Bijlage 6 Archeologisch vervolgonderzoek Centrumplan
Bijlage 6 Archeologisch vervolgonderzoek Centrumplan
Bijlage 6 Archeologisch vervolgonderzoek Centrumplan
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
3. Werkwijze<br />
B&G rapport 1288<br />
Versie 1.0 (concept)<br />
Oorspronkelijk zou het veldwerk op 27 en 28 juli 2011 plaatsvinden. De drie geplande putten zouden<br />
dan allemaal worden gegraven en gedocumenteerd. Door problemen met de toegankelijkheid en de<br />
aanwezigheid van leidingen in de bodem kon in eerste instantie alleen werkput 1 (bijlage 2) worden<br />
aangelegd. Doordat de contactpersonen van zowel de opdrachtgever als het bevoegd gezag met<br />
vakantie waren kon er niet snel een oplossing worden gevonden. Werkputten 2 en 3 (bijlage 2) zijn<br />
daarom op een later tijdstip (7 september) gegraven.<br />
Alle drie de werkputten zijn in principe op dezelfde manier opgegraven. Het enige verschil is dat door<br />
de beperkte toegankelijkheid van het schoolplein voor werkputten 2 en 3 een minikraan is gebruikt in<br />
plaats van de gebruikelijke 20 ton kraan die is gebruikt voor werkput 1. Dit heeft behalve op de<br />
snelheid van graven geen invloed gehad op de manier van opgraven. Door de aanwezigheid van<br />
kabels, leidingen en bebouwing zijn werkputten 2 en 3 ook iets kleiner geworden dan in het PvE is<br />
voorgesteld. Het totale oppervlak van de drie werkputten is nu ongeveer 165 m 2 , dat is ongeveer 100<br />
m 2 minder dan gepland. Dit betekent dat nu een totaal percentage van 6,2 % van het plangebied is<br />
opgegraven in plaats van de ideale 10 %. Dit percentage is echter nog steeds voldoende om een<br />
realistisch advies te geven voor een eventueel <strong>vervolgonderzoek</strong> in het plangebied.<br />
De werkputten zijn met behulp van een graafmachine met een dichte, gladde bak schavenderwijs<br />
verdiept. Bij de aanleg van de vlakken is een metaaldetector ingezet. Het vlak is aangelegd op het<br />
‘schone’ dekzand op een in iedere werkput verschillende diepte. In werkputten 1 en 2 zijn de<br />
noordelijke delen van de put ongeveer 20 cm dieper aangelegd dan de zuidelijke. Dit is gedaan om te<br />
kijken of er onder de daar aanwezige (sub)recente afgravingsporen nog archeologisch interessante<br />
sporen zaten. De diepte van de werkputten ten opzichte van het maaiveld was in werkput 1 ongeveer<br />
70 tot 100 cm (13,40 – 13,20 m + NAP). Voor werkput 2 was dit 80 tot 100 cm onder maaiveld (12,90<br />
- 13,20 m + NAP). In werkput 3 was dit doordat er veel grond was opgebracht 140 tot 160 cm onder<br />
maaiveld (12,50 – 12,70 m + NAP).<br />
Voor het fysisch-geografisch onderzoek zijn per werkput twee profielen gedocumenteerd van<br />
ongeveer 1,0 m breed. Uitzondering hierop is profiel 1 van werkput 1, deze is ca. 2,0 m breed. Er is in<br />
de drie proefsleuven slechts één spoor gevonden. Deze sloot is niet afzonderlijk gecoupeerd, maar in<br />
de profielen van werkput 2 gedocumenteerd.<br />
De aanlegvondsten zijn in vakken van 5 m bij de breedte van de werkput en zoveel mogelijk per<br />
stratigrafische eenheid verzameld. Vondsten uit sporen zijn per spoor verzameld. De vlaktekening is<br />
met de hand getekend aan de hand van de door AGEL adviseurs met GPS uitgezette en ingemeten<br />
hoofdmeetpunten. De vlaktekening is per werkput op papier (formaat A3 en A0, schaal 1:50)<br />
getekend. De profieltekeningen zijn op ditzelfde tekenvel getekend (schaal 1:20). Van het vlak en de<br />
profielen zijn foto’s met fotobord genomen. Vlakhoogtes zijn ingemeten met de waterpas aan de hand<br />
van de hoofdmeetpunten.<br />
Onmiddellijk na het veldwerk zijn de proefsleuven weer dichtgegooid.<br />
10