geruis<br />
geen enkele betekenis heeft voor de gezondheid van het kind omdat er immers geen<br />
sprake is van een (anatomische) afwijking. Als er wel sprake is van een hartafwijking<br />
is de kinderarts/-cardioloog de belangrijkste raadgever, omdat deze voor elke individuele<br />
situatie een inschatting kan maken van de belastbaarheid en mogelijkheden<br />
van het kind.<br />
Binnen de JGZ kan aanvullende uitleg en informatie over de aandoening en de mogelijkheden<br />
van het kind gegeven worden. Ook hier kan worden stilgestaan bij de onzekerheden<br />
en angsten die ouders hebben. Een kind kan en mag vaak meer dan ouders<br />
en omgeving denken. Om te voorkómen dat een kind als ‘zieke’ wordt behandeld is<br />
het belangrijk dat de andere gezinsleden, familie en omgeving (zoals de school) worden<br />
ingelicht over de aandoening en de beperkingen die daar al dan niet bij horen.<br />
Ouders en patiënten kunnen worden gewezen op de activiteiten van de<br />
Patiëntenvereniging Aangeboren Hartafwijkingen (lotgenotencontact, informatie en<br />
belangenbehartiging). Deze vereniging organiseert themaweekenden, contactdagen<br />
en avonden waarin alle aspecten van het dagelijkse leven aan bod komen. De
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
68<br />
Hartstichting organiseert in de Hartenark vakantieweken. Informatiebrochures hierover<br />
kunnen worden opgevraagd bij de infolijn en op de website van de Hartstichting.<br />
Bij grote gedragsproblemen kan doorverwijzing naar een (gespecialiseerde) psycholoog<br />
nodig zijn. Binnen de meeste centra voor <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> zijn deze<br />
aanwezig.<br />
Wanneer in de familie meer mensen met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking voorkomen of<br />
als er aanleiding is om aan een erfelijke factor te denken, is het raadzaam de ouders<br />
op de mogelijkheid van klinisch genetisch onderzoek te wijzen.<br />
Pasgeborene en oudere zuigeling<br />
Door de diversiteit in ernst van de <strong>hartafwijkingen</strong> en de presentatie van symptomen<br />
is het niet mogelijk een blauwdruk te geven over hoe het leven van de zuigeling met<br />
een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking eruit zal zien. Wanneer een pasgeboren kind met een<br />
gediagnosticeerde <strong>aangeboren</strong> hartafwijking door de medewerkers van de JGZ wordt<br />
gezien, is het meestal uitgebreid onderzocht en heeft het soms ook al een operatieve<br />
ingreep ondergaan. Na het horen van de diagnose beleven de ouders een verdrietige<br />
periode, die soms nog gecompliceerd wordt door een gevoel van schuld over de hartafwijking<br />
van hun kind. Voor ouders kan het hebben van een kind met een <strong>aangeboren</strong><br />
hartgebrek een ingrijpende verandering in hun leven betekenen. De JGZ medewerker<br />
kan vragen krijgen over het gedrag van een kind met een <strong>aangeboren</strong><br />
hartafwijking. Begeleiding kan bijvoorbeeld nodig zijn bij het voeden als het drinken<br />
aan de borst het kind te veel vermoeit en de moeder ongerust maakt. Adviseer in dit<br />
geval om de borstvoeding af te kolven en frequenter en kortere tijd te voeden.<br />
Peuter en kleuter<br />
Bij het oudere kind zijn, zoals ook bij gezonde peuters en kleuters, adviezen en<br />
bemoediging over de opvoeding vaak nodig (‘zo gewoon mogelijk’). Het kan een<br />
belemmering geven in de ontwikkeling van het zelfvertrouwen van het kind, wanneer<br />
het niet kan doen wat bij zijn leeftijd hoort. Door het kind zoveel mogelijk zelf te laten<br />
doen, krijgt het meer zelfvertrouwen.<br />
De advisering over de opvoeding en aanpak van het kind met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />
is in principe hetzelfde als bij een kind zonder hartafwijking: belonen van<br />
gewenst gedrag en negeren van ongewenst gedrag. Verwennen en toegeven werkt<br />
averechts en kan kinderen ontevreden en onzelfstandig maken (zie boek ‘Gewoon een<br />
bijzonder kind’). Na een hartoperatie, als het kind geen of lichtere beperkingen heeft<br />
in het dagelijks functioneren, moet in kleine stapjes de eventuele toegeeflijkheid van<br />
vóór de operatie ontwend worden. Door de reacties van de omgeving weet ook een<br />
klein kind dat er iets aan de hand is. Het geeft duidelijkheid als op een begrijpelijke<br />
manier aan het kind verteld wordt, waarom het niet net als leeftijdsgenoten alles kan<br />
of mag doen. Benadrukt moet worden dat het kind niet zielig is, maar dat het wel vervelend<br />
is dat het sommige dingen niet kan.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
69<br />
Schoolkind en adolescent<br />
Het hebben van een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking kan van invloed zijn op (de keuze van)<br />
scholing, werk, sport/inspanning, relaties, seksualiteit, vakantie/hobby’s, verzekeringen<br />
(zie hoofdstuk 3).<br />
Functioneren op school geeft soms problemen. Zo nodig kan voor advies de school- of<br />
onderwijsbegeleidingsdienst ingeschakeld worden. Speciaal onderwijs is geïndiceerd<br />
wanneer het kind een leerachterstand of verzuim heeft ten gevolge van de lichamelijke<br />
beperkingen/ziekte. Ouders kunnen echter in dit geval ook kiezen voor een reguliere<br />
school en een leerlinggebonden budget aanvragen (‘rugzak’-regeling; zie<br />
http://www.oudersenrugzak.nl), waarmee extra voorzieningen kunnen worden bekostigd,<br />
zoals extra formatie of ambulante begeleiding.<br />
Voor adolescenten is er de gespecialiseerde adolescentencardioloog, die sinds kort aan<br />
elk academisch cardiologisch centrum verbonden is. Deze kan adviseren bij bijvoorbeeld<br />
de keuze van vervolgscholing en toekomstig werk en kan inschatten wat de perspectieven<br />
zijn met betrekking tot de aandoening.<br />
De advisering rondom sport en inspanning ligt bij de behandelend arts.<br />
Overwegingen die een rol spelen bij de advisering zijn de eventuele risico’s die kunnen<br />
ontstaan door sportbeoefening (Rohmer & de Knegt,1990):<br />
■ meer risico op blessures door snellere vermoeidheid bij adolescenten of slechte<br />
conditie na bijvoorbeeld een hartoperatie op leeftijd van 7-8 jaar<br />
■ verergeren van de hartafwijking door inspanning bij sommige klepafwijkingen<br />
(mitralis-of aortaklepinsufficiëntie)<br />
■ hartritmestoornissen die door inspanning kunnen verergeren met als gevolg duizeligheid<br />
en flauwvallen<br />
■ het (zeldzame) risico van plotselinge hartdood bij AS, cardiomyopathie of pulmonale<br />
hypertensie<br />
■ risico’s door medicijngebruik (zoals antistolling) bij contactsport<br />
Ter informatie geeft bijlage 2 ten aanzien van inspanning een algemeen beeld van de<br />
beperkingen bij diverse aandoeningen. Voor individuele voorlichting en bij twijfel<br />
moet altijd verwezen worden naar de behandelend arts of naar de adolescentencardioloog.<br />
Broers en zussen<br />
Broers en zussen kunnen vaak veel geduld opbrengen voor het kind met een hartafwijking.<br />
Als zij daarin hun eigen gang kunnen gaan, wordt een bepaald evenwicht<br />
gevonden in de manier waarop met elkaar wordt omgegaan. Adviseer de ouders om<br />
duidelijk aan de overige kinderen binnen het gezin uit te leggen wat er met broer of<br />
zus aan de hand is, waarom medicijnen of ziekenhuisbezoek nodig zijn en dat de aandacht<br />
van de ouders soms ongelijk verdeeld zal zijn. Aangeraden kan worden om de<br />
andere kinderen te betrekken bij het verzorgen van hun broer of zus met een hartaf-
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
wijking. Het is daarnaast belangrijk om af en toe ook extra aandacht te geven aan de<br />
andere kinderen binnen het gezin. De aanwezigheid van en zorg voor een kind met<br />
een handicap is enerzijds een belasting voor een gezin maar kan ook een positief<br />
effect hebben op de onderlinge band.<br />
Het tweede milieu<br />
Grootouders kunnen zich buitengesloten voelen, wanneer zij niet goed op de hoogte<br />
zijn van de hartafwijking van hun kleinkind en de gevolgen daarvan. Zij kunnen zich<br />
erg bezorgd maken, niet alleen over het kleinkind maar ook over hun kind (de moeder<br />
of de vader). Ook hier kan openheid en uitleg over de hartafwijking duidelijkheid<br />
geven.<br />
Soms is het raadzaam om de leerkracht (en de klasgenoten) op de hoogte te brengen<br />
van de hartafwijking. De afweging om dit wel of niet te doen is vooral afhankelijk van<br />
de aanwezigheid van beperkingen in het dagelijks functioneren.<br />
6.3. Vaccinaties en endocarditisprofylaxe<br />
70<br />
Vaccinaties<br />
Kinderen met een <strong>aangeboren</strong> hartdefect kunnen zonder bezwaar de vaccinaties volgens<br />
het Rijksvaccinatie programma (RVP) krijgen. Indien ouders vragen hebben of<br />
een enting tegen influenza geïndiceerd is, zal dit met de behandelend arts besproken<br />
moeten worden. Bij de meeste kinderen met een hartafwijking is de griepprik niet<br />
nodig.<br />
Endocarditisprofylaxe<br />
Patiënten met <strong>hartafwijkingen</strong> (vooral van kleppen of septum) hebben een verhoogd<br />
risico op endocarditis, een ontsteking van de binnenbekleding van het hart. Dit kan<br />
ontstaan na ingrepen waarbij bacteriën in de bloedbaan kunnen komen, zoals bij een<br />
behandeling door de tandarts of bij een operatie. Om te voorkomen dat bacteriën in<br />
de bloedbaan komen, worden daarom preventief antibiotica voorgeschreven. Deze<br />
endocarditisprofylaxe is vooral gericht tegen Gram-positieve bacteriën waaronder<br />
Streptokokkus viridans, Enterokokken en Staphylokokken. De kans op endocarditis is<br />
afhankelijk van de soort hartafwijking en de aard van de ingreep.<br />
Adviezen over de noodzaak van endocarditisprofylaxe worden door de behandelend<br />
arts gegeven. Voor patiënten heeft de Nederlandse Hartstichting een speciaal kaartje<br />
ontwikkeld, dat de patiënt en anderen herinnert aan het endocarditisrisico.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
71<br />
Indicaties<br />
In principe is bij de volgende hart- en vaatafwijkingen endocarditisprofylaxe geïndiceerd<br />
(Nederlands Hartstichting,2003):<br />
■ Een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking (uitzondering: geïsoleerd ASD)<br />
■ Klepafwijkingen (inclusief bicuspide aortaklep en mitralisklepprolaps met geruis)<br />
■ Coarctatio aortae<br />
■ Persisterende ductus arteriosus (Botalli)<br />
■ Hypertrofische obstructieve cardiomyopathie (HOCM)<br />
■ Een eerder doorgemaakte endocarditis<br />
■ Geïmplanteerd lichaamsvreemd materiaal (uitgezonderd pacemaker of inplanteerbare<br />
defibrillator)<br />
Bij een onschuldig hartgeruis is endocarditisprofylaxe uiteraard niet nodig.<br />
Ingrepen waarbij endocarditisprofylaxe geïndiceerd is:<br />
■ Ingrepen in de mondholte:<br />
- Tand-, kiesextractie en andere ingrepen waarbij bloedingen verwacht kunnen<br />
worden<br />
- Bij avulsie of traumatische gebitsbeschadiging met bloedingen<br />
■ Ingrepen in de bovenste luchtwegen (adenotomie en tonsillectomie; peritonsillair<br />
abces)<br />
■ Diagnostische en operatieve ingrepen in de tractus urogenitalis<br />
■ Ingrepen in geïnfecteerd huidweefsel (abces, furunkel)<br />
■ Hartkatheterisatie als de patiënt in de 6 maanden daarvoor een klepprothese heeft<br />
gekregen<br />
Als de melktanden en -kiezen uitvallen is endocarditisprofylaxe niet nodig, ook niet<br />
bij het plaatsen van orthodontisch materiaal (tenzij daarbij een bloeding wordt verwacht).<br />
Gebitshygiënische maatregelen<br />
Vanwege het grotere risico op endocarditis door de kolonisatie in de mondholte met<br />
streptokokken, is mond- en gebitshygiëne voor deze groep kinderen extra belangrijk.<br />
Dat betekent dat het zeker voor deze kinderen van belang is de tanden vanaf de zuigelingenleeftijd<br />
te poetsen, conform de landelijke adviezen. Ook regelmatige controle<br />
door de tandarts wordt in dit kader geadviseerd. Voor de gebitsverzorging wordt aangeraden<br />
om een elektrische tandenborstel met een kleine borstelkop te gebruiken en<br />
de borstel regelmatig te vervangen door een nieuwe. Als endocarditisprofylaxe bij een<br />
kind nodig is, zal de tandarts op de hoogte gebracht moeten worden.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
HOOFDSTUK 7<br />
BESCHOUWING<br />
7.1 Inleiding<br />
73<br />
Wanneer men de criteria voor een screeningsprogramma (UK National Screening<br />
Committee,2003; Wilson & Jungner,1968) toepast op de screening op <strong>aangeboren</strong><br />
<strong>hartafwijkingen</strong> in de JGZ, blijkt het programma naar de mening van de werkgroep<br />
aan het merendeel van de criteria te voldoen (zie tabel 7.1). De criteria waarover nog<br />
onduidelijkheid bestaat, zullen in dit hoofdstuk worden besproken. Daarnaast wordt<br />
aandacht geschonken aan overwegingen voor de contactmomenten en het uitvoeren<br />
van het onderzoek naar CoA.<br />
Tabel 7.1. Criteria voor een screeningsprogramma (UK National Screening Committee,2003;<br />
Wilson & Jungner,1968) toegepast op <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />
De aandoening (<strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>)<br />
1. Het betreft een belangrijk gezondheidsprobleem +<br />
2. Er is voldoende kennis over epidemiologie en natuurlijk beloop van de ziekte (latent tot ziekte) +<br />
3. De op te sporen ziekte moet een herkenbaar latent of vroeg symptomatisch stadium hebben +<br />
De test (anamnese en lichamelijk onderzoek)<br />
4. Er moet een eenvoudige, veilig, accurate en gevalideerde screeningstest zijn met<br />
duidelijke afkappunten +/-<br />
5. De test moet voor de doelgroep aanvaardbaar zijn +<br />
6. Er moeten screeningsintervallen worden afgesproken +<br />
7. Het moet duidelijk zijn wie wel en wie niet zal worden doorverwezen voor verder onderzoek<br />
of behandeling na een positieve test en welke keuzes er dan zijn +<br />
De behandeling<br />
8. Er is een effectieve behandeling of interventie voor vroeg opgespoorde patiënten +<br />
9. De vervroegde diagnose moet tot een betere prognose voor de patiënt leiden dan late behandeling+<br />
10. Er moeten duidelijke wetenschappelijk onderbouwde beleidslijnen zijn over de individuen aan<br />
wie behandeling moet worden aangeboden en welke de meest geschikte behandeling is +<br />
Het screeningsprogramma<br />
11. Er moet bewijs zijn uit gerandomiseerde gecontroleerde studies dat het<br />
screeningsprogramma effectief is in het terugbrengen van de mortaliteit en morbiditeit +/-<br />
12. Er moet bewijs zijn dat het volledige screeningsprogramma (van test tot behandeling) klinisch,<br />
sociaal en ethisch aanvaardbaar is voor de professional in de gezondheidszorg en het publiek +<br />
13. Het voordeel van het screeningsprogramma moet opwegen tegen de lichamelijke en<br />
psychologische schade veroorzaakt door de test, diagnostische procedures en behandeling +/-<br />
14. De kosten en baten van het screeningsprogramma (inclusief testen, diagnose en behandeling,<br />
administratie, training en kwaliteitsborging) moeten worden afgewogen tegenover de<br />
totale kosten van de gezondheidszorg ?<br />
15. Er moet een plan zijn voor het managen en monitoren van het screeningsprogramma<br />
met overeengekomen kwaliteitscriteria +
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
7.2 De screeningstest<br />
74<br />
Een screeningstest is een onderdeel van een screeningsprogramma. Als ‘screeningstest’<br />
voor de <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> in de JGZ zijn de anamnese<br />
en het lichamelijk onderzoek het meest bruikbaar vanwege de praktische toepasbaarheid,<br />
maar de test voldoet niet aan alle criteria voor een screeningstest (Cochrane &<br />
Holland,1971). Het onderzoek is bijvoorbeeld niet eenvoudig, niet voldoende accuraat,<br />
niet altijd goed interpreteerbaar en niet goed reproduceerbaar (zie tabel 7.1,<br />
punt 4). Wanneer de test volgens protocol wordt uitgevoerd zijn de testeigenschappen<br />
sensitiviteit en specificiteit gunstig.<br />
Testeigenschappen<br />
De test (anamnese en lichamelijk onderzoek) bestaat uit diverse onderdelen. Vooral<br />
het beoordelen van hartgeruisen is uitgebreid wetenschappelijk onderzocht.<br />
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat met routinematig onderzoek gericht op hartgeruisen<br />
door een kinder- of huisarts kort na de geboorte en op de leeftijd van 6<br />
weken niet alle <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> opgespoord worden (Ainsworth et<br />
al.,1999; Gregory et al.,1999; Hall,1996; Wren et al.,1999). De sensitiviteit van dit routinematige<br />
onderzoek was 44% en de positief voorspellende waarde 54% (Ainsworth<br />
et al.,1999). Deze lage sensitiviteit wordt veroorzaakt doordat bij een gedeelte van de<br />
<strong>hartafwijkingen</strong> nog geen symptomen aanwezig zijn. Dat betekent dat een normaal<br />
lichamelijk onderzoek in de eerste weken geen zekerheid geeft over de aan- of afwezigheid<br />
van een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking.<br />
Een andere studie toonde aan dat niet gespecialiseerde kinderartsen een goede beoordeling<br />
van een geruis konden geven als het ging om een onschuldig geruis (Hansen et<br />
al.,1995). Was er echter sprake van twijfel dan werd vaak ten onrechte gedacht aan<br />
een afwijking, met daarbij onnodige verwijzingen. Dit werd ook gevonden bij een<br />
meer algemeen onderzoek naar de effectiviteit van onderzoek in de JGZ (Magnusson<br />
et al.,2001). Hierbij werd tevens geconcludeerd dat de rol van de JGZ voornamelijk ligt<br />
in het detecteren van minder ernstige ziekten, omdat de ernstiger gevallen al direct<br />
postnataal ontdekt worden.<br />
Farrer (Farrer & Rennie,2003) onderzocht of senior house officers (vergelijkbaar met<br />
arts-assistenten) neonatale hartgeruisen kunnen beoordelen. Zij bleken indien volgens<br />
gestandaardiseerde <strong>richtlijn</strong>en werd gewerkt, goed te kunnen beoordelen of<br />
geruisen afwijkend waren. De sensitiviteit hierbij was 71%, de specificiteit 91% en de<br />
positief voorspellende waarde 71%. Bij kindercardiologen werden vergelijkbare waarden<br />
gevonden bij het ausculteren van geruisen (McCrindle,2000).<br />
Het enige onderzoek dat breder naar het lichamelijk onderzoek op <strong>hartafwijkingen</strong><br />
heeft gekeken dan alleen naar het detecteren van hartgeruisen, is het onderzoek van<br />
Juttmann (Juttmann,1999) waarin de screening op <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> in de<br />
JGZ werd onderzocht. Hierbij werd in de patiëntenpopulatie van de kindercardiologie<br />
gekeken in hoeverre de JGZ kinderen met een matige tot ernstige hartafwijking ‘op
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
tijd’ of ‘te laat’ (waarbij al hemodynamische complicaties zijn opgetreden) had verwezen.<br />
De sensitiviteit van het screeningsprogramma was hierbij 57%, de specificiteit<br />
98,5% en de positief voorspellende waarde 13%. Vervolgens werd retrospectief gekeken<br />
hoe adequaat de screening bij de JGZ was geweest. Het schema van de bezoeken<br />
op het consultatiebureau, de verschillende onderdelen van het fysisch diagnostische<br />
onderzoek (vooral de auscultatie) en verwijzing bij verschillende symptomen werden<br />
hierbij nader bekeken. Bij een volledige screening steeg de sensitiviteit naar 89%.<br />
Kinderen bleken dus eerder verwezen te worden als volgens dit duidelijke protocol<br />
werd gewerkt. Het risico op hemodynamische complicaties werd daarmee verkleind.<br />
7.3 Het screeningsprogramma<br />
75<br />
Beperking morbiditeit en mortaliteit<br />
Een tijdige diagnose zal bij een deel van de <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> tot een<br />
betere prognose leiden. Toch is niet bij alle <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> behandeling<br />
nodig (Meberg et al.,2000). In dit prospectieve, 15 jaar durende, Noorse cohortonderzoek<br />
naar prevalentie, natuurlijk beloop, interventies en sterfte bij <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>,<br />
bleek 42,8% spontaan te genezen. Dit werd vooral gezien bij VSD’s, maar<br />
ook bij ASD’s en soms bij een pulmonaalstenose. De grootste sterfte treedt op in de<br />
neonatale periode. Het operatierisico is dan ook groter.<br />
In het algemeen is men (Hazekamp,2003; Juttmann et al.,1998; Meijboom &<br />
Hess,1994; NHMRC,2002) overtuigd van het gunstige effect van vroege <strong>opsporing</strong> van<br />
een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking met snelle behandeling, om de volgende redenen:<br />
1 de meeste afwijkingen zijn goed te corrigeren, dan wel palliatief te behandelen<br />
2 er kan een snelle verslechtering van de toestand optreden<br />
3 als de diagnose in de eerste levensweken niet gesteld kan worden doordat de zuigeling<br />
geen symptomen vertoont, is <strong>opsporing</strong> vóórdat irreversibele veranderingen<br />
zijn opgetreden van belang<br />
4 ook bij hemodynamisch geringe afwijkingen bestaat er een risico op endocarditis<br />
5 een (te) laat gestelde diagnose veroorzaakt onrust bij de ouders, ook als er geen<br />
schade is ontstaan (Hall,1996)<br />
Kosteneffectiviteit van (delen van) het programma<br />
Juttmann (1999) heeft voor de Nederlandse situatie en op grond van zijn onderzoek<br />
een berekening gemaakt naar de kosten per opgespoord kind, dat profijt had van de<br />
screening (destijds ruim 121.000 gulden) en de geraamde kosten per opgespoord kind<br />
wanneer alle kinderen optimaal onderzocht zouden worden (destijds ruim 25.000 gulden).<br />
Een echte kosteneffectiviteitanalyse is voor de Nederlandse situatie echter niet<br />
beschikbaar.<br />
In een kosteneffectiviteitmodel naar de beste verwijsstrategie door een algemeen kinderarts<br />
zijn zes verschillende manieren van verwijzen geëvalueerd in de Verenigde
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
Staten (Yi et al.,2002). Hieruit bleek dat echocardiografisch onderzoek de hoogste sensitiviteit<br />
had, maar dat het vergeleken met verwijzen naar de kindercardioloog bijna<br />
vijf keer duurder was. De meest kosteneffectieve optie in deze studie was om na goed<br />
lichamelijk diagnostisch onderzoek alle kinderen met een geruis naar een kindercardioloog<br />
te verwijzen (Yi et al.,2002).<br />
Conclusie van de werkgroep<br />
Voor een aantal onderdelen van het screeningsprogramma op <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>,<br />
zoals dat nu in de JGZ gebeurt, is niet voldoende bewijs (zie tabel 7.1). The<br />
National Health and Medical Research Council in Australië (NHMRC,2002) komt ook tot<br />
die conclusie maar beveelt aan om wél door te gaan met de screening.<br />
Naar de mening van de werkgroep is er alles bij elkaar genomen voldoende bewijs<br />
voor handhaving van de screening. De verschillende artsen blijken redelijk tot goed<br />
in staat te zijn een correcte beoordeling te geven van een hartgeruis. Worden andere<br />
aspecten daarin meegenomen en wordt volledig volgens protocol gewerkt dan is het<br />
mogelijk complicaties door een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking te voorkomen. De aanwezigheid<br />
van duidelijke <strong>richtlijn</strong>en, goede training van medisch personeel en vroege<br />
screening zijn hiervoor een voorwaarde. De screening op <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />
valt, evenals de uit de screening voortkomende onderzoeken op indicatie, onder het<br />
uniforme deel van het BTP.<br />
7.4 Contactmomenten<br />
76<br />
In Nederland begeleiden verloskundigen jaarlijks ongeveer de helft van alle bevallingen<br />
in de eerste lijn, thuis of poliklinisch. Een deel van de vrouwen wordt gedurende<br />
het baringsproces overgedragen aan de tweede lijn. Uiteindelijk bevalt ongeveer een<br />
derde van alle barende vrouwen daadwerkelijk onder de verantwoordelijkheid van de<br />
verloskundigen (Offerhaus,2002). Verloskundigen onderzoeken direct post partum in<br />
principe alle zuigelingen die onder hun verantwoordelijkheid zijn geboren. In grote<br />
lijnen voeren verloskundigen dit onderzoek uit conform de aanbevelingen zoals verwoord<br />
in de NHG-standaard ‘Onderzoek van de pasgeborene’ (2001). Daarnaast observeren<br />
verloskundigen de pasgeborene tijdens de eerste levensweek, waarbij onder<br />
andere gelet wordt op tekenen van een nog niet ontdekte hartafwijking, zoals inspanningsintolerantie<br />
en kleur. Zij zijn daartoe bevoegd en opgeleid (Besluit,1997;<br />
Daemers,2002).<br />
Volgens de NHG-standaard ‘Onderzoek van de pasgeborene’ kan het onderzoek direct<br />
na de geboorte wat betreft <strong>hartafwijkingen</strong> beperkt worden tot beoordeling van de<br />
kleur van het kind, de hart- en ademhalingsfrequentie (Apgarscore) en de inspanningstolerantie<br />
(voeding) in de weken daarna. Een eenmalig onderzoek door een arts<br />
in de kraamperiode heeft geen meerwaarde als het neonatale onderzoek goed is<br />
gedaan. Een groot deel van de <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> geeft pas vanaf de tweede
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
levensweek verschijnselen als de ductusafhankelijke afwijkingen manifest worden<br />
(Abu-Harb et al.,1994). Het huisbezoek in de tweede levensweek door de verpleegkundige<br />
JGZ en het onderzoek door de arts JGZ in de vierde levensweek zijn daarom<br />
belangrijke momenten voor de <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>.<br />
Of door een vervroegd onderzoek door de arts JGZ (bijvoorbeeld in de tweede levensweek)<br />
verdere gezondheidswinst te behalen is, zal door wetenschappelijk vergelijkend<br />
onderzoek moeten worden nagegaan. Zonodig zal men op basis van de uitkomsten<br />
tot veranderingen in de contactmomenten moeten besluiten.<br />
De NHMRC (NHMRC,2002) en de Third Joint Working Party on Child Health<br />
Surveillance (Hall,1996) vinden extra aandacht voor <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />
zeker noodzakelijk bij de pasgeborene en bij het onderzoek op de leeftijd van een<br />
maand. Het merendeel van de <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> wordt in het eerste levensjaar<br />
gediagnosticeerd.<br />
Een screening op oudere leeftijd wordt niet bepleit, maar het onderzoek wordt geadviseerd<br />
bij verschijnselen en als ‘men het kind toch ziet’ (good practice). De kans om bij<br />
schoolkinderen nog een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking te ontdekken is gering (Hall,1996;<br />
Immer et al.,1994; Meberg et al.,1999). Veel van de resultaten uit andere studies zijn<br />
niet goed vergelijkbaar met de Nederlandse situatie omdat de gezondheidszorg in de<br />
onderzochte landen anders is georganiseerd. Ook zijn diverse studies van oudere<br />
datum, wat de vergelijking met de huidige situatie bemoeilijkt. Het is op dit moment<br />
niet goed bekend tót welke leeftijd het lichamelijk onderzoek moet worden gecontinueerd.<br />
Bovendien zijn de meningen hierover in de werkgroep en bij de externe<br />
experts verdeeld.<br />
De werkgroep beveelt aan om het onderzoek in ieder geval tot het derde/vierde<br />
levensjaar uit te voeren, tot en met het laatste consult bij de arts op het consultatiebureau<br />
en het preventieve gezondheidsonderzoek op oudere leeftijd te beperken tot<br />
anamnese en inspectie. Een uitgebreider cardiaal onderzoek wordt vanaf het vierde<br />
jaar alleen op indicatie gedaan.<br />
Kinderen die op grond van hun afkomst (zoals adoptiekinderen, asielzoekers en vluchtelingen)<br />
een hartafwijking kunnen hebben die nog niet ontdekt is, zouden in elk<br />
geval cardiaal onderzocht moeten worden. Hetzelfde geldt voor andere kinderen die<br />
niet eerder bij de JGZ zijn geweest. Of een volledig cardiaal onderzoek bij kinderen<br />
vanaf 4 jaar klinisch relevante afwijkingen oplevert en nog kosten-effectief is, moet<br />
verder onderzocht worden.<br />
7.5 Het opsporen van coarctatio aortae (CoA)<br />
77<br />
De CoA wordt vaak niet of te laat gediagnosticeerd. Door verschillende auteurs wordt<br />
dit geweten aan onvolledig onderzoek (Ing et al.,1996; Maeyns et al.,2000; Strafford et<br />
al.,1982; Vriend et al.,2004a). In Nederland is het gebruikelijk om bij het lichamelijk
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
78<br />
onderzoek in de JGZ alleen de femoralispols te palperen ter <strong>opsporing</strong> van de CoA.<br />
Meerdere auteurs (Maeyns et al.,2000; Park,2003; Ward et al.,1990) pleiten voor een<br />
uitgebreider <strong>opsporing</strong>sbeleid, bij voorkeur een vergelijking van femoralis- en radialispols<br />
gecombineerd met bloeddrukmeting van bovenste en onderste extremiteiten.<br />
Zij zijn van mening dat op deze wijze beter vroegtijdige <strong>opsporing</strong> kan plaatsvinden,<br />
waardoor latere gezondheidsschade voorkomen kan worden.<br />
Wanneer een collaterale circulatie wordt gevormd is het mogelijk dat de femoralispols<br />
tóch gevoeld wordt bij een wat ouder kind met CoA. De leeftijd van één maand is<br />
daarom het beste moment om een zuigeling hierop te onderzoeken. Het is echter niet<br />
bekend bij hoeveel pasgeborenen en zuigelingen van één maand de femoralispols<br />
goed te palperen is. Daarnaast is er geen duidelijkheid over de frequentie van palperen<br />
en tot welke leeftijd dit nog zinvol is. Het standpunt van de werkgroep is dat palperen<br />
in elk geval vanaf de leeftijd van 4 weken tot de leeftijd van 1 jaar nodig is.<br />
Indien er dan nog steeds twijfel bestaat, moet het kind verwezen worden.<br />
Het meten van de bloeddruk voor de <strong>opsporing</strong> van een CoA is in de JGZ niet gebruikelijk.<br />
Het is onvoldoende onderzocht of dit daadwerkelijk gezondheidswinst oplevert.<br />
Nader onderzoek naar de beste <strong>opsporing</strong>smethode voor CoA en de bijbehorende kosteneffectiviteit<br />
is nodig.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
HOOFDSTUK 8<br />
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN<br />
8.1 Conclusies<br />
79<br />
Vroege <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong><br />
Vroege <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> is zinvol omdat de meeste hiervan<br />
goed te behandelen zijn en omdat door vroegtijdige behandeling ernstige complicaties<br />
voorkomen kunnen worden.<br />
Methode van onderzoek: screening<br />
Anamnese en lichamelijk onderzoek vormen samen een betrouwbare methode voor<br />
het opsporen van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>, mits uitgevoerd volgens een gestandaardiseerd<br />
protocol en door goed geschoolde artsen en verpleegkundigen.<br />
Gestandaardiseerde werkwijze<br />
Om zoveel mogelijk kinderen met een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking tijdig op te sporen<br />
moet landelijk op uniforme wijze worden gehandeld wat betreft de methode van<br />
<strong>opsporing</strong>, registratie, advisering, controle en verwijzing.<br />
Contactmomenten<br />
De meeste <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> manifesteren zich in de neonatale periode.<br />
Gezien het belang van nauwkeurig onderzoek in deze periode dient de verpleegkundige<br />
JGZ vóór het einde van de tweede levensweek een huisbezoek te brengen en<br />
dient de arts JGZ het kind vóór het einde van de eerste levensmaand te onderzoeken.<br />
Er is geen wetenschappelijke onderbouwing voor de leeftijden waarop onderzoek<br />
naar <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> gedaan moet worden. Met de werkgroep is besloten<br />
dat vanuit ‘good practice’ onderzoek naar <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> moet worden<br />
gedaan op alle contactmomenten zoals beschreven in het BTP en nog van belang is tot<br />
het laatste contact op het consultatiebureau. Vanaf dat moment wordt het onderzoek<br />
beperkt tot anamnese en inspectie. Gericht onderzoek is geïndiceerd bij klachten die<br />
kunnen wijzen op een (<strong>aangeboren</strong>) hartafwijking. Extra aandacht is nodig voor risicogroepen.<br />
Kwaliteit van leven<br />
Veel kinderen met een gecorrigeerde <strong>aangeboren</strong> hartafwijking kunnen een normaal<br />
leven leiden en voelen zich goed. In een aantal gevallen moet echter wel rekening<br />
gehouden worden met beperkingen. Adviezen met betrekking tot de leefstijl moeten<br />
door de behandelend arts gegeven worden. De JGZ kan ondersteuning en een gedeelte<br />
van de begeleiding bieden.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
Onderzoek op coarctatio aortae (CoA)<br />
Er zijn aanwijzingen dat de diagnose CoA vaak (te) laat gesteld wordt. In de JGZ is het<br />
gebruikelijk om ter uitsluiting van een CoA de femoralispols te palperen. Dit onderzoek<br />
is weinig sensitief en zou wellicht uitgebreid moeten worden met een vergelijking<br />
met de radialispols en bloeddrukmeting. Het is onvoldoende onderzocht of een<br />
uitbreiding van het onderzoek daadwerkelijk gezondheidswinst oplevert. De werkgroep<br />
adviseert op dit moment dat de femoralispolsen zeker gevoeld moeten zijn voor<br />
de eerste verjaardag. Bij een zwakke of afwezige pols, of bij aanhoudende twijfel dient<br />
verwijzing plaats te vinden.<br />
8.2 Aanbevelingen<br />
80<br />
■ In de opleiding JGZ voor artsen en verpleegkundigen moet aandacht worden<br />
geschonken aan het onderzoek naar <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>. Artsen en verpleegkundigen<br />
moeten deelnemen aan periodieke na- en bijscholingen, waar bij<br />
voorkeur gebruik gemaakt wordt van simulatietechnieken. Interactieve scholing<br />
via internet (e-learning) waarbij geluisterd kan worden naar zowel onschuldige als<br />
pathologische hartgeluiden/hartgeruisen kan een bruikbaar instrument zijn om de<br />
arts te helpen bij de beoordeling van hartgeruisen.<br />
■ Voor het diagnosticeren van de CoA beveelt de werkgroep op dit moment aan bij<br />
een zwakke femoralispols ter vergelijking de radialispols te palperen.<br />
■ Ten behoeve van de continuïteit van zorg, moeten afwijkende bevindingen altijd<br />
duidelijk en volledig in het gezondheidsdossier genoteerd worden.<br />
■ Afwijkende bevindingen moeten, ook als zij niet tot een verwijzing leiden, altijd<br />
met de ouder(s) besproken worden.<br />
■ Terugrapportage na een verwijzing is belangrijk. Alle betrokken beroepsgroepen<br />
moeten zorgdragen voor een goede rapportage van bevindingen naar elkaar.<br />
Indien de JGZ-medewerker geen informatie heeft ontvangen, dient contact opgenomen<br />
te worden met huisarts en/of specialist.<br />
■ De standaard en de daarin beschreven werkwijze moeten zorgvuldig geïmplementeerd<br />
worden in de JGZ. Daarnaast moeten huisartsen, kinderartsen en kindercardiologen<br />
op de hoogte worden gebracht van de inhoud van de standaard.<br />
Nader onderzoek<br />
■ Onderzoek is nodig naar de meerwaarde van het vervroegen van het onderzoek<br />
door de arts JGZ (bijvoorbeeld naar de tweede levensweek) bij de <strong>opsporing</strong> van<br />
<strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>.<br />
■ Onduidelijk is nog of directe verwijzing naar de tweede lijn door de arts JGZ, tijdswinst<br />
en daardoor ook gezondheidswinst oplevert.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
81<br />
■ Vergelijkend onderzoek naar de effectiviteit en haalbaarheid van de huidige <strong>opsporing</strong>smethode<br />
voor CoA en van een uitgebreidere onderzoeksmethode (waaronder<br />
bijvoorbeeld palpatie van de radialispols en bloeddrukmeting) is noodzakelijk.<br />
■ Ontwikkelingen met betrekking tot andere onderzoeksmethoden dan lichamelijk<br />
onderzoek (bijvoorbeeld oximetrie of echocardiografie) moeten nauwlettend<br />
gevolgd worden met het oog op hun betekenis als screeningsinstrument (in de<br />
JGZ).<br />
■ De huidige screening, maar ook eventuele nieuwe methodieken, moeten onderzocht<br />
worden op kosteneffectiviteit.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
83<br />
LITERATUUR<br />
ABU-HARB M, WYLLIE J, HEY E, et al. Presentation of obstructive left heart malformations<br />
in infancy. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 1994; 71:(3):F179-F183<br />
AINSWORTH S, WYLLIE JP, WREN C. Prevalence and clinical significance of cardiac<br />
murmurs in neonates. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 1999; 80:(1):F43-F45<br />
BEHRMAN RE, KLIEGMAN RM, JENSON HB. Nelson Textbook of Pediatrics. 17e<br />
druk.Saunders, 2003.<br />
BERNSTEIN D. Part XIX. The Cardiovascular System. In: Behrman RE, Kliegman RM,<br />
Jenson HB (eds.) Nelson Textbook of Pediatrics. Saunders, 2003<br />
Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied verloskundige. Staatsblad van het<br />
Koninkrijk der Nederlanden 1997; 552.<br />
BOLLEN CW, HOGEMAN PHG, KUIS W, et al. De ziekte van Kawasaki: waarop te letten<br />
en wat te doen? Ned Tijdschr Geneeskd 1995; 139:545-7<br />
BONNET-BREUSERS AJM, HOPPENBROUWERS K, HIRASING RA, et al. Praktijkboek<br />
Jeugdgezondheidszorg. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg, 2003<br />
BRABIN B. Epidemiology of rheumatic fever. Symposium ‘Kindercardiologie over grenzen<br />
heen’ met speciale aandacht voor acuut reuma. AMC en Emma<br />
Kinderziekenhuis.: 2000<br />
CEDERGREN MI, KÄLLEN BAJ. Maternal obesity and infant heart defects. Obesity Res<br />
2003; 11:(9):1065-71<br />
COCHRANE AL, HOLLAND WW. Validation of screening procedures. Br Med Bull 1971;<br />
27:(1):3-8<br />
DAEMERS D. De NHG-standaard 'onderzoek van de pasgeborene': ook bruikbaar voor<br />
verloskundigen? Tijdschr Verlosk 2002; 27:(3):134-40<br />
DERKSEN-LUBSEN G, VAN STEENSEL-MOLL HA, VISSER HKA. Compendium<br />
Kindergeneeskunde Diagnostiek en behandeling. Bohn Stafleu van Loghum, 1994<br />
DIJKSTRA S, BERGHOUT A, SAUERWEIN HP. [Prevalence of diabetes mellitus and cardiovascular<br />
disease among immigrants from Turkey and Morocco and the indigenous<br />
Dutch population]. Ned Tijdschr Geneeskd 2003; 147:(43):2146-7<br />
DRISCOLL D, ALLEN HD, ATKINS DL, et al. Guidelines for evaluation and management<br />
of common congenital cardiac problems in infants, children, and adolescents. A<br />
statement for healthcare professionals from the Committee on Congenital Cardiac<br />
Defects of the Council on Cardiovascular Disease in the Young, American Heart<br />
Association. Circulation 1994; 90:(4):2180-8<br />
FARRER KF, RENNIE JM. Neonatal murmurs: are senior house officers good enough?<br />
Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 2003; 88:(2):F147-F151<br />
GREGORY J, EMSLIE A, WYLLIE J, et al. Examination for cardiac malformations at six<br />
weeks of age. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 1999; 80:(1):F46-F48
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
84<br />
HALL DMB.In: Hall DMB,eds. Health for all children. Report of the Third Joint Working<br />
Party on Child Health Surveillance. Oxford, New York, Tokyo. Oxford University<br />
Press.1996; pp.95<br />
HANSEN LK, BIRKEBAEK NH, OXHØJ H. Initial evaluation of children with heart murmurs<br />
by the non-specialized paediatrician. Eur J Pediatr 1995; 154:(1):15-7<br />
HARINCK E, HUTTER PA, HOORNTJE TM, et al. Air travel and adults with cyanotic congenital<br />
heart disease. Circulation 1996; 93:(2):272-6<br />
HAZEKAMP MG. Oratie: Hoe eerder, hoe beter…. 2003<br />
HESS J. Onschuldig hartgeruis bij kinderen. T Jeugdgezondheidszorg 1994; 26:(5):69-<br />
70<br />
HOFFMAN JI. Congenital heart disease: incidence and inheritance. Pediatr Clin North<br />
Am 1990; 37:(1):25-43<br />
HOFFMAN JI, KAPLAN S. The incidence of congenital heart disease. J Am Coll Cardiol<br />
2002; 39:(12):1890-900<br />
HOVELS-GURICH HH, KONRAD K, WIESNER M, et al. Long term behavioural outcome<br />
after neonatal arterial switch operation for transposition of the great arteries.<br />
Arch Dis Child 87: 6.2002: pp.506-10<br />
HYETT J. Using fetal nuchal translucency to screen for major congenital cardiac<br />
defects at 10-14 weeks of gestation: population based cohort study. BMJ 1999;<br />
318:(7176):81-5<br />
IKLE L, HALE K, FASHAW L, et al. Developmental outcome of patients with hypoplastic<br />
left heart syndrome treated with heart transplantation. J Pediatr 142: 1.2003:<br />
pp.20-5<br />
IMMER FF, HAEFELI-BLEUER B, SEILER A, et al. [Congenital heart defects: prevalence<br />
and course during the school years (8 to 16 years)] Angeborene Herzfehler:<br />
Vorkommen und Verlauf wahrend der Schulzeit (8. bis 16. Lebensjahr). Schweiz<br />
Med Wochenschr 1994; 124:(21):893-9<br />
ING FF, STARC TJ, GRIFFITHS SP, et al. Early diagnosis of coarctation of the aorta in<br />
children: a continuing dilemma. Pediatrics 1996; 98:(3 Pt 1):378-82<br />
JUTTMANN RE. Screening for congenital heart malformations in child health centres.<br />
Proefschrift, 1999<br />
JUTTMANN RE, HESS J, LOOMAN CW, et al. Screening for congenital heart malformation<br />
in child health centres. Int J Epidemiol 1998; 27:(6):989-94<br />
KAEMMERER H, TINTNER H, KONIG U, et al. [Psychosocial problems of adolescents and<br />
adults with congenital heart defects] Psychosoziale Probleme Jugendlicher und<br />
Erwachsener mit angeborenen Herzfehlern. Z Kardiol 1994; 83:(3):194-200<br />
KAMPHUIS M, VOGELS T, OTTENKAMP J, et al. Employment in adults with congenital<br />
heart disease. Arch Pediatr Adolesc Med 2002a; 156:1143-8<br />
KAMPHUIS M, OTTENKAMP J, VLIEGEN HW, et al. Health-related quality of life and<br />
health status in adult survivors with previously operated complex congenital heart<br />
disease. Heart 2002b; 87:356-62
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
85<br />
KAMPHUIS M, VERLOOVE-VANHORICK SP, VOGELS T, et al. Disease-related difficulties<br />
and satisfaction with level of knowledge in adults with mild or complex congenital<br />
heart disease. Cardiol Young 2002c; 12:266-71<br />
KIRKLIN JW, BARRATT-BOYES BG. Coarctation of the Aorta and Interrupted Aortic Arch.<br />
In: Kirklin JW, Barratt-Boyes BG (eds.) Cardiac Surgery. New York: Churchill<br />
Livingstone, 1992: 1263-325<br />
KITCHINER D. Physical activities in patients with congenital heart disease [editorial].<br />
Heart 1996; 76:(1):6-7<br />
KOPPEL RI, DRUSCHEL CM, CARTER T, et al. Effectiveness of pulse oximetry screening<br />
for congenital heart disease in asymptomatic newborns. Pediatrics 2003;<br />
111:(3):451-5<br />
KREDIET CTP. Flauwvallen: vasovagale syncope. Ned Tijdschr Geneeskd (studenteneditie)<br />
2003; 6:(1):10-3<br />
LIE DA, BEEMER FA. Drie kinderen met velocardiofaciaal (Sphrintzen-syndroom). Ned<br />
Tijdschr Geneeskd 1996; 140:372-5<br />
MAEYNS K, MASSIN M, RADERMECKER M, et al. [Early diagnosis of coarctation of the<br />
aorta in children: a challenge]. Rev Med Liege 2000; 55:(8):770-4<br />
MAGNUSSON M, PERSSON K, SUNDELIN C. The effectiveness of routine health examinations<br />
at 2, 6, 9 and 12 months of age: experiences based on data from a Swedish<br />
county. Child Care Health Dev 2001; 27:(2):117-31<br />
MAHLE WT, CLANCY RR, MOSS EM, et al. Neurodevelopmental outcome and lifestyle<br />
assessment in school-aged and adolescent children with hypoplastic left heart syndrome.<br />
Pediatrics 2000; 105:(5):1082-9<br />
MCCRINDLE BW. Common cardiovascular problems. In: Feldman W eds. Evidencebased<br />
pediatrics. Hamilton: B.C. Dekker, 2000: 191-212<br />
MEBERG A, OTTERSTAD JE, FROLAND G, et al. Early clinical screening of neonates for<br />
congenital heart defects: the cases we miss. Cardiol Young 1999; 9:(2):169-74<br />
MEBERG A, OTTERSTAD JE, FROLAND G, et al. Outcome of congenital heart defects--a<br />
population-based study. Acta Paediatr 2000; 89:(11):1344-51<br />
MEIJBOOM FJ, HESS J. Lange termijnresultaten van operaties bij kinderen met een <strong>aangeboren</strong><br />
hartafwijking. Tijdschr Kindergeneeskd 1994; 62:(4):203-7<br />
MOSS AJ. Clues in diagnosing congenital heart disease. West J Med 1992; 156:(4):392-8<br />
MULDER BJM, PIEPER PG, SPITAELS SEC. Aangeboren <strong>hartafwijkingen</strong> bij volwassenen.<br />
eerste druk.Bohn Stafleu Van Loghum, 1999<br />
NEDERLANDS HARTSTICHTING. Preventie Bacteriële endocarditis: een advies voor artsen<br />
en tandartsen, samengesteld door de endocarditis profylaxe commissie van de<br />
Nederlandse Hartstichting. 2003<br />
NEDERLANDSE HARTSTICHTING. Cijfers en feiten <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>. 1998<br />
NHG Standaard: Onderzoek van de pasgeborene. NHG.2001; M74<br />
NHMRC. Child Health Screening And Surveillance: A Critical Review Of The Evidence.<br />
Australia. National Health and Medical Research Council.2002
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
86<br />
NICOLAIDES KH, HEATH V, CICERO S. Increased fetal nuchal translucency at 11-14<br />
weeks. Prenat Diagn 2002; 22:(4):308-15<br />
NUYTEN DSA. Ausculatie van het hart. Ned Tijdschr Geneeskd (studenteneditie) 2003;<br />
6:(1):4-7<br />
OATES RK, SIMPSON JM, CARTMILL TB, et al. Intellectual function and age of repair in<br />
cyanotic congenital heart disease. Arch Dis Child 1995; 72:(4):298-301<br />
OFFERHAUS PM. De Thuisbevalling in Nederland; eindrapportage 1995-2000. Leiden:<br />
TNO Preventie en Gezondheid, 2002<br />
OTTENKAMP J, HARMS MM. Hartafwijkingen bij het syndroom van Down. Tijdschr<br />
Kindergeneeskd 1994; 62:(4):198-203<br />
PARK MK. The Pediatric Cardiology Handbook. Derde druk. Mosby, 2003<br />
Reports from the Health Council of The Netherlands. Heart surgery and interventional<br />
cardiology for children. Int J Technol Assess Health Care 1996; 12:(3):525-30<br />
ROHMER J, DE KNEGT S. Uitgangspunten bij de sportadvisering van kinderen met een<br />
<strong>aangeboren</strong> hartafwijking. Tijdschrift Kindergeneeskunde 1990; 58:(4):131-4<br />
RUDOLF M, LEVENE M. Peadiatrics and Child Health. Blackwell Science, 2003<br />
SALIBA Z, BUTERA G, BONNET D, et al. Quality of life and perceived health status in<br />
surviving adults with univentricular heart. Heart 2001; 86:(1):69-73<br />
SANDS A, CRAIG B, MULHOLLAND C, et al. Echocardiographic screening for congenital<br />
heart disease: a randomized study. J Perinat Med 2002; 30:(4):307-12<br />
SHILLINGFORD AJ, WEINER S. Maternal issues affecting the fetus. Clinics in<br />
Perinatology 2001; 28:(1):31-70<br />
SIMKO LC. Quality of life of adults with congenital heart disease. Dissertation<br />
Abstracts International: Section B: The Sciences and Engineering 2000; 61(3-<br />
B):1329 (abstract)<br />
STOLL C, GARNE E, CLEMENTI M. Evaluation of prenatal diagnosis of associated congenital<br />
heart diseases by fetal ultrasonographic examination in Europe. Prenat Diagn<br />
2001; 21:(4):243-52<br />
STRAFFORD MA, GRIFFITHS SP, GERSONY WM. Coarctation of the aorta: a study in<br />
delayed detection. Pediatrics 1982; 69:(2):159-63<br />
STÜMPFLEN I, STÜMPFLEN A, WIMMER M, et al. Effect of detailed fetal echocardiography<br />
as part of routine prenatal ultrasonographic screening on detection of congenital<br />
heart disease. Lancet 1996; 348:854-7<br />
SULLIVAN ID. Prenatal diagnosis of structural heart disease: does it make a difference<br />
to survival? Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 2002; 87:19-20<br />
SWAN L, HILLIS WS. Exercise prescription in adults with congenital heart disease: a<br />
long way to go. Heart 2000; 83:(6):685-7<br />
TERNESTEDT BM, WALL K, ODDSSON H, et al. Quality of life 20 and 30 years after surgery<br />
in patients operated on for tetralogy of Fallot and for atrial septal defect.<br />
Pediatr Cardiol 2001; 22:(2):128-32<br />
THOMPSON WR, HAYEK CS, TUCHINDA C, et al. Automated cardiac auscultation for<br />
detection of pathologic heart murmurs. Pediatr Cardiol 2001; 22:(5):373-9
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
87<br />
TJON A TEN WE. Jeugdige asielzoekers. In: Bonnet-Breusers AJM, Hoppenbrouwers K,<br />
Hirasing RA et al (eds.) Praktijkboek Jeugdgezondheidszorg. Maarssen: Elsevier<br />
Gezondheidszorg, 2003:VII 7.2-1-VII 7.2-11<br />
TUCKER BLACKBURN S. Maternal Fetal and Neonatal Physiology, a clinical perspective.<br />
tweede druk.Saunders, 2002.<br />
UK NATIONAL SCREENING COMMITTEE. The NSC's Criteria for appraising the viability,<br />
effectiveness and appropriateness of a screening programme. 2003<br />
UTENS EM, VERHULST FC, ERDMAN RA, et al. Psychosocial functioning of young adults<br />
after surgical correction for congenital heart disease in childhood: a follow-up<br />
study. J Psychosom Res 1994; 38:(7):745-58<br />
UTENS EM, VERHULST FC, MEIJBOOM FJ, et al. Behavioural and emotional problems in<br />
children and adolescents with congenital heart disease. Psychol Med 1993;<br />
23:(2):415-24<br />
VAN MEURS-VAN WOEZIK H. Federatie van Ouderverenigingen: vouwblad over het<br />
Williams-Beuren syndroom. Nederlandse Hartstichting, 1995<br />
VAN OORT A. Onschuldige hartgeruisen. Tijdschr Kindergeneeskd 1994; 62:(4):158-64<br />
VAN RIJEN EH, UTENS EM, ROOS-HESSELINK JW, et al. Psychosocial functioning of the<br />
adult with congenital heart disease: a 20-33 years follow-up. Eur Heart J 24:<br />
7.2003: pp.673-83<br />
VRIEND JW, VAN MONTFRANS GA, SPIJKERBOER AM, et al. [Hypertension in young<br />
adults: indication for possible aortic coarctation]. Ned Tijdschr Geneeskd 2004a;<br />
148:(4):161-6<br />
VRIEND JW, VAN DER VELDE ET, V, MULDER BJM. [National registry and DNA-bank of<br />
patients with congenital heart disease: the CONCOR-project]. Ned Tijdschr<br />
Geneeskd 2004b; 148:(33):1646-7<br />
WARD KE, PRYOR RW, MATSON JR, et al. Delayed detection of coarctation in infancy:<br />
implications for timing of newborn follow-up. Pediatrics 1990; 86:(6):972-6<br />
WATKINS ML, RASMUSSEN SA, HONEIN MA, et al. Maternal obesity and risk for birth<br />
defects. Pediatrics 2003; 111:1152-8<br />
WILSON PD, LOFFREDO CA, CORREA. Attributable fraction for cardiac malformations.<br />
American journal of epidemiology 1998; 148:(5):414-23<br />
WILSON JM, JUNGNER YG. [Principles and practice of mass screening for disease]. Bol<br />
Oficina Sanit Panam 1968; 65:(4):281-393<br />
WILSON PD, LOFFREDO CA, CORREA-VILLASENOR A, et al. Attributable fraction for cardiac<br />
malformations. Am J Epidemiol 1998; 148:(5):414-23<br />
WREN C, RICHMOND S, DONALDSON L. Presentation of congenital heart disease in<br />
infancy: implications for routine examination. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed<br />
1999; 80:(1):F49-F53<br />
YI MS, KIMBALL TR, TSEVAT J, et al. Evaluation of heart murmurs in children: costeffectiveness<br />
and practical implications. J Pediatr 2002; 141:(4):504-11
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
89<br />
BIJLAGE 1<br />
CHROMOSOMALE SYNDROOMCOMPLEXEN MET CARDIOVASCULAIRE AFWIJKINGEN<br />
(Park,2003, met toevoegingen van Hartstichting en VSOP)<br />
In onderstaande tabel worden de meest voorkomende chromosomale syndroomcomplexen<br />
en ziekten opgesomd die met cardiovasculaire afwijkingen gepaard kunnen<br />
gaan<br />
Syndromen en ziekten Type van cardiovasculair afwijking<br />
Alagille-syndroom 20 q 11.2 microdeletie PS<br />
Cayler- of asymmetric crying face syndroom<br />
22q 11.2 microdeletie Onbekend<br />
CHARGE association1 ) TOF, truncus arteriosus, aortaboog-anomalieën<br />
Cri du chat syndroom (5-p) VSD, PDA, ASD<br />
DiGeorge-syndroom 22q 11.2 microdeletie Onbekend<br />
Ehlers-Danlos syndroom Aneurysma van aorta en carotiden<br />
Fragile X syndroom Bicuspide aortaklep, CoA<br />
Friedreichse ataxie Cardiomyopathie<br />
Glycogeen stapelingsziekte (v Pompe) Cardiomyopathie<br />
Holt-Oram syndroom (afwijkingen ledematen) ASD, VSD<br />
Homocystinurie Thrombi in aorta en carotiden<br />
Klinefelter (variant) XXXXY PDA, ASD<br />
Lange QT syndroom Ritmestoornissen, ventriculaire tachycardie<br />
LEOPARD syndroom2 ) PS, cardiomyopathie, ritmestoornissen<br />
Mucopolysaccharidose AR en/of MR, aandoeningen coronair arteriën<br />
Musculaire dystrophie v Duchenne Cardiomyopathie<br />
Neurofibromatosis type I (von Recklinghausen) PS, CoA<br />
Osteogenesis imperfecta Aortadilatatie, AR, mitraalklepprolaps<br />
Syndroom van Apert VSD, TOF<br />
Syndroom van Cornelia de Lange VSD<br />
Syndroom van Laurence-Moon-Biedl VSD (o.a.)<br />
Syndroom van Marfan Aneurysma aortae, AR en/of MR<br />
Syndroom van Noonan 12q 24.1 PS, ASD linker ventrikel hypertrofie<br />
Syndroom van Osler-Weber-Rendu Pulmonaire AV-fistel<br />
Syndroom van Pierre Robin VSD, PDA; minder vaak ASD, CoA, TOF<br />
Syndroom van Turner XO CoA, minder vaak AS, ASD<br />
Treacher Collins syndroom VSD, PDA, ASD<br />
Trisomie 13 VSD, PDA, dextrocardie<br />
Trisomie 18 VSD, PDA, PS<br />
Trisomie 21 (syndroom van Down) AVSD<br />
Tubereuze sclerose Rhabdomyoom<br />
VATER associatie3 )<br />
Velocardiaal syndroom (Shprintzen-syndroom)<br />
VSD, andere<br />
22 q 11.2 microdeletie VSD, TOF<br />
Williams-syndroom 7 q 11.23 microdeletie Supravalvulaire AS<br />
1<br />
) CHARGE = Coloboma, Hartafwijking, Atresie vd choanen, mentale Retardatie, Genitale en oor-(Ear)afwijkingen<br />
2<br />
) LEOPARD = Lentigines (pigmentvlekken), ECG-afwijkingen, Oogafwijkingen, PS, Retardatie en Doofheid<br />
3<br />
) VATER = Vertebrale, Anale, Tracheo-oEsophagale, Radiale en Renale anomalieën
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
91<br />
BIJLAGE 2<br />
SPORTACTIVITEITEN EN AANGEBOREN HARTAFWIJKINGEN (Kitchiner,1996)<br />
Geen beperkingen<br />
Alle activiteiten mogelijk: o.m. competitieve (school)sporten en contact sporten<br />
■ Milde klepstenose of insufficiëntie 1 )<br />
■ Postoperatief, zonder restobstructie of verminderde ventriculaire functie: VSD,<br />
Tetralogie Fallot, CoA<br />
■ ASD, VSD, ODB zonder pulmonale hypertensie<br />
■ Ritmestoornissen (zoals bij WPW, SVT) bij normaal hart met premature atriale of<br />
ventriculaire extrasystole<br />
Licht beperkte inspanning<br />
Inspannende (team)sporten die mogelijk zijn: tennis, basketbal, korfbal<br />
■ Postoperatief (gecorrigeerd): TGA, TA en klepvervanging<br />
■ Hartritmestoornissen: compleet hartblock, ventriculaire tachycardie met normaal<br />
hart, drager van pacemaker<br />
Beperkte inspanning<br />
Niet inspannende (team)sporten die mogelijk zijn: recreatief zwemmen, joggen,<br />
fietsen, golf<br />
■ Matige klepstenose of insufficiëntie 1 )<br />
■ Hypertrofische cardiomyopathie<br />
■ Postoperatief (palliatie), b.v. TA, PA<br />
■ Matige pulmonale hypertensie, primair of secundair aan de <strong>aangeboren</strong><br />
hartafwijking (ASD, VSD, ODB)<br />
■ Matige systemische hypertensie, primair of secundair aan CoA<br />
■ Postoperatief met rest obstructieve laesies, of verminderde ventriculaire functie, of<br />
ventriculaire aritmieën<br />
Geen inspanning<br />
Normale schoolactiviteiten, maar geen deelname aan gymlessen<br />
■ Ernstige klepstenose of insufficiëntie, wachtend op interventie 1 )<br />
■ Congestieve cardiomyopathie<br />
■ Ernstige pulmonale hypertensie, primair of secundair aan de <strong>aangeboren</strong><br />
hartafwijking (ASD, VSD, ODB)<br />
■ Ventriculaire tachycardie bij hartafwijking<br />
1 ) Aortastenose/-insufficiëntie, mitralisstenose/-insufficiëntie, pulmonalisstenose, tricuspidalisinsufficiëntie (ook Ebstein anomalie)
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
93<br />
BIJLAGE 3<br />
PROTOCOL VOOR HET ZUIGELINGENHUISBEZOEK DOOR DE VERPLEEGKUNDIGE JGZ<br />
Het huisbezoek van de verpleegkundige JGZ in de tweede levensweek kan een<br />
belangrijke rol spelen bij de tijdige <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong>.<br />
Voorwaarde is dat men systematisch te werk gaat. In dit protocol staat beschreven<br />
aan welke aspecten van anamnese en onderzoek aandacht besteed moet worden en<br />
op welke wijze dit het beste kan gebeuren.<br />
Anamnese<br />
Voor de <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> zijn in deze periode anamnestische<br />
kindgegevens het meest belangrijk. Risicofactoren kunnen een aanwijzing geven<br />
voor een hartafwijking in combinatie met andere gegevens.<br />
Tabel 1. Uitgebreide cardiale anamnese: gegevens die kunnen wijzen op een <strong>aangeboren</strong><br />
hartafwijking; cursief gedrukt zijn de factoren die een sterk verhoogde kans op een <strong>aangeboren</strong><br />
hartafwijking geven.<br />
Anamnese Wat is afwijkend?<br />
Zwangerschap Infectieziekte (Rubella)<br />
Diabetes mellitus (suikerziekte)<br />
Medicijngebruik (lithium, phenytoïne)<br />
Verslavingen (roken, alcohol, drugs)<br />
Familie Aangeboren <strong>hartafwijkingen</strong><br />
Syndromale afwijkingen<br />
Wiegendood/plotselinge dood<br />
Spierziekten<br />
Inspanningstolerantie Tijdens voeden of bij inspanning (bijvoorbeeld huilen):<br />
Snel vermoeid<br />
Transpireren<br />
Snelle ademhaling<br />
Wel honger, maar krijgt fles niet leeg<br />
Stopt met drinken aan de borst<br />
Blauwe of grauwe huidskleur<br />
Algemene indruk ‘Ontevreden’ (bij zuigeling) en ongezonde indruk<br />
van ouders<br />
Luchtwegen/ademhaling Herhaalde onderste luchtweginfecties
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
94<br />
Inspectie<br />
De algemene indruk van het kind, hoewel niet specifiek voor een hartafwijking, is<br />
altijd van belang.<br />
Centrale cyanose treedt op bij onvoldoende zuurstofverzadiging van het slagaderlijke<br />
bloed. Hierbij is de kleur van de huid én de slijmvliezen grauw of blauwig. Dit is het<br />
beste te zien aan de tong en de binnenkant van de lippen en wordt vaak duidelijker<br />
wanneer het kind huilt. Vermoeidheid van het kind uit zich door een klam (voor)hoofd<br />
bij drinken of inspanning. Oedeem, zich in eerste instantie uitend in dikke oogleden,<br />
kan op hartfalen duiden. Kortademigheid en een snelle ademhaling zijn aanwijzingen<br />
dat er iets met het kind aan de hand is (deze verschijnselen kunnen overigens op vele<br />
andere gezondheidsproblemen wijzen). Inspectie van de borstkas kan belangrijke<br />
informatie geven. Bij het huisbezoek moet het kind dan ook zeker uitgekleed bekeken<br />
worden. In principe is het voldoende de borstkas te bekijken met de romper tot de<br />
oksel om een indruk te krijgen van de ademhaling/borstkas en kleur van het kind.<br />
Tabel 2. Afwijkingen bij inspectie, die kunnen wijzen op een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />
Inspectie Wat is afwijkend?<br />
Algemene indruk/inspectie Vermoeid<br />
Passief<br />
Ondervoede indruk, mager*<br />
Dysmorfieën<br />
(Huids)kleur Centrale cyanose (grauw/blauw):<br />
■ Nagelbed<br />
■ Lippen (binnenkant)<br />
■ Tong/slijmvliezen<br />
■ Algemeen grauwe kleur<br />
Bleekheid<br />
Hoofd-hals Klamheid/zweterigheid (voorhoofd)<br />
Dikke oogleden (oedeem)<br />
Ademhaling Snelle ademhaling (> 55 per minuut)<br />
Kortademigheid<br />
Borstkas Intrekkingen<br />
*Bij twijfel, dient het kind op korte termijn (liefst dezelfde dag, zeker als er andere symptomen zijn) gewogen te worden.<br />
Alarmsymptomen<br />
Bij aanwezigheid van één of meer van de volgende symtomen moet het kind direct<br />
door een arts worden gezien:<br />
1 Centrale cyanose<br />
2 Kortademigheid en/of zweterigheid
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
95<br />
Verwijzen<br />
De verpleegkundige JGZ overlegt bij een vermoeden op een <strong>aangeboren</strong> hartafwijking<br />
direct met de arts JGZ op het bureau. Indien dat niet mogelijk is, zoekt zij contact met<br />
de huisarts voor een snelle verwijzing.
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
96<br />
VERKLARENDE WOORDENLIJST<br />
Acidose Ophoping van zuren<br />
Acrocyanose Blauwe verkleuring van de uiteinden van lichaamsdelen en<br />
ledematen<br />
Adenotomie Verwijderen neusamandelen<br />
Anemie Bloedarmoede<br />
Aneurysma Plaatselijke verwijding van een slagader<br />
Anomalie Van de norm afwijkende toestand<br />
Anurie Geen urineproductie<br />
Aorta Grote lichaamsslagader<br />
Apex/apical Punt of top<br />
Arteria femoralis Bovenbeen- of dijbeenslagader<br />
Arteria radialis Spaakbeenslagader<br />
Arteria subclavia Sleutelbeen slagader<br />
Arterie; arteria Slagader<br />
Arthritis Ontsteking van een gewricht<br />
Atresie Ontbreken van een normale opening<br />
Atrium Boezem van het hart<br />
Auscultatie Het beluisteren met een stethoscoop van geluiden in het lichaam<br />
van de patiënt<br />
Avulsie Losscheuring; afscheuring<br />
Axilla Oksel<br />
Bicuspide klep Tweeslippige hartklep tussen linker boezem en linker ventrikel<br />
van het hart<br />
Bradycardie Langzame hartwerking < 50 slagen per minuut<br />
Cardiomegalie Vergroot hart<br />
Cerebraal Van de hersenen; de hersenen betreffend<br />
Circulatie Bloedsomloop<br />
Clavicula Sleutelbeen<br />
Coarctatie Vernauwing, met name van de aorta<br />
Cognitief Betrekking hebbend op het kennen (waarnemen, denken,<br />
onthouden, begrijpen etc)<br />
Collageen Eiwitachtige stof in het bindweefsel<br />
Congenitaal Aangeboren<br />
Consanguïniteit Bloedverwantschap<br />
Coronair Kransslagaderlijk<br />
Crescendo/decrescendo Langzamerhand luider wordend/afnemend in geluidssterkte<br />
Cyanose Blauwe verkleuring van de huid (en slijmvliezen) door overmaat<br />
van gereduceerd hemoglobine; bij centrale cyanose tgv<br />
onvoldoende oxygenatie (voorziening van zuurstof) in de longen<br />
of een overgang van veel zuurstofarm bloed in de grote circulatie<br />
Decompensatio cordis Hartfalen<br />
Defect Gebrek, onvolkomendheid<br />
Dextropositie/-cardie Ligging aan de rechterzijde/hart ligt rechts in de borstholte<br />
Diastole Verslapping/verwijding van het hart na een samentrekking<br />
(contractie)<br />
Ductus arteriosus of ductus Botalli Verbinding tussen aorta en arteria pulmonalis, waardoorheen<br />
embryonaal/foetaal bloed stroomt; sluit na de geboorte
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
97<br />
Ductus venosus Foetaal bloedvat dat de vena umbilicalis (navelstrengader)<br />
verbindt met de vena cava inferior (onderste holle ader)<br />
Dysmorfie Vormafwijking, misvorming<br />
Dysplastisch/dysplasie Abnormale vorming en groei van weefsels<br />
Dyspnoe (d'effort) Kortademigheid (bij inspanning)<br />
Ejectie Uitstoting<br />
Embryo(naal) Zwangerschapsvrucht in moederlichaam vóór de derde<br />
zwangerschapmaand<br />
Encephalopathie Hersenziekte; degeneratieve hersenaandoening<br />
Endocarditis Ontsteking van de binnenwand van het hart<br />
Extrasystolie Extra hartslag door voortijdige samentrekking van het hart of<br />
van een deel van het hart<br />
Extremiteiten Ledematen/uitsteeksels<br />
Faciaal Van of in het gelaat<br />
Foetus; foetaal (Van de) vrucht in het moederlichaam na derde<br />
zwangerschapsmaand<br />
Foramen ovale Ovale venster, opening in het boezemtussenschot van het foetale<br />
hart<br />
Frequentie Vóórkomen per tijdseenheid<br />
Functioneel Niet op een organische/anatomische afwijking berustend<br />
Fysiologie Wetenschap van de normale levensverrichtingen van de levende<br />
wezens<br />
Gecomprimeerd; compressie Samengedrukt<br />
Geoblitereerd Verschrompeld, dichtgegroeid<br />
Hartkatheterisatie Onderzoek van het hart via een slangetje in het bloedvat van<br />
de lies<br />
Hemodynamisch De beweging van het bloed<br />
Hepatomegalie Vergrote lever<br />
Holosystolisch Gedurende de hele systole<br />
Hypertensie Hoge bloeddruk<br />
Hyperthyreoïdie Verhoogde werkzaamheid van de schildklier<br />
Hypertrofie Sterke ontwikkeling van weefsels of organen<br />
Hypoplastisch Onvolkomen ontwikkeld<br />
Hypoxemie Zuurstoftekort in bloed<br />
Hypoxie Zuurstoftekort in weefsel<br />
Ictus cordis Hartstoot of puntstoot van het hart<br />
Incidentie Het aantal nieuwe gevallen van een bepaalde ziekte in een<br />
omschreven populatie gedurende een omschreven periode<br />
Infundibulum/infundibulair Trechtervormige formatie, m.n. infundibulum van de conus<br />
arteriosus, d.i. de trechtervormige uitstromingsopening van de<br />
rechter hartkamer naar de arteria pulmonalis<br />
Insufficiëntie Ontoereikendheid/onvoldoende werking van een orgaan<br />
Intercostaal ruimte Ruimte tussen de ribben (costa = rib)<br />
Internaliseren Het zich eigen maken van waarden, normen, instelling en<br />
gedragswijzen<br />
Intrathoracaal Binnen in borstholte<br />
Irreversibel Onomkeerbaar<br />
Isthmus Vernauwing; ingang<br />
Klepprothese Kunstklep<br />
Limiet Grens<br />
Mesocardie Abnormale ligging van het hart
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
98<br />
Mitralis kleppen Tweeslippige klep tussen linker boezem en linker ventrikel van<br />
het hart<br />
Mondiaal Wereldwijd<br />
Monogenetisch; monogene erfelijkheid Overerving, die afhankelijk is van een enkel gen<br />
Morbiditeit 1) frequentie van één bepaalde ziekte in de totale bevolking;<br />
2) ziekelijkheid; 3) mate van invaliditeit na ziekte<br />
Mortaliteit 1) het aantal gestorvenen in een omschreven populatie in een<br />
bepaalde periode; 2) sterfelijkheid<br />
Mucosa Slijmvlies<br />
Multifactorieel Door meerdere factoren bepaald<br />
Myocarditis Ontsteking hartspier<br />
Neonataal Pasgeborene, eerste 4 weken na de geboorte<br />
Obstructief Verstopping, afgesloten<br />
Oligurie Zeer weinig urineproductie<br />
Oxygenatie Voorziening van zuurstof<br />
Palpatie Onderzoek van de patiënt door aftasten met de vingers<br />
Parasternaal Naast het borstbeen<br />
Paroxysmaal In aanvallen voorkomend<br />
Percutaan Via de huid<br />
Pericarditis Ontsteking hartzakje<br />
Perifeer Aan de buitenzijde/omtrek<br />
Perinataal Periode van de 28e zwangerschapsweek en de 8e dag na de<br />
geboorte<br />
Persisteren Aanhouden, blijven<br />
Polygeen; Met betrekking tot een aantal genen; overerving, die afhankelijk<br />
polygene erfelijkheid is van een aantal genen<br />
Prevalentie Het aantal gevallen van een ziekte dat in een omschreven<br />
populatie in een omschreven periode voorkomt<br />
Prodromaal Wat (aan een ziekte) voorafgaat<br />
Profylaxe Voorzorgsmaatregel<br />
Prostaglandines Groep van afgeleide stoffen van essentiële vetzuren, die<br />
bloeddrukverlagend werken<br />
Rhabdomyoom Goedaardig spierweefselgezwel (van dwarsgestreept<br />
spierweefsel)<br />
Saturatie Verzadiging<br />
Sensitiviteit Percentage personen met een bepaalde ziekte dat terecht door<br />
een test als ziek wordt geclassificeerd<br />
Septum Tussenschot<br />
Shunt Verbinding tussen twee bloedvaten/kanalen<br />
Souffle Hartgeruis<br />
Specificiteit Percentage personen zonder een bepaalde ziekte dat terecht door<br />
een test als niet-ziek wordt geclassificeerd<br />
Splenomegalie Vergrote milt<br />
Stenose Vernauwing<br />
Sternum Borstbeen<br />
Syncope Wegraking<br />
Systemisch Over het hele lichaam, gegeneraliseerd<br />
Systeemcirculatie Bloedstroom door het gehele lichaam<br />
Systole Samentrekken van de hartventrikels<br />
Tachycardie Snelle hartwerking > 100 slagen per minuut<br />
Tachypnoe Versnelde ademhaling<br />
Tetralogie Syndroom bestaande uit vier symptomen<br />
Thorax/thoracaal Borstkas/in de borstkas
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
99<br />
Thrill Snorrend gevoel bij opleggen van de hand over de hartstreek<br />
Tonsillectomie Verwijderen keelamandelen<br />
Transpireren Zweten<br />
Transpositie Het onderling verwisseld zijn van organen in hun ligging<br />
Tricuspidaal kleppen Drieslippige klep tussen rechter boezem en rechter ventrikel van<br />
het hart<br />
Trimester Periode van drie weken<br />
Truncus Stam<br />
Truncus arteriosus Gemeenschappelijke stam van aorta en arteria pulmonalis bij het<br />
embryo<br />
Valvulair (sub/supra) Met betrekking tot een klep(je) (onder/boven)<br />
Vasolabiliteit Stoornis in het evenwicht tussen vaatverwijding<br />
en –vernauwing<br />
Vasomotorisch M.b.t. vernauwing of verwijding van de vaten<br />
Vasovagaal M.b.t. de vasomotorische werking door de 10e hersenzenuw<br />
(nervus vagus)<br />
Vena cava inferior/superior Onderste/bovenste holle ader<br />
Vene; vena Ader<br />
Ventrikel Kamer van het hart<br />
Wheezing Fluitend geluid bij bemoeilijkte ademhaling
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
100<br />
AFKORTINGEN<br />
AR Aorta regurgitatie<br />
AS Aorta stenose<br />
ASD Atriumseptumdefect<br />
AV Atrioventriculair<br />
AVSD Atrioventriculair septumdefect<br />
CB Consultatiebureau<br />
CoA Coarctatio aortae<br />
CONCOR CONgenitale CORvitia bij volwassenen (registratie en DNA-bank van <strong>aangeboren</strong><br />
<strong>hartafwijkingen</strong> van het Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland)<br />
DNA Desoxyribonucleïnezuur<br />
icr Intercostaalruimte<br />
JGZ Jeugdgezondheidszorg<br />
MR Mitralisregurgitatie<br />
NHMRC National Health and Medical Research Council<br />
NT Nekplooimeting<br />
ODB Open ductus Botalli of patent ductus arteriosus<br />
PA Pulmonaal atresie<br />
PDA Patent ductus arteriosus of open ductus<br />
PKU/CHT/AGS Phenylketonurie/congenitale hypothyroïdie/adrenogenitaal syndroom : oftewel de<br />
hielprik<br />
PS Pulmonaal stenose<br />
RVP Rijksvaccinatieprogramma<br />
SVT Supraventriculaire tachycardie<br />
TA Tricuspidaal atresie<br />
TGA Transpositie van de grote vaten (arterieën)<br />
TOF Tetralogie van Fallot<br />
VSD Ventrikelseptumdefect<br />
VSOP Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties<br />
WPW Wolff- Parkinson- White
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
101<br />
ADRESSEN<br />
ZIEKENHUIZEN<br />
Centra voor kinder- en<br />
adolescentencardiologie<br />
AZVU<br />
Kindercardiologie<br />
Postbus 7057<br />
1007 MB Amsterdam<br />
(020) 444 4444<br />
AZG<br />
Beatrix Kinderkliniek Kindercardiologie<br />
Postbus 30001<br />
9700 RB Groningen<br />
(050) 361 6161<br />
AZM<br />
Kindercardiologie<br />
Postbus 5800<br />
6202 AZ Maastricht<br />
(043) 387 6543<br />
AZR<br />
Sophia Kinderziekenhuis Kindercardiologie<br />
Postbus 2060<br />
3000 CB Rotterdam<br />
(010) 463 6363<br />
AMC<br />
EmmaKinderziekenhuis Kindercardiologie<br />
Postbus 22660<br />
1100 DD Amsterdam<br />
(020) 566 9111<br />
LUMC<br />
Kindercardiologie<br />
Postbus 9600<br />
2300 RC Leiden<br />
(071) 526 9111<br />
AZN<br />
St. Radboud Kinderhartcentrum<br />
Postbus 9201<br />
6500 HB Nijmegen<br />
(024) 361 4427<br />
UMC<br />
Wilhelmina Kinderziekenhuis<br />
Kindercardiologie<br />
Postbus 85090<br />
3508 AB Utrecht<br />
(030) 250 4000
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
102<br />
Klinisch Genetische Centra<br />
Academisch Medisch Centrum<br />
Afdeling Klinische Genetica<br />
Meibergdreef 9<br />
Postbus 22660<br />
1100 DD AMSTERDAM<br />
Tel. : (020) 566 5110 /566 5281 /<br />
566 5221<br />
Fax : (020) 691 8626<br />
Academisch Ziekenhuis Groningen<br />
Afdeling Klinische Genetica<br />
Hanzeplein 1<br />
Postbus 30001<br />
9700 RB GRONINGEN<br />
Tel. : (050) 363 2929 / 363 2942<br />
Fax : (050) 363 2947 / 363 2950<br />
Academisch Ziekenhuis Maastricht<br />
Drie-X-gebouw<br />
Joseph Bechlaan 113/Postbus 5800<br />
6229 GR /6202 AZ MAASTRICHT<br />
Tel. : (043) 387 5899 / 387 5855<br />
Fax : (043) 387 7877<br />
Polikliniek VU-Medisch Centrum<br />
Afdeling Klinische Genetica en<br />
Antropogenetica<br />
De Boelelaan 1117<br />
1081 HV AMSTERDAM<br />
Tel. : (020) 444 0150<br />
Fax : (020) 444 0769<br />
Centrum voor Humane en Klinische<br />
Genetica<br />
Afdeling Klinische Genetica<br />
Leids Universitair Medisch Centrum<br />
Albinusdreef 2<br />
Postbus 9600<br />
Zone K5R<br />
2300 RC LEIDEN<br />
Tel. : (071) 526 6090 / 526 6060<br />
Fax: (071) 526 6749<br />
Email: secretariaat.kg@lumc.nl<br />
Website: http://www.lumc.nl/klingen<br />
St. Klinisch Genetisch Centrum<br />
Nijmegen<br />
Afd. Anthropogenetica<br />
Academisch Ziekenhuis Nijmegen<br />
Geert Grooteplein Zuid 20/Postbus 9101<br />
6525 GA/6500 HB NIJMEGEN<br />
Tel. : (024) 361 3946<br />
Fax : (024) 356 5026<br />
Klinische Genetica Rotterdam<br />
Klinische Genetica<br />
Westzeedijk 112<br />
3016 AH ROTTERDAM<br />
Tel : (010) 463 6915<br />
Fax : (010) 436 7133<br />
Divisie Medische Genetica<br />
UMC-Locatie Wilhelmina Kinderziekenhuis<br />
Huispostnummer KC.04.084.2<br />
Postbus 85090/Lundlaan 6<br />
3508 AB/3584 EA UTRECHT<br />
Tel. : (030) 250 3800<br />
Fax : (030) 250 3801<br />
Website:<br />
http://www.genen.umcutrecht.nl
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
103<br />
OVERIGE INFORMATIE VOOR OUDERS<br />
De Nederlandse Hartstichting<br />
Postbus 300<br />
2501 CH Den Haag<br />
Tel: (070) 315 5555<br />
Gratis Informatielijn: 0800 3000 300 (ma t/m vrij 9.00-17.00 uur)<br />
Email: infolijn@hartstichting.nl<br />
Website: www.hartstichting.nl<br />
Bestellijn van de Nederlandse Hartstichting om bijvoorbeeld een gratis patiëntenkaartje<br />
voor endocarditis risico te bestellen:<br />
Schriftelijk: Postbus 300; 2501 CH Den Haag<br />
Telefonisch: (070) 315 5622<br />
Per email: bestellingen@hartstichting.nl<br />
Informatie over endocarditisprofylaxe<br />
Bij kindercardioloog of (kinder)cardiologisch centrum;<br />
Bij de Nederlandse Hartstichting: mevrouw J. van Drenth (arts): (070) 315 5585<br />
Hartenark (organiseert vakantieweken voor patiënten en ouders)<br />
Nederlandse Hartstichting/Hartenark<br />
Prof. Bronkhorstlaan 2<br />
3723 MB Bilthoven<br />
Tel: (030) 229 0244<br />
Fax: (030) 225 0320<br />
Email: hartenark@hartstichting.nl<br />
Website: www.hartstichting.nl<br />
Patiëntenvereniging Aangeboren Hartafwijkingen (PAH)<br />
P/a Stichting Hoofd Hart en Vaten<br />
Postbus 132<br />
3720 AC Bilthoven<br />
Tel: (030) 659 4656 (ma t/m vrij 9.00-17.00 uur)<br />
Fax: (030) 656 3677<br />
Email: info.pah@shhv.nl<br />
Website: www.pahweb.nl
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
104<br />
Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties betrokken bij<br />
erfelijke en/of <strong>aangeboren</strong> aandoeningen (VSOP)<br />
Vredehofstraat 31<br />
3761 HA Soestdijk<br />
Tel : (035) 602 8155<br />
ERFOlijn: (035) 602 8555<br />
Email: vsop@vsop.nl<br />
Website: www.vsop.nl<br />
Nederlandse Patiënten/Consumenten Federatie (NP/CF)<br />
(Informatie over patiëntenverenigingen en patiënten contacten)<br />
Postbus 1539<br />
3500 BM Utrecht<br />
Tel: (030) 297 0303 (ma t/m do 10.00-16.00 uur; vrij 10.00-13.00 uur)<br />
Email: npcf@npcf.nl<br />
Website: www.npcf.nl<br />
Stichting Pharos<br />
(Steunpunt Gezondheidszorg Vluchtelingen (en Asielzoekers) )<br />
Herenstraat 35<br />
Postbus 13318<br />
3507 LH Utrecht<br />
Tel: (030) 234 9800<br />
Email: pharos@pharos.nl<br />
NIZW/Infolijn Ziekte en Handicaps<br />
Postbus 19152<br />
3501 DD Utrecht<br />
Tel: (030) 230 6603 (ma t/m vrij 9.00-17.00 uur)<br />
Nederlands Instituut voor sport en bewegen (NISB)<br />
Papendallaan 50<br />
Postbus 32<br />
6800 AA Arnhem<br />
Tel: (026) 483 38 00
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
105<br />
Nederlandse Bond voor Aangepaste Sporten (NEBAS)<br />
Regulierenring 2B<br />
Postbus 200<br />
3980 CE Bunnik<br />
Tel: (030) 659 73 00<br />
Email: info@nebasnsg.nl<br />
Website: www.nebas.nl<br />
Overige Websites<br />
· www.leefwijzer.nl: Informatie over leven en omgaan met chronische<br />
aandoeningen<br />
· www.kindenziekenhuis.nl: Algemene informatie over ziekenhuisopname voor<br />
ouders en verzorgenden<br />
· www.oudersenrugzak.nl: Oudervoorlichting over leerling-gebonden financiering<br />
Boek<br />
Voor ouders en hulpverleners: ‘Gewoon een bijzonder kind. Praktische informatie<br />
over het opvoeden van chronisch zieke kinderen’. Uitgave van het NIZW 1998<br />
Auteur: Marga Schiet. Eindredactie: Jolanda Keesom, Lucia Tielen<br />
NIZW-bestelnummer E 32261 ISBN 90-5050-646-1
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
106<br />
ORGANISATIES (JEUGD)GEZONDHEIDSZORG<br />
Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN)<br />
Postbus 24<br />
2160 AA Lisse<br />
Tel: (0252) 421 074<br />
Fax: (0252) 423 265<br />
Email: ajn@hetnet.nl<br />
Vereniging voor Thuiszorg (LVT)<br />
Postbus 100<br />
3980 CC Bunnik<br />
Tel: (030) 659 6211<br />
GGD Nederland<br />
Adriaen van Ostadelaan 140<br />
Postbus 85300<br />
3508 AH Utrecht<br />
Tel: (030) 252 3004<br />
Fax: (030) 251 1869<br />
Email: postbus@ggd.nl<br />
Website: www.ggd.nl<br />
Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)<br />
Postbus 20059<br />
3502 LB Utrecht<br />
(Lohmanlaan 103)<br />
Tel: (030) 282 3306<br />
Fax: (030) 289 8123<br />
Email: nvk@medweb.nl<br />
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)<br />
Postbus 1<br />
3720 BA Bilthoven<br />
Tel: (030) 274 9111<br />
Website: www.rivm.nl
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
107<br />
TNO Kwaliteit van Leven<br />
Wassenaarseweg 56<br />
Postbus 2215<br />
2301 CE Leiden<br />
Tel: (071) 518 1818<br />
Email: info@pg.tno.nl<br />
Website: http://www.health.tno.nl<br />
Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW)<br />
Catharijnesingel 47<br />
3511 GC Utrecht<br />
Postbus 19 152<br />
3501 DD Utrecht<br />
Tel: (030) 230 6311<br />
Email: infolijn@nizw.nl<br />
Website: www.nizw.nl<br />
Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ)<br />
De Bleek 13<br />
Postbus 500<br />
3440 AM Woerden<br />
Tel: (0348) 43 7600<br />
E-mail: nigz@nigz.nl<br />
Website : http://www.nigz.nl
JGZ-standaard / <strong>Vroegtijdige</strong> <strong>opsporing</strong> van <strong>aangeboren</strong> <strong>hartafwijkingen</strong> 0-19 jaar<br />
108<br />
MET DANK AAN<br />
Wij danken de volgende personen voor het commentaar dat zij hebben gegeven op<br />
eerdere conceptversies van deze standaard:<br />
Mw. N. Annink (verpleegkundige JGZ), Carint Jeugdgezondheidszorg Hengelo<br />
Dhr. Dr. R.P. Beekman (kindercardioloog), LUMC, afd. kindercardiologie Leiden<br />
Mw. Dr. M.Th.E. Bink-Boelkens (kindercardioloog), AZG, afd. kindercardiologie<br />
Groningen<br />
Mw. Dr. M. Boere-Boonekamp (arts JGZ), Carint Jeugdgezondheidszorg Hengelo<br />
Mw. Drs. M. Broer van Dijk-van der Hulst (arts JGZ), Thuiszorg Groningen<br />
Mw. Drs. R. Brouwer (stafarts), Thuiszorg Het Friese Land Leeuwarden<br />
Mw. Dr. A.M.W. Bulk-Bunschoten (arts JGZ), VU medisch centrum Amsterdam<br />
Mw. D. Daemers (verloskundige), Koninklijke Nederlandse Organisatie van<br />
Verloskundigen (KNOV) Bilthoven<br />
Mw. Drs. E. Essink-Rombouts (arts JGZ), Carint Jeugdgezondheidszorg Hengelo<br />
Dhr. R.G Evelo, Patiëntenvereniging Aangeboren Hartafwijkingen Bilthoven<br />
Dhr. Drs. H. Funcke (arts JGZ), GGD Zuidoost-Brabant<br />
Mw. Drs. L. Moret (cb-arts), Kruiswerk Mark en Maas Oosterhout<br />
Mw. Dr. B.J.M. Mulder (kindercardioloog), AMC, afd. cardiologie Amsterdam<br />
Mw. Drs. L. Pijnenborg (huisarts), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) Utrecht<br />
Mw. Drs. B. de Pree (cb-arts/stafarts), Groene Kruis Zorg Maastricht<br />
Mw. L. van Riel (verpleegkundige JGZ), TEH Enschede<br />
Mw. Drs. M.E.B. Rijlaarsdam (kindercardioloog), LUMC, afd. kindercardiologie Leiden<br />
Mw. Drs. M. v/d Valk (cb-arts/stafarts), Thuiszorg Zeeuws-Vlaanderen Terneuzen<br />
Mw. I. Verhagen-Kools (stafverpleegkundige JGZ), Thebe Woon- en Zorgservice Tilburg<br />
Mw. K. Verheijen (verpleegkundige JGZ), Maatzorg/De Werven Delft<br />
Mw. Drs. M.M. Wagenaar-Fischer (arts JGZ), TNO Kwaliteit van Leven Leiden<br />
Mw. P. Witterland (verpleegkundige JGZ), Carint Jeugdgezondheidszorg Hengelo